De Jeugd Van Jezus

408
1 De jeugd van Jezus De Heer gaf dit door het innerlijke woord aan Jakob Lorber UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

Transcript of De Jeugd Van Jezus

Page 1: De Jeugd Van Jezus

1

De jeugd van Jezus

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

Page 2: De Jeugd Van Jezus

2

De jeugd van Jezus - 303 hoofdstukken

0: Voorwoord van de vertaler. Inleiding door de Heer Zelf. Aanhef.1: Het beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot. Gods getuigenis overJozef. Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen2: Het nieuwe Tempelgordijn. Maria aan het gordijn tewerkgesteld3: Aankondiging van de geboorte des Heren door een engel. Maria's nederigeovergave4: Maria’s kinderlijk onschuldig gesprek met God, en het antwoord van boven5: Afdracht door Maria van haar voltooide Tempelwerkstuk. Maria 's reis naar haarnicht Elizabeth6: Wonderlijke ontvangst van Maria bij Elizabeth. Deemoed en wijsheid vanMaria. Een evangelie voor vrouwen.. Maria's terugkeer naar Jozef7: Jozefs vermoedens en zijn profetie. Maria's troost. Gezegend avondbrood.Maria's zwangerschap wordt duidelijk8: De mening van de dokter. Jozef ondervraagt Maria. Maria's verklaring9: Maria ‘s verhaal over de heilige en geheimzinnige gebeurtenissen. Jozefs angsten zijn zorg; zijn besluit om Maria weg te sturen. Wenk van de Heer aan Jozef ineen droom. Maria blijft in Jozefs huis10: De Romeinse volkstelling. Jozef is verhinderd aanwezig te zijn bij hetvolksberaad te Jeruzalem. Annas de verrader11: De hogepriester denkt over Maria 's toestand na. Aanhouding en verhoor vanJozef en Maria. Jozefs klacht en zijn strijd met God. Doodsoordeel over Jozef enMaria. Rechtsherstel door een Godsoordeel. Maria wordt Jozefs vrouw12: Gebod van Augustus om alle inwoners van het land te schatten en te tellen.Nieuwe zorgen, nieuwe troost13: Een oude vriend komt Jozef troosten. Jozef geeft zijn vijf zonen opdracht omvoorbereidingen te treffen voor de reis. Een vreugdevol vertrek14: Maria is schijnbaar humeurig. Begin van de weeën. Maria in de grot15: Maria in de grot. Jozef zoekt te Bethlehem een vroedvrouw. Wondere ervaringvan Jozef. Getuigenis van de natuur. Jozef ontmoet een vroedvrouw16: Verschijningen bij de grot. Visioen van de vroedvrouwen haar profetischeuitspraak. De vroedvrouw bij Maria en het Kindje. Salome twijfelt aan demaagdelijkheid van Maria (25 augustus 1843)17: Salome's verzoek aan Maria. Maria stemt toe. Salome's bevindingen. Haar strafen haar berouw. De raad van de Engel aan Salome. Haar genezing. Waarschuwingvan Boven18: De H. Familie slaapt in de grot. Lofzang van de Engelen in de morgen. Deaanbidding der herders. Toelichting door de Engel aan Jozef19: Jozefs bezorgdheid over de registratie. Bericht van de vroedvrouw voorCornelius. De hoofdman bezoekt de grot. Jozef en Cornelius. Cornelius gelukkig inde nabijheid van het Kindje Jezus (30 augustus 1843)20: Cornelius' vragen over de Messias; Jozefs verlegenheid. De hoofdman steltvragen aan Maria, aan Salome en aan de vroedvrouw. De Engel waarschuwt tegenverraad van het goddelijk geheim. Cornelius' heilig vermoeden omtrent de

Page 3: De Jeugd Van Jezus

3

goddelijkheid van het Jezuskind21: Jozefs uitleg van de menselijke vrije wil; zijn raad aan Cornelius. De oversteneemt maatregelen ten behoeve van de H. Familie (2 september 1843)22: Cornelius bij de H. Familie in de grot. De herders en de hoofdman. De nieuweeeuwige geesteszon. Afscheid van Cornelius. Jozefs waardering voor de goedheidvan de heidense hoofdman (4 september 1843)23: Het zesdaagse verblijf in de grot. Aanzegging van de Engel aan Jozef om op tebreken en naar Jeruzalem te gaan voor de opdracht in de Tempel. Maria's droom.Jozef heeft er moeite mee om alle liefdevolle aanbiedingen van de hoofdman teaccepteren. Een militaire wacht voor de grot (5 september 1843)24: Besnijdenis van het Kindje en zuivering van Maria. Opdracht van het Kindje inde Tempel. De vrome Simeon en het Jezuskind (6 september 1843)25: De profetes Hanna in de Tempel en haar getuigenis over het Kindje Jezus.Hanna's waarschuwing aan Maria. Het nood onderkomen bij een rijke en gierigeIsraëliet (7 september 1843)26: Verwijt van de herbergier Nicodemus aan het adres van Jozef. Jozefszelfverdediging. Het getuigenis van de vroedvrouw. Een genadige wenk aanNicodemus, die daarop de Heer erkent (9 september 1843)27: Terugkeer van de H. Familie naar Bethlehem. Hartelijke ontvangst in de grotdoor de thuisblijvers. Een voederkribbe als kinderbedje. Een rustige vriesnacht (11september 1843)28: Jozef dringt erop aan om naar Nazareth op te breken. De hoofd-man adviseertte wachten. Een bericht over een karavaan uit Perzië. En over pogingen vanHerodes om het Kindje op te sporen. Indrukwekkende troostwoorden van Maria(12 september 1843)29: Jozefs angstig gebed tot de Heer. De Perzische karavanen voor de grot. Dehoofdman verbaasd. Goede getuigenis van de drie wijzen over het Kind, en dewaarschuwing voor Herodes (14 september 1843)30: De aanbidding van de Heer in het Kindje door de drie Wijzen. Hun toespraken.Hun geesten: Adam, Kaïn en Abraham (16 september 1843)31: Maria vestigt de aandacht op Gods genadige leiding. Jozefs redelijkheid entrouw. De drie zegenrijke geschenken van God: Zijn Heilige Wil, Zijn Genade,Zijn Liefde. Een zeer nobel getuigenis van Maria, van de hoofdman en van hetKindje over Jozef (19 september 1843)32: De Engel als raadsman van de drie Wijzen. Vertrek van de drie naar hetmorgenland. Jozefs ongeduld. Cornelius stelt Jozef gerust. Gods Macht enGoedheid (20 september 1843)33: Voorbereidingen voor de vlucht naar Egypte. Voorzorgs maatregelen desHeren. Afspraak tussen Jozef en Cornelius (23 september 1843)34: Het opbreken voor de vlucht. Jozefs onderhoud met Salome. Afscheid van dehoofdman. Het vertrek. Vrijgeleide naar Cyrenius. Jozefs route. Incident metrovers. Aankomst in Tyrus bij Cyrenius. Cyrenius troost en helpt hen (26september 1843)35: De H. Familie bij Cyrenius. Jozef spreekt uitvoerig met Cyrenius. Cyrenius, dekindervriend, en het Kindje Jezus. Bewijzen van Diens Goddelijkheid

Page 4: De Jeugd Van Jezus

4

36: Jozef aan de tand gevoeld. Zijn verklaring over het Wezen van het Jezuskind.De brief van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe te doen. Tegenspraak entwijfels. Jozefs energieke zelfverdediging tegenover de staatsdienaar (29 september1843)37: Cyrenius' zachtmoediger verklaring en Jozefs antwoord. De eer als schat derarmen. Het verzoeningsmaal. Jozefs goede raad. Cyrenius' nieuwsgierigheidbestraft. De geschiedenis van de ontvangenis van het Kindje. Cyrenius aanbidt hetKindje. De waarheid bevestigd (2 oktober 1843)38: Heidens voorstel van Cyrenius om het wonderkind naar het keizerlijk hof teRome te brengen. Jozefs afwijzing onder verwijzing naar des Heren nederigheid.Profetische woorden over de geestelijke levenszon39: Matigheid van Cyrenius in eten en drinken. Jozefs dankgebed en de goedeuitwerking daarvan op Cyrenius. Jozef over dood en eeuwig leven. Het wezen ende waarde van de genade (5 oktober 1843)40: Hoogachting van Cyrenius voor Maria. Maria's troostvolle ant-woord.Cyrenius' gelukwens tot Jozef. Jozef spreekt over de ware Wijsheid (6 oktober1843)41: Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op Hero-des.Voorspoedige zeereis naar Egypte. Jozef geeft zijn zegen aan de schippers als loon42: De uitwerking van de genadevolle zegening op Cyrenius. Jozefs nederigegetuigenis over zichzelf en diens goede raad aan Cyrenius. Aankomst in Ostracine(Egypte) (11 oktober 1843)43: Cyrenius koopt een landhuis voor de H. Familie (12 oktober 1843)44: Jozef en de H. Familie in het nieuwe huis. Cyrenius te gast. Dank van Jozef enMaria (13 oktober 1843)45: De bezichtiging van het nieuwe huis. Dankbetuigingen van Jozef en Maria.Cyrenius stelt belang in Israëls geschiedenis (14 oktober 1843)46: De gemeenschappelijke maaltijd en Jozefs verhaal over de geschiedenis van deschepping der mensheid en van het joodse volk. Cyrenius licht op voorzichtigewijze en met succes de keizer in (16 oktober 1843)47: Het vertrek van Cyrenius en zijn voorzieningen voor de H. Familie. Hetafschuwwekkende verslag van de getuigen van de kindermoord. Brief vanCyrenius aan Herodes (17 oktober 1843)48: De uitwerking en de gevolgen van deze brief. Herodes' list. Tweede brief vanCyrenius aan Herodes49: De uitwerking van de tweede brief. Komst van Herodes en van de stadhouder.Hun ontvangst door Cyrenius. Tyrus in opwinding. Maronius Pilla voor Cyrenius50: Verhoor van de stadhouder door Cyrenius. Poging van de stadhouder om dezaak te vergoelijken. Gewetensvraag van Cyrenius. Maronius' bekentenis51: Volledige bekentenis van Maronius Pilla. Cyrenius als wijze rechter52: Cyrenius' reis naar Egypte. Zijn aankomst in Ostracine. Jozef en Mariabesluiten Cyrenius op te zoeken. De eerste woorden van Het Kindje53: Op de parade krijgen Jozef en Maria het te kwaad, zodat ze willen vluchten.Ontmoeting met Cyrenius en Maronius Pilla. Einde van de troepeninspectie.Samen met Cyrenius keert de H. Familie terug

Page 5: De Jeugd Van Jezus

5

54: Angstige vragen van Jozef aan Cyrenius over Maronius Pilla. Geruststellendantwoord van Cyrenius. Aankomst bij het buitenhuis55: Het feestelijke etentje. Maria's schermutselingen met Cyrenius in haar grotenederigheid. De goddelijke Wijsheid van het Kindje beschaamt alles56: Maronius diep onder de indruk van het Kindje. Cyrenius' tevredenheid metMaronius57: Besluit van de maaltijd. Cyrenius hoort Maronius uit over de H. Familie.Maronius bekent een leugen om bestwil58: Zelfverweer van Maronius Pilla; zijn juiste besluit. Jozef als scheidsrechter.Nobel oordeel van Cyrenius59: Jozef stelt vragen over Herodes. Maronius Pilla antwoordt. Het afschuwelijkeeinde van Herodes60: Cyrenius' woede over Herodes door het Kindje bekoeld. 'Wie heeft de langstearm,' vraagt het Kindje. Een vernietigingswonder61: Maronius Pilla is verbijsterd; Jozef vraagt waarom. Heidense opvatting vanMaronius. Verklaring van Jozef. Cyrenius maant tot voorzichtigheid62: Cyrenius en Jozef wedijveren om het welzijn van een mensenziel. Jozef overbroederliefde en mensenliefde. Waarom wij mensen twee ogen, twee oren en maaréén mond hebben63: Jacob als babyoppas aan de wieg van het Kindje. Zijn nieuwsgierigheid en deterechtwijzing door de Kleine Heiland. Jacob vermoedt Wie het Kindje feitelijk is64: Jozef spreekt over de liefde tot God en de liefde tot de wereld onder verwijzingnaar David, Salomo en Cyrenius. Ontroering van Jozefs zonen en de zegen van hetKindje65: Jozef maant om te gaan slapen. Maar het Kind je beveelt te waken vanwegeeen op komst zijnde storm. Jozef twijfelt, maar de orkaan barst toch los. Aankomstvan Cyrenius, die met zijn gevolg vluchtte66: De storm wordt nog erger, maar het Kindje slaapt er doorheen. Cyrenius wordttoch bang. Het Kindje troost met een evangelie over godsvertrouwen67: IJlboden brengen een vreselijke boodschap. Bloeddorstige eis van de heidensepriesters. Cyrenius in tweestrijd. De goede raad van het Kindje68: Cyrenius' antwoord. De drie bloeddorstige priesters dringen aan.Voorzichtigheid van Cyrenius. De smart van de 2000 slachtoffers69: De vreselijke angstige nacht voor de jeugdige mensenoffers. De drie duivelseafgodendienaars. Cyrenius' innerlijke woede en zijn vlijmscherpe oordeel: vrijheidvoor de slachtoffers, dood aan de drie priesters70: Jozef verzoekt voor hen om clementie. Woede van Cyrenius tegen de drie terdood veroordeelde priesters, die nu om genade smeken71: Jozef vertedert Cyrenius en wijst op het oordeel van de Heer. Cyrenius geefttoe. Schijnveroordeling tot de kruisdood als middel om de drie te corrigeren72: Maria twijfelt aan de almacht van het Jezuskind. Geruststellend verhaal vanJozef. Waarom vluchtte de machtige Leeuw van Juda voor Herodes? Devermoorde onnozele kinderen zalig verklaard. Rijpheid van Maronius73: Cyrenius' decreet: afgelasting van militaire oefeningen. Gemeenschappelijketocht naar de stad. Jozef stelt voorwaarden ten gunste van de drie ter dood

Page 6: De Jeugd Van Jezus

6

veroordeelden74: Cyrenius op een tweesprong. De raad van het Kindje. Maronius als kenner vanhet Romeinse recht. Begenadiging van de drie op de plaats der terechtstelling.Dood door vreugde. Door het Kindje tot nieuw leven opgewekt75: Bezichtiging van de stad na de storm. Goede uitwerking van de orkaan.Cyrenius wil zijn zwaard weggooien. Het Kindje over zwaard en herdersstaf76: Verwondering van de drie priesters over de Wijsheid van het Kind je en vanJozef. Jozef geeft les in mythologie der goden77: Cyrenius en de drie priesters. Het uitgraven van de bedolvenen. Wonderbarehulp van het Kindje. Opwekking van de zeven bewusteloze gidsen van decatacomben78: Een werk van barmhartigheid. De intelligente storm. Juist vermoeden vanCyrenius. Het bezoek aan de haven79: Weinig schade in de haven. Terug naar huis. Maria in de draagstoel. Deopzettelijke omweg80: Jozefs huisvaderlijke voorzorg. Het Kindje heeft plezier met Jacob. Wien Ikliefheb, die plaag Ik ook; die knijp Ik bij de neus. Benijdenswaardig gelukkigmakende opdracht aan Jacob81: Ook Cyrenius wil door het Kindje geplaagd worden. Het antwoord van hetKindje. Plechtige belofte aan Rome. Maria maant de onbegrepen woorden van hetKindje innerlijk te bewaren82: Cyrenius vraagt en Jozef antwoordt over de sluier van Isis. Maronius geeft eengoede verklaring. De maaltijd. Ontzag van de priesters83: Verblinding, ontzag en vluchtgedachten van de drie priesters. Wijzegedragsregels van het Kindje voor Jozef en voor Cyrenius84: De sage over het ontstaan van de stad Ostracine. Cyrenius heeft zorgen over detoekomst van de tempel85: Jozef geeft raad om op God te vertrouwen. Ostracine's einde voorspeld86: Cyrenius gaat met zijn gevolg terug naar Ostracine. Maria in gebed. Jozeftroost87: Maria als voorbeeld van vrouwelijke deemoed. Lof- en danklied van Jozef enzijn zonen. Zegenrijke uitwerking op de drie afgodendienaars88: De morgenstond heeft goud in den mond. Jozef en zijn jongens op het land aanhet werk. De dood van Joël tengevolge van de beet van een gifslang. De terugtochtnaar huis en de daar veroorzaakte angst. Troostende woorden van het Kindje.Opwekking van de dode89: Jozef belooft een offer te zullen brengen. Inspraak van het Kindje. Diensverwijzing naar het God welgevalligste offer. Jozefs bedenkingen daartegen en deontkrachting daarvan door het Jezuskind90: Het ochtendmaal. Jozefs vraag over wettelijke wasvoorschriften. De driepriesters hebben bezwaren tegen Jozefs aanwijzingen. Het kindje dwingt hen totgehoorzaamheid. Gewichtige vraag van de priesters. Jozef in verlegenheid.91: De liefde is het ware gebed tot God. Jezus Gods Zoon. Gedachten van ongeloofvan de drie priesters en de tegemoet komendheid van het Kindje92: Blindheid en dwaasheid van de drie priesters aan de kaak gesteld. Over

Page 7: De Jeugd Van Jezus

7

tempelbouw in het hart en over de ware dienst aan God93: Veelzijdige uitwerking van deze leerrede. Huiselijk leven van de H. Familie.De blinde bedelares en haar droom. Genezing van een blinde vrouw door hetbadwater van het Kindje94: De dankbaarheid van de genezene en haar verzoek om als dienstmeisje temogen blijven. Jacob verklaart haar het schroomvallig gedrag van Maria. Maria 'stoekomst door de vrouw voorspeld. Maria's bescheidenheid. Jozefs terugkomst.95: Jozef neemt de genezen vrouw in zijn huis op. Romantischelevensgeschiedenis van de vrouw. Jozef troost de arme wees.96: De vrouw informeert naar die vernoemde 'meervoudige ouders'. Jozef geeftuitleg. Jozef voor Zeus gehouden. Jozef helpt haar uit de droom97: Jozef over de drie vastende priesters. Nederigheid van de nieuwe huisgenote enhaar adoptering door Jozef. Zegen en vreugde van het Kindje Jezus.98: Een lieflijke scène tussen het meisje en het Kindje. De gevaren die verbondenzijn aan de kennis van heilige geheimen. Zaligheid en overstelpend geluksgevoelvan het meisje99: Aankomst van Cyrenius en Pilla. Jozef vertelt over het meisje. Cyrenius maaktJozefs geadopteerde dochter het hof100: Cyrenius meldt de wederopstanding van zo'n 200 schijndoden. Hij geeft blijkvan zijn stijgende belangstelling voor het vreemde meisje. Jozef heeft zo zijnbedenkingen. Drievoudig Romeins huwelijksrecht101: Jozef stelt Tullia voor aan Cyrenius. Wondere ontdekking; Tullia is eennichtje en jeugdliefde van Cyrenius. Cyrenius' ontroering102: Cyrenius dingt naar de hand van Tullia. Zij stelt hem op de proef. Eenevangelie over huwelijk en liefde103: Verdere uiteenzetting van het goddelijk Kindje over de leven gevendehuwelijkswet. Liefde van de hersenen en liefde van het hart. Door het Kindje in deecht verbonden. Tullia legt getuigenis af van haar geloof in de godheid van Jezus104: Cyrenius vraagt het Kindje om Diens zegen. Het Kindje vergt van Cyreniusafstand te doen van Eudokia omwille van Tullia. Cyrenius in tweestrijd. HetKindje is onverzettelijk. Eudokia wordt erbij gehaald105: Nog eenmaal smeekt Cyrenius om Eudokia te mogen behouden. Beslist 'neen'van het Kindje. Eudokia's verzet. Zege van de Geest in Cyrenius' binnenste. Mariatroost Eudokia106: Eudokia's verlangen het Kindje te begrijpen. Maria maant tot geduld. HetJezuskind met Eudokia in gesprek107: Cyrenius' dank; edelmoedigheid en wijsheid van de bescheiden Jozef.Cyrenius draagt acht arme kinderen ter opvoeding over aan Jozef108: Bedenkingen van Cyrenius vanwege het feit dat elk Romeins huwelijkbehoort te worden ingezegend door een hogepriester van Hymen. Goede raad vanJozef109: De priesters hebben bedenkingen. Cyrenius neemt de volleverantwoordelijkheid op zich. Een slecht blijk van Romeinse geldzucht. Cyreniustreedt met Tullia in het huwelijk110: Tullia in koninklijk gewaad gehuld. Eudokia's verdriet en troost van het

Page 8: De Jeugd Van Jezus

8

Kindje. Vreugdetranen van Eudokia. Maria 's medeleven111: Cyrenius dankt het Kindje. Zegening van het bruidspaar. Jozef nodigt tot hetbruiloftsmaal. Cyrenius terug naar de stad112: Alweer een verrassing in Jozefs huis: in het wit geklede jongelingen alshelpers113: Maria 's verbazing over de aanhoudende beproevingen des Heren. Jozeftroost. De eerbied van de engelen voor het Kind je en Diens toespraak tot deaartsengelen. Het gemeenschappelijk avondmaal114: Maria in gesprek met Zuriël en Gabriël. Het Kindje wijst op de nieuweordening in de hemelen en op aarde. Eudokia's navorsin-gen naar het wezen van deaartsengelen115: Jozef raadt aan om naar bed te gaan. De jongelingen onthullen dat er eennachtelijke roofoverval zal plaatshebben door 300 rovers. De overval.Overwinning van de engelen116: Voorbereidingen voor Cyrenius' bruiloftsmaal. De hoogachting van deengelen voor het badende Kindje. De lijken der moordenaars met het badwater vanhet Kind je tot nieuw leven gewekt117: Cyrenius' ontstemming vanwege die verraders. Jozef wijst op de hulp van deHeer. Cyrenius en de engelen. Jozef geeft opheldering. Nieuw machtwonder vande engelen118: Onderscheid tussen de macht des Heren en die van Zijn dienaren. Cyreniusvraagt naar de bestaansreden van engelen. De gelijkenis van de liefhebbende vaderen zijn kinderen119: Jozef regelt het bruiloftsmaal. Het aantrekken van de feestkleding. Destralende feestgewaden van de engelen. De schroom van Cyrenius en de anderen.Het uittrekken van de feestkleding120: Jozef maakt zich zorgen over problemen, die zich ter plaatse zouden kunnenvoordoen in verband met de verplichte viering van het Paasfeest. De engelenstellen hem echter gerust. Nieuwe zorgen van Jozef door het grote aantalaanwezige heidenen. Heerlijk antwoord van het Kindje121: Jozef wordt door Cyrenius op Pasen in zijn burcht uitgenodigd. Nu komt hijtoch nog in moeilijkheden met betrekking tot de Paasviering! Het Kindje spreektgeruststellende woorden, en Jozef geeft toe122: Jozef stelt vragen over het puinruimen van de tempelruïne en over het lot vande muiters en de drie onderpriesters, alsook over de acht kinderen. De antwoordenvan Cyrenius123: Tocht naar de heilige berg. Ontmoeting met wilde dieren. De wilde beestenworden door de twee hemelse jongelingen getemd124: Flauwten van Tullia en van Eudokia. Giftige slangen op de top. Maria en hetKindje zuiveren die plaats. Cyrenius' gevolg verbijsterd125: De gevaarlijke tempel. De wolk van zwarte vliegen. De tempel stort in. Hetgezelschap in de open lucht onder de vijgeboom126: Picknick met de jongelingen in de open lucht. Brand in het keizerlijk paleis.Cyrenius houdt een opgewonden woedende rede. Antwoord van Jozef aanCyrenius

Page 9: De Jeugd Van Jezus

9

127: Cyrenius probeert Jozef alsnog gunstig te stemmen door bemiddeling vanTullia. Jozef spreekt nu woorden van ware vriendschap! Door de wilskracht van detwee jongelingen wordt de brand geblust128: Cyrenius krijgt een lesje over de beloofde plagerijen van de Heer. Jozefverklaart wonderbaarlijke natuurverschijnselen129: Vragen van Cyrenius over de wonderbaarlijke spreekvaardigheid van het driemaanden oude Jezuskindje. Het heerlijke en wijze antwoord van de engelen overhet geheimzinnige Wezen van het Kindje130: Cyrenius bekent zijn onwetendheid in geestelijke zaken: hij bidt omverlichting. Het antwoord van de engelen is als een groots en helder getuigenisover het Wezen van de Heer en Diens Menswording. Zegen van het Kindje overCyrenius131: Een naderende onweersbui. Jozef geeft raad. Voorgevoelens van de leeuwen.Hun vlucht naar het bos132: De bergtop in nevelen gehuld. Heidense vrees voor de goden. Cyrenius' moeddoor de donderbui op de proef gesteld. Het onweer verstomt op het machtswoordvan het Kindje Jezus133: Weetgierigheid van de tot nadenken gebrachte Romeinse overste. Zijngesprek met Cyrenius over de wetten en de Wetgever van de natuur. De terugkeervanaf de berg naar huis.134: De ontvangst door de thuisblijvers ten huize van Jozef. Joëls verhaal. De drieleeuwen als lijfwacht voor Cyrenius135: De maaltijd in Jozefs huis. Het Kindje voorspelt een aanslag op Cyrenius.Cyrenius terug naar zijn residentie. De leeuwen als nachtwakers. De overval136: De staf van het paleispersoneel van Cyrenius verhoord. Angst van debedienden voor de drie gerechtsdienaren. De verrader ontmaskerd. Wonderlijkerechtsbediening door de leeuw137: Tullia uit haar diepe slaap ontwaakt, verneemt de hele geschiedenis vanCyrenius. Weerzien met de heilige Familie138: Cyrenius stelt Jozef op de hoogte van wat er die nacht gebeurd is. Jozefskritiek. Liefde en medelijden beter dan strenge rechtvaardigheid. Dank vanCyrenius. Het gezelschap in Cyrenius' grote slaapzaal te gast139: Het berouw van de verrader. De leeuwen hebben medelijden. Goede raad vanJozef. Cyrenius' grootmoedigheid en de heerlijke uitwerking daarvan op derouwmoedige dienaar140: Broederlijke toespraak van Cyrenius tot zijn rouwmoedige knecht en diensopname in het gezelschap. De afgunstige knechten en Cyrenius' antwoord aan hen141: Voorbereiding van, en uitnodiging tot het feestelijk banket door Cyrenius.Inwijdingsrede tot het feest door het Kindje. Uitnodiging van de armen en hundeelname aan de feestmaaltijd. Ook voor de leeuwen een maaltijd142: Dankgebed en deemoed van Jozef. Cyrenius en Jozef over de rangorde van detafelplaatsen. Jozef geeft verstandige raad en Cyrenius geeft toe143: Een Godzoekende hoofdman, die erg vraaglustig is. Een goed antwoord vaneen priester over de Romeinse godenleer en diens belijdenis tot de Ene Ware God.Jozef geeft een afwijzend antwoord aan de vragende hoofdman

Page 10: De Jeugd Van Jezus

10

144: Voornemen van Jozef en Cyrenius om het geïmiteerde Allerheiligste eensgoed te gaan bekijken. Inspraak van het Kindje. Jozef in verlegenheid. Mariaspreekt verhelderende woorden, waarmee het Kindje instemt. Toch nog onderwijsaan de hoofdman145: Vragen van de hoofdman over de komst van de Messias. Uitleg van Jozefover Diens Wezen. Een van de onderpriesters over het einde van de heidensetempels. Levende tempels in de harten der mensen146: Meerdere vragen van de hoofdman. Uitspraken van Jozef over het MessiaanseRijk, en over de liefde als sleutel tot de waarheid. Het gezelschap gaat binnen inhet nagebouwde Allerheiligste. Weldaad van Maria jegens de blinden147: Ook de anders invaliden smeken Maria nu luid om hulp. Maria verwijst hennaar het Jezuskind. Door opheffing van Zijn handjes geneest het Kind je allen.Hierna worden ze door de engelen onderricht. De hoofdman zoekt dewonderdoener148: Wedstrijd in goeddoen tussen de hoofdman en Cyrenius. De radelozehoofdman door Jozef onderricht149: Het probleem van het herstel van het oude Carthaagse schip op de Sabbath.De rede van het Kindje over het weldoen op de Sabbath. De gehoorzaamheid vanJozef aan de wet. De wonderbaarlijke reparatie van het schip door de engelen150: Het bezoek aan de haven. Het kostbare schip. Cyrenius bedankt Jozefuitvoerig. Het Kindje antwoordt met een verwijzing naar de weldaden jegens dearmen151: Het middagmaal in de burcht. De hoofdman in de stad op zoek naar armen.Bij zijn terugkeer wordt hij door Cyrenius geprezen. Zegenende woorden van hetKindje152: Toespraak van het Jezuskind bij de overname van de armen. Cyrenius alsvoorloper van Paulus. De val van Jeruzalem onder het zwaard van Rome voorspeld153: De vraag van Cyrenius over het goddelijke Wezen van het Kindje. Jozefprobeert een verklaring te geven door middel van het levende woord Gods in deprofeten. Jozef door het Kindje gecorrigeerd154: De hoofdman stelt Cyrenius een vraag betreffende de militaire dienst.Cyrenius wimpelt die af. Het gesprek van de weetgierige hoofdman met deheerlijke engel. De hoofdman ziek van liefde155: Cyrenius bezorgd over de scheepsuitrusting. Engelachtig-goede raad.Cyrenius dankt Jozef en het Kindje. Voorspelling van een bijzonder reisavontuur156: Dankbetuiging van Maronius, de drie priesters en Tullia. De vermaning totzwijgen van Jozef157: Liefdevol gesprek van het Jezuskind met Jacobus. Hoe zwaar het kan vallende Heer in zijn hart te dragen. Het Jezuskind vervalt tot sprakeloosheid158: Jozefs huisdieren op wonderbaarlijke wijze door de engelen verzorgd. Zijnijver in het vieren van de Sabbath. Gabriël verwijst hem naar de werkzaamheid vande natuur, óók op Sabbath. De engelen verdwijnen159: Verwondering en onrust van Eudokia over het plotseling verdwijnen van deverrukkelijke jongelingen. Eudokia's nachtelijk heimwee naar Gabriël. Diensplotselinge verschijnen en zijn raad

Page 11: De Jeugd Van Jezus

11

160: Vrolijk spelletje van Jacob met het Kindje. Jozefs berisping en treffendantwoord van Jacob. Eudokia 's droom en haar prachtige getuigenis voor de Heer161: Lieflijke morgen in Jozefs huis. Maria en Jozef maken zich zorgen over hetspraakverlies van het Kindje. Maria neemt de proef op de som. Jozefsedelmoedigheid jegens een blinde. Jacob geneest hem162: Jozef speurt naar de oorzaak van Jacobs geneeskracht en verhoort hem. Jozefstwijfel en de kundige antwoorden van Jacob163: Over de soort van arbeid, die Jozefs zoons verrichten. Maria'skunstvaardigheid, Eudokia's vlijt. De aankomst van de acht kinderen uit Tyrus.Edelmoedige boodschap van Jozef aan Cyrenius. Maria onderwijst de achtkinderen164: Een rustig jaar in Jozefs huis. Wonderbare genezing door Jacob van eenbezeten jongen uit een Moors gezin, in opdracht van het Jezuskind165: Een half jaar durende onderbreking van de periode der wonderen. Jezus alsvrolijk Knaapje. Bezoek van Jacob aan de goede visser Jonatha. St. Christoffel,ofwel: een wereldzware Last, het Kindje te dragen. Terugtocht met Jonatha166: Jonatha bij zijn jeugdvriend Jozef. Het verhaal van Jonatha. Zijn vragen overhet bijzondere Kindje Jezus. Jozefs mededelingen over het Kindje. Ootmoed enliefde van Jonatha jegens het Kindje en zijn gebed167: Jozef nodigt Jonatha gastvrij uit. Jonatha voelt zich bezwaard en bekent zijnzondigheid. Goede raad van Jozef. Het Kindje geeft de voorkeur aan Jonatha'shartelijke liefde boven stoffelijke waarden. Jezus' getuigenis voor Jonatha168: Over de door Joël slecht bereide pap. Verwijten van Maria en Jozef. HetKindje heeft echter consideratie met Joël. Opvoedingswenken169: Het visgerecht. Aandrang van het Kindje om door Jozef bediend te worden,toen Het werd overgeslagen; Jozef wimpelde dat af. Jezus komt daar hevig tegenop en voorspelt de te goddelijke verering van Maria in de toekomst. Besluit170: Vergeefse vraag van Jonatha naar de innerlijke houding van Jozef tenopzichte van het Kindje. Jozefs treffende antwoord171: Des avonds op de lievelingsheuvel van Jozef. Jacob voert de kleine Jezusbrood met honing. Vliegen in de honingpot. Over Jesaja 7: 15172: Overdreven eerbied en deemoed van Jonatha voor het Jezus kind. Goede raadvan Jozef. Liefdevolle aandrang van het Kindje, zodat Jonatha blijft173: Het Jezuskind je vederlicht. Jonatha 's verwondering. Zeer wijze woorden vanhet Kindje over de zwaarte van de Wet van Mozes174: Jozef en Jonatha houden bespiegelingen over de volle maan. Het Kindje overveelweterij in tegenstelling tot veel liefhebben. Aanschijn Gods en wezen van demaan175: Maria en het Kind je in hartelijk schertsend gesprek op de heuvel. Jozef enJonatha bij het verteren van de maan. Maansverduistering176: Verdere bespiegelingen over de maan van Jozef en Jonatha. Jezus doet overde maansverduistering een licht opgaan177: Jonatha 's verbazing over de ronde vorm van de aarde. Jezus als professor inde natuurkunde. Voorbereidingen voor het avondmaal

Page 12: De Jeugd Van Jezus

12

178: Jonatha's wens om naar huis terug te keren en zijn heimelijke plan. HetKindje oppert met succes iets heel anders. Jonatha's thuisreis179: Goede ontvangst van Jonatha door de zijnen. Hij vaart naar open zee. Reddingvan Cyrenius en diens gevolg, die schipbreuk leden180: Voorspoedige landing. Jonatha's voldoening. De dankbaarheid van Cyrenius.De schipbreukelingen rusten uit. Het vastgelopen schip wordt geborgen.Gemeenschappelijk ontbijt. Jonatha's deemoed. Aankomst van Jozef en zijn gehelegezin181: Jonatha en Cyrenius in gesprek. Verwondering van Jozef over het vreemdeschip. De mensenredder is bijgelovig; zijn terechtwijzing. Aangrijpend weerzienvan het Kindje met Cyrenius182: Zit de nederigheid in de knie of in het hart? De begroeting van Jozef doorCyrenius. Beproevingen zijn begenadigingen. Godsvertrouwen overwint. Ostracinenabij!183: Cyrenius vraagt Jozef om uitleg van zijn reiservaringen. Ontwijkendantwoord van Jozef. Uitleg van het Kindje. Allemaal naar de villa184: Verkwikkend samenzijn onder het schaduwrijke loof op de heuvel. Wijzeuitleg van Jozef over Cyrenius' zeevaart. De Heer leidt de Zijnen!185: Cyrenius dankt het Kind je voor Diens genadige leiding. Hoe men Godewelgevallig bidden moet. Voornaamste reden voor de Menswording des Heren.Cyrenius verbaasd over de vorderingen van de acht kinderen186: 'Tegengeschenk' van de jongen Sixtus; namelijk een voordracht over wezenen vorm van de aarde. Het Jezuskind bevestigt die voordracht187: Cyrenius' blijdschap over de ten geschenke gekregen aardglobe en zijn vraagmet betrekking tot Augustus. Uiterst wijs antwoord van het Kindje met verwijzingnaar de goddelijke orde188: Cyrenius betuigt de Heer zijn liefde. Hij wordt dan op de proef gesteld. Dedood van Tullia en Cyrenius' diepe rouw. Terechte verwijten van het teleurgesteldeKindje. Goede uitwerking op Cyrenius189: Jozef nodigt Cyrenius aan tafel. Cyrenius verontschuldigt zich onderverwijzing naar zijn verzadigd zijn door de Heer. Lof voor Cyrenius190: Het Kindje wil perse dat Cyrenius mee eet en meespeelt. Bedenkingen vanMaronius en van Maria, Het Kindje neemt daar krachtig stelling tegen. Tullia lééft191: Hardloopwedstrijd tussen Jezus en Cyrenius. Hoe ook Cyrenius het totmeesterschap brengt. Over volleerdheid in de levenskunst192: Het leerzame spel van de levenskuiltjes en hun ordening, of: Waarnaar demensen streven193: Het verdere verloop van het spel194: Cyrenius nu als minister. Het ontevreden meisje. Een muizenwonder195: Tweespraak van het Kindje Jezus met het eigenzinnige meisje196: Opnieuw gekibbel tijdens het tweede spelletje. Het eerzuchtige meisje alsminister. Hetze tegen het Kindje. Laatste nieuwe worp en herstel van de goddelijkeoerorde197: De uitleg van en de toelichting op dit zinrijke spel door het Kindje. Deverschillende reddingspogingen van de verdwaalde geesten door de leiding van de

Page 13: De Jeugd Van Jezus

13

mensen door God198: Bezorgdheid van Maria en van Eudokia om de herrezen Tullia. Een profetischbeeld van de Mariaverering van Rome. Over de kring van echte Godsvrienden199: Menselijk kortzichtige vragen van Jozef. Antwoord van het Kind je. Over deallesomvattende betekenis van de Menswording des Heren200: Verdere profetische onthullingen van het Jezuskind: Jezus' dood; Zijn Leerder Verzoening; Opstanding, en Ontsluiting der levenspoort voor allen. Een wenkvoor wereldse mensen201: Ernstig woord van Jezus tegen Maria. Droevige voorspelling over deverachting in de wereld jegens de Heer en Zijn volgelingen202: Jacob met de kleine Jezus in gesprek. Het Kindje beklaagt Zich over hetgebrek aan aandacht van de zijde van Zijn ouders en huisgenoten203: De bekentenis van Jozef aan het Kindje. Het onderscheid tussendubbelzinnigheid enerzijds en schranderheid anderzijds. Een vermaning aan Maria204: Maria stelt het Kindje vragen over Zijn liefde voor haar. Het verschil tussende liefde van mensen en die van God. De gelijke-nis van de koning als minnaar. Detoepassing van deze gelijkenis op Tullia en het Jezuskind205: Tullia 's klacht. Maria troost haar. Tullia keert in tot zichzelve. Berouw enboete. Jezus' lievelingskost. De oude en de nieuwe Tullia206: Tullia's tranen. Alwijze woorden van het Kind je over velerlei soorten vantranen, en over Tullia 's jaloezie207: Rustbrengende woorden van het Kindje vóór de stormnacht. Dwaze vrees vanEudokia en haar voorzorgsmaatregelen208: De nachtelijke orkaan en zijn verschrikkingen. Wilde dieren. Jozef vervloektde storm. Berisping door het Kindje. Goed einde209: Het weldadige doel van de nachtelijke storm; vernietiging van rovers! Deverbranding van hun beenderresten210: Bezichtiging van de omgeving van het huis. Het Kindje loopt driemaal om debrandplaats. Zijn profetische woorden tegen Cyrenius211: Jozefs vraag; troostvol antwoord van het Kindje. Het Kindje heeft grotehonger. De vismaaltijd. Vraag van Cyrenius over de Middellandse Zee212: Straf voor Jacob en het Kindje voor het niet bidden aan tafel. Over hettafelgebed. Het Kindje loopt weg213: Hevige berisping van Maria en Cyrenius aan Jozef. Jozef in het nauwgedreven begint het Kindje te roepen214: Jozefs zonen op zoek naar het Kindje. De geheime stem en haar troostvollewoorden tot Jozef. Jozef op het goede spoor. De maaltijd aan de tafel des Heren opde berg. Over het juiste gebed215: Jozef draagt een kruis. Evangelie van het Kindje over het kruis216: Koude vis met olie en citroensap. Over de Mozaïsche voedings-leer.Nieuwtestamentische voedingsleer: 'De Heer is de beste kok!'217: Waarom de Middellandse Zee een echte binnenzee mag heten218: Voor alles staat een Gode welgevallige tijd en regel. Over ijdel navorsen vangoddelijke diepzinnigheden en over kinderlijke eenvoud als de weg naar de warewijsheid voor de mens

Page 14: De Jeugd Van Jezus

14

219: Een opgelegd kruis is een uiting van Gods liefde voor de mensen220: Jonatha stort tranen om zijn zonden uit heilige Liefde voor zijn Heer. Hetvlees als loon der zonde. Over de waarde van de zuivere liefde en haaraantrekkingskracht221: Een middel tegen de insectenplaag. Een melkoorlog. Een komeet222: Kometen als ongeluks- en oorlogsboden223: Aanschouwelijk onderricht over het wezen van kometen aan de hand van demelkschotel als voorbeeld224: Over het wezen en de mystieke betekenis van kometen225: Waarom overdadig naspeuren naar de diepten van Gods Scheppingswerknadelig is226: De Godheid in het Kindje treedt terug. Laatste opdrachten voor Jozef en voorCyrenius. De nachtrust. Jacob door het Kindje bijzonder begenadigd227: Jozef heeft zorgen over het ontbijt. De provisiekamer leeg. Jonatha brengtuitkomst met een flinke partij vis228: Liefde wedijver tussen Jozef en Cyrenius. Jozefs onbaatzuchtigheid. Overware en onechte Godsdienaars229: Een vrolijk ontbijt. Jozef spreekt over de goedheid des Heren. Het Kindje aantafel. Idyllische scènes tussen de kleine Jezus en Cyrenius230: Juist vanwege haar grote liefde doet Maria wel eens boos tegen Mij.231: Cyrenius blijft toch nog een dag langer te gast. Zijn dankbaarheid, zijngeschenk, zijn afscheidsrede232: Jozefs geldkist en zijn bezorgdheid voor diefstal. Goede raad van het Kindjeaan Jozef233: Jozef en de zijnen. Huiselijke zorgen en huiselijke werkzaamheden. Dereusachtige kracht en hulp van Jonatha en diens Godsvertrouwen234: Cyrenius in verlegenheid door de komst van een deputatie uit Ostracine. Hijnodigt allen tot de maaltijd. De vloek van het geld235: De deputatie aan tafel. Oppassen bij de tafelindeling. Het Kindje ergert Zichaan de slecht verzorgde bijtafel. Profetie236: Huiselijke keukenscène met ernstige gevolgen. De reden van de menswording237: De vier broers wenden zich nederig en hartelijk tot het Kindje, Dat zij eersthadden beschimpt. Diens goddelijke antwoord aan Zijn broers238: Zinnebeeldige betekenis van deze maaltijd. Geestelijke toestanden op aarde:In het algemeen. In het jodendom. Bij de Grieks-orthodoxen. Bij de rooms-katholieken. Bij de overige christelijke sekten239: De laatste, goede vis verzinnebeeldt de liefde des Heren en Zijn grote genade...in deze laatste tijd. Ook wie en wat de zón bewoont heeft de uiteindelijkebestemming van Kinderen Gods. Een kudde onder een goede herder240: De aandacht van de gasten wordt op het Kindje gevestigd. Cyrenius geeftuitleg. De mening van de buren over Jozef en zijn gezin241: Misdadig besluit van de jaloerse gasten. De grote brand te Ostracine242: Cyrenius maakt zich zorgen over de slachtoffers van de brand. Wie een kuilgraaft voor een ander, valt er zelf in. God is voor iedereen een rechtvaardigeRechter

Page 15: De Jeugd Van Jezus

15

243: Hoogmoed komt voor de val. Jozef behandelt de slachtoffers metwaardigheid. De edelmoedigheid van Cyrenius jegens de gedeputeerden. Cyreniusbij Jonatha244: Jozefs krachtdadige naastenliefde. Goede troost na zware beproeving. Bezoekaan en avondmaal bij Jonatha en de zijnen245: Cyrenius maakt zijn schip klaar voor het vertrek. Jacob herinnert hem aan deglobe. Goede raad van Jozef aan Cyrenius. Handel in vrijheid naar Gods wil!Cyrenius neemt de drie jongens mee246: Cyrenius vraagt om de zegen van het Kindje en krijgt een goddelijk antwoord.Nobel afscheidsgebed van Cyrenius. Het Kindje zegent hen die afscheid nemen enstelt hen gerust met de woorden: Waar uw hart is, daar is ook uw schat!247: Jozef zegent Cyrenius. Jezus neemt afscheid van Cyrenius. Vertrek vanCyrenius. Jozef bij Jonatha248: Jozef en Jonatha bemerken tijdens een vroege vistocht een schip dat in gevaarverkeert. Zij schieten te hulp en trekken het vlot249: Het Kindje stelt vragen over de visvangst van die morgen. Het Kindje dat opvis belust is, wordt door Jozef terechtgewezen en dient hem van repliek: Ik voelMij thuis, overal waar men Mij liefheeft. Rijke vangst op aanwijzingen van hetKindje250: Jonatha brengt Jozef thuis. Het huis wordt leeg en uitgeplunderd aangetroffen.Jozef wordt daar heel erg kwaad over. Behartenswaardige verklaring van het Kindje251: Maria weent om de diefstal van alle kleding en linnengoed. Jonatha troosthaar met een zeer edele daad. Wedijver in edel-moedigheid. Het Kindje maaktJonatha gelukkig252: Zegen des Heren over Jozefs huis. Verwondering en dankbaarheid van hetgezin. Jacob spreekt over het wonder van de tarwekorrel253: Een middagmaal van vis en honingkoek met limonade. De boos-aardigediefstal van het bestek en het bord je van het Kind je. Een evangelie tegenmisdadigers uit de mond van het Kindje Jezus. Onverbiddelijkheid van het Kindjetegen boze opzet254: Krijsende kledingdieven voor de deur van Jozef. Energieke toespraak tot hendoor het Kindje255: Geestelijke adel van Maria en Jezus' waarderende woorden. Toelichtendeuiteenzetting van de Heer over barmhartigheid en over liefde jegens vijanden256: De macht van de liefde. Jozefs huis in de publieke belangstelling. Jozefswijsheid beschaamt de groten en de rijken van de stad. Prachtig eindresultaat257: De dood van Herodes. Archelaüs wordt koning. De engel des Heren draagtJozef op naar het land Israël terug te keren. Wonderbaarlijke reisuitrusting. Jozefgeeft alles over aan Jonatha en verzoekt hem om hen na te komen. Het afscheid258: Na een bezwaarlijke reis komt de Heilige Familie in het vader-land aan.Maria montert de angstige Jozef op. Bevel van de Heer om naar Nazareth tetrekken. De aankomst aldaar259: Idyllische avondlijke scène op het dakterras van Salome. De kleine karavaandoor Cornelius ontdekt

Page 16: De Jeugd Van Jezus

16

260: Joël stelt vast dat ze reeds vlak bij hun oude tehuis zijn. Jozef wil met dezijnen in de open lucht overnachten. De zonen van Jozef gaan op zoek naar hout envuur en belanden weer bij Salome261: De vermoedens van Salome en Cornelius over de kleine karavaan. Salomedoor de hernieuwde kennismaking overrompeld262: Begroeting van het gezelschap door Cornelius en Salome. De vermoeidereizigers trekken hun oude huis weer binnen263: Salome draagt huis en hof in uitstekende toestand aan Jozef over . Jozef inverlegenheid. Deemoed en liefde van Salome. Een heerlijk getuigenis over deHeer. Een woord van de Heer over de liefde264: Salome nodigt Jozefs gezin uit aan het ontbijt. Het voorkeursgerecht van hetKindje. Liefdesgeluk van Salome en het Kindje265: Op zijn vraag krijgt Jozef van Cornelius een geruststellend antwoord overkoning Archelaüs. Cornelius krijgt van Jozef familie informatie, namelijk over zijnbroer Cyrenius. Cornelius' blijd-schap en erkentelijkheid266: Vraag van Cornelius, of Cyrenius wel al op de hoogte was met het vertrek vanJozef uit Egypte. Jozefs verstandige antwoord. Cornelius geeft Jozef uitleg over hetRomeinse geheimschrift267: Cornelius doet navraag naar de wondermacht van het Kindje. Jozef verwijsthem naar Diens spreekwijze. Het Kindje spreekt op indrukwekkende wijze totCornelius268: Cornelius bevestigt de belastingvrijbrief aan Jozefs huis. Hetbelastingsysteem van de Romeinen. Belofte van het Kindje269: Jozef regelt de huisorde en met Maria bespreekt hij een bij familieleden enkennissen af te leggen bezoek. Vreemd gedrag en merkwaardige woorden van hetKindje270: Het beven van de aarde onder de voetstappen van Jezus jaagt Jozef en Mariavrees aan. Uit de stad komende vluchtelingen waarschuwen Jozef niet verder tegaan. Door Jacob gerustgesteld trekt Jozef onbevreesd de stad binnen271: Onbewust geven de mensen een waar getuigenis. Juist antwoord van Jozefaan die mensen. Jozef door zijn vriend hartelijk ontvangen272: Jozef vertelt de bevriende arts over zijn belevenissen. Hartelijk medelevenvan de dokter en diens eigen ervaringen. Jozefs ergernis over Archelaüs door hetKind je getemperd273: Verwondering van de arts en diens voorzegging over het wijze Kindje.Antwoord van het Kindje aan Jozef. De arts verwacht de Messias en het Kindjestelt hem in het gelijk274: Het Kindje neemt de zieken een vertrouwensproeve af en geneest een aanjicht lijdend meisje275: De verbazing van de arts en diens deemoedige en verwachtingsvollebekentenis. Het Kindje kalmeert de arts en stelt hem op de hoogte met de allerbeste(Zijn Eigen) geneeswijze. De arts gelooft en wordt ver in het rond beroemd. Jozefneemt het genezen meisje in zijn huis op276: De heilige familie bij onderwijzer Dumas. Jozef vertelt hem zijn wedervaren.Het Kindje tussen de schoolkinderen van Dumas

Page 17: De Jeugd Van Jezus

17

277: Verbaasde vragen van Dumas vanwege het Kindje. Een antwoord van Jozef,filosofisch wijs a la Socrates. Dumas' lof voor de filosofen. Toespraak van hetKindje over de profeten en de filosofen278: Jozef overweegt naar huis terug te keren. Edele woorden van Maria als Jozefsechtgenote. Goede raad van het Kindje. Jozef keert terug. Strijd met Archelaüstolgaarders279: Het Kindje onderbreekt Zijn wonderwerken gedurende twee jaren. Aankomstvan Jonatha uit Egypte. Het Kindje adviseert Jonatha. Jonatha als visser aan hetmeer van Galilea getrouwd280: Het nu vijf jaar oude Kindje speelt bij een beekje. Van twaalf kuiltjes en detwaalf lemen mussen. Verklaring van deze afbeelding. Ergernis van eenaartswettische jodenman; een nieuw wonder van het Kindje281: Toeloop van nieuwsgierigen, die wonderen willen zien. Een verwend enonaardig kind wordt door Jezus gestraft. Een opperrechter komt Jozef de les lezen,maar, bedreigd door het Kindje, maakt hij dat hij wegkomt282: Jozef neemt het Kind mee het land in. De kleine Jezus wordt op misdadigewijze aangevallen. De herdersjongen krijgt een verschrikkelijk loon283: Jozef in de problemen. De slechte buurman van Jezus tot zwijgen gebracht.De vader van de herdersjongen smeekt het Kindje; Diens antwoord284: Jozefs raad aan de vader van de dode herdersjongen. Jozef accepteert hetkarwei en keert huiswaarts. Het Kindje troost de vrouwen, met name Salome,Heerlijke belofte aan allen, die van goeden wille zijn285: De herdersjongen uit de dood opgewekt; diens vrees voor het heilige Kindje.Zijn vader wijst hem terecht en legt een waar getuigenis af over Jozef en hetKindje. De liefde van het Kindje286: Foutief oordeel van de dorpsrechter over Jezus. Jozef gaat daar moedigtegenin. Valse getuigen. Jozef maakt Jezus een verwijt. Oordeel van de EeuwigeRechter. Jozef vergist zich en krijgt van het Kindje de les gelezen287: Piras Zacheüs, de onderwijzer, wil het Kindje op zijn school hebben omdaardoor zelf roem te kunnen oogsten. Jozef raadt de onderwijzer aan om hetKindje eerst te testen, waarna Jezus deze huichelaar te schande maakt288: Jezus vergunt Piras Zacheüs een verhelderende blik op Zijn zending. Jezus alshoogleraar in de natuurkunde. Goede uitwerking op Piras. Wat is boven en watbeneden?289: Overpeinzingen van de onderwijzer over de jongen, waarschuwing van Jezusaan de onderwijzer. Jezus, licht voor de heidenen en oordeel over de joden! Deonderwijzer neemt de vlucht290: In Jozefs huis gaat het gemoedelijk toe, hetgeen de kinderen van de buren bestbevalt. De kinderen op het dakterras. Zenon breekt zijn nek. De dode wordt totleven gewekt. Getuigenis van Zenon over Jezus. Jezus' vermaan aan Zenon291: Buren zoeken raad bij Jozef als vriend van Cornelius. Jezus waarschuwt Jozefniet onvoorzichtig te zijn. Blik in het goddelijk bestieren van de wereld: zoals eenvolk is,zo is óók zijn regering! Jezus toont wie de Heer is!292: De zesjarige Jezus wekt de verongelukte ijdele knecht van Salome op uit dedood. Jezus leest hem de les en ontvlucht menselijke lof

Page 18: De Jeugd Van Jezus

18

293: Maria's heilige kruik door Jezus in stukken gebroken. Een meisje is daarbezorgd om. Jezus brengt Zijn moeder nu water in Zijn mantel. Maria's relikwiewas Jezus een doom in het oog. Verwijt aan het meisje294: Tweejarige wonderpauze. Prijsstijgingen in Palestina. Jozef zaait nog in dezevende maand. De achtjarige Jezus zaait persoonlijk tarwe. Wonderbaarlijkeoogstzegen. Jozefs dankbaarheid! Liefde beter dan lof! Genezing van deverschrompelde jongen295: Jozef en Maria wilden de nu bijna tienjarige Jezus toch bij een leraar opschool doen. Moeilijkheden bij het lesgeven. De leraar slaat de Jongen, waarna hijstom wordt en krankzinnig. De jonge Jezus keert naar huis terug296: De tweede nieuwe leraar bij Jozef. Zachtaardige tegemoetko-ming van deleraar. Jezus gaf hem een staaltje van Zijn kennis van het boek Daniël. Positiefgetuigenis van deze leraar. Jezus geneest nu de andere leraar uit erkentelijkheid297: De elfjarige Jezus gaat met Jacob hout sprokkelen. Jacob, door een addergebeten, sterft. Jezus wekt Jacob weer op. Een evangelie over de arbeid.Opwekking van de dode Kefas en van de dode timmermansknecht Mallas. Afgunstkan de dood veroorzaken!298: De Tempelscène van de twaalfjarige Jezus hier kort beschreven door Zijnbroeder Jacob. Jezus trekt Zich nu volledig terug tot aan de bruiloft te Kana299: Hoogst belangrijke uiteenzetting over Jezus' Wezen en over de verhoudingvan het menselijke tot het goddelijke in Hem. Over de bevrijding der zielen en bunéénwording met Gods Geest300: Het leven en de zielestrijd van Jezus vanaf Zijn twaalfde tot aan Zijn dertigstejaar. Wenken en voorbeelden tot het bereiken van de wedergeboorte alsvoorwaarde tot het eeuwige, zalige leven. Slotopmerking en zegen des Heren301: Noten door de vertaler. Verantwoording van de vertaler302: Informatie over Nieuwe Openbaring van kerkelijke lexicons achterhaald

De jeugd van Jezus

Hoofdstuk 0: Voorwoord van de vertaler. Inleiding door de Heer Zelf.Aanhef.

[2] De meest verheven goddelijke manifestaties en diep ontroerende menselijkescènes wisselen elkaar in dit heerlijke jeugdevangelie van de Heer op de meestverrassende wijze talloze malen af. Zij doen Jezus' godheid voor ons oplichtendoor alle fasen van Diens jeugdjaren, zowel te Bethlehem als te Jeruzalem, teNazareth en in Egypte. [3] Doordat elke christengelovige die lezen en schrijven kon dit werk indertijdwilde bezitten, werd het praktisch ongelimiteerd (altijd met de hand!) gekopieerd,en in alle toen bekende talen vertaald, vaak ook door minder competente krachten.Een evulgetur en uiteraard een imprimatur waren er nog niet, en het bestand vanverklarende woordenboeken in vreemde talen was nog uiterst beperkt. Dezepopularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat hetJacobusevangelie reeds in het begin van de vierde eeuw maximaal gedifferentieerd,

Page 19: De Jeugd Van Jezus

19

respectievelijk verminkt en ontsteld was. In het oecumenisch concilie van Nicea,gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve 'apocrief wordenverklaard. D.w.z. dat de authentieke, origineel geïnspireerde tekst niet meer metvoldoende zekerheid kon worden achterhaald.[4] Dat foutief wordt vertaald, kunnen de meeste mensen zich gemakkelijkervoorstellen dan dat foutief wordt gekopieerd. Men moet echter bedenken, dat vaakkopieën van kopieën van kopieën werden gemaakt! Daarbij kwam het niet zeldenvoor, dat een kopiist aantekeningen in de marges van vorige lezers/commentatorenmede in de tekst opnam, aanvankelijk wellicht 'tussen haakjes', daarna integraal,terwijl bij een latere zuiveringspoging die ingevoegde teksten dan weer oponvolmaakte wijze werden geëlimineerd. Als door de tand des tijds het originelemanuscript óók nog is verloren gegaan, wordt het uiteraard zeer moeilijk zo nietpraktisch onmogelijk de zuivere tekst te reconstrueren.[5] Eenmaal apocrief verklaard was het Jacobus evangelie spoedig uit de circulatieverdwenen, het eerst in de Kerk van het Westen, enkele eeuwen later echter ook inde Kerk van het Oosten.[6] Dat het evangelie als zodanig echter heeft bestaan, staat onomstotelijk vast uitde commentaren en vermeldingen van de martelaar Justinus (165); van de grotegeleerde Origenes ( 254); en van de 'Vader van de kerkgeschiedschrijving'Eusebius ( 340). Voor nadere details moeten wij verwijzen naar de Canon-geschiedenissen van bijvoorbeeld Lagrange, van Grosheide e.a.[7] Thans zijn er van het uit de Canon van de H. Schrift verwijderde werk nogslechts enkele fragmenten terug te vinden in bijbelmusea; alsook in sommige oudekloosterbibliotheken een aantal complete teksten, maar dát zijn dan kopieën uit dezesde en zevende eeuw, dus absoluut onbetrouwbaar .[8] Inderdaad, geachte lezer, daar mogen wij het op houden! In de jaren 1843/1844werd de originele tekst namelijk door het innerlijk Woord woordelijkteruggedicteerd aan Jakob Lorber, te Graz (Oostenrijk), na een desbetreffendeaankondiging. (Zie blz. 17). In het kader van de 'Nieuwe Openbaring' heeft Godhet wenselijk geacht dit heerlijke evangelie aan de mensheid terug te geven via zijnprofeet, die zich de 'schrijfknecht Gods' wist.[9] De Nieuwe Openbaring noemen we het geheel van Godsdictaten hetwelk viaJakob Lorber tot stand kwam. Dat die Nieuwe Openbaring, en dus ook dit zeerbijzondere evangelie niet eerder tot u, geïnteresseerde lezer heeft kunnendoordringen, moeten we een kwalijk gevolg noemen van kerkelijk gebrek aaninteresse. Immers daardoor alleen heeft aan dit immense Gods-oeuvre van de zijdeder christenheid niet die belangstelling ten deel kunnen vallen, die een goddelijkeopenbaring toch van 'Zijn eigen Godsvolk' had mogen verwachten[10] Dat de Nieuwe Openbaring derhalve een eeuw lang in de kerkelijke doofpotterecht kwam, is beslist niet alleen en uitsluitend te wijten aan het feit, dat hetofficiële kerkelijke standpunt inzake publieke goddelijke openbaringen de meningvertolkt, dat er 'na Christus' H. Lijden, Zijn Kruisdood en Verrijzenis géénpublieke goddelijke openbaring meer te verwáchten zou zijn vóór de a.s.Verschijning van onzen Heer Jezus Christus in Heerlijkheid'.* Een bijkomende en

Page 20: De Jeugd Van Jezus

20

o.i. de hoofdreden is ongetwijfeld het feit dat er in de Nieuwe Openbaring nogalwat kritiek wordt geleverd op diverse al te menselijke misstanden in Zijn Kerk(en)![11] Het lijkt ons echter niet wenselijk hier nu verder op déze min of meeronverkwikkelijke terzijdestelling in te gaan: het zou een objectieve instelling bijhet lezen van dit evangelie kunnen bemoeilijken. Wij stellen ons derhalve voor ineen nawoord op deze polemische kwestie terug te komen.[12] Jakob Lorber werd als eerste zoon in een degelijk katholiek gezin te Kanischabij Jahring in de Steiermark geboren. Vader was wijnbouwer, tevens begaafdmuziekamateur, dirigent van een plaatselijke harmonie. Moeder was eeneenvoudige, godsdienstige huisvrouw. Jakob had nog twee broers.[13] Vanwege zijn méér dan doorsnee intelligentie, mocht Jakob doorleren, enomdat een parochie kapelaan in Jakob een potentiële kandidaat zag voor hetpriesterschap, ging Jakob dus naar het gymnasium te Marburg, dat het meest nabijgelegen was. Hij leerde gemakkelijk.[14] Jakob onderbrak deze studies echter enkele malen voor andere ambities.Hierdoor rondde hij zijn gymnasiale opleiding niet af, maar volgde na de vijfdeklas een speciale leraarscursus en verwierf daarmee de bevoegdheid les te gevenop zgn. 'Hauptschulen'.[15] Nadat hij in deze kwaliteit enkele malen had gefungeerd als privéleraar voorkinderen 'van betere kringen' , zocht en vond Jakob zijn ware levensvervullingtenslotte tóch in wat tevens zijn liefhebberij was, namelijk in de muziek. Reeds inzijn schooltijd had hij regelmatig het kerkorgel bespeeld. Ook andere instrumentenbespeelde hij met goed resultaat, maar zijn favoriete instrument werd de viool. Opdit instrument wist hij zelfs na enkele speciale technieklessen van Paganini tehebben gekregen in één streek meer dan 150 noten te voorschijn te toveren![16] Als muziekleraar van de jeugd van Graz verdiende hij zijn brood, gaf eenenkele maal een concert, maar toen hij reeds 40 jaren telde had hij zich ondankszijn virtuositeit nog niet onder de coryfeeën van zijn tijd kunnen plaatsen.Waarschijnlijk heeft hij het te danken aan zijn vriendschap met Franz Schubert, dathij op deze leeftijd dan toch eindelijk erkenning vindt en in de toenmaligewereldstad Triëst wordt benoemd tot concertmeester van het plaatselijkesymfonieorkest. Enthousiast bereidt hij zich voor op zijn verhuizing, als hij echtervan Hogerhand een geheel andere beroeping ontvangt, waardoor hij op min ofmeer schokkende wijze op de proef wordt gesteld.[17] Hoe zijn muziek carrière dus toch nog misliep, vertelt Lorber zelf als volgt:[18] 'Op 15 maart 1840 te zes uur in de morgen ik had juist mijn ochtendgebedbeëindigd hoorde ik plotseling in mijn borst ter hoogte van de hartstreek zeerduidelijk een Stem spreken, Die mij toevoegde: "Neem je pen en schrijf op." Ikkon niet anders dan onmiddellijk gehoorzamen aan deze mystieke opdracht, nammijn pen en schreef woord na woord op, hetgeen mij woordelijk werdgedicteerd.Nu herkende ik ook van Wie die Stem-in-mij feitelijk was; de zeermerkwaardige openingszinnen van wat later bleek een enorm dictaat te zijngeworden luidden namelijk als volgt:[19] "Wie met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering tot Mij zoeken dan zal Ikhem de antwoorden in zijn hart leggen. Maar alleen de zuiveren, wier harten

Page 21: De Jeugd Van Jezus

21

nederig zijn, zullen de klank van Mijn Stem kunnen verstaan! Met hem, die aanMij de voorkeur geeft boven alles ter wereld, met hem zal Ik in innige vriendschapomgaan. Hij zal Mij dan ook steeds kunnen beschouwen als zijn Broeder zoals deene broer het de andere doet; en zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwigheden, ja,reeds van voor hij bestónd!" ,[20] Diep ontroerd door dit intrigante mystieke gebeuren in zijn binnenste, gafLorber nu spontaan zijn veelbelovende baan te Triëst op en bleef zijn verdere levengetrouw aan het 'Innerlijk Woord'. Toen hij in 1864 arm en pretentieloos stierf, hadhij een geweldig Godsoeuvre op papier gezet, namelijk verscheidene grote werkenplus een aantal kleinere, in totaal ruim 10.000 vellen druks! (Zie de specificatie aanhet slot van dit voorwoord. )[21] In het jaar 1858 lichtte Jakob Lorber eens in een brief aan een van zijnvrienden toe hóe de goddelijke dictaten feitelijk via hem tot stand kwamen:[22] 'Over het goddelijke Woord, respectievelijk hoe men dat verneemt, kan ikslechts voor wat mijzelf betreft dit zeggen, dat ik het Allerheiligste Woordverneem in de streek van mijn hart, en wel zo, als ware Het een allerhelderstuitgesproken Gedachte,even duidelijk als waren het uitgesproken woorden.Weliswaar kan niemand ander iets wat op een stem lijkt horen, maar voor mijklinkt die Stem niettemin duidelijker dan de luidste en krachtigste materiële toon!'[23] Jakob Lorber was ook herhaaldelijk begenadigd met geestelijk zienerschap enwel zodanig, dat hij dan zag gebeuren wat in hem werd gesproken.[24] De schrijftrant van Lorbers dictaten valt allereerst op door zijn eenvoud endoordat zij gespeend zijn van elke persoonlijke schrijverspretentie, hetgeen uwvertaler getracht heeft zoveel mogelijk te benaderen. Vervolgens ook door een inonze dagen van zakelijk woordgebruik en van computervertalingen wellicht watantiekerig aandoende sfeer van breedsprakige waardigheid, die vanwege deaanwending van een overvloed van pleonasmen en hyperbolen soms toch watbombastisch kan lijken (met name wellicht speciaal voor diegenen onder ons, opwier lippen het woordje 'gewoon' in velerlei vormen en samenstellingen vandaagde dag als bestorven schijnt te liggen: hetgeen niet meer 'gewoon' mag heten!)[25] Vóórdat wij nu echter de abundantie in Lorbers schrijftrant op grond daarvanzouden willen be- of zelfs veroordelen, zouden wij eerst behoren te bedenken, datdeze zelfde, soms wat groteske stijl en spreek-, resp. schrijftrant weliswaar nietmeer van onze tijd zijn, maar dat die wel degelijk volledig eigen waren zowel aande leefmilieus en de hoofse cultuurpatronen van de romantische 'Konigliche-Kaiserliche' tijd, waarin Lorber in Oostenrijk leefde, als aan de antieke oosterse,resp. Grieks -Romeinse sferen, waarin de gewijde jeugdgeschiedenis van Jezuszich afspeelt. Toen waren fijnzinnigheid en hoofsheid 'gewoon'! Ook in dit opzichtmoet Jakob Lorber voor de Heer van alle tongen en talen derhalve een bijzondergeschikt taal- en schrijfmedium zijn geweest. Wij hebben het dan ook minderoirbaar geacht onze koudzakelijke eigentijdse vorm en stijl te doen prevaleren,waar zulks niet per se noodzakelijk was teneinde een juist begrip van de tekst teverwoorden. Onze excuses dus, voor zover dat ongetwijfeld hier en daar tochgebeurd zal zijn!

Page 22: De Jeugd Van Jezus

22

[26] Ostracine was de naam van het toevluchtsoord in Egypte, waar de H. Familiena haar vlucht voor de kindermoord te Bethlehem een drietal jaren op wonderewijze huisvesting vond. (Zie Gaza-strook. ) De naam Ostracine zal de meeste vanonze lezers niet bekend zijn; de stad bestaat namelijk al niet meer sinds de zesdeeeuw van onze jaartelling. Het hoogtepunt van haar wereldlijke cultuur lag in devijfde eeuw, maar daarna is de stad blijkbaar herhaaldelijk verwoest en tenslottegeheel verlaten. Grote branden hebben er plaatsgehad, zowel tengevolge vanoorlogsgeweld als van aardbevingen. De laatste waren er bovendien oorzaak van,dat zich tektonische aardverschuivingen voordeden, waardoor het grondwaterpeilzodanig steeg, dat in de zesde eeuw nagenoeg de gehele stad onder water kwam testaan.[27] In de eeuwen daarna is de grond weliswaar weer gestegen, maar toenkenmerkte deze locatie zich nog slechts doordat daar een 'teIl', resp. oudepuinheuvel boven het landschap uitstak, met erin en ertussen wat brokstukken vanmuren en pilaren.[28] Zoals dat bij de talrijke tells in het oude oosterse cultuurland blijkbaargebruikelijk was, werden ook daar ter plekke herhaaldelijk 'roof-opgravingen' doorrondtrekkende Bedoeïenen gedaan, waaraan pas een einde kwam toen Israël hetgebied had veroverd en het ministerie van oudheidkundige aangelegenheden hetterrein had doen afzetten en bewaken. In de jaren 1976 en 1977 hebben ervervolgens opgravingen plaatsgehad door genoemd ministerie met behulp van hetleger, waardoor Ostracine opnieuw aan het daglicht werd gebracht als zijnde eenbelangrijke strategisch gelegen burcht, die nadat de Romeinen de plaats haddenveroverd, werd uitgebouwd en versterkt. Op de drukke karavaanroute tussenMesopotamië en Egypte moet de plaats in een sleutelpositie hebben gelegen. Erwas een natuurlijke haven en er lag een Romeinse bezetting.[29] Op de beroemde mozaïek landkaart van Madaba (ook genoemd Me-deba) inde streek van de Decapolis (Jordanië) staat Ostracine vermeld. Deze mozaïek kaartis de oudst bekende kaart van het oude Palestina en bestrijkt een gebied van Sidonen Byblos in het noorden tot Alexandrië en Memphis in het zuiden. In de breedte isde kaart minder weids, nl. slechts van de kust in het westen tot de lijnAmman/Petra in het oosten.[30] De eigenlijke situatie van Ostracine is enkele kilometers uit de kust ter hoogtevan het Bardawil meer. De Israëlische opgravingen hebben plaatsgevonden metsteun van Amerika en van de universiteit van Ber Sjeba en brachten interessantedetails aan het licht. Behalve de eerder genoemde Romeinse burcht, bleken er ookeen tweetal Byzantijnse kerken te hebben gestaan, alsook enkele industrieëngevestigd te zijn geweest. Het in het kader van dit evangelie méést interessantenamelijk de oudste historische gegevens bleken in de jaren 1966/1967 niet directachterhaalbaar, omdat de diepste lagen van de tell tengevolge van hetgrondwaterpeil niet konden worden bereikt. Daarvoor zouden zeer kostbaretechnische pompinstallaties nodig zijn geweest, die echter vanwege deonbestendige toestand van het (bezette) gebied niet ter beschikking werden gesteld.[31] Momenteel is de situatie ter plaatse wél politiek voldoende stabiel, maar is hetgebied aan Egypte teruggegeven; het is thans nog niet zeker dat Egypte de

Page 23: De Jeugd Van Jezus

23

opgravingen op korte termijn zal voortzetten.[32] Niettemin bevestigen de huidige resultaten van het gedane onderzoek alreedswel vele geografische gegevens van dit evangelie, en o.i. is dit bijbel-historischnieuws van grote importantie! Immers tijdens de jaren 1843-1844, toen ditevangelie werd teruggegeven aan (resp. via) Jakob Lorber, was van de tell vanOstracine niets bekend, ook al niet doordat de mozaïek kaart van Madaba eerst in1884 herontdekt werd door patriarch Gerasimos van Jeruzalem, resp. namens dezepatriarch door een Griekse monnik. Niettemin blijken thans vele 'onmogelijke'details ervan op geografisch gebied tóch te kloppen met de historischewerkelijkheid! Voor ons betekenen deze bevestigingen impliciet een bevestigingvan talrijke 'onmogelijkheden' op religieus gebied, waartegen nog menigechristenen, veelal om 'gevoelsredenen' opponeren. Zo heeft een bekende Belgischeuitgever (Hovine) na een aanvankelijke overeenkomst achteraf toch geweigerd ditevangelie uit te geven omdat hij niet kon geloven dat Jozef eerder getrouwd wasgeweest en als weduw-naar reeds vijf zonen had! Wellicht geloofde hij een aantaltraditionalistische vaste klanten te verliezen! De 'maagdelijkheid' van Jozef moetdan ook uitsluitend geestelijk worden verstaan, zoals héél de christelijke leer eenpuur geestelijke leer is, en zoals de Kerk van Christus eigenlijk een puurgeestelijke Kerk zou moeten zijn![33] Door de Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijnjeugd, en wel door dezelfde spreekbuis, die Hij voor de weergave van dit werkuitkoos in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851. Zoals bekend is, leefde Ik inde tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongemanen man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet vanMozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als iedere mens Mij in zichzelvetot leven moet wekken. Zo goed als ieder ander ordentelijk mensenkind, moest ookIkzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbarezelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen, en met steedssterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid hebmoeten onderwerpen. Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeldvoor iedere mens, en daarom kan iedere mens Mij nu dus ook op precies dezelfdewijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door deliefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf alsGodmens in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.[34] Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen, alsmede Diensoverige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met Zijn als het waredaarvan geïsoleerde menszijn tijdens Zijn jaren als jongeling en als man, en, hoedaarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte wonderen gesteld, datmen Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou willen denken: op dievragen moge als antwoord dienen een vergelijking met de aanblik die een boombiedt in de periode van de lente tot in de herfst: In het voorjaar bloeit een boomwonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige activiteit beheerst. Na hetafvallen van de bloesem echter wordt hij weer schijnbaar inactief. Tegen de herfsttoont de boom weer een enorme activiteit: de op zichzelf reeds wonderbaarlijkevruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en zijn dan nog mooier dan de bloesem

Page 24: De Jeugd Van Jezus

24

was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de in hengeschonken zegen van de binding aan de boom vrij gemaakt, en die valt dan in deschoot van de ernaar hongerende kindertjes Dit vergelijkingsbeeld zal men slechtskunnen begrijpen met de ogen van het hart, maar nooit met de ogen van wereldsewijsheid! Immers de bovengenoemde vragen zijn heel gemakkelijk op te lossen,mits je maar van binnen uit zuiver denken wilt, zonder daarbij de Godheid vanJezus te willen abstraheren, maar die juist vasthoudend in innerlijk geloven, omdatdat juist het licht is, dat voert tot de liefde voor God. Immers, de volledigeeenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet ineens,niet plotsklaps tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks onder Godsleiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijk ontwaken van deGoddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk Wezen ook reeds in alZijn Volheid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich van daaruit slechts innoodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).[35] De lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheidtot in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuweverhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schepping pas volledig tot standkwam. Eerst door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door envanuit die hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuwverwekt Kind Gods tot god dus! Daardoor kan die mens -een schepsel! -alsvolkomen evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn Godzien, zijn Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en bovenalles liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakteonvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven. Daardoor is echterook Satans heerschappij ( of beter: diens drijven) in zoverre doorbroken, dat hijniet langer bij machte is deze meest inten-sieve toenadering van de Godheid naarde mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, te verhinderen. Nogkorter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens zich nu volop ,met Godverbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is geworden dat nog te beletten, endat is dan ook de reden, waarom tot de vrouwen, die het heilig graf kwamenbezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt het Mijn broeders' ...Satans wroeten inde uiterlijke dingen moge dan nog steeds merkbaar zijn, nooit meer zal hij in staatzijn het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aante brengen; noch ooit opnieuw een onoverbrugbare kloof te doen ontstaan tussenenerzijds de Godheid en anderzijds de mensheid. Door deze korte uiteenzetting vandeze stof nu, kan voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken ente mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat delichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen![36] Jacobus, een zoon van Jozef (zie noot 1), had dit alles reeds opge-tekend,maar met het verloop der tijden is diens schriftuur zózeer verminkt geraakt, dat zijniet als authentiek kon gelden (zie noot 2), (en daarom uit de canon van de H.Schrift werd geschrapt). Ik wil het echte Jacobus-evangelie nu aan jou teruggeven,maar alleen dat vanaf bovengenoemde periode (zie noot 3); want Jacobus had ertevens in opgenomen een levensbeschrijving van Maria vanaf haar geboorte,

Page 25: De Jeugd Van Jezus

25

alsook een van Jozef. (zie noot 4). Schrijf dus nu op als hoofdstuk één: N.B.Zie denoten aan het slot van dit boek.

Hoofdstuk 1: Het beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot. Godsgetuigenis over Jozef. Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen

[1] In die tijd was Jozef bezig een huis te bouwen in een streek tussen Nazareth enJeruzalem.[2] Een vooraanstaand burger van Jeruzalem liet dat huis daar bouwen als herberg,omdat de Nazareners tussen Nazareth en Jeruzalem nog geen onderkomen hadden.[3] Terzelfder tijd was Maria, die in de Tempel was opgevoed, volwassengeworden, zodat volgens de Wet van Mozes het tijdstip was aangebroken, waaropzij de Tempel moest verlaten en elders goed moest worden ondergebracht.[4] Daarom werden er naar alle plaatsen in Judea boden uitgezonden, die een enander moesten bekend maken, opdat eventueel in haar geïnteresseerde huis-vaderszich zouden melden, zodat een van hen het meisje in zijn gezin zou opnemen, mitshij daartoe waardig bevonden zou worden.[5] Toen dit bericht nu ook Jozef ter ore kwam, legde die zijn gereedschap dadelijkter zijde en haastte zich met spoed naar Jeruzalem, waar hij zich naar de plaats vanbijeenkomst in de Tempel begaf, die hem was opgegeven.[6] En toen degenen, die zich als gegadigden hadden opgegeven, drie dagen lateropnieuw op de daartoe bestemde plaats waren bijeengekomen, en nadat ieder vanhen, die naar Maria dongen overeenkomstig het desbetreffende voorschrift aan depriester aldaar een verse tak lelies had overhandigd ten teken dat hij in Maria wasgeïnteresseerd, ging de priester het binnenste van de Tempel binnen om daar tebidden.[7] Toen hij zijn gebed beëindigd had, kwam hij weer met de takken naar buiten,en hij gaf aan ieder van hen diens eigen tak terug.[8] AI die takken waren nu echter verlept geraakt; alleen de als laatste aan Jozefteruggegeven tak was nog fris en gaaf gebleven.[9] Enkelen van hen lieten zich daardoor echter opwinden; zij noemden dezeuitslag partijdig en dus ongeldig! Ze eisten dan ook een andere proef, waarbijonregelmatigheden feitelijk zouden zijn uitgesloten.[10] De priester, hierdoor min of meer geïrriteerd, liet nu onmiddellijk Mariahalen. Hij gaf haar een duif in de hand en verzocht haar in het midden van de kringvan mededingers te gaan staan en daar de duif dan los te laten.[11] Maar, voordat zij de duif zou mogen loslaten, sprak hij eerst de mededingersnog als volgt toe: 'Pas op jullie, verkrachters van Jehova Gods aanwijzingen! Dezeduif is een argeloos en volkomen onschuldig diertje, ongevoelig voor eventuelesuggesties van onzen kant.[12] maar leeft helemaal in overeenstemming met de Wil des Heren en verstaatniets anders dan de almachtige Taal van God![13] Steekt allemaal jullie takken nu omhoog! Op wiens tak, en op wiens hoofdvervolgens deze duif zal plaatsnemen, nadat het meisje hem zal hebben losgelaten,

Page 26: De Jeugd Van Jezus

26

hij zal Maria mogen nemen.[14] Alle vergaderden stemden nu hiermee in en vonden dit een onbedrieglijkteken.[15] Toen dus Maria op aanwijzing van de priester de duif losliet, vloog dezeonmiddellijk naar Jozef toe en liet zich neer op diens tak, om vervolgens aanstondsop het hoofd van Jozef plaatste nemen![16] Nu zei de priester: 'Zo heeft de Heer het dus inderdaad gewild! Aan jou,rechtschapen ambachtsman, is het dus door het onfeilbaar Lot beschoren dezemaagd des Heren te mogen ontvangen! Neem jij haar dus in de Naam van de Heerin je deugdzame gezin op, ter verdere bescherming en begeleiding! Amen.'[17] Maar Jozef, dit alles horende, gaf nu de priester ten antwoord: 'Ach, gezalfdedienaar van de Heer, volgens de Wet van Mozes, die trouwe dienaar van God, deHeer der Heerscharen, ach weet U: ik ben al een grijsaard met thuis volwassenzonen! Ik ben alreeds geruime tijd weduwnaar (zie noot 5), zodat ik moet vrezeneen mikpunt te zullen worden voor de spot van de zonen van Israël, als ik ditmeisje opneem in mijn huis![18] Ik stel dus voor dat U de verkiezing nogmaals overdoet, en dan zonder mij alsmededinger; ik zal dan wel naar buiten gaan.'[19] Maar nu hief de priester bezwerend zijn handen tegen Jozef op en zei: 'MaarJozef toch! Zou je niet wat meer respect tonen voor God de Heer? Of weet je somsniet meer wat God heeft gedaan met Dathan, met Korach en met Abiram?[20] De Aarde spleet open en slokte hen allen op om hun weerspannigheid! Dachtje nu echt dat Hij jou niet iets dergelijks zou kunnen aandoen?[21] Laat mij je dan dit zeggen: nu je het teken des Heren onfeilbaar hebt zienbevestigd worden, nu moet je de Heer beslist gehoorzamen! Hij is Almachtig enRechtvaardig en weerspannigen en afvalligen zal Hij steeds weten te straffen![22] Je hebt alle reden om thuis heel bang te zijn, als je het er niet mee eens zouwillen zijn. Steeds zou je jezelf moeten afvragen of de Heer met jou en de jouwenniet wellicht hetzelfde zou kunnen gaan doen als Hij met Dathan, met Korach enmet Abiram heeft gedaan.'[23] N u sloeg Jozef de schrik om het hart, zodat hij dus tot de priester zei: 'Wilt Udan alstublieft voor mij tot de Heer bidden dat Hij mij weer in Zijn genadeaanneemt, en dat Hij zich mijner ontfermt. En, geeft U mij de Maagd des Herendan in Godsnaam toch maar mee, zoals Hij kennelijk wil (zie noot 6).[24] Nu ging de priester dus opnieuw de Tempel binnen, waar hij voor hetAllerheiligste voor Jozef bad. Maar de biddende priester kreeg van de Heer tenantwoord:[25] 'Maak jij die man, dien Ik Mij heb uitverkoren, toch niet zo báng! Want er isin héél Israël geen rechtvaardiger man te vinden dan hij zelfs op de hele wéreldniet! en óók niet voor Mijn Troon in de Hemel der Hemelen! (zie noot 7).[26] Ga jij nu maar naar buiten en geef dan de maagd, die Ikzelf heb opgevoed aandeze rechtvaardigste van alle mannen op Aarde!,[27] De priester klopte zich nu op de borst en bad: '0 Heer, Almachtige God vanAbraham, Izaak en Jacob, wees mij genadig als ik tegen U gezondigd heb, want numoet ik wel degelijk erkennen dat Gij Uw volk wilt bezoeken!'

Page 27: De Jeugd Van Jezus

27

[28] En opgestaan, ging hij naar buiten en gaf hij het meisje in de Naam des Herenen met zijn zegen aan de angstige Jozef over.[29] waarbij hij tot hem zei: ,Jozef, in de ogen des Heren ben jij een rechtvaardigman; daarom heeft Hij jou uit duizenden uitverkoren!, ga dus in vrede, Amen.'[30] Nu nam Jozef Maria tot zich en zei: 'De enig heilige Wil van mijn God enmijn Heer moet dus altijd geschieden! Heer, wat Gij geeft is immers altijd goed; ikneem deze gave dan ook graag en gewillig aan uit Uw Hand! Maar Heer, zegenhaar nu voor mij, en mij voor haar, opdat ik haar voor altijd waardig moge zijn inUw Ogen! Heer, Uw wil geschiede! Amen.'[31] Toen Jozef zo tot de Heer gesproken had, voelde hij zich innerlijk gesterktworden. Hij verliet met Maria nu de Tempel en hij begeleidde haar naar Nazarethsgrondgebied, waar hij haar zijn schamele woning binnenleidde.[32] Maar, omdat hem nog veel werk te doen stond, bleef hij niet langer thuis danstrikt nodig was en hij zei dus tegen Maria:[33] 'Maria, ik heb jou nu wel, in overeenstemming met Gods Wil uit de Tempelvan mijn Heer en God bij mij in huis genomen, maar ik kan nu onmogelijk zelf bijje blijven om je te behoeden; ik moet je dus hier wel achterlaten, omdat ik wegmoet om een mij gegund bouwwerk gereed te maken: dat huis op die plek, die ik jeonderweg heb aangewezen![34] Maar dat wil nog niet zeggen, dat je nu helemaal alléén thuis moet blijven! Ikheb namelijk een familielid, een huisbewaarster, die vroom en eerlijk is. Zij zal jouwel in het oog houden, evenals mijn jongste zoon. Gods genade en Zijn Zegenzullen je dus niet alleen aan je lot overlaten![35] Ik zal zo vlug als maar enigszins mogelijk is met mijn vier andere zoons naarhuis terugkomen, en dan zal ik je leidsman zijn op de weg des Heren. Intussen zalGod de Heer dus Zelf over jou en mijn huis waken! Amen.'

Hoofdstuk 2: Het nieuwe Tempelgordijn. Maria aan het gordijn tewerkgesteld

[1] In dien tijd moest het Tempelgordijn vernieuwd worden. Het oude moestvervangen worden omdat dat hier en daar al slijtplekken vertoonde.[2] De priesters hadden met elkaar overlegd en besloten: Laat ons in de Tempel desHeren een nieuw gordijn aanbrengen om het oude beschadigde te vervangen.[3] Zoals er immers geschreven stond, zou de Heer vandaag of morgen wel eenskunnen komen! Hoe zouden we het dan tegenover Hem kunnen verantwoorden, alsHij de Tempel zo door ons verwaarloosd zou vinden?![4] De hogepriester vond dat maar een kortzichtig argument: alsof de Heer Zélfniet weten zou, hoe het met de Tempelaangelegenheden gesteld is! Zijn EigenHeiligdom is immers in de Tempel gevestigd![5] Hij verordonneerde: toch moeten er van de stam David zeven maagdelijkemeisjes worden opgeroepen; wij zullen dan door het lot laten bepalen hoe het werkonder hen verdeeld moet worden.[6] Zijn dienaren gingen dus op zoek om uit de stam David die zeven maagden teselecteren, maar de hogepriester vond daaruit ternauwernood zes meisjes

Page 28: De Jeugd Van Jezus

28

acceptabel.[7] Hi j herinnerde zich echter dat Maria, die pas enkele weken tevoren aan Jozefin bewaring was gegeven, óók uit de stam van David was, hetgeen hij dusaanstonds aan zijn dienaren deed weten.[8] Onmiddellijk gingen er een paar dienaren op uit en zij lichtten Jozef in. Deze,begeleid door de tempeldienaren, bracht toen Maria naar de Tempel terug.[9] Toen de zeven maagden dan eindelijk in de voorhof verzameld waren, liet dehogepriester ook niet lang meer op zich wachten. Hij kwam haar halen en bracht zede Tempel des Heren binnen, allen tegelijk.[10] Toen zij dan in de Tempel des Heren bijeen waren, nam de hogepriesterdadelijk het woord en sprak:[11] Luistert, jonge dochters uit de stam van David, die overeenkomstig Gods Wilheeft bepaald, dat het voorname werk aan de gordijnen, die het Allerheiligstescheiden van de rest van de Tempel altijd voorbehouden moet blijven aan maagdenuit zijn stam.[12] Hij heeft testamentair laten vastleggen dat de diverse werkzaamheden eraandoor het lot moeten worden toegewezen, en tenslotte ook nog dit: dat elk meisjeeen aan haar toegevallen taak zo goed als ze maar enigszins kan dient te vervullen![13] Kijkt, daar voor jullie hangt het oude versleten gordijn, en hier, op dezegouden tafel liggen de diverse materialen al klaar voor de bewerking.[14] Jullie zien zeker wel dat het werk echt nodig is; laten we dus maar dadelijkgaan loten, dan zal wel blijken, wie van jullie het gouddraad moet gaan spinnen,wie het amiant*, (* Een soort asbest.) en wie de katoenen draden.[15] Voorts zijn er nog zijden draden, hyacinth kleurige, scharlaken en echtpurperen. [16] Schuchter en onder de indruk als zij waren, trokken de meisjes haarlootjes, terwijl de hogepriester voor haar bad. Er werd volgens de voorschriftengeloot en op die manier werden de diverse taken verdeeld.[17] Aan Maria, de dochter van Joachim en Anna, was door het lot het scharlakentoegevallen en het zuivere purper.[18] De maagd des Heren dankte God voor deze genadevolle taaktoedeling en voorde inschakeling bij een zo eervolle opdracht te Zijner Ere. Zij nam de materialenop en, door Jozef begeleid, ging zij ermee naar huis.[19] Daar aangekomen, begon Maria terstond en welgemoed te werken. Jozef zeihaar nog ijverig door te werken, zegende haar vervolgens en spoedde zich snelweer terug naar zijn huizenbouw.[20] Dit alles heeft zich terzelfder tijd afgespeeld als waarin Zacharias, die toen inde Tempel het rookoffer verzorgen moest, vanwege een kleine zonde van ongeloofmet stomheid werd geslagen. Daarom was er in zijn plaats een vervangeraangesteld, onder wiens supervisie die toenmalige loting is gehouden.[21] Maria, die zowel met Zacharias als met diens plaatsvervanger in familierelatiestond, werd daardoor tot dubbel ijverig werken aangespoord: ze wilde heel vlug, zomogelijk als eerste met haar taak klaar zijn.[22] Maar zij verdubbelde haar vlijt geenszins uit eerzucht; bij haar ging het eruitsluitend om God een vreugde te bereiden door haar taak zo goed en zo vlugmogelijk af te maken.

Page 29: De Jeugd Van Jezus

29

[23] Zij begon eerst aan het scharlaken; dat moest met grote oplettendheid wordengespon-nen, om de draad zo gelijk mogelijk op dikte te krijgen.[24] Maria nu spon het scharlaken met grote vaardigheid; zelfs zo bekwaam deedzij dat, dat iedereen, die bij Jozef over de vloer kwam hogelijk verbaasd was overdie werkelijk uitzonderlijke aanleg van Maria.[25] In slechts drie dagen was Maria al met het scharlaken klaar, waarna ze directaan het purper begon. Maar, omdat ze dat telkens moest bevochtigen, moest zetijdens het werk vaak met de kruik naar buiten om water te gaan halen.

Hoofdstuk 3: Aankondiging van de geboorte des Heren door een engel.Maria's nederige overgave

[1] Toen Maria nu op een vrijdagmorgen weer eens met de kruik naar buiten gingom water te halen, hoorde zij plotseling een stem, die haar als volgt aansprak:[2] 'Wees gegroet, 'Gij vol van genade des Heren. De Heer is met U. Gij zijt deGezegende onder alle vrouwen,[3] Maria schrok hevig van die stem; zij begreep niet waar die vandaan kwam. Snelkeek ze naar links en naar rechts, maar ze kon niemand ontdekken, die gesprokenkon hebben. (zie noot 8).[4] Hierdoor werd ze nog angstiger, pakte ijlings de reeds gevulde kruik en rendeterug, naar huis en naar binnen.[5] Bevend van schrik kwam zij daar aan, zette eerst de waterkruik op z'n plaats,nam vervolgens het purper weer ter hand, ging op het spinstoeltje zitten en begontoen ijverig verder te spinnen.[6] Ze was echter maar nauwelijks weer op dreef, of zie, daar stond de Engel desHeren voor het nijvere meisje en zei:[7] 'Wees maar niet bang, Maria, want je hebt voor het aanschijn des Herengrenzeloos grote genade gevonden. Je moet namelijk weten dat je zwanger zultworden van het Woord Gods!'[8] Toen Maria dit gehoord had, trachtte zij zich op de betekenis van deze Voordente bezinnen, maar ze kon de zin ervan niet begrijpen. Ze zei dus tegen de Engel:[9] 'Hoe zou dat dan wel moeten gebeuren, ik ben immers niet eens getrouwd? Hoezou ik dan zwanger kunnen worden zoals andere vrouwen, die wel getrouwd zijnen die kinderen baren? Ik heb niet eens kennis gemaakt met een man, die met mijzou willen trouwen! (zie noot 9).[10] Nu sprak de Engel opnieuw tot Maria: 'Luister uitverkorene maagd van God!Zó zal het niet gebeuren, maar de Kracht des Heren zal je overschaduwen![11] Daarom zal het Heilige dat uit je geboren zal worden dan ook de "Zoon desAllerhoogsten" worden genoemd![12] Bij Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn Volkverlossen van al zijn zonden, van het vonnis en van de eeuwige dood.' (zie noot10).[13] Maria viel echter voor de Engel op haar knieën en ze zei: 'Omdat ik des Heren

Page 30: De Jeugd Van Jezus

30

dienstmaagd ben, geschiede mij naar Zijn Wil, overeenkomstig hetgeen U gezegdhebt!' Toen verdween de engel en Maria ging weer aan het werk.

Hoofdstuk 4: Maria’s kinderlijk onschuldig gesprek met God, en hetantwoord van boven

[1] Toen de Engel nu verdwenen was, loofde en prees Maria God de Heer, terwijlze bij zichzelve sprak:[2] O, maar wat ben ik dan toch wel voor U, o Heer, dat U mij een dergelijke grotegenade wilt bewijzen?![3] Ik zal dus zwanger worden zonder ooit een man bij mij te hebben gehad; ikweet trouwens niet eens in hoeverre een man anders is dan ikzelf ben![4] En, weet ik dan eigenlijk wel precies wat het betekent: zwanger te zijn? Heer,U weet dat ik het niet weet, zelfs dat niet.[5] En zou ik dan wel weten wat het betekent als men zegt 'dat een vrouw baart'?Heer, genade alstublieft, ik ben pas een meisje van veertien, en ik weet over diedingen alleen maar wat van horen zeggen; feitelijk weet ik immers niets![6] Ach, hoe zal het mij arme stumper dan vergaan, als ik zwanger zal zijn, terwijlik niet eens weet wat zo'n toestand allemaal inhoudt?[7] Wat zal vader Jozef wel zeggen, als ik hem vertel, of als hij zelf bemerkt, dat ikzwanger zou kunnen zijn?[8] Iets ergs kan trouwens zwanger ook niet zijn, en zeker niet als een maagd doorde Heer Zelf daartoe wordt uitverkoren, zoals indertijd ook Sara.[9] Ik heb immers vaak genoeg in de Tempel gehoord hoe blij vrouwen zijn omhun zwangerschap.[10] Het zwanger zijn moet dus wel iets heel goeds zijn, iets dat gelukkig maakt, ikzal dus vast en zeker ook wel blij zijn, als het mij door God vergund wordtzwanger te zijn.[11] Maar wanneer zal het gebeuren, o wanneer, en hoe? Of zou het al gebeurdzijn? Ben ik nu al zwanger, of moet ik het nog worden?[12] O Heer, Gij eeuwig Heilige van Israël, geef mij, Uw arme maagd, tochalstublieft een teken als het gebeuren gaat, dan zal ik U tenminste kunnen loven enprijzen.[13] Toen zij deze woorden vormde, voelde Maria zich zachtjes gestreeld door eenlichte ademtocht, terwijl een uiterst tedere Stem zachtjes tot haar sprak: (zie noot11)[14] Maria, maak je geen onnodige zorgen; je hebt ontvangen, en de Heer is met je.Ga maar weer rustig aan je werk en maak het af, want zoiets zal er in de toekomstvoor de Tempel nooit meer gemaakt worden.[15] Nu viel Maria op haar knieën, bad tot God en loofde en prees Hem voor dezezo bijzondere Genade. En na aldus haar Heer te hebben geprezen, stond zij op ennam ze haar werk opnieuw ter hand.

Page 31: De Jeugd Van Jezus

31

Hoofdstuk 5: Afdracht door Maria van haar voltooide Tempelwerkstuk.Maria's reis naar haar nicht Elizabeth

[1] Binnen enkele dagen kwam Maria nu ook met het purperdraad klaar, schiktehet (in strengen), en legde vervolgens het scharlaken bij het purper.[2] Toen dankte zij God voor de genade, dat Hij haar in staat had gesteld om haartaak zo goed te voltooien, wikkelde vervolgens het spinsel in zuiver linnen, en gingermee op weg naar Jeruzalem.[3] Tot aan de bouwplaats, waar Jozef aan het werk was liep ze alleen, maar vandaar af begeleidde Jozef haar weer naar Jeruzalem en naar de Tempel.[4] Daar aangekomen, leverde zij haar werk zo vlug mogelijk aan de hogepriesteraf.[5] Deze monsterde het scharlaken en het purperdraad nauwkeurig en bevond hetwerkelijk uitmuntend, zodat hij Maria vol lof verwelkomde met de volgendewoorden:[6] 'Maria, een dergelijke aanleg kan je niet zonder meer van nature eigen zijn; hetis de Heer, Die hier de Hand in heeft gehad![7] Daarom heeft God je verheven; je bent de Gezegende onder alle vrouwen vandeze Aarde door God de Heer, want jij bent de eerste, die haar taak voor de Heer inde Tempel hebt afgeleverd!' (zie noot 12).[8] Maria, het hart vervuld van deemoed en vreugde, sprak tot de hogepriester:[9] 'Eerwaarde dienaar des Heren in Diens Heiligdom, U moet mij niet zozeerloven en boven de anderen verheffen; want deze prestatie is niet zozeer de mijneals uitsluitend die van de Heer , Die mijn hand geleid heeft![10] Daarom zij Hem alléén alle roem, lof en eer; Hem zij mijn liefde en mijnaanbidding zonder onderbreking, Hem alleen!'[11] Nu zei de hogepriester: Amen, Maria, zuivere dienstmaagd des Heren, dat hebje voor de Heer prachtig gezegd! Je kunt nu weer tevreden naar huis gaan; de Heerzij met je!'[12] Dus stond Maria nu op en ze vertrok met Jozef, terug naar diens bouwplaats.Daar nam zij een kleine maaltijd tot zich, bestaande uit brood, melk en water. (zienoot 13).[13] Nu woonde er, zowat een halve dagreis van die bouwplaats vandaan, aan deoverzijde van een klein gebergte, een nicht van Maria, Elizabeth genaamd, die zijgraag wilde bezoeken, en ze vroeg Jozef dus toestemming daarvoor (zie noot 14).[14] Jozef stond haar dat maar al te graag toe, en hij gaf haar te dien einde zijnoudste zoon als gids mee, die zóver met haar moest meegaan, totdat zij het huisvan Elizabeth kon zien.

Hoofdstuk 6: Wonderlijke ontvangst van Maria bij Elizabeth. Deemoed enwijsheid van Maria. Een evangelie voor vrouwen. Maria's terugkeer naarJozef

Page 32: De Jeugd Van Jezus

32

[1] Toen zij was aangekomen bij het huis van Elizabeth, klopte Maria vlug maarook schuchter op de deur, zoals bij de joden gebruikelijk was.[2] Maar toen Elizabeth dat zachte geklop hoorde, dacht ze: wie kan daar nu zoongewoon zachtjes kloppen?[3] 't Zal wel weer een kind van de buren zijn. Want mijn man kan het niet zijn; diezit in de Tempel nog de verlossing af te wachten van de stomheid, die hem als strafis opgelegd.[4] Dit werk hier is te belangrijk dan dat ik dat terwille van een ondeugend kindzou moeten onderbreken![5] Nee hoor, dát doe ik niet! Het is tenslotte werk voor de Tempel, dat vóór allesgaat! Dat kind wil mij vast alleen maar een beetje plagen, zoals gewoonlijk![6] Laat ik maar liever flink blijven doorwerken, en dat kind maar mooi latenkloppen. [7] Maar nu klopte Maria nóg een keer, en nu begon het kindje inElizabeth 's schoot te trappelen van vreugde, en zijn moeder hoorde een fijnstemmetje, vanuit de streek wáár het kindje trappelde, en dat stemmetje zei. (zienoot 15).[8] 'Ga moeder, ga vlug, want de moeder van mijn en uw Héér, van mijn en uwGod, staat aan de deur te kloppen! Zij komt op familiebezoek!'[9] Toen Elizabeth dat hoorde gooide ze haar werk neer en rende naar de deur omMaria open te doen.[10] Zij zegende haar eerst zoals gebruikelijk was en sloot haar dan in haar armenmet de woorden:[11] 'O Maria, jij bevoorrechte onder alle vrouwen, jij bent de Gezegende onderalle vrouwen en gezegend is de Vrucht van je schoot.[12] O Maria, jij reine maagd van God, waaraan verdien ik deze grote genade, datde moeder van mijn Heer en mijn God mij bezoekt?!'[13] Maria begreep echter niets van al die ongewone taal; ze zei tegen Elizabeth:[14] 'Lieve nicht, ik kom je maar gewoon een bezoek brengen; heb je het over mij?Daar begrijp ik helemaal niets van! Ben ik dan werkelijk al zwanger, nu jij mijmoeder noemt?'[15] Elizabeth antwoordde Maria met: 'Weet je, toen jij voor de tweede maalklopte, trappelde terstond het kindje dat ik onder mijn hart draag, van vreugde; hetgroette jou al bij voorbaat in mijn binnenste!'[16] Nu bezon Maria zich en bedacht wat de Engel Gabriël haar had gezegd,overigens zonder het ook nu nog te begrijpen. Ze zei:[17] 'O grote God van Abraham, Izaak en Jacob, wat hebt U toch aan mij gedaan?Wat kan ik dan wel zijn, dat alle geslachten der Aarde mij zalig moeten prijzen?'(zie noot 16).[18] Maar nu zei Elizabeth: 'O Maria, uitverkorene van God, kom nu toch eindelijkeens binnen, en kom eerst wat op je verhaal, dan kunnen we daarna verder pratenen samen God loven en prijzen, zo goed we maar kunnen!'[19] Nu volgde Maria Elizabeth naar binnen, at en dronk wat om zich te sterken enkwam tenslotte in een opgewekte stemming.[20] Nu vroeg Elizabeth Maria honderduit over alles wat ze in de Tempel hadmeegemaakt als pleegkind des Heren, en hoe dat alles bij haar was overgekomen.

Page 33: De Jeugd Van Jezus

33

[21] Maar Maria sprak: 'Lieve nicht, jij bent toch immers ook een door de Heerbijzonder gezegende! Je zult me vast wel begrijpen als ik je zeg van mening te zijndat wij vrouwen er niet verstandig aan zouden doen als we zaken zouden willendoorpraten, die door God zijn vóórbehouden aan de zonen van Aäron; naar mijnovertuiging zijn wij daartoe niet eens in stáát![22] Het lijkt mij, dat wij de goddelijke dingen moeten overlaten aan God Zelf, enaan degenen, die Hij daartoe heeft aangesteld; wij moeten daar niet over inzitten! ,[23] Als wij God maar boven alles beminnen en ons aan Zijn geboden houden, danleven wij geheelovereenkomstig onze staat; wat daarbuiten valt behoort tot deverantwoordelijkheid van die mannen, die de Heer daartoe roept en uitverkiest![24] Ik wil maar zeggen, lieve nicht, zo hoort het! Laat mij dus nu maar niet uit deTempel klappen, daar wordt het immers niets beter of slechter door! (zie noot 17).Zodra de Heer Zelf de tijd rijp acht, zal Hij de Tempel zeker straffen en zuiveren!'[25] In deze woorden erkende Elizabeth de diepe deemoed en nederigheid vanMaria, en ze zei nu spontaan tegen haar:[26] 'Ja, jij bent inderdaad vervuld van Gods genade! Met zo 'n buitengewoneschroomvalligheid moet je bij God wel Diens hoogste genade ten deel vallen ![27] Want zoals jij spreekt, kan alleen de zuivere onschuld zelf spreken! En wie zoleeft als jij, die leeft heel zeker in gerechtigheid voor God en voor de wereld!'[28] Maar Maria antwoordde: 'Rechtvaardig leven we niet uit onszelf; het komtvan de Heer, en het is genade ![29] Wie meent rechtvaardig te leven uit zichzelf, die leeft zeker allerminst gerechtvoor God; maar wie zijn te kort schieten steeds tegenover God bekent, hij is het,die voor God gerechtvaardigd leeft ![30] Maar hoe ikzelf leef, ik weet het niet!, mijn leven is een en al genade!Daardoor kan ik ook niet anders dan de Heer voortdurend liefhebben, loven enprijzen met al mijn krachten! En, als jouw leven dus net is als het mijne, dan doe jenet zo; de Heer zal daarin dan meer behagen scheppen, dan wanneer wij als maarmet elkaar over het tempel gebeuren zouden babbelen!'[31] Elizabeth bemerkte zeer goed, dat er een goddelijke Geest van Mariauitstraalde, haar nieuwsgierigheid naar het tempelgebeuren gaf ze op, en zij gafzich verder helemaal over aan Gods Wil, terwijl zij Hem loofde en verheerlijkte[32] In deze onderlinge verstandhouding bleef Maria nog drie volle maanden bijElizabeth, en zij hielp haar gedienstig bij alle huishoudelijke werkzaamheden.[33] Inmiddels had Jozef ook zijn bouw voltooid en was hij met zijn zoons naarhuis teruggekeerd, waar hij nu het door hem gehuurde stukje grond bewerkte.[34] Maar op een avond zei hij tegen zijn oudste zoon: 'Joël, ik zou graag willen,dat je voor morgenochtend mijn lastdier rijklaar maakt, want ik moet Maria gaanhalen.[35] Dat kind is nu al drie maanden van huis, en ik weet niet hoe het daar met haargaat![36] Want al is zij dan bij de vrouw van die met stomheid geslagen priester, tochweet je maar nooit of zelfs dat huis is gevrijwaard tegen alle bekoringen van hem,die zelfs Eva wist te verleiden![37] Ik wil daar dus morgen heengaan en het meisje terughalen, opdat Israëls

Page 34: De Jeugd Van Jezus

34

zonen niet te eniger tijd kwaad van mij zullen spreken, en opdat de Heer mij nietzal behoeven te straffen omdat ik voor haar niet zorgvuldig ben geweest.[38] Joël ging dus doen wat Jozef hem had opgedragen, maar hij was daarnauwelijks mee klaar, of Maria stond al op het erf, groette Jozef, en vroeg hem omweer in zijn gezin te mogen worden opgenomen.[39] Jozef, door dit zo plotselinge verschijnen van Maria volledig verrast, vroegmeteen: 'Ben jij het wel, ontrouwe huisgenote?!'[40] Maria sprak: 'Ja, ik ben het; maar ontrouw ben ik niet, want ik was allang, engraag, weer teruggeweest, als ik maar alleen over dat beboste gebergte zou hebbengedurfd, maar dat durfde ik niet! En U zond ook niemand om mij te halen! Ikmoest dus wel zo lang wegblijven![41] Gelukkig kwamen er vandaag drie Levieten bij de vrouw van Zacharias opbezoek; die hebben mij toen zij naar Jeruzalem teruggingen meegenomen. Zijbrachten me tot aan de grens van Uw grond, zegenden mij en Uw gezin, en trokkenverder, waarna ik naar U ben teruggerend, lieve vader Jozef. ' (zie noot 18).[42] En, hoewel Jozef Maria nog graag wat zou hebben willen uitfoeteren vanwegedat lange uitblijven, kon hij dat toch niet over zijn hart verkrijgen. Ten eerste hadMaria's stem zijn gevoelige hart daartoe te zeer ontroerd, en op de tweede plaatsmoest hij eigenlijk zelf schuld bekennen, omdat hij Maria niet eerder door eenbode had laten halen![43] Hij liet haar dus bij hem komen om haar te zegenen, en nu vloog het meisje ophem af om hem te liefkozen, zoals alle onschuldige kinderen dat bij hun ouders enbij andere weldoeners plegen te doen.[44] Dit nu ontroerde Jozef hevig, en, van edele vreugde vervuld, zei hij: 'Weet je,ik ben arm en al bejaard, maar jouw kinderlijke liefde doet mij mijn armoede enleeftijd vergeten! De Heer heeft mij jou gegeven om mij daarmee een groot plezierte doen! En ik ben blij dat ik nog kan werken om jou, mijn kind, een goed stukbrood te kunnen geven!'[45] Terwijl hij dit zei, liepen de oude man de tranen over de wan-gen. Maar Mariadroogde die handig af, en zij dankte God, dat Hij haar zo'n goede pleegvader hadgegeven.[46] Het was Jozef op dat moment als hoorde hij psalmen zingen voor zijn huis.

Hoofdstuk 7: Jozefs vermoedens en zijn profetie. Maria's troost. Gezegendavondbrood. Maria's zwangerschap wordt duidelijk

[1] Vervuld van verheven vermoedens, zei Jozef tot Maria: 'Kind van den Heer, injou is aan mijn huis veel vreugde geschonken; mijn ziel is vervuld van hógeverwachtingen![2] Maar ook weet ik, dat de Heer degenen die Hij liefheeft pijnlijk pleegt tetreffen; laten wij Hem daarom steeds vragen, dat Hij voor ons steeds genadig mogezijn en barmhartig![3] Het is zelfs mogelijk dat de Heer door jou en mij de oude vermolmde Ark vanhet Verbond vernieuwd zou willen zien!

Page 35: De Jeugd Van Jezus

35

[4] Maar, als zoiets inderdaad op handen zou zijn. : wee dan jou en mij! Dan zullenwij nog bijzonder zwáár werk te verzetten krijgen! Maar laten we het hiervoorlopig maar bij laten![5] Kome wat komen moet; tegenhouden kunnen wij het toch niet. Maar als hetkomt, dan zullen we erdoor, als door een machtige Hand, gegrepen worden, ensidderen zullen we voor de Wil van Hem, Die de grondvesten der Aarde bevestigdheeft!'[6] Maria, die van dit alles helemaal niets begreep, trachtte de er zeer bezorgduitziende Jozef te troosten en zei:[7] 'Lieve vader Jozef, nu moet U niet treurig worden om wat de Heer met ons wil;we weten toch immers dat Hij met Zijn kinderen steeds het beste voorheeft! AlsHij altijd al was met degenen die Hem liefhebben zoals Hij het was met Abraham,met Izaak en Jacob, en met ons tot nu toe, wat zou ons dan helemaal aan leed enaan naars kunnen overkomen?!'[8] Door deze troostwoorden gerustgesteld, dankte Jozef de Heer in zijn hart zogoed hij maar kon, omdat Hij hem in Maria zo'n lieve troostengel had gegeven,waarna hij besloot met te zeggen:[9] 'Kinderen, de avond is al ver gevorderd; laten we dus de lofzang zingen, en daneen gezegende avondboterham eten en naar bed gaan.'[10] Dit deden ze. Maria ging vlug brood halen en Jozef deelde het uit; wel was hethoogst verwonderlijk dat dit brood ditmaal zo bijzonder fijn smaakte![11] Het commentaar van Jozef was: ' Alle lof aan de Heer; wat Hij zegent, datsmaakt steeds opperbest!'[12] En op uiterst lieflijke en wijze toon voegde Maria daar aan toe: 'Ziet U nu wel,lieve vader, dat U voor de bezoekingen des Heren geen vrees hoeft te koesteren: zezijn tevens Zijn bijzonder kostelijke zegeningen!'[13] En nu Jozef weer: 'Ja, ja, brave dochter des Heren, je hebt gelijk! AI wat deHeer mij zal willen opleggen zal ik geduldig verdragen, want al te zwaar zal HijZijn last voor mij niet maken en Zijn juk zal ook niet te hard voor mij zijn; Hij isimmers een Vader vol van Goedheid en Erbarmen, zelfs in Zijn IJverzucht! LaatZijn Heilige Wil dus maar altijd geschieden!'[14] Hierna ging de vrome familie ter ruste en de volgende dagen werden besteedaan huiselijke werkjes.[15] Dag na dag werd Maria zwaarder. Zelf merkte zij dat maar al te goed, en zijprobeerde dan ook haar zwangerschap voor Jozef en diens zonen zo goed mogelijkte verbergen.[16] Maar na verloop van twee maanden hielp haar dat verbergen niet meer. Jozefkreeg argwaan en in het geheim overlegde hij met een van zijn vrienden teNazareth over wat er met Maria toch wel voor bijzonders aan de hand zou kunnenzijn.

Hoofdstuk 8: De mening van de dokter. Jozef ondervraagt Maria. Maria'sverklaring

Page 36: De Jeugd Van Jezus

36

[1] Die vriend van Jozef nu was een deskundige, want hij was arts, bekend met dekrachten van de kruiden, en bij moeilijke bevallingen stond hij niet zelden dekraamvrouwen terzijde.[2] Hij ging met Jozef mee naar huis en observeerde Maria heimelijk. Daarna zeihij tegen Jozef:[3] 'Luister broeder van Abraham, Izaak en Jacob; een vreselijk onheil heeft je huisgetroffen! Je moet namelijk weten dat dit meisje zwanger is en in vergevorderdestaat![4] Maar, je hebt er zelf mede schuld aan! Zes maanden aan één stuk was je voor jebouwopdracht van huis! En wie heeft er dan intussen op dat meisje moetenpassen?'[5] Jozef antwoordde hem: 'Beste man, van al die tijd was Maria nauwelijks drieweken aan één stuk thuis, en dat dan nog in het begin van de tijd dat ze bij mij iskomen inwonen. Daarna was ze drie volle maanden bij haar nicht Elizabeth.[6] Sedertdien zijn er nu weer twee maanden voorbijgegaan, waarin zeonafgebroken onder mijn hoede was, en ik heb nooit gemerkt dat er iemand bijhaar was, noch openlijk, noch ook in het geheim![7] Trouwens ook tijdens mijn afwezigheid is ze in goede handen geweest; en mijnzoon, die haar naar Elizabeth heeft gebracht, heeft mij tevoren de meest dure eedgezworen, dat hij tenzij in geval van nood heel de weg lang, zelfs haar kleed nietook maar zou aanraken![8] Wat mijn huishouden betreft weet ik dus met grote zekerheid dat Maria beslistrein gebleven is, maar, of dat ook het geval is geweest in het huis van Zacharias,dat is een heel andere vraag![9] Of zou haar in de Tempel iets kunnen zijn overkomen, door de een of anderetempeldienaar misschien! De Heer beware mij ervoor dat ik dat serieus mogelijkzou achten! Zoiets zou de Heer allang aan het licht hebben ge-bracht, door middelvan de niet te misleiden wijsheid van de hogepriester![10] Maar ik weet al wat ik zal doen om op het spoor van de waarheid te komen!Bedankt bes-te vriend en ga in vrede! Dan zal ik mijn gezin eens duchtig aan detand voelen!'[11] Jozefs vriend liet zich nu niet langer ophouden en vertrok. Jozef wendde zichdus dadelijk tot Maria en zei:[12] 'Kind, hoe zal ik mijn hoofd nog ooit tot God kunnen opheffen? Wat moet iknu toch wel van je denken?[13] Heb ik je dan niet als een reine maagd uit de Tempel tot mij genomen? Heb ikje dan niet trouw met mijn dagelijks gebed willen behoeden met de hulp van detrouwe leden van mijn gezin?![14] Ik bezweer je me te zeggen wie het is, die het gewaagd heeft mij te bedriegen;die zich zo schandelijk heeft vergrepen aan mij, die een zoon van David ben; enaan jou ook, die toch ook uit het Huis van David stamt![15] Wie heeft jou, een aan de Heer gewijde maagd, verleid en te schandegemaakt? Wie heeft het bestaan om jouw zo bijzonder zuivere inborst zó tevertroebelen, dat hij een tweede Eva van jou heeft gemaakt? !

Page 37: De Jeugd Van Jezus

37

[16] Want ja, nu herhaalt zich de oude geschiedenis van Adam aan mij persoonlijk;het lijkt wel of je, net als Eva, door een slang betoverd bent![17] Geef dus antwoord op mijn vraag! Maar pas goed op je woorden want het zalje niet gelukken mij te bedriegen!' En, overmand door verdriet en ergernis, wierpJozef zich op een zak met as en huilde ![18] Maar Maria kon van schrik en verdriet geen woord uitbrengen; ze begon hevigte huilen en te snikken en ze beefde van angst.[19] Nu kwam Jozef weer overeind en met een wat kalmere stem zei hij tegenMaria:[20] 'Kind van God, dat Hij nota bene Zelf onder Zijn hoede heeft genomen,waarom heb je mij dit aangedaan? Waarom heb je je zo vergooid en je God zovergeten?![21] Hoe heb jij, die in het Allerheiligste bent opgevoed, zoiets kunnen doen?! Jij,die als uit de handen van engelen bent gevoed, en die die stralende heilige dienarenvan God als het ware steeds tot speelmakkers had?! Spreek toch en houd jetegenover mij niet langer van de domme!'[22] Nu vermande Maria zich en zei: 'Vader Jozef, Uw strenge rechtvaardigheidmoge terecht zijn, toch zeg ik u: Zowaar er een God bestaat, zo waar ook ben ikrein en onschuldig, en tot op dit ogenblik heb ik mij aan geen man ooit gegeven!'[23] Nu vroeg Jozef dus: 'Vanwaar kan dan datgene zijn, dat je onder je hartdraagt?'[24] Maria nu weer: ' Ach, ik ben nog maar een kind en ik ken Gods Geheimenniet! Maar als U luisteren wilt, zal ik U zeggen wat mij is overkomen! Maar, dat isdan ook even wáár, als het feit dat er een rechtvaardige God over ons heerst!'

Hoofdstuk 9: Maria’s verhaal over de heilige en geheimzinnigegebeurtenissen. Jozefs angst en zijn zorg; zijn besluit om Maria weg te sturen.Wenk van de Heer aan Jozef in een droom. Maria blijft in Jozefs huis

[1] Nu vertelde Maria aan Jozef wat haar was overkomen toen zij nog aan hetpurperspinsel werkte. Zij besloot haar verhaal met deze plechtige verzekering.[2] 'Daarom Vader zeg ik het nogmaals: Zowaar de Heer van Hemel en Aardeleeft, zo waarlijk ben ik rein en weet ik van geen man iets af! Maar evenmin weetik iets af van het geheim Gods, dat ik nu, tot mijn eigen groot verdriet onder hethart moet dragen!'[3] Vreselijk geschrokken, en als met stomheid geslagen stond Jozef daar nu voorMaria: Maria 's woorden drongen diep door in zijn van kommer vervulde ziel; zijnheimelijke vermoedens bleken dus inderdaad bevestigd![4] Piekerend over wat hem nu te doen stond, dacht hij bij zichzelf:[5] Als ik haar voor het oog van de wereld onweerlegbare zonde zou negeren, alsofik daarin geen kwaad meer zou zien, zal ik ongetwijfeld voor een schender van deWet worden gehouden, en de daarop staande straf zou ik beslist niet kunnenontgaan.[6] Maar als ik tegen mijn rotsvaste overtuiging in haar als een ordinaire zondares

Page 38: De Jeugd Van Jezus

38

bij Israëls zonen zou gaan aangeven, terwijl wat zij onder het hart draagt en daarinwas zij niet mis te verstaan! nota bene van een engel is. ,[7] dan zal ik door God de Heer worden beoordeeld als iemand, die onschuldigbloed uitlevert aan de doodstraf![8] Wat kan ik dus met haar beginnen? Moet ik haar stilletjes verlaten, dat wilzeggen kan ik haar heimelijk verwijderen uit mijn huis (zie noot 19), en haarergens in de buurt van de Griekse enclave/grens (zie noot 20) in het gebergteverstoppen? Of zou ik het moeten zien uit te houden tot de dag des Heren, waaropHij mij zelf dan wel zal zeggen, wat ik moet doen.[9] Maar stel dat er morgen of overmorgen iemand uit Jeruzalem bij mij komt dieMaria zou herkennen, wat dan? Ja, het zal wel het beste zijn dat ik haar in hetgeheim doe verdwijnen, zonder dat buiten mijn kinderen uiteraard iemand anderser iets van te weten komt![10] Mettertijd zal de Heer haar onschuld zeker doen blijken, dan zal alles weerveilig in orde zijn ; ja, zo moet het dan maar, in de Naam des Heren![11] Jozef deelde dit nu heimelijk aan Maria mee, en zij beloofde zich te zullenschikken in dit goed bedoelde besluit van Jozef, waarna zij, het was inmiddels laatgeworden, naar bed ging.[12] Jozef, moe van het vele gepieker, viel eveneens in een sluimer en zie, nuverscheen hem een Engel des Heren in een droom, die tot hem sprak:[13] 'Jozef, voor Maria, die des Heren zuiverste maagd is, hoef je niet in angst tezitten! Want wat zij onder het hart draagt, is verwekt door de Heilige Geest Gods;en bij Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven!'[14] Op ditzelfde moment werd Jozef uit zijn slaap gewekt en hij prees de Heer,Die hem zozeer had begenadigd.[15] Inmiddels was het morgen geworden en kwam Maria reisklaar naar Jozef toein de veronderstelling dat het tijd was om te vertrekken.[16] Maar Jozef omhelsde het kind nu innig en zei tegen haar: 'Maria, jij bent zozuiver! Je mag toch bij mij blijven; de Heer heeft mij namelijk zojuist over jou eenmachtig getuigenis gegeven, want wat uit jou geboren gaat worden moet " Jezus"worden genoemd![17] Aanstonds begreep Maria nu dat de Heer met Jozef had gesproken, omdat zijdezelfde naam hoorde noemen, die de Engel haar had opgegeven, terwijl zijdaarvan nog niets aan Jozef had verteld ![18] Van nu af behoedde Jozef het meisje met grote zorgvuldigheid; hij liet hethaar aan niets ontbreken dat zij in haar toestand nodig had!

Hoofdstuk 10: De Romeinse volkstelling. Jozef is verhinderd aanwezig te zijnbij het volksberaad te Jeruzalem. Annas de verrader

[1] Twee weken na deze gebeurtenis werd er te Jeruzalem een breed overleggehouden. Men had namelijk van enkele te Jeruzalem woonachtige Romeinenverno-men, dat de keizer van plan zou zijn het gehele joodse volk te laten tellen enregistreren.

Page 39: De Jeugd Van Jezus

39

[2] Dit bericht had bij de joden veel onrust veroorzaakt, omdat het hun verbodenwas mensen als nummers te tellen (zie noot 21).[3] Om een en ander te bespreken belegde de hogepriester een grote vergadering,waar alle oudsten en alle beoefenaren van kunsten en wetenschappen, waartoeJozef ook gerekend werd, moesten verschijnen (zie noot 22).[4] Maar Jozef, die bouwhout nodig had, had toen juist een zoektocht ondernomenin de bergbossen en was daartoe een aantal dagen van huis.[5] De bode uit Jeruzalem, die Jozef had willen bezoeken om hem voor die grotevergadering uit te nodigen, trof Jozef niet thuis. Hij gaf daarom aan een van deoudere zonen van Jozef te verstaan dat deze, zo gauw Jozef thuis zou komen, hemeen en an-der zonder verwijl en als zijnde zeer dringend moest mededelen.[6] Jozef kwam de volgende ochtend al thuis en zijn zoon Joses stelde hem directop de hoogte van het bericht uit Jeruzalem.[7] Maar Jozef zei tegen hem: 'Vijf dagen heb ik nu in het gebergte rondgesjouwden ik ben verschrikkelijk moe. Als ik mijn voeten niet eerst een paar dagen rustgun dan zullen ze mij beslist niet veellanger meer kunnen dragen. En dat noopt mijom ditmaal geen gehoor te geven aan die oproep uit Jeruzalem.[8] Overigens helpt die hele ver-gadering toch geen zier, want de machtigeRomeinse keizer, die nu ook al in het land der Scythen zijn scepter zwaait, zalnauwelijks notitie nemen van ons beraad; wij zullen toch moeten doen wat hij wil!Dus blijf ik nu maar fijn thuis.'[9] Maar drie dagen later kwam er uit Jeruzalem een zekere Annas, een van devooraanstaande schriftgeleerden, om Jozef aan de tand te voelen (zie noot 23) ...:[10] 'Jozef, je bent toch kunstbeoefenaar en kenner van de Schrift en uit de stamvan David. ..Ik moet je vragen: waarom ben je niet naar de vergadering gekomen?[11] Jozef gaf hem ten antwoord: 'Weet U, ik was vijf dagen achtereen opbergtocht en wist van die oproep niets af. ..[12] Toen ik thuiskwam was ik te moe en te zwak om onverwijld naar Jeruzalem tekunnen komen. Bovendien had ik nog afgezien daarvan al direct begrepen dat heeldie grote vergadering weinig of geen nut zou kunnen hebben.[13] Terwijl Jozef aan het woord was keek Annas rond en ontdekteongelukkigerwijs het hoogzwangere meisje.[14] Stomverbaasd verliet hij het huis en haastte zich met de grootste spoed naafJeruzalem.[15] Toen hij daar buiten adem aankwam ijlde hij naar de hogepriester, en sprak tothem[16] 'Luister Eerwaarde; dan hoeft u mij niet andermaal te vragen, waarom de zoonvan David niet ter vergadering is verschenen: ik heb in zijn huis onwaarschijnlijkegruwelen ontdekt![17] Die Jozef namelijk, die van God en van U een vertrouwens votum ontvingdoordat U hem de maagd des Heren toevertrouwde, heeft zich verschrikkelijkmisdragen tegen God en tegen U. ,[18] Deze mededeling had de hogepriester hevig doen schrikken; afgebeten en bitsvroeg hij Annas: 'Hoe zit dat dan? Spreek de waarheid, en volledig, of anders benjijzelf vandaag nog een man des doods!,"

Page 40: De Jeugd Van Jezus

40

[19] Annas nu weer: 'Hij heeft zich op schandalige wijze vergrepen aan de maagdMaria die hij, volgens Gods Wil uit deze Tempel onder zijn hoede heeft gekregen!...Haar vergevorderde staat van zwangerschap lijkt mij daarvan een levendgetuigenis!'[20] Maar de hogepriester verbeterde hem: 'Neen, het is volledig uitgesloten datJozef dat gedaan zou hebben: Of geeft God-zelf soms ook al valse getuigenissen? !,[21] Maar Annas sprak: 'Zendt U er dan Uw meest vertrouwde dienaren maar heen,dan zullen die U er wel van overtuigen dat de maagd onmiskenbaar hoogzwangeris! En, als dat niet waar zou zijn, dan mag U mij hier ter plaatse laten stenigen!'

Hoofdstuk 11: De hogepriester denkt over Maria's toestand na. Aanhoudingen verhoor van Jozef en Maria. Jozefs klacht en zijn strijd met God.Doodsoordeel over Jozef en Maria. Rechtsherstel door een Godsoordeel.Maria wordt Jozefs vrouw

[1] Nu beraadde de hogepriester zich een poosje; hij overlegde bij zichzelf: watmoet ik doen? Annas is verschrikkelijk jaloers vanwege die verloting van Maria,en het advies van een jaloers man moet je nooit opvolgen![2] Maar stel dat het nu toch eens zo zou zijn als hij van Maria beweert, terwijl ikdie zaak hier nonchalant zou afdoen; ... de zonen Israëls zullen dan hevig tegen mijte keer gaan en ongenadig rekenschap van mij eisen! ...[3] Ik zal dus maar heimelijk een paar beambten naar Jozef toesturen. Als die daninderdaad de situatie zo aantreffen, dan moeten ze het meisje en Jozef maardadelijk hierheen meebrengen. ..[4] Dienovereenkomstig werd besloten. In het geheim riep hij nu een paarbetrouwbare bedienden en stelde hen op de hoogte van wat mogelijk in het huisvan Jozef kon zijn gebeurd. Met de nodige instructies zond hij hen vervolgensonverwijld naar Jozefs huis, opdat zij zouden weten te handelen ingeval een enander zou blijken waar te zijn.[5] Met de grootste spoed begaven die dienaren zich nu naar Jozefs huis, waar zijalles inderdaad zo aantroffen, als de hogepriester het hun had uitgeduid.[6] De oudste van hen zei derhalve tegen Jozef: 'Wij zijn door de Tempel hierheengestuurd om ons ervan te overtuigen hoe het met het me is je is gesteld, omdat erover haar kwade geruchten tot de hogepriester zijn doorgedrongen.[7] En, nu wij die treurige suggestie helaas bevestigd vinden, raad ik je aan omgoedschiks met ons mee te gaan naar de Tempel opdat wij tegen je geen geweldbehoeven te gebruiken; daar zul je dan wel uit de mond van de hogepriester diensoordeel vernemen!'[8] Zonder tegenspraak zijn Jozef en Maria direct met die tempeldienarenmeegegaan naar het gerechtshof van de Tempel.[9] Toen zij daar voor de hogepriester verschenen, vroeg die aanstonds uiterstverbaasd en op zeer ernstige toon aan Maria:[10] 'Maria, waarom heb jij ons dit aangedaan? Hoe heb je je ziel zo afschuwelijk

Page 41: De Jeugd Van Jezus

41

durven belasten?[11] Je hebt de Heer, je God vergeten, jij, die nota bene in het Allerheiligste bentopgevoed en die dagelijks voedsel uit engelenhanden ontving.[12] Jij, die onafgebroken de lofzang van de engelen kon horen, en die jevermaakte, speelde en danste voor Gods Aangezicht!. Geef antwoord! Waaromheb je ons dit aangedaan?' (zie noot 24).[13] Toen begon Maria hevig te snikken en onder geweldig zuchten en huilenbracht zij eruit: 'Zo zeker als God, de Heer van Israël leeft, zo zeker ook ben ikrein! Nooit heb ik mij aan een man gegeven! Vraagt U maar aan Jozef, die doorGod Zelf werd uitverkoren!'[14] Nu wendde de hogepriester zich dan tot Jozef en vroeg hem: , Jozef, ikbezweer je mij in de Naam van de Eeuwig levende God onverbloemd te zeggenhoe dit is gebeurd! Heb jij dit gedaan?'[15] Nu sprak Jozef: 'Ik zeg U bij alles wat U en mij heilig is, zo waarlijk de Heer,mijn God leeft, zo waarlijk ook ben ik rein, zowel ten overstaan van dit meisje, alsten overstaan van U en tegenover God!'[16] Maar de hogepriester ging daartegen in en zei: 'Verzin geen leugens, maarspreek de waarheid tegenover God! Dit zeg ik je: Jij hebt het huwelijksrechtgestolen, want je hebt niet tevoren je hoofd gebogen onder de Hand van de Eeuwiggeweldige, opdat Hij jouw zaak zoude zegenen! Spreek toch de waarheid man! ,[17] Verstomd onder het geweld van deze beschuldigingen van de hogepriester,kon Jozef met geen enkel woord antwoorden, daartoe waren de aantijgingen van dehogepriester te bitter onrechtvaardig.[18] En omdat Jozef zich tegenover de hogepriester maar in het diepste stilzwijgenbleef hullen, en ook beslist niet wilde spreken, nam de hogepriester opnieuw hetwoord en zei:[19] 'Geef ons de maagd terug zoals je haar uit de Tempel des Heren ontvangenhebt: ze was zo zuiver als de opkomende zon op een heldere morgen!'[20] En Jozef stond daar maar , door tranen overmand, totdat hij eindelijk, na eenzeer diepe zucht, klaagde:[21] 'Heer God van Abraham, Izaak en Jacob, wat heb ik, arme grijsaard dan tochwel voor afschuwelijks voor U bedreven, dat U mij nu zo'n zware slag moettoebrengen?![22] Neemt U mij maar weg uit deze wereld, want voor iemand, die tegenover Uen tegenover heel de wereld steeds leefde in gerechtigheid, is het ondragelijk omzulke smaad te moeten ondergaan ![23] Mijn Vader David hebt U getuchtigd omdat hij tegen Urias gezondigd had. ..[24] Maar ik heb mij nog nooit aan een mens bezondigd, noch ook heb ik mijvergrepen aan enig menselijk goed, of ook maar aan een dier! Tot in de kleinstedetails heb ik mij steeds aan de Wet gehouden; O Heer, waarom slaat U, mij dan?[25] Laat U mij toch zien waarin ik tegen U gezondigd heb, dan zal ik graag devuurdood ondergaan! Maar, als ik werkelijk gezondigd zou hebben tegenover U,dan zij vervloekt de dag, waarop ik geboren ben!'[26] Door dit verweer van Jozef werd de hogepriester verbitterd en heviggeïrriteerd sprak hij:

Page 42: De Jeugd Van Jezus

42

[27] 'Nu goed dan, als jij je duidelijke schuld tegenover God blijft ontkennen, zalik jullie moeten verplichten het vloekwater van God de Heer te drinken, zodatjullie zonden en voor jullie zeIven en voor heel het volk duidelijk uitkomen!' (zienoot 25).[28] N u nam de hogepriester vloekwater en deed Jozef daarvan drinken, waarnahij hem volgens de wet naar een daartoe bestemd gebergte zond dat nabijJeruzalem gelegen was.[29] En op dezelfde wijze liet hij ook de maagd van dit water drinken, waarna hijook haar naar het gebergte zond.[30] Drie dagen later kwamen zij beiden ongedeerd terug, zodat heel het aanwezigevolk zich er over verbaasde, dat van hen geen zonde aan het daglicht wasgekomen.[31] En de hogepriester, die zelf ook mateloos verbaasd was, zei nu tot hen: 'NuGod de Heer jullie zonden niet openbaar heeft willen maken, wil ook ik jullie nietveroordelen; ik spreek jullie dus vrij van schuld en van straf![32] Maar, omdat het meisje nu toch zwanger is, moet zij als boete jouw vrouwzijn, omdat zij zwanger is geworden, zonder dat ik daarvan tevoren op de hoogtewas gesteld (zie noot 26). Nooit zal zij meer een andere man mogen huwen, al zouzij nog zo jong weduwe worden! Zo zij het! vertrekken jullie nu dus maar in vrede![33] Nu nam Jozef Maria mee naar zijn land en zijn huis; vervuld van vreugdeloofde en verheerlijkte hij zijn God, en zijn vreugde was daarom nu nog groter,omdat Maria nu zijn wettige vrouw geworden was!

Hoofdstuk 12: Gebod van Augustus om alle inwoners van het land te schattenen te tellen. Nieuwe zorgen, nieuwe troost

[1] Welgemoed bracht Jozef met Maria, die nu zijn vrouw was, de resterende tweemaanden thuis door en werkte extra hard voor het onderhoud van Maria.[2] Maar toen vervolgens voor Maria de tijd aanbrak, dat zij zou gaan baren,gebeurde er weer iets ergs, waardoor Jozef in de grootste moeilijkheden geraakte![3] De Romeinse keizer Augustus liet namelijk in alle landen waarover hijregeerde een gebod uitgaan dat alle volkeren van zijn rijk moesten wordengeregistreerd en geteld, en dat zij terwille van een juiste belastingheffing en ookvoor de rekrutering moesten worden beschreven (zie noot 27).[4] Voor de Nazareners was er uiteraard geen uitzondering gemaakt, en dus wasJozef genoodzaakt om naar Bethlehem te gaan, de stad van David, alwaar deRomeinse registratie-commissie gevestigd was.[5] Toen hij op de hoogte kwam van dit gebod waarvoor hij trouwens al eens opeen vergadering te Jeruzalem had moeten verschijnen, zei hij bij zichzelf:[6] 'Heer God, dat is opnieuw een zware slag voor mij , nu juist in deze tijd, nuMaria vlak voor haar bevalling staat![7] Maar wat kan ik anders doen? Ik moet mijn zoons wel laten inschrijven, wantdie zijn dienstplichtig. Maar wat moet ik in 's Heren naam met Maria beginnen?[8] Thuis laten kan ik haar niet. Wat zou ze moeten beginnen, als inmiddels haar

Page 43: De Jeugd Van Jezus

43

tijd zou zijn aangebroken?[9] Maar, neem ik haar mee, wie geeft me dan de zekerheid dat zij niet onderwegal bevalt; dan zou ik immers ook niet weten wat ik met haar zou moetenbeginnen!?[10] Maar gesteld dat ik haar nog op het nippertje voor de Romeinse ambtenarenzou weten te brengen, hoe zal ik haar dan laten inschrijven?[11] Als mijn vrouw soms, maar behalve de hogepriester en ikzelf weet niemanddaar nog iets van![12] Werkelijk, ik zou mij bijna schamen tegenover de zonen van Israël; zij wetenimmers best dat ik al over de 70 ben! Wat zullen die wel zeggen als ik ditnauwelijks 15- jarige kind dat nota bene ook nog hoogzwanger is Iaat inschrijvenals mijn wettige vrouw!?[13] Of zal ik haar misschien laten inschrijven als mijn dochter? Maar dat kanimmers ook niet, want de zonen van Israël weten heel goed waar Maria vandaankomt, en dat zij niet mijn dochter is![14] En Iaat ik haar inschrijven als een maagd des Heren, die mij ter beschermingis toevertrouwd, wat zal ik dan te horen krijgen van degenen, die niet weten, dat ikmij alreeds in de Tempel verantwoord heb, ingeval zij Maria in hoogzwangerepositie te zien zouden krijgen?![15] Maar ik weet al wat ik doen zal. Ik zal de dag des Heren afwachten (zie noot28). Op die dag zal God de Heer doen wat Hij van plan is, en dat zal niets andersdan het allerbeste kunnen zijn! Ja zo moet het dan maar!'

Hoofdstuk 13: Een oude vriend komt Jozef troosten. Jozef geeft zijn vijf zonenopdracht om voorbereidingen te treffen voor de reis. Een vreugdevol vertrek

[1] Maar nog op diezelfde dag kwam er een oude wijze vriend van Jozef uitNazareth op bezoek, die de volgende troostvolle woorden sprak:[2] 'Broeder, op deze wijze voert de Heer Zijn volk door allerlei woestenijen ensteppen! Maar degenen, die Hem op Zijn wenken gewillig volgen, die komen metzekerheid op hun eindbestemming![3] In Egypte hebben we gesnakt naar vrijheid, in Babylon hebben we van verdrietmoeten huilen, niettemin heeft de Heer ons opnieuw bevrijd![4] Thans zijn we onderworpen aan het adelaarsembleem van de Romeinen; ookdat is de wil des Heren! Laten we dus maar doen wat Hij van ons wil; Hij zal zekerwel weten, waarom Hij het zo heeft ingekleed.[5] Jozef begreep heel wel, wat zijn vriend daarmee had bedoeld te zeggen, en,toen die vriend hem, na de zegen te hebben uitgesproken, verliet, zei hij dan ooktegen zijn jongens:[6] 'Luisteren jullie eens goed! Het is de wil van de Heer, dat wij allemaal samennaar Bethlehem gaan; dus moeten wij ons naar Zijn wil voegen en doen wat Hijwil![7] Joël, zadel jij de ezelin voor Maria; neem het zadel met de ruggesteun! Joses,doe jij de os een toom aan en span hem voor de wagen, want daarin moeten we

Page 44: De Jeugd Van Jezus

44

onze leeftocht vervoeren.[8] Jullie, Samuël, Simeon en Jacob, jullie laden genoeg houdbare vruchten, brood,honing en kaas in de wagen voor een dag of veertien, want we weten niet hoe vlugwe aan de beurt komen en weer weg zullen kunnen gaan. En we weten ook nietwat er met Maria zal gaan gebeuren wellicht ook schoon linnengoed dus en luiersinladen!'[9] De zonen deden alles precies zoals Jozef het had opgedragen.[10] Toen ze ermee klaar waren, kwamen ze alles laten zien.[11] Nu knielde Jozéf met heel zijn gezin neer om te bidden en zichzelf en al dezijnen in de Hand des Heren aan te bevelen.[12] Toen hij deze gebeden plus de lofzang beëindigd had, hoorde hij een Stem dieklonk als kwam die van buitenshuis, en die hem zei:[13] Jozef, jij bent een trouwe zoon van David, de man naar Gods hart![14] Toen David tegen de reus ten strijde trok, toen was met hem de hand van deEngel, dien de Heer hem terzijde stelde, en daardoor weet je, werd je voorvader toteen machtig overwinnaar![15] Jij echter wordt begeleid door Hemzelf, Die was in eeuwig-heid, Die hemel enaarde geschapen heeft! Door Hem, Die het in de tijd van Noach veertig dagen langdag en nacht liet regenen, om alle schepselen, die Hem vijandig gezind waren teverdrinken.[16] Hij, Die Izaak aan Abraham schonk; Hij, Die Zijn volk uit Egypte leidde; Hij,Die de verschrikkelijke Spreker was tot Mozes op de berg Sinaï![17] Weet, dat Hij nu lijfelijk deel uitmaakt van jouw huisgezin, en dat Hij met jounaar Bethlehem vertrekken zal! Wees dus maar gerust, Hij zal niet gedogen dat jouook maar een haar gekrenkt wordt!'[18] Toen Jozef dit alles had gehoord, werd hij werkelijk vrolijk. Hij dankte deHeer voor deze genade en hij zegde een ieder aan, zich gereed te maken voorvertrek.[19] Hij tilde Maria zo voorzichtig als maar mogelijk was op het lastdier in eengemakkelijke zit, nam de teugels en mende zelf de ezelin.[20] Zijn zoons voerden de zwaar beladen wagen en hielden gelijke tred met deezelin.[21] Na een poosje gaf hij de teugels over aan zijn oudste zoon en ging zelf naastMaria lopen, omdat die soms onwel werd en eigenlijk niet in staat bleek om zich inhet zadel overeind te houden.

Hoofdstuk 14: Maria is schijnbaar humeurig. Begin van de weeën. Maria inde grot

[1] Zo naderde ons vrome gezelschap Bethlehem tot op nog geen zes uren gaans,waar in de open lucht een rustpauze werd gehouden.[2] Jozef, die Maria in het oog hield, stelde vast, dat ze wel veel pijn moest hebben.In grote verlegenheid vroeg hij zich af:[3] Wat zal dat betekenen? Maria's gezicht is vertrokken van pijn en haar ogen

Page 45: De Jeugd Van Jezus

45

staan vol tranen! Misschien is haar tijd al inderdaad gekomen?![4] Nog nauwkeuriger toeziend, zag hij tot zijn verbazing dat ze nu zat te lachen![5] Hij vroeg haar dus terstond: 'Vertel mij eens Maria, waar denk je wel aan? Ikzie je gezicht het ene ogenblik vertrokken van pijn, een volgend ogenblik echterzie ik je lachen en stralen van vreugde!'[6] Maria gaf Jozef ten antwoord: 'Weet U, voor mij zie ik twee volkeren: Als hetene huilen moet, kan ik niet anders dan meehuilen.[7] Maar zie ik het andere lachend voor mij uittrekken, dan word ik ook blij enopgewekt; ik moest dus wel lachen en in hun vreugde delen. Vandaar dat mijngezicht zowel pijn uitdrukte als vreugde!'[8] Dit stelde Jozef weer gerust, want hij wist al dat Maria vaker visioenen had. Hijliet dus weer opbreken en trok verder naar Bethlehem.[9] Maar, toen ze in de nabij-heid van Bethlehem waren gekomen, riep Maria opeen gegeven moment plotseling naar Jozef:[10] 'O Jozef, kunnen we hier niet stoppen. Degene, Die in mij is begint mij nutoch wel vreselijk te benauwen; laat daarom stilhouden!'[11] Door deze plotselinge noodkreet van Maria werd Jozef volkomen verrast; hijbegreep dat nu te gebeuren stond, wat hij het meest van alles vreesde![12] Hij liet dus onmiddellijk halt houden en Maria zei vlug:[13] 'Til mij alsjeblieft van die ezel af, want Wat in mij is wil eruit, en ik kan dedruk niet langer weerstaan!'[14] Jozef was echter ten einde raad en zei: 'Om Godswil Maria, je ziet toch dathier nergens een herberg is, waar moet ik dan met je heen?'[15] Maria antwoordde: 'Kijk, daar in die berg is een grot! 't Is nog geen honderdpassen van hier. Breng me daar maar heen; ik kan onmogelijk verder!'[16] Vlug stuurde Jozef zijn groepje nu in die richting en tot zijn grote opluchtingbemerkte hij dat deze grot de herders uit die omgeving tot een soort noodstaldiende. Er lag wat stro en hooi, waarvan hij onmiddellijk een noodbed voor Marialiet maken (zie noot 29).

Hoofdstuk 15: Maria in de grot. Jozef zoekt te Bethlehem een vroedvrouw.Wondere ervaring van Jozef. Getuigenis van de natuur. Jozef ontmoet eenvroedvrouw

[1] Toen dat noodbed klaar was, bracht Jozef vlug Maria in de grot; zij nam op hetnoodbed plaats, en bij de houding, die zij zich daarop kon veroorloven, vond zijonmiddellijk wat verlichting.[2] Nu Maria dus op dat bed wat gerieflijker liggen kon, zei Jozef tot zijn zoons:[3] 'De twee oudsten moeten nu bij Maria gaan waken, en in geval van noodmoeten jullie haar zo goed mogelijk helpen, vooral jij Joël! Jij hebt immers door derelatie die je met mijn vriend te Nazareth onderhoudt, al wat kijk op dit soortdingen gekregen.[4] De andere drie moesten de os en de ezel verzorgen en de kar in de grotonderbrengen; die was daar namelijk ruim genoeg voor.

Page 46: De Jeugd Van Jezus

46

[5] Na alles zo redelijk mogelijk te hebben geregeld, zei Jozef tegen Maria: 'Nu gaik de berg op om in deze stad, die mijn vaderstad is, een vroedvrouw te zoeken.Die breng ik dan mee, zodat zij jou de nodige hulp kan verlenen!'[6] Hierna ging Jozef vlug de grot uit. Inmiddels was het al vrij Iaat geworden,zodat de eerste sterren al aan de hemel te zien waren.[7] Maar, welke wondere din-gen Jozef allemaal beleefde toen hij de grot verliet,dat kunnen we Jozef beter met diens eigen woorden laten vertellen, zoals hij datdeed aan zijn zonen toen hij met de vroedvrouw die hij vond, in de grotterugkeerde, waar Maria inmiddels reeds gebaard had! (zie noot 30).[8] Dat verslag van Jozef dan luidde als volgt: 'Kinderen, wij staan aan devooravond van grote gebeurtenissen! Nu begin ik iets te begrijpen van die Stem,die ik op de vooravond van ons vertrek heb beluisterd! Werkelijk, ware de Heerniet echt met ons, zij het ook onzichtbaar, dan zouden er onmogelijk dingengebeurd kunnen zijn, zo wonderlijk als ik ze zojuist heb zien gebeuren![9] Luistert! Toen ik daarjuist naar buiten stapte om weg te gaan, leek het net alsofik niet liep! Ik zag de opkomende volle maan en de sterren, zowel de opkomendeals de ondergaande, allemaal stilstaan! De maan kwam niet los van de horizon ende sterren wilden er niet achter verdwijnen![10] Ook zag ik meerdere zwermen vogels op de boomtakken zitten, die allemaalin deze richting keken, terwijl ze zoals ze dat ook doen bij opkomendeaardbevingen hun vleugels lieten trillen. Ze bleken niet te verjagen te zijn, nochdoor te schreeuwen, noch ook door met stenen te gooien![11] Verder over de vlakte rondkijkend zag ik vlakbij een groepje werklui rondomeen schaal met voedsel gezeten. Enkelen van hen hielden hun hand onbeweeglijkin die schaal, maar konden er niets uitnemen.[12] En zij, die al eerder iets uit de schaal hadden genomen, konden dat niet naarhun mond brengen om het te verorberen; zij konden hun mond niet eens openen!Zij hielden hun gezicht en hun blikken zonder uitzondering omhoog gericht, alszagen zij aan de hemel boven hen grootse dingen gebeuren![13] En ik zag ook schapen, door herders geweid. Maar die schapen stondenonbeweeglijk stil, terwijl ook een hand, die een herder geheven had omachterblijvers op te jagen, als versteend omhoog geheven bleef; kennelijk kon deherder hem niet bewegen![14] En ook zag ik nog een grote kudde bokken, die hun snuiten boven dewaterrand hielden, maar drinken konden ze niet; ze leken wel helemaal verstard tezijn![15] En er was ook nog een beekje, met een sterk verval van de berg neerkomend.Maar zijn water stroomde niet omlaag het dal in, maar het stond of hing stil in zijnbedding! Het leek wel of op de aardbodem alles plotseling levenloos wasgeworden; je zag geen enkele beweging![16] Maar toen ik daar nu stond of liep terwijl ik zelf niet eens wist of ik liep danwel stilstond! zag ik eindelijk toch iets levends:[17] Er kwam namelijk een vrouw bergafwaarts, die precies op mij aankoerste, enze vroeg: "Man, waar wil jij zo Iaat nog naar toe?"[18] Ik zei haar dat ik een vroedvrouw zocht omdat er in de grot een vrouw moest

Page 47: De Jeugd Van Jezus

47

baren.[19] De vrouw vroeg nu weer of zij van het Volk Israël was, en ik zei: "Jamevrouw, ik en zij, we zijn beiden uit Israël: David was onze vader!"[20] Nu vroeg de vrouw verder: "Wie is zij, die in de grot wil bevallen? Is zij Uwvrouw of een familielid, of is 't een meisje?"[21] Ik gaf haar ten antwoord: "Sinds kort alleen voor God en de hogepriester is zijmijn vrouw. Maar toen ze zwanger werd, was zij nog niet mijn vrouw. Ze werd mijnamelijk door een goddelijk getuigenis vanuit de Tempel in bescherming gegeven.Ze was in de Tempel, ja in het Allerheiligste, opgevoed.[22] Maar U moet U over haar zwangerschap niet verwonderen, want Wat in haarleeft is op wonderbare wijze verwekt door Gods Heilige Geest!" De vrouw hoordedaar verbaasd van op en zei: "Man, zeg liever de waarheid!" maar ik hebgeantwoord: "Kom. zie, en overtuig U met uw eigen ogen!"

Hoofdstuk 16: Verschijningen bij de grot. Visioen van de vroedvrouwen haarprofetische uitspraak. De vroedvrouw bij Maria en het Kindje. Salometwijfelt aan de maagdelijkheid van Maria (25 augustus 1843)

[1] Nu stemde de vrouw toe en ging met Jozef mee naar de grot. Maar, toen zijvlak bij de grot kwamen, verdween deze plotseling in een dichte witte wolk, zodatzij de ingang niet konden vinden! De vroedvrouw verbaasde zich hogelijk over ditverschijnsel (zie noot 31).[2] Ze zei dan ook tegen Jozef:[3] 'Mijn ziel maakt vandaag grootse gebeurtenissen mee! Vanmorgen heb iknamelijk ook al een zeer wonderlijk visioen gehad, waarin alles juist zo voorvielals ik het nu in werkelijkheid zie gebeuren... reeds zag gebeuren... en zal ziengebeuren![4] U bent dezelfde man, die ik in dat visioen zag komen! Tevoren zag ik al datiedereen op heel de wereld midden in zijn bezigheden stilhield. Ook de grot heb ikgezien waarover zich een wolk spreidde. En met U sprak ik, zoals ik nu deed![5] En in de grot zag ik nog veel meer wonderbare dingen, en toen kwam mijnzuster Salome mij achterna. Alleen aan haar heb ik mijn visioen vanmorgentoevertrouwd.[6] Daarom durf ik nu dan ook voor U en voor God te getuigen: Er is aan Israël eengroot geluk ten deel gevallen! Er is een Redder gekomen, van boven gezonden,juist nu, in deze tijd van grote nood!'[7] Nadat de vroedvrouw dit getuigenis had gezegd, week de wolk van de grotterug, en vanuit de grot 'sprong' als het ware een geweldig sterk licht devroedvrouw en Jozef tegemoet, zo sterk, dat hun ogen het niet konden verdragen!De vroedvrouw zei dan ook nu: ' Alles wat ik in het visioen heb gezien is duswaar! Gelukkige mens: Hier is meer dan Abraham, Izaak, Jacob, Mozes en Eliatezamen! (zie noot 32).[8] Het geweldig sterke licht begon nu wat dragelijker te worden, en juist op hetmoment dat het voor het eerst de borst van de Moeder nam werd het Kindje

Page 48: De Jeugd Van Jezus

48

zichtbaar.[9] N u ging de vroedvrouw met Jozef mee de grot binnen; zij be-keek het Kindjeen Diens Moeder en bevond dat heel de bevalling volmaakt verlopen was. Daaromzei ze:[10] 'Inderdaad, dit is werkelijk de door alle profeten bezongen Verlosser , Diereeds in de moederschoot vrij zal zijn van alle boeien en banden, om daardoor aante tonen dat Hij alle harde wettelijke boeien verbreken zal![11] Of heeft soms iemand ooit eerder gezien dat een pasgeboren kind al directnaar de borst van de moeder grijpt?![12] Dit heeft hoogstwaarschijnlijk te betekenen, dat dit Kind eens, als man, dewereld berechten zal naar maatstaven van Liefde, niet naar die van de Wet![13] Gelooft U mij maar gerust, gelukkige man van deze jonkvrouwe: alles isprima in orde! En Iaat mij nu maar vlug uit deze grot verdwijnen, want het begintmijn gemoed te benauwen en ik besef, dat ik niet rein genoeg ben om deze al teheilige nabijheid van mijn en Uw God en Heer te kunnen verdragen!'[14] Van deze kennelijk profetische woorden van de vroedvrouw schrok Jozef heelerg. Maar zij liep snel weg en verdween uit de grot.[15] Toen ze de grot uitkwam trof ze echter buiten haar zuster Salome aan, die haarvanwege dat visioen gevolgd was.[16] De vroedvrouw zei dus tegen haar zuster: 'Salome, kom en zie! Mijn visioenvan vanmorgen is door de feiten volledig bevestigd! De Maagd heeft gebaard!Nooit zal dit door menselijke wijsheid of door een natuurlijke wet verklaardkunnen worden!'[17] Maar Salome antwoordde: , Zowaar God leeft zal ik niet eerder kunnengeloven dat een maagd gebaard heeft, dan wanneer ik dat zelf met eigen handonderzocht heb en bevestigd vind.'

Hoofdstuk 17: Salome's verzoek aan Maria. Maria stemt toe. Salome'sbevindingen. Haar straf en haar berouw. De raad van de Engel aan Salome.Haar genezing. Waarschuwing van Boven

[1] Na dit gezegd te hebben, ging Salome vlug de grot binnen en zei:[2] 'Maria, ik verkeer in grote tweestrijd; ik smeek U mij toe te staan om met mijnervaren vroedvrouwenhand zelf te onderzoeken en vast te stellen hoe het nu metUw maagdelijkheid is gesteld!'[3] Maria voegde zich welwillend naar deze smeekbede van de ongelovige Salome,en zij liet zich onderzoeken.[4] Maar toen Salome Maria's lichaam op deskundige wijze aanraakte., brulde zijhet plotseling uit van pijn:[5] 'Wee mij om mijn ongeloof, waardoor ik de Eeuwig levende God heb willentarten! Zie mijn hand toch eens! Die verbrandt in het vuur van Gods Toorn overmij ellendige! ,[6] En, voor het Kindje op de knieën vallend, zei ze:[7] 'O God van mijn Vaderen, Gij Almachtige Heer van alle Heerlijkheid, wees

Page 49: De Jeugd Van Jezus

49

toch gedachtig dat ook ik ben voortgesproten uit het zaad van Abraham, Izaak enJacob![8] Maak mij niet tot mikpunt van spot voor de zonen Israëls! Maak mijnledematen toch weer gezond!'[9] En zie, plotseling stond er een Engel des Heren naast Salome, die haar zei:'God de Heer heeft je smekingen al gehoord; ga maar naar het Kindje toe en neemHet op, dan zal je een groot geluk ten deel vallen!'[10] Toen ze dit vernomen had, ging ze op haar knieën naar Maria toe en smeektehaar om het Kindje.[11] Gewillig gaf Maria haar het Kindje in handen en zei: 'Overeenkomstig deuitspraak van de Engel des Heren moge Het je tot Heil strekken; de Heer mogeZich over je ontfermen!'[12] Nu nam Salome het Kindje op haar arm, en Het vasthoudend, terwijl ze ophaar knieën rond ging, zei ze:[13] 'O God, Almachtige Heer van Israël, Gij die regeert en heerst van Eeuwigheid,er is hier voor Israël waarachtig een Koning geboren, Die machtiger zal zijn daneens David geweest is, alhoewel die de man was naar Gods Hart! Ik loof U en prijsU in eeuwigheid!'[14] En ziet, weer volkomen genezen gaf Salome met een van dankbaarheidvermorzeld hart het Kindje terug aan Maria, en ze verliet gerechtvaardigd de grot![15] Buiten gekomen had ze het wel willen uitschreeuwen om het wonder derwonderen dat ze zojuist ervaren had. en terwijl ze op het punt stond om aan haarzuster te vertellen wat ze had meegemaakt,[16] klonk daar plotseling weer een Stem van Boven: 'Salome, Salome, vertel aanniemand iets over je uitzonderlijke ervaringen! Eerst moet de tijd komen, waaropde Heer door woorden en daden van Zichzelf zal getuigen!'[17] Nu deed Salome er plotseling het zwijgen toe, waarna Jozef naar buiten kwammet een verzoek aan beide zusters om, overeenkomstig Maria's wens, weer in degrot te willen terugkomen, opdat toch maar niemand bemerken zou wat er in dezegrot voor wonderbaarlijks had plaats gevonden. Bescheiden gevolg gevend aan ditverzoek, gingen zij nu beiden de grot binnen.

Hoofdstuk 18: De H. Familie slaapt in de grot. Lofzang van de Engelen in demorgen. De aanbidding der herders. Toelichting door de Engel aan Jozef

[1] Toen nu iedereen in de grot was teruggekeerd, vroegen de zonen van Jozef aanhun vader:[2] 'Vader, wat moeten we nu doen? Alles is nu op orde. We zijn vermoeid van dereis; mogen we niet gaan slapen?'[3] Maar Jozef antwoordde hen: 'Kinderen, jullie zien toch wel wat grenzeloosgrote genade ons allen van Boven is ten deel gevallen; blijven jullie dus liever nogwakker om samen met mij God te loven.

Page 50: De Jeugd Van Jezus

50

[4] Jullie hebt gezien wat Salome is overkomen omdat ze niet wilde geloven! Laatons dus niet toegeven aan de slaap op het moment waarop de Heer ons gelieft tebezoeken![5] Gaat liever naar Maria om het Kindje te strelen. Wie weet of jullie oogledendan niet zo gesterkt zullen worden, alsof jullie uren lang vast geslapen hadden!'[6] Dit deden Jozefs zonen dus en het Kindje glimlachte tegen hen en Het strekteZijn Handjes naar hen uit, als had Het hen als Zijn broers aangenomen.[7] Ze waren allemaal verwonderd en zeiden: 'Nou, dat is vast geen gewoonnatuurlijk kind, want wie heeft er ooit meegemaakt dat iemand door eenpasgeboren kind zo verrukkelijk werd begroet? ![8] En bovendien gevoelen wij ons nu plotseling zozeer gesterkt in al onzeledematen, alsof we helemaal geen reis hadden gemaakt, alsof we gewoon thuis opeen morgen volkomen verkwikt uit onze bedden stapten!'[9] Jozef nu: 'Mijn advies is dus wel goed geweest! Maar nu merk ik toch wel dathet flink koud begint te worden! Brengen jullie de ezel en de os maar eenshierheen, dan kunnen die bij ons liggen en met hun adem en lichaamswarmte watwarmte aan ons afgeven; en Iaat ons Maria omringen en trachten hetzelfde tedoen!'[10] De jongens gingen aldus te werk. Ze brachten de dieren, die zich beideeigener beweging aan Maria's hoofdeinde legerden en ijverig over het Kindje enMaria heen ademden, waardoor ze hen behoorlijk verwarmden.[11] Nu zei de vroedvrouw: 'Duidelijk blijkt hier dat er niet zomaar iets heeftplaatsgevonden, want zelfs de dieren dienen God hier op een wijze alsof ze begripen verstand hadden!'[12] En Salome voegde daaraan toe: ' Ja zuster, de dieren schijnen hier nog beter tekunnen zien dan wij! Terwijl wij ons dit alles nog nauwelijks kunnen voorstellen,aanbidden reeds de dieren Hem, Die hen heeft geschapen![13] Geloof me zuster, zo waarlijk God leeft, zo waarlijk ook is Dit hier voor onsde beloofde Messias; want dit weet ik wel, dat zich nooit eerder zelfs niet bij degeboorte van de grootste profeten dergelijke wonderen hebben voorgedaan! ,[14] Maria sprak nu tot Salome: 'God de Heer heeft je wel een zeer grote genadebewezen, dat je moogt inzien, waarvoor mijn ziel zelfs nog beeft![15] Maar, zoals de engel je al eerder heeft opgedragen: je moet er wel overzwijgen; anders zou je ons wel eens een vreselijk harde ervaring kunnen bezorgen!'[16] Nu beloofde Salome Maria haar leven lang te zullen zwijgen, en devroedvrouw volgde haar voorbeeld.[17] Alles werd nu rustig in de grot. Maar tegen een uur voor zonsopgang hoordenzij allen dat er buiten voor de grot prachtige lofzangen werden gezongen.[18] Jozef zond dadelijk zijn oudste zoon om te gaan zien wat er daarbuiten aan dehand was en wie daar zo overweldigend Gods lof zongen.[19] Joël ging kijken en hij zag dat alle regionen van heel het firmament vervuldwaren, zowel hoog boven hem als in de verre verten voor hem en achter hem, doormyriaden lichtende Engelen! Verbijsterd rende hij terug de grot in en vertelde allenwat hij gezien had.

Page 51: De Jeugd Van Jezus

51

[20] Iedereen was zo verbaasd over wat Joël vertelde, dat ze naar buiten gingen omzich van de juistheid van diens mededelingen te overtuigen.[21] En toen ze volop van dit schouwspel van Gods Heerlijkheid hadden genoten,keerden ze in de grot terug om ook Maria erin te doen delen door hun getuigenis.Jozef zei:[22] 'Luister, jij zuiverste van de maagden des Heren, wat jij hebt gebaard, Dat iswaarlijk door Gods Heilige Geest verwekt, immers heel de hemel getuigt daarvan![23] Maar, hoe zal het met ons aflopen, nu de hele wereld wel moet aannemen wathier is gebeurd!? Want, dat niet alleen wij, maar ook alle andere mensen kun-nenwaarnemen, welk een machtig getuigenis voor ons van de hele hemel uitstraalt, datheb ik zojuist afgelezen van de verwonderde gezichten van vele herders, die hunblikken omhoog gericht hielden.[24] Als eenstemmig zongen ze mee met de machtige koren van engelen, die en datis nu duidelijk te zien: van hoog tot laag, tot de aarde toe het hele hemelruimvullen![25] Hun gezang, evenals dat van de Engelen, luidde: "Dauwt hemelen van Bovende Gerechtigde! Vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aanGod in den Hoge, aan Hem, Die komt in de Naam des Heren!"[26] Maria, de hele wereld kan dit nu horen en zien! Men zal dus nu wel hier heenkomen om ons te vervolgen, zodat we moeten vluchten door dalen en over bergen![27] Zo vlug we maar enigszins kunnen, vind ik, zullen we van hier moetenvertrekken, dat wil dus zeggen, zodra ik ben geregistreerd; en dat moet dan maardadelijk, deze morgen, gebeuren! Terug naar Nazareth moeten we, en van daaruitmoeten we naar Grieks gebied uitwijken. Gelukkig ken ik heel wat Grieken! Vindjij ook niet?[28] Maria zei echter: Je kunt toch wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan!We moeten al-les maar aan de Heer overlaten! Hij heeft ons tot hier geleid enbeschermd; dat zal Hij dus zeker ook verder wel trouw blijven doen![29] Als Hij ons werkelijk aan de hele wereld wil openbaren, dan moet jij mij maareens vertellen, waarheen wij dan zouden kunnen vluchten, om niet door ZijnHe-melen te worden ontdekt![30] Zijn Wil moet dus maar gebeuren! Wat Hij wil is goed voor ons! Kijk, hieraan mijn borst rust Hij, om wie dit alles draait![31] Hij blijft bij ons, dus zal de grote Heerlijkheid Gods ook zeker niet van onswijken; we zullen dus best daarheen kunnen gaan, waarheen wij maar willen!'[32] Nauwelijks had Maria dit gezegd, of daar stonden reeds twee Engelen voor degrot. Zij waren de leiders van een troep herders, en ze toonden de herders, dat daarDegene geboren was, tot Wie hun lofzangen waren gericht.[33] Vervolgens gingen de herders de grot binnen. Ze knielden voor het Kindjeneer en aanbaden Het! En ook de Engelen kwamen met hele scharen tegelijk, omhet Kindje te aanbidden![34] Vol verbazing keken Jozef en zijn zoons op naar Maria en het Kindje, enJozef sprak: 'O mijn God, wat gebeurt er nu weer?! Hebt U dan echt Zelf in ditKind je een vleselijk lichaam aanvaard?!

Page 52: De Jeugd Van Jezus

52

[35] Immers, hoe zou het anders kunnen, dat Het aanbeden wordt, zelfs door Uwheilige Engelen?! Maar Heer, als U nu hier bent, hoe zit het dan met de Tempel, enmet het allerheiligste!?'[36] Nu kwam er een Engel naar voren; die zei tot Jozef: 'Stel maar geen vragen,en wees maar niet bezorgd, want de Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel,waarop Zijn Erbarmen zal worden getoond! Hij heeft nu Zijn Volk bezocht, zoalsHij had voorspeld door Zijn Kinderen, Zijn Knechten en Zijn Profeten![37] Wat hier voor je ogen plaatsheeft, gebeurt volgens Zijn Wil, en Hij is Heilig,ja meer dan Heilig!'[38] De Engel ging vervolgens van Jozef weg om opnieuw het Kindje teaanbidden, Dat nu allen, die Hem aanbaden met gespreide handjes toelachte![39] Toen de zon ten slotte opkwam, verdwenen de Engelen, maar de herdersbleven nog en trachtten van Jozef te weten te komen, hoe zoiets kon zijn gebeurd![40] Jozef zei hun: 'Lieve mensen, zo wonderlijk, als het gras groeit uit deze aarde,zo is ook dit wonder gebeurd! Wie immers weet, hoe gras groeit?! Evenmin weetik over dit wonder iets te vertellen! God heeft het zo gewild, dat is alles, wat ikervan zeggen kan!'

Hoofdstuk 19: Jozefs bezorgdheid over de registratie. Bericht van devroedvrouw voor Cornelius. De hoofdman bezoekt de grot. Jozef enCornelius. Cornelius gelukkig in de nabijheid van het Kindje Jezus (30augustus 1843)

[1] Met deze uitleg waren de herders tevreden, zodat ze Jozef verder niets vroegen.Ze gingen nu weg en later brachten ze voor Maria allerlei versterkende middelen.[2] Toen de zon al ruim een uur aan de hemel stond, vroeg Jozef de vroedvrouw:[3] 'Luister, vriendin en zuster uit Abraham, Izaak en Jacob, over die registratie zitik heel erg in! Ik wilde maar dat ik die achter de rug had ![4] Maar waar in de stad zitting gehouden wordt, dat weet ik niet. Het lijkt mijdaarom het beste, dat Salome hier bij Maria blijft, en dat jij met mijn zoons en metmij mee-gaat naar de Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft.[5] Als we er het eerste zijn, komen we wellicht direct aan de beurt.'[6] En de vroedvrouw zeide: 'Man vol van genade, dat treft! Die hoofdmanCornelius uit Rome woont namelijk bij mij in huis, een van de eerste huizen van destad![7] Hij houdt daar ook kantoor. Hij is weliswaar een heiden, maar overigens is hijeen goed en rechtschapen man. Ik zal wel naar hem toegaan en hem alles vertellen,behalve dan het wonder, dan zal die zaak wel gauw voor elkaar zijn.[8] Dit voorstel beviel Jozef uitstekend, te meer, omdat hij voor de Romeinennogal wat vrees koesterde, en dan in het bijzonder voor die registratie! Hij vroegdus aan de vroedvrouw om haar voorstel dadelijk uit te voeren.[9] De vroedvrouw ging op pad en ze vond Cornelius een nog zeer jonge man, diegraag uitsliep nog te bed. Ze vertelde hem alles wat hij weten moest.[10] Cornelius stond meteen op, sloeg zijn toga om en zei tegen zijn hospita: 'Beste

Page 53: De Jeugd Van Jezus

53

vrouw, ik geloof alles wat je zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan, omdat ikdaartoe een bijzonder sterke aandrang gevoel.[11] Volgens jouw verhaal is het dichtbij, zodat ik dan ook nog best op tijd achtermijn bureau kan zitten. Breng mij er dus maar met een naar toe!'[12] Daar was de vroedvrouw blij mee, en dus bracht ze de haar welbekende braveen nog jonge hoofdman erheen. Toen die nu voor de grot stond, zei hij: 'O vrouw,hoe ongedwongen ga ik in Rome tot mijn Keizer, en hoe moeilijk is 't me hier omin deze grot binnen te gaan![13] Hier moet iets bijzonders aan de hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt; jebent immers een goede jodin!?'[14] Maar de vroedvrouw zei nu: 'Waarde hoofdman van de grote keizer, als U hiernog een ogenblikje voor de grot wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan, enU zeggen hoe of wat er aan de hand is.[15] Zij ging dus naar binnen en zei tegen Jozef, dat de goede hoofdman zelf wasmeegekomen en buiten stond te wachten. Ze zei nog, dat hij eigenlijk wel mee naarbinnen had willen komen, maar dat hij om onverklaarbare redenen niet durfde.[16] Jozef, door deze mededeling diep ontroerd, zei nu: 'O God, wat zijt Gij tochgoed voor mij, door juist datgene in vreugde om te zetten, wat juist mijn grootsteangst veroorzaakt! U alleen zij alle lof en eer![17] Hij spoedde zich nu naar buiten en viel Cornelius te voet met de woorden:'Gemachtigde van de grote keizer, erbarm U over mij, arme grijsaard; U moetnamelijk weten, dat mijn jonge vrouw, die mij door het lot in de Tempel werdtoegewezen, hier ter plaatse vannacht haar kind heeft gebaard, en dat, terwijl ikhier gis-teren pas was aangekomen, zodat ik mij niet direct bij U kon komenmelden.[18] Terwijl hij Jozef opbeurde zei Cornelius: 'Maar beste man, waar maak jij je nutoch zorg over? Dat is nu zo al wel in orde! Laat me liever even binnen, dan kan ikzien hoe U hier bent ondergebracht!'[19] Nu bracht Jozef Cornelius de grot binnen. Toen Cornelius zag hoe het Kindjehem toelachte, was hij over dit gedrag van die baby zeer verbaasd; hij zei: 'BijZeus, dit is een unicum! Ik voel me als herboren! Nooit eerder heb ik me zo rustigen blij gevoeld! Ik neem vandaag een vrije dag en blijf jullie gast!'

Hoofdstuk 20: Cornelius' vragen over de Messias; Jozefs verlegenheid. Dehoofdman stelt vragen aan Maria, aan Salome en aan de vroedvrouw. DeEngel waarschuwt tegen verraad van het goddelijk geheim. Cornelius' heiligvermoeden omtrent de goddelijkheid van het Jezuskind

[1] Jozef was zeer aangenaam verrast en hij zei tot de hoofdman: 'Gevolmachtigdevan de grote keizer, hoe zal ik arme man U Uw grote vriendschap kunnenvergelden! Hoe zou ik U in dit vochtige hol van dienst kunnen zijn?[2] Hoe zou ik U iets passends kunnen aanbieden; iets dat in overeenstemming ismet Uw hoge stand om U daarmee te laven? Kijkt U maar, hier in deze kar is heelmijn hebben en houden: ten dele meegebracht uit Nazareth, ten dele hier reeds ten

Page 54: De Jeugd Van Jezus

54

geschenke gekregen van de herders uit de omgeving.[3] Mocht U hiervan iets willen gebruiken, dan zal elk hapje dat U in Uw mondzoudt nemen alreeds duizendvoudig gezegend zijn!'[4] Maar Cornelius zei: 'Beste man, let alsjeblieft niet zo op mij, en maak je overmij geen zorgen! Dit hier is namelijk mijn hospita; zij zal wel voor de keukenzorgen, en voor een muntje gesierd met het hoofd van de keizer, krijgen wij danallemaal genoeg!'[5] Nu gaf hij de vroedvrouw een gouden muntstuk en droeg haar op te zorgenvoor een middagmaal en dito avondmaal, en bovendien zodra dat mogelijk zou zijnvoor een betere behuizing voor de kraamvrouw![6] Maar nu zei Jozef tot Cornelius: 'Hooggeachte vriend, Ik moet U toch welvragen om voor ons geen kosten te maken of moeite te gaan doen! Voor de paardagen, die we hier nog zullen moeten doorbrengen zijn wij en daarvoor zij aan deHeer, de God van Israël, alle eer! goed genoeg verzorgd!'[7] De hoofdman hernam: 'Goed is goed, maar beter is beter! Sta dat dus nu maartoe, en Iaat mij daarmee je God ook een offertje brengen van vreugde, want jemoet weten, dat ik alle goden van alle volkeren vereer![8] Ik wil dus ook de jouwe eren, want sedert ik zijn tempel te Jeruzalem hebgezien, waardeer ik hem hogelijk! En dat eens te meer, omdat hij een god van grotewijsheid moet zijn en jullie door hem zo'n bijzondere kunst hebt geleerd!'[9] Jozef nu weer: 'O beste vriend, was het maar mogelijk om U te overtuigen vanhet absolute unieke van het wezen van onze God, hoe graag zou ik dat dan overhebben voor Uw eeuwig heil![10] Maar ik ben maar een zwak mens en daartoe ben ik dus niet in staat; daarommoge ik U raden: zoekt U toch ergens onze heilige boeken te lezen te krijgen! Ubent onze taal voldoende machtig. U zult daarin feiten vinden, die U in de grootsteverbazing zullen brengen![11] Het antwoord van Cornelius luidde dat hij dat reeds gedaan had, en dat hijdaarin inderdaad verbazende dingen had aangetroffen![12] 'Ik ben daarbij onder andere op een voorspelling gestoten, waarin aan de jodeneen nieuwe koning werd beloofd: voor eeuwig! Zeg mij nu eens of je weetwanneer die koning volgens de officiële uitleg daarvan zal komen, en vanwaar!'[13] Hierdoor werd Jozef in verlegenheid gebracht, maar na een poosje te hebbennagedacht zei hij: 'Uit de hemel zal die Koning komen, als de Zoon van deEeuwige God! Zijn Rijk zal niet van deze aarde zijn, maar van de wereld dergeesten, van die van de Waarheid!'[14] Nu zei Cornelius: 'Best, dat begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat dezekoning uit een maagd en in een stal moet worden geboren, in de omgeving vandeze stad. Hoe moet dat dan worden uitgelegd?'[15] 'Goede man, U hebt een scherp onderscheidingsvermogen, , zei Jozef. 'Ik kanU niets anders aanraden dan dit: kijkt U nog eens naar dit meisje en haarpasgeborene; U zult daar dan wel vinden wat U zoekt!'[16] Cornelius deed dat nu; hij nam het meisje en het Kind je nauwkeurig op metde bedoeling om in haar en in Hem de toekomstige koning der joden te ontdekken.

Page 55: De Jeugd Van Jezus

55

[17] Ook vroeg hij aan Maria hoe zij zo vroegtijdig zwanger geworden was.[18] Maria gaf hem echter ten antwoord: 'Brave man, U bent rechtvaardig, daarom:Zowaar God leeft, zowaar heb ik mij nooit aan een man gegeven.[19] Driekwart jaar geleden heeft mij een Boodschapper van de Heer bezocht, diemij er in weinig woorden van in kennis stelde dat ik zwanger zou worden van deGeest van God![20] En zo is het feitelijk gegaan: ik werd zwanger zonder mij ooit aan een man tehebben bekend! Hetgeen U hier voor U ziet, dat is de Vrucht van die wondereBelofte! God is mijn getuige dat alles zo is gegaan!'[21] Nu wendde Cornelius zich tot de gezusters en zei: 'Wat zeggen jullie daarvan?Is dit wellicht een slim bedrog van deze oude man, die de wettelijke straf voor degevolgen van zijn daad tegen-over een blind en bijgelovig volk wil ontgaan?[22] Ik weet namelijk dat joden in dergelijke gevallen de doodstraf kunnen krijgen.Of, als het werkelijk au sérieux moet worden genomen, dan zou dat nog veel ergerzijn dan in het eerste geval; want dan zou die keizerlijke wet scherp moetenworden toegepast, die elke opruiing al in de kiem gesmoord wil zien! Zeg mij dusalstublieft de waarheid, opdat ik weet, waar ik met deze bijzondere familie aan toeben,[23] Nu zei Salome: 'Cornelius, bij heel Uw groot keizerlijke volmacht smeek ik Ugoed naar mij te luisteren en beslist niets tegen dit arme, maar tegelijk ookeindeloos rijke gezin te ondernemen![24] U kunt mij geloven en met mijn leven sta ik in voor de waar-heid ervan: allehemelse machten staan aan deze familie ter beschikking zoals Uw eigen arm aanUzelf; ikzelf hield daar een nooit te vergeten getuigenis aan over!'[25] Nu kon Cornelius het allemaal niet meer verwerken; hij vroeg Salome: 'Danzou je ook Rome's heilige goden willen insluiten, en de helden en wapenen enonoverwinnelijke macht van Rome? O Salome, dat wil je me toch zeker nietwijsmaken?'[26] Maar Salome antwoordde: Ja, inderdaad, zoals U zegt! Ik ben daarvanvolledig overtuigd! Maar, als U mij niet wilt geloven, ga dan naar buiten en kijknaar de zon! Vier uren is die al op en toch staat ze nog in het oosten en ze waagthet niet verder te gaan langs haar baan!'[27] Cornelius ging nu inderdaad naar buiten, keek naar de zon. kwam terstondweer terug en zei toen stomverbaasd: 'Werkelijk, je hebt gelijk! Als dit met ditgezin verband houdt, dan gehoorzaamt zelfs onze god Apollo hen![28] Dan zou hier de machtigste van alle goden, Zeus zelf, bij betrokken moetenzijn! En dan zou de geschiedenis van Deucalion zich wel eens kunnen gaanherhalen, in welk geval ik er Rome onmiddellijk van in kennis zal moetenstellen!'* (* Deucalion, zoon van Prometheus; Thessalonisch koning, bleef met zijngemalin Pyrrha bij de zondvloed gespaard (Ovidius).)[29] Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen twee machtige Engelen. Hungezichten straalden als de zon, en hun kleding was gelijk de bliksem! Ze zeiden:'Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet je zwijgen, zelfs tegenover jezelf;anders ga je met Rome nog heden ten onder!'[30] Nu werd Cornelius door grote schrik bevangen. De beide Engelen verdwenen,

Page 56: De Jeugd Van Jezus

56

maar hij wendde zich tot Jozef en zei: 'Maar man, hier is eindeloos meer dan eenaanstaande koning der joden aanwezig! Hier is Hij, die gebiedt over hemel en hel.Ik kan maar beter weg gaan, want ik ben niet waardig mij zo dicht in Godsnabijheid te bevinden!'

Hoofdstuk 21: Jozefs uitleg van de menselijke vrije wil; zijn raad aanCornelius. De overste neemt maatregelen ten behoeve van de H. Familie (2september 1843)

[1] Zeer getroffen door deze uitlating van Cornelius, zei Jozef: 'Ikzelf zou U nietkunnen zeggen hoe groot dit wonder is.[2] Maar dat daarmee grote en machtige dingen samenhangen, daar ben ik vanovertuigd, want als het om minder belangrijke zaken zou gaan, dan zouden demachten van Gods eeuwige hemelen zich niet zo bewegen ![3] Maar dat behoeft nog niet te betekenen dat er ook maar iemand belemmerd zouzijn in de uitoefening van zijn vrije wil; en dat leid ik af uit het gebod dat de tweeEngelen hebben gegeven ![4] God zou immers door Zijn almacht onze wil net zo kunnen binden bij dezegelegenheid, als Hij de wil van dieren bindt; dan zouden wij slechts kunnenhandelen volgens Zijn H. Wil![5] Maar Hij doet dat niet; Hij geeft in plaats daarvan slechts een vrij te volgengebod, waaruit wij kunnen afleiden wat Zijn H. Wil is.[6] Ook U bent dus met geen enkele vezel van Uw wezen ook maar in het minstgebonden, zodat U kunt doen wat U wilt! Wilt U vandaag mijn gast blijven, dankunt U blijven; wilt U niet of durft U niet, dan bent U daartoe net zo vrij![7] Als ik U echter zou mogen adviseren, dan zou ik natuurlijk zeggen: Vriendblijf, want nergens ter wereld kun je nauwelijks beter onder dak zijn dan hier,onder de klaarblijkelijke bescherming van alle hemelse machten!'[8] Nu zei Cornelius: ' Ja, voor God, voor alle goden en voor alle mensen, je bentrechtvaardig, je raad is goed; ik zal die opvolgen; tot morgen blijf ik bij jullie.[9] Nu wil ik mij echter, samen met mijn hospita, voor slechts zo korte tijdverwijderen, als nodig is om maatregelen te nemen dat jullie allen hier zij het danook slechts in deze grot beter gehuisvest zult zijn!'[10] Jozef sprak: 'Beste man, doe wat U wilt; God de Heer zal het U eensvergelden.'[11] De hoofdman ging nu met de vroedvrouw de stad in. Eerst liet hij in allestraten van de stad bekend maken dat die dag een vrije dag zou zijn. Vervolgensliet hij dertig soldaten aantreden; hij gaf hun beddengoed, tenten, en brandhout, datzij allemaal naar de grot moesten brengen.[12] De vroedvrouw nam zelf een hoeveelheid levensmiddelen en drank mee,terwijl ze nog meer liet na bezorgen.[13] Terug in de grot liet de hoofdman direct drie tenten opzetten, een extra zachteen soepele voor Maria, een voor zichzelf, Jozef en diens zonen, en een voor devroedvrouwen haar zuster .

Page 57: De Jeugd Van Jezus

57

[14] Voorts liet hij in de tent voor Maria een bed plaatsen, zacht en fris opgemaakt,terwijl hij er ook nog een aantal andere voorzieningen liet aanbrengen. Ook deandere tenten werden doelmatig ingericht. Vervolgens liet hij door zijn knechtenmet grote spoed een kookkachel bouwen, en zelf maakte hij daarop een houtvuurom de grot te verwarmen; het was daar in dat jaargetijde namelijk nogal koud.

Hoofdstuk 22: Cornelius bij de H. Familie in de grot. De herders en dehoofd-man. De nieuwe eeuwige geesteszon. Afscheid van Cornelius. Jozefswaardering voor de goedheid van de heidense hoofdman (4 september 1843)

[1] Op deze manier verzorgde onze Cornelius de H. Familie, terwijl hij heel delange dag en nacht bij hen bleef.[2] De herders kwamen 's middags weer terug om het Kindje te aanbidden. Allerleigeschenken brachten ze mee om te offeren.[3] Maar toen ze in de grot de legertenten zagen en ook de Romeinse hoofdman,werden ze bang en wilden ze vluchten.[4] Meerderen van hen hadden namelijk de registratiewet ontdoken, en ze warenerg angstig voor de op dat vergrijp staande straf.[5] Maar de hoofdman ging naar hen toe en zei: 'Voor mij behoeven jullie nietbang te zijn. Ik ben bereid jullie alle straf kwijt te schelden, maar het is nu eenmaalkeizerlijke wet nietwaar. Als jullie morgen komen, zal ik jullie zo gunstig als maarenigszins mogelijk is, registreren.'[6] Toen de herders bemerkten dat Cornelius een bijzonder zachtzinnig mens was,lieten ze hun schuwheid varen en de volgende dag lieten ze zich allemaalregistreren![7] Na het gesprek met de herders vroeg de hoofdman aan Jozef of de zon heel diedag in haar ochtendstand zou blijven staan,[8] Waarop Jozef antwoordde: 'Deze zon, die vandaag voor de wereld is opgegaan,zal nooit haar ochtendstand verlaten, maar de natuurlijke zon zal wel haarnatuurlijke weg gaan overeenkomstig de Wil des Heren; over enkele uren zal zedus ondergaan.[9] Dit was een. Profetisch woord van Jozef, maar zelfwist hij niet goed wat hijgezegd had.[10] Daarop zei de hoofdman: 'Wat zeg je nu? Ik heb de betekenis van je woordenniet begrepen; kun je niet een wat begrijpelijker taal tegenover mij bezigen?'[11] Jozef nu weer: 'Er zal een tijd komen dat U zich zult warmen in de HeiligeStraling van die Zon, en dat U zich zult baden in de stromen van Haar Geest![12] Meer kan ik er echter niet over zeggen, want ik begrijp zelf niet ten volle watik gezegd heb. Als ik er niet meer zal zijn, zal de tijd het U onthullen, en dan welin de gehele volheid van de Eeuwige Waarheid,[13] Nu vroeg de hoofdman maar niet verder meer, maar hij hield deze diepzinnigewoorden vast in het centrum van zijn gedachten.[14] De volgende dag zegde de hoofdman heel de familie goeden dag, terwijl hijhun de verzekering gaf dat hij zo lang voor hen zou zorgen als zij daar zouden

Page 58: De Jeugd Van Jezus

58

verblijven, en dat hij hen zijn leven lang niet zou vergeten![15] Daarna ging hij naar zijn bureau, maar niet voordat hij de vroedvrouw eentweede geldstuk had gegeven, waarmee ze voor de familie kon zorgen.[16] Jozef zei tot zijn zonen, toen de hoofdman al weg was: 'Kinderen, hoe komthet toch, dat een heiden beter is dan menige jood? Zouden hierop soms de woordenvan Isaïas toepasselijk zijn, wanneer hij zegt:[17] "Zie, Mijn dienaars zullen welgemoed juichen, maar jullie zullen schreeuwenuit diepe smart en wenen van ellende!?' Zijn zonen antwoordden hem: 'Ja, vader,deze passage komt hier volledig en begrijpelijk van pas!'

Hoofdstuk 23: Het zesdaagse verblijf in de grot. Aanzegging van de Engel aanJozef om op te breken en naar Jeruzalem te gaan voor de opdracht in deTempel. Maria's droom. Jozef heeft er moeite mee om alle liefdevolleaanbiedingen van de hoofdman te accepteren. Een militaire wacht voor degrot (5 september 1843)

[1] Zo leefde Jozef zes dagen lang in de grot, terwijl hij dagelijks bezoek kreeg vanCornelius, die zich er echt voor uitsloofde dat het de H. Familie aan niets zouontbre-ken.[2] Vroeg in de morgen van de zesde dag verscheen er weer een Engel aan Jozef,die zei: 'Koop een paar tortelduiven en trek op de achtste dag van hier naarJeruzalem.[3] Maria moet de tortelduiven offeren overeenkomstig de wet en het Kindje moetbesneden worden en het moet de naam krijgen die aan U en aan Maria isaangezegd.[4] Na de besnijdenis moet U hier weer terugkomen en hier dan zo lang verblijventot ik u zal berichten, wanneer en waarheen u van hier vertrekken moet.[5] Weliswaar zult U, Jozef, zich al wel eerder voorbereiden op het vertrek,wanneer het de wil is van Hem, die bij u in de grot is!'[6] Na deze woorden te hebben gesproken, verdween de Engel, en Jozef ging naarMaria om het haar te vertellen.[7] Maria antwoordde: 'Wel, ik ben en blijf een maagd des Heren, dus mijgeschiede naar Zijn Woord.![8] Zelf had ik een droom zojuist, en daarin gebeurde precies datgene wat U mijnet verteld hebt. Zit dus maar nergens anders over in dan alleen over dat paartortelduiven, dan zal ik vol vertrouwen op de achtste dag met U meegaan naar destad des Heren!'[9] Kort na die verschijning kwam de hoofdman weer eens op ochtendbezoek endadelijk deelde Jozef hem mee, waarom hij op de achtste dag naar Jeruzalem zoumoeten gaan.[10] Aanstonds bood de hoofdman hem nu alle mogelijke hulp aan; hij wilde Jozefnaar Jeruzalem laten rijden.[11] Voor deze goedbedoelde aanbieding moest Jozef echter bedanken met dewoorden: 'Ik kan helaas van Uw nobel aanbod geen gebruik maken, want het is de

Page 59: De Jeugd Van Jezus

59

Wil van de Heer mijn God, dat ik op dezelfde wijze naar Jeruzalem trek als waaropik hierheen kwam.[12] Zo wil ik die korte reis dan ook maken, opdat de Heer mij niet behoeft testraffen wegens ongehoorzaamheid.[13] Maar, als u dan per se bij deze gelegenheid iets voor mij doen wilt, dan mogeik U vragen mij twee tortelduiven te verschaffen. Wij moeten die in de Tempelofferen. En dan nog dit: Houdt U alstublieft deze woning te onzer beschikking.[14] De negende dag zal ik namelijk hier weer terugkomen, en dan zal ik mijdaarin zo lang ophouden, als de Heer het van mij verlangen zal.[15] Cornelius beloofde Jozef aan al diens verlangens te zullen voldoen. Hij gingdan ook weg en bracht al gauw eigenhandig voor Jozef een splinternieuweduivenkooi vol tortelduiven mee, waaruit Jozef de mooisten mocht uitzoeken.[16] Daarna ging de hoofdman weer naar zijn werk en liet intussen de duivenkooitot aan de avond in de grot achter, om die dan 's avonds weer op te halen.[17] Toen Jozef op de achtste dag naar Jeruzalem vertrokken was, liet Corneliusvoor de grot een wacht opstellen, die niemand in of uit liet gaan, behalve de tweeoudste zonen van Jozef, die niet mee waren gegaan, en Salome, die hen beiden vaneten en drinken voorzag. De vroedvrouw zelf ging wel mee naar Jeruzalem.

Hoofdstuk 24: Besnijdenis van het Kindje en zuivering van Maria. Opdrachtvan het Kindje in de Tempel. De vrome Simeon en het Jezuskind (6 september1843)

[1] In de namiddag van de achtste dag, om drie uur huidige tijdrekening, werd hetKindje in de Tempel besneden en werd Het de naam Jezus gegeven, zoals de Engelal had gezegd, nog voordat het Kindje in de moederschoot ontvangen was.[2] Meteen werd Maria in de Tempel gezuiverd, omdat de uiterste termijn van haarkennelijke maagdschap in aanmerking genomen het moment tevens geldig konworden geacht voor haar zuivering (zie noot 33).[3] Daarom nam Maria, direct na de besnijdenis, het Kindje op de arm en droegHet de Tempel binnen om het met Jozef aan de Heer op te dragen, volgens de Wetvan Mozes.[4] Zoals geschreven staat in Gods Wet: Al het eerstgeborene moet aan de Heerworden gewijd.[5] Daarbij moet dan een paar tortelduiven of een paar jonge duiven geofferdworden.[6] Maria offerde dus een paar tortelduiven, dat zij op de offertafel legde; depriester nam het offer in ontvangst en zegende Maria.[7] Nu leefde er te Jeruzalem een man, die Simeon heette, die buitengewoon vroomen godvruchtig was, en die de Troost van Israël verwachtte; hij was van Gods geestvervuld.[8] De Geest des Heren had ooit tot deze man gezegd: 'Gij zult de dood niet zienvoordat ge Jezus zult zien, de Gezalfde Gods, de Redder der Wereld!'[9] Innerlijk daartoe gedreven kwam hij de Tempel binnen, juist toen Jozef en

Page 60: De Jeugd Van Jezus

60

Maria nog in de Tempel doende waren om al dat te vervullen, wat de Wetvoorschreef.[10] Toen hij het Kindje opmerkte ging hij direct naar de ouders toe en vroeg henop smekende toon of hij het Kindje een ogenblik op de arm mocht nemen.[11] Het vrome paar stond dat aan de oude man, dien zij goed kenden, gaarne toe.[12] En nu nam Simeon het Kindje in zijn armen, streelde Het, loofde God uit hetdiepst van zijn hart en zei tenslotte:[13] 'Laat nu Heer Uw dienaar overeenkomstig Uw woord in vrede gaan .[14] Want mijn ogen hebben het Heil aanschouwd, dat Gij aan onze Vaders enProfeten beloofd hebt.[15] Hij is Het dien Gij bereid hebt voor alle volkeren tot:[16] een Licht dat de heidenen zal verlichten, een Licht ter verheerlijking van Uwvolk Israël' (zie noot 32).[17] Jozef en Maria waren verwonderd over deze woorden van Simeon; zijbegrepen niet wat hij over het Kind je gezegd had.[18] Simeon gaf nu het Kindje aan Maria terug, zegende hen beiden en zei toen totMaria:[19] 'Deze zal worden gesteld tot val en opstanding van velen in Israël en tot eenteken van tegenspraak![20] Een zwaard zal Uw hart doorboren en de gedachten van velen zullen openbaarworden!'[21] Maria begreep deze woor-den van Simeon evenmin, maar desondanks hieldzij ze diep in haar hart in herinnering.[22] Dit deed ook Jozef en hij loofde en prees God met alle vermogens, waaroverhij beschikte.

Hoofdstuk 25: De profetes Hanna in de Tempel en haar getuigenis over hetKindje Jezus. Hanna's waarschuwing aan Maria. Het noodonderkomen bijeen rijke en gierige Israëliet (7 september 1843)

[1] Op datzelfde tijdstip was er ook een Profetes in de Tempel, die Hanna heette,ze was een dochter van Phanuel uit de stam Aser.[2] Ze was reeds zeer oud, en was zo vroom, dat ze zich, na reeds in haar jeugd aaneen man te zijn verloofd, in haar huwelijk gedurende zeven jaren niet voor hemontblootte, en ter liefde Gods haar maagdschap bewaarde.[3] Ze werd weduwe toen ze tachtig jaar was, waarna ze in de Tempel trad en dienooit meer verliet.[4] Door bidden en vasten diende ze nog uitsluitend de Heer, 's nachts zowel alsoverdag, in volledige vrijheid en op eigen initiatief.[5] Toen deze gelegenheid zich voordeed was ze reeds vier jaren aldus doende inde Tempel. Zij kwam eveneens naderbij, prees God de Heer, en voor een ieder diede Verlosser verwachtte, sprak ze uit wat de Geest Gods haar te spreken ingaf.[6] Toen ze haar profetieën ditmaal beëindigd had, vroeg ook zij het Kindje temogen vasthouden, liefkoosde Het, en loofde en prees de Heer .

Page 61: De Jeugd Van Jezus

61

[7] Daarna gaf ze het Kindje aan Maria terug en zei tot haar: 'Gelukkig engezegend zijt Gij, Jonkvrouwe, omdat U de Moeder bent van mijn Heer.[8] Schept U er echter geen ijdel behagen in om Uzelf daarom te laten prijzen,want uitsluitend Hij, die zuigt aan Uw borst, is waardig om door ons allen teworden geloofd, geprezen en aanbeden!'[9] Na deze woorden verwijderde de Profetes zich weer en gingen Jozef en Maria,na drie uur in de Tempel te hebben doorgebracht, naar buiten. Ze probeerden bijeen familielid logies te krijgen.[10] Maar toen zij op dat adres arriveerden, bleek het huis te zijn afgesloten; defamilie bevond zich op dat moment in Bethlehem voor de registratie.[11] Nu wist Jozef niet goed wat te doen. Ten eerste was het al helemaal donker,zoals dat in de korte dagen van dit seizoen voor de hand ligt, reden waarom erbijna geen huis meer open was, te meer omdat het ook nog een voorsabbath was![12] Om in de open lucht te overnachten was het veel te koud; de rijp lag op develden en bovendien woei er een koude wind.[13] Terwijl Jozef delibereerde en tot de Heer bad dat Hij hem uit deze nood zouhelpen,[14] kwam er plotseling een jonge, voorname Israëliet op Jozef toe, die hem vroeg:'Wat doet U hier nog zo laat met Uw bagage op straat? U bent toch ook eenIsraëliet, en weet U dan niet hoe het hoort?'[15] Jozef zei: ' Ja, ik ben van Davids stam. Ik was vandaag in de Tempel om teofferen aan de Heer; het vroeg invallen van de avond heeft mij overvallen, en nukan ik geen onderdak vinden. Ik ben in zorgen vanwege mijn vrouwen mijn Kind. ,[16] De jonge Israëliet zei nu: 'Kom dan maar met mij mee, dan zal ik U voor eendrachme of daar omtrent tot morgen onderdak verlenen,[17] Jozef volgde nu die Israëliet, met Maria die op de ezel zat en zijn drie zoons,naar een prachtig huis, waar hij zich met hen onderdak verschafte in eeneenvoudige kamer

Hoofdstuk 26: Verwijt van de herbergier Nicodemus aan het adres van Jozef.Jozefs zelfverdediging. Het getuigenis van de vroedvrouw. Een genadige wenkaan Nicodemus, die daarop de Heer erkent (9 september 1843)

[1] Toen Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekkennaar Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld incasseren.[2] Toen hij de kamer betrad overviel hem een grote angst, waardoor hij geenwoord over zijn lippen kon krijgen.[3] Jozef ging naar hem toe en zei: 'Vriend, ik bezit geen geld; neem dus iets vanmijn bezit dat U een drachme waard is als tegenwaarde.'[4] Nu kwam de Israëliet een beetje bij en zei met trillende stem: 'Man vanNazareth, nu herken ik je pas: jij bent Jozef, de timmerman. Jij bent dezelfde, aanwie negen maanden geleden een maagd des Heren, Maria geheten, door het lot inde Tempel werd toegewezen![5] Dit is datzelfde meisje! Nou, jij hebt goed op haar gepast zeg, dat ze nu al

Page 62: De Jeugd Van Jezus

62

moeder moest worden! Wat is er gebeurd?[6] Ik ben er wel zeker van dat u niet de vader bent, want mannen van Uw leeftijden van Uw godsvrucht wat bekend is in heel Israël doen zoiets nooit![7] Maar U hebt volwassen zoons. Kunt U voor hun onschuld instaan? Hebt Usteeds op ze gelet? Al hun denken en handelen, doen en laten in de gatengehouden?'[8] Jozef wierp hem nu tegen: Ja, nu herken ik jou ook; jij bent Nicodemus, eenzoon van Benjamin, van de stam Levi. Hoe haal jij het in je hoofd mij uit te horen?Dat komt jou helemaal niet toe! De Heer Zelf heeft mij onderzocht, zowel in deTempel als op de Berg der Vervloeking! Hij heeft mij voor de Hoge Raadonschuldig bevonden; wat zoek jij mij en mijn zoons dan nog te beschuldigen?[9] Ga maar naar de Tempel op doe daar navraag bij de Hoge Raad, dan zul je overmijn huis een juist getuigenis krijgen!'[10] Door deze woorden werd de jonge rijkaard zeer getroffen; hij zei: 'Maar omGods Wil, als dat zo is, vertel me dan alsjeblieft, hoe het komt dat dit meisje heeftgebaard. Was het een wonder, of is het op natuurlijke wijze toe gegaan?'[11] Nu deed de ook aanwezige vroedvrouwen stapje naar voren tot Nicodemus enzei: 'Beste man, hier, pak aan je overnachtingsgeld: een drachme, dik betaald, hetzeer karige onderkomen in aanmerking genomen! En houd ons nu niet langer op,want we moeten vandaag nog in Bethlehem zijn![12] Maar weet wel, dat Wat vannacht zo armetierig in jouw herberg heeftgelogeerd voor één drachme, dat Daarvoor je allermooiste kamer, gesierd metedel-stenen en goud, nog veel te min zou zijn! In dit kamertje, dat hoogstens goedgenoeg mag heten voor een dwangarbeider, heeft Gods Heerlijkheid Zelf verblijfgehouden![13] Ga naar dat Kindje, raak het aan, dan zullen die dikke schillen van je ogenvallen; dan zul je zien, Wie bij je op bezoek is geweest! Als vroedvrouw heb ikvolgens oude gewoonte het recht jou toe te staan het Kindje aan te raken.[14] Nu ging Nicodemus naar het Kindje toe en raakte Het metterdaad aan; en toenhij Het had aangeraakt, ging hem een innerlijk Licht op, waardoor hij althans vooreen kort ogenblik Gods Heerlijkheid vermocht waar te nemen.[15] Onmiddellijk viel hij voor het Kindje op zijn knieën, aanbad Het en zei: 'OGod, dat Gij Uw volk in deze gestalte en op deze wijze bezoekt! Hoe groot moetUw genade met hen zijn en Uw erbarmen jegens hen![16] Maar, wat staat mij nu met dit mijn huis te doen? En wat staat mijzelf tewachten, nu ik Gods Heerlijkheid zo heb miskend?'[17] De vroedvrouw antwoordde hem en zei: ' Je blijft maar precies zoals je bent;maar bewaar wel over hetgeen je gezien hebt het diepste stilzwijgen, anders zul jeGods straf kunnen verwachten! 'Nicodemus gaf nu de drachme weer terug en gingonder tranen naar buiten. Het desbetreffende kamertje liet hij later inderdaad rijkmet goud en edelstenen verfraaien. Jozef echter is direct afgereisd.

Hoofdstuk 27: Terugkeer van de H. Familie naar Bethlehem. Hartelijkeontvangst in de grot door de thuisblijvers. Een voederkribbe als kinderbedje.

Page 63: De Jeugd Van Jezus

63

Een rustige vriesnacht (11 september 1843)

[1] Tegen de avond, een uur voor zonsondergang, bereikte het verhevenGezelschap opnieuw Bethlehem, en ze namen hun intrek weer in de reeds bekendegrot.[2] De twee achtergebleven zoons, Salome en de hoofdman kwamen henallerhartelijkst tegemoet, en zij vroegen de teruggekeerden vol belangstelling hoehet hen op hun reis gegaan was.[3] Jozef vertelde nu alles wat zij hadden ondervonden, en voegde daaraan toe, dathij en al zijn medereizigers heel die dag nog niets hadden gegeten; het beetjeproviand dat zij hadden meegenomen was nauwelijks genoeg geweest voor de nogzo zwakke Maria![4] Toen de hoofdman Jozef dit hoorde zeggen, spoedde hij zich naar het achterstedeel van de grot, waarvandaan hij een heleboel etenswaren te voorschijn haalde,die de joden allemaal mochten eten; hij zei tegen Jozef:[5] ' Alstublieft, moge God dit voor U zegenen! En zegent U ze zelf ook, zoals Ugewend bent, dan kunt U zich er allemaal aan verzadigen!'[6] Jozef dankte God, zegende de spijzen en at ze vervolgens met Maria, zijnzoons, en de vroedvrouw smakelijk op.[7] Voor Maria, die het Kindje heel de lange dag had gedragen, was Dat nu wel ergzwaar geworden; daarom zei ze tegen Jozef:[8] 'Jozef, had ik maar een plekje om het Kindje neer te kunnen leggen, dan kon ikmijn armen een beetje rust gunnen. Mijn laatste probleem zou daarmee zijnopgelost, en ook het Kindje zou dan beter kunnen uitrusten tijdens Zijn slaap.'[9] Nauwelijks had de hoofdman verstaan wat Maria zei, of hij dook alweer haastigin de diepte van de grot weg, vanwaar hij met grote spoed een kleine voederkrib tevoorschijn bracht, bestemd voor het voederen van schapen. (Het ding zag eruit alsde voedertroggen, die je vandaag de dag overal op het land voor de herbergen aankunt treffen,alleen wat lager.)[10] Nu pakte Salome het schoonste stro dat er te vinden was, en ook wat verszacht hooi, en deed dat in het kribje; daarna deed ze een kraakheldere doek over ditalles heen, en zo maakte ze voor het Kindje een heerlijk zacht bedje.[11] Maria wikkelde het Kindje nu in schoon linnen, drukte Het aan haar hart,kuste Het, gaf Het aan Jozefvoor een kusje, en daarna ook aan alle aanwezigen,waarna ze Het in het voor de Heer van Hemel en Aarde wel zeer armoedig bedjelegde.[12] Het Kindje sliep aldra heel rustig, en nu kon dan ook Maria rustig gaan etenen zich te goed doen aan het maal dat de zo goedhartige hoofdman hun had bereid.[13] Toen deze maaltijd beëindigd was, zei Maria tegen Jozef, Jozef Iaat mij evenmijn bed opmaken; ik ben erg moe van de reis en daarom wil ik graag rusten.[14] Maar nu sprak Salome: 'Goede Moeder van de heer Uw bed is allang klaar;Komt U maar zelf zien![15] Nu stond Maria op, nam het Kindje opnieuw op, liet het kribje in haar tentzetten en legde zich vervolgens ook zelf ter ruste. Dit was voor Maria de eersteecht volledige nachtrust na de bevalling.

Page 64: De Jeugd Van Jezus

64

[16] De hoofdman liet flink stoken en op het vuur liet hij witte stenen heet maken,die hij rondom de tent van Maria liet neerleggen, opdat zij noch het Kindje koubehoefden te lijden. De nacht was namelijk zo koud, dat buiten het water in ijsveranderde.

Hoofdstuk 28: Jozef dringt erop aan om naar Nazareth op te breken. Dehoofdman adviseert te wachten. Een bericht over een karavaan uit Perzië. Enover pogingen van Herodes om het Kindje op te sporen. Indrukwekkendetroostwoorden van Maria (12 september 1843)

[1] De volgende morgen zei Jozef 'Waarom zouden we hier nog langer blijven?Maria is weer hersteld. Laten we dus maar opbreken en terugkeren naar Nazareth;daar hebben we tenminste een behoorlijk onderkomen.'[2] Maar toen Jozef al aanstalten maakte om op te breken, kwam de hoofdman, dievoor het aanbreken van de dag al iets in de stad te regelen had gehad, op deterugweg weer 'even aan' en hij zei tegen Jozef:[3] 'Eerwaarde Godsman, wil je opbreken en naar huis terugkeren? Doe dat nogniet! Voor vandaag, morgen en overmorgen moet ik het beslist afraden.[4] Zoëven heb ik namelijk bericht gekregen van mensen van mij , die vanmorgenal voor dag en dauw uit Jeruzalem zijn aangekomen, dat in Jeruzalem drie enormekaravanen uit Perzië zijn binnengetrokken.[5] Drie sterrenkundigen, die de leiders van die karavanen zijn, hebben zich totHerodes gewend, op zoek naar de nieuwgeboren Koning der Joden.[6] Herodes, die, als Romeinse zetbaas uit Griekenland, niet op de hoogte is, heeftzich tot de priesters gewend om te achterhalen waar die nieuw gezalfde geborenzou moeten worden.[7] Deze hebben hem bericht dat het in Judea en wel in Bethlehem zou moetenzijn. Zo zou het "beschreven staan".[8] Herodes heeft toen de priesters weggestuurd en zich, begeleid door heel zijngevolg, opnieuw tot de leiders van de drie karavanen gewend om hun mede tedelen wat hij van de hogepriesters vernomen had.[9] Hij drong er bij die drie op aan, om in Judea zorgvuldig naar de nieuw gezalfdete zoeken, en om als zij hem zouden vinden weer met spoed bij hem terug tekomen, opdat ook hijzelf het Kind je zou kunnen gaan huldigen![10] Weet je, beste vriend Jozef, ik vertrouw die Perzen niet, maar deheerszuchtige Herodes nog minder![11] Die Perzen zouden magiërs zijn, en ze zouden die geboorte ontdekt hebbendoor een wonderbaarlijke nieuwe ster, hetgeen ik niet zou willen ontkennen. Want,nu zich bij de geboorte van dit Knaapje hier zulke grote wonderen hebbenvoorgedaan, kan dat in Perzië ook best het geval zijn geweest![12] Maar, omdat het klaarblijkelijk om dit Kind gaat, is nu een hachelijke situatieontstaan: als de Perzen het Kind vinden, dan zal ook Herodes Het vinden.[13] En dan zullen we ons tot het uiterste moeten verzetten om uit de klauwen vandie oude vos te blijven.

Page 65: De Jeugd Van Jezus

65

[14] Daarom, zoals gezegd, moet je nog minstens drie dagen op deze afgelegenplaats blijven. In die tijd zal ik proberen om die koningszoekers om de tuin teleiden, en dat zal best lukken! Ik beschik tenslotte over twaalf legioenen hier! Jeweet nu wat je doen moet; meer kan ik je terwille van je gemoedsrust maar beterniet zeggen. Blijf dus! Ik ga nu, maar om twaalf uur kom ik terug!'[15] Jozef, die tezamen met zijn gezin door dit bericht verontrust was, bleef en inovergave aan de Wil des Heren, wachtte hij af wat uit deze vreemde samenloopvan omstandigheden zou voortvloeien.[16] Hij ging naar Maria en vertelde haar wat hij zojuist van de hoofdman hadgehoord.[17] Maria zei: 'De Wil des Heren geschiede! AI heel wat erg bittere dingen zijnons overkomen: de Heer heeft ze allemaal in honingzoete omgezet.[18] Ook die Perzen zullen ons geen kwaad doen, als ze inderdaad naar ons zullentoekomen. En, voor het geval dat ze enig geweld tegen ons in hun schild voeren,dan is, door de genade Gods, altijd nog de bescherming van de hoofdman tot onzebeschikking!'[19] Jozef zei tegen Maria: 'Dat komt wel in orde. Zelf heb ik ook geen angst voordie Perzen, maar grijsbaard Herodes, dat verscheurende dier in mensengedaante,die is het voor wie ik bang ben; en ook de hoofdman is bang voor hem![20] Want, gesteld dat door die Perzen definitief blijkt dat ons Knaapje denieuwsgezalfde koning is, dan zal ons niets anders overblijven dan een smadelijkevlucht ![21] In dat geval zal ook de hoofdman, uit Romeins staatkundige overwegingen, envoor zijn eigen bestwil, wel tot een vijand voor ons moeten worden, als hij althansniet wil worden aangezien voor een afvallige van de keizer; hij zal ons móetenvervolgen i.p.v. ons te redden ![22] Zelf ziet hij dat beslist ook wel in, want, met betrekking tot zijnverstandhouding tegenover Herodes gaf hij mij blijk van grote achterdocht.[23] Dat is dan ook de reden dat hij ons nog drie dagen hier wil laten blijven. Alsalles goed verloopt blijft hij zeker onze vriend.[24] Als het daarentegen slecht verloopt, heeft hij ons prachtig bij de hand, om onsdan aan Herodes' wreedheid te kunnen uitleveren. Hij zal dan zelfs van zijn keizernog een pluim krijgen, omdat hij op zo'n slimme manier een joodse koning diemisschien ooit gevaarlijk zou kunnen worden voor de staat, uit de wereld heeftgeholpen!'[25] Maar Maria gaf ten antwoord: 'Jozef, maak je over mij en ook over jou geenonnodige zorgen. Wij hebben immers het vloekwater gedronken zonder dat onsiets is overkomen, waarom zouden wij dan nog bang zijn. Daarvoor hebben wetoch zeker al te veel van Gods Heerlijkheid dank zij dit Kindje mogen zien![26] Gebeure dus wat gebeuren moet! Ik garandeer je: De Heer is machtiger dan dePerzen, Herodes, Rome's keizer, plus de hoofdman met z'n twaalf legioenentezamen! Houd je dus kalm, zoals je ziet dat ook ik ben.[27] Overigens ben ik ervan overtuigd dat de hoofdman eerder alles zal opgeven,dan zich tot onze vijand te laten maken!'[28] Hierdoor werd de goede brave Jozef weer gerustgesteld. Hij wachtte rustig op

Page 66: De Jeugd Van Jezus

66

de hoofdman en liet intussen door zijn zoons de grot verwarmen en tegelijk voorMaria, voor zichzelf en voor zijn zoons wat vruchten koken.

Hoofdstuk 29: Jozefs angstig gebed tot de Heer. De Perzische karavanen voorde grot. De hoofdman verbaasd. Goede getuigenis van de drie wijzen over hetKind, en de waarschuwing voor Herodes (14 september 1843)

[1] De middag was al gekomen, maar de hoofdman liet ditmaal verstek gaan. Metangstige gevoelens telde Jozef de minuten, maar de hoofdman kwam niet tevoor-schijn.[2] Daarom wendde Jozef zich tot de Heer met deze woorden: 'Mijn God en mijnHeer, ik bid U, maak mij toch niet zo bang, want ik ben aloud en zwak in al mijnledematen.[3] Geef mij, door middel van een boodschap wat ik moet doen, sterkte, opdat ikniet te schande worde voor het aanschijn van alle zonen Israëls!'[4] Toen Jozef zo gebeden had, kwam de hoofdman bijna buiten adem aangerend;hij richtte zich tot Jozef:[5] 'Man van mijn allerhoogste achting, ik ben zojuist terug van een mars, die ikzelf met een heel legioen heb gemaakt tot op bijna een derde van de weg naarJeruzalem om toch maar iets van die Perzen gewaar te worden.[6] Ook heb ik overal spionnen opgesteld, maar tot dusverre kon ik nietsontdekken. Maar houd je rustig, want als ze komen, moeten ze wel op de door mijuitgezette posten stoten![7] Het zal hun niet gemakkelijk gelukken om ergens door te breken en tot hier tekomen, voordat ze door mij zijn uitgehoord en op de proef gesteld. Daarom ga iker nu maar weer dadelijk vandoor om de wachtposten nog te versterken. Totvanavond!'[8] Nu rende de hoofdman weer weg en Jozef loofde God en zei tegen zijn zoons:'Zet nu het eten maar op tafel, en jij, Salome, vraag aan Maria of ze mee aan tafelwil eten of dat ze haar eten op bed gebracht wil hebben.[9] Maria kwam echter in beste stemming haar tent uit, het Kindje op de arm, enzei: 'Ik ben sterk genoeg om samen met jullie aan tafel te eten, alleen moet hetkribbetje hierheen gehaald worden voor het Kindje.'[10] Jozef was daar blij om en hij zette de beste hapjes voor Maria klaar. Daarnaloofden ze God de Heer, aten en dronken.[11] Maar ze waren amper klaar met eten, toen voor de grot opeens een geweldiglawaai ontstond. Jozef stuurde Joël om te kijken wat er aan de hand was.[12] Toen Joël bij de deur naar buiten keek (de uitgang was immers afgeschot), zaghij een enorme Perzische karavaan met beladen kamelen. Angstig zei hij:[13] 'Om Godswil, vader Jozef, wij zijn verloren! De Perzen zijn er toch, en metveel kamelen, een hele stoet![14] Ze slaan hun tenten op en ze omringen onze grot in een grote kring. Drieleiders, getooid met goud, zilver en edelstenen, zijn bezig met het leeghalen vangouden tassen. Ze maken aanstalten hierheen te komen, de grot in...

Page 67: De Jeugd Van Jezus

67

[15] Door deze mededelingen was Jozef nauwelijks in staat een woord uit tebrengen. Met moeite kreeg hij over zijn lippen: 'Heer, wees een arme zondaargenadig. Ja, nu zijn we verloren.' Maria nam vlug het Kindje en snelde naar haartent, terwijl ze riep: 'Over mijn lijk alleen zullen ze Het mij kunnen afnemen!'[16] Nu ging Jozef, door zijn zoons begeleid naar de deur en keek, verdektopgesteld, naar wat de Perzen aan het doen waren.[17] Toen hij nu de grote karavanen en de opgeslagen tenten zag, sloeg hem deschrik om het hart. Hartstochtelijk begon hij de Heer te smeken, dat Hij hem tochook ditmaal weer uit deze ernstige bedreiging zou redden.[18] Terwijl hij daar nu zo stond te bidden en smeken, zie, daar kwam dehoofdman van top tot teen in wapenrusting begeleid door wel duizend soldatenopdagen. Hij stelde zijn soldaten aan beide zijden van de ingang van de grot op.[19] Zelf liep hij op de magiërs toe en vroeg hen met welk doel zij en zo helemaalonopgemerkt tot hier hadden kunnen komen.[20] Hun gelijkluidende antwoorden waren: 'Houdt u ons alstublieft niet voorvijanden! U ziet wij dragen geen wapens, noch openlijk, noch ook in hetverborgene![21] Wij zijn sterrenkundigen uit Perzië. Een oude profetische uitspraak in onzeheilige boeken zegt, dat er in deze tijd voor de joden een Koning der Koningen zalworden geboren, en Zijn geboorte zal door een ster worden betekend.[22] En er staat bij, dat al degenen, die die ster zullen ontdekken zich op reismoeten begeven en trekken, waarheen de machtige ster hen leiden zal; want daarwaar die ster stil zal blijven staan, zullen ze de Heiland van deze wereld vinden.[23] U ziet en iedereen kan dat zelfs op klaarlichte dag constateren de ster staatinderdaad stil boven deze stal! Hij was onze gids hierheen, maar boven deze stalbleef hij staan, waaruit wij concluderen dat wij ongetwijfeld de plaats hebbenbereikt, waar dat Wonder van alle wonderen in levenden lijve verblijf houdt: eenpasgeboren Kind, een Koning der Koningen, de Heer aller Heersers in eeuwigheid![24] Naar Hem komen wij kijken, Hem moeten wij aanbidden en onze hoogste eerbetuigen! Verspert U ons dus alstublieft niet de weg, want voor ons is het zeker dathet geen kwade ster was, die ons hierheen heeft geleid!'[25] Nu keek ook de hoofdman omhoog naar de ster en was daar hogelijk verbaasdover, want niet alleen stond deze bijzonder laag, maar ook was haar licht bijnaeven sterk als het gewone licht van de zon![26] Toen de hoofdman zich van dit alles had overtuigd zei hij tot het drietal: 'Nu,goed dan! Naar hetgeen U zegt, en gezien de ster concludeer ik dat U met goedebedoelingen naar hier gekomen bent, maar ik zie nog niet in, wat U voordien bijHerodes in Jeruzalem moest doen; heeft de ster U ook daarheen de weg gewezen?[27] Waarom heeft jullie wondere gids jullie eigenlijk niet rechtstreeks hierheengeleid, als, naar het eruit ziet, Uw plaats van bestemming met zekerheid hier is?Hierop zult U mij nog moeten antwoorden, anders komt U niet in die grot!'[28] De drie zeiden nu: 'Dat moge de grote God weten! Het moet ongetwijfeld inZijn plan besloten liggen, want geen van ons is ooit van plan geweest omJeruzalem ook maar op afstand te naderen![29] En, om U de waarheid te zeggen: die mensen in Jeruzalem bevielen ons

Page 68: De Jeugd Van Jezus

68

allerminst en met name Herodes niet! Maar toen wij er eenmaal waren moestenwe, omdat de aandacht van de hele stad op ons gevestigd was, wel node latenweten wat ons reisdoel was![30] De priesters gaven ons hun inlichtingen via hun vorst, die ons trouwensverzocht heeft om hem over die te vinden koning nader te informeren, zodat ookhij de nieuwe koning zijn hulde zou kunnen komen betuigen.[31] Maar nu zei de hoofdman: 'Onder geen beding zult U dat mogen doen, want ikken de plannen van die vorst! Nog liever houd ik U vast als gijzelaars ! Maar ik zalnu eerst naar binnen gaan om met de vader van het Kind over U te spreken.

Hoofdstuk 30: De aanbidding van de Heer in het Kindje door de drie Wijzen.Hun toespraken. Hun geesten: Adam, Kaïn en Abraham (16 september 1843)

[1] Toen de goede Jozef al dit besprokene vernomen had, werd het al wat lichterom zijn benauwde hart, en, omdat hij begreep dat de hoofdman zou binnenkomen,bereidde hij zich voor om die te ontvangen.[2] De hoofdman kwam inderdaad binnen, groette Jozef en begon toen:'Hooggeachte man![3] Door een wondere samenloop van omstandigheden zijn die nu ongeduldigbuiten wachtende mannen toch tot hier doorgedrongen. Ik heb hen scherpverhoord, maar niets kwaads in hen gevonden.[4] Door hun God daartoe aangezet wensen zij het Kindje hun hulde te betuigen.Als het je past kun je hen volgens mij zonder de minste vrees binnen laten komen.[5] Jozef zei daarop: 'Als dat echt zo is, dan wil ik mijn God loven en prijzen; wantHij heeft opnieuw een gloeiende steen van mijn hart weggenomen![6] Maar, Maria is erg geschrokken toen de Perzen hun tenten rondom de grotopsloegen; ik moet dus eerst even zien hoe het met haar is, opdat niet eenonvoorbereid binnenkomen van die gasten haar nog meer verschrikken!'[7] Vanzelfsprekend was de hoofdman het met de voorzorg van Jozef eens, en dusging Jozef naar Maria en vertelde haar alles wat hij van de hoofdman had gehoord.[8] Maria, nu weer helemaal opgewekt, zei: 'Vrede op aarde aan alle mensen dievan goeden wille zijn en die zich door God laten leiden![9] Als de Geest des Heren zulks als Zijn Wil te kennen geeft, Iaat hen dan komen,en Iaat hun de zegen oogsten, die hun trouw toekomt. Ik voor mij, ik ben helemaalniet bang meer .[10] Alleen dit: Als ze binnen komen moet jij wel dicht bij me staan; het lijkt meminder geschikt hen in mijn tent alleen te ontvangen.[11] Jozef nu weer: 'Maria, als je je ertoe in staat voelt, sta dan liever met hetKindje op; neem het kribje en leg het Kindje erin aan je voeten. En Iaat dan debezoekers binnenkomen om het Kindje te huldigen.'[12] Maria voldeed meteen aan Jozefs wens, en Jozef zei nu tot de hoofdman:[13] 'Wij zijn gereed. Als het drietal binnen wil komen, dan kunnen wij hen doenblijken, dat wij onze armoede in aanmerking genomen geheel op hun ontvangstzijn voorbereid.'

Page 69: De Jeugd Van Jezus

69

[14] Nu ging de hoofdman naar buiten en deelde zulks aan de drie mee. Eerstwierpen die zich gedrieën ter aarde, God voor deze toestemming lovend,vervolgens namen zij hun goud geborduurde zakken op, en begaven zich met groteeerbied naar de grot.[15] De hoofdman deed de deur open en zij traden hoogst eerbiedig binnen, enzagen een machtig Licht dat op dat moment van het Kind je straalde .[16] Toen de drie het kribje, waarin het Kindje lag, tot op enkele schreden warengenaderd, wierpen zij zich languit met hun aangezicht ter aarde en aanbaden in diehouding het Kind je.[17] Wel een uur lang lagen ze zo van grote schroom vervuld voor het Kind je teraarde; daarna richtten zij zich langzaam op en knielend hieven zij hun gezichten,nat van tranen, omhoog, hun blikken op de Heer slaand, op de Schepper van deoneindige eeuwigheid[18] De namen van de drie waren: Caspar, Melchior en Balthazar.[19] De eerste, die door Adam’s Geest geleid werd, sprak: 'God zij geëerd, aanHem zij lof gebracht; Hij zij geprezen, Hosannah, Hosannah voor God, de Drie-enige van eeuwigheid tot eeuwigheid Amen.[20] Nu pakte hij de met gouddraad bestikte zak op, met daarin drie en dertig pondvan de fijnste wierook, en gaf die onder veel eerbetoon aan Maria, zeggende:[21] 'Aanvaard, Moeder, zonder schroom, dit nietig getuigenis van datgene,waarvan ik met heel mijn wezen voor eeuwig vervuld zal zijn! Aanvaard dit alseen simpele uiterlijke aflossing van wat elk denkend wezen, uit de grond van zijnhart, eeuwig verschuldigd is aan zijn almachtige Schepper!'[22] Maria nam de zware buidel aan en gaf hem aan Jozef. De schenker ervanrichtte zich nu op, begaf zich naar de deur, en knielde daar nogmaals neer om inhet Kindje de Heer te aanbidden.[23] Terstond nam nu de Tweede, die een Moor was en door de Geest van Kaïnwerd geleid, een ietwat kleinere zak op, die niettemin hetzelfde gewicht had en diemet zuiver goud gevuld was. Hij reikte die aan Maria over met de woorden:[24] 'Aan U, Heer der eeuwige Heerlijkheid, breng ik een nietig offer, iets wat deKoning der Geesten rechtens toekomt van de mensen op aarde! Aanvaard het, oMoeder, Gij, die hebt gebaard Degene, wiens Naam in der eeuwigheid geenengelentong in staat zal zijn uit te spreken!'[25] Maria nam nu die tweede buidel aan en gaf hem aan Jozef. De offerendeWijze richtte zich op, voegde zich bij de eerste, en deed wat die gedaan had.[26] Vervolgens richtte de derde zich op, nam zijn buidel, die gevuld was met goudmyrrhe, een toentertijd zeer kostbare specerij, en gaf die aan Maria, zeggende:[27] 'In mijn gezelschap is Abrahams Geest. Hij ziet nu de dag des Heren, waarophij zich zozeer verheugd had.[28] Ik heet Balthazar en bied U hierbij aan wat het Kindje der kinderen toekomt.Aanvaard het, Moeder van alle genaden. Een beter en waardiger offer is geborgenin mijn hart: het is mijn liefde, die voor eeuwig een waarachtig offer aan dit Kindjezal zijn!'[29] Maria nam nu ook deze, eveneens drie en dertig pond wegende buidel aan, engaf die aan Jozef. Nu ging ook deze Wijze weer staan en voegde zich bij de twee

Page 70: De Jeugd Van Jezus

70

anderen, en nadat ook hij het Kindje aanbeden had, ging hij met de eerste tweenaar buiten, waar hun tenten stonden.

Hoofdstuk 31: Maria vestigt de aandacht op Gods genadige leiding. Jozefsredelijkheid en trouw. De drie zegenrijke geschenken van God: Zijn HeiligeWil, Zijn Genade, Zijn Liefde. Een zeer nobel getuigenis van Maria, van dehoofdman en van het Kindje over Jozef (19 september 1843)

[1] Toen de drie Wijzen weer samen naar buiten waren gegaan en ze zich in huntenten ter ruste hadden gelegd, zei Maria tegen Jozef:[2] 'Zie je nu wel, overbezorgde man van mij, hoe heerlijk en goed de Heer onzeGod is, en hoe echt vaderlijk Hij voor ons zorgt?[3] Wie van ons had zich ooit, al was het maar in een droom, zoiets kunnendenken? Uit onze grote angst heeft Hij deze zegen voor ons bewerkstelligd. Heelonze grote vrees en zorg heeft Hij in enorme vreugde omgezet![4] Van hen, van wie wij vrees-den dat zij het Kindje naar het leven stonden, juistvan hen heb-ben wij mogen beleven dat zij Hem slechts kwamen eren, en wel meteen eer, zoals men aan God de Heer alleen schuldig is![5] Bovendien hebben zij ons zo rijkelijk bedacht, dat wij van de tegenwaarde vanhun geschenken een prachtig landgoed kunnen kopen, waar wij voor de opvoedingvan het goddelijk Kind zeker op de beste wijze en naar Gods Wil kunnen zorgen![6] Jozef, zo ooit, dan nu, wil ik de allerliefste Heer danken, loven en prijzen, tot inhet diepst van de nacht, want Hij is nu ook aan onze armoede zo zeertegemoetgekomen, dat we nu echt royaal uit de voeten kunnen. Is het niet zo, lie-vevader Jozef?[7] Jozef nu: ' Ja Maria, God is oneindig goed voor hen, die Hem boven allesliefhebben als hun Heer, en die al hun hoop uitsluitend op Hem richten. Maar ikben van mening dat die geschenken niet voor ons maar voor het Kindje bestemdzijn, zodat wij niet het recht hebben ze te gebruiken naar ons goeddunken.[8] Het Kindje heet Jezus, en is een Zoon des Allerhoogsten; daarom moeten we opde eerste plaats aan de verheven Vader vragen, wat er met deze schat moetgebeuren.[9] Wij zullen er dat mee moeten doen, wat Hij ermee voor heeft. Buiten Zijn Wilom wil ik ze nog niet eens aanraken, mijn leven lang niet! Nee, dan wil ik nogliever desnoods op een heel moeilijke manier een eerlijk stuk brood verdienen.[10] Zoals ik jou en mijn zoons tot dusverre, dank zij mijn door de Heer gezegendehandenarbeid heb kunnen onderhouden, zo zal ik dat met de hulp des Heren verderook wel klaarspelen.[11] Daarom Iaat ik mij aan deze geschenken minder gelegen liggen dan aan deWil des Heren, aan Zijn Genade, aan Zijn Liefde.[12] Dit zijn de drie grootste geschenken, die ons altijd tot zegen zullen strekken:Zijn Heilige Wil is voor mij als de kostbaarste wierook. Zijn Genade is mij als hetzuiverste en zwaarste goud. Zijn Liefde tenslotte is voor mij als de kostelijkstemyrrhe.

Page 71: De Jeugd Van Jezus

71

[13] Die drie schatten mogen wij altijd zonder terughoudendheid, ja zelfs opkwistige wijze uitbuiten. .., maar, deze wierook, dit goud en deze myrrhe hier indeze goudbestikte zakken, mogen wij niet aanraken, tenzij het ons wordt ingegevendoor die drie "hoofdschatten", die voor ons tot dusverre de allerbelangrijkste zijngeweest...![14] Dus Maria, lieve, zo zullen wij doen, en dan ben ik ervan overtuigd dat deHeer ons met des te meer welgevallen zal gadeslaan. ..en, Zijn Welbehagen is voorons toch wel de allergrootste schat![15] Vind je niet Maria, dat ik gelijk heb? Zou op die manier voor deze schattenniet de beste bestemming kunnen worden gevonden?'[16] Maria, tot tranen geroerd, loofde Jozefs wijsheid. De hoofdman sloot Jozef inzijn armen terwijl hij hem toevoegde: ' Ja, ja, je bent nog eens een mens, die echthelemaal naar Gods Wil leeft!' Maar ook het Kind je zag nu Jozef glimlachend aan;Het hief Zijn handjes omhoog; zodat het leek alsof Hij Zijn pleegvader, de zeerdeugdzame Jozef, echt zegende.

Hoofdstuk 32: De Engel als raadsman van de drie Wijzen. Vertrek van de drienaar het morgenland. Jozefs ongeduld. Cornelius stelt Jozef gerust. GodsMacht en Goedheid (20 september 1843)

[1] De drie Wijzen kwamen bijeen in een tent en bespraken wat nu te doen.[2] Moesten ze tegenover Herodes het gegeven woord houden, of moesten ze voorde eerste maal hun woord breken?[3] Als ze een andere weg naar huis zouden moeten nemen, dan was het de vraagwelke weg hen met zekerheid naar hun land zou terugvoeren.[4] Ze vroegen zich onder elkaar af: 'Zal de ster die ons hierheen heeft geleid onsook weer terug naar huis geleiden, langs een andere weg?'[5] Toen zij zich daarover berieden, stond er plotseling een Engel bij hen, die tothen zei: 'Maakt U zich niet onnodig ongerust: het staat allang vast langs welke wegU zult terugkeren.[6] Zo loodrecht als de stralen van de zon in het midden van de dag op de aardevallen, even rechtstreeks zullen jullie morgen, via een andere weg dan die overJeruzalem, naar jullie land worden teruggeleid!'[7] Toen de engel verdwenen was gingen de drie Wijzen ter ruste. Vroeg in demorgen van de volgende dag trokken ze van daar weg, en spoedig kwamen zelangs de kortste weg, en in het volste vertrouwen op de Ene God weer in hunvaderland terug.[8] Diezelfde morgen vroeg Jozef aan de hoofdman hoe lang hij nu nog in de grotzou moeten blijven bivakkeren.[9] De hoofdman antwoordde: Allerhoogst geachte, je denkt toch zeker niet dat ikje hier als een soort gevangene zou willen vasthouden?[10] Ik moet daar niet aan denken. Hoe zou ik, niet veel meer dan een worm in hetstof, althans ten overstaan van de Almacht van God, hoe zou ik je ooit gevangenkunnen houden? Het is mijn liefde die je hier houdt!

Page 72: De Jeugd Van Jezus

72

[11] Wat mij betreft ben je volledig vrij en kun je gaan en staan waar je wilt, maar,als ik mijn hart mag laten spreken ligt het anders. Mijn hart zou niets liever willendan je voor altijd hier te doen blijven, want mijn hart heeft jou en je Zoontje meerlief, dan ik tot uitdrukking zou kunnen brengen.[12] Probeer nog een paar dagen rustig te blijven; ik zal dan onmiddellijk bodennaar Jeruzalem zenden om daar te weten te komen wat die sluwe vos van plan is,nu de Perzen hun woord niet gehouden hebben.[13] Dan zal ik weten waar we aan toe zijn en zal ik je beschermen tegen alledenkbare vervolging van de kant van die dwingeland.[14] Want geloof mij maar,deze Herodes is mijn allergrootste vijand; ik wil hemtreffen waar ik maar kan ![15] Ik ben weliswaar nog maar een hoofdman, en dus nog ondergeschikt aan deopperbevelhebber, die te Sidon en in Smyrna pleegt te resideren, en die het bevelvoert over twaalf legioenen in Azië. ..[16] Een gewone centurio ben ik nu ook weer niet, maar een patriciër, zodat ik opgrond van mijn titel, medezeggenschap heb over die twaalf Aziatische legioenen!Als ik het ene of andere legioen wil inzetten, dan behoef ik maar te bevelen, en danmoet het legioen mij gehoorzamen. Dus, als Herodes tegen je in het geweer zoukomen kun je op mij rekenen!'[17] Jozef dankte de hoofdman voor deze zeer vriendelijke bezorgdheid, maar gingdaar toch min of meer tegenin, zeggende:[18] 'Luister nu ook eens naar mij, beste vriend; met betrekking tot de Perzen hebtU ook blijk gegeven van de grootste zorgzaamheid, maar wat voor nut bracht dat?[19] Ongezien, ondanks die duizenden spiedende ogen van Uw manschappen, zijnde Perzen toch tot hier doorgedrongen, en, nog voordat je ook maar één van henhad opgemerkt, hadden zij allang hun kamp opgeslagen![20] Als God de Heer ons toen niet beschermd had, waar zouden we dan nu zijn?Voordat U eindelijk te voorschijn kwam, hadden die Perzen mij, ondanks Uw hulp,allang kunnen wurgen ![21] Daarom, als een vriend die niettemin van de allerhartelijkste dankbaarheidvervuld is, zeg ik: Menselijke hulp baat niet; tegenover God zijn mensen nergens.[22] Waar God ons wil helpen, en ook alleen kan helpen, daar behoeven wij onshelemaal zo druk niet te maken. Want, ondanks onze bemoeienissen zal toch alleszo gebeuren als de Heer het wil, nooit zoals wij het zouden willen![23] Daarom lijkt het mij beter dat U dat moeizame en riskante spioneren inJeruzalem maar nalaat; U zult er weinig verheffends te weten komen, enbovendien, lekt het uit, dan komt U om mijnentwille nog in grote moeilijkheden.[24] Ik ben er praktisch zeker van dat de Heer mij nog deze nacht zal doen wetenwat Herodes zal gaan doen, en wat ik dan moet doen; laten we dus maar rustigblijven en alles aan de Heer overlaten, zowel dat wat mij, als dat wat U betreft; danzal alles best goed komen.[25] Door wat Jozef nu gezegd had werd de hoofdman diep bedroefd; hij vond hetwerkelijk verschrikkelijk dat Jozef zijn hulp zomaar afsloeg.[26] Jozef zei daarom: 'Beste vriend, U hebt nu wel verdriet omdat ik afraad omnog verder in te zitten over mijn welzijn, maar,

Page 73: De Jeugd Van Jezus

73

[27] als U de zaken eens nuchter bekijkt komt U wel tot hetzelfde inzicht.[28] Immers, wie van ons heeft ooit zon en maan en de sterren aan het firmamentkunnen manipuleren? Wie van ons heeft storm en bliksem bevolen?[29] Wie de grote zee ingebed? Wie van ons heeft de grote rivieren hun loopvoorgeschreven?[30] Welke vogels hebben wij hun snelle vlucht geleerd? Wanneer schikten wijhun fraai gevederte? Wanneer schiepen wij hun melodieus klankorgaan?[31] Waar staat het gras dan wel, waarvan wij het levensvatbare zaad creëerden?[32] Voor de Heer is dat alles dagelijks werk! Is het niet zo, dat Zijn machtig enwonderlijk Werken ons elk ogenblik herinnert aan Zijn eindeloze en lieflijkevoorzorg? Hoe kan het U dan verwonderen dat ik U er op een vriendelijke manierop attent maak, dat voor God alle menselijke hulp in het niet verzinkt?'[33] Deze woorden herstelden de goede stemming van de hoofdman, maardesondanks zond hij in het geheim informanten naar Jeruzalem om te achterhalenwat daar plaats greep.

Hoofdstuk 33: Voorbereidingen voor de vlucht naar Egypte.Voorzorgsmaat-regelen des Heren. Afspraak tussen Jozef en Cornelius (23september 1843)

[1] Die nacht verscheen er aan Jozef, zowel als aan Maria een Engel, die sprak:[2] 'Jozef, verkoop de schatten en koop er een paar lastdieren bij, want je moet metje gezin naar Egypte vluchten![3] Want Herodes heeft besloten tot een afschuwelijke wraakoefening, namelijk:om alle kinderen van een tot twaalf jaar oud te vermoorden, omdat de Wijzen hemhebben misleid.[4] Zij hadden hem zullen meedelen waar de nieuwe Koning is geboren, zodat hijdan zijn beulsknechten had kunnen uitsturen om het Kindje, dat de nieuwe Koningis, te vermoorden.[5] Wij, Engelen des Hemels, hebben van de Heer, nog vóórdat Hij op aardenederdaalde, opdracht gekregen om op de allerzorgvuldigste wijze te waken overje veiligheid.[6] Daarom ben ik nu naar je toegekomen om je in te lichten over wat Herodes gaatdoen, nu hij zich niet van dat ene Kind waarom het gaat, met zekerheid meesterkan maken.[7] De hoofdman zelf zal hem als hij niet door hem bij de keizer wil wordenaangeklaagd notabene bepaalde faciliteiten moeten verlenen. Daarom moet jemorgen al op reis gaan.[8] Je kunt dit overigens maar het beste aan de hoofdman meedelen, dan zal hij jebehulpzaam zijn om sneller weg te komen. Zo moet het gebeuren in de naam vanHem, die aan de borsten van Ma-ria zuigt[9] Jozef werd wakker en Maria ook. Terstond riep zij met angstige stem Jozef bijzich en vertelde hem haar droom.[10] In Maria's verhaal herkende Jozef onmiddellijk zijn eigen droom; hij zei: 'Heb

Page 74: De Jeugd Van Jezus

74

maar geen zorg Maria, voor de middag nog zullen wij over het gebergte zijn, enover zeven dagen zijn we in Egypte![11] Het wordt allicht, ik ga er nu maar direct op uit om alles voor een snel vertrekte regelen.[12] Jozef ging dan ook met zijn drie oudste zoons direct op pad; nam de schattenmee, en bracht die naar een ruilhandelaar. Deze deed hem vlug open en kocht allestegen de juiste waarde op.[13] Daarna, geleid door een bediende van die handelaar, ging Jozef naar eenveekoopman en kocht van hem onmiddellijk zes pakezels, waarna hij, aldus goedtoegerust, in de grot terugkeerde.[14] Daar bleek de hoofdman al op hem te wachten, die hem onverwijldmededeelde, welke allergruwelijkste en schandalige berichten hem vanuitJeruzalem ter ore waren gekomen.[15] Jozef verwonderde zich niet over deze mededelingen van de hoofdman; hij zeislechts op rustige, gelaten toon:[16] 'Waarde vriend, al wat U mij nu vertelt maar dan nog preciezer heeft de Heermij vannacht, zoals ik U trouwens gisteren al voorspelde, doen weten: allesnamelijk wat Herodes heeft besloten te doen.[17] Ge zult hem nota bene zelf nog hulp moeten bieden ook, want hij wil in destad Bethlehem en omgeving alle kinderen, vanaf enkele weken oud tot de twaalfjarigen toe, laten wurgen om zo tussen hen ook mijn Kind te achterhalen![18] Daarom moet ik vandaag nog hiervandaan vluchten, en wel daarheen,waarheen de Geest des Heren mij voeren zal om aan de wreedheid van Herodes teontkomen.[19] Wees dus zo goed mij de veiligste weg naar Sidon te wijzen, want binnen hetuur moet ik al opbreken.[20] Toen de hoofdman dit gehoord had, werd hij verschrikkelijk woedend opHerodes, en hij bezwoer hem grenzeloze wraak, zeggend:[21] 'Jozef, zo waar de dag aanbreekt en de zon al is opgegaan; zo waar jullie Godleeft. ..zo waar ook zal ik mij nog eerder laten kruisigen, alhoewel ik toch eenRomeins edelman ben, dan dat ik die snoodaard een dergelijke monsterlijkemisdaad niet betaald zou zetten.[22] Ik zal jullie onmiddellijk, en met een goed escorte, over het gebergte leiden,en zodra ik jullie veilig weet zal ik mij terughaasten en onverwijld een ijlbode naarRome sturen, die de keizer van alles op de hoogte moet stellen wat Herodesvoornemens is te doen.[23] Zelf zal ik alles in het werk stellen om het plan van dat monster te verijdelen.'[24] Jozef antwoordde: 'Waarde vriend, als ge echt iets kunt doen, bescherm dantenminste de kinderen van drie tot twaalf jaar; misschien zal dat je gelukken.[25] De kinderen van 0 tot en met twee jaar zult U, denk ik, niet kunnen redden.[26] En de bescherming van de eerder genoemden zal niet door geweld, alleendoor list kunnen gelukken.[27] De Heer zal daarbij helpen. U behoeft U daarom niet zelf het hoofd te brekenover wat er te doen is; de Heer zal U heimelijk leiden.[28] Nu zei de hoofdman echter weer: 'Nee, nee, er mag geen kinderbloed vloeien;

Page 75: De Jeugd Van Jezus

75

dan zal ik nog liever militair geweld gebruiken.[29] Jozef nu weer: 'Man, denk toch even na. Wat kunt U nu helemaal doen, nuHerodes zojuist met een heel Romeins legioen Jeruzalem verlaat? Wilt U somstegen Uw eigen troepenmacht ten strijde trekken? Doe dus wat de Heer U zalingeven om op die manier zonder uit de gratie te geraken toch de drie tottwaalfjarigen te redden.' Nu gaf de hoofdman eindelijk toe.

Hoofdstuk 34: Het opbreken voor de vlucht. Jozefs onderhoud met Salome.Afscheid van de hoofdman. Het vertrek. Vrijgeleide naar Cyrenius. Jozefsroute. Incident met rovers. Aankomst in Tyrus bij Cyrenius. Cyrenius troosten helpt hen (26 september 1843)

[1] Na dit gesprek van Jozef met de hoofdman zei Jozef tegen zijn zoons: 'Maak jevlug klaar en bepak de vrachtezels.[2] Zadel de zes nieuwe ezels voor mij en voor jullie zelf, en de oude beproefdevoor Maria. Neem zoveel mogelijk leeftocht mee. De os en de ossewagen laten wehier voor de vroedvrouw, als een aandenken en als beloning voor haar zorg entoewijding voor ons.'[3] De os en de ossewagen werden dus door de vroedvrouw inderdaad in bezitgenomen; ze werden nadien nooit meer voor arbeid gebruikt![4] Salome vroeg ook aan Jozef of zij mee mocht.[5] Maar Jozef moest haar wel antwoorden: 'Dat zul je zelf moeten beslissen; jeweet dat ik arm ben en niet voor je kan zorgen. Als je als dienstbode mee zouwillen;gaan, zou ik je zelfs geen loon kunnen betalen.[6] Alleen als je beschikt over eigen middelen, en als je mij dan daarmee kunthelpen in ons levensonderhoud te voorzien, mag je ons volgen.[7] Salome nu weer: 'Luister zoon van de grote koning David: niet slechts voor mijalleen, maar voor je hele gezin, zou mijn vermogen wel gedurende honderd jaarvoldoende zijn![8] Want ik ben rijker aan aardse goederen dan je wel denken zoudt. Als je nog eenuur wacht zal ik, met schatten beladen reisklaar staan.[9] Maar Jozef bracht daar vlug tegenin: 'Maar Salome, bedenk toch eens dat jenog een jonge weduwe bent, en dat je moeder bent: Je zoudt dus ook je beidezoons mee moeten nemen.[10] Daaraan zou je nog een heleboel werk hebben, terwijl ik geen minuut teverliezen heb! Binnen drie uur kan Herodes hier al binnentrekken, zijn voorpostenen voorlopers al wel binnen een uur![11] Je zult dus wel begrijpen, dat het voor mij onmogelijk is om op jouwvoorbereidingen te wachten.[12] Daarom vind ik dat je er beter aan doet hier te blijven, zodat ik door jou nietword opgehouden. Als ik als het God belieft ooit terugkom, dan ga ik weer teNazareth wonen.[13] Maar, als je me nog een dienst zou willen bewijzen, ga dan bij gelegenheideens naar Nazareth en pacht mijn grond er dan voor nog drie tot zeven jaren of 10

Page 76: De Jeugd Van Jezus

76

jaren bij, dan komt die tenminste niet in vreemde handen!'[14] Nu deed Salome afstand van haar verlangen, en ze nam er genoegen mee omvoor de uitvoering van deze vertrouwens opdracht te mogen zorgen.[15] Jozef omhelsde vervolgens de hoofdman en zegende hem. Daarna riep hijMaria toe om met het Kind je op haar rijdier plaats te nemen.[16] Toen nu alles klaar was voor het vertrek, zei de hoofdman tegen Jozef: 'Meestachtenswaar-dige van alle mannen, die ik ken, zal ik je met het Kindje en DiensMoeder ooit nog eens terugzien?'[17] Jozef gaf hem ten antwoord: 'Over nauwelijks drie jaren zal ik, zowel als hetKind en Zijn Moeder je opnieuw begroeten, reken daar gerust op. En nu vertrekkenwe. Amen.[18] Jozef zette zich nu op zijn lastdier, terwijl zijn zoons zijn voorbeeld volgden.Hij greep vervolgens de teugels van Maria 's ezel en leidde hem de grot uit,inmiddels de Heer lovende![19] Ze hadden het grondgebied van de stad al achter zich, toen Jozef een flinkemenigte uit de stad zag naderen, die het vertrek van het Borelingske wildegade-slaan. De terugkerende vroedvrouwen de geldwisselaar hadden namelijkverteld, dat dat ging gebeuren.[20] Die nieuwsgierigheid kwam voor Jozef echter zeer ongelegen, dus bad hij deHeer om hen zo gauw mogelijk te onttrekken aan de nieuwsgierigheid van dienutteloze menigte.[21] Zijn gebed werd aanstonds zeer duidelijk verhoord, want onmiddellijk viel ereen dichte nevel over de gehele stad, zodat niemand nog meer dan vijf meter voorzich uit kon zien.[22] Teleurgesteld trok het volk zich nu weer in de stad terug. Zo kon Jozef, geleiddoor de hoofdman en Salome, toch ongezien het nabijgelegen gebergte bereiken.[23] Toen ze het grensgebied tussen Judea en Syrië naderden, overhandigde dehoofdman aan Jozef een vrijgeleide, bestemd voor de landvoogd Cyrenius, wantdie voerde het opperbevel over Syrië.[24] Dankend nam Jozef dit in ontvangst, waarbij de hoofdman hem nogtoevoegde: 'Cyrenius is zoveel als een broer voor mij; meer behoef ik je dus niet tezeggen! Goede reis, en kom gezond weerom!' Vervolgens maakten de hoofdmanen Salome rechtsomkeert, terwijl Jozef in de naam des Heren verder trok.[25] Tegen het middaguur had Jozef het hoogste punt van het bergplateau, op eenafstand van twaalf uren gaans vanaf Bethlehem al bereikt; dit bergplateau lag inCelesyrië, al veilig op Syrisch gebied dus.[26] Jozef moest deze tamelijk grote omweg wel nemen, omdat er vanuit Palestinageen directe en veilige verbindingsweg naar Egypte bestond (zie noot 34).[27] Jozefs reisroute was als volgt: De eerste dag bereikte hij de omgeving van hetstadje Bostra, waar hij overnachtte, de Heer dankte en loofde. Het was daar, dat errovers opdoken om hen te bestelen. ..[28] Maar toen die het Kindje zagen, vielen ze uit eerbied plat ter aarde enaanbaden Het! Met de schrik in hun benen schoten ze daarna weer terug hetgebergte in.[29] De volgende dag trok Jozef andermaal over een fors gebergte om des avonds

Page 77: De Jeugd Van Jezus

77

in de buurt van Paneia te arriveren, een plaatsje dat in de noordelijke grensstreektussen Palestina en Syrië ligt.[30] Van daaruit bereikte hij de derde dag de provincie Fenicië en kwam in hetgebied van Tyrus, waar hij zich de volgende dag met zijn vrijgeleide naar Cyreniusbe-gaf. Die hield toen namelijk voor staatszaken juist te Tyrus verblijf.[31] Cyrenius bood allervriendelijkst onderdak aan en vroeg wat hij verder nogvoor hem zou kunnen doen.[32] Jozef vertrouwde hem nu toe, dat hij veilig naar Egypte zou willen komen.Maar Cyrenius antwoordde hem: Beste man, je hebt een enorme omweg gemaakt,want Egypte ligt veel dichter bij Palestina dan Fenicië! Je zou dus nu weer dwarsdoor Palestina moeten, namelijk van hier naar Samaria, dan naar Joppe enAskaIon. En vandaar naar Gaza, dan naar Gerar en vervolgens naar Pelusa.'[33] Nu werd Jozef erg treurig, dat hij zich zo verschrikkelijk vergist had. Ditwekte Cyrenius' medelijden op, hij zei: 'Beste man, je nood gaat mij ter harte.Weliswaar ben je een jood, dus voor ons Romeinen een vijand, maar omdat mijnbroeder, die voor mij alles betekent, je zo graag mag, daarom wil ook ik je eenvriendendienst bewijzen.[34] Morgen vaart er een klein maar veilig schip van hier naar Ostracine! Daarmeekun je in drie dagen in Egypte zijn. Als je namelijk in Ostracine bent, ben je tevensin Egypte! Niettemin zal ik je dan ook nog een vrijgeleide geven, opdat jeongehinderd in Ostracine kunt verblijven en je je daar ook het nodige zult kunnenaanschaffen. Maar voor vandaag ben je mijn gast; laat je bagage dus maar binnenbrengen.'

Hoofdstuk 35: De H. Familie bij Cyrenius. Jozef spreekt uitvoerig metCyre-nius. Cyrenius, de kindervriend, en het Kindje Jezus. Bewijzen vanDiens Goddelijkheid

[1] Jozef ging nu naar buiten en bracht zijn gezin tot voor het huis van Cyrenius,die zijn personeel aanstonds opdracht gaf om Jozefs pakezels te verzorgen.[2] Vervolgens leidde hij Jozef en diens gezin binnen in zijn mooiste kamer, waaralles schitterde van goud en zilver en van edelstenen.[3] Onder andere stond daar op een prachtige gepolijste marmeren tafel een aantalbeelden van elk ongeveer een voet hoog, prachtig van vormgeving en uitCorinthisch brons vervaardigd.[4] Jozef vroeg de landvoogd wat die figuren wel moesten voorstellen.[5] De landvoogd antwoordde heel vriendelijk: 'Beste man, dat zijn nu onze goden.Door Rome worden wij verplicht om ze te kopen en ze te installeren, zelfs algeloven we er eventueel niet in.[6] Ik voor mij, ik zie ze slechts als kunstwerken en alleen daarom hecht ik enigewaarde aan deze godenbeelden; overigens kan ik er slechts met verachting naarkijken.'[7] Nu vroeg Jozef aan Cyrenius: ' Als ik zo hoor wat U denkt, dan bent Ueigenlijk een mens zonder God of godsdienst. Heeft Uw geweten daar dan geen

Page 78: De Jeugd Van Jezus

78

moeilijkheden mee?'[8] Cyrenius antwoordde: 'Niet in het minst, want, als er geen andere god bestaatdan deze, die uit metaal vervaardigd zijn, dan is immers iedere mens meergoddelijk nog dan dit domme metaal, waarin niet eens leven is! Ik ben echter demening toegedaan dat "ergens een of andere echte godheid" bestaat, die heteeuwige leven heeft en die almachtig is. Dat is dan ook de reden, dat ik dieouderwetse onzin veracht.[9] Cyrenius was blijkbaar ook een kindervriend, want nu ging hij naar Maria toe,die het Kindje op de arm had, en hij vroeg de moeder of ze nog niet moe was vanhet dragen van dat Kindje.[10] Maria antwoordde: 'Maar natuurlijk, machtige Landvoogd, ik denk dat ik bestheel erg moe zal zijn, maar mijn liefde voor dit Kindje doet me alle vermoeidheidvergeten!'[11] De landvoogd antwoordde: 'Ziet U, zelf ben ik ook een groot kindervriend, enook getrouwd; maar de natuur of God? hebben mij nog niet met nakomelingschapgezegend. Daarom pleeg ik vreemde kinderen, slavenkinderen zelfs, als mijn eigenkinderen aan te nemen.[12] Waarmee ik echter niet wil zeggen dat U mij het Uwe ook zou moeten gevennatuurlijk, het is immers Uw leven![13] Maar wel zou ik graag willen dat U Het mij even op de arm geeft, om Heteven te kunnen knuffelen en strelen.[14] Maria vond de landvoogd zo aardig, dat ze zei: ' Aan iemand, zo hartelijk alsU wil ik best mijn Kindje op de arm geven!'[15] En inderdaad gaf Maria nu het Kindje aan de landvoogd op de arm, om Het teliefkozen. Toen die nu het Kindje op zijn arm nam, gaf hem dat zo'n zalig gevoel,als hij nog nooit eerder had ondervonden. .[16] Hij droeg het Kindje door de zaal heen en weer en naderde nu ook met Hemde afgodenbeelden.[17] Deze nadering kostte echter aan alle beelden onmiddellijk het bestaan, wantzij smolten als was op gloeiend ijzer.[18] Cyrenius schrok hevig en stamelde: 'Hoe kan dat nu! Dat harde metaal is zovolledig en absoluut vergaan, dat er zelfs geen spoor van is achtergebleven. Zeg,wijze man uit Palestina, bent U een magiër, geef hier eens een verklaring voor!'

Hoofdstuk 36: Jozef aan de tand gevoeld. Zijn verklaring over het Wezen vanhet Jezuskind. De brief van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe tedoen. Tegenspraak en twijfels. Jozefs energieke zelfverdediging tegenover destaatsdienaar (29 september 1843)

[1] Jozef was echter zelf ook in alle staten van verbazing en zei tegen Cyrenius:'Luister eens, machtige Landvoogd, het zal U niet bekend zijn dat volgens mijnlandswetten elke tovenaar op de brandstapel thuishoort.[2] Als ik dus een tovenaar zou zijn, zou ik zo oud niet geworden zijn als ik nuben! Ik zou allang in handen gevallen zijn van de hogepriesters te Jeruzalem.

Page 79: De Jeugd Van Jezus

79

[3] Ik kan dus slechts zeggen dat dit verschijnsel wel in verband zal moeten staanmet de grote heiligheid van het Kindje.[4] Reeds bij de geboorte van dit Kindje deden zich tekenen voor, waaroveriedereen verbijsterd was: de hemelen werden geopend, de wind ging liggen, bekenen rivieren kwamen tot stilstand, en de zon hield stil op een punt van haar baan aande horizon![5] Drie uren lang verliet de maan zijn plaats niet, terwijl ook de sterren nietvorderden langs de hemel! De dieren hielden op te eten en te drinken, en alles watzich beweegt en leeft verzonk in een diepe rust, zoals die van de dood. Zelf was ikook onderweg, maar ik moest stilstaan!'[6] 'Dus, dit is dat merkwaardige Kind, waarover mijn broeder mij geschrevenheeft,' zei Cyrenius toen.[7] 'Hij schreef: "Broeder, ik moet je iets nieuws berichten. Hier in de buurt vanBethlehem is een Kind geboren uit een jonge jodin; er gaat van dat Kind grotewonderkracht uit; ik zou zeggen: het is een godenkind![8] Maar de vader is een door en door eerlijke, gewone jood, zo normaal, dat ik mijniet verstout om daarover nadere inlichtingen in te winnen.[9] Als je soms binnenkort in Jeruzalem moet zijn, zou het beslist de moeite Ionenom deze man in Bethlehem te komen bezoeken. Ik voor mij kom steeds in deverleiding te denken dat dit Kind een of andere jonge Jupiter, of tenminste Apollomoet zijn. ..Maar kom, en oordeel zelf. .."[10] Zo zie je, goede man, dat ik wel met de zaak op de hoogte ben, maar, van watje me nu verteld hebt weet ik niets af! Zeg mij dus of je die bewuste man bent, overwien mijn broeder mij vanuit Bethlehem heeft bericht.[11] Jozef zei: ' ja, machtige Heer, dat ben ik. Maar gezegend zij Uw broeder dathij U verder niets heeft verteld over het Kindje![12] Want hij heeft vanuit de Hemel opdracht gekregen om te zwijgen over alles,wat daar heeft plaats gevonden. ..Waarlijk, als hij meer aan U zou hebben bericht,dan zou met Rome hetzelfde gebeurd zijn, wat zojuist gebeurd is, voor Uw eigenogen, met de godenbeelden, die daar op die tafel stonden ![13] Maar, heil zij U en Uw broeder als U zwijgen kunt, want dan zult U gezegendzijn, door de Heer, door de eeuwig levende God, door de Schepper van Hemel enAarde.'[14] Diepe achting voor jozef, en grote vrees voor het Kindje, Dat hij dan ook maarweer vlug in de armen van Maria teruglegde, waren het gevolg van deze woordenvan Jozef.[15] Hij wendde zich vervolgens echter weer tot jozef en zei: 'Beste brave man, numoet U toch wel even heel goed luisteren naar wat ik U te zeggen heb![16] Want zojuist is mij een idee te binnen geschoten, dat ik U zal vertellen enwaarop U mij dan zult moeten antwoorden.[17] Als dit Kind van goddelijke oorsprong is, dan moet ook U als vader dat zijn,want: "ex trunco non fit Mercurius" ...en, aan doornen groeien geen druiven!Evenzo kan er uit een normaal mens geen godenkind ontstaan![18] U schijnt mij echter wel een normaal mens te zijn, zoals ook Uw vijf anderezoons, daar achter U! En ook de jonge moeder, die weliswaar een heel aardige

Page 80: De Jeugd Van Jezus

80

jodin is, lijkt zelf weinig goddelijks te bezitten 1[19] Dan zou ze immers van een immense bovenaardse schoonheid moeten zijn enze zou bijzondere wijsheid moeten bezitten, zoals volgens de traditie die vrouwenbezaten, waarmee de goden zich heten ooit te hebben afgegeven. Overigens, ik benniet zo lichtgelovig, dat ik dat zelf allemaal zou geloven ![20] Bovendien moet ik U er nog op attent maken, dat U, die van Bethlehem naarEgypte wilde reizen, met Uw godenkind naar hier verdwaald bent! Immers, U wasteleurgesteld en ermee verlegen, toen ik U had uitgelegd, hoezeer U zich in de wegnaar Egypte hebt vergist.[21] Zou jouw God of de goden van Rome soms onkundig kunnen zijn van denaaste weg van Bethlehem naar Egypte?[22] Enorme tegenstrijdigheden zijn dat, die zich, naarmate men dieper op de zaakingaat, ophopen! En daar komt dan nog bij, dat U Rome met de ondergangbedreigd hebt, ingeval ik of mijn broeder het Kind zouden verraden.[23] Waarom zouden goden zwakke stervelingen moeten bedreigen, als waren zebang voor hen? Zij behoeven immers maar willekeurig ergens op aarde neer tedalen om, door hun machtige wil, blinde gehoorzaamheid af te dwingen![24] Neen, Uw hele verhaal komt bij mij over als een zwakke uitvlucht om mij temisleiden, opdat ik U niet in Uw ware gedaante zou kennen: dus, ofwel een joodsemagiër, die naar Egypte wil uitwijken, om daar met dat bedrijf zijn brood teverdienen, omdat hij in zijn vaderland zijn leven niet zeker is.[25] ofwel een listige joodse spion misschien, die door de heerszuchtige Herodes isomgekocht om uit te vinden hoe de kustbeveiliging van Rome in elkaar zit?[26] Natuurlijk, ik heb het vrijgeleide van mijn broeder, en de brief, waarin hij vanU gewag maakt, maar daarover heb ik met mijn broeder nog niet gesproken; diedocumenten kunnen dus best vals zijn; ook mijn broeders handschrift is best teimiteren![27] Voorlopig houd ik het er maar op dat U beide bent, dus: zowel een magiër alseen spion! Ik nodig U dus dringend uit om U, zo grondig als U maar enigszinsmogelijk is, te verdedigen! Als U zich niet kunt rechtvaardigen bent U mijngevangene en dan zult U Uw terechte straf niet ontgaan!'[28] Jozef keek Cyrenius, toen die dit zei, strak aan, en sprak daarop: 'Zendt eenijlbode naar Uw broeder Cornelius; geeft hem die twee brieven mee, en laat Uwbroeder getuigen of deze zaak zo schandelijk is, als U wilt geloven![29] Ik eis dit nu van U, want mijn eer is voor God, de Eeuwige, bevestigd. ..en dieIaat ik niet door een heiden vertrappen! Laat het zijn dat U een patriciër uit Romebent. : ikzelf ben een nakomeling van de grote koning David, voor wie heel deaarde beefde! Als zodanig Iaat ik mij door geen enkele heiden onteren![30] Ik zal dan ook niet eerder van Uw zijde wijken, dan wanneer U mij in erehersteld hebt; de eer mij door God gegeven zal geen heiden mij ontnemen!'[31] Deze forse taal deed Cyrenius versteld staan. Als landvoogd, die toch immersonbeperkt kon beschikken over leven en dood, had hij nog nooit iemand zo tegenzich horen spreken. Hij dacht nu bij zichzelf: ' Als deze man zich niet bewust zouzijn van heel bijzondere kracht, zou hij tegenover mij niet zo'n toon durvenaanslaan! Ik zal uit een heel ander vaatje moeten gaan tappen.'

Page 81: De Jeugd Van Jezus

81

Hoofdstuk 37: Cyrenius' zachtmoediger verklaring en Jozefs antwoord. Deeer als schat der armen. Het verzoeningsmaal. Jozefs goede raad. Cyrenius'nieuwsgierigheid bestraft. De geschiedenis van de ontvangenis van het Kindje.Cyrenius aanbidt het Kindje. De waarheid bevestigd (2 oktober 1843)

[1] Nadat hij zich dit had voorgenomen, wendde Cyrenius zich weer tot Jozef enzei: 'Beste man, je hoeft niet zo boos op mij te worden, want je zult toch minstensmoeten toegeven dat ik als landvoogd het recht heb om iemand aan de tand tevoelen om te achterhalen met wie ik te maken heb![2] Je hoeft maar naar die fatale tafel daar te kijken om te begrijpen dat ik, hoegraag ik dat ook zou willen, hier geen uitzondering kan maken: al wat er aankunstsierwerk op stond is verdwenen! Het zal je toch zeer duidelijk zijn, dat ik metmensen als jij anders te werk moet gaan dan met lieden, die hier als eendagsvliegenzonder enige betekenis neerstrijken![3] Ik ben me niet bewust je daardoor beledigd te hebben, integendeel: ik heb jemet onderscheiding behandeld, doordat ik je voor zo belangrijk hield en met jesprak op een wijze als voor mij als landvoogd passend is.[4] Het gaat mij alleen maar om de volle waarheid over je afkomst, omdat ik jevoor een zeer belangrijk man houd![5] Met opzet gaf ik uitdrukking aan mijn twijfel om je daardoor namelijk tedwingen tot openheid![6] Je taal Iaat mij echter geen twijfel. Daarom heb ik nu noch behoefte meer aaneen tweede bericht van mijn broeder, noch ook aan enig ander document ofgeloofsbrief! Ik zie nu wel dat je een absoluut eerlijke jood bent! Moet ik nog meerzeggen?'[7] Jozef zei nu: 'Vriend, U ziet dat ik arm ben. U bent echter een machtig heer.Mijn rijkdom bestaat in mijn trouwen mijn liefde voor mijn God, en in de grootsteeerlijkheid tegenover ieder ander![8] U bezit echter, naast Uw trouw aan de keizer, nog zeer grote schatten dezeraarde, die ik niet bezit. Komt iemand Uw eer te na, dan resten U nog altijd degoederen dezer aarde ![9] Maar wat houd ik over als ik mijn eer verlies? U kunt U door middel van Uwaardse schatten nieuwe eer kopen; waarmee moet ik die kopen?[10] Als een arm mens eenmaal zijn eer verloren heeft, verliest hij tegenover eenrijke bovendien zijn vrijheid en wordt hij een slaaf, tenzij hij geheime schatten totzijn beschikking heeft, waarmee hij zijn eer en zijn vrijheid kan terugkopen.[11] U hebt mij gedreigd mij tot Uw gevangene te maken. Zou ik in dat geval somsniet mijn eer en mijn vrijheid verloren hebben?![12] Had ik dan soms niet het recht mij daartegen te verzetten, terwijl U nota beneals landvoogd van Syrië en als beschermer van de kust van Tyrus en Sidon zelf mijtot spreken dwingt?'[13] Maar Cyrenius sprak: 'Beste man, laat ons, dat vraag ik je, het gebeurde totaalvergeten!

Page 82: De Jeugd Van Jezus

82

[14] Kijk de zon neigt ter kimme. In de eetzaal heeft mijn personeel de maaltijd nuklaar staan. Ga mee, dan kom je weer op krachten. Ik heb vandaag geen Romeinsemaar joodse spijzen laten klaarmaken, die je mag eten! Kom dus, zonder wrevel,en volg mij, die nu je nieuwe vriend wil zijn!'[15] Jozef, Maria en de vijf zonen van Jozef gingen nu met Cyrenius mee naar deeetzaal. Daar stonden ze stomverbaasd, zowel over de pracht en praal van deeetzaal zelf, als ook over het schitterende servies en bestek, dat voornamelijk uitgoud en zilver vervaardigd was en bezet was met edelstenen.[16] Toen Jozef zag dat al dat servies versierd was met niets dan heidensegodenfiguren, zei hij tegen Cyrenius:[17] 'Vriend, ik zie dat al Uw servies hier is versierd met Uw goden. U hebt alreedskennis gemaakt met de kracht die van Hém uitgaat.[18] Als ik nu met mijn vrouw aan tafel plaats neem, en als mijn vrouw daarbijhaar Kind op schoot houdt, dan blijft er misschien van al Uw servies en vaatwerkop hetzelfde moment ook niets meer over![19] Laat mij U daarom mogen raden om ofwel servies zonder decoraties op tafelte zetten, ofwel gewoon ordinair aardewerk; anders kan ik niet instaan voor Uwgoud en zilver!'[20] Toen Cyrenius dit van Jozef hoorde schrok hij hevig en volgde vlug de raadvan Jozef op. De bedienden brachten de spijzen in eenvoudige aardewerk schalenen de gouden en zilveren zetten ze weg.[21] Cyrenius' nieuwsgierigheid bracht hem er niettemin toe om een verrukkelijkegouden bokaal in de nabijheid van het Kindje te zetten om te zien of de nabijheidvan het Kind je net zo'n vernietigende uitwerking zou hebben op goud als eerderop de bronzen godenbeelden.[22] Deze nieuwsgierigheid kwam Cyrenius echter in ernst op het verlies van diekostbare bokaal te staan.[23] Toen hij aldus zijn bokaal verspeelde, schrok hij er tóch van, en hij stond daarals door een elektrische schok getroffen.[24] Pas na een poosje kon hij uitbrengen: ' Jozef, jij, je hebt me een goede raadgegeven; bedankt hoor![25] Maar, ik mag vervloekt zijn, als ik van deze plaats vandaan ga, voordat ik vanjou vernomen heb wie dit Kind is, waarin dergelijke krachten huizen!'[26] Nu richtte Jozef zich tot Cyrenius om hem te vertellen zij het in het kort hoede geschiedenis van de ontvangenis en van de geboorte van het Kindje feitelijkwas.[27] Cyrenius viel daarna voor het Kind je op de knieën en aanbad Het! Want Jozefhad heel gedecideerd gesproken.[28] Op datzelfde stond de vernietigde bokaal, wel van hetzelfde gewicht, maar nuzonder reliëffiguren voor Cyrenius op de vloer! Cyrenius kwam weer overeind,maar hij was volledig buiten zichzelf van zalige blijdschap.

Hoofdstuk 38: Heidens voorstel van Cyrenius om het wonderkind naar hetkeizerlijk hof te Rome te brengen. Jozefs afwijzing onder verwijzing naar des

Page 83: De Jeugd Van Jezus

83

Heren nederigheid. Profetische woorden over de geestelijke levenszon

[1] In deze zalige stemming zei Cyrenius tot Jozef: ' Als ik nu keizer van Romewas, zou ik te Uwen gunste afstand doen van troon en kroon, hoogheid![2] En als keizer Augustus zou weten wat ik nu weet, zou hij hetzelfde doen. Want,alhoewel hij er fier op is de machtigste keizer op aarde te zijn, toch weet ik ook,hoezeer hij al het goddelijke hoog boven zich verheven acht![3] Als U ermee instemt, dan schrijf ik naar de keizer, en ik verzeker U bijvoorbaat dat hij U met veeleerbetoon naar Rome zal halen,'en dat hij voor hetKindje, de onmiskenbare Zoon van de Allerhoogste, de heerlijkste en grootstetempel zal laten bouwen die men zich denken kan![4] En dat hij Hem daarin grenzeloos zal verheffen, en dat hij zichzelf plat teraarde zal werpen voor de Heer, aan Wie de elementen en alle goden moetengehoorzamen![5] Want dat dat bij het Kindje inderdaad het geval is, daarvan heb ik mij nu tentweeden male overtuigd. Zelfs een Jupiter kan zich tegenover Hem niet veiligstellen, en tegenover Zijn Macht houdt zelfs brons geen stand![6] Zoals gezegd dus, als U dat zoudt willen, stuur ik vandaag nog boodschappersnaar Rome! Dat zou vast en zeker in die grote keizerstad een geweldige sensatieveroorzaken. En het zou ook onze trotse priesterkaste zeker een toontje lager doenzingen! Dat ongenaakbare priesterdom, dat nauwelijks nog weet, hoe het demensen op de meest afdoende manieren kan beliegen en bedriegen!'[7] Maar Jozef wierp Cyrenius tegen! 'Lieve beste vriend, denkt U dan écht dat Hij,aan Wie de zon, de maan, de sterren en alle elementen der aarde moetengehoorzamen, dat Hij zich iets zal laten gelegen liggen aan de eer die Rome Hembereiden kan?![8] Als Hij zou hebben gewild dat heel de wereld Hem als een God zou eren, danzou Hij zeker demonstratief en voor het oog van heel de wereld manifest naar dezeaarde zijn afgedaald in de oneindige Majesteit van Zijn Wezen! Maar, dan zoudaardoor heel deze wereld automatisch ten ondergang kunnen zijn gedoemd![9] Hij heeft juist de nederigheid op aarde gekozen om de wereld zalig te maken,zoals geschreven staat in het boek van de Profeet! Vergeet U dus die boodschapnaar Rome maar![10] Alleen als U de vernietiging van Rome wilt, doe dan wat U goeddunkt. Hij isnamelijk gekomen voor de val van hen die groot en machtig zijn, en tot verlossingen troost van de armen en bedroefden en tot opstanding van de doden![11] Hiervan ben ik diep in mijn hart overtuigd; maar ik geef slechts tegenover Ualleen uitdrukking aan dit, mijn geloof; verder zal ik het tegenover niemanduitspreken![12] Tot aan de tijd waarop voor U een nieuwe levenszon zal opgaan, moet U dezewoorden als allerallerheiligste waarden vasthouden in Uw hart, dan zal het U goedgaan!'[13] Deze woorden troffen als pijlen doel in Cyrenius' hart. Zo'n geweldigeuitwerking hadden ze op hem, dat hij zo nodig onmiddellijk bereid zou zijngeweest om heel zijn aanzien op te geven, en de nederigheid te omhelzen!

Page 84: De Jeugd Van Jezus

84

[14] Dus moest Jozef nu weer zeggen: 'Neen Vriend, blijf als het U belieft wat Ubent, want zolang de macht berust in handen van mensen zoals U, dan is dat voorhet volk zonder meer een Zegen Gods! Want, weet wel, dat wat U bent, dat bent Uniet uit Uzelf, of door Rome, maar alleen en uitsluitend door God! Blijf dus wat Ubent. ' Cyrenius loofde nu die onbekende God, ging aan tafel, en at en dronk inopgewekte stemming met Jozef en Maria.

Hoofdstuk 39: Matigheid van Cyrenius in eten en drinken. Jozefs dankgebeden de goede uitwerking daarvan op Cyrenius. Jozef over dood en eeuwigleven. Het wezen en de waarde van de genade (5 oktober 1843)

[1] Hoezeer de Romeinen ook gewend waren aan langdurige zwelgpartijen.Cyrenius was op die regel een uitzondering.[2] Wanneer hij zoals dat af en toe gebruikelijk was ter ere van de keizer te Romeeen dergelijk eetfestijn moest aanrichten, dan was voor hem die maaltijd toch maarkort van duur. Hij was dan ook een van die filosofen, die plachten te zeggen: demens leeft niet om te eten, hij eet om te leven! En daarvoor zijn geen dagen lange(vr)eetpartijen nodig![3] Dus duurde ook deze geheiligde maaltijd slechts kort. Hij bleef uitsluitendberekend op een noodzakelijke versterking van het lichaam.[4] Na die dus korte maaltijd dankte Jozef de Heer voor de genoten spijs en drank,en hij zegende er de gastheer voor![5] Deze werd erdoor ontroerd en hij zei tegen Jozef: 'Wat staat Uw godsdiensttoch hoog! Hoeveel hoger dan de mijne! En hoe zeer staat U nader tot deAlmachtige Godheid dan ik![6] En hoeveel menselijker ook bent U daardoor dan ik ben en ooit zal kunnenworden!'[7] Jozef wierp hem tegen: 'Waarde vriend, nu maakt Ge U nog zorgen om wat deHeer U zojuist reeds heeft gegeven![8] Ik zeg dus: blijf wat U bent; verneder Uzelf in Uw binnenste voor God alleenen probeer in eenvoud aan alle mensen goed te doen, dan zal God U even nabij zijnals Hij voor mijn voorvaderen, Abraham, Izaak en Jacob is geweest![9] In dit Kindje heeft God U bezocht; Ge hebt Hem zelfs op Uw arm gedragen!Wat wilt U nu nog meer? ! Geloot me, U bent van de eeuwige dood gered; U zultvoortaan aan Uzelf geen dood meer zien, voelen noch proeven!'[10] Cyrenius sprong nu op van vreugde en zei: 'Maar beste man, wat zegt Ge nu?Zal ik niet sterven?[11] Hoe is zoiets nu mogelijk? Tot nu toe is er nog geen mens van de doodgevrijwaard. Zal ik dan, zoals ik nu leef, worden opgenomen onder de eeuwiglevende goden?'[12] Maar nu zei Jozef: 'Neen, edele vriend, Ge hebt me kennelijk niet goedbegrepen. Laat mij dus zeggen hoe het toe zal gaan, wanneer Uw aardse einde daaris:[13] Was U gestorven zonder deze genade, dan zouden zware ziekten, pijnen en

Page 85: De Jeugd Van Jezus

85

wanhoop Uw ziel en lichaam hebben gedood. Dan zou er na zo'n dood van jouniets anders zijn overgebleven dan een kwellend en mistig zelfbewustzijn![14] In dat geval zoudt U zijn geweest als iemand, die halfdood begraven ligt onderzijn ingestorte huis, eigenlijk levend begraven dus, onmachtig zichzelf te helpen,en niettemin de dood voelend en proevend![15] Sterft Ge echter in de genade Gods, dan wordt slechts dit loodzware lichaamafgenomen, en dan zult U ontwaken tot een leven in volmaaktheid; en dan zult Ubeslist niet meer vragen: waar is nu toch mijn aardse lichaam?![16] Als de Heer des levens U nu zou roepen, geestelijk vrij als U nu bent, danzoudt Ge Uw lichaam kunnen afleggen, uittrekken, als ware het een oud enhinderlijk gewaad!'[17] Hierdoor was Cyrenius diep onder de indruk gekomen! Hij viel voor hetKindje op zijn knieën en zei: 'Heer der hemelen, Iaat mij toch alstublieft in dezegenadetoestand mogen blijven!' Het Kindje glimlachte en hief een handje naar hemop.

Hoofdstuk 40: Hoogachting van Cyrenius voor Maria. Maria's troostvolleantwoord. Cyrenius' gelukwens tot Jozef. Jozef spreekt over de ware Wijsheid(6 oktober 1843)

[1] Hierna stond Cyrenius op en hij zei tegen Maria: 'Gelukkigste van allevrouwen, en van alle moeders op aarde, wat zijn wel Uw gevoelens, in de stelligeovertuiging die U hebt, dat U hemel en aarde op Uw armen draagt?!'[2] Maria: 'Maar vriend, dat kan voor U toch zeker geen vraag zijn?! Uw eigen hartgeeft U het antwoord![3] Wij leven immers op een Aarde, die uit God geschapen is. Dagelijks gaan wemet onze voeten over Zijn wonderen en toch zijn er miljoenen en nog eensmiljoenen die liever hun knieën buigen voor de werken van hun eigen handen, danvoor de eeuwige, ware en levende God![4] Als Gods zo grote werken de mensen niet tot bezinning kunnen brengen, hoezou dat dan wel kunnen gebeuren door een Kindje in de luiers nog?[5] Het zal daarom slechts aan weinig mensen gegeven zijn om in het Kindje deHeer werkelijk te erkennen; dat zal alleen gegeven zijn aan hen, die zoals U vangoeden wille zijn![6] Zij die echter werkelijk van goeden wille zijn, zij zullen het niet nodig vindenom mij te komen vragen welke mijn gevoelens zijn.[7] Want het Kindje zelf zal hen in hun hart wel doen weten als een zegenrijkgevoel namelijk wat de moeder gevoelt, die het Kindje op haar armen draagt![8] Meer gelukkig ben ik, dan ik zeggen kan, dat ik dit Kindje op mijn armendragen mag![9] Maar nog gelukkiger en nog groter zullen in de toekomst diegenen zijn, die Hetalleen in hun hart zullen dragen![10] Ook U moet het onuitroeibaar dragen in Uw hart; dan zal het U gaan, zoalsmijn man Jozef het U verzekerd heeft!'

Page 86: De Jeugd Van Jezus

86

[11] Hierover was Cyrenius eerst recht verbaasd, wat was deze Maria wijs.[12] Hij zei tegen Jozef: 'Wel, gelukkigste van alle mannen, wie zou er ooit zo'nverheven wijsheid hebben kunnen vermoeden in Uw jonge vrouw?[13] Voorwaar, als er echt een of andere Minerva zou kunnen bestaan, dan nog zoudie ver weg moeten kruipen tegenover deze allerliefste moeder!'[14] Hierop antwoordde Jozef 'Iedere mens kan wijs zijn in God, ieder op zijneigen manier! Buiten Hem is er op aarde helemaal geen wijsheid![15] Zo alleen is de wijsheid van mijn vrouw te verklaren.[16] Maar, indien God zelfs al door dieren wel eens tot de men-sen heeftgesproken, waarom zou Hij dat dan niet kunnen door de mond van mensen?[17] Maar laten we daar voorlopig het zwijgen toe doen, het zal immers tijdworden, dat we ons vertrek voor morgen gaan voorbereiden.[18] Cyrenius zei echter: 'Heb daar maar geen zorg over, Jozef. Daarvoor is allanggezorgd! Ikzelf zal jullie morgen naar Ostracine begeleiden!'

Hoofdstuk 41: Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend opHerodes. Voorspoedige zeereis naar Egypte. Jozef geeft zijn zegen aan deschippers als loon

[1] Jozef antwoordde Cyrenius: 'Beste vriend, dit is een goed en edel voorstel,maar het lijkt mij voor U nauwelijks uitvoerbaar.[2] Immers deze nacht nog zul-len hier brieven van Herodes voor U bezorgdworden. Daarin zult U worden opgeroepen om alle jongetjes van een en van tweejaren oud, die hier langs de kust maar te vinden zijn, naar Bethlehem te zenden,opdat Herodes ze kan doden.[3] Tegen Herodes kunt U zich natuurlijk wel verzetten, maar voor Uw broeder teBethlehem is dat helaas niet mogelijk! Die is wel genoodzaakt om als hij zich nietwil blootstellen aan een beet van deze giftigste aller slangen dit politieke spel meete spelen.[4] Geloof me, terwijl wij hier nu samen zijn, wordt er in Bethlehem gemoord, enverscheurt een honderdtal moeders haar kleren in wanhoop om dit allerwreedsteverlies van haar kinderen.[5] Dit speelt zich allemaal af om dit ene Kind van wie de Wijzen uit Perziëvoorzegden dat Het een Koning der joden zal zijn![6] Herodes dacht dat het ging om een wereldse koning; die wilde hij doden, omdathij de heer-schappij over Judea erfelijk voor zich opeist, en omdat hij bang is, datdie hem zou kunnen worden ontnomen, terwijl dit Kind toch op de wereldgekomen is om het menselijk ras van de eeuwige dood te verlossen!'[7] Toen Cyrenius dit hoorde, sprong hij op van woede tegen Herodes en hij zeitegen Jozef:[8] 'Luister, man Gods, het zal dit monster niet gelukken mij als zijn werktuig temisbruiken! Vandaag nog zullen wij met jullie vertrekken, en op mijn schip, datdertig riemen telt, zullen jullie een goede slaapgelegenheid vinden.[9] Mijn meest vertrouwde en onder ede staande bedienden, die hun trouw bij aIle

Page 87: De Jeugd Van Jezus

87

goden hebben gezworen, zal ik voorts instructies geven, wat zij moeten doen metboodschappers, die hier eventueel met boodschappen voor mij kunnen aankomen.[10] U moet namelijk weten, dat die boden, volgens onze geheime wetgeving,zolang in verzekerde bewaring moeten worden gehouden, tot ik hier terugkom![11] Maar hun brieven zullen hun worden afgenomen, en die zullen mij, buitenweten van die boden om, worden nagezonden, zodat ik van de inhoud kankennisnemen.[12] Nu al weet ik, wat de inhoud van die brieven zal zijn, en ook weet ik al,hoelang ik weg zal blijven. Eventueel nagezonden boden moeten dan ook maar inde wachttoren worden afgezonderd, net zolang tot ik terugkom![13] Laat Uw gezin zich dus reisvaardig maken, dan kunnen we ons dadelijk op hetveilige schip inschepen.[14] Jozef was hiermee zeer tevreden, en binnen het uur waren allen voortreffelijkop het schip ondergebracht. Zelfs Jozefs pakezels werden behoorlijk gestald. Dankzij de noordenwind hadden ze een vlotte afvaart.[15] Zeven dagen duurde de tocht, en alle zeelui bezwoeren dat ze op deze waterennooit eerder in dit jaargetij zo, zonder ook maar de kleinste moeilijkheid, haddengeroeid![16] En ze hielden dit voor dit jaargetijde voor des te verwonderlijker, omdatNeptunus, naar hun geloof hen leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig tekeer placht te doen gaan, daar hij op de bodem van de zee zijn scheppingenordende, en daar met zijn getrouwen beraadslaagde.[17] Tot die zeer verwonderde zeelui zei Cyrenius: 'Twee soorten van domhedenzijn er: de ene is een vrijwillige, de andere is een verplichte![18] Als jullie geestelijk vrij zouden zijn, dan zou tegen die domheid iets gedaankunnen worden; maar jullie domheid is jullie voorgeschreven, en er staan sanctiesop. Daarom is daar niets tegen te doen![19] Denken jullie dus maar dat Neptunus zijn drietand even kwijt is, en hij zichniet wilde verstouten om ons met zijn geschubde (blote) hand te straffen voor de"misdaad" die we tegenover hem hebben begaan!'[20] Jozefvroeg Cyrenius nu: 'Is het niet gebruikelijk dat de zeelui beloondworden? Laat mij dan alstublieft mogen doen wat gebruikelijk is, zodat ze geenkwaad over ons kunnen spreken.[21] Cyrenius zei echter: 'Neen, Iaat dat nu maar. Deze kerels staan onder mijnbevel, en ze hebben hun soldij. Verder mag U zich nergens druk over maken.'[22] Maar Jozef wierp tegen: 'Dat kan wel zijn, maar zij zijn toch ook mensen,zoals wij, laten we hen dus ook als mensen bejegenen.[23] Laat het zijn dat hun domheid een opgelegde domheid is; laten zij zichdaaraan desnoods lijfelijk wijden, maar Iaat mijn gave hun geesten vrij mogenmaken![24] Laat hen dus aantreden, dan kan ik hen zegenen, zodat zij in hun hartengewaar mogen worden, dat ook voor hen de zon van genade en verlossing isopgegaan.[25] Cyrenius riep nu de zeelui bijeen, waarna Jozef de volgende woorden tot hensprak:

Page 88: De Jeugd Van Jezus

88

[26] 'Luistert, gij trouwe dienaren van Rome, en van Uw Heer. Trouw en ijverighebben jullie dit schip voortgestuwd. Die tocht was in mijn belang, dus komt julliedan ook mijnentwege een goede beloning toe![27] Maar ik ben arm en bezit goud noch zilver. Wat ik wel heb, dat is de genadeGods in rijke mate, en wel van die God, die jullie de Onbekende noemen![28] Moge die grote God in jullie harten de genade storten, opdat jullie geest zalontwaken!'[29] Door deze woorden kwam over allen een gevoel van grenzeloze zaligheid,zodat ze allen de Onbekende God begonnen te loven en te prijzen![30] Cyrenius verwonderde zich hogelijk over deze zegenrijke uitwerking en lietterstond zichzelf ook door Jozef zegenen.

Hoofdstuk 42: De uitwerking van de genadevolle zegening op Cyrenius. Jozefsnederige getuigenis over zichzelf en diens goede raad aan Cyrenius. Aankomstin Ostracine (Egypte) (11 oktober 1843)

[1] Ook Cyrenius werd vervuld van een hevig gevoel van zaligheid. Hij drukte datals volgt uit: 'Luister achtenswaardigste man, nu onderga ik weer hetzelfde, als watik ervoer toen ik het Kindje op mijn arm droeg.[2] Bent U dan misschien één van natuur met Hem, of hoe komt het, dat ik nu weerdezelfde zegen ondervind?'[3] Jozef zei: 'Edele vriend, niet van mij, maar uitsluitend van de Heer van Hemelen aarde gaat een dergelijke Kracht uit.[4] Bij een gelegenheid als deze gaat die slechts "door mij heen", om dan "alszegen in U over te gaan"! Ik heb zo'n Kracht nooit van mijzelf, want God alleen isalles in alles![5] Eert dus in Uw hart steeds deze enige ware God, dan zal de Volheid van dezezegen van Hem nooit van U wijken!'[6] En verder zei Jozef nog: 'Wij hebben nu wel met Gods almachtige hulp dezekust bereikt, maar, naar het mij toeschijnt, zijn we nog lang niet in Ostracine.[7] Welke kant uit ligt het? Welke richting moeten we houden? De dag loopt al teneinde. Wat doen we? Gaan we verder, of blijven we hier tot morgen?'[8] Cyrenius nu: 'Kijk, hier zijn we bij de ingang van de grote baai; in de binnensteinham ervan, daar rechts van ons ligt Ostracine, een rijke handelsstad.[9] In minder dan drie uur kunnen we daar zijn, maar als we er 's nachts aanleggen,dan zullen we toch moeilijk onderdak vinden. Het lijkt mij dus beter dat we nu hierop het schip overnachten en er morgen heengaan.[10] Maar nu zei Jozef: 'Maar vriend, als het maar drie uur is, laat ons dan niet hierblijven slapen. Wel lijkt het mij goed dat Uw schip hier blijft liggen, om geenopzien te baren in de stad, dan kan ik ook heimelijk op de plaats van bestemmingarriveren.[11] Want als de Romeinse bezetting daar het schip van een Romeins landvoogd inde gaten krijgt, dan, neem ik aan, zal die U toch zeker met grote eer ontvangen.[12] Als Uw vriend zou ik dan ongewild deel krijgen aan die verering, en dat zou

Page 89: De Jeugd Van Jezus

89

ik bijzonder onaangenaam vinden.[13] Het lijkt mij daarom wen-selijker de reis onmiddellijk voort te zetten, overland wel te verstaan. Mijn pakezels zijn nu wel voldoende uitgerust om ons inkorte tijd naar Ostracine te kunnen brengen.[14] Mijn zoons zijn sterk en vlotter been; zij kunnen te voet gaan, terwijl U danmet het onmisbare deel van Uw gevolg gebruik kunt maken van de vijfvrijkomende lastdieren; we komen dan gemakkelijk in de helemaal niet zo vergelegen stad.[15] Cyrenius ging met Jozefs advies akkoord, droeg het schip tijdelijk over aan descheepslui, om er goed op te passen. Hij nam nog vier bedienden mee, die mede delastdieren van Jozef bestegen, en trokken zo met Jozef naar de stad.[16] Binnen twee uur waren ze er al. Toen ze de stad binnentrokken, werden zijaangesproken door de poortwachter, die naar hun papieren vroeg.[17] Cyrenius maakte zich nu aan de poortwachter bekend. Deze liet hem directceremonieel begroeten door de soldaten die daar waren en trof voorts de nodigemaatregelen voor onderdak.[18] Zo werd ons reisgezelschap, zonder ook maar de geringste problemen, directen zo gunstig mogelijk voor hen, in de stad ondergebracht.

Hoofdstuk 43: Cyrenius koopt een landhuis voor de H. Familie (12 oktober1843)

[1] Vroeg in de morgen van de volgende dag zond Cyrenius al direct een bode naarde overste van de militaire bezetting daar, en liet hem weten, dat hij met spoed,maar beslist zonder enig ceremonieel naar hem toe moest komen.[2] De overste kwam en zei: 'Graag zal ik vernemen, hoge vertegenwoordiger vande keizer in Celesyrië en opperste commandant van Tyrus en Sidon, wat Uwwensen zijn.'[3] En Cyrenius sprak: 'Geachte overste, allereerst wens ik ditmaal geen eerbetoon,want ik ben hier incognito.[4] En voorts zou ik willen weten of hier, in de stad zelf, of in de omgeving, eeneenvoudig woonhuis, resp. een villa of landhuis te huur of te koop is.[5] Ik zou namelijk graag voor een in alle opzichten achtenswaardige joodsefamilie iets dergelijks willen kopen.[6] Dat gezin heeft namelijk om aan mij bekende redenen uit Palestina moetenvluchten achtervolgd door die fijne meneer Herodes en het zoekt nu beschermingbij onze befaamde Romeinse gerechtigheid en rechtsorde.[7] Ik heb alle omstandigheden van dit gezin nauwkeurig onderzocht en ik heb hetgeheel zuiver en onbesproken bevonden; het is dan ook begrijpelijk dat het onderde gegeven omstandigheden niet onder Herodes leven kan, zoals het ook duidelijkmoet zijn, dat dat monster van een viervorst over Palestina en een deel van Judea,eigenlijk de grootste vijand van Rome is.[8] Ik denk dat U best begrijpt wat ik bedoel! Dat is nu de reden, dat ik voor dezealdus omschreven familie zo iets beknopts en nuttigs zou willen kopen.

Page 90: De Jeugd Van Jezus

90

[9] Mocht U iets dergelijks ergens kennen, doe mij dan het genoegen het mij tetonen, want weet U, ditmaal kan ik niet lang blijven, omdat mij te Tyrusbelangrijke zaken te wachten staan; daarom moet alles vandaag nog in ordeworden gebracht.[10] De overste antwoordde: 'Doorluchtige Heer, die zaak is eventueel vlot teregelen; ik heb mij zelf namelijk op ongeveer een halve mijl afstand van de stadeen aardige villa laten bouwen. Ik heb daar groenten- en fruittuinen en drie mooiekorenvelden aangelegd.[11] Helaas heb ik te weinig tijd om me er voldoende mee te bemoeien; het is mijnvrij en onbelast eigendom. Als U het zoudt willen hebben, dan is het, met inbegripvan de bewaking voor honderd pond te koop; het kan dan bovendien belastingvrijworden genoten.[12] Na dit te hebben aangehoord, stak Cyrenius de overste een hand toe, liet zichdoor zijn bedienden zijn kas brengen, en betaalde aanstonds en ongezien contantaan de overste diens villa. Hij liet zich vervolgens dit alles door Jozef nogongemerkt door de overste naar het bewuste object toebrengen om het tebezichtigen.[13] Toen hij de villa, die hem trouwens best beviel bezichtigd had, gaf hij zijnbedienden dadelijk opdracht om zolang in de villa te blijven, totdat hij met hetgezin zou terugkomen.[14] Vervolgens ging hij met de overste de stad in en liet door hem een koopakteopmaken. Daarna groette hij de overste heel hartelijk en begaf zich vol vreugde opweg naar Jozef.[15] Toen deze hem zag, sprak hij hem meteen aan, en zei: 'Goede vriendCyrenius, ik mag God wel danken dat Hij U zozeer gezegend heeft, dat U mij totdus verre zo veel vriendschap hebt willen bewijzen![16] Ik ben nu gered en deze nacht heb ik weer eens heerlijk kunnen slapen. Maarnu moet ik hier blijven. Hoe zal de toekomst er voor ons uitzien? Waar kan ikwonen? Hoe zal ik mij er doorheen slaan? Dat zijn zaken, waarom ik mij nu directmoet bekommeren!'[17] Cyrenius zei: 'Inderdaad, waarde heer en beste vriend, zo is dat! Laat Uwgezin de bezittingen dus opladen en ga dan direct gepakt en gezakt met mij mee,dan kunnen we een paar honderd passen buiten de stad iets zoeken, want, naar ikmij heb laten vertellen, is er in de stad zelf niets te krijgen.' Jozef vond dat best endeed zoals Cyrenius suggereerde.

Hoofdstuk 44: Jozef en de H. Familie in het nieuwe huis. Cyrenius te gast.Dank van Jozef en Maria (13 oktober 1843)

[1] Toen Cyrenius en Jozef en diens gezin bij de reeds gekochte villa aankwamenzei Jozef tegen Cyrenius:[2] 'Edele vriend, zoiets zou mij wel lijken. Een bescheiden villa, een aardigeboomgaard met dadels, vijgen, granaatappelen, si-naasappelen, appels, peren enkersen zo te zien.

Page 91: De Jeugd Van Jezus

91

[3] Voorts nog druiven, amandelen, meloenen en een massa groenten. En dandaarnaast nog weidegrond en drie korenvelden dat zal er zeker wel allemaalbijhoren?[4] Mij gaat het niet zozeer om iets voornaams of iets luxueus, maar deze nuttig enverstandig aangelegde villa heeft grote gelijkenis met mijn huurperceel te Nazarethin Judea; die zou ik best willen huren of kopen!'[5] Nu haalde Cyrenius de koopakte voor den dag en gaf die aan Jozef,zeggend;[6] 'Moge Uw Heer, die nu ook de mijne is, het voor U zegenen![7] Alles wat U hier ziet, omge-ven door heggen en palissaden, hoort erbij. Enhierbij draag ik deze villa geheelonbelast en tevens belastingvrij, als bezit aan Uover. Achter het woongedeelte bevindt zich nog een stal voor ezels en koeien. Erstaan twee koeien op stal en pakezels hebt U zelf zeker al genoeg tot Uwbeschikking.[8] Als U mettertijd eventueel weer wilt terugkeren naar Uw vaderland, dan kunt Udit bezit verkopen en met het geld ervan ergens anders iets kopen.[9] Om kort te gaan, grote vriend, van nu af aan bent U in volledig bezit van dezevilla, en U kunt ermee doen wat U wilt.[10] Vandaag, morgen en overmorgen wil ik hier nog blijven, dan moeten dieafschuwelijke boden van Herodes maar des te langer op mij wachten.[11] Die korte tijd slechts wil ik uit grote liefde tot U, mede gebruik maken vandeze villa.[12] Weliswaar zou ik slechts behoeven te bevelen om in een oogwenk hetkeizerlijk paleis voor mezelf te laten vrijmaken, omdat ik voorzien ben van eenkeizerlijke volmacht. ..[13] en op de tweede plaats, omdat ik een bloedverwant van de keizer ben.[14] Maar ik laat dit alles na, uit hoogachting en liefde voor U , maar vooral voorhet Kindje, het-welk ik onherroepelijk houd voor op zijn minst de Zoon van deAllerhoogste God!'[15] Jozef was door deze verrassing zo ontroerd, dat hij van vreugde endankbaarheid alleen maar huilen, en helemaal niet lachen kon![16] En het verging Maria al niet beter; alleen was zij zichzelf weer eerder meester.Ze ging naar Cyrenius toe en gaf aan haar dankbaarheid uitdrukking door het Kindje in Cyrenius' armen te leggen. Cyrenius, diep ontroerd, zei: 'O mijn grote God enHeer, mag dan zelfs een zondaar U op handen dragen? O, wees mij dan genadig enbarmhartig!'

Hoofdstuk 45: De bezichtiging van het nieuwe huis. Dankbetuigingen vanJozef en Maria. Cyrenius stelt belang in Israëls geschiedenis (14 oktober 1843)

[1] Na een beetje bekomen te zijn van zijn grote verrassing, ging Jozef metCyrenius alles in ogenschouw nemen.[2] Ook Maria, die het Kindje weer uit Cyrenius' armen had te-ruggenomen, deedaan deze bezichtiging mee. Ze was oprecht verheugd over de goedheid van deHeer, omdat Hij nu ook in hun aardse behoeften zo goed had voorzien.

Page 92: De Jeugd Van Jezus

92

[3] Toen ze nu alles hadden bezichtigd en in het woonhuis waren teruggekeerd, zeiMaria, die zich als verzaligd gevoelde:[4] 'Lieve beste Jozef, ik was nog nooit zo blij, dat de Heer zo goed voor ons heeftgezorgd.[5] Voor mij lijkt het, alsof de Heer de oude heilsorde volledig heeft omgekeerd.[6] Ooit leidde Hij de kinderen van Israël vanuit Egypte naar het beloofde landPalestina, dat toen nog Kanaän heette;[7] nu heeft Hij Egypte weer tot het beloofde land gemaakt, ter-wijl Hijzelf metons meevoer, of beter gezegd: Zelf leidde Hij ons hier naartoe, vanwaar Hij ooitonze voorvaderen bevrijdend door de woestijn leidde naar het beloofde land, datovervloeide van melk en honing!'[8] Jozef antwoordde: 'Maria, je hebt weliswaar niet helemaal ongelijk met jeblijde opmerking;[9] maar, naar mijn mening gaat jouw uitspraak alleen op voor onze huidigesituatie.[10] In het algemeen gesproken lijkt het mij eerder zo, dat de Heer nu met onsheeft gedaan wat Hij eens deed met de zonen van Jacob, toen in het land Kanaändie grote hongersnood was uitgebroken![11] Het volk van Israël bleef daarna tot aan de tijd van Mozes in Egypte; maarMozes bracht het weer terug, door de woestijn, naar het vaderland.[12] Ik denk, dat het met ons ook zo zal gaan: ook wij zullen hier niet begravenworden; te zijner tijd zullen we zeker naar Kanaän moeten terugkeren![13] Voor de terugkeer van onze voorvaderen moest er toen eerst een Mozesworden verwekt, maar wij hebben de Mozes van Mozes al in ons midden![14] Ik denk dus dat het wel zal gaan zoals ik al heb gezegd.[15] Maria was het met Jozef eens en hield al deze woorden in haar herinneringvast.[16] Hevig geïnteresseerd had Cyrenius toegeluisterd en hij gaf Jozef dan ook tekennen dat hij graag de geschiedenis van de joden nader zou willen Ieren kennen.

Hoofdstuk 46: De gemeenschappelijke maaltijd en Jozefs verhaal over degeschiedenis van de schepping der mensheid en van het joodse volk. Cyreniuslicht op voorzichtige wijze en met succes de keizer in (16 oktober 1843)

[1] Jozef gaf nu zijn zoons opdracht om de dieren te verzorgen en om vervolgens tebezien hoe het met de levensmiddelenvoorraad was gesteld.[2] Zij deden alles naar Jozefs wens, verzorgden de dieren en melkten de koeien.[3] Daarna namen zij een kijkje in de provisiekelder, waar ze een grote voorraadvonden van meel, brood, vruchten en ook van vele potten vol honing.[4] De wachtcommandant was namelijk een goede imker geweest, geschooldvolgens de Romeinse methode, die daar zo in zwang was, dat een Romeins dichterer indertijd een gedicht aan wijdde.[5] Ze brachten dus vlug brood, melk, boter en honing naar Jozef in dewoonkamer.

Page 93: De Jeugd Van Jezus

93

[6] Jozef bekeek alles, dankte God, zegende al die spijzen, liet ze op tafel brengenen vroeg Cyrenius om aan de maaltijd deel te nemen.[7] Deze vervulde die wens van Jozef maar al te graag, want ook hij was eenliefhebber van melk en van brood met honing.[8] Onder het eten vertelde Jozef in het kort de geschiedenis van het joodse volkaan Cyrenius, als ook de geschiedenis van de schepping en die van hetmensenge-slacht.[9] Hij verhaalde dat alles zo bondig en logisch, dat het Cyrenius volkomenduidelijk werd dat Jozef met zekerheid de zuiverste waarheid had gesproken.[10] Wat Cyrenius zelf betreft, die werd daardoor enerzijds blij gestemd;anderzijds echter was hij begaan met de zijnen te Rome, want hij begreep best datdie nog ronddoolden in de diepste duisternis.[11] Daarom zei hij tegen Jozef: 'Hooggeachte man en grootste vriend die ik ooithad.[12] Ik heb een plan gemaakt: Alles wat ik zojuist van U vernomen heb wil ik ookaan mijn halfbroer, keizer Augustus, berichten. Ik zal dat zo doen, alsof ik hettoevallig had gehoord van een mij onbekende, overigens zeer rechtschapen jood.[13] Uw naam en verblijfplaats zal ik niet noemen, ook niet indirect. Maar waaromzou de beste van alle Romeinen, mijn broeder Augustus, de keizer, aan de eeuwigedood moeten worden prijs gegeven?!'[14] Ditmaal ging Jozef ermee akkoord en dus bleef Cyrenius nu nog drie dagenlang in Ostracine zitten schrijven en zond zijn verslag met een speciaal schip naarde keizer te Rome, ondertekend slechts met: Uw broeder Cyrenius.[15] Het doornemen van dit rapport van Cyrenius heeft de keizer de ogen geopend;hij kreeg hoogachting voor het joodse volk en stelde het zelfs in de gelegenheidom, tegen betaling van geringe leges, als Romeins burger te worden geregistreerd.[16] Tegelijk werden al te 'orthodoxe' predikers van het heidendom onder een ofander voorwendsel verbannen.[17] Zo werd bij voorbeeld ook de in Rome zeer geliefde dichter Ovidius opgronden, die niet achterhaald konden worden, uit Rome verbannen; en zo verginghet ook de priesterkaste onder het bewind van Augustus niet al te best.

Hoofdstuk 47: Het vertrek van Cyrenius en zijn voorzieningen voor de H.Fami-lie. Het afschuwwekkende verslag van de getuigen van dekinder-moord. Brief van Cyrenius aan Herodes (17 oktober 1843)

[1] Nadat hij eerst nog de stadscommandant nadrukkelijk opdracht had gegevendeze familie in alle omstandigheden en met spoed terwille te zijn, nam Cyrenius opde vierde dag eindelijk afscheid.[2] Heel de familie wilde hem uiteraard uitgeleide doen tot aan zee, waar zijn schipvoor anker lag.[3] Maar Cyrenius wimpelde dat allervriendelijkst af, zeggende: 'Beste enverheven vriend, blijf alstublieft rustig hier .[4] Men kan immers niet weten hoeveel nagezonden koeriers en met wat voor

Page 94: De Jeugd Van Jezus

94

berichten mijn schip alreeds hebben ingehaald.[5] Ofschoon U hier nu absoluut veilig bent, wordt van mij nu toch wel de grootstescherpzinnigheid vereist, opdat niet door welke speurder ook, achterhaald zoukunnen worden waarom ik ditmaal in januari naar Egypte ben geweest!'[6] Jozef begreep Cyrenius heel goed, bleef dus thuis en nam van zijn weldoenerafscheid door hem te zegenen op de deel van zijn huis.[7] Met de belofte dat hij Jozef spoedig opnieuw zou komen bezoeken gingCyrenius met zijn vier bedienden heen, en was te voet weer spoedig bij zijn schip.[8] Aanvankelijk werd hij daarbij zijn aankomst met uitgelatenheid ontvangen,maar kort daarop ook met luid gejammer vanaf een aantal andere schepen, dieinmiddels hier waren geland.[9] Van de kust van Palestina waren namelijk heel wat ouders weggevlucht uitangst voor Herodes, de kindermoordenaar, en zij vertelden aanstonds welkegruweldaden Herodes in en om Bethlehem en in heel Zuid-Palestina, nota bene metbehulp van Romeinse soldaten, verrichtte![10] Dit was voor Cyrenius aanleiding onmiddellijk een brief te schrijven aan delandvoogd van Jeruzalem, en een van gelijke strekking aan Herodes zelf.[11] De korte inhoud van die brief luidde: 'Hierbij gelast ik, Cyrenius, broeder vande keizer en stadhouder over Azië en Egypte, u in naam van de Keizeronmiddellijk met uw gruwelen op te houden.[12] Bij in gebreke blijven zal ik Herodes als een ordinaire rebel aan de kaakstellen en hem straffen in overeenkomst met wat de wet als passend voorschrijft,en op een manier, die mijn daardoor gewekte toorn bevredigen zal![13] De landvoogd van Jeruzalem wordt bij deze opgedragen een nauwkeurigonderzoek in te stellen naar deze gruwelen en mij daarvan onverwijld op de hoogtete stellen, opdat deze wreedaard de gerechte straf voor zijn misdaden niet kanontgaan![14] Gegeven op mijn schip, de " Augustus", voor de kust bij Ostracine in naamdes Keizers, diens hoogste plaatsvervanger in Azië en Egypte, heersend landvoogdvan Celesyrië, Tyrus en Sidon. w.g. Cyrenius, vice-Augusti.

Hoofdstuk 48: De uitwerking en de gevolgen van deze brief. Herodes' list.Tweede brief van Cyrenius aan Herodes

[1] Vreselijk geschrokken als zij waren door deze brief van Cyrenius, maakten delandvoogd van Jeruzalem en Herodes onmiddellijk een eind aan hun gruwelijkmisdrijf en zonden boodschappers naar Tyrus om Cyrenius aan te tonen op grondvan welke gewichtige feiten zij dit hadden moeten doen.[2] In schrille kleuren schilderden zij het gezantschap van die altijd al zo gluiperigePerzen en zij beweerden zelfs belangrijke aanwijzingen te hebben, dat zelfsCornelius, de broeder van Cyrenius als aanvoerder betrokken zou zijn geweest bijdeze samenzwering van puur Aziatische opzet![3] Zij zouden er namelijk ach-ter gekomen zijn dat Cornelius deze nieuwe koningder joden in bescherming zou hebben genomen!

Page 95: De Jeugd Van Jezus

95

[4] Herodes beweerde zelfs dat hij overwoog om ter zake boden naar Rome tezenden als Cyrenius niet voor hen in zou staan![5] Cyrenius zou eigenlijk die Cornelius eens stevig aan de tand moeten voelen! Enals hij dat zou weigeren, zouden zij zich genoopt zien dat bewuste bericht aan dekeizer alsnog onverwijld te doen uitgaan![6] Deze tegenzet, die Cyrenius pas vernam toen hij alweer in Tyrus terug was,maakte hem aanvankelijk wat van streek.[7] Maar, door de Geest Gods geleid, kwam hij dadelijk weer tot zichzelf en hijschreef aan Herodes als volgt[8] 'Hoe luidt het vertrouwelijk bevel van Augustus voor gevallen van ontdekkingvan eventuele complotten? Dat luidt aldus: " Als iemand een of ander complotontdekt, dan moet hij voor alles zijn kalmte bewaren en onmiddellijk alles tot indetails aangeven bij de hoogste gezagsdrager van het desbetreffende land![9] Noch de lokale landvoogd, en nog minder een leenheer, mag ook maar eenvinger uitsteken naar het zwaard zonder het uitdrukkelijk bevel van die hoogstegezagsdrager van de Staat, die voor alles een diepgaand onderzoek moet instellen.[10] Een ontijdige ingreep kan de Staat juist in deze zaken de allergrootste schadeberokkenen, want[11] daardoor zou een complot namelijk genoopt worden zich in zijn schulp terugte trekken en zijn intriges nog listiger te camoufleren, om daarna onder gunstigeromstandigheden des te effectiever voor den dag te kunnen komen"[12] Dit is des keizers hoogst eigen instructie ten aanzien van deze uiterstgewichtige zaak.[13] Hebt u dienovereenkomstig gehandeld? Mijn broeder Cornelius heeft dat welgedaan. Hij heeft zich van die zogenaamde nieuwe koning der joden onmiddellijkmeester gemaakt.[14] Hij heeft hem aan mijn jurisdictie overgedragen, en overeenkomstig mijngezag over Azië en Egypte, heb ik de nodige maatregelen getroffen op grond vanhet gezag dat mij over Azië en Egypte toekomt[15] Mijn broeder heeft u dit alles al uit de doeken gedaan, maar hij sprak als tegeneen dove![16] Tegen elk vermaan van mijn broeder ingaande, hebt u als ordinaire rebellendie kindermoord op touw gezet, en bovendien hebt u brutaalweg van mij nogdurven verlangen, dat ik u daarbij zou steunen! En dat noemt u de keizerlijke wethandhaven?![17] Laat mij u nog dit zeggen, dat de keizer allang volledig op de hoogte is gestelden dat hij mij heeft gevolmachtigd de stadhouder van Jeruzalem af te zetten,alhoewel die aan mij verwant is, en om Herodes een boete op te leggen vantienduizend pond aan goud![18] De stadhouder, die dus uit zijn ambt is gezet, moet zich binnen vijf dagen bijmij melden, en Herodes moet zijn boete uiterlijk dertig dagen later hier volledigkomen voldoen! In geval van nalatigheid zal hij van zijn leenheerschap vervallenworden verklaard! Fiat! Cyrenius, vice- Augusti.

Page 96: De Jeugd Van Jezus

96

Hoofdstuk 49: De uitwerking van de tweede brief. Komst van Herodes en vande stadhouder. Hun ontvangst door Cyrenius. Tyrus in opwinding. MaroniusPilla voor Cyrenius

[1] Deze brief van Cyrenius heeft de stadhouder van Jeruzalem en ook Herodes pasecht bang gemaakt![2] Herodes en de stadhouder genaamd Maronius Pilla, zijn daarom zo vlugmogelijk naar Cyrenius toegegaan.[3] Herodes om te proberen nog iets van zijn boete af te dingen, en de stadhouderom te bewerkstelligen dat hij zijn aanstelling zou terugkrijgen.[4] Toen zij met groot gevolg te Tyrus aankwamen, werd het volk van Tyrusvreselijk bang, in de veronderstelling namelijk dat Herodes, met toestemming vanCyrenius, ook daar zijn gruwelijk bedrijf zou gaan uitoefenen![5] Cyrenius, die geen idee had van de aanleiding tot die ontsteltenis, werdaanvankelijk zelf ook erg bezorgd.[6] Maar hij vermande zich al spoedig en trachtte om op een allervriendelijkstemanier van het volk te weten te komen, wat er aan de hand was, en waarom het zogeweldig tegen hemzelf tekeer ging.[7] Maar het volk schreeuwde: 'Hij is hier, de wreedste aller wreedaards, die inPalestina vele duizenden onschuldige kinderen liet vermoorden.[8] Nu pas begreep Cyrenius de angst van het volk; hij stelde het gerust en troosttehet, waarna het volk weer afdroop. Hijzelf echter bereidde zich erop voor hettweetal te ontvangen.[9] Het volk was nog nauwelijks weggetrokken, of het tweetal liet zich aandienen.[10] Eerst maakte Herodes zijn opwachting. Hij boog diep voor zijne keizerlijkeHoogheid, en vroeg toestemming om te spreken.[11] Uitermate geprikkeld richtte Cyrenius zich nu eerst tot hem en zei: 'Ja, spreekop, jij booswicht! De hel is nog te goed om voor jou een naam te kunnenbedenken! Spreek jij, die door de diepste hel bent uitgebraakt! Wat moet je?!'[12] Door deze donderende woorden van Cyrenius verbleekte Herodes van schrik.Bevend van angst bracht hij er niettemin uit: 'Gebieder van Rome's Heerschappij,de boete die U mij hebt opgelegd is niet op te brengen; schenkt U daarom de helftkwijt.[13] Zeus is mijn getuige dat datgene, wat ik heb gedaan, gedaan is met oprechteijver voor Rome![14] Toegegeven dat ik wreed gehandeld heb, maar anders kon het niet! DePerzische delegatie, die zo luisterrijk voor mij verscheen, heeft mij daartoeduidelijk alle aanleiding gegeven! Men heeft mij het gegeven erewoord schendendom de tuin geleid!'[15] Maar Cyrenius antwoordde: ' Jij lelijke leugenaar! Maak dat je wegkomt! Ikben volledig op de hoogte! Verklaar onmiddellijk dat je de boete zult betalen, of iklaat je hier nog op staande voet de kop van je romp slaan!'[16] Nu beloofde Herodes dan de boete te betalen, bang als hij was dat hij zijnleenbriefniet terug zou krijgen; dat zou pas na het betalen van de boete gebeuren![17] Cyrenius zond hem weg en liet nu Maronius Pilla ontbieden.

Page 97: De Jeugd Van Jezus

97

[18] Deze had in de antichambre Cyrenius' woedende stem al gehoord. Meer dooddan levend verscheen hij dan ook voor Cyrenius.[19] 'Maronius, man, kom tot jezelf; jij werd immers gedwongen! Ik heb jou latenroepen omdat je mij belangrijke inlichtingen moet geven! Voor jou geldt er geenandere boete dan die in je hart tegenover God!'

Hoofdstuk 50: Verhoor van de stadhouder door Cyrenius. Poging van destadhouder om de zaak te vergoelijken. Gewetensvraag van Cyrenius.Maronius' bekentenis

[1] Toen Maronius Pilla door Cyrenius zo werd toegesproken viel hem een zwaresteen van het hart. Zijn pols begon rustiger te kloppen en in korte tijd was hij weerin staat om Cyrenius te woord te staan.[2] Toen Cyrenius zag, dat Mariniers Pilla zich herstelde, vroeg hij hem als volgt:[3] 'Maronius, ik bezweer je mij op mijn vragen gewetensvol te antwoorden. Doorwelke uitvlucht ook zul je je mijn misnoegen op de hals halen![4] Vertel me eens, ken je het gezin, waarvan de eerstgeboren zoon de zogenaamdenieuwe koning der joden zou moeten zijn?'[5] Maronius Pilla antwoordde: Ja, althans, naar wat ik van de joodse priesterspersoonlijk heb vernomen. De vader heet Jozef; hij is een meester timmerman, diein heel Judea en in half Palestina als zodanig bekend is en die gevestigd is teNazareth.[6] Zijn integriteit is overal in het land en in heel Jeruzalem wel bekend! Eenmaand of elf/twaalf geleden moest hij ik meen ingevolge een soort van loting eenvolwassen geworden meisje vanuit de joodse tempel onder zijn hoede nemen.[7] Dit meisje nu, dat heeft waarschijnlijk tijdens de afwezigheid van die bravetimmerman ontijdig de liefde bedreven. Ze werd zwanger en bezorgde daardoornaar mijn weten aan die man enorme moeilijkheden met de joodse priesterkaste![8] Tot zover ben ik met deze zaak goed op de hoogte, maar moeilijker is het omhet fijne te weten te komen van de geheimzinnige verhalen die onder het volk inomloop zijn over de bevalling van dit meisje! Om de schande, die hij van zijnvolksgenoten te vrezen had, moet deze man haar nog voor haar bevalling tot vrouwhebben genomen.[9] Zij is bevallen, toen de volkstelling te Bethlehem plaats had, en wel in een stal,voor zover ik te weten ben gekomen.[10] Zoals ik overigens ook al aan Herodes gezegd heb, weet ik er verder niets van[11] Maar Herodes meende dat Cornelius deze, voor hem door de Perzen verdachtgeworden familie ergens onder het volk had willen verborgen houden, om hem opdie manier zijn leenheerschap te kunnen betwisten. Hij weet immers zeer goed, datUw broeder geen vriend van hem is.[12] Meer nog om Cornelius' plannen te verijdelen, dan om die nieuwe koning tepakken te krij-gen, heeft hij tot die krankzinnige gruweldaad kunnen besluiten.[13] Het was dus eigenlijk meer uit wraakzucht tegenover Uw broeder dan uitvrees voor die nieuwe koning, dat hij die kindermoord op touw zette. Dit is alles,

Page 98: De Jeugd Van Jezus

98

wat ik over deze vreemde en uitzonderlijke gebeurtenis weet te zeggen. ,[14] Cyrenius sprak toen: 'Tot dusverre concludeer ik uit wat je gezegd hebt, dat jeweliswaar de waarheid hebt gezegd, maar het is mij geenszins ontgaan, dat jetegelijk in zekere zin probeert Herodes te verschonen ![15] Toch zeg ik je dat de misdaad van Herodes, zoals ik al schreef door niets teverontschuldigen valt![16] Want, als je nog luisteren kunt, dan zal ik jou eens in vertrouwen zeggen,waarom Herodes deze alleronmenselijkste misdaad feitelijk bedreven heeft.[17] Om te beginnen! Herodes is de meest heerszuchtige mens, die ooit door dezeaarde werd gevoed![18] Ware hij ertoe in staat, zou hij een daartoe ook maar enigszins toereikendelegermacht ter beschikking hebben, dan zou hij vandaag nog met ons, Romeinen,Augustus niet uitgezonderd, hetzelfde doen, wat hij met die onschuldige kinderenheeft gedaan! Heb je me nu begrepen?![19] Deze kindermoord heeft hij op touw gezet in de veronderstelling daarmee aanons Romeinen, een hoogst belangrijke dienst te bewijzen en zich daardoor als eenechte Romeinse patriot voor te doen, teneinde van de keizer naast zijnleenheerschap ook nog mijn functie toegewezen te krijgen ![20] En als hij dan, net als ik, vice-Caesar zou zijn geworden, en de autonomebeschikking zou krijgen over een derde deel van heel de Romeinse macht, dan zouhij daardoor in staat zijn om zich van Rome vrij te maken en als onafhankelijkealleenheerser over Azië en over Egypte te regeren![21] Begrijp je het nu? Dit plannetje van die oude schurk is mij maar al te goedbekend. En zoals ik, zo kent hem nu ook Augustus![22] Nu vraag ik jou en je zult met je leven moeten instaan voor de waarheid, of jijvan dit plan van Herodes afwist, toen hij jou dwong als uitvoerder voor hem op tetreden?[23] Spreek dus, maar denk erom, een onwaar ontwijkend woord kost je het leven.Want ik ben van deze zaak nu tot in de kleinste details op de hoogte.[24] Hierdoor werd Maronius Pilla opnieuw lijkbleek en hij stotterde: ' Ja, U hebtgelijk, het was ook aan mij bekend wat Herodes in zijn schild voerde![25] Maar ik was bang voor zijn geïntrigeer, en ik moest hem geen kans geven omnog heviger tegen mij te intrigeren en dus wel naar zijn pijpen dansen.[26] Maar, zo goed als ik hem nu door U heb Ieren kennen, zo goed heb ik hemtoch nog niet eerder gekend, anders zou hij nu niet meer in leven zijn geweest!'[27] 'Mooi,' zei Cyrenius, 'dan schenk ik je nu, in naam van de keizer, wel hetleven, maar ik zal je niet in je ambt herstellen, voordat je geest, die zwaar gestoordis, weer helemaal in orde zal zijn. Ik zal je hier onder mijn eigen ogen latenverplegen en intussen zal ik je functie laten waarnemen door mijn broederCornelius. Want je begrijpt wel, dat ik je nu niet meer echt vertrouwen kan! Jemoet derhalve hier blijven, totdat je weer helemaal gezond bent!'

Hoofdstuk 51: Volledige bekentenis van Maronius Pilla. Cyrenius als wijzerechter

Page 99: De Jeugd Van Jezus

99

[1] Toen Maronius Pilla dit oordeel van Cyrenius te horen had gekregen, sprak hijmet bevende stem:[2] 'Wee mij! Alles is verraden! Het moet de keizer nu wel duidelijk zijn gewordendat ik republikein ben! Wee mij, ik ben verloren!'[3] Maar Cyrenius zei: ' Ja, in mijn oordeel over jouw politieke instelling had ik hetinderdaad bij het rechte eind, en ook in mijn vermoeden waarom je Herodes bij diekindermoord hebt geholpen.[4] Daarom heb ik dan ook gehandeld zoals ik deed.[5] En voorwaar, was je niet net als ik een telg uit een der voor-naamste familiesvan Rome, dan zou ik je zonder pardon een kopje kleiner hebben gemaakt,[6] als ik je althans niet zou hebben laten kruisigen! Maar ik heb je begenadigd inde eerste plaats, omdat je door Herodes tot deze stap bent verleid en vervolgens,omdat je samen met mij en keizer Augustus een van de voornaamste patriciërs vanRome bent![7] Toch, zolang Herodes leeft, en zolang je niet volledig hersteld bent, zul je nietin je ambt worden teruggeplaatst![8] En hier mag je alleen verblijven op voorwaarde, dat je het werk, dat ik je zalopdragen, zonder enige tegenspraak onder mijn voortdurende persoonlijke toezichtzult uitvoeren.[9] In het voorjaar ga ik een dienstreis maken naar Egypte. Je zult mij danvergezellen![10] Er woont daar, ergens buiten de stad, een oude, zeer wijze man. Bij hem zal ikje onder behandeling stellen. Hij zal je wel zeggen wat je mankeert![11] Dan zal ook gauw genoeg blijken, in hoeverre al je uitspraken te vertrouwenzijn.[12] Daarop moet je je dus maar goed prepareren, want daar zul je met meergeconfronteerd worden dan met het Orakel van Delphi![13] Daar zul je tegenover een rechter komen te staan, wiens ogen alleen al in staatzijn om van brons vloeibare was te maken! Bereid je dus goed voor, want hierhoud ik je aan!'

Hoofdstuk 52: Cyrenius' reis naar Egypte. Zijn aankomst in Ostracine. Jozefen Maria besluiten Cyrenius op te zoeken. De eerste woorden van Het Kindje

[1] Het betreffende voorjaar was al gauw aangebroken; half februari begint het al,in die streken.[2] Maar Cyrenius besloot pas half maart te gaan, zijnde dat de tijd, die bij uitstekgeschikt is voor militaire operaties.[3] Tegen half maart dus liet Cyrenius zijn schip weer reisklaar maken, en preciesop de vijftiende scheepte hij zich met Maronius Pilla in voor de reis naar Egypte.[4] De reis werd ditmaal in vijf dagen afgelegd.[5] Cyrenius liet zich nu wel met groot ceremonieel ontvangen, omdat hij nu groteparades zou moeten afnemen, en uitgebreide militaire inspecties moest houden.

Page 100: De Jeugd Van Jezus

100

[6] Hij kon er dus ditmaal niet onderuit zich heel officieel te laten ontvangen.[7] Dientengevolge baarde zijn aankomst te Ostracine heel wat opzien, zodat hetook doordrong tot de ons reeds bekende villa.[8] Jozef zond daarom zijn twee oudste zoons naar de stad om er zich precies vante vergewissen waarom de hele stad zo in rep en roer was.[9] De twee zoons spoedden er zich dus heen en kwamen al spoedig terug met hetgoede nieuws dat Cyrenius in de stad was aangekomen, en dat ze wisten waar hijwoonde.[10] Toen Jozef dit hoorde, zei hij tegen Maria: 'Wij moeten deze grote weldoenervan ons nu onmiddellijk een bezoek gaan brengen om van onze dankbaarheid blijkte geven en het Kindje moeten we meenemen!'[11] Maria was erg blij met dit bericht. Ze zei: 'Vanzelfsprekend, dat doen we lieveJozef; het Kindje is immers Cyrenius' voornaamste en heel speciale lieveling!'[12] Aanstonds deed Maria het Kindje, dat inmiddels flink gegroeid was, nieuwedoor haar zelf gemaakte kleertjes aan, en in haar moederlijke liefde, maar ookargeloosheid vroeg ze haar Kindje toen:[13] 'Gaat mijn hartediefje, mijn zoontjelief, mijn Jezuslief, ook met ons mee naardie lieve "oom Cyrenius"?'[14] Heel opgewekt glimlachte het Kindje, en Het deed duidelijk. Zijn eersteuitspraak nu, en die luidde:[15] 'Maria, nu volg ik jou totdat je eenmaal Mij zult volgen!'[16] Zo'n feestelijke stemming veroorzaakten deze woorden in Jozefs huis, dat zehet bezoek aan Cyrenius er bijna door zouden hebben vergeten.[17] Maar het Kindje zelf wees Jozef erop zijn voornemen nu niet uit te stellen,omdat Cyrenius het ditmaal wel heel druk zou hebben met het behartigen vanandere, meer algemene belangen!

Hoofdstuk 53: Op de parade krijgen Jozef en Maria het te kwaad, zodat zewillen vluchten. Ontmoeting met Cyrenius en Maronius Pilla. Einde van detroepeninspectie. Samen met Cyrenius keert de H. Familie terug

[1] Begeleid door de oudste zoon van Jozef, die hun de weg wees naar de burcht,waar Cyrenius resideerde, gingen Jozef en Maria nu dus direct op weg.[2] Toen zij aankwamen op het grote voorplein, bleek het vol te staan met soldaten,zodat het niet gemakkelijk was om bij de ingang van de burcht te komen.[3] Dus zei Jozef tegen Maria: 'Lieve vrouwe, wat voor mensen onmogelijk is, datblijft ook voor ons onmogelijk.[4] En zo is het voor ons nu ook onmogelijk om tussen al die rijen soldaten doorbij de burcht te komen. Zouden we daarom maar niet direct omkeren en eengunstigere gelegenheid afwachten?[5] Ook het Kindje kijkt al zo angstig naar al die rijen ruige krijgslieden! Het zouer best eens van streek door kunnen geraken en ziek worden. En dat zou dan onzeschuld zijn! Laten we liever teruggaan![6] Maar Maria antwoordde: 'Lieve Jozef, kijk, als mijn ogen mij niet bedriegen,

Page 101: De Jeugd Van Jezus

101

dan is die man daar, die daar, met die schitterende helm op, die juist die laatste rijlangsgaat, niemand minder dan Cyrenius![7] Laten we dus nog even wachten tot hij hierheen komt, misschien ziet hij onswel staan! Hij zal ons dan zeker wel een wenk geven wat te doen, of we naar hemtoe moeten komen of niet!'[8] Jozef sprak: ' Ja lieve, je hebt gelijk, het is inderdaad Cyrenius zelf![9] Maar, kijk nu ook maar eens goed naar die andere held, die daar naast hemloopt; mijn naam zal niet langer Jozef zijn, als dat niet de beruchte stadhouder isvan Jeruzalem![10] Wat moet die man nu toch hier? Zou zijn aanwezigheid soms iets te makenkunnen hebben met ons? Zou Cyrenius ons misschien toch nog op schandelijkewijze aan Herodes hebben uitgeleverd?[11] Het is maar een geluk, dat hij mij en jou vast en zeker niet persoonlijk kent;door dieper Egypte in te trekken kunnen wij ons wellicht opnieuw redden![12] Kende hij mij of jou persoonlijk, dan waren we op dit moment al verloren,want hij is nog maar een pas of twintig van ons vandaan; hij kan ons zo latengrij-pen![13] Laten we zo vlug mogelijk weg gaan, als Cyrenius ons in de gaten krijgt is hetmet ons gedaan, want hij zal ons zeker nog wel kennen!'[14] Hiervan schrok Maria zo geweldig, dat ze onmiddellijk terug wilde gaan,maar de dicht opeengepakte nieuwsgierige volksmenigte maakte vluchtenonmogelijk; men kon daar niet dwars doorheendringen.[15] Jozef zei: 'Wat niet kan, dat kan niet; laten we ons schikken in Gods Wil. DeHeer zal ons ook dit maal zeker niet in de steek laten![16] Laten we voorzichtigheidshalve onze hoofden wat afwenden, zodat Cyreniusons tenminste niet direct herkent.[17] Op datzelfde moment ging Cyrenius echter vlak langs Jozef voorbij, zo dichtzelfs, dat hij hem min of meer opzij drong. Vanwege het gedrang van de mensenkon Jozef echter niet achteruit. Toen nu Cyrenius die 'lastpost' achter hem eenseven afkeurend aankeek, herkende hij Jozef terstond![18] Op dit moment van ontdekking van Jozef en Maria en het hem toelachendeKindje, schoten zijn ogen vol tranen, en kon hij van vreugde bijna niet praten.[19] Zich snel herstellend, greep hij vlug Jozefs hand, drukte die aan zijn borst, enzei:[20] 'Beste, hoogverheven Vriend, je ziet waar ik mee bezig ben![21] Het spijt me dat ik je nog niet kon komen bezoeken, maar deze inspectie is zoafgelopen. Ik zal de troepen nu bevelen zich in hun kazernes terug te trekken.[22] Daarna zal ik hun commandant mijn instructies geven voor morgen, endadelijk daarna zal ik verkleed hier terug zijn en je begeleiden naar je woning!'[23] En vol vreugde wendde hij zich nu tot Maria en tot het Kindje, en, terwijl hijhet Kindje liefkoosde, vroeg hij:[24] 'Hé, jij, mijn leven, mijn alles, kén je me nog? Houd je nog van me? Jij,heerlijk Kindje van me![25] Nu spreidde het Kindje Zijn handjes wijd open voor Cyrenius, glimlachte heellief naar hem, en zei toen erg duidelijk:

Page 102: De Jeugd Van Jezus

102

[26] 'O Cyrenius, Ik ken je goed, en Ik houd van je, omdat je zoveel van Mij houdt.Kom bij Me, want Ik moet je zegenen!'[27] Dit werd voor Cyrenius nu toch echt te veel! Hij nam het Kindje in zijnarmen, drukte Het aan zijn borst en zei:[28] 'Ja, mijn leven, met jou op mijn armen wil ik wel een decreet uitvaardigen vanlangdurige vrede tussen de volkeren!'[29] Hij riep nu de commandant bij zich en drukte zijn volle tevredenheidtegenover hem uit! Hij gaf hem bevel de troepen te laten inrukken en hen op zijnkosten drie dagen vrij te houden, vervolgens nodigde hij de commandant met eenaantal hoge officieren uit voor een etentje in Jozefs villa![30] Begeleid door de zich steeds meer verwonderende Maronius Pilla, ging hij nu,zomaar in het tenue dat hij aanhad, zonder verder verwijl, het Kindje zelf op dearm dragend, met Jozef en Maria de stad uit, richting villa! Daar aangekomen, liethij door zijn eigen bedienden met bekwame spoed een feestelijke maaltijdklaarmaken. Dit optreden van Cyrenius baarde in de stad heel wat opzien. Het volkwas wild enthousiast over Cyrenius, die zo'n groot kindervriend bleek te zijn.

Hoofdstuk 54: Angstige vragen van Jozef aan Cyrenius over Maronius Pilla.Geruststellend antwoord van Cyrenius. Aankomst bij het buitenhuis

[1] Dit alles beviel Jozef uitstekend, en hij loofde de Heer van harte voor dezegunstige wending, die zijn angstige bezorgdheid volkomen ophief.[2] Toch hinderde hem de aanwezigheid van Maronius wel enigszins; hij wistimmers nog steeds niet wat die vriend van Herodes hier nu eigenlijk te maken had![3] Onderweg ging hij daarom quasi argeloos naast Cyrenius lopen, en vroeg hijhem met gedempte stem:[4] 'Nobele vriend, is die martiale figuur, die daar loopt, is dat niet Maronius vanJeruzalem?[5] En, als hij dat inderdaad is, die vriend van Herodes, wat doet hij dan hier?[6] Heeft hij soms lucht van mij gekregen, en wil hij mij hier opspeuren engevangen nemen misschien?[7] Grote nobele mensenvriend, Iaat mij toch niet langer in onzekerheid![8] Nu greep Cyrenius Jozefs hand en zei, eveneens heel zachtjes:[9] 'Maar mijn beste, mijn achtenswaardige vriend, voor die, inderdaad gewezenstadhouder van Jeruzalem, behoef je niet de minste angst te koesteren![10] Vandaag nog zul je ervan overtuigd raken dat hij meer reden heeft, véél meer,om bang te zijn voor jou, dan jij voor hem![11] Je moet namelijk weten, dat hij niet langer stadhouder is van Jeruzalem, maarhij is, zoals hij daar gaat, mijn regelrechte gevangene! Hij komt ook niet terug opzijn post voordat hij helemaal bekeerd en genezen zal zijn![12] Ik heb hem juist om jouwent wille meegenomen; hij deed het tijdens eenverhoor, toen na die gruwelen, voorkomen, alsof hij jou en Maria persoonlijkkende![13] Maar zo te zien kent hij nóch jou, noch óók Maria, je vrouw!

Page 103: De Jeugd Van Jezus

103

[14] Dat lijkt om te beginnen water op onze molen![15] Hij weet er echter absoluut niets van dat jij hier bent; verraad je dus niet![16] Hij verwacht hier alleen een bijzonder wijze man te ont-moeten, die hem deverborgen roerselen van zijn ziel moet bloot-leggen![17] En dat is dan niemand anders dan jijzelf! Want zoals ik al zei, heb ik hemdaarom meegenomen, opdat hij in jou die wijze man zal Ieren kennen, Iaat hemdus daarmee zijn voordeel mogen doen![18] Hij is bij voorbaat nu al vreselijk bang voor je, en naar zijn bleke gezicht teoordelen, heeft hij wellicht al geconcludeerd, dat jij de man van mijn keuze bent.[19] Laat dit je voorlopig geruststellen; de rest zal je gauw genoeg blijken!'[20] Jozef was blij dit van Cyrenius te hebben mogen vernemen. Heimelijk lichttehij nu ook Maria en zijn oudste zoon in hoe die zich tegenover Maronius moestengedragen, zodat er van Cyrenius' plannen niets zou kunnen uitlekken. En zo werddan, rustig aan, tenslotte de villa bereikt, waar zoals gezegd de voorbereidingenvoor het etentje werden getroffen.

Hoofdstuk 55: Het feestelijke etentje. Maria's schermutselingen met Cyreniusin haar grote nederigheid. De goddelijke Wijsheid van het Kindje beschaamtalles

[1] Toen het eten gereed was kwamen de gasten naderbij. Cyrenius, tot dan toe nogsteeds liefkozend met het Kindje spelend, gaf Hem nu terug aan Zijn Moeder, enno-digde de gasten uit om aan tafel te gaan.[2] Iedereen zocht nu een plaatsje, maar Maria ging omdat ze niet feestelijkgekleed was, met het Kindje naar de zijkamer en nam plaats aan de tafel, waaraanook Jozefs zonen gezeten waren.[3] Cyrenius, die dit direct bemerkte, ging haar echter vlug achterna en zei:[4] 'Maar lieve Moeder-van--mijn-Leven, wat bent U nu toch van plan?[5] Het ging bij mij juist in de eerste plaats om U en het Kindje! U bent deKoningin van ons gezelschap! En zoudt dan juist U niet willen deelnemen aan hetfeestmaal dat ik nota bene speciaal voor U liet aanrichten ? ![6] Dat gaat toch zo maar niet! Kom maar vlug mee naar de grote kamer, en neemplaats aan mijn rechterzij; links van mij zit Uw gemaal!'[7] Maar Maria gaf hem ten antwoord: 'Weet U, beste heer Cyrenius, ik heb heelerg eenvoudige kleren aan; dat is toch geen gezicht naast Uw prachtige uniform!'[8] Cyrenius nu weer: 'Maar lieve Moeder, als mijn met goud gegalonneerdekleding, die voor mij niets te betekenen heeft, U in verwarring brengt, dan zou ikdie maar het liefst onmiddellijk uitdoen om in plaats daarvan een simpelmatrozentenue aan te trekken, mits ik U dan aan mijn tafel niet zou behoeven temissen!'[9] Maria door Cyrenius' minzaamheid volledig overtuigd, veranderde nu vanmening; en ging toch naast Cyrenius aan tafel, terwijl ze het Kindje op haar armhield.[10] Toen allen gezeten waren, keek het Kindje Cyrenius onafgebroken

Page 104: De Jeugd Van Jezus

104

glimlachend aan, terwijl ook Cyrenius uit louter liefde zijn ogen niet van Hem konafwenden![11] Een poosje hield hij dit vol, maar toen werd zijn liefde tot het Kindje hemweer te machtig.[12] Dus vroeg hij aan het lieve Kleintje: 'Zeg Kleintje, mijn Leven, zou Je nietweer op mijn arm willen?'[13] Het Kindje lachte nu nog lieflijker tegen Cyrenius en zei heel duidelijk:[14] 'Lieve Cyrenius, Ik kom heel graag bij je; Ik houd zoveel van je, omdat jijzoveel van Mij houdt!'[15] Aanstonds strekte Cyrenius zijn armen nu weer naar het Kindje uit, en namHet bij zich op schoot, waarna hij Het innig begon te liefkozen.[16] Maria zei nu schertsend: 'Maak Mijnheer Cyrenius niet vuil hoor!'[17] Dit gezegde ontroerde Cyrenius echter hevig en hij zei dan ook: 'Maar lieveMoeder, ik zou willen dat ik zo rein was, dat ik dit Kind waardig op mijn arm kandragen![18] Vuil maken kan dit Kind mij nóóit; Het kan mij alleen maar reinigen! ,[19] En, zich weer tot het Kindje wendend, zei hij: 'Is het niet zo, Kindje-mijn, datik eigenlijk nog erg onrein ben en erg onwaardig Je te dragen.?[20] Maar het Kindje antwoordde nu heel duidelijk: 'Cyrenius, wie Mij liefheeftzoals jij, die is rein! Van hem houd Ik net zoveel als hij van Mij!'[21] Helemaal in de wolken vroeg Cyrenius nu verder nog aan het Kindje:'Kindeke-mijn, hoe is het toch mogelijk dat je, nog pas een paar maanden oud, alzo wijs en zo duidelijk kunt praten? Heb je dat van je moeder geleerd?'[22] Het Kindje richtte Zich nu, fijntjes lachend, recht op in de armen vanCyrenius, en Het zei als een kleine Heerser:[23] 'Cyrenius, het komt daarvoor helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op hetonderwezen worden, wel op wat voor een geest men heeft! Leren moeten alleenhet lichaam en de ziel; terwijl de geest reeds alles uit God in zich heeft![24] Ik bezit nu die Goede Geest uit God in zijn volle Macht! Dat is de reden, datik al zo vroeg kan praten!'[25] Dit antwoord maakte Cyrenius bijna uitzinnig van verbazing; ook de rest vanhet gezelschap overigens, zodat zelfs de stadscommandant zich niet konweerhouden te zeggen: 'Bij Zeus, dit kind maakt nu reeds al onze wijzen teschande! Waar blijven in vergelijking hiermee een Plato, een Socrates, en nog eenshonderd andere wijsgeren?! En wat zal dit kind dan wel presteren als het eenmaalvolwassen geworden is?' Cyrenius antwoordde: 'Beslist meer dan al onze wijsgerenen al onze goden tezamen!'

Hoofdstuk 56: Maronius diep onder de indruk van het Kindje. Cyrenius'tevredenheid met Maronius

[1] Even na deze wondere woorden van het Kindje richtte Cyrenius zich tot dealsmaar bleker wordende Maronius en zei tegen hem:[2] 'Maronius Pilla, wat zeg jij wel van dit Kindje? Heb jij ooit iets dergelijks

Page 105: De Jeugd Van Jezus

105

gezien of gehoord?[3] Is dit niet duidelijk meer dan onze mythe over Zeus, die ergens op een eilandaan de tepels van een geit zou hebben gezogen?![4] Zou dit niet ook veel méér voorstellen dan de twijfelachtige traditie over destichting van Rome, over die pleegkinderen van een wolvin?![5] Zeg eens iets, wat denk je ervan? Ik heb je immers in mijn gevolg meegenomenopdat je zoudt luisteren, kijken en concluderen, en dan mij je oordeel geven!'[6] Maronius Pilla pakte al zijn moed bijeen en zei:[7] 'Hoge autoriteit over Azië en over Egypte, wat zou ik, onnozele hals, hieroverkunnen zeggen? Waar de grootste gevestigde wijsgeren van de wereld moestenverstómmen, waar de wijsheid van Apollo en van een Minerva als op het gloeiendaambeeld van Vulcanus jammerlijk tot een allerdunst velletje blik verpletterdworden.[8] Ik kan hierover niets anders zeggen dan dat het de goden kennelijk heeftbehaagd, om uit hun midden een godheid naar deze aarde te zenden, die deallerhoogste wijsheid bezit! Egypte, dat oude, door alle goden begunstigde land,moet ook wel het vaderland van deze god der goden zijn, dit land zonder sneeuwenijs!'[9] Glimlachend merkte Cyrenius op: 'In zeker opzicht heb je geen ongelijk; maar,[10] dat je dit Kind een Kind van alle goden noemde, dat moet toch wel eenvergissing van je zijn![11] Hier, aan mijn beide zijden immers zitten de vader en de moeder van hetKind, en dat zijn mensen, zoals wij, jij en ik![12] Hoe zou uit hen nu een 'godenkind aller goden' kunnen voortspruiten ?[13] Bovendien... de voorname bewoners van de Olympus zouden zichzelf mooi dedas hebben omgedaan met dit Kind; Het zou door Zijn enorme overwicht aanwijsheid al heel gauw met hen hebben afgerekend![14] Ik moet je dus verzoeken om iets heel anders te verzinnen, je loopt anders noggevaar dat alle goden je tegelijk te pakken zullen nemen, en dat ze je in levendelijve met Minos, Aeacus en Rhadamanthys zullen confronteren om je vervolgensdefinitief aan Tantalus uit te leveren, als je zulke uitspraken doet!'[15] Nu kreeg Maronius het echt te kwaad en, na een poosje bedenktijd zei hij:'Hoogheid, verantwoordelijk consul en vicekeizer, ik denk dat het oordeel van diedrie onderwereld rechters over mij al zo ongeveer vaststaat, en het lijkt mij, datook de goden op hun Olympus dat al nagenoeg volledig hebben onthuld![16] Gauw genoeg zouden wij de raad van onze goden kunnen ontberen, haddenwe slechts voldoende wijze mannen, die hun wijsheid niet uit hun duimen zuigen![17] Werkelijk, de woorden van dit Wonderkind maken op mij meer indruk dan bijwijze van spreken drie Olympussen vol versgebakken goden!'[18] Cyrenius sprak nu: 'Maronius, als jou dat volle ernst is, dan kan alles jevergeven worden; maar daarover zouden we dan toch eerst nog wel een paarwoordjes moeten wisselen. Laten we het voorlopig echter hier maar bij laten!'

Page 106: De Jeugd Van Jezus

106

Hoofdstuk 57: Besluit van de maaltijd. Cyrenius hoort Maronius uit over deH. Familie. Maronius bekent een leugen om bestwil

[1] Nadat de feestmaaltijd, die bij Cyrenius nooit langer duurde dan twee uren, teneinde was, gingen de commandant en de centurions weer naar de stad, met hetuit-drukkelijke bevel van Cyrenius, hem die dag verder geen eerbetoon te brengen.[2] Toen allen zich nu hadden verwijderd, nam Cyrenius Maronius pas goedonderhanden.[3] In tegenwoordigheid van Jozef en van Maria het Kind je weer op haar armvroeg hij:[4] 'Maronius, toen ik je te Tyrus verhoorde over Herodes, heb je mij gezegd, enook formeel bevestigd, dat je die bewuste brave timmerman, een zekere Jozef, uitde streek van Nazareth, persoonlijk kende.[5] En ook een zekere Maria die die timmerman vanuit de Tempel tot vrouw,althans tenminste in bescherming, had genomen![6] Nu wij hier bij mijn gastheer, zoveel tijd ervoor hebben, kon je mij daarvan weleens een wat nadere omschrijving geven![7] Dezer dagen ben ik namelijk te weten gekomen, dat die familie zich in feitehier in Egypte moet bevinden. En ook, dat het een heel ander gezin moet zijn, danhetwelk mij door mijn broer is uitgeleverd, en dat ik nog in bewaring houd![8] En, ondanks je Herodiaanse gruwelconspiratie, zul je toch wel zoveelrechtsgevoel en menselijkheid bezitten om te erkennen, dat het afschuwelijk zouzijn om onschuldige mensen nodeloos gevangen te houden, vanwaar ze ookgekomen mogen zijn![9] Geef mij daarom eens een wat nauwkeuriger beschrijving van dat beruchtepaar, dan kan ik het hier in de omgeving wellicht laten opsporen engevangennemen; want dat eisen onze staatswetten ![10] Te meer mag ik dat van je verlangen, omdat je mij zelf verzekerd hebt dat jedat gezin persoonlijk kent! Aan hun arrestatie is mij alles gelegen!'[11] Nu kwam Maronius opnieuw in de grootste verlegenheid; hij wist er zich nietuit te redden, want noch Jozef, noch ook Maria had hij ooit eerder gezien![12] Na een poosje wist hij er dan met horten en stoten uit te brengen:[13] 'In vertrouwen op Uw goedheid en barmhartigheid, Hoogheid, moet ik dan nueindelijk, bij Zeus en alle andere goden bekennen, dat ik die bewuste Jozef enMaria helemaal niet ken ![14] Mijn bekentenis te Tyrus was maar een loze uitvlucht; ik trachtte U toen nogkwaadaardig te bedriegen.[15] Maar nu ben ik er wel achter gekomen, dat U nauwelijks te bedriegen bent. Ikwil dat dan ook niet meer, en dus heb ik U nu de volle waarheid gezegd. ,[16] Nu wilde Jozef iets zeggen, maar Cyrenius wenkte hem, nog te zwijgen. Zelfzei hij echter tegen Maronius:[17] 'Nu we er zo voor staan, zullen we nog wel even langer moeten praten enoverleggen, want nu zie ik pas, wat voor een uiterst gevaarlijk individu jij voor deStaat bent! En nu, onder ede, geef je me tekst en uitleg op al mijn vragen!'

Page 107: De Jeugd Van Jezus

107

Hoofdstuk 58: Zelfverweer van Maronius Pilla; zijn juiste besluit. Jozef alsscheidsrechter. Nobel oordeel van Cyrenius

[1] Maronius nu tot Cyrenius: 'Maar Hoogheid, hoe kan ik nu nog eenstaatsgevaarlijke aanhanger van Herodes zijn?[2] Ik erken nu immers dat die dwingeland streeft naar alleen heerschappij overAzië.[3] En ik zou hem dan nog op de een of andere manier van dienst kunnen zijn? Hoedan? Herodes kon nauwelijks tegen de joden kinderen optreden met dat handjevolJeruzalemse soldaten![4] En die gruweldaad heeft hem zo'n echec opgeleverd, dat hij een dergelijkeonderneming in geen tijden meer zal wagen.[5] Ik was trouwens maar een noodhulp voor hem, en, omdat hij mij dreigde metRome, moest ik wel doen wat hij wilde![6] Nu ik echter van U precies weet hoe deze zaken staan, en nu ik geen machtmeer ter beschikking heb, en ook niet meer hebben wil,[7] zie ik beslist niet in, op welke wijze ik nog staatsgevaarlijk zou kunnen zijn.[8] Als U mij bij U houdt, als borg voor mijn trouw jegens Rome, maakt U mijveel gelukkiger, dan wanneer U mij opnieuw stadhouder van Palestina en Judeamaakt![9] Heel serieus sprak Maronius deze woorden uit. Geen spoor vandubbelzinnigheid was er in wat hij zei te bekennen.[10] Daarom zei Cyrenius tegen hem: 'Goed broeder, ik geloof wat je hebt gezegden ik vind ook dat je ditmaal ernstig hebt gesproken[11] Maar ten einde absoluut zeker van de waarheid te zijn, ont-breekt er nog éénding, en dat is het oordeel van die wijze man, over wien ik je al te Tyrus vertelde.Let op![12] Dat orakel aller orakels staat hier voor ons![13] Deze man heeft je doorzien tot en met je innerlijkste gedachten nuances. Laatons hem dus vragen, hoe hij over jou denkt![14] Naar zijn uitspraak zal jou geschieden! Als hij je weer landvoogd te Jeruzalemmaakt, dan word je vandaag nog als zodanig benoemd![15] Maar, doet hij dat op goede en de meest wijze gronden niet, dan blijf je mijngijzelaar.[16] Desgevraagd sprak dus nu Jozef: 'Nobele vriend Cyrenius, wat mij betreft isMaronius nu gezuiverd; U kunt hem zonder meer zijn post teruggeven![17] Maar, we zijn immers in Gods Hand, de Hand van de Almachtige, Eeuwige!Welke macht zou het dan nu nog tegen ons kunnen opnemen?'[18] Nu hief Cyrenius bezwerend zijn hand op en sprak plechtig: 'Dan, Maronius,zweer ik jou, bij de levende God van deze wijze man, dat je van nu af weerlandvoogd van Jeruzalem bent!'[19] Maronius antwoordde echter: 'Geeft U dat ambt toch liever aan iemandanders, en houdt U mij dan bij U; dat maakt mij veel gelukkiger!'[20] Nu zei dan Cyrenius: 'Wees dan maar mijn ambtskameraad voor zolang

Page 108: De Jeugd Van Jezus

108

Herodes nog leeft; daarna word je dan hoogste gezagvoerder over heel het joodserijk!' Dit voorstel nam Maronius gaarne aan

Hoofdstuk 59: Jozef stelt vragen over Herodes. Maronius Pilla antwoordt. Hetafschuwelijke einde van Herodes

[1] Vervolgens zei Jozef tegen Maronius: 'Door de grote genade van mijn God enHeer heb ik mogen vaststellen, dat in U geen kwade wil meer heerst.[2] Nu zou ik U willen vragen mij te willen vertellen -U zult dat toch ongetwijfeldhebben kunnen waarnemen -hoe Herodes achteraf denkt over de kinderen, die hijheeft vermoord omwille van de nieuwe koning der joden?[3] Is hij innerlijk niet van streek door het onschuldig vergoten bloed van diekinderen? Door het geweeklaag van hun moeders?[4] Wat zou hij doen, als hij achteraf zou vernemen, dat hij bij de vele vermoordekinderen nog niet het Kind vermoord heeft, waarom het toen ging?[5] Als hem ter ore zou komen, dat het bewuste Kind nog leeft en dat Het ergens inJudea of Palestina het uitstekend maken zou?'[6] Stomverbaasd keek Maronius Jozef nu aan, en zei dan na een poos je :[7] 'Werkelijk, Wijze-der-wijzen, daarop kan ik u niets anders antwoorden dan dit:[8] Als u van uw kennis daarom trent eventueel op een allerinfaamste maniermisbruik zoudt willen maken, door van hem zo'n tienduizend pond goud te vragenin ruil voor het aanbod om hem dan, met zekerheid, dat bewuste kind te verraden,[9] dan zoudt u dat enorme bedrag gegarandeerd bij vooruitbetaling ontvangen![10] In vergelijking met zijn heerszucht telt goud namelijk nauwelijks voor hem![11] Hij bezit zoveel goud, dat hij huizen van zuiver goud zou kunnen latenbouwen; daarom geeft hij daar nog nauwelijks iets om, maar hij zou al zijn goudbest in zee willen gooien, of een hele wereld vol mensen willen vermoorden omzijn troon toch maar te kunnen behouden![12] Mij heeft hij ook direct geprobeerd, met veel goud, diamanten, robijnen enforse paarlen om te kopen![13] Ik heb dat, vanwege mijn Romeinse patriciërschap, die bloedhond toen ernstigkwalijk genomen.[14] Zijn toorn jegens mij werd daar nog groter door, en, op quasi-patriottischemanier, heeft hij mij toen met Rome gedreigd![15] Ik moest toen wel doen wat hij van mij eiste; er was voor mij geen uitwegmeer. Eigener beweging heeft hij mij toen een document gegeven, waarin hijtegenover Rome de volle verantwoordelijkheid op zich nam.[16] Daarom was ik gedwongen zo te handelen als U nu ongetwijfeld bekend is.[17] U kunt er volledig van overtuigd zijn, dat tot nu toe van hem niets goeds teverwachten is.[18] Meer behoef ik U, die zelf zo wijs zijt, over deze furie der furiën, over ditlevende Medusahoofd niet te vertellen!'[19] Jozef zei: 'De eeuwige, Ene en Ware God zal je voor dit eerlijke antwoord

Page 109: De Jeugd Van Jezus

109

zegenen.[20] Geloof me, je zult zelf nog vaststellen, dat God, die grenzeloos rechtvaardigis, dit uitvaagsel van de mensheid nog op deze wereld een bepaalde kroon zalopzetten, waarnaar hij door zijn bloeddorst feitelijk haakt; een kroon, waaroverheel de wereld zich nog zal verwonderen!'[21] Nu hief het Kindje een handje omhoog en, heel duidelijk sprak Het: 'Herodes,Herodes, geen vloek heb Ik voor jou, maar wel zul je op deze wereld nog eenvreselijk pijnlijke kroon moeten dragen; méér pijn zal die je veroorzaken, dan devracht goud deed, die je aan Rome moest afdragen![22] En terzelfder tijd dat het Kindje dit in Egypte zeide, werd Herodes overdektmet hoofdluizen! Tijdens de rest van zijn leven had zijn huispersoneel nognauwelijks iets anders te doen, dan hem te zuiveren van de luizen, die zich enormvermenigvuldigden, en die hem tenslotte de dood in voerden!

Hoofdstuk 60: Cyrenius' woede over Herodes door het Kindje bekoeld. 'Wieheeft de langste arm,'vraagt het Kindje. Een vernietigingswonder

[1] Toen Cyrenius dit alles van Maronius Pilla had gehoord, plus dat van Jozef ennog dat van het Kindje, werd hij als door het dolle heen van woede, en hij zei:[2] 'O grenzeloze Machten van de allerhoogste Heerser der ruimten, hebt gij danwerkelijk geen bliksems meer ter beschikking, om naar deze monsterlijke vazalvan Rome te slingeren?![3] O mijn goede broeder, Caesar Augustus, welke furie* (* Lat. wraakgodin.)heeft je indertijd verblind, toen je deze schurk, dit uitvaagsel uit de diepsteTartarus*,( *Gr. Onderwereld) .neen, uit die ware Orcus*** (*** Lat.Onderwereld) .beleende met Palestina en met Judea?[4] Neen, te veel is het, om dit alles in eenmaal te moeten horen! Maronius,waarom heb jij mij in-dertijd over dit alles niets verteld, toen Herodes te Tyrusdoor mij werd verhoord?[5] Standrechtelijk had ik hem toen al zijn Medusahoofd* (*Gr. Medusa was eenvan de drie 'Gorgonen', vrouwelijke monsters). van de romp moeten slaan![6] Dan zou nu een andere, een waardigere vazal de positie van dit monster uitGriekenland bekleden![7] Maar nu, wat kan ik nu nog ondernemen? Zijn boete heeft hij betaald; eentweede kan ik hem nu niet meer opleggen! Ik kan hem nu verder niet meerstraffen![8] Maar pas wel op, jij oude bloedhond, jij hyena der hyena's, op jou zullen weeen jacht ontketenen, zoals er zelfs onder alle furiën nooit gedroomd is!'[9] Maronius, Jozef en Maria rilden van ontzetting over deze woede van Cyrenius;zij durfden nauwelijks vermoeden, wat hij wellicht nog zou uitbroeden![10] Hij was ook veel te opgewonden dan dat iemand hem nog een vraag durfdestellen.[11] Alleen het Kind je gaf geen enkel blijk van schrik over die heftige stem van

Page 110: De Jeugd Van Jezus

110

Cyrenius; Het bleef hem steeds rustig aankijken.[12] Toen zijn stormachtige gevoelens enigszins tot bedaren waren gekomen, sprakhet Kindje opnieuw zeer duidelijk tegen Cyrenius:[13] 'Cyrenius, o luister naar Mij, kom hier bij Mij en neem Me op je arm, en draagMij dan naar buiten, dan zal Ik jou eens iets laten zien!'[14] Deze woorden vloeiden Cyrenius als balsem in het gewonde hart! Terstondging hij met open armen op het Kindje af, nam Het zachtkens en liefdevol op zijnarm en droeg Het begeleid door Jozef, Maria en Maronius Pilla naar buiten.[15] Ze waren al gauw in de vrije natuur en toen vroeg het Kindje weer duidelijksprekend aan Cyrenius:[16] 'Cyrenius, wie van ons beiden heeft de langste arm? Meet de Mijne eensaftegen de jouwe!'[17] Cyrenius was zo verwonderd over deze vraag, dat hij stil hield, en niet wistwat aan het Kindje te antwoorden. Hij zag immers duidelijk de zijne wel driemaalzo lang als de twee van het Kindje samen![18] Maar het Kindje zei opnieuw: 'Cyrenius, je ziet je eigen arm als veellangerdan de Mijne?[19] En toch zeg Ik je dat de Mijne veellanger is dan de jouwe![20] Zie je, daar in de verte die hoge zuil die met een godenfiguur getooid is?[21] Pak jij die van hier af nu eens met je langere arm beet, gooi hem omver, envermorzel hem dan eens even tussen je vingers!'[22] Cyrenius, nog meer onthutst nu dan zoëven, zei, na een ogenblikje pauzeren:'Maar Kindje mijn, Leven van me, behalve voor God is zoiets voor niemandmogelijk!'[23] Maar nu strekte het Kindje Zijn armpje uit naar de zuil, die zeker duizendpassen ver weg stond, en de zuil viel om en verpulverde tot stof![24] En het Kindje vervolgde: 'Heb over Herodes dus óók maar geen zorgen, wantMijn arm reikt verder dan de jouwe! Herodes heeft zijn loon al te pakken, maar jij,jij moet hem vergeven, zoals ook Ik hem vergeven heb! Dat zal beter voor jou zijnook, want ook Herodes is een blind kind dezer aarde!' Deze woorden van hetKindje ontnamen Cyrenius zijn heftigheid geheel en al, en in stilte begon hij hetKindje nu echt te aanbidden!

Hoofdstuk 61: Maronius Pilla is verbijsterd; Jozef vraagt waarom. Heidenseopvatting van Maronius. Verklaring van Jozef. Cyrenius maant totvoorzichtigheid

[1] Maronius Pilla was zozeer verbijsterd over dit wonder, dat heel zijn lichaamtrilde, als een espeblad in een zware storm![2] Jozef, die direct Maronius' noodtoestand inzag, ging vlug naar hem toe en zei:[3] 'Maronius Pilla, waarom beef je zo verschrikkelijk? Heeft iemand je gekwetst?'[4] Maronius antwoordde: 'Maar man toch, U hebt gemakkelijk praten! Op dezeaarde kan niemand zich met U meten! U bent een god, aan wie alle elementengehoorzamen!

Page 111: De Jeugd Van Jezus

111

[5] Maar ik ben maar een zwak en sterfelijk man, wiens leven evenzeer van Uafhankelijk is, als die zuil daar was![6] Door Uw denkkracht alleen al kunt U mij en de hele wereld wellicht in eenoogwenk vernietigen![7] Hoe zou ik dan niet beven voor U, die wellicht de machtigste man van devoorvaderen onzer goden bent, als die tenminste echt bestaan!?[8] Sinds eeuwen was die zuil daar toegewijd aan Jupiter Stator; stormen enbliksems hebben hem altijd met het grootste ontzag ontzien![9] En die is nu, nota bene door Uw nog onmondige Kind, vermorzeld! Als nu UwKindje al zoiets kan, wat voor macht moet er dan niet in U schuilen?![10] Laat mij, waardeloze aardworm, U dus maar aanbidden!'[11] Maar nu zei Jozef: 'Luister, vriend en broeder Maronius; je vergist je deerlijk![12] Ik ben niets meer dan jij, óók een sterfelijk mens dus! Beloof je me levenslangte zullen zwijgen tegenover iedereen hier, dan wil ik je wel "inlichten"![13] Zou je die zwijgplicht echter verbreken, dan zal het jou niet beter vergaan, danhet die zuil daar is vergaan![14] Maar denk je te kunnen zwijgen en wil je het, luister dan naar me!'[15] Maar nu smeekte Maronius Jozef op zijn knieën om hem toch liever niets tevertellen. Stel dat hem daarbij toevallig iets 'uit de mond zou vallen', dan was hijverloren.[16] Maar Jozef zei hem daarover geen zorg te hebben: 'De Heer van hemel enaarde straft nooit iemand om enig toeval! Je kunt me gerust zonder angst aanhoren.[17] Wat ik je zal toevertrouwen, zal je niet vernietigen, maar in tegendeel vooreeuwig behouden!'[18] Cyrenius kwam er nu dichterbij staan; hij zei tegen Jozef, terwijl hij hetKindje nog aanbiddend en liefkozend op zijn arm droeg:[19] 'Beste vriend, laat Maroni-us liever met rust. Thuis zal ik hem zelf eerst nogwat voorbereiden; dan kun je hem morgen verder inwijden.'[20] Hiermee ging Jozef akkoord en dus ging hij met het gezelschap mee naarbinnen.

Hoofdstuk 62: Cyrenius en Jozef wedijveren om het welzijn van eenmensenziel. Jozef over broederliefde en mensenliefde. Waarom wij mensentwee ogen, twee oren en maar één mond hebben

[1] Tegen de avond zei Cyrenius tegen Jozef: 'Mijn vriend en goddelijke Broeder,wat spijt het mij, dat ik nu niet bij je kan blijven overnachten![2] En wat jammer is het dat ik morgen vóór de middag druk ben met staatszaken![3] Maar 's middags tegen drieën zal ik met Maronius terugkomen, dan kun jij hemnadat ik hem de "lagere wijding" zal hebben gegeven jouw hogere wijdingtoedienen ![4] Want er is mij veel aan gelegen dat deze, overigens zo ontwikkelde man, doorde heilige levensleer van jouw God, die ik de Enige Ware en Levende acht, geredwordt!'

Page 112: De Jeugd Van Jezus

112

[5] Jozef antwoordde: 'Ja waarde vriend, dat is goed en billijk; voor de Heer is erniets aangenamer, dan dat wij zelfs onze vijanden liefdevol behandelen, en dat wijzorg dragen voor en bezorgd zijn om hun tijdelijk en hun eeuwig heil![6] Behandelen wij dus welke zondaar ook als een dwalende broeder, dan zal Godons evenzeer behandelen als Zijn dwalende kinderen![7] Hen echter, die alsmaar Zijn straf over zich afroepen, zal Hij behandelen alskwaadaardige schepselen! Hij zal hen doen omkomen als eendagsvliegen ![8] Want de Heer heeft ons twee ogen gegeven en slechts een mond om te spreken,opdat wij met het ene oog de mens als mens en met het andere oog de mens alsbroeder beoordelen![9] Als een mens tegenover ons faalt, dan moeten wij ons broederoog geopendhouden en ons mensenoog sluiten;[10] maar als een broeder tegenover ons faalt, dan moeten we ons broederoogsluiten en ons mensenoog op onszelf richten. Op die manier zullen wij onszelf danzien als falende mens tegenover een falende broeder.[11] Met onze ene mond echter moeten wij zowel een God als een Heer en eenVader erkennen, dan zal HIJ ons allen als Zijn kinderen erkennen![12] Ook God heeft twee ogen en een mond. Met Zijn ene oog beziet Hij Zijnschepselen, met het andere Zijn kinderen.[13] Als wij elkaar bezien met ons broederoog, dan zal de Vader ons bezien metZijn Vaderoog.[14] Bezien wij elkaar met ons mensenoog, dan beziet God ons slechts met Zijnscheppersoog! En Zijn eveneens éne mond verkondigt Zijn kinderen Zijn Liefde,dan wel Zijn schepselen Zijn Gerechtigheid![15] Het is dus wel degelijk juist en billijk dat wij zorg hebben voor onze broederMaronius.[16] Jozef zegende nu zowel Maronius als Cyrenius. Vervolgens gingen die beidenmet hun gevolg naar de stad, terwijl Jozef zijn huishouding ging regelen.

Hoofdstuk 63: Jacob als babyoppas aan de wieg van het Kindje. Zijnnieuwsgierigheid en de terechtwijzing door de Kleine Heiland. Jacobvermoedt Wie het Kindje feitelijk is

[1] Toen het avond geworden was, legde Moeder Maria het moe geworden Kindjein het wiegje, dat Jozef inmiddels te Ostracine had gemaakt.[2] Gewoonlijk moest Jozefs jongste zoon op het Kindje passen, en ook nu wiegdehij het , Kindje, opdat Het zou inslapen.[3] Maria ging nu naar de keuken om een eenvoudige maaltijd te bereiden.[4] AI wiegende wenste Jozefs zoon dat het Kindje ditmaal wat vlugger zouinslapen, omdat hij graag met zijn broers naar de verlichting van een triomfboogwilde gaan kijken, die intussen niet al te ver van hun huis was opgericht.[5] Daarom wiegde hij het Kindje ijverig, terwijl hij erbij zong en floot.[6] Het Kindje wilde desondanks niet inslapen; zodra hij namelijk ophield metwiegen, werd Het onmiddellijk onrustig, duidelijk makend, dat Het nog niet sliep!!

Page 113: De Jeugd Van Jezus

113

[7] Dit bracht onze oppas lichtelijk tot vertwijfeling, omdat het buiten al helemaallicht werd door de brandende fakkels.[8] Hij vatte het plan op om het Kindje hoewel Het nog wakker was even in desteek te laten, om even buiten naar de verlichting te gaan kijken.[9] Toen Jacob zich derhalve enigszins oprichtte, begon het Kindje te spreken: 'Jacob, als je Mij nu in de steek laat, zal dat je slecht bekomen.[10] Ben Ik soms niet meer dan die dwaze vertoning daarbuiten en dan jouw ijdelenieuwsgierigheid?[11] Weet dan dat alle sterren en engelen jou benijden om het dienstwerk, dat jijMij bewijzen mag, en jij zou volongeduld jegens Mij, Mij in de steek willen laten?[12] Als je dat doet, dan ben je echt niet waard Mij als broeder te hebben![13] Als dat spektakel van de wereld daarbuiten jou meer waard is dan Ik, ga danalsjeblieft maar naar buiten![14] Heel de kamer is vol engelen, die graag bereid zijn om Mij te dienen, als jekleine en gemakkelijke dienstje jegens Mij je werkelijk te veel is!'[15] Dit vermaan benam Jacob nu plotseling alle lust om naar buiten te gaan.[16] Hij bleef dus bij de wieg, vroeg het Kindje nadrukkelijk om vergeving en gingijverig door met wiegen.[17] Nu zei het Kindje tot Jacob: ‘ Alles is je vergeven, maar laat je nooit meerdoor de dingen van deze wereld betoveren![18] Want Ik ben meer dan alle hemelen en heel de wereld en alle mensen enengelen tezamen!'[19] Deze woorden deden Jacob zich bijna doodschrikken; hij begon namelijkgewaar te worden Wie het Kindje nu eigenlijk en feitelijk was![20] Toen Maria en Jozef en de vier andere zonen van Jozef nu de kamerbinnenkwamen, en toen zij zich aan tafel hadden gezet, vertelde Jacob hen dadelijkwat hem overkomen was.

Hoofdstuk 64: Jozef spreekt over de liefde tot God en de liefde tot de wereldonder verwijzing naar David, Salomo en Cyrenius. Ontroering van Jozefszonen en de zegen van het Kindje

[1] Toen Jacob zijn verhaal beëindigd had, zei Jozef tot Jacob:[2] 'Ja, zo is het en zo zal het altijd blijven: God moet men meer liefhebben dan alde heerlijkheden van de wereld, ook in de kleinste dingen.[3] Immers wat hééft de mens feitelijk aan al die schreeuwerige heerlijkheden vande wereld?[4] David zelf moest vluchten voor zijn eigen zoon, en Salomo moest tenslotte opbittere wijze nog des Heren ongenade ondergaan, omdat hij al te zeer gehecht wasaan de heerlijkheden van deze wereld![5] Iedere seconde schenkt God ons een nieuw leven; hoe zouden wij Hem danniet, ook in de kleinste dingen, meer liefhebben dan heel de wereld, die immersvergaan zal en die bovendien vol is van bederf en van smeerlapperij?[6] Wij hier zijn er onder ons allemaal van overtuigd dat dit Kind je van ons van

Page 114: De Jeugd Van Jezus

114

Boven is en Gods Zoon.[7] Niet zomaar een stukje Gods dus; het is dan ook billijk dat wij Het meerbeminnen dan wij het heel de wereld doen.[8] Kijk nu eens naar de heiden Cyrenius; wat die voor ons doet, dat doet hij nietom ons, maar om het Kindje. Want hij is er in zijn hart van overtuigd, dat zoals hijdat uitdrukt een allerhoogst denkbaar goddelijk Wezen in nauwe relatie staat totons Kindje; daarom vreest hij Het en bemint hij Het tevens![9] En, doet een heiden zoiets, hoeveel te meer moeten wij dat dan wel doen, wij,die precies weten vanwaar dit Kindje gekomen is en Wie Zijn Vader is![10] Daarom moet heel ons doen en laten op dit Kind gericht zijn, want dit Kind ismeer dan wij en heel de wereld![11] Nemen jullie gerust een voorbeeld aan mij; zie eens wat ik als oude man reedsallemaal aan zware offers heb gebracht voor dit Kindje![12] Toch deed ik dat met gemak en met grote liefde, omdat ik God nu eenmaalmeer liefheb dan heel de wereld.[13] En zou je nu kunnen stellen, dat wij daardoor soms iets hebben gemist? Neetoch! Na elk offer bleek zelfs dat we er op vooruit waren gegaan![14] Denken en handelen jullie dus ook zo, dan zul je nooit iets verliezen, maar welaltijd heel veel winnen![15] En daar komt nog bij, dat dit Kindje zo'n lief karakter heeft, dat het werkelijkeen lust is om bij Hem te zijn![16] Hoogst zelden komt het slechts voor dat Het huilt. Ziek is Het nog nooitgeweest, en, als je Het toelonkt, dan kijkt Het zo opgewekt en vrolijk rond en danlacht Het ieder zo hartelijk toe, dat je er de tranen van in je ogen krijgt![17] En nu Het ook nog zo wonderbaarlijk is gaan spreken, zou je Het uit louterliefde helemaal aan je hart willen drukken![18] Dus kinderen, bedenk goed Wie dit Kindje is, en behoed en verzorg Het metde grootst mogelijke zorg![19] Het zou jullie anders wel eens behoorlijk kunnen straffen, als jullie Het onshoogste Goed! minder zouden achten dan welke dwaasheid van deze wereld ook!'[20] Deze toespraak bracht alle vijf de tranen in de ogen; ze stonden van tafel open gingen om de wieg van het Kindje staan.[21] Het Kindje op Zijn beurt keek allervriendelijkst naar Zijn broers op, zegendehen en sprak: 'Lieve broers, willen jullie voor eeuwig gelukkig zijn, word dan alsik!' En wenen dat de broers nu deden; heel die avond aten ze niets!

Hoofdstuk 65: Jozef maant om te gaan slapen. Maar het Kindje beveelt tewaken vanwege een op komst zijnde storm. Jozef twijfelt, maar de orkaanbarst toch los. Aankomst van Cyrenius, die met zijn gevolg vluchtte

[1] Toen Jozefs zonen de wieg niet meer wilden verlaten, doordat de liefde tot hungoddelijk Broertje hen volledig in Zijn greep hield,[2] zei Jozef tegen hen, toen het al Iaat was geworden:[3] 'Jullie hebt nu wel voldoende getoond dat jullie van het Kindje houden!

Page 115: De Jeugd Van Jezus

115

[4] Het is al Iaat nu en morgen zal het weer vroeg dag zijn; gaat dus in de naam desHeren ter ruste![5] Het Kindje slaapt al. Zetten jullie de wieg voorzichtig naast het bed van Zijnmoeder en gaat dan naar jullie slaapkamer.[6] Maar nauwelijks was Jozef uitgesproken, of het Kindje sloeg Zijn ogen op enzei:[7] 'Blijven jullie vannacht allemaal hier en houdt jullie slaapkamer vrij voorvreemden die vandaag nog hierheen zullen komen.[8] Straks zal er een verschrikkelijke storm opsteken, zoals er in deze streken nogniet eerder is geweest.[9] Maar niemand van jullie hoeft bang te zijn; er zal niemand een haar wordengekrenkt.[10] Sluit dus ook de deuren niet af, zodat vluchtelingen zich in dit huis inveiligheid kunnen stellen.'[11] Van deze voorspelling van het Kindje schrok Jozef nogal; vlug ging ie naarbuiten om te zien vanwaar het onweer zou komen.[12] Toen hij buiten was, kon hij echter nergens ook maar een wolkje gewaarworden. De hemel was helder en het was windstil.[13] Alom heerste er doodse stilte, en van storm op komst kon geen sprake zijn![14] Jozef kwam dus direct weer terug, loofde God en zei:[15] 'Het Kindje zal wel gedroomd hebben, van storm op komst kan geen sprakezijn![16] De hemel is totaal onbewolkt en er is geen zuchtje wind; waar zou die stormdan zo plotseling vandaan moeten komen?'[17] Maar nog had Jozef deze woorden niet gezegd, of daar klonk een slag als vanduizend donderslagen tegelijk! Zo geweldig beefde de aarde daarvan, dat in de stadmeerdere huizen en ook tempels instortten.[18] En onmiddellijk daaropvolgend was er een orkaan zo hevig, dat de nabijgelegen zee er meters hoog door werd opgejaagd en tot in de stad stroomde. Hetvolk, door de enorme schok gewekt, rende de stad uit naar hoger gelegen plaatsen.[19] Ook Cyrenius en Maronius kwamen met heel hun gevolg naar Jozefs villageijld, inderhaast vertellend welke huiveringwekkende tonelen de aardbeving en destorm veroorzaakten.[20] Jozef kon hen in zoverre geruststellen, dat hij hun vertelde wat het Kindje vantevoren gezegd had. Cyrenius, hierdoor over zijn grootste schrik heen, was nu nietlanger bang voor de storm en voelde zich weer volkomen veilig!

Hoofdstuk 66: De storm wordt nog erger, maar het Kindje slaapt er doorheen.Cyrenius wordt toch bang. Het Kindje troost met een evangelie overgodsvertrouwen

[1] Toen Cyrenius zich nu weervolledig had hersteld, ging hij naar het wiegje toeen keek met een hart vol dankbaarheid naar het Kindje.[2] Het Kindje sliep echter volmaakt rustig en het ontzettende woeden en razen van

Page 116: De Jeugd Van Jezus

116

de storm stoorden Het niet in het minst in Zijn slaap![3] Enkele ogenblikken later echter begon de orkaan zo verschrikkelijk tegen hetgebouw te beuken, dat Cyrenius bang werd voor instorting.[4] Daarom zei hij tegen Jozef: 'Beste vriend, als de storm zo blijft toenemen, lijkthet mij toch veiliger om dit gebouw te verlaten.[5] Het zou best eens kunnen gebeuren, dat een krachtige windstoot dit gebouwhoe stevig ook gebouwd zou opheffen en ons allen onder het puin begraven![6] Laten we daarom liever bijtijds vluchten, we kunnen er immers niet zeker vanzijn dat hier niet even goed iets dergelijks zou gebeuren als in de stad gebeurd is!'[7] Nu sloeg het Kindje Zijn hemelse oogjes plotseling weer op, herkendeCyrenius onmiddellijk, en zei heel duidelijk tegen hem:[8] 'Cyrenius, bij Mij behoef je voor deze storm niet bang te zijn,[9] want zoals heel de wereld zijn "bok alle stormen in Gods hand![10] Stormen zijn nu eenmaal nodig om het door de hel uitgebroede kwaad teverjagen.[11] Maar hen die bij Mij behoren, komen ze niet te na, want ook de stormenweten wie hun Heer is, ze waaien echt niet willekeurig:[12] Want Hij, Die liefdevol, wijs en almachtig is, houdt hun teugels vast in dehand![13] Weest dus niet bang hier bij Mij, mijn Cyrenius, je kunt er zeker van zijn, dathier niemand ook maar een haar wordt gekrenkt![14] Deze stormen weten immers heel precies Wie hier onderdak is ![15] Mensen hebben vanavond nog hulde van vuurwerk gebracht aan jou, dieslechts een mens bent![16] Nu brengen stormen eer aan iemand, die meer is dan alleen maar een mens!Zou dat dan niet billijk zijn?![17] Dit is een loflied van de natuur die haar Heer en Schepper prijst, zou dat nietbillijk zijn?[18] De lucht, die tegen je aanwaait, Cyrenius, begrijpt Degene, Die haar schiep;zij kan Hem dus ook prijzen!'[19] Deze woorden van het Kindje, dat daarna weer dadelijk insliep, dedeniedereen verstomd staan! Cyrenius knielde bij de wieg neer en in stilte aanbad hijhet Kindje.

Hoofdstuk 67: IJlboden brengen een vreselijke boodschap. Bloeddorstige eisvan de heidense priesters. Cyrenius in tweestrijd. De goede raad van hetKindje

[1] Zo ging er een uur vrij rustig voorbij en ze waren nu niet meer al te bezorgdover het geraas en de woeste windstoten van de storm[2] Maar na verloop van een uur arriveerden er bij Jozefs huis ijlboden, die hetvolgende vertelden:[3] 'Hoge Machthebber, er gebeuren ongehoorde dingen:[4] De aarde spuwt vuur op meerdere plaatsen;

Page 117: De Jeugd Van Jezus

117

[5] die vuurzuilen worden door de vliegende orkaan overal heen gedreven; zevernietigen alles wat op hun weg komt![6] Tegen hun ontzettend geweld is niets bestand.[7] Volgens de priesters zijn alle goden tezamen in woede uitgebarsten en willenzij ons vernietigen![8] En dat is ook zo, want je kunt het gebrul van Cerberus duidelijk horen, en dewraakgodinnen dansen overal in 't rond.[9] Vulcanus heeft zijn schoorstenen op het aardoppervlak gericht; zijn machtigeCyclopen vernielen moedwillig zowel huizen als bergen.[10] Ook Neptunus heeft al zijn krachten gebundeld.[11] Hij doet de zeeën als bergen oprijzen en wil ons zo allemaal verdrinken![12] Als er nu niet onmiddellijk grote mensenoffers aan de vreselijk vertoorndegoden worden gebracht, zal het met ons allen gedaan zijn![13] De priesters hebben dan ook duizend jonge mannen en duizend meisjesaangewezen om als zoenoffer te dienen; daarom zijn wij in allerijl naar Uafgevaardigd om daartoe Uw fiat te vragen.[14] Cyrenius schrok van dit bericht zo verschrikkelijk, dat hij niet wist wat tebeginnen.[15] Zich vierkant tegen deze eis van de priesters verzetten durfde hij niet ompolitieke redenen.[16] Maar nog veel moeilijker was het voor hem dit offer goed te keuren dan omdie priesters tegen te spreken.[17] Hij wendde zich dus tot het Kindje, dat zojuist was wakker geworden, om Hetom uitkomst te vragen in deze zo uiterst moeilijke aangelegenheid.[18] Het Kindje zei: 'Wees bedaard. Over een minuut zal de storm gaan liggen. Enzij, die mensen wilden slachten, zijn niet meer! Blijf dus maar kalm, mijnCyrenius!'

Hoofdstuk 68: Cyrenius' antwoord. De drie bloeddorstige priesters dringenaan. Voorzichtigheid van Cyrenius. De smart van de 2000 slachtoffers

[1] De ijlboden wachtten nog steeds op Cyrenius' hoge fiat.[2] Cyrenius stond op uit zijn knielende houding bij de wieg en zei tot de ijlboden:[3] 'Ga terug naar de priesters en breng mij de lijst van de voor het offeraangewezen jongelingen en meisjes.[4] Ik wil mij er namelijk van overtuigen, dat de keuze rechtvaardig is.[5] En, terwijl de storm al helemaal was gaan liggen, renden de ijlboden weer weg.[6] Terug in de stad, vonden zij tot hun stomme verbazing het priesterlijkonderkomen in een enorme puinhoop veranderd. Daaronder waren alle hogerepriesters omgekomen, met uitzondering van drie onderpriesters.[7] Vlug maakten de ijlboden derhalve rechtsomkeert om aan Cyrenius te berichtenwat er met de priesters was gebeurd.[8] Cyrenius, die nu volledig overtuigd was van de juistheid van de voorspellingvan het Kindje, wist nu niet wat te doen en wilde opnieuw het Kind je om raad

Page 118: De Jeugd Van Jezus

118

vragen.[9] Op dit moment kwamen echter ook de drie overgebleven onderpriesters zichmelden.[10] Zij vroegen, op hun beurt ook al zeer gehaast, wat er moest gebeuren, nu eentweede aardschok alle vrome dienaars der goden onder hun eigen paleis hadbegraven, toen zij juist klaar stonden voor het grote offer.[11] De duizend jongelingen en de duizend meisjes stonden al klaar op het pleinvan Jupiter , wiens zuil overigens ook volledig in puin lag![12] Moest het voorgenomen offer nu direct, dan wel pas morgen bij zonsopgangplaats hebben?[13] Het zou in geen geval geannuleerd kunnen worden; de goden zouden daardoorzeker nog veel erger vertoornd raken om de ondank en de ontrouw van de mensen![14] Cyrenius echter zei tegen de priesters :[15] 'Vandaag mag in geen geval het offer nog plaatshebben, en morgenochtendvroeg ook niet voordat ik persoonlijk daartoe opdracht zal geven! Wie tegen mijnbevel handelt wacht de doodstraf!'[16] De drie onderpriesters verlieten vervolgens Cyrenius om naar het plein tegaan, waar de arme slachtoffers in doodsangst baden tot de goden. Ze weenden ensmeekten hen toch te sparen.[17] Cyrenius kon nauwelijks de volgende morgen afwachten, zozeer had hij tedoen met de angstige slachtoffers, die zo'n afgrijselijke nacht moesten doorstaan!

Hoofdstuk 69: De vreselijke angstige nacht voor de jeugdige mensenoffers. Dedrie duivelse afgodendienaars. Cyrenius' innerlijke woede en zijnvlijmscherpe oordeel: vrijheid voor de slachtoffers, dood aan de drie priesters

[1] Toen de drie onderpriesters op het offerplein arriveerden, deelden zij daar aande bewakers en hun arme, door doodsangst beheerste slachtoffers mede, dat devoorgenomen, onwrikbaar vaststaande offerplechtigheid nu door Cyrenius zelfbepaald was op de volgende ochtend.[2] Nader te beschrijven in wat voor stemming de tweeduizend aangewezen offersdoor dit bericht geraakten, is overbodig! Een ieder, die op de hoogte is met degeschiedenis van religieuze tradities, weet, dat dergelijke offers, soms terverzoening van heel verschillende goden gebracht, werkelijk op de meestuiteenlopende wijzen, werden gemarteld en gedood.[3] Het zou voor menigeen al te verbijsterend zijn om over die bijna duizendverschillende wijzen van marteling te horen spreken; laten we dat dus overslaan.[4] Laten we liever met Cyrenius, Maronius en Jozef direct op de vroege morgeneen bezoek brengen aan het offerplein om daar even rond te zien.[5] Bij het krieken van de morgen reeds begaven de drie boven genoemden zichnaar de desbetreffende offerplaats.[6] AI uit de verte hoorde Cyrenius tot zijn grootste verbittering het ontzettendeangstgeschreeuw van de ten dode opgeschreven jeugd.[7] Daarom versnelde hij zijn pas om toch maar zo gauw mogelijk aan dit

Page 119: De Jeugd Van Jezus

119

gruwelijke toneel een eind te maken.[8] Op het plein aangekomen werd hij vooral diep geschokt door het onmenselijkelustgevoel, waarmee de drie onderpriesters verlangend uitzagen naar het bevel vanCyrenius om met hun wurgpraktijken aan te vangen.[9] Cyrenius riep de priesters direct bij zich en vroeg hen: 'Zeggen jullie mij eens,hebben jullie dan helemaal geen medelijden met deze heerlijke jeugd, die zogruwelijk vermoord moet worden? Gevoelen jullie dan in jullie harten helemaalgeen mededogen?'[10] De priesters antwoordden echter: 'Bij de gevoelens van de goden valt allemenselijke gevoel in het niet;[11] menselijk leven is voor de goden niet van betekenis, in tegendeel vaak slechtseen gruwel! Wij, hun dienaren op aarde, wij hebben ons aan hun aard aangepast,zodat wij ons geen barmhartigheid kunnen veroorloven![12] Wel is het voor ons een genoegen, ja zelfs een feest, de goden nauwgezet tekunnen dienen.[13] Daarom zijn wij ook bijzonder blij met de op til zijnde slachtingen, wantslechts zelden worden dit soort offers door de grote en verheven goden verlangd!'[14] Deze uitlating bezorgde Cyrenius zo'n enorme schok, dat hij van toorn tegendeze priesters helemaal begon te beven.[15] Hij vermande zich echter weer vlug en zei toen tegen de priesters: 'En watzouden jullie ervan denken als Zeus zelf nu eens hier was, en als hij aan dezeslachtoffers het leven zou schenken? Wat deden jullie dan?'[16] De priesters antwoordden: 'Dat zou alleen maar kunnen worden uitgelegd alseen op de proef stellen van onze priesterlijke dienstijver; dat betekent dus, dat deofferplechtigheid dan met nog grotere zekerheid doorgang moet vinden![17] Zouden wij nu medelijden krijgen met degenen die tot offers zijn bestemd,dan zou Zeus ons bestempelen tot heiligschenners en door bliksem en dondervernietigen.[18] Cyrenius, zijn ondervraging voortzettend, zei nu: 'Wat hebben die anderehogere priesters dan tegen de goden misdaan, dat ze zo wreed in hun eigen paleisgedood zijn?'[19] Nu was het antwoord van de priesters: 'Weet U dan niet dat een onverbiddelijkNoodlot het onvermijdelijke lot is van alle goden en van hun priesters?[20] Dit Noodlot heeft de priesters gedood en voordien de goden hevig geprikkeld;het kan weliswaar de goden niet doden, maar wel kan het dat de hier en daar nogsterfelijke priesters!'[21] 'Dat klopt,' zei Cyrenius nu: 'Vannacht heeft het Fatum mij bezocht en mijbevolen om aan deze jeugd het leven te schenken, en in hun plaats jullie te offeren,en dit wel zo beslist als ik Cyrenius heet, en mijn broeder, Julius Augustus Caesarte Rome regeert! Wat zeggen jullie daar dan wel van?'[22] Door deze verschrikkelijke mededeling verbleekten de priesters nu van angst,de andere slachtoffers daarentegen konden nu weer tot zichzelf komen, want opdatzelfde moment liet Cyrenius aan alle tot offer bestemden hun vrijheidaankondigen. De drie priesters liet hij boeien: zij konden zich nu op hun eigenterechtstelling gaan voorbereiden.

Page 120: De Jeugd Van Jezus

120

Hoofdstuk 70: Jozef verzoekt voor hen om clementie. Woede van Cyreniustegen de drie ter dood veroordeelde priesters, die nu om genade smeken

[1] Jozef begaf zich nu naar waar Cyrenius stond en vroeg hem: 'Waarde vriend, ishet je werkelijk ernst om deze drie afgoden dienaars ter dood te brengen?'[2] Cyrenius, vol woede tegen deze tijgers in mensengedaante, antwoordde:[3] 'Ja beste vriend, ik wil hier een voorbeeld stellen, zodat het volk zal inzien, datniets zozeer om wraak roept als deze totale liefdeloosheid![4] Want een liefdeloos mens, gespeend van alle medelijden, is het ergste wat er opdeze aarde bestaat![5] Bij hen vergeleken zijn alle verscheurende dieren nog gelijk lammeren, en dehelse wraakgodinnen zijn bij hen vergeleken hoogstens ondeugendeschoolkinderen![6] Daarom beschouw ik het tot eerste en hoogste plicht van een goede regeerderom dergelijk tuig uit te roeien en volledig van de aarde weg te vagen.[7] Juist priesters in het bijzonder behoren het volk in de liefde te onderrichten;juist zij moeten iedereen het goede voorbeeld geven![8] Als nu deze aangewezen leraren en leiders van het volk tot furies verworden,wat moet er dan wel terechtkomen van hun leerlingen ?[9] Weg dus met deze beesten! Het enige wat ik nu nog wil uitvin-den is: wat zalvoor hen de meest pijnlijke dood kunnen zijn. Ben ik daar eenmaal achter, dan zalik onmiddellijk de staf over hen breken!'[10] Cyrenius had dit met zoveel ernst gezegd, dat Jozef nog nauwelijks de moedhad om daar iets tegen in te brengen.[11] Na een poosje vielen de drie priesters echter voor de voeten van Cyrenius neeren ze smeekten hem om genade. Ze beloofden tevens hun leven te willen beteren,en bovendien bereid te zijn op staande voet afstand te doen van hun priesterlijkewaardigheid.[12] Bij dit verzoek om genade beriepen zij zich op het priesterlijke voorschriftvolgens hetwelk zij zo, en niet anders, moesten handelen.[13] Maar nu antwoordde Cyrenius hen: 'Denken jullie booswichten dan soms, datik de wetsvoorschriften voor priesters niet ken?[14] Luistert: De wet op de bij-zondere offerplechtigheden luidt aldus: Als een ofander volk de goden kennelijk ontrouw is geworden, en een buitensporig gedragvertoont, en wanneer de goden dat volk dan straffen met de pest, met oorlog of methongersnood, dan moeten de priesters dat volk tot beterschap manen![15] Als dat volk zich dan bekeert, moeten de priesters het weer zegenen, en zemoeten het volk verplichten om ter verzoening van de goden bepáálde offers tebrengen, namelijk in de vorm van goud, vee en graan! De priesters moeten dandeze offers wijden en er een brandoffer van maken![16] Stel echter dat er een volk zou bestaan, hetwelk zo hardnek-kig enonverbeterlijk is, dat het zijn priesters zou bespotten, dan moeten de priesters diespotters en hun kinderen laten gevangen zetten en hun zeven maanden lang in

Page 121: De Jeugd Van Jezus

121

onderaardse verblijven met de tuchtroede inpeperen hoe het wél moet.[17] Bekeren die misdadigers zich, dan moeten ze weer op vrije voet wordengesteld; bekeren zij zich echter niet, dan pas moeten ze met het zwaard! wordenomgebracht, en daarná mogen ze pas als zoenoffers voor de goden wordenverbrand.[18] Zó nietwaar, luidt het oude, wijze offerdienstvoorschrift! En, was er hier dansoms oorlog, of hongersnood of heerste hier de pest? was deze prachtige jeugd vande goden afgedwaald? Hebben jullie hen eerst zeven maanden lang gecorrigeerd?Neen! Uit pure wellust en uit ziekelijke eerzucht hebben jullie hen willen doden,daarom moeten jullie sterven als de grootste verkrachters van jullie eigen wet!'

Hoofdstuk 71: Jozef vertedert Cyrenius en wijst op het oordeel van de Heer.Cyrenius geeft toe. Schijnveroordeling tot de kruisdood als middel om de driete corrigeren

[1] Toen Cyrenius deze uitspraak had gedaan, ging Jozef andermaal naar hem toe,en zei:[2] 'Beste Cyrenius, hoogstaande vriend en broeder, ik vind dat je de straf voordeze drie afgodenknechten, die inderdaad zeer kwaadaardig zijn, toch maar beterkunt overlaten aan de Heer![3] Want, geloof me, niemand bewijst de Almachtige God van hemel en aarde eendienst met het doden van een misdadiger, ook niet de allerergste![4] Laat de meest juiste tuchtiging van dit drietal dus rustig over aan deAlmachtige. De Heer zal je daarvoor zegenen. Hen echter zal Hij, als ze zich nietbekeren, als ze geen groot berouw zullen tonen, des te zekerder straffen op Zijnmanier!'[5] Door deze woorden van Jozef werd Cyrenius opnieuw aangezet tot nadenkenover wat hem nu precies te doen stond.[6] Na een poosje besloot hij ertoe de drie tenminste een tijd je in doodsangst telaten, als vergelding voor de doodsangst die zij de arme jeugd hadden aangedaan.[7] Tegen Jozef zei hij: 'Allerbeste en verheven vriend en broeder, jouw advies hebik serieus overwogen en ik zal er ook naar handelen.[8] Op dit moment kan ik dat echter nog niet doen. Ik heb deze lelijkeduivelsknechten nu eenmaal schuldig bevonden. Dien overeenkomstig moet ik hendus tot een zeer pijnlijke dood veroordelen.[9] Als zij straks vierentwintig uur in doodsangst hebben gezeten, dan mag jij mijhier, op deze plaats van de terechtstelling voor heel het volk en luid en duidelijkvoor hen om genade vragen en om kwijtschelding van de doodstraf.[10] 'In het openbaar zal ik jou dan terwille zijn, en aan die drie booswichtenovereenkomstig de rechtsorde het leven schenken.[11] Ik denk dat dat het beste zal zijn, want ik kan ze nu niet direct begenadigen,omdat ik hen heb gebrandmerkt als allerergste verkrachters van de priesterlijkewet.[12] Het oordeel over hen moet conform die wet over hen worden uitgesproken.

Page 122: De Jeugd Van Jezus

122

Pas als dat gebeurd is eerder niet kan, in uitzonderlijke gevallen, op de plaats vanexecutie, begenadiging volgen.[13] Ik zal dus nu direct de nodige uitvoeringsmaatregelen nemen.'[14] Hiermee kon Jozef akkoord gaan. Cyrenius liet dus direct de rechters, hungerechtsdienaren en de beulen bij zich komen en zei:[15] 'Haalt drie ijzeren kruisen met kettingen. Zet de kruisen vast in de grond, enstookt daarna gedurende vier en twintig uren vuren rondom die opgerichte kruisen.[16] Als dan die kruisen de juiste schroeihitte hebben, zal ik komen om bevel tegeven dat de drie misdadigers aan die gloeiende kruisen zullen moeten wordengehesen. Zo zal geschieden!'[17] Vervolgens nam Cyrenius een staf, brak die, en smeet die het drietal voor devoeten met deze woorden:[18] 'Jullie hebben nu je vonnis gehoord. Bereid je er dus op voor , want jullieverdienen deze dood! Zo zij het!'[19] Als getroffen door duizend bliksems, zó waren de drie door dit oordeelgeschrokken. Onmiddellijk begonnen zij te krijsen en te kermen en alle goden tehulp te roepen.[20] Dadelijk werden ze in verzekerde bewaring gesteld, terwijl de beulen hetrechthuis binnen gingen om de bestemde martel werktuigen in orde te maken.Cyrenius, Jozef en Maronius begaven zich nu dadelijk weer op weg naar huis.

Hoofdstuk 72: Maria twijfelt aan de almacht van het Jezuskind.Geruststellend verhaal van Jozef. Waarom vluchtte de machtige Leeuw vanJuda voor Herodes? De vermoorde onnozele kinderen zalig verklaard.Rijpheid van Maronius

[1] Toen Cyrenius nu in gezelschap van Jozef en van Maronius de villa naderde,ging Maria, met het Kindje op haar arm, het drietal hevig beangst tegemoet. Zijvroeg onmiddellijk aan Jozef:[2] 'Jozef, mijn lieve man, wat is er met de jeugd gebeurd?[3] Immers, als hier, bij het ongetwijfeld vaker voorkomen van dergelijknatuurgeweld, steeds dergelijke offers zullen worden gebracht, dan zijn wij ookniet zeker met ons Kind![4] Laat het zijn dat Het een grote macht bezit, desondanks moesten we toch maarvoor Herodes uit Palestina vluchten![5] Ik leid daar dan ook uit af, dat het Kind in bepaalde zaken toch nog te weinigmacht heeft. Dus is het aan ons Het tegen elk groot gevaar veilig te stellen.[6] Het antwoord van Jozef luidde: 'Maar, daarvoor mag je toch niet bang zijn, jij,mij door God zelf toevertrouwde![7] Er is die tot smadelijk zoenoffer bestemde jeugd immers geen haar gekrenkt![8] Onze goede Cyrenius hier heeft hen direct in vrijheid gesteld, en in hun plaatsde drie priesters, die gisteren hier waren en die feitelijk een fiat kwamen vragenvoor de slachting van de jeugd, veroordeeld tot de afschuwelijk pijnlijke dood aangloeiende kruisen!

Page 123: De Jeugd Van Jezus

123

[9] Maar onder ons gezegd alleen maar voor de schijn! Morgenochtend vroegzullen ze worden begenadigd in plaats van geëxecuteerd![10] Deze "les" zal hen zeker wel tot lering strekken: in de toekomst zullen zijdaardoor dergelijke "zoenoffers voor de goden " wel uit hun hoofd laten ![11] Maak je dus absoluut géén zorgen meer, lief vrouwtje van me; je moet maardenken: De, Heer, Die ons tot dusverre zo veilig heeft geleid, Die zal ons ook in detoekomst niet aan heidense machten uitleveren!'[12] Door deze woorden van Jozef werd Maria weer helemaal gerust gesteld; haargezicht klaarde weer volledig op.[13] Het Kindje lachte Zijn moeder nu toe en zei tegen haar:[14] 'Maria, stel dat iemand een leeuw zo heeft getemd, dat die als een gewilliglastdier hem zou ronddragen,[15] zou het dan juist zijn, denkt u, om gezeten op de machtige rug van die leeuwbang te zijn voor een wegvluchtende haas?'[16] Maria verbaasde zich over de diepe wijsheid van deze woorden, maar begreepze niet.[17] Het Kindje sprak dus andermaal tot Maria, dit keer met een heel ernstige blikin Zijn ogen, als volgt:[18] 'Die machtige Leeuw van Juda ben ik, Ik draag u op Mijn rug. Hoe zoudt udan bang kunnen zijn voor wien Ik met een ademtocht als kaf kan wegblazen?![19] Denkt u soms dat ik gevlucht ben voor Herodes om Mij veilig te stellen voordiens woede?[20] Neen hoor; Ik ben alleen maar gevlucht om hem te sparen. Ware hij onderMijn ogen gekomen, dan zou het namelijk voor eeuwig met hem gedaan zijngeweest![21] En de kindertjes, die te Mijnen behoeve gewurgd werden, die zijn meer dangelukkig in Mijn Rijk! Dagelijks zijn ze om Mij heen. Nu al erkennen zij Mij alshun Heer voor alle eeuwigheid![22] Zo zitten die dingen in elkaar Maria; dat is dan ook de reden, dat u over Mijzoals bevolen werd absoluut moet zwijgen! Voor uzelf echter moogt u wel wetenwie het is Die u de "Zoon van God" moet noemen, zoals u ook gedaan hebt.[23] Door deze woorden was Maria diep geschokt; nu begreep ze pas helemaal dathet de Heer was, Dien zij op haar arm droeg![24] Maronius, die achter Maria had gestaan, had die woorden van het Kindje ookgehoord. Hij viel nu voor het Kindje op zijn knieën.[25] Cyrenius, tot nu toe in gesprek met een van de hem begeleidendesecretarissen, merkte nu pas Maria op.[26] Hij spoedde zich direct naar het Kindje, begroette en liefkoosde Het, terwijlHet Kindje hetzelfde deed met hem en tot hem zei: 'Cyrenius, laat Maronius tochopstaan! Hij is nu voldoende voorbereid: hij mag Mij nu kennen! Als je begrijptwat Ik daarmee wil zeggen!'

Hoofdstuk 73: Cyrenius' decreet: afgelasting van militaire oefeningen.Gemeenschappelijke tocht naar de stad. Jozef stelt voorwaarden ten gunste

Page 124: De Jeugd Van Jezus

124

van de drie ter dood veroordeelden

[1] Toen het gezelschap bij de villa was aangekomen, zond Cyrenius dadelijk zijnadjudant naar de stad terug om aan de overste te doen weten, dat noch op die dag,noch ook op de volgende dagen parades of oefenmarsen zouden worden gehouden.[2] Bij de Romeinen was dit namelijk zo gebruikelijk; als er bijzondereaangelegenheden aan de orde waren, lieten de 'mores' niet toe dat normalestaatszaken gewoon zouden doorgaan; bijvoorbeeld als er zich bepaaldenatuurverschijnselen voordeden, zoals zons- of maansverduisteringen, hevigeonweders, bij de verschijning van meteoren of kometen,[3] als er iemand waanzinnig werd of zich epilepsie voordeed;[4] en op dagen, waarop er bijzondere vonnissen werden voltrokken.[5] Dergelijke dagen golden voor de overigens toch degelijke Romeinen allemaalals onheilsdagen, of als bijzondere godendagen, welke door de mensen zonderverwijl in acht moesten worden genomen; ze mochten die dagen niet onteren doorhet doen van eigen zaken.[6] Alhoewel Cyrenius voor zichzelf aan dit soort hem nietszeggende gewoontenweinig waar-de hechtte, moest hij ze niettemin toch respecteren, vanwege het volk,dat aan die dwaasheden nog wel veel belang hechtte.[7] Nadat de adjudant was vertrokken, zei Cyrenius tegen Jozef: 'Beste broeder envriend, laat nu alsjeblieft een ontbijt voor ons klaarmaken. Na dat ontbijt kunnenwe dan allen gezamenlijk de stad ingaan om te zien wat voor vernielingen de stormheeft aangericht![8] We zullen daarbij ongetwijfeld veel arme en verongelukte burgers aantreffen,die we op alle mogelijke manieren zullen moeten helpen.[9] Daarna kunnen we dan naar de haven gaan om te zien hoe het met de schepenstaat, of en hoe ze beschadigd zijn.[10] Het zal wel blijken, dat er voor je zoons heel wat te doen is. Ik ben bereid omhen dadelijk tot hoofdopzichters te benoemen, want in deze stad mankeert het tochal sterk aan bouwkundigen.[11] Egypte is in architectonisch opzicht allang niet meer wat het tot zo'n duizendjaar geleden was, in de tijd van de oude farao's.'[12] Jozef voldeed direct aan Cyrenius' wens. Hij liet een eenvoudig ontbijt makenvan brood, honing, melk en enkele soorten vruchten.[13] Na dit maal stond Cyrenius op en dus ook het hele tafelgezelschap; hij wildevolgens plan onverwijld naar de stad.[14] Het Kindje riep echter Cyrenius bij Zich en sprak: 'Cyrenius, je gaat dus naarde stad om waar dan ook noodlijdende burgers te helpen, en je wilt graag dat Ik bijje ben?[15] Nu Ik wil dat wel doen, maar dan moet jij eerst naar Mij luisteren en je moetMijn raad opvolgen![16] Want wie het meest in nood zijn, dat zijn toch wel diegenen, die door jou tot24 uren doodsangst zijn veroordeeld.[17] Je moet namelijk weten, dat Ik helemaal geen behagen schep in een al te grootverdriet van ellendige mensen. Laten we derhalve eerst daarheen gaan om die

Page 125: De Jeugd Van Jezus

125

allerongelukkigsten te helpen. Daarna kunnen we dan de minder ongelukkigen inde stad en in de zeehaven bezoeken![18] Als je dat doet, dan ga Ik met je mee; doe je het niet, dan blijf Ik thuis! Wantop mijn wijze ben ook Ik een Heer, Die kan doen wat hij wil, zonder me naar jou tehoeven voegen! Als je Mijn raad echter opvolgt, dan zal Ik mij wel aan jeaanpassen.

Hoofdstuk 74: Cyrenius op een tweesprong. De raad van het Kindje.Maronius als kenner van het Romeinse recht. Begenadiging van de drie op deplaats der terechtstelling. Dood door vreugde. Door het Kindje tot nieuwleven opgewekt

[1] Toen Cyrenius dit van de voor boven allen staande kleine Wiegeredenaar zonoemde hij Hem vaak hoorde kreeg hij het hem toch wel wat te kwaad; hij wistniet wat te doen.[2] Enerzijds vond hij dat hij zich op die manier als een wankelmoedig veldheer enopperstadhouder zou blootgeven,[3] anderzijds had hij heel veel eerbied voor de herhaaldelijk bewezen Macht vanhet Kindje.[4] Hij delibereerde een tijdje en zei toen als tegen zichzelf:[5] 'O Scylla, o Charybdis, o mythe van Hercules op de tweesprong![6] Hier staat nu de held tussen twee afgronden! Gaat hij voor de ene opzij, danstort hij onmiddellijk in de andere.[7] Wat te doen? Welke kant op? Moet ik nu dan voor het eerst voor het volkkomen te staan als een twijfelaar, handelend naar de wil van dit machtige Kind?[8] Of zal ik vasthouden aan mijn eigen, toch ook al zeer milde beslissing?'[9] Nu riep het Kindje Cyrenius weer bij Zich, en zei lachend: 'Hé, beste vriend,het heeft weinig zin om lege notedoppen en lege eierschalen door elkaar te roeren.[10] Wat hebben Charybdis en Scylla, wat heeft Hercules voor Mij te betekenen?!Als je Mijn raad opvolgt, zul je met al die onzin niet van doen hebben!'[11] Nu herstelde Cyrenius zich uit zijn wankelmoedigheid en zei tegen hetKindje:[12] 'Ja mijn leven, best mijn kleine Socrates, Plato en Aristoteles in de wieg!Gebeure wat wil, Jou zal ik tevreden stellen![13] Laten we dus maar naar de plaats van de terechtstelling gaan, en daar onsvonnis zonder verwijl veranderen in genade!'[14] Maronius kwam nu ook naderbij en zei heel zachtjes tegen Cyrenius:[15] 'Keizerlijke Hoogheid, met de raad, die het Kindje gaf, ben ik het volledigeens; het is mij overigens zojuist ingevallen dat de doodstraf in priesterlijkeaangelegenheden nooit over priesters voltrokken mag worden zonder detoestemming van de Pontifex Maximus te Rome![16] Tenzij het gaat tegen oproerkraaiers tegen de staat, maar dat zijn dezepriesters niet; zij zijn slechts verblinde ijveraars op hun eigen terrein!

Page 126: De Jeugd Van Jezus

126

[17] Daarom kan ik de raad van het Kindje best onderschrijven; het opvolgendaarvan kan voor U dus alleen maar nuttig, nooit schadelijk zijn!'[18] Met deze opmerking van Maronius was Cyrenius bijzonder blij, dus ging hijnu met heel het voorgenomen gezelschap direct op stap.[19] Op de plaats van de terechtstelling gekomen trof hij de drie priesters al min ofmeer zieltogend aan, uiterst bang als zij waren voor die vreselijke marteldood.[20] Slechts een van hen had nog zoveel geestkracht, dat hij zich met de grootsteinspanning voor Cyrenius oprichtte en om een genadiger doodstraf smeekte.[21] Cyrenius nu zei tegen hem en tegelijk tegen de twee anderen: 'Ziet naar ditKind hier op de arm van Zijn moeder, Dat geeft jullie het leven terug en dus geefik het jullie ook! Ik herroep dus mijn oordeel![22] Staat dus op en gaat in vrijheid. Fiat. En jullie, bewakers, rechters,gerechtsdienaars en beulsknechten: ingerukt jullie, allemaal! Fiat!'[23] Deze genadevolle uitspraak was echter te veel voor de drie priesters: zijbestierven het (letterlijk) van vreugde! Maar nu strekte het Kindje Zijn hand overhen uit, en zij ontwaakten tot nieuw leven! Vol nieuwe levensmoed trokken zijonmiddellijk mee in het gevolg van hun kleine Redder!

Hoofdstuk 75: Bezichtiging van de stad na de storm. Goede uitwerking van deorkaan. Cyrenius wil zijn zwaard weggooien. Het Kindje over zwaard enherdersstaf

[1] Het gehele gezelschap, door de drie priesters gevolgd, begaf zich nu snel vande executieplaats naar het stadscentrum.[2] Op het grote plein gekomen, troffen zij daar de machtige puinhoop aan van degrote tempel en een nog grotere van het priesterpaleis![3] Cyrenius bracht beide handen naar zijn hoofd en zei op luide toon:[4] 'Wat een vreselijke verandering! Ja, zoiets kan alleen de kracht van een godheiduitwerken![5] En daar is niet eens veel tijd voor nodig; een wenk van de Almachtige volstaatom heel de aardbol in stof te veranderen![6] Mensenlief, hoe kunnen jullie nu toch vechten tegen Hem, Die de elementenslechts hoeft te bevelen om ze aan Zijn wenken te doen gehoorzamen?![7] Zouden jullie dan soms rechter willen zijn daar waar Gods Almacht gebiedt?Of heersen, daar waar zelfs de kleinste wenk van de eeuwige Heerser dat kanverijdelen ?[8] Neen, neen, een dwaas ben ik dat ik nog steeds een zwaard draag, als had ikwerkelijk enige macht![9] Weg dus jij, ellendig werktuig; hier op die puinhoop is de beste plek voor jou!Mijn echte zwaard moet Jij zijn, Jij, dien je moeder op haar arm draagt!'[10] Op ditzelfde moment deed Cyrenius zijn zwaard met sierkoppel af, en wildehet vervolgens met een forse zwaai op de puinhoop slingeren.[11] Maar het Kindje op Maria's arm aan zijn zijde, zei op gezaghebbende toon:[12] 'Cyrenius, Iáát dat! Want wie het zwaard draagt zoals jij dat doet, die draagt

Page 127: De Jeugd Van Jezus

127

het met het volste recht![13] Hij, die het zwaard gebruikt als een wapen, die moet het wegwerpen,[14] maar wie het als herdersstaf bezigt, die moet het houden, want dat is de Wilvan Hem, aan Wien hemel en aarde moeten gehoorzamen![15] Jij bent een echte herder voor hen, die in het boek van jouw zwaardgeschreven zijn.[16] Doe dat passende ereteken dus maar weer om, zodat het volk ook kan zien, datje voor hen een herder bent![17] Als je kudde alleen uit lammeren bestond, dan zou je geen staf nodig hebben![18] Maar er zijn heel wat bokken in je kudde! Liever nog zou Ik je er een stafbijgeven, dan dat Ik die ene van je zou willen afnemen![19] Zeker, het is waar, dat erbuiten God geen macht bestaat, maar als God jemacht verleent, dan moet je beslist niet zomaar weggooien wat God heeft bepaald.[20] Deze woorden brachten Cyrenius ertoe zijn zwaard onmiddellijk weer aan tegespen, terwijl hij inmiddels het Kindje voortdurend in stilte aanbad.[21] De drie priesters op hun beurt waren totaal verbijsterd over de Wijsheid vandit Kindje!

Hoofdstuk 76: Verwondering van de drie priesters over de Wijsheid van hetKind je en van Jozef. Jozef geeft les in mythologie der goden

[1] Met groot betoon van eerbied naderden de drie priesters nu Jozef om hem tevragen hoe dit Kind zo ongelooflijk wijs geworden was, en ook hoe oud Het danwel was.[2] Jozef zei hen: 'Beste vrienden, in dit stadium mogen jullie dat nog niet vragen,want een vervroegd antwoord zou jullie wel eens het leven kunnen kosten![3] Volg ons nu maar, Iaat je vele goden vallen, en geloof, dat er maar een God vanhemel en aarde bestaat. Geloof, dat deze Ene ware God Degene is Die door hetvolk van Israël wordt aanbeden en te Jeruzalem vereerd, dan zullen jullie zowelinnerlijk als rechtstreeks door dit Kindje vernemen, vanwaar Zijn Wijsheid is!'[4] De priesters zeiden echter: 'Beste man, wij vinden dat maar vreemde taal.[5] Wilt U daarmee soms zeggen, dat onze hoofdgoden, Zeus, Apollo, Mercurius,Vulcanus, Pluto, Mars en Neptunus, Juno, Minerva, Venus en de anderen nietsmeer zijn dan simpele produkten van de menselijke fantasie?'[6] Jozef nu weer: 'Vrienden, luistert: AI uw goden zijn ontstaan door de fantasievan uw oudste voorvaderen, die de Ene God namelijk wél zeer goed gekendhebben![7] Zij waren uitstekende dichters en zangers aan de hoven van de voormaligekoningen van dit land en zij personifieerden zij het in goede gelijkenissen deeigenschappen van de Ene Ware God.[8] Voor hen personifieerde Jupiter de goedheid en de liefde van de EeuwigeVader, Apollo stelde de wijsheid van de Vader voor, en Minerva de macht van diewijsheid!

Page 128: De Jeugd Van Jezus

128

[9] Mercurius beeldde de alomtegenwoordigheid uit van de Ene God door Zijnalmachtige wil.[10] Venus vertegenwoordigde de heerlijkheid, de schoonheid en de eeuwige jeugdvan het goddelijke Wezen.[11] Vulcanus en Pluto stelden voor dat de Ene God over heel de aarde gezag envolmacht had.[12] Mars was een uitbeelding van de goddelijke ernst en gerechtigheid en van hetdoodvonnis voor de berechten.[13] Neptunus was hun voorstelling van de werkende geest van die Ene God in allewateren, en hoe Hij daarmee de aarde van leven voorziet.[14] Zo stelden de oude Isis en Osiris op gelijke wijze voor: de goddelijkeonaantastbaarheid en heiligheid, die feitelijk vanaf alle eeuwigheid met degoddelijke liefde en wijsheid identiek is.[15] En zo beeldden ook alle overige lagere goden uitsluitend eigenschappen uitvan de Ene God in gelijkenisvertonende afbeeldingen.[16] En die uitbeelding was een zeer lofwaardige, want men wist eenvoudig nietbeter dan dat dit alles tezamen slechts de Ene God voorstelde in deverscheidenheid van zijn talloze manifestaties.[17] In de loop van de tijd echter hebben egoïsme, baatzucht en heerszucht demensheid verblind en verduisterd.[18] Daarbij verloren zij de geest en zo bleef hun niets anders meer over dan deuiterlijke materie, zodat zij heidenen werden, hetgeen zoveel betekent, als dat zijverwerden tot grove materialisten, die de Ene God uit het oog verloren. Daaromhielden zij krampachtig vast aan de hun overgebleven uiterlijke, loze enonbegrepen beelden, zoals honden vaak nog knagen aan kale afgekloven botten,waar geen vlees meer aanzit. Begrijpen jullie mij?'[19] Het drietal keek elkaar met grote ogen aan, waarna ze antwoordden: 'U bent inonze godsdienst nog beter thuis dan wijzelf; waar hebt U dat allemaal geleerd?'[20] Jozef antwoordde: 'Heb nu maar geduld; het Kindje zal het jullie welleren!Volg ons dus maar en maak niet rechtsomkeert!'

Hoofdstuk 77: Cyrenius en de drie priesters. Het uitgraven van debedolvenen. Wonderbare hulp van het Kindje. Opwekking van de zevenbewusteloze gidsen van de catacomben

[1] De drie priesters vroegen nu niet verder; ze erkenden in Jozef een man, die inde oude Egyptische geheimen heel goed scheen te zijn ingewijd, hetgeenoveri-gens in dit land slechts het geval placht te zijn bij de hogepriesters.[2] Cyrenius wendde zich nu tot de priesters en vroeg hun hoeveel ambtsbroedershier om het leven waren gekomen.[3] Het drietal zei: 'Machtige landvoogd, het precieze aantal kunnen wij nietnoemen,[4] maar zo'n zevenhonderd moeten het er zeker geweest zijn die hier nu begravenliggen, waarbij dan de kwekelingen van beiderlei kunne niet zijn inbegrepen.'

Page 129: De Jeugd Van Jezus

129

[5] 'Goed,' zei Cyrenius, 'daarvan zullen wij ons dan vlug nader vergewissen.[6] Toen vroeg hij aan Jozef of het niet raadzaam zou zijn om de bedolvenen uit tegraven.[7] Jozef antwoordde: 'Dat is zelfs onze strenge plicht; er zouden hier of daar in decatacomben kwekelingen nog in leven kunnen zijn. Het is strenge plicht die teredden.[8] Toen Cyrenius dit hoorde liet hij dadelijk tweeduizend werklieden werven, diehet puin onmiddellijk moesten verzetten.[9] Binnen enkele uren werden reeds zeven lijken opgedolven, namelijk die van dezeven gidsen van de catacomben.[10] Cyrenius' reactie was: 'Dat is nu bijzonder jammer, want zonder hun hulp is inhet labyrint van onderaardse gangen niet veel te bereiken.'[11] Maar nu zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Beste Cyrenius, je zult in diecatacomben niet veel belangrijks vinden;[12] ze zijn namelijk al eeuwen buiten gebruik en ze staan vol modder, waarinallerlei ongedierte schuilgaat.[13] Die zeven gidsen hadden alleen nog maar de titel van catacombegidsen engeen van hen heeft ooit een catacombe betreden![14] En opdat je kunt geloven wat Ik hier zeg, vertel Ik je ook nog dat deze zeven'gidsen' niet echt dood zijn; ze liggen daar slechts volledig bewusteloos en kunnendus weer in het leven worden teruggeroepen.[15] Als je hen door enkele potige vrouwen laat masseren aan slapen, borst en nek,alsook aan hun handen en voeten, zullen ze heel gauw uit hun verdovingontwaken!'[16] Maar nu vroeg Cyrenius aan het Kindje: 'Maar, mijn Leven, als Jij ze nu eenseven aanraakte, zouden ze toch zeker ook wel direct bijkomen?'[17] Hierop antwoordde het Kindje: 'Doe nu maar wat Ik je aanraad, want, wil Ikniet een oordeel zijn in plaats van een zegen, dan mag Ik niet te veel doen.[18] Van deze woorden begreep Cyrenius weliswaar niets, maar volgde toch deraad van het Kindje op.[19] Hij liet dadelijk een tiental sterke jonge vrouwen aanrukken die de gidsenmoesten masseren.[20] Na een paar minuten al werden de zeven wakker. Ze vroegen de omstandersonmiddellijk wat er met hen aan de hand was en wat hier allemaal gebeurde.[21] Cyrenius liet hen onverwijld naar een goede herberg brengen; het volk echterwas hogelijk verwonderd over deze opwekking, waardoor zij een grote vereringopvatten voor de masseuses

Hoofdstuk 78: Een werk van barmhartigheid. De intelligente storm. Juistvermoeden van Cyrenius. Het bezoek aan de haven

[1] Vervolgens werd verder gegraven en gaf Cyrenius de instructie dat alle lijkenmits niet al te zeer verminkt, op een bepaalde plaats moesten worden neergelegdmet hun gezichten naar de grond, die tevoren met matten moest worden bedekt.

Page 130: De Jeugd Van Jezus

130

[2] Degenen die te erg verminkt waren, moesten zoals gebruikelijk, op dealgemene begraafplaats worden verbrand, dan wel acht voet diep worden begraven.[3] De minder verminkten moest men trachten op dezelfde wijze op te wekken alsde zeven.[4] Wie weer tot leven kwam moest bij de andere zeven in de herberg wordengebracht![5] Na deze instructie ging Cyrenius met zijn mensen andere stadsdeleninspecteren.[6] Huizen van burgers bleken echter boven wonder nergens ook maar beschadigd![7] Een godentempel die niet in puin lag, was er echter nergens te ontdekken,behalve dan een kleine, die op slot was en die als opschrift had: ' Aan deonbekende God'![8] Nadat het gezelschap met een massa zich aansluitend volk op deze wijze heeldie niet onbelangrijke stad van tachtigduizend inwoners had doorkruist, riepCyrenius Jozef bij zich.[9] 'Luister eens, waarde vriend en broeder, heimelijk moet ik over de vreemdeuitwerking van deze aardbeving wel een beetje lachen.[10] Kijk hier bijvoorbeeld: Aan dit slop hier voor ons, staan huisjes van 'n welzeer ellendige bouwkwaliteit: droge stenen zonder cement, bovendien maar weinigsymmetrisch, tot een muur op elkaar gestapeld.[11] Zo te zien zou je denken dat ze nauwelijks stevig genoeg zijn om het dreunenvan de hoefslag van een flink paard te kunnen doorstaan![12] En toch staan die mierenhopen daar nog ongedeerd. Geen ervan is zelfs ookmaar enigszins beschadigd![13] En dat, terwijl midden tussen deze "eendagshuizen" zowat al de voor deeeuwigheid gebouwde tempels in verachtelijke puinhopen zijn veranderd![14] Wat zeg jij nu van dit hoogst merkwaardige verschijnsel? Ligt het niet voor dehand dat zowel de aardbeving als de storm hier wel bijzonder "knap" te werkgingen?[15] Tot mijn groot genoegen kan ik je wel dit bekennen, dat ik werkelijk[16] niet langer Cyrenius wil heten, als jouw Zoontje hier niet, in het gezelschapvan de storm, met Zijn Almachtige Vingertje ietwat met die tempels heeftgespeeld.[17] Jozef nu: 'Houd wat je denkt maar voor jezelf, en spreek er met niemand over,want het zal inderdaad wel precies zo gegaan zijn![18] Laten we nu maar naar de haven gaan om te zien, of daar wellicht iets voormij te doen is. Nu volgde Cyrenius de raad van Jozef op, en ze begaven zich dusnaar de kust.

Hoofdstuk 79: Weinig schade in de haven. Terug naar huis. Maria in dedraagstoel. De opzettelijke omweg

[1] Bij de kust aangekomen, waar deels door de natuur, deels kunstmatig, de havengeschikt was gemaakt voor schepen, verbaasde Cyrenius zich ook niet weinig.

Page 131: De Jeugd Van Jezus

131

[2] Nergens was daar namelijk enige schade te ontdekken, behalve dan dat allezogenaamde mythologische versieringen van Cyrenius' prachtige schip totaalvernield waren.[3] Cyrenius zei daarom tegen Jozef: 'In de gegeven omstandigheden, waardevriend, zal er voor je zoons maar weinig werk zijn.[4] Kijk maar, geen enkel vaartuig heeft ook maar enige schade geleden, behalvedan dat en dat is mij overigens niet onwelkom met name op mijn schip deafgodenbeelden waarschijnlijk kennis hebben moeten maken met het zeewater![5] Ik vind het zelfs wel fijn, en ik zal zeker geen nieuwe op mijn schip latenaanbrengen![6] In plaats van aan hen, zij alle eer en lof aan jouw God![7] Toch zal ik jouw zonen voor eventueel nodige kleine repara-ties, die op mijnschip gewenst mochten blijken, zo belonen, als waren dat grote opdrachtenge-weest!'[8] Maar Jozef zei: 'Vriend en broeder, heb toch alsjeblieft niet al te veel zorgenover de inkomsten van mijn zonen![9] Want niet om de verdiensten, maar om aan jou een dienst te bewijzen, zou ik jemet mijn jongens graag te hulp zijn gekomen! Nu blijkt dat de Heer Zelf je heeftgeholpen en dat is beter! Je kunt mijn hulp nu gerust missen.[10] We hebben nu wel zowat alles bekeken en het is al aardig Iaat in de middaggeworden. Ik vind daarom dat we maar weer naar huis moesten gaan, en mor-genwat eventueel nog nodig is, in ogenschouw nemen.[11] Cyrenius zei nu: 'Die mening ben ik ook toegedaan; ik heb namelijk meer danik zeggen kan medelijden met ons arme moedertje! Zo gauw mogelijk naar huisdus![12] Dadelijk zal ik een draag-stoel voor haar laten halen, dan kan ze daarin samenmet het Kindje gedragen worden.'[13] Achter Cyrenius meldde Zich aanstonds het Kindje met:[14] 'Ja, dat moet je zekerdoen, want deze moeder is al heel erg moe; aan Mij heeftze een wel erg zware last![15] Maar je mag niet via het priesterplein naar huis gaan, zoals je van plan was![16] Als Ik daar namelijk, met moeder wordt voorbij gedragen er liggen daarinmiddels al meer dan honderd uitgegravenen op matten[17] dan zouden die allemaal plotseling weer tot het leven terugkeren, en dat zoudan voor jou en voor het hele volk op een rechtszaak uitdraaien, die al heel ergongelegen komt![18] Zij zullen dus in de loop van de nacht door menselijke hulp waarop Ik dan eengeheime inwerking zal hebben worden opgewekt.[19] De schijn van iets wonderlijks zal daardoor vermeden worden, terwijl jij enheel het volk daardoor gevrijwaard zullen blijven van een oordeel, dat voor julliegeest eeuwig dodelijk zou kunnen zijn.'[20] Cyrenius nam die raad blijmoedig ter harte; de draagstoel werd dus gebracht,en Maria nam er met het Kindje in plaats.[21] Cyrenius koos nu een andere weg, langs welke het hele gezelschap inclusiefde drie priesters even vlug en gemakkelijk Jozefs villa bereikte.

Page 132: De Jeugd Van Jezus

132

Hoofdstuk 80: Jozefs huisvaderlijke voorzorg. Het Kindje heeft plezier metJacob. Wien Ik liefheb, die plaag Ik ook; die knijp Ik bij de neus.Benijdenswaardig gelukkig makende opdracht aan Jacob

[1] Na aankomst in de villa, ging Jozef onmiddellijk naar zijn zoons, die albegonnen waren met het toebereiden van een middagmaal. Hij zei:[2] 'Uitstekend jongens; jullie voorkomen mijn wens. Maar vandaag hebben we ernog drie gasten bij, namelijk de drie priesters die vanmorgen van de doodstraf vrijkwamen.[3] Die drie moeten we goed verwennen, zodat ze onze vrienden worden en danook met ons de Vader erkennen in de hemel.[4] Hem, Die ons tot Zijn kinderen heeft willen maken, door het verbond, dat Hijmet onze voorvaderen heeft gesloten.[5] En Jacob, ga jij nu onmiddellijk naar buiten en neem het Kindje over van Zijnmoeder, die erg moe geworden is.[6] Je moet Het zo vlug mogelijk in bed stoppen, want Het is ook heel duidelijkmoe zodat Het naar Zijn wiegje verlangt.'[7] Dadelijk liep Jacob nu naar buiten en naar Maria, die juist uit de draagstoelstapte. Hij nam Het Kindje liefdevol en blijmoedig uit haar arm over.[8] Het Kindje bleek wederkerig daarmee ook blij te zijn, want Het wipte op zijnarm op en neer. Het lachte, kneep hem en nam hem bij de neus en porde hemoveral, waar Het hem maar raken kon.[9] De drie priesters, die voor het Kindje een mateloos respect hadden, koesterdenhierover verwonderd binnenpretjes, vanwege het feit, dat zij nu aan het Kindje tochook echte kinderlijkheid ontdekten.[10] En een van hen, die goed Hebreeuws kende, ging naar Jacob toe en vroeghem:[11] 'Zeg, is dit wonderlijkste van alle wonderkinderen altijd zo opgewekt, om niette zeggen een beetje baldadig? Kinderen van normale aanleg zijn dat meestal pasop twee- of drie jarige leeftijd![12] En het Kindje gaf, in Jacobs plaats, aanstonds Zelf antwoord:[13] 'Ja zeker beste vriend: van Wien Ik houd, dien plaag Ik ook; die knijp Ik enneem Ik bij de neus, maar dat gebeurt alleen bij degenen, die zoveel van Mijhouden als Jacob hier, en die Ik liefheb, zoals Ik het Jacob doe![14] Maar Ik doe je er geen pijn mee, he Jacob; het doet geen pijn als ik je plaag enknijp?'[15] Jacob, die zijn tranen meestal vlug bij de hand had, zei: 'Wel nee, mijn liefstegoddelijke Broertje! Hoe zou Jij mij nu pijn kunnen doen?!'[16] Nu antwoordde het Kindje: ' Jacob, broeder, jij houdt echt van Mij![17] Maar Ik heb jou ook zozeer lief, dat je in alle eeuwigheid niet zult kunnenbegrijpen, hoezeer Ik jou liefheb![18] Weet je, lief broertje Jacob, de hemelen zijn wijd en eindeloos groot;ontelbare stralende werelden van licht zweven erin rond, zoveel als er druppels

Page 133: De Jeugd Van Jezus

133

dauw op aarde zijn![19] En al die werelden zijn be-volkt door talloze gelukkige wezens zoals jij; maarvan hen is er niemand zo gelukkig als jij nu, broertje lief! Nu begrijp je dat nog welniet, maar na verloop van tijd zul je Mij nog heel goed leren begrijpen! Zolang ermensen rondom Mij waken, mag ook Ik nog niet slapen! Ik wil nu best bij joublijven!'[20] Opnieuw brak deze toespraak Jacobs hart, zodat hij van liefdesgeluk moesthuilen. De priester die de vraag gesteld had zonk bijna in de aarde uit louter ontzagen hoogachting voor dit Kindje!

Hoofdstuk 81: Ook Cyrenius wil door het Kindje geplaagd worden. Hetant-woord van het Kindje. Plechtige belofte aan Rome. Maria maant deonbegrepen woorden van het Kindje innerlijk te bewaren

[1] Ook Cyrenius had de woorden van het Kindje goed verstaan. Ogenblikkelijkging hij naar Hem toe en vroeg op liefdevolle wijze:[2] 'Hé, mijn Leven, dan houd je zeker niet zoveel van mij, want toen ik je op mijnarm had heb jij mij nog nooit geplaagd en geknepen?'[3] Maar het Kindje zei: 'Ach, Cyrenius, trek je daar maar niets van aan; weet je:alle ongerijmdheden, die je terwille van Mij namelijk al hebt verdragen, waren alzoiets als plagerijtjes van Mij, juist omdat Ik je zozeer liefheb![4] Begrijp je nu beter wat Ik tegen je gezegd heb?[5] Overigens, Ik zal je nog vaak genoeg knijpen en plagen, en- uit pure liefde totjou zal Ik zelfs nog echt vervelend voor je worden![6] Maar dat wil dan nog niet zeggen dat je bang voor Mij be-hoeft te zijn, wanthet zal je zoals tot nu toe geen echte pijn doen! Begrijp je Me, lieve Cyrenius?'[7] Cyrenius, die het Kindje nu meer dan ooit hoogachtte, zei nu, hevig ontroerd:[8] 'Ja, mijn Leven, ik begrijp Je uitstekend, en ik begrijp ook hoe groots het is watJe me gezegd hebt![9] Maar, dat neemt niet weg, dat ik het fijn zou vinden, als Je mij, net als Jebroertje, een beetje echt zou plagen en knijpen!'[10] Het Kindje antwoordde: 'Maar lieve beste vriend, je zult toch niet nogkinderlijker willen zijn dan Ik nu ben?[11] Denk je soms, dat Ik je daardoor meer zou liefhebben?[12] Nu, dan vergis je je lelijk, want Ik kan je eenvoudigweg niet nog meerliefhebben dan Ik al doe![13] Heus waar, ook jij zult de grootte en de diepte van Mijn Liefde voor jou ineeuwigheid niet kunnen vatten ![14] En géén eeuw zal meer voorbijgaan voordat Rome zeer veelvuldig in MijnVesting zal binnengaan![15] Nog is die tijd niet aangebroken, maar geloof Me, jij staat nu alreeds op dedrempel, waar spoedig velen overheen zullen gaan![16] Je moet Me goed verstaan: Niet lichamelijk zullen ze binnen- gaan in Mijntoekomstig Rijk, maar geestelijk en voor eeuwig!'

Page 134: De Jeugd Van Jezus

134

[17] Deze woorden van het Kindje wekten bij alle aanwezigen een enormeberoering en Cyrenius wist niet wat hij daarvan denken moest![18] Hij wendde zich dan ook maar tot de naast hem staande Maria, en vroeg haar,of zij soms begrepen had, wat het goddelijk Kindje zojuist had onthuld?[19] Maar Maria zei hem: 'Beste vriend, ware dit een gewoon mensenkind, danzouden wij gewone mensen het wel begrijpen.[20] maar, juist omdat Het van een hogere natuur is, begrijpen wij Het niet; latenwe dus al Zijn woorden maar in gedachten houden, dan zal de tijd ons welleren,wat ze gezien in het juiste licht te betekenen hebben!'

Hoofdstuk 82: Cyrenius vraagt en Jozef antwoordt over de sluier van Isis.Maronius geeft een goede verklaring. De maaltijd. Ontzag van de priesters

[1] Nu kwam Jozef naar buiten. Hij nodigde het gezelschap voor de maaltijd naarbinnen.[2] Cyrenius echter, nog vervuld van grootse gedachten, riep Jozef bij zich envertelde hem, wat het Kindje en ook Maria hem hadden gezegd.[3] Hij vroeg dus ook Jozef maar, wat hij van deze en dergelijke woorden moestdenken.[4] Jozef bemerkte dat Cyrenius bijzonder opgewonden was, en reageerde daaromin eerste instantie met een wedervraag; hij zei:[5] 'Maar beste broederlijke vriend, ken jij dan de mythe niet welke van een mensgewaagt die het bestond ooit de mantel van Isis te willen oplichten?'[6] Cyrenius, zeer verbaasd over deze verrassende wedervraag, zei nu:[7] 'Welzeker, waarde vriend, die mythe is mij heel goed bekend: die man kwamnamelijk op 'n afschuwelijke manier aan zijn eind! Houdt dat een antwoord in opmijn vraag?'[8] Jozef antwoordde: 'Beste vriend, ja; want hier is immers meer dan Isis in hetgeding![9] Daarom moet je de raad van mijn vrouw maar opvolgen, dan is je welzijnvoorgoed verzekerd.'[10] Maronius, die er vlak bij stond, zei:[11] 'Keizerlijke Consulaire Gezaghebber, weliswaar ben ik in dit soort zaken nogmaar een leek, maar toch lijkt het me alsof ik ditmaal de uitspraak van de wijzeman exact heb verstaan.'[12] Cyrenius antwoordde: 'Proficiat, als je er tenminste echt van overtuigd bent![13] Van mezelf kan ik dat helaas nog niet zeggen![14] Mijn verstand is weliswaar ook niet al te traag en achterlijk, maar ditmaal wilhet mij toch nog niet uit de droom helpen.[15] 'Ik voor mij,' zei Maronius, 'zie de zaak zo. Je zou niet moeten trachten tegrijpen naar wat buiten je bereik ligt, waar je arm te kort voor is![16] Natuurlijk zou het wel bijzonder eervol zijn een gelukkige Phaeton te wezen,[17] maar wat doe je eraan als zwakke sterveling dat de zonnebaan zo ver uit debuurt ligt? !

Page 135: De Jeugd Van Jezus

135

[18] Het beste kun je je maar tevreden stellen met zijn licht, en de eer en de machtde zon te sturen maar beter overlaten aan hen, die langere armen bezitten dan dievan een zwakke sterveling![19] Gisteren nog konden we ons vergewissen van de reikwijdte van de arm van ditKind.[20] Zou het niet kunnen zijn, dat ik ten naaste bij verstaan heb, wat deze manbedoeld heeft, keizerlijke Hoogheid?'[21] Nu gaf Cyrenius Maronius gelijk, en legde zich erbij neer. Welgemoed ginghij met Jozef de villa binnen en deed zich aan de eenvoudige maaltijd te goed.[22] De drie priesters echter waren ontzettend geïmponeerd. Ze dachten dat hetKindje ofwel Zeus was, dan wel niets minder dan het Fatum zelf!

Hoofdstuk 83: Verblinding, ontzag en vluchtgedachten van de drie priesters.Wijze gedragsregels van het Kindje voor Jozef en voor Cyrenius

[1] Na de maaltijd, toen iedereen al van tafel was opgestaan, ging een van depriesters naar Jozef en op uiterst deemoedige wijze vroeg hij hem:[2] 'U bent zeker Uranus, de vader van Zeus, of anders Saturnus, want alhoewel Ueerder in de stad moeite deed Uw goddelijkheid voor ons te verbergen,[3] deed U dat zeker alleen maar om ons op de proef te stellen, om te zien, of wij Uwel echt herkenden of niet.[4] En inderdaad hebben wij U een poos je miskend, en voor die grote blindheidvragen wij U om vergeving![5] Maar, de zojuist door Uw Kind gebezigde taal heeft voor ons alle drie een lichtontstoken, zodat wij nu precies weten, waar wij aan toe zijn en in welk gezelschapwij ons bevinden.[6] Daarom zouden wij U willen vragen ons het geluk aan te doen te willen zeggenof wij U een offer mogen brengen; voor U een, voor Uw gemalin een, en een voorUw Kindje dat ongetwijfeld Zeus moet zijn, Die zich in zijn almacht verjongdheeft!'[7] Over deze plotselinge ommezwaai van de drie priesters was Jozef zeerverbaasd. Zojuist in de stad had hij hen immers nog klaar en duidelijk uiteengezetwat de oorzaak was van de dwalingen van hun heidendom![8] Op een passend antwoord moest hij zich dus even bezinnen, maar nu gaf hetKindje onmiskenbaar duidelijk te verstaan, dat Het even bij Jozef wilde zijn.[9] En, na daar inderdaad op de arm van Jacob terechtgekomen te zijn, zei Hetterstond tot Jozef:[10] 'Laat deze arme stumpers nu maar, en wijs hen niet terecht, want ze zijn blind,ze slapen en dromen![11] Probeer maar ze een paar dagen hier te houden, dan zullen Mijn broers henwel wakker ma-ken uit hun slapen en dromen! Als ze eenmaal zien, hoe jullie zelftot God bidt, dan zullen ze hun Uranus, hun Saturnus en hun Zeus heus welopgeven!'

Page 136: De Jeugd Van Jezus

136

[12] Deze woorden stelden Jozef volkomen gerust, en dus deed hij de drie priesterstegelijk maar het voorstel om zolang onderdak bij hen te aanvaarden, totdat er eenvoor hen geëigende verzorgingsoplossing gevonden zou zijn.[13] De drie durfden uit pure eerbied nauwelijks adem te halen, en ze waagden hetniet dat voor-stel af te wimpelen. Nu wisten ze helemaal niet meer waar ze aan toewaren ![14] Terwijl ze het voorstel dus maar aannamen, mompelden ze tegen elkaar:[15] 'Konden we hier maar weg-komen en ons ergens aan het ein-de van de wereldverstoppen, wat zouden we dan gelukkig zijn![16] Nu zit er niets anders op dan hier te blijven, met de hoogste goden zelfvoorogen! Wat een beproeving voor ons, onwaardigen!'[17] Cyrenius merkte dit gemompel van het drietal op: hij ging op hen toe om hentot de orde te roepen.[18] Maar nu zei het Kindje: 'Cyrenius, Iaat maar; wat die drie doormaken, dat isMij niet onbekend.[19] Hun plannetje is de vrucht van hun verblinde denken en van hun dwaze vrees!Zij zouden niets liever willen dan vluchten, weg van ons, ergens naar een zo vermogelijk afgelegen plekje van de wereld![20] Dat is alles, en daarom hoef je je niet zo op te winden![21] Hier in huis moet je het oordeel maar liever aan Mij overlaten, dan kun je erzeker van zijn, dat aan niemand enig onrecht wordt gedaan!'[22] Hiermee stelde Cyrenius zich tevreden. Hij ging opnieuw met Jozef naarbuiten, terwijl de drie priesters zich in de hun aangewezen kamer terugtrokken.

Hoofdstuk 84: De sage over het ontstaan van de stad Ostracine. Cyreniusheeft zorgen over de toekomst van de tempel

[1] Eenmaal buiten, geraakten Jozef en Cyrenius over diverse onderwerpen ingesprek, terwijl Maria intussen in het huis het Kindje verzorgde.[2] Jozefs zonen regelden de huishoudelijke dingen, waarbij de leden van hetgevolg van Cyrenius hen op velerlei gebied een handje hielpen.[3] Na aanvankelijk over koetjes en kalfjes te hebben gesproken, kwam bij Jozefen Cyrenius, die door Maronius werden vergezeld, ook nog een echt belangrijkonderwerp ter sprake. Cyrenius stelde het als volgt aan de orde:[4] 'Waarde broederlijke vriend, deze stad met zijn ommelanden telt zeker wel zo'ntachtigduizend zielen![5] Van dat aantal behoren er maar heel weinigen tot Uw geloofsrichting.[6] Voor zover ik weet, zijn zij voornamelijk en dat al sedert vele eeuwenaartsafgodendienaren.[7] AI die afgoden hebben in deze stad hun tempels. Naar verluidt, zouden diegebouwd zijn ten tijde van de strijd van de afgoden tegen de giganten van dezeaarde, met name door Zeus zelf, als gedenktekenen van de overwinning op degiganten.[8] Mercurius heeft toen de beenderen van de giganten moeten verzamelen, en ze

Page 137: De Jeugd Van Jezus

137

in zee moeten gooien, en daardoor zou dit land toen zijn ontstaan![9] Zeus zou daarna gedurende een volle maand boven die beenderen zand en ashebben doen regenen, met daartussen ook nog grote zware stenen![10] Vervolgens zou Zeus aan Ceres opdracht hebben gegeven dit land vruchtbaarte maken, en midden daarin, niet te ver van de zee, een burcht en een stad tebouwen als gedenkteken aan de grote overwinning.[11] Zeus zelf zou dan uit die aarde een volk oproepen, hetwelk dit land en dezestad door alle tijden heen zou moeten bewonen![12] Uit een en ander zul je gemakkelijk kunnen begrijpen, dat dit volk, meer danenig ander volk op aarde, er vast van overtuigd is, dat zij de stad bewonen, die degoden zelf hebben opgebouwd![13] En dat is dan tevens de reden, dat je overal sterk verwaarloosde huizenaantreft, daar de mensen het geen van allen wagen ook maar iets te repareren aandat werk van de goden zelf; bang als ze zijn daardoor tegen hen te zondigen![14] Als bijzonderheid wordt nog vermeld, dat de oude Ceres de tempeleigenhandig zou hebben gebouwd met hulp van Mercurius en van Apollo.[15] Dit is dan die mythe, en tevens het nog steevaste geloof van dit overigensgoedmoedige volk, dat ondanks zijn armoede zeer gastvrij is en uitzonderlijkeerlijk.[16] Nu is mijn vraag deze: Wat zal mij nu te doen staan, gesteld dat het volkwederopbouw van hun tempels verlangt?[17] Mag het zijn tempels herbouwen, of moet dit volk tot jouw religie wordenbekeerd?[18] En als men daartoe bereid zou blijken, wat zou dan de reactie kunnen zijn vanbuurvolkeren, die deze stad plegen te bezoeken, alhoewel die nu weliswaar algeruime tijd meer een ruïne is dan een stad?'

Hoofdstuk 85: Jozef geeft raad om op God te vertrouwen. Ostracine's eindevoorspeld

[1] Cyrenius vervolgde: 'Waarlijk, beste vriend, goede raad zal hier erg duur zijn![2] Als jij in jouw van echt goddelijke wijsheid vervulde binnenkamer raad kuntvinden, geef mij die dan ![3] Want heus, hoe meer ik over deze zaak nadenk, des te penibeler eningewikkelder zij wordt!'[4] Toen sprak Jozef tot Cyrenius: 'Luister, edele vriend, het is helemaal niet zomoeilijk om je te helpen ![5] Ik zal je dus een goede raad geven, dan weet je wat je in dezen te doen staat.[6] Kijk, innerlijk ben jij feitelijk al mijn levend geloof toegedaan; evenals ikbemin je en eer je de Enige Ware God![7] Toch moet ik je dit zeggen: zolang als jij alles zelf wilt blijven regelen, zolangzal God voor jou niets doen ![8] Maar naargelang je al je zorgen op Hem gaat afwentelen en zelf geen anderezorg en bekommernis overhoudt dan deze: die Ware God béter te erkennen en

Page 138: De Jeugd Van Jezus

138

steeds méér lief te hebben,[9] naar die mate zul je ervaren dat Hij jou dan in alles gaat helpen! En alles, wat jenu nog niet begrijpt, zal dan morgen zo helder als glas voor je worden![10] Laat deze stad dus alleen maar daar puinvrij maken, waar mogelijk onder datpuin nog mensen bedolven liggen, maar dat gebeurt reeds![11] Alle overige tempels, onder het puin waarvan zich hoogstens wat plompe,waardeloze en verbrokkelde afgodenbeelden bevinden, kun je rustig als ruïnes aande vergetelheid overlaten![12] Voor het volk betekent immers: wat de elementen vernietigen, vernietigen degoden![13] Het volk zal zich dan ook geenszins bekommeren om de wederopbouw ervan.[14] Het is namelijk bang, zich een grote straf op de hals te halen, als het zich zouinspannen iets te doen, wat tegen de wil van de goden zou kunnen indruisen![15] Ook zijn er nu geen priesters meer, die weliswaar ten eigen bate, maarzogenaamd door de goden daartoe aangespoord, die wederopbouw tot standzouden willen brengen, door daartoe het volk in te zetten.[16] En die er nog wel zijn, die zullen voor afgoden nooit meer laten bouwen![17] Je kunt dus zonder zorg zijn; de Heer van Hemel en Aarde zal er voor jou envoor heel het volk zeker het beste van maken.[18] Trouwens, in deze tijd zullen meerdere steden door een dergelijk lot wordengetroffen: hier, daar en overal zullen ze verwoest worden. Het zal niet eensopvallen als deze oude stad binnen een jaar of tien tot ruïne zou verworden!'[19] Door deze uiteenzetting van Jozef werd Cyrenius getroost en heel welgemoedging hij weer met Jozef mee naar binnen.

Hoofdstuk 86: Cyrenius gaat met zijn gevolg terug naar Ostracine. Maria ingebed. Jozef troost

[1] Teruggekeerd in de eetkamer, vroeg Cyrenius aan Jozef: 'Dierbaarste vriend, ikspeel nog met een gedachte, waarover ik graag je mening zou willen horen.[2] Wat vind je ervan als ik om mijn geweten volledig gerust te stellen terzake vanhetgeen we zo even bespraken, en waarin jij mij troostrijke raad hebt gegeven.[3] als ik van de drie hier aanwezige priesters toch nog vraag om daarover ook hunmening te geven?'[4] Jozef antwoordde: ' Als mijn advies je niet helemaal bevredigd , dan ben jij hiernog altijd heer en meester, zodat je kunt doen, wat je nodig acht om je gewetengerust te stellen.[5] Ik voor mij ben van mening, dat er met die priesters niet veel zinnigs tebespreken zal zijn, zolang ze mij voor Uranus of Saturnus houden en het Kindjevoor Zeus, die zich verjongd heeft![6] Vraag je ze naar waar het bij jou om gaat, dan verwijzen ze zeker naar mij ennaar het Kindje!'[7] Nu liet Cyrenius zijn idee varen en zei:[8] 'Het is me nu volkomen duidelijk, en ik voel me weer helemaal rustig en goed

Page 139: De Jeugd Van Jezus

139

in staat om de rest van mijn tijd normaal aan de staatszaken te wijden![9] Inmiddels is het al avond geworden, en ik zal me maar weer met mijn gevolgnaar Ostracine begeven.[10] Maar morgenmiddag zal ik weer hier bij je zijn. Mocht ik je raad echter eerdernodig hebben, dan hoop ik je nog in de loop van de morgen bij mij te mogennodigen.'[11] Nu zegende Jozef Cyrenius en Maronius. Cyrenius ging eerst nog naar dewieg en kuste heel zachtjes het slapende Kindje.[12] Toen stond hij op en met zijn ogen vol tranen ging hij daarvandaan.[13] Onderweg keek hij minstens een paar honderdmaal om naar de villa, die nuvoor hem meer betekende dan alle schatten der aarde tezamen.[14] Jozef op zijn beurt zond Cyrenius zijn ene zegen na de andere na, zolang alshij maar iets van diens gezelschap kon onderscheiden.[15] Toen hij niets meer van Cyrenius kon gewaar worden, ging Jozef pas weernaar binnen en naar Maria, die zoals gewoonlijk om deze tijd juist in innig gebedtot God was.[16] Zodra ze echter Jozef in haar nabijheid wist stond Maria op en zei: 'Mijn lieveman, werkelijk deze dag heeft van mij een ander mens gemaakt. Nee, de wereld, dewereld is de mensen niet ten voordeel!'[17] Jozef gaf haar ten antwoord: 'Nee, lieve vrouw, je hebt gelijk, maar toch benik van mening dat, zolang de Heer maar met ons is, wij geen schade van de wereldondervinden. Hou dus maar goede moed; morgen zal de aloude zon weer nieuw enheerlijk voor ons opgaan. De Heer alleen zij alle eer in eeuwigheid! Amen!'

Hoofdstuk 87: Maria als voorbeeld van vrouwelijke deemoed. Lof- endanklied van Jozef en zijn zonen. Zegenrijke uitwerking op de drieafgodendienaars

[1] Maria die nooit veel woorden nodig had, en die ook niet, zoals dat bij vrouwenmeestal het geval is, steeds het laatste woord moest hebben, was in haar harttevreden met deze eenvoudige en korte troostwoorden van Jozef.[2] Ze ging dus naar bed, terwijl Jozef haar in gedachten aan den Heer gaf.[3] Vervolgens ging Jozef naar zijn jongens toe en zei tegen hen: 'Kinderen, deavond is nu mooi en heerlijk; Iaat ons naar buiten gaan.[4] Daar buiten in de grote, heilige tempel van het uitspansel Gods zullen we eenloflied aanheffen. We zullen de Heer danken voor de vele eindeloos groteweldaden, die Hij aan ons en aan onze voorvaderen heeft bewezen van het beginvan de wereld af.[5] De zonen van Jozef lieten dadelijk hun bezigheden in de steek en volgden hunvader.[6] Hij ging hen voor naar een klein vrij liggend heuveltje, een pas of honderd vande villa verwijderd, dat tot het grondgebied van Jozefbehoorde en zo'n 35 meterhoog was.[7] Dit werd door de drie priesters opgemerkt die meenden dat de goden zich voordeze nacht als het ware naar de Olympus op weg begaven, om daar met alle goden

Page 140: De Jeugd Van Jezus

140

een algemene vergadering te houden.[8] Zij kwamen daarom onmiddellijk uit hun vertrek te voorschijn en slopen heelzachtjes en heimelijk Jozef achterna.[9] Bij de heuvel aangekomen luisterden ze onder een van veel loof voorzienevijgeboom naar wat de vermeende goden op de Olympus zouden besluiten.[10] Maar wie schetst hun verbazing, toen zij die vermeende hoofdgoden heelinnig en ontroerend een ( andere) God hoorden aanbidden en lof toezingen.[11] In het bijzonder werden zij getroffen door de volgende passages uit een psalm(90) van David, die als volgt luidden:[12] 'Heer God, onophoudelijk zijt Gij onze Toevlucht. Want voordat de bergenontstonden en de wereld, zijt Gij, God van Eeuwigheid.[13] Gij die de mensen doet sterven en tot hen zegt: mensenkind keer terug tot stof.[14] Ja, duizend jaren zijn in U woog als de dag van gisteren en als een nachtwakedie voorbij is.[15] Gij laat hen verdwijnen als een rivier, als slaap in de morgen, en als het grasdat verwelkt is.[16] Dat in de vroegte bloeit en dan verwelkt, 's avonds wordt gemaaid en verdort.[17] Want wij komen om door Uw toorn, en verdwijnen plotseling vanwege Uwgramschap.[18] Gij hebt onze zonden voor Uw ogen gesteld en onze geheime fouten in hetlicht van Uw aanschijn.[19] Zo snellen door Uw toorn onze dagen voorbij en vliegen onze jaren heen alseen zucht.[20] Ons leven duurt maar zeventig jaren, of, zijn we krachtig, tachtig. Was hetkostelijk, het was toch voornamelijk onheil en jammer. Snel verzwakken we envlieden wij heen.[21] Ach mochten wij toch de kracht van Uw gramschap beseffen en Uw toornleren vrezen![22] Leer ons dan zo onze dagen tellen dat wij er verstandig van hart door worden.[23] Ach Heer, wendt U toch weer tot ons en ontferm U over Uw dienaars.[24] Verzadig ons met Uw genade in de morgenstond, opdat wij heelons levenmogen jubelen en juichen tot Uw eer.[25] Geef ons vreugde nadat U ons zolang hebt gekastijd en wij zoveel ellendedoorstonden.[26] Laat Uw dienaars Uw machtige daden aanschouwen en hun kinderen Uwglorie.[27] De goedheid des Heren, onze God, zij met ons en het werk onzer handenmoge gedijen!'[28] Toen het drietal dit gezang duidelijk gehoord had, gingen ze onmiddellijkterug naar hun ver-blijf.[29] Een van hen zei tot de beide anderen: 'Ik zeg jullie dat geen échte goden opdeze wijze tot een andere god kunnen bidden en zelfs diens toorn en gramschapover hen bekennen!'[30] Een van de beide anderen zei nu: ' Als het dáár nu nog bij bleef zou het nog zoerg niet zijn, maar dat dat gebed helemaal op ons van toepassing was, daar zit nu

Page 141: De Jeugd Van Jezus

141

juist het onverteerbare![31] Wees nu stil. Ze komen terug! Laten we wat we gehoord hebben morgen maareens goed onder elkaar bespreken. Stil nu, daar zijn ze.'

Hoofdstuk 88: De morgenstond heeft goud in den mond. Jozef en zijn jongensop het land aan het werk. De dood van Joël tengevolge van de beet van eengifslang. De terugtocht naar huis en de daar veroorzaakte angst. Troostendewoorden van het Kindje. Opwekking van de dode

[1] Jozef gaf nu zijn zoons te verstaan dat zij hun eventuele arbeid nog zoudenafmaken en daarna naar bed moesten gaan.[2] Hijzelf ging echter direct naar bed omdat hij zich al flink moe gevoelde.[3] En zo werd dan deze dag, die zo rijk aan gebeurtenissen was, besloten.[4] Als gewoonlijk was Jozef de volgende dag allang voor zonsopgang wakker enhij wekte ook zijn jongens om tijdig aan het werk te kunnen gaan.[5] Hij zei erbij: 'De morgenstond heeft goud in den mond. Wat we 's morgensvroeg doen levert meer op aan zegen dan alle inspanning van heel de verdere dag.'[6] Hij ging dus met de vier oudste zoons Jacob moest namelijk bij het Kindjeblijven naar het land om een akker in orde te maken.[7] De oudste zoon werkte het hardst om de andere voor te komen.[8] Maar toen hij zo overijverig zijn spade in de grond stak, bracht hij plotselingeen zwaar giftige slang naar boven.[9] Snel schoot die slang op hem af en beet hem in de voet.[10] Weliswaar kwamen de drie jongere broers vlug te hulp en sloegen zij de slangdood, maar de voet zwol zienderogen op. Hij werd duizelig en een ogenblik laterviel hij dood neer.[11] Jozef en de drie jongere broers begonnen te jammeren en smeekten God omJoël toch weer tot het leven terug te brengen.[12] Jozef vervloekte de slang en zei tegen zijn drie jongens: 'In der eeuwigheid zalvoortaan nooit meer een slang deze bodem bekruipen![13] Neemt jullie broeder op en draagt hem naar huis. Wellicht is het Gods wil ommij mijn stamhouder te ontnemen.[14] In tranen namen de drie broers Joël op en ze droegen hem naar huis, terwijlJozef zich de kleren scheurde en hen jammerend volgde.[15] Thuis aangekomen kwam Maria, door het gejammer verschrikt, hen directtegemoet met het Kind je op haar arm en Jacob volgde haar.[16] Toen zij de ontzielde Joël zagen en Jozef met zijn verscheurde kleren,slaakten beiden een kreet van schrik.[17] Ook de drie priesters kwamen er bij en zij schrokken niet weinig toen zij hetzielloze lichaam zagen.[18] Een van hen zei tegen Jozef: 'Nu pas kan ik geloven dat U ook maar een mensbent; want als U een god was zouden Uw kinderen niet kunnen sterven of zoudt Uhen onmiddellijk in het leven terugroepen!'

Page 142: De Jeugd Van Jezus

142

[19] Maar het Kindje zei: 'Jullie vergissen je allemaal. Weliswaar is Joël verdoofden bewusteloos, maar hij is niét dood![20] Haal maar een zeeui, leg die op zijn wond en het zal gauw beter met hemgaan.[21] Jozef kwam zo vlug mogelijk met een zeeui aanzetten en legde die op Joëlswond.

[22] Enkele ogenblikken later kwam hij weer bij kennis en vroeg toen wat er methem gebeurd was.[23] Nu vertelden de omstanders hem alles, terwijl ze God loofden en prezen voorzijn redding. Ook de drie priesters werden vervuld van ontzag voor het Kindje,maar eigenlijk nog méér van ontzag voor die ui!

Hoofdstuk 89: Jozef belooft een offer te zullen brengen. Inspraak van hetKindje. Diens verwijzing naar het God welgevalligste offer. Jozefsbedenkingen daartegen en de ontkrachting daarvan door het Jezuskind

[1] Hierna ging Jozef met heel zijn gezin het grote slaapvertrek binnen, en metluide stemmen prezen zij God en loofden Hem wel een uur lang.[2] Vervolgens deed Jozef ook nog een gelofte om, zodra hij weer te Jeruzalem zouzijn, aan den Heer een offer te zullen brengen.[3] Maar het Kindje zei toen tegen Jozef: 'Luistert u eens, denkt u nu werkelijk datde Heer daar blij mee zal zijn?[4] Als u dat denkt, dan vergist u zich schromelijk, want brandoffers, noch hetbloed van dieren, net zo min als meel, olie of tarwe, geven God voldoening![5] Hij schept alleen genoegen in een rouwmoedig, vermorzeld en deemoedig hart,dat Hem boven alles bemint![6] Als u werkelijk iets te missen hebt, geeft dat dan aan hen, die naakt zijn, diehongeren of dorst hebben; dat zal dan voor God een echt offer zijn![7] Daarom ontsla Ik u van die gelofte en van uw verplichtingen tegenover deTempel en wel daarom doe Ik dat, omdat Ik daartoe alle macht bezit![8] Eens zal Ik zelf uw gelofte vervullen te Jeruzalem en dan op een wijze, die vooralle eeuwigheid aan heel de aarde kwijtschelding zal betekenen![9] Nu nam Jozef het Kind je op zijn arm, kuste Het en zei:[10] 'Zeg, mijn liefste klein Jezus mijn, daarvoor dankt jouw Jozef je weliswaar uitde grond van zijn hart en hij wil ook wel geloven in de volle en heilige waarheidvan wat je daar hebt gezegd,[11] maar het blijft toch maar een feit dat God, jouwen ons aller Vader , dieofferwet Zelf heeft uitgevaardigd, en dat Hij ons, Zijn kinderen, bevolen heeft omdie wet ook te onderhouden![12] Zeg eens, mijn zoontje, heb Jij, alhoewel Je van goddelijke, heilige enwondere afkomst bent, wel het recht om wetten op te heffen van Je grote Vader ,die van alle eeuwigheid in de hemel woont?'[13] Het Kindje antwoordde: Jozef, als Ik u zeggen zou Wie Ik ben, dan zoudt u

Page 143: De Jeugd Van Jezus

143

Mij toch niet geloven, omdat u nu eenmaal in Mij slechts een mensenkind kuntzien![14] Niettemin zeg Ik u: Waar Ik ben, daar is ook de Vader, en waar Ik niet ben,daar is ook de Vader niet![15] Als Ik dus nu hier ben en niet in de Tempel, hoe zou dan de Vader wel in deTempel kunnen zijn?[16] Begrijpt u dit? Waar des Vaders liefde is, dáár is ook Zijn hart; die liefde vande Vader nu, Die is in Mij, dat betekent dus, dat ook Zijn Hart in Mij is![17] Niemand draagt zijn hart buiten zichzelve, dat doet ook de Vader niet: waarZijn Hart is, daar is Hijzelf! Kunt u dit begrijpen?'[18] Deze woorden wekten bij Jozef, bij Maria en bij de vijf zonen een diepzinnigen heilig vermoeden. Ze verlieten nu de slaapkamer en in hun harten loofden zij deVader, Die hen zo nabij was! Vervolgens maakte Maria het ontbijt klaar.

Hoofdstuk 90: Het ochtendmaal. Jozefs vraag over wettelijkewasvoorschriften. De drie priesters hebben bezwaren tegen Jozefsaanwijzingen. Het kindje dwingt hen tot gehoorzaamheid. Gewichtige vraagvan de priesters. Jozef in verlegenheid.

[1] Dat ontbijt was vlug klaar, want het bestond uitsluitend uit een schaal versopgeklopte melk met honing, tijm en brood.[2] Maria zette het zelf op tafel en riep toen Jozef en de vijf jongens, als ook dedrie priesters dat ze zouden komen ontbijten.[3] Jozef kwam al gauw aan met het Kindje op zijn arm; hij reikte Dat aan Mariaover en ging zitten.[4] Nu zette hij weer voor de Heer zijn loflied in en na afloop daarvan vroeg Jozefzoals dat ge-bruikelijk was, of iedereen zich had gewassen.[5] Maria, de vijf jongens en het Kindje zeiden: 'Ja, wij zijn allemaal heel goedgewassen.[6] Jozef zei tot hen: 'Ga dan maar eten; maar hoe staat het met jullie drieën?Hebben jullie je ook gewassen?[7] Maar de drie priesters zeiden: 'Het is bij ons geen gewoonte zich 's morgensmet water te wassen, alleen 's avonds.[8] 's Morgens zalven we ons met olie om niet te veel last te hebben van de hitte.[9] Nu zei Jozef: 'Dat is allemaal best, en als ik bij jullie thuis te gast was, zou iknet zo doen, als jullie![10] Maar nu zijn jullie bij mij thuis, dus hebben jullie daarmee rekening tehouden, te meer omdat dat beter is dan jullie gewoonte!'[11] De priesters vroegen echter om clementie.[12] En Jozef neigde er al toe hen ervan vrij te stellen.[13] Maar nu mengde het Kindje zich erin en zei: 'Voorwaar, als zij zich nietwassen met water voordat zij aan de maaltijd deelnemen waar Ik aan deelneem,dan zal elke hap in hun maag tot steen worden!'[14] Deze woorden deden de drie priesters hun eigen ritueel onmiddellijk vergeten,

Page 144: De Jeugd Van Jezus

144

ze vroegen om water en wasten zich.[15] Daarna nodigde jozef hen " opnieuw om aan tafel plaats te nemen.[16] De priesters waren echter zo bang geworden voor het Kindje, dat ze voor deeer bedankten.[17] Maar nu zei het Kindje weer: ' Als jullie nu weigert om aan te zitten en metons het nu gezegende ontbijt te gebruiken zullen jullie sterven![18] Terstond gingen de priesters nu mee aan tafel en vervuld van grote heimelijkeeerbied voor het Kindje aten zij mee.[19] Nadat de maaltijd gebruikt was stond Jozef op en staande dankte hij God.[20] Daarop vroegen de priesters hem: 'Welke God dankt U nu? Dit Kind isimmers de eerste echte God? Waarom dankt U dan nog een Andere?'[21] Jozef werd door deze vraag zeer verrast; hij wist er geen antwoord op![22] Maar het Kindje zei: ' Jozef, zit er maar niet nodeloos over in, want wat diedrie daar zeiden, dat zal ook nog uitkomen! Maar daar hoef je je nu geen zorgenover te maken! Want je bidt immers toch tot één God en Vader!'

Hoofdstuk 91: De liefde is het ware gebed tot God. Jezus Gods Zoon.Gedachten van ongeloof van de drie priesters en de tegemoet komendheid vanhet Kindje

[1] Jozef kuste het Kindje en zei: Ja waarlijk, als in Jou niet het Hart van de Vaderklopte, dan zou Je zulke woorden nooit hebben kunnen spreken![2] Want waar op heel de wereld is een kind te vinden van Jouw leeftijd dat uitzichzelf woorden weet te spreken van een wijsheid, die zelfs een volwassenwijsgeer nog nooit heeft gebezigd?[3] Zeg mij dus of ik Jou voortaan als God en Heer óók forméél moet aanbidden.[4] Deze vraag van Jozef aan het Kind je verraste ieders gemoed,[5] maar het Kindje zei, zachtjes tegen Jozef glimlachend: ' Jozef, weet je wel hoeeen mens tot God moet bidden?[6] Nee he, helemaal goed weet je het niet; laat Mij het je dus maarzeggen.[7] Luister, de mens moet tot God bidden in de geest en in de waarheid, maar nietmet de lippen, zoals het de kinderen dezer wereld doen en die dan menen dat zijGod daardoor gediend hebben als ze een tijdlang hun lippen gewet hebben.[8] Wil je echt in de geest en in de waarheid bidden, heb dan God van harte lief endoe wel aan iedereen, vrienden en vijanden, dan zal je gebed voor God waardehebben![9] Maar zeg zelf, als iemand alleen maar op geregelde tijden een poosje met zijnlippen voor God gelispeld heeft, en daarbij ook nog gedacht heeft aan allerleiwereldse zaken die hem nader aan het hart liggen dan heel zijn lege gebed, ja naderzelfs dan God zelf, is dat dan echt ook een gebed?[10] Werkelijk miljoenen van zulke gebeden zullen door God precies zo wordenverstaan als de stem van een hard roepende kan worden verstaan door een steen![11] Maar als je tot God bidt door de liefde dan hoef je nooit te vragen of je Mijmoet aanbidden als zijnde de allerheiligste God en Vader.

Page 145: De Jeugd Van Jezus

145

[12] Want wie zo tot God bidt, die bidt ook tot Mij; want de Vader en Ik zijn éénvan hart en één van liefde!'[13] Nu begrepen ze het allemaal en ook waarom Jezus Zoon van God moestheten.[14] En Jozef gevoelde in zijn binnenste een zeer verheven hemelse zaligheid.[15] En Maria jubelde in stilte over haar Kindje, terwijl ze al deze woorden in haarhart bewaarde, zoals ook de zonen van Jozef dat deden.[16] De drie priesters echter zeiden tot Jozef: 'Verhevenste Wijsgeer aller tijden,[17] wij zouden graag vertrouwelijk enkele woorden met U alléén willen wisselen,en wel op het heuveltje, waarop U gisteravond met Uw zoons zo hartelijk enstichtelijk tot Uw God hebt gebeden.'[18] Maar het Kindje viel hen onmiddellijk in de rede, zeggend:[19] 'Jullie denkt zeker, dat Mijn oren te kort zijn om te kunnen horen wat jullie opdie heuvel willen gaan zeggen?! Maar dan vergissen jullie je toch, want Mijn orenreiken even ver als Mijn handen! Houdt jullie bespreking dus maar gerust hier, tenoverstaan van Mij!'

Hoofdstuk 92: Blindheid en dwaasheid van de drie priesters aan de kaakgesteld. Over tempelbouw in het hart en over de ware dienst aan God

[1] Hierdoor werden de priesters heel erg verlegen, ze wisten geen raad wat tedoen; ze durfden hun plan niet aan Jozef te onthullen waar het Kindje bij was.[2] Maar het Kindje keek hen doordringend aan en zei met zeer krachtige stem:[3] 'Willen jullie van Mij ook niet een afgod maken?![4] Jullie zouden daar op die heuvel een tempel willen bouwen en daarin een opmij gelijkend beeld oprichten, dat op een gouden altaar plaatsen en dan offersbrengen op jullie manier.[5] Probeer maar eens zoiets te ondernemen: voorwaar Ik zeg jullie, dat de eerste,die daartoe ook maar één stap zet of één vinger uitsteekt, onmiddellijk ter plaatsedood zal blijven![6] Als jullie dan werkelijk voor Mij een tempel wilt bouwen, Iaat dat dan eenlevende tempel zijn: in jullie harten![7] Want Ik ben een Levende en geen dode; dus wil Ik levende tempels, geen dode![8] En als jullie dan geloven, dat in Mij lijfelijk de volheid van de godheid woontben Ikzelf dan niet genoeg als levende Tempel?! Waarom zou er dan voor Mij ooknog een beeld plus een stenen tempel moeten zijn?![9] Wat is nu eigenlijk belangrijker: Ik, of een nietszeggende tempel met eenafbeelding van Mij?[10] En, als dan de Levende Zelf bij jullie is en in jullie gezelschap, waartoe kaneen dood ding dan nog goed en dienstig zijn?[11] O blinde dwazen, is het dan niet van meer en van hoger waarde dat jullie Mijliefhebben, dan voor Mij duizend tempels uit steen te willen bouwen en danduizend jaren lang in die tempels lippendienst te doen in rijke gewaden uitgedosttegenover afbeeldingen, die van Mijn uiterlijk zijn gemaakt.

Page 146: De Jeugd Van Jezus

146

[12] Stel nu eens, dat een arme of naakte hongerige of dorstige mens zich om hulptot jullie zou wenden,[13] en jullie zouden willen zeggen: "Kijk, dat is een halfgod want zo manifesterenzulke hoge wezens zich![14] We zullen er een beeld van maken, dat in een tempel opstellen en vereren!"[15] Gesteld dus, dat jullie dat zouden doen, zou die arme man daarmee ook maarin het minst gediend zijn? Zelfs al maakten jullie zijn beeld van puur goud?![16] Die arme zal immers veel meer gebaat zijn, wanneer jullie hem liefdevolkleedt, hem te eten geeft en te drinken? ![17] Is God niet levender, dan welke mens ook op aarde; want uit Hem spruit alleleven voort![18] Zou God, Die de zon geschapen heeft, en jou een menselijk oog gaf, dat zienkan, zou Die blind kunnen zijn?[19] Of is Hij soms doof, Die je zelf het oor heeft gegeven, of is Hij gevoelloos,Die jullie het vermogen gaf waar te nemen!?[20] Zoiets ware toch al te dwaas om te bedenken[21] God is het meest volmaakte Leven in Zichzelf, en ook de meest volmaakteLiefde! Hoe zou Hij dan nog, als ware Hij een dode, kunnen worden vereerd ofaanbeden?![22] Denkt hier maar eens goed over na, dat zal jullie verblinding wel verhelpen!'[23] Deze toespraak bracht de drie priesters tot eerbiedig knielen. Zij zagen deheilige waarheid en spraken die dag niet meer.

Hoofdstuk 93: Veelzijdige uitwerking van deze leerrede. Huiselijk leven vande H. Familie. De blinde bedelares en haar droom. Genezing van een blindevrouw door het badwater van het Kindje

[1] Nadat de drie priesters aldus blijk hadden gegeven van hun diepstehoogachting, trokken zij zich op hun kamer terug en bleven daar tot het einde vande dag.[2] Ook met elkaar spraken zij niet; ieder van hen dacht na over de woorden, diehet Kindje zo wonderbaarlijk had gesproken.[3] Jozef bracht God hartelijk dank in zijn hart, vooral voor de mateloos grotegenade dat hij tot pleegvader van de Zoon Gods was geroepen.[4] Nadat hij, samen met Maria en zijn zonen God in gebed geloofd en geëerd had,en nadat Maria het Kindje had verzorgd, kreeg Jacob het Kindje weer van Mariaover, opdat Jozef zijn gescheurde mantel door Maria kon laten herstellen.[5] Vervolgens ging hij met zijn vier andere zonen opnieuw naar de akker om dieverder in orde te brengen.[6] Maria maakte ondertussen de meubels en het verdere interieur in orde, opdatook dat gereed zou zijn om de gasten te kunnen ontvangen, die immers beloofdhadden om die namiddag te zullen terugkomen.[7] Toen ze daarmee klaar was, overtuigde zij zich ervan dat het Kindje niets tekort kwam.

Page 147: De Jeugd Van Jezus

147

[8] Maar het Kindje maakte duidelijk dat Het aan de borst wilde en vervolgens ooknog in bad, en dat dan in fris helder water.[9] Maria gaf onmiddellijk gevolg aan deze wensen, en nadat zij het Kind je hadgebaad, kwam er een blinde vrouw de kamer binnen, die zich tegenover Mariahevig beklaagde over haar ellende.[10] Maria antwoordde de blinde vrouw: ' Ja, ja, ik zie dat u er inderdaad ellendigaan toe bent, maar hoe zou ik u kunnen helpen?'[11] Nu sprak de vrouw: 'Luister: vannacht heb ik heel vreemd gedroomd.[12] Zo zag ik, dat U een Kindje had, dat machtig straalde en dat dat kindje bij Uwilde drinken en wilde baden.[13] Het badje was van helder koud water, maar, toen U het Kind je erin hadgebaad werd dat water vol van lichtende sterretjes![14] Toen herinnerde ik mij weer dat ik blind ben, en ik was dus verbaasd, dat ikdat allemaal had kunnen zien.[15] Bovendien had U nog iets tegen mij gezegd, namelijk: 'Beste vrouw, neem ditwater en was er je ogen mee, dan word je weer ziende!'[16] Toen ik echter dadelijk het water wilde aannemen om er mijn ogen mee tewassen, toen werd ik wakker ...en nu ben ik nog steeds blind![17] Vanmorgen heeft er echter iemand tegen mij gezegd: Ga naar buiten en zoek!Dan zul je die vrouwen dat kind ontmoeten. Je zult alleen in dat huis binnenkunnen gaan.[18] En nu heb ik dan hier het doel van mijn zorg en mijn angst bereikt!'[19] Nu reikte Maria de blinde vrouw het badwater aan; deze waste er zich hetgezicht mee en terstond werd ze ziende.[20] De vrouw werd als uitzinnig van dankbare vreugde; ze wilde dit wonderonmiddellijk in heel Ostracine gaan uitbazuinen, maar dit verbood Maria de vrouwmet de grootste nadruk!

Hoofdstuk 94: De dankbaarheid van de genezene en haar verzoek om alsdienstmeisje te mogen blijven. Jacob verklaart haar het schroomvallig gedragvan Maria. Maria's toekomst door de vrouw voorspeld. Maria'sbescheidenheid. Jozefs terugkomst.

[1] Nu vroeg de vrouw aan Maria om haar te willen toestaan dat zij een poosje bijhaar blijven mocht om het huis te dienen, waarin haar zo'n groot geluk wasoverkomen.[2] Maria gaf haar ten antwoord: 'Beste vrouw, daar beslis ik niet over, want ookikzelf ben maar een dienstmaagd van de Heer.[3] Maar als je een poosje geduld wilt oefenen, tot mijn man terugkomt van hetland, dan zal hij je wel zeggen hoe of wat.[4] Toen viel de vrouw Maria te voet en zij wilde haar feitelijk aanbidden, als warezij een godin! Ze was namelijk blindgeboren en zag het gebeurde als een mirakel![5] Maar Maria verbood haar dat en trok zich daarna terug in een andere kamer.[6] Nu begon de vrouw te huilen uit vrees haar grootste weldoenster nu wellicht te

Page 148: De Jeugd Van Jezus

148

hebben beledigd.[7] Maar Jacob die in dezelfde kamer was en met het Kindje speelde, wendde zichnu tot de vrouwen zei[8] 'Je moet nu niet gaan huilen alsof iemand je iets kwaads had aangedaan.[9] De vrouw antwoordde: 'Lieve jongen, het is omdat ik haar heb beledigd, die mijhet licht deed zien; is dat soms niet afschuwelijk?!'[10] Jacob sprak echter: 'Is het anders niet, heb dan maar geen zorg! De jongevrouw, die je het badwater heeft aangereikt, is nog zachtmoediger dan eentortelduif; zij is nauwelijks te beledigen.[11] En als iemand haar werkelijk zou willen beledigen, dan zal hem dat toch nietgelukken.[12] Eerder nog zal zij hem tienmaal zegenen en zelf weer naar de vriendschapdingen van diegene op een manier, waaraan zelfs de hardste steen nog geenweerstand zou kunnen bieden ![13] Zo goed is deze vrouw: Heb daar dus verder maar geen zorg over; want ik bener zeker van, dat zij op ditzelfde moment voor jou tot God aan het bidden is!'[14] En zo was het dan ook! Inderdaad bad Maria voor deze vrouw tot God, opdatHij haar verstand zou verlichten, zodat zij zou kunnen inzien, dat zij, Maria, ookmaar een zwak mens was.[15] Weliswaar was Maria en dat niet slechts als koningsdochter langs denatuurlijke weg! van hoge adel, maar haar genoegen bestond hierin, dat ze overalen altijd door iedereen gedeemoedigd werd.[16] Die lieve en goedige Maria kwam dan ook enkele ogenblikken later al weerterug, en op serieuze wijze vroeg zij de vrouw om haar te willen vergeven, als zehaar misschien wat al te hard gevallen was![17] Dit gedrag van Maria bracht de vrouw uit pure liefde voor Maria haast aanhaar einde.[18] In haar vervoering zei ze plechtig:[19] 'Gij, gij zijt de personificatie, de lichtende liefde van mijn geslacht; datgene,wat Uw edele hart mij zojuist heeft verboden, dat zullen ééns gehele volkeren gaandoen![20] Want van alle vrouwen op arde zijt gij ongetwijfeld degene, die als eerste envoornaamste verwant zijt aan de hoge goden. Dit blijkt niet alleen uit Uwgoddelijke deugdzaamheid, maar vooral ook uit Uw onuitsprekelijke lieflijkheid,uit Uw bevalligheid en Uw schoonheid!'[21] Maria antwoordde echter: 'Beste vrouw, na mijn dood mogen de mensen metmij doen wat ze willen, maar zolang ik leef mag dit niet gebeuren!'[22] Op dat moment kwam Jozef met zijn vier zonen terug van het land. Mariastelde onmiddellijk de vrouw aan hem voor en vertelde hem alles wat er gebeurdwas.

Hoofdstuk 95: Jozef neemt de genezen vrouw in zijn huis op. Romantischelevensgeschiedenis van de vrouw. Jozef troost de arme wees.

Page 149: De Jeugd Van Jezus

149

[1] Zodra de vrouw bemerkte dat Jozef de echtgenoot van Maria was, ging ze naarhem toe met het verzoek om bij hem in huis te mogen verblijven.[2] Jozef sprak aldus: ' Als jij hier werkelijk zo begenadigd bent als mijn vrouwmij zojuist, in jouw bijzijn verteld heeft, en als je om die reden je dankbaarheidjegens dit huis wilt betuigen, dan mag je van mij blijven.[3] Ik heb hier een flink stuk grond met verscheidene huisdieren en een ruim huis.[4] Er is altijd genoeg te doen, en er is voldoende woonruimte.[5] Mijn vrouw is wat betreft haar lichaamskracht niet bijzonder fors gebouwd; hetkomt mij goed gelegen als je mijn vrouw in de huishouding komt helpen.[6] In al je levensbehoeften kunnen we voorzien, maar ik kan je niet betalen ingeld, want dat bezit ik zelf ook niet.[7] Als je met dit voorstel akkoord kunt gaan, dan mag je hier blijven als je wilt,maar niet als een of andere vermeende verplichting!'[8] Deze woorden maakten de vrouw, die overigens een zeer arme wees was,dolgelukkig. Ze was dan ook vol lof over dit huis, waarin haar zoveel goeds wasoverko-men![9] Jozef vroeg haar nu naar haar geboorteplaats, haar leeftijd en religie.[10] 'Allereerwaardigste Heer', antwoordde de vrouw, 'ik ben te Rome geboren alsde dochter van een machtige patriciër.[11] Ik zie er veel ouder uit dan ik ben, want ik tel pas twintig jaren![12] Ik ben blind geboren. Een priester ried mijn ouders mi j naar Delphi tebrengen, waar Apollo's barmhartigheid mij het licht der ogen wel zou schenken.[13] Toen mijn ouders deze raad ontvingen, was ik al 10 jaren en 7 maanden oud.[14] Mijn ouders waren erg rijk en ze hadden mij, hun enige dochter, erg lief;reden, waarom zij die raad opvolgden.[15] Ze huurden een schip om met mij naar Delphi te varen.[16] Toen we drie dagen op zee waren, stak er een geweldige storm op, die hetschip met enorme snelheid in deze richting deed drijven.[17] Op ongeveer vierhonderd meter voor de kust werd het schip zoals mij dikwijlswerd verteld door degene, die mij het leven redde op een rots geworpen.[18] Alles en iedereen behalve ik dan en de matroos, die mij gered heeft ging tenonder, dus ook mijn lieve ouders![19] Nog nooit bood zich de gelegenheid naar mijn vaderstad terug te keren. Het isnu vijf jaar geleden dat de matroos hier gestorven is. Door dit alles ben ik nugedegenereerd tot een bedelares, die wees is, en die in deze plaats wegteert doorverdriet en armoede.[20] Maar nu ik dan blijkbaar eindelijk genade gevonden heb bij de goden en zijmij het licht der ogen geschonken hebben, zodat ik nu mijn weldoeners kan zien,nu wil ik graag mijn droefheid vergeten!'[21] Dit levensverhaal van het er als een vrouw uitziende meisje ontroerde henallen tot tranen toe, en Jozef zei: 'Laat mij je troosten, arme wees: hier zul je jeouders meervoudig terugvinden

Page 150: De Jeugd Van Jezus

150

Hoofdstuk 96: De vrouw informeert naar die vernoemde 'meervoudigeouders'. Jozef geeft uitleg. Jozef voor Zeus gehouden. Jozef helpt haar uit dedroom

[1] De vrouw begreep geenszins wat Jozef bedoeld had, toen die gesproken hadover' je ouders meervoudig terugvinden'. Ze vroeg hem dan ook:[2] 'Maar mijn beste, al te goede Heer, in wiens huis mij reeds zo'n wondergrotegenade mocht deelachtig worden, wat bedoelt U met Uw gezegde, dat mij volgensU hier de méérvoudige terugvinding van mijn ouders zal ten deel vallen?'[3] Jozef gaf haar ten antwoord: 'Ik beloof je plechtig dat je in mijn huis voor derest van je leven als gelijke van mijn eigen kinderen zult worden geacht![4] Je zult hier bij mij tevens de enige ware God Ieren kennen, Die Dezelfde is alsDegene, Die jou heeft geschapen en Die je nu het licht in je ogen geschonkenheeft![5] Ja werkelijk, je zult je God en Heer waarlijk Ieren kennen, en door Hemzelf zulje onderwezen worden![6] En ook zul je in ditzelfde huis van mij spoedig een hooggeplaatste Romeinontmoeten, die jouw belangen te Rome zal behartigen.[7] Die Romein heet Cyrenius, hij is een broer van Augustus.[8] Hij zal jouw ouders ongetwijfeld gekend hebben en op mijn aanbeveling zal hijvast en zeker de zaken van je ouders voor jou regelen. En dat betekent dan toch datdit meervoudige, zowel geestelijke als lichamelijke, compensatie van je ouders is?![9] Stel nu eens dat je ouders nog hoe dan ook zouden leven, zouden die dan somsmeer voor jou hebben kunnen doen?![10] Zouden die je het licht van je ogen hebben kunnen teruggeven? Zouden die instaat zijn geweest je in contact te brengen met de Ene, Eeuwige, Ware God?![11] Je aardse ouders zouden je wel tijdelijk verzorgd hebben, maar hier zul je vooreeuwig verzorgd worden, mits je die verzorging althans wilt aanvaarden.[12] En zeg eens eerlijk, wat is nu belangrijker, je lichamelijke ouders, die door dezee verzwolgen zijn, of je huidige ouders, aan wie die zee in de naam van de EneGod heeft te gehoorzamen?'[13] De vrouw was met stomheid geslagen uit ontzag en liefde voor Jozef.[14] Ze meende zich nu te herinneren hier en daar wel eens te hebben horenfluisteren dat Zeus in de buurt van Ostracine moest wonen, en nu dacht ze dus indiens persoonlijke tegenwoordigheid te verkeren.[15] Jozef bemerkte al gauw deze waanvoorstelling van de vrouw, en dus zei hij:[16] 'Zeg meisje, dochter nu, je houdt mij niet voor meer dan ik in feite ben, hoorje! En allerminst voor iets wat in feite niets is![17] Ik ben een mens, net als jij; Iaat dat voorlopig genoeg zijn. Mettertijd zul jealles wel beter gaan begrijpen. Voor vandaag genoeg dus![18] Dien nu het eten maar op. Daarna kunnen we verder praten! Doe dat dusmaar!'

Page 151: De Jeugd Van Jezus

151

Hoofdstuk 97: Jozef over de drie vastende priesters. Nederigheid van denieuwe huisgenote en haar adoptering door Jozef. Zegen en vreugde van hetKindje Jezus.

[1] De zonen van Jozef gingen aanstonds de kamer uit en brachten het middagmaalop tafel.[2] Jozef zelf zei: 'Hoe zit het met ons drietal? Eten ze met ons mee of willen zemisschien vandaag liever op hun eigen kamer eten?[3] Ga eens vragen hoe of wat; ze kunnen het precies krijgen zoals ze willen!'[4] De jongens gingen het vragen, maar het drietal zei geen woord; ze gavenslechts door gebaren te kennen dat ze tot aan zonsondergang niet zouden sprekennoch ook iets tot zich nemen, noch spijs noch drank.[5] Dit deelden Jozefs zonen hem mede. Jozefvond het best en zei:[6] 'Als die drie daarvan een gewetenszaak hebben gemaakt, zouden wij er nietgoed aan doen wanneer wij hen niet in de gelegenheid lieten hun gelofte te houden.[7] Laten wij nu dus maar in de naam des Heren aan tafel gaan en dankbaarinnemen wat God ons heeft toegedacht.[8] Maar nu sprak de vrouw weer: 'Beste huisvader, U bent veel te goed, en ik benwaardeloos. Ik ben daarom dan ook niet waard aan Uw tafel aan te zitten. Als ik opde grond gezeten eten mag van Uw goede gaven zal ik al heel erg dankbaar zijn.[9] Bovendien zijn mijn haveloze kleren en mijn ongewassen lichaam onwaardigvoor de tafel van iemand zoals U.[10] Daar wist Jozef wel iets op, hij zei tegen zijn jongens: 'Ga vier grote kruikenwater halen en zet die in het zijkamertje van Maria.[11] En tegen Maria zei hij: 'Vrouw, ga jij die vrouw wassen, haar haren doen, endaarna trek je haar je eigen beste kleren aan![12] Heb je haar feestelijk en fraai uitgedost, breng haar dan hier, zo zal ze zonderschaamte met ons het middagmaal kunnen genieten.[13] Binnen een half uur was alles overeenkomstig Jozefs wil geregeld en in plaatsvan de vrouw van zoëven stond daar nu een lief, schuchter en uitermate dankbaarmeisje, op wier gezicht nog nauwelijks de sporen te zien waren van haar eerdereneerslachtigheid.[14] Ze had werkelijk schone gelaatstrekken en in haar ogen was een echtedeemoed te lezen tegelijk met diepgevoelde liefde.[15] Jozef was nu echt blij met dit kind en zei: 'O Heer, ik dank U dat U mij hebtuitverkoren om deze arme stakker te redden. In Uw H. Naam wil ik haar aannemenals een volwaardige dochter.[16] En, zich tot zijn zonen richtend, zei hij: 'Kijken jullie je arme zusje nu eensaan en heet haar als echte broers hartelijk welkom.'[17] Jozefs zonen gaven met groot genoegen gevolg aan dit verzoek, en tenslottezei ook het Kindje:[18] 'Zoals door jullie, is zij nu ook door Mij als zuster aangenomen; dat is eengoede daad waaraan Ik veel genoegen beleef![19] Toen het meisje het Kindje zo hoorde spreken was zij verbaasd en zei: 'Hoebestaat het dat dit Kindje spreekt als ware hij een God?

Page 152: De Jeugd Van Jezus

152

Hoofdstuk 98: Een lieflijke scène tussen het meisje en het Kindje. De gevarendie verbonden zijn aan de kennis van heilige geheimen. Zaligheid enoverstelpend geluksgevoel van het meisje

[1] Het meisje ging nu naar het Kindje toe en zei:[2] 'Wat ben Jij toch voor een uitzonderlijk Wonderkind?[3] Ja, Jij bent hetzelfde lichtverspreidende Wonderkindje, waarvan ik zoverrukkelijk gedroomd heb dat Jouw moeder Je baadde en dat Jouw badwater mijdeed zien.[4] Ja, ja, Jij goddelijk Kindje, Jij hebt mij het licht in mijn ogen geschonken. Jijbent mijn Redder. Jij bent de echte Apollo van Delphi![5] Ja, in mijn gevoel ben Jij nu al meer dan alle goden van Rome, Griekenland enEgypte samen![6] Wat voor een verheven goddelijke Geest moet er wel in Jou wonen, dat dieJouw tong al zo vroeg bekwaam tot spreken maakte, en die zich nu reeds zoheilzaam en machtig manifesteerde![7] O, mensen van deze aarde, die net als ik, leeft in grote droefenis,[8] heil zij U! Hier is de Zon der Hemelen, die jullie, die blind bent zoals ik was,het gezichtsvermogen zal teruggeven![9] Kijk hier, o Rome, machtige bedwinger dezer aarde, hier glimlacht tegen mij:Een Held, Die jou in een puinhoop zal veranderen![10] En terwijl jij ten grave daalt, zal Hij Zijn banier op jouw muren planten. Jazoals kaf voor de wind verwaait, zo zult ook jij eens weggevaagd worden!'[11] Nu strekte het Kindje Zijn Handjes naar het meisje uit. Het wilde bij haar zijn.[12] Vol vreugde nam het meisje het Kindje op, liefkoosde Het en drukte Het aanhaar hart![13] En het Kindje speelde met de lokkenweelde van het meisje, en heel zachtjeszei Het tegen haar:[14] 'Mijn lief zusje, geloof je eigenlijk wel in de woorden, die je zojuist over Mijhebt gezegd, toen Ik nog op de arm van Mijn broer was?'[15] En even zachtjes antwoordde het meisje:[16] 'Ja mijn kleine Heiland, Licht van mijn ogen, eerste Dageraad! nu, nu Je er mijom vraagt, geloof ik dat met nog meer zekerheid!'[17] En het Kindje antwoordde: 'Mooi zo, dat je zo van harte gelooft wat je zei![18] Maar toch bezweer Ik je: Laat deze geloofsbelijdenis voorlopig jouwallergrootste geheim blijven, tegenover iedereen![19] Want de vijand van alle leven hield en houdt zijn oren nooit meer gespitst danjuist in deze tijd![20] Zwijg daarom over Mij en verraad mij niet, als je tenminste niet door dezevijand voor eeuwig gedood wilt worden!'[21] Nu beloofde het meisje dit met grote stelligheid, en terwijl zij het Kind jestreelde straalde er zo'n volmaakte jeugdige schoonheid van haar uit, dat dit eenieder begon te verbazen, terwijl het meisje zelf met zich geen raad wist, overstelpt

Page 153: De Jeugd Van Jezus

153

als zij was van gelukzaligheid! Zozeer was zij in de wolken, dat ze begon tejuichen en te kirren van plezier!

Hoofdstuk 99: Aankomst van Cyrenius en Pilla. Jozef vertelt over het meisje.Cyrenius maakt Jozefs geadopteerde dochter het hof

[1] Terwijl het meisje nog midden in haar grootste vreugde verkeerde, kwamenCyrenius en Maronius Pilla overeenkomstig de op de avond tevoren gemaakteafspraak weer bij Jozef terug.[2] Jozef en Maria ontvingen Cyrenius met grote vreugde en hartelijkheid, en heteerste wat Cyrenius zei was:[3] 'Zeg verheven vriend en broeder, wat mag hier wel voorgevallen zijn, dat ikjullie, tot mijn grote genoegen, zo opgewekt aantref?'[4] Jozef wees op het meisje en zei:[5] 'Daar zie je de oorzaak van onze vreugde: Ze heeft het Kind je op de arm en zeis als in trance van gelukzaligheid![6] Nu keek Cyrenius wat aandachtiger naar het meisje, en zei daarna tegen Jozef:[7] 'Is dit jullie nieuwe kindermeisje? Waar heb je deze schone Israëlitische zoplotseling vandaan?'[8] En Jozef gaf de in nieuwsgierigheid ontstoken Cyrenius ten antwoord:[9] 'Beste vriend, niets minder dan een wonder heeft haar onder dit dak gebracht!Zij is blind bij mij gekomen, en ze zag eruit als een oudere, straatarme bedelares![10] Door de wondermacht van het Kindje werd zij ziende, en toen pas bleek, datze een meisje is van nauwelijks twintig zomers en een wees! Daarom heb ik haarals mijn dochter geadopteerd. En dat is de eigenlijke reden van onze vreugde!'[11] Met steeds toenemende belangstelling sloeg Cyrenius het meisje nu gade,alhoewel het meisje zelf, volledig in beslag genomen als ze was door haar grotegeluk, Cyrenius nog niet eens had bemerkt, ofschoon die daar in al zijn stralendeindrukwekkendheid stond! Hij zei nu tegen Jozef:[12] 'O broederlijke vriend, wat spijt het me nu een hoge Romeinse patriciër tezijn![13] Werkelijk, ik zou er alles voor over hebben om jood te zijn, zodat ik dezeverrukkelijke jodin van je een huwelijksaanzoek zou kunnen doen![14] Want ik ben vrijgezel zoals je weet, en kinderloos. O wat zou zo'n vrouw, dieook nog door jou is gezegend, voor mij niet allemaal kunnen betekenen!'[15] Jozef begon nu tegen Cyrenius te glimlachen en vroeg hem veelbetekenend:'En als dit meisje nu eens geen jodin zou zijn, maar een meisje van hoge Romeinseadel, wat zou je dan wel doen?[16] Stel eens dat ze de enige dochter zou zijn van een patriciër, wier ouders in degolven zijn omgekomen, toen ze over zee op bedevaart waren naar Delphi?'[17] Totaal verbluft keek Cyrenius Jozef aan, en na een ogenblik van stommeverbazing zei hij:[18] 'Maar waarde vriend en broeder, wat betekent dat? Verklaar je naderalsjeblieft; het schijnt dat die zaak mij direct aangaat!'

Page 154: De Jeugd Van Jezus

154

[19] 'Waarde vriend,' zei Jozef, 'alles op zijn tijd, heb dus maar een beetje geduld;het meisje zal je dan zelf alles wel vertellen![20] Maar vertel jij mij nu maar eerst eens, hoe het er uitziet met de uit het puinuitgegraven lijken!'

Hoofdstuk 100: Cyrenius meldt de wederopstanding van zo'n 200schijndoden. Hij geeft blijk van zijn stijgende belangstelling voor het vreemdemeisje. Jozef heeft zo zijn bedenkingen. Drievoudig Romeins huwelijksrecht

[1] Cyrenius zei nu: 'Broederlijke vriend, heb over die lijken maar geen zorgen,want in de loop van de nacht zijn tweehonderd ervan weer bij kennis gebracht. Ikben de hele morgen bezig geweest met voor hun onderkomen te zorgen.[2] Als er bij het puinruimen nog meer gave lijken gevonden zullen worden, danzal daarvoor op dezelfde wijze worden gezorgd, als voor de tot nu toe reedsgeborgenen.[3] In het kort gezegd is dit alles, en dat is voor mij bij lange na niet zo interessantals die jonge dochter, die volgens jouw uiteraard zeer geloofwaardige mededeling,de dochter zou zijn van een verongelukte Romeinse patriciër![4] Zorg dus nu eerst maar dat ik precies te horen kom, hoe het met dat kind zit,opdat ik alles in het werk kan stellen wat voor het welzijn van deze wees nuttig is.[5] Ik zei je toch al dat ik vrij-gezel ben en geen kinderen heb. Zou zij dan nogbeter af zijn, dan wanneer ik, broeder van de keizer, haar tot vaste echtgenoteneem?![6] Dat is de reden, waarom de geschiedenis van dit meisje mij zozeer ter hartegaat![7] Je moet mij dus nu direct in de gelegenheid stellen om met dit heerlijke kind tespreken en te overleggen!'[8] Jozef echter antwoordde hem: 'Waarde vriend en broeder, zojuist zei je me, datje vrijgezel bent, terwijl je me toch zelf in Tyrus verteld hebt dat je met een vrouwgetrouwd bent, maar bij die vrouw geen kinderen hebt![9] Hoe moet ik dat verstaan? Ik meen wel te weten, dat je, als je eerste vrouwonvruchtbaar is, wel een tweede vrouw mag nemen, maar hoe je als getrouwd mannog vrijgezel kunt zijn, daar begrijp ik niets van! Daarover zou je wat duidelijkerkunnen zijn!'[10] Cyrenius moest nu wel even glimlachen maar zei vervolgens: 'Beste vriend, ikbemerk dat je met de wetten van Rome niet goed op de hoogte bent; ik moet duseen en ander even toelichten luister dus:[11] Wij Romeinen hebben een drievoudig huwelijksrecht. Twee van diehuwelijken zijn wettelijk niet bindend; er is er maar één bindend.[12] Volgens de twee niet-bindende wettelijke regelingen kan ik mij zelfs met eenslavin verbinden, maar dan heb ik nog geen vaste echtgenote, slechts een wet-telijktoegestane bijslaap. Ik blijf dus desondanks vrijgezel, zodat ik te allen tijde dannog een werkelijke echtgenote kan nemen, die past bij mijn staat en stand.[13] Het verschil tussen de eerste twee niet bindende regelingen bestaat hierin, dat

Page 155: De Jeugd Van Jezus

155

ik in geval één een concubine kan nemen, zonder de minste verplichting om haarvolgens de wet ooit tot echtgenote te nemen.[14] In geval nummer twee kan ik een dochter nemen van een familie van gelijkestand zonder direct verplicht te zijn om haar tot rechtmatige vrouw te nemen, mitsik daarbij conditioneer dat ik bij haar eerst het recht heb om één tot maximaal drielevende kinderen te verwekken, waarvan dan weer minstens één een jongen moetzijn; tegenover haar ouders verplicht ik mij dan, om haar daarna tot wettigeechtgenote te nemen![15] Pas in geval nummer drie is de wet van toepassing, volgens welke ik voor hetaltaar van Hymen door een daartoe speciaal benoemde priester word getrouwd meteen vaste wettelijke echtgenote. Eerst daarna is men vrijgezel af en definitiefgetrouwd.[16] Volgens de thans vigerende wetten wordt de vrijgezellenstatus dus nietopgeheven, noch door een eerste samenwoning (nuptias capere ), noch ook dooreen proefhuwelijk (patrimonium facere), maar alleen door het echte derdehuwelijk! (uxorem ducere).[17] Het is dus zo, dat wij kunnen samenwonen, een proefhuwelijk sluiten endefinitief wettelijk trouwen. De vrijgezellenstaat wordt uitsluitend door het laatsteopgeheven![18] Ik ben daarom eens te meer vrijgezel, omdat ik bij mijn concubine geenkinderen kan verwekken, en zelfs zou ik vrijgezel blijven als ik wel kinderen vanhaar hebben zou, omdat concubinaats kinderen geen recht op de vader kunnendoen gelden, tenzij de vader hen met keizerlijke toestemming adopteert![19] Nu ben je dus volledig ingelicht, en verzoek ik jou om ook mij nu verder opde hoogte te stellen van de geschiedenis van dit meisje, want voor zover het vanmij afhangt: ik ben vast besloten om haar direct en definitief te huwen!'[20] Toen Jozef dit allemaal van Cyrenius had gehoord, zei hij: Als dat dan zo is,dan wil ik nog eerst zelf met het meisje spreken, haar op de hoogte stellen en haarerop voorbereiden, opdat ze niet flauwvalt of zich dood schrikt vanwege ditvoorstel!'

Hoofdstuk 101: Jozef stelt Tullia voor aan Cyrenius. Wondere ontdekking;Tullia is een nichtje en jeugdliefde van Cyrenius. Cyrenius' ontroering

[1] Jozef ging nu naar het nog steeds met het Kindje spelende meisje toe, nam haarbij de arm, en zei:[2] 'Zeg, dochterlief, heb jij echt nog niet bemerkt wie hier is binnengekomen? Danmoet je nu toch eens even kijken!'[3] Uit haar vervoering ontwaakt, keek het meisje nu in de richting van Cyrenius.[4] Ze schrok ervan en vroeg angstig: 'Lieve vader Jozef, wie is deze prachtigschitterende man? Wat doet hij hier en waar komt hij vandaan?'[5] Jozef antwoordde: 'Wees maar niet bang Tullia, lieve dochter, dit is nu diebeste heer Cyrenius, een broer van de keizer en landvoogd van Azië en van eendeel van Afrika![6] Hij zal jouw belangen te Ro-me beslist bijzonder goed behartigen, want hij is al

Page 156: De Jeugd Van Jezus

156

op het eerste gezicht van je gaan houden![7] Ga gerust naar hem toe, vraag hem te willen luisteren, en vertel hem dan kalmje hele levensverhaal. Wees er maar zeker van dat je allesbehalve tegen een dovezult spreken!'[8] Maar het meisje zei: 'Nee hoor, vaderlief, dat durf ik niet! Ik weet veel te goedhoe streng dergelijke heren bij dit soort gelegenheden plegen op te treden. Als zeiets van je te horen krijgen wat niet onmiddellijk te bewijzen is, dan word je directmet de dood bedreigd![9] Immers hoe is het mij vergaan, toen ik in mijn armoede een keer eerder doorzo'n heer over mijn afkomst werd uitgehoord?![10] Nadat ik hem alles had verteld, eiste hij steekhoudende bewijzen van mij![11] Ik in mijn totale verweesdheid kon die vanwege mijn armoede niet producerennatuurlijk, en toen gelastte hij mij, onder bedreiging met de dood, erover tezwijgen en er nooit meer met iemand over te spreken![12] Ik smeek U dus, verraad U mij nu ook niet, anders ben ik zeker verloren!'[13] Dit, overigens op zachte toon gevoerde gesprek, had Cyrenius niettemingehoord. Hij kwam naderbij en zei tegen Tullia:[14] 'Maar Tullia, hoe kun je nu bang zijn voor iemand, die er alles voor over heeftom jou zo gelukkig te maken als maar enigszins mogelijk is?![15] Als je je de naam van je vader nog herinnert, noem die mij dan maar; verderhoef je mij dan niets te vertellen![16] En wees ook maar niet bang als de naam van je vader je eventueel ontgaanzou zijn, want nu je een dochter bent van mijn allerbeste vriend, blijf je me dannog niet minder dierbaar!'[17] Nu vatte Tullia moed en zei ze tegen Cyrenius: ' Als Uw zachtmoedige ogenmij bedriegen, dan is heel de wereld een grote leugen! Laat ik dus maar eerlijkzeggen hoe mijn vader heette.[18] Zijn naam was: Victor Aurelius Dexter Latii. Als U echt een broer van dekeizer bent, dan kan deze naam U niet onbekend zijn!'[19] Bij het horen van deze naam werd Cyrenius zichtbaar ontroerd; met gebrokenstem zei hij:[20] 'Tullia lieve, die man was een echte broer van mijn moeder! Ja ik weet het: hijhad van zijn wettige vrouw een blindgeboren dochter, die hij boven alles liefhad.[21] Vaak was ik jaloers op zijn geluk, dat eigenlijk eerder een ongeluk was! Tochbetekende zijn blinde Tullia voor hem meer dan de hele wereld![22] Toen deze Tullia maar amper vier of vijf jaar oud was, was ik zelf al verliefdop haar! Ik heb indertijd meermalen bij mijzelf gezworen, dat zij en niemandanders eens mi jn wettige echtgenote zou worden![23] En nu, o God, nu vind ik diezelfde hemelse Tullia hier terug, in het huis vanmijn hemelse, mijn goddelijke Vriend![24] God, o God, dit is een veel te grote beloning ineens voor een zwakkesterveling, voor het weinige dat ik, een nietsnut, voor U heb mogen doen, o Heer!'Overmand door emotie liet Cyrenius zich nu in een stoel zakken. Pas na een poosjewas hij weer in staat om verder met Tullia te spreken.

Page 157: De Jeugd Van Jezus

157

Hoofdstuk 102: Cyrenius dingt naar de hand van Tullia. Zij stelt hem op deproef. Een evangelie over huwelijk en liefde

[1] Na zich enigszins te hebben hersteld, zei Cyrenius: 'Tullia, als ik je daarom uitde grond van mijn hart zou vragen, zou je mij dan je hand willen geven en mijnwettige vrouw worden?'[2] Tullia antwoordde: 'Wat zou U mij niet allemaal aandoen, gesteld dat ik dat zouweigeren?'[3] Enigszins opgewonden nu, maar toch nog met een warm hart, zei Cyrenius:[4] 'Dan zou ik daarvan een offer maken, voor Hem, Dien jij op je arm hebt, endaarna zou ik in zeer bedroefde stemming hier vandaan gaan![5] Tullia vroeg nu verder: 'Hoe zoudt U het vinden als ik aan Hem, Dien ik opmijn arm heb, zou willen vragen wat mij in dezen te doen staat?[6] En, stel dat Hij mij dat dan zou afraden, stel dat Hij mij te verstaan zou geventrouw te blijven aan het huis, dat mij zo bijzonder vriendelijk heeft opgenomen?'[7] Van deze vraag stond Cyrenius toch wel even versteld, maar daarna zei hij zijhet ietwat verlegen:[8] 'In dat geval, mijn heerlijke Tullia, ja, dan zou ik natuurlijk zonder tegenspraakdirect afstand moeten doen van mijn verlangens![9] Want tegen de Wil van Hem, aan Wien alle elementen moeten gehoorzamen,kan een sterfelijk mens in der eeuwigheid toch niets beginnen![10] Maar, vraag het dan alsjeblieft nu direct aan het Kindje, zodat ik zo vlugmogelijk weet waar ik aan toe ben![11] Maar nu richtte het Kindje zich dadelijk op en zei: 'Ik ben geen Heerser overwat van deze wereld is! Wat Mij betreft zijn jullie dus vrij in alles wat zuiverwereldlijk![12] Maar, hebt ge voor elkaar eenmaal ware liefde opgevat, dan mag je daaraanook weer niet zomaar ontrouw zijn![13] Want de enige huwelijkswet, die voor Mij geldt, is die, de welke met vurigeletters in jullie hart geschreven staat![14] Als jullie elkaar volgens die wet al op het eerste gezicht hebt gevonden enverbonden, dan mag je niet meer van elkaar scheiden, als je tegenover Mij nietzondigen wilt![15] Een werelds huwelijkscontract geldt voor Mij niet, voor Mij geldt alleen eenhuwelijk uit liefde![16] Wie zó’n huwelijksband breekt, die is in Mijn ogen pas een echtbreker![17] Cyrenius, nu jij je zinnen volledig op deze jonge dochter hebt gezet, mag je jevan haar niet meer afkeren![18] En jij, Mijn dochter, toen jij Cyrenius voor de eerste maal zag, stond je hart aldirect in vuur en vlam; voor Mij ben je daarom al zijn vrouw, en behoef je het nieteens meer te worden![19] Voor Mij zijn overwegin-gen van werelds voor en tegen niet van belang, voorMij geldt slechts wat jullie hart je ingeeft!

Page 158: De Jeugd Van Jezus

158

[20] Volgens die norm alleen moeten jullie elkaar dus eeuwig trouw blijven, andersworden jullie tegenover Mij werkelijk echtbrekers![21] Vervloekt zij hij, die op wereldse gronden de echte liefde zou ontraden, wantdie echte liefde is uit Mij![22] Immers wat zou nu eigenlijk van meer waarde zijn: die echte liefde, die uitMij is, dan wel wereldse gronden, die in feite des duivels zijn?![23] Behoedt u voor liefde op grond van wereldse gronden, die zij vervloekt!'[24] Deze woorden van het Kindje vervulden alle aanwezigen zozeer metontzetting en ontzag, dat niemand het nog waagde over de echt ook nog maar ietste zeggen!

Hoofdstuk 103: Verdere uiteenzetting van het goddelijk Kindje over de leven-gevende huwelijkswet. Liefde van de hersenen en liefde van het hart. Doorhet Kindje in de echt verbonden. Tullia legt getuigenis af van haar geloof in degodheid van Jezus

[1] Toen na deze toespraak van het Kind je allen onthutst voor zich uit stonden testaren en niemand het waagde om iets te zeggen, begon het Kindje opeens weer tespreken en zei:[2] 'Wat staan jullie daar nu zo treurig om Mij heen? Ik heb jullie toch nietsmisdaan?![3] Jou, beste Cyrenius, gaf ik datgene, waarnaar je hart zo dorstte, en dat deed ikjou ook, lieve Tullia! Wat zouden jullie dan verder nog willen?[4] Van Mij kunnen jullie toch zeker niet verwachten, dat Ik ook maar een goedwoord zou over hebben voor een echtbreuk in een huwelijk uit liefde, daar julliezelf nota bene de doodstraf hebt gesteld op een echtbreuk in een huwelijk uitberekening?![5] Dat zou maar een vreemde wens van jullie zijn, of is dan soms wat in het levengebeurt niet belangrijker dan een verbintenis ten dode?![6] Ik vind dus dat jullie er blij mee moeten zijn, dat het zo is, en dat jullie er zekerniet om moeten treuren![7] Wie echt liefheeft, bemint die met zijn hart of met zijn hoofd?[8] Toch hebben jullie je huwelijkswetgeving niet gebaseerd op wat jullie hart jeingaf, en wel op je hoofd.[9] Het echte leven ligt in het hart, en vloeit vandaar door alle menselijkeledematen: zo komt het dan ook nog in het hoofd terecht, dat van zichzelf geenleven heeft, maar dood is![10] En als jullie nu jullie verstandelijk tot stand gekomen wetten, die van zichzelfeven dood zijn als de hoofden waaruit zij ontspruiten, met de dood heiligt, dan ishet toch veel vanzelfsprekender om de levende, eeuwige wetten van het hart ook terespecteren![11] Weest derhalve blij, dat Ik, die bij jullie de Levende ben, vasthoud aan dielevenswetten; want als Ik dat niet zou doen, dan zouden jullie allang slachtoffersvan de eeuwige dood zijn geweest!

Page 159: De Jeugd Van Jezus

159

[12] Daartoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat door Mij alle werken en wettendes doods teniet zullen worden gedaan, en dat daarvoor in de plaats de oude wettendes levens weer in ere worden hersteld![13] En als Ik jullie nu tevoren uiteenzet welke de wetten des levens zijn en welkedie des doods, wat voor reden hebben jullie dan wel om te treuren alsof Ik jullieenig leed berokkend had; en dat jullie bang voor Mij zijn, alsof Ik jullie in plaatsvan het leven de dood had gebracht?[14] O, dwazen die jullie zijn! In Mij is het van ouds Eeuwige Leven tot julliegekomen! Weest daarom blij en nóóit meer bedroefd![15] Cyrenius, neem jij de vrouw, die Ik je geef, en jij Tullia, neem jij de man, dieik met ernstige bedoelingen naar jou heb toegeleid! Van nu af mogen jullie elkaarnooit meer verlaten![16] Als eens de dood jullie zal scheiden naar het lichaam, dan zal hetoverblijvende deel weliswaar naar het uiterlijke weer vrij zijn, maar de liefde, diemoet eeuwig voortduren. Amen!'[17] Deze woorden van het Kindje brachten allen in de grootste verbazing,[18] en Tullia zei, bevend van de diepste eerbied:[19] 'Mensenlief, dit Kind is geen gewoon mensenkind, maar de hoogste godheidzelf![20] Zo kan immers een mens niet spreken, alleen een god kan dat! Alleen een god,die zelf beginsel des levens is, kan die wetten des levens kennen en ze in ons totgelding brengen![21] Wij mensen, wij zijn toch des doods; hoe zouden wij dan zelf de wetten deslevens kunnen vaststellen en ze ook als zodanig uitvaardigen?![22] O, Allerheiligst Kindje, nu pas zie ik helder in, wat ik voordien zo schemerigvermoed heb: Gij zijt de Heer van Hemel en Aarde van eeuwigheid! Voor U zijndaarom mijn gebeden voortaan uitsluitend bestemd!'

Hoofdstuk 104: Cyrenius vraagt het Kindje om Diens zegen. Het Kindje vergtvan Cyrenius afstand te doen van Eudokia omwille van Tullia. Cyrenius intweestrijd. Het Kindje is onverzettelijk. Eudokia wordt erbij gehaald

[1] Deze verheven woorden van Tullia vervulden Cyrenius met geestdrift. Hij gingnaar Tullia, die het Kindje nog op de arm had, toe en volontroering zei hij tot hetKind je :[2] 'O, mijn Leven, Gij ware God van mijn hart, nu Ge me toch al met dit meisje inde echt verbonden hebt, nu bid ik als arme zondaar ook om Uw zegen, want die wilik mij dan mijn leven lang herinneren!'[3] Het Kindje richtte Zich nu vlug op en zei: 'Ja, beste Cyrenius, jou en je vrouwTullia zegen Ik van harte,[4] maar de vrouw, die tot dusverre je geliefde was, die moet je dan nu aan Mijafstaan![5] Als je dat namelijk niet zou doen, dan zou je tegenover Mij toch, wegensechtbreuk in staat van zonde zijn; want ook van haar heb je gehouden, en je houdt

Page 160: De Jeugd Van Jezus

160

nog steeds van haar![6] Als je haar nu aan Mij afstaat, en je daarvan dan een echt zoenoffer voor Mijmaakt, dan heb Ik daardoor ook je zonden van je overgenomen![7] Daartoe ben ik namelijk in de wereld gekomen, om alle zonden van allemensen van deze wereld op Mij te nemen, en die door Mijn Liefde voor eeuwig tedelgen voor Uw goddelijk Aangezicht! En zo moet het geschieden!'[8] Door deze eis was Cyrenius aanvankelijk wel wat van zijn stuk gebracht enwist niet onmiddellijk wat te antwoorden. Zijn geliefde was namelijk eenbuitengewoon mooie Griekse slavin, die hij voor veel geld had gekocht![9] Alhoewel hij van haar geen kinderen had, hield hij zeer veel van haar, doordatze zo uitzonderlijk mooi was.[10] Deze Griekse was weliswaar al dertig jaar, maar zij was desondanks zo'nschoonheid, dat eenvoudige heidenen haar als ware zij Venus zelf aanbaden.[11] En zo was deze eis voor de goede Cyrenius wel zeer vergaand: het ware hemheel wat aangenamer geweest als die achterwege had kunnen blijven![12] Maar het Kindje liet Zich daardoor niet van de wijs brengen en Het hield aanZijn vordering vast![13] Inziende dat het Kindje niet toe zou geven, zei Cyrenius nu aarzelend:[14] 'Maar, mijn Leven toch, mijn mooie Eudokia ligt mij zo na aan het hart, dat ikhaar nauwelijks zal kunnen missen![15] Werkelijk, als het redelijkerwijs zou kunnen, dan zou ik nog liever Tulliaafstaan, dan de schoonheid van Eudokia prijsgeven.'[16] Nu glimlachte het Kindje tegen Cyrenius en zei: .Je houdt Mij toch niet vooreen sjacheraar?[17] Nu dat ben Ik bepaald niet! Of denk je soms dat Ik iemand ben die met zichIaat onderhandelen over een eenmaal gedane uitspraak?[18] Neen Cyrenius, Ik zou nog eerder je zin doen als je Mij zou vragen Hemel enAarde te doen vergaan, dan dat Ik Mijn eenmaal gedane uitspraak zou terugnemen![19] Onthoud dit: Zon, maan sterren en deze wereld, ze zullen vergaan: Als eenkleed zullen ze verouderen en verteren, maar Mijn woorden zullen nooit vergaan![20] Je moet Eudokia dan ook eerst en terstond hierheen laten brengen; en pasdaarna zal de door mij gezegende Tullia effectief de jouwe zijn![21] En als je blijft tegenstribbelen, dan zal Ik Eudokia doen sterven en je Tulliabovendien nooit meer afstaan.[22] Want wat je doet dat moet je vrijwillig doen; wat je gedwongen doet, dat heeftvoor Mij geen enkele waarde.[23] En als Eudokia sterft, dan ben jij al veroordeeld met haar dood, en dan kun jeook niet meer de man van Tullia worden ![24] Maar offer je Eudokia aan Mij, dan ben je pas echt vrij, dan pas kan Tulliaecht je wederhelft worden![25] In den beginne werd er maar een man en een vrouw geschapen, daarom kun jealthans binnen Mijn Orde geen twee vrouwen hebben![26] Als je geen oordeel over jezelf wilt afroepen, dan moet je dus doen hetgeen Ikje gezegd heb!'

Page 161: De Jeugd Van Jezus

161

[27] Deze woorden van het Kind je waren voor Cyrenius aanleiding om Eudokiauit de stad te laten halen.'[28] Hij had haar namelijk wel meegenomen uit Tyrus, maar hij wilde niet datiemand haar zou zien, om door haar aantrekkelijkheid niet bekoord te worden.[29] Ook nu nog vertrouwde hij haar aan niemand anders toe dan aan de oudstezoon van Jozef en aan Maronius Pilla.[30] Deze beiden gingen nu, onder geleide van Cyrenius' lijfwacht naar diensresidentie, en brachten de mooie Eudokia al gauw Jozefs woning binnen; Eudokiawas hogelijk verwonderd; ze begreep er niets van dat Cyrenius haar voor het eerstdoor vreemde mannen liet halen!

Hoofdstuk 105: Nog eenmaal smeekt Cyrenius om Eudokia te mogenbehouden. Beslist 'neen' van het Kindje. Eudokia's verzet. Zege van de Geestin Cyrenius' binnenste. Maria troost Eudokia

[1] Toen Cyrenius Eudokia nu tegenover Tullia zag staan, vond hij haar toch nogveel mooier dan Tullia! Hij vond het vreselijk om voor altijd afscheid van haar temoeten nemen.[2] Hij vroeg het Kindje dan ook andermaal of hij haar dan niet tenminste mochthouden als dienares en als gezelschapsdame van Tullia.[3] Maar het Kindje antwoordde: 'Cyrenius. je moogt van Mij net zoveelvrouwelijke bedienden in huis halen als je maar wilt,[4] maar alleen Eudokia niet! Haar moet je hier laten omdat Ik dat voor jouwbestwil zo beschik!'[5] Toen Eudokia dit allemaal gadesloeg, en toen zij bemerkte, hoe dit onmondigeKindje Cyrenius op zo gezaghebbende toon antwoord gaf,[6] raakte zij geheel en al van haar stuk en sprak: 'Maar bij alle goden, hoe is zoietsmogelijk? Hoe kan nu een wiegekind de les lezen aan hem, voor wiens woord heelAzië en Egypte sidderen'?![7] En die hoge gezaghebber luistert angstig naar dit zo beslist bevelende Kind? Enhij voegt zich bereidwillig naar diens uitspraken?![8] Maar nee hoor, zo gemakkelijk als dat onmondige kind denkt zal het nietgebeuren![9] Zeg machtige Cyrenius, het zou voor jou toch zeker een afgrijselijke schandezijn als jij je ook maar iets door dit kind zou laten bevelen! Wees een man, weeseen Romein!'[10] Toen Cyrenius Eudokia op deze wijze hoorde praten, wond hij zich hevig op,en zei:[11] 'Ja Eudokia, inderdaad! Juist nu zal ik je laten zien dat ik een man ben en eenRomein![12] Zelfs als dit Kindje op Tullia's arm niet van goddelijke afkomst zou zijn, dannog zou ik Het gehoorzamen als Het zo tegen mij sprak![13] Maar nu dit Kindje wel van allerhoogste afkomst is, van goddelijke afkomstnamelijk, nu zal ik Het eens te meer gehoorzamen, wat Het ook van mij vergen

Page 162: De Jeugd Van Jezus

162

zou![14] Wat zou jou overigens aangenamer zijn: te doen wat dit Kind-der-kinderenwil, dan wel de eeuwige dood te sterven?'[15] Deze woorden van Cyrenius hadden een enorme uitwerking op Eudokia.[16] Weliswaar begon ze te huilen' omdat ze voorzag nu plotseling haarbevoorrechte status te moeten verliezen,[17] maar tegelijk bedacht zij dat een goddelijk raadsbesluit niet te veranderen is;ze schikte zich daarom node in deze toestand.[18] Dit alles ziende, ging nu Maria naar Eudokia toe en zei: 'Eudokia, wees nietzo treurig om deze ruil![19] De bevoorrechting waarvan je afstand moet doen is maar een heel kleine invergelijking met die andere, heel grote, die je ervoor in de plaats zult ontvangen![20] Je moet namelijk weten, dat ik van geboorte ook een koningsdochter ben, al isdie koninklijke heerlijkheid allang vervlogen. Maar nu ben ik een dienstmaagd desHeren, en dat betekent dat ik nu grotere heerlijkheid geniet dan die van allekoninkrijken ter wereld tezamen!'[21] Deze woorden maakten op Eudokia een geweldige indruk, en van nu af begonze smaak te krijgen in de sfeer van Jozefs huisgezin.

Hoofdstuk 106: Eudokia's verlangen het Kindje te begrijpen. Maria maant totgeduld. Het Jezuskind met Eudokia in gesprek

[1] Eudokia vroeg nu aan Maria hoe het gekomen was dat dit Kindje zozeervervuld was van wonderkracht en van een goddelijk voornaam karakter.[2] En hoe het zover had kunnen komen, dat Cyrenius zo vreselijk afhankelijk wasgeworden van alles wat het Kindje hem te kennen gaf.[3] Maria antwoordde haar op allerliefste toon: 'Lieve Eudokia: het is nu eenmaalonmogelijk om ijzer met handen te breken.[4] Er zijn dingen, die tijd van node hebben, en die geduld vereisen. Daarmeekomen we het verste![5] Ben je eenmaal een tijdje bij mij, dan zul je alles te weten komen; maar danmoet je beginnen met te geloven dat dit Kind groter is dan alle helden en godenvan Rome.[6] Heb je dan eergisteren de enorme kracht van de storm niet opgemerkt?[7] Nu, die werd veroorzaakt door de machtige hand van Hem, Dien Tullia daarverwent.[8] Wat dat stormgeweld met de tempel in de stad heeft gedaan, datzelfde zou Hetkunnen doen met heel de aarde[9] Hiermee zul je het vooralsnog moeten doen. Omwille van je eigen welzijn magje nu nog niet meer weten.[10] Zodra je geestelijk rijper bent, zul je ook meer kunnen opnemen.[11] Ik moet je dan ook omwille van je eigen welzijn vragen, om hierovertegenover iedereen te zwijgen; als je er wel over spreken zou, zou dat je ondergangworden!'

Page 163: De Jeugd Van Jezus

163

[12] Deze woorden van Maria stelden Eudokia gerust. Ze begon zich ernstig tebezinnen op het geen ze van Maria had gehoord.[13] Vervolgens ging Maria naar Tullia toe en nam haar het Kindje weer van dearm zeggend:[14] 'Jij bent alreeds door Mijn Zoontje gezegend en zult daardoor voor altijdgelukkig zijn![15] Maar die arme Eudokia daar, die heeft tot dusverre van de grenzelozeweldadigheid van 's Kindjes zegen nog maar weinig ondervonden. Ik wil daaromook Eudokia het Kindje op haar arm geven, zodat ook zij zal bemerken welke groteKracht er van het Kindje uitgaat.'[16] Vervolgens ging Maria met het Kindje naar Eudokia en zei tegen haar:[17] 'Dit Eudokia, is mijn en ook jouw Heil! Neem Het maar een ogenblik op jearm, dan zul je voelen hoe heerlijk het is om moeder van zo'n Kindje te zijn!'[18] Met grote eerbied nam Eudokia het Kindje op haar arm.[19] Maar ze was een beetje bang voor dit zo mysterieuze Kind en ze waagde hetnauwelijks zich te bewegen.[20] Maar het Kindje glimlachte en zei: 'Lieve Eudokia, wees maar niet bang voorMij. Ik zal je geen kwaad doen, Ik ben je Heiland![21] Het zal niet lang meer duren of je zult Mij beter leren kennen.[22] Dan zul je Mij ook niet langer vrezen, maar beminnen, zoals Ik jou doe!'Hierdoor werd Eudokia van haar vrees bevrijd. Ze begon het Kindje nu teliefkozen en aan haar hart te drukken

Hoofdstuk 107: Cyrenius' dank; edelmoedigheid en wijsheid van debescheiden Jozef. Cyrenius draagt acht arme kinderen ter opvoeding over aanJozef

[1] Cyrenius wendde zich nu tot Jozef en zei: 'Waarde vriend en broeder, in jouwhuis heb ik in alle opzichten mijn grootste geluk gevonden; vertel mij nu eenswaarmee ik jou kan belonen![2] O zeg op, hoe zou ik jou ook maar enigszins kunnen vergelden, wat je allemaalvoor mij hebt gedaan?[3] En kom nu niet met deze villa aanzetten; als beloning voor jou komt zo ietsonbeduidends en ellendigs niet in aanmerking!'[4] Jozef antwoordde: 'Maar beste broeder en vriend, wat denk je nu wel van me?[5] Denk je soms dat ik, als een soort handelaar in weldaden, erop uit zou zijn omgoed te doen tegen beloning?[6] Als je zoiets van mij denkt, dan ben je er wel helemaal naast![7] Ik zou niets armetierigers weten dan een betaalde weldoener of een betaaldeweldaad![8] Werkelijk, ik zou mezelf en de dag en het uur, waarop ik geboren ben,vervloeken, als ik ook maar één cent van je zou moeten aannemen![9] Neem jij de gezuiverde Tullia nu maar blijmoedig tot je vrouw! En alles wat jevoor haar zult doen en voor andere armen, dat zal ik dan te allen tijde beschouwen

Page 164: De Jeugd Van Jezus

164

als een redelijk goed loon voor hetgeen ik voor jou heb mogen doen ![10] Maar doe me een genoegen en bespaar dit huis iedere verdere schenking! Watik thans bezit is genoeg voor ons allemaal. Waartoe dan nog meer?![11] Of denk je soms dat ik voor Eudokia kostgeld zou willen vragen? Noudaarvan mag je ook afzien![12] Ik zal haar opnemen als een dochter en haar in Gods genadeleer onderrichten.[13] En ken jij dan soms een vader, die zich door wie dan ook zou willen latenbetalen voor de opvoeding van zijn dochter!?[14] Ik bezweer je dat Eudokia voor mij meer betekent dan de hele wereld; op heelde wereld is er derhalve geen toereikend loon voor haar denkbaar![15] Het grote loon dat ik voor al mijn daden heb ontvangen, kijk dat ligt nu op dearm van Eudokia!'[16] Toen Cyrenius een dergelijke grote onbaatzuchtigheid van Jozef ontwaarde,zei hij diep ontroerd:[17] 'Werkelijk, ten overstaan van God en van alle mensen op aarde ben jij eenmens bij uitstek, een mens boven alle mensen![18] Jou passend met woorden roemen zou een vergeefse poging blijven, want jijovertreft elk menselijk woord.[19] Maar ik weet al wat ik zal doen om blijk te geven van mijn alles te bovengaande achting voor jou![20] Ik zal je een geschenk geven, dat je zeker niet zult afwijzen![21] Je moet namelijk weten dat ik te Tyrus vijf meisjes en drie jongens heb,geadopteerd van hulpbehoevende ouders, die overigens zijn overleden.[22] Die kinderen zal ik hier bij je laten brengen, dan kun jij ze opvoeden![23] Je kunt er uiteraard op rekenen dat ik voor hun onderhoud zal zorgen.[24] Zou je dit aanbod kunnen weigeren? Nee Jozef, achtenswaardigste broedervan me, dat zul je zeker niet doen!'[25] Diep bewogen antwoordde Jozef: 'Nee broeder, inderdaad: dat zal ik je nietweigeren! Die kinderen moet je zeker, en wel zo vlug mogelijk hier naartoe sturen;in al hun behoeften zullen zij zo goed mogelijk worden verzorgd.'

Hoofdstuk 108: Bedenkingen van Cyrenius vanwege het feit dat elk Romeinshuwelijk behoort te worden ingezegend door een hogepriester van Hymen.Goede raad van Jozef

[1] Door deze toezegging van Jozef volledig tevredengesteld, zei Cyrenius tegenJozef:[2] 'Hoogst geachte vriend, al mijn wensen zijn nu vervuld; er is nu werkelijk nietsmeer dat ik nog zou kunnen wensen.[3] Toch is er nog een fataal punt dat een noodlottige omstandigheid voor mij zoukunnen worden, en dat is dit:[4] Tullia, de hemelse, is nu weliswaar met Gods zegen mijn wettige vrouw, maarnaar de uiterlijke schijn blijf ik een Romein. Ik moet mij daarom omwille van hetvolk en om een akte te verkrijgen formeel door een priester laten inzegenen!

Page 165: De Jeugd Van Jezus

165

[5] En zo'n zegen kan alléén maar worden gegeven door een priester van Hymen;pas daarna is zo'n verbintenis rechtsgeldig![6] Hoe krijgen we zoiets hier georganiseerd, nu behalve de drie onderpriesters erverder geen een meer in leven is?'[7] Nu zei Jozef: 'Maar beste Cyrenius toch, wat zou je je zorgen maken om ietsdat geen betekenis heeft?![8] Als je naar Tyrus teruggaat zul je daar zeker priesters genoeg vinden, die bereidzullen zijn om je voor geld en goede woorden alsnog te zegenen, als je eniggewicht hecht aan zo'n zegening.[9] Maar als je het erbij Iaat zoals het nu is, doe je daar beter aan! Want jij bent debaas over je eigen wetten![10] Overigens herinner ik me ooit van een Romein te hebben gehoord, dat er teRome een geheime wet bestaat die luidt als volgt:[11] Kiest iemand een meisje tot vrouw in tegenwoordigheid van een stomme, vaneen nar of van een onmondig kind,[12] terwijl die door het tonen van een welwillende glimlach met die verkiezinginstemmen, dan is dat huwelijk daardoor volkomen geldig, mits de dienstdoendeverantwoordelijke priester daarvan aantekening houdt![13] Een offertje in klinkende munt zou uiteraard niet mogen ontbreken![14] Als deze geheime wet werkelijk van toepassing is, dan heb je toch verder nietsnodig![15] Je Iaat eenvoudig de drie priesters, die hier in huis zijn, komen! Zij zullenvoor je getuigen, dat je in de tegenwoordigheid van een glimlachend zegenendKindje van nauwelijks vier maanden Tullia hebt uitverkozen![16] Met zo'n getuigschrift, dat ook nog helemaal juist is, en met een bescheidengouden munt, heb je toch zeker tegenover heel het Romeinse volk verder nietsnodig?!'[17] Cyrenius sprong nu van blijdschap letterlijk een gat in de lucht en zei tegenJozef:[18] 'Werkelijk, beste broeder, je hebt groot gelijk! Er bestaat in ernst zo'n wetje!Ik dacht er alleen niet direct aan!'[19] 'Dan is dus alles best in orde zo. Laat de drie priesters dus maar komen, danzal ik met hen terzake passend overleg plegen!' Jozef riep nu direct de drie nogsteeds het stilzwijgen bewarende priesters de kamer binnen.

Hoofdstuk 109: De priesters hebben bedenkingen. Cyrenius neemt de volleverantwoordelijkheid op zich. Een slecht blijk van Romeinse geldzucht.Cyrenius treedt met Tullia in het huwelijk

[1] De drie priesters kwamen dus direct en een van hen zei: 'Alleen een gebod vande landvoogd zelf kan ons vandaag aan het spreken krijgen![2] Vanmorgen hebben wij namelijk gezworen om heel de dag geen woord tespreken, en geen hap te eten![3] Nu het toch ook al avond geworden is, zijn wij echter bereid om daartoe

Page 166: De Jeugd Van Jezus

166

genoopt door het gebod van de landvoogd zoals gezegd deze eed te breken! Tezijner tijd moge hij dan de schuld daarvoor op zich nemen!'[4] Cyrenius zei echter: 'Ik heb jullie helemaal niet gedwongen; maar als julliedaarover in gewetensnood komen, dan zal ik de verantwoordelijkheid graag op menemen![5] Want ik ben in het huis van Hem, die bij dit soort van verplichtingen hetallerhoogste belang heeft! En ik geloof beslist niet dat die verantwoordelijkheidvoor mij zo moeilijk zal worden gemaakt, als jullie je abusievelijk voorstellen![6] Jozef nu: 'Daartoe is het bewijsmateriaal al voorhanden! Zeg die drie nu dusmaar wat zij voor je moeten doen!'[7] Nu kwam een van de priesters een stap naar voren en vroeg aan Cyrenius, watde bedoeling was dat zij zouden doen.[8] Kort en bondig legde Cyrenius hun zijn plan voor.[9] Nu zeiden ze alle drie: 'Inderdaad, die wet is geldig, en zo is het ook met wathier gebeurt; maar wij zijn slechts onderpriesters, zodat ons getuigenis niet geldigzal zijn!'[10] Nu zette Cyrenius hen uiteen, dat nu er niet één hogepriester beschikbaar was,iedere onderpriester zelfs verplicht was om de hogepriesterlijke taken en rechtenuit te oefenen![11] De drie priesters nu: 'Dat moge waar zijn, maar, toen wij twee dagen geledenhet hogepriesterlijke ambt zelf wilden uitoefenen, toen hebt U ons vervloekt![12] Zult U ons straks niet andermaal vervloeken, als wij nu weer ten overstaanvan U een hogepriesterlijke bevoegdheid gaan uitoefenen?'[13] Ietwat geïrriteerd zei Cyrenius nu: 'Toen heb ik jullie vervloekt, omdat jullieje in strijd met de wet hogepriesterlijke macht toeeigenden![14] Maar nu heb je het recht aan je zijde! Handelt dus dienovereenkomstig danheb je van mij allerminst een vervloeking te duchten![15] Integendeel zelfs! Het is mijn bedoeling jullie een offer ter hand te stellenwaardoor jullie toekomstige onderhoud wordt veilig gesteld. En zo'n offer voorRome wordt niet op de lange baan geschoven!'[16] 'Dat is best,' zei het priesterlijk drietal, 'maar, wij beschouwen ons niet langerals priesters van de goden, en willen met het Romeinse heidendom feitelijk nietsmeer te maken hebben![17] Zal ons getuigenis dan nog wel geldig zijn, als te Rome bekend wordt, dat wijzijn overgegaan tot het geloof van Israël?'[18] Cyrenius antwoordde: ' Jullie weten net zo goed als ik, dat je te Rome voorgeld elk willekeurig getuigenis kunt kopen![19] Doen jullie dus maar wat ik van je vraag. De rest gaat jullie niets aan; Iaat datdus maar aan mij over.'[20] Deze garantie bracht de priesters er eindelijk toe om voor Cyrenius hetgewenste getuigschrift op te stellen, en om hem daarbij ook nog te zegenen.[21] Met deze getuigenverklaring in zijn bezit reikte Cyrenius Tullia dan tenslottede hand en verhief haar tot zijn van nu af wettige vrouw.[22] Daarna gaf hij haar een ring en liet onmiddellijk koninklijke gewaden voorhaar in de stad halen.

Page 167: De Jeugd Van Jezus

167

Hoofdstuk 110: Tullia in koninklijk gewaad gehuld. Eudokia's verdriet entroost van het Kindje. Vreugdetranen van Eudokia. Maria's medeleven

[1] De koninklijke gewaden voor Tullia werden al gauw binnengebracht, waarnazij ermee werd getooid, zoals eerder opgemerkt[2] Nu nam Maria haar eigen japon weer terug, waste die, en behield hem verdervoor zichzelf.[3] Cyrenius had ook aan Maria graag koninklijke gewaden willen schenken,[4] maar zowel Maria als Jozef sloegen dat aanbod plechtig af.[5] Toen Eudokia Tullia zag in haar werkelijk koninklijke tooi, kreeg ze het hevigte kwaad en begon ze stilletjes zuchtend te snikken.[6] Zachtjes zei het Kindje toen tegen haar: 'Eudokia, Ik bezweer je: Iaat geentranen over je wereldse waardigheid, ween liever over je zonden, dan zal het jebeter vergaan.[7] Weet je, Ik beteken meer dan Cyrenius en Rome samen; als je Mij hebt, danbezit je meer dan wanneer je de hele wereld zou bezitten![8] Als je Mij echter volledig wilt bezitten, dan zul je je zonden moeten betreuren,want die maakten je onvruchtbaar![9] Als je uit liefde tot Mij je zonden betreurt, dan pas zul je en dat naarmate je Mijliefhebt ontdekken Wie Ik nu eigenlijk precies ben![10] En, heb je Mij eenmaal leren kennen, dan zul je gelukkiger zijn, dan je zouzijn als je de gemalin van de keizer zelf was![11] Want een keizer moet er goed voor waken, dat hij niet van de troon gestotenwordt![12] Ik echter, Ik ben Mezelf genoeg! Geesten, zonnen, manen, planeten en alleelementen, ze gehoorzamen Mij allemaal; daartoe heb Ik geen wachters nodig; jaIk laat Me zelfs door jou die een zondares bent op de arm dragen![13] Wees dus maar kalm en huil maar niet. Want wat Tullia feitelijk ontnomenwerd, op het moment dat zij de koninklijke gewaden omgehangen kreeg, dat heb jijnu ontvangen![14] En dat is van oneindig grotere waarde, dan welke koninklijke goudbrokatenkledij ook, want die zijn dood en zij brengen de dood![15] En dat terwijl jij het Leven Zelf op je arm moogt hebben, en je de dood in dereeuwigheid niet zult behoeven te proeven, mits je Mij maar liefhebt!'[16] Zo'n heilzame uitwerking hadden deze woorden van het Kindje op Eudokia'sgemoed, dat ze nu tranen liet van diepe vreugde uit zalige verwondering![17] Toen Maria nu bemerkte, dat Eudokia in tranen van vreugde baadde, ging zijnaar haar toe om te vragen:[18] 'Lieve Eudokia, wat is er toch met je gebeurd, dat ik tranen van vreugde in jeogen ontdekken mag?'[19] En Eudokia antwoordde na een zware zucht van zaligheid:[20] 'Dat komt, gelukkigste moeder op aarde, doordat Uw Kindje wonderewoorden tot mij heeft gesproken!

Page 168: De Jeugd Van Jezus

168

[21] Werkelijk, zulke woorden kunnen sterfelijke mensen niet spreken, hoewereldwijs ze ook mogen zijn! Goden alleen kunnen dat![22] Mijn hart is nu vervuld van grootse gedachten en vermoedens. Ze komen alsuit een verborgen diepte in mij op, zoals heldere sterren uit zee kunnen opkomen!'[23] Maria sprak: 'Geduld Eudokia: Na die sterren zul je ook de zon nog zienopkomen. In het licht daarvan pas zul je gewaar worden waar je bent! Maar stil nu:daar komt Cyrenius aan!'

Hoofdstuk 111: Cyrenius dankt het Kindje. Zegening van het bruidspaar.Jozef nodigt tot het bruiloftsmaal. Cyrenius terug naar de stad

[1] Cyrenius kwam met Tullia naar Eudokia toe, die het Kindje nog op haar armhad, en zei tot het Kindje:[2] 'Ach mijn Leven, mijn Alles, aan Jou alleen heb ik dit grote wonderlijke gelukte danken![3] Ik heb voor Jou slechts weinig kunnen doen, en nu beloon Jij mij zoonuitsprekelijk, dat Je mij tot de gelukkigste man op aarde maakt![4] Hoe zal ik, arme zondaar, Jou daarvoor ooit passend kunnen bedanken?'[5] Nu kwam het Kindje echter overeind; Het hief Zijn rechterhandje omhoog enzei toen:[6] 'Beminde Cyrenius Quirinus, laat Mij jou en je vrouw Tullia zegenen, opdatjullie gelukkig in deze wereld zult leven![7] Maar daar voeg Ik dit aan toe: Je moet in je aardse geluk niet al te zeer opgaan!Houd de wereld en zijn aardse geluk liever voor een toneel van bedrieglijke schijn!Dan pas zul je van dit leven op aarde echt in wijsheid kunnen genieten![8] Want op deze aarde is alles precies het tegendeel van wat het schijnt te zijn.Alleen de liefde die recht uit het hart komt, die is echt en terecht![9] Waar je leven zonder liefde waarneemt, daar is geen leven, daar is de dood![10] En daar waar je de dood verwacht, vanwege de rust, die aan de liefde eigen is,daar woont het ware leven, dat door niemand kan worden teniet gedaan![11] Je hebt geen idee van de broosheid van de basis waarop je staat, maar Ik weethet wel en daarom zeg Ik je dit alles![12] Graaf je hier zo'n duizend vaam diep, dan zul je al voor 'n machtige afgrondstaan, die je zal verslinden![13] Verdiep je dus niet al te zeer in de dingen van deze wereld en verheug je nietover ontdekkingen van aardse geheimen;[14] want wie te diep graaft in wat van deze wereld is, die bewerkt daardoor zijneigen ondergang![15] Vertrouw nooit te zeer op je eigen standpunt, want dat is wankel en het kan jeondergang worden als je het als een mijn blijft uitdiepen![16] Bedenk dat alles op deze wereld dodelijk kan zijn, omdat al het aardse nueenmaal de dood in zich draagt. Alleen de liefde niet, als je die zuiver weet tehouden![17] Vermeng je haar echter met wereldse dingen, dan wordt liefde moeilijk vol te

Page 169: De Jeugd Van Jezus

169

houden. Zo'n liefde kan dan doden, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk![18] Houd je liefde dus zuiver en onbaatzuchtig, bemin de Ene God als je Vader enje Schepper boven alles, bemin de mensen als je broeders en als jezelf, dan zul jein die liefde het eeuwige leven bezitten! Amen.'[19] Deze boven alle menselijke wijsheid uitgaande woorden van het Kindjevervulden Cyrenius en alle verdere aanwezigen met zoveel ontzag, dat zij stondente beven op hun benen![20] Jozef vond echter de kracht om naar Cyrenius toe te gaan en te zeggen: 'Vatmoed, broeder, en vertrek naar de stad, beladen met de zegen van dit huis! Houdalles wat je hier hebt gehoord en ondervonden geheim, althans voorlopig. En komdan morgen hier terug voor het bruiloftsmaal!' En Cyrenius begaf zich terstond metTullia en zijn gevolg naar de stad.

Hoofdstuk 112: Alweer een verrassing in Jozefs huis: in het wit gekledejongelingen als helpers

[1] Toen Cyrenius zich al tamelijk Iaat in de avond van het huis van Jozef naar destad had begeven, zei Jozef tot zijn zonen:[2] 'Kinderen, gaan jullie nu eerst onze huishouding verzorgen. Zorg voor dekoeien en de ezels, en maak daarna een goed en fijn avondmaal klaar, want ik wilvandaag nog mijn nieuwe dochter bij een feestelijk maal adopteren en zegenen!'[3] Onmiddellijk gingen Jozefs zonen doen wat Jozef hun had opgedragen.[4] Maar wat waren ze verbaasd, toen ze daar in de stal meerdere in het wit gekledejongelingen aantroffen, die bezig waren het vee te verzorgen![5] Jozefs zonen vroegen hun wie hun daartoe opdracht had gegeven, en bij wienzij feitelijk in dienst waren.[6] De jongelingen antwoordden: 'Te allen tijde zijn wij dienaren des Heren. DeHeer heeft ons dit werk opgedragen, en daarom doen we het dan ook!'[7] Nu vroegen Jozefs zonen verder: 'Wie is dan jullie heer en waar woont hij? Ishet Cyrenius soms?'[8] De jongelingen gaven nu ten antwoord: 'Onze Heer is ook Die van jullie: Hijwoont bij jullie, maar Hij heet niet Cyrenius.'[9] Nu dachten Jozefs zonen dat zij dan blijkbaar hun eigen vader bedoelden, enzeiden daarom tegen de jongelingen:[10] 'Als dat zo is, gaat dan maar eens met ons mee, dan kan onze vader, die hierde baas is, ons bevestigen, of jullie echt zijn knechten bent.[11] De jongelingen zeiden: 'Melk eerst de koeien, dan zullen we daarna met julliemeegaan om ons aan jullie Heer voor te stellen.'[12] Nu pakten de zonen hun melkemmers en ze melkten wel driemaal zoveel alsanders wanneer ze hun koeien nog zo goed verzorgd hadden.[13] Nu steeg hun verbazing ten top; ze konden maar niet begrijpen dat de koeienditmaal zo ontzettend veel melk gaven![14] Toen ze met melken klaar waren, zeiden de jongelingen:[15] 'Nu jullie klaar zijn, laten we naar binnen gaan, waar jullie Heer en de onze

Page 170: De Jeugd Van Jezus

170

woont![16] Alhoewel, jullie vader heeft ook opdracht gegeven om een goed avondmaalklaar te maken; voordat we naar binnen gaan, moet dat dus eerst klaar zijn!'[17] Direct gingen de jongelingen nu de keuken binnen, maar ook daar zagen zijeen aantal jongelingen reeds druk in de weer met het bereiden van een kostelijkmaal![18] Jozef meende dat de jongens wat langer dan gewoonlijk over hun werk deden;dus ging hij eens kijken wat zij uitvoerden.[19] Wie schetst echter zijn verbazing zijn keuken nu vol medewerkers te vinden![20] Hij vroeg zijn zonen dan ook, wat dat in Godsnaam te betekenen had.[21] Nu antwoordden hem echter de jongelingen: 'Maakt U zich maar geen zorgen,Jozef; wat hier gebeurt, dat gebeurt werkelijk omdat de Heer het zo wil! Laat onsdit avondmaal dus maar even afmaken, dan zal de Heer U Zelf wel verderinlichten!'

Hoofdstuk 113: Maria's verbazing over de aanhoudende beproevingen desHeren. Jozef troost. De eerbied van de engelen voor het Kind je en Dienstoespraak tot de aartsengelen. Het gemeenschappelijk avondmaal

[1] Jozef ging daarop direct naar binnen en vertelde Maria en Eudokia wat hijgezien had en wat er in de keuken gebeurde.[2] Maria en Eudokia waren hevig verbaasd en Maria zei:[3] 'Grote God, voor Uw be-zoekingen zijn wij nu toch werkelijk geen momentveilig! Nauwelijks is er een voorbij, of een volgend brengt weer honderdnieuwelingen over de vloer![4] Kunt U ons dan nooit eens helemaal met rust laten, lieve Heer? Moeten wesoms alweer vluchten, ditmaal voor de Romeinen misschien? Wat moeten dienieuwe verschijningen nu weer betekenen?[5] Maar Jozef sprak: 'Marialief, wees toch niet voor niets bang! We zijn op dezeaarde immers maar op doorreis met de Heer als onze Gids![6] Overal waarheen de Heer ons maar brengen wil, zullen wij Hem volgen,volledig overgegeven aan Zijn H. Wil! Hij alleen weet wat en waar voor ons hetbeste is![7] Jij bent steeds angstig om wat ons de Heer aan nieuws bereidt, ik daarentegenben er steeds blij mee, want daardoor weet ik dat de Heer voor ons zorgt![8] Vanmorgen nog heeft de Heer mij zwaar beproefd; eerst was ik daar treurigom,[9] maar lang bleef mijn droefheid niet, want de dode werd opnieuw tot levengewekt, en hij leeft![10] Stel je dus net zo in als ik; dat zal je heel wat beter bekomen dan al dieoverbodige angst en kinderlijke vreesachtigheid!'[11] Deze woorden van Jozef stelden Maria gerust. Ze werd zelfs nieuwsgierig nu,en ze wilde die nieuwe koks in de keuken wel eens zien.

Page 171: De Jeugd Van Jezus

171

[12] Ze kwam dus overeind om te gaan kijken. Op datzelfde moment kwamenJozefs zonen echter met schalen vol spijzen de kamer binnen, gevolgd met welheel bijzondere eerbied door alle jongelingen.[13] Toen zij het Kindje genaderd waren, vielen zij op hun knieën neer enaanbaden Het.[14] Maar het Kindje kwam overeind, wendde Zich tot de jongelingen en zei: 'Staatop, jullie aartsengelen van Mijn oneindige hemelen![15] Jullie gebed heb Ik verhoord! Jullie liefde wil Mij ook hier in Mijnnederigheid graag dienen. Maar Ik, Die van alle eeuwigheid jullie Meester ben, hebjullie diensten hier nog nooit nodig gehad![16] Maar, omdat jullie liefde zo hevig is, geef Ik jullie toestemming om hier drieaarde dagen te blijven, dan kunnen jullie je diensten aan dit huisgezin verlenen.Maar Iaat niemand behalve dan de huisgenoten hier merken wie jullie zijn![17] Eerst moeten jullie nu deel nemen aan dit avondmaal, samen met Mijnpleegvader, met Mijn aardse moeder en met deze jonge dochter hier, die Mij ophaar arm heeft, met de drie zoekenden en met Mijn broeders!'[18] De jongelingen kwamen nu overeind, Maria nam het Kindje over en allennamen aan tafel plaats. Jozef zette het Loflied in, dat door iedereen werdmeegezongen, en ieder van hen at en dronk met gevoelens van allerhoogstezaligheid.[19] De aartsengelen als jongelingen weenden zelfs van geluk, en zij getuigden:[20] 'Werkelijk, voor onze blikken zijn eeuwigheden van de grootste zaligheidvervlogen.[21] Maar al die verrukkelijke eeuwigheden zijn nu achterhaald, nu wij op ditogenblik aan één tafel mogen eten met de Heer Zelf, aan één tafel ook met Zijnkinderen onder welke Hij in heel Zijn Volheid aanwezig is! O Heer, Iaat ook onsUw kinderen mogen worden.

Hoofdstuk 114: Maria in gesprek met Zuriël en Gabriël. Het Kindje wijst opde nieuwe ordening in de hemelen en op aarde. Eudokia's navorsingen naarhet wezen van de aartsengelen

[1] Nadat het maal verorberd was en zij allen onder Jozefs leiding voor de Heereen danklied hadden gezongen, sprak een der jongelingen Maria aan:[2] 'Maria, gezegende onder alle vrouwen op aarde, kunt u zich mij nogherinneren? Ik ben namelijk degene, die in de Tempel zo vaak met u heb gespeeld,en die u altijd verwende met heerlijke spijzen en dranken!?'[3] Maria enigszins onthutst, antwoordde: ' Ja, ik herken U, U bent Zuriël, eenAartsengel! Maar U hebt mij ook vaak hevig geplaagd, door wel tegen mij tespreken maar U daarbij niet te laten zien![4] Vaak moest ik U urenlang smeken voor U zich liet bewegen U te tonen!'[5] 'Ja,' zei de jongeling, 'maar dat was nu eenmaal de Wil des Heren, gezegendemoeder van Hem, Die U buitengewoon liefheeft ![6] Zoals het hart in Uw binnenste dat de zetel der liefde is voortdurend klopt, en

Page 172: De Jeugd Van Jezus

172

heel Uw wezen voelbaar beroert,[7] zo is het ook met de liefde van de Heer: ook die stompt, plukt en plaagtvoortdurend Zijn lievelingen! Maar juist daardoor vormt zij ook het leven, terwijlze het tevens duurzaam maakt voor de eeuwigheid!'[8] Bijzonder blij met deze uiteenzetting, loofde Maria de grote goedheid desHeren.[9] Nog een andere jongeling wendde zich nu tot Maria en sprak: 'GezegendeMaagd, herkent U mij ook? Het zal niet veel langer dan een jaar geleden zijn, datik U te Nazareth bezocht heb!'[10] Nu herkende Maria hem aan zijn stem en zei: ' Ja, ja, U bent Gabriël! Waarlijkmet U kan niemand zich meten; want Gij hebt aan de Aarde wel deallerbelangrijkste boodschap aller tijden gebracht en het heil voor alle volkeren!'[11] Maar de jongeling bracht daar tegenin: 'Neen, Jonkvrouwe, met wat U heteerste zei hebt U zich vergist, want de Heer is reeds met mij begonnen toen HijZich voor de uitvoering van Zijn grootste daad bediende van Zijn geringstemiddelen.[12] Daardoor ben ik wel de kleinste en onbelangrijkste in het Rijk Gods, maarzeker niet de grootste! Wel heb ik de aarde de grootste en heiligste boodschapgebracht.[13] Toch is het niet zo dat ik de grootste van allen zou zijn, integendeel, het isandersom: namelijk dat ik juist de kleinste ben in het Godsrijk!'[14] Maria zowel als Jozef stonden verbaasd over de grote deemoed van dejongeling.[15] Maar het Kindje zei: ' Ja, deze engel heeft gelijk! In het begin was hetinderdaad de grootste, die Mij het meest nabij stond. ..[16] Maar die verhief zichzelf en wilde aan Mij gelijk zijn, ja Mij zelfs overtreffen,waardoor hij zich juist van Mij verwijderde![17] Daarom heb Ik toen de hemelen en de aarde gebouwd en de regeluitgevaardigd, dat alleen wat nederig is mij na zal zijn.[18] Voor Mijzelf heb ik nu ook het allernederigste ter wereld gekozen; daaromzullen voortaan slechts zij bij Mij de grootsten zijn, die net als Ik zowel tegenoverde wereld als voor zichzelf de kleinsten en nederigsten willen zijn![19] Op deze wijze is het dat je gelijk hebt, Gabriël, en dat ook Maria gelijk heeft,want daarom ben jij de grootste, omdat je zowel uiterlijk als innerlijk de kleinstewilt zijn!'[20] Terwijl nu het Kindje deze woorden tot de jongeling Gabriël richtte, vielenalle jongelingen op hun knieën om Het te aanbidden.[21] Eudokia echter liet haar blikken vorsend rondgaan; zij kon er nog geen hoogtevan krijgen, wat deze beeldschone jongelingen nu eigenlijk wel waren.[22] Zij hoorde wel dat zij aartsengelen genoemd werden en boden uit hetGodsrijk, maar zij dacht dat daarmee Palestina en Egypte bedoeld werden. Zevroeg dus of het wellicht gezanten waren.[23] Een van de jongelingen zei toen: 'Heb maar wat geduld Eudokia; wij zullenhier immers drie dagen blijven en dan zullen wij elkaar dus nog wel beter Ierenkennen! Hiermede tevredengesteld, begaf Eudokia zich spoedig ter ruste.

Page 173: De Jeugd Van Jezus

173

Hoofdstuk 115: Jozef raadt aan om naar bed te gaan. De jongelingenonthullen dat er een nachtelijke roofoverval zal plaatshebben door 300 rovers.De overval. Overwinning van de engelen

[1] Vervolgens ze Jozef: 'Kinderen en vrienden, het is al Iaat in de avond, ik vinddus dat het tijd wordt naar bed te gaan!'[2] De jongelingen zeiden echter: ' Ja vader Jozef, gelijk hebt U; gaat allen, die nogin sterfelijke lichamen verblijf houdt nu maar de rust nemen, die u versterkenmoet![3] Wij zullen ons echter buiten opstellen voor uw huis, om het te bewaken.[4] De Vijand van het Leven heeft namelijk op slinkse wijze vernomen dat hier deHeer verblijf houdt. Hij heeft dan ook besloten om vannacht op dit huis eenmoorddadige overval te plegen![5] Daarom zijn wij hier om dit huis te beschermen! Als de vijand komt, zal hij duswarmpjes ontvangen worden!'[6] Jozef en Maria, Eudokia, die nog wakker was, de drie priesters en de zonen vanJozef schrokken niet weinig van deze mededeling.[7] Jozef zei dan ook: ' Als dat zo is, dan wil ik niet gaan slapen, dan behoor ik metjullie heel de nacht op te blijven en te waken!'[8] Maar nu zeiden de jongelingen weer: 'U behoeft geen van allen bang te zijn;wij kunnen het best alleen af; wij zouden sterk genoeg zijn om als de Heer dat zouwillen heel de schepping in het niets te doen verdwijnen![9] Zouden wij ons dan schrik laten aanjagen door een handvol laffehuurmoordenaars?[10] De hele zaak zit zo: enkele vrienden van het omgekomen priesterdom zijndoor intriges van Satan te weten gekomen, dat Cyrenius een grote vriend van dejoden is geworden, en dat zulks door dit huis is gebeurd![11] Daarom hebben zij een complot gesmeed en gezworen dit huis vannacht teovervallen om al hetgeen zich daarin bevindt te vermoorden.[12] Wij hebben dat plan echter allang tevoren gezien, en daarom zijn wij gekomenom dit huis te beschermen.[13] Blijft u dus allemaal maar rustig en kalm, morgen zult u zien, hoe wijvannacht voor jullie hebben gewerkt!'[14] jozef prees nu God voor deze bescherming van de jongelingen,[15] bracht vervolgens Eudokia naar de voor haar bestemde slaapkamer en zegendehaar als zijn dochter, waarna zij zich als eerste ter roste begaf.[16] Hierna ging Maria ditmaal met het Kindje in dezelfde slaapkamer, en ze namhet Kindje bij zich in bed.[17] Tenslotte gingen ook de drie priesters naar hun slaapvertrek, maar Jozef enzijn zonen bleven in de eetkamer waken.[18] De jongelingen gingen naar buiten en legden zich neer rondom het huis.[19] Tegen middernacht konden ze op de weg van de stad naar de villawapengekletter horen.

Page 174: De Jeugd Van Jezus

174

[20] Een paar minuten later was heel het huis van Jozef door 300 gewapendemannen omsingeld.[21] Maar op het moment, waarop zij het huis wilden binnendringen, stonden dejongelingen op en wurgden heel de troep in een ogenblik, op één man na![22] Deze ene werd geboeid en daarna werd hij als getuige in een apart kamertjeondergebracht, voorlopig tot de volgende morgen.[23] Zo werd het huis van Jozef op wonderbaarlijke wijze gered en bleef verder invrede gevrijwaard van toekomstige aanvallen.

Hoofdstuk 116: Voorbereidingen voor Cyrenius' bruiloftsmaal. Dehoogachting van de engelen voor het badende Kindje. De lijken dermoordenaars met het badwater van het Kindje tot nieuw leven gewekt

[1] De volgende morgen was in Jozefs huis iedereen al voor het opgaan van de zonaan de slag.[2] De jongelingen beredderden samen met de zonen van Jozef de stal en maaktenin de keuken alles klaar om het bruiloftsmaal voor Cyrenius te kunnen bereiden.[3] Jozef zelf ging met een paar jongelingen, namelijk Zuriël en Gabriël, naarbuiten om naar de lijken te kijken, en zei vervolgens tot die twee :[4] 'Wat moeten we met hen aan? Zouden we ze niet moeten begraven voordatCyrenius uit de stad komt?'[5] De jongelingen zeiden: 'Hebt u daar maar geen zorg over Jozef; het is juistnodig dat de landvoogd eens ziet, welke macht er in uw huis woont![6] Deze lijken moeten daarom blijven liggen tot Cyrenius komt, dan kan hij zezelf doen wegruimen.'[7] Jozef was met deze beslissing tevreden en ging met het tweetal naar binnen.[8] Op het moment dat zij de kamer binnenkwamen, was Maria juist bezig met hetin bad doen van het Kindje, waarbij Eudokia haar, waar mogelijk, hielp.[9] Uit eerbied bleef het tweetal de armen kruiselings voor de borst staan, zolanghet Kindje gebaad werd![10] Toen het Kindje dan gebaad was en in schone kleertjes gestoken, riep Het meteen bepaalde bedoeling Jozef direct bij Zich. Het zei:[11] 'Jozef, op het grondgebied, dat bij dit huis behoort mag niemand omkomen![12] De reden, waarom Ik jou riep is deze: dit badwater moet je bewaren,[13] als Cyrenius uit de stad komt en die gewurgden ziet liggen, dan moet jij hetwater nemen en hen ermee besprenkelen. Ze zullen dan opnieuw tot leven komen,en voor een officiële rechtbank van de staat terecht moeten staan.[14] Maar tevoren moeten jullie van elk lijk de handen op de rug binden, zodat zezich niet, als ze tot leven komen, gewapenderhand kunnen verdedigen!'[15] Toen Jozef dit gehoord had, deed hij met behulp van de twee jongelingendirect wat het Kindje hem gezegd had.[16] Zodra hij van het laatste lijk de handen gebonden had, kwam Cyrenius ingroot tenue en met flink gevolg uit de stad.[17] Toen die nu de gebonden lijken in het oog kreeg, schrok hij geweldig en vroeg

Page 175: De Jeugd Van Jezus

175

dadelijk wat er gebeurd was.[18] Nadat Jozef hem alles uitvoerig verteld had, liet hij zich het water brengen enbegon vervolgens direct de lijken ermee te besproeien. Als uit een diepe slaapgewekt, kwamen die overeind.[19] Cyrenius, die dus nu volledig van de situatie op de hoogte was gesteld, liet deten leven gewekten afvoeren naar de gevangenis.[20] En toen die nu allemaal, inclusief degene, wiens leven aanvankelijk gespaardwas, onder zware bewaking waren weggevoerd, ging Cyrenius samen met zijnbruid de kamer binnen, waar hij de God van Israël loofde en prees zoveel hij kon!

Hoofdstuk 117: Cyrenius' ontstemming vanwege die verraders. Jozef wijst opde hulp van de Heer. Cyrenius en de engelen. Jozef geeft opheldering. Nieuwmachtwonder van de engelen

[1] Genoemd voorval had Cyrenius toch wel behoorlijk ontstemd, voornamelijkook omdat hij niet zo' gauw wist, wat hij met deze verraders aan moest.[2] Daarom ging hij naar Jozef toe en besprak een en ander met hem. Maar Jozefzei:[3] 'Vat moed, jij mijn broeder in den Heer, tengevolge hiervan zal je geen haar opje hoofd gekrenkt worden![4] Het is een feit, dat jij op deze aarde mijn beste vriend bent en mijn weldoener,maar wat zou al die vriendschap mij vannacht geholpen hebben?[5] Deze huurmoordenaars hadden vannacht mijzelf en heel mijn gezin wel kunnenkoken en braden en jij had daarvan dan niet eerder iets vernomen dan op hetmoment, waarop je vanmorgen naar me toe kwam om dan niets meer van me terugte vinden![6] Wie was toen mijn Redder?! Wie had de geheime plannen van die booswichtenal lang doorzien en mij toen op tijd hulp gestuurd?[7] Nu dat was immers de Heer, mijn en jouw God! Heb dus maar goede moed,want ook jij bent nu in de alles beschermende Hand des Heren. Hij zal zeker nietgedogen, dat jou ook maar iets overkomen zou!'[8] Diep ontroerd dankte Cyrenius Jozef en nam vervolgens plaats aan de zijde vanTullia, die met het Kindje bezig was.[9] Intussen viel zijn blik echter op die twee innemende jongelingen, terwijl hijtevens ontdekte dat nog meerderen in de keuken waren.[10] Hij vroeg Jozef, waar deze wondermooie en innemende jongelui vandaankwamen en of dit wellicht alweer geredden uit een of andere nood waren.[11] Jozef antwoordde: 'Je weet dat elke Heer zijn dienaren heeft; nu weet je dantevens, dat mijn Kindje ook een Heer is![12] Want die daar, dat zijn Zijn dienaren. Dit zijn ook Degenen, die dit huisvannacht voor de ondergang hebben bewaard![13] En probeer nu maar niet te raden uit welk land ze wel kunnen zijn, want danzul je zeker verkeerd raden. Overigens hebben deze helpers een onbeschrijfelijkemacht!'

Page 176: De Jeugd Van Jezus

176

[14] Cyrenius sprak: 'Dan zijn het dus halfgoden, zoals wij Romeinen eropnahouden in onze mythologie?![15] Maar hoe kan dat nu? Hebben jullie dan naast je ene God soms ook van datsoort halfgoden, die mensen en hoofdgoden goede diensten moeten bewijzen?'[16] Jozef antwoordde: 'Broeder, je vergist je heel erg; bij ons kan er nooit of tenimmer van halfgoden sprake zijn![17] Maar wel van gelukzalige geesten, thans Gods Engelen! Zij hebben, net alswij, ooit eerder op aarde geleefd.[18] Maar over wat je nu van mij gehoord hebt, moet je zwijgen, als had je er nooitiets van vernomen anders zou het je lichamelijk slecht kunnen vergaan!'[19] Nu legde Cyrenius zijn vinger op zijn mond en zwoer daarover tot aan zijndood het zwijgen te zullen bewaren ![20] Op dat moment traden de twee jongelingen op Cyrenius toe en zeiden: 'Gaat Umaar mee naar buiten, dan kunnen wij onze kracht tonen!'[21] Cyrenius ging nu met hen naar buiten, en op een simpel woord van dejongelingen verdween een berg, ver op de achtergrond in het niets![22] Nu pas begreep Cyrenius de reden waarom hij zwijgen moest. Hij zweeg erdan ook zijn leven lang over evenals allen die erbij waren.

Hoofdstuk 118: Onderscheid tussen de macht des Heren en die van Zijndienaren. Cyrenius vraagt naar de bestaansreden van engelen. De gelijkenisvan de liefhebbende vader en zijn kinderen

[1] Na dit machtsvertoon brachten de beide jongelingen Cyrenius weer bij Jozef enMaria en het Kindje in de kamer, waar zich ook Tullia en Eudokia en de driepriesters, Maronius en de andere leden van het gevolg van Cyrenius bevonden.[2] Direct ging Jozef naar Cyrenius toe en vroeg hem:[3] 'Wel, doorluchtige vriend en broeder, wat vind je van die dienaren des Heren?'[4] Cyrenius antwoordde: 'O, verheven broeder, ik zou zeggen dat er tussen hen ende Heer nauwelijks enig onderscheid te maken is; ze zijn even machtig als Hij![5] Laatst vernietigde het Kindje met een handbeweging het grote Zeus monument,[6] maar deze dienaren vernietigen met een enkel woord een hele berg! Vertel jijmij dus maar eens waarin dat verschil zit tussen Heer en dienaar!'[7] Jozef antwoordde Cyrenius: 'Maar vriend, er is een eindeloos groot verschil![8] De Heer doet van eeuwigheid alles uit eigen Macht, maar de dienaren kunnendit soort dingen slechts doen uit de kracht des Heren, en wanneer Hij dat wil![9] Is dat niet het geval, dan kunnen zij uit zichzelf even weinig als jij en ik; uiteigen kracht zouden ze nog geen zonnestofje kunnen vernietigen!'[10] Cyrenius sprak: ' Ja, dat begrijp ik, het is juist en behoeft geen toelichting.[11] Maar, als de Heer dan alléén alles presteert, en als de dienaren zelf geenkrachten hebben, waartoe bestaan ze dan eigenlijk wel?'[12] 'Beste broeder,' zei Jozef, 'kijk hier is het Kindje. Richt je met deze vraagmaar tot Hem. Hij zal je zeker wel het allerbeste antwoord daarop geven!'[13] Cyrenius deed dit nu en het Kindje richtte Zich op en zei:

Page 177: De Jeugd Van Jezus

177

[14] 'Cyrenius, jij bent nu een getrouwd man. Je hebt in de afgelopen nacht jevrouw alreeds bevrucht om bij haar nageslacht te verwekken.[15] Ik zeg je nu dat je nog twaalf nazaten zult krijgen! Maar als je dan straksvader zult zijn van twaalfkinderen, kun je mij dan nu eens zeggen, waartoe die jewel zullen dienen? En waartoe, in het algemeen, je kinderen wilt?![16] Zou je zonder hen je werk soms niet goed kunnen doen?'[17] Nu raakte Cyrenius enigszins in de war, en pas na een poosje zei hij ietwatverlegen:[18] 'Wat het voorzien in mijn regeringstaak betreft, dat gaat allemaal volgensvaste regels, daar heb ik geen kinderen voor nodig.[19] Die behoefte aan kinderen is veeleer een machtige drang van mijn hart en dieaandrang heet liefde!'[20] 'Goed,' zei het Kindje, 'maar, als je dus kinderen zult hebben, wil je die danook niet liefdevol betrekken in je werkzaamheden, en hun macht toespelen enbevoegdheden, juist omdat het je kinderen zijn?! Zo zul je ze dan toch tot jemachtige dienaren willen maken?'[21] Cyrenius: 'Ja zeker Heer, dat zal ik beslist doen!'[22] En nu het Kindje weer: 'Nu dan, als jij, als mens, zoiets al doet uit liefde voorjouw kinderen, waarom zou God, de Heilige Vader Zelf, dit dan ook niet doen uitZijn grenzeloze liefde voor Zijn kinderen?'[23] Dit was voor Cyrenius in alle opzichten een volledig antwoord, zodat hij, enook alle anderen, erdoor met de grootste hoogachting werden vervuld; hij had danook verder geen enkele behoefte meer om daarover nog iets te vragen!

Hoofdstuk 119: Jozef regelt het bruiloftsmaal. Het aantrekken van defeest-kleding. De stralende feestgewaden van de engelen. De schroom vanCyrenius en de anderen. Het uittrekken van de feestkleding

[1] De zonen van Jozef kwamen nu de kamer binnen en zeiden tegen hun vader:'Vader, we hebben een rijkelijk voorziene maaltijd gereed staan.[2] Als U het goed vindt willen wij nu de grote eettafel dekken en dan de maaltijdopdienen.'[3] Jozef zei: 'Goed kinderen, doen jullie dat, maar trekken jullie wel je nieuwekleren aan, want we vieren vandaag de bruiloft van Cyrenius![4] Ook jullie moeten daarbij aanzitten, en dus moeten jullie ook feestelijk gekleedzijn! Doet dus alles wat jullie weten dat passend en juist is!'[5] Jozefs zonen maakten dus de tafel op en deden verder ook alles zoals Jozef hetgraag had.[6] Maar nu kwamen ook de beide jongelingen naar Jozef toe en zeiden:[7] 'Vader Jozef, wat vindt U ervan, de kleding, die wij nu dragen, dat is onzewerkkleding, moeten wij nu eigenlijk ook niet echte feestkleding aantrekken?'[8] Jozef antwoordde: ' Jullie zijn engelen van de Heer en wat jullie daar aanhebben dat is zo al een allerprachtigst feestgewaad; waarom dan nog iets anders?'[9] De jongelingen zeiden echter: 'Het gaat er maar om, dat wij niemand ergeren;

Page 178: De Jeugd Van Jezus

178

wij willen niet anders doen, dan wat u aan uw zonen bevolen hebt. Ook wij willendus in feestgewaad aan uw tafel deelnemen![10] Staat u ons toe ons even terug te trekken, dan kunnen wij ons, net als uwzonen, verkleden.'[11] 'Nu, als jullie dat dan ongetwijfeld vanwege de Heer nodig vinden,' zei Jozef,'doet dat dan maar! Jullie bent nu eenmaal des Heren dienaren en kent Zijn Wilongetwijfeld het beste; doet dus maar dienovereenkomstig!'[12] De beide jongelingen gingen dus de kamer uit en kwamen al spoedig weerterug samen met de zonen van Jozef en met alle andere jongelingen, maar nuwaren zij gehuld in stralende kledij, als waren ze bekleed met het fraaistemorgenrood.[13] Hun gezichten, handen en voeten straalden als de opkomende zon![14] Cyrenius en zijn gevolg waren met stomheid geslagen bij het zien van dezeonvergelijkbare majesteitelijke pracht![15] IJlings zei Cyrenius tegen Jozef, geïmponeerd als hij was:[16] 'Verhevenste vriend, nu heb ik de grenzeloze heerlijkheid van jouw Huis pasgoed leren kennen! Laat mij dus nu maar liever weggaan, want deze Heerlijkheidzal mij nog verteren![17] Waarom moest je nu je zonen opdragen zich te verkleden?! Als je dat niet hadgedaan, zouden de dienaren des Heren ongetwijfeld hun oorspronkelijke eenvouden hun nederige kledij gehand-haafd hebben!'[18] Door deze woorden kwam ook Jozef, die eveneens in ademnood naar dezesuperglans had staan staren, weer tot zichzelf. Dadelijk gaf hij zijn zonen opdrachtom opnieuw hun normale werkkleding aan te trekken.[19] De zonen van Jozef verdwenen dus en ook de jongelingen gingen weg om vankleding te wisselen. Samen met Jozefs zonen kwamen ze daarna terug, opnieuw inhun oorspronkelijke eenvoud gehuld.[20] Nu was Cyrenius van zijn beklemmende gevoel bevrijd, zodat hij zich metzijn vrouw rustig aan tafel kon begeven. Vervolgens deed dat ook zijn gevolg.[21] Hij zat met de zijnen aan het hogere gedeelte van de tafel, terwijl Jozef, Mariamet het Kindje, Eudokia, Jozefs zonen en de jongelingen aan het lagere gedeelteaanzaten. En nadat Jozef de lofzang voor tafel beëindigd had, kon iedereen meteten en drinken aanvangen.[22] Er waren een paar officieren, onder wie de stadscommandant, die zichkoesterden in het zalige gevoel van lijfelijk aan te zitten aan de godentafel op deOlympus, zozeer waren ze overrompeld door dit bovennatuurlijke karakter vanJozefs huisgezin, en zo weinig notie hadden zij er feitelijk van!

Hoofdstuk 120: Jozef maakt zich zorgen over problemen, die zich ter plaatsezouden kunnen voordoen in verband met de verplichte viering van hetPaasfeest. De engelen stellen hem echter gerust. Nieuwe zorgen van Jozef doorhet grote aantal aanwezige heidenen. Heerlijk antwoord van het Kindje

Page 179: De Jeugd Van Jezus

179

[1] Na beëindiging van het kostelijke eetfestijn, dat ongeveer een uur duurde, badJozef opnieuw de tafellofzang, waarna iedereen van tafel opstond.[2] Nu was het die dag een voor sabbath een vrijdag dus met name die voor deSabbath, waarop het joodse Paasfeest viel! Jozef zat er min of meer over in, hoe hijdie komende feestdagen hier, temidden van de Romeinen, zou kunnen vieren.[3] Hij kon er namelijk wel op rekenen, dat die hem ook op Pasen zouden komenbezoeken, zoals zij dat immers dagelijks plachten te doen![4] Hij was bang dat hij, zoals gezegd, deze bijzonder hoge feestdagen misschienniet passend zou kunnen vieren en heiligen.[5] Maar nu kwamen opeens de jongelingen om hem heen staan en zeiden: 'Luisternaar ons, brave man, ge maakt u onnodig van streek![6] Ge weet, dat tegen deze tijd ook de engelen Gods, de engelen en aartsengelen,de cherubijnen en serafijnen, te Jeruzalem bijeen plachten te komen.[7] Het Allerheiligste werd dan zoals u weet en zoals uw vrouw weet door hensteeds bewoond.[8] Maar u weet ook, dat wij wel altijd in het gevolg van de Heer verblijven, maardat dat niet perse in de Tempel behoeft te zijn, en dus zijn wij ook nu niet in deTempel![9] Toen de Heer nog in de Tempel te Jeruzalem woonde, woonden en waren ookwij in de tempel.[10] Maar nu Hij hier woont, zijn ook wij hier teneinde met u de Paasdagen tevieren! Geen onzer is momenteel in de Tempel, die nu dus volledig verlaten is![11] Hoe kunt u dus beter Pasen vieren dan door te doen zoals wij?![12] Morgen doen wij hetzelfde als wat we vandaag hebben gedaan, en zullenblijven doen, en zo zal het goed zijn![13] U doet maar net als wij, dan zult u het Paasfeest op de ideale manier vieren,namelijk in de meest nabije tegenwoordig-heid van de Heer van de Sabbath en vanalle feesten Zelf![14] Vraagt u het maar bij het Kindje na; Hij zal u precies het-zelfde antwoordgeven.[15] Nu zei Jozef echter: 'Dat moge allemaal juist en waar zijn, maar hoe zit hetdan met de wet van Mozes? Geldt die soms niet meer?'[16] Nu zeiden de jongelingen: 'U vergist zich brave man! Zegt u nu zelf eens,heeft Mozes dan ooit voorgeschreven dat het Paasfeest te Jeruzalem moet wordengevierd?[17] Heeft hij dan niet alleen bepaald dat het Paasfeest daar moet worden herdachtwaar de Heer is met de Verbondsark? ![18] Maar nu is het zo, dat de Heer niet meer bij de Verbondsark is, maar bij u. Hijis thans lijfelijk bij u en uw huisgezin![19] En zegt u nu maar zelf waar, naar de rechtsnormen van Mozes, het Paasfeestbehoort te worden gevierd!'[20] Jozef nu: ' Als het dan zo zit, dan moet het Feest inderdaad hier wordengevierd! Maar wat doen we dan intussen met al die heidenen hier?'[21] De jongelingen spraken: 'Hebt u daarover nu maar geen zorgen, brave zoonvan David; als u net doet zoals wij, dan zal alles goed komen!'

Page 180: De Jeugd Van Jezus

180

[22] Op dit moment gaf het Kindje te kennen, dat Het Jozef iets te zeggen had (bijwelke gelegenheid de jongelingen op hun knieën vielen). Het Kindje zei:[23] 'Jozef, zoals het vandaag gegaan is, zo moet het ook mor-gen gaan enovermorgen. Over die onbesnedenen moet je je geen zorgen maken, want die zijnnu zelfs beter dan de besnedenen![24] Besnijdenis van de voorhuid is op zich van geen belang; waar het echt op aankomt, dat is de besnijdenis des harten![25] Deze Romeinen hier, hebben een edel, wélbesneden hart, daarom vier Ik hetPaasfeest nu met hen, en niet met de joden!'[26] Door deze woorden werd Jozefs geestelijk evenwicht hersteld. Van vreugdevervuld liet hij alle zorgen over het Paasfeest aan de jongelingen over.

Hoofdstuk 121: Jozef wordt door Cyrenius op Pasen in zijn burchtuitgenodigd. Nu komt hij toch nog in moeilijkheden met betrekking tot dePaasviering! Het Kindje spreekt geruststellende woorden, en Jozef geeft toe

[1] Nadat de viering van Pasen aldus geregeld was, en Jozef zich overal bijvoorbaat bij had neergelegd,[2] trad Cyrenius op Jozef toe en zei: 'Verheven vriend en broeder, vandaag ben ikbij jou te gast en ik zal dat tot vanavond blijven.[3] Maar morgen zal ik op mijn burcht een feestje geven, waartoe ik jou en heel jefamilie, zoals hier compleet aanwezig, uitnodig.[4] Ik hoop, dat je dit blijk van vriendschap van mijn kant niet zult afslaan![5] Het is namelijk allerminst om mij te revancheren, dat ik je uitnodig; het is uitliefde en achting voor jou en voor je gezin dat ik dit doe![6] Ik heb namelijk het vertrek in verband met mijn thuisreis op overmorgenmoeten vaststellen, helaas kan ik niet zolang blijven, als ik mij had voorgenomen.[7] Om bepaalde staatszaken, die geen uitstel dulden, moest ik mijnoorspronkelijke plan wijzigen.[8] Daarom juist zou ik het fijn vinden jou een keer bij mijthuis te onthalen, en ikzal zeker proberen om dat op een jou waardige wijze te doen!'[9] Opnieuw was Jozef nu overrompeld, want het ging om de H. Paasdag, die hijtoch tenminste in eigen huis had willen vieren; hij wist niet wat te doen![10] Hij zei daarom maar tegen Cyrenius; 'Waarde vriend en broeder in de Heer .[11] Toevallig is het morgen onze allerbelangrijkste feestdag, die elke jood ineigen huis behoort te vieren, als hij dan al niet naar de Tempel te Jeruzalem kangaan![12] Ik zou mezelf vreselijke verwijten moeten maken, als ik tegen ditallerbelangrijkste van al onze geboden zou ingaan![13] Ik hoop dat je er begrip voor zult hebben dat ik je helaas niets kan beloven![14] Maar, als je bij mij zoudt willen komen om je voorgenomen feestje hier bijmij te vieren, in het huis dat eigenlijk ook het jouwe is, dan graag!'[15] 'Maar broeder, sprak Cyrenius nu, 'ben jij dan wellicht nog minder gelovigdan ik, die volgens jouw uitspraak van huis uit een heiden ben?

Page 181: De Jeugd Van Jezus

181

[16] Wat is nu toch jouw Kind? Is dat niet de Heer zelf, van wien al jullie gebodenvanaf het eerste begin afkomstig zijn?![17] Zijn de jongelingen niet zijn oorspronkelijkste dienaren? Zou Hij, Die daar zoalmachtig op de arm van Zijn moeder ligt te rusten, dan ook niet Zelf mogenuitmaken wat in dezen recht kan zijn?![18] Stel eens dat Hij mij verhoorde, zou je dan jouw feestdag nog steedsbelangrijker blijven vinden, dan Zijn goddelijk Woord?'[19] Nu richtte het Kindje Zich op en zei; 'Cyrenius, ja, je hebt goed gesproken,maar je moet dit nu maar liever voor je houden![20] Wij zullen morgen allemaal jouw gasten zijn, want waar Ik ben, daar is deechte Pasen! Want Ik ben de Bevrijder van Israël uit Egypte!'[21] Toen Jozef dit hoorde liet hij zijn Paasplannen varen en nam hij Cyrenius'uitnodiging alsnog aan!

Hoofdstuk 122: Jozef stelt vragen over het puinruimen van de tempelruïne enover het lot van de muiters en de drie onderpriesters, alsook over de achtkinderen. De antwoorden van Cyrenius

[1] Nadat de plaats voor de paas-viering op deze wijze tot volle tevredenheid vanJozef was bepaald, zoals al eerder vermeld is, vroeg Jozef aan Cyrenius hoe hetstond met het puinruimen bij de tempel, en hoe de uitgegravenen het maakten.[2] Cyrenius antwoordde: 'Heb daarover maar geen zorg, verheven vriend enbroeder![3] N aar mijn mening is een en ander inmiddels al uitstekend geregeld.[4] Het puin is al tot en met het laatste steentje weggeruimd. De daaronderomgekomen priesters zijn begraven en de geredden zal ik morgen meenemen naarTyrus, alwaar ik met hen naar recht en billijkheid zal handelen.[5] Dit is de huidige stand van zaken; ik vind dat alles nu zo goed mogelijk isgeregeld.'[6] Jozef antwoordde: ' Ja, dat is zo: zelfs hun eigen vaders hadden niet beter voorhen kunnen zorgen! Ik ben nu meer dan tevreden![7] En wat ga je met de muiters doen, die gisteren ons huis overvallen hebben?'[8] Cyrenius nu weer: 'Tja, dat zijn hoogverraders! Die hebben zich daarmee dedoodstraf op de hals gehaald![9] Maar je weet, ik ben geen liefhebber van bloedvergieten; integendeel, eerder degrootste vijand![10] Daarom heb ik hun de doodstraf kwijtgescholden; in plaats daarvan heb ik alspassende straf bepaald: slavernij, levenslang![11] Dat is zeker géén zwaardere straf dan de doodstraf, te minder nog, omdat aanhem, die zich volledig betert, kans wordt geboden op geheime vrijlating![12] Ook zij gaan mee naar Tyrus; daar zal hun zaak verder worden afgehandeld!'[13] Nu zei Jozef: 'Broederlief, ook in deze zaak heb je geheel volgens degoddelijke orde beslist. Ik kan je alleen maar lof toezwaaien! Je bent als een wijzestadhouder opgetreden!

Page 182: De Jeugd Van Jezus

182

[14] Maar nu heb ik nog iets op mijn hart, namelijk het lot van de drieonderpriesters; wat vind je dat er met hen moet gebeuren?'[15] Cyrenius antwoordde: 'Wel beste vriend en broeder, ook voor hen heb ikuiteraard gezorgd.[16] Maronius, die nu wel de-zelfde opvattingen huldigt als ik, krijgt hen tot zijnbeschikking. Hij gaat hen tot zijn dienaren maken in een ambt, dat ik van plan benhem op te dragen.[17] Wat vind je er nu van? Is het zo in orde? Ja zeker, had ik meer en dieperinzicht in de dingen, dan zou ik zeker nog betere beslissingen nemen,[18] maar ik doe wat ik denk dat het beste is, dan zal jouw Heer en mijn God mijngoede wil wel zegenen, zij het ook dat het allerbeste inzicht mogelijk ontbreekt!'[19] Jozef antwoordde: 'De Heer heeft jouw inzicht reeds gezegend, evenals jebedoelingen! Daardoor heb je inderdaad de best mogelijke beslissingen genomen![20] Eén ding nu nog. Wanneer denk je die acht kinderen te sturen, die vijf meisjesen drie jongens?'[21] 'Beste broeder en vriend, dat zal, zodra wij te Tyrus zijn, mijn eerste zorgworden![22] Maar Iaat ons nu een beetje de vrije natuur opzoeken. Het is vandaag eenmooie dag; laten we de Heer daarvoor loven!' Dadelijk mobiliseerde Jozef nuiedereen, die in huis was.

Hoofdstuk 123: Tocht naar de heilige berg. Ontmoeting met wilde dieren. Dewilde beesten worden door de twee hemelse jongelingen getemd

[1] Cyrenius met zijn gevolg, Maronius met de drie priesters en Jozef met Maria enhet Kindje, de twee jongelingen en Eudokia vormden samen hetwandelgezel-schap.[2] Maria en Eudokia zaten beiden op een ezel, welke door de beide jongelingenaan de teugel werden gevoerd.[3] overige jongelingen waren samen met de zonen van Jozef thuis gebleven omhet huis weer op orde te brengen en om voor de avond een stevige broodmaaltijd tebereiden.[4] Een eindje buiten de stad lag een berg van zo'n achthonderd meter hoog,helemaal begroeid met ceders.[5] Deze berg werd door de heidenen als een heilige berg vereerd, reden waarom erop zijn hellingen geen boom gekapt werd.[6] Er was maar één weg, die naar de top leidde, en die door de priesters wasaangelegd. Op de top was een open tempel opgericht; vandaar had men eenschitterend uitzicht in alle richtingen![7] Vanwege de volledige begroeiing van deze tamelijk wijd uitlopende berg,hadden grote aantallen wilde dieren er in de dichte bossen hun nesten en holen.Daarom was het beklimmen van deze berg eigenlijk niet veilig, maar gevaarlijk![8] Van deze omstandigheden waren de drie priesters heel goed op de hoogte. Ze

Page 183: De Jeugd Van Jezus

183

gingen derhalve naar Cyrenius toe, toen die de voet van de berg al had bereikt; zebrachten hem van een en ander op de hoogte.[9] 'Maar zien jullie dan niet dat ik helemaal niet bang ben?' vroeg Cyrenius hen.[10] 'En waaróm zou ik ook? De Heer van Hemel en aarde maakt immers deel uitvan ons gezelschap, en ook nog twee van Zijn machtige dienaren!'[11] Toen ze Cyrenius zó hoorden praten, vermanden ook de priesters zich. Zenamen hun vorige plaatsen weer in, en daar ging het de berg op![12] Toen het hele gezelschap zo ongeveer een half uur gaans in het bergwoud wasdoorgedrongen, sprongen er plotseling drie grote leeuwen vanuit de dichte bosjeste voorschijn en versperden Cyrenius de weg.[13] Hij schrok er niet weinig van en begon om hulp te roepen.[14] Onmiddellijk kwamen nu de twee jongelingen naar voren; ze traden tegen deleeuwen dreigend op, zodat die terstond brullend de weg vrij maakten.[15] Toch trokken ze zich niet echt terug in het struikgewas, maar liepen mee langsde zijkant van de weg, zonder verder iemand kwaad te doen![16] Toen ze weer een half uur verder waren kwam hen een hele karavaan vanleeuwen en panters en tijgers tegemoet.[17] Maar toen die afschrikwekkende troep de twee jongelingen in het oog kreeg,splitste hij zich in tweeën langs beide zijden van de weg, een doortocht biedendaan het gezelschap![18] Aan vele leden van Cyrenius' gevolg boezemde deze ontmoeting echter tochzó'n geweldige eerbied en respect in, dat ze nog nauwelijks durfden ademhalen.[19] Toen zij echter bemerkten, dat de dieren in de nabijheid van het Kindjebevend gingen liggen, begon er voor deze bange heidenen een licht op te gaan endaagde er bij hen een vermoeden van Wie in dit Kind je wel thuis zou kunnen zijn!

Hoofdstuk 124: Flauwten van Tullia en van Eudokia. Giftige slangen op detop. Maria en het Kindje zuiveren die plaats. Cyrenius' gevolg verbijsterd

[1] De troep wilde dieren keerde niet om, maar trok grommend verder .[2] Eudokia, die naast Maria, en Tullia, die naast Cyrenius, die nu vlak voor debeide ezels liep, voortgingen, kregen van de schrik beiden een kleine flauwte bij deaanblik ervan.[3] Maar Jozef en Maria spraken hen weer zoveel moed in, dat ze hun angst algauw vergeten waren.[4] Ongehinderd ging de tocht nu weer verder, zodat ze zonder oponthoud de topbereikten.[5] Maar, toen ze helemaal boven waren, waar het uitzicht vrij was en waar op hethoogste punt een tempel stond, daagden er nieuwe moeilijkheden op.[6] Daar was namelijk bij de tempel een vaste rustplaats van zeer giftigeratelslangen en adders![7] Met honderdtallen lagen die rondom de tempel op het ruime plein te zonnen.[8] Toen nu dit ongedierte het naderend gezelschap in de gaten kreeg, begon het teratelen, te sissen en lieten ze hun gespleten tongen heen en weer schieten.

Page 184: De Jeugd Van Jezus

184

[9] Het gevolg van Cyrenius werd verlamd van angst, maar het meest te kwaad hadTullia het wel, die te voet was! Ze werd als uitzinnig van angst en had zich haarondergang levendig voor ogen![10] Maar niet alleen de mensen, ook de drie leeuwen gaven hun angst te kennendoor het slaken van geluiden en door zich, als om bescherming smekend, dichttegen de mensen aan te drukken![11] echter was persoonlijk geenszins van zijn stuk gebracht; hij geneerde zichevenwel over zijn vrouwen zijn gevolg![12] Hij wendde zich daarom tot Jozef, zeggend: 'Broeder, zeg alsjeblieft tegen debeide dienaren van de Heer, dat ze dit tuig moeten bezweren.'[13] Maar Jozef zei: 'Dat hoeft helemaal niet![14] Je moet namelijk weten dat mijn vrouw hierin een genie is, we behoeven haaralleen maar met haar ezel voorop te laten gaan![15] Je zult zien dat dit gespuis dan voor haar op de vlucht zal slaan.[16] Maria ging nu inderdaad met het Kindje op haar ezel voorop lopen, en, toenhet ongedierte haar ontdekte,[17] vluchtte het daar bliksemsnel vandaan; niet één was er meer te zien![18] Het gehele gevolg van Cyrenius was verbijsterd en velen onder hen vroegenelkaar:[19] 'Zou dit niet de godin Hygiea kunnen zijn?! dat al die slangen aan haarwenken gevolg geven!'[20] Cyrenius hoorde hun onderlinge vragen stellerij en hij zei: 'Wat praten jullietoch over Hygiea, die nooit bestaan heeft?[21] Neen, hier is meer aanwezig zelfs dan Juno, die overigens ook nooit bestond;Dit is de door God, de Allerhoogste, uitverkoren vrouw van deze wijsgeer hier!'[22] Nu stond heel het gevolg van Cyrenius werkelijk perplex en niemand kon nogde moed opbrengen iemand vragen te stellen!

Hoofdstuk 125: De gevaarlijke tempel. De wolk van zwarte vliegen. De tempelstort in. Het gezelschap in de open lucht onder de vijgeboom

[1] Toen heel de top van de berg op die manier van alle ongedierte gereinigd was,zei Cyrenius tot zijn bedienden:[2] 'Gaat die tempel binnen, veegt er de vloer en dekt de altaartafel met schoonlinnen; daarna moeten jullie alle meegenomen mondvoorraad erop leggen.[3] We zullen dan in deze een fraai uitzicht biedende tempel een kleine verversingtot ons nemen.[4] Direct gingen nu die dienaren doen wat hun was opgedragen.[5] Toen alles gereed was, nodigde Cyrenius Jozef en Maria uit hem te volgen inde uitzichttempel en aldaar een versterking te nemen.[6] Maar nu zei Jozef: 'Broeder , ik bezweer je: Iaat alles weer vliegensvlug uit dietempel halen, als je tenminste niet wilt dat hij voordien in puin valt![7] Je moet namelijk weten, dat dit gebouw al erg oud en verweerd is. Bovendienheeft het vroeger gediend voor afschuwelijke schanddaden van de priesters !

Page 185: De Jeugd Van Jezus

185

[8] Het wordt nog slechts overeind gehouden door een aantal boze geesten![9] Als ik er nu met mijn vrouw en het Kind je in zou binnengaan, dan zouden dieboze geesten eruit vluchten en dan zou heel die tempel in puin, stof en rook bovenonze hoofden instorten![10] Ik smeek je, volg dus mijn raad op!'[11] Cyrenius keek hier wel wat raar van op, maar toch gaf hij onmiddellijk gevolgaan Jozefs raad.[12] Met dat karwei waren zijn bedienden nu nog maar nauwelijks klaar en zededen het nog bijzonder vlug ook of men zag een enorme zwerm zwarte vliegen uitde tempel wegvliegen, die een akelig stotend gezoem lieten horen.[13] Toen Jozef dit zag, riep hij de bedienden onmiddellijk toe: 'Verlaatonmiddellijk de tempel, anders komen jullie er niet goed af!'[14] Als door een stormwind gedreven schoten de bedienden op dit roepen vanJozef de tempel uit.[15] Ze waren nauwelijks enkele passen van de tempel verwijderd, of hij storttemet donderend geraas ineen![16] Over deze gebeurtenis was iedereen zo van streek, dat men zich de handenvoor de ogen sloeg! Zelfs de leeuwen deinsden even achteruit, maar ze kwamennaderhand weer terug.[17] Iedereen vroeg aan iedereen waarin hem dit nu wel had kunnen zitten, maarvan alle heidenen kon alleen Cyrenius een verklaring geven![18] Nadat het gezelschap zich enigszins van de schrik had hersteld, vroegCyrenius aan Jozef of hij niet een plekje wist, waar hij veilig kon laten dekkenvoor de meegenomen verversingen.[19] Jozef wees hem een groen open plekje aan onder een vijgeboom, die volbloesems en vruchten zat.[20] Cyrenius stuurde zijn mensen erheen om die plek schoon te maken en ervervolgens netjes te dekken en daarop dan alle meegebrachte verversingen neer teleggen.

Hoofdstuk 126: Picknick met de jongelingen in de open lucht. Brand in hetkeizerlijk paleis. Cyrenius houdt een opgewonden woedende rede. Antwoordvan Jozef aan Cyrenius

[1] Opnieuw nodigde Cyrenius nu Jozef, Maria met het Kindje en Eudokia uit omte komen genieten van de verversingen.[2] Nu ging Jozef daar met de zijnen direct op in, en terwijl hij het nederigsteplekje innam, zegende hij nog eerst de spijzen, alvorens te gaan eten en drinken.[3] Dit voorbeeld van Jozef werd nu eerst gevolgd door de twee jongelingen envervolgens door heel het overige gezelschap.[4] Toen zij daar nu welgemoed bij elkaar zaten te eten en te drinken,[5] bemerkte Maronius plotseling, dat zich boven de stad Ostracine een enormerookzuil verhief[6] en ook, dat er op enige afstand aan de kust een aantal rookzuilen opsteeg.

Page 186: De Jeugd Van Jezus

186

[7] Onmiddellijk maakte hij Cyrenius erop opmerkzaam, die al gauw tot deconclusie kwam dat daar in de stad zijn paleis in brand stond, en ook vermoeddehij, dat daar verderop aan de kust zijn schepen in brand waren gestoken.[8] Als door duizend bliksems getroffen sprong Cyrenius op en nep:[9] 'In 's hemelsnaam, wat zie ik daar!? Is dat nu de vrucht van mijn goedheid voorjullie ellendige Ostraciners?![10] Nu zullen jullie mijn goedheid eens in woede zien omslaan! Als eenwoedende tijger zal ik te keer gaan, en jullie zullen voor deze misdaad boeten opeen manier, waarop nog nooit eerder een furie in de diepste hel iemand heeftafgestraft![11] Overeind vrienden en broeders; we kunnen hier nu niet langer blijven! Latenwe die misdadigers even een lesje gaan geven!'[12] Bliksemsnel sprong het hele gevolg van Cyrenius nu op, en op deze strijdkreetvan Cyrenius begonnen ze snel alles bijeen te graaien.[13] Alleen Jozef en de zijnen bleven rustig zitten, terwijl Jozef nauwelijks demoeite deed om naar die brand te kijken![14] Toen Cyrenius dat zag, schoot hij op Jozef af met de woorden:[15] 'Wat ben jij eigenlijk voor een vriend? Hoe kun je nu op zo'nongeluksmoment voor mij rustig blijven zitten?![16] Je weet best dat ik deze bergweg vanwege al die wilde beesten niet veilig kanbegaan zonder jou![17] Sta nu toch op en beveilig mijn terugtocht, anders geldt mijn verbitteringstraks ook nog jou!'[18] Maar rustig antwoordde Jozef: 'Zie je, razende Romein! Juist nu zal ik je nietvolgen![19] Wat zou je immers, als je over een uur of twee beneden bent nog helemaalkunnen beredderen? Dan zal toch zeker alles allang door de vlammen verwoestzijn![20] En om wraak te nemen blijft er dacht ik zo, nog alle gelegenheid over![21] Was jij niet zo tekeergegaan, dan had ik onmiddellijk de twee jongelingeningeschakeld; die zouden dan direct een eind aan die brand hebben gemaakt![22] Maar omdat je zo bent uitgevaren, nu ga je er zelf maar naar toe; dan kun jemet je toorn proberen de brand te blussen!'

Hoofdstuk 127: Cyrenius probeert Jozef alsnog gunstig te stemmen doorbemiddeling van Tullia. Jozef spreekt nu woorden van ware vriendschap!Door de wilskracht van de twee jongelingen wordt de brand geblust

[1] Deze hoogst ernstig door Jozef uitgesproken woorden maakten een enormeindruk op Cyrenius; hij wist niet wat te zeggen![2] Hij durfde trouwens ook niet bij de nu toch duidelijk ietwat ontstemde man meteen of andere opmerking aan te komen.[3] Daarom zei hij tegen Tullia: 'Ga jij eens naar de wijze man toe om begrip tevragen voor mijn vertwijfeling en mijn daaropvolgende woedende reactie.

Page 187: De Jeugd Van Jezus

187

[4] Bied hem mijn excuus aan en geef hem de verzekering, dat hij voortaan nooitmeer door mij met zoiets lastig gevallen zal worden![5] Hij mag mij nu niet in de steek laten en mij zijn hulp onthouden!'[6] Jozef had heel goed gehoord wat Cyrenius tegen Tullia had gezegd.[7] Hij stond dan ook op, ging naar Cyrenius toe en zei: 'Edele vriend en broeder inGod de Heer, bemiddelaars hebben wij tussen ons nooit eerder nodig gehad![8] We hebben elkaar onze wederzijdse standpunten steeds openlijk gegeven![9] Waarom dan nu je vrouw tot onderhandelares benoemd, alsof we het samenniet af zouden hebben gekund?[10] Dacht je soms dat ik me om welke reden dan ook kwaad zou maken?[11] Dan zou je je zeer vergissen! Mijn ernst wordt me alleen en uitsluitend doormijn grote liefde voor jou ingegeven![12] Het zou maar een slechte vriend zijn, die niet in staat zou zijn om waar nodigzijn vriend ook een ernstig woord toe te voegen![13] Als die zaak, waarover je je nu zo opwindt werkelijk van belang zou zijngeweest, dan had je er immers rustig op mogen vertrouwen, dat ik je dan als eerstedaarop attent zou hebben gemaakt, zoals ik dat tot dusverre nog steeds heb gedaan,telkens als de gelegenheid zich voordeed![14] Er is hier namelijk niets anders aan de hand dan een loos bedrog van de bozegeesten die van hier zijn verdreven![15] Het is niet meer dan een blinde wraakoefening, waarmee ze ons ongerustwillen maken, omdat wij hen hier uit hun oude nest hebben verdreven![16] Dat is alles! Had mij maar eerder om hulp gevraagd in plaats van je zo op tewinden, dan zou je niet eens hebben behoeven op te staan![17] Maar jij bent iemand, die volledig op zijn zintuigen vertrouwt, en die zich omminder dan niets opwindt![18] Ga nu dus maar weer rustig zitten en kijk dan maar kalm en gelaten die brandaan; je kunt er verzekerd van zijn, dat hij dan gauw geblust zal zijn!'[19] Voor Cyrenius was deze mededeling van Jozef wel ongeveer zoiets als wateen kat gevoelt in een vreemd pakhuis.[20] Toch geloofde hij wat Jozef gezegd had, alhoewel hij er niets van begreep.[21] Nu zei Jozef tegen de twee jongelingen, waar Cyrenius bij was:[22] 'Misschien willen jullie ook eens in de richting van de stad kijken, waar devan hier verdrevene (geesten) hun baldadigheid bedrijven, opdat daaraan tergeruststelling van mijn broeder een einde komt!'[23] Dit deed het tweetal, en in minder dan geen tijd was er van de brand geenspoor meer te zien![24] Nu pas begon Cyrenius iets te begrijpen van wat Jozef zojuist gezegd had.Zijn gezicht klaarde weer helemaal op; maar wel hield hij er een ongelooflijk grootrespect van over voor de twee jongelingen en voor Jozef!

Hoofdstuk 128: Cyrenius krijgt een lesje over de beloofde plagerijen van deHeer. Jozef verklaart wonderbaarlijke natuurverschijnselen

Page 188: De Jeugd Van Jezus

188

[1] Toen alles weer ordelijk en rustig was geworden richtte het Kindje Zich op enzei vervolgens tegen Cyrenius:[2] 'Luister nu eens naar Mij, jij nobele man! Herinner je je nog het moment,waarop Ik Mijn broeder Jacob aan zijn haren trok?[3] Alle kleine verrassingen, die je sedertdien overkwamen, waren namelijk nietsanders dan kleine haartrekpartijtjes![3] Toen wilde je, dat Ik dat ook bij jou zou doen![4] Ik heb je toen beloofd het te zullen doen! Nu houd Ik Mijn belofte![5] Als je in de toekomst nieuwe wederwaardigheden ondergaat, moet je je déze tebinnen roepen, niet bang zijn en nooit kwaad worden![6] Het zal je allemaal beslist geen kwaad doen, want Ik doe dat speciaal voor hem,die Ik liefheb! Zo iemand heeft niets te vrezen, noch in deze, noch ook in de anderewereld!'[7] Toen hij deze verklaring van het Kindje hoorde, kon Cyrenius zijn tranen nietbedwingen. Van dankbare wederliefde was hij helemaal in de war![8] Velen van de heidenen, die eromheen stonden, hoorden ook deze toespraak vanhet Kindje. Stomverbaasd waren ze dat een kindje van nauwelijks drie maandenkon praten als iemand die volledig en voorbeeldig is opgevoed![9] Enkelen van hen spraken Jozef aan en vroegen hem, hoe het mogelijk was, dateen kindje van die leeftijd zo volmaakt redelijk en beschaafd kon spreken.[10] Jozef trok z'n schouders maar eens op en zei: 'Lieve mensen, op deze groteaarde kun je de wonderlijkste dingen meemaken, vooral als het om terreinen deslevens gaat![11] Wij kunnen die weliswaar met onze eigen ogen waarnemen, maar wie kan ernu de geheime wetten doorgronden van een scheppende God, die zoiets doet?![12] Werkelijk, wij die zelf de grootste wonderen zijn, we stappen met onze voetendagelijks dwars door veel andere wonderen en we hebben er nauwelijks aandachtvoor![13] Wie van ons heeft er immers enige notie van, hoe al die ontelbarewonderwerken tot stand komen, hoe bijvoorbeeld het gras, een boom, een worm,een mug, en een vis in het water?![14] Wij kunnen niet anders doen dan al deze wonderen waarnemen en dan degrote, heilige architect ervan roemen, loven en aanbidden!'[15] Deze verklaring van Jozef bevredigde de vragenstellers volledig.[16] Van dit ogenblik af keken zij met heel andere ogen tegen de natuur aan![17] Ze verspreidden zich nu in alle richtingen over de onbeboste bergtop enbeschouwden aandachtig de wonderen der schepping.[18] Nu wendde Cyrenius zich heimelijk tot Jozef om hem te vragen of hij hetantwoord op de gestelde vraag werkelijk niet geween had.[19] Jozef verzekerde hem dat dit inderdaad zo was, waar hij aan toevoegde:'Vraag het maar eens aan het Kindje; Dat zal je ongetwijfeld de beste verklaringgeven!'

Page 189: De Jeugd Van Jezus

189

Hoofdstuk 129: Vragen van Cyrenius over de wonderbaarlijkespreekvaardigheid van het drie maanden oude Jezuskindje. Het heerlijke enwijze antwoord van de engelen over het geheimzinnige Wezen van het Kindje

[1] Onmiddellijk wendde Cyrenius zich nu op uiterst deemoedige wijze tot hetKindje en zei:[2] 'Mijn Leven Jij, mijn Alles: Als men dan al weet Wie Jij bent, dan blijft hettoch nog een ongelooflijk wonderbare zaak, dat Jij, een Kindje van drie maanden,zo volkomen en bovendien zo buitengewoon wijs kunt spreken![3] Daarom zou ik graag hier op deze berg, waarop zich alreeds zoveel wonderlijksheeft voorgedaan, enig licht door Jou in deze zaak geworpen zien! Zou Je mijdaarover niet een paar woordjes willen gunnen?'[4] Maar het Kindje zei: 'Kijk, daar naast Jozef staan de twee jongelingen, Mijndienaren; ga naar hen toe: zij zullen je dan wel inlichten!'[5] Cyrenius volgde die raad direct op en wendde zich tot de twee jongelingen.[6] Deze zeiden hem: 'Wel, dit is een zuiver hemelse aangelegenheid. Wij kunnenU dat wel uitleggen, maar dan zult U het toch niet begrijpen![7] Natuurlijke mensen kunnen het zuiver hemelse nooit begrijpen, omdat hungeest nog niet vrij is, nog bevangen is door de gehele wereldse materie.[8] U bijvoorbeeld bent ook nog overheersend natuurlijk, derhalve zult U ook nietkunnen verstaan wat wij U mededelen![9] Maar omdat U ingelicht wilt worden, zullen wij U dit overeenkomstig de wensdes Heren doen;[10] het begrip ervoor kunnen wij U niet geven: U bent nu eenmaal nog eennatuurlijk mens![11] Luistert U dus: Tegen U kan het Kindje naar Zijn menselijke aard nog langniet spreken![12] Dat zal Het pas over ongeveer een jaar enigszins kunnen.[13] Maar in het hart van het Kindje woont de Volheid van de Eeuwige,Almachtige Godheid![14] Wanneer het Kindje nu verstaanbaar en uiterst wijs spreekt dan spreekt niethet Kindje dat U ziet, maar dan spreekt de Godheid vanuit het Kindje in Uwdaartoe opgewekt gemoed![15] U verstaat de woorden dan net alsof het zichtbare Kindje sprak.[16] Toch is dat niet zo, want het was alleen en uitsluitend de voor U niet zichtbareGodheid, Die sprak![17] Datgene wat U meent van buitenaf te horen, hoort U in feite slechts innerlijk!En dat geldt voor iedereen, die het Kindje hoort spreken![18] Om Uzelf hiervan te overtuigen, kunt U zover van het Kindje af gaan staan,dat U zijn natuurlijke stem niet meer kunt horen.[19] Als dan het Kindje tot U spreekt, zult U Het in de verte evengoed verstaan, alsstond U vlakbij! Gaat U dus maar en neemt die proef!'[20] Cyrenius liep nu, alhoewel hij er niets van begreep, zo'n duizend passen langsde flank van de berg daarvandaan.[21] Plotseling hoorde hij het Kindje heel helder en duidelijk roepen:

Page 190: De Jeugd Van Jezus

190

[22] 'Cyrenius, kom maar weer vlug terug, want direct onder het punt waar je staat,daar is een hol vol tijgers![23] Zij krijgen nu de lucht van je en speuren naar je! Ren dus maar gauw terug,voor ze je in het oog krijgen!'[24] Dit horend, vloog Cyrenius, vlug als de wind terug. Hij stond daar nu totaalverbluft. Hij had wel verdere vragen willen stellen, maar uiteindelijk wist hijeigenlijk zelf niet meer waarover; deze ervaring was wat al te wonderlijk voor hemgeweest!

Hoofdstuk 130: Cyrenius bekent zijn onwetendheid in geestelijke zaken: hijbidt om verlichting. Het antwoord van de engelen is als een groots en heldergetuigenis over het Wezen van de Heer en Diens Menswording. Zegen van hetKindje over Cyrenius

[1] De beide jongelingen zeiden nu verder niets meer, maar Cyrenius was doordeze verklaring toch te nieuwsgierig geworden, dan dat hij het hierbij kon laten.[2] Na een poosje vatte hij weer moed en zei:[3] 'Ongetwijfeld, U bent voor mij van eeuwigheid hoog verheven dienaren Gods;Uw uiteenzetting is zo wonderlijk verheven en belangwekkend voor mij dat ik nietkan volstaan met hetgeen U mij hebt verteld en aangetoond.[4] AI moet ik nu wel erkennen, dat ik slechts een verstands- en natuurmens ben,volkomen gespeend van alle hogere wijsheden, en nauwelijks in staat om een kleinstukje verder te zien, dan mijn neus lang is; maar[5] zou het nu toch niet mogelijk zijn om mij iets meer inzicht te geven?[6] In alle deemoed smeek ik U dit voor mij te doen! U bent ongetwijfeld in staatom een in mijn innerlijk verborgen aanwezig vermogen open te breken,[7] zodat ik dan tenminste datgene, wat U mij hebt toevertrouwd beter kanbegrijpen!'[8] Maar het tweetal zei: 'Neen, beste vriend en broeder, nu vraagt U ietsonmogelijks, iets dat de tijdelijke dingen te boven gaat![9] Want, zolang U nog in Uw vleselijk lichaam gehuld gaat, zult U nooit dingenkunnen begrijpen, die tot de hoogste goddelijke Wijsheid behoren![10] Denkt U zich eens in: God, de Heer, Die met heel Zijn eindeloze engrenzeloze volheid hierin dit Kind je woont heeft de beschikking over, en de keuzeuit talloze myriaden van de allermooiste, allerheerlijkste en allergrootste wereldenen aardbollen waarvan U, als U 's nachts naar de hemel kijkt, slechts een minimaalstukje kunt aanschouwen![11] Die allemaal had Hij, in plaats van deze aarde, kunnen uitkiezen voor ZijnMenswording! En toch heeft Hij deze schrale aarde gekozen, waarvan je zoukunnen zeggen dat ze wel zowat de in alle opzichten ellendigste en slechtste is![12] Maar het heeft Hem, de eeuwige Heer der oneindigheid, nu eenmaal zo hetmeest behaagd; Hij heeft dat gedaan zoals wij het nu voor onze ogenaanschouwen![13] U denkt toch zeker niet, dat Hij daarvoor ons advies nodig heeft gehad of onze

Page 191: De Jeugd Van Jezus

191

goedkeuring? ![14] Zoiets te denken zou fundamenteel fout zijn! Van alle eeuwigheid doet Hijwat Hij wil nog nooit is er iemand Zijn raadgever geweest![15] Wie kan Hem dan vragen, wat doet U nu; of: waarom doet U dat?![16] Hij is in Zichzelf de absolute Volmaaktheid, de hoogste Wijsheid, de grootsteLiefde en Zachtmoedigheid![17] Hij is in Zichzelf de absoluut allerhoogste Macht en Kracht; als Hij een enkelevernietigingsgedachte zou koesteren, viel alles in een oogwenk in het niets terug.[18] En niettemin Iaat Hij Zich hier als een zwak Mensenkind, op de arm van eenzwakke joodse vrouw liefkozen![19] En Hij, Die talloze zonnen, werelden en eindeloos gevarieerde wezensvoorziet met leven gevende, allerwijst doelmatige kost, en dat reeds eeuwig enaller overvloedigst: Hij zuigt op deze schrale aarde Zelf aan de borsten van eenvijftien jarig meisje! ![20] Hij, de eerste Oorzaak, het Beginsel van alle Leven, heeft zelf het kleed desdoods, dat van de zonde aangetrokken, en Zich verhuld in vlees en bloed![21] Wat zoudt U daarvan dan wel willen zeggen? Wat moet U daar nu vandenken? Zoudt U ook daarop niet wat méér licht geworpen willen zien?[22] Begrijpt U ons goed: evenmin als U dit ooit in volle diepte zult kunnenbegrijpen, evenmin kan hier over dat vervroegd kunnen spreken van dit allerhoogstverheven Kindje meer gezegd worden.[23] Hebt Het desondanks lief met al Uw krachten, zonder Het ooit te verraden,dan zult U in de liefde evenzeer iets kunnen vinden, dat U anders in dereeuwigheid ook door geen hemelse machten zou kunnen worden geopenbaard!'[24] Deze woorden vervulden Cyrenius met een zo bijzondere achting voor hetKindje, dat hij voor het Kindje op de knieën viel, en er onder tranen uitbracht: '0Heer, de genade, die ik hier genieten mag, ben ik in der eeuwigheid niet waard!'[25] Maar het Kindje sprak: 'Cyrenius, sta op! Zo verraad je Mij! Ik ken jouw hartgoed genoeg en daarvoor zegen Ik je! Sta dus op!' Nu stond Cyrenius vlug op,bevend van liefde en hoogachting.

Hoofdstuk 131: Een naderende onweersbui. Jozef geeft raad. Voorgevoelensvan de leeuwen. Hun vlucht naar het bos

[1] De andere leden van het gezelschap, die zich eerder in alle richtingen over deuitgestrektheid van de brede bergtop hadden verspreid, kwamen kort na elkaar metbedrukte gezichten terug.[2] Zij hadden namelijk gezien, dat zich in het zuidwestelijke deel van Egypteenorme zwarte wolken samenpakten, hetgeen altijd de komst van zware stormenbetekent.[3] In noordoostelijke richting, naar de kant van Ostracine was de lucht weliswaarnog volkomen helder, maar des te huiveringwekkender zag het er aan de anderekant van de berg, zoals gezegd in zuidwestelijke richting uit![4] De terugkerenden drongen daarom aan op een snelle terugtocht.

Page 192: De Jeugd Van Jezus

192

[5] Maar Cyrenius zei: ' Als dat nodig is, zullen wij het gauw genoeg van demachtige wijzen hier te horen krijgen![6] Zolang zij er rustig onder blijven, hoeven ook wij er geen grijze haren van tekrijgen!'[7] Maronius en de stadscommandant wierpen echter tegen: 'Gelijk hebt U, maargaat U eens op die kleine heuvel staan, en kijkt U eens in die richting, dan zult Uongetwijfeld onze mening delen![8] Daar ziet het er namelijk uit alsof alle furiën samen de aarde in een keer inbrand hebben gestoken!'[9] Nu vroeg Cyrenius dan maar aan de lichtelijk sluimerende Jozef:[10] 'Broederlijke vriend, heb je gehoord, welke waarschuwing deze mensen hieraan mij geven?'[11] Maar Jozef antwoordde: 'Ik was een dutje aan het doen, en ik heb geen ideewaar jullie het over gehad hebben.[12] 'Sta dan maar eens op,' zei Cyrenius, 'en ga maar eens met mij op datheuveltje, dan zal je direct duidelijk worden, waarover wij het hadden![13] Jozef stond nu inderdaad op en ging met Cyrenius het heuveltje op.[14] Daar aangekomen, wees Cyrenius dadelijk op de zeer dreigend uitziendenaderende storm.[15] Jozef zei: 'Wat zou je dan willen doen?[16] Vluchten soms? Waarheen dan? Binnen een kwartier zal die stormongetwijfeld hier zijn![17] Minstens anderhalf uur hebben we nodig om in Ostracine te komen. De stormzal ons allang hebben ingehaald voordat we door het bovenste gedeelte van hetbergwoud heen zijn![18] En wat zullen we dan in die onveilige holle weg moeten doen, als we omringdzullen zijn door talrijke wilde beesten, die bij zwaar weer graag in dergelijkeravijnen gaan schuilen?![19] En stel dan eens dat er dan boven onze hoofden een wolk-breuk losbarst, endat de daardoor veroorzaakte stromen ons dan meedogenloos meeslepen de dieptein. ..wat moeten we dan?[20] Mij dunkt dat we er beter aan zullen doen hier boven te blijven; hier kunnenwe hoogstens nat worden, terwijl ons daarentegen in het bos allerlei onheil kanoverkomen.[21] Met deze raad tevreden, ging Cyrenius met Jozef weer terug naar hun plaatsjeonder de vijgeboom.[22] Cyrenius' gezelschap trok echter een zeer bedenkelijk gezicht en dat vooral,toen zij de drie leeuwen plotseling zagen opspringen en het bos invluchten.[23] Maronius richtte zich nu zelf maar tot Jozef: 'Kijk, die drie ons trouwgebleven dieren hebben vast een voorgevoel van de ramp, die ons hier te wachtenstaat; ze hebben hun heil gezocht in de vlucht! Moeten wij niet hetzelfde doen?'[24] Maar nu zei Jozef: 'Niet van de dieren moet een mens Ieren wat te doen, maarvan de Heer van de natuur Zelf![25] Ik acht mijzelf verstandiger dan een dier; daarom blijf ik hier , wacht rustig de

Page 193: De Jeugd Van Jezus

193

storm af, en breek pas op als die voorbij is, gesteld dat er een komt!' Met dezebeslissing stelden zich allen tevreden, en ze bleven daar in bange afwachting.

Hoofdstuk 132: De bergtop in nevelen gehuld. Heidense vrees voor de goden.Cyrenius' moed door de donderbui op de proef gesteld. Het onweer verstomtop het machtswoord van het Kindje Jezus

[1] Het duurde nog geen kwartier, of de top van de berg werd langzaam in nevelengehuld, en wel zo dicht, dat het werkelijk duister werd![2] Heel het gezelschap van Cyrenius begon te jammeren.[3] 'Nu zul je het hebben! Zeus zal ons er hier eens even van langs geven![4] Het 'Ver van Zeus is ver van de bliksem' , komt hier allerminst uit![5] We zouden hier best eens met ons allen kunnen omkomen, want stervelingenmogen de goden niet al te dicht naderen, als ze hun huid heel willen houden!'[6] Nu zei Cyrenius op ietwat schertsende toon: 'Nou, Iaat al jullie goden samenmaar eens opkomen![7] Ik heb een betere God gevonden, Die niet zegt: Ver van Mij is ver van debliksem, integendeel:[8] bij Hem heet het: Ver van Mij is: ver van het Leven en dichtbij de dodendebliksem![9] Maar daar staat dan tegenover dat 'dicht bij Hem' zoveel betekent als dicht bijhet Leven, en tevens erg ver van de dodelijke bliksem![10] Daarom ben ik helemaal niet bang in deze nevel, want ik weet, dat wijallemaal desondanks nog heel ver van die dodelijke bliksem verwijderd zijn!'[11] Maar nauwelijks had Cyrenius dit gezegd, of er sloeg plotseling een knallendebliksemstraal vlak voor het gezelschap in de grond, en nog ontelbare erna.[12] Dat greep Cyrenius toch wel een beetje aan, reden waarom zijn getrouwenhem toevoegden: 'Hoe bevalt U dat, zo dadelijk na Uw vorige uitlating?'[13] Maar Cyrenius sprak: 'Uitstekend! Dat was nog eens een echt moordspektakelen toch heeft geen van ons daar het leven bij moeten laten! ...[14] Het lijkt wel alsof jullie goden en nog heel Iemand anders! hier de broeder vande keizer bespeuren als een soort van eerbetoon!'[15] Een hoofdman uit Cyrenius' gezelschap, een pantoffelheld van de goden,voegde de schertsende Cyrenius nu toe:[16] 'Maar keizerlijke Consul toch, ik sméék U, schertst U hier toch niet met degoden. Voor Mercurius zou het een kleine moeite zijn om het aan Zeus terapporteren en dan zouden wij wel eens allen tegelijk door één flits vernietigdkunnen worden!'[17] Maar Cyrenius zette zijn gescherts voort en zei: 'Beste hoofdman, wat datbetreft kun je hier gerust op de grond gaan zitten![18] Want Mercurius heeft van Zeus voor onbepaalde tijd huisarrest opgelegdgekregen, terwijl Zeus zelf van een heel andere Juno zo'n enorme oorvijg heeftgekregen, dat horen en zien hem voor eeuwig vergaan zijn![19] Je kunt dus heel gerust zijn, want van nu af zal Zeus weinig meer met bliksem

Page 194: De Jeugd Van Jezus

194

en donder te maken hebben!'[20] Maar dadelijk begon het nu weer, veel heviger nog, te bliksemen en tedonderen, verschrikkelijk, zodat de hoofdman opmerkte:[21] 'Uwe Keizerlijke Hoogheid zult vast nog hevige spijt krijgen van dezebeschimping van de goden!'[22] Cyrenius nu weer: 'Vandaag in geen geval; misschien morgen, als me zoveeltijd tenminste nog resten zal![23] Want, weet je, als ik net als jij en zoveel meer andere dwazen bang voor degoden zou zijn, dan zou ik onder een vuurzee als deze zeker niet zo spreken![24] Het is juist doordat ik niet bang ben voor de goden dat ik zo spreken kan!'[25] Hier kon de hoofdman het mee doen, hij waagde het althans niet meer nogverder met Zijne Keizerlijke Hoogheid te spreken![26] Op dit moment sloeg er een bliksemstraal in de grond, precies tussen Jozef enMaria en de beide jongelingen in![27] Maar nu richtte het Kindje Zich op en zei op gebiedende toon: 'Doe je maskeraf, jij monster!'[28] Op dit woord vielen de wolken plotseling allemaal ter aarde. De hemel werdweer volkomen helder, maar op de grond zag je daarentegen een geweldige massaongedierte rondkruipen.[29] Nu wierpen de beide jongelingen een vernietigende blik op de grond. en al dattuig verdween; ten dele vloog het het bos in en ten dele was het vernietigd![30] Deze daad deed ieder die zich met Cyrenius op de berg bevond verstommenvan verbazing; men kon niet begrijpen, hoe dit alles mogelijk was!

Hoofdstuk 133: Weetgierigheid van de tot nadenken gebrachte Romeinseoverste. Zijn gesprek met Cyrenius over de wetten en de Wetgever van denatuur. De terugkeer vanaf de berg naar huis.

[1] Nadat de overste een tijdlang van de ene verbazing in de andere was gevallen,naderde hij op uiterst bescheiden wijze Cyrenius en zei:[2] 'Hoogheid!, ik weet dat U en met U vele andere notabelen van Rome zichintensief met de natuurwetenschappen hebt beziggehouden.[3] Ik voor mij, ik ben altijd meer soldaat dan geleerde geweest.[4] Maar deze hoogst uitzonderlijke gebeurtenis, die zich hier voor onze eigenogen afspeelde, dwingt mij tot nadenken![5] Ik kan hoegenaamd geen andere verklaring vinden, dan dat er in ernst alleenaan ten grondslag kan liggen, de uitzonderlijke macht van dit joodse Kindje![6] Maar zou er nu echt geen andere oorzaak kunnen zijn? Zouden er niet nogonbekende of geheime wetten van de natuur kunnen bestaan, waaruit een en andereven goed opgewekt zou kunnen zijn, als bijvoorbeeld regen, hagel en sneeuw?[7] Geeft U mij toch alstublieft enig inzicht, opdat ook ik er iets van kan begrijpen,en er niet bij hoef te staan als een "Illyrische kous"!'[8] Cyrenius gaf de overste ten antwoord: 'Beste vriend, het is niet verstandig vanje om je terzake tot mij te wenden![9] Ik begrijp er namelijk net zo weinig van als jij! Alleen, dat dit alles volgens

Page 195: De Jeugd Van Jezus

195

bepaalde wetten gebeurt, dat is wel zeker![10] Maar, hoe die wetten luiden en werken, dat zal nauwelijks iemand andersweten, dan de Grote Wetgever van de natuur Zelf![11] En mij is in ieder geval niet bekend, of het wel passend is dat wij stervelingendie Grote Wetgever zouden vragen hoe die wetten in elkaar zitten!'[12] Maar nu zei de overste: 'Nu Hoogheid, daar is de Wijze Man, hier is zijnwonderlijke Kind en zijn ook de twee hoogst merkwaardige jongelingen, die onsvanmorgen met hun stralende kledij zo van streek hebben gemaakt ![13] Zou het nu zo gek zijn, als we ons inzake deze hoogst merkwaardigegeschiedenis tot hen zouden wenden?'[14] Cyrenius antwoordde: 'Probeer het maar, als je er de moed toe hebt![15] Ik heb die in elk geval nu niet; ik zie namelijk heel goed in, dat dit wezens zijnmet een volledig andere natuur dan de onze!'[16] 'Aan moed,' antwoordde de overste, 'mankeert het mij niet,[17] maar, als Uwe Hoogheid die mening bent toegedaan, dan zal ik de laatste zijndie hier hoogverraad voor zou willen plegen; en stel mij tevreden met mijnonwetendheid!'[18] Nu sprak Jozef tegen Cyrenius: 'Broeder, laat iedereen zich nu klaar makenom op te breken; de zon neigt reeds ter kimme!'[19] Cyrenius gaf nu de nodige instructies, zodat iedereen al gauw klaarstond voorde terugreis, die overigens zonder enige hindernis verliep; zodat men twee urenlater weer bij de villa terug was.

Hoofdstuk 134: De ontvangst door de thuisblijvers ten huize van Jozef. Joëlsverhaal. De drie leeuwen als lijfwacht voor Cyrenius

[1] Toen ze bij de villa terug waren, werd het gezelschap door Jozefs zonen, maarvooral ook door de thuisgebleven jongelingen, allerhartelijkst begroet.[2] De zonen van Jozef lieten hun vader nu eerst zien wat zij intussen allemaalhadden gedaan om aan zijn wensen zo goed mogelijk"te beantwoorden.[3] Intussen vertelde de oudste zoon aan Jozef, wat er in de omgeving vanOstracine inmiddels allemaal voor wonderlijks was gebeurd.[4] Vooral de plotselinge brand in de stedelijke residentie had alle bewonersverschrikt![5] Maar toen deze zich opmaakten om de brand te blussen, was die ineensgedoofd, en was er van het geweldige vuur zelfs geen spoor meer te ontdekkengeweest![6] 'En daarna zagen we plotseling dat de berg zich in vurige wolken hulde en datduizenden bliksems elkaar als het ware verdrongen![7] Wij dachten, zo moet de Sinaï er hebben uitgezien bij de Openbaring Gods aanonze Vaderen.[8] Wij maakten ons grote zorgen om jullie, maar de jongelingen hebben onsgetroost en ons verzekerd, dat geen van jullie ook maar een haar zou wordengekrenkt!

Page 196: De Jeugd Van Jezus

196

[9] Op het moment, waarop zich die verhulling van de berg in vurige wolkenbegon te voltrekken, werden wij overigens toch nog hevig verschrikt:[10] Vanuit de richting van de berg renden er namelijk drie geweldige leeuwen metgrote sprongen op ons af![11] Wij schrokken vreselijk, maar de jongelingen zeiden: 'Weest maar niet bang;deze dieren zoeken beschutting in de woning van Hem, aan Wien alles moetgehoorzamen!'[12] En ja hoor, zo was het! De drie leeuwen renden onmiddellijk onzewagenloods in; daar zitten ze nu nog, rustig en kalm![13] Toen de storm was gaan liggen, zijn wij er met enkele jongelingen heengegaan om die reusachtige dieren te bekijken.[14] Direct kwamen ze overeind en gaven ze onmiskenbare tekenen vangenegenheid en vriendschap!'[15] Nu zei Jozef: "t Is best zo, m'n jongen, wij hebben dat ook allemaal beleefd!Bijna was je verhaal mij wat al te lang geworden![16] Ga nu maar eens het eten op tafel zetten. Wij hebben allemaal behoefte aanversterkingen, de bergtocht heeft ons flink vermoeid![17] Direct gingen de zoons, samen met de overige jongelingen naar de keuken ende provisiekamer, en in korte tijd was alles gereed.[18] Cyrenius zei het maar uiterst vreemd te vinden, dat de drie wilde beesten huntoevlucht hier hadden gezocht, in plaats van in hun holen te kruipen.[19] 'Straks blijven ze nog hier,' zei hij, 'om het huis te bewaken; daar bestaannamelijk bij deze diersoort al enkele voorbeelden van!'[20] Jozef zei: "t Is mij allemaal wel best, als dat is wat de Heer zou willen.[21] Maar, het zou evengoed kunnen zijn, dat die dieren jou volgen om je schip tebeschermen.'[22] Cyrenius sprak: 'Dat zal mij ook best zijn, als de Heer dat zou willen!Alhoewel de Heer mij ook best zonder die leeuwen kan beschermen!'[23] Terwijl hij dit zei kwamen nu de leeuwen te voorschijn, stelden zich rondomCyrenius op, en gaven hem blijken van hun genegenheid![24] En Cyrenius zei: 'Dat is merkwaardig! Beste broeder, als jij ook maar ietszegt, dan gebeurt dat dadelijk al!'[25] Nu zeiden de beide jongelingen: 'Vannacht nog zullen deze drie leeuwen Ugoede diensten bewijzen![26] De Heer kent immers altijd de meest geëigende middelen om iemand tehelpen![27] Dergelijke dieren waren reeds vaker in goddelijke dienst, en dat is dan ook dereden dat ze nu wéér zijn uitverkoren, en wel om U in een dringende zaak vandienst te zijn! Zó geschiede het!'

Hoofdstuk 135: De maaltijd in Jozefs huis. Het Kindje voorspelt een aanslagop Cyrenius. Cyrenius terug naar zijn residentie. De leeuwen als nachtwakers.De overval

Page 197: De Jeugd Van Jezus

197

[1] Na deze bespreking gingen de drie leeuwen weer van Cyrenius weg en trokkenzich in hun wagenloods terug.[2] Weliswaar had Cyrenius nog met Jozef over deze verschijning willen spreken,maar de zonen van Jozef kwamen juist binnen en gaven te kennen dat het etenklaar was en dat de tafel gedekt stond.[3] Daarom nodigde Jozef da-delijk het hele gezelschap uit om zich naar deeetkamer te begeven en zich aan tafel met spijs en drank te sterken.[4] Gevolg gevend aan deze uitnodiging begaf iedereen zich nu naar de eetkamerom te eten van de inmiddels gezegende spijzen en de dorst met water metcitroensap te lessen.[5] Na deze maaltijd, die wel een uur duurde, dankte Jozef God en zegende degasten.[6] Het Kindje verlangde dat Cyrenius bij Hem kwam. Toen deze met de grootstebescheidenheid naar Hem toekwam, sprak het Kindje tot hem:[7] 'Cyrenius, vannacht zul je in je slaapkamer door een troepje verraders wordenovervallen.[8] Daarom geef ik je de drie leeuwen mee; je moet ze rustig tot je slaapvertrektoelaten, waarheen ze je zullen volgen.[9] Zodra de verraderlijke bende je kamer binnenkomt, zal die door de drieleeuwen genadeloos worden aangevallen en verscheurd![10] Jou zal echter niets overkomen. Wees dus niet bang voor die drie leeuwen,want ze zullen jou helemaal als hun meester beschouwen.[11] Uit het diepst van zijn hart dankte Cyrenius nu het Kindje en hij overlaaddeHet met kussen; en alhoewel zij niet wist wat het Kind je met Cyrenius hadbesproken, deed Tullia hetzelfde.[12] En daar het al avond geworden was brak Cyrenius met zijn hele gezelschapop, herinnerde nog eens aan zijn uitnodiging voor de volgende dag, vroeg Jozefszegen en ging vervolgens naar de stad.[13] Nog had hij zijn voet niet over de drempel gezet, of daar kwamen ook de drieleeuwen al aan, die Cyrenius gestadig naar zijn woning begeleidden.[14] Toen hij zich met Tullia te bed had begeven, gingen de leeuwen daaromheenliggen, terwijl ze hun stralende ogen voortdurend op de toegangsdeuren richtten.[15] Wel gingen er nadien nog herhaaldelijk bedienden van Cyrenius in en uit,maar daar sloegen de leeuwen geen acht op.[16] Bij het ingaan van de twee-de nachtwake echter, kwam een twintigtalvermomde kerels op hun tenen stilletjes Cyrenius' kamer binnen en gingen zachtjesop het bed van Cyrenius af.[17] Toen ze het bed op een meter of vijf genaderd waren, en ze hun dolkenhadden getrokken,[18] stortten de drie leeuwen zich plotseling onder hevig gebrul op hen, enscheurden hen in weinige ogenblikken in stukken; geen van de moordenaarsontkwam aan hun klauwen.[19] Ze waren uiteraard niet op zo'n tegenaanval verdacht geweest, zodat zij reedsbij de eerste sprong van de leeuwen in grote verwarring raakten en niet eens meerdachten aan zelfverdediging.

Page 198: De Jeugd Van Jezus

198

[20] Geen van hen kon tengevolge daarvan een uitweg vinden, en zo vielen ze, deeen na de ander ten prooi aan de woedende leeuwen![21] Aldus werd Cyrenius die nacht op wonderbaarlijke wijze door de drie leeuwengered. De volgende morgen was hij dan ook niet weinig verbaasd, toen hij dieverminkte lijken in zijn kamer ontdekte.

Hoofdstuk 136: De staf van het paleispersoneel van Cyrenius verhoord. Angstvan de bedienden voor de drie gerechtsdienaren. De verrader ontmaskerd.Wonderlijke rechtsbediening door de leeuw

[1] Cyrenius wekte onmiddellijk zijn staf en riep ieder van hen ter verantwoording;hoe zo'n verraad had kunnen plaatsvinden.[2] De bedienden schrokken geweldig van deze aanblik en zeiden tegen detoornige stadhouder:[3] 'Gestrenge, rechtvaardige en machtige Heer, de goden mogen van ons getuigen,dat wij helemaal niets geweten hebben van deze hele gebeurtenis![4] Wij zouden ons de dood schuldig achten, als wij ook maar het minst zoudenhebben deelgehad aan deze moordaanslag, of als wij er zelfs maar iets van haddengeweten!'[5] Cyrenius zei nu: 'Brengen jullie deze lijken dan nu naar buiten en begraaf ze inhet openbaar , voor de burcht, zo zullen ze dan voor al diegenen, die nog met henzouden willen heulen tot afschrikwekkend voorbeeld dienen!'[6] Maar de bedienden waren doodsbang voor de leeuwen, die nog steeds gestrengde wacht hielden rondom het bed van Cyrenius; zij zeiden dan ook:[7] 'O Heer, wij hebben niet de moed om hier iets aan te raken, want die drieroofdieren kijken zo grimmig; met ons zouden ze wel eens hetzelfde kunnen doen,als wat ze met die muiters hebben gedaan!'[8] Cyrenius antwoordde daarop: 'Wie van jullie een zuiver ge-weten heeft, hijkome naar voren, dan kan hij zich ervan overtuigen dat deze grimmige dieren ookrespect hebben voor trouwe dienaren!'[9] Toen dit door Cyrenius gezegd was, kwamen zij allen naar voren op één na. Deleeuwen deden hen niets.[10] Nu vroeg Cyrenius aan degene, die was blijven staan: 'Waarom blijf jij daarstaan? Je ziet toch wel, dat je kameraden van de leeuwen niets te vrezen hebben?'[11] 'Genade Heer!' zei nu de toegesprokene, 'want mijn geweten is niet zuiver!'[12] Cyrenius vroeg hem nu: 'Waar bestaat dan die onzuiverheid van jouw gewetenuit? Spreek op! als je niet sterven wilt!'[13] De ondervraagde zei: 'Sedert gisterenmorgen wist ik van dit verraad af; ikwerd omgekocht om niets te verraden, ik kreeg daar honderd pond zilver voor![14] Daarbij heb ik overwogen, dat U toch met zekerheid zoudt worden gered,zoals ook die wijsgeer daarbuiten in zijn villa, daarom heb ik dat zilver durvenaannemen!'[15] Cyrenius sprong nu overeind en zei: 'Moet dan iedere eerlijke mensenvriendperse onder zijn dienaren en vrienden een duivel tellen?!

Page 199: De Jeugd Van Jezus

199

[16] Ellendige schurk die je bent! Je zult niet aan het Godsgericht ontkomen, hoorje! Kom, naar voren, zeg ik je! Als je voor dit Godsgericht genade vindt, dan zalook ik je niet veroordelen![17] Maar zo niet, dan ben je al veroordeeld, en wel voor eeuwig![18] Nu begon de ondervraagde te beven van doodsangst, en viel in onmacht.[19] Een van de leeuwen kwam nu overeind en stapte op de bewusteloze af, greephem bij de hand beet en sleepte hem daarna uiterst behoedzaam tot voor de voetenvan Cyrenius, alwaar de schuldige bewegingloos bleef liggen.[20] Hierna sprong de leeuw fluks een openstaande zijkamer in, waar hij een zwarebuidel oppakte, die hij vervolgens naar voren sleepte en in stukken scheurde![21] Daar lagen ze nu te kijk, de honderd pond zilver, het zwijggeld van dedienaar![22] Cyrenius was niet weinig verbaasd over deze zaak.[23] Opnieuw greep de leeuw de bewusteloze schuldige bij een arm, trok hem dezijkamer in, en legde hem precies dáár, waar van tevoren de buide lag.[24] Hierna deelde hij hem een paar meppen met zijn staart toe, die de bewustelozeweer bij brachten; verder deed hij hem echter niets.[25] Daarop kwam de leeuw terug naar zijn vorige plek, waar hij zich weer heelrustig bij zijn twee soortgenoten voegde.[26] Nu begonnen de dienaren op bevel van Cyrenius de lijken weg te slepen. Zelfloofde en prees hij de God van Israël voor zijn wonderbaarlijke redding. Binnenhet uur was nu de slaapzaal weer helemaal schoon en gezuiverd.

Hoofdstuk 137: Tullia uit haar diepe slaap ontwaakt, verneemt de helegeschiedenis van Cyrenius. Weerzien met de heilige Familie

[1] Pas toen er geen spoor meer was achtergebleven van alles, wat er die nacht wasvoorgevallen, óntwaakte Tullia uit haar zeer diepe slaap.[2] Cyrenius vroeg haar of ze wel rustig geslapen had.[3] Tullia bevestigde dat, eraan herinnerend, hoezeer de bergtocht haar hadvermoeid.[4] Cyrenius zei: 'Nu, dan heb je veel geluk gehad![5] Was je vannacht wakker geweest, dan had je duizend angsten uitgestaan![6] Want nog geen uur geleden was deze zelfde kamer een toneel vanverschrikking!'[7] Vol verbazing vroeg Tullia nu wat er dan wel gebeurd kon zijn.[8] Cyrenius wees haar nu op de drie leeuwen en zei met grote stemverheffing:[9] 'Kijk Tullia, dat zijn toch verschrikkelijke dieren, nietwaar? Het zijn warekoningen van dierlijke kracht, woede en wreedheid als ze getergd worden.[10] Wee de reiziger door de wildernis, als zij zich daar ophouden![11] Niets kan hem tegen hun woede beschermen: Eén sprong, en de mens ligtverscheurd in het stof van de woestijn![12] En toch zijn er mensen, jegens welke deze dieren zich gedragen als hemelsegenieën!

Page 200: De Jeugd Van Jezus

200

[13] Zo hebben deze dieren ons beiden deze nacht beschermd tegen de razernij vanmensen! In deze zelfde kamer hebben zij wel twintig muiters verscheurd!'[14] Tullia ontstelde hevig bij dit verhaal van haar gemaal; ze zei:[15] 'Hoe kan dat nu? Dat ik daarvan niets gemerkt zou hebben! Heb je er nieteerder iets van geweten, waarom heb je mij niet gewaarschuwd?'[16] Cyrenius sprak: ' Ja Tullia, ik wist wel dat er vannacht iets zou gaan gebeuren,[17] maar hoe en wat precies, dat wist ik niet: ik wist niet meer , dan wat hetgoddelijke Kindje van mijn vriend mij heeft medegedeeld.[18] Mijn grote liefde voor jou, lieveling, is de reden, dat ik je niets verteld heb![19] Maar nu is alles gelukkig alweer voorbij! De God van Israël heeft ons opwonderbaarlijke wijze van een smadelijke ondergang gered.[20] Hem moeten we dan ook uit het diepst van ons hart ons leven lang loven enprijzen![21] Maar laten we, nu je toch al gekleed bent, deze verheven familie tegemoetgaan, zodat we hen nog voor de stadspoort kunnen verwelkomen![22] Nadat Cyrenius nu eerst nog zijn staf had opgedragen om voor het te vierenfeest alles voor te bereiden en te regelen,[23] gaf hij de verraderlijke dienaar bevel hen tot bij de stadspoort te volgen.[24] Op datzelfde moment kwam Maronius, samen met de drie priesters uit eenandere vleugel van de burcht opdagen met de mededeling, dat de verheven familiealreeds genaderd was tot vlakbij de burcht![25] Bij dit bericht liet Cyrenius aanstonds alles in de steek en met kloppend hartsnelde hij zijn vriend Jozef tegemoet, die hem al op de onderste trede van de trapmet uitgestrekte armen tegemoet kwam, samen met Maria en het Kindje en metheel zijn hemelse gevolg.

Hoofdstuk 138: Cyrenius stelt Jozef op de hoogte van wat er die nachtgebeurd is. Jozefs kritiek. Liefde en medelijden beter dan strengerechtvaardigheid. Dank van Cyrenius. Het gezelschap in Cyrenius' groteslaapzaal te gast

[1] Cyrenius omarmde Jozef allerhartelijkst en deed hem vervolgens in weinigewoorden verslag van wat er in de loop van de nacht in de burcht was voorgevallen.[2] Jozef had daarop het volgende antwoord: 'Beminde vriend en broeder in denHeer, alles wat je mij wilt vertellen, wist ik al voordat het plaats vond en wel net zoprecies als het daarna gebeurde![3] Eén ding had je echter niet moeten doen zoals je het gedaan hebt.[4] Ik bedoel dat laten begraven van die verscheurde lijken op het openbare plein.[5] Je hebt dat weliswaar gedaan met goede politieke bedoelingen, maar door zo'nvoorbeeld te stellen houd je het volk niet van verdere soortgelijke pogingen af![6] Dat is namelijk een zeer ondoelmatig middel, want er is niets op deze werelddat korter duurt dan schrik en angst en droefenis![7] Een middel dat strekt tot opwekking van deze drie dingen is dan ook helemaalniets duurzamer dan de daardoor opgewekte gevoelens zelf.

Page 201: De Jeugd Van Jezus

201

[8] Als iemand met behulp van zijn geestelijke vrijheidskracht deze driekentekenen van zijn veroordeling heeft kunnen afschudden, dan wordt hij pas echtkwaadaardig zodat hij dan des te woedender is op zijn wrede rechter![9] Leid de mensen dus steeds door middel van onvergankelijke liefde, en probeerliever na het nemen van noodzakelijke maatregelen dergelijke huiveringwekkendevoorbeelden te vermijden, dan zul je steeds de liefde van het volk genieten![10] Ik zeg je: één druppel medelijden is in elk geval beter, dan een paleis vol puregerechtigheid![11] medelijden is een middel dat vriend zowel als vijand verbetert terwijl zelfs demeest volmaakte rechtvaardigheid een veroordeelde alleen maar met wrok vervult,en hem trots en hoogmoedig maakt![12] Een schuldig veroordeelde zint daarna slechts op wraak op de rechtvaardige![13] Helaas is hetgeen je gedaan hebt, nu niet meer ongedaan te maken.[14] Voor de toekomst zou je deze stelregel echter wel in ere moeten gaan houden;die is namelijk beter dan goud, ja dan het zuiverste goud!'[15] Nogmaals omarmde Cyrenius Jozef nu, en dankte hij hem voor dit lesje, zoalseen zoon dat zijn vader zou doen![16] Hierna begaf het gehele gezelschap zich naar Cyrenius' slaapzaal. Zoals datnamelijk bij de groten van Rome gebruikelijk was, werd er steeds in een grote zaalgeslapen.[17] De Romeinen plachten te zeggen: tijdens zijn slaap zweet de mens al zijnziektekiemen uit![18] Als een slaapkamer niet groot genoeg is, dan vallen die ziektekiemen weer opde mens terug, zodat hij echt ziek wordt.[19] Om die reden hadden de rijke Romeinen in hun grote slaapzalen zelfsfonteinen; die moesten de lucht daar zuiveren en ook de kwalijke geuren in zichopnemen.[20] Ook in deze burcht was het slaapvertrek dan ook het grootste van de diversevertrekken en zalen, en voorzien van twee fonteinen met wijde waterbekkens,waarin verscheidene zeeuien dreven![21] De vloer van deze zaal was van zwart en bruin marmer, en de gehele zaal wasin prachtige Oud-Egyptische stijl uitgevoerd.[22] Terwijl het hele gezelschap zich nu in deze zaal bevond, en men zichonderhield over allerlei zaken betreffende de oudheid, was Cyrenius' personeel inde aangrenzende zalen ijverig in de weer om daar alles wat hun was opgedragen inorde te brengen.

Hoofdstuk 139: Het berouw van de verrader. De leeuwen hebben medelijden.Goede raad van Jozef. Cyrenius' grootmoedigheid en de heerlijke uitwerkingdaarvan op de rouwmoedige dienaar

[1] Bescheiden had zich ook de ontrouwe dienaar in een hoekje van de zaalteruggetrokken. Berouwvol overwoog hij daar de misstap, die hij tegenover zijnmeester had begaan!

Page 202: De Jeugd Van Jezus

202

[2] Omdat een ieder echter in wijsgerige gesprekken verwikkeld was, bekommerdeniemand zich om hem.[3] Het aan Cyrenius wel getrouwe personeel had toch al links en rechts de handenvol bij het schikken van de tafels, bij het werk in de keuken en met het opstellenvan allerlei ornamenten.[4] Daardoor had ook het personeel geen aandacht voor hun treurende kameraad.[5] Plotseling stonden nu de drie leeuwen op en draafden naar de rouwmoedigeknecht van Cyrenius toe. Ze likten hem, en ze gaven op allerlei manieren tekennen, dat ze op een of andere wijze met hem meevoelden![6] De eerste die bemerkte wat de drie leeuwen met de knecht deden, wasMaronius en deze wees Cyrenius erop.[7] Maronius was namelijk bang dat die drie wellicht trek in de dienaar zoudenkrijgen![8] Toen Cyrenius de wonderlijke situatie van zijn ontrouwe knecht bemerkte, toenpas kwam hij ertoe om met Jozef over het verraad van die bediende te gaanspreken.[9] Jozef zei hem: 'Vriend en broeder, hier zie je nu gebeuren, wat ik jou al op detrappen aanbeval te doen, toen ik je zei, dat een druppel medelijden beter is daneen paleis vol allerzuiverste gerechtigheid.[10] Die drie leeuwen geven jou hier een goed voorbeeld! Ga erheen, en stel henals mens in de schaduw![11] Vanmorgen, op de reis hierheen, heb ik van een van de jongelingen des Herenvernomen, hoe jij tegenover je gemalin de loftrompet over deze dieren hebtgestoken.[12] Hoe kan het dan nog mogelijk zijn, dat deze dieren jou nu nog moeten tonen,wat jijzelf allang had behoren te doen?![13] Weet je, zo onderwijst de Heer nu de mens voortdurend![14] Op deze wereld gebeurt er niets zinloos; zo kun je bijvoorbeeld zelfs van debewegingen van een stofje in een zonnestraal echte wijsheid Ieren![15] Ook dat wordt namelijk door Gods Wijsheid zo bestuurd en gestuurd als dezon en de maan aan de hemel.[16] Moet je dan dat gedrag van de leeuwen niet ook opvatten als een wenk van deHeer, Die je daarin duidelijk wenst te maken wat je te doen staat?![17] Ga erheen man, en richt die arme diepgezonken drommel op! Ga naar hemtoe, en herstel die door en door rouwmoedige broeder weer in ere![18] De Heer heeft hem namelijk voor jou voorbereid, opdat hij voor jou eenbijzonder trouwe broeder moge worden!'[19] Toen hij dit alles gehoord had, snelde Cyrenius naar zijn knecht toe, paktehem bij zijn armen en zeI:[20] 'Broeder, je hebt je tegenover mij slecht gedragen, maar ik zie dat je berouwhebt. Kom overeind![21] Van nu af aan zul je door mij niet langer als een knecht worden beschouwd,maar als een trouwe broeder aan mijn zijde!'[22] Dit brak de dienaar het hart. Hij begon hardop te huilen en te klagen, omdathij zich tegen deze bovenmenselijke adeldom bezondigd had.

Page 203: De Jeugd Van Jezus

203

Hoofdstuk 140: Broederlijke toespraak van Cyrenius tot zijn rouwmoedigeknecht en diens opname in het gezelschap. De afgunstige knechten enCyrenius' antwoord aan hen

[1] Cyrenius, die de grote erkentelijkheid van zijn knecht en diens grote berouwzag, troostte hem en sprak:[2] 'Ja, ja, nieuwe broeder in den Heer, wij mensen schieten tegenover Godallemaal te kort, maar als wij onze fouten erkennen en betreuren, vergeeft God zeons ook![3] En dat terwijl God Heilig is, en wij bij Hem vergeleken grote zondaars zijn![4] Als dan de Heilige vergeeft, hoe zouden dan wij zondaars onder elkaarelkander onze fouten niet vergeven?![5] Zolang een mens niet tot een echte duivel is geworden, zolang blijft Godsgenade tot zijn beschikking, ...[6] maar, wordt een mens op deze wereld eenmaal door en door een duivel, danbetekent dat, dat God Zijn genade van hem heeft afgetrokken, en dat Hij hem heeftovergeleverd aan de gerechtigheid van de hel![7] Dat is dan ook de reden, waarom die twintig kerels, die jou hebben omgekocht,door de leeuwen zijn verscheurd: zij waren al tot duivels geworden![8] Jij werd gespaard omdat jij alleen maar werd verleid; je was verblind en je wistniet precies wat je deed![9] God de Heer heeft Zijn genade niet van jou afgetrokken. Hij heeft je de ogenintegendeel geopend, zodat je tot volledige inkeer bent gekomen.[10] Je hebt de zonde, die je erkende, betreurd en God heeft je die zonde vergeven![11] Daarom vergeef ook ik je jouw vergrijp jegens mij, en maak ik je tegelijkertijdtot mijn vriend en broeder in den Heer![12] Ik wil je in je eer herstellen en je in contact brengen met mijn heiliggezelschap.[13] Vat dus maar goede moed en volg me opdat mijn verheven vriend je kanzegenen als een echte, een ware broeder.[14] Deze heerlijke toespraak van Cyrenius tot zijn ontrouwe dienaar had eenuitstekende uitwerking.[15] De knecht werd erdoor getroost en gesterkt; hij kwam inderdaad overeind enin overvloedige tranen volgde hij Cyrenius naar diens gezelschap.[16] Toen hij daar bij hen was aangekomen, hief Jozef terstond zijn handen overhem op, zegende hem en zei verder alleen maar: 'De Heer zij met u!'[17] Nu gaf Cyrenius opdracht om voor zijn dienaar fraaie kleren te halen en zehem aan te doen.[18] Ook gaf hij hem een eretitel en een broederkus![19] Vervolgens riep Cyrenius al zijn personeel bijeen, stelde hen deze nieuwebroeder voor, en gaf hen de opdracht hem te gehoorzamen![20] Maar nu begon het personeel zijn beklag te doen: 'Noemt U zichzelf een

Page 204: De Jeugd Van Jezus

204

rechtvaardige rechter, U, die deze verrader verheft, terwijl U ons tegenover hemvernedert?! Ons die U altijd trouw zijn geweest!'[21] Cyrenius hernam nu het woord en zei: 'Vinden jullie het dan zo erg, als ikgoed en barmhartig ben? Wie van jullie is er aan mij dan ooit iets te kort gekomen?En toch heeft géén van jullie om mij ooit zijn leven geriskeerd![22] Deze hier is onder jullie altijd de minste geweest. Hij heeft wel zijn leven ommij op het spel gezet! Door zijn optreden ben ik nu van mijn vijanden afgekomen!Zou hij dan daardoor deze rang niet waardig zijn?'[23] Nu deed het personeel er verder het zwijgen toe en, tevreden met deze uitleg,ging het opnieuw aan het werk.[24] Een van de hemeljongelingen zei nu: 'Zo zal het in het Rijk Gods ook eenmaaltoe gaan. Er zal meer vreugde zijn over één zondaar, die zich bekeert, dan overnegen en negentig rechtvaardigen, die nooit zondigden!'

Hoofdstuk 141: Voorbereiding van, en uitnodiging tot het feestelijk banketdoor Cyrenius. Inwijdingsrede tot het feest door het Kindje. Uitnodiging vande armen en hun deelname aan de feestmaaltijd. Ook voor de leeuwen eenmaaltijd

[1] Inmiddels was nu ook de maaltijd klaargekomen en waren de tafels gedekt.[2] De dienaren kwamen dit Cyrenius melden.[3] Om alles eerst te inspecteren ging Cyrenius met hen mee. Hij bevond alles inde beste orde en ging dus naar zijn gezelschap toe om hen uit te nodigen: hij leiddehen naar de grote zijzaal.[4] Toen Jozef daar binnentrad was hij uitermate verbaasd zich hier in deze zaal tekunnen wanen in een kleine tempel van Salomon te Jeruzalem![5] Deze opzet was een idee geweest van Maronius Pilla, die als voormaligestadhouder van Jeruzalem uiteraard heel goed wist hoe die tempel er van buiten envan binnen uitzag![6] Hoogst erkentelijk voor deze zeer bijzondere attentie, zei Jozef: 'Wel broederCyrenius Quirinus, voor dit feest had je werkelijk niets beters kunnen bedenken![7] Ik gevoel me nu als ware ik op het voorbereidingsfeest te Jeruzalem; het enigedat nog mankeert, is het Allerheiligste! Als ook dat er nog zou zijn, dan zou dezetempel werkelijk compleet zijn geweest![8] Wel is zelfs de voorhang aanwezig, maar daarachter mis ik de Verbondsark.[9] Cyrenius gaf hem ten antwoord: 'Broeder, ik heb gedacht: jij brengt zelf HetAllerheiligste immers al mee, moet het er dan óók nog kunstmatig zijn?'[10] Hierdoor uit zijn vervoering teruggeroepen, dacht Jozef nu zelf ook aan hetKindje en Maria.[11] Op dit moment nu riep het Kindje Cyrenius bij Zich en (terwijl daarbij deengelen op hun knieën vielen) zei Het:[12] 'Cyrenius, je hebt heel wat gedaan om de heiligste man op aarde een plezier tedoen, maar aan een ding heb je niet gedacht.[13] Je geeft vandaag een groots, ja een heerlijk banket.

Page 205: De Jeugd Van Jezus

205

[14] Het beste en edelste uit drie werelddelen is hier bijeen gebracht.[15] En daar heb je werkelijk goed aan gedaan, want aan géén ander huis waar terwereld ook, is door eeuwigheid en oneindigheid heen een eer ten deel gevallen, alsdie welke nu aan jouw huis toevalt![16] Want je staat nu voor Degene, voor Wie alle hemelse machten hun aangezichtbedekken![17] Jozef heeft je alreeds gezegd, dat het Allerheiligste in deze tempel nog leeg is,[18] en dat is ook zo, maar het hoeft zo niet te zijn![19] Stuur je knechten de straat op, en Iaat hen armen en blinden, lammen enkreupelen en allen die gebrek lijden hierheen brengen![20] En laat dan voor al dezen in het nagebootste Allerheiligste nog een tafeldekken, waaraan zij feestelijk bediend moeten worden en Mijn dienaren zullen zebedienen![21] Dan zal ook het Allerheiligste tot Leven komen, en dat zal het Allerheiligstebeter voorstellen, dan de nu verlaten Verbonds-ark te Jeruzalem![22] Maar ook moet je nog voor drie geitebokken gaan zorgen: die moet je dan deleeuwen te eten geven, zodat ook die zich kunnen voeden.[23] Cyrenius kuste het Kindje nu hartelijk en volgde Diens raad dadelijk op.[24] Binnen een uur tijds was nu dat model voor het' Allerheiligste' gevuld met dearmen van de straat, en hadden ook de leeuwen hun kostje gekregen.

Hoofdstuk 142: Dankgebed en deemoed van Jozef. Cyrenius en Jozef over derangorde van de tafelplaatsen. Jozef geeft verstandige raad en Cyrenius geefttoe

[1] Nadat alles dienovereenkomstig was georganiseerd en geregeld, verhief Jozefzijn blik ten hemel om de God van Abraham, Izaak en Jacob te danken.[2] Toen hij zijn dankgebed beëindigd had, nam hij met de zijnen plaats aan hetonderste gedeelte van deze koninklijk verzorgde tafel.[3] Dadelijk kwam nu Cyrenius naar Jozef toe en sprak:[4] 'Niets daarvan, beste vriend en broeder: dat gaat niet aan! Dit is speciaal jouwfeest en niet het mijne![5] Jouw plaats is dus daar, helemaal bovenaan, niet hier beneden.[6] Sta nu maar op en Iaat mij zelf je daar bovenaan een plaats aanwijzen, waarmet gouden bestek gedekt is en dat geldt voor allen, die bij jouw gezelschapho-ren![7] Hier onderaan is de plaats waar mijn mensen zitten en liggen; dat heb iknamelijk zelf zo geregeld.[8] Maar Jozef antwoordde: 'Cyrenius, juist omdat ik jouw meest toegewijdevriend en broeder ben, daarom blijf ik met mijn mensen op deze plaatsen zitten![9] Ik kijk er jou niet minder op aan, als ik hier moet zitten,[10] maar je stafleden zullen dat zeker wel doen, als je hen niet bovenaan zet![11] Laat het dus maar zo. Op de wereld heeft deze wereld zijn privilegiën, maar in

Page 206: De Jeugd Van Jezus

206

het Godsrijk zal het omgekeerde het geval zijn: dáár zullen de laatsten de eerstenzijn aan de dis van Abraham, Izaak en Jacob!'[12] Cyrenius sprak echter: 'Broeder, ik heb mij op dezen dag echt verheugd,omdat ik dan in de gelegenheid zou zijn om jou, een koningszoon, koninklijkeerbetoon te kunnen geven.[13] Als ik jou nu, om wie het helemaal begonnen is, op deze onderste plaats moetzien zitten. is mijn plezier tot op de helft verminderd.[14] Ga dan tenminste op de middelste plaatsen zitten, broeder, dan zit ik niet al tever van je af!'[15] Maar nu zei Jozef: 'Beste broeder, doe toch niet zo kinderachtig![16] Je wéét toch wel, dat ik altijd en overal moet vasthouden aan de ordening, diede Heer mij innerlijk pleegt te kennen te geven![17] Hoe kun jij mij nu willen verleiden, om aan die ordening te verzaken?![18] Laat je hooggeplaatsten bovenaan plaats nemen. Jij als de gastheer zelf kuntgaan zitten waar je maar wilt; als zodanig past jou iedere plaats![19] Dan is de zaak geregeld: ongetwijfeld zullen je stafleden de plaatsen, waarmet goud is gedekt de beste achten; ze zullen vast hogelijk vereerd zijn als je dieereplaatsen voor hen reserveert, en daarbij voor jezelf een mindere verkiest!'[20] Cyrenius toonde nu begrip voor deze raad van Jozef, en zette zijn rijksgrotenop de bovenste plaatsen.[21] Hijzelf nam nu met Tullia in het middengedeelte plaats.[22] En zo was alles nu goed geregeld: de groten waren blij dat zij bovenaanmochten zitten;[23] Cyrenius was vergenoegd met zijn middenplaats, en Jozef en de zijnen washet meest blij, dat hij, ook op dit luisterrijke festijn, binnen de rangorde konblijven, waarin hij door God was gesteld.

Hoofdstuk 143: Een Godzoekende hoofdman, die erg vraaglustig is. Een goedantwoord van een priester over de Romeinse godenleer en diens belijdenis totde Ene Ware God. Jozef geeft een afwijzend antwoord aan de vragendehoofdman

[1] Het feestelijk banket duurde wel een uur lang; er werd namelijk onder het etenook over allerlei onderwerpen uitvoerig gesproken.[2] Zo vroeg een hoofdman, die ook mee was geweest op de bergtocht, aan heteinde van het maal aan een van de drie voormalige onderpriesters:[3] 'Luistert u eens, als ik vragen mag! Mijn vraag betreft onze godenleer: wijhebben een eindeloos aantal goden; het wemelt ervan, wáár je ook kijkt![4] Toch heb ik persoonlijk nog nooit iets van een god gezien of bemerkt![5] Over duizenden dingen heb ik niet zelden gedroomd, maar over een godheidnog nooit![6] Wie van de thans levende mensen zou er naar eer en gewe-ten nu kunnenbeweren: 'Ik heb Zeus gezien en gesproken, of welke andere godheid dan ook?'[7] En toch zijn wij evengoed mensen als degenen, die in de oudheid omgang met

Page 207: De Jeugd Van Jezus

207

de goden heten te hebben gehad![8] Ik zie dus niet in, waarom de goden ons nu in de steek laten en zich van onsniets meer aantrekken![9] Zoudt u, als voormalige priester, mij kunnen verklaren hoe dat zit?'[10] De priester antwoordde echter: 'Vriend, doe me een plezier, en bespaar medergelijke onnozele vragen.[11] Onze goden zijn immers niets anders dan eendagsvliegen, ontsproten aan hetmoeras van onze eigen domheid![12] Omdat wij door onze genoemde domheid niets beters kunnen uitvinden dan dedrabbige geestesproducten van ons eigen brein, daarom geven wij daaraan devoorkeur en stellen ons hen voor als goden![13] Webouwen tempels voor hen, en daarin aanbidden we dan die waardelozeprodukten van onze domheid.[14] Ja, dat zijn de goden, voor wie wij tempels hebben opgericht, en waar het teRome van wemelt![15] Er bestaat wel een echte God, maar Die is Heilig van alle eeuwigheid (zienoot 35), en wij onreine wezens als we innerlijk zijn kunnen Hem niet zien; wijkunnen echter wel Zijn werken aanschouwen![16] Maar, wilt u over Die Ene God meer te weten komen, dan moet u bij die reinejood zijn; ik bezweer u: hij zal u Hem zeker beter Ieren kennen!'[17] Met deze uitspraak was de hoofdman best tevreden, want dat was nu precieshet antwoord waarop hij al zolang gewacht had![18] Hij ging dus naar Jozef en gaf zijn verlangen aan hem te kennen.[19] Maar Jozef antwoordde: 'Beste man, er staat voor alles een bepaalde tijd.Zodra je er rijp voor bent, zal het je geopenbaard worden. Met deze belofte zul jehet voorlopig moeten doen!'

Hoofdstuk 144: Voornemen van Jozef en Cyrenius om het geïmiteerdeAllerheiligste eens goed te gaan bekijken. Inspraak van het Kindje. Jozef inverlegenheid. Maria spreekt verhelderende woorden, waarmee het Kindjeinstemt. Toch nog onderwijs aan de hoofdman

[1] Toen de Godzoekende hoofdman aldus was afgescheept, zei Jozef tegenCyrenius:[2] 'Wat zou je ervan zeggen, broeder, als we eens een kijkje gingen nemen in datzogenaamde Allerheiligste[3] Bij deze suggestie van de hem zo dierbare vriend sloot Cyrenius zich volvreugde aan.[4] Maar nu kwam het Kindje overeind en zei tegen Jozef:[5] 'Luister eens naar Mij, jij, trouwe voedstervader van Mijn Lichaam! Tegen deGodzoekende hoofdman heb je zelf zojuist gezegd:[6] Alles heeft zijn eigen tijd: zodra je er rijp voor bent zal de rest je welgeopenbaard worden. Met deze belofte zul je het voorlopig moeten doen!"[7] betrekking tot dat kijkje van jullie in dat zowel voorbeeldige, als na beeldende

Page 208: De Jeugd Van Jezus

208

Allerheiligste, zeg Ik jullie nu:[8] Ook dat betreden door jullie heeft zijn eigen tijd! Jullie bent daar nog niethelemaal rijp voor! Zo gauw jullie er wel rijp voor zult zijn, zal Ik het door Mijndienaren wel voor jullie laten openstellen![9] Voorlopig zullen ook jullie het dus met deze belofte moeten doen!'[10] Jozef en Cyrenius keken elkaar verbaasd aan. De verlegenheid van de een wasnog groter dan die van de ander![11] wendde zich tot Maria en zei: 'Als het Kindje mij nu al de wet leest, nu Hetnog in de luiers ligt, ziet dat er mooi voor mij uit!'[12] Wat moet dat wel worden als Het straks tien is, en als Het twintig wordt.[13] Maar Maria antwoordde: 'Maar Vader Jozef, hoe kon ook U zwak worden?![14] Uit de deemoedige houding van de engelen hier is immers duidelijk af teleiden Wie dit Kindje is![15] En ook de vele wonderen, die om ons heen gebeuren zijn toch zeker eenzuiver en zonneklaar bewijs voor deze grote wonderwaarheid, die alle waarheidovertreft![16] Ik, je trouwe echtgenote en je maagd, ik raad wel degelijk wat er achter dewoorden van het Kindje steekt![17] Laten wij ons daar nu maar aan houden; ik ben er op voorhand zeker van, dater dan al gauw een andere wind zal gaan waaien![18] Jozef vroeg aan Maria: 'Wat zou ik dan volgens jou nu moeten doen?'[19] Maria antwoordde: 'Kijk naar de man die zoekt. Hem moet je op verstandigewijze tonen dat Datgene, wat hij zo vér veronderstelt toch zo nabij is!'[20] Vrolijk lachend nu keek het Kindje Jozef aan en voegde hier nog aan toe:[21] 'Ja ja, Jozeflief, de vrouw heeft gelijk: ga naar de hoofdman toe en onderrichthem![22] De poort van mijn Rijk, die zo lang gesloten is geweest, moet geopendworden voor allen die zoeken, die bidden en die aankloppen![23] Dat betekent echter niet, dat je nu onmiddellijk met je vinger naar Mij moetwijzen; Mijn tijd moet nog komen, je weet: voor alles staat er een bepaalde tijd!'[24] Nu kuste Jozef het Kindje en ging vervolgens naar de hoofdman toe,zeggende:[25] 'Komt u toch maar mee en luister, dan zal ik u alsnog geven wat u hebbenwilt.' Vol vreugde en aandacht luisterde de hoofdman nu naar wat Jozef hemvertelde!

Hoofdstuk 145: Vragen van de hoofdman over de komst van de Messias.Uitleg van Jozef over Diens Wezen. Een van de onderpriesters over het eindevan de heidense tempels. Levende tempels in de harten der mensen

[1] Toen de hoofdman van Jozef de grondbeginselen van de goddelijke leer hadvernomen, alsook een aantal aanwijzingen die op de Messias sloegen,[2] dacht hij eerst heel lang na, om dan later te vragen, wanneer de Messias zoukomen.

Page 209: De Jeugd Van Jezus

209

[3] Jozef zei: 'Die Messias, Die alle mensen van het juk van de dood zal bevrijdenen Die de afvallige Aarde opnieuw met de Hemel zal verbinden, Die is er al!'[4] Maar nu begon de hoofdman aan te dringen; hij zei: ' Als die Messias er dan alis, zeg me dan waar Hij is, en hoe Hij herkend kan worden![5] Jozef antwoordde: 'Het staat mij niet vrij Hem met de vinger aan te wijzenmaar[6] over een aantal herkenningstekenen kan ik u wel het een en ander mededelen![7] Allereerst zal de Messias zijn: De levende zoon van de u tot dusverreonbekende God, de Allerhoogste![8] Hij moest worden ontvangen door een absoluut zuivere maagd, en wel ophoogst wonderbare wijze, uitsluitend en direct door de Kracht van de AllerhoogsteZelf![9] Eenmaal ontvangen en geboren, zal de Volheid van Gods allerhoogste Krachtwonen in Zijn Vlees![10] En als Hij dan in levenden lijve op aarde verblijf houdt, dan zullen Zijndienaren en gezanten uit de Hoogte der Hemelen nederdalen om Hem te dienen inhet verborgene, maar voor vele mensen ook in het openbaar![11] Allen, die Hem metterdaad zullen volgen, en die naar zijn Woord zullenleven, en hun hart in liefde tot Hem ontsteken, zal Hij zalig maken in woord endaad![12] Zij echter, die Hem niet willen erkennen, zullen door Zijn machtige Woordworden geoordeeld, namelijk door dat Woord, dat Hij in elk mensenhart zal ingriffen![13] Zijn woorden zullen niet gelijken op mensenwoorden: ze zullen vol zijn vanKracht en Leven. Wie die Woorden zullen aanhoren en er zich aan houden, zo-welin gedachten als metterdaad, diegenen zullen de dood in der eeuwigheid nietsmaken![14] Zijn karakter zal zachtaardig zijn als dat van een lam en zo lief als van eenduif.[15] Niettemin zullen alle elementen der natuur onmiddellijk gevolg geven aanZijn geringste wenken![16] Geeft Hij bijvoorbeeld de winden daartoe opdracht, dan zullen ze losbreken endan zullen ze de zeeën doorgroeven tot op de diepste diepten van hun bodem.[17] Met één blik van Zijn ogen kan Hij die wateren echter weer tot een rustigespiegel maken.[18] Eén ademtocht van Hem naar deze aarde gericht zal volstaan om oude gravente openen en alle doden daaruit te doen opstaan![19] Ja zelfs zou vuur tot afkoeling kunnen dienen voor hen, die het levende woordvan de Messias in hunne harten dragen![20] Dit beste hoofdman, zijn de meest wezenlijke kentekenen, waaraan je deMessias gemakkelijk kunt herkennen![21] Meer mag ik je over Hem niet zeggen. Het antwoord op de vraag waar hij iszult u ongetwijfeld zelf gemakkelijk en vlug kunnen vinden!'[22] Door deze uiteenzetting was de hoofdman diep onder de indruk gekomen,zodat hij verder nog nauwelijks iets durfde zeggen.

Page 210: De Jeugd Van Jezus

210

[23] Hij ging dus maar terug naar de onderpriester met wie hij al eerder gesprokenhad, en zei tegen hem:[24] 'Hebt u wellicht van terzijde gehoord wat deze bijzonder wijze jood met mijbesproken heeft?'[25] Deze antwoordde: 'Elk woord je ervan is diep doorgedrongen in mijnverbaasde ziel!'[26] Nu zei de hoofdman: 'Wees dan zo goed mij nu nog te zeggen wat dan strakshet einde zal zijn van onze goden, als die mij zo merkwaardig aangeduide Messiasvan de wereld eenmaal in de volle werkzaamheid van zijn goddelijke kracht zalgaan optreden!'[27] De onderpriester ant-woordde: 'Hebt u dan drie dagen geleden niet de krachtvan die geweldige orkaan aan den lijve ondervonden?[28] En hebt u op die bergtocht dan niets gemerkt van dat plotselinge einde, dieinstorting, van onze voormalige Apollotempel? En van de tekenen, die daaropgevolgd zijn?[29] Binnen niet al te lange tijd zal het met Rome precies zo gaan! Stoffig puin, datzal alles zijn, wat er van de tempels zal overblijven![30] En waar nu nog offers aan Zeus worden gebracht, daar zal men binnenkortslechts puinhopen aantreffen! In plaats daarvan zullen de mensen in hun hartenlevende tempels oprichten![31] En in die tempels zal iedere mens als ware hij priester aan de Enige Ware Godoveral en te allen tijde een levend offer kunnen aanbieden! Dit, en meer niet, is watik u zeggen kan. Wilt u meer weten, dan zijn daar degenen, die meer weten dan ik!Vraag mij dus alstublieft verder maar niets meer!'

Hoofdstuk 146: Meerdere vragen van de hoofdman. Uitspraken van Jozefover het Messiaanse Rijk, en over de liefde als sleutel tot de waarheid. Hetgezelschap gaat binnen in het nagebouwde Allerheiligste. Weldaad van Mariajegens de blinden

[1] Nu vroeg de hoofdman dan ook maar niets meer aan de onderpriester, maarging opnieuw naar Jozef toe.[2] Bij deze aangekomen, vertelde hij hem meteen alles, wat hij van deonderpriester had vernomen.[3] En hij vroeg Jozef ook meteen, wat hij van dat alles serieus moest nemen.[4] Jozef gaf hem ten antwoord: Je moet voorlopig van alles wat je gezegd isprecies zoveel ernstig nemen als je is meegedeeld.[5] Alle andere weten zul je geduldig moeten afwachten, dan zal het je goed gaan![6] Want het is beslist niet zo, dat het heilige Rijk van de Messias uit vragen enantwoorden zou bestaan,[7] maar alleen en uitsluitend uit geduld, uit liefde, uit zachtmoedigheid en uitvolledige overgave aan de goddelijke Wil![8] Bij God valt er niets te forceren en niets af te dwingen, en wel het allerminstiets af te persen.

Page 211: De Jeugd Van Jezus

211

[9] Zodra de Heer het voor jou goed zal achten zal Hij je inleiden in Zijn hogereopenbaringen.[10] Wat je wel zou moeten doen, dat is: die nu door mij aan jou naar waarheidbekend gemaakte God dadelijk gaan liefhebben. Want door de liefde zul je heteerst daar komen, waar je eigenlijk zo graag zou willen zijn![11] Die Liefde zal je in een keer meer levende waarheid doen kennen, dan je jekunt verwerven door het stellen van een miljoen dode vragen![12] Toch vroeg de hoofdman nog eenmaal: Akkoord hooggeachte en wijste van almijn vrienden, daartoe ben ik graag bereid, maar hoe? Hoe moet je nu een zoweinig bekende God als .de Uwe liefhebben?'[13] Jozef: 'Zoals je je broeder, en je eventuele vrouw bemint, zo moet je God ookliefhebben![14] Bemin je naasten allemaal als broeders en zusters in God, dan zul je daardoortevens God beminnen![15] Doe altijd en uitsluitend wat goed is, dan zal Gods genade je deelachtig zijn![16] Wees jegens iedereen barmhartig, dan zul je ook zelfbij God de ware levendebarmhartigheid vinden![17] En wees verder in alles gelaten en zachtmoedig en vol geduld! Voor trots,hoogmoed en nijd moet je vluchten en je moet ze mijden als de pest![18] Dan zal de Heer in je hart een machtige vlam ontsteken![19] Het bijzonder heldere licht van deze geestelijke vlam zal alle duisternissen desdoods dan uit je verdrijven, waarbij je tevens in je eigen innerlijk een openbaringzult krijgen waardoor je al je vra-gen op een heldere en levendige wijzebeantwoord zult vinden.[20] Kijk, dat is de goede weg naar het licht en het leven uit God! Zo is de echteliefde tot God! Deze weg zul je moeten gaan!'[21] Toen de hoofdman deze krachtige les van Jozef ontving, slikte hij de veleandere vragen, die hij nog in gedachten had maar allemaal in en verviel hij in diepegedachten.[22] Tezelfder tijd werd door de jongelingen de Voorhang van het Allerheiligsteheel ver opengeschoven, waardoor Jozef begreep dat nu het moment moest zijnaangebroken waarop dat nagebootste Allerheiligste mocht worden betreden.[23] Uit de verte van deze diep doorlopende zaal klonk hun vanwege degespijzigde armen nu een zeer krachtig dankgeroep tegemoet.[24] En toen de stralende Cyrenius samen met Jozef en Maria met het Kindje hetAllerheiligste binnentrad, toen raakten de armen pas helemaal buiten zinnen.[25] Deze aanblik kostte Cyrenius alsook Jozef en Maria veel vreugdetranen entranen van medelijden[26] Onder die honderden armen bleken zich namelijk veel blinden en lammen enallerlei andere invaliden te bevinden.[27] Maria bad in stilte, nam vervolgens de doek, waarmee zij al vele malen hetKindje had afgewist, en raakte daarmee bij alle blinden de ogen aan, die daardoorallemaal dadelijk het licht in hun ogen terugkregen! Aan het loven en prijzen datdaarop volgde kwam schier geen einde; daarom trok het verheven gezelschap zichmaar even in de hoofdzaal terug

Page 212: De Jeugd Van Jezus

212

Hoofdstuk 147: Ook de anders invaliden smeken Maria nu luid om hulp.Maria verwijst hen naar het Jezuskind. Door opheffing van Zijn handjesgeneest het Kind je allen. Hierna worden ze door de engelen onderricht. Dehoofdman zoekt de wonderdoener

[1] Na een poos je keerde het hoge gezelschap naar het Allerheiligste terug, waarhet opnieuw met loftuitingen werd ontvangen.[2] Daarna begonnen de lammen en kreupelen en alle andere invaliden te roepen:'Heerlijke Moeder, gij die de blinden in hun nood geholpen hebt, wij smeken U,wilt ook ons van onze ellende afhelpen!'[3] Maar Maria probeerde hun te antwoorden: 'Tot mij moeten jullie niet roepen!Ik kan jullie niet helpen! Ik ben net als jullie maar een zwakke sterfelijke dienaresvan de Heer![4] Hij, Dien ik op mijn arm draag, Hij is Het, die jullie helpen kan! In Hém woontgoddelijke almacht en eeuwige volkomenheid![5] Maar de zieken en invaliden luisterden nauwelijks naar wat Maria zei;integendeel: ze schreeuwden het uit nu: 'Heerlijke Moeder, help ons, help onsarmen, en bevrijdt ons van onze ellende![6] En zie, opeens kwam nu het Kindje recht overeind, strekte Zijn Handje overalle zieken uit, en op hetzelfde moment waren ze allen gezond![7] Lammen sprongen weer rond als herten en kreupelen werden weer net zo rechtals de ceders van de Libanon! En ook alle andere gebrekkigen waren uit hun lijdenbevrijd![8] Hierna begaven de engelen zich naar de armen toe en brachten hen eerst totzwijgen, waarna zij hun de nabijheid van het Rijk Gods verkondigden.[9] Hierdoor was het dat de hoofdman uit zijn diepe dagdroom werd gewekt, en nuging ook hij achter het gezelschap aan het Allerheiligste binnen.[10] Daar liep hij meteen op Jozef toe en vroeg hem: 'Geachte vriend, wat is hiertoch gebeurd? Ik zie geen blinden, noch kreupelen meer, noch ook andereinvaliden ![11] Hoe is dat nu mogelijk? Zouden ze soms allemaal door een wonder genezenzijn? Of was hun eerdere toestand maar schijn?'[12] Jozef antwoordde: 'Ga maar eens met henzelf praten, die je zo mysterieuslijken! Zij beter dan wie ook zullen je kunnen vertellen wat er gebeurd is!'[13] De hoofdman deed nu direct wat Jozef hem geraden had: het stellen vanvragen was namelijk (min of meer een passie van hem![14] Hij kreeg overal een en hetzelfde antwoord: 'Door een wonder werd ikgezond!'[15] De hoofdman ging weer terug naar Jozef, en nu vroeg hij hem:[16] 'Wie van U heeft dat wonder bewerkt? Wie van U bezit zo'n wonderkracht?Wie van U moet er dan wel een god zijn?'[17] Jozef antwoordde: 'Kijk, die arme herstelden, ze staan daar nog![18] Ga nog maar eens naar hen toe en vraag hun wat je weten wilt. Zij zullen je

Page 213: De Jeugd Van Jezus

213

vast wel een goede aanwijzing kunnen geven!'[19] Opnieuw ging de hoofdman naar de armen terug en vroeg hen, wie nu wel diewonderdoener was,[20] Maar de armen zeiden: 'Kijk, dat grote gezelschap daar; uit hun midden is diegenezing als een wonder over ons gekomen![21] Het schijnt dat die kleine jodin over die macht beschikt! Wie anders? Degoden zullen het wel beter weten dan wij!'[22] Nu wist de hoofdman nog niet veel meer dan tevoren![23] Op dit moment nu zei Jozef tegen de hoofdman: 'Zeg, jij bent toch een van derijke Romeinen? Als jij nu eens uit liefde Gods deze armen uit hun nood zouhelpen, dan zou je wel meer te weten komen. Maar voor het ogenblik zul je hethiermee moeten doen!'

Hoofdstuk 148: Wedstrijd in goeddoen tussen de hoofdman en Cyrenius. Deradeloze hoofdman door Jozef onderricht

[1] Toen de hoofdman dit van Jozef had gehoord, bedacht hij zich niet lang meer,maar ging naar Cyrenius toe en zei:[2] 'Uwe Keizerlijke Hoogheid heeft ongetwijfeld gehoord wat die wijze jood mijnnederig persoontje heeft aangeraden?[3] Ik ben besloten aan zijn raad nauwkeurig gevolg te geven![4] Ik moge U daarom verzoeken aan mijn besluit Uw goedkeuring te willenverlenen. Ik heb mij voorgenomen al deze armen als waren het mijn eigenkinderen, maatschappelijke zekerheid te verschaffen![5] Cyrenius gaf hem echter ten antwoord: 'Mijn beste hoofdman, wat spijt me datnu, dat ik u dat verheven genoegen niet kan toestaan![6] Ik heb hen namelijk al zelf opgenomen in mijn eigen weldadigheidplan![7] Maar daar hoeft u niet over in te zitten; u zult nog genoeg armen tegenkomen![8] Als u aan de raad van de wijze jood voor hen gevolg wilt geven, zult uongetwijfeld hetzelfde loon daarvoor mogen verwachten!'[9] De hoofdman boog voor Cyrenius, ging direct naar Jozef toe, en zei:[10] 'Wat zou ik nu nog kunnen doen, nu Cyrenius mij allang is vóór geweest?Waar moet ik nu mijn armen vandaan halen? Ze zijn hier immers van heelOstracine bijeen!'[11] Jozef glimlachte hem vriendelijk toe en zei:[12] 'Wees maar niet bezorgd, beste vriend, want de wereld heeft altijd aan allesméér behoefte gehad dan aan armen![13] Het behoeven immers niet perse blinden, lammen, kreupelen en dergelijkebehoeftigen te zijn![14] Als je daar een beetje oog voor hebt, dan kun je bij huisbezoek van gezinnenheel wat nood ontdekken, en je zult genoeg gelegenheid vinden om wat van jeovervloed bij hen aan de man te brengen![15] Deze stad is immers toch al meer een ruïne dan wat je een aanzienlijkebloeiende stad zou kunnen noemen!

Page 214: De Jeugd Van Jezus

214

[16] Als je eens gaat kijken in de half vervallen woningen van ettelijke burgers,dan zul je direct bemerken, dat je je geenszins over gebrek aan armen kuntbeklagen!'[17] De hoofdman antwoordde nu echter: 'Beste en wijze vriend, daarin moge Udan wellicht gelijk hebben,[18] maar die armen zullen mij weinig opheldering kunnen geven over de op komstzijnde Messias! Bij U vergeleken zijn zij immers even ketters als ik![19] Maar deze armen hebben zoveel wonderlijks aan den lijve ondervonden, datzij mij van lieverlede allerlei hadden kunnen onthullen!'[20] Daar bracht Jozef echter tegen in: 'Ho ho, beste vriend, denk jij soms dat deonthulling van het geestelijke een monopolie van de armen is?[21] In dat geval vergis je je heel erg, want dergelijke ontdekkingen zijn uitsluitendmogelijk voor de liefde in eigen hoofd en hart! Als je de liefde beoefent, dan zal je,vanuit het brandende vuur van die liefde, een licht opgaan; maar niet uit de mondvan de armen!' Met deze uiteenzetting tevreden, vroeg de hoofdman nu verdermaar niet meer wat hij te doen had.

Hoofdstuk 149: Het probleem van het herstel van het oude Carthaagse schipop de Sabbath. De rede van het Kindje over het weldoen op de Sabbath. Degehoorzaamheid van Jozef aan de wet. De wonder-baarlijke reparatie van hetschip door de engelen

[1] Toen de hoofdman dus tevredengesteld was, gaf Cyrenius opdracht aan destadscommandant om voor de volgende dag een schip uit te rusten, waarop dezearmen dan naar Tyrus zouden kunnen worden overgebracht.[2] De commandant moest hem echter ten antwoord geven: 'Hoogheid, bij mijnweten ligt er in de haven nog slechts één schip, een oud Carthaags schip, dat zeeronderkomen is.[3] Hier in deze stad zijn geen scheepsbouwers, slechts een paar tweederangstimmerlui.[4] Het is dus nog maar zeer de vraag, hoe dat schip zou kunnen worden hersteld,want die timmerlieden kunnen hoogstens een vissersvlot vervaardigen!'[5] Cyrenius zei nu: 'Dat is geen probleem; dat regel ik wel![6] Die wijze jood daar is een hoogst bekwaam timmerman, en ook zijn zonen zijndat.[7] Hem zal ik eens om raad vragen; ik ben ervan overtuigd dat hij mij en zeker indit geval de best mogelijke raad zal verschaffen!'[8] Zich meteen tot Jozef wendend, legde Cyrenius hem het probleem voor.[9] Maar Jozef antwoordde: 'Beste vriend, als het nu niet net onzeallerbelangrijkste Sabbath zou zijn, zou het voor mij geen probleem opleveren,maar op Sabbath mogen wij geen arbeid verrichten![10] Misschien zijn hier echter wel timmerlui, die met onze Sabbath niets van doenhebben; die wil ik dan wel instructies geven voor hun werk.'

Page 215: De Jeugd Van Jezus

215

[11] Maar nu kwam het Kindje tussenbeide en zei: ' Jozef, op Sabbath weldoenmag best![12] De viering van de Sabbath bestaat niet zozeer in het heel de dag niéts doen,maar veeleer in het doen van goede werken![13] Mozes heeft weliswaar van de Sabbathviering een voornaam gebod gemaakt,en onnodige en betaalde arbeid gebrandmerkt als schending van de Sabbath, watvoor God een gruwel is,[14] maar Mozes heeft nooit verboden om op Sabbath Gods Wil te doen![15] Nergens staat er in de Wet dat je op Sabbath een broeder te gronde mag latengaan![16] Ik de Heer van de Sabbath, Ik zeg je: Door ook op de Sabbath wel te doen, zulje de Sabbath op de allerbeste manier heiligen![17] Maar, Jozef, als jij het niet aandurft om schijnbaar de Wet van Mozes teovertreden, door dit schip een kleine opknapbeurt te geven, dan zullen Mijndienaren dat wel doen!'[18] Jozef antwoordde: 'Ja mijn goddelijk Zoontje, dat mag dan zo zijn, maar nu ikin het vervullen van de Wet vergrijsd ben, wil ik die niet meer ook niet schijnbaarovertreden!'[19] Hierop riep het Kindje onmiddellijk de jongelingen bij Zich en zei: 'Gaanjullie dan maar om daar Mijn Wil te doen![20] Jozef vindt de Wet belangrijker dan de Wetgever, en ook vindt hij de Sabbathnog voornamer dan de Heer van de Sabbath!'[21] Als met de snelheid van een gedachte verlieten de jongelingen nu de zaal,maakten het schip in minder dan geen tijd in orde, en kwamen ook snel weer terug.[22] Iedereen was verwonderd over zoveel snelheid; velen geloofden dan ook nietdat het schip al zeewaardig zou zijn. Niettemin kwamen er al gauw lieden vanuitde haven om Cyrenius van deze unieke prestatie op de hoogte te stellen. Nu begafhet hele gezelschap zich naar de waterkant om het schip te bezichtigen. Eniedereen was verbaasd over de buitengewone kundigheid van de jongelingen.

Hoofdstuk 150: Het bezoek aan de haven. Het kostbare schip. Cyreniusbedankt Jozef uitvoerig. Het Kindje antwoordt met een verwijzing naar deweldaden jegens de armen

[1] Cyrenius bekeek het schip nu heel nauwkeurig en rekende uit hoeveel mensener wel in zouden kunnen worden vervoerd.[2] Hij concludeerde dat er, zo nodig, met gemak zo'n duizend man in konden.[3] Terwijl hij hiermee bezig was, kon Cyrenius zich er terloops tevens vanovertuigen dat het schip uitzonderlijk degelijk was en sierlijk bovendien.[4] Het zag er allerminst uit als een oud en opgelapt schip; eerder leek het alsof hetuit één stuk was gegoten![5] Geen voeg was er te zien en aan het hout kon men geen jaarringen, geenknoesten, en ook geen vezels of poriën ontdekken.[6] Toen Cyrenius zich, uiteraard met zijn gebruikelijke gevolg, van dit alles had

Page 216: De Jeugd Van Jezus

216

overtuigd, en van het schip weer was teruggekeerd naar het gezelschap op deoever, stapte hij zonder verwijl op Jozef af en zei tegen hem:[7] 'Mijn hooggeachte vriend, jij gelukkigste van alle mensen op aarde, overwonderen verwonder ik me nu al helemaal niet meer , daarvoor weet ik nu immersal te goed, dat voor God alles mogelijk is![8] Zo ben ik er ook helemaal zeker van, dat dit geen opgeknapt en opgelapt schipis, maar een splinternieuw; toch sta ik er niet verwonderd over![9] Want ongetwijfeld is het voor de Heer even gemakkelijk om een completewereld te scheppen als een dergelijk schip. Of is ook de aarde soms niet als eenschip, dat eindeloos veel mensen herbergt op de zee van de oneindigheid?[10] Maar wel denk ik steeds, hoe ik jou die mij nu weer tot zoveel verplicht hebt,deze schuld ooit zal kunnen aflossen![11] Want dit schip was tevoren nauwelijks een pond zilver waard, omdat het meerop een wrak dan op een schip leek: nu is het daarentegen wel meer waard dantienduizend pond goud![12] Het is nu zelfs wel geschikt om er mee via de Herculeszuilen (Gibraltar) naarBrittannië te varen, of er zelfs heel Afrika mee te omzeilen tot Indië toe![13] Eerlijk gezegd is zó'n werk, voor wereldgebruik geschikt, met geen goud tebetalen![14] Dat, beste vriend, is dan ook de reden, waarom ik mijn hersenen pijnig overhet probleem hoe ik je deze schuld ooit zal kunnen terugbetalen![15] En gaf je nu nog maar om goud, dan zou ik zorgen, zowaar jouwen nu ookmijn God leeft, dat je die tienduizend pond binnen zeven dagen zou ontvangen,[16] maar ik weet, dat goud in jouw ogen eerder een gruwel is, en ik vind het maarverdrietig, dat ik jou, mijn grootste vriend, nu iets moet schuldig blijven!'[17] Nu greep Jozef Cyrenius' hand en drukte die tegen zijn borst, waarbij hij ietswilde zeggen, maar oog in oog met deze edele Romein kwamen hem de tranen inde ogen en kon hij niets uitbrengen.[18] Maar nu richtte het Kindje Zich vriendelijk glimlachend op en zei tegenCyrenius: 'Beste Cyrenius Quirinus, dit zeg Ik je naar waarheid: AI had je ookmaar één arme in Mijn Naam opgenomen, dan alleen al zou je meer hebbengedaan, dan wat tienduizend van dergelijke schepen waard zouden zijn![19] Maar nu heb je in korte tijd vele honderden armen geholpen; zodat Ik jeontzettend veel van dit soort schepen zou moeten betalen, als Ik je daarvoorschadeloos zou willen stellen, naar aardse maatstaven gerekend althans.[20] Voor Mij is één mens namelijk meer waard dan een hele wereld vol met zulkeschepen! Zit daarom maar niet over een vermeende schuld in![21] Wat je voor de armen doet, dat doe je tevens voor Mij! Maar daarvoor zal Ikje niet hier, op deze aarde belonen, maar als je zult sterven, zal Ik je ziel opwekkenen Ik zal je dan verheffen tot de waardigheid (en de vaardigheid) van Mijndienaren, die dat schip hebben gerepareerd!'[22] Nu begon Cyrenius te wenen en hij bezwoer dat hij voortaan zijn hele levenzou besteden aan het welzijn van de arme lijdende mensheid.[23] 'Amen,' zei het Kindje nu, terwijl Hij zijn handjes ophief om Cyrenius en hetschip te zegenen.

Page 217: De Jeugd Van Jezus

217

Hoofdstuk 151: Het middagmaal in de burcht. De hoofdman in de stad opzoek naar armen. Bij zijn terugkeer wordt hij door Cyrenius geprezen.Zegenende woorden van het Kindje

[1] Het gezelschap keerde nu terug naar de stad en naar de burcht, waar intusseneen middagmaal volledig naar de joodse voorschriften was klaargemaakt.[2] Een ieder zette zich weer op zijn plaats en genoot van het smakelijke maal.[3] Pas tegen het einde van de maaltijd bemerkte Cyrenius dat de meer genoemdehoofdman niet aan tafel was verschenen.[4] 'Waar zit hij en wat voert hij uit?' vroeg men nu algemeen aan destadscommandant die aan de Romeinse kant van de tafel zat.[5] Cyrenius stelde zijn vraag echter aan zijn vriend Jozef.[6] Jozef gaf hem ten antwoord: 'Maak je over hem maar geen zorgen! Hij isnamelijk de stad in om armen te bezoeken.[7] Daarbij gaat het hem nog méér om innerlijke verlichting dan om de armen zelf![8] Maar dat doet niets af aan zijn streven, want al zoekende zal hij vanzelf dejuiste weg vinden!'[9] Toen Cyrenius dit vernomen had, werd hij heel blij en loofde hij inwendig dezehoofdman.[10] Maar, terwijl het Romeinse tafelgezelschap nog allerlei vermoedensuitwisselde over de mogelijke reden van de afwezigheid van de hoofdman, kwamdie er heel opgewekt aanstappen. Onmiddellijk werd hij dan ook van alle kantenbestormd met duizend en één vragen.[11] De hoofdman, zelf immers een zeer weetgierig vragensteller , vond in hetgeven van antwoorden niet minder genoegen.[12] Hij ging daarom onmiddellijk op Cyrenius toe om zich te verontschuldigendat hij er ditmaal tijdens het middagmaal tussenuit geknepen was.[13] Cyrenius echter reikte hem de hand, en zei:[14] 'Luister eens hoofdman, zelfs al zouden wij intussen tegenover de vijandhebben gestaan, dan nog had je, wat mij betreft, niets goed te maken gehad, als jeje plaats in het gevecht om deze reden zou hebben verlaten![15] Want echt, zoals ik het nu kan zien, doen we meer door wel te doen aan éénmens, dan door voor Rome alle koninkrijken van de hele wereld te veroveren![16] Aan één mens is God meer gelegen, dan aan heel de wereld![17] Tegenover God verrichten we daarmee een veel belangrijker werk: door alsbroeders e.e.a broeder hulp te bieden uit liefde, en dat dan zowel geestelijk alslichamelijk,[18] dan wanneer we tegen duizenden van de meest vervaarlijke vijanden te veldetrekken.[19] Ja, het is zelfs eindeloos veel roemrijker om ten overstaan van God eenweldoener jegens zijn broeders te zijn, dan de allergrootste held van deze dwazewereld!'[20] En het Kindje voegde daar nog aan toe: ' Amen, zo is het, mijn Cyrenius

Page 218: De Jeugd Van Jezus

218

Quirinus![21] En blijf op deze weg, er is geen veiliger weg naar het eeuwige leven dan deze!Want de liefde is het leven zelf! Wie de liefde heeft, die heeft tevens het leven!' Enmet een blik uit Zijn ogen zegende het Kindje zowel Cyrenius als de hoofdman.

Hoofdstuk 152: Toespraak van het Jezuskind bij de overname van de armen.Cyrenius als voorloper van Paulus. De val van Jeruzalem onder het zwaardvan Rome voorspeld

[1] Na dit gebeuren, openden de jongelingen opnieuw het gordijn naar hetzogenaamde Allerheiligste, en het gezelschap begaf zich andermaal naar de armen.Daar-bij richtte het Kindje Zich op om met Zijn ogen de armen te zegenen.[2] Vervolgens keerde Het Zich weer naar Cyrenius, en zei met een bijzonderlieflijke stem tot hem:[3] 'Geliefde Cyrenius Quiri-nus, deze Mijn dienaren, die je hier ziet alszachtaardige jongelingen, houden heel de schepping onder controle.[4] leder hemellichaam, elke zon, moet aan hun geringste wenken gehoorzamen![5] Je ziet dus, dat Ik hun een schier onbegrensde macht heb toebedeeld.[6] En, zoals Ik nu al het geschapene in geregeld beheer heb gegeven, zo draag Ikjou nu hier deze veel grotere levenswerelden over![7] Deze broeders en zusters zijn namelijk waardevoller dan een oneindige ruimtevol werelden en zonnen.[8] Ja, zeg Ik je: één kindje in de wieg betekent méér dan heel de materie in deeeuwige ruimten![9] Daaraan kun je afmeten hoe groot het belang is, dat je bij deze toedeling vanMij ontvangt, en over welk een gróót goed Ik jou het beheer geef![10] Leid dus deze armen met grote liefde, zachtmoedigheid en geduld en langs dejuiste weg naar Mij toe, dan zul je de grootte van Mijn beloning, die je daarvooreens ten deel zal vallen, in heel de eeuwigheid niet kunnen vatten![11] Ik, jouw Heer en God, maak jou hierdoor tot een voorloper in de wereld vande heidenen, opdat hij, dien Ik te zijner tijd tot de heidenen zal zenden, welwillendzal worden ontvangen.[12] Ook tot de joden zal Ik in de toekomst een voorloper zenden,[13] maar dit zeg Ik je daarbij: die zal het heel moeilijk krijgen. Wat hij in hetzweet zijns aanschijns zal moeten bewerkstelligen, dat zul jij in je slaap af kunnen![14] Dat is dan ook de reden, waarom het licht aan de eigen kinderen zal wordenontnomen, en waarom Het in alle volheid aan jullie zal worden gegeven![15] Daartoe leg Ik in jou, als Kind, het zaad, dat Mij eens de boom zal opleveren,waaraan in der eeuwigheid de edelste vruchten zullen groeien voor Mijn Huis![16] Maar de vijgeboom, die Ik reeds in Abrahams tijd heb geplant bij de kinderenvan mijn volk in Salem, een stad, die Ik met eigen handen in Melchizédek hebgebouwd, die vijgeboom zal Ik vervloeken, omdat die niets dan bladerenvoortbrengt.[17] Waarlijk, tot nu toe heb Ik altijd honger gehad! En, hoewel Ik hem vele malen

Page 219: De Jeugd Van Jezus

219

door goede tuinlieden liet bemesten, gaf hij mij toch geen vruchten![18] Nog voordat er een eeuw vervlogen zal zijn, zal deze stad, die Mijn eigenhand voor Mijn eigen kinderen heeft gebouwd, aan jullie, vreemdelingen, ten prooivallen: de zoon van jouw broeder zal tegen Salem het zwaard opnemen![19] Maar, zoals jij nu deze armen aanneemt als kinderen, zo zal ook Ik jullie,vreemdelingen, aannemen als Mijn kinderen en zij zullen de kinderen van Mijneigen volk buiten werpen![20] Houd deze woorden vertrouwelijk in gedachten, en handel er in stilte naar,dan zal Ik je altijd zegenen met de onzichtbare kroon van Mijn eeuwige liefde engenade. Amen!'[21] Bij deze woorden verstomde ieder ander geluid. En de en-gelen lagen methunne aangezichten ter aarde, en niemand waagde het om iets te zeggen of tevragen!

Hoofdstuk 153: De vraag van Cyrenius over het goddelijke Wezen van hetKindje. Jozef probeert een verklaring te geven door middel van het levendewoord Gods in de profeten. Jozef door het Kindje gecorrigeerd

[1] Een poosje later pas nam Cyrenius Jozef terzijde en zei tegen hem:[2] 'Waarde vriend en broeder , heb je gehoord wat het Kindje mij heeft gezegd?[3] En heb je ook gehoord dat Het nu heel openlijk uitsprak: "Ik, jouw Heer enGod?"[4] Als ik daarbij dan ook denk aan Zijn almachtige Wil, en aan de dienaren uit deHemel der hemelen, die hun aangezichten steeds buigen tot op de grond als hetKindje spreekt, dan is dat Kind inderdaad de Enige Eeuwige Ware God, en deSchepper van de Wereld, en van alle dingen die daarop zijn![5] Zeg eens vriend, broeder, wat zeg je wel van deze getuigenis van mij? Zo is hettoch? Of is het anders?'[6] Jozef stond nu zelf wel even vreemd te kijken; weliswaar hield hij het Kindjevoor een regelrechte Zoon van God, maar voor God Zelf hield hij Het niet.[7] Na een poosje zei hij dan ook: 'Het zou iets te gewaagd kunnen zijn om hetKind voor God zelf te houden:[8] Joden zijn nu eenmaal Kinderen van God, dus zijn zij ook Zonen van God.[9] Dat is al zo sedert Vader Abraham, die ook een Zoon van God was, dus zijnook diens nakomelingen dat![10] En dan hebben wij ook nog altijd grote en kleine profeten gehad, die, wanneerzij het woord voerden, spraken in de Naam van God. Via hen sprak God recht envia hen sprak Hij altijd in de eerste persoon.[11] Zo spreekt bijvoorbeeld de Heer door middel van Jesaja: "Want Ik ben deHeer, Uw God, Die de zeeën in beweging brengt, zodat hun golven bulderen. MijnNaam is Heer Zebaoth.[12] Ik leg Mijn woord in uw mond en bescherm u met de schaduw van Mijnhanden, om zo de hemel te planten en de aarde te vestigen, en tot Sion te zeggen:'Gij zijt Mijn Volk!'

Page 220: De Jeugd Van Jezus

220

[13] Ofschoon die profeet dus in de eerste persoon sprak, als ware hij zelf de Heer,was hij toch niet dé Heer; maar het was de geest van de Heer, die op deze maniersprak door de mond van de profeet![14] Ik denk dat dat ook hier het geval is: In dit Kind is God bezig een zeermachtige profeet te verwekken, en Hij spreekt nu reeds zeer vroegtijdig door diensmond, zoals eerder reeds eenmaal door de mond van Samuël, toen die nog eenjongen was.[15] Nu was Cyrenius weliswaar gerustgesteld, maar Het Kindje riep nu Jozef enCyrenius bij Zich, en tegen Jozef zei Het:[16] 'Jozef, terecht meen je dat het de Heer was, Die door de mond van de profetengesproken heeft meestal in de eerste persoon.[17] Maar weet je dan niet wat de Heer ooit, ook bij Jesaja sprak, toen Hij zei:[18] "Wie is het, die van Edom komt, in bloedrode kleren, van Bosra? Stralend inZijn feestgewaden en fier op Zijn geweldige kracht?[19] Ik ben Het, Wiens woord gerechtigheid is, en Die de macht om te reddenheeft.[20] Waarom is dan Uw feestgewaad zo rood, en Uw kleren, alsof Gij de wijnperstreedt?[21] Ik, Ik alléén treed de wijnpers en geen van Mijn volkeren stond Mij bij! Henheb Ik dus in Mijn toorn vertreden; in Mijn gramschap heb Ik hen vertrapt.[22] Daardoor is hun bloedschuld op Mijn gewaden gespat; heel Mijn kleding werdbesmeurd! Ik heb dan ook een dag der wrake beraamd. Ja, het jaar, waarin deMijnen verlost zullen worden, is aangebroken![23] Want toen Ik om Mij heen keek, was er geen helper te zien! Ik was erverbijsterd over dat niemand Mij hielp! Dus moest Mijn eigen Arm Mij helpen, enMijn Toorn ondersteunde Mij daarbij![24] Daarom heb Ik in Mijn Toorn die volkeren vertrapt en hen dronken gevoerd inMijn Gramschap! Hun schuldig bloed heb Ik over de grond uitgestort!"[25] Zeg Mij eens Jozef, ken je Hem eigenlijk wel, Die uit Edom komt, Die er nuis, en Die nu tot jou zegt: "Ik ben het, Die gerechtigheid leert, en Die de Machtheeft om te redden.[26] Nu sloeg Jozef zich met de hand op de borst, en in stilte aanbad hij de Heer inde gedaante van het Kindje.[27] Een ogenblik later zei Cyrenius zachtjes tegen Jozef: 'Broeder, uit dezeoverigens voor mij veel te moeilijke toespraak van het Kindje, lijkt mij nietteminaf te leiden, dat ik gelijk had!'[28] En Jozef antwoordde hem: Ja, inderdaad, je hebt gelijk, maar, nu komt het erpas echt op aan om daarover te zwijgen, als je wilt blijven leven!' Cyrenius borgdeze vermaning diep in zijn hart, en heel zijn leven lang hield hij er terdegerekening mee!

Hoofdstuk 154: De hoofdman stelt Cyrenius een vraag betreffende demilitaire dienst. Cyrenius wimpelt die af. Het gesprek van de weetgierigehoofdman met de heerlijke engel. De hoofdman ziek van liefde

Page 221: De Jeugd Van Jezus

221

[1] Na deze gebeurtenis kwam de hoofdman naar Cyrenius toe om hem te vragenhoeveel manschappen hij die avond bij de burcht moest oproepen.[2] Hij vroeg dit omdat hij wist dat Cyrenius nog diezelfde avond zijn bagage naarhet schip wilde laten brengen, evenals het proviand voor de vele honderden, die hijvan Ostracine zou meenemen naar Tyrus.[3] Cyrenius beantwoordde de blik van de hoofdman met verwondering en zei:'Beste vriend, als ik daar nu pas om denken zou, dan zou ik maar slecht gezorgdhebben![4] En wat betreft de bevoorrading van het schip, waarop de armen vervoerd zullenworden, daarvoor wordt vandaag nog zo goed gezorgd, dat geen van de passagiersiets te kort zal komen.[5] Je hebt immers wel gezien, hoe wonderlijk vlug dat oude Carthaagse schip doordie jongelingen hier werd opgeknapt!?[6] Nu, op dezelfde wijze zal dat ook worden voorzien met alles wat nodig is.[7] En wat mijn eigen schepen betreft, die zijn allang van alles en nog wat voorzienvoor wel een jaar lang, en als de nood aan de man komt, voor wel duizend man.[8] Voor mij hoeft daarvoor dus niet één man te worden lastig gevallen; iedereenkan gewoon zijn normale keizerlijke dienst blijven doen.'[9] Waar Cyrenius doorgaans bijzonder veel aan militaire voorzorgen gelegen was,was de hoofdman daar wat verwonderd over .[10] Hij vroeg dan ook aan Cyrenius: 'Hoogheid, wie zijn dan wel volgens U diejongelingen? Zijn het soms Egyptische goochelaars, of zijn het zoveel alshalfgoden, of beroemde magiërs en sterrenkundigen uit Perzië?'[11] Cyrenius antwoordde: 'Noch het een, noch het ander is juist.[12] Maar, als je perse wilt weten wat die jongelingen zijn, ga dan naar een vanhen toe, en vraag het hem, dan kom je, zonder dat ik erin gemengd word, achter dewaarheid.'[13] Met een buiging trok de hoofdman zich nu terug, en wendde zich tot een vande aanwezige jongelingen met de vraag:[14] 'Als ik U vragen mag, alleraardigste, heerlijke, mooie, mij volledigbetoverende, boven mijn begrip uitgaande, allerheerlijkste, eindeloos tedere, mijntong door Uw onvoorstelbare schoonheid verlammende, uiterst bevalligejongeman![15] Ja maar wat was het ook alweer, dat ik U vragen wilde?'[16] En de engelachtige jongeling, die nu overging tot volledige hemelseschoonheid, zei nu tegen de hoofdman:[17] 'Ja, wat zoudt u dan wel willen weten? Vraag maar op, gij vraaglustige! Graagzal ik u overal antwoord op geven.[18] Maar, door de nu al te grote schoonheid van de engel was de hoofdmanvolledig van de kaart, zodat hij geen woord meer over zijn lippen kon krijgen![19] Toen hij zich echter na een poos je verzadigd had aan de voor hemonbegrijpelijke schoonheid van de engel, was het eerste, waarom hij de jongelingvroeg: een kus![20] Nu kuste de jongeling de hoofdman, waarbij hij hem toevoegde: 'Laat dit voor

Page 222: De Jeugd Van Jezus

222

eeuwig een band tussen ons smeden, en zoekt u voorts liever een nadere relatie opte bouwen met de wijze jood; die zal u heel veel leren begrijpen!'[21] Maar de hoofdman werd zozeer verteerd van liefde voor die engelachtigejongeling, dat hij van pure verliefdheid geen raad meer wist, zodat hij zijn vraagvergat.[22] Deze verliefdheid speelde hem parten tot de avond toe, zodat hij begreep, datdie een beetje een straf was voor zijn ziekelijke vragen stellerij; 's avonds was hijechter weer zichzelf, en had geen zin meer zo'n jongeling te benaderen.

Hoofdstuk 155: Cyrenius bezorgd over de scheepsuitrusting. Engelachtiggoede raad. Cyrenius dankt Jozef en het Kindje. Voorspelling van eenbijzonder reisavontuur

[1] Die avond werd er nogmaals een maaltijd bereid en verorberd, waarnatoebereidselen werden getroffen om de volgende morgen te kunnen vertrekken.[2] Voor zover Cyrenius en diens gevolg wisten, was het nieuwe Carthaagse schipechter nog helemaal niet geladen of voorzien, zodat Cyrenius zich toch heimelijkwel wat zorgen maakte.[3] Maar er trad een jongeling op hem toe, die zei: 'Quirinus, ook heimelijk hoef jeje om niets te bekommeren![4] Datgene, waarover je je zorgen maakt, is namelijk allang geregeld, en wel opde best denkbare wijze.[5] Je moet er nu alleen nog voor zorgen, dat dit huis van je tijdens je afwezigheidgoed beheerd wordt; wij van onze kant zullen voor al het overige zorgdragen, enwij doen dat in de Naam van de Heer God Zebaoth.'[6] Cyrenius geloofde dit, en maakte zich nu verder geen zorgen meer over descheepsaangelegenheden.[7] Hij riep wel de hoofdman bij zich, en droeg hem de leiding over de burcht open het beheer daarover.[8] Nadat de hoofdman dus weer zijn normale dienst had opgenomen,[9] liet Cyrenius de overste nog bij zich komen en verleende hem opnieuw hetbevel over de in deze stad gelegerde troepen.[10] Het was een overste van de Romeinen namelijk in tegenwoordigheid van eenstadhouder niet geoorloofd de troepen naar eigen goeddunken te commanderen; indeze omstandigheid was de stadhouder namelijk om zo te zeggen de enige chef.[11] Alles nu geregeld zijnde, stapte Cyrenius op Jozef toe, en zei:[12] 'Dierbare, ja, ik zou zelfs willen zeggen: heilige Vader en Broeder van me!Wat heb ik jou, en heel in het bijzonder jouw allerheiligste Kindje, toch ontzettendveel te danken[13] Hoe, wanneer en waarmee zal ik ooit in staat zijn deze grote schuld in telossen[14] Jij hebt mij Tullia geschonken en mij op wonderbaarlijke wijze het levengered[15] Ik zou alle wondere weldaden, die jij mij hebt bewezen, niet eens kunnen

Page 223: De Jeugd Van Jezus

223

tellen, alhoewel ik mij hier slechts korte tijd heb opgehouden!'[16] Maar Jozef antwoordde hem: 'Vriend, hoelang is het dan wel helemaalgeleden dat ik zelf in de grootste moeilijkheden verkeerde?[17] Toen ben jij mij als een reddende engel van de Heer tegemoet gezonden![18] En zo wast, van het grote lichaam der totale mensheid de ene handvoortdurend de andere[19] Laten we daar dus maar liever verder over zwijgen! Inmiddels is het avondgeworden. De villa ligt nog een uur gaans van de stad. Laat mij dus maar opbrekenen naar huis gaan.[20] Mijn zegen, en die van de Heer, mogen rijkelijk je deel zijn, en dat geldt ookvoor je reisgezellen; je kunt dus getroost van hier vertrekken[21] Maar, neem wel de drie leeuwen mee op je schip: ze zullen je goed te paskomen[22] Jullie zullen namelijk in een storm terechtkomen En naar Kreta afgedrevenworden, waar roofzuchtige Kretenzers jullie zullen overvallen.[23] Daar zullen de drie leeuwen jullie weer goed van dienst zijn.'[24] Nu werd Cyrenius angstig. Maar Jozef troostte hem en verzekerde hem datniemand van hen ook maar het geringste te lijden zou hebben.

Hoofdstuk 156: Dankbetuiging van Maronius, de drie priesters en Tullia. Devermaning tot zwijgen van Jozef

[1] Vervolgens kwamen Maronius Pilla en de drie priesters naar Jozef toe en zijdankten hem voor alle zo wonderlijke weldaden.[2] Jozef maande hen tot zwijgen over alles, wat zij hier hadden gezien.[3] Maronius en de drie priesters deden daartoe een plechtige belofte.[4] Ook Tullia kwam nu naar voren; zij viel voor Maria op de knieën en barstte intranen uit.[5] Met het Kindje op haar arm boog Maria zich echter naar haar voorover, richtteTullia op en zei tot haar:[6] 'Zij gezegend, in de naam van Hem, Die op mijn arm rust! Blijf dankbaar in jehart en blijf het Kindje indachtig: dan zul je in Hem je geluk vinden![7] Doe een slot op je mond en verraad ons nooit, tegenover niemand![8] Want als de tijd daartoe zal aanbreken, zal de Heer Zich zelf wel aan de wereldopenbaren!'[9] Hierna liet Maria de nog snikkende Tullia gaan.[10] Maar tegen Cyrenius zei Jozef nog: 'Vriend, velen uit jouw gevolg zijngetuigen geweest van talrijke wonderen. Leg hen op, omwille van hun eigenwelzijn, over dat alles te zwijgen![11] Een ieder, die weigert te zwijgen en deze goddelijke zaken voortijdig wil latenuitlekken, zal sterven!'[12] Cyrenius bezwoer Jozef dit te zullen doen en hi j gaf de verzekering, dat nooiten te nimmer iemand iets daarvan te horen zou krijgen.

Page 224: De Jeugd Van Jezus

224

[13] Op zijn beurt tenslotte prees nu Jozef Cyrenius en herinnerde hem aan debeloofde acht kinderen, de vijf meisjes en drie jongens.[14] Het antwoord van Cyrenius was: 'Vriend, dat zal mijn allereerste daad zijn![15] Eén vraag nog slechts, in verband met het feit, dat ik dit jaar nog, vanwegeTullia een keer naar Rome zal moeten gaan![16] Mijn broer, keizer Augustus, zal dan ongetwijfeld nader geïnformeerd willenworden: zoals je weet, heeft hij al een en ander van mij vernomen.[17] Wat moet ik tegen hem zeggen? In hoeverre mag ik deze nobele maninwijden?'[18] Jozef antwoordde hem: 'Mits onder vier ogen, mag je hem wel enigszinsinlichten.[19] Je zult hem er echter op moeten wijzen, dat hij zijn keizerlijke waardigheidslechts dan zal kunnen handhaven in alle rust en orde, als ook hij zwijgt. En datgeldt ook voor zijn nakomelingen of opvolgers.[20] Maar, als hij, bij welke gelegenheid dan ook maar het geringste zou latenuitlekken, zal God hem onmiddellijk straffen![21] Mocht hij zover willen gaan, dat hij zich tegenover de almachtige God zouverheffen, dan zal hij op hetzelfde ogenblik, met heel Rome ten onder gaan!'[22] Voor deze les dankte Cyrenius nog allerhartelijkst. Hierna zegende Jozef hem,en begaf zich vervolgens met al de zijnen op weg naar de villa.

Hoofdstuk 157: Liefdevol gesprek van het Jezuskind met Jacobus. Hoe zwaarhet kan vallen de Heer in zijn hart te dragen. Het Jezuskind vervalt totsprakeloosheid

[1] Toen ze nu buiten de stad geko-men waren, gaf Maria het Kindje over aanJacob, omdat ze er moe van was geworden Het heel de dag op de arm te hebbengehad.[2] Jacob was blij dat hij zijn Lieveling weer eens mocht dragen.[3] Het Kindje sloeg nu Zijn ogen naar hem op en zei: ' Jacob, lieve, jij houdt welerg veel van Mij[4] Maar, als Ik nu eens erg zwaar voor je zou worden, vind je Mij dan nog zoaardig?'[5] Jacob antwoordde: 'Natuurlijk, liefste Broertje; zelfs als Je mijn eigen gewichtzoudt hebben, dan nog zou ik je met van liefde brandend hart op mijn arm dragen.'[6] Het Kindje zei: 'Broederlief, nu direct zal Ik beslist niet te zwaar worden,[7] maar, er komt een tijd, waarin Ik een grote last voor je zal worden![8] Daarom doe je er goed aan je nu reeds in liefde aan Mijn gewicht te gewennen.[9] Als die moeilijke tijd dan straks zal aanbreken, zul je Mijn feitelijke gewichtdan net zo gemakkelijk kunnen dragen, als je Mij nu draagt als Kind![10] Maar ook dit zeg Ik je: AI wie Mij niet eerst zal dragen als Kind, die zal onderMijn volle gewicht bezwijken![11] Wie Mij echter in zijn hart wil dragen, zoals jij nu op je arm, dus als een klein,zwak Kindje, voor hem zal Ik ook straks als Ik volwassen zal zijn, tot een even

Page 225: De Jeugd Van Jezus

225

lichte last worden!'[12] Jacob, die deze verheven woorden niet begreep, vroeg het Kindje nu,liefkozend:[13] 'Maar, allerliefst Broertje van me, Jezus lief, Je wilt Je toch zeker niet straksals man ook nog laten dragen?'[14] Het Kindje zei echter: 'Voor Mij is het genoeg dat jij Mij met al je krachtenliefhebt.[15] Jouw eenvoud heb Ik liever dan de wijsheid van de wijzen, die wel erg knapzijn in het berekenen en voorspellen, maar wier harten Kouder zijn dan ijs.[16] Wat je nu nog niet begrijpt, dat zul je straks, te rechter tijd, wel kunnen vatten,gemakkelijk zelfs![17] Ik ben nu Zelf nog maar een Kind, dat naar Mijn leeftijd eigenlijk nogvolslagen onmondig zou moeten zijn,[18] toch is Mijn tong reeds ontbonden en kan Ik met jou spreken als eenvolwassen man.[19] Als Ik nu zo zou blijven, dan zou Ik zijn als een dubbelwezen: namelijk voorhet oog een kind, en voor het oor een man.[20] Het kan dus zo niet blijven! Ik ga Mijzelf daarom nog een jaar lang hetzwijgen opleggen tegenover iedereen, behalve jou;[21] jij zult mijn stem nog slechts in je hart kunnen horen![22] En als Ik dan weer wel met Mijn mond zal spreken, dan zal je oog Mij al welmannelijker zien worden, maar je oor zal van Mij slechts kinderlijke taalvernemen![23] Dit alles heb Ik je meegedeeld, opdat je je niet aan Mij zoudt ergeren als hetzover is; en zo zij het!'[24] Op dit moment werd het Kindje opnieuw volledig sprakeloos, en Het gedroegZich verder zoals ieder ander kindje van Zijn leeftijd. Inmiddels was nu ook devilla bereikt.

Hoofdstuk 158: Jozefs huisdieren op wonderbaarlijke wijze door de engelenverzorgd. Zijn ijver in het vieren van de Sabbath. Gabriël verwijst hem naarde werkzaamheid van de natuur, óók op Sabbath. De engelen verdwijnen

[1] Toen ze de villa hadden bereikt, gaf Jozef zijn vier oudste zonen onmiddellijkopdracht naar de huisdieren om te zien en ze te verzorgen, waarna ze zich dan teruste moesten begeven.[2] Vlug deden zij wat hun te doen gezegd was, maar even vlug kwamen ze weerterug en zeiden:[3] 'Vader, er is een wonder gebeurd: zowel de runderen als de ezels zijngevoederd en gedrenkt, niettemin zijn hun ruiven nog vol en hun waterbakken totde rand toe gevuld: Hoe kan dat nu?'[4] Jozef ging nu zelf kijken en bevond de zaken zoals zijn vier zonen haddengezegd.[5] Hij ging dus weer terug en vroeg aan de nog aanwezige jongelingen of zij dat

Page 226: De Jeugd Van Jezus

226

soms hadden gedaan, alhoewel het Sabbath was![6] De jongelingen bevestigden zulks, waarop Jozefheel bedenkelijk tot hen zei:[7] 'Hoe kunnen jullie nu dienaren",des Heren zijn, als jullie de Sabbath nietheiligen?'[8] Gabriël gaf ten antwoord: 'Hoe kunt u, zo'n zuivere ziel, ons een dergelijkevraag stellen?[9] Is de dag van vandaag dan soms niet net als de overige voorbijgegaan? Is dezon dan niet op- en ondergegaan zoals op elke gewone dag? En heeft de ochtend-,middag- en avondwind soms niet gewaaid?[10] En hebt u, toen we bij de zee stonden, dan soms niet de gewonegolfbewegingen waargenomen? Zou dan de zee soms geen Sabbath willen vieren?[11] En hoe zit het hiermee: hebt u durven lopen, eten en drinken en ademen, enhebt u uw hart niet verboden te kloppen?![12] Weet u dan niet, u, die zo onder de Sabbath gebukt gaat dat alles wat er in dewereld bestaat en gebeurt uitsluitend gebeurt door de vanwege de Heer aan onsverleende daadkracht. Door ons wordt dat alles geleid en geregeld![13] Als wij nu eens een dag zouden willen rusten, zou dan de hele schepping nietonmiddellijk te gronde gaan?![14] Dus moeten we de Sabbath slechts vieren, door in liefde tot de Heer bezig tezijn, en niet door nodeloos nietsdoen![15] De echte rust in den Heer bestaat dus in de zuivere liefde, die wij in ons hartvoor Hem koesteren, en in onze onophoudelijke daden om de eeuwige orde tehandhaven![16] AI het andere is voor God eigenlijk maar weerzinwekkende menselijkedwaasheid![17] Bedenk dit alles goed, en wees niet bang om op een Sabbath nuttig werk tedoen, dan pas zult u echt op de Heer, Die uwen mijn Schepper is, gaan gelijken!'[18] Na deze toespraak vielen alle jongelingen voor het Kindje ter aarde, en daarnaverdwenen zij.[19] Jozef nam deze woorden zeer ter harte; nadien was hij op de Sabbath lang nietmeer zo vreesachtig als voorheen.

Hoofdstuk 159: Verwondering en onrust van Eudokia over het plotselingverdwijnen van de verrukkelijke jongelingen. Eudokia's nachtelijk heimweenaar Gabriël. Diens plotselinge verschijnen en zijn raad

[1] Toen de jongelingen verdwenen waren, vroeg Eudokia aan Maria wie nu diejongelingen eigenlijk precies geweest waren.[2] Eudokia was namelijk nog heidin en ze wist niets van de hemelse geheimen.[3] Het feit, dat bij deze gelegenheid ook heidenen de engelen hadden kunnen zien,was een gevolg van het daartoe tijdelijk geopend zijn van hun geestelijk oog![4] Het verdwijnen van de engelen betekende dan ook niets anders dan dat dieinnerlijke blik weer was opgeheven.[5] Na het verdwijnen van de jongelingen leek het Eudokia alsof zij uit een diepe

Page 227: De Jeugd Van Jezus

227

droom was ontwaakt.[6] Zij gevoelde zich nu weer helemaal natuurlijk, en alles, wat zij gedurende heeldie dag had gehoord, gezien en gedaan, dat kwam haar nu voor als ware het eenlevendige droom geweest.[7] Bovengenoemde vraag van Eudokia aan Maria is dan ook begrijpelijk en tevergeven.[8] Ze was immers nu weer helemaal natuurlijk, dus heidens.[9] Maria gaf haar als volgt antwoord: 'Eudokia, wij zullen nog lang genoegsamenblijven, dat alles, wat nu nog duister voor je is, langzaamaan duidelijk zalworden.[10] Maar nu ben ik erg moe; laten we dus liever naar bed gaan.[11] Naar de uiterlijke schijn ging Eudokia met deze, als troost bedoelde woordenwel akkoord, maar innerlijk nam haar nieuwsgierigheid alleen maar toe.[12] Jozef sprak nu echter: 'Kinderen, het is al donker geworden. Sluit dus depoorten en gaat naar bed![13] Morgen is het immers ná Sabbath, dan werken we niet, en we zullen alles dannog eens uitvoerig kunnen bespreken![14] Laten we dus de Heer voor de dag van heden loven, en verder doen wat ikjullie heb aangeraden![15] Jacob, jij maakt nog even de wieg in orde, en zorg dat het Kindje inslaapt. Zethet wiegje maar weer naast Zijn moeders bed![16] En Eudokia, ga jij nu naar je slaapkamer en rust maar eens goed uit in deNaam des Heren.'[17] Nu ging Eudokia dadelijk naar haar kamer en naar bed, maar de slaap bleefverre van haar.[18] Te opgewonden was haar vurige hart door dat verdwijnen van de engelen.[19] Ze was namelijk op Gabriël verliefd geworden; doordat het voorwerp van haarliefde nu zo plotseling voor haar ogen verdwenen was, was ze in de war geraakt.[20] Toen iedereen dus rustig sliep, stond Eudokia op, opende een raam en keeknaar buiten.[21] Plotseling stond Gabriël nu voor haar en zei: 'Kom toch tot rust, Eudokia![22] Ik ben namelijk niet een mens, zoals jij, maar ik ben slechts een geest, eenbode van God![23] Maar het Kindje moet je aanbidden, want Dat is de Heer! Hij zal je hart weltot rust brengen!' Nu verdween de engel weer en Eudokia kwam tot rust.

Hoofdstuk 160: Vrolijk spelletje van Jacob met het Kindje. Jozefs berispingen treffend antwoord van Jacob. Eudokia 's droom en haar prachtigegetuigenis voor de Heer

[1] Zoals gewoonlijk was in het huis van Jozef de volgende morgen reeds een uurvoor zonsopgang iedereen druk in de weer, en het Kindje zelf lag heel opgewekt inde wieg te trappelen, terwijl Het zachte zangerige baby geluidjes liet horen.[2] Jacob speelde met het Kindje op de hem eigen manier, waarbij hij de Heer der

Page 228: De Jeugd Van Jezus

228

oneindigheden allerlei bewegingen met de hand voordeed en daarbij zong en floot.[3] Maria lag echter nog te bed en sluimerde. Jozef, in zijn morgengebedverzonken, verweet Jacob min of meer dat hij zo veel lawaai maakte, zonder achtte slaan op het bidden van hemzelf, noch op het feit dat de moeder nog sluimerde.[4] Jacob verontschuldigde zich zeggend: 'Maar Vaderlief, de Heer van Hemel enAarde heeft er plezier in, dat ik mij zo met hem bezighoud.[5] We moeten toch altijd doen, wat de Heer aangenaam vindt![6] Wat ik doe bevalt de Heer, dat ziet u toch; hoe kan dat u dan tegenstaan?[7] En Zijn moeder zou ook zeker niet zo heerlijk sluimeren, indien wij beiden, hetKindje en ik, minder gerucht zouden maken, denk ik.[8] U moet mij dus maar vergeven, Vaderlief, en mij, alhoewel ik in uw ogendikwijls wat uitgelaten doe, maar niettemin de Heer aangenaam ben, verdereverwijten besparen.[9] Jozef antwoordde: ' Ja, ja, alles goed en wel, en ik vind het inderdaad fijn, datje zo goed met het Kindje kunt omgaan,[10] maar je moet toch voortaan niet meer zoveel lawaai maken als je ziet dat nogiemand slaapt, en iemand anders in gebed verzonken is!'[11] Jacob dankte Jozef weliswaar voor deze les, maar stelde nu de volgendevraag:[12] 'Als u, zoals daar net, tot God bidt, tot welke God bidt u dan eigenlijk?[13] Naar wat ik nu over dit Kindje weet, kan er onmogelijk ergens, waar dan ook,een grotere of echtere God bestaan dan dit Kindje is, gezien de zeer duidelij-kegetuigenissen uit de Hemel![14] En als dat het geval is volgens de profeten en volgens de vele wonderen, dieervan getuigen?![15] Bij de profeten heet het: "Wie is het, Die van Edom komt? In bloedrodekleren, van Bosra? Stralend in Zijn feestgewaden? En trots op Zijn geweldigeKracht? Ik ben Het, Wiens Woord Gerechtigheid is. En Die de Macht heeft om teredden.[16] Vader, gisteren nog heeft het Kindje tegenover u deze woorden op Zichzelfbetrokken! Wie kan Het dan zijn? Een mens kan zoiets toch zeker niet van zichzelfzeggen?! En toch: er is maar een God.[17] Wie is dan volgens u het Kindje dat zegt: "Ik ben Het, Die Gerechtigheid leerten Die Macht heeft om te redden."?!'[18] Hierdoor was Jozef werkelijk overrompeld. Hij zei: 'Werkelijk Jacob, je hebtgelijk! Jij bent er daar naast de wieg nog dichter bij, dan ik hier op mijn bidstoel!'[19] Terwijl hij dit zei, kwam helemaal in trance van verrukking Eudokia haarkamer uit, mooi als het morgenrood! Ze viel voor de wieg op haar knieën enaanbad het Kindje![20] En, nadat ze zo een half uurtje gebeden had, stond ze op en zei: ' Ja ja, Ualleen bent Het en verder is er géén![21] Vannacht heb ik in een droom aan de hemel een zon gezien die leeg was, enmaar weinig licht gaf.[22] Maar vervolgens zag ik op aarde dit Kindje, stralend als duizend zonnen! VanHem uit ging er een krachtige straal in de richting van die lege zon, die daardoor

Page 229: De Jeugd Van Jezus

229

volledig doorlicht werd![23] En in die straal zag ik de engelen, die hier waren, op en af gaan; het waren erontelbaar velen; hun blikken waren onophoudelijk gevestigd op het Kindje! Watwas dat een heerlijk gezicht!'[24] Nu kwam ook Jozef uit zijn bidhoek te voorschijn om zich helemaal aan hetKindje te wijden. Voortaan bad hij veelvuldig bij de wieg.

Hoofdstuk 161: Lieflijke morgen in Jozefs huis. Maria en Jozef maken zichzorgen over het spraakverlies van het Kindje. Maria neemt de proef op desom. Jozefs edelmoedigheid jegens een blinde. Jacob geneest hem

[1] Door dit voorval was ook Maria wakker geworden. Ze wreef zich de slaap uitde ogen, stond op, waste zich en kleedde zich in het zijkamertje aan.[2] Een poosje later kwam zij te voorschijn, zo stralend schoon, zo mooi en goed,zo deemoedig overgegeven aan Gods Wil, dat ze op een Hemelse Engel geleek![3] Ze wenste Jozef goedemorgen en kuste hem, daarna omhelsde zij Eudokia enkuste ook haar![4] Na deze bijzonder hartelijke begroeting, die bij de oude Jozef steeds een paartranen van vreugde deed vloeien, knielde Maria zich innerlijk volledigverdeemoedigend bij de wieg neer en gaf ze het Kindje de borst, terwijl ze intussenbad.[5] Toen het Kindje genoeg gedronken had, liet Maria vlug een koel badjeklaarmaken waarna ze, zoals gebruikelijk, het Kindje in bad deed.[6] Het Kind je trappelde er vrolijk op los terwijl Het ijverig Zijn ongearticuleerdegeluidjes liet horen.[7] Toen het Kindje aldus gebaad, afgedroogd en in schone kleertjes en kousjesgehuld, volledig verzorgd was,[8] vroeg Maria Hem of de schone kleertjes fijn waren, en of alles in orde was zo.[9] Ze wist immers niet anders, dan dat het Kindje kon spreken, en datgoddelijkwijs ook nog; maar ze wist niet en behalve Jacob wist niemand dat, dathet Kind je Zichzelf weer onmondig had gemaakt.[10] Iedereen vond het dus vreemd, dat het Kindje op de vragen van Maria geenantwoord gaf.[11] Nu sméékte Maria op indringende wijze het Kindje toch alsjeblieft iets tezeggen maar het Kindje liet slechts Zijn kinderstemmetje horen en van woordenvormen was geen sprake meer![12] Dit verontrustte Maria zowel als Jozef, en zij peinsden of niet misschien deengelen het goddelijk Kindje's nachts naar de Hemel konden hebben gebracht, enin de plaats daarvan een heel gewoon kind in de wieg konden hebben gelegd.[13] Het idee, dat kinderen soms kunnen worden omgewisseld, was de jodennamelijk allerminst vreemd.[14] Maria en Jozef bekeken het Kindje dan ook heel angstig of het nog Hetzelfdewas.[15] Maar ze konden niet de geringste afwijking ontdekken, noch aan het hoofdje,

Page 230: De Jeugd Van Jezus

230

noch ook aan enig ander lichaamsdeel.[16] Plotseling kreeg Maria een inval, ze zei: 'Dit badwater mag niet wordenweggegooid! En zoek een zieke voor mij op en breng die hierheen,[17] want tot dusverre heeft dat water steeds een wonderbaarlijke heilzame krachtgehad,[18] als dus een zieke erdoor genezen wordt, dan staat vast, dat we nog ons eigenKindje hebben! Wordt hij niet genezen, dan heeft het God de Heer behaagd om onseen ander Kind je te geven in plaats van Het Zijne!'[19] Jacob wilde nu iets in het midden brengen, maar innerlijk werd hem dat doorhet Kindje uitdrukkelijk verboden, zodat hij zweeg.[20] Onmiddellijk stuurde Jozef nu zijn oudste zoon de stad in om daar een zieke tezoeken.[21] Anderhalf uur later kwam hij terug en bracht een blinde man mee. Maria wieshem met het badwater de ogen, maar het licht zijner ogen kreeg hij niet![22] Toen zij dit bemerkten, werden Maria, Jozef en de vier andere zonen, alsookEudokia erg treurig; alleen Jacob bleef opgewekt. Hij nam het Kindje op de arm enliefkoosde Het.[23] In de veronderstelling dat hij ertussen genomen was, mopperde de blinde man.[24] Jozef echter troostte hem met de toezegging dat hij hem als schadeloosstellingvoor de veronderstelde fopperij levenslang zou doen verplegen, waardoor hij kalmwerd.[25] Toen echter viel Jacobs opgeruimdheid aan Jozef op, die dat aan de kaakstelde, als ware dat een zonde tegenover zijn vader![26] Maar Jacob verdedigde zich door te zeggen: 'Ik ben opgewekt omdat ik weetwat er aan de hand is, en jullie treurt omdat jullie het niet weet! Toch zouden ookjullie moeten weten, dat men God niet op de proef mag stellen!'[27] Vervolgens ademde Jacob nu de blinde in het gezicht, en op hetzelfde momentwerd die ziende! Nu keek iedereen stomverbaasd naar Jacob, er nu helemaal nietsmeer van begrijpend.

Hoofdstuk 162: Jozef speurt naar de oorzaak van Jacobs geneeskracht enverhoort hem. Jozefs twijfel en de kundige antwoorden van Jacob

[1] Een poos je later ging Jozef naar Jacob toe om hem te vragen, vanwaar hij inzijn adem een dergelijke kracht had verkregen.[2] Jacob antwoordde: 'Vaderlief, in mijn hart hoorde ik een Stem, die tot mij zei:[3] " Adem de blinde in het gezicht, dan zal hij weer zeer helder kunnen zien!"[4] Ik geloofde vast aan die Stem binnen in mij, en handelde ernaar en nu ziet deblinde![5] Jozef sprak: 'Wat je zegt zal zeker waar zijn,[6] maar waar kwam die machtige Stem in jou dan wel vandaan? Hoe heb je diegehoord?'[7] Aldus aan de tand gevoeld, zei Jacob nu: 'Maar Vaderlief, u ziet toch wel, Wienu op mijn arm met mijn lokken speelt?!

Page 231: De Jeugd Van Jezus

231

[8] Ik denk dat Hij het is, Die zo wonderlijk in en tot mij heeft gesproken![9] Maar Jozef zette zijn verhoor voort:[10] 'Denk jij dan dat het Kindje nog het Echte is? Denk jij niet ook dat Het isomgewisseld?'[11] En Jacob sprak: 'Wie of welke macht zou dan in staat moeten zijn om deAlmachtige te kunnen omruilen?[12] Als de engelen telkens op hun knieën vielen als het Kindje op Zijnwonderlijke manier ging spreken, hoe zouden zij dan zó met de Almachtigekunnen omgaan?![13] Ik voor mij houd het Kindje dus voor het eerste en echte, en dat doe ik metdezelfde vaste overtuiging, als waarmee ik nooit geloofd heb in omruiling vankinderen!'[14] Jozef sprak: 'Zoonlief, ik vind dit getuigenis van jouw geloof helemaal niet zoindrukwekkend:[15] Immers, David zelf zegt: "Waarop zinnen de heidenen, en waarom spreken demensen zulke onzin?[16] Koningen verheffen zich en machtigen beraadslagen onder elkander tégen deHeer en Zijn Gezalfde, en zij zeggen:[17] Laat ons onze boeien verbreken en Zijn koorden wegwerpen!"[18] Kijk, mijn jongen, dat zijn geestelijk geladen woorden. Die koningen, dat zijnde machten, die grote rijken van onzichtbare machten regeren! En wat voeren diein hun schild? Waarover hebben zij het eigenlijk?[19] Kan dit dan geen aanwijzing inhouden van de mogelijkheid dat zij hun handenopheffen tegen de Heer Zelf? De hand aan Hem slaan?'[20] Jacob antwoordde: ' Ja zeker zou dat kunnen, als de Heer dat zou gedogen![21] Maar luidt niet de vraag aan het begin van dat gezang: "Wáárop zinnen deheidenen, en wáárom spreken de mensen zulke onzin?"[22] Zou het dan ook niet zo kunnen zijn, dat David daarmede de ontoereikendheidaanduidt van die machten tegenover de Heer?[23] Want verderop luidt het: "Maar Hij, Die in de Hemelen woont, lacht om henen spot met hen![24] De tijd komt, dat Hij tegen hen Zijn toorn zal doen woeden, en dat Hij hen zalverschrikken met Zijn wraak!"[25] Vader, ik denk, dat ik mijn geloof heel goed kan rechtvaardigen met dezetwee strofen van de grote zanger Gods![26] Zij verzekeren mij voldoende dat de Heer te allen tijde Heer blijft, en dat HijZich niet laat omwisselen!'[27] Jozef was hogelijk verbaasd over de wijsheid van zijn zoon; hij nam opnieuwhet Kindje als het Echte aan, en hij loofde en prees God voor de afloop!

Hoofdstuk 163: Over de soort van arbeid, die Jozefs zoons verrichten. Maria'skunstvaardigheid, Eudokia's vlijt. De aankomst van de acht kinderen uitTyrus. Edelmoedige boodschap van Jozef aan Cyrenius. Maria onderwijst de

Page 232: De Jeugd Van Jezus

232

acht kinderen

[1] Zo kwam dus in Jozefs huis alles weer terug in de normale orde.[2] Jozef en zijn zoons maakten uit hout allerlei gebruiksvoorwerpen en zeverkochten die tegen billijke prijzen aan bewoners van de stad.[3] Uiteraard verrichtten zij daarnaast hun overige huiselijke werkzaamheden.[4] Maria en Eudokia deden de huishouding. Zij maakten ook kleding en somstevens sierkunst voor de rijke families in de stad.[5] Maria was namelijk bedreven in kunstspinwerk, en ze breide kledingstukken.[6] Eudokia kon zeer goed naaien en uitstekend borduren.[7] Hiermede verdiende het gezin regelmatig wat het nodig had en bovendien nogvoldoende om zo nodig anderen te kunnen bijstaan.[8] Drie maanden later pas kwamen de acht kinderen uit Tyrus aan, onderbegeleiding uiteraard van vertrouwde vrienden van Cyrenius.[9] Zij brachten een bedrag aan kostgeld mee, dat wel achthonderd pond goudbedroeg.[10] Daar was Jozef echter niet gelukkig mee, hij zei: 'Ik neem wel de kinderenaan, maar dat geld wil ik niet, want daarop ligt de vloek des Heren.[11] Neemt u dat dus maar weer mee terug voor Cyrenius; hij zal best begrijpenwaarom ik het niet kan en mag aannemen![12] Breng hem echter wel mijn zegen over en mijn groeten,[13] en zeg hem, dat ik hem op zijn terugreis in de geest heb begeleid, en getuigewas van alles, wat hem is overkomen,[14] en dat ik hem heb gezegend, telkens als gevaren hem bedreigden.[15] Over het verlies van de drie dieren op het eiland Kreta moet hij zich geenzorgen maken; want de Heer, Die hij kent, heeft het zo gewild!'[16] Toen zegende Jozef de vrienden van Cyrenius en nam met vreugde de achtkinderen op, die zich in Jozefs gezin direct begonnen thuis te voelen.[17] Cyrenius' vrienden namen het goud dus weer mee, en vertrokken met spoedterug naar Tyrus.[18] Jozef prees God voor het geschenk van deze kinderen; hij zegende hen enstelde hen onder de hoede van Maria, die doordat zij in de Tempelonderricht hadontvangen in alle mogelijke vakken de bevoegdheid had van hoofdonderwijzeres.[19] Zij leerde de kinderen dus lezen en schrijven in het Grieks, Hebreeuws enLatijn.[20] Deze drie talen moest namelijk in die tijd bijna iedereen kunnen spreken en zomogelijk, voor noodgevallen ook kunnen schrijven; Latijn was in die tijd daar watnu het Frans is: in een wat betere opvoeding mocht het niet ontbreken.

Hoofdstuk 164: Een rustig jaar in Jozefs huis. Wonderbare genezing doorJacob van een bezeten jongen uit een Moors gezin, in opdracht van hetJezuskind

Page 233: De Jeugd Van Jezus

233

[1] Sedertdien ging het in Jozefs huis heel rustig toe en gebeurde er nietsbijzonders.[2] Deze rustperiode duurde ruim een jaar. Het Kindje kon nu al lopen en praten,en Het speelde al regelmatig met de andere kinderen.[3] In deze tijd kwam er eens een Moorse familie bij Jozef aan huis, die een ernstigziek kind hadden.[4] Dit gezin had namelijk in de stad vernomen, dat er in dit huis een wonderdokterverblijf hield, die alle ziekten genas.[5] Het zieke kind nu was een jongen van tien jaar, die door een boze geestvreselijk werd gekweld.[6] Die geest liet de jongen geen dag en geen nacht met rust, gooide hem van linksnaar rechts, stompte hem in de buik, en veroorzaakte hem ondragelijke pijnen.[7] Soms joeg hij hem het water in, soms in het vuur![8] Maar toen die geest zich in Jozefs huis bevond, hield hij zich kalm, en deedniets opvallends.[9] Jozef vroeg aan de vader van de jongen, die Grieks verstond, wat er met deknaap aan de hand was.[10] Haarfijn vertelde de vader wat er met de jongen, van het begin af aan wasgebeurd.[11] Nu riep Jozef Jacob bij zich, die zich als nu zestienjarige gewoonlijk met hetKindje bezig hield; hij vertelde hem wat dat Moorse gezin te verduren had.[12] Door medelijden daartoe bewogen, ging Jacob naar het Kindje toe, drukte Hetaan zijn hart en sprak in gedachten met Hem.[13] Maar het Kindje sprak duidelijk verstaanbaar in het Hebreeuws:[14] 'Broeder, Mijn tijd is nog lang niet gekomen, maar ga jij maar naar die ziekeknaap toe, wiens geslacht het teken van Kaïn draagt.[15] Je moet, met de wijsvinger van je linkerhand zijn borstkas aanraken, dan zalde boze geest de jongen voor altijd verlaten!'[16] Jacob ging nu dadelijk naar hem toe en deed wat het Kindje hem hadopgedragen.[17] Nu maakte de boze geest zich voor de laatste maal meester van de jongen, enschreeuwde:[18] 'Wat wilt gij, Verschrikkelijke, dan nu met mij? Waar moet ik heen? Drijft Umij nu al voortijdig uit mijn woning?!'[19] Jacob antwoordde hem: 'De Heer wil het! De zee is niet ver van hier; daar zulje moeten huizen in de bodem, waar die het diepste is. De modder zal voortaan jewoning zijn.'[20] Op hetzelfde moment verliet de geest de jongen, en die werd op slag gezond.[21] Nu wilde de familie Jozef belonen, maar Jozef nam niets aan en liet de familiein vrede vertrekken, terwijl hij God voor de wonderbaarlijke genezing van dejongen loofde.

Hoofdstuk 165: Een half jaar durende onderbreking van de periode derwonderen. Jezus als vrolijk Knaapje. Bezoek van Jacob aan de goede visser

Page 234: De Jeugd Van Jezus

234

Jonatha. St. Christoffel, ofwel: een wereldzware Last, het Kindje te dragen.Terugtocht met Jonatha

[1] Weer ging er een half jaar in volledige rust voorbij, waarin nietswonderbaarlijks gebeurde.[2] Daartoe door Zijn Innerlijke Kracht in staat gesteld, vermeed het Kindjezorgvuldig alles, wat aanleiding had kunnen vormen tot een of andere wonderdaad.[3] Het was opgewekt en als de andere kinderen daar tijd voor hadden, speelde Hetmet hen.[4] Het liefste ging Het om met Jacob en, als ze alleen waren, babbelde Het methem, en wel heel verstandig![5] Maar met de andere kinderen babbelde Het zo, als alle kinderen van twee jaardat doen.[6] In die streek leefde ook een geëmigreerde jood, die in de vlakbij gelegen zeeplacht te vissen, en die daarvan zijn beroep had gemaakt.[7] Deze jood was bijzonder fors gebouwd en zo sterk als een reus.[8] Op een vrijdagmorgen ging Jacob met toestemming van Jozef, deze joodbezoeken, samen met het Kindje. Hemelsbreed woonde hij een goed uur lopen vanhet huis van Jozef.[9] Deze wandeling maakte Jacob, omdat deze jood hem daartoe al vaker haduitgenodigd, en omdat het Kindje hem heimelijk had ingegeven dat te doen.[10] Toen Jacob nu, vergezeld van het Kindje bij het huis van de visser aankwam,was deze daar bijzonder blij over. Dadelijk zette hij hem dan ook een heerlijkbereide vis voor.[11] Jacob at met smaak, en liet ook zijn Broertje kleine fijne stukjes proeven.[12] Het Kindje at ook met kennelijke eetlust de kleine stukjes op, die Jacob inZijn mondje stak.[13] Dit verheugde de visser zozeer, dat hem tranen in de ogen kwamen.[14] Maar Jacob wilde al weer gauw naar huis.[15] De visser vroeg hem echter nadrukkelijk de hele dag te blijven.[16] 'Dan zal ik je vanavond, samen met je broertje wel naar huis dragen![17] Want als je langs de oever van deze zeearm, die heel ondiep is, zou moetenomlopen zou je wel anderhalf uur nodig hebben.[18] Maar ik ben bijna twee vademen lang; het water komt mij op de diepsteplaatsen maar net tot mijn middel.[19] Als ik jou en je broertje dus op mijn arm neem, kan ik de zee arm doorwaden,en dan kan ik jullie, met bovendien een flinke portie lekkere vis, in een kwartiertjethuisbrengen!'[20] Maar nu zei het Kindje: 'Dat kunt u nu wel willen, Jonatha, maar, wat gebeurter als ik en mijn broer u eens te zwaar zouden worden?'[21] Nu moest Jonatha lachen en zei: 'Maar lieverdje, als je honderd keer zo zwaarwas als je in werkelijkheid bent, dan zou ik jullie nog gemakkelijk kunnen dragen!'[22] Maar het Kindje bracht daar tegen in: 'Dan moeten we eerst maar eens eenproef nemen: probeer Mij maar eens alléén heen en terug over de zeearm te dragen,die hier nog geen honderd meter breed is, dan zal wel blijken, hoe het er met uw

Page 235: De Jeugd Van Jezus

235

kracht voor ons tweetjes uitziet!'[23] Hier ging Jonatha dadelijk op in, en, met toestemming van Jacob, nam hij hetKindje op zijn arm en doorwaadde met Hem de zeearm.[24] Heen ging het nog wel tamelijk goed, alhoewel Jonatha zich al hogelijkverbaasde over het gewicht van het Kindje.[25] Maar teruggaande werd het Kindje zo zwaar, dat Jonatha genoodzaakt waseen stevige balk te pakken; daarop steunend wist hij het Kind je slechts met degrootste inspanning ternauwernood op de andere oever te brengen![26] Toen hij die bereikte zette hij het Kindje onmiddellijk op de oever waar Jacobstond te wachten, en zei: 'In Godsnaam, wat heeft dat te betekenen? Zwaarder dandit Kind kan heel de wereld niet zijn!'[27] Lachend zei het Kindje nu: 'Dat klopt! Je hebt nu dan ook veel méér gedragen,dan wat heel de wereld te betekenen heeft!'[28] Jonatha, nog niet eens op zijn verhaal, vroeg: 'Hoe moet ik dat opvatten?'[29] Waarop Jacob antwoordde: 'Beste Jonatha, als u nu de vis neemt en ons danover het droge naar huis begeleidt en dan de nacht bij ons doorbrengt, dan zal umorgen daarover wel een licht opgaan.[30] Nu pakte Jonatha drie bakken van zijn allerbeste vis, en nog diezelfde morgenbegeleidde hij het tweetal naar Jozefs huis, die hem met veel vreugdeverwelkomde; in hun jeugd waren ze namelijk nog schoolvrienden geweest.

Hoofdstuk 166: Jonatha bij zijn jeugdvriend Jozef. Het verhaal van Jonatha.Zijn vragen over het bijzondere Kindje Jezus. Jozefs mededelingen over hetKindje. Ootmoed en liefde van Jonatha jegens het Kindje en zijn gebed

[1] Jonatha reikte Jozef de drie bakken vis en maakte hem daar erg blij mee, wantJozef hield erg veel van vis.[2] Hierna zei hij tegen Jozef: 'Beste vriend uit mijn jeugdjaren, vertel mij eens,wat jij toch wel voor een Kind hebt![3] Het zal toch zeker niet ouder zijn dan een jaar of twee, drie; toch spreekt Het alzo verstandig als een volwassen kerel![4] Ik had Jacob heel de dag bij mij willen houden, en hen dan 's avonds, wadenddoor de zee-arm, thuis willen brengen. Ik, die toch in staat ben om onder mijnarmen twee ossen te dragen, zoals jij pat twee lammetjes zou kunnen, zou hen dan,uiteraard, gedragen hebben.[5] Toen ik mijn wens om dat te doen aan Jacob te kennen gaf, werd ik door hetKindje aangesproken, Dat tot mijn niet geringe verbazing zei:[6] Jonatha, je wilt dat nu wel, maar, als wij jou nu eens te zwaar zouden worden?"[7] Je begrijpt wel dat ik, in het bewustzijn van mijn kracht, bij het horen van zo’nnaïef bezorgde vraag moest lachen![8] Maar toen zei het Kindje weer, dat het dan maar eens moest wordengeprobeerd: ik moest maar eens trachten het Kindje alleen heen en terug door dezeearm te dragen, om mezelf ervan te overtuigen, dat het mij niet te zwaar zouworden!

Page 236: De Jeugd Van Jezus

236

[9] Met goedvinden van Jacob nam ik het Kindje op mijn arm, en droeg Het doorhet water.[10] Heen ging het nog wel, maar terug moest ik een stok pakken om op testeunen. Slechts ternauwernood bereikte ik, na de allergrootste inspanning van heelmijn leven, de overkant![11] Want werkelijk, beste vriend, je kunt me geloven of niet, het Kind was zoontzettend zwaar dat ik dacht een hele wereld op mijn arm te dragen![12] Toen ik de oever bereikt had en het Kind je vlug aan Jacob overreikte, en eenogenblikje stond bij te komen,[13] vroeg ik Jacob intussen hoe het mogelijk was, dat dit Kind zwaarder dan dehele wereld scheen te zijn.[14] En weer sprak het Kindje zonder dat Hem iets gevraagd was:[15] dat ik meer gedragen had dan een hele wereld![16] Waarde vriend, je zoon Jacob is van dit alles getuige geweest, daarom zou ikje nu wel willen vragen:[17] Om Godswil, wat voor een Kind heb jij eigenlijk? Dat kan beslist geengewoon natuurlijk Kind zijn!'[18] Nu sprak Jozef tot Jonatha: , Als je zou kunnen zwijgen als het graf, omdatanders je leven in groot gevaar zou komen, dan zou ik jou, die toch mijn oudebeste vriend bent, daarover wel iets kunnen vertellen.'[19] Jonatha bezwoer hem nu: 'Liever zou ik duizendmaal de vuurdood ondergaan,dan dat ik jou ook maar in het geringste zou willen verraden: dat zweer ik bij Goden bij alle Hemelen!'[20] Toen nam Jozef hem mee naar zijn lievelingsheuvel en vertelde hem heel degang van zaken met het Kindje, waarvan Jonatha tevoren geen jota had geweten.[21] Toen Jonatha dat alles, in beknopte vorm had vernomen, knielde hij neer omvanaf die heuvel het Kindje te aanbidden, Dat daar juist temidden van de andereacht kinderen ronddolde.[22] Aan het eind gekomen van zijn langdurig gebed, zei hij tenslotte: '0Heerlijkheid der Heerlijkheden, mijn God, mijn Schepper heeft mij een bezoekgebracht! Hem, Die alle werelden en alle Hemelen schraagt. Hem heb Ik op mijnarm gedragen! O eindeloze genade der genade! Gij Aarde, zijt gij deze genade welwáárd?! Ja nu begrijp ik de woorden van dat Godskind: "Je hebt méér gedragendan een wereld!", Toen werd Jonatha stil, en van pure verrukking kon hij een uurlang geen woord meer uitbrengen.

Hoofdstuk 167: Jozef nodigt Jonatha gastvrij uit. Jonatha voelt zich bezwaarden bekent zijn zondigheid. Goede raad van Jozef. Het Kindje geeft devoorkeur aan Jonatha's hartelijke liefde boven stoffelijke waarden. Jezus'getuigenis voor Jonatha

[1] Nadat Jonatha zijn godsvrucht zo levendig had geuit, zei Jozef tegen hem:[2] 'Beste vriend, jij woont, met je drie knechten, helemaal alleen in je hut.[3] Het is vandaag vóór-Sabbath; je zult dus vandaag wel geen vis meer gaan

Page 237: De Jeugd Van Jezus

237

vangen; blijf vandaag toch, en morgen als het Sabbath is bij mij!'[4] Jonatha antwoordde: Ja, als het Godskind hier niet was, dan, broederlijkevriend, zou ik hier wel graag blijven,[5] Maar weet je, ik ben helaas een zondig mens; ik ben een onreine in al mijngelederen![6] Sedert ik tussen de heidenen leef, heb ik nauwelijks nog aan de Wet van Mozesgedacht, en ik heb meer heidens geleefd dan joods![7] Ik kan dus niet daar verblijven, waar de Allerhoogste woont!'[8] Jozef sprak nu: 'Broeder, je motieven zijn juist, maar hier bij mij worden dieniet aanvaard![9] Want de Heer, Die Zich tegenover de heidenen steeds zo genadig toont, zalZich tegenover jou nog genadiger tonen, want jij bent een rouwmoedige jood![10] Je hoeft alleen maar van Hem te houden, dan kun je erop rekenen, dat de Heerook van jou houden zal, en wel veel meer dan je zou mogen verwachten ![11] Je moet namelijk weten, dat die acht kinderen, en ook Eudokia nog heidenenzijn en toch gaat het Kindje met hen om en heeft hen boven alles lief![12] Ook jou zal Het dus wel liefderijk opnemen, en Zich met jou, als ware je Zijnbeste vriend, bezighouden!'[13] Nu vatte Jonatha moed en hij ging met Jozef de heuvel af en de woningbinnen, waar inmiddels het middagmaal al klaar stond.[14] Jozef riep dus iedereen aan tafel. Maria nam het Kindje en, zoals gebruikelijk,nam zij aan tafel naast Jozef plaats.[15] De pap, die voor Hem bestemd was, wilde het Kindje echter niet eten.[16] Dat maakte Maria ongerust, ze dacht dat er met het Kindje iets niet goed was.[17] Maar het Kindje zei: 'Geen zorg over Mij, maar:[18] zie je, Jonatha heeft voor Mij betere spijs meegebracht: dáár wil Ik van eten,en die zal Mij pas echt verzadigen!'[19] Maria dacht natuurlijk direct dat Hij de vis bedoelde, die pas later op tafel zoukomen,[20] maar het Kindje zei: 'Maria, u hebt Mij niet goed begrepen![21] Ik bedoel de vis helemaal niet, hoewel die natuurlijk beter zal smaken dandeze melk van gisteren, die al zuur geworden is, en die Joël heeft genomen inplaats van verse, om voor Mij daarvan pap te koken![22] Neen, Ik bedoel de grote ootmoed en de grote liefde in het hart van Jonatha:Die heeft hij Mij trouwens zonder Mij te kennen al vaker bewezen.[23] U moet weten, Maria, Jonatha is, wat zijn spieren betreft, een krachtig mens,maar, de liefde in zijn hart is nog veel sterker![24] Zijn liefde tot Mij, dat is de krachtige kost, die Mij nu verzadigt! Oók van zijnvis wil Ik natuurlijk wel eten, maar die zure pap, die lust Ik niet!' Hierover wasJonatha zo gelukkig, dat hij in luid geween uitbarstte.

Hoofdstuk 168: Over de door Joël slecht bereide pap. Verwijten van Maria enJozef. Het Kindje heeft echter consideratie met Joël. Opvoedingswenken

Page 238: De Jeugd Van Jezus

238

[1] Nu pas proefde Maria van de pap, die Joël voor het Kindje had klaargemaakt:ze bevond hem werkelijk zurig en ranzig, zoals dat met griespap het geval kan zijn.[2] Ze liet Joël, die in de keuken nog druk bezig was met vis bakken, bij zichkomen.[3] Toen hij kwam zei de moeder ernstig: ' Joël, proef jij die pap eens even![4] Heb jij dan voor het Kindje zo weinig respect en voor je vader Jozef en ookvoor mij, je vaders trouwe gemalin, dat je me zo iets durft aandoen?![5] Geven onze koeien en geiten dan soms geen vérse melk meer?[6] Waarom heb je melk van gisteren genomen, die al zuur geworden is? Koud kunje die nog wel drinken, als je dorst hebt, maar gekookt niet. Vooral voor kinderenwordt ze dan slecht te verteren!'[7] Nu kwam ook Jozef proeven, en die wilde Joël al een flinke uitbrander geven.[8] Maar toen zei het Kindje: Jullie mensen ook! Waarom moeten jullie Mij tochaltijd weer overtroeven?[9] Is wat Ik over Joël opmerkte soms niet voldoende? Waarom moeten jullie hemdan na Mij ook nog eens grondig de les lezen?![10] Denken jullie soms dat jullie strengheid Mij welgevallig is? Niets ervan! Onee, mij bevalt alleen liefde, zachtmoedigheid en geduld![11] Door onachtzaamheid heeft Joël inderdaad een laakbare fout gemaakt.[12] Daarvoor heb Ik hem door Mijn aanmerking al gestraft, en die straf isvoldoende. Waarom dan nog die verdere verwijten en een huis vol druktedaaroverheen?[13] Een vader kan er wel goed aan doen als hij kleinere kinderen, als die lelijkdoen, er met de roede van langs geeft, maar volwassen zonen: voor hen moet hijsteeds trachten een wijze en zachtaardige leraar te zijn![14] Pas wanneer een zoon zich tegen zijn vader verheft, dan moet die zoon metstraf bedreigd worden![15] En, als hij zich dan weer ten goede bekeert, dan moet alles weer goed methem zijn.[16] Zou hij zich echter niet be-keren, dan, ja dan moet hij worden verstoten, en uitzijn vaders huis worden gezet, en verdreven uit het land![17] Maar Joël heeft helemaal geen echt kwaad gedaan; hij nam alleen geen tijdom een geit te melken, omdat hij zo'n trek in vis had![18] Na vandaag zal hij zoiets zeker nooit meer doen, dus is alles hem vergeven!'[19] Nu riep het Kindje Joël bij Zich en zei tegen hem: ' Joël, als je van Mij houdt,zoals Ik van jou, doe dan je vader en moeder zoiets niet meer aan!'[20] Joël was er ontroerd van; hij weende, viel op zijn knieën om het Kind je enMaria en Jozef om vergiffenis te vragen.[21] Maar nu zei Jozef: 'Jongen, sta nu maar op hoor, wat de Heer je vergeeft, datis je, ook door mij en moeder, vergeven:[22] Ga nu maar gauw kijken hoe het met de vis staat.[23] En het Kindje voegde daar nog haastig aan toe: 'Ja, ja, ga alsjeblieft, anderswordt de vis nog te hard gebakken, en dat zou niet lekker zijn ; Zelf wil Ik er ookvan eten!'[24] Deze bezorgdheid beviel de andere acht kinderen zozeer, dat ze er de grootste

Page 239: De Jeugd Van Jezus

239

pret om hadden.[25] Zelf lachte het Kindje ook hartelijk mee, en daardoor kwam er nu een echtaangename sfeer aan tafel, en in Jonatha's ogen twinkelden dan ook tranen vanverrukking.

Hoofdstuk 169: Het visgerecht. Aandrang van het Kindje om door Jozefbediend te worden, toen Het werd overgeslagen; Jozef wimpelde dat af. Jezuskomt daar hevig tegen op en voorspelt de te goddelijke verering van Maria inde toekomst. Besluit

[1] Het duurde niet lang meer, of Joël kwam de kamer binnen met de gebradenvissen op een rooster, dat hij op tafel zette.[2] Dadelijk bediende Jozef een ieder met een flinke portie, waarbij hij zichzelfook niet vergat.[3] Het Kindje kreeg natuurlijk niet apart, want Dat zou uiteraard door de moederworden toebedeeld.[4] Ditmaal was het Kindje daar echter niet tevreden mee; het wilde ook een heleportie.[5] Jozef echter zei: 'Maar mijn lieve zoontje, dat zou immers veel te veel voor jezijn:[6] Ten eerste zou Je zo'n portie nooit helemaal op kunnen, en ten tweede: als Jehet wel zou opeten, zou Je er beslist ziek van worden![7] En Je ziet toch wel dat ik Je moeder een extra grote portie heb opgediend,omdat zij ook voor Jou moet zorgen?![8] Houd Je dus maar kalm; je zult niets te kort komen!'[9] Het Kindje antwoordde: ' Ja, dat weet Ik best, en Ik weet nog veel meer, wat uniet weet,[10] maar toch zou het passend zijn geweest als u ook de Heer een normale portiezoudt hebben gegeven.[11] U weet vast niet, wie Melchizédek, de koning van Salem was? Nee he?[12] Nu dat weet Ik wel, en Ik zal het u zeggen: de koning van Salem was de HeerZelf, maar niemand behalve Abraham had daar notie van.[13] Daarom boog Abraham zich voor Hem tot op de grond en bood Hemvrijwillig van alles tienden aan.[14] Jozef, Diezélfde Melchizédek ben Ik, en u bent zoiets als Abraham.. .[15] Waarom wilt u Mij nu niet een tiende van deze lekkere vis geven?[16] Waarom Mij naar Mijn moeder verwezen? Wié heeft de vis dan welgeschapen. zowel als de zee? Was dat dan soms Maria; of was Ik het, de Koningvan Salem in eeuwigheid?[17] Ik ben hier dus in Mijn Eigendom van eeuwigheid her, en u zoudt Mijdesondanks geen hele portie vis willen toedienen?![18] Daarom zullen ook de mensen Mijn lichamelijke moeder eens veel meer eergeven dan Mij![19] Dan zal ik moeten wachten op wat Mijn moeder wordt aangeboden! Maar dan

Page 240: De Jeugd Van Jezus

240

zal de orde van Melchizédek ver te zoeken zijn!'[20] Jozef had geen idee, wat hij daarop zou moeten antwoorden, maar hij deeldezijn eigen portie maar gauw in tweeën, en gaf het grootste van de twee stukken aanhet Kindje.[21] Maar nu zei het Kindje weer: 'Wie Mij iets geeft, maar daarbij een deel voorzichzelf houdt, die kent Mij niet![22] Wie Mij iets geven wil, die moet Mij alles geven, anders aanvaard Ik het niet!'[23] Nu pas schoof Jozef welgezind het Kindje ook zijn eigen deel toe.[24] Maar nu hief het Kindje Zijn rechterhand plechtig omhoog, zegende beidedelen, en zei:[25] 'Wie Mij alles geeft, die krijgt wat hij gegeven heeft honderdvoudig terug!Jozef, neem nu de vis maar weer terug, eet ervan, en geef Mij dan maar wat eroverblijft.'[26] Jozef nam nu dus de vis weer terug; hij at er zoveel van tot hij niet meer kon.Toen was er echter nog zoveel overgebleven dat dat voor twaalf volwassenengenoeg zou zijn geweest. Toen pas at het Kindje van wat er over was.

Hoofdstuk 170: Vergeefse vraag van Jonatha naar de innerlijke houding vanJozef ten opzichte van het Kindje. Jozefs treffende antwoord

[1] Na verloop van deze tafelscène, die Jonatha zowel vreugdetranen kostte alstranen van berouw, zei Jonatha tegen Jozef:[2] 'Zeg Jozef, goede oude vriend van me, vertel mij nu eens helemaal eerlijk, hoeeindeloos gelukkig jij je wel zult voelen, als je overweegt hoe groots je roepingwel is.[3] Wat gaat er door jou heen, als je naar het Kindje kijkt, terwijl je levendegelovige hart je zegt: Dit Kind je is God, Jehova Sabaoth?![4] 't Is Hij, Die met Adam gesproken heeft, met Abraham, met Izaak en Jacob,[5] Hij is het, Die onze voorvaderen door Mozes uit die vreselijke nood verloste,die zij in dit land moesten ondergaan, Hij, Die Zelf de Wet gaf in de woestijn.[6] Hij ook, Die veertig jaren lang dat grote volk heeft gevoed in die woestijn, waarniets anders groeide dan hier en daar een doornstruik![7] Hij, Die gesproken heeft door de mond van heiligen en profeten? ![8] Vertel het me Jozef, zeg het me, wat je beleeft in de:tegenwoordigheid vanHem, die Hemel en Aarde gegrondvest heeft?![9] Hij, Die zelfs de Engelen heeft geschapen en het eerste mensenpaar, door henmet Zijn eeuwig levende adem tot leven te wekken![10] Zeg eens, is het nog wel mogelijk te spreken, als je dat overweegt?[11] Is het niet veeleer zó, dat je stem verstomt bij het zien van het Kindje, uitgrote, heilige achting voor Hem, Die eeuwig heeft bestaan?'[12] Jozef gaf Jonatha ten antwoord: 'Je kunt en mag me dat nu wel vragen;[13] maar, denk zelf na: wat moet ik doen? Het is nu eenmaal zo, en dus moet ikdat Allerhoogste maar ondergaan, als ware het iets eenvoudigs, anders kon ikimmers onmogelijk het leven houden!

Page 241: De Jeugd Van Jezus

241

[14] God is nu eenmaal God, en wij zijn Zijn schepselen! Hij is alles, en wijallemaal, wij zijn niets![15] En deze verhouding is nog helemaal juist ook; maar, zou je, zelfs als je jegedachten tot in de hoogste hoogten zoudt verheffen, hier ook maar iets aankunnen veranderen?[16] Daarom heeft jouw vraag geen zin! Want al had ik een hart zo groot als deaarde, en een hoofd zo groot als de hemel en zou ik daaraan gedachten engevoelens kunnen ontlenen, waarvoor alle engelen zouden beven,[17] dan moet jij mij eens vertellen, of ik daarmee Hem een dienst zou kunnenbewijzen, Die in Zijn Rechterhand de eindeloze eeuwigheid draagt, zoals ik eenzandkorreltje? ![18] Zou ik daardoor meer mens zijn, of God minder God?[19] Jouw vraag is dus een ijdele vraag. Alles wat ik kan doen is: het Kind je uitalle macht beminnen, en Hem dié diensten bewijzen, die Hij van mij verlangt.[20] Alle overige grote denkwerk laat ik dus maar achterwege, in de wetenschapdat zelfs mijn verhevenste en meest indrukwekkende gedachten tegenover GodsGrootheid nog minder dan niets zijn: lege voze praat!'[21] Hierdoor kwam Jonatha op heel andere gedachten, zodat hij hierna geendergelijke vragen meer aan Jozef stelde.

Hoofdstuk 171: Des avonds op de lievelingsheuvel van Jozef. Jacob voert dekleine Jezus brood met honing. Vliegen in de honingpot. Over Jesaja 7: 15

[1] Tegen de avond van die dag, die, zoals gezegd een vrijdag was, eenzogenaamde vóór Sabbath, ging Jacob met het Kindje de lievelingsheuvel vanJozef op.[2] Al gauw volgden Jozef en Jonatha het voorbeeld van Jacob, en gingen ook zijdie heuvel op.[3] Zoals gewoonlijk had Jacob voor het Kindje wat honing en boter in een potjemeegenomen en een stukje tarwebrood.[4] Af en toe gaf hij het Kindje daarvan een hapje in de mond, want het Kindje atniets liever dan een stukje brood met honing of boter.[5] Maar toen Jacob zijn potje op een bankje had neergezet, en vrolijk met hetKindje op het gras van de zachte heuvelbodem stoeide,[6] kwamen er al gauw enkele bijen en vliegen op het potje af, die er lustig op lossmulden.[7] Toen Jozef dat opmerkte zei hij tegen Jacob: 'Ga dat potje eens ergens meeafdekken, anders zal de inhoud al gauw door bijen en vliegen opgegeten zijn.'[8] Vlug ging Jacob er dus met het Kindje op af; hij wilde die vreemde gasten vanhet potje verdrijven, maar het gelukte hem niet.[9] Toen zei het Kindje: 'Jacob, geef Mij dat potje eens, dan zal Ik eens zien of dievliegen en bijen ook tegenover Mij ongehoorzaam zijn.'[10] Jacob reikte het Kindje nu het potje aan, en ogenblikkelijk nadat Hij driemaalpscht. .., pscht. .., pscht! had gedaan, waren de bijen en vliegen verdwenen.

Page 242: De Jeugd Van Jezus

242

[11] Nu gaf Jacob het Kindje nog weer een stukje brood met boter en honing; hetKindje nam dat aan en at het tevreden en met smaak op.[12] Jonatha, die daarvóór met Jozef allerlei van het Egyptische beeldschrift hadbesproken, bemerkte wat Jacob deed, en hoewel het hem eigenlijk zeeronbelangrijk voorkwam vroeg hij toch aan Jozef, of daarin niet wellicht een ofandere diepzinnige wijsheid opgesloten zou kunnen liggen.[13] Jozef antwoordde: 'Dat geloof ik niet want niet in elke onbetekenendehandeling ligt perse een verborgen wijsheid.[14] Als iemand ergens boter en honing open wegzet, zullen daar steeds bijen envliegen op af komen om zich daaraan te goed te doen![15] Zo'n verschijnsel zou je, net als duizend andere, misschien wel bij de een ofandere geschikte gelegenheid als voorbeeld of als vergelijking kunnen benutten,maar op zich genomen is het een lege handeling.[16] Maar nu liep het Kindje op Jozef toe en zei, heel opgewekt:[17] 'Beste Jozef, nu hebt u een slag in de lucht gedaan![18] Wat staat er in Jesaja te lezen? Staat daar niet over Mij geschreven: "Stremselvan melk zal Hij eten en wilde honing, opdat Hij het kwade wete te verwerpen enhet goede te kiezen.[19] Maar, nog voordat de Knaap het kwade weet te verwerpen en het goede tekiezen, zal het land dat u doet huiveren, door zijn twee koningen verlaten zijn. ..[20] Ja, de Heer zal over u, over uw volk en over uws Vaders Huis dagen doenkomen, zoals ge ze niet hebt gekend sedert de tijd, waarop Ephraim door dekoningen van Assyrië gescheiden werd van Juda![21] Op die dag fluit Jahweh de vliegen van de verre stromen van Egypte bijeen,met de bijen uit het land van Assjoer!"[22] Zie je Jozef, de betekenis, die in de woorden van de profeet ligt opgesloten zitook in deze handeling![23] Maar de tijd van de onthulling is nog niet aangebroken, hoewel hij niet vermeer is![24] Maar misschien kent u de zoon van de profetes, die "Vluggeroofd,vluggeprooi" heet?[25] En misschien ook nog die Zoon, Die door een maagd wordt gebaard, en Dienzij Emmanuel moet noemen?[26] Nu, dat ben Ik, allemaal! Maar u zult dat allemaal niet kunnen begrijpen,voordat Ik als "Vluggeroofd vluggeprooi" en als Emmanuel vanuit de Hoogtevader en moeder zal roepen!'[27] Nu liep het Kind je weer terug naar Jacob, terwijl Jozef en Jonatha elkaarstomverbaasd aan stonden te kijken, en er niet over uit konden dat deze woordenvan het Kindje zo'n merkwaardige overeenstemming hadden getoond tussen deverschijnselen van de vorige handeling met de woorden van de profeet.

Hoofdstuk 172: Overdreven eerbied en deemoed van Jonatha voor hetJezus-kind. Goede raad van Jozef. Liefdevolle aandrang van het Kindje, zodat

Page 243: De Jeugd Van Jezus

243

Jonatha blijft

[1] Nadat Jonatha zich enigszins had hersteld van de verbazing over wat het Kindjehad gezegd, zei hij tegen Jozef:[2] 'Broeder, hoezeer ik mij ook had voorgenomen om vandaag en morgen hier bijjou te blijven, toch vrees ik, dat ik aan dat Voornemen geen gevolg zal kunnengeven.[3] Eerlijk gezegd, alles is mij hier een beetje te heilig. Ik waan mijzelf hier in eenwoestijn, waarin alles wat een reiziger ziet hem toeroept: Voor jou is hier geenplaats, alleen voor geesten![4] Ook lijkt het me hier als op een hoge berg, op de spits waarvan weliswaar eentoverachtig uitzicht aanvankelijk ieders zinnen verrukt,[5] maar waar de frisse, zuivere lucht hem al gauw zal zeggen:[6] Hé, jij lui en onrein lastpak van een mens, ga jij maar weer vlug terug naar jestinkende thuis![7] Hier toeven alleen zuivere geesten uit het etherrijk; dit is geen verblijfplaatsvoor onzuivere zielen![8] Immers: onze grote profeet Mozes, hoe zuiver was niet diens geest, en tochsprak de Heer tegen hem, toen hij Hem verlangde te zien :[9] Je kunt niet Mij zien en tevens in leven blijven![10] En nu is Diezelfde Heer in al Zijn Heiligheid hier aanwezig, Hij, die (Zich)door de mond van alle profeten openbaarde, Hij is hier![11] Hoe zou ik dan, die een oude zondaar ben, die tegen alle Wetten van Mozesheb gezondigd, Zijn zichtbare aanwezigheid nog langer kunnen verdragen?'[12] Maar nu zei Jozef: 'Maar beste vriend en broeder, je weet toch immers welwelke Wet de voornaamste is; waarom zou je nu liever naar huis gaan, dan die Weternstig naleven?[13] Je moet de Heer met al je vermogens liefhebben en niet steeds aan je zondendenken! Dan zul je de Heer beslist beter bevallen, dan door steeds maar jezelf tebeklagen![14] Wacht tot het Kindje afscheid van je neemt. Want dan kun je ervan op aan, datje Hem onwaardig bent![15] Maar zolang dat niet het geval is, blijf! Meer thuis zijn dan hier kun je immersin der eeuwigheid niet!'[16] Op dit moment voegde het Kindje Zich bij hen, en zei: ' Jozef, gelijk hebt u,dat u Jonatha al vast een beetje hebt opgemonterd. Waarom is hij toch zo eigenwijshier niet te willen blijven, terwijl Ik hem toch zo graag mag?'[17] Vervolgens, Zich tot Jonatha wendend, zei Het:[18] 'Jonatha, wil je werkelijk niet hier blijven? Wat voor ergs gebeurt je hier dat jeniet wilt blijven?'[19] Jonatha gaf Hem ten antwoord: 'Mijn God en Heer, ik ben immers een grootzondaar tegen de Wet!'[20] Het Kindje zei echter: 'Over welke zonden heb je het? Ik ontwaar er bij jouniet één![21] Weer je wie een zondaar is? Dat is hij, die geen liefde heeft!

Page 244: De Jeugd Van Jezus

244

[22] Jij hebt wel liefde, en dus ben jij voor Mij geen zondaar , want je zonden hebIk je vergeven. Daarom ben Ik Heer boven Mozes en in eeuwigheid!'[23] Nu begon Jonatha te wenen en hij besloot opnieuw te blijven. Hij ging naarhet Kind je toe en liefkoosde Het!

Hoofdstuk 173: Het Jezuskind je vederlicht. Jonatha 's verwondering. Zeerwijze woorden van het Kindje over de zwaarte van de Wet van Mozes

[1] Toen Jonatha het Kindje zo liefkoosde en aan zijn hart drukte, zei Het regenhem:[2] 'Probeer Mij nu eens op te tillen; nu zal Ik vast niet zo zwaar zijn voor jou, alstoen je Mij over de zeearm droeg!'[3] Blij en vol liefde na Jonatha nu het Kindje op zijn arm en bemerkte dat Het zolicht was als een veertje, een donsje![4] En hij zei dan ook: 'Mijn Heer en mijn God, daar kan ik met mijn verstand nietbij.[5] Daar aan zee woog U voor mij zo zwaar als de hele wereld; nu bent U zo lichtals een donsje!'[6] Het Kindje nu weer: 'Jonatha, zoals jou nu, zo zal het iedereen vergaan![7] Want niet in Mijzelf is mijn last gelegen, maar in de Wet van Mozes![8] Toen je Mij niet kende, maar alleen de Wet, en je Mij op je schouder droeg,toen woog niet Mijn last, maar die van de Wet zo loodzwaar op je schouders![9] Maar nu heb je in je hart Mij erkend als Heer boven Mozes en boven de Wet,en plots is het gewicht van de Wet niet meer het Mijne, omdat Ik de Wet gegevenheb.[10] Zo zal het in de toekomst geestelijk een ieder vergaan die onder de Wet staat![11] En Ik verzeker je dat degenen, die alleen door de Wet gerechtvaardigd heten,zullen brullen en tandenknarsen,[12] terwijl de Heer in de huizen der zondaren aan tafel gaat, en hen geneest enaanneemt tot Zijn Kinderen![13] De verlorenen zal Ik zoeken, de zieken. de ten onrechte gevangenen, en deverdrukten. Ik zal hen zoeken, genezen, bevrijden en ontzetten![14] Maar wettisch gerechtvaardigden zullen Mijn Huis veroordeeld moetenverlaten.[15] Voorwaar, tollenaars en zondaren zal Ik in Mijn huis nog kunnen prijzen,maar[16] die zogenaamde rechtvaardigen zal Ik in Mijn huis met een zware lastbelasten![17] Ja, een hoer zal Mij zalven, en de schuld van een echtbreekster zal Ik in hetzand afschrijven, en de zondaars zullen Mij aanraken;[18] maar een wettische haarklover en schriftgeleerde, die Mij probeert aan teraken, die zal Ik vervloeken![19] Hen, die de last van de Wet heeft gedood: Ik zal hen uit hun graven trekken![20] Maar voor die letterzifters van de Wet zal Ik de poort naar het leven zo nauw

Page 245: De Jeugd Van Jezus

245

maken als het oog van een naald!'[21] Door deze woorden werd Jozef hevig geschokt; hij zei: 'Maar Kindlief, watzeg Je daar nu voor vreselijke dingen?[22] De Wet is toch ook door God gegeven; hoe kan dan een zondaar beter zijn daneen rechtvaardige?'[23] Het Kindje hernam: 'Inderdaad heeft God de Wet gegeven, maar niet voor hetwereldverstand maar voor het hart! Mozes zelf heeft de Wet in dienst van de liefdetot God gesteld![24] Nu blijkt weliswaar de Wet te worden gehandhaafd, maar de liefde is allangom het leven gebracht.[25] Een Wet zonder liefde heeft geen nut, en hij die die wet houdt zonder liefdedie is er een dode slaaf van![26] Daarom heb Ik liever te doen met een heiden of met een vrijgevochtenzondaar dan met zo'n dode geketende slaaf van de Wet!'[27] Hier had Jozef niet meer van terug; hij ging zich eerst op deze woordenbezinnen. Maar het Kindje begon weer heel gewoon met Jonatha en Zijn Jacobover kinderlijke zaken te babbelen.

Hoofdstuk 174: Jozef en Jonatha houden bespiegelingen over de volle maan.Het Kindje over veelweterij in tegenstelling tot veel liefhebben. AanschijnGods en wezen van de maan

[1] Toen het al avond werd en boven Ostracine de volle maan opging;[2] bewonderde Jonatha dit prachtige verschijnsel vanaf de heuvel. Hij bedronkzich aan het zachte maanlicht en werd er helemaal stil van.[3] Toen Jozef dat bemerkte, vroeg hij: 'Broeder, wat zie je toch allemaal in dielichtende maneschijf? Je bekijkt haar zo aandachtig.[4] Jonatha antwoordde: 'Eigenlijk zie ik niets anders dan de oude vlekken, diesteeds hetzelfde blijven,[5] maar toch denk ik als ik de maan zie telkens, wat die vlekken toch zullenbetekenen, en ook: wat voor een lichaam die maan nu eigenlijk is, waarom we haarsoms helemaal niet, dan weer als een sikkel, en ook nog wel eens half kunnen zien.[6] Als jij daar misschien meer van afweet, vertel het mij dan maar; ik vind het fijnom over zulke dingen te horen spreken.[7] Nu zei Jozef: 'Vriend, dan zijn wij beiden hetzelfde![8] Ik weet van de bijzondere hoedanigheden van dit hemellichaam net zo weinigaf als jij,[9] te dien aanzien zal ik je dus bedroevend weinig kunnen vertellen. Maar ik bener van overtuigd, dat het Kindje er wel meer van weet dan ik; vraag Hem dusmaar.'[10] Met enige beklemdheid vroeg Jonatha het Kindje nu naar de aard van demaan.[11] Het Kindje zei: ' Jonatha, als Ik je de maan toon, dan zul je ook de zon willenzien en daarna de talloze sterren.

Page 246: De Jeugd Van Jezus

246

[12] Vertel Mij eens, zal er ooit een eind komen aan je kijklust en weetgierigheid?[13] AI dat weten bezwaart alleen maar je hoofd, en bemoeilijkt dit aardse leven![14] Maar als je in je hart grote liefde tot God koestert en tot je broeders, dan wordtdit aardse leven prettig, en het ontneemt alle angst voor de dood![15] Die liefde is namelijk op zich al het eeuwige leven: en wie die liefde bezit, diezal eens ook de hele schepping mogen aanschouwen![16] Zij die God werkelijk beminnen zullen Zijn aangezicht aanschouwen! Hetaanschijn Gods, dat is nu precies al datgene, wat Hij door Zijn Wijsheid en Zijneeuwige almacht heeft geschapen![17] Want zoals de liefde van eeuwigheid Gods diepste wezen is, zo vormen Zijnwijsheid en almacht Zijn aangezicht![18] Maar, nu je Mij die vragen over de maan eenmaal hebt gesteld, weet dan: dathet een planeet is, met bergen en dalen, vruchten en dieren en wezens zoals jij![19] Maar het deel dat je kunt zien is leeg en kaal en onbewoond; er is geen wateren ook geen vuur.[20] Alleen het gedeelte dat je niet kunt zien lijkt op de aarde.[21] Haar licht is dat van de zon; de lichtwisseling is een gevolg van haar stand, endie verandert met het draaien om de Aarde van minuut tot minuut! En die vlekkenten slotte, dat zijn diepere en donkere plekken, bestemd voor beproevingen![22] Zo, nu weet je wat de maan is; ben je nu tevreden?' En Jonatha beantwoorddedeze vraag bevestigend om vervolgens in diepzinnige gedachten te verzinken.

Hoofdstuk 175: Maria en het Kind je in hartelijk schertsend gesprek op deheuvel. Jozef en Jonatha bij het verteren van de maan. Maansverduistering

[1] Toen Maria en Eudokia hun huiselijke taken hadden afgedaan, gingen ook zijde heuvel op.[2] Het Kindje liep hen tegemoet, blij om Zijn heerlijke Moeder rondhuppelend,[3] maar Maria nam het Kindje op en droeg Het op haar overigens al watvermoeide arm, liefkoosde Het en zei op schertsende toon:[4] 'Wat ben Je vandaag zwaar! Je hebt zeker veel gesnoept en te veel brood metboter en honing gegeten?'[5] Het Kindje zei echter: "t Is niet de moeite: een potje zó klein, dat Jacob hetgemakkelijk in zijn vuist kan laten verdwijnen![6] Plus een stukje brood, dat je niet in de wind zou moeten laten liggen, wil hetniet, net als het blad van een boom wegwaaien![7] Dáár kun je toch zeker niet zwaar van worden![8] Neen, Ik moet eerder zeggen dat Ik flinke trek heb en dat Ik Mij al verheug ophet avondmaal![9] Jozef en Jonatha hebben intussen al de hele volle maan genoten, en nog hebbenze honger, terwijl ze toch niet meer in de groei zijn![10] Hoe zou Ik, Die nog wel groeien moet. dan genoeg kunnen hebben gehad aandat muizenhapje?!'[11] Nu zei Maria tegen haar Zoontje: 'Kind, wat doe ie vandaag ondeugend!

Page 247: De Jeugd Van Jezus

247

[12] Als Jozef en Jonatha samen de maan zouden hebben opgepeuzeld, dan zou dienu zeker niet meer aan de hemel staan te schitteren!'[13] Maar het Kindje antwoordde: 'Neen Vrouw en Moeder, Ik ben helemaal nietondeugend, u hebt me alleen maar niet begrepen![14] Gaat u maar eens naar die twee toe, dan zullen ze u aanstonds op een stukjemaan vergasten!'[15] Nu glimlachte Maria, ze ging naar Jozef toe, groette hem, en vroeg hem,waarover hij daar zo zwaar zat na te denken,[16] en ook, waarom hij en Jonatha zo geboeid naar de volle maan zaten te kijken.[17] Maar Jozef keek nauwelijks naar Maria om, hij zei: 'Stoor me nu niet in mijnbeschouwingen,[18] want ik ben, samen met Jonatha, bezig iets te ontcijferen. Jezus heeft ons eenpaar goede wenken gegeven, die wij nu moeten uitwerken; houd je dus rustig enstoor ons liever niet.[19] Nu keek Maria naar het Kindje en zag dat het heimelijk glimlachte, waarnahet zei:[20] 'Ziet u nu hoe Jozef en Jonatha nog aan de maan bezig zijn?! Blijft u hier nudus maar rustig wachten, en laat Jacob intussen voor Mij nog een stukje broodhalen, en een oranjeappel![21] Want dat gekauw op de maan van Jozef en Jonatha, dat maak Mij noghongeriger dan Ik al ben!'[22] Maria stuurde Jacob dadelijk weg om te halen wat het Kindje gevraagd had.[23] Daarna vroeg ze aan het Kindje wanneer die twee met hun maanonderzoekklaar zouden zijn.[24] Het Kindje antwoordde: 'Let u maar goed op: vandaag, dadelijk al, zal er eenmaansverduistering plaatshebben, die drie uren duren zal![25] Die twee weten echter niet hoe dat komt; daarom zullen ze denken, vooralJonatha, dat ze zelf de maan hebben verorberd![26] Maar die verduistering zal wel een eind maken aan hun beschouwingen.[27] En dan zal Ik ze wel weer uit de droom helpen, zoals Ik dan telkens pleeg tedoen als het echt nodig is![28] Maar Ik zal hen daartoe eerst flink laten doordraven, zodat ze hunberekeningen volledig in puin zien vallen![29] En nog had het Kind je deze woorden niet gezegd, of er werd reeds eendonkere inham aan de maan zichtbaar[30] Jonatha was de eerste, die dit opmerkte en hij wees Jozef erop.[31] Compleet verrast zag Jozef het nu ook, en erger, omdat de verduisteringuiteraard steeds verder opschoof.[32] Het duurde nu niet lang meer voordat beiden bang werden, en haastig vroegJozef aan het Kindje: 'Kindlief, wat is er met de maan aan de hand?'[33] Maar het Kindje antwoordde: 'Ziet u dan niet dat Ik eet, waarom Mij danstoren? Als Ik straks met mijn oranjeappel klaar ben zoals jullie met de maan zal Ikwel verder spreken.'[34] Nu hield Jozef verder zijn mond dicht. Maar toen de maan volledig

Page 248: De Jeugd Van Jezus

248

verduisterd was, waren beiden ontsteld en iedereen moest nu naar huis en Jonathadacht werkelijk dat hij haar had verorberd.

Hoofdstuk 176: Verdere bespiegelingen over de maan van Jozef en Jonatha.Jezus doet over de maansverduistering een licht opgaan

[1] Thuisgekomen zei Jonatha tegen Jozef: 'Broeder, waar zal deze noodlottigegeschiedenis nog op uitdraaien?'[2] Kijk toch alsjeblieft eens uit het raam; dat ik dat nog beleven moet! Heel demaan is met huid en haar vergaan![3] En buiten is het nu aardedonker![4] Ja, ja, ik heb al vaker van zeer geleerde heidenen gehoord, dat een mens dehemellichamen niet mag tellen, en er ook niet al te star naar kijken,[5] want anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren, dat ze daardoor op de aardezouden vallen![6] Zou de mens bij toeval zijn eigen leidster treffen, dan zou die kunnenneervallen, in welk geval die mens tevens verloren zou zijn![7] De maan is immers ook een hemellichaam, waarom zou die niet aan dezelfdewonderlijke wetten onderworpen zijn?[8] Het zou wel eens kunnen zijn, dat wij haar hebben getroffen, en dat ze ergensin brokken is neergestort op aarde, want ik heb een aantal deeltjes zienwegschieten![9] Of zou het Soms kunnen zijn, dat wij nu door de maan bezeten zijn, zodat wemaanziek worden? Dat zou dan een vreselijke bezoeking voor ons kunnen worden![10] Een van die dingen zal zeker wel het geval zijn, want het is overduidelijk, datde maan niet meer bestaat. Het is alleen de vraag: wie heeft haar opgeslokt of waaris ze gebleven!?'[11] Jozef antwoordde: 'Ik bedenk, wat ik al eerder heb gehoord dat de maan, zoalsook de Zon, wel eens verduisterd wordt.[12] Dan zou dat nu best eens het geval kunnen zijn, alhoewel ik mij niet kanherinneren ooit iets dergelijks te hebben gezien![13] Van oude mensen heb ik gehoord, dat bij tijd en wijle Gods engelen dezebeide hemelse lampen oppoetsen, zoals wij dat doen met een lamp als de pitgesnoten moet worden.[14] Bij dat werk wordt het op aarde dan wat donker. Zoiets zou nu ook best hetgeval kunnen zijn![15] Want het fabeltje, dat een draak die twee hemellichamen zou kunnenverslinden, dat lijkt me toch wel wat al te dol: goed voor het duisterste heidendom!'[16] Terwijl Jozef en Jonatha dit met elkaar overlegden, begon de maan aan deandere zijde weer zichtbaar te worden.[17] De kinderen en de zonen van Jozef bemerkten dat en zeiden: 'Kijk kijk, demaan komt al weer te voorschijn!'[18] Nu keken beiden naar buiten, en bij Jonatha viel er een steen van zijn hart toenhij de maan weer te zien kreeg.

Page 249: De Jeugd Van Jezus

249

[19] Nu vroeg Jozef het Kindje, hoe zoiets in z'n werk zou gaan.[20] Het Kindje zei: 'Laat die arme maan toch eerst eens te voorschijn komen uitde schaduw, die de aarde erop werpt, dan kunnen we zien of zij veranderd is![21] De aarde is immers geen lichaam zonder einde, maar zij is rond, net als desinaasappel, die Ik zojuist heb gegeten.[22] Zij zweeft vrij rond en erom heen is er een eindeloze ruimte; daardoor kunnende stralen van de zon haar altijd van alle kanten belichten.[23] Maar dat betekent ook, dat die grote aardbol een schaduw werpt, en komt demaan daarin, dan wordt zij donker, omdat die anders ook door de zon wordtverlicht. Hiermee moeten jullie het maar doen!' Stomverbaasd keken Jozef enJonatha elkaar nu aan: ze hadden geen weerwoord meer.

Hoofdstuk 177: Jonatha 's verbazing over de ronde vorm van de aarde. Jezusals professor in de natuurkunde. Voorbereidingen voor het avondmaal

[1] Broeder, zei Jonatha een poosje later, 'Wie zou het ooit kunnen bedenken alwas het maar in een droom- dat de aarde eert ontzettend grote bol zou zijn?[2] Wij leven dus slechts aan de oppervlakte van die bol?[3] Maar hoe zit het dan met de zee? Behoort die ook tot die bol, of drijft deeigenlijk vaste aardbol erop?'[4] Nu kwam het Kindje overeind en zei: 'Ik zal jullie uit de droom moeten helpen,anders zouden jullie, door je onophoudelijk tobben, vannacht wel eens niet in slaapkunnen komen![5] Kom dichterbij, en wil Jacob nog vlug een heel mooie oranjeappel brengen?!'[6] Toen die gebracht was, nam het Kindje die in de hand en zei:[7] 'Kijk dit is de aarde! Maar nu wil Ik, dat deze oranjeappel volkomen op deaarde gaat lijken op de kleinste schaal. Er moeten dus bergen en dalen op zijn,rivieren, meren en zeeën, en ook de door de mensen gebouwde plaatsen. Zo zij het.[8] Op hetzelfde ogenblik bevond zich op de hand van het Kindje inderdaad eenvolmaakte aardbol op de kleinste schaal![9] Je kon er de zee op zien, de rivieren en meren, de bergen en ook de steden, allesheel natuurgetrouw. Wel was hij door dat 'Zo zij het' zo'n honderdmaal grotergeworden dan een oranjeappel (wat betreft de oppervlakte).[10] Nu stond plotseling iedereen te dringen om deze wonderlijke miniatuur van deaarde te bekijken en te betasten.[11] Jozef vond er al gauw ook Nazareth op en Jeruzalem: hij was verbaasd overde juiste ligging ervan.[12] Eudokia wist Thebe in haar vaderland al vlug te vinden, ook zij verbaasdezich over de nauwkeurigheid.[13] Ze vonden ook Rome en nog een aantal andere bekende plaatsen![14] Meer dan een uur waren ze met hun bestudering van deze wereldbol bezig, enkonden er niet genoeg van krijgen![15] Zelfs aan Maria beviel deze kleine aarde zó goed, dat ook zij er zich aan'laafde'.

Page 250: De Jeugd Van Jezus

250

[16] Ook de acht kinderen waren met hun blikken aan de aardbol genageld.[17] Nu begon het Kindje een uitvoerige uiteenzetting te geven van de aarde, alseen professor in de geografie en allen begrepen zijn verhaal.[18] Toen het Kindje met Zijn verklaring klaar was, zei Het tegen Jacob:[19] 'Jacob, pak jij eens even een koordje en hang deze bol dan ergens op waarvrije ruimte is, dan kunnen de leergierigen er ook morgen nog mee aan de gang.[20] Voor vandaag laten we deze aarde verder met rust, en gaan we zelf ook terruste, dat wil zeggen: na het avondmaal![21] Want Ik heb er honger en dorst van gekregen, terwijl jullie je aan de maan ende aarde te goed konden doen.[22] Dadelijk gaf Jozef keukenchef Joël nu opdracht om een avondmaal klaar temaken en op tafel te brengen. Samen met zijn drie andere broers ging Joël daar dusvoor zorgen; het werd een goed avondmaal.

Hoofdstuk 178: Jonatha's wens om naar huis terug te keren en zijn heimelijkeplan. Het Kindje oppert met succes iets heel anders. Jonatha's thuisreis

[1] Toen het avondmaal klaar was en genoten, zei Jonatha tot Jozef:[2] 'Broeder, je zult hier wel weinig plaats over hebben, laat mij dus in dezeprachtige nacht naar huis toe gaan, daar staat een flink bed voor me klaar.[3] Morgen voor zonsopkomst zal ik dan weer hier bij jou terug zijn.'[4] Jozef antwoordde: 'Broeder als je geen andere zorgen hebt dan die voor een beddat groot genoeg voor je is, kun je even goed hier blijven.[5] In dit huis, dat nu het mijne is, mankeert het daar beslist niet aan.[6] Kijk, daar links van de voorhof is een deur en een heel ruime zijkamer.[7] Ik heb daar voor jou al een prima bed laten klaarmaken.[8] Ik denk ook dat dat voor jou groot genoeg zal zijn, zodat je best hier kuntblijven.'[9] Jonatha zei: 'Broeder, dat is heel geschikt van je en ik geef graag toe, dat ik meook nergens beter thuis voel dan hier.[10] En bovendien ben ook ik ervan overtuigd dat je bed meer dan groot genoegzal zijn.[11] Maar, weet je, er is iets, dat mij heel sterk naar huis trekt, op dit moment zelfszo hevig, dat ik er liever heen zou vliegen dan lopen.[12] Toen Jozef dit hoorde zei hij: 'Het is geheel aan jou: je kunt gaan of blijven.[13] Nu ging Jonatha naar het Kindje toe en op nederige wijze verontschuldigde hijzich bij Hem.[14] Maar het Kindje zei: ' Jonatha, als je dan perse weg wilt, moet je maar gaan,maar vergeet niet terug te komen![15] Maar Ik wil je nog wel dit zeggen, dat je voorgenomen nachtelijke grote trekmet het visnet je vannacht niets zal opleveren![16] Ik zal een haai in je net jagen, die je tot zonsopgang zal bezig houden, en diedan tegen de morgen je beste visnet zal stukscheuren![17] Je zult hem desondanks niet kunnen overmeesteren, want met één zwieper op

Page 251: De Jeugd Van Jezus

251

het water zal hij al jouw moeite tenietdoen!'[18] Toen Jonatha dit hoorde, sloeg hij weer plotseling om en zei tegen Jozef:[19] 'Broeder, nu het zó zit blijf ik liever. Je moet namelijk weten, dat ik van planwas morgen voor jou een flinke bakvol uitgezochte vissen mee te brengen![20] Deze gedachte was het, die mij zo krachtig naar huis lokte.[21] Maar, nu ik heb gehoord, hoe het er bij die vangst toe zou gaan, blijf ik tochmaar bij jou![22] Laat mij dus maar naar de voor mij bestemde kamer brengen, dan ga ik daarlekker slapen, en thuis moet dan maar gebeuren wat gebeuren moet!'[23] Maar nu zei het Kindje weer: ' Jonatha, zo beval je Mij beter, dan wanneer jezo geheimzinnig doet![24] Maar nu zeg Ik tegen je: ga naar huis! Te middernacht zul je Mij dan eenbelangrijke dienst bewijzen.[25] Nu stond Jonatha op en, gezegend door heel Jozefs huisgezin, ging hij metbekwame spoed naar huis.

Hoofdstuk 179: Goede ontvangst van Jonatha door de zijnen. Hij vaart naaropen zee. Redding van Cyrenius en diens gevolg, die schipbreuk leden

[1] Volgens de thans geldende tijdrekening was het 10 uur 's avonds bij zijnthuiskomst.[2] Toen hij dus ongeveer zo Iaat zijn huis naderde, bemerkte hij, dat zijn drieknechten met hun vrouwen en kinderen nog druk bezig waren; hij hoorde henuitgelaten met elkaar spreken:[3] 'Het was maar eens goed ook, dat de baas op reis was vandaag; daardoor boodhij ons deze gelegenheid om hem te bewijzen hoe toegewijd wij hem zijn![4] Duizend pond tonijn, duizend pond steur, drie jonge haaien, tien zwaardvissen,een dolfijn en zo'n tweehonderd pond kleinere fijne vissoorten: dat is onze vangstvan vandaag![5] Wat zal hij blij zijn, als hij straks deze rijke vangst zal vinden!'[6] Nu maakte Jonatha zich bemerkbaar en allemaal liepen ze hem tegemoet alsofhij hun vader was, en toonden hem hun voorspoedige vangst.[7] Jonatha loofde en kuste hen, waarna hij zei: ' Als jullie dan vandaag toch al zovlijtig bent geweest, dan moeten jullie nu nog de grote vissen, de haaien, dezwaardvissen, de dolfijn en de steuren vierendelen en naar de rokerij brengen![8] Daarna moeten jullie dan nog vlug een sterk rokend vuur maken van allerleigeurende takken en twijgen, zodat de vissen bij deze grote hitte niet tot bederfovergaan! De haaien en de dolfijn moeten extra pittig gezouten worden en julliemoeten daarbij maar niet kijken op een paar zeeuien of wat extra tijm![9] De tonijn en de andere kleinere vissen moeten jullie maar in de grote bunnendoen.[10] Maar nu antwoordde hem de voorman: 'Maar heer, dat is allemaal in de loopvan de dag al gedaan: het is allemaal al goed voor elkaar!'

Page 252: De Jeugd Van Jezus

252

[11] Nu ging Jonatha zelf kijken en zich ervan overtuigen dat dit inderdaadgebeurd was. 'Kinderen en broeders,' zei hij: 'Dit is geen gewone vangst![12] Hieraan heeft beslist een hogere macht bijgedragen! Laten we daarom totmiddernacht opblijven om af te wachten of deze hogere macht niet wellicht op zijnbeurt een beroep zal willen doen op onze krachten![13] Jullie hebben zojuist die maansverduistering ook wel gezien; een en anderduidt erop, dat er ergens een ongeluk op iemand ligt te wachten! Daarom moetenwe tot middernacht wakend afwachten of niet iemand onze hulp nodig heeft![14] Gaan jullie dus de grote boot, die met het zeil en de tien riemen, klaarmakenom uit te varen.'[15] Zijn drie knechten gingen dat alles onmiddellijk in orde maken.[16] Nauwelijks waren ze met het klaarmaken van de grote boot gereed, of erkwam al een harde wind opzetten, die het zeewater in hevige beroering bracht.[17] Nu zei Jonatha tegen de drie: 'We hebben geen tijd meer te verliezen! Roepenjullie vlug je tien zoons en zet die aan de riemen. Jij, bootsman, moet destuurriemen nemen, dan neem ik zelf de twee grote boegspanen voor mijnrekening.[18] Jullie moeten het zeil reven, want we hebben tegenwind. Laten we nu directvertrekken, in de Naam van de Almachtige de open zee op!'[19] Na een goed uur roeien, waarbij ze erg veel last hadden van de hoge golven,hoorden ze angstig hulpgeroep van ergens op de woedende zee.[20] Jonatha roeide er moedig op af, om na ongeveer een kwartier een grootRomeins schip te bereiken, dat was vastgelopen op een zandbank, en dat al hevigslagzij maakte.[21] Onmiddellijk werden er touwladders uitgeworpen en alle opvarenden, zo'nhonderdtal konden daardoor worden gered. Het commando werd gevoerd dooronze Cyrenius! Hij was in gezelschap van Tullia en van Maronius Pilla.

Hoofdstuk 180: Voorspoedige landing. Jonatha's voldoening. Dedankbaarheid van Cyrenius. De schipbreukelingen rusten uit. Het vastgelopenschip wordt geborgen. Gemeenschappelijk ontbijt. Jonatha's deemoed.Aankomst van Jozef en zijn gehele gezin

[1] Het eerste wat Cyrenius aan zijn reusachtige redder vroeg was, hoe de naamwas van de streek, waar hij zich nu bevond, en hoe hij zelf heette.[2] Jona/ha antwoordde: 'Heer, u moet hier wel een vreemdeling zijn, als u nieteens deze streek kent, met zijn zeer eigen karakter!'[3] Cyrenius: 'Vriend, de ene streek lijkt niet zelden op de andere. Bovendien, indit schemerige maanlicht zou je nauwelijks je eigen vaderland herkennen![4] En als je nog kort tevoren in doodsangst verkeerde, dan is het nog eens extramoeilijk om een streek te herkennen.[5] Dus moest je me toch maar vertellen hoe deze streek heet, waarheen dieontzettende storm mij afgedreven heeft.'[6] Nu zei Jonatha: 'U weet toch ook wel, geachte Heer, dat er een regel bestaat,

Page 253: De Jeugd Van Jezus

253

die verbiedt om aan een geredde schipbreukeling onmiddellijk te zeggen waar hijzich bevindt?[7] Want als hij ver verwijderd is van de plaats van zijn bestemming, dan kan hijals Hij dat direct na het doorstane gevaar verneemt daardoor al te treurig worden.[8] Anderzijds, kan het hem wel eens het leven kosten, als hij door de willekeurvan de storm vlakbij de plaats van zijn bestemming blijkt te zijn terechtgekomen;de overgang van doodsangst naar de vreugde van dat nieuws kan te groot zijn![9] Daarom moet de redder eerst zwijgzaam zijn; hij mag de geredden pas na eniguitstel zeggen wat zij willen weten.'[10] Cyrenius zei, na dit antwoord van de hem nog onbekende redder beluisterd tehebben:[11] 'U bent werkelijk een zeer edelmoedig redder, en u beschikt bovendien overware wijsheid; het is dus nu zaak, dat u goed op uw roer let, zodat we gauw aanland zijn!'[12] Nu zei Jonatha: 'Ik zie onze baai al voor me, zij loopt ten slotte uit in eensmalle zeearm![13] Bij rustig weer en een kalme zee zouden we van hier af mijn vissershut allanghebben kunnen zien![14] Reeds binnen een kwartiertje zijn wij lang en breed op het droge; want dewind is nu zeer gunstig voor ons!'[15] Cyrenius stelde zich nu maar tevreden met dit antwoord, terwijl Jonathavliegensvlug dwars door de baai voer, om in enkele minuten de zozeer verlangdekust te bereiken.[16] Toen de boot was vastgelegd gingen allen dadelijk aan land, waarbij Cyreniusluidkeels de God van Israël, Die hem en al zijn dierbaren had gered, dankte![17] Toen Jonatha dat hoorde, namelijk dat Cyrenius, die hij toen nog niet kende,de God prees van Abraham, Izaak en Jacob zei hij, blij verrast:[18] 'Vriend, nu ben ik dubbel blij, nu ik in uw persoon tevens een Israëliet hebmogen redden; Ik ben zelf namelijk ook een zoon van Abraham!'[19] Cyrenius sprak: 'Nu, dat ben ik niet maar ik ben een Romein; dat neemt nietweg, dat de heiligheid van uw God mij bekend is en dat ik mij daarom tot Hemalleen beken!'[20] Jonatha antwoordde: 'Dat is dan nog beter; morgen moeten wij het daarovernog verder samen hebben, maar nu moet u eerst gaan rusten![21] Kijk, mijn hutten zijn ruim en schoon. Stro is er ook in overvloed terbeschikking, zodat u een legerstede kunt maken. Zelf zal ik weer onmiddellijkteruggaan om te proberen uw schip vlot te krijgen.'[22] Cyrenius: 'Maar vriend, dat kan toch morgen ook nog wel!'[23] Maar Jonatha antwoordde: 'Morgen is het Sabbath; dan moeten we onsonthouden van alle zware arbeid! Daarom moet voor zonsopgang alles nog wordenafgewerkt!'[24] Vervolgens ging Jonatha met zijn bemanning weer aan boord. Doordat dewind wat minder geworden was, voer hij nu veel vlugger in de richting vanCyrenius' schip. Het weer vlot brengen daarvan kostte hem betrekkelijk weinigmoeite, doordat de vloed, die bij volle maan sterk was, hem een handje hielp.

Page 254: De Jeugd Van Jezus

254

[25] Hij pakte vlug het sleeptouw, maakte vast, en roeide vol vreugde naar detamelijk diepe baai terug. Zo bracht hij dat grote schip in veilige haven. Met eenzeer lange tros liet hij het aan de oever meren, omdat daar niet geankerd konworden.[26] Nadat dit karwei, dat toch nog zo 'n twee uren geduurd had, was geklaard,ging Jonatha met zijn helpers het liep al flink tegen de morgen naar huis, waar hijnaar bed ging en toch nog zo'n drie uur sliep.[27] Ook Cyrenius en zijn gevolg waren in slaap gevallen en zij sliepen een flinkgat in de dag,[28] Toen Jonatha verkwikt wakker werd, loofde en prees hij God in het Kindjevan Jozef, indachtig wat Het tegen hem had gezegd.[29] Daarna gaf hij opdracht aan de vrouwen om dadelijk dertig van de mooistetonijnen schoon te maken en die voor de vele gasten te roosteren; daarbij hielp hijzelf met al zijn personeel.[30] Toen dat ontbijt na een uurtje klaar was, ging Jonatha zijn geredde gastenpersoonlijk wekken.[31] Cyrenius was de eerste, die wakker werd. Hij voelde zich weer prima enhelder van geest. Onmiddellijk vroeg hij aan Jonatha of die het schip nog hadkunnen vinden.[32] Jonatha zei: 'Komt u maar eens overeind en kijk uit het venster!'[33] Cyrenius deed dat direct en zag zijn grote schip behouden in de haven liggen.[34] Blij, dankbaar, ja diep geroerd zei hij nu tegen zijn reusachtige redder:[35] 'O beste vriend, zo'n daad is niet op normale wijze te belonen. Werkelijk, dezedaad zal ik vergelden op een manier, waarop alleen een keizer belonen kan!'[36] Jonatha zei echter: 'Vriend, laat dat nu maar! Kom liever met uw gevolgontbijten!'[37] Hoogst verwonderd zei nu Cyrenius: 'Wat, wil je ons nu ook nog als gastenverzorgen? Je bent een zeer nobele kerel! Wist ik nu maar eindelijk waar ik mijbevind en wie jij bent, dan zul je van mij horen, wie ik ben, en dan zul je een grotebeloning in ontvangst moeten nemen!'[38] Iedereen stond nu op en men volgde Jonatha naar diens grootste hut, waar hetontbijt al op het gezelschap stond te wachten. Iedereen at de goed klaargemaaktevis met veel smaak, en Jonatha werd hoog geprezen.[39] Maar Jonatha zei: 'Mij moeten jullie daarvoor niet roemen! Niet ik, maar heelIemand anders heeft hieraan het grootste deel bijgedragen.[40] Ikzelf was slechts een dom werktuig van Hem, Die mij hier-toe bestemde, enDie mij voorspelde dat ik vannacht een belangrijke dienst zou moeten verrichten![41] En het is dan ook precies zo gegaan; ik vond jullie inderdaad in grote nood enben voor jullie een redder geworden, maar dat was de Wil van de Allerhoogste.[42] Deze Heilige Wil heb ik vervuld, en het is voor mij een allerhoogste beloningte mogen weten, dat ik Gods Wil heb uitgevoerd uit liefde tot Hemzelf. En u, zelfsal was u een keizer dan nog zoudt u mij geen hogere beloning kunnen geven![43] Ik verzoek u dan ook verder niet over een andere beloning na te denken![44] Als u nu nog uw prachtige grote schip op orde wilt brengen, en mij dan wiltlaten weten welke de plaats is van uw bestemming, dan zal ik u nog graag trachten

Page 255: De Jeugd Van Jezus

255

met raad en daad terzijde te staan!'[45] Cyrenius sprak nu: 'Vriend, ik zal je dat nu dadelijk doen weten.[46] Ostracine in Egypte is ditmaal het doel van mijn reis, en zelf ben ik destadhouder en een broer van de keizer. Mijn naam is Cyrenius Quirinus.[47] Bij het horen hiervan viel Jonatha op zijn knieën en smeekte om genade voorhet geval hij mogelijk in een of ander te ver zou zijn gegaan![48] Juist wilde Cyrenius Jonatha oprichten, toen Jozef zich aanmeldde met heelzijn gezelschap, omdat Jonatha tegen de afspraak in zich tot dusverre nog niet bijhem had laten zien!

Hoofdstuk 181: Jonatha en Cyrenius in gesprek. Verwondering van Jozefover het vreemde schip. De mensenredder is bijgelovig; zijn terechtwijzing.Aangrijpend weerzien van het Kindje met Cyrenius

[1] Jozef ging niet direct zelf naar binnen, toen ze bij de hut kwamen, maar hijzond eerst iemand vooruit om te melden dat hij er was.[2] Vlug stond Jonatha op en zei tegen Cyrenius:[3] 'Ik moet U nogmaals om excuus vragen, consulaire keizerlijke Hoogheid, voorhet geval dat ik wellicht tegenover u ben te kort geschoten door goedbedoelde,maar ongepaste grofheden.[4] Want zoals bij mij ook overigens alles erg vierkant en massief is, is dat ookvaak met mijn tong het geval.[5] En zo moet ik nu bijvoorbeeld weer naar buiten, want mijn buurman enallerhoogwaardigste vriend is mij zojuist komen bezoeken.'[6] 'Beste vriend en redder van mijn leven,' zei Cyrenius, 'doe maar zoals je denktdat goed is en trek je van mij, die je schuldenaar ben, alsjeblieft niets aan![7] Als ik mij hier eerst even wat beter mag aankleden, kom ik dadelijk achter jeaan.'[8] Nu verliet Jonatha Cyrenius en ging hij vlug naar buiten om Jozef teontvangen.[9] Jozef was intussen echter een stukje in de richting van de oever gelopen, omhet schip dat daar lag van dichterbij te bekijken.[10] Jonatha ging nu Jozef en de zijnen vlug achterna en al gauw had hij heningehaald.[11] Toen die twee elkaar nu hadden gegroet, en Jonatha het op hem toelopendeKindje op de arm nam om Het te liefkozen,[12] vroeg Jozef vol bewondering aan zijn grote vriend:[13] 'Zeg eens broeder, waar heb je dat schip vandaan?[14] Of zijn daarop soms reizigers, gasten aangekomen?[15] 't Is werkelijk een prachtig schip; zulk soort schepen zie je alleen maar uitRome.[16] Jonatha sprak: 'Dat is de hele oorzaak, waarom ik gisteren nog jouw villamoest verlaten![17] Een stormachtige wind heeft gisteren een Romeins schip daar, buiten de baai,

Page 256: De Jeugd Van Jezus

256

op een zandbank gezet.[18] Door mijn inspanningen waartoe ik door jouw Kindje genadiglijk in staatwerd gesteld is het gelukt dit schip van een wisse ondergang te redden.[19] De geredden, een honderdtal, bevinden zich nog onder mijn dak. Gelukkig ismijn woning groot genoeg daarvoor.[20] Ik denk dat ze vandaag nog zullen afvaren. Overigens: hun plaats vanbestemming is onze eigen stad, hebben ze mij verteld![21] Ze weten weliswaar nog niet waar ze zich nu bevinden; zoiets moet jenamelijk aan pas geredde mensen nooit direct vertellen.[22] Maar ik zal hen uiteraard straks uit de droom helpen als ze willen afvaren.'[23] Nu vroeg Jozef aan Jonatha of de geredden hem dan nog niet hadden verteldwie zij waren en waar zij vandaan kwamen.[24] Jonatha antwoordde echter: ' Je weet toch dat men niet uit de school magklappen.[25] Immers, zolang de geredden nog niet vertrokken zijn, mogen hun namen nietworden doorverteld, omdat dat hen op een volgende reis zou kunnen schaden!'[26] Maar nu zei het Kindje tegen Jonatha: 'Je hebt een edel hart, waarin geenbedrog te vinden is,[27] maar je houdt nog wel heel erg vast aan veelouderwets bijgeloof![28] Overigens kan Ik hier verder maar beter het zwijgen toedoen, want overenkele ogenblikken zal deze zaak toch wel duidelijk zijn.'[29] Toen het Kindje dit gezegd had, kwam Cyrenius inderdaad met zijn gevolg dehut uit om zich naar het schip te begeven, dus precies naar de plaats, waar Jozefzich bevond.[30] Toen hij daar nu wat naderbij kwam, zei hij tegen Tullia: 'Vrouwlief, moet jedaar zien: Lijkt dat gezelschap, dat daar bij onze redder staat, niet ontzettend veelop dat, waarvoor wij naar Ostracine gereisd zijn?[31] Bij de levende God! Zo'n gelijkenis heb ik nog niet eerder meegemaakt! Enmoet je zien, onze gastheer heeft ook nog een kindje op zijn arm, dat precies lijktop het heilige Kind, dat onze vriend in Ostracine heeft!'[32] Op dit moment verlangde het Kind je om op de grond te worden gezet, entoen Het werd losgelaten, liep het dadelijk de reeds dichtgenaderde Cyreniustegemoet.[33] Cyrenius hield zijn pas in en keek met de grootste oplettendheid naar het ophem toelopende Kindje.[34] Toen nu het Kindje nog slechts drie passen van Cyrenius af was, riep Het:[35] 'Cyrenius, Cyrenius, lieve Cyrenius, kijk Mij eens op jou toe rennen, waaromloop jij Mij ook niet hard tegemoet?'[36] Eindelijk herkende Cyrenius nu het Kindje, en onmiddellijk viel hij op zijnknieën, zoals ook Tullia deed, en hij schreeuwde het letterlijk uit:[37] 'O mijn God, o Heer toch, Wie, waar ben ik dan toch, dat U, o God, dat U,mijn Schepper, mijn Leven, mijn Alles Gij alleen! dat U mij hiér, op deze vreemdeplaats tegemoet komt?'[38] Maar het Kindje zei: 'Lieve Cyrenius, je bent al op de goede plaats, want,waar Ik ben, dáár is immers voor jou de beste plek! Kijk, daar komt ook Jozef al en

Page 257: De Jeugd Van Jezus

257

Maria, Eudokia en mijn broers en je acht kinderen!'[39] Cyrenius sprak nu: 'O jij, mijn Leven, dat is voor mij te veel zaligheidopeens!' Van pure zaligheid begon hij te huilen en hij kon geen woord meeruitbrengen, zo diep was hij onder de indruk van deze heilige ervaring.

Hoofdstuk 182: Zit de nederigheid in de knie of in het hart? De begroetingvan Jozef door Cyrenius. Beproevingen zijn begenadigingen.Gods-vertrouwen overwint. Ostracine nabij!

[1] Nu kwam ook Jozef naderbij en ook hij weende van vreugde, evenals Maria,om het geluk, dat zij, na twee jaren hun vriend Cyrenius mochten terugzien.[2] Maar nu zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Cyrenius, je kunt er best mee volstaanals je in alle liefde je hart voor Mij buigt.[3] Je mag best rechtop blijven staan! Je bent hier immers met een groot gevolg,dat Mij nog niet kent. Je zou Mij door deze houding kunnen verraden![4] Kom, ga dus staan, doe zoals Jozef, Jonatha, Maria en alle anderen, en Iaat ookje vrouw weer opstaan!'[5] Nu stonden Cyrenius en Tullia op; hi j nam het Kind je direct op z'n arm enliefkoosde Het![6] Met het Kindje nog op zijn arm, ging hij op Jozef toe en zei:[7] 'Laat me jou uit de grond van mijn hart groeten! Wat heb ik ontzettend vaaknaar jou verlangd![8] Maar een noodlottige opeenhoping van staatszaken is er de enige oorzaak vangeweest, dat ik nooit tijd kon vinden om dat verheven en heilig verlangen van mijnhart te bevredigen.[9] Nu pas heb ik alles in zoverre kunnen regelen, dat ik jou, heilige vriend, eenpoosje kan komen bezoeken.[10] Maar zelfs nu op het moment, waarop ik dan eindelijk aan dat verlangen vanmijn hart kon gevolg geven zou ik nog bijna te gronde zijn gegaan, als ditallerheiligste Kindje mij niet een redder gezonden had![11] Vriend en broederlief, wat heb ik in die twee jaren niet allemaal moetendoormaken![12] Vervolging, verraad, laster bij de keizer en nog vele andere hoogstonaangename dingen moest ik doorstaan![13] Maar gelukkig dacht ik daarbij steeds aan dat, wat het allerheiligst Kindjetwee jaar geleden tegen mij heeft gezegd, namelijk: dat Het diegenen, die Hetliefheeft, steeds knijpt en aan port![14] En werkelijk, als het erop aan komt, waren al die hevige stormen, die mijngemoed belaagden, uitsluitend liefkozingen van mijn Heer aller Heren![15] Want telkens als er weer een beweging tegen mij de kop opstak, en mij methuid en haar dreigde te verslinden,[16] dan werd die door een nog machtiger tegengolf verslagen en er bleef slechtsloze schuim over![17] En zo ben ik ook nu, na een groot gevaar te hebben doorstaan, behouden enwel hier aangeland, en bevind ik mij veilig in jouw gezelschap, jouw allerheiligste

Page 258: De Jeugd Van Jezus

258

kring, en alle stormen, die mij beangstigden, zijn gaan liggen!'[18] Nu omhelsde Jozef Cyrenius en zei: ' Ja broeder in den Heer, zo is het![19] Van alles, wat jou overkwam heb ik in de geest steeds geweten, maar steedsweer ook kon ik de Heer loven, dat Hij jou zo liefhad![20] En kijk nu eens die kant op, richting zuid en oost, dan zul je gemakkelijk destad en nog gemakkelijker je eigen villa ontdekken![21] Laat nu dus je schip in orde brengen, dan kun je met mij meegaan; thuiskunnen we dan eens echt van hart tot hart de zaken uitpraten!'[22] Cyrenius keek dus die kant uit en ontwaarde inderdaad al gauw zijn villa; nuwas hij in alle staten van verwondering, en hij kon er niet over uit!

Hoofdstuk 183: Cyrenius vraagt Jozef om uitleg van zijn reiservaringen.Ontwijkend antwoord van Jozef. Uitleg van het Kindje. Allemaal naar de villa

[1] Nadat Cyrenius zich van de juistheid van alles had overtuigd, en zijnverwondering te boven was gekomen, kon hij pas weer ordentelijk spreken; hij zei:[2] 'Jozef, allerbeste vriend en broeder, ik zal dadelijk doen wat je me vraagt.[3] Maar eerst moeten er nog twee dingen in orde worden gemaakt![4] Op de eerste plaats moet mijn grote redder worden beloond, en wel opkeizerlijke manier,[5] en op de tweede plaats wil ik van jou eens horen, hoe het nu eigenlijk mogelijkkon zijn, dat ik precies hierheen ben afgedreven, hetgeen ik allerminst verwachtzou hebben.[6] Want weet je, al direct na het vertrek uit Tyrus was er een krachtigeoostenwind, die zich langzaam maar zeker ontwikkelde tot een ware orkaan.[7] Tien volle dagen werd ik door deze tegenwind overal heen God weet waarvoort gejaagd .[8] En toen ik dan eindelijk, met behulp van deze grote redder , gisteren temiddernacht weer land onder de voeten kreeg, toen waande ik mij in Spanje, enwel in de buurt van de zuilen van Hercules![9] En Iaat ik nu in plaats van in dat vermeende Spanje precies daar zijn, waar ikbedoelde heen te gaan![10] Beste broeder en vriend, zou jij me dat eens even kunnen uitleggen!'[11] Maar Jozef antwoordde: 'Vriend, laat je zeelui toch eerst je schip eensinspecteren en zien of alles wel in orde is,[12] dan zal ik je daarna met Gods genade iets over die tocht over zee uit dedoeken doen.[13] Voor Cyrenius aanleiding om te antwoorden: 'Wijze vriend, wat doe jevandaag vreemd tegen mij![14] Stel je mij op de proef? Of wat ben je anders met me van plan?[15] Of is het vandaag soms geen Sabbath, dag des Heren, waaraan je je anderssteeds zo veel gelegen liet liggen?[16] Ik begrijp je werkelijk niet, en weet ook niet, waarom je mij vandaag wiltdwingen te werken!

Page 259: De Jeugd Van Jezus

259

[17] Ik denk namelijk, dat Hij, Die hier zo allerheiligst op mijn arm rust, dat Hijmijn schip best allang op orde zal hebben gebracht, omdat ik Hem boven allesliefheb.[18] Waartoe zouden mijn zorgen en bemoeienissen dan nog moeten dienen? Toenik in het allergrootste gevaar verkeerde, en mij over alles en nog wat zorgenmaakte,[19] waren al die zorgen nutteloos, want Hij alleen heeft mij redding gebracht![20] Voortaan wil ik mij dan ook nergens meer zorgen om maken, en ik zal datschip vandaag zeker met rust laten! Dat moet toch goed zijn zeker?'[21] Nu kuste het Kindje Cyrenius en Het zei: 'Jozef heeft alleen maar in MijnNaam geprobeerd je op de proef te stellen, omdat je er voorrang aan gaf omJonatha te belonen boven het met hem naar de villa te gaan ![22] Maar Iaat Mij je dit zeggen: Jij moet Jonatha helemaal niet belonen, wantIkzelf ben zijn beloning![23] Je moet je dus gereed houden om met Jozef mee te gaan; thuis zal alles jeduidelijk worden!' Onmiddellijk deed Cyrenius nu wat het Kindje hem aanraadde,zodat iedereen nu naar de villa toog.

Hoofdstuk 184: Verkwikkend samenzijn onder het schaduwrijke loof op deheuvel. Wijze uitleg van Jozef over Cyrenius' zeevaart. De Heer leidt deZijnen!

[1] Toen nu het hele gezelschap behalve Jonatha's personeel, in en rond de villabijeen was, droeg Jozef zijn zoons op om een goed middagmaal te verzorgen.[2] Daartoe gaf Jonatha, die een partij erg mooie tonijn had meegebracht, deze aanJozefs zonen.[3] Na deze instructie begaf Jozef zich met Cyrenius' persoonlijke staf en uiteraardmet Cyrenius zelf, met Maria, Jonatha en het Kindje nog bij Cyrenius op de armnaar de top van zijn lievelingsheuvel.[4] Eudokia, Tullia en ook de acht kinderen bleven evenmin in huis zitten, maarook zij volgden het gezelschap de heuvel op, waar ruimte in overvloed was.[5] Allen zetten zich op de door Jozef gemaakte banken en haalden hun hart op aande welriekende geuren van rozen, myrthe en papyrus, in de schaduw waarvan zijgezeten waren.[6] De heuvel had namelijk twee verschillende gedeelten; het een was dichtbegroeid, wat overdag fijn was,[7] het andere was zo goed als onbegroeid en open, en werd voornamelijk desavonds benut en des nachts om daar namelijk van de frisse lucht en het vrijeuitzicht zowel over de omgeving, alsook haar uitspansel, te genieten.[8] Toen men onder het heerlijke lover van de heuvel aangeko-men was en daarhad plaatsgenomen, vroeg Cyrenius aan Jozef, of die dan nu niet de gevraagdeuiteenzetting wilde geven over zijn zeereis.[9] En jozef antwoordde: 'Inderdaad broeder, hier is de geschikte plaats en nu is hetde tijd daarvoor: luister dus maar!

Page 260: De Jeugd Van Jezus

260

[10] De oostenwind is de genade Gods: deze dreef je stormachtig naar Hem toe,Die je nu op je arm draagt.[11] Zeer velen kennen en erkennen echter nog niet de genade des Heren, noch ookde wijze, waarop die pleegt te werken.[12] Zo heb ook jij niet begrepen, wat de almachtige genade des Heren met jouvoorhad![13] Je waande jezelf al verloren, en dacht, dat de Heer je volledig vergeten had ![14] En toen je, door de almachtige Hand des Heren daar op die zandbankstrandde, en jezelf al verloren achtte, toen heeft de Heer je op datzelfde momentgegrepen met alle Macht die daartoe nodig was, en Hij heeft je gered van diedreigende ondergang![15] Dit is altijd de manier geweest en zal dat ook altijd blijven, waarop de Heerdiegenen, die naar Hem onderweg zijn, waren, of zullen zijn, leidt en begeleidt![16] De vraag dringt zich op: Waarom? Waarom moest de Heer jou nu aldusleiden? Je moet dan weten, dat toen in de omgeving van Tyrus bekend werd dat jijhierheen zou gaan, en wel per schip, beroepsmoordenaars de handen ineengeslagenhebben,[17] schepen werden georganiseerd met het voornemen om jou op volle zee teovervallen en te vermoorden![18] Toen zond de Heer onverwachts die hevige oostenwind,[19] waardoor jouw schip zo ver van die van je vijanden verwijderd werd, dat zij erniet in slaagden je te bereiken.[20] Desondanks verloren je vijanden je niet uit het oog, en ze achtervolgden jemet toenemende felheid. Maar toen zwol des Heren genade jegens jou aan tot eenorkaan![21] Deze orkaan nu deed je vijanden in zee verdrinken, terwijl jouw schip op dejuiste plek tot rust werd gebracht, waar je ten slotte werd gered. Cyrenius, begrijpje nu die zeetocht van je?'

Hoofdstuk 185: Cyrenius dankt het Kind je voor Diens genadige leiding. Hoemen Gode welgevallig bidden moet. Voornaamste reden voor de Menswordingdes Heren. Cyrenius verbaasd over de vorderingen van de acht kinderen

[1] Nadat hij dit alles van Jozef had vernomen, wendde Cyrenius zich dadelijk tothet op zijn arm rustende Kindje, en zei:[2] 'O jij, Wiens Naam mijn tong nooit waardig zal kunnen uitspreken, Dat was dusallemaal pure Genade van U, mijn God?[3] Hoe en op welke wijze moet ik U nu dus danken, hoe U loven en prijzen voordeze al te grote en wonderbare Genade?[4] Wat kan ik arme domme mens daar voor U dan wel tegenoverstellen; voor U,Die zo grenzeloos genadig voor mij Zijt; Die mij nog meer beschermt dan Uweigen Hart?'[5] Het Kindje antwoordde 'Beste Cyrenius, Ik zou je nog veel meer liefhebben, alsje tegen-over Mi j niet steeds zo dweperig zoudt doen!

Page 261: De Jeugd Van Jezus

261

[6] Wat heb Ik, en wat heb ook jij aan al dat dwepen?[7] Ik zeg je, wees liever wat vrolijker en houd van Mij op dezelfde manier, als alleandere mensen, namelijk in je hart. Zo zul je Mij veel beter bevallen, dan wanneerje steeds maar weer dweept en zwijmelt om het minste geringste![8] op zijn allertederste wijze sprak Cyrenius nu:[9] 'O mijn Leven, mijn Alles, mag ik dan niet bidden tot U, mijn God en mijnHeer?'[10] Maar nu hernam het Kindje weer: 'O ja, dat mag je best, maar niet met allerleinooit ophoudende uitroepen![11] Alléén in je geest, die je liefde jegens Mij in je binnenste is en in de waarheiddaarvan, die als een zuiver licht aan de gloed van je liefde ontspringt![12] Of denk je soms, dat Ik van de menselijke gebeden beter, groter of machtigerword dan Ik zonder die al ben?![13] Weet dan, dat Ik Mijzelf daartoe vanuit Mijn eeuwige Oneindigheid in ditlichaam verhuld heb, omdat de mensen Mij meer met hun liefde moetenaanbidden.[14] Daarbij mogen zij hun mond, hun tong en lippen best ontzien! Wantmondgebed zonder meer ontluistert zowel de biddende als de Aanbedene, omdathet een dood gebed is, iets heidens![15] Immers, wat doe je bij goede vrienden en bij broeders, wanneer julliebijeenkomen?[16] Dan ben je blij hen te zien; je groet hen, geeft hun een hand, en je omhelst heninnig![17] Doe dat ook maar bij Mij, dan zal Ik in der eeuwigheid niets anders van jeverlangen![18] En wees nu maar vrolijker en ongeremder, en Iet ook eens wat meer op jekinderen, hoor ze eens een beetje uit over alles wat ze al hebben geleerd![19] Je zult daar zelf meer vreugde aan beleven, en Ik ook, dan wanneer jehonderdmaal aan één stuk vroomheden zou uitgalmen![20] Nu werd Cyrenius inderdaad echt vrolijk; dadelijk riep hij de acht kinderen bijzich en vroeg hen over van alles en nog wat.[21] Hij kreeg van de kinderen wel zulke degelijke en gedegen antwoorden, dat hijdaarover hoogst verwonderd was.[22] Cyrenius was er opgetogen over, en ook de kinderen waren er blij mee, dat zeblijkbaar al zo pienter waren. Cyrenius gaf hun allen fraaie geschenken, en preesde meester.

Hoofdstuk 186: 'Tegengeschenk' van de jongen Sixtus; namelijk eenvoordracht over wezen en vorm van de aarde. Het Jezuskind bevestigt dievoordracht

[1] Van de drie jongens ging de oudste nu naar Cyrenius toe en zei:[2] 'Vader Quirinus Cyrenius, U hebt ons nu gevraagd over allerlei en wij hoefdenU geen enkel antwoord schuldig te blijven, hetgeen U grote vreugde en voldoening

Page 262: De Jeugd Van Jezus

262

over ons allen bezorgde:[3] zoudt U dan niet, uit dank voor Uw liefde en zorg voor ons, van mij een kleintegen geschenkje willen aannemen?'[4] Cyrenius had plezier in die vraag, en zei dus tegen de knaap:[5] 'Sixtus, jongen, jouw voorstel doet mij groot plezier en vind ik erg lief; je zoudtmij echter eerst nader moeten omschrijven, waarmee je mij wilt begiftigen,[6] dan pas zal ik je kunnen zeggen, of ik het kan aannemen of niet!'[7] De jongen antwoordde: 'O, Vader Quirinus Cyrenius, wat wij U willenaanbieden is geen stoffelijk cadeau,[8] het is veeleer een nieuwe soort van wetenschap, waarvan U vast nog geen ideehebt!'[9] Toen Cyrenius dit van zijn Sixtus had vernomen, zei hij hem:[10] 'Nu Sixtus, als het daarom gaat, dan mag je mij steeds zoveel geven als jemaar wilt; op dat gebied zal ik steeds alles in dank aanvaarden!'[11] Toen dit zo door Cyrenius gezegd was, zei nu de jongen:[12] 'Nu dan, Vader Quirinus Cyrenius, als U er dus echt plezier in hebt, luistert Udan alstublieft naar mij:[13] Tot nu toe hebt U zeker nog nooit naar waarheid gehoord, hoe onze aardeeruit ziet en wat voor vorm ze heeft?[14] Wat zou U denken dat zij voor een vorm heeft? Die grote aarde, die ons allendraagt en, door Gods Genade in haar, ook voedt?'[15] Cyrenius, door die vraag in verlegenheid gebracht, wist zo gauw niet wat teantwoorden.[16] Na een ogenblik nadenken, zei hij tegen de jongen: 'Jongen luister: jouw vraagbrengt mij in grote verlegenheid; ik kan je daarop geen afgerond antwoord geven![17] Weliswaar bestaan er over het wezen der Aarde allerlei vermoedens, maar metvermoedens kun je niet volstaan als het om een bepaalde waarheid gaat![18] Spreek jij dus maar alleen, dan zal ik naar jou luisteren en achteraf je stellingbeoordelen.[19] Op een nu door Jozef gegeven wenk, liep de jongen het huis binnen, en brachtheel voorzichtig de globe, die Het Kindje de nacht tevoren vanwege demaansverduistering uit een oranjeappel had geschapen.[20] Toen hij dit zag, zei Cyrenius verwonderd: 'Wat mag dat wel zijn? Is dat dansoms het zogenaamde geschenk?[21] Maar zojuist zei je toch dat het cadeau niet iets stoffelijks zou zijn, veeleer eenwetenschappelijke uiteenzetting![22] Dit hier is wel een stoffelijk ding en geen wetenschappelijke uiteenzetting!'[23] Maar nu zei de knaap: 'Lieve Vader Quirinus Cyrenius, dat moge zo zijn,maar dit voorwerp kan ik U niet cadeau geven, omdat het niet van mij is![24] Ik heb het alleen nodig om U de zaak duidelijk te maken.'[25] En nu begon de jongen als een professor het wezen van de aarde te verklarenaan de hand van de globe. En hij deed dat met zoveel kundigheid, dat Cyrenius erstomverbaasd door werd![26] En toen de jongen ermee klaar was, zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Zo is datinderdaad! En om je hiervan een aandenken te geven, mag jij deze kleine aardbol

Page 263: De Jeugd Van Jezus

263

als jouw eigendom beschouwen: totdat je te zijner tijd in Mijn Rijk een grotere zulterven!'

Hoofdstuk 187: Cyrenius' blijdschap over de ten geschenke gekregenaardglobe en zijn vraag met betrekking tot Augustus. Uiterst wijs antwoordvan het Kindje met verwijzing naar de goddelijke orde

[1] Met dit geschenk was Cyrenius zo bijzonder blij, dat hij geen raad wist vanzaligheid.[2] Toen hij een tijdlang die verrukkelijke globe goed van alle kanten, links enrechts en onder en boven had bewonderd, en alle hem bekende punten, alsallerbelangrijkste had geïdentificeerd, kwam hij pas weer tot spreken en zei:[3] 'Jozef, dit is toch zeker een overduidelijk getuigenis voor ons allemaal overHem, Die eens de aarde heeft geschapen![4] Immers, zou het de Almachtige moeilijker vallen om een grote aarde tescheppen, dan een zo kleine, waarvan wij over die grote kunnen Ieren?[5] Volgens mij moet dat even moeilijk zijn![6] O God, grote God, welk een grenzeloze volheid van volmaaktheden op allegebied moet er wel in U wonen, dat het voor U zó gemakkelijk is om dergelijkewonderbaarlijke dingen te kunnen doen![7] Wie zich van harte in U verdiept, die is al zalig op deze aarde![8] Wie U bezit en volliefde in zijn hart draagt, die is eindeloos gelukkig te prijzen.[9] Wat lijkt het ijdel gedoe van wereldse mensen mij nu toch walgelijk![10] O arme broeder Augustus, zou jij weten wat ik nu weet en kennen Die ik nuken, wat zou je wankele troon je dan hevig tegenstaan![11] O mijn kleine Jezus, mijn Leven en mijn Alles, zoudt U mijn broeder dan nietook door Uw Almacht kunnen doen blijken, hoe nietig en hoe ontzettend smerigzijn troon is?'[12] Het Kindje antwoordde echter: 'Cyrenius, kijk nu eens naar alle schepselenvan deze aarde.[13] Tegenover jezelf zul je daarin zowel goede, als slechte ontdekken. .[14] Maar denk je dat die dus in Mijn Ogen ook zo zijn?[15] Neem nu bijvoorbeeld een leeuw; dat is een wreed dier, dat als hi j kwaad isgeen leven spaart.[16] Maar heb je dat dier tegen-over Mij ook zo bevonden?[17] "O neen," zeg je nu in gedachten: "die koning der wildernis heeft mij altweemaal het leven gered!"[18] En zo is het nu ook met jouw broeder gesteld: hij kan niet zijn zoals jij, en jijniet zoals hij![19] Want Ik heb daartoe allerlei schepselen doen ontstaan, omdat dat in MijnEeuwige Orde noodzakelijk is![20] En daarom moest het ook zo zijn, dat jouw broeder werd wat hij is en dat jijwerd wat jij bent![21] Maar als jouw broeder tot Mij zegt: Heer, ik weet niet wat ik ben, noch wat ik

Page 264: De Jeugd Van Jezus

264

doe, maar Uw kracht is in mij, en dus doe ik overeenkomstig haar aanwijzingen,[22] dan zal hij even rechtvaardig zijn als jij, en dan behoef jij je om hem geenzorgen te maken; eens zullen namelijk ieders werken onthuld worden!' Dezetoespraak bracht Cyrenius op betere gedachten over zijn broer Augustus, en hijbeschouwde weer zijn kleine aardbol.

Hoofdstuk 188: Cyrenius betuigt de Heer zijn liefde. Hij wordt dan op deproef gesteld. De dood van Tullia en Cyrenius' diepe rouw. Terechte verwijtenvan het teleurgestelde Kindje. Goede uitwerking op Cyrenius

[1] Toen Cyrenius die aardbol opnieuw aandachtig begon te bestuderen, wilde hetKindje liever op eigen benen staan en op de heuvel wat heen en weer huppelen.[2] Uiterst zachtjes zette Cyrenius het Kindje dus op de grond, waarbij hij zei:[3] 'O mijn Leven, mijn Heil, mijn Alles, alleen uit mijn handen laat ik Je vrij,stoffelijk, lichamelijk,[4] maar uit mijn hart: nooit meer! Want daar woon Jij alleen: ja Jij alleen bentmijn Liefde![5] Werkelijk, als ik Jou, mijn Heiland, als ik Jou maar heb, dan is de hele wereld,met al zijn schatten voor mij van nul en gener waarde!'[6] Nu stond het Kindje op, keerde Zich weer tot Cyrenius en zei:[7] 'Nu moet Ik dan toch weer bij je zijn, omdat je zo veel van Mij houdt, alhoewelIk toch graag wat zou hebben rondgehuppeld![8] Weet je, als jij zo onafgebroken naar de kleine aarde zou zijn blijven kijken,dan zou Ik Me bij jouw echt wel een beetje zijn gaan vervelen![9] Maar nu je je hart en al je aandacht weer helemaal op Mij hebt gevestigd, numoet Ik wel bij je blijven en kan Ik Me niet van je scheiden![10] Maar lieve Cyrenius, wat zal je vrouw daar wel van zeggen; ze heeft vast welgehoord dat je nu nog alleen van Mij houdt!'[11] Cyrenius sprak: 'Heer, als ik U maar heb, wat zal ik dan nog talen naar mijnvrouwen naar de hele wereld? Daar geef ik immers nog geen duit om![12] O mijn Jezus, welke zaligheid zou er dan nog groter kunnen zijn dan alleendeze: U boven alles te beminnen en wederkerig door U te worden bemind!?[13] Ik zou Tullia dan ook liever versmaden, zoals je je van een zwermsprinkhanen afkeert, dan dat ik ook maar een haartje zou willen afwijken van deliefde tot U!'[14] Maar nu zei het Kindje: 'Cyrenius, denk je dat je ook standvastig zou blijven,als Ik je eens een beetje op de proef zou stellen?'[15] En Cyrenius antwoordde: _Als ik op mijn ogenblikkelijke gevoelens afga, danzou ik zeggen: U zou de Aarde onder mijn voeten mogen doen verpulveren, enTullia als dat al mogelijk zou zijn duizendmaal van mij mogen wegnemen: mijnliefde tot U zou er niét minder door worden!'[16] Op dit moment sloeg Tullia, als door een beroerte getroffen, tegen de grond enwas volkomen dood.[17] Alle aanwezigen schrokken geweldig. Onmiddellijk kwam men met gegist

Page 265: De Jeugd Van Jezus

265

citroensap aandragen en met koud water om haar weer bij te brengen,[18] maar alle moeite was tevergeefs: want Tullia was dood![19] Toen Cyrenius nu moest vaststellen dat Tullia werkelijk dood was, verborg hijzijn gezicht in zijn handen en werd hij diep bedroefd![20] En nu vroeg het Kindje aan de treurende Cyrenius: 'Maar Cyrenius toch, watis er nu met je aan de hand? Nog bestaat de wereld en je vrouw is ook nog langgeen duizendmaal gestorven, zoals je wenste dat gebeuren mocht en toch treur jealsof je alles op aarde had verloren ![21] Heb je Mij dan niet meer, precies als tevoren?! Mij, Die toch alles voor jebetekende?! Hoe kun je dan nu zo verschrikkelijk treurig zijn?'[22] Cyrenius zuchtte diep en sprak op klagelijke toon: 'O Heer , blijkbaar wist ikniet hoe dierbaar Tullia voor mij was, zolang ik haar bezat; Ik merkte pas wat zijvoor mij betekende, doordat ik haar verloor![23] Daarom treur ik en ik zal wel mijn leven lang om haar blijven treuren, omdatzij voor mij zo'n edele en trouwe echtgenote was!'[24] Nu zuchtte het Kindje diep en zei: 'O wat zijn jullie toch wispelturige mensen,en hoe weinig standvastigheid is er in jullie harten![25] Als jullie al zo bent in Mijn aanwezigheid, hoe zullen jullie dan wel zijn als Ikniet bij jullie zal zijn?[26] Cyrenius, wat betekende Ik een paar minuten geleden nog voor jou, en watnu?[27] Voor Mij en voor iedereen verberg je je gezicht, en je hart is zozeer vervuldvan droefheid, dat je Mijn stem nauwelijks kunt horen.[28] Maar Ik zeg je: Zo ben je Mij nog niet waard.[29] Want wie nog meer houdt van zijn vrouw dan van Mij, die is Mij nog nietwaardig, omdat Ik immers meer waard ben dan een vrouw, die door Mijn Machtwerd geschapen![30] Ik raad je derhalve: denk voortaan beter na, voordat je iets beweert, anders zulje Mijn aangezicht op deze Aarde niet meer aanschouwen![31] Vervolgens ging het Kindje naar Jozef toe en zei tegen hem: Jozef, Iaat dedode naar het kamertje brengen en op een doodsbed leggen.[32] Maar Jozef vroeg: 'Maar Zoontje toch, wordt ze nooit weer levend?'[33] Het Kindje antwoordde: 'Vraag Me dat niet, want Mijn tijd is nog lang nietaangebroken. Doe liever wat Ik je zei![34] Die vrouw was namelijk jaloers op Mij, toen Cyrenius Mij zijn liefdebetuigde. Het is die jaloezie en die afgunst, die haar zo plotseling hebben gedood!Je moet Me verder liever maar niets vragen, maar laat haar in het kamertje op bedleggen; want ze is echt dood!'[35] Jozef liet het lijk dus direct naar huis dragen en een rustbed klaarmaken,waarop het lijk vervolgens werd neergelegd.[36] Nu ging iedereen naar Cyrenius toe om hem te troosten wegens datplotselinge verlies van zijn vrouw.[37] Maar Cyrenius nam zijn handen al weer vlug van zijn ogen, richtte zich op alseen ware held en zei:[38] 'Beste vrienden, jullie behoeven mij helemaal niet te troosten: ik heb alreeds

Page 266: De Jeugd Van Jezus

266

troost gevonden in mijn eigen hart![39] Iets beters kunnen jullie mij toch niet geven![40] Immers het was hier, dat de Heer mij deze vrouw op wonderbare wijzegegeven heeft, en het is hier, dat Hij mij haar weer ontnomen heeft; Hij alleen is deHeer van alle Leven![41] Wij moeten Hem dan ook alles opofferen. Zijn Naam zij geloofd en geprezenin eeuwigheid![42] Het is weliswaar een harde slag voor mijn vleselijke hart, maar des televenwekkender is die slag voor mijn geest![43] Want daardoor heeft de Heer mij vrij gemaakt, en nu behoor ik Hem helemaalen uitsluitend, nu ik van alle aardse banden ben bevrijd. En nu is Hij alleen deHeilige bewoner van mijn hart! Jullie moeten mij dus niet troosten; Hij alleen is numijn Troost voor eeuwig!'[44] 'Amen, zo zij het voor eeuwig, zei het Kindje, dat nu weer bij Cyreniusterugkwam.[45] 'Als een ademtocht zullen ze vergaan, de jaren, waarin wij hier nog zullenwerken. Maar daarna zul je voor eeuwig daar zijn, waar Ik zal zijn met al degenen,die Mij zullen liefhebben zoals jij! Zo zij het eeuwig, eeuwig, eeuwig!"

Hoofdstuk 189: Jozef nodigt Cyrenius aan tafel. Cyrenius verontschuldigt zichonder verwijzing naar zijn verzadigd zijn door de Heer. Lof voor Cyrenius

[1] Nu kwamen Jozefs zonen zeggen dat de maaltijd klaar was.[2] Jozef ging naar Cyrenius toe om hem dat te zeggen en hij vroeg hem hij hieldzich al weer volledig met het Kindje bezig of hij van verdriet nog wel iets door zijnkeel zou kunnen krijgen.[3] Cyrenius antwoordde: 'Waarde broeder, denk je nu werkelijk, dat ik nog ergenstrek in heb?[4] Kijk eens! Hoe zou iemand nu toch hongerig kunnen worden in gezelschap vanHem, door Wie elk ogenblik myriaden en nog eens myriaden worden verzadigd![5] En wat betreft die droefheid, die je bij mij veronderstelt, kan ik je zeggen uit devolheid van liefde tot Hem, Die jou en mij geschapen heeft:[6] Hoe zou ik kunnen treuren in het gezelschap van jouwen mijn Heer?[7] Weet je: overal waar je een graankorrel in de aarde zaait, die daar dan vergaat,daar Iaat Hij er honderd voor in de plaats komen![8] En zo is het hier ook het geval: waar de Heer een ding neemt, daar geeft Hij datduizendvoudig terug.[9] Hij heeft mij weliswaar mijn jaloerse Tullia ontnomen, maar daarvoor in deplaats heeft Hij mij Zichzelf gegeven![10] Broederlief, wat een grenzeloze vervanging voor mijn gering verlies![11] In de plaats van mijn vrouw mag ik Hem nu in mijn hart eeuwig de Mijnenoemen.'[12] Jozef antwoordde: 'Jij bent naar de Heer toegegroeid! Werkelijk, jij die eenheiden was, je bent nu beter dan vele Israëlieten!

Page 267: De Jeugd Van Jezus

267

[13] Ja, ik moet tegenover jou zelfs bekennen, dat je mond en je hart mij zelf hevigbeschaamd doen staan![14] Bij mijzelf heb ik namelijk een dergelijke overgave aan de Wil des Heren nognooit bespeurd!'[15] Maar nu richtte Het Kindje Zich op en zei: ' Jozef, Ik weet, waarom Ik jou hebuitverkoren maar voor Mij was je nog nooit groter dan juist nu, nu je je zwakheidbekent tegenover een heiden![16] Maar nu jij Cyrenius alreeds voor beter houdt dan vele Israëlieten, zeg Ik jenog dit:[17] Hierin is Cyrenius zelfs groter dan Abraham, Izaak en Jacob, en groter danMozes en de profeten, en groter dan David en Salomo![18] Want hun daden waren gerechtig uit hun geloof, en vanwege de grote vrezeGods in hun innerlijk.[19] Maar Cyrenius is een eersteling, die als zodanig door mijn liefde werdverwekt; en dat is van groter waarde dan heel het Oude Verbond, dat dood wasterwijl Cyrenius springlevend is![20] Jij kent de heerlijkheid van de Tempel te Jeruzalem, die een werk is van deWijsheid van Salomo.[21] Maar die tempel is nu net zo dood als zijn bouwmeester, die Mij opofferdeaan de vrouwen[22] Maar Cyrenius heeft in zijn hart voor Mij een nieuwe Tempel gebouwd metgrote zelfverloochening: daarin zal Ik voor eeuwig wonen en dat is meer dan allewijsheid van Salomo!'[23] Nu begon Cyrenius te wenen van zaligheid, en Jozef en Maria griften dezewoorden diep in hun hart; want het waren woorden vol kracht en vol leven.

Hoofdstuk 190: Het Kindje wil perse dat Cyrenius mee eet en meespeelt.Bedenkingen van Maronius en van Maria, Het Kindje neemt daar krachtigstelling tegen. Tullia lééft

[1] Vervolgens zei het Kindje tegen Cyrenius:[2] 'Cyrenius, in je hart ben je nu weliswaar verzadigd en die verzadigdheid zalook eeuwig je deel blijven,[3] maar je lichaam is hongerig, en voor hetzelfde doel waartoe Ikzelf natuurlijkeverzadiging voor Mijn lichaam behoef, heb ook jij versterking nodig![4] Ga dus maar met Mij naar beneden in het huis, dan zullen we daar eens eengoede vis nuttigen, die Jonatha voor vandaag heeft meegebracht en die Mijn broerserg smakelijk hebben klaargemaakt![5] Want je mag best weten, dat Ik veelliever vis eet, dan die akelige joodsekinderpap, en Ik verheug Me dan ook al echt op een fijn stukje vis![6] En dan, lieve Cyrenius, moet je na het eten wat met Me spelen, en je kinderenmoeten dan ook meedoen![7] Je bent nog niet oud, en je kunt dus best nog wat met Mij rondspringen enhuppelen!'[8] Dit echt kinderlijke spreken van het Kind je deed Cyrenius zo goed, dat hij niet

Page 268: De Jeugd Van Jezus

268

eens meer dacht aan de dode Tullia, terwijl zijn gevolg wel om haar treurde![9] en enkele leden uit zijn gevolg zich zorgen begonnen te maken over zijnverstand; zijn opgewektheid kwam hun namelijk als een vorm van waanzin voor![10] Daarom ging Maronius zelf naar Cyrenius toe om hem te vragen hoe hij zichvoelde.[11] Maar in plaats van Cyrenius antwoordde dadelijk het Kindje, Dat zei:[12] 'Nee Maronius, over deze vriend van Mij behoef je je geen zorg te maken;want gedurende heel zijn leven was hij nooit minder waanzinnig dan nu![13] Ik zou willen, dat jij net zo gezond was als Cyrenius, dan zou je vast nietdergelijke vragen stellen in Mijn tegenwoordigheid![14] Ga jij dus ook maar met ons mee naar beneden en aan tafel; misschien dat eenlekker stukje vis je goed doet!'[15] Cyrenius ging nu met het Kindje, met Jozef, Maria, Jonatha, Eudokia en deacht kinderen naar huis, terwijl Maronius hen volgde; maar die liep min of meer alsop spelden![16] Maar de rest van het grote gezelschap bleef treuren en ging niet mee eten.[17] Na het eten echter, dat een ieder uitstekend gesmaakt had, wilde het Kindjeweer direct naar buiten om met Cyrenius en de acht kinderen te spelen.[18] Maar nu wierp Maria tegen: 'Luister eens, mijn Jezus, nu mag je echt nietgaan spelen hoor, en de andere acht kinderen ook niet: ten eerste is het vandaagSabbath, en ten tweede hebben we een lijk in huis: twee redenen om niét te spelen,maar rustig en bescheiden te zijn!'[19] Het Kindje echter zei: 'Maar vrouw toch, wat voor een geest doet u zo tegenMij spreken?[20] Is de Sabbath dan soms belangrijker dan Ik? En, is die dode vrouw dan somsbelangrijker dan wat Ik wil?[21] Maar: opdat u zult inzien, dat ik verheven ben boven de Sabbath en boven diedode vrouwen ook dat zij Mij niet verhindert om vrolijk te zijn, laat ze maarwakker worden!'[22] Bij deze woorden kwam het lijk van het rustbed af, en ging spoedig de kamerin![23] Het Kindje gaf nu opdracht haar iets te eten te geven, om vervolgens dadelijkmet Cyrenius naar buiten te gaan, terwijl iedereen stomverbaasd was over dezeopwekking.

Hoofdstuk 191: Hardloopwedstrijd tussen Jezus en Cyrenius. Hoe ookCyrenius het tot meesterschap brengt. Over volleerdheid in de levenskunst

[1] Toen het Kindje met Cyrenius en diens acht kinderen buiten in de vrije natuurwas, zei Het tegen Cyrenius:[2] 'Kijk, daarginds staat een boom; hoever kan dat zijn van hieraf?'[3] Cyrenius sprak: 'Ik schat het zeker wel op tweehonderd passen van hier!'[4] Het Kindje zei: 'Laten we dan eens een wedstrijdje houden om uit te maken,wie van ons de vlugste voeten heeft.

Page 269: De Jeugd Van Jezus

269

[5] Cyrenius zei lachend: 'Maar Heer, met natuurlijke krachten zult U zeker hetlaatst bij de boom zijn!'[6] Maar het Kindje zei: 'Dat zal de uitslag dan moeten bewijzen; laten we hetmaar eens proberen!'[7] Nu liepen die twee hardlopers wat ze konden, en het Kindje was toch het eerstbij de boom.[8] Bijna volledig buiten adem zei Cyrenius, toen ook hij bij de boom wasaangekomen:[9] 'Heer, ik heb het wel geweten, dat U niet op natuurlijke wijze lopen zoudt, endat U dus wel het eerst aan het doel zoudt zijn![10] U wordt immers door onzichtbare krachten gedragen, terwijl ik slechtsgedragen word door mijn trage benen!'[11] Maar het Kindje antwoordde: 'Nee Cyrenius, je hebt je weer eens vergist;jouw voeten worden immers net als de Mijne door onzichtbare krachten bewogen![12] Het verschil bestaat slechts hierin, dat Ik al meester over die krachten ben, enjij nog maar een leerling![13] Als jij je krachten goed zoudt oefenen, dan zou jij ze ook kunnen gebruikenals de meester![14] Laten we nu eens terugrennen en dan zien, wie het eerst op het erf voor hethuis aankomt!'[15] Vlug bukte Cyrenius zich nu, tilde het Kindje van de grond, en rende metHem naar het erf, waar hij dus verreweg als eerste aankwam.[16] Daar aangekomen lachte het Kindje: 'Was dat even leuk![17] Jij hebt het in enen tot meesterschap gebracht! Je zag de Meester, nam Hemop, en werd daardoor zelf tot kampioen![18] Maar nu moet je daaruit ook nog leren: Voortaan zal er niemand meer opeigen kracht tot meesterschap kunnen komen![19] Men zal de Meester moeten opnemen om aldus door de Meester, Die menheeft "opgenomen", zelf tot volmaaktheid te komen![20] Het maakt weinig uit, wie het hardste lopen kan. Niettemin moet iedereen zijnbest doen om het door Mij aangegeven doel zo vlug mogelijk, ja als eerste tebereiken![21] Wie zijn levensloop op eigen kracht wil doen, die zal als laatste aankomen![22] Maar wie doet zoals jij zojuist tijdens de tweede wedloop deed, die zal net alsjij zijn doel als eerste bereiken![23] Maar laten we nu een ander spelletje gaan doen en ons echt kinderlijkvermaken!'

Hoofdstuk 192: Het leerzame spel van de levenskuiltjes en hun ordening, of:Waarnaar de mensen streven

[1] Vervolgens wendde het Kindje Zich tot Sixtus, de oudste jongen van dekinderen van Cyrenius en zei tegen hem:[2] 'Sixtus, als jij daarginds aan de kop van het gebaande pad nu eens tien kuiltjes

Page 270: De Jeugd Van Jezus

270

zoudt willen maken, allemaal een klein eindje van elkaar; je weet wel waarvoor diebestemd zijn,[3] en als je dan de tien knikkers nog even wilt halen, die Jacob uit leem voor onsals speelgoed heeft gemaakt, dan kunnen we een potje gaan knikkeren; je weet nogwel hoe, jij hebt het Me zelf geleerd!'[4] Sixtus deed meteen wat het Kindje hem vroeg![5] Toen de tien kuiltjes nu klaar waren en de knikkers gehaald, zei het Kindjetegen Cyrenius:[6] Wil je Mij nu even los laten, dan kan Ik uitleggen en voordoen hoe dit spelgaat; jullie kinderen, val Mij nu niet in de rede want nu moet Ik Cyrenius zelf degang van zaken toelichten!'[7] Met veel pathos richtte het Kindje Zich nu tot Cyrenius, en zei:[8] 'Nou, het spel gaat zó: je gaat drie passen van deze kuiltjes afstaan, en dan gooije een knikker.[9] Als je erin slaagt om daarmee in het tiende, het laatste en verst verwijderdekuiltje te komen, dan ben je de koning van dit spelletje; kom je in het negende. danben je minister, in het achtste ben je een veldheer![10] In het zevende kuiltje ben je een landvoogd, in het zesde een rechter, in hetvijfde een priester, in het vierde een boer, in het derde een vader, in het tweede eenmoeder en in het eerste een kind![11] Hoe het spel dan verder gaat, zal Ik wel uitleggen, zodra de kuiltjes bezet zijn.[12] Lachend pakte Cyrenius nu een knikker, en wierp die over het pad, en deknikker rolde dadelijk in het eerste kuiltje.[13] Het Kindje vroeg hem: 'Ben je tevreden met dit resultaat? Zo niet, dan mag jeomdat je beginneling bent nog tweemaal gooien!'[14] Maar Cyrenius zei: 'Nee, heerlijk Leven van me, Jezus lief, ik blijf maar waarik nu ben!'[15] Nu zei het Kindje: 'Nu zijn jullie aan de beurt om te gooien, één voor één, Ikgooi wel als laatste!'[16] Nu wierpen de kinderen hun knikkers, maar zij bezetten niet alle kuiltjes:sommigen kwamen met tweeën en drieën in een kuiltje![17] Ten slotte wierp het Kindje en kwam net als anders altijd in het tiende![18] Een van de meisjes wond zich daarover op en zei: 'Moet die kleine Jezus danaltijd koning zijn?'[19] Maar nu zei het Kindje te-gen het meisje: 'Moet je daarom nu zo lelijk tegenMij doen? Jij had toch een beurt vóór Mij?! Waarom doe je dan ook zo onhandig?![20] Als je vervelend tegen Mij blijft doen, dan zal Ik meteen weer een muis tegenje opstoken: daar ben je immers zo bang voor?!'[21] Nu zei het me is je niets meer en stelde zich verder tevreden met haareenzaamheid in het tweede kuiltje.[22] Toen bleek dat het negende, het achtste, het zevende en het zesde kuiltje leegwaren gebleven, zei Cyrenius tegen het Kindje:[23] 'Kijk eens, mijn Leven, nu hebben we nog geen minister, geen veldheer, geenlandvoogd en geen rechter![24] Wie moet nu die belangrijke posities vervullen?'

Page 271: De Jeugd Van Jezus

271

[25] 'Deze posten,'zei het Kindje, 'zal Ik nu Zelf op Mij moeten nemen, omdatniemand ze heeft ingenomen: alle onbezette posten moeten namelijk wordenvervuld door degene, die, gerekend vanaf het koningskuiltje, de eerst opvolgendeis![26] Zou bijvoorbeeld het ministerskuiltje wel bezet zijn geweest, dan zouden dedrie na hem volgende posities aan hem zijn toegevallen, maar nu die post onbezetis, nu moet de koning die vier open posten bezetten.! Zo, nu zijn dus alle positiesingenomen; laten we nu met het eigenlijke spel beginnen

Hoofdstuk 193: Het verdere verloop van het spel

[1] Vervolgens zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Nu Ik dus de koning ben, nu moetieder van jullie Mij ook gehoorzamen, zoals je dat een koning pleegt te doen![2] Luisteren jullie nu dus naar Mijn wetten! ...Wie in het priesterkuiltje zit, diemoet wijs zijn, ernstig en goed![3] Lach je mee, als er iemand anders lacht, dan ben je fout; je ambt wordt je danontnomen en dat is dan je verdiende straf![4] Jullie daar, in het kuilt je van de boeren, jullie moeten vooral bezig blijven; wiedaar lui is, die zal moeten hongerlijden![5] Jullie, in het vaderkuiltje, jullie moeten liefdevol met je kinderen omgaan, enhen goed en rechtvaardig opvoeden, anders worden jullie door hen bespot![6] Jij daar in het moederkuiltje moet huiselijk zijn, en vooral godvruchtig, opdat jezuigelingen ook wijs worden![7] En jij daar in mijn lieve beste kinderkuiltje, blijf jij maar zoals je bent: eengedegen leraar van de wijzen, die de wijsheid Gods nastreven![8] Dit zijn dus de spelregels, en die moeten nauwkeurig worden nageleefd![9] Als iemand een bijzondere gunst van Mij wenst, dan moet die dat Mij op zijnknieën komen vragen![10] Gaan jullie dus nu maar je diverse rollen vervullen, en laat Mij hier maaralleen! Jij, Cyrenius, jij moet als kind met de vaders en de moeder mee!'[11] Als eersten vertrokken nu een jongen en een meisje in de rol van priesters. Zededen vreselijk ernstig en plechtstatig en stelden zich toen op, op een ietwatverheven plekje.[12] Twee meisjes en een jongen volgden daarna als landlieden. Zij rommelden enstommelden erg druk doende over de grond, als hadden ze belangrijk werk onderhanden![13] Vervolgens gingen weer een jongen en een meisje weg, die zich bijzonderernstig voordeden omdat zij de vaderrol vervulden, en omdat een vader in zijn harttoch ook een beetje moeder moet zijn, wil hij een goede vader zijn.[14] Ten slotte ging er één als moeder, en daarna ook nog haar kind, namelijkCyrenius. Maar de moeder deed erg schuchter tegenover haar kind, ze durfde niettegen hem te spreken, laat staan hem wijze levenslessen te leren.[15] Daarom ging zij dus maar naar de koning terug en smeekte hem om hetvoorrecht een ander ambt te mogen bekleden.

Page 272: De Jeugd Van Jezus

272

[16] De koning besloot haar naar de priesters te sturen, maar die begonnen, toen zedie moeder op zich zagen toekomen, te lachen.[17] Terstond riep de koning hen dan ook bij zich en omdat ze gelachen hadden,zette hij hen af. Zij hadden immers ernstig moeten blijven; nu werden zij bij deboeren gestopt.[18] De boeren begonnen echter al gauw onder elkaar ruzie te maken en hevig tetwisten, waarna de koning ook hen bij zich riep, hun een flinke schrobbering gaf,en de rust onder hen herstelde.[19] Nu kwam de moeder opnieuw naar de koning toe om een andere post tevragen, maar de koning zei:[20] 'Neen, omdat jij de liefde van de wijsheid voorstelt, moet je de priester zijn![21] Maar nu kwam de vader zich beklagen dat hij geen vrouw meer had, doordatde moeder priester geworden was.[22] Toen sprak de koning: 'Neem jij dan nu het kind maar bij je en word jij danmaar zoveel als moeder.'[23] Zo gezegd, zo gedaan! Maar de priester begon nu preten-ties te krijgen: deboeren moesten veel eerbiediger tegen haar doen![24] Nu begon het echter een beetje rommelig te worden, zodat de koning hen weerallen bij zich riep, en zei: 'Ik zie, dat jullie het onder elkaar oneens bent; laten wedus maar overgaan tot een nieuwe werp ronde!'

Hoofdstuk 194: Cyrenius nu als minister. Het ontevreden meisje. Eenmuizenwonder

[1] Weer moest nu Cyrenius als eerste gooien. Zijn knikker kwam nu in hetnegende kuiltje, zodat zijn kinderen opmerkten:[2] 'Betekent dat even promotie, vader Cyrenius: van kind naar minister, en dat bijde éérste worp al![3] Als u nu nog eens zoudt gooien, dan zoudt u best eens in het koningskuiltjekunnen komen!'[4] Maar Cyrenius zei: 'Kinders lief, met deze waardigheid ben ik al erg tevreden;nemen jullie dus nu je knikkers maar en gooi![5] Probeer met velen in het kinderkuiltje te komen, daarin horen jullie thuis endaar ben je het beste!'[6] Sixtus was de eerste die nu zijn beurt benutte; hij wierp zich in het kinderkuiltjeen was daar erg blij mee.[7] Het oudste meisje was de volgende; zij kwam opnieuw in het tweede, hetmoederkuiltje terecht.[8] Weer begon het meisje te mopperen: 'Nu moet ik toch alweer de moeder zijn!'[9] Het Kindje ging naar het kuiltje toe, nam de knikker eruit en. gaf die weer aanhet meisje en zei:[10] 'Hier, ontevreden kind, maar kijk uit dat je niet nog eens de moeder wordt!'[11] Opnieuw gooide het meisje nu, maar weer kwam ze in het bewuste kuiltjeterecht. Van ergernis begon ze nu te huilen!

Page 273: De Jeugd Van Jezus

273

[12] Het Kindje ging nu nogmaals naar haar toe, en zei: .Ach, heerszuchtig wezendat je bent, het oervrouwelijke karakter verloochent zich in jou beslist niet![13] Wat moet Ik toch met jou beginnen? Jij slangenkarakter, jij leeuwenklauw?[14] Er moet maar eens gauw een muis op het toneel verschijnen, als die je eensflink plaagt, zul je wel een toontje lager gaan zingen!'[15] Terstond viel het meisje nu echter voor het Kindje op de knieën en schreide:[16] 'O nee, lieve Jezus, ik smeek je, geen muis of rat alsjeblieft! Daar ben ik zoverschrikkelijk bang voor![17] Dan ben ik nog duizendmaal liever moeder in plaats van één muis te moetenzien!'[18] Het Kindje zei: 'Nou goed dan: ditmaal zal ik je nog voor een muis sparen,[19] maar als je nog één keer durft te morren, dan laat Ik tien muizen tegelijk op jelos, die aan je voeten zullen snuffelen!'[20] Toen werd het meisje muisstil, en geduldig zag ze toe, hoe de andere kinderenalle overige kuiltjes bezetten.[21] Ze vertrok zelfs geen spier, toen er voor de tweede maal nu een meisje in hetvaderkuiltje wierp, hoewel ze het anders altijd afschuwelijk vond, als er in datkuiltje niet een jongen kwam![22] Toen ze dan ten slotte nog eens gooide, kwam ze in het kinderkuiltje terecht![23] Haar ergernis onderdrukkend, beet ze zichzelf nu in haar lip.[24] Nu nam het Kindje glimlachend een takje van de grond op, raakte daarmeezachtjes alle knikkers aan, blies vervolgens over de kuiltjes en op hetzelfdemoment zat daar in plaats van een knikker een vrolijke muis in.[25] Toen het meisje deze diertjes zag, begon ze vreselijk te huilen en ging zeervandoor.[26] Jozef kwam naar buiten en vroeg: 'Wat doe je nu weer met dat meisje, Jezuslief, dat ze zo vreselijk huilt?'[27] Het Kindje antwoordde: 'Ze is zoals steeds vervelend; daarom heb Ik maarweer eens een paar muizen op haar afgestuurd!'[28] Nu moest Jozef lachen en vlug ging hij het meisje troosten en geruststellen;maar de overige kinderen zetten hun spel nu kalmpjes voort, want zij hadden vandie verschrikkelijke muizen niets bemerkt.

Hoofdstuk 195: Tweespraak van het Kindje Jezus met het eigenzinnige meisje

[1] Na een poosje kwam het meisje terug en het Kindje vroeg haar direct of zijweer wilde meespelen.[2] Het meisje antwoordde: 'Ik wil wel toekijken, maar meespelen wil ik niet, wantik ben erg vlug geërgerd en dan doe jij direct zo lelijk![3] Ik speel dus liever niet mee, omdat ik veel te bang voor jou ben: jij komt steedsonmiddellijk met muizen en ratten op de proppen!'[4] Het Kindje zei: ' Ja, maar waarom doe jij dan ook steeds zo dom je te ergerenaan dingen die feitelijk niks uitmaken, of ze nu zus of zo uitvallen.[5] Wees toch tevreden met wat het lot je toebedeelt; dan zullen er geen muizen of

Page 274: De Jeugd Van Jezus

274

ratten meer op je afkomen![6] Neem Mij nu eens! Ik gooi steeds het laatste, en toch mopper Ik niet, alhoewelIk toch eigenlijk voorrang zou moeten hebben[7] Waarom mopper je toch steeds, terwijl je toch eigenlijk als meisje het geduldzelve zou moeten zijn?'[8] Het meisje antwoordde nu: 'Wat kan ik daar nu aan doen? Waarom heb ik danook zo'n karakter? Mijzelf heb ik het niet gegeven. Ik ben dus zoals ik ben, en ikkan niet anders zijn![9] Maar juist omdat ik weet dat ik zo ben, daarom doe ik nu liever niet mee dandat ik mij weer zou moeten ergeren, om dan opnieuw door jou met muizen teworden bestraft!'[10] Het Kindje wendde Zich nu enigszins af en sprak als tegen Zichzelve: 'Dekinderen van deze wereld gaan tegen Je tekeer en bij zichzelf laken ze Je Werken,omdat ze Je niet kennen![11] Maar nog een ronde en nog een, dan zullen de kinderen van deze wereld welanders over Je gaan denken!'[12] Vervolgens keerde het Kindje Zich weer om en sprak te-gen het meisje: 'Wieheeft er dan volgens jou schuld aan, dat jij zo lichtgeraakt bent en dat je nu met jelot niet tevreden bent?'[13] Het meisje zei: 'Warempel Jezus-lief, Als jij eenmaal begint met iemand ietste vragen, dan komt er geen eind aan![14] Daardoor word jij dan een vreselijk lastig kind![15] Hoe kan ik nu weten wie er schuld aan heeft dat ik zo ben?! Jij bent immerszelf een klein pro-feetje, een wonderkind, dat met God spreken kan![16] Vraag het Hem dan, als dat mogelijk is; Hij zal je zeker wel het beste kunnenvertellen waar-om ik zo ben.'[17] Nu kwam het Kindje wat naderbij en sprak: 'Zeg meisje, als jij Mij zoudtkennen, zou je wel anders praten![18] Maar omdat je Mij niet kent, daarom spreek je zoals het je voor de mondkomt![19] Kijk eens naar de zon; wat denk je dat dié is, en aan Wie hij zijn glansontleent?'[20] Maar het meisje zei korze-lig: 'Waarom heb je het toch zo op mij gemunt?Waarom moet je mij nu zo martelen met je vragen![21] Kijk, er zijn er daar nog zeven! Die laat je met rust. Ga nu ook maar eens naarhen toe om hen met je eeuwige gevraag te plagen!'[22] Maar nu zei het Kindje: 'Maar meisjelief, die daar zijn ge-zond: zij hebbengeen medicijn nodig! Maar jij lijdt aan een zielekwaal: daarom zou ik je zo graagwillen helpen, als je maar niet zo koppig was![23] Maar als je zo dwars blijft, zal het moeilijk zijn om je te helpen.[24] Ik zeg je nu één ding, dat je goed onthouden moet: Als aan een engel Gods inde Hemel de genade zou ten deel vallen van door Mij te worden ondervraagd, zoalsdat nu aan jou ten deel valt, dan zou die zo hevig in liefdevuur ontsteken, dat datliefdevuur op hetzelfde moment de hele aarde zou verteren![25] Maar nu moest je maar eens verdwijnen, want Ik houd niet meer van je, omdat

Page 275: De Jeugd Van Jezus

275

je zo koppig bent en zo eigenzinnig! Nu liep het meisje weg en het verborg haartranen; Jezus echter dirigeerde zijn spelgenoten weer verder, als koning!

Hoofdstuk 196: Opnieuw gekibbel tijdens het tweede spelletje. Heteerzuchtige meisje als minister. Hetze tegen het Kindje. Laatste nieuwe worpen herstel van de goddelijke oerorde

[1] In het verloop van deze tweede ronde deden zich weer moeilijkheden voortussen de spelers.[2] Ze waren allemaal erg bang voor de minister, omdat dat Cyrenius zelf was. Develdheer, de landvoogd, noch ook de rechter durfden zich tegen de minister te doengelden en zij mokten dan ook stiekem tegen deze toestand.[3] Vooral een paar meisjes ze speelden de landvoogd en de rechter warenontevreden, omdat zij zonder toestemming van de minister niets mochten.[4] Alleen Sixtus was helemaal tevreden ditmaal in het kinderkuiltje.[5] Het Kindje bemerkte dat de sfeer niet goed was en Hij riep daarom allen bijeen.Opnieuw werden de knikkers verdeeld en nu werd er voor de derde maalgeworpen.[6] Maar bij deze worp kwam Cyrenius in het koningskuiltje, terwijl het Kindje inhet kinderkuiltje terechtkwam.[7] Alle kinderen hadden reuze pret, dat de twee jaar en vier maanden oude Jezusnu dan eindelijk óók eens in het kinderkuiltje was terechtgekomen.[8] Zelfs het eerder genoemde meisje kwam nu weer terug en zei tegen het Kindje:'Kijk, dat is de juiste plaats voor jou; het doet me echt genoegen, dat jij nu ookeens in dat vervelende kuiltje komt!'[9] Maar het Kindje zei: 'Let op: het ministerkuiltje is nog vrij! Pak een knikker engooi! Wie weet kom jij er wel in!'[10] Het meisje nam toen toch nog maar weer een knikker, ze wierp en ja hoor, zekwam inderdaad in het ministerkuiltje![11] Toen ze zichzelf in het ministerkuiltje gewaar werd, kreeg ze er een kleur van,zo blij was ze dat haar eerzucht nu eindelijk eens bevredigd was. Schertsend zei zedan ook:[12] 'Nou Jezus, jij kunt je plezier nu wel op: als je nu ongehoorzaam wordt, zal ikje eens mooi straffen!'[13] Maar nu zei het Kindje weer: 'Kinderen zijn immers nog niet aan de wetonderworpen; wat zou je dan tegen Mij willen doen; hoe zou je Me willen treffen?'[14] Het meisje nu weer: 'Laten we nu maar beginnen, dan zul je gauw genoegzien, of een minister geen gezag over kinderen heeft!'[15] Nu gaf dan Cyrenius als koning, zijn spelregels, waarna iedereen naar zijnplaats ging om zijn taak op zich te nemen.[16] De minister stookte de priester hevig op tegen het kind: hij zou namelijk hetkind niet bij zich mogen laten komen.[17] Het gevolg was dat nu ook de overige posten geen gehoor voor het kindspeelden.

Page 276: De Jeugd Van Jezus

276

[18] Daarom liep het kind dus naar de koning en diende, volgens de regels van hetspel, zijn beklag in wegens vervolging.[19] De koning antwoordde: 'O Heer, ik weet nog veel te weinig van dezespelregels af![20] Maar nu er regels of niet alweer onregelmatigheden blijken plaats te vinden,zal ik ons groepje maar weer bijeenroepen, en als U dat wilt, kunnen we dan directnog een nieuw spelletje doen.'[21] En het Kindje zei: 'Ja Cyrenius, een nieuw en voor eeuwig het laatste![22] Roep de kinderen maar weer bij elkaar, dan zullen we het laatste spel doen!'[23] Cyrenius riep de kinderen bijeen. verdeelde de knikkers, en er werd gegooid.[24] Ditmaal wierpen alle kin-deren en ook Cyrenius in het kinderkuiltje, terwijlJezus als Enige in het koningskuiltje wierp.[25] Plotseling begon Zijn kuiltje nu hevig te gloeien en zijn knikkertje begon testralen als de zon.[26] Vervolgens nam het Kindje dat stralende knikkertje op en legde het in hetvaderkuiltje, waarna Het aan Cyrenius vroeg:[27] 'Cyrenius, begrijp jij nu al iets van dit zinvolle spel?'[28] Cyrenius antwoordde: 'Maar Heer, mijn Leven, hoe zou ik daar nu jets vankunnen begrijpen?'[29] Het Kindje sprak: 'Luister dan maar naar Mij; dan zal Ik het jullie allen eenshelder en grondig uit de doeken doen!'

Hoofdstuk 197: De uitleg van en de toelichting op dit zinrijke spel door hetKindje. De verschillende reddingspogingen van de verdwaalde geesten doorde leiding van de mensen door God

[1] Dadelijk begon nu het Kindje in de trant van een wijze leraar in de synagoge tespreken:[2] 'Dit is de betekenis van dit spel: AI vanaf het begin der schepping, en ookdaarvoor, was God van alle eeuwigheid de Heer .[3] De eerste worp: De oude geesten worden wakker. Ze willen zich deHeerlijkheid Gods niet la-ten welgevallen, waardoor het spel chaotisch verloopt.[4] Deze spelperiode duurt van Adam tot Noach en van Noach tot Mozes.[5] Het weerbarstige meisje ver-tegenwoordigt de liefde zowel als de wereld,welke laatste echter van de liefde afkerig is. ..[6] In de tijden van Noach wordt de wereld dan ook met bedreigingen bestraft,zoals het meisje met de muizen.[7] Maar de wereld betert zich niet, doch vervalt langzamerhand weer tot afgoderij,en wil altaren, zichtbare goden en veel ceremoniën.[8] Onder Mozes roept de Heer dan 'de deelnemers' bijeen, en heeft een nieuweworp plaats.[9] Aanvankelijk ziet het ernaar uit dat het ditmaal gelukken zal, maar nauwelijksheeft Mozes het volk de rug toegekeerd, of er komt een gouden kalf.[10] Het meisje begint nu pas echt te zaniken waarna het dan ook echt wordt

Page 277: De Jeugd Van Jezus

277

gestraft en de bedreiging wordt uitgevoerd![11] Zo was dus ook de zondvloed veeleer een hevige bedreiging dan een echtestraf.[12] De bestraffing van het volk in de woestijn daarentegen, was een echte straf,die dan ook geschiedde door het vuur, zoals eertijds te Sodom.[13] Bij de worp begint het spel. En eerlijk gezegd in het begin gaat het goed, maarzuiver uit vrees.In deze ronde ontbreekt de moeder de liefde dus, die immerswegliep omdat ze niet mocht overheersen.[14] Tot deze tijd heeft dat Mozaïsche spel geduurd. Het was een periode vanafmatting ten gevolge van allerlei spanningen en van voortdurende vrees.[15] Opnieuw roept de Heer het groepje bijeen; er volgt een nieuwe worp, waarinde Heer zelf kind wordt![16] Nu verschijnt opnieuw de liefde ten tonele; ze geeft duidelijk blijk van haarvreugde over de onmacht van de Heer .[17] De liefde werpt nu ook en het gelukt haar de eerste trede van de troon tebereiken.[18] En dan vervolgt zij de Heer ten dode toe! Zij gunt Hem bijnanegentienhonderd jaren rust noch duur en stookt alles tegen Hem op![19] Nu ziet het wettig wereldgezag in dat het zo niet langer kan.[20] Er volgt nu een laatste worp. De Heer wordt nu weer als van ouds Zélf deHeer; vol van gloeiende ijver wordt zijn stand en vol genade zijn worp![21] En het hele volk zal vanuit de positie van kinderen Hem als Vader erkennen,als Hij het met de Macht van Zijn Liefde nader en nader zal komen![22] En dat zal de laatste spelronde betekenen, waarna er geen nieuwe meer volgenzal! Voor eeuwig zal de Vader dan Vader zijn.[23] Kijk, dat was nu de betekenis van dit spel! En laten we dan nu maar weer naarhuis gaan om te zien hoe de herrezen Tullia het maakt; komt dus allemaal achterMij aan!'

Hoofdstuk 198: Bezorgdheid van Maria en van Eudokia om de herrezenTullia. Een profetisch beeld van de Mariaverering van Rome. Over de kringvan echte Godsvrienden

[1] Toen het groepje speelgenoten het huis binnenkwam, werd dat nauwelijksopgemerkt. Iedereen was daar namelijk nog bezig met de herrezen Tullia.[2] Terwijl enkelen haar troostten, letten anderen heel nauwkeurig op haar, omdatzij zich zorgen maakten dat Tullia mogelijk opnieuw zou Instorten.[3] Zelfs Maria en Eudokia waren druk met haar bezig en brachten haar diverseversterkingen en verfrissingen.[4] De zonen van Jozef, Jacob incluis, waren druk doende met het klaarmaken vaneen avondmaal.[5] Alleen Jozef en Jonatha zaten in een zijkamer op een strooi-en bank, waar zijdiverse onderwerpen uit de oudheid bespraken.[6] Zij waren de enigen, die de binnenkomenden opmerkten. Ze stonden op en

Page 278: De Jeugd Van Jezus

278

gingen Cyrenius en het Kindje tegemoet en haalden hen in op een uiteraard uitersthartelijke wijze.[7] Maar het Kindje liep recht op Jozef toe, en zei tegen hem:[8] 'Hoe lang zullen die dwazen nog voortgaan met dit troosten en laven enspijzigen van de herrezen Tullia?[9] Ze is allang weer levend genoeg en ze zal niet eerder sterven voor het haar tijdzal zijn; wat willen die dwazen nu eigenlijk?'[10] Jozef antwoordde:'Wat maakt dat ons uit? Laten we hun dat pleziertje gunnen,wij worden er niet minder van!'[11] Het Kindje nu weer: 'Dat moge helemaal waar zijn en Ik wil me er ook nietmee bemoeien .[12] het gaat Mij hierom, dat als de herrezene dan al zoveel bewondering verdientdan ook Degene, Die de herrijzenis bewerkstelligt![13] 'Ja Zoontje lief, Je hebt gelijk, zei Jozef, 'maar wat zouden we hier dan aankunnen doen?[14] Als ik Jou als de onmiskenbare Opwekker van Tullia zou proclameren, danzou ik Jou daar-door voortijdig verraden aan degenen, die Jou nog geenszinskennen![15] En als Jij hen dit zelf op wonderbare wijze innerlijk zoudt te kennen geven,dan zou dat hun veroordeling inhouden![16] Laten wij hen daar dus maar met rust laten en hier zelf stilletjes bij elkaarblijven in geest en in waarheid![17] Als ze zich straks verzadigd zullen hebben aan dat getroost en die aangaperijvan de Romeinse, dan zullen ze ons heus wel weer gezelschap komen houden!'[18] Maar het Kindje merkte nu op: 'Ook hierin zit weer een toekomstbeeld![19] Op dezelfde manier zullen zich in de toekomst degenen, die tot Ons Huiszullen behoren, afgeven met de Romeinse terwille van wereldse zaken![20] Ook Maria zal het nog druk krijgen met die Roomsen![21] Desondanks zullen ook de-ze huisgenoten allerminst Onze geestverwantenzijn, maar veeleer wat zij nu ook zijn, namelijk heidenen. Zij zullen Mij nieteerbiedigen, maar alleen Maria![22] Mijn echte vriendenkring zal in de wereld altijd verborgen en klein blijven![23] Tullia was een blinde bedelares, maar door Mijn levend water werd ze weerziende,[24] en werd toen een voorname dame in het grote heidense rijk![25] Maar ze vond de dood door haar jaloersheid.[26] Daarna werd ze opnieuw ten leven gewekt; maar al leeft ze, toch ziet ze Mijnog steeds niet staan![27] Het lijkt erop als moest Ik haar door middel van een straf op Mijzelfopmerkzaam maken![28] Maar Ik zal nog een poosje afwachten of die Romeinse wellicht toch nog opzal staan, om zich naar Mij, haar Opwekker, te begeven! Begrijp je, Jozef, ditzinnebeeld?

Page 279: De Jeugd Van Jezus

279

Hoofdstuk 199: Menselijk kortzichtige vragen van Jozef. Antwoord van hetKind je. Over de allesomvattende betekenis van de Menswording des Heren

[1] Toen Jozef dit van het Kindje gehoord had zei hij:[2] 'Ja mijn goddelijk Zoontje, diep in mijn hart heb ik Je wel begrepen;[3] maar ik moet toegeven, dat Je me nu niet bepaald een prettige voorspelling hebtgedaan![4] Want, als zowel na Jouw Komst als ervoor het grootste deel van de mensheidheidens zal blijven en afgodendienaars zullen zijn, wat voor zin heeft dan deNeerdaling op aarde van Jou?[5] Waartoe dan al die vernederingen van Je volmaakte en eeuwige Heiligheid?Wil je maar weinigen helpen? En waarom niet allemaal?'[6] Het Kindje antwoordde: ' Jozef, je stelt weer een heleboel ijdele vragen![7] Heb je dan nog nooit het uitspansel vol met sterren bekeken? Elke ster, die jekunt zien is een wereld, een aardbol, waarop, net als hier, vrije mensen wonen![8] En tallozen zijn nog nooit door enig sterfelijk oog gezien; al dezen geldt MijnKomst hier op Aarde.[9] Het hoe en waarom zul je pas in volledige helderheid in Mijn Rijk kunnen zien![10] Het mag je dus niet al te zeer verwonderen, dat Ik je over de mensen van dezeaarde die voorspelling heb gedaan,[11] want Ik heb er eindeloos veel van; en al die talloos velen hebben MijnMenswording nodig,[12] en zij hebben Die daarom nodig, omdat Mijn eigen eeuwige ordening waaruitdeze aarde en alle andere eindeloos vele hemellichamen ontsproten zijn dat vereist![13] Dus zal het er op deze aarde inderdaad zo toegaan, als Ik je heb voorspeld![14] Hetgeen echter geenszins betekent dat de eeuwig heilige doelstelling van MijnMenswording niet zou worden bereikt![15] Al deze talloze werelden, zonnen en planeten, hebben namelijk allemaal huneigen banen, en de richtingen daarvan zijn talloos en eindeloos verschillend![16] Er gelden overal verschillende wetten en afwijkende ordeningen;[17] maar ten slotte monden al die banen toch weer uit in Mijn oerordening, endaarmee beantwoorden ze dan allemaal aan het ene grote hoofddoel, zoals deledematen van een lichaam en hun verrichtingen![18] Kijk, zo zal het ten slotte ook het geval zijn met de mensen van de aarde: ookzij zullen te zijner tijd allen in de geest erkennen, dat er slechts een God is, eenHeer, een Vader en dat er slechts een volmaakte wijze van leven is: in Hem![19] Hoe en wanneer? Dat blijft van Hem, Die je dit alles nu heeft gezegd![20] Maar er zullen tevoren nog heel wat winden over de aarde waaien,[21] en er zal nog veel water uit de hemel vallen en nog veel hout verbrandworden, voordat men zal kunnen zeggen:[22] Ziet, nu is er die ene kudde en ene Herder; nu is er een God en een mens uittallozen: een Vader en een Zoon in en uit die talloos velen geworden.[23] Bij het aanhoren van deze toespraak van het Kindje rezen Cyrenius en Jonathaen Jozef de haren ten berge, en Jozef zei:[24] 'Kindje lief, Je woorden worden steeds moeilijker te begrijpen, steeds

Page 280: De Jeugd Van Jezus

280

wonderlijker ook en werkelijk ontzettender![25] Wie kan de eindeloze diepgang ervan vatten? Spreek toch liever met ons naarons begrip, anders gaan wij nog te gronde aan de diepzinnigheid van Jeuitspraken!'[26] Maar nu glimlachte het Kindje en zei: 'Jozef, maar juist vandaag ben Ik nu netin de goede stemming onthullingen aan jullie te doen, onthullingen waarvan jullieallen zullen huiveren![27] En waardoor jullie volledig zult gaan inzien dat de Volmaakte Heer derEeuwigheid werkelijk in Mij woont, en bij jullie verblijf houdt! Luister dus verdernaar Mij

Hoofdstuk 200: Verdere profetische onthullingen van het Jezuskind: Jezus'dood; Zijn Leer der Verzoening; Opstanding, en Ontsluiting der levenspoortvoor allen. Een wenk voor wereldse mensen

[1] Het Kindje vervolgde aldus: Jozef, wat zul je zeggen, als de kinderen van dezewereld eens de Heer zullen gevangen nemen en met de hulp van Satan ter doodbrengen?[2] Dat ze Hem als een roofmoordenaar zullen grijpen, en Hem voor een wereldsgerecht zullen slepen, waarin de geest van de helse onderwereld heerst?[3] En dat dit gerecht de Heer der Hemelse Glorie aan het kruis zal doen slaan; watheb je daarop te zeggen?[4] Als met Hem zal gebeuren, wat de profeten over Hem hebben voorspeld! Jeweet immers wat zij hebben gezegd! Wat zeg je daar nu van?'[5] Toen zij dit gedrieën van het Kindje gehoord hadden, werden ze vreselijkgeschokt. Op zeer heftige toon zei Jozef:[6] 'Maar Jezus, mijn goddelijk Kindje, zo iets mag toch Jou niet overkomen?![7] De hand, die zich aan Jou zou vergrijpen, moet voor eeuwig vervloekt zijn; ende ziel, die aan de eigenaar van die hand toebehoort moet in alle eeuwigheid in deverschrikkelijkste pijnen haar misdaad boeten!'[8] Cyrenius en Jonatha vielen Jozef bij; Cyrenius zei:[9] 'Ja, als zo iets mogelijk zou zijn dan dat bezweer ik jullie voor eeuwig dan wilik van nu af aan de wreedste tiran worden![10] Tweehonderdduizend van de best geoefende soldaten staan onder mijn bevel;ik behoef slechts een wenk te geven, en overal op de wereld wordt dood en verderfgezaaid ![11] Liever nog zou ik alle mensen op de hele wereld laten uitmoorden, eer datzo'n brutale duivel in mensengedaante zijn satanshanden aan dit Kind zou slaan!'[12] Maar het Kindje zei glimlachend: 'Maar jouw krijgslieden zouden dan tochnog overblijven; wie zou hen dan wel uit de wereld moeten helpen?[13] Lieve beste Cyrenius, luister: Wie wetend wat hij doet, onrecht doet, die doetzonde, ... die is een misdadiger![14] Maar wie niet weet wat hij doet, terwijl hij onrecht doet, aan hem worde datvergeven! Hij wist immers niet wat hij deed!

Page 281: De Jeugd Van Jezus

281

[15] Slechts diegene is een slaaf van de hel, en hij haalt zich een veroordeling opde hals, die, als hij wel weet wat hij doet, terwijl hij eigenlijk geen onrecht zouwillen, dat toch doet als hij daartoe wordt gedwongen zonder dat hij zich er tegenverzet![16] Maar de hel weet heel goed, dat het gemakkelijker werken is met blindewerktuigen dan met ziende;[17] daarom is het dat zij die blinden voortdurend in haar ban tracht te houden, enjuist die blinden zullen de Heer der Heerlijkheid aan het kruis slaan![18] Hoe zou je nu een blinde willen straffen die, als hij op straat met zijn voetergens tegenaan zou stoten, daardoor zou vallen en daarbij armen en benen zoubreken?[19] Blijf jij dus maar fijn en netjes thuis met je strijdmacht; die zou veel meeronheil stichten dan wel te doen![20] Bovendien kun je ervan verzekerd zijn, dat Hij, Die de mensen in hunblindheid naar het vlees zullen doden, dat Hij niet zal worden gedood naar de geestmet Zijn kracht en macht, en dat Hij ook weer spoedig uit eigen kracht en machtuit het graf zal opstaan![21] En daardoor pas zal Hij voor alle schepselen de weg vrij maken naar heteeuwige Leven!,[22] De heftige toon, waarop Cyrenius had gesproken, had de aandacht van Tullia'sgroepje op het kleine gezelschap gevestigd; zij wilden meeluisteren.[23] Maar het Kindje wees hun gezelschap af met de woorden: 'Houden jullie jemaar bij je eigen interessen, want wat hier aan de orde is, dat is voor jullie blindenniet bestemd.' Zij trokken zich dus maar weer terug.

Hoofdstuk 201: Ernstig woord van Jezus tegen Maria. Droevige voorspellingover de verachting in de wereld jegens de Heer en Zijn volgelingen

[1] Onder degenen, die werden afgewezen bevonden zich echter ook Maria,Eudokia en Jacob.[2] Toen Maria desondanks toch naar binnen ging, volgden Eudokia en Jacob haar.[3] Maria bukte zich naar het Kindje en zei:[4] 'Luister Jij eens, Kindje: nu doe Je wel heel erg lelijk![5] Als Je mij nu al de deur wijst, wat zal Je mij dan niet gaan aandoen als Jeeenmaal een man geworden bent!?[6] Zo lelijk mag Je tegen mij, die Je met grote angst en veel pijn onder het hartgedragen heb, niet zijn!'[7] Maar nu keek het Kindje Maria op Zijn allerliefste wijze ernstig aan en zei:[8] 'Hoe komt u erbij Mij Uw Kindje te noemen?! Bent u dan vergeten wat deengel tegen u gezegd heeft?![9] Hoe moest u ook weer Datgene, Wat uit u geboren zou worden, noemen?[10] Dit heeft de engel gezegd: 'En Wat uit u zal geboren worden zal Gods Zoon,Zoon van de Allerhoogste heten!'

Page 282: De Jeugd Van Jezus

282

[11] Als dit dus juist is en niet anders, hoe kunt u Mij dan alsnog uw zoontjenoemen?[12] Als Ik echt uw zoon zou zijn, dan zoudt u zich ook meer met Mij bezighoudendan met Tullia![13] Omdat Ik niet uw zoontje ben, ligt Tullia u nader aan het hart dan Ik![14] Als ik een tijdje buiten speel, en dan weer de deur inkom, komt niemand Mijmet een hart vol vurige liefde tegemoet![15] Ik ben allang wat het dagelijks brood is voor knechten en meiden geworden,en niemand verwelkomt Mij met open armen![16] Maar als er de eerste de beste kletsmadam uit de stad hierheen komt, danwordt die wel met alle eerbetoon ontvangen![17] Precies zo gaat het nu weer met die domme Tullia, die van Mij het leventerugkreeg![18] Maar voor Mij, de Schenker van het leven hebben jullie nauwelijks aandacht![19] Zegt U nu zelf of dat juist is!?[20] Ben Ik dan soms niet meer dan de eerste de beste stadskletstante en niet meerdan deze Tullia?![21] O, gij allen, die Mij eens als knechten zult navolgen, verheugt u! Want zoalshet Mij nu vergaat, zo zal het u eveneens vergaan![22] Uw beschermers zullen u in een hoekje zetten zodra ze bezoek ontvangen vanhun kletsbroers en -zusters!' Deze woorden drongen diep door in het hart vanMaria en zij trok het zich erg aan.

Hoofdstuk 202: Jacob met de kleine Jezus in gesprek. Het Kindje beklaagtZich over het gebrek aan aandacht van de zijde van Zijn ouders enhuisgenoten

[1] Nadat deze woorden gesproken waren, boog zich ook Jacob over het Kindje enzei:[2] 'Luister eens, lieve Jezus, aardig Broertje van me. Als Jij een keer lelijk gaatdoen, dan ben Je bijna niet te harden![3] Zou Je mij niet ook hetzelfde verwijt willen maken, wat Je Je moeder maakte?[4] Je zou het wel kunnen doen, maar dan zal ik op mijn beurt met Je gaan twisten,omdat Je mij namelijk niet voor dat spelletje hebt uitgenodigd, terwijl ik er toch zoheel graag bij geweest zou zijn!'[5] Het Kindje zei: 'Neen, Jacob, jij moet je beslist geen zorgen maken, dat Ik jouiets verwijten zou![6] Jouw voortdurende aandacht voor Mij is Mij bekend![7] Bovendien moeten Wij hetzelfde lot vaak delen en dan vergaat het jou net alsMij![8] Het gebeurt immers vaak genoeg, dat je met Mij uitgaat en Mij dan van waarook naar huis draagt, vaak genoeg zelfs helemaal uit de stad, als je Mij somsmeeneemt om daar een boodschap te doen,[9] en dan komt ons geen mens tegemoet! onder enige begeleiding gaan we weg en

Page 283: De Jeugd Van Jezus

283

als we thuis komen is er niemand, die ons verwelkomt![10] Even eenzaam als we vertrokken zijn, komen we weer terug![11] En als het wel eens gebeurt, dat we een kwartiertje te Iaat komen, dan krijgenwe nog heel wat te horen ook![12] En als we thuis zijn, dan mogen we ook geen drukte maken, willen wetenminste geen standje krijgen![13] En hoeveel er ook gepraat wordt over allerlei, horen wij soms ook tot deinteressante dingen waar per dag een paar woorden aan gewijd mogen worden![14] Maar als daarentegen zo'n kennis uit de stad laat weten, dat hij aanstaandemaandag van plan is langs te komen,[15] dan verheugt ons gezin zich al drie dagen daarop, en drie dagen later praten zeer nog over.[16] En als die vriend dan komt, loopt iedereen hem tegemoet; en als hij dan weervertrekt, krijgt hij begeleiding tot aan zijn huisdeur toe.[17] Maar als Wij gaan of komen, dan is er geen hond die daar naar taalt.[18] Wel krijgen wij te horen als er zo'n welbespraakte kletsmeier uit de stad komt:' Jacob, ga jij met het Kind je maar lief buiten spelen!'[19] Zonder verder geleide gaan wij dan aanstonds naar buiten, en we mogen nieteerder terugkomen, dan wanneer het die kletsmajoor goeddunkt onder begeleidingvan het hele gezin te vertrekken![20] Alleen als Cyrenius of Jonatha komen, dan tellen wij ook mee, tenminste alsbelangrijke bespiegelingen niet hinderlijk zijn.[21] Jij behoeft dus niet bezorgd te zijn, dat Ik jou iets zou zeggen, dat je zoukunnen kwetsen; wij zijn immers zowel wat betreft ons aanzien als hun liefdejegens ons gelijkgesteld ![22] Als wij ons maar de hele lieve dag koest houden, dan zijn we 'braaf'! en diebetuiging is dan tegelijk ons hele loon! Ben jij daar tevreden mee? Ik niet!'[23] Jozef en Maria die dit gehoord hadden, werden er angstig van. Maar hetKindje stelde hen gerust en zei: 'Wat geweest is, is geweest; alleen graag in detoekomst een beetje anders!' En Jacob kon zijn vreugdetranen niet helemaalbedwingen!

Hoofdstuk 203: De bekentenis van Jozef aan het Kindje. Het onderscheidtussen dubbelzinnigheid enerzijds en schranderheid anderzijds. Eenvermaning aan Maria

[1] Daarna riep Jozef het Kindje bij zich en zei tegen Hem:[2] 'Nu moet Jij eens even naar mij luisteren. En wat ik nu ga zeggen, dat zeg ikniet zozeer om Jou, als wel om de hier verder aanwezigen![3] Ik weet immers best, dat Jij mijn geheimste gedachten door-ziet, zodat ik watdat betreft niets heb in te brengen; maar, die verder aanwezigen moeten óók wetenwat ik nu tegen Je ga zeggen.[4] Inderdaad is het waar, dat wij, zo op het oog, vaak lauw tegenover Jou deden.[5] Maar die lauwheid was niet meer dan een masker voor onze innerlijke

Page 284: De Jeugd Van Jezus

284

hoogachting en liefde voor Jou, opdat Je in de wrede wereld, niet op zou vallen.[6] Wie kent er de wereld nu be-ter dan Jij?! Dan moet Jij dus ook het bestekunnen inzien dat ons uiterlijk gedrag tegenover Jou tot dusverre wel zo moéstzijn, om ons met Jou veilig te weten![7] Daarom vraag ik Je: vergeef ons die talrijke momenten van schijnbareongeïnteresseerdheid nu maar, en weet daarbij, dat onze harten toch steeds als weJou zagen gloeiden als het morgenrood![8] Maar in de toekomst zullen wij ons óók openlijk tegenover Jou zo gedragen, alsonze innerlijke aandrang ons ingeeft.'[9] Na zo te zijn aangesproken, zei het Kindje: ' Jozef, u hebt naar waarheidgesproken, maar er bestaat desondanks een groot verschil tussen masker enschranderheid.[10] Een masker verkilt het gemoed, terwijl schranderheid het verwarmt.[11] Waarom dan een masker opgezet, waar je met schranderheid kunt volstaan?Waartoe met vermomming werken, waar de natuurlijke wijsheid duizendveiligheidsmiddelen biedt?[12] Ben Ik dan niet de Héér, aan Wie heel de oneindigheid op een wenkgehoorzaamt, -daar zij niet meer is dan een vastgehouden gedachte van Mij, en eenuitge-sproken woord uit mijn mond?![13] En als Ik dus de Enige Waarachtige Heer ben, hoe zou dan de verhulling vanjouw gemoed voor de beveiliging van Mijn bestaan in de wereld werkzamerkunnen zijn, dan Mijn eigen macht, waarvan de hele wereld vervuld is? ![14] Een ademtocht uit Mijn mond: en heel de zichtbare schepping is niet meer![15] Denk je dan echt dat Ik jouw gemoedsmasker nodig heb om Mezelf en jou tevrijwaren voor vervolging door de wereld?[16] O neen, die heb Ik allerminst nodig! Want het is beslist niet uit vrees dat IkMijzelf voor de wereld verborgen houd.[17] Het is alleen vanwege het oordeel, opdat namelijk de wereld, die zoveelkwaad doet niet veroordeeld worde, omdat zij Mij herkende![18] Omwille van het heil van de wereld moeten jullie dus voortaan wel schranderoptreden,[19] maar spaar Me voor mas-kers, want zelfs in hun beste hoedanigheid zijn datnog creaties van de hel![20] En u, Maria, keer terug naar uw eerste liefde, anders zult u het nog eens hevigmoeten betreuren, dat u Mij nu terwille van de wereld met een masker op koelbejegent!'[21] Deze uitspraak brak Maria 's hart. Met héél de liefde, die in haar was, nam zijhet Kindje op haar armen en drukte Het aan haar hart, terwijl zij Het met, allewarmte van haar moederliefde liefkoosde.

Hoofdstuk 204: Maria stelt het Kindje vragen over Zijn liefde voor haar. Hetverschil tussen de liefde van mensen en die van God. De gelijkenis van dekoning als minnaar. De toepassing van deze gelijkenis op Tullia en het

Page 285: De Jeugd Van Jezus

285

Jezuskind

[1] Toen Maria het Kindje een poosje had geliefkoosd, vroeg zij heel bedeesd:[2] 'Jezuke, zul Jij mij, Je dienstmaagd, nog echt kunnen liefhebben, zoals diedienstmaagd eeuwig van Je zal houden?'[3] Nu glimlachte het Kindje allerliefst tegen Maria en zei:[4] 'Wat stelt u Mij nu toch weer een gekke vraag![5] Want, als Ik u niet meer zou liefhebben dan u Mij, zoudt u dan nog welbestaan?[6] Weet u, als u Mij zoudt beminnen met een vurigheid, gelijk aan de gloed vanalle zonnen samen, dan nog zou uw liefde niets te betekenen hebben invergelijking met de Mijne, waarmee Ik namelijk zelfs de slechtste mens in Mijntoorn nog liefheb![7] Ja, zelfs Mijn toorn is feitelijk nog meer liefde dan de grootste liefde van uwkant kan zijn![8] Want wat is eigenlijk Mijn liefde voor U?[9] Hoe zou Ik u ooit hebben kunnen uitverkiezen tot de vrouw, die Mij zou baren,als Ik u niet zou hebben liefgehad: méér dan de eeuwigheden door ooit zal kunnenworden begrepen?![10] Ziet u nu in wat een gekke vraag u stelde?! Maar nu moet u gaan en Tulliahier brengen;[11] want Ik heb een paar heel belangrijke zaken met haar te bespreken!'[12] Maria gehoorzaamde onmiddellijk en ging de vrouw van Cyreniuswaarschuwen.[13] Toen Tullia nu heel angstig het kabinet waar het Kindje Zich bevond, betrad,kwam het Kindje overeind, en zei tegen Tullia:[14] 'Tullia, jij herrezene, luister! Er was eens een machtige koning die vrijgezelwas. Hij was een toonbeeld van mannelijke schoonheid en hij was vervuld vangoddelijke wijsheid.[15] Deze koning nu sprak bij zichzelf: Ik wil mij in den vreemde, waar niemandmij kent een vrouw gaan zoeken,[16] want die vrouw wil ik voor mijzelf bezitten. Zij moet dan ook van mij houdenomdat ik een wijs man ben, maar niet omdat ik een machtige koning ben![17] Hij verliet dus zijn rijk en begaf zich naar een verafgelegen land. Hij belanddein een stad, waar hij al gauw met een gezin kennismaakte.[18] Hij koos zich de dochter des huizes tot toekomstige vrouw, die daarmee zeergelukkig was, omdat zij in deze huwelijkskandidaat spoedig diens grote wijsheidwaarnam.[19] Maar de koning dacht: Je houdt nu wel van mij omdat ik bij je ben, en omdatmijn gestalte en mijn wijsheid je boeien;[20] maar wat ik weten wil, is of je waarachtig om mij geeft! Ik zal me daarom alsbedelaar vermommen en je dan dikwijls lastig vallen.[21] Maar zij mag natuurlijk beslist niet weten en zelfs niet in het geringste kunnenvermoeden, dat ik achter die bedelaar schuilga![22] Wel moet die bedelaar een of ander bewijs kunnen laten zien, dat hij een

Page 286: De Jeugd Van Jezus

286

boezemvriend van mij is, maar overigens arm in dit land net als zijn vriend.[23] Dan zal moeten blijken of die dochter echt om mij geeft![24] En nu werd een en ander dadelijk uitgevoerd, zoals die grote koning dat bijzichzelf had overlegd.[25] Na een poos je kwam de bedelaar, de koning was toen al zogenaamd op reisbij de dochter aan de deur en sprak:[26] Beste dochter des huizes van deze rijke familie, ik ben heel arm, maar het ismij bekend, dat jullie grote rijkdommen bezit![27] Toen uw prachtige bruidegom onlangs op reis ging, zat ik bij de poort envroeg hem om een aalmoes.[28] Hij bleef even bij mij staan en zei: beste vriend, helaas heb ik nu niets bij medat ik je zou kunnen geven behalve dan dit aandenken van mijn bruid die erg rijkIS.[29] Je moet maar eens gauw naar haar toe gaan, en dan moet je haar dit namensmij laten zien. Zij zal je dan zeker geven wat je nodig hebt, zoals ze dat mij ookzou doen![30] Ik zal mij haasten terug te komen en ik zal haar dan alles duizendvoudigteruggeven.[31] Toen de dochter dit relaas beluisterd had, bedeelde zij de bedelaar vol vreugdemet wat hij nodig had.[32] De bedelaar ging heen, maar een paar dagen later kwam hij nogmaals en lietzich bij de dochter aandienen.[33] Maar de dochter liet hem zeggen, dat hij maar een andere keer terug moestkomen, omdat ze juist bezoek had.[34] Andermaal meldde zich de bedelaar en opnieuw liet hij zich aandienen.[35] Toen verluidde het: De dochter is met enkele vrienden uitgegaan: En bedroefddroop nu de bedelaar af.[36] Toen hij echter bij de buitendeur kwam, zie daar kwam de dochter, temiddenvan haar vrienden juist terug, maar ze keurde de bedelaar nauwelijks een blikwaardig.[37] Hij sprak: Beste bruid van mijn vriend, als u zijn vriend niet hoort, hoe zal hetdan met uw liefde voor hem gesteld zijn?[38] De dochter zei echter: Ik zoek afleiding. Als mijn vriend terug komt, zal ikweer van hem houden![39] De volgende dag ging de bedelaar weer naar de dochter toe, en merkte dat zijheel erg vrolijk was; zij had dan ook bijzonder vrolijk gezelschap.[40] En de bedelaar vroeg haar: houdt u nu wel echt van uw bruidegom? Hoe kuntu dan tijdens zijn afwezigheid, nu hij om uwentwille op reis moest gaan, zó vrolijkzijn?[41] Nu probeerde de dochter de bedelaar de deur uit te werken, terwijl ze hemtoevoegde: Nou nog mooier! Is het niet genoeg als ik van hem houd wanneer hij eris? Moet ik hem n:u ook al liefhebben als hij afwezig is? Wie weet houdt hij nieteens van mij?[42] Op dit moment wierp de bedelaar zijn versleten overjas af, en sprak tot deverbaasde dochter:

Page 287: De Jeugd Van Jezus

287

[43] Hij, die op reis heette te zijn, was herhaaldelijk hier om zich van je liefde teovertuigen![44] Maar jij hebt nauwelijks aan hem gedacht, en die jou het onderpand van jetrouwbelofte toonde werd door jou verstoten en gehoond, omdat je wereldsegezelschap je beter aanstond![45] Maar die is dezelfde als die hier voor je staat, en is de machtige koning, aanwien heel de wereld toebehoort![46] En die geeft je nu alles wat je hem gaf duizendvoudig terug; maar jouzelfkeert hij voorgoed zijn rug toe: zijn gelaat zul je nooit meer te zien krijgen!'[47] 'Tullia! ken jij die koning en die bedelaar? Wel dat ben Ik, en jij bent dedochter! Wees maar gelukkig op deze wereld,[48] maar wat daarna gebeurt toont je deze gelijkenis![49] Ik heb je het leven geschonken en je gelukkig gemaakt, maar jij hebt Mij nieteens meer in je gedachten?![50] Ach jij, blindgeboren Romeinse! Ik heb jou het licht geschonken, maar jij hebtMij niet eens herkend![51] Een man uit de hemel heb Ik je gegeven, maar jij wilde hem Mijn liefdeaandeel afnemen voor jezelf.[52] Dat heeft je toen het leven gekost; opnieuw wekte Ik je op, waarvoor jij dehuldiging van de wereld aanvaardde, terwijl je Mij nog niet bemerkte.[53] En nu, nu Ik je Iaat roepen, beef je voor Mij als een echtbreekster?[54] Zeg nu zelf maar wat Ik met je moet beginnen![55] Moet Ik dan nog langer bedelen voor jouw deur?[56] Nee, dat zal Ik niet doen; Ik zal je je deel geven, en dan zullen wij quitte zijn!'[57] Deze uitspraak vervulde heel Jozefs huis met ontzetting.[58] Het Kind je wilde echter naar buiten, alléén met Zijn Jacob, en Het keerde pasIaat op de avond terug.

Hoofdstuk 205: Tullia 's klacht. Maria troost haar. Tullia keert in totzichzelve. Berouw en boete. Jezus' lievelingskost. De oude en de nieuwe Tullia

[1] Pas na een poos je kwam Tullia weer tot zichzelve en begon toen bitter tewenen. Ze klaagde:[2] 'O Heer, waarom ben ik dan in dit huis ziende geworden; waartoe werd ikCyrenius' vrouw, als ik nu toch in mijn vermeend geluk zo veel moet lijden?[3] Waarom hebt U de dode Tullia tot leven gewekt en waartoe moest mijn hartopnieuw gaan kloppen?[4] Ben ik dan soms voor het lijden geboren, en waarom dan ik? Duizendenmensen leven immers tezelfder tijd in alle rust en gelukkig, zonder dat er één traanuit hun ogen vloeit!'[5] Maria, door medelijden bewogen, probeerde Tullia te troosten:[6] 'Tullia, tracht niet te twisten met de Heer, Die jouwen mijn God is![7] Weet je: dat is nu precies Zijn manier van doen: degene, die Hij liefheeft, diestelt Hij zwaar op proef!

Page 288: De Jeugd Van Jezus

288

[8] Erken dit innerlijk en wek opnieuw je liefde tot Hem op, dan zal Hij zijndreigementen vlug genoeg vergeten en je opnieuw in Zijn Genade opnemen![9] Hij heeft de slechte mensen immers al zo vaak met straf gedreigd: Hij heeft hensoms reeds de daaropvolgende dag hun ondergang doen voorspellen door profetenen de plaats laten aanwijzen, waar hun bloed door honden zou worden opgelikt![10] Maar, als die zondaren dan boete deden dan sprak Hij al vlug weer tot dieprofeten: Zie je dan niet dat hij boete doet? Dan kan Ik hem toch ook niet meerstraf-fen![11] Toen Jona bijvoorbeeld door God werd geroepen om aan de Niniveërs, diealle mogelijke zonden bedreven, hun ondergang te verkondigen,[12] wilde die niet eens gaan, want hij zei: "Heer, ik weet, dat U datgene, wat Ueen profeet laat aankondigen, slechts uiterst zel-den ook werkelijk gebeuren laat.[13] Ik wil er daarom niet heen-gaan, opdat ik niet als profeet door de Niniveërsvoor gek word gezet, want U laat Zich toch vast en zeker weer vermurwen!"[14] Zo zie je, dat zelfs een pro-feet twijfelde aan Gods toorn![15] Als ik je dus raden mag: doe wat de Niniveërs deden en je zult opnieuw ingenade worden aangenomen!'[16] Door deze woorden schep-te Tullia weer moed; ze begon in zichzelve te kerenen haar geweten te onderzoeken, waarbij ze zich van een menigte fouten bewustwerd. Daarna zei ze tegen Maria:[17] 'O Maria, nu pas zie ik in, nu pas wordt het mij duidelijk, waarom de Heer mijzo kastijdt.[18] Want weet je, mijn hart is vol zonden, volonzuiverheid! O hoe zal ik het ooitweer kunnen zuiveren?[19] En hoe kan ik het wagen om de Heilige der Heiligen met dit besmeurdgemoed lief te hebben?'[20] Maria antwoordde: 'Juist daarom moet je Hem je liefde betuigen door eenberouwvolle schuldbekentenis; alleen zo'n liefde kan jouw hart voor Hem, deHeilige van alles wat Heilig is, zuiveren!'[21] Toen nu laat op de avond het Kindje weer met Jacob naar huis kwam, gingHet dadelijk naar Maria toe en gaf Het haar te kennen iets te willen eten. Maria gafHem direct wat brood met boter en honing.[22] Daarna zei Het: 'Ik zie nog een andere spijze, daar wil Ik ook van eten! Ikbedoel het hart van Tullia; nu u het al voor Mij hebt klaargemaakt, mag u het Mijook geven!' Nu viel Tullia voor de Heer op de knieën en weende.[23] Maria sprak: 'O Heer, heb medelijden met deze arme; zij lijdt zoverschrikkelijk!'[24] 'Ik heb Mij allang over haar ontfermd, anders zou Ik haar nooit hebbenopgewekt![25] Alleen zij was het, die van Mijn Barmhartigheid geen notitie wilde nemen, zijwas het, die liever met Mij ruziede, dan Mij op te nemen in haar hart![26] Maar, omdat zij haar hart nu wel naar Mij heeft toegewend, daarom heb Ik nuook met haar gedaan, wat Ik met de Niniveërs deed!'[27] Hierna ging het Kindje op Tullia toe en zei tegen haar:[28] 'Zeg Tullia, Ik ben erg moe; jij hebt Mij eens eerder op de arm genomen, en

Page 289: De Jeugd Van Jezus

289

dat vond Ik toen erg fijn, want je hebt heerlijk zachte armen.[29] Sta dus ook nu op, en neem Me op je armen, en voel hoe fijn het is om deHeer des Levens op je arm te hebben!'[30] Dat het Kindje dit wilde, betekende voor Tullia iets overweldigends.[31] Met alle liefde, die haar hart maar kon opwekken, nam zij het Kindje op haarzachte armen, en wenend zei zij:[32] 'O Heer, hoe is het mogelijk, dat U voor mij nu al weer zo genadig bent, vlakna die verschrikkelijke dreiging?'[33] Het Kindje antwoordde: 'Doordat jij de oude Tullia, waartegen ik een afkeerhad, hebt afgelegd, en een nieuwe, die Mijner waardig is, hebt aangetrokken! Weesmaar rustig nu, Ik houd al weer van je!' Door dit voorval werden alle aanwezigentot tranen toe ontroerd.

Hoofdstuk 206: Tullia's tranen. Alwijze woorden van het Kind je over velerleisoorten van tranen, en over Tullia 's jaloezie

[1] Hoe langer Tullia nu de kleine Jezus op haar arm had, des te meer onderkendezij bij zichzelve haar fouten; van tijd tot tijd moest ze daar hevig om huilen.[2] Op een gegeven moment kwam het Kind je overeind en zei tegen Tullia: 'Zeglieve Tullia: dat bevalt Mij nu weer niet van je, dat je alsmaar huilt terwijl je Mijtoch op je arm hebt![3] Je mag nu best vrolijk zijn en opgewekt; ik heb van mensentranen, die vloeienwanneer dat niet nodig is, helemaal geen voldoening![4] Denk je misschien dat je tranen je hart zullen reinigen van de zonden, dietegenover Mij zijn begaan?[5] O, dat is dwaas! Want tranen vloeien wel over je wangen en vertroebelen jeogen wat nog schadelijk is bovendien,[6] maar ze vloeien niet over je hart, en zuiveren dát dus ook niet! Wel sluiten zevaak een hart af voor de buitenwereld, zodat er noch kwaad, noch goed in kanworden opgenomen.[7] En dat kan voor de Geest, die in het hart woont, de dood betekenen![8] Want een treurig mens is steeds tevens een beledigd wezen, en dat is dan voorniets meer toegankelijk![9] Slechts drie tranen heb ik in mensenogen gelegd, het zijn tranen van vreugde,van medelijden en van pijn![10] Alleen die drie kan Ik gedogen, maar tranen van verdriet, tranen vanberouwen tranen van woede, die door zelfmedelijden worden opgewekt, dat zijnzelfgekweekte vruchten van eigen bodem en voor Mij zijn die dan ook niet veelwaard![11] Tranen van verdriet ontspringen uit een beledigd gemoed, dat compensatiezoekt; als die dan uitblijft, dan verkeert zo'n gemoed namelijk nogal eensgemakkelijk in verkropte woede en tenslotte zelfs in wraakgevoelens![12] Tranen van berouw zijn van soortgelijke oorsprong; die plegen dan pas tevloeien, nadat op de zonde een weldadige kastijding gevolgd is!

Page 290: De Jeugd Van Jezus

290

[13] In zo'n geval zijn het dan geen tranen over de zonde zelf, maar veeleer tranenomwille van de kastijding, en daarom over de zonde, die de kastijding tot gevolghad.[14] Van die tranen wordt het hart niet beter: immers, de mens ontvlucht de zondedan niet uit liefde tot Mij, maar uit vrees voor de straf, en dat is dan weer erger nogdan de zonde zelf![15] En wat betreft die tranen van woede, die zijn niet waard, dat Ik daar éénwoord aan wijd; het is namelijk bronwater uit de diepten van de hel![16] Dat zijn dan ook geen tranen die de ogen vochtig maken, terwijl tranen vanberouw dat wel doen.[17] Dus zeg Ik je: droog die nu maar gauw; je ziet immers nu wel in, dat Ik daartoch geen vreugde in schep!'[18] Nu droogde Tullia de ogen en zei: 'O Heer, wat bent U toch grenzeloos wijsen goed![19] O, wat zou ik toch blij en opgewekt kunnen leven, als ik maar geen zondareszou zijn![20] Maar, ik heb op voorschrift van de keizer te Rome geofferd aan een afgod, endie daad knaagt als een kwade worm aan mijn geweten.'[21] Het Kindje nu: 'Die zonde had Ik je alreeds vergeven, voordat je haar beging![22] Maar je bent jaloers op Mij geweest vanwege de liefde, die Cyrenius voor Mijkoestert, en kijk: dat was nu een grote zonde![23] Maar Ik heb je nu alles ver-geven en je bent helemaal vrij van zonden, omdatje nu weer van Mij houdt! Wees dus nu maar blij en vrolijk!'[24] Nu werd Tullia weer net zo opgewekt als alle andere aanwezigen, en hiernagingen ze allemaal aan tafel voor het avondmaal.

Hoofdstuk 207: Rustbrengende woorden van het Kindje vóór de stormnacht.Dwaze vrees van Eudokia en haar voorzorgsmaatregelen

[1] Na het avondeten zegende Jozef alle gasten en ook het Kindje zegende hen enzei:[2] 'Gaan jullie nu maar alle-maal naar bed, en je hoeft niet bang te zijn als ervannacht een stormpje ons huis bestoken zal;[3] want er zal niemand ook maar een haar gekrenkt worden![4] Jullie moeten maar denken: Hij, Die bij ons woont, is ook de Heer derstormen!'[5] Op deze woorden, die onder de scheepslui van Cyrenius enige bezorgdheid omhun schip te-weegbrachten, zei een van de bootslui:[6] 'Dit Kind is een echte profeet, want Het voorspelt iets ergs,[7] het schip van Cyrenius ligt niet stevig gemeerd; we moesten er dus maar directheen gaan om het op het strand te trekken en daar goed vast te maken!'[8] Maar nu verhief Jonatha zijn stem en zei: 'Vergeet dat nu maar![9] Ten eerste zal de Heer dat schip ook wel weten te beschermen.[10] en ten tweede bevinden zich daar ook mensen van mij, die van

Page 291: De Jeugd Van Jezus

291

scheepsbeveiliging nog meer afweten dan jullie. Zij zullen het schip van delandvoogd best weten te beveiligen. Met mij kunnen jullie daar volkomen gerustop zijn!'[11] Nu was iedereen gerustgesteld en ging men naar bed.[12] Maria maakte het bedje van het Kind je fris en lekker zacht op, legde Hemerin, en zette toen het bedje naast haar bed.[13] Gewoonlijk sliepen Maria en Eudokia samen in één bed, ditmaal ook.[14] Maar Eudokia, die flink bang was voor die voorzegde storm, zei tegen Maria:[15] 'Maria, ik ben heel erg bang voor de storm, die zeker wel zal opsteken ![16] Wat zou je ervan zeggen als we het Kindje eens tussen ons in namen?[17] Dan zouden we toch wel het allerbest tegen alle gevaren beveiligd zijn!'[18] Maar het Kindje, Dat Eudokia 's bezorgdheid beluisterd had, lachte erom enzei:[19] 'Eudokia, soms kun je heel verstandig zijn, maar nu doe je nog dommer danhet weerlicht.[20] Denk je soms, dat Ik je alleen maar kan beschermen, als Ik op je schoot zit?[21] Nou, dan ben je er flink naast! Weet je, Mijn arm is langer dan jij denkt![22] AI was je aan het uiterste uiteinde van het heelal, dan zou Ik je even goedkunnen beschermen als hier![23] Blijf dus maar rustig en ga gewoon slapen, net als anders, dan zul je morgenweer gezond kunnen opstaan!' Hierdoor werd Eudokia weer rustig en ze gingonmiddellijk slapen, zoals ook Maria deed.

Hoofdstuk 208: De nachtelijke orkaan en zijn verschrikkingen. Wilde dieren.Jozef vervloekt de storm. Berisping door het Kindje. Goed einde

[1] Twee uren later, toen iedereen al rustig lag te slapen, stak er een heel krachtigeorkaan op, die zo hevig op het huis beukte, dat het stond te trillen.[2] Door dit dreunen werden alle slapenden wakker.[3] En de orkaan nam nog toe en ging vergezeld van duizenden bliksemschichtenen geweldige donderslagen,[4] waardoor iedereen al gauw begon te rillen en te beven van angst.[5] En de angst van de gasten in Jozefs huis werd nog verergerd, door het gehuilvan vele wilde en verscheurende dieren, dat door het razen van de woedende stormheen was te horen.[6] daarom begon men zich van lieverlede naar de kamer te begeven, waarin Jozef,Cyrenius en Jonatha zich bevonden om daar beveiliging te zoeken.[7] Jozef stond dus maar op en hij maakte licht, om daarna zo goed mogelijk dieangstig bevende menigte moed in te spreken.[8] Ook de reusachtige Jonatha en Cyrenius deden dat.[9] Maar de storm zwol nog steeds aan, zodat de troost van die drie niet veel hielp.En toen enkele tijgers vervolgens ook nog trachtten om onder het uitstoten vanontzettend gebrul hun klauwen door de overigens uiteraard getraliede ramen naarbinnen te steken, geraakten de meesten van hen echt in doodsangst.

Page 292: De Jeugd Van Jezus

292

[10] Toen het Jozef tenslotte te gek werd, werd ook hij boos en bezwoer de storm:[11] 'Stil, jij monster, in de naam van Hem, Die hier woont, en Die Heer is van deOneindigheid![12] En houd op de rust te verstoren van wie 's nachts moeten slapen! Zó zij het!'[13] Jozef riep deze bezwerende woorden met zo'n krachtige stem, dat iedereen erhevig door ontstelde, méér nog dan door het woeden van de storm.[14] Maar desondanks wilde de storm maar niet luwen, waardoor Jozef zich nogheviger opwond en zich in nog heftiger bewoordingen tegen de storm keerde.[15] Maar ook dat bleef vruchteloos: de orkaan spotte met Jozef![16] Nu werd Jozef echt toornig tegen die ongezeglijke orkaan, en hij vervloektehem.[17] Op dit moment werd het Kindje wakker en Het zei tegen Jacob, die naast hetbedje stond:[18] 'Jacob, ga jij eens even naar Jozef toe om hem te zeggen dat hij zijn vloekmoet terug nemen; hij vervloekt namelijk wat hij niet kent![19] Morgen zal hij dan wel inzien, wat de oorzaak van deze storm was, en dat heteen goede oorzaak was; trouwens in een paar minuten zal alles voorbij zijn!'[20] Dadelijk ging Jacob naar Jozef toe en deelde hem mede, wat het Kindje hemhad opgedragen.[21] Nu vermande Jozef zich, deed wat Jacob hem had te kennen gegeven, enonmiddellijk ging de storm liggen; de wilde beesten trokken weg en in Jozefs huisging iedereen weer ter ruste.

Hoofdstuk 209: Het weldadige doel van de nachtelijke storm; vernietiging vanrovers! De verbranding van hun beenderresten

[1] De volgende dag stond Jozef zoals gewoonlijk al heel vroeg op en deelde zijnzoons mede, wat ieder die dag te doen had.[2] Eerst moesten zij zorgen voor een goed ontbijt en daarna verder de gewonedingen van de dag.[3] Na het geven van deze opdrachten ging hij naar buiten om te zien of denachtelijke storm veel schade had aangericht.[4] Zich van de ene naar de andere opstal begevende, stiet hij al spoedig op eengrote hoeveelheid menselijke botten, ten dele afgeknaagd,[5] terwijl hij bovendien op vele plaatsen op de grond geronnen menselijk bloedaantrof.[6] Door de aanblik van dit alles was hij hevig geschokt; tevergeefs trachtte hi jvoor dit raadsel een oplossing te bedenken.[7] Maar al verder gaande vond hij ook nog vele dolken en korte speren, allemaalmet mensen-bloed besmeurd.[8] Bij het zien hiervan nu ging hem langzaam een licht op, en begon hij in te zien,wat wellicht de goede gronden waren geweest van de orkaan, en de daardoor indeze richting opgejaagde dieren.[9] Vlug liep Jozef daarop naar zijn vier zoons terug, liet hun dit alles zien, en zei

Page 293: De Jeugd Van Jezus

293

tegen drie van hen, dat ze zowel de beenderen als de wapenen moestenverzamelen.[10] Binnen anderhalf uur lagen er nu onder een boom een enorme stapel botten,en daarnaast een stapel bebloede wapenen.[11] Pas na het ontbijt leidde Jozef, Cyrenius en Jonatha naar buiten om hen dezewonderlijke ochtendvondst te tonen.[12] Bij het zien daarvan, sloeg Cyrenius zijn handen boven zijn hoofd ineen, enhij zei:[13] 'Maar om Godswil toch, wat kan dat te betekenen hebben?[14] Vanwaar komen deze beenderen? Vanwaar deze wapenen? Ze druipen nogvan vers vergoten bloed![15] Jozef, broeder, heb jij dan ook helemaal geen idee van de oorzaak van dezegruwelen?'[16] Jozef antwoordde: 'Vriend en broeder, dat moeten ofwel zeerovers zijngeweest, ofwel waren het die muitende benden, die achter jouw schip aanzaten![17] Maar ik stel voor eerst alles in het vuur te verbranden,[18] en pas daarna te trachten te achterhalen, wat er de oorzaak van kan zijngeweest.'[19] Cyrenius was het daarmee eens en hi j liet zijn mensen nu van overal houtaanslepen.[20] Tegen de middag was er ergens op een vrij plekje een enorme brandstapelopgericht, waar de botten samen met de wapenen opgegooid werden en vervolgensverbrand.

Hoofdstuk 210: Bezichtiging van de omgeving van het huis. Het Kindje looptdriemaal om de brandplaats. Zijn profetische woorden tegen Cyrenius

[1] Nadat in de loop van vele uren alles was verbrand, waarbij van de overigegasten, behalve dan het personeel van Cyrenius niemand iets van dit schouwspelhad bemerkt omdat de Heer dat zo wilde,[2] kwamen Tullia, Maronius Pilla, de oversten en hoofdlieden, samen met Mariaen met Jacob, die het Kind ie aan de hand had, die dag voor het eerst het huis uitom naar buiten te gaan.[3] Maronius Pilla, die een fijne neus had, nam direct een brandlucht waar.[4] Hij liep dadelijk naar Jozef en zei: 'Edele vriend, merkt uw reukorgaan niet ookde geur op van een hevige brand?'[5] Jozef nam hem vlug mee naar een plek achter het huis en wees toen met zijnvinger in de richting van de brandstapel.[6] Maronius vroeg hem wat daar dan wel verbrand was.[7] Jozef antwoordde: 'Vriend, één en ander werd juist daarom verbrand, opdat nietde hele wereld erop attent zou worden gemaakt ![8] Maar Cyrenius weet er alles van. Vraag het hem dus maar; hij was getuige vanheel dit gebeuren.'[9] Hiermee moest Maronius en met hem nog enkele andere nieuwsgierigen het

Page 294: De Jeugd Van Jezus

294

doen.[10] Maar nu wilde het Kindje samen met Jozef, Cyrenius en Jonatha, alsook metZijn Jacob, naar de plaats van de brand toe, waar het hier en daar nog wat narookte.[11] Daar aangekomen, liep het Kindje drie malen om de vrij grote brandplek heenwaarna Hij een halfverbrande dolk pakte en die aan Cyrenius gaf met de woorden:[12] 'Kijk Cyrenius, nu zijn je vijanden overwonnen, hun lichamen zijn tot asverbrand![13] Hier op mijn hand ligt het laatste vijandelijke overblijfsel, en dat is dan ooknog onbruikbaar geworden![14] Ik reik je dit over ten teken, dat je verder tegen degenen, die tegen je zijngeweest, geen wraak meer mag nemen; er zijn er trouwens nog maar enkelenovergebleven,[15] want net zo onbruikbaar en verkoold als deze dolk hier, moet voortaan detoorn zijn, in jou en in je weinige vijanden![16] Deze vijanden van je zijn van Tyrus gekomen om jou hier te gronde te richten.[17] Maar Ik kende zowel de dag als het uur en het moment, waarop jij in gevaarzou verkeren.[18] Dat was de reden, waarom Ik vannacht op het goede moment die storm deedopsteken, die de verscheurende dieren uit het gebergte hierheen dreef, en[19] die de muitersbende zozeer de stuipen op het lijf moest jagen, dat zijonmachtig werden toen ze door die wilde dieren werden aangevallen.[20] En kijk, zó zal het ook in de toekomst geschieden: er zal een machtig vuur uitde hemel over de gebeenten van de boosdoeners neerkomen, om ze tot stof en as teverteren![21] Driemaal zal de Heer rondgaan om die brandhaarden op de wereld, enniemand zal Hem vragen of zeggen Heer waarom doet U dat?[22] Pas tijdens die derde rondgang zal ook de láátste bliksem van de toorn van deaarde worden teruggenomen!,[23] Iedereen verbaasde zich over deze toespraak, waarvan niemand ook maar ietsbegrepen had.

Hoofdstuk 211: Jozefs vraag; troostvol antwoord van het Kindje. Het Kindjeheeft grote honger. De vismaaltijd. Vraag van Cyrenius over de MiddellandseZee

[1] Na een poosje ging Jozefechter naar het Kindje toe om te vragen wat deduiding daarvan zou moeten zijn.[2] Het Kindje antwoordde: ' Jozef, nu vraag je toch echt tevergeefs;[3] want er zijn vele dingen, die niet geopenbaard zullen worden tijdens jullieleven op deze aarde.[4] Maar voor hen, die na dit leven als geesten in Mijn Rijk zullen komen, zal allesin het volle licht worden gesteld.[5] Vraag dus nu maar niet naar dingen, die je nu nog niets aangaan![6] Je kunt nu beter aarde laten aanvoeren om deze plek te bedekken!'

Page 295: De Jeugd Van Jezus

295

[7] Daartoe riep Jozef Cyrenius' hulp in, die dadelijk door zijn mensen aarde lietaanvoeren om de brandplek ermee te bedekken.[8] Na dit karwei was het middag geworden en waren de zoons van Jozef met demaaltijd gereed gekomen, die zij voor de vele gasten hadden klaargezet.[9] Het Kindje zei nu zelf tegen Jozef: 'Ik heb al flink honger; er zijn drie grotevissen gebraden, laten we dus gaan eten.[10] 'Dat is een goed idee,' zei Jozef, maar zullen die drie vissen wel genoeg zijnvoor meer dan honderd personen?'[11] Het Kindje bracht daar tegen in: 'Hebt u die grote dieren dan niet gezien? Hoekunt u daar anders naar vragen?![12] Elk van die vissen weegt wel ruim honderd pond; meer is echt niet nodig; hetis wel genoeg voor tweehonderd man![13] Laten we nu dus alsjeblieft naar huis gaan: Ik heb al reuze trek en zeker nu hetdie fijne vis is uit de Middellandse Zee!'[14] Jozef riep nu dus iedereen voor het middagmaal aan tafel en begaf zich naarde villa.[15] Onderweg vroeg Cyrenius het bevallige Kindje, of die zee wel echt eenmiddenzee was ( mediterraneus) .[16] Het Kindje antwoordde: 'Of dat nu juist is, of niet, Ik moet nu eenmaal metjullie spreken in jullie trant, als Ik tenminste door jullie begrepen wil worden.[17] Na het eten kun je het op de kleine globe nazien, dan zul je wel bemerken ofhet een passende benaming is.[18] Vervolgens liep het Kindje alvast vooruit, om toch maar vlug aan tafel te zijn.[19] Toen Jozef nu ook binnenkwam, lachte het Kindje hem al van achter de tafeltoe, terwijl Het reeds een stukje vis in de hand hield.[20] Jozef had daar weliswaar heimelijk pret om, maar fatsoenshalve zei hij:[21] 'Wat zie ik dáár, Kindlief, zo'n groot stuk? Zul je dat wel op kunnen?!'[22] Maar nu lachte het Kindje nog meer en zei: 'Maakt u zich daar maar geen zorgover! Uw voorvaderen hebben er wel voor gezorgd dat Ik een sterke maag kreeg!Zij hebben Mij maar al te vaak slechte en grove porties voorgezet!' En Jozefbegreep nu wél wat het Kind je hiermee bedoelde te zeggen.

Hoofdstuk 212: Straf voor Jacob en het Kindje voor het niet bidden aan tafel.Over het tafelgebed. Het Kindje loopt weg

[1] Vervolgens begon Jozef zijn gebruikelijke tafelgebed te bidden en zegende hijde spijzen,[2] waarna hij aan het Kindje vroeg of Hij ook al gebeden had.[3] Maar het Kindje glimlachte slechts en zei tegen Jacob:[4] 'Nu zullen we het hebben: Allebei hebben we het smeek- en dankgebedvergeten, en toch hebben we al van de vis gegeten![5] Red jij ons maar zo goed en zo kwaad als het lukt eruit, anders krijgen weallebei weer straf en zullen we moeten vasten.[6] Jacob zei wat verlegen: 'Lieve Vader Jozef, ik vraag u vergiffenis: inderdaad

Page 296: De Jeugd Van Jezus

296

heb ik, samen met het Kindje Jezus vergeten te bidden!'[7] Toen Jozef dit van Jacob te horen kreeg, keek hij nogal lelijk en zei:[8] 'Als jullie vergeten hebben te bidden, vergeet het eten dan ook maar totvanavond; tot dan kunnen jullie nu wel naar buiten gaan om te wandelen.[9] Het Kindje glimlachte nu andermaal tegen Jacob en zei: 'Zo zie je nu maarweer, heb Ik je niet van tevoren gezegd, dat het op vasten zou uitdraaien?![10] Maar wacht toch nog even; Ik wil met Jozef eerst nog een paar woordjeswisselen![11] Wellicht valt er nog wat met hem over dat vasten tot aan de avond te regelen.[12] En in stilte bad nu Jacob: 'Heer, doe wat U goeddunkt, dan zal ik Uwvoorbeeld volgen!'[13] Nu vroeg het Kindje dus aan Jozef: 'Vader Jozef, meent u dat nu echt?'[14] Jozef zei: ' Ja natuurlijk, want wie niet bidt, die mag ook niet eten.'[15] Weer lachte het Kindje en zei: 'Nou maar, dat noem Ik streng![16] Als Ik zo streng zou zijn als u bent, dan zou er voor velen een vastenstrafopzitten, die vandaag wel eten, zonder te bidden![17] Maar toch zou Ik wel eens van u willen horen waarom Ik bidden moet en totwie dan eigenlijk wel![18] En ook zou Ik van u willen weten, tot wie u in uw gebed bidt, en tot wie diearme Jacob had moeten bidden!'[19] Jozef sprak: 'Tot God de Heer, Jouw Heilige Vader, moet je bidden, omdat Hijheilig is, meer dan heilig!'[20] Het Kindje: ' Ja, daarin hebt u wel gelijk,[21] maar, het fatale aan deze zaak is het feit, dat u die Vader van alle Heerlijkheid,tot wie u bidt helemaal niet kent![22] En u zult die Vader ook nog bij lange na niet kennen, omdat uwsleurblindheid u dit verhindert!'[23] Vervolgens zei het Kindje tot Jacob: 'Laten we nu maar naar buiten gaan, danzul je zien, dat er buiten in de vrije natuur ook zonder gebed best wat te eten valt!'[24] Nu liep het Kindje met Zijn Jacob naar buiten en liet Zich door niemandtegenhouden.

Hoofdstuk 213: Hevige berisping van Maria en Cyrenius aan Jozef. Jozef inhet nauw gedreven begint het Kindje te roepen

[1] Toen het Kindje en Jacob eenmaal buiten waren, zei Maria tegen Jozef:[2] 'Luister eens naar mij, lieve gemaal en Vader Jozef: vaak ben je toch wel wat alte streng tegen het goddelijke Kind![3] Wat kun je nu verwachten van een gewoon mensenkind van twee jaar en viermaanden?[4] Wie stelt er nu zo'n dreumes onder zo'n strenge tucht?[5] Tegen dit Kind aller kinderen ben jij zo verschrikkelijk streng, als was Het alGod weet hoe oud en rijp![6] En kijk, dat lijkt mij vreselijk onbillijk! Enerzijds houd je mateloos veel meer

Page 297: De Jeugd Van Jezus

297

van Hem dan van wie ook, anderzijds ben je soms zo streng tegen Hem, dat hetlijkt alsof je helemaal niet van Hem houdt!'[7] Onmiddellijk vielen Cyrenius, Jonatha, Eudokia en Maronius Pilla nu Mariabij.[8] En Cyrenius voegde daar nog nadrukkelijk aan toe: 'Vriend, soms weet ikwerkelijk niet wat ik aan je heb![9] De ene keer beleer je mij om in het Kindje zelf het allerhoogste Godswezen teerkennen,[10] en dan, onmiddellijk daarna verg je van het Kindje, dat Het een God moetaanbidden![11] Vertel mij eens hoe dat te rijmen is!? Als het Kindje Zelf God is, hoe kan Hetdan nog tot een God bidden? Lijkt zo'n eis jou dan zelf ook niet een beetjeonzinnig? ![12] En gesteld nu, dat het Kindje niet Dat is, als Wat ik Het nu zonder enigetwijfel erken en aanbid,[13] dan nog vind ik dat jouw eisen aan een amper aan de wieg ontgroeid kind tochwel wat dwaas lijken![14] Wie kan er nu van een kind van twee en een kwart jaar een serieus gebedeisen?[15] Houd me dus maar ten goede dat ik als heiden tegen je zeg:[16] Beste vriend, je moet wel driedubbel blind zijn, als je niet in staat bent om hetKindje altijd dezelfde waardigheid toe te kennen! ![17] Werkelijk, ditmaal zal ook ik geen hap door mijn keel krijgen voordat hetKindje met Zijn Jacob Zich hier naast mij zal hebben gezet![18] Ja, is het dan soms niet belachelijk dat je God de Heer eerst om zegen over despijzen smeekt, om dan diezelfde God en Heer van tafel te sturen, omdat Hij nietop de manier, die jij je hebt aangewend gebeden heeft?[19] Daarom heeft het Kindje je natuurlijk gevraagd tot wie Het dan eigenlijk zoumoeten bidden, en tot wie jij bidt, en tot wie Jacob moet bidden!![20] Maar jij hebt, dacht ik, niet begrepen, wat het Kindje daarmee tegen je heeftwillen zeggen!'[21] Deze zeer rake opmerkingen troffen Jozef diep in zijn hart. Hij ging dán ooknaar buiten om het Kindje en Jacob terug te halen.[22] Maar hij riep Jacob en het Kindje tevergeefs; zij hadden zich namelijk vlug uitde voeten gemaakt, maar waarheen, dat wist niemand.

Hoofdstuk 214: Jozefs zonen op zoek naar het Kindje. De geheime stem enhaar troostvolle woorden tot Jozef. Jozef op het goede spoor. De maaltijd aande tafel des Heren op de berg. Over het juiste gebed

[1] Het werd Jozef nu angstig te moede; daarom riep hij direct zijn vier ouderezonen, tot wie hij zei:[2] 'Jullie moeten mij helpen het Kindje en Jacob te zoeken; ik ben mij tegen hetKind te buiten gegaan en grote angst bekruipt mijn hart!'

Page 298: De Jeugd Van Jezus

298

[3] Met de grootste spoed gin-gen nu de vier jongens in vier verschillenderichtingen zoeken. Ze zochten het Kindje wel een uur lang, maar ze vonden Hetnergens en onverrichter zake kwamen zij naar huis terug.[4] Toen Jozef zag, dat zijn vier zonen alleen naar huis kwamen, kreeg hij het heelerg te kwaad. Hij ging weer naar buiten, ditmaal tot ver van de villa en huildebittere tranen vanwege zijn vermeende vergrijp tegen het Kindje.[5] Toen hij daar zo liep te huilen, klonk er opeens een stem, die tegen hem zei:[6] 'Jozef, jij rechtvaardige man, je moet niet huilen, en je moet je door de menseninnerlijk niet laten storen![7] Want Ik, die jij nu angstig aan het zoeken bent, ben dichter bij je dan je denkt.[8] Loop recht vooruit, dan zullen je ogen Hem aanschouwen, die nu tot je spreekten die jij aan het zoeken bent!'[9] Op deze wondere woorden richtte Jozef zich nu weer getroost op, en in eendrafje ging hij vlug recht vooruit, een half uur langs een veldweg.[10] Zo voortgaande kwam hij voor een flinke heuvel te staan, die wel zo'ndriehonderd meter hoog was.[11] Hij dacht even na en zei tegen zichzelf: 'Moet ik bij deze hitte nu werkelijkdeze heuvel nog beklimmen?'[12] En de stem sprak weer: 'Ja, ook deze heuvel moet je beklimmen: want pasboven op die heuvel zullen je ogen de Heer aanschouwen, die je niet gezien hebt,toen Hij bij je aan tafel zat!'[13] Toen Jozef dit hoorde, trok hij zich niets meer aan van de grote hitte en vlugging hij tegen de heuvel op.[14] Toen hij de kruin naderde, bemerkte hij, dat die in dichte nevelen gehuld was,hetgeen hem erg verwonderde van zo'n kleine berg omstreeks dit jaargetijde: hetwas immers in de paastijd![15] Terwijl hij dit stond te bedenken, ziet daar kwamen Jacob en het Kindje aldrauit die nevelen te voorschijn, en het Kindje sprak:[16] 'Jozef, wees niet bevreesd, kom maar opgewekt met Mij mee de heuvel opnaar de top,[17] en overtuig je dat het voor de Heer nog geen vastentijd is, al heeft Hij dan ookniet gebeden![18] Er zal weliswaar een tijd komen, waarin de Heer zal vasten, maar die is nogniet aangebroken. Kom dus maar met Mij mee!'[19] Nu volgde Jozef het Kindje en was al gauw op de top.[20] Eenmaal daar aangekomen, weken de nevelen terug, en toen bleek daar op eenfraai gepolitoerde cederhouten kruisbalk een gebraden lam te liggen, terwijl er ookeen bokaal vol kostelijke wijn met een erg fijn wittebrood stonden.[21] Buiten zichzelf van verbazing, zei Jozef nu: 'Hoe komen jullie hieraan?Hebben engelen dit voor jullie gebracht, of hebt U, Heer, dit alles te voorschijngeroepen?'[22] Het Kindje wierp nu een veelbetekenende blik op de zon en zei: 'Wel Jozef,ook deze Aardlamp zit bij mij aan tafel aan![23] En Ik zeg je: Die heeft per uur meer nodig dan een portie zo groot als dezeaarde die jou draagt. en toch heeft ze nog nooit honger of dorst geleden! En

Page 299: De Jeugd Van Jezus

299

dergelijke kostgangers heb Ik talloze, en bovendien nog onmeetbaar veel grotere[24] Denk je nu werkelijk dat Ik vasten zal als jij Mij van tafel stuurt omdat IkMijzelf niet te onpas wil aanbidden?[25] Nee hoor, daar heeft de Heer geen behoefte aan! Maar kom nu maar aan Mijntafel en eet met Mij mee: maar dan ditmaal zonder je aangeleerd gebed[26] Want het ware gebed is de liefde tot Mij; als je dié hebt, dan kun je je lippenaltijd die moeite besparen!' En Jozef schoof mee aan, at en dronk mee aan dezeechte tafel des Heren, en hij stelde vast, dat de spijze verrukkelijk, ja hemelssmaakte.

Hoofdstuk 215: Jozef draagt een kruis. Evangelie van het Kindje over hetkruis

[1] Na deze hemelse maaltijd op de berg, zei Jozef tot het Kindje;[2] 'Mijn Heer en mijn God: Ik arme oude grijsaard, smeek U mij te vergeven, alsik tegen U gezondigd heb, en met mij terug te keren naar huis![3] Het is uitgesloten dat ik zonder U kan teruggaan. Want als ik zonder U zouterugkeren, dan zouden ze zich allemaal verbitterd tegen mij keren en dan zullen zemij met harde woorden straffen!'[4] Het Kindje antwoordde: ' Ja, ja, Ik zal wel met je meegaan, want Ik ben nietvan plan hier te blijven en Mij hier een onderkomen te verschaffen.[5] Maar een ding verg Ik van jou, namelijk dat je deze tafel van Mij op jeschouders neemt en voor Mij naar huis draagt.[6] Voor deze last hoef je niet bang te zijn, want al ga je er dan enigszins ondergebukt, hij zal je niet buigen, en nog minder verzwakken![7] Hieraan gevolg gevend, nam Jozef het prachtige kruis op, terwijl Jacob derestanten van de maaltijd oppakte, en met het Kindje tussen hen in begonnen zeaan de terugweg.[8] Na een poosje zei Jozef tegen het Kindje: 'Lieve Jezus, dat kruis is toch wel ergzwaar. Kunnen we niet eventjes uitrusten?'[9] Maar het Kindje antwoordde: Als timmerman heb je zwaardere lasten gedragendie je niet door Mij waren opgelegd![10] En toen wilde je je ook geen rust gunnen voor je je vrachtje te bestemderplaatse had afgeleverd.[11] Voor het eerst draag je nu een kleine last voor Mij, en nu wil je al na duizendpassen rusten?[12] O Jozef, draag toch Mijn lichte last zonder te rusten, dan zul je straks in MijnRijk je gerechte loon krijgen.[13] Want weet je, aan deze kruisbalk kun je Mijn last gewaar worden, terwijl diedoor zijn geringe druk zal zeggen wat Ik op deze wereld voor jou beteken.[14] En als jij deze wereld in Mijn Armen wilt verlaten, dan zal dit kruis voor jouworden tot een vurige wagen van Elia, waarin je dan voor mij omhoog kunt rijden!'[15] Na dit gehoord te hebben, kuste de oude Jozef het toch wel tamelijk zwarekruis en zonder enige rust droeg hij het verder;

Page 300: De Jeugd Van Jezus

300

[16] en het leek hem nu trou-wens minder zwaar, zodat hij het gemakkelijkhelemaal naar de villa droeg.[17] Bij de villa was iedereen in gespannen afwachting en zag met grotebezorgdheid uit van welke kant Jozef, hopelijk met het Kindje en met Jacob, zouterugkomen.[18] En toen dan Maria, Cyrenius en de anderen het drietal eindelijk in het oogkregen: toen kende hun blijdschap geen grenzen meer![19] Met open armen liep iedereen hen tegemoet; Maria nam onmiddellijk hetKindje en zij liefkoosde Het krampachtig.[20] Cyrenius was hoogst verbaasd dat Jozef een balk als van een galg, eensymbool van hoogste smaad en schande, op zijn schouders naar huis wilde slepen![21] Daarom richtte het Kindje Zich op zijn moeders arm op en sprak tegenCyrenius:[22] 'Ja waarlijk, dit teken van grootste schande zal eens een teken van de hoogsteeer worden![23] En als je dat Mij niet zult willen nadragen, zoals Jozef dat nu doet, dan zul jestraks niet in Mijn Rijk kunnen komen!' Deze woorden brachten Cyrenius ertoeverder te zwijgen en niet meer te vragen naar de betekenis van Jozefs last.

Hoofdstuk 216: Koude vis met olie en citroensap. Over de Mozaïschevoedings-leer. Nieuwtestamentische voedingsleer: 'De Heer is de beste kok!'

[1] Vervolgens gingen ze weer allemaal naar binnen en, omdat het Kindje datwilde, aan tafel.[2] Van de voorname gasten had namelijk nog niemand ook maar het geringstegegeten; en de drie grote vissen lagen er nog bijna geheel onaangeroerd.[3] Maar doordat er tijdens dat zoeken naar het Kindje meerdere uren warenverstreken, en de dag al in de avond overging,[4] waren de vissen uiteraard koud geworden, in welke toestand zij door de jodenmeestal niet gegeten mogen worden.[5] Maar zolang de zon niet was ondergegaan, mochten ze nog wel gegetenworden, mits ze eerst weer boven het vuur verwarmd werden.[6] Jozef riep derhalve vlug zijn vier koks en gaf opdracht de vissen opnieuw tebakken.[7] Maar het Kindje zei: ' Jozef, laat dat nu maar; van nu af aan mogen vissen ookkoud genuttigd worden, mits ze maar eerst geroosterd zijn.[8] In plaats van opnieuw roosteren, moet u citroenen laten brengen en wat fijnespijsolie:[9] Op die wijze zullen die vissen beslist beter smaken, dan wanneer ze opnieuwgebakken worden!'[10] Dadelijk volgde Jozef deze raad van het Kindje op: hij liet een flinke mandcitroenen brengen en een forse kan verse olie.[11] Alle gasten waren benieuwd hoe deze nieuwe kost zou smaken.

Page 301: De Jeugd Van Jezus

301

[12] Cyrenius was de eerste, die een flink stuk vis nam, er olie opdeed en het sapvan een citroen.[13] Na geproefd te hebben, was hij vollof over de aldus toebereide vis.[14] Op grond van deze ervaring van de landvoogd tastten nu ook de andere gastentoe: en het gerecht smaakte allen zo goed, dat zij er nauwelijks over uitgepraatkwamen.[15] En toen nu ook Jozef zelf een niet onbeduidende proef had genomen, zei hij:[16] 'Als Mozes ooit een zo toebereide vis zou hebben genoten, zou hij vast enzeker ook dit gerecht in zijn voedingsleer hebben opgenomen.[17] Maar hij zal in de keuken wel niet zo goed thuis zijn geweest als Jij, mijn liefJezuskind!'[18] Nu glimlachte het Kindje heel hartelijk, en op bijzonder vriendelijke toon zeiHet:[19] 'Lieve vader Jozef, dat zit hem hierin:[20] Ten tijde van Mozes in de woestijn luidde het devies: De honger is de bestekok, en het volk zou tot zijn schade dikwijls uit honger rauw vlees hebben gegeten;[21] Mozes moest dus wel dit eetvoorschrift geven; daarom moesten dus toen diespijzen vers en warm gegeten worden![22] Maar nu is het devies, en dat zal het altijd blijven: De Heer is de beste kok! Endus kan men ook van koude vis met citroen en olie genieten.[23] En wel hierdoor: koude, mits goed gebraden vis verkeert in een toestand, dielijkt op die, waarin de heidenen verkeren; het citroensap gelijkt op de kracht uitMij, die hen moet samentrekken en verenigen; en de olie is te vergelijken met Mijntot hen gerichte woorden. Kun je nu begrijpen, waarom die vis beter smaakt?'Hierdoor werd iedereen tot tranen toe bewogen en men was uiterst verbaasd overde wijsheid van het Kindje

Hoofdstuk 217: Waarom de Middellandse Zee een echte binnenzee mag heten

[1] Toen iedereen zich aan de koude vis verzadigd had, stond men van tafel op,dankte Jozef voor de fijne maaltijd, en ging vervolgens naar buiten, waar de zonnog niet helemaal was ondergegaan.[2] Toen dan de meeste gasten uit het gevolg van Cyrenius naar buiten warengegaan, zei het Kindje tegen hem:[3] 'Cyrenius, herinner jij je nog wat je Mij buiten bij de brandstapel hebtgevraagd, toen Ik de vissen uit de Middellandse Zee om hun kwaliteit en smaakgeprezen heb?'[4] Cyrenius dacht een ogenblik na, maar kon zich zijn vraag niet herinneren.[5] Daarom zei hij tegen het Kindje: 'Vergeef mij, mijn Heer en mijn Leven, ikmoet U bekennen, dat ik die vraag helemaal vergeten heb!'[6] Nu glimlachte het Kindje weer en Het zei heel liefelijk tot Cyrenius, die wat inverlegenheid was geraakt:[7] 'Heb je Mij niet gevraagd of de Middellandse Zee werkelijk in het midden vande wereld ligt?

Page 302: De Jeugd Van Jezus

302

[8] Ik heb jou toen verwezen naar de kleine globe waarop je het zou kunnennazien, en je er dus van overtuigen of die zee wel echt in het midden van de wereldligt.[9] Dit lijkt Me een uitstekend moment om die zaak af te handelen![10] Neem die kleine wereldbol dus ter hand en zoek het antwoord op je vraag!'[11] Cyrenius sprak: ' Ja, waarachtig, ik zou dat helemaal vergeten hebben, als Umij daar nu niet op gewezen zoudt hebben!'[12] Op dit moment rende Jacob het zijkamertje in en haalde voor Cyrenius dekleine aarde.[13] Dadelijk zocht deze nu de Middellandse Zee en vond die ook heel vlug.[14] Maar toen hij nu de Middellandse Zee met zijn vinger aanwees, vroeg hetKindje:[15] 'Cyrenius, is dat wel het midden van de aarde? Wat vind jij ervan?'[16] Cyrenius sprak: 'Volgens de leer van Euklides en Ptolemeus ben ik eengevorderd rekenkundige,[17] en uit de planimetrie weet ik dus, dat aan de oppervlakte van een bolvormiglichaam elk willekeurig punt het middelpunt van zijn oppervlakte is, omdat datpunt met het middelpunt van de bol in de meest directe verbinding staat,[18] en, ten tweede: omdat alle lijnen, die van dat punt uit naar hettegenoverliggende punt lopen, dezelfde kromming en dezelfde afmeting hebben.[19] Volgens deze criteria kun je deze zee dus terecht een middenzee noemen.[20] Maar, dan moet ik tevens vaststellen, dat elke zee hieraan voldoet, en dus ooken met hetzelfde recht een middenzee genoemd kan worden!'[21] Nu zei het Kindje: 'Daar heb je wel gelijk in, maar die criteria van Euklideszijn hier niet van toepassing;[22] en toch kan deze zee bij uitsluiting Middenzee heten,[23] omdat het echte midden daar is, waar de Heer is![24] En omdat de Heer hier bij deze zee is, daarom is dit de Middellandse Zee, hetmidden der zeeën![25] Kijk, dit is een andere redenering, waarvan Euklides geen flauw idee had, entoch is deze juister dan de zijne!'[26] Deze verklaring intrigeerde Cyrenius enorm, zodat hij nu nog verder speurde.

Hoofdstuk 218: Voor alles staat een Gode welgevallige tijd en regel. Over ijdelnavorsen van goddelijke diepzinnigheden en over kinderlijke eenvoud als deweg naar de ware wijsheid voor de mens

[1] Het Kindje merkte dat Cyrenius voort wilde gaan met verdere navorsingen:[2] 'Cyrenius, je verdere naspeuringen zullen tevergeefs zijn; waar Ik jou eenvinger reik, daar wil jij meteen de hele hand![3] Weet dan dat zulks geen pas geeft, want alles heeft zijn tijd nodig, en voor allesgeldt een vaste onwrikbare ordening.[4] Als jij een boom ziet bloeien, dan zou je direct ook de rijpe vrucht willen.[5] Maar dat gaat niet; elke boom heeft zijn eigen tijd en orde !

Page 303: De Jeugd Van Jezus

303

[6] Tijd en orde zijn nu eenmaal van alle eeuwigheid de Mijne, en Ik kan dus niettegen Mijzelf ingaan:[7] en dus kan er aan die tijd en aan die orde niet getornd worden.[8] Alhoewel Ik met al de volheid van Mijn goddelijke kracht van je houd, kan Ikje van de voortsnellende tijd toch niet één minuut schenken;[9] want die moet als een onstuitbare stroom voortvloeien en heeft geen rust, tot hijde grote oever van de onwrikbare eeuwigheid zal hebben bereikt.[10] Daarom is verdergaand gespeur in Mijn Geheimen wat ijdel.[11] Want je zult langs die weg toch geen haarbreed nader tot Mijn Geheimenkunnen doordringen, dan zulks te rechter tijd mogelijk zal zijn.[12] Geef dat soort onderzoekingen dus maar op, en pijnig je geest er niettevergeefs mee, want als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden.[13] Jij zou nu de diepste zin willen vatten waarom daar het middelpunt is, waar Ikben?[14] Ik zeg je echter: Dat te begrijpen is nog onmogelijk voor jou: daarom moet jevoorlopig eerst geloven, en in dat geloof de ware nederigheid van je hart bewijzen.[15] Pas wanneer je geest door echte deemoed zichzelf zal hebben doorgrond, pasdan zul je vanuit die diepte verhelderende blikken in Mijn diepten kunnen werpen.[16] Maar als je door onderzoek je geest gaat verheffen, dan zal die steeds verderafdwalen van zijn eigen levende diepte, waardoor je je juist van Mijn Diepten zultverwijderen, en ook je eigen innerlijk niet nader komen zult.[17] Ja, Ik moet er zelfs nog aan toevoegen: Van nu af aan zal alle werkelijk diepewijsheid voor de wereldse wijzen verborgen blijven,[18] die zal daarentegen in de harten worden gelegd van eenvoudigen van geest, envan simpele kinderen en wezen![19] Je moet daarom trachten innerlijk een kind te worden, en dan zal de tijdwerkelijk aanbreken, waarin de ware wijsheid je deel zal worden.[20] Cyrenius was zeer verbaasd over deze leer, en stelde het Kindje nu devolgende vraag:[21] ' Als het zo gelegen is, dan is het zeker ook verboden om te leren lezen enschrijven![22] Want als U aan hen, die daartoe waardig geworden zijn, alles schenkt,waarom zou je dan nog moeizaam leren?'[23] Het Kindje antwoordde: 'Door goed en nederig studeren, wordt de akker voorde wijsheid vruchtbaar gemaakt, en ook dat maakt deel uit van mijn ordening.[24] Maar je moet de studie niet als doel en voor de wijsheid zelf aanzien, maarslechts als middel.[25] En als dan die akker goed bemest zal zijn, dan zal Ik heus wel komen omdaarop het zaad te strooien, waaruit de echte wijs-heid zal ontluiken! Heb je ditbegrepen?' Hier zweeg Cyrenius en vorste niet verder

Hoofdstuk 219: Een opgelegd kruis is een uiting van Gods liefde voor demensen

Page 304: De Jeugd Van Jezus

304

[1] Na dit zeer leerzame onderhoud van het Kindje met Cyrenius, kwam ook Jozefnaar het Kindje toe, om te vragen wat er moest gebeuren met de naar huismeegebrachte kruisbalk[2] En het Kindje gaf hem ten antwoord: 'Jozef, Ik zeg je, dat die zijn man en zijnplaats al ge vonden heeft![3] Jij zegt toch ook wel eens tegen een koopman: 'U hebt goeie waar, die zult uwel gauw kwijt, zijn;[4] daarvoor zal zich wel spoedig een kooplustige koper melden![5] Nu, zo'n koopman ben Ik ook! Ik heb voor de vrije verkoop goede waaraangevoerd. .[6] En een koper heeft zich ook al gemeld; hij heeft deze zich verworven met zijnliefde jegens Mij;[7] en die koper is Jonatha, de sterke visser.[8] Of moet die soms niet beloond worden voor de vele vissen waarmee hij ons nual zo vaak heeft verwend?![9] De ene hand wast de andere. Wie water reikt, aan die moet water wordenaangereikt.[10] Wie olie geeft, moet olie terug gegeven worden.[11] En hem, die troost verschaft, geworde troost voor eeuwig![12] Maar geeft iemand liefde,die zal ook zelf bemind worden.[13] Jonatha nu heeft Mij heel zijn liefde gegeven; dus gaf Ik hem ook Mijn Liefdein dit kruis-hout.[14] Ook jullie hebt Mij weliswaar jullie liefde gegeven in water en in olie ;[15] maar Jozef, dit zeg Ik je: pure liefde heb Ik toch liever dan liefde met water enliefde met olie![16] Het kruis is nu voorwerp van Mijn hoogste liefde geworden![17] En omdat Jonatha zo'n grote liefde voor Mij heeft, daarom heb Ik het hemgegeven.[18] Want hij alleen bemint Mij om Mijnentwille en dat is de zuiverste liefde.[19] Hij had Mij lief zonder te weten Wie Ik ben; jullie daarentegen houden mindervan Mij, omdat jullie immers weten, Wie en Wat Ik eigenlijk ben.[20] En kijk, dat was liefde met heel wat water! Jullie zullen op deze wereld danook nooit gebrek aan water hebben, namelijk in jul-lie ogen.[21] Cyrenius' liefde was er een met olie; hij zal dan ook te zijner tijd gezalfdworden met de olie des levens, terwijl jullie gedrenkt zullen worden met het waterdes levens.[22] Maar helemaal in mijn woning zullen te zijner tijd slechts zij zijn, die Mijzuiver liefhebben!'[23] Deze toespraak van het Kindje joeg Jozef hevige angst aan, terwijl ookCyrenius er verbaasd zijn wenkbrauwen voor optrok.[24] Nu sprak het Kindje echter: Jullie moeten niet denken, dat Ik jullie een kruisonthouden zou; want al wie met een open hart begiftigd is, die zal ook het vrijekruis krijgen!' Deze uitspraak stelde Jozef en Cyrenius weerHoofdstuk 220: Jonatha stort tranen om zijn zonden uit heilige Liefde voorzijn Heer. Het vlees als loon der zonde. Over de waarde van de zuivere liefde

Page 305: De Jeugd Van Jezus

305

en haar aantrekkingskracht

[1] Na deze toespraak van het Kindje, viel Jonatha, daartoe door vurigeliefdegevoelens gedrongen, voor het Kindje op zijn knieën, en weende daarbij vanovergrote vreugde en dankbaarheid.[2] Tegen de anderen zei het Kindje nu: 'Zien jullie nu, hoe hevig Jonatha Mijliefheeft?[3] Ik zeg u: Uit elke traan, die nu uit zijn ogen vloeit, zal hem te zijner tijd in MijnRijk een hele wereld geworden![4] De waarde en het onderscheid van de verschillende tranen heb Ik jullie al eensgetoond, maar nu zeg Ik jullie andermaal:[5] Er zijn voor Mij geen tranen van grotere waarde dan die, welke gelijken op dievan Jonatha!'[6] Bij het horen van deze woorden vermande zich de grote Jonatha, hij zei:[7] 'O Almachtige Heer van mijn leven, hoe kan een grote zondaar als ik ben Uwzo grote genade en Erbarmen waardig zijn?'[8] Maar het Kindje zei: 'Jonatha, vraag je af hoe je Mij, als je echt zo'n grotezondaar was, dan toch zo hevig zoudt kunnen beminnen! ?[9] Want is de Liefde tot Mij niet iets heiligs, zoals Ik Zelf dat ben in MijnGoddelijkheid?![10] Hoe zou jij zo'n heilige liefde in je hart kunnen verdragen als je een grootzondaar zoudt zijn?![11] Wordt dan niet ieder mens geheiligd en volledig herboren door de liefde voorGod in zijn binnenste?![12] En als je dus vol bent van die liefde, wat zou er dan in je kunnen zijn, dat je"zonde" noemt?[13] Alle menselijke vlees is zondig, waarom alle menselijke vlees moet sterven.[14] Ja, Ik verzeker je, dat zelfs dit vlees van Mijn eigen lichaam onder de doemvan de zonde ligt, en daarom ook, zo goed als het jouwe zal moeten sterven,[15] maar, die zonde dat is geen vrijwillige, slechts een gerichte en die staat niet oprekening van jouw vrije geest![16] Daarom wordt jouw waarde niet naar je lichaam, maar al-leen naar je vrijeliefde bepaald.[17] Later zal dan ook niet gevraagd worden: "Hoe was je lichaam?" maar: "Hoewas je liefde?"[18] Immers, werp je een steen omhoog, dan blijft die niet daarboven, maar hij valtduidelijk weer omlaag naar de aarde.[19] En waarom? Omdat de materie van de aarde hem aantrekt als een gerichteliefde, waar de aarde zelf vol van is![20] En waarom vallen de wolken en de sterren niet uit de hemel? Nu, dat is omdatdie worden aangetrokken door de hemelse liefde![21] Als jouw hart echter vol is van liefde tot God, de Eeuwig Levende, waar zaldie vrije, zelf levende liefde jou dus heentrekken?'[22] Deze laatste vraag vervulde alle aanwezigen met een gevoel van grotezaligheid, omdat zij nu allen wisten hoe zij ervoor stonden.

Page 306: De Jeugd Van Jezus

306

Hoofdstuk 221: Een middel tegen de insectenplaag. Een melkoorlog. Eenkomeet

[1] Na deze rechtzetting tegenover Jonatha en de andere aanwezigen, zei Jozef:[2] 'Vrienden, het is een mooie avond; wat zouden jullie ervan zeggen om voor hetslapen gaan eerst nog een uurtje naar buiten te gaan?![3] Hier in deze kamers is het nu wel heel erg zwoel;[4] en als men bij zo'n hitte naar bed gaat, dan kan men noch slapen, noch rusten!'[5] En het Kindje sprak: 'Jozef, die mening ben Ik ook toegedaan; er zouden buitenalleen niet zoveel hinderlijke insecten moeten rond zoemen, dan zou het 's avondsnog veel aangenamer zijn buiten!'[6] Jozef antwoordde: 'Ja, mijn Leven daar zeg je wat![7] Was er maar een middel om uiteraard niet in strijd met Jouw orde voor goedvan die kleine lastige gasten verlost te worden, dat zou bijzonder wenselijk zijn!'[8] Nu antwoordde het Kindje: 'O, maar zo'n middel zal niet moeilijk te vindenzijn![9] Je neemt gewoon een schotel warme koemelk, en die zet je dan buiten, je zulteens zien hoe die vele duizenden lastpakjes bij die schotel zullen rondhangen, enons met rust laten!'[10] Onmiddellijk gaf Jozef dus zijn zoons opdracht een schotel warme koemelkbuiten neer te zetten.[11] Jozefs zonen deden direct wat Jozef hun had gezegd.[12] En nauwelijks stond de schotel warme melk buiten, of je kon in de flauweavondschemering al gauw een enorme zwerm van allerlei stekende insectenerboven waarnemen.[13] Iedereen was blij verwonderd over deze uitvinding, waardoor miljoenensteekvliegen en muggen op één punt samenschoolden en daar letterlijk een waremelkoorlog uitvochten.[14] Cyrenius zei: 'Wat is dat een eenvoudige en doeltreffende maatregel![15] Een schotel warme melk, de moeite nauwelijks waard, bevrijdt ons van dielastige insecten plaag![16] Nou maar, dat moeten we ook in Tyrus onmiddellijk in praktijk brengen![17] Want ook daar maken miljoenen van die diertjes het de mensen 's avondslastig.[18] Het Kindje sprak: 'Het is wel een goed middel, maar je kunt het niet overalmet succes aanwenden;[19] de omstandigheden zijn namelijk niet overal gelijk,[20] en omstandigheden zoals we hier hebben, kun je beslist nergens andersverwachten![21] Daarom werkt dit middel slechts hier zo voortreffelijk! Maar waar deomstandigheden anders zijn, daar zal dit middel minder goed werken.[22] Als jullie nu je blik eens omhoog richten wilt, zul je een komeet ontdekken!'Cyrenius richtte nu zijn blik omhoog en ontdekte al gauw een grote komeet.

Page 307: De Jeugd Van Jezus

307

Hoofdstuk 222: Kometen als ongeluks- en oorlogsboden

[1] Toen Cyrenius die felle komeet eens goed bekeken had, zei hij:[2] 'Dat is een heel bijzondere ster! De eerste van dat soort die ik zie.[3] Wel heb ik al vaak over die mystieke ongeluksboden aan de hemel gehoord.[4] Maar nu kwam Maronius Pilla aanlopen en zei:[5] 'Nu moet je dat toch eens zien! Nauwelijks zeven jaren geleden werd de tempelvan Janus gesloten, en iedereen zei:[6] Nu zal voor Rome de eeuwige vrede wel gekomen zijn, want zolang is dietempel nog nooit dicht geweest![7] Maar nu hebben we het ontzettende voorteken, dat de tempel van Janus weerspoedig geopend zal worden,[8] en dat het er op de grote slagvelden weer levendig toe zal gaan!'[9] Nu vroeg Jozef Maronius Pilla of hij zo'n komeet echt voor een oorlogsbodehield.[10] En Maronius Pilla zei heel ernstig: 'O ja, beste vriend, dat is een absolutewaarheid! Ik voorspel u: de ene oorlog na de andere!'[11] Cyrenius merkte nog op: 'Dat is nu eens een stel, dat goed bij elkaar past![12] Jozef houdt nog altijd vol overtuiging vast aan zijn Mozes, terwijl MaroniusPilla niet los kan komen van zijn oude heidense bijgeloof!,[13] Jozef zei echter: ' Achtenswaardige broeder en vriend Cyrenius! Ik geloof weldat Mozes altijd nog beter is dan de Janustempel te Rome!'[14] Cyrenius sprak: 'Zeker, maar heb je eenmaal de Heer Zelf, Jehova Zelf in ZijnVolheid gevonden, dan vind ik moesten Mozes en die domme Janus maar vlug envoorgoed naar de achtergrond verdwijnen![15] Volgens oude, ongegronde sagen, schijnt een komeet wel een ongeluksbode tezijn;[16] maar wat ik geloof is, dat de Heer, onze lieve Jezus in Zijn goddelijkeVolmaaktheid ook wel de Heer over deze vermoedelijke ongeluksbeheerser zalzijn. Denk jij dat ook niet?'[17] Jozef antwoordde: 'Dat wel, maar daarom kan Mozes nog niet met de Janusvan Rome vergeleken worden, ook niet nu de Heer hier tegenwoordig is!'[18] Cyrenius zei: 'Dat is ook mijn bedoeling niet; maar, als ik dus de Heer heb,dan zijn Mozes en Janus voor mij althans, gelijk!'[19] Nu bracht het Kindje in het midden: 'Houd het daar maar op![20] Want heus, waar het gaat om de oneindigheid, daar vallen alle groten in hetniet, daar telt een nul voor een miljoen!'[21] Dit antwoord van het Kindje bezorgde Jozef een kleine schok, maar hij namhet tegen Cyrenius niet meer voor Mozes op.

Hoofdstuk 223: Aanschouwelijk onderricht over het wezen van kometen aande hand van de melkschotel als voorbeeld

Page 308: De Jeugd Van Jezus

308

[1] Jonatha, die altijd naar de diepere achtergrond van alles zocht, bij gelegenhedenals deze, begaf zich nu naar Jozef en zei:[2] 'Broeder, hier heb je nu weer zo'n geval, waarin de Heer ons zoals laatst bij diemaansverduistering uit de droom zou kunnen helpen![3] Denk je dat Hij, als wij Hem daarom zouden vragen, een verklaring zou willengeven?'[4] Jozef antwoordde: 'Beste broeder Jonatha, daarvoor zou je de proef op de sommoeten nemen![5] Wie vast op de Heer vertrouwt, die heeft op goede grond gebouwd![6] Het Kindje zit daar op schoot bij Maria; ga naar Hem toe en vraag het Hem,[7] dan zul je wel merken, wat voor een antwoord je op je vraag zult krijgen!'[8] Door dit antwoord van Jozef bemoedigd, ging Jonatha dadelijk vol liefde endeemoed naar het Kindje toe en wilde juist zijn vraag stellen;[9] maar het Kindje was Jonatha voor en zei:[10] 'Jonatha, Ik weet at wat je wilt, maar dat is niets voor jou![11] Ga maar naar het huis en haal daar een kleine fakkel,[12] steek die aan en ga ermee naar de schotel melk, die daar is neergezet voor desteekmuggen en vliegen.[13] Ik voorspel je dat je daar dan ook een komeet zult zien, met oer natuur!'[14] Jonatha deed onmiddellijk wat het Kindje hem had aangeraden.[15] Toen hij nu met de brandende fakkel in de buurt kwam van de melkschotel,waarboven miljoenen muggen en vliegen rond gonsden,[16] ontdekte hij inderdaad een vele meters lange, matglanzende sliert, dienatuurlijk uit de vliegende insecten bestond,[17] en de melkschotel vormde de kop ervan.[18] Dit verschijnsel werd nu ook door vele andere personen waargenomen.[19] En de gelijkenis tussen deze kunstmatig veroorzaakte verschijning en die vande komeet aan de hemel verbaasde allen.[20] Jonatha ging naar het Kindje toe en vroeg Hem, hoe hij dat op moest vatten.[21] Het Kindje' antwoordde: 'Voorlopig precies zoals je het ziet! Niet iedereenmag namelijk weten wat daar voor een geheim achter steekt.[22] Je moet je dus voorlopig hier maar mee tevreden stellen; morgen is er weereen dag!'

Hoofdstuk 224: Over het wezen en de mystieke betekenis van kometen

[1] Jonatha begon nu ingespannen na te denken, maar hij kon niet op een zinnigidee komen.[2] Het Kindje bemerkte uiter-aard onmiddellijk dat Jonatha er niet in slaagde omverband te leggen tussen de melkschotel komeet en de uitspansel komeet.[3] Het richtte Zich dan ook op en zei tegen Jonatha:[4] 'Beste Jonatha, het gaat nu in jouw binnenste precies zo, als die scène met demelkschotel komeet liet zien.[5] Jouw hart stelt dan die schotel voor, terwijl jouw liefde de melk erin uitbeeldt,

Page 309: De Jeugd Van Jezus

309

[6] en boven die melk zweeft nu ook een geweldige zwerm insekten rond, net alsboven de andere melkschotel,[7] en die zwerm stelt dan weer voor: jouw tot in het belachelijke doorgevoerdegedachten over de-zelfde aard van de beide kometen.[8] Maar, vriend Jonatha, wie zal in ernst de kern van de komeet aan het uitspanselals een melkschotel zien en diens staart als een muggenzwerm![9] Dat was toch slechts als ge-lijkenis bedoeld en niet als natuurlijkeovereenkomst.[10] Weet je eigenlijk wel wat een gelijkenis inhoudt? Wat is een schotel? Wat demelk? En wat die zwerm insecten?[11] Blijkbaar heb je dat niet begrepen; luister dus, dan zal Ik je daarover ietsvertellen![12] De schotel stelt een vat voor, waarin bestanddelen kunnen wordenopgenomen, waaraan de voedende levenskracht uit Mij gebonden is.[13] De melk nu, dat is zo'n stof, die voedende levenskracht uit Mij in rijke mate inzich heeft.[14] En in die muggen, horzels en vliegen werkt de levenskracht al vrij en actief,[15] maar, als die zwerm nu niet zou worden gevoed met passendevoedingsmiddelen, dan zal hij al gauw verzwakken en zich dus niet kunnenvormen voor een hogere zijnsfase.[16] En nu die komeet aan het uitspansel: dat is niets anders dan een nieuwgeschapen wereld in wording![17] De kern ervan is het vat tot opname van voedende levenskracht uit Mij.[18] Die levenskracht wordt door een van Mij uitgegaan spe-ciaal vuur zeerkrachtig doorgloeid, en lost zich daardoor op in voedende dampen.[19] Maar om nu te voorkomen, dat die dampen, die een reeds enigszinsontwikkelde levenskracht bezitten, zouden vervluchtigen, en aan het nieuwehemellichaam zouden worden onttrokken,[20] worden ze door ontelbare monaden (etherdiertjes) opgeno-men, en die voegenze dan weer tot verdere voltooiing aan dat hemellichaam in wording toe.[21] Kijk dat is nu die gelijkenis, van de echte komeet en onze melkschotelkomeet![22] Ga dat nu maar niet verder napluizen; je liefde zou van al dat gespeur schadekunnen lijden!'[23] Alhoewel deze verklaring wel door vele andere aanwezigen beluisterd was,begreep niemand ze; toch geloofden velen van hen, dat het zo toegaat.

Hoofdstuk 225: Waarom overdadig naspeuren naar de diepten van GodsScheppingswerk nadelig is

[1] Cyrenius vroeg nu aan het Kindje: 'Waarom moet men niet dieper doordringenin Uw Werk?[2] Hoe kan onderzoeken, naar U zegt, nadelig zijn voor de liefde tot U?[3] Ik geloof juist omgekeerd dat men door Uw werken steeds dieper en helderder

Page 310: De Jeugd Van Jezus

310

te onderkennen moet groeien in de liefde tot U, en niet verflauwen![4] Ook onder ons mensen is het immers zo, dat naargelang we in iemand meer enmeer volmaaktheden ontdekken, zo'n mens ons steeds dierbaarder wordt.[5] Hoeveel te meer zal dat dan niet het geval zijn tegenover U, de heer en deSchepper van al wat groot, volmaakt en heerlijk is, wanneer wij U steeds meer ensteeds dieper leren kennen![6] Daarom zou ik U, mijn Leven, willen vragen of U mij over die bijzondere sternog een paar nadere inlichtingen zoudt willen geven![7] Want mijn hart zegt mij, dat ik U dan pas volmaakt zal kunnen liefhebben, alsik U steeds dieper en dieper zal kennen uit Uw machtige en alwijzewonderwerken![8] Niemand kan U immers als de Ene God en Heer liefhebben, wanneer hij U nieteerst leert kennen![9] Want de eerste reden om U lief te hebben is toch ook het U erkennen door onzezielen![10] Zoals ik ook mijn vrouw eerst moest leren kennen, voordat ik haar in mijnhart kon sluiten! Als ik haar niet had Ieren kennen, was ze immers nooit mijnvrouw geworden!'[11] Nu moest het Kindje toch wel even lachen en zei: 'Nou beste Cyrenius, als jeMij wat vaker zulke wijze lessen zoudt geven, dan zou Ik ten slotte ook nog weleens een door en door verstandig mens kunnen worden![12] Want wat je Mij daarjuist vertelde was allemaal nieuw voor Mij.[13] Maar probeer je nu dit nog eens in te denken, namelijk dat jij voor Mij dan paseen echte leraar zou kunnen zijn, als je Mij zou bewijzen dat niet Mijnwaarschuwing tegen al te diep speuren in Mijn Werken nuttig is voor demensenziel in haar liefde voor Mij, maar dat daarentegen juist dat speurwerk hetwel zou zijn![14] Hoe zou Ik dan als jouw leerling jou over die geheime zaken kunnenonderrichten?![15] Als jij betere motieven voor de liefde kent, dan die welke jouw God enSchepper je geeft, hoe kun jij dan van Hem een nog diepgaander onderricht willenvragen?! ",[16] Of denk je soms dat God Zich tot iets zal laten bewegen door menselijkeverstandsargumenten, alsof Hij naar wereldse maatstaven zou behoren te richten!?[17] Nee Cyrenius, nu ben je er toch wel erg ver naast![18] Weet je, Ik ben de Enige, Die Mijn eeuwige ordening kent, die immers demoeder is van alle dingen![19] En uit deze orde ben ook jij voortgesproten en de liefde van jouw geest voorMij is je meest wezenlijke leven![20] Als je nu je liefde tot Mij van Mi j zoudt willen afwenden naar Mijnschepselen, om Mij daardoor sterker te kunnen liefhebben, terwijl je Mij tochzichtbaar levend voor je hebt,[21] kan zo'n dwaze manier van versterking der liefde zinnig zijn?[22] Ja, iemand, die Mij nog niet kent en die Mij nog niet bezit, die kan inderdaadwel langs die weg van jou tot Mij opgaan;

Page 311: De Jeugd Van Jezus

311

[23] maar als iemand Mij al op zijn schoot heeft, waarom zou die dan nog zijntoevlucht nemen tot jouw staffelmethode?'[24] Dit maakte Cyrenius heel erg verlegen en hij was totaal verslagen en niemandvroeg nog naar de komeet.

Hoofdstuk 226: De Godheid in het Kindje treedt terug. Laatste opdrachtenvoor Jozef en voor Cyrenius. De nachtrust. Jacob door het Kindje bijzonderbegenadigd

[1] Dadelijk nadat de kometenaffaire beslecht was, zei het Kindje tot Jozef:[2] 'Jozef, de laatste twee dagen heb Ik Me als een echte heer des huizes gedragen,en jullie deden alles wat IK zei;[3] maar van dit moment af draag Ik dat huisvaderlijke ambt weer aan u over; zoalsu het heb-ben wilt, zo zal het ook moeten gebeuren![4] Van nu af aan ben Ik weer zoals ieder ander mensenkind, en dat moet Ik zijn,want ook Mijn Vlees moet groeien voor jullie aller welzijn![5] Jullie moeten dan ook van Mij nu en in de toekomst in dit land geen openlijkewonderdaden meer verwachten,[6] maar Iaat je desondanks niet in de war brengen wat betreft jullie geloof envertrouwen in Mijn macht en Mijn gezag;[7] want Wat Ik was van eeuwigheid, dat zal Ik altijd blijven, en dat zal Ik zijn ineeuwigheid![8] Weest dus niet bang voor de wereld, die voor Mij geen partij is. Waarvoorjullie wel moeten oppassen is te vergeten wat je aan mij hebt; dat zou namelijkvoor jullie zielen de dood betekenen![9] Jij Jozef, neem het bewind over dit huis weer van Mij over, en Iaat er recht engerechtigheid geschieden in de naam van Mijn Vader, Amen![10] En jij, Cyrenius, vaar jij morgen weer voorspoedig terug naar Tyrus, wantdaar liggen al weer belangrijke zaken op je te wachten![11] Mijn liefde en genade zijn met je, je kunt dus gerust zijn. Voor het overigemoet je maar met Jozef overleggen; want nu is hij weer de heer des huizes!'[12] Vervolgens riep het Kindje Jacob bij Zich, en tot hem zei Het:[13] 'Jacob, laat tussen ons de eerste verhouding heersen, je weet wel![14] En voor wat dit land betreft Iaat Ik het hierbij. Amen!'[15] Nu werd Jozef erg treurig en hij smeekte het Kindje met grote aandrang datHet toch liever maar als Godheid aanwezig zou blijven.[16] Maar het Kindje sprak verder nog slechts echt kinderlijk, zodat er in Zijnspraak ook niet het flauwste spoort je meer van Zijn Godheid over was.[17] En Het werd nu zelfs ook nog slaperig, zodat Jacob Het naar bed moestbrengen.[18] Tot diep in de nacht zat het gezelschap bijeen om zich over de reden van deverandering bij het Kindje het hoofd te breken,[19] maar niemand wist iets steekhoudends op te merken; het bleef bij een heen enweer vragen stellen aan elkaar.

Page 312: De Jeugd Van Jezus

312

[20] Het juiste antwoord wist echter niemand ![21] Ten slotte zei Jozef: 'Wij weten nu waaraan het ons mankeert, en ook wat onste doen staat; Iaat ons daarmee maar te-vreden zijn![22] Het is al diep in de nacht; ik vind dus dat het het beste is om ons ter ruste tebegeven.[23] Hierover was iedereen het met Jozef eens, en allen gingen ze al gauw in hethuis ter ruste.

Hoofdstuk 227: Jozef heeft zorgen over het ontbijt. De provisiekamer leeg.Jonatha brengt uitkomst met een flinke partij vis

[1] De volgende dag was Jozef, Zoals gewoonlijk, al veel eerder op dan ieder anderen ging naar buiten om te zien wat het voor weer zou worden.[2] Alles wees erop dat het een mooie dag zou worden. Hij ging dus weer naarbinnen en wekte zijn zoons, opdat die een goed ontbijt zouden klaarmaken voor degasten.[3] De zoons stonden dadelijk op en gingen in de provisiekamer kijken wat voorvoorraad er nog ter beschikking was.[4] Na daar goed te hebben rondgekeken, kwamen ze alweer gauw bij Jozef terugmet de mededeling:[5] 'Lieve vader, uw opdracht was juist en goed,[6] maar onze provisiekamer is in al die dagen zozeer geplunderd, dat we met geenmogelijkheid ook maar voor tien personen daaruit een maaltijd kunnen bereiden.[7] Vertelt ons dus waar we eetwaren vandaan moeten halen, en dan moet demaaltijd in een uur klaar zijn!'[8] Jozef krabde zich eens ach-ter het oor, ging zelf een bezoekje brengen aan deprovisiekamer en vond daar de mededelingen van zijn zoons bevestigd, waardoorhij in nog grotere verlegenheid geraakte .[9] Hij dacht en dacht, maar kon niets vinden wat hem uit zijn verlegenheid konredden.[10] Toen Jozef daar nu in gedachten in het voorhuis stond, kwam Jonatha zijnslaapvertrek uit, groette en kuste zijn oude vriend goedemorgen en vroeg hemwaarom hij daar wel zo treurig en bedenkelijk stond te kijken.[11] Jozef liet hem terstond de lege provisiekamer zien, die de oorzaak was vanzijn verlegenheid.[12] Toen Jonatha dit zag, zei hij tegen Jozef:[13] 'Maar beste vriend toch, Iaat dat alsjeblieft geen reden tot angst voor je zijn.[14] Je mag best weten, dat mijn voorraadkamers nog propvol zijn; ik bezit zekerwel zo'n tweeduizend centenaar gerookte vis![15] Laat je zoons dus maar direct met mij meegaan, dan zal het er over anderhalfuur in jouw provisiekamer wel heel anders uitzien!'[16] Dit voorstel van Jonatha kwam als balsem op Jozefs hart ; hij ging er dan ookonmiddellijk op in.[17] Nog waren er geen negentig minuten voorbijgegaan, of daar kwamen Jonatha

Page 313: De Jeugd Van Jezus

313

met vier zonen van Jozef al aan, met een grote partij vis.[18] De jongens brachten ongeveer vier centenaar gerookte vis mee, en Jonathadroeg drie forse bakken verse vis en nog eens tien flinke tarwebroden![19] Toen Jozef hen daar zo zwaar bepakt zag aankomen, was hij geweldig blij, enhij prees en dankte God voor deze rijke bedeling. Daarna omhelsde en kuste hijJonatha.[20] Nu werd het erg druk in de keuken.[21] Opgewekt waren de zoons van Jozef bezig; en Maria en Eudokia kwamen nuook haastig hun slaapkamer uit om de koeien te melken.[22] Een half uurtje later stond er een welvoorzien ontbijt klaar voor meer danhonderd man!

Hoofdstuk 228: Liefde wedijver tussen Jozef en Cyrenius. Jozefsonbaat-zuchtigheid. Over ware en onechte Godsdienaars

[1] Toen het ontbijt aldus was klaargemaakt en iedereen was op-gestaan ging Jozefzonder verder verwijl naar Cyrenius toe om hem te vragen of hij al klaar was om teontbijten.[2] Cyrenius antwoordde: 'Ja, beste vriend en broeder, ik en heel mijn gevolg zijndat inderdaad,[3] maar ik weet ook best, dat jij in je provisie niet zoveel voorraad kunt hebben,dat je dagen achtereen meer dan honderd mensen te gast kunt hebben.[4] Daarom zal ik vanochtend mijn personeel naar de stad sturen, om daar voor mijen voor jou levensmiddelen te gaan kopen!'[5] Toen Jozef dat beluisterd had, zei hij:[6] 'Beste vriend en broeder , voor wat betreft je schip kun je dat natuurlijk doen,[7] maar voor wat mij betreft, zou dat onnodige moeite zijn,[8] want ten eerste staat het ont-bijt al gereed, en ten tweede is er in mijnprovisiekamer nog zoveel voorraad, dat jullie die met z'n allen in acht dagennauwelijks aan zoudt kunnen[9] Heb dus om mij maar geen zorg, want echt, ik ben rijkelijk voorzien![10] Cyrenius nu: 'Waarlijk, als er voor jouw uitverkoren positie niet nog anderebewijzen zouden bestaan, dan zou toch zeker je onbegrijpelijke onbaatzuchtigheidvoor mij daarvoor een overduidelijk getuigenis zijn![11] Ja, hieraan zul je de echte Godsdienaars te allen tijde van de onechte kunnenonderscheiden:[12] de echten zullen steeds in hoge mate onzelfzuchtig zijn, en de onechten zullenprecies het tegenovergestelde zijn,[13] de echten dienen God in hun binnenste en vinden daar ook hun hoogste eneeuwige beloning,[14] de onechten daarentegen dienen een god, die zij zichzelf, uit wereldsemotieven, hebben gemodelleerd naar hun eigen slechte inborst;[15] zij proberen dan ook hun loon in en van de wereld te ontvangen, waar ze zichvoor elke hand en spandienst maar al te duur laten betalen!

Page 314: De Jeugd Van Jezus

314

[16] Als geboren heiden weet ik bijzonder goed, hoe bijvoorbeeld Romeinsepriesters zich voor elke stap, die zij zetten, laten betalen.[17] Het is een feit, dat ik zelf aan de hogepriesters eens voor een bepaalde raadhonderd pond goud heb moeten betalen![18] Nu vráág ik je: was dat nu een ware dienaar van een ware god?[19] Maar jij hebt mij nu al drie dagen uitstekend verzorgd, en wat heb ik in jouwhuis bovendien niet allemaal mogen Ieren, en nog wil je niets aannemen![20] Zelfs voor mijn acht kinderen wil je niets aannemen! ...als daaruit nietduidelijk blijkt hoe echte en zuivere Gods dienaars er uit zien!?'[21] Jozef reageerde echter met: 'Broeder, houd daarover op, want ook dergelijkewoorden zijn te veel eer voor mij![22] Ga maar liever aan tafel dan Iaat ik je ontbijt direct opdienen.' Cyrenius gafdadelijk gevolg aan Jozefs wens en nam aan tafel plaats.

Hoofdstuk 229: Een vrolijk ontbijt. Jozef spreekt over de goedheid des Heren.Het Kindje aan tafel. Idyllische scènes tussen de kleine Jezus en Cyrenius

[1] Toen nu iedereen had plaats genomen, werden er verrukkelijk bereide vissenopgediend.[2] Cyrenius was hoogst verbaasd, dat Jozef in alle vroegte al zo'n partij verse vishad kunnen bemachtigen![3] Maar Jozef wees nu naar de grote Jonatha en zei met lichte scherts in zijn stem:[4] 'Kijk, als je zo'n geweldige meestervisser tot vriend hebt, be-hoef je niet al teverte reiken en dan komt de vis er zo aan!'[5] Cyrenius glimlachte en zei toen: ' Ja, daar heb je gelijk in.[6] Nu ja, wie er zo aan toe is, die kan altijd wel op verse vis rekenen: en datbovendien als je Zo Iemand in huis hebt!'[7] Nu hief Jozef beide handen instemmend omhoog en met diep ontroerde stemzei hij:[8] 'Ja broeder Cyrenius, vooral als Dat dan ook nog Iemand is, Die wij geen vanallen ooit waardig zullen zijn![9] Hij moge dit heerlijke ontbijt voor ons zegenen, opdat het ons echt mogesterken, in onze ledematen, maar ook in onze liefde tot Hem, de Allerheiligste!'[10] Deze uitroep van Jozef ont-roerde alle gasten tot tranen toe en allen loofdenzij de grote God, in het nog slapende Kindje.[11] Toen nu de gasten, nadat het lofgebed was gezegd, zich allemaal tot de vissenwendden, werd het Kindje ook wakker,[12] en de heerlijke geur, die de vis verspreidde verried Hem onmiddellijk wat erop tafel stond.[13] Het was dan ook bijzonder snel uit Zijn bedje, en kwam onmiddellijk noghelemaal naakt naar Zijn moeder toe gerend, die aan tafel zat, om iets te eten tevragen![14] Maria nam Hem direct op haar schoot en zei tegen Jacob:[15] 'Haal jij eens even gauw een schoon hemdje uit Zijn kamer!'

Page 315: De Jeugd Van Jezus

315

[16] Jacob deed onmiddellijk wat Maria wenste en bracht een schoon hemdje.[17] Maar het Kindje wilde Zich ditmaal het hemdje niet laten aantrekken.[18] Dit maakte Maria wat kriegel, zodat zij zei: 'Maar Kindlief, dat gaat toch niet;naakt aan tafel verschijnen geeft geen pas;[19] Als Je Je niet Iaat aankleden, dan maak Je mij heel erg boos!'[20] Maar Cyrenius kon bij de aanblik van dat tere Kindje zijn tranen nauwelijksinhouden, en hij smeekte Maria dan ook:[21] 'Ach lieve, allerliefste moeder, geef mij dat jochie maar: zo heerlijk bloot zouook ik Het nog wel een keertje willen aanhalen en verwennen![22] Dat grenzeloze geluk zal mij op deze wereld een tweede maal zeker niet tendeel vallen!'[23] Het Kindje lachte nu naar Cyrenius en wilde meteen bij hem zijn.[24] Maria gaf Het dus maar zonder verwijl aan Cyrenius, die nu van vreugde enzaligheid zijn tranen niet meer de baas kon, toen het gezonde Kindje, op zijnschoot stond te trappelen van plezier.[25] Toen Cyrenius Hem nu direct vroeg welk stuk vis Hij zou willen hebben,[26] gaf het Kindje hem ten antwoord en Het zei dat op echt kinderlijke manier! -'Geef mij dat witte stuk daar maar, waarin geen graten zitten!'[27] Vlug gaf Cyrenius het Kindje dat beste en mooiste stuk in Zijn handjes, en hetKindje nuttigde het met veel smaak.[28] Toen Het nu verzadigd was, zei Het: 'Dat was lekker! Kleed jij Mij nu maaraan![29] Want als Ik honger heb, dan wil Ik eerst eten, en Mij pas daarna latenaankleden.' Daarna zei het Kindje niets meer en Het liet Zich heel rustig Zijnhemdje door Cyrenius aantrekken.

Hoofdstuk 230: Juist vanwege haar grote liefde doet Maria wel eens boostegen Mij.

[1] Toen het Kindje nu was aange-kleed vroeg Cyrenius nog eens, of Het nog eenlekker stukje vis zou willen nemen.[2] Op Zijn eigen wijze zei het Kindje echter: 'Een klein stukje zou Ik best noglusten;[3] maar Ik durf het eigenlijk niet te nemen, omdat moeder Mij anders wel weer zaluitfoeteren!'[4] Cyrenius nu: 'Maar Kindjelief, als ik het Je aanreik, zal Je moeder toch zekerniets zeggen?'[5] Maar het Kindje antwoordde heel naïef: 'Neen, zolang jij hier bent, zal zijinderdaad niets zeggen,[6] maar als je straks weg bent, dan krijg Ik het dubbel op te horen![7] Je gelooft niet hoe lelijk Mijn moeder kan doen, als Ik iets doe, wat haar nietaanstaat!'[8] Nu glimlachte Cyrenius en zei: ' Als ik Jouw moeder daarom nu eens zouuitfoeteren denk Je dan niet dat ze dan tegenover Jou wat toegeeflijker zou

Page 316: De Jeugd Van Jezus

316

worden?'[9] Het Kindje: 'Doe dat alsjeblieft niet; dan zou Ik namelijk, zodra je weg bent,pas echt een uitbrander krijgen, zoals Ik er nog nooit een heb gehad!'[10] Nu vroeg Cyrenius verder:[11] 'Maar mijn Leven, hemels Kind je van me. Als Je moeder dan zo lelijk doet,hoe kun Je dan toch zo veel van haar houden?'[12] Het Kindje antwoordde: 'Omdat zij juist vanwege haar grote liefde voor Mijzo lelijk doet; zij is steeds maar erg bang dat Mij iets zou kunnen overkomen.[13] Ik moet haar dus wel echt liefhebben! Is ze dan al eens boos zonder goedereden, dan meent zij het toch goed, en daarom verdient zij Mijn Liefde.[14] En kijk, dat is nu precies de reden, waarom zij ook boos zou worden als Iknog een stukje vis zou nemen; ze denkt namelijk dat het niet goed voor Me zouzijn.[15] Het zou Me beslist geen kwaad doen, maar Zelf wil Ik nu niet tegen de goedebedoelingen van Mijn moeder ingaan.[16] Als dat zo uitkomt wil Ik Mijzelf ook best eens verloochenen en Mij aanmoeders gebod houden.[17] Maar als dat geen zin heeft, dan doe Ik wat Ik wil.[18] En het maakt Me dan ook helemaal niets uit, als in zo'n geval Mijn moederwat opspeelt.[19] Het is trouwens ook helemaal niet nodig nu nog een stukje vis te eten, Ik wilMezelf dus best verloochenen, zodat moeder Mij niets zal kunnen verwijten als jijstraks weg zult zijn.'[20] Met een hart vol liefdevolle bewondering vroeg Cyrenius nu:[21] 'Ja maar, Leven van me, als Je dan zo'n respect hebt voor Je aardse moeder,waarom heb Je Je dan zojuist niet door haar laten aankleden?[22] Zal zij Je dan daarom niet uitfoeteren zodra ik weg zal zijn?[23] 'Ja reken maar, zei het Kindje, 'maar dáárvan zal Ik me dan ook niet al te veelaantrekken![24] Ik heb je toch al gezegd, dat Ik soms doe wat Ik wil, zonder te vragen of Mijnmoeder dat goed vindt of niet.[25] Op haar beurt mag Mijn moeder dan ook best tegen Mij foeteren, omdat zijhet goed bedoelt en van goeden wille is.[26] Maria moest nu even lachen en zij zei op schertsende toon: 'Wacht jij maareens tot we straks alleen zijn![27] dan zal ik Je wel weer eens goed onder handen nemen, omdat Je Je nu overmij zo bij Cyrenius beklaagt!'[28] Maar het Kindje glimlachte en zei: 'Neen, dat meent u niet! Ik kan het heelgoed aan u zien, als u echt boos bent, want dan bent u helemaal rood; maar nu bentu prachtig blank, net als Ik, en zo bent u nooit boos!'[29] Over deze opmerking moesten ze allemaal lachen, het Kindje ook. En Maria,gevolg gevend aan een hevige aandrang, nam het Kind je om Het inniger dan ooitaan haar hart te drukken!

Page 317: De Jeugd Van Jezus

317

Hoofdstuk 231: Cyrenius blijft toch nog een dag langer te gast. Zijndankbaarheid, zijn geschenk, zijn afscheidsrede

[1] Met deze kinderlijke scène werd tevens het ontbijt afgesloten.[2] Nadat Jozef het dankgebed had beëindigd, ging Cyrenius naar hem toe en zei:[3] 'Geliefde vriend, jouw verdiensten tegenover mij, en zelfs tegenover mijnbroeder, Julius Augustus Quirinus, de keizer te Rome, zijn zo veelsoortig en zobuitengewoon, dat ik ze nooit vol-doende zal kunnen vergelden.[4] Maar je helemaal niet te belonen, dat is me ten enenmale onmogelijk![5] Dat je een echt koninklijke beloning niet van mij zult aannemen, weet ik;[6] daarom heb ik er dit op bedacht: naar het zich Iaat aanzien zul je dit jaar slechtseen schrale graanoogst mogen verwachten;[7] niettemin wordt je huis zeer intensief bewoond.[8] Negen van je inwoners staan in nauwe relatie tot mij, terwijl jullie zelf ook nogeens met z'n achten bent; dat is dus met elkaar zeventien man.[9] Bij ingeving weet ik bovendien dat je meelvoorraad is uitgeput en dat ook jeprovisiekamer leeg is,[10] en ook sta je er niet best voor wat betreft het voeder voor je koeien, je geitenen ezels.[11] Je ziet, ik weet deze dingen allemaal heel precies, zogoed als het feit dat julliebijna niets meer hebt om aan te trekken.[12] Daarom, geliefde broeder , zul je van mij toch tenminste zoveel moetenaccepteren als je voorlopig echt nodig hebt.[13] En ik weet best, dat het hoogst belachelijk kan worden genoemd, dat een mensdezer aarde van plan zou zijn om de Heer van het onmetelijke heelal te gaanon-dersteunen, voor Wie het een kleinigheid is om met een woord myriadenwerelden te scheppen.[14] Maar ik weet nu ook, dat die Heer van het onmetelijk heelal niet steeds maarwonderen wenst te doen; tegen Zijn Eigen eeuwige wonderorde in omdat voor ons,geschapen wezens, daaruit altijd een veroordeling voortvloeit![15] Om deze reden moet je van mij ditmaal tenminste zoveel aannemen als jenodig hebt;[16] je mag mij ditmaal niet, zoals gewoonlijk, afwijzen!'[17] En Jozef sprak: 'Ja broeder, ditmaal zou je wel eens gelijk kunnen hebben;[18] maar voordat ik iets van je aanneem, moet ik het toch eerst nog aan de Heervragen.[19] Nu kwam het Kindje, Dat zich reeds onder Jacobs hoede had gesteld, vlugnaderbij en zei tegen Jozef:[20] 'Jozef, wat Cyrenius je geven wil, moet je maar aannemen, om het gezintenminste van levensmiddelen te kunnen voorzien!'[21] Nu nam Jozef het aanbod van Cyrenius aan.[22] Deze overhandigde Jozef nu aanstonds een som van duizend pond zilver enzeventig pond goud.[23] Jozef bedankte Cyrenius en nam het geweldige bedrag in ontvangst.[24] Nu was Cyrenius geweldig in zijn schik en zei: 'Broeder, dit maakt mij het

Page 318: De Jeugd Van Jezus

318

hart duizend centenaren lichter! Maar dat betekent ook, dat ik vandaag niet meervertrek, maar pas morgen; mijn al te grote liefde Iaat mij eenvoudigweg niet gaan. 'En Jozef was daar alleen maar blij om!

Hoofdstuk 232: Jozefs geldkist en zijn bezorgdheid voor diefstal. Goede raadvan het Kindje aan Jozef

[1] Nu had Jozef geen geldkist om het geld in te kunnen doen.[2] Cyrenius gaf dus onmiddellijk aan zijn personeel opdracht direct in de stad zo'nkist, koste wat het kost, te gaan kopen.[3] Zijn mensen gingen dus op weg en waren binnen twee uren al weer terug meteen prachtige cederhouten kist, die niet minder dan tien pond zilver had gekost.[4] Vlug werd nu die kist in Jozefs slaapkamer geplaatst, waar Jozefs zonen hetvele geld, dat goed zwaar was, in die fraaie en zware kist legden.[5] Toen het geld aldus was opgeborgen, zei Jozef:[6] 'Naar wereldse begrippen, ben ik nu voor het eerst in heel mijn leven echt rijk;[7] want zoveel geld heb ik nooit eerder bij elkaar gezien, laat staat bezeten![8] Maar, tot dusverre hoefden wij ook nooit te denken aan dieven, en aan rovers alhelemaal niet;[9] terwijl wij van nu af aan geen ogen en geen tijd genoeg zullen hebben om ditgeld te beschermen tegen dieven en rovers!'[10] Maar Jonatha zei: 'Broeder, heb daar geen zorgen om![11] Ik weet maar al te goed waar dieven en rovers hun buit zoeken.[12] Die hebben het speciaal gemunt op gierige en vrekkige dui-tendieven![13] Zo één ben jij niet, wees jij dus maar gerust; van jou ontvangt ieder immerstoch drie keer zoveel als hi j van je vraagt![14] Naar mijn mening zul je dus wel heel wat te stellen krijgen met bedelaars,maar met dieven en rovers vast niet!'[15] Nu voegde zich ook Maria bij hen. Ze zei tegen Jozef:[16] 'Luister eens, vaderlief, je weet nog wel hoe wij eens in de stad van onzevader David van de drie wijzen uit het Oosten, die uit Perzië kwamen, ook eengroot bedrag aan goud hebben gekregen;[17] en toch hebben we daar nu zelfs geen stofje meer van over , hoewel we ernooit van werden beroofd![18] En zo zal het ons nu ook wel weer vergaan: voordat er een jaar voorbij zal zijnzullen we er niets meer van over hebben, ook zonder dieven of rovers.[19] Blijf dus maar kalm en rustig hieronder, want in een huis, waarin de Heerwoont, daar houdt goud toch geen stand, en dieven en rovers zullen in het huis desHeren al heel weinig te zoeken hebben![20] Zij weten immers net zo goed als jij en ik, dat het geen pas geeft zich tevergrijpen aan schatten, die als het ware in Gods brandkast geborgen liggen.'[21] Toen dit door Maria gezegd was, kwam ook het Kindje er nog bij staan, enzei:[22] 'Jozef, jij trouwe ziel, je moet niet zo angstig naar die kist kijken, waarin mijn

Page 319: De Jeugd Van Jezus

319

broeders het geld hebben gedeponeerd![23] Ik zou haast zeggen dat je ziek was, zo zorgelijk zie je eruit.[24] En dat wil Ik beslist niet, jou ziek zien![25] Je zult echt niet lang last hebben van dit geld. Koop nu maar gauw een flinkepartij meel en andere etenswaren, en wat kleding, dan kun je de rest verdelen.[26] en dan zal die kist wel weer gauw leeg zijn!' Deze woorden van het Kindjestelden Jozefweer helemaal gerust, zodat hij weer vrolijk en opgeruimd kon zijn.

Hoofdstuk 233: Jozef en de zijnen. Huiselijke zorgen en huiselijkewerkzaam-heden. De reusachtige kracht en hulp van Jonatha en diensGodsvertrouwen

[1] Hierna riep Jozef zijn vier oudste zonen bij zich en zei:[2] 'Neem dit pond zilver, ga naar de stad en koop daar meel en wat er verder nogin de keuken nodig is,[3] en kom dan vlug terug om een goed middagmaal klaar te maken; Cyrenius doetmij namelijk nóg de eer aan om te blijven eten!'[4] De jongens gingen weg en deden wat hun vader hun had opgedragen.[5] Ook Maria mengde zich nog in het gesprek en fluisterde Jozef in het oor, datook de brandhout-voorraad zo ver heen was, dat er met het restje nauwelijks meereen maal kon worden klaarge-maakt.[6] Nu riep Jozef Jonatha erbij en stelde die op de hoogte van het probleem.[7] Jonatha sprak: ' Als je mij die grote zware bijl van je geeft, dan zal ik voor jehet bos ingaan, daar op die berg;[8] over 'n uurtje of drie, beloof ik je, heb je hout in overvloed!'[9] Jozef gaf Jonatha een zware bijl, en deze ging het bos in op de helling van denaastbij gelegen berg, die tot het eigen grondgebied van de villa behoorde; haktedaar een grote ceder om; deed een sterk touw om de stam, en trok die machtigeboom in z'n geheel tot voor Jozefs huis.[10] Toen hij daar met die geweldige boom aankwam, was iedereen verwonderdover de enorme kracht van Jonatha.[11] Toen namelijk een aantal bedienden van Cyrenius samen probeerden de boomverder te trekken, gelukte hun dat niet.[12] Met z'n dertigen slaagden zij er niet eens in de boom ook maar een duim teverplaatsen; hij woog dan ook tegen de vijfduizend kilo.[13] Toen zei Jonatha tegen de dienaren van Cyrenius:[14] 'In plaats van dit nutteloze gedoe kunnen jullie beter wat grotere en kleinerebijlen pakken om mij te helpen die stam eens even vlot te kloven![15] Dat zal de Heer des huizes dan meer plezier doen, dan wan-neer jullie mijnreuzenkracht proberen te meten aan de hand van deze boom, door ijdel gedoe!'[16] Dadelijk hielpen nu alle mannen van Cyrenius een handje, en met dekrachtdadige hulp van Jonatha was de boom in een half uurtje kort en klein.[17] Jozef was daar erg blij mee en zei: 'Dat is voortreffelijk werk![18] Ik verzeker je dat het mij drie dagen gekost zou hebben om zo'n boom klein te

Page 320: De Jeugd Van Jezus

320

krijgen. ..[19] en jij hebt voor het hele karwei nauwelijks drie uren nodig gehad!'[20] 'Ja broeder,' zei Jonatha daarop, 'grote lichaamskracht is inderdaad een nuttigiets,[21] maar dat is nog niets vergeleken met de kracht van Hem, Die bij jou woont, envoor Wiens Adem heel het oneindige heelal beeft![22] Nu kwam het Kindje vlug op Jonatha toegelopen met de waarschuwing: 'Stiltoch Jonatha, verraad Mij niet; Ik weet Zelfwel, wanneer Ik Me moet manifesteren![23] En als Mijn kracht zojuist niet in jou geweest zou zijn dan had je die boomook niet aangekund. Wees dus maar stil en zwijg daarover!' Nu hield Jonathaverder zijn mond; Hij begreep nu pas, hoe hij die boom zo gemakkelijk de baasgeworden was.

Hoofdstuk 234: Cyrenius in verlegenheid door de komst van een deputatie uitOstracine. Hij nodigt allen tot de maaltijd. De vloek van het geld

[1] Toen Jozefs huis aldus van hout was voorzien, en Jozefs zonen heel flink warenbegonnen met het klaarmaken van het middagmaal,[2] kwam er vanuit de stad een schitterend uitgedoste deputatie om de landvoogd tebegroeten.[3] Omdat hij eigenlijk volledig incognito had willen blijven, had Cyrenius ditmaalniets van zijn komst laten weten.[4] Maar toen men die morgen Cyrenius' bedienden, die uitstekend bekend waren,in de stad had waargenomen, samen met de zonen van Jozef, werd deaanwe-zigheid van de landvoogd vermoed.[5] Daarom verzamelde men zich in de stad en was met groot vertoon gekomen,iets wat Cyrenius ditmaal allesbehalve gelegen kwam.[6] Vooraan de stoet liepen uiteraard de overste met de reeds eerder genoemdehoofdman en na hen volgden talrijke gedeputeerden van de stad Ostracine.[7] Op overdreven wijze maakte de overste zijn excuus, dat hij pas zo laat, en datdan ook nog door een gelukkig toeval, had vernomen, dat zijne keizerlijkeconsulaire Hoogheid deze streek met zijn hoogst persoonlijke aanwezigheidbegunstigde.[8] Maar Cyrenius werd haast misselijk van heimelijke ergernis over dit voor hemthans hoogst ongelegen bezoek.[9] Maar desondanks moest hij om politieke redenen zich wel groot houden, endaarom beantwoordde hij de groet van de overste met dezelfde welsprekendheid.[10] Ten slotte zei hij toch tegen de overste: 'Beste vriend, wij, de groten dezeraarde, zijn er toch vaak beroerd aan toe:[11] Een gewone burger kan gaan en staan waar hij wil zonder zijn anonimiteit teverliezen;[12] maar wij behoeven maar even over onze drempel te stappen, en dan is hetreeds gedaan met onze onbekendheid![13] Weliswaar neem ik uw officiële begroeting namens mijn broeder heel hartelijk

Page 321: De Jeugd Van Jezus

321

op,[14] maar dat neemt niet weg, dat ik hier beslist incognito verblijf houd![15] Met andere woorden: 'Mijn verblijf hier is niet ambtelijk en onder geen bedingmag Rome hiervan iets vernemen!'[16] Mocht ik er achter komen, dat iemand het gewaagd heeft om iets van dienaard aan Rome te berichten, dan zal het diegene niet al te best vergaan! Nogmaalsdus: voor de buitenwereld ben ik hier streng incognito ![17] En waarom? Dat is mijn zaak en dat gaat niemand iets aan![18] Gaan jullie dus nu naar huis, verkleed je, en kom dan terug tegen hetmiddagmaal, dat plus minus drie uren voor zonsondergang plaatsvindt!'[19] De deputatie boog dus voor de stadhouder en droop weer af.[20] Nu begaf Jozef zich echter naar Cyrenius met deze opmerking:[21] 'Kijk, dat is dan al de eerste uitwerking van het geld, dat je mij zo rijkelijk terbeschikking stelde![22] Daarvoor immers heeft jouw personeel voor mij een geldkist moeten kopen;ze werden herkend, en meteen was jouw aanwezigheid verraden![23] Ik blijf dus maar zeggen: op goud en zilver rust nog altijd Gods Vloek!'[24] En het Kindje, Dat vlak in de buurt van Jozef stond, voegde daar lachend aantoe :[25] 'Daarom kun je het trotse goud en het hoogmoedige zilver niet meerbeschamen dan door het op passende wijze aan bedelaars uit te delen ![26] Jij beste Jozef, doet dat altijd al; daarom zal die oude vloek jou weinig schadeberokkenen, evenmin als aan Cyrenius.[27] Ik zit over dat geld helemaal niet in; hier is het juist goed terecht!'[28] Deze woorden stelden Jozef en Cyrenius weer gerust, en met opgewektgemoed keken zij uit naar de terugkomst van de uitgenodigde gasten.

Hoofdstuk 235: De deputatie aan tafel. Oppassen bij de tafelindeling. HetKindje ergert Zich aan de slecht verzorgde bijtafel. Profetie

[1] Op het afgesproken tijdstip kwam de deputatie, inmiddels verkleed, terug uit destad, en nadat zij iedereen ten huize van Jozef hadden begroet, begaf men zichonder geleide van Cyrenius aan tafel.[2] Toen nu echter bleek, dat er meer gasten bijeen waren dan ver-wacht, wasJozefs tafel te klein om ook Jozefs eigen gezin daaraan plaats te verschaffen.[3] Daarom fluisterde het Kindje Jozef in het oor: 'Vader Jozef, laat voor ons maarin de kamer hiernaast een kleine tafel extra dekken![4] En zeg dan tegen Cyrenius, zich daar niet gekwetst door te gevoelen,[5] en zeg ook maar, dat Ik na het eten weer bij hem zal komen!'[6] En Jozef deed dus wat het Kindje hem had aangeraden.[7] Maar Cyrenius wierp Jozef tegen: 'Neen, zo gaat dat niet! Als de Heer van hetoneindige heelal bij ons is, kunnen wij Hem toch zeker niet aan de kindertafelzetten![8] Dat zou immers de gekste disorde van de hele wereld zijn!

Page 322: De Jeugd Van Jezus

322

[9] Neen, ik vind dat juist Hij en jij aan het hoofd van de tafel moetenplaatsnemen!'[10] Jozef antwoordde: 'Beste broeder, ditmaal zal dat echt niet gaan:[11] wantweetje, er zijn nu veel heidenen uit de stad bij, en het zou kunnen zijn datde al te dichte nabijheid van de Heer hen erg slecht zou bekomen; daarom moet deWil van het Kindje hier en nu, evenals altijd en overal gerespecteerd worden.[12] Het Kindje kwam er nu ook bij en zei: 'Cyrenius, Jozef heeft gelijk, doe dusmaar wat hij zegt!'[13] Nu had Cyrenius geen weerwoord meer, en dus ging hij met zijn gevolg en dedeputatieleden uit de stad direct aan tafel.[14] Jozef liet meteen in de aangrenzende kamer ook een flinke tafelopstellen,waaraan hijzelf, Maria, het Kindje met Zijn Jacob,[15] en voorts Jonatha, Eudokia en de acht kinderen van Cyrenius plaats namen.[16] Nu was het natuurlijk zo, dat op de tafel, waarvan hij, Maria, het Kindje metZijn Jacob en de anderen aanzaten, de minder fraaie en kleinere schotels werdenopgediend, terwijl daarentegen op de tafel van de gasten de grotere en besteschotels werden geserveerd.[17] Het Kindje sprak: 'O schandvlek van een aardbodem, is het nu echt nodig, datje uitgerekend voor je Enige Heer het mindere te voorschijn brengt? ![18] Jij, thans nog vruchtbare landstreek tussen Azië en Afrika, om deze daad zulje voor altijd worden gestraft met onvruchtbaarheid![19] Voorwaar, waren er op onze tafel niet tevens vissen, dan zou er voor Mijhelemaal niets te genieten zijn geweest![20] Hier, gekookte melk met een beetje honing erin, wat Ik niet lust, en daar eengebakken zeeui, en dan nog een kleine meloen en een oudbakken brood, en tenslotte dan nog wat boter en honing,[21] dat is onze hele maaltijd; allemaal gerechten, die Ik niet lust, met uitzonderingdan van die paar vissen![22] Het gaat er Mij niet om dat de gasten het in enig opzicht slechter zoudenmoeten hebben dan Wij;[23] maar het is evenmin juist, dat Wij het vele malen slechter zouden moetenhebben dan de gasten!'[24] Nu zei Jozef toch: 'Jezus- lief, pruil toch niet zo, je ziet, wij hebben hetallemaal even slecht getroffen!'[25] Het Kindje antwoordde: 'Geef Mij dan maar wat vis, dan zal Ik het daarvandaag wel mee doen. Maar een volgende keer zal het anders moeten gaan; wantmet zulk alledaags eten kan Ik Mij niet doorlopend tevreden stellen!' Jozef nam datgoed ter harte en hij gaf het Kindje een portie vis.

Hoofdstuk 236: Huiselijke keukenscène met ernstige gevolgen. De reden vande menswording

[1] Tijdens het nuttigen van de vis vroeg het Kindje aan Jonatha: 'Is dit eigenlijkwel de beste soort vis?

Page 323: De Jeugd Van Jezus

323

[2] Je mag namelijk best weten, dat deze vis Mij helemaal niet smaakt![3] Ten eerste is hij taai en ten tweede zo droog als stro.[4] Werkelijk, dit kan geen goe-de soort zijn, hetgeen je trouwens wel zien kuntaan het grote aantal hinderlijke graten!'[5] Jonatha gaf toe: ' Ja mijn Heer en mijn God, dit is inderdaad de minste soort![6] Had Jozef mij maar eerder gewaarschuwd, dan was ik graag tienmaal in plaatsvan eenmaal heen en weer gelopen, en dan had ik voor U de allerbeste vis gehaald![7] Nu werd Jozef zelf toch óók wel wat boos over het feit dat zijn zoons de tafelvan hun vader zo slecht hadden verzorgd.[8] Maar het Kindje zei nu weer: 'Echt boos worden moeten we nu over zoiets ookweer niet;[9] maar het is wel wonderlijk van mijn broers, dat zij voor zichzelf steeds hetbeste in de keuken houden, terwijl zij ons uitgerekend het slechtste voorzetten![10] Mijnentwege moge het hun allemaal goed bekomen, maar fraai enprijzenswaardig is het niet van hen![11] Want al hebt u Mij van die vis dan nog het beste stuk gege-ven, toch kan Ikhet niet weg krij-gen, hoewel Ik nog flinke trek heb.[12] en dat moet toch zeker een duidelijk teken zijn dat die vis slecht is![13] Hier, proef dit stukje nu eens, dat zal u ervan overtuigen dat Ik gelijk heb. ,[14] Nu proefde Jozef inder-daad de vis en bevond dat het oordeel van het Kindjehelemaal juist was.[15] En zo stond hij dan ook ter-stond van tafel op en ging de keuken binnen, waarhij zijn vier zo-nen van een juweel van een tonijn zag smullen.[16] Nu was bij Jozef de boot dan ook wel aan, zodat hij de vier koks stevig demantel uitveegde.[17] Maar die zeiden: 'Luistert u nu eens vader, al het zware werk moeten wij hieropknappen, mogen wij dan ook niet af en toe eens een beter stukje nuttigen dandegenen, die niet werken?![18] En overigens is de vis, die wij op uw tafel hebben opgediend nu ook weer nietslecht te noemen![19] Maar het Kindje, dat jullie zo vertroetelen, zit nu eenmaal vol grillen; logischdat dan voor Hem niets goed genoeg is!'[20] Maar nu werd Jozef pas echt kwaad, hij zei: 'Goed, goed, als jullie vindt, datje mij op die manier kunt toespreken, dan hoeven jullie voor mijn tafel nooit meeriets klaar te maken ![21] Van nu af aan zal Maria mijn kok zijn, en koken jullie dan maar voor jezelfwat je wilt, maar aan mijn tafel wil ik geen van jullie ooit meer zien!'[22] Hevig opgewonden verliet Jozef nu de vier koks en via een zijdeurtje kwam.hij bij zijn tafelgezelschap terug.[23] Toen werd het Kindje bedroefd; Het begon te huilen en hevig te snikken.[24] Dadelijk vroegen Maria, Jozef en Jacob angstig wat eraan scheelde en of Hetsoms ergens pijn had.[25] of wat anders de reden kon zijn van dit plotselinge verdriet.[26] Nu slaakte het Kindje een diepe zucht en op weemoedige toon zei Het tegenJozef:

Page 324: De Jeugd Van Jezus

324

[27] 'Maar Jozef, wat kan er nu zo fijn zijn arme zwakke mensen je gezag te tonen,en voor zo’n gering vergrijp zo volledig te veroordelen?[28] Neem Mij nu eens: wat heb Ik niet een massa vreselijk slechte koks op dezewereld! Ze zouden Mij, de Vader van alle vaders allang hebben laten verhongerenals zoiets Mij zou kunnen gebeuren![29] Koks zeg Ik je, die van Mij niets weten, en ook niets meer willen weten nochhoren![30] En toch ga Ik niet even weg om hen in terechte toorn de les te lezen![31] Is het dan zo geweldig fijn de baas te spelen? De enige echte Baas van hethele Heelal ben Ik! Behalve Mij is er géén, in der eeuwigheid niet![32] En niettemin was Ik, Die dus jullie aller Schepper en Vader ben, bereid Mijneeuwige en on-eindige Goddelijke heerlijkheid veronachtzamend ten behoeve vanjullie een zwak mensenkind te worden,[33] opdat jullie door dit alles- overtreffende voorbeeld van dee-moed eengrondige afkeer zoudt krijgen van jullie oude heersersgeest![34] Maar néé hoor. Juist in deze tijd aller tijden, waarin de Heer van alleHeerlijkheid Zich temidden van alle mensen heeft vernederd om hen allen door dienederigheid te winnen, juist nu willen de mensen de baas zijn en heersen![35] Ik besef heel goed, dat u uw vier zonen voornamelijk Mijnentwege de les hebtwillen lezen;[36] maar als u Mij dan al als de Heer erkent, waarom hebt u Mij dan, Die de Heerben, vóór willen zijn?[37] Omdat we nu een magere vis kregen voorgeschoteld, daar-om zijn wij allentoch zeker nog niet ongelukkig; want we kunnen onszelf immers onmiddellijk eenbetere laten toebereiden.[38] Maar die vier broers, die zijn nu de ongelukkigste schepselen op deze aarde,omdat u, hun vader, hen op deze manier hebt veroordeeld;[39] en voor zo'n gering vergrijp is dat geen juiste straf![40] Wat zou er van jullie mensen moeten terecht komen, als Ik jullie nu eens zoging behandelen als jullie het elkaar doet? ! Als Ik net zo kortaangebonden enongeduldig zou zijn als jullie?![41] U weet niet waarom wij ditmaal zo karig werden bediend; maar Ik weet hetwel![42] En daarom zeg ik u: Ga naar hen terug en herroep uw vonnis, waarna Jacob ude diepere reden van deze slechte maaltijd uit de doeken zal doen!'[43] Nu ging Jozef inderdaad naar zijn vier zoons terug en hij nodigde hen uit omhun fout tegenover hem toe te geven, zodat hij hun die dan zou kunnen vergeven.

Hoofdstuk 237: De vier broers wenden zich nederig en hartelijk tot hetKindje, Dat zij eerst hadden beschimpt. Diens goddelijke antwoord aan Zijnbroers

[1] Het duurde nu niet lang meer of de vier zonen van Jozef kwamen dienseetkamer in, knielden neer, bekenden hun schuld en vroegen ten slotte hun oude

Page 325: De Jeugd Van Jezus

325

vader om vergeving.[2] Hierop vergaf Jozef het hun en nam hij zijn veroordeling terug.[3] Maar daarna zei hij tot het viertal: 'Weliswaar heb ik het jullie nu vergeven,[4] maar ik was dan ook degene die door jullie het minst beledigd was.[5] Maar hier is ook het Kindje, van Wie jullie tot mijn grote ergernis zeiden,[6] dat Het erg verwend zou zijn, waardoor het uitermate grillig zou zijn en dat ervoor Hem niets goed genoeg was.[7] Jullie hebben Hem daardoor grof beledigd![8] Ga dus naar Hem toe en vraag Hem op de eerste plaats om vergeving, anderskon het jullie wel eens slecht vergaan!'[9] Gevieren gingen zij naar het Kindje toe en zeiden tot Hem:[10] 'Lief Broertje van ons! Ten onrechte hebben we Jou ten overstaan van onzevader zwart gemaakt,[11] waardoor wij hem zo hevig kwaad hebben gemaakt, dat hij ons bijnavervloekte.[12] Tegenover Jou en tegenover onze goede vader hebben wij zwaar gezondigd.[13] Zul Jij, Broertje lief ons deze grove zonde ooit kunnen vergeven?'[14] Nu glimlachte het Kindje de vier smekelingen heel vriendelijk toe, strekte Zijnkleine armpjes naar hen uit, en sprak met tranen in Zijn goddelijke ogen:[15] 'Sta toch op, lieve broers, en kom hier bij Me, dan kan Ik jullie kussen enzegenen![16] Want waarlijk, als iemand tot Mij komt zoals jullie dat doen, dan zal hemalles vergeven worden, al had hij dan ook meer zonden gedaan dan er zandkorrelszijn in de zee en grassprieten op het land![17] Ik bezweer jullie: nog voordat deze aarde werd gegrondvest, heb ik dezezonde al bij jullie gezien, en lang voordat jullie bestonden, heb Ik ze jullie ookvergeven.[18] O lieve broers, jullie mogen voor Mij beslist geen angst hebben, want zozeerheb Ik jullie lief, dat Ik uit Liefde tot jullie allen zelfs nog eenmaal lijfelijk stervenzal ![19] Weest dus maar niet bang voor Mij, want echt, zelfs al zouden jullie Mijvervloekt hebben, dan nog zou Ik jullie niet veroordeeld hebben, maar Ik zouveeleer hebben geweend om de hardheid van jullie harten![20] Kom dus bij Mij, lieve broers, opdat Ik jullie kan zegenen, omdat jullie Mijeen beetje hebben beschimpt![21] Deze grenzeloze goedheid van het Kindje brak het viertal hun hart, zodat zeals kleine kinderen begonnen te huilen.[22] En ook de disgenoten werden hierdoor zozeer ontroerd, dat ook zij hun tranenniet konden bedwingen.[23] Nu kwam het Kindje overeind, en ging Zelf op het viertal toe; Het zegende enkuste hen en zei ten slotte nog:[24] 'Nu zullen jullie, broeders lief toch zeker wel hebben begrepen, dat Ik julliealles vergeven heb.[25] Maar nu vraag Ik jullie dan ook: Gaat naar de keuken en breng een betere visvoor ons allemaal!

Page 326: De Jeugd Van Jezus

326

[26] Want Ik heb echt nog flinke honger en desondanks kan Ik de-ze vis, die jullieeerst voor ons hadden klaargemaakt, beslist niet eten![27] Het viertal stond nu vlug op en, na het lieve Kindje te hebben gekust, sneldenzij naar de keuken om in de kortst mogelijke tijd een uitstekende vis voor Jozefstafel toe te bereiden.

Hoofdstuk 238: Zinnebeeldige betekenis van deze maaltijd. Geestelijketoestanden op aarde: In het algemeen. In het jodendom. Bij de Grieks-orthodoxen. Bij de rooms-katholieken. Bij de overige christelijke sekten

[1] Toen de goed toebereide vis op Jozefs tafel was opgediend en ieder zichdaaraan had tegoed gedaan,[2] en toen ten slotte de tafel ook weer was afgeruimd, vroeg Jozef aan Jacob, ofdie hem wellicht een profetische uitleg zou kunnen geven over deze aanvankelijkkarige, ten slotte echter toch weer zo bijzonder goed smakende maaltijd.[3] En Jacob antwoordde met grote deemoed en bescheidenheid[4] 'Welzeker, goede vader, ik wil u best, althans in zoverre de Heer mij dat zalingeven, uitleggen, wat deze maaltijd verzinnebeeldt.[5] Maar dan moet u ook goed naar mij luisteren.[6] Nu richtten allen hun bijzondere aandacht op wat Jacob zeggen zou, en dezebegon als volgt:[7] 'De karige en slechte maaitijd betekent een toekomstige tijd waarin het Woorddes Heren zal worden verminkt.[8] Dan zullen Zijn dienaren erop uit zijn om zichzelf het beste ervan toe teeigenen, terwijl zij hun gemeenten zullen voeden met het uitschot, precies zoals deheidenen dat met hun zwijnen doen.[9] Daardoor zullen de joden gaan lijken op gebraden zeeuien;[10] want, hoewel dat gewas wortelt aan de zee van de goddelijke genade, waarinhet ook voortwoekert en het nu zelfs in het vuur van de goddelijke liefde vollediggesmoord wordt,[11] toch zal het aan de tafel des Heren blijken een uitermate karig gerecht te zijnwaarnaar niemand een hand zal uitsteken![12] Het dwaze melk kooksel zal de Grieken wel moeten voorstellen. Weliswaarzullen dezen het Woord des Heren nog het zuiverste bewaren, maar[13] omdat die naar dat Woord slechts uiterlijk, niet innerlijk zullen leven, zullenzij net zo lauw, onnozel en smakeloos als dat kooksel zijn, dat weliswaar op zichde best mogelijke levensbestanddelen in zich draagt, maar omdat het lauw is enonvoldoende doorgekookt, slaat ook dat op de tafel des Heren een slecht figuur;[14] want het ruikt niet lekker en doordat het nog bijna helemaal rauw is, is hetallesbehalve een aangename smaak voor het gehemelte van de Heer .[15] De meloen stelt Rome voor. Deze vrucht groeit aan een steel, die zich alkruipend in alle richtingen uitbreidt,[16] er zitten veel onbevruchte bloesems aan en slechts weinig vruchten zijn eraante zien.

Page 327: De Jeugd Van Jezus

327

[17] Is er echter een vrucht, en komt die tot rijpheid, dan kan die weliswaar zeerkrachtig en aangenaam geuren,[18] maar als je die dan opensnijdt en het binnenste vlees ervan proeft, dan bemerkje al gauw, dat de smaak ervan veel minder is dan de geur.[19] Gebruik je er geen gekruide honing bij, dan kun je na het genieten van zo'nvrucht zelfs misselijk worden;[20] ja, je kunt je aan zo'n vrucht zelfs gemakkelijk dood eten![21] Met Rome zal het lange tijd net zo gaan, zodat velen zich in-derdaad aan dezekost dodelijk zullen overeten, en ook deze vrucht zal dus op de tafel des He-renniet als een fijn gerecht kun-nen prijken; neen, Hij zal er niets van nemen.[22] En dan zijn er nog boter, brood, een beetje honing en een partijtje magere vis.[23] Deze spijzen zijn wel wat beter en van die andere hebben zij weinig weg,terwijl ze er zelfs ook vrij goed uitzien.[24] maar ook in deze spijzen is geen warmte, en juist de voor-naamste specerij,die namelijk vrijkomt uit het vuur, is nog niet in hen doorgedrongen. En dat is danook de reden, waarom zij hier aan de tafel des Heren niet worden geprezen.[25] Zeker, de vissen zijn op het vuur geweest; maar ze waren te weinig vet, endaardoor werden ze zo taai als stro, en kan de Heer ook deze niet genieten.[26] Deze spijzen verzinnebeelden bepaalde sekten, die zich van deoorspronkelijke stam hebben afgezonderd. Ze zullen zeker wel geloof hebben,[27] maar bij hen zal men slechts zeer weinig liefde vinden, reden, waarom ook zijde Heer niet aangenaam zijn.[28] Kort samengevat is dit de betekenis van dit maal. Alles wat ik daaroverwaarnam, heb ik u doorgegeven. Meer heb ik niet waargenomen; daarom doe ik erverder het zwijgen toe.' Deze uiteenzetting baarde weliswaar heel wat opzien, maarniemand begreep er de betekenis van.

Hoofdstuk 239: De laatste, goede vis verzinnebeeldt de liefde des Heren enZijn grote genade in deze laatste tijd. Ook wie en wat de zón bewoont heeft deuiteindelijke bestemming van Kinderen Gods. Een kudde onder een goedeherder

[1] Hierop zei Jozef tegen Jacob: Je hebt volledig in de Naam des Heren en zeerwijs gesproken; niettemin kan ik, noch ook alle andere aanwezigen, iets begrijpenvan hetgeen je gezegd hebt.[2] Maar, omdat ik niettemin in jou Gods Wijsheid onderkende[3] en omdat wij allen ten slot te toch nog een heerlijke en in alle opzichtensmakelijk klaargemaakte vis kregen voorgeschoteld,[4] zou ik toch graag ook dat nog door jou verduidelijkt willen zien, wat die fijnegoed smakende vis als afsluiting verzinnebeeldt.[5] De Heer zal jou zeker ook wel onthullen wat er goed was aan die maaltijd,[6] waar Hij je ook al onthuld heeft wat er slecht aan was, en wat voor heel dewereld slecht zal zijn.'[7] Jacob antwoordde: 'Lieve Vader Jozef, dat hangt niet van mij af, maar van de

Page 328: De Jeugd Van Jezus

328

Heer alleen![8] Ik ben slechts een zwak werktuig des Heren, en ik kan pas spreken, als de Heermijn tong daartoe in staat stelt.[9] U moet dan ook niet van mij vragen wat mij niet ter beschikking staat en dusook niet kan geven.[10] Wend u daarover dus liever tot de Heer; als Hij het mij verleent, dan zult ooku het onverwijld en onvervalst vernemen!'[11] Op dit moment wendde Jozef zich heimelijk tot het Kind je en zei:[12] 'Jezu-mijn, Iaat mij ook mogen horen, wat de betekenis is van de goede vis!'[13] Maar het Kindje antwoordde: ' Jozef, ge ziet toch wel dat Ik met Mijn vis nogniet helemaal gereed ben; wacht dus nog eventjes![14] Cyrenius is immers met zijn maaltijd ook nog lang niet klaar; we hebben dusnog zeker een half uurtje de tijd.[15] In die tijd kan er nog van alles worden afgerond, beraden en besloten.'[16] Vervolgens wendde het Kindje Zich echter tot Jacob en zei tegen hem:[17] 'Jacob, terwijl Ik dit stukje vis opeet, mag jij best alvast zeggen, wat je op detong zal worden gelegd.[18] Het Kindje begon dus weer van Zijn stukje te eten, en Jacob ving aan als volgtte spreken:[19] 'Deze laatste, goede vis verzinnebeeldt de liefde des Heren en Diens grotegenade, die Hij de mensen ter beschikking zal stellen in de tijden, waarin alles eniedereen zich, boven de afgronden van de eeuwige dood zal bevinden.[20] Maar de koks zullen voordien nog ernstig terecht moeten staan.[21] Pas na dat gerechtelijk vonnis zal de tijd aanbreken, waarover de profeetJesaja zijn voorspellingen deed.[22] En dan zal die tijd op de aarde bestendigd worden zonder haar ooit weerontnomen te worden. Dan zal de aarde ook een worden met de zon.[23] Haar bewoners zullen dan in de van zonnelicht doorstroomde landouwen derzon wonen en even veel licht verspreiden als zij.[24] De Heer zal dan de enige heerser zijn en al die van licht vervulde bewonerszullen samen een kudde uitmaken![25] Zo zal de aarde dan eeuwig voortbestaan, en eeuwig zullen haar bewoners zijnen eeuwig zal de Heer dan onder hen verblijf houden: een vader, Die voor altijd bijZijn Kinderen blijven zal![26] Dan zal er geen dood meer zijn; wie dan zal leven, die zal eeuwig leven, nooitzal hij de dood meer ontmoeten! Amen!'[27] Nu zweeg Jacob weer; heel het aanwezige gezelschap was echter stom vanverbazing en bewondering over Jacobs grote wijsheid. Alleen het Kindje zei nogtot besluit: 'Nu ben Ik ook klaar met Mijn vis; ook daarom dus: Amen!'

Hoofdstuk 240: De aandacht van de gasten wordt op het Kindje gevestigd.Cyrenius geeft uitleg. De mening van de buren over Jozef en zijn gezin

Page 329: De Jeugd Van Jezus

329

[1] Spoedig hierna stond het gezelschap van tafel op en dankte God zowel voor delichamelijke voeding als voor de geestelijke, waarna het merendeel van hen buitende vrije natuur opzocht.[2] Alleen Jozef, Maria en het Kindje met Jacob begaven zich naar de groteeetkamer waar Cyrenius nog met zijn gasten aan tafel zat.[3] Met de grootste vriendelijkheid verwelkomde hij zijn beste vrienden en wildehij direct opstaan om plaats voor hen te maken.[4] Maar het Kindje zei: 'Blijf gerust waar je bent, beste Cyrenius![5] Ik ben allang tevreden als Ik in je hart maar de juiste plaats mag innemen![6] Aan deze plaats aan tafel is Mij niets gelegen.[7] Ik ga nu met de Mijnen naar buiten; kom Mij maar achterna zodra je maaltijd isbeëindigd!'[8] Vervolgens liep het Kindje ijlings met Zijn Jacob naar buiten om daar met hemen de andere kinderen te spelen.[9] Aan enige gasten uit de stad echter was het uitzonderlijk verstandige en zeervertrouwelijke spreken van dit Kindje met Cyrenius opgevallen,[10] zodat zij vragen stelden met betrekking tot de leeftijd van dit Kindje.[11] Het sprak immers als een volwassen man en wekte de indruk van op zeervertrouwelijke voet met de landvoogd te staan.[12] Cyrenius zei echter ontwijkend: 'Zitten jullie er soms over in, dat ik opkinderen bijzonder gesteld ben?[13] Jullie hebben allemaal kunnen zien hoe bijzonder rijk van geest dit Kind je is,[14] maar hoe Het in nauwelijks drie en een half jaar tot die geestelijke rijpheidgekomen is,[15] daarover kunnen jullie beter bij Zijn ouders navragen, die zullen julliedaarover ongetwijfeld het beste kunnen inlichten![16] Ik sta er trouwens versteld van, dat jullie als de naaste buren van dit gezin,deze mensen nog niet beter kennen![17] Enkelen hunner gaven ten antwoord: ' Ja, ja, maar hoe zouden wij deze familiedan ook beter kunnen kennen?[18] Ten eerste gaan zij nooit ergens heen, en ten tweede hebben wij ook te weinigtijd om zelf deze bijzondere joodse familie een bezoek te brengen, te meer omdatje eigenlijk niet weet wat voor lieden het zijn.[19] Deze familie is zo vreemd mystiek gekleurd, dat je nooit kunt weten wat jeeigenlijk aan ze hebt.[20] Uit de schaarse inlichtingen van andere eenvoudige mensen is ons echter welduidelijk dat dit een zeer vreedzaam gezin is dat veel goed doet aan de armen.[21] Toch zijn er lieden, die beweren dat zij dit huis meer dan eens als gehuld ineen felle vuurgloed hebben waargenomen, die dan echter van het ene ogenblik ophet andere weer verdwijnt, en dergelijke dingen meer![22] Wij hebben dan ook niet de moed deze familie een bezoek te brengen;[23] die oude is en blijft trouwens een toonaangevende joodse tovenaar[24] en met dergelijke mensen kun je beter niet in relatie treden!'[25] Nu moest Cyrenius toch wel even lachen; hij zei dan ook: 'Nu, als de zaken

Page 330: De Jeugd Van Jezus

330

hier zo staan, Iaat het dan zo maar blijven; van jullie heeft dit huis tenminste nietste vrezen!' De gasten keken Cyrenius nu verbaasd en niet begrijpend aan.

Hoofdstuk 241: Misdadig besluit van de jaloerse gasten. De grote brand teOstracine

[1] Een van de notabelen van de stad Ostracine vroeg nu aan de stadhouder wat hijbedoelde met die uitspraak:[2] Hoe kon zo'n huis nu veilig zijn alleen om het feit dat men- en dat wellicht ooknog ten onrechte deze oude jood voor een groot tovenaar houdt?[3] Cyrenius antwoordde: 'Omdat de zwakke mens daar, waar de kracht van deGodheid aller eeuwen Zijn beschermende Hand er-over geheven houdt, nietsvermag.[4] Dit huis nu staat, zoals geen tweede huis op deze aarde, inderdaad onder demachtige bescherming van die Godheid, waardoor het dan ook onoverwinnelijk is![5] Wie met kwade bedoelingen de hand aan dit huis slaat, die zal onmiddellijkondervinden "hoe Iaat het is"!'[6] Nu schrokken alle gasten uit de stad en zeiden tegen elkaar:[7] 'De stadhouder wil ons kennelijk alleen maar afschrikken omdat hij hier geenlegermacht tot zijn beschikking heeft.[8] Als wij aan dit huis en aan zijn persoon eens werkelijk de hand zouden slaan,dan zou hij vast wel gauw uit een ander vaatje moeten tappen![9] We moeten maar van tafel opstaan en de stad ingaan en dan vanavond met eengrote macht terugkomen,[10] dan zullen we gauw genoeg kunnen vaststellen of de stadhouder dan nog uithetzelfde vaatje tapt!'[11] Het hele gezelschap stond nu vlug van de tafel op en ging naar buiten.[12] Eenmaal buiten, begonnen zowel de burgers als de overste en destadscommandant zich bij Cyrenius te verontschuldigen en sloegen vervolgens deweg naar de stad in.[13] Toen Jozef zag dat zij wilden weggaan ging hi j naar hen toe en zei:[14] 'Waartoe zouden jullie nu al vertrekken; de zon zal nog ruim een uur langschijnen![15] Als jullie allemaal blijven tot de avond, kunnen we Cyrenius allengezamenlijk naar zijn schip uitgeleide doen, zoals het behoort.[16] Hij zal immers vannacht nog naar Tyrus afvaren en daarom moet hij vandaagnog zijn schip reisklaar maken en scheep gaan.[17] De aldus toe gesprokenen echter verontschuldigden zich met de woorden: 'Wijmoeten van-daag nog een zeer belangrijke zaak afhandelen, weest u dus zo goedom ons bij uw intieme vriend te excuseren! _[18] Op dit moment voegde Zich het Kindje ook bij de sprekers en tegen Jozef zeiHet:[19] 'Laat hen nu maar naar de stad vertrekken; hun zaak is er namelijk een, die totMijn verheerlijking dient!'

Page 331: De Jeugd Van Jezus

331

[20] Jozef liet de gasten uit de stad dus maar vertrekken en begaf zich met het Kindje naar Cyrenius om hem te vertellen hoe zij zich verontschuldigd hadden enhet-geen het Kindje daarop had ge-zegd.[21] En Cyrenius sprak: 'Wel waarde broeder, dit soort lieden heb ik door![22] Jaloers, dat zijn ze! Van heimelijke verbittering weten ze niet wat te doen,alleen omdat ik jouw huis bezocht heb en hen in de steek liet.[23] Niettemin ben ik wat jou aangaat volkomen gerust; ik weet immers onderWiens bescherming je staat!'[24] Het Kindje zei nog: 'Die dwazen, wat zullen die het heet onder de voetenkrijgen![25] Zij willen ons huis vandaag nog vernietigen, en wel door brandstichting.[26] Maar ze zullen er geen tijd voor hebben, want thuis zullen ze straks genoeg tedoen vinden!'[27] En nauwelijks had het Kindje deze woorden uitgesproken, of de halve stadstond alreeds in lichtelaaie, zodat niemand meer dacht aan de vernietiging vanJozefs huis.

Hoofdstuk 242: Cyrenius maakt zich zorgen over de slachtoffers van debrand. Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in. God is voor iedereeneen rechtvaardige Rechter

[1] Allen werden hevig ontsteld toen zij plotseling die verschrikkelijke zee vanwalm en vlammen zagen opstijgen.[2] Cyrenius vroeg aan Jozef of zij nu die ernstig bezochte en in het nauw gedrevenmensen te hulp zouden moeten snellen.[3] Maar Jozef antwoordde Hem: 'Ik vind dat we het maar op zijn beloop moetenlaten.[4] Met onze natuurlijke menselijke krachten kunnen wij het vuur toch nietbedwingen.[5] En degenen, die daar tot de bedelstaf geraken, die zullen ons gauw genoegweten te vinden.[6] Laat ons dus maar kalm en rustig hier blijven: die in nood zitten zullen heuswel komen opdagen.[7] En het Kindje voegde daar nog aan toe: 'Beste Jozef, je goud en zilverkist zalhierdoor wel een flink stuk lichter worden![8] En ook jij, Cyrenius, zult vandaag nog voor je vertrek, een paar pondjes gouden zilver lichter worden,[9] want de lieden die hier vandaag waren, en die ons heimelijk bedreigden met deverwoesting van ons huis, die zullen al gauw als deemoedige vrienden terugkomenen bij jou om een ondersteuning aankloppen.![10] Bereid je daar dus maar op voor! Toch mag je niet denken, dat Ik door MijnAlmacht hun huizen in brand gestoken zou hebben;[11] Zo iets doe Ik namelijk niet; en alle gevoelens van wraak zijn verre van Mij![12] Maar jou wil Ik het wel toevertrouwen: hun bedienden hebben dit gedaan!

Page 332: De Jeugd Van Jezus

332

[13] Die koesterden namelijk al oude wraakgevoelens jegens hun meesters, omdatzij door hen heel karig en uiterst hardvochtig behandeld werden![14] Vandaag achtten zij het juiste moment gekomen om zich aldus op hundwingelanden te wreken.[15] Zij hebben al hun paleizen in brand gestoken,[16] zodat deze wereldse heren nu, buiten Mijn toedoen in de kuil zijn gevallen,die zij voor ons hadden willen graven!'[17] Toen Cyrenius dit van het Kindje hoorde, vroeg hij Hem onmiddellijk, ofdergelijke bedienden dan eigenlijk niet vervolgd zouden moeten worden.[18] Maar het Kindje antwoordde: 'Laat dat maar zitten. In de eerste plaats hebbenzij namelijk jegens hun hardvochtige bazen een goed werk verricht en[19] in de tweede plaats zijn zij allang met hun geroofde schatten voortvluchtig,[20] en ten derde zullen zij hun gerechte straf toch niet kunnen ontlopen; zijhebben dit immers moedwillig gedaan en uit kwaadaardige wraaklust ![21] Onze aandacht moet dus vooreerst gericht zijn op hen, die onze hulp nodighebben![22] Overigens, voor die brandstichters is alles al geregeld.[23] Want weet dit wel: 'God ziet hen overal en Hij kent hun gangen heel precies![24] Hij kan hen dus ook overal pakken, waar ze zich ook mogen ophouden.[25] God is voor ieder mens een allerrechtvaardigste Rechter; Hij zal hun voor hundaden ook het juiste loon weten te geven!'[26] Op dat moment kwam Maria hevig verschrikt aanhollen; zij wees Jozef op eengroot aantal gewapende krijgslieden, dat zich met versnelde pas in de richting vande villa voortbewoog.[27] Maar nu zei het Kindje: 'Wees maar niet bang; dat is Cyrenius' lijfwacht, diede gouverneur van de stad nu tot zijn beveiliging hierheen zendt.[28] Zij zullen wel spoedig worden gevolgd door een massa burgers.[29] Zorg dus eerst maar voor hun onderdak, de rest komt dan ook wel in orde.[30] En, zoals het Kindje gezegd had, zo gebeurde het ook: inderdaad kreegCyrenius zijn lijfwacht, en na hen kwam er een massa brandslachtoffers.

Hoofdstuk 243: Hoogmoed komt voor de val. Jozef behandelt de slachtoffersmet waardigheid. De edelmoedigheid van Cyrenius jegens de gedeputeerden.Cyrenius bij Jonatha

[1] Toén de slachtoffers van de brand Jozefs huis hadden bereikt, kon Jozef algauw vaststellen, dat dit inderdaad dezelfde heren waren, die voordien zijn gastenwaren geweest. Hij vroeg hen dan ook:[2] 'Wel Heren, hoe zit dat dan nu met die gewichtige zaken, die jullie zobuitengewoon snel deden vertrekken?[3] Bestond dat in het aansteken van Uw stad?[4] Was het niet heel iets anders, wat voor mij eigenlijk geheim had moetenblijven?'[5] Maar de gedeputeerden antwoordden: 'Goede Vriend van alle mensen, stelt u

Page 333: De Jeugd Van Jezus

333

ons in deze ellendige toestand niet ook nog op de proef! U ziet toch wel, dat wij totde bedelstaf zijn gebracht![6] Als U ons ergens mee helpen kunt, doet U dat dan: voor de rest van ons levenwillen wij dan graag Uw lijfeigenen zijn!'[7] Jozef antwoordde echter: Alleen de machtige patriciërs van Rome weten metslaven en lijfeigenen om te gaan.[8] Ikzelf ken slechts broeders, mensen die altijd mijn broeders zijn en blijven ofdat nu grote heren zijn, dan wel bedelaars![9] Ik zal jullie dan ook naar vermogen ondersteunen.[10] Maar, zodra jullie weer enigszins vaste grond onder de voeten hebben, zullenjullie dan ook nooit meer zoiets willen doen als jullie vandaag van plan waren![11] Want zoveel leed als het jullie nu doet dat jullie bedienden en slaven je nu zoschandelijk beroofd hebben en jullie huizen in brand staken,[12] zoveel leed, en meer, zou het mij hebben gedaan, als jullie iets dergelijksjegens mij ten uitvoer zouden hebben gebracht!'[13] Vervolgens ging Jozef naar Cyrenius toe om hem te vragen wat je dieongelukkigen zou behoren te geven.[14] Cyrenius echter antwoordde: 'Een ogenblik geduld nog! De dragers, die iknaar mijn schip heb gestuurd om mijn kas te halen, zullen wel zo hier zijn![15] Zodra ik mijn grote kas hier heb, zullen we kunnen vaststellen, hoeveel ervoor ieder, die reeds hier is, of nog komen zal, beschikbaar is![16] Binnen het uur brachten nu de bedienden duizend zakjes met goud en zilver.[17] In elk zak je van tien pond was een gemengde inhoud van twee pond goud enacht pond zil-ver.[18] Cyrenius zei nu tegen Jozef: 'Verdeel jij nu maar deze zakjes onder deslachtoffers, en wel zo, dat ieder één zakje krijgt.[19] Wat over is moet je bewaren voor degenen, die nog zullen komen.[20] Ikzelf wil bij die deling niet aanwezig zijn, ik wil námelijk niet door al dathierheen vluchtende volk worden herkend![21] Ik zal daarom met Jonatha naar diens woning gaan en hoop jou daar danvanavond ook nog te zien.'[22] Jozef kon dat begrijpen en begon dus onmiddellijk met zijn zoons met deverdeling, terwijl Cyrenius zich heimelijk met Jonatha en zijn hele gevolgterugtrok.

Hoofdstuk 244: Jozefs krachtdadige naastenliefde. Goede troost na zwarebe-proeving. Bezoek aan en avondmaal bij Jonatha en de zijnen

[1] Nadat de zon was ondergegaan had Jozef twee uren nodig voor de verdeling.[2] Ook wees hij deze daklozen plaatsen aan, waar zij de nacht kondendoorbrengen.[3] Er waren er namelijk maar weinigen, die in de stad durfden overnachten, deelsvanwege de verschrikkelijke brandlucht,[4] deels echter ook uit angst voor het gevaar, dat er nog steeds bestond voor de

Page 334: De Jeugd Van Jezus

334

nog niet aangetaste huizen.[5] Toen Jozef zijn karwei aldus had verricht, vroeg hij stilletjes aan het Kindje, ofhet nu eigenlijk wel veilig was het huis in de steek te laten en zich naar Jonatha tebegeven.[6] Het Kindje antwoordde: 'Waarom zou je je zorgen maken over het huis en deinboedel?[7] Het is immers niet van ons, maar van degene die het heeft gekocht, en dat geldtook voor de inboedel, die ook aan de koper toebehoort.[8] Laten we dus alstublieft naar Jonatha gaan. Die heeft vast wel een goede portievis voor ons klaarstaan![9] Jozef zei: 'Daar kun je wel gelijk in hebben, maar[10] je zoudt ook kunnen bedenken, dat wij een kist vol goud en zilver achterlaten,en bovendien onze koeien en geiten en ezels,[11] zou dat alles niet ten prooi vallen aan deze vele gasten?'[12] Maar nu zei het Kindje: Jozef, dit gaat mijn verstand te boven,[13] bespreek dat maar liever met Jacob, die begrijpt deze dingen beter nu dan Ik.'[14] Jozef stelde dezelfde vraag aan Jacob.[15] En Jacob gaf ten antwoord: 'Vader, als we nu eens alles zouden verliezen,maar we zouden daarbij de Heer behouden, wat zouden we dan nog helemaalverloren hebben?[16] De Heer gaat immers met ons mee naar Jonatha, dan hebben we hier in hethuis van de landvoogd toch niets te verliezen?![17] Laat de hele wereld je gestolen worden, maar behoud de Heer, dan bezit jemeer dan wanneer alle werelden en heel het heelal je rechtmatig eigendom zoudenzijn![18] Rechtschapen man, ga zonder enige vrees en zonder zorgen met de Heer naarJonatha, om u daar dan ervan te overtuigen, dat wij hier niets zullen verliezen.[19] Deze woorden des Heren, door Jacobs mond gesproken, brachten Jozef zozeertot rust, dat hij nu ogenblikkelijk met heel zijn familie opbrak en zich naar Jonathabegaf.[20] Daar zagen allen al met groot verlangen naar de komst van Jozef uit.[21] Toen ze hem dan ook eindelijk in zicht kregen, liepen ze hem allemaal,Cyrenius incluis, als kinderen hun vader, tegemoet.[22] Aldus trad Jozef, begeleid door de zijnen het huis van Jonatha binnen, waardeze onmiddellijk een heerlijk visgerecht liet opdienen, dat daartoe al gereed wasgemaakt: allen namen ze nu het avondmaal.

Hoofdstuk 245: Cyrenius maakt zijn schip klaar voor het vertrek. Jacobherinnert hem aan de globe. Goede raad van Jozef aan Cyrenius. Handel invrijheid. ..naar Gods wil! Cyrenius neemt de drie jongens mee

[1] Na de avondmaaltijd gaf Cyrenius zijn scheepsvolk opdracht het schip reisklaarte gaan maken.[2] Deze vertrokken dus en brachten op het schip alles zo vlug mogelijk in orde.

Page 335: De Jeugd Van Jezus

335

[3] Toen stapte Jacob naar Cyrenius toe en vroeg hem of hij niet inderhaast deprachtige globe vergeten had, die het Kindje hem een paar dagen tevoren tengeschenke had gegeven.[4] Bij deze vraag greep Cyrenius zich letterlijk bij de haren en maakte aanstaltenom dat geschenk onmiddellijk zelf te gaan halen.[5] Maar nu zei Jacob: 'Laat maar Cyrenius,[6] aan wat u vergeten hebt, heb ik wel gedacht.[7] Kijk, hier in dit hoekje heb ik de aardbol, in een doek gewikkeld, neergelegd; ubehoeft dus niet meer naar onze woning te lopen!'[8] Cyrenius was hier heel blij om; hij pakte het kleinood be-hoedzaam op, brachthet naar het schip, en overhandigde het aan zijn scheepscommandant, die hetzorgvuldig moest opbergen.[9] Toen dit ook gebeurd was, ging Cyrenius naar Jozef toe en sprak tot hem:[10] 'Allerbeste vriend en broeder, wees zo goed even naar mij te luisteren; ik hebnamelijk een goed idee, dat nog moet worden verwezenlijkt![11] Jij hebt nu een massa mensen in huis, waarvan er ettelijke ook nog lang zullenblijven![12] Daarbij heb je een boel zorgen en ongemak van mijn kinderen, heb ikgemerkt, met name van mijn drie jongens.[13] Ik heb daarom besloten die drie knapen mee te nemen, en alleen de vijfmeisjes aan je zorgen over te laten.[14] Hierop antwoordde Jozef: 'Broederlief, je moet doen wat je denkt dat het besteis, voor mij is het allemaal even goed![15] Ga maar bij de Heer te rade, dan zal alles wel goed komen.[16] Je kunt het de Heer hier vragen, maar dan moet je ook doen wat Hij zegt!'[17] Met hartelijke liefde en diepe eerbied wendde Cyrenius zich nu tot het Kindjeen vroeg Het, overeenkomstig Jozefs raad om advies.[18] Het Kindje antwoordde: ' Ja, ja, neem die drie lastposten maar mee, dat is Mijbest![19] Sixtus zou Ik eventueel nog wel hier willen houden, maar neen, hij is zowispelturig dat hij met Mij geen rekening pleegt te houden.[20] Neem hem dus ook maar mee, en wees vooral streng voor ze, het wordenanders nog echt wereldse lieden![21] Maar de meisjes kun je best hier laten, want die vind Ik veel aardiger, omdatzij ook meer van Mij houden dan de jongens![22] Niet dat Ik meer van hen houd omdat het meisjes zijn, maar omdat ze meervan Mij houden!'[23] Na deze uitspraak van het Kindje nam Cyrenius de drie jongens aan boord, naeerst het Kindje voor deze goede raad bedankt te hebben.

Hoofdstuk 246: Cyrenius vraagt om de zegen van het Kindje en krijgt eengoddelijk antwoord. Nobel afscheidsgebed van Cyrenius. Het Kindje zegenthen die afscheid nemen en stelt hen gerust met de woorden: Waar uw hart is,

Page 336: De Jeugd Van Jezus

336

daar is ook uw schat!

[1] Toen het schip nu volledig gereed was voor de afvaart, ging Cyrenius naar hetKindje toe, knielde voor Hem neer en vroeg Diens zegen met deze woorden:[2] 'O Heer, mijn grote God, mijn Schepper, mijn Vader van eeuwigheid,[3] Gij, Die ingevolge Uw eeuwig raadsbesluit hier op dit stofje, dat wij aarde enwereld noemen, als een zwak mensenkind in onze gestalte verblijft,[4] Gij, mijn almachtige Heer, voor Wiens geringste wenk alle machten van dehele oneindige ruimte beven,[5] zie mij, ellendige worm genadig aan, terwijl ik in het stof van mijn volstrektenietigheid voor U lig neergeknield,[6] en gewaardig U, Gij Heilige der Heiligen mij, aller onwaardigste worm, hiervóór U in het stof gelegen, Uw eindeloos heilige Zegen te verlenen![7] laat Uw allerheiligste Naam, o mijn leven, heel mijn macht uitmaken, heel mijnkracht en al mijn sterkte![8] O mijn allerdierbaarste Jezus, Die de oorspronkelijke Koning zijt van mijn hart,zie genadig op mij, arme zwakke zondaar neer, en laat in Uw genadigebarmhartigheid toe, dat ik gestadig toe neme in liefde tot U![9] Neem, mijn eeuwig allerdierbaarste Jezus, mijn liefde aan als een poging totdankbaarheid voor de oneindige genade en erbarming, die U mij bij elke ademtochttoebedeelt!'[10] Van overgrote liefde brak hier Cyrenius' hart en verstikt in zijn tranen kon hijniet verder spreken.[11] Het Kindje sprong vrolijk op Cyrenius toe, omhelsde hem herhaaldelijk en zeivervolgens tegen hem:[12] 'Ach, liefste Cyrenius, huil toch niet, je ziet toch wel, hoeveel Ik van je houd![13] Juist in die liefde voor jou en tot jou, daarin ligt Mijn grootste Zegen![14] Ik verzeker je: als je blijft zoals je nu bent, dan zul je voor eeuwig de Mijneblijven, en dan zal je ziel de dood niet smaken in eeuwigheid![15] En, zoals jij Mij nu om deze zegen hebt gesmeekt, zo smeek Ik jou metdezelfde aandrang Mij aan niemand ooit te verraden![16] En dat vraag Ik je niet om Mijnentwille, maar ter wille van de wereld,[17] want die zou onmiddellijk in doodsnood geraken, als zij Mij voor de bestemdetijd zou herkennen.'[18] Na deze woorden omhelsde het Kindje Cyrenius andermaal en kuste Het hemallerinnigst![19] Nu strekte Cyrenius wijd zijn armen uit en met een diep ontroerde stem zeihij:[20] 'O God, o Gij, mijn God, o Gij, mijn grote God. ..Wat mag ik dan wel zijn, datGij mij kust met dezelfde mond, waaruit heel de schepping voortkwam![21] O Gij, hemellichten en gij, aarde en gij, krachten der hemelen ziet toe![22] Hij, die U en mij geschapen heeft, Hij staat hier voor mij en zegent mij metZijn almachtige hand![23] Wanneer, o wanneer zult gij, aarde, de grootte begrijpen van de genade vandeze tijd, waarin uw eeuwige Schepper en Heer u met Zijn voeten betreedt?!

Page 337: De Jeugd Van Jezus

337

[24] O allerheiligste grond, die de Heer Zelf dragen moogt, zult ge wel ooit metgrote dankbaarheid en uzelf vermorzelend uit louter deemoed de grootte weten teerkennen van deze Genade?![25] O, heilige plaats, wat kost het me veel moeite u te verlaten!'[26] op dit moment hief het Kindje Cyrenius letterlijk van de grond op, en Hetstond hem niet toe om opnieuw neer te knielen.[27] En nu kwamen ook Tullia en Maronius Pilla naar voren, en Het Kind jezegende hen allen; en allen weenden om dit afscheid.[28] Maar het Kindje sprak: 'O,o, lieve mensen, wij nemen immers niet echtafscheid! Want waar jullie hart is, daar zal ook jullie schat zijn![29] Hierdoor lieten zij zich dan tenslotte toch gerust stellen; en zij stonden op uithun knielhouding.

Hoofdstuk 247: Jozef zegent Cyrenius. Jezus neemt afscheid van Cyrenius.Vertrek van Cyrenius. Jozef bij Jonatha

[1] Nu ging ook Jozef naar Cyrenius toe en zegende hem met heel zijn gezelschap.[2] Hetzelfde deed Maria nu: zij zegende Tullia en haar begeleidsters.[3] Daarna zei Jozef nog tegen Cyrenius: 'Broeder, met deze zegen geef ik jetevens mijn harte wens te kennen, die hierin bestaat:[4] Doe volledig afstand van je vijf meisjes te mijnen gunste, zodat zij in mijvoortaan een echte vader kunnen zien.[5] Je zult trouwens nog wel eigen kinderen krijgen, en die zou-den het later metdezen wel eens erg moeilijk kunnen krijgen.[6] Bij mij zal er geen disharmonie ontstaan; om welke reden niet, dat weet je netzo goed als ik!'[7] Cyrenius gaf gaarne gevolg aan deze wens van Jozef, hij deed volledig afstandvan de vijf meisjes te zijnen gunste, waarover Jozef zeer verheugd was,[8] want hij hield erg veel van de meisjes, omdat zij zo leergierig waren en zogedwee, maar ook omdat zij zo lieflijk van voorkomen waren.[9] Toen dit geregeld was, sloot Cyrenius Jozef in zijn armen en zei:[10] 'Broeder, als de Heer het wil, hoop ik je weer spoedig terug te zien!'[11] En het Kindje, Dat naast Jozef stond zei: ' Amen, zeg Ik. Zo niet hier, dan tochwel in Mijn Rijk![12] Want dit kan Ik je wel zeggen: Lang zullen we ons in dit land niet meerkunnen ophouden omdat wij hier al te zeer bekend geworden zijn.[13] En als we van hier wegtrekken, dan zullen we ons in verborgenheidterugtrekken opdat er niemand bestraft behoeve te worden![14] Niettemin zullen wij, nu wij eenmaal een geworden zijn in liefde, in de Geestaltijd bij elkaar tegenwoordig zijn en blijven in eeuwigheid![15] Want waar je schat zal zijn, daar zal ook je hart verwijlen, in hetwelk degrootste Schat woont.[16] Ben Ik dus een kostelijke schat in jouw hart geworden, dan zul je Mij waarlijkin der eeuwigheid niet meer verliezen!

Page 338: De Jeugd Van Jezus

338

[17] Want waar Ik in liefde woon, daar ben Ik pas echt thuis, en vandaar ga Ik danook nooit meer weg.[18] Laat Mij derhalve ononderbroken in jouw hart mogen wonen, dan zal Ik voorjou nooit verborgen zijn![19] Want alleen de liefde kan Mijn tegenwoordigheid verdragen, zoals alleenvuur, vuur verdragen kan![20] Alles wat zelf geen vuur is, wordt door vuur verwoest en verteerd.[21] Dit is dan ook de reden, waarom Ik Mij uit de wereld terugtrek: Mijn vuurmag de wereld niet aangrijpen en verwoesten![22] Vraag Mij dus nooit: Heer waar zijt Gij? Want dan zou Ik niet zeggen: Hierben Ik![23] Vraag wel jezelf innerlijk steeds zorgvuldig af of je hart wel voor Mij is, danzal Ik je in je hart, dat Mij liefheeft, toeroepen:[24] Hier ben Ik thuis met de gehele volheid van Mijn liefde, Mijn genade en Mijnerbarming![25] Ga nu dus getroost scheep, en een gunstige wind moge je naar Tyrus brengen!Amen.'[26] Nu groette de landvoogd Jozef in Egypte voor de laatste maal en begaf zichaan boord.[27] En dra kwam er een gunstig windje opzetten, dat het schip deed wegzeilen.[28] Jozef ging met zijn gezin het huis van Jonatha binnen, waar zij die nachtlogeerden.

Hoofdstuk 248: Jozef en Jonatha bemerken tijdens een vroege vistocht eenschip dat in gevaar verkeert. Zij schieten te hulp en trekken het vlot

[1] Op de morgen van de volgende dag was Jozef, zoals gewoonlijk al vroeg op debeen, en hij maakte ook zijn gezinsleden wakker.[2] Maar Jonatha, ook zojuist uit zijn slaapvertrek om te zien wat voor weer hetzou worden voor zijn bedrijf, zei tegen Jozef:[3] 'Maar beste vriend en broeder, waarom al zo vroeg opgestaan, en waarom spoorje ook je gezin aan om eruit te komen?[4] Zou je niet liever wachten op de Heer, totdat Dié Zich vertoont?[5] Zou de beste tijd om op te staan niet die zijn, waarop de morgen isaangebroken?[6] Ik zou je willen raden je gezin toch tenminste nog een paar uurtjes rust tegunnen:[7] en dan zelf met mij en mijn knechts mee te gaan op een van mijn scheepjesvoor de ochtendvangst!'[8] Dat voorstel beviel Jozef best. Hij zei zijn gezin nog wat te blijven liggen, enging toen met Jonatha aan boord van een grote vissersboot.[9] Nadat Jonatha’s knechten de netten geordend hadden, sloegen zij een krachtigehand aan de roeispanen,[10] zodat de vroege vissers een uurtje later al op de beste visgronden zaten.

Page 339: De Jeugd Van Jezus

339

[11] Toen zij deze gunstige gronden echter bereikt hadden en de zon bijna aan dekim verscheen,[12] bemerkte Jonatha op onge-veer een uur afstands een Ro-meins schip datstillag, hetgeen hij niet begreep.[13] Daarom zei hij tegen Jozef: 'Broeder, ik ken die zee daar;[14] het is er ondiep en vol zandbanken, zodat daar best eens een Romeins schipkon zijn vastgelopen.[15] We moesten maar zo gauw mogelijk te hulp schieten!'[16] Jozef was het daarmee eens; er werd dus dadelijk op afgeroeid, en het schipwerd in een half uur bereikt.[17] Het bleek inderdaad een groot Romeins schip te zijn met een gezant aan boorddie onderweg was naar Cyrenius![18] Deze werd onmiddellijk aan boord genomen en hij smeekte Jonatha al hetmogelijke in het werk te stellen om het schip te redden.[19] Nu greep Jonatha onmiddellijk het sleeptouw van het grote schip, en liet zijnknechten krachtig roeien in zijn grote boot.[20] Het duurde geen half uur eer het grote schip vlot getrokken was.[21] Nu schonk de Romeinse gezant Jonatha een rijke beloning, waarna hij naarhet oosten weg zeilde.[22] In plaats van met vissen keerde Jonatha dus met goud en zilver terug naarhuis, en voor de rest van de morgen liet hij het vissen er maar bij.

Hoofdstuk 249: Het Kindje stelt vragen over de visvangst van die morgen. HetKindje dat op vis belust is, wordt door Jozef terechtgewezen en dient hem vanrepliek: Ik voel Mij thuis, overal waar men Mij liefheeft. Rijke vangst opaanwijzingen van het Kindje

[1] Toen na ongeveer drie uren Jonatha met Jozef en met zijn goud- enzilvervangst terugkeerde, was te zijnen huize iedereen al op de been; men stondnaar de nog hevig rokende stad te kijken.[2] Alleen het Kind je liep met Jacob de binnenlopende Jozef en Jonatha tegemoet.[3] Toen die twee nu op het strand stapten, groette en kuste Het hen beiden envroeg toen aan Jonatha of hij een goede vangst gehad had.[4] Jonatha, die het Kindje met evenveel liefde omhelsde, zei echter:[5] 'O, leven-van-me, liefde-van-me, met het vissen ging het vandaag volgens eenbijzondere, een speciale beschikking.[6] Ongetwijfeld door Uw almachtige hulp, heb Ik vandaag een gestrand Romeinsschip kunnen redden, waarop een voor Cyrenius bestemde gezant voer.[7] Bij die gelegenheid zijn er dan flink wat goud- en zilvervissen in mijn netgevallen, reden voor mij om voor de rest van de dag het vissen maar op te geven.[8] Het Kindje antwoordde: 'Dat is allemaal mooi en goed,[9] maar, omdat Ik Mij vandaag al op verse vis verheugd had, had Ik maar lievergezien, dat je in plaats van je goud- en zilvervissen echte vis had meegebracht!'[10] Jonatha zei: 'Maar, mijn leven, dat maakt helemaal niets uit! U moet namelijk

Page 340: De Jeugd Van Jezus

340

weten, dat er langs de kustlijn een groot aantal bunnen hangen, die vol zitten metprima vis en waar we best een stuk of wat verse vissen uit kunnen nemen!'[11] Nu lachte het Kindje weer en zei: ' Als dat zo zit, dan mag je voor Mijn part jegoud- en zilver-vissen best zelf houden![12] Maar, Ik heb al flink trek; hoelang moet het nog duren voor er een vis isklaargemaakt?'[13] Jonatha antwoordde: 'O, niet lang, Mijn leven, over een half uurtje zijn wezeker aan tafel!'[14] Maar nu merkte Jozef op: Jij bent me een echte bedelaar![15] Je weet toch, dat we hier niet thuis zijn; dan moeten we ook niet doen alsof wewel thuis waren![16] Heb dus maar een beetje geduld; er zal best wat te eten ko-men; dit gebedelpast niet in het huis van een ander!'[17] Maar het Kindje sprak: 'Wat wilt u Mij nu vertellen? Ik ben overal thuis, waarmen Mij liefheeft![18] En waar Ik dus thuis ben, daar mag Ik toch zeker ook wel zeggen wat Ik graagwil![19] Maar opdat Jonatha zijn bunnen niet behoeft leeg te maken zonderschadeloosstelling,[20] Iaat hem een net in zee uitwerpen, dan zal hij voor ons allen onmiddellijk eentoereikende vangst doen! Jonatha, dóe dat!'[21] Jonatha wierp nu metterdaad een groot net uit in zee en ving daarbij eenonwaarschijnlijk groot aantal van de fijnste vissen.[22] En nu zei het Kindje tegen Jozef: 'Kijk, als dit in Mijn vermogen ligt, dan magIk Jonatha toch zeker wel om een goede vis vragen?!' Jozef werd hier stil enverlegen van; maar Jonatha was van pure dankbaarheid helemaal in de war.

Hoofdstuk 250: Jonatha brengt Jozef thuis. Het huis wordt leeg enuitgeplunderd aangetroffen. Jozef wordt daar heel erg kwaad over.Behartenswaardige verklaring van het Kind je

[1] Jonatha nam meteen een tiental van de mooiste vissen en gaf die aan zijn kokom direct klaargemaakt te worden.[2] Hijzelf hielp zijn knechten om de overige vissen ten dele in vaatjes te doen, tendele in de rookkasten te bergen.[3] In een kwartiertje waren de vissen toebereid, zodat alle leden van Jozefsgezelschap konden ontbijten.[4] Toen het ontbijt verorberd was, liep het alweer tegen de middag, zodat Jozefzei:[5] 'Het is de hoogste tijd nu om naar huis te gaan.[6] Jij, broeder Jonatha, wilt mij wel begeleiden en dan vandaag nog bij mijblijven!'[7] Jonatha antwoordde vol vreugde:[8] 'Best broeder, dat doe ik het allerliefste; je weet trouwens best, dat ik je zo

Page 341: De Jeugd Van Jezus

341

bijzonder graag mag!'[9] Vervolgens pakte Jonatha drie flinke vaten vol met de fijnste vis, en uitgelatentrok hij met Jozef en diens gezin naar de villa.[10] Toen ze daar aankwamen, zagen ze tot hun verbazing niemand van debrandslachtoffers meer.[11] Het huis stond daar helemaal leeg, en alle deuren stonden open.[12] Toen Jozef zijn huis zo zag, zei hij: 'Dat voorspelt niet veel goeds![13] Hier schijnen dieven op bezoek te zijn geweest. Dergelijke lieden maken zichuit de voeten als ze een huis hebben beroofd; een eerlijk mens blijft![14] Jongens, gaan jullie eens binnen kijken of er in het huis nog iets isovergebleven en komt mij dat dan vertellen!'[15] De vier oudere zoons gingen nu het huis binnen, doorzochten het, enbevonden, dat het met uitzondering van het vee in de stallen volledig wasleeggeplunderd.[16] Ook de provisiekamer was leeg en in de geldkist was geen cent meer tevinden.[17] Toen Jozefs vier jongens dit alles zo aantroffen, waren zij verslagen. Zegingen terug naar Jozef en vertelden hem de hele toestand.[18] Nu werd Jozef kwaad over zoveel slechtheid onder de mensen; dat zijdegenen, die hen weldeden op deze manier bedankten![19] En, in hevige toorn ontstoken, zei hij: 'Werkelijk, als het in mijn macht zouliggen om dergelijk gespuis afdoende te straffen, dan zou ik op de hoofden van datdieventuig onmiddellijk vuur uit de hemel laten regenen!'[20] Maar nu stapte het Kindje op Jozef toe en zei: 'Hé hé, vader Jozef, nu doet utoch wel erg lelijk![21] Mij hebben die dieven u toch nog laten behouden; hoe kunt u dan zo boos ophen zijn?[22] Die dieven hebben uw huis alleen maar een grote weldaad bewezen, door hetzo drastisch te reinigen![23] Want voorwaar, als in de toekomst een huis (dat wil zeggen een mensenhart)niet zo drastisch gereinigd zal zijn, dan zal Ik daar niet binnentreden![24] Dit huis is nu van alle wereldse sintels volledig gezuiverd, en Mij bevalt hetbest zo![25] Want ten eerste staat het nu werkelijk open in al zijn ruimten en alle kamers,[26] en ten tweede is het zo ook helemaal schoon, en dus helemaal geschiktgemaakt voor Mijn intocht; ga dus niet tegen die dieven tekeer: u zoudt daardoorhun schuld alleen maar groter maken![27] Jozef en alle anderen probeerden deze woorden in hun hart te verwerken, enhet Kindje zei tot besluit:[28] 'Weten jullie wel dat alle mensen Mij net zo plegen te bejegenen als dezeslachtoffers van de brand het dit huis hebben gedaan, en toch laat Ik geen vuur uitde hemel regenen![29] Ook jullie moeten dus degenen, die goed met kwaad vergelden, nietvervloeken, pas dan zullen jullie echt kinderen van de Ene Vader in de Hemel

Page 342: De Jeugd Van Jezus

342

zijn!' Door deze woorden volledig gekalmeerd ging Jozef nu welgemoed zijn huisbinnen.

Hoofdstuk 251: Maria weent om de diefstal van alle kleding en linnengoed.Jonatha troost haar met een zeer edele daad. Wedijver in edelmoedigheid. HetKindje maakt Jonatha gelukkig

[1] Toen iedereen nu het huis was binnengegaan, zag Maria dat ook haarklerenkast en die van Eudokia totaal waren leeggeplunderd.[2] Zij braken in tranen uit en snikkend zei Maria tegen Jozef:[3] 'Kijk nu toch eens, zelfs mijn tempelgewaden zijn door die slechte mensengeroofd![4] Dat doet werkelijk pijn en treft mij diep in mijn hart![5] Op het gebied van kleding stonden wij er toch altijd al zo behoeftig voor; numoesten we perse ook nog het allernoodzakelijkste erbij inschieten![6] Ik wil dit alles weliswaar graag offeren voor de Heer, maar toch heb ik erverdriet van, omdat het precies het enige was, dat ik voor noodzakelijkeomwisseling over had![7] Dit vind ik nu echt vreselijk! Maar nog meer verdriet heb ik er-over, dat dielelijke dieven ook het linnengoed van het Kindje hebben meegepakt.[8] Dat bezit nu nog alleen het hemdje dat Het aanheeft. Hoe kom ik nu voor Hemaan een tweede?[9] O Jij arm Kleintje, nu zal ik Je niet meer dagelijks een schoon hemdje kunnenaantrekken, terwijl Je dat juist altijd zo fijn vond!'[10] Diep ontroerd trad nu Jonatha naar voren en zei: 'O meest verhevene engeheiligde moeder van mijn Heer, treur toch niet langer; ik bezit nu immers ookgoud en zilver .[11] Met het grootste plezier geef ik het tot en met de laatste stuiver aan u om naarbehoefte te gebruiken.[12] Weliswaar weet ik best dat de Heer aller Heerlijkheden mijn goud en zilverniet nodig heeft, want Hij, Die alle dieren, alle bomen en planten, ja heel de wereldzo meesterlijk heeft gekleed, Hij zal zeker ook het lichaam van Zijn moeder nietaan naaktheid bloot-stellen.[13] Maar desondanks zou ik toch bijzonder graag terwille van mijn zaligheid, almijn schatten aan u willen afstaan.[14] O moeder, neem ze aan, ik schenk ze u van harte!'[15] De blik in Maria's ogen drukte diepe genegenheid uit, toen zij tot Jonatha zei:[16] 'O Jonatha, wat ben jij toch nobel en grootmoedig; jouw bedoeling alleen ismij eigenlijk al genoeg![17] Maar als het de Heer behagen zou, dan zou ik voor het Kindje wel om eenbeetje steun durven vragen.[18] Mocht het echter de Heer niet aangenaam zijn, dan heb ik je hartelijke aanbodtoch van harte gewaardeerd, en zal ik je daarvoor altijd dankbaar blijven!'[19] Hier kwam het Kindje Zelf toegelopen en Het zei tegen Jonatha: 'Jonatha doe

Page 343: De Jeugd Van Jezus

343

gerust wat moeder van je verlangt, eens zul je daarvoor een grotere beloningverwerven![20] Want wij zijn nu echt arm. en dat te meer, omdat Ik terwille van het Heil vande mensen geen wonder mag verrichten!'[21] Nu rende Jonatha uiterst verheugd naar zijn huis, en in de kortst mogelijke tijdhad hij al zijn goud en zilver gehaald en aan Maria 's voeten gelegd.[22] Toen zij zoveel toewijding en offerbereidheid zagen, konden Maria en Jozefhun tranen niet langer bedwingen.[23] Van vreugde huilde Jonatha mee, en hij hield niet op God te danken, dat hijeen dergelijke genade was waardig bevonden als die van bijstand aan Maria temogen verlenen![24] Het Kindje zegende nu Jonatha en Het zei tegen Maria: 'Kijk kijk, dat zal onswel weer een schoon hemd je opleveren; alle reden om nu weer blij te zijn!' Eninderdaad voelde ieder van hen zich nu weer opgewekt en blij.

Hoofdstuk 252: Zegen des Heren over Jozefs huis. Verwondering endankbaarheid van het gezin. Jacob spreekt over het wonder van detarwekorrel

[1] Terwijl dit alles geschiedde, verzorgden Jozefs zonen het vee, ze molken dekoeien en de geiten en ditmaal leverde dat een bijzonder grote hoeveelheid op vanbijzonder vette melk.[2] Daarmee klaar gekomen, gingen twee van hen naar een oogstrijpe akker ensneden daar een flink aantal aren af, waaruit zij snel een flinke mand voltarwekorrels wreven.[3] De twee andere jongens deden de inhoud van die mand vlug in tweehandmolens, die Jozef zelf ooit had gemaakt, en in korte tijd hadden ze het graangemalen.[4] Door de zegen des Heren was nu echter ook de opbrengst aan meel nog eenstweemaal zo groot als er voordien aan graan in die mand had gezeten![5] In drie uur tijds was dit allemaal gereed gekomen! Toen nu dat meel dus intwee grote platte manden in de zon stond te drogen,[6] kwam Jozef naar buiten en vroeg hun waar ze dat prachtige meel vandaanhadden.[7] Toen zijn zoons hem zeiden dat zij dat meel hadden geproduceerd, keek hijeens naar de leeg gewreven garven en zei:[8] 'Hoe kan dat nu? Ik zie maar tien schoven: kunnen die dan deze twee grotemanden met meel hebben gevuld?'[9] Nu zeiden de zoons: ' Ja, vader, zo is het! Door Gods genade hebben we echtuit die tien garven al dit meel gewonnen; in deze korte tijd![10] Gods zegen werd over die schoven en over ons werk uitgestort, vandaar dezerijke opbrengst!'[11] Jozef was vervuld van dankbaarheid en diep bewogen. Hij ging het huis weerbinnen om dit álles aan hen die binnen waren te gaan vertellen.

Page 344: De Jeugd Van Jezus

344

[12] Iedereen ging nu naar buiten om naar het meel te kijken, en de een na de anderzei:[13] 'Onmogelijk! Althans, langs natuurlijke weg, uitgeslo-ten!'[14] Innerlijk daartoe aangedreven, nam nu Jacob een tarwekorrel, die daar lag,van de grond op, en sprak:[15] 'Ja, daar staan jullie allemaal van te kijken hé, dat er zoveel meel uit dieschoven kwam,[16] maar, waarom heeft nooit eerder iemand van ons zich erover verwonderd, alshij zo'n korreltje in de grond zaaide, dat hij al spoedig daarna uit die ene korrel eenhonderd korrelige aar zag ontspruiten!?[17] En toch is dat alledaagse wonder groter dan deze meelverdubbeling, omdatdaardoor een korrel zich verhonderdvoudigt![18] Als die tien zware garven maar één mand vol meel opgeleverd zoudenhebben, dan zou niemand zich daarover hebben ver-wonderd, alhoewel een mandvol evengoed een wondere gave Gods zou zijn als twee![19] Men is alleen maar niet meer verwonderd over een honderd korrelige aar,doordat men aan dat wonder al gewend is geraakt![20] Maar ik vraag me af of het eigenlijk wel juist is om slechts dan God tebewonderen, wanneer Hij iets buitengewoons doet gebeuren, terwijl toch hetnormale, de regelmatige orde van veel hogere waarde is, omdat die immersdoorlopend getuigt van de onaf-gebroken grenzeloze goedheid, almacht, liefde enwijsheid Gods![21] Deze toespraak van Jacob veroorzaakte groot opzien. Iedereen loofde de Heer,Die zo grote wijsheid had gegeven aan een mens! De zoons namen nu het meelmee naar de keuken om daar te beginnen aan de toebereiding van een stevigmiddagmaal.

Hoofdstuk 253: Een middagmaal van vis en honingkoek met limonade. Deboos-aardige diefstal van het bestek en het bord je van het Kind je. Eenevangelie tegen misdadigers uit de mond van het Kindje Jezus.Onverbiddelijkheid van het Kindje tegen boze opzet

[1] Binnen het uur was er een goed middagmaal klaar, bestaande uit vijf heerlijktoebereide vissen en veertien honingkoeken.[2] Die honing was namelijk het enige, dat de dieven in de provisiekamer haddenachtergelaten.[3] Er was inmiddels ook gezorgd voor een goedsmakende drank, door Jozef enMaria zelf gemaakt van water met citroensap onder bijvoeging van een beetjehoning.[4] Pas toen het maal klaar was en op tafel opgediend, dachten Jozefs zonen aantafelbestek, lepels, vorken en messen, dat ten huize van Jozef weliswaargrotendeels van hout was vervaardigd.[5] Maar zelfs dit gereedschap, dat nauwelijks enige geldswaarde had, hadden dedieven niet ont-zien!

Page 345: De Jeugd Van Jezus

345

[6] Zodat Jozef nu wel eten op tafel had, maar geen, ook niet het aller nodigsteeetgerei.[7] Jozef ging naar de keuken en vroeg zijn jongens wat dat nu voor manier vanopdienen was:[8] je kunt toch geen spijzen opdienen zonder bestek erbij te geven![9] Maar zijn zoons moesten antwoorden: 'Luister eens vader, alles wat ze onsgelaten hebben is zegge en schrijve: één braadrooster, twee pannen, en een heelslechte pollepel, één mes en één houtenvork,[10] al het overige hebben ze ons ontnomen; nu zullen we dus ook de melkvoortaan in een enkele melkemmer moeten bewaren, want ook alle anderemelkemmers zijn verdwenen!'[11] Nadat Jozef zich ervan had overtuigd dat het inderdaad zo was, ging hij metdat ene mes, met die ene pollepel en met die ene vork terug naar de eetkamer, enzei tegen Jonatha:[12] 'Moet je zien broeder, dit is nu al ons eetgerei! Dit moet werkelijk boosaardigeopzet zijn, en die zou gestraft moeten worden![13] Diefstal uit nood en van waardevolle dingen, die wil ik nog wel voor liefnemen,[14] maar hier is noch het een, noch het ander het geval.[15] Hier is duidelijk sprake van kwaadaardige opzet; die zou de Heer dan ook nietongestraft moeten laten!'[16] Na die strafrede gingen allen aan tafel en verdeelde Jozef de vis met het enemes en met de ene vork deponeerde hij voor ieder een stuk op tafel. Zo verdeeldehij ook de honingkoeken.[17] Omdat Zijn bordje niet voor Hem stond, vroeg het Kindje aan Jozef of datbordje soms ook gestolen was.[18] Maria antwoordde: 'Zeker, ja, mijn lieve Godszoontje; anders zou het zekerwel voor Je staan!'[19] Nu zei het Kindje: ' Jozef heeft gelijk: dat was boze opzet! En die moetinderdaad gestraft worden, altijd en eeuwig![20] Wie kwaad doet zonder te weten wat hij aanricht, die moet op de hoogtegebracht worden, en ook wie uit nood een misdrijf begaat: ook die moet terechtgewe-zen worden,[21] maar wie wéét wat goed is, en niettemin zuiver uit duivelse boosaardigheiddoet wat slecht is, dat is een duivel uit het diepste der hel, en die moet met vuurgestraft worden!'[22] leder van hen at nu zijn deel uit het vuistje.[23] Maar zij waren nog nauwelijks klaar met eten, of zij hoorden van buiten eenafgrijselijk gekrijs.[24] En wat was dát nu? Het waren de dieven, die kwaadaardig het meestnoodzakelijke bestek van Jozef hadden gestolen om het te vernietigen.[25] leder van hen bleek te zijn omslingerd door een vurig gloeiende slang en gildeom hulp; maar het Kindje verhoorde hen niet, maar door Zijn Almacht dreef Hijhen allemaal, wel honderd ongeveer de zee in, waarin zij allen om kwamen. Ditwas de enige keer, dat het Kindje Zich onverbiddelijk heeft getoond.

Page 346: De Jeugd Van Jezus

346

Hoofdstuk 254: Krijsende kledingdieven voor de deur van Jozef. Energieketoespraak tot hen door het Kindje

[1] Kort daarna wéér gebrul, op enige afstand nu, uit de richting van de stadkomend. Er kwam een menigte mensen in zicht, die renden in de richting vanJozefs villa.[2] 'Wat moet dat nu weer?' vroeg Jozef aan de verbaasde Jonatha.[3] Deze antwoordde: 'Dat zal de Heer, zoals altijd alles, zeker beter weten dan wijtweeën!'[4] En Jacob voegde hen beiden toe: 'Zit daar maar niet over in: dat zijn namelijkde dieven van de kleren![5] De macht des Heren heeft hen achterhaald; zij moeten nu de misdaad boetendie zij aan deze geheiligde kleding hebben begaan.[6] Want wie ze aantrekt, of ze maar aanraakt, die wordt onmiddellijk door eeninnerlijk vuur aangegrepen en tot as verteerd.[7] Daarom rennen zij nu krijsend en weeklagend hierheen om ons te smeken, datwijzelf de kleren komen terughalen uit hun halfverbrande huizen,[8] wat wij dan ook best bereid zijn te doen; maar de Heer zal hun eerst eenduchtig lesje Ieren!'[9] En nauwelijks had Jacob deze woorden uitgesproken, of de kledingdievenwaren al voor Jozefs huisdeur[10] Ze schreeuwden hevig om hulp en redding, zodat Jozef en Jonatha naar buitengingen.[11] Toen ze buiten kwamen, stonden daar zo'n dertig vertwijfelde mannen tot hunte schreeuwen:[12] 'O Gij, almachtige god Jupiter, help ons, red ons; ja wij hebben tegen ugezondigd, door u niet tijdig te herkennen.[13] Maar nu hebben wij u herkend; wij smeken u derhalve: dood ons of haal dekleren, die wij van uw gezin hebben gestolen uit onze huizen terug!'[14] Op dit moment kwam ook het Kindje naar buiten en sprak: 'Luistert, julliegemene dieven![15] Precies zoals jullie die kleren hebben mee geroofd, precies zo moeten jullie zehier terugbrengen![16] Doen jullie dat niet, dan wacht jullie de dood!'[17] Toen de dieven dit hoorden, zeiden ze:[18] 'Dat is die jonge God; Hem moeten we gehoorzamen, anders zijn weverloren!'[19] Ze renden plotseling allemaal weg en brachten vervolgens alle gestolenkleren, die ze over metalen staven hadden gehangen, weer terug.[20] Zij durfden ze namelijk niet met hun blote handen aan te raken.[21] Toen alle kleren aldus waren teruggebracht, liet het Kindje de dieven gaan;Hij strafte hen verder niet. Jozef nam de kleren met grote vreugde in ontvangst endroeg ze naar binnen.

Page 347: De Jeugd Van Jezus

347

Hoofdstuk 255: Geestelijke adel van Maria en Jezus' waarderende woorden.Toelichtende uiteenzetting van de Heer over barmhartigheid en over liefdejegens vijanden

[1] Toen Maria de kleren terugzag, was ze wel blij, maar tegelijk voelde zemedelijden met degenen, die de kleren hadden teruggebracht.[2] Ze dacht namelijk: 'Deze lieden hebben vast van het goud niets te pakkenkunnen krijgen, en daarom hebben ze uit nood die ellendige kledingstukken maarvoor lief genomen.[3] Nu zullen ze wel extra in nood verkeren.[4] O, waren ze nog maar hier, wat zou ik hun die kleding dan graag geschonkenhebben, of tenminste zoveel geld, dat zij zich daarvan kleding zouden kunnenkopen!'[5] op dit moment ging het Kindje naar Zijn moeder toe, en zei:[6] 'Moedertje lief, wat ben je vandaag mooi! Als je zou weten, hoe mooi je bent,dan zou je er nog ijdel van kunnen worden!'[7] Maria moest glimlachen, en ze zei tegen haar vleiende Kindje:[8] 'O jij toch, Lieverdje van me, ben ik dan niet alle dagen even mooi?'[9] En het Kindje sprak: 'Ja, ja, je bent altijd wel heel mooi, maar toch ben je somsnóg iets mooier .[10] Vandaag bijvoorbeeld ben je wel heel uitzonderlijk mooi! Echt, je bentomringd door wel duizend aartsengelen en ieder van hen wil zo dicht mogelijk bijje zijn."[11] Maar Maria begreep niet wat het Kindje zei; ze keek in het rond om te zien ofze hier of daar misschien een aartsengel zou kunnen ontdekken.[12] Maar ze zag niets anders dan wat er in de kamer aanwezig was, en daaromvroeg ze aan het Kindje:[13] 'Zo, en waar zijn dan wel die duizend aartsengelen!? Ik kan er niet eenontdekken!'[14] Het Kindje zei toen: ' Je mag er ook geen zien, anders zou je wel eens ijdelkunnen worden![15] Maar je bent zo mooi voor alle engelen in de hemel, doordat je in je hart eenbarmhartigheid koestert, zó groot, dat die bijna zo groot is als de Mijne.[16] Want weet je, menselijk gezien is het ook juist en terecht en ook aan Godewelgevallig om zijn vijanden hun misdaden te doen boeten; zo moet het trouwensop aarde altijd blijven,[17] maar zijn vijanden hun schuld van ganser harte te vergeven en hun danbovendien nog wel te doen en te zegenen: dat is zuiver goddelijk![18] Alleen kracht van de goddelijke liefde kan dat bewerkstelligen;[19] de menselijke is daar namelijk te zwak voor![20] En omdat je nu zoëven gedaan hebt zoals God doet, daarom ben je nu zomooi; want God is de allerhoogste schoonheid, zoals Hij ook de allerhoogste liefdeis!

Page 348: De Jeugd Van Jezus

348

[21] Maar nu moet je ook doen wat je hart je ingeeft, dan zal Mijn rijk der liefde jeals een koninkrijk toevallen, en je zult daar dan voor eeuwig koningin zijn!'[22] Dadelijk stuurde Maria nu Jonatha achter de dieven aan om ze terug te halen.Zij bedeelde hen allen rijkelijk met het geld dat Jonatha immers zowel aan haar alsaan Jozef had geschonken.

Hoofdstuk 256: De macht van de liefde. Jozefs huis in de publiekebelangstelling. Jozefs wijsheid beschaamt de groten en de rijken van de stad.Prachtig eindresultaat

[1] De zo rijkelijk bedeelde dieven vielen nu op hun knieën, en met het hoofd teraarde gebogen riepen ze het uit:[2] 'Dergelijke goedheid, der-gelijke grootmoedigheid is boven-menselijk! Alleende goden, die niet sterven kunnen, zijn in staat hun vijanden te belonen![3] Wij hadden in dit geval alleen maar straf verdiend omdat wij tegenover u, diehoog geplaatste goden zijt, ons zwaar misdragen hebben;[4] en in plaats van ons te straffen zoals wij verdiend hadden, beloont u ons nog enzegent ons voor onze gemene misdaden![5] Zoudt u dan geen goden zijn? Ja, u bent vast en zeker de hoogste hemelseheersers: deze door ons nooit eerder ervaren weldaden van u getuigen dat im-mers![6] Daarom moeten alle mensen op aarde u eren, loven en prijzen![7] De tronen en kronen van alle vorsten behoren zich voor Uw grote heerlijkheidte buigen in eeuwigheid!'[8] Hierna stonden die dieven op en vervuld van dankbaarheid en eerbied gingenze heen.[9] Maar wat er gebeurd was vertelden ze in de hele stad, zodat de burgers in angsten vreze verkeerden vanwege die zo dichte nabijheid van de goden. Ze begonnenzich uiterst schuchter te gedragen en uit pure angstvalligheid durfden ze niet eensmeer te gaan werken.[10] Het duurde dan ook niet lang of de notabelen van de stad kwamen Jozefvragen of de zaken inderdaad zo lagen als het gepeupel in de halfverbrande stadplacht uit te bazuinen.[11] Jozef maakte hun duidelijk dat wat die goede daad, die hun ten deel gevallenwas, betreft ze inderdaad gelijk hadden;[12] 'want zo heeft mijn vrouw precies jegens hen gehandeld;[13] maar, dat zij ons voor goden houden, geeft u, grote en rijke heren van de stadeen slecht getuigenis![14] Want daarin zit opgesloten dat het gepeupel u voor zeer meedogenloos houdt,want in u zien ze kennelijk niets goddelijks![15] Als u doet zoals mijn vrouw deed, en wat mijn hele huis pleegt te doen, danzal het volk wel gauw ophouden met de bewoners van mijn huis voor goden tedoen doorgaan![16] Toen die grote en rijke heren van de stad nu Jozefs rake toespraak haddenaangehoord, schaamden zij zich zeer en dropen af.

Page 349: De Jeugd Van Jezus

349

[17] Intussen waren zij er wel van overtuigd geraakt, dat Jozef een bijzonder wijsen edel mens was, maar toch zeker geen god.[18] Sedertdien werd Jozefs huis verder met rust gelaten.[19] Zijn gezin bleef hier dan ook ongestoord nog een half jaar wonen, terwijliedereen hen achtte en waardeerde.[20] Het Kindje deed in deze tijd ook geen wonderen meer, zodat een ieder heelnatuurlijk leven kon. Jonatha echter was in die tijd meer bij Jozef te gast dan dat hijthuis was; het was voor hem hier zijn heerlijkste verblijfplaats!

Hoofdstuk 257: De dood van Herodes. Archelaüs wordt koning. De engel desHeren draagt Jozef op naar het land Israël terug te keren. Wonderbaarlijkereisuitrusting. Jozef geeft alles over aan Jonatha en verzoekt hem om hen nate komen. Het afscheid

[1] Omstreeks dezelfde tijd stierf Herodes, de kindermoordenaar, die door zijnzoon Archelaüs werd opgevolgd.[2] Het was Jacob, die dit aan Jozef en Maria mededeelde.[3] Maar Jozef zei tegen Jacob: 'Niet dat wij je niet zouden geloven, maar wat voorveranderingen moet dat voor mij meebrengen?'[4] 'Dat laatste, vader, heeft de Heer mij niet opgedragen u mede te delen;[5] maar, zoals de Heer nog steeds tot u gesproken heeft door de mond van eenengel, zo zal Hij dat ook ditmaal doen.[6] Want zou het niet in strijd zijn met de goddelijke orde, indien een zoon aan zijnvader zou wijzen welke weg te gaan!?'[7] Jozef zei nu: 'Dus jij denkt dat de Heer dat zal doen?'[8] Jacob antwoordde: 'Vader, zo heb ik het zojuist in mijn binnenste vernomen:[9] "Deze nacht nog zal Ik je in een heldere droom Mijn Engel zenden; hij zal jeMijn wil bekend maken,[10] en zoals die het je zal aanzeggen, zo moet je overeenkomstig diens woordendan direct handelen"!'[11] Toen Jozef dit van Jacob vernomen had, ging hij naar buiten om tot God tebidden, waarbij hij Hem dankte voor deze mededeling vooraf door de mond vanzijn zoon Jacob.[12] Jozef bad langdurig en volhardend; pas na drie uren ging hij terug naar huisom te rusten.[13] Toen hij nu zo op zijn bed lag te slapen en zijn vermoeide ledematen rustgunde, verscheen hem in een droom de Engel des Heren, die tot hem zei:[14] 'Sta op, neem het Kind en Zijn moeder mee, en trek met hen naar het landIsraël; want zij, die het Kind naar het leven stonden, zijn gestorven!'[15] Toen Jozef dit vernomen had, stond hij dadelijk op en stelde hij Maria ervanop de hoogte.[16] Deze zei: 'De wil des Heren geschiede altijd en in eeuwigheid![17] Maar je spreekt slechts over ons drieën? Moeten jouw kinderen hierachterblijven?'

Page 350: De Jeugd Van Jezus

350

[18] Jozef sprak: 'Wel nee, volstrekt niet; wat de engel tegen mij zei, geldtuiteraard voor heel mijn gezin![19] Op deze wijze sprak de Heer immers vaak tot de profeten, als ging hetuitsluitend over hen.[20] niettemin ging het in die toespraken van de Heer altijd over heel het Volk!'[21] Dit werd door iedereen begrepen, zodat de zonen vlug naar buiten gingen omalles voor het vertrek klaar te maken.[22] Stomverbaasd kwamen zij echter weer terug; want alles stond al voor hetvertrek gereed: er stond voor ieder afzonderlijk een ezel klaar, bepakt met alles,wat je op reis maar kunt nodig hebben.[23] Jozef droeg alle staande en onroerende zaken over aan Jonatha, die daar dienacht logeerde, hij zegende hem en bezwoer hem over een jaar naar Nazareth tekomen.[24] Ook het Kindje zegende hem en kuste hem. Jonatha weende vanwege ditplotselinge vertrek.[25] De zon was nog lang niet opgegaan, toen Jozef en de zijnen de lastdierenbestegen en landinwaarts wegtrokken.

Hoofdstuk 258: Na een bezwaarlijke reis komt de Heilige Familie in hetvader-land aan. Maria montert de angstige Jozef op. Bevel van de Heer omnaar Nazareth te trekken. De aankomst aldaar

[1] Na tien zeer vermoeiende reisdagen kwamen Jozef en de zijnen behouden inhet land van Israël aan, en hielden een rustpauze op een berg bij een paar mensendie daar woonden en van veeteelt leefden.[2] Hier won Jozef over zijn vaderland zoveel mogelijk inlichtingen in.[3] Toen hij nu van die mensen hoorde dat Archelaüs zijn vader Herodes wasopgevolgd,[4] en dat die nog wreder dan zijn vader zou zijn, werden Jozef en al de zijnen doorgrote angst bevangen.[5] Hij overwoog alom terug te keren en opnieuw naar Egypte te trekken, of andersnaar Tyrus.[6] Want hoewel hij reeds in Egypte uit Jacobs mond had vernomen dat Archelaüsnu in Jeruzalem regeerde,[7] had hi j nog niet eerder gehoord, dat die nog wreder dan zijn vader zou zijn.[8] Deze boodschap maakte Jozef hier zo angstig, dat hij rechtsomkeert wildemaken.[9] Weliswaar zei Maria nog tegen hem:[10] 'Jozef! De Heer heeft ons immers bevolen om op reis te gaan, waarom zoudenwij dan de mensenkoning Archelaüs meer vrezen dan de Heer?'[11] Jozef antwoordde echter: Ja Maria, lieve, dat vraag je terecht,[12] maar ik weet nu wel dat de wegen des Heren vaak bijzonder duister, moeilijkte begrijpen zijn, en ook weet ik, dat de Heer de Zijnen sedert Abel reeds veelaldoor de dood voert!

Page 351: De Jeugd Van Jezus

351

[13] Daarom ben ik nu dan ook bang, dat de Heer ook mij door de dood wilvoeren.[14] En, hoe meer ik denk aan die wreedheid van de nieuwe koning, des te meergroeit dat angstige vermoeden van mij tot waarschijnlijkheid.[15] Daarom heb ik dan ook besloten om morgenochtend weer om te keren.[16] Als het de Heer dan werkelijk om onze dood te doen is, laat Hij dan lieverleeuwen, tijgers en hyena 's op ons afsturen dan die Archelaüs!'[17] Jozef was dus vastbesloten om weer terug te gaan.[18] Maar 's nachts kwam nu de Geest des Heren Zelf over Jozef in een droom.[19] En nu kreeg Jozef van God Zélf het bevel om naar Nazareth te trekken.[20] Dadelijk stond Jozef nu op en vertrok al heel vroeg.[21] Diezelfde dag nog bereikte hij de plaatsjes van het land van Galilea.[22] En in de avond van diezelfde dag ook kwam hij te Nazareth aan, waar hij zichblijvend vestigde, opdat vervuld zou worden wat de profeet had voorzegd: 'Hij zalNazarener genoemd worden!'

Hoofdstuk 259: Idyllische avondlijke scène op het dakterras van Salome. Dekleine karavaan door Cornelius ontdekt

[1] Maar waar in Nazareth vestigde Jozef zich nu? Waar steeg hij af? Waar ging hijbinnen?[2] In de eerste hoofdstukken, waarin van Jozefs vertrek van Bethlehem naarEgypte sprake was, is verteld, hoe Jozef de rijke Salome te Bethlehem hadgevraagd om de pacht van zijn hoeve bij Nazareth voor hem te verlengen.[3] Heeft Salome dat gedaan? Ja, dat had zij gedaan; maar zij deed niet slechts watJozef wilde, maar zij heeft die pachthoeve zelfs aangekocht, en wel met eentweeledige bedoeling:[4] ten eerste om, ingeval Jozef, of een van diens kinderen ooit zou terugkeren, diedan in het vrije bezit daarvan te stellen,[5] of anders deze voor haar zo heilige hoeve als een aandenken aan de HeiligeFamilie zelf te behouden.[6] Zij hield deze hof namelijk voor een zo voornaam heiligdom, dat zij zichzelfniet waardig achtte daarin te gaan wonen of nog minder er huurders in te nemen.[7] Maar om niettemin in de na-bijheid van deze bezitting te kunnen leven, kochtzij er een belendende akker bij, waarop zij een aardig huisje liet bouwen, waarin zijzelf met haar bedienden ging wonen, en waar zij ook meermalen door Corneliuswerd bezocht.[8] Nu wilde het toeval dat Cornelius op de terugtocht van een dienstreis Salomeeen bezoek bracht, juist op de dag dat Jozef in Nazareth terugkeerde![9] Het was een heerlijke avond met volle maan, en er was geen wolkje aan delucht.[10] Omdat het zo'n mooie avond was begaf Salome zich met Cornelius op hetdakterras van haar mooie huisje, dat vrij dicht aan de hoofdweg was gelegen, en

Page 352: De Jeugd Van Jezus

352

dat, op een afstand van ongeveer 140 meter in oostelijke richting, uitzicht bood opJozefs hof.[11] Herhaaldelijk wierpen zij beiden een blik op de voormalige woning van deHeilige Familie, en Cornelius zei dikwijls:[12] 'Salome, ik zie die verschijning in Bethlehem nog steeds levendig voor me, alsin een verrukkelijke uiterst verheven droom, en deze hof herinnert mij daarvoortdurend aan.[13] Maar, die verschijning te Bethlehem was tegelijk van een zo wonderlijkegrootsheid, dat ik er steeds minder van begrijp naargelang ik er meer over nadenk.[14] En Salome zei dan op haar beurt: ' Ja vriend Cornelius, ook ik kan maar nietbegrijpen dat ik bij de grootte van deze gebeurtenissen zelf nog in leven konblijven![15] En dan is er tussen jou en mij ook nog dit verschil, dat ik, zonder er iets tegente kunnen doen, voortdurend dat Kind in mijn hart moet aanbidden!,[16] terwijl jij die hele geschiedenis alleen maar kunt zien als een buitengewoonverheven gebeurtenis.[17] Ik heb dan ook al vaker het idee gehad dat als die familie hier ooit nog eenszou terugkeren, ik het van pure zaligheid zou besterven![18] Stel toch eens, dat zij daar tegenover mij zouden wonen, in die hof, mijn God,wat voor gevoelens zou dat in mij losmaken![19] Werkelijk voor mij zou dat dan op dit dakterras de hemel der hemelenbetekenen.[20] En Cornelius zei: ' Ja, je hebt gelijk, ook voor mij zou dat een ideaal zijn![21] Maar, stel nu eens het geval, dat die allerverhevenste godenfamilie hierheenzou komen, en wij hen uit de verte reeds zouden herkennen, wat zouden we dan numoeten doen?'[22] Salome sprak: '0 zeg dat niet vriend; ik zou sterven van geluk!,[23] Terwijl die twee zich op deze, Gode welgevallige wijze daar op dat dakterrasbezighielden, het was inmiddels al tamelijk laat geworden,[24] bemerkte Cornelius op een afstand van zo'n vierhonderd meter een stelreizigers je zou het een kleine karavaan kunnen noemen en zei tegen Salome:[25] 'Kijk daar eens, zo laat op de avond nog, een groep trekkende reizigers.Zouden het Grieken zijn, of joden misschien?[26] Salome, wat zou jij nu doen als dat nu eens die heilige familie zou zijn?'[27] Salome schrok van die vraag en zei: 'Ik smeek je: spreek niet steeds over datonderwerp; je moet in mij niet alsmaar wensen oproepen, die toch niet kunnenworden vervuld![28] Wat zou jijzelf wel doen op zo'n toppunt van zaligheid?'[29] Cornelius antwoordde: 'Nu, eerlijk gezegd zou ik er dan ook slecht aan toezijn! Maar kijk eens, de karavaan houdt stil en ik zie een van hun mensenregelrecht op ons afkomen! Kom, laten we gaan kijken wie dat is!'[30] Ze gingen die man dus tegemoet. Nu was die man een van Jozefs zonen, diemet een kruik naar hun huis toekwam om water te vragen.[31] Zij herkenden hem echter beiden niet; dat wilde de Heer namelijk zo omwillevan hun welzijn.

Page 353: De Jeugd Van Jezus

353

Hoofdstuk 260: Joël stelt vast dat ze reeds vlak bij hun oude tehuis zijn. Jozefwil met de zijnen in de open lucht overnachten. De zonen van Jozef gaan opzoek naar hout en vuur en belanden weer bij Salome

[1] Toen Joël water had geput, vroeg hij beiden hoe ver het nog was naar Nazareth.[2] Cornelius antwoordde: 'Kijk dáár vriend, dan zul je de stadsmuren noggemakkelijk gewaar worden![3] Een kind zou het in een kwartiertje kunnen lopen; praktisch gesproken ben jedus al in Nazareth.'[4] Joël bedankte voor de inlichtingen en liep met zijn waterkruik terug naar zijngezelschap.[5] Toen hij daar was aangekomen, vroeg Jozef hem onmiddellijk welkeinlichtingen hij bij dat huisje gekregen had.[6] Joël zei: 'Een vrouwen een man deden heel vriendelijk tegen mij. Ze hebbenwater gegeven en mij verteld, dat we hier al voor de stad Nazareth staan.[7] Ik zou zo denken dat, als dat de stad is, dat we dan beslist niet ver van onzepachthoeve kunnen zijn.'[8] Jozef antwoordde: 'Beste jongen, daar heb je wel gelijk in,[9] maar weet jij, wiens eigendom die nu na drie jaren is?[10] Zouden we in onze voormalige woning terecht kunnen?[11] Daarom zullen we hier weer onder de blote hemel moeten overnachten, dankunnen we morgen trachten uit te vinden waar we ons zullen kunnen vestigen.[12] Maar ga nu eerst eens met je broers op zoek naar wat hout en vuur![13] Het is hier boven in dit bergdal tamelijk fris; we moeten daarom een vuurtjestoken, dan kunnen we ons daarbij een beetje warmen!'[14] De vier jongens gingen nu nog eens naar hetzelfde huisje toe, waar zij hettweetal nog op vonden.[15] Zij deelden Salome hun verzoek mee en vroegen haar om wat hout en omvuur.[16] Zowel Salome als Cornelius vroegen nu, wat voor lieden zij dan eigenlijk welwaren, of ze wel te vertrouwen waren.[17] De jongens zeiden: 'Wij komen uit Egypte; we zijn de eerlijkste mensen vande wereld.[18] Het is onze bedoeling hier in Nazareth een woning te kopen.[19] Van afkomst zijn we namelijk zelf Nazareners; door omstandigheden warenwe echter gedwongen drie jaren in Egypte door te brengen.[20] Nu die omstandigheden zijn opgeheven, zijn we weer terug om hier opnieuween woning te zoeken.[21] Toen de beide vragenstellers dit hoorden, gaven zij hun dadelijk een flinkepartij hout en ook vuur, en de zoons brachten dat naar Jozef.[22] Jozef liet het hout direct aansteken, zodat ieder zich bij het vuur kon warmen.

Page 354: De Jeugd Van Jezus

354

Hoofdstuk 261: De vermoedens van Salome en Cornelius over de kleinekaravaan. Salome door de hernieuwde kennismaking overrompeld

[1] Salome en Cornelius begonnen nu echter koortsachtig na te denken over dit uitEgypte afkomstige reisgezelschap.[2] Cornelius zei: 'Deze vier mannen zien er nog niet oud uit, en, als ik het goedheb gezien, lijken ze veel op de zoons van die wonderbaarlijke man, met wie wij inBethlehem beiden van doen hadden.[3] Ook hun uitspraak is typisch Nazareens![4] Zeg, geachte vriendin, die wonderbaarlijke man hij heette Jozef is immers naaralle waarschijnlijkheid ook naar Egypte geëmigreerd; dat heb ik althans uit de briefvan mijn broer uit Tyrus begrepen.[5] Stel nu eens dat dit dezelfde Jozef zou zijn?[6] Moeten we eigenlijk niet eens naar die lieden toegaan om ze eens goed tebekijken! Het zou toch kunnen, dat het de bewuste mensen zijn![7] Moeten wij hen in dat geval niet onmiddellijk zo gastvrij mogelijk ontvangen?'[8] Toen Salome deze veronderstelling beluisterde, viel zij bijna flauw vanverrukking en zei:[9] 'Ja vriend, je zult wel gelijk hebben, het zal wel zo zijn; dat is ongetwijfeld dieheilige familie![10] Mijn personeel moet onmiddellijk opstaan en met ons mee naar hun rustplaatsgaan!'[11] Salome ging dus haar personeel wekken.[12] Een half uur later was in Salome's huis iedereen in actie.[13] Toen dan alles klaar was zei Cornelius tegen Salome:[14] 'Laten we nu maar gaan zien wie er achter deze familie schuilgaat!'[15] Salome riep nu iedereen in huis bij elkaar en heel dat gezelschap trok dus naarde plek, waar Jozef en de zijnen bij een getemperd vuurtje lagen te rusten.[16] Toen zij daar aankwamen merkte Cornelius op:[17] 'Salome, kijk eens naast het vuur, is dat niet de jeugdige Maria, Jozefs vrouwmet haar kindje?[18] En die oude man daar, zeg eens, is dat niet Jozef, die wonderbaarlijke man,die we in Bethlehem hebben leren kennen?!'[19] Nu sperde Salome haar ogen wijd open en staarde aandachtig in die richting,en de een na de ander herkende zij degenen, die Cornelius haar aanwees.[20] Maar nu was het dan ook gebeurd met Salome! Ze viel in onmacht; Corneliushad de grootste moeite om zijn gezellin weer bij te brengen.

Hoofdstuk 262: Begroeting van het gezelschap door Cornelius en Salome. Devermoeide reizigers trekken hun oude huis weer binnen

[1] Toen Salome uit haar verrukking was bijgekomen, zei ze tegen Cornelius:[2] 'Vergun mij nog een ogenblikje rust, beste vriend, dan zal ik naar hen toegaan,en deze heilige familie mededelen dat ik hun hof voor hen heb behouden!'

Page 355: De Jeugd Van Jezus

355

[3] Maar Cornelius zei: 'Weet je wat: als jij je nog te zwak voelt, laat mij dannamens jou naar hen toe gaan om hen mede te delen wat je voor hen hebt gedaan![4] Want we moeten nu geen tijd verloren laten gaan. Deze voorname reizigerszullen wel erg moe zijn en hebben echt behoefte aan een goed onderkomen, nudirect; Iaat mij dus maar onmiddellijk in jouw plaats gaan.'[5] Toen Salome Cornelius aldus hoorde aandringen zei ze:[6] 'Vriend, je hebt gelijk; maar ik ben al weer opgeknapt en ga nu dusonmiddellijk met je mee naar hen toe.'[7] Aldus besloten zijnde, gingen ze beiden naar het groepje toe.[8] Cornelius nam het woord en zei: 'God, de Heer van Israël is met u, zoals ookmet mij en met mijn gezellin Salome![9] Het is mij gegeven U te herkennen, er is geen twijfel meer mogelijk of U, oudebrave man, dezelfde Jozef bent met Uw jeugdige vrouw Maria, die drie jarengeleden naar Egypte bent uitgeweken voor de vervolging door Herodes.[10] Daarom ben ik onmiddellijk hierheen gesneld om U mijn hulp aan te biedenen binnen te leiden in Uw eigendom.'[11] Toen Jozef dit van Cornelius hoorde, stond hij op en vroeg hem:[12] 'Goede man, wie moogt U dan wel zijn, dat U mij zoiets kunt mededelen?[13] Als u mij uw naam noemt, ga ik direct met u mee!'[14] Cornelius sprak: 'Hoogeerwaarde grijsaard! Ik ben de stadhouder vanJeruzalem,[15] mijn naam is Cornelius. Ik ben dezelfde, die U te Bethlehem een kleinevriendendienst mocht bewijzen.[16] U mag nu verder nergens meer zorg over hebben, want U moet weten dat dezevriendin van mij, Salome uit Bethlehem, Uw opdracht precies heeft uitgevoerd![17] Nu stortte Salome zich aan de voeten van Jozef en sprak met trillende stem:[18] 'Wat een vreugde voor mij, arme zondares, dat mijn onwaardige ogen Umogen terugzien![19] O, komt U toch mee, komt U mee naar Uw huis. Want mijn huis is eendergelijke genade onwaardig![20] Tot tranen toe ontroerd nu, zei Jozef:[21] 'O grote God en Vader, wat zijt Gij goed! U leidt de vermoeide reiziger steedsnaar de allerbeste bestemming!'[22] Nu omhelsde hij zowel Cornelius als Salome, waarna hij meteen met henmeeging naar zijn hoeve.

Hoofdstuk 263: Salome draagt huis en hof in uitstekende toestand aan Jozefover . Jozef in verlegenheid. Deemoed en liefde van Salome. Een heerlijkgetuigenis over de Heer. Een woord van de Heer over de liefde

[1] Het personeel van Salome en de staf van Cornelius samen met Salome enCornelius zelf, hielpen nu bij het overbrengen van alle bagage.[2] Daarna leidde Salome het gezelschap binnen in de goed ingerichte kamers vanhet huis.

Page 356: De Jeugd Van Jezus

356

[3] Jozef verwonderde zich over de zeer grote zindelijkheid die het huis vervulde.[4] De bedden waren of nieuw of gereinigd, terwijl zelfs de stal zeer doelmatig wasingericht.[5] Jozef stelde vast dat Salome werkelijk voortreffelijk voor hem had gezorgd.[6] Maar daarna vroeg hij aan Salome: 'Lieve vriendin, je ziet toch wel dat ik armben en niet in het bezit van enig vermogen! Hoe zal ik je dit ooit kunnenvergoeden?'[7] Deze vraag van Jozef beantwoordde Salome met tranen in de ogen:[8] 'Maar beste vriend, wat zou ik dan wel het mijne mogen noemen op dezewereld, dat ik niet ontvangen zou hebben van Hem, Die nu op de arm van Zijnlieflijke moeder rust?[9] Ik heb het toch onmiskenbaar zeker van Hem ontvangen, Die zo wonderbaarlijkbij U verblijf houdt. Hoe zou ik dan iets het mijne kunnen noemen, dat al van alleeeuwigheid van Hem was, Die bij U is?[10] O neen, de Heer, de Heilige van Eeuwigheid, kwam niet tot ons, armezondaars, als kwam Hij in den vreemde,[11] maar Hij kwam immers in Zijn eigendom van eeuwigheid; wij kunnen Hemdus niets geven![12] Wij kunnen Hem hoog-stens Zijn Eigendom aanreiken en dat dan nog slechtsvoor zover Hij ons daar de kracht voor geeft.[13] Zo gezien is elke vermeende schuld van U aan mij dus een eeuwigmisverstand, want ik ben reeds voor alle eeuwigheid beloond, doordat ik voor Umag zorgen, de hoogst denkbare roeping![14] En dat nog te meer, omdat ik met alle kracht van mijn ver-mogen aanvoel, datjuist ik beslist de alleronwaardigste ben om deze roeping te mogen vervullen!'[15] Op dit moment werd het Salome onmogelijk om verder te spreken; ze weendestilletjes van gelukzalige liefde.[16] Maar nu werd het Kindje wakker en Het was dadelijk bijzonder levendig.[17] Toen Het Zich op de schoot van Maria helemaal overeind had gewerkt, keekHet Salome en Cornelius allerliefst aan en zei:[18] 'Salome lief en ook jij, Cornelius, terwijl Ik sliep heeft jullie grote liefde Mijuit Mijn slaap gewekt.[19] Werkelijk, dat is fijn en aangenaam; en zo moet het eeuwig blijven![20] Van nu af wil Ik voor iedereen slapen in Mijn oerwezen, maar zij, die tot Mijzullen komen met een liefde als die van jullie; zij zullen Mij voor zichzelf vooreeuwig wakker houden![21] Ga nu gerust slapen Salome, als je Mij morgen maar een goed ontbijt brengt!'[22] Salome was helemaal verrukt, toen zij de Heer voor het eerst zo hoordespreken. Nu loofden en prezen alle aanwezigen God, en gingen ter ruste.

Hoofdstuk 264: Salome nodigt Jozefs gezin uit aan het ontbijt. Hetvoorkeurs-gerecht van het Kindje. Liefdesgeluk van Salome en het Kindje

Page 357: De Jeugd Van Jezus

357

[1] De volgende morgen was in bei-de huizen iedereen al vroeg op de been.Salome was in haar keuken bezig met de bereiding van een goed ontbijt, bestaandeuit honingkoek, een fijne visbouillon en een aantal fijne vissoorten,[2] waarvan de forellen, die men daar in de bergbeken in groten getale kon vangen,wel de belangrijkste waren.[3] Toen ze het ontbijt klaar had, repte Salome zich naar het huis van Jozef, waarze Jozef en al de zijnen vroeg bij haar te komen ontbijten.[4] Jozef sprak: 'Maar lieve vriendin toch, waarom haal je je om mijnentwille nutoch zoveel onkosten op je hals?[5] Mijn zoons zijn namelijk in de keuken ook al bezig met het klaarmaken van eenontbijt.[6] Je had dus in je betoon van gastvrijheid tegenover ons niet zo bezorgdbehoeven te zijn!'[7] Maar Salome antwoordde : 'Beste vriend, versmaadt U toch alstublieft niet watUw dienstmaagd voor U wil doen; komt dus maar mee!'[8] Dit ontroerde Jozefheel erg; hij riep dus zijn gezin bijeen en vervolgens gingenze allemaal met Salome mee om in haar huis te ontbijten.[9] Op de drempel van de voordeur wachtte Cornelius hen op en heette hen zeerhartelijk welkom.[10] Nu Jozef zijn vriend Cornelius bij daglicht weer helemaal kon herkennen,deed hem dit buitengewoon veel plezier.[11] Ze gingen nu allemaal de mooie eetkamer binnen, waar het ontbijt al op degasten stond te wachten.[12] Toen het Kindje de vissen op tafel zag staan, lachte Het, liep naar Salome, enzei tegen haar:[13] 'Wie heeft je verteld, dat Ik zo graag vis eet?[14] Je hebt Mij daarmee wel een groot plezier gedaan, want dat is Mijnlievelingsgerecht bij uit-stek![15] Ik houd ook wel van honingkoeken en van visbouillon met wittebrood,[16] maar toch houd Ik meer van vis, dan van alle andere gerechten.[17] Ik vind het prachtig dat je zo goed voor Mij gezorgd hebt, en Ik ben dan ookal echt veel van je gaan houden!'[18] Door deze kinderlijke lofrede was Salome zo aangenaam getroffen dat zeervan huilen moest.[19] Maar nu zei het Kindje: 'Salome, als je zo heel erg gelukkig bent, begin jesteeds te huilen;[20] maar je mag best weten, dat Ik dat huilen helemaal niet zo leuk vind! Je moetdus niet steeds huilen als je je gelukkig voelt, dan zal Ik nog meer van je gaanhouden![21] Weet je, om die vis te eten zou Ik het liefst op jouw schoot willen zitten,[22] maar eigenlijk durf Ik niet, omdat je dan waarschijnlijk van puur geluk te veelzou moeten huilen!'[23] Nu vermande Salome zich zoveel ze kon, en zei tegen het Kindje:[24] 'O Heer, wie is er dan in staat U zo te zien, zonder daarbij tranen in zijn ogente krijgen?'

Page 358: De Jeugd Van Jezus

358

[25] Het Kindje zei nu: 'Kijk maar naar Mijn broers, die zien Mij ook dagelijks, entoch huilen die niet, als ze Mij zien.'[26] Nu kwam Salome weer tot rust, zodat ze allen aan tafel konden gaan, waarbijhet Kindje Zich op Salome's schoot zette!

Hoofdstuk 265: Op zijn vraag krijgt Jozef van Cornelius een geruststellendant-woord over koning Archelaüs. Cornelius krijgt van Jozef familieinformatie, namelijk over zijn broer Cyrenius. Cornelius' blijdschap enerkentelijkheid

[1] Na het ontbijt onderhield Jozef zich met Cornelius over Archelaüs, de koning;hij vroeg hem precies wat hij voor een man was en hoe hij regeerde.[2] Cornelius antwoordde Jozef: 'Hooggeachte vriend en Heer, als ik en mijnbroeder Cyrenius hem niet in toom zouden houden, dan zou hij nog tienmaalwreder zijn, dan zijn vader geweest is![3] Maar, wij hebben zijn macht op goede gronden sterk beknot, zodat hij nietanders mag doen dan belasting heffen, en dat dan ook nog slechts volgens onzemaatstaven.[4] En in gevallen, waarin belastingplichtigen om wat voor reden dan ook zoudenweigeren om die belasting te voldoen, is hij verplicht zich tot ons te wenden.[5] Als hij zich daar niet aan houden zou, kunnen wij hem op elke willekeurige daghet afzettingsdecreet van de keizer, dat ik altijd onder mij heb, overhandigen, enhem dan tegelijk vogelvrij verklaren voor heel het volk.[6] Je hebt dus van deze koning niet het minste te vrezen,[7] want het is hem beslist niet geraden ook maar in het minst tegen de bestaandevoorschriften in te gaan,[8] anders is hij morgen geen koning meer, maar een vogelvrije, verbannen slaafvan Rome![9] Ik dacht zo, vriend, dat je het hiermee kunt doen om gerust te zijn![10] Ik ben nu stadhouder van Jeruzalem en mijn broeder Cyrenius is zoiets alsonderkeizer van Azië en Afrika, en wij zijn jouw vrienden![11] Een betere waarborg, dacht ik wereldlijk gesproken is er voor veiligheid vaneen mens in een land niet denkbaar.[12] En dan woont bovendien jullie allergrootste garantie voor veiligheid en rustnog in jullie eigen huis ook![13] Je kunt nu dus volkomen gerust zijn en ook kun je je mij bekendekunstvaardigheden zonder enige vrees of schroom weer gaan uitoefenen.[14] En wat belastingen betreft, zal ik je wel in een schaal brengen, die je geen pijnzal doen!'[15] Toen Jozef dit van Cornelius hoorde, keerde zijn opgewektheid volledig terugen werd hij weer blij en vrolijk.[16] Nu pas ontdekte Cornelius de vijf meisjes van Cyrenius en ook Eudokia, diehem heel bekend voorkwam, maar die hij desondanks hier niet herkende.[17] Daarom vroeg hij Jozef dan ook hoe het met deze personen zat.

Page 359: De Jeugd Van Jezus

359

[18] Jozef stelde hem nu volkomen waarheidsgetrouwen zonder enig voorbehoudof geheim doenerij daarover volledig op de hoogte.[19] Toen Cornelius hieruit kon afleiden hoe bijzonder nauw devriendschapsbetrekkingen tussen Jozef en zijn broeder Cyrenius waren, en hoeonbaatzuchtig, bleek hij hoogst aangenaam verrast.[20] Hij was hier uitermate verheugd over en hij kuste Jozef wel honderd maal!Daarna riep hij de kinderen van zijn broeder bij zich, die hij liefkoosde eneveneens kuste.[21] Vervolgens zei hij tegen Jozef: 'Nu je dan zo met mijn broeder blijkt te staanben je tevens voor altijd van belasting vrijgesteld, net als alle burgers van Rome.Vandaag nog zal ik de keizerlijke brief van vrijdom op je huis bevestigen!' Tottranen toe bewogen was Jozef hierdoor, en iedereen weende mee, zo blij waren ze.

Hoofdstuk 266: Vraag van Cornelius, of Cyrenius wel al op de hoogte was methet vertrek van Jozef uit Egypte. Jozefs verstandige antwoord. Cornelius geeftJozef uitleg over het Romeinse geheimschrift

[1] Hierna vroeg Cornelius aan Jozef of Cyrenius wel op de hoogte was gesteldvan Jozefs vertrek uit Egypte.[2] En, in geval hij dat niet wist, of hij dan niet onmiddellijk volledig om politiekeredenen op de hoogte gebracht zou moeten worden.[3] Jozef zei hem: 'Vriend, tegenover uw broeder moet ge maar naar eigen inzichthandelen;[4] alleen hierom zou ik willen verzoeken: zeg hem dat hij alsjeblieft niet al tegauw bij ons op bezoek moet komen![5] En. mocht hij dan al perse willen komen, laat hem dan heimelijk komen, zodatniemand iets merkt van zijn komst![6] Verkeerde aandacht mag mijn huis beslist niet trekken, dat zou voor mij envoor het Kindje schadelijk kunnen zijn, en het zou ook storend werken voor degod-delijke rust in mijn huis.'[7] Toen hij dit van Jozef hoorde, zei Cornelius:[8] 'Daar kun je gerust op vertrouwen, waarde vriend; wij Romeinen zijn namelijkmeesters in het streng incognito reizen![9] Als ik morgen in Jeruzalem zal zijn, is het mijn eerste taak om, door middelvan een geheime missive, aan mijn broeder mee te delen dat jij nu hier bent.[10] Als het erop aan kwam, zou ik zelfs Archelaüs met zo'n schrijven naar mijnbroeder durven sturen, want hij zou nooit kunnen weten wat erin staat, zelfs niet alware het niet verzegeld!'[11] Nu vroeg jozef aan Cornelius hoe een dergelijk geheimschrift dan welmogelijk was.[12] 'Niets gemakkelijker dan dat, beste vriend,' antwoordde Cornelius.[13] 'Kijk, je neemt een lange strook perkament, niet breder dan een vinger dik.[14] Die strook wind je dan als een slang rondom een ronde staaf, zo, dat de randenervan precies tegen elkaar aansluiten.

Page 360: De Jeugd Van Jezus

360

[15] Als dan die strook om die ronde staaf gewonden is, dan schrijf je in delengterichting van die staaf over alle windsels van het perkament heen je geheim.[16] Cyrenius heeft net zo'n staaf als ik, precies even dik.[17] Als ik mijn schrijven nu klaar heb, dan rol ik het van mijn staaf af, en zend hetopenlijk via een willekeurig iemand naar mijn broeder .[18] Geen mens is in staat om zonder zo'n zelfde staaf de inhoud van een dergelijkschrijven te ontcijferen.[19] Hij kan namelijk op die strook niets anders ontdekken, dan wat losse letters,hoogstens lettergrepen, waaruit hij beslist nooit kan ontcijferen wat er op diestrook staat. Heb je dat tot zover begrepen Jozef?'[20] 'Ja volledig, beste broeder,' zei Jozef.[21] 'Volgens die methode mag je wat mij betreft aan je broeder schrijven; op diemanier zal wel niemand het geheim kunnen ontcijferen!'[22] Vervolgens wendde Cornelius zich tot Eudokia en besprak met haar allerleiverschillende zaken.

Hoofdstuk 267: Cornelius doet navraag naar de wondermacht van het Kindje.Jozef verwijst hem naar Diens spreekwijze. Het Kindje spreekt opindrukwekkende wijze tot Cornelius

[1] Nadat Cornelius nu ook met Eudokia alles wat hij te weten nodig achtte,voldoende had doorgesproken[2] en daaruit begreep, dat wat zij had gezegd volledig in overeenstemming wasmet hetgeen in de brief van zijn broeder had gestaan,[3] richtte hij zich opnieuw tot Jozef, zeggend:[4] 'Hooggeachte vriend, ik ben nu wel helemaal volledig van alles op de hoogte .[5] Ik zal je dan ook niet gaan vragen waarom je Egypte weer hebt verlaten,niettegenstaande je daar uitstekend verzorgd was.[6] Want ik weet, dat je niets doet dan alleen dat, wat je door God wordtopgedragen.[7] En, omdat je precies pleegt te handelen in overeenstemming met de Wil vanGod, daarom is je handel en wandel altijd juist en gerecht tegenover God en dehele wereld, die net als ik rechtschapen denkt en wil en handelt![8] Toch wil ik, voordat ik naar Jeruzalem vertrek, nog een ding aan Je vragen.[9] En dat ene ding bestaat hierin: Weet je, nog altijd staan de wonderlijkeverschijningen, welke bij de geboorte van je Kind plaatsvonden mij levendig als dedag van gisteren voor ogen![10] En nu moet ik merken, dat dit wonderbaarlijke karakter van Hem volledigverloren schijnt te zijn gegaan; hoe moet ik dat opvatten? Kun je mij dat zeggen?'[11] Jozef gaf ten antwoord: 'Maar vriend toch, wat een vreemde vraag van je?[12] Heb je dan zojuist het Kind je niet met Salome horen spreken?[13] Spreken dan soms alle kinderen van die leeftijd met zo diepe wijsheid?[14] Vind je dergelijke taal uit de mond van een driejarig kind dan niet net zowonderlijk als die wonderlijke verschijnselen bij de geboorte te Bethlehem?'

Page 361: De Jeugd Van Jezus

361

[15] Cornelius zei nu: 'Daarin moge je gelijk hebben, maar toch is een wonderzoals dit voor mij niets nieuws.[16] Te Rome heb ik namelijk niet zelden kinderen van een jaar oud, wier geboortevolkomen normaal was verlopen, ook reeds verbazend vlot horen spreken![17] Wat dat betreft zijn mijn bijzonder hoog gespannen verwachtingen dus helaasniet door je Kindje bevestigd.'[18] Nu kwam het Kindje zelf op Cornelius toegelopen, en zei tegen Hem:[19] 'Cornelius, wees nu maar tevreden met de last, die Ik jou op de schouders hebgeladen,[20] want je zou slechts een berg van graniet moeten worden, als je omwille vanMij een nog zwaardere last zou willen torsen![21] Voor de tijd daartoe rijp is moet je van Mij dus liever niet meer vragen![22] Te juister tijd zal Ik echter beslist voor jou en de hele wereld ruimschootsgenoeg doen!'[23] Toen hij dit vernam, speurde Cornelius niet verder, maar zijn bagage voorvertrek gereed te kort hierna gaf hij opdracht om maken.

Hoofdstuk 268: Cornelius bevestigt de belastingvrijbrief aan Jozefs huis. Hetbelastingsysteem van de Romeinen. Belofte van het Kindje

[1] Binnen een paar uren was Cornelius klaar om te vertrekken, maar voordienging hij eerst nog met Jozef naar diens huis, waar hij overeenkomstig zijn belofteop de voordeur een metalen bordje bevestigde, waarop een afbeelding van dekeizer en de vermelding van al diens namen en titels.[2] Dit bordje was een waarmerk van die vrijdom vanwege de keizer, een vrijbrief,die bevestigt dat de pachtheer van dat land geen rechten kon laten gelden over dathuis.[3] Toen Cornelius daarmee klaar was, nam hij zijn graveerstift, waarmee hij onderhet bordje op de deur in het Latijn de woorden schreef:[4] Tabulam hanc libertatis Romanae secundum judicum Caesaris Augustisuamque voluntatem affigit Cornelius Archidux Hie-rosolymae in plena potestateurbis Romae.* (* Deze Romeinse vrijbrief heeft, op gezag van en overeenkomstigde wil van keizer Augustus, en met volmacht van de stad Rome, Cornelius,stadhouder van Jeruzalem, bevestigd.)[5] Toen Cornelius ook hiermee klaar was, zei hij tegen Jozef:[6] 'Nu, beste vriend, is je huis en je bedrijfsuitoefening vrij van elke belasting, dieArchelaüs je eventueel zou willen opleggen.[7] Alleen de cijnspenning moet je jaarlijks aan Rome voldoen, maar die zul jehopelijk gemakkelijk opzij kunnen leggen.[8] Die cijnspenning kun je óf in Jeruzalem zelf, ofwel ook hier in Nazareth tegeneen ontvangstbewijs voldoen op het kantoor van de keizerlijke belastingen.[9] Hiermede ben je dus gevrijwaard tegen elke vervolging van de kant van depachtkoning; ik raad je echter aan om een traliewerkje over dit bordje te maken,zodat niemand je ervan kan beroven, of mijn handtekening kan wegkrassen.

Page 362: De Jeugd Van Jezus

362

[10] Jozef dankte God de Heer innig voor zoveel genade en hij zegende Corneliusmeerdere malen.[11] Ook het Kindje kwam nog naar Cornelius toe en zei tegen hem:[12] 'Nu moet je ook even naar Mij luisteren; Ik heb je als een grote beloning ietste zeggen:[13] Jij hebt nu aan het huis van Jozef een grote weldaad bewezen ;[14] Iets dergelijks zal ook Ik eenmaal voor jouw gehele huis doen![15] Hoewel dit huis niet het eigendom is van Mijn pleegvader, maar slechts vanSalome, omdat die het heeft gekocht,[16] wil Ik toch in de toekomst aan jouw hele huis veelvuldig vergelden, wat je nuaan dit huis van Salome hebt welgedaan.[17] Je hebt het bewijs van keizerlijke vrijdom eigenhandig aan de huisdeurbevestigd, en met je handtekening bekrachtigd.[18] Zo zal ook Ik dan zelf Mijn geest over jouw huis uitspreiden, waardoor jij deeeuwige vrijheid van Gods hemelen zult verwerven en daarin het onvergankelijkeleven in Mijn Rijk!'[19] Nu tilde Cornelius het Kindje op en kuste Het, terwijl hij over dezeuitzonderlijke belofte van het Kindje niet kon nalaten te glimlachen .[20] Hoe zou hij immers hebben kunnen begrijpen wat het Kindje in zo'ngoddelijke wijsheid tot hem had gezegd?[21] En het Kindje zei: ' Je zult dit pas dan kunnen begrijpen, wanneer Mijn Geestover je zal vaardig worden! ' Hierna ging het Kindje weer terug naar Zijn Jacob.Cornelius maakte zich klaar voor zijn vertrek, en Jozef begon in het huis alles teordenen, zoals het hem het beste uitkwam.

Hoofdstuk 269: Jozef regelt de huisorde en met Maria bespreekt hij een bijfamilieleden en kennissen af te leggen bezoek. Vreemd gedrag enmerkwaardige woorden van het Kindje

[1] Toen Jozef, met daadwerkelijke hulp van Salome die dag alles in zijn huis zogoed mogelijk op orde had gebracht, dankte hij God, blij als hij was weer zo goedte zijn opgenomen in het land zijnér voorouders.[2] De volgende dag echter, nadat hij toezicht en beheer over het huis voor die enedag had overgedragen aan zijn vier oudere zonen, zei hij tegen Maria:[3] 'Maria, zeg trouwe wederhelft, hier in en om de stad hebben wij velefamilieleden en ook nog talrijke goede vrienden en bekenden.[4] Ga je klaarmaken, en ook het Kindje en Jacob, en als je dat wilt, laten dan ookEudokia en de vijf meisjes dat doen,[5] dan zullen we in de loop van de dag aan alle familieleden, vrienden enkennissen, die hier in Nazareth en de omgeving wonen een bezoek gaan brengen,[6] zodat ook zij die vast en zeker over onze afwezigheid getreurd zullen hebbenzich weer over onze aanwezigheid zullen kunnen verheugen![7] Dat zal mij dan tevens de gelegenheid bieden om wellicht ook flink wat werkaan te nemen, om daardoor voor jullie allemaal de kost te verdienen.

Page 363: De Jeugd Van Jezus

363

[8] Maria was met dit voorstel zeer ingenomen, en ze trof terstond de nodigemaatregelen voor dit doel.[9] Alleen het Kind je wilde aanvankelijk niet meegaan. Maar toen dan Zijnmoeder er bij Hem smekend op aandrong, liet Hij Zich aankleden en overhalen ommee te gaan.[10] Maar Het (Kindje) zei er nadrukkelijk bij: 'Ik ga dan wel met jullie mee, maarniemand mag Mij dragen![11] Want als Ik dan al ga, dan zal dat zijn lopend tussen jullie in, en overal heen,waar jullie heen willen gaan![12] En jullie moeten Mij ook niet vragen, waarom Ik dat zo wil, want Ik ben nietvan zins alles te verantwoorden waarom Ik iets zus of zo doe!'[13] Nu zei Maria tegen het Kindje: .O maar als Je echt moe wordt, dan zul Je Jemaar al te graag laten dragen!'[14] Maar het Kindje antwoordde: 'Hebt u daar maar geen zorg over! Want als Ikhet niet wil. dan word Ik nooit moe![15] Alleen als Ik het wil, dan word Ik ook moe, maar dan houdt Mijnvermoeidheid ook tevens een oordeel over de mensen In;[16] want alleen de zonde van de mensen kan Mij ertoe brengen dat Ik moet willenmoe te worden, juist vanwege die zonde van de mensen![17] Maar dit zeg Ik jullie nadrukkelijk: dat niemand van jullie Mij mag verraden![18] Want het is genoeg dat jullie het weten, dat Ik de Heer ben![19] Jullie weten het zonder oordeel, want jullie harten zijn uit de Hemelen.[20] Maar als de mensen dezer aarde het voortijdig zouden vernemen, dan zoudenzij daarop geoordeeld worden en ze zouden moeten sterven![21] Dat is dan ook de reden, waarom Ik niet direct wilde meegaan.[22] Ik moest jullie dat van tevoren meedelen; maar, nu jullie het toch eenmaalweten, wil Ik wel met jullie meegaan.[23] Maar, begrijp Me goed: Ik wil uitsluitend lopen en beslist niet gedragenworden, zodat de aarde aan Mijn voetstappen merken kan, Wie het is, Die nu haaroppervlak betreedt!'[24] leder van hen nam deze woorden goed ter harte, en nu gingen ze dan op wegnaar hun familie, vrienden en kennissen.

Hoofdstuk 270: Het beven van de aarde onder de voetstappen van Jezus jaagtJozef en Maria vrees aan. Uit de stad komende vluchtelingen waarschuwenJozef niet verder te gaan. Door Jacob gerustgesteld trekt Jozef onbevreesd destad binnen

[1] Toen Jozef zich dus met de zijnen op weg begaf, en het Kindje tussen Jozef enMaria voortstapte, voelde het hele gezelschap bij elke voetstap van het Kindje eenduidelijk merkbare trilling van de aarde.[2] Ook Jozef ervoer dit fenomeen af en toe zeer duidelijk, en hij zei tegen Maria:[3] 'Vrouw, merk jij niet hoe de aardbodem onvast wordt en beeft?'[4] Maria antwoordde: 'Nou en of ik dat merk!

Page 364: De Jeugd Van Jezus

364

[5] Als we maar niet onderweg, of ergens in de stad door zo'n lelijk onweer wordenachterhaald, dat zich na een aardbeving herhaaldelijk voordoet![6] Let eens op: dat beven houdt constant aan; zoiets heb ik nog nooitmeegemaakt![7] Daar gaat ongetwijfeld een geweldige storm op volgen!'[8] Jozef antwoordde: 'Weliswaar bemerk ik nog geen enkel wolkje aan de hemel,[9] maar toch zou je best gelijk kunnen hebben.[10] Als dit beven van de aarde niet gauw ophoudt, dan zal het niet eens pluis zijnom de stad binnen te gaan.[11] Toen nu de familie de stad naderde, kwam hen alreeds een massavluchtelingen vanuit de stad tegemoet, die hen waarschuwden de stad liever nietbinnen te gaan.[12] Ze zeiden: 'Vrienden, vanwaar ge ook moogt zijn gekomen, trekt de stad nietbinnen.[13] Er was een half uurtje geleden zo'n hevige beving, dat je er niet zeker vankunt zijn dat niet elke minuut een huis kan instorten!'[14] Nu geraakte Jozef dan toch ook enigszins in twijfel wat hem te doen stond,verdergaan of omkeren?[15] Maar Jacob ging nu naar Jozef toe en zei stilletjes tegen hem:[16] 'Vader, U hoeft niet bang te zijn: deze aardbeving zal niemand ook maar deminste schade toebrengen, noch in de stad, noch ook in de omgeving!'[17] En op hetzelfde moment begreep Jozef nu waardoor dat aardbevenveroorzaakt was.[18] Hij moedigde dan ook meteen al de zijnen aan om toch de stad binnen te gaan.[19] Toen zij die uit de stad gevlucht waren nu zagen dat die grijsaard toch de stadin trok,[20] zeiden ze tegen elkaar: 'Wie kan deze man wel zijn, dat hij geen angst heeftvoor de aardbeving?'[21] Ze gisten er wel wat naar, maar niemand herkende hem.[22] Zij zouden nu eigenlijk ook wel weer de stad in willen gaan,[23] maar toen bij het verdergaan van het Kindje de aarde opnieuw begon te beven,vluchtten ze verder. Jozef trok echter zonder enige vrees met zijn familie verder destad in.

Hoofdstuk 272: Jozef vertelt de bevriende arts over zijn belevenissen.Hartelijk medeleven van de dokter en diens eigen ervaringen. Jozefs ergernisover Archelaüs door het Kind je getemperd

[1] Toen Jozef en zijn gezin hun voeten hadden gewassen en zij het woonvertrekvan de arts binnentraden, waar verscheidene zieken werden behandeld, nam hij metde zijnen plaats en vertelde hij de arts in korte trekken de hoofdzaken over zijnvlucht en de reden daartoe.[2] Toen de arts dit aangehoord had werd hij hevig verontwaardigd over Herodes,maar meer nog over diens nog levende zoon Archelaüs.

Page 365: De Jeugd Van Jezus

365

[3] Hij beschreef deze dwingeland als nog veel erger dan diens vader![4] Jozef zei tegen hem:'Vriend, wat jij mij zojuist over Archelaüs verteld hebt, datheb ik op reis hierheen ook al gehoord.[5] Maar je mag wel weten, dat de Heer voor mij dan reeds heeft gezorgd![6] Want ik bewoon thans een belastingvrij huis, zoals een Romeins burger, en ikheb dus met die dwingeland niets te maken!'[7] Maar de dokter zei hierop: 'Neen vriend, neem mijn huis nu eens; dat bezat ookzo'n keizerlijke vrijdomsbrief;[8] maar kort geleden zijn die belastingbeulen van Archelaüs 's nachts hiergeweest, hebben het bordje van de deur afgescheurd, en de volgende dag hebbenzij op de meest smadelijke wijze bij mij beslag gelegd ![9] Iets dergelijks kan ook jou overkomen; wees dus maar op je hoede![10] Laat mij je dit zeggen: Deze duivel van een koning ontziet niets; en wat hijniet rooft, dat roven dan wel zijn onderpachters en de wegentolgaarders; dat zijn deallerergsten!'[11] Toen Jozef de arts zo hoorde spreken, raakte ook hij vervuld van ergernis overArchelaüs en zei:[12] 'Laat die tiran dat maar eens proberen, ik verzeker je dat het hem dan duur testaan zal komen![13] Ik heb namelijk het erewoord van de stadhouder, dat Archelaüs terstond alseen landverrader zal worden behandeld, als hij het Romeinse privilege niet ontziet!'[14] De dokter zei: 'Broederlief, ik raad je aan: eerder op wat dan ook tevertrouwen dan op dergelijke privileges;[15] want geen vos kan slimmer zijn bij het ontlopen van een strik dan dit Griekseondier![16] Weet je wat hij deed toen ik mij daarover bij het Romeinse hof beklaagde?[17] Hij beschuldigde zijn mandataris onmiddellijk van eigenmachtigheid en liethem in de gevangenis werpen.[18] En toen ik mij vervolgens bij dat hof vervoegde om schadeloosstelling, werdik afgewezen met het bescheid:[19] "Omdat de koning, naar gebleken is, niet deelachtig is aan deze misdaad, is hijook niet aansprakelijk voor schadevergoeding; dat is uitsluitend de eigenmachtighandelende dader .[20] Bij hem thuis heeft men echter niets kunnen terugvinden; de schade treft dusnet als dat bij een gewone roof het geval is de Heer." Ja, ja, zó ben ik afgepoeierd ![21] Het vrijdomsbordje is weliswaar weer aan mijn deur bevestigd, maar voorhoelang, dat zal Archelaüs wel het beste weten!'[22] Toen hij dit alles hoorde werd Jozef werkelijk kwaad; hij wist dan ook nietwat hij daarop zeggen moest. Maar voor hem sprak het Kindje:[23] 'Ach erger je toch niet zo over je onmacht; er is immers nog een Heer en Diekan meer dan Rome!' Dit kalmeerde Jozef. Maar de arts, die het Kindje nog nietkende, die zette wel grote ogen op!

Page 366: De Jeugd Van Jezus

366

Hoofdstuk 273: Verwondering van de arts en diens voorzegging over het wijzeKindje. Antwoord van het Kindje aan Jozef. De arts verwacht de Messias enhet Kindje stelt hem in het gelijk

[1] De arts nam na een poos je weer het woord en zei tegen Jozef:[2] 'Zeg Vriend en Broeder, wat heb je daar in Godsnaam voor een kind'; Hetspreekt nu al zo wijs als een opperpriester als die, met de Thumin en de Urim voorzijn borst, voor het Allerheiligste staat![3] Hij heeft maar een paar woorden gezegd, maar die drongen mij dan ook doormerg en been![4] Je hebt me wel verteld hoe dat Kind de oorzaak was van jullie vlucht naarEgypte en je hebt me wel vluchtig een aantal bijzondere gebeurtenissen bij Diensgeboorte aangeduid,[5] waaruit ik vermoedde dat te zijner tijd uit dit Kind nog een groot profeet zoukunnen groeien als Hij de profetenschool van de Essenen zou volgen.[6] Maar, naar wat ik nu van Hemzelf gehoord heb, heeft Hij die Essenen schoolhelemaal niet eens nodig;[7] want Hij is zo al een eersteklas profeet, zoals een Samuël dat was en een Eliaen Jesaja!'[8] Jozef werd hier ietwat verlegen onder en hij wist niet zo gauw wat hij zijnvriend daarop moest antwoorden.[9] Op dat moment kwam het Kindje echter opnieuw naar Jozef toe en zei hem:[10] 'Laat die dokter nu maar met rust wat zijn geloof betreft; want ook hij is tothet Rijk Gods beroepen, maar te veel op een-maal behoeft hij nu ook weer niet teweten. ,[11] Toen de arts ook dit hoorde, zei hij hevig verbaasd:[12] ' Ja, ja, broeder Jozef, ik had gelijk met wat ik zei![13] Dit is al een profeet, die ons de naderende Messias, Die ons beloofd is zalaankondigen.[14] Hij sprak immers van het Rijk Gods, waartoe ook ik geroepen zal zijn.[15] En nu zie ik tegelijk in, waarom deze kleine Samuël jou zojuist heeft getroostmet een Heer, Die machtiger is dan Rome.[16] Ja, als de Messias komen zal, dan zal het Rome beslist ver-gaan zoals het destad Jericho eenmaal in de tijd van Jozua vergaan is!'[17] Maar nu wierp het Kindje hem tegen: 'Ho ho vriend, wat zegt u daar? Weet udan niet dat er staat geschreven: "Uit Galilea komt geen profeet!"?[18] En als dat zo is, Wie zal Hij dan wel zijn, Die voortspruit uit de stam vanDavid?[19] En Ik kan u wel verzekeren, dat als de Messias komt, dat Die dan geen zwaardtegen Rome zal trekken![20] Hij zal daarentegen slechts Zijn gééstelijk Rijk laten verkondigen door Zijnaardse herauten.'[21] Nu was de arts volledig uit het veld geslagen; na een poosje zei hij echter:'Waarlijk, in jou heeft God Zijn Volk bezocht!'

Page 367: De Jeugd Van Jezus

367

[22] Jozef viel de arts hierin weliswaar bij, maar hij voegde er geen verdereverklaring aan toe.

Hoofdstuk 274: Het Kindje neemt de zieken een vertrouwensproeve af engeneest een aan jicht lijdend meisje

[1] Na dit onderhoud liep het Kindje opgewekt in de kamer rond en vroeg dezieken, die allerlei gebreken hadden, wat hen mankeerde en hoe zij dat haddenopgelopen.[2] De zieken zeiden echter: 'Wel, pittig jochie, dat hebben we de dokter al verteld,die ons daarvoor zal behandelen.[3] Om nu ten overstaan van gasten te gaan bekennen welke zonden aan onzelichamelijke gebreken ten grondslag liggen, dat zou onwelvoegelijk zijn.[4] Ga dus maar naar de arts, dan zal die je wel vertellen wat er is, als dat voor jougeen kwaad kan tenminste!'[5] Nu moest het Kindje lachen en Het zei tegen de zieken:[6] 'Zouden jullie de oorzaken van jullie gebreken ook dan niet willen vertellen, alsIk jullie met zekerheid zou kunnen helpen?'[7] Nu zeiden de zieken: 'O ja, dan wel:[8] maar voor het zover is, zul je nog veel moeten Ieren! Er zal nog heel wat tijdverlopen voordat jij arts zult zijn!'[9] 'Niks hoor,' zei het Kindje, 'Ik ben allang volleerd arts, Ik heb het zelfs zo vergebracht, dat Ik kan genezen van het ene ogenblik op het andere![10] En ik bezweer jullie dat hij, die zich van jullie als eerste aan Mij zaltoevertrouwen, ook als eerste, en wel onmiddellijk zal worden genezen!'[11] Nu was daar ook een meisje van twaalf jaar, dat aan jicht leed, en dat plezierin het Kindje had. Het zei tegen Hem:[12] 'Kom dan maar eens hier-heen, jij kleine dokter; ik wil mij best door jou latengenezen!'[13] Nu liep het Kindje naar het meisje toe en zei tegen haar:[14] 'Omdat jij Mij het eerst hebt geroepen, zul jij de eerste zijn, die gezond wordt.[15] Ik ken namelijk de oorzaak van jouw ziekte, die gezocht moet worden bijdegenen die jou hebben verwekt;[16] maar jij bent vrij van zonden, en daarom zeg Ik je:[17] Sta op en loop, en gedenk Mijner![18] Maar je mag tegen niemand zeggen dat Ik je heb genezen!'[19] En ziet, het twaalfjarige meisje werd op datzelfde ogenblik gezond; het stondop en bewoog zich vrij en zelfstandig in het rond.[20] Toen nu de andere zieken dit zagen, wilden ook zij genezen worden.[21] Maar het Kind je kwam niet aan hun bedden, omdat zij het eerder niet haddengewild.

Page 368: De Jeugd Van Jezus

368

Hoofdstuk 275: De verbazing van de arts en diens deemoedige enverwachtings-volle bekentenis. Het Kindje kalmeert de arts en stelt hem op dehoogte met de allerbeste (Zijn Eigen) geneeswijze. De arts gelooft en wordtver in het rond beroemd. Jozef neemt het genezen meisje in zijn huis op

[1] Toen nu de arts deze wonderbaarlijke genezing van het door hem absoluutongeneeslijk verklaarde meisje zag, werd het hem te machtig.[2] Van pure verbazing kwam hij bijna buiten adem en stamelde tegen Jozef:[3] 'Broeder, ik smeek je, vertrek van hier,[4] want ik krijg hiervan lelijk de schrik te pakken.[5] Je mag best weten dat ik een zondig mens ben, terwijl in jouw Kindje blijkbaarde Geest des He-ren vaardig is.[6] Hoe zou een arme zondaar als ik kunnen stand houden tegen de alziende enalmachtige Geest van de Allerhoogste?!'[7] Toen liep het Kindje naar de arts toe en zei tegen hem:[8] 'Man, doe toch niet zo dwaas nu plotseling bang voor Mij te zijn![9] Wat heb Ik je dan wel voor kwaad gedaan, dat je bang voor Mij zoudt zijn?[10] Denk je soms dat de genezing van dat meisje een wonder was of zoiets?[11] Ik zeg je: niets daarvan! Probeer zelf ook maar eens om op dezelfde manier deandere zieken te behandelen, dan zullen ze beter worden![12] Ga naar hen toe, wek het geloof in hen op, leg hen daarna je handen op, en zezullen terstond genezen.[13] Maar je moet natuurlijk eerst zelf vast vertrouwen dat je hen zo helpen kunt enook zonder mankeren helpen zult!'[14] Toen de arts dit van het Kindje vernam, vatte hij een geweldig vertrouwen op,ging naar de zieken toe en behandelde hen overeenkomstig het advies van hetKindje.[15] En inderdaad, alle zieken werden onmiddellijk gezond. Zij betaalden de artshet tarief, en ze loofden en prezen God, Die aan een mens zo grote machtverleende![16] Hierdoor viel gelukkigerwijze nu tevens het wonderbaarlijke van het Kindje inde ogen der wereld van Hem af.[17] Maar de arts werd door deze gebeurtenis zeer befaamd,[18] zodat van her en der vele zieken naar hem toekwamen, die bij hem genezingvonden.[19] En toen het twaalfjarige meisje zag, dat ook de arts zo wonderbaarlijk kongenezen, dacht het, dat het Kindje het door middel van de arts had gedaan, waarnahet ook de wijsheid van de arts begon te prijzen.[20] Het Kindje maakte daartegen allerminst bezwaar. Het had immers juistdaartoe aan de arts deze kracht verleend, opdat alle verdenking van Hemzelf zouworden afgewenteld.[21] Alleen Jozef sprak tegen het meisje: 'Meisjelief, denk erom dat alle kracht vanBoven komt![22] Jij bent ongetwijfeld zonder werk nu; als je met mij mee naar huis gaat, zul je

Page 369: De Jeugd Van Jezus

369

verzorgd zijn! Zonder dralen sloot het meisje zich bij Jozefs gezelschap aan, enging met hen mee.

Hoofdstuk 276: De heilige familie bij onderwijzer Dumas. Jozef vertelt hemzijn wedervaren. Het Kindje tussen de schoolkinderen van Dumas

[1] Toen Jozef zich na enkele onderonsjes met de dokter over mogelijketimmerwerkzaamheden, weer op weg begaf, begeleidde de arts hem tot aan eenvolgende vriend, een onderwijzer te Nazareth, die Dumas heette.[2] Vandaar keerde de arts terug naar zijn huis, terwijl Jozef bij Dumas binnenging.[3] Deze herkende hem echter niet direct; hij had zich namelijk zijn oude vriendgeheel ontwend.[4] Jozef vroeg hem derhalve, of hij hem echt niet meer herkende.[5] Nu wreef Dumas zich over het voorhoofd en zei:[6] 'Je lijkt wel veel op een zekere Jozef, die hier een jaar of drie geleden inmoeilijkheden zat vanwege een bepaald tempelmeisje,[7] deze overigens zeer rechtschapen kerel moest in diezelfde periode ook naarBethlehem om zich te laten registreren; hij is er bepakt en gezakt heengegaan.[8] Maar wat er verder met hem gebeurd is weet ik niet.[9] Op die mij zeer dierbare man lijk je wel bijzonder sterk, maar die zul je welniet zijn, is het niet?'[10] Jozef antwoordde: 'En als ik nu toch eens dezelfde zou zijn, zou je mij danniet wat timmermanswerk willen toevertrouwen?[11] Je moet namelijk weten dat ik nu weer in mijn oude pachthoeve woon.'[12] Toen Dumas dit van Jozef hoorde, zei hij:[13] 'Ja, nu is het me weer duidelijk: Jij bent het inderdaad, mijn oude vriend enbroeder Jozef![14] Maar om 's hemelswil, waar kom je dan toch vandaan?'[15] Jozef antwoordde hem: 'Broeder, geef mij eerst eens een natte doek omdaarmee mijn voe-ten van het stof te ontdoen, dan zal ik je alles vertellen voorzover nodig!'[16] Dumas liet nu direct een natte doek brengen met een kruik water, waarna hetgehele gezelschap van Jozef zich zijn voeten waste, om vervolgens het leerhuis vanDumas binnen te gaan.[17] Heel in het kort vertelde Jozef hier zijn driejarige geschiedenis.[18] Intussen onderhield het Kindje Zich met enkele schoolkinderen, die daar juistaanwezig waren, en die lezen en wat schrijven leerden.[19] Een van de schoolkinderen las meteen iets aan het Kindje voor, en maaktedaarbij enkele fouten.[20] Het Kindje glimlachte voortdurend en corrigeerde vlijtig de lezer .[21] Dit viel de andere schoolkinderen allemaal op, en daarom vroegen zij hetKind je wanneer en waar Het dan wel zo goed had leren lezen.[22] Het Kindje gaf ten antwoord: 'Wel, dat is Mij zo aangeboren![23] Nu begonnen alle kinderen te lachen. Ze gingen naar Dumas en vertelden hem

Page 370: De Jeugd Van Jezus

370

dat. Deze begon nu op het Kindje te letten en hij vroeg Jozef allerlei naaraanleiding van deze buitengewone vermogens van het Kind.

Hoofdstuk 277: Verbaasde vragen van Dumas vanwege het Kindje. Eenantwoord van Jozef, filosofisch wijs a la Socrates. Dumas' lof voor defilosofen. Toespraak van het Kindje over de profeten en de filosofen

[1] Jozef, die bemerkte hoeveel moeite Dumas zich gaf om te achterhalen, waar ditKindje zijn zeer bijzondere kwaliteiten vandaan had, zei tegen hem:[2] 'Broeder, ik kan me nog goed herinneren dat je de Griekse wijsgerenbestudeerde; vaak heb je mij wijze uitspraken van Socrates geciteerd.[3] Een van die uitspraken was bijvoorbeeld: een mens behoeft niets te Ieren, hijbehoeft slechts zijn geest op te wekken om zich alles te herinneren.[4] Zo zou hij dan alles ter beschikking hebben wat hij nodig heeft"voor heel deeeuwigheid.[5] Weet je nog dat je mij dat, als een wijze leraar van de jeugd, vaak hebtvoorgehouden?![6] En, als jouw beginsel ongetwijfeld juist is, wat zou er dan nog verder nodigkunnen zijn?![7] Wat wij hier zien is dus niets anders dan een levende bevestiging van jouwstelling van Socrates.[8] In dit Kind van mij is de geest al zeer vroegtijdig opgewekt, door een bijzonderproces in zijn natuur, waardoor dit Mensenkind nu reeds genoeg ter beschikkingblijkt te hebben voor heel de eeuwigheid,[9] zodat wij Hem derhalve dan ook niet meer hoeven te geven dan wat Hij vanZichzelf al heeft.[10] Dit lijkt mij evenzeer juist als dat een en een samen twee zijn, vind je niet?'[11] Nu greep Dumas zich naar het voorhoofd, en met zekere pathos zei hij:[12] 'Ja, zó is het; en ik ben dus degene, die de joodse domkoppen een snuifje hebaangereikt van deze echtewijsheid![13] Waarbij ik jou uiteraard niet insluit; want jij bent juist zowat de enige, metwie ik over die goddelijke Socrates, Aristoteles, Plato en anderen heb kunnenpraten![14] Ook wij hebben weliswaar enkele zeer grote figuren, zoals bijvoorbeeld deprofeten en de eerste grote koningen van ons volk,[15] maar voor toepassing in de praktijk zijn die niet zo goed bruikbaar als deGriekse wijzen van de Oudheid.[16] Onze profeten bezigen namelijk steeds een spreekwijze, die zij zelf wellichteven moeizaam begrepen als wij het nu doen.[17] Neen, dan zijn die oude Grieken heel wat anders:[18] die zeggen tenminste helder en duidelijk waar het over gaat, waardoor zij danook, vooral voor de man van de praktijk, uitermate nuttig zijn.[19] Waarschijnlijk komt dat voornamelijk daardoor, dat zij net als ik leraren vanhet volk waren.'

Page 371: De Jeugd Van Jezus

371

[20] Nu moest Jozef toch wel even glimlachen, want hij zag nog heel precies dieoude vereerder van de Grieken voor zich, maar tegelijk ook de zelfvoldane man,die op eigen roem uit was;[21] maar, om zijn Kind je niet onder verdenking te brengen, liet hij het maar zo.[22] Maar nu liep het Kindje Zelf naar Dumas toe en zei tegen hem:[23] 'Maar beste vriend, ge zijt toch wel erg nevelig en ook dom als ge de joodsewijzen ten achter stelt bij de Griekse filosofen.[24] Want die eersten spraken uit God, terwijl die anderen redeneerden vanuit dewereld.[25] Doordat gij nog zo volledig vol bent van de geest van de wereld, en tegelijk zoleeg aan de Geest Gods, komt het, dat ge meer begrip hebt voor wereldse dan voorgoddelijke zaken!'[26] Dit betekende voor Dumas een geweldige opstopper. Hij nam zijn toevluchttot een geleerde geeuwen zei slechts in het Latijn tegen Jozef: ' Dixit puer ille!Ergo autem intelligo eius ironiam quam acerbam. Dixi!'* (* Het is nog maar eenknaap die dit zegt. Daarom vind ik zijn spot werkelijk wat scherp) Vervolgensmaakte hij zich uit de voeten en liet Jozef aan diens lot over; voor deze redengenoeg om verder te gaan.

Hoofdstuk 278: Jozef overweegt naar huis terug te keren. Edele woorden vanMaria als Jozefs echtgenote. Goede raad van het Kindje. Jozef keert terug.Strijd met Archelaüs tolgaarders

[1] Eenmaal vertrokken uit het huis van Dumas, zei Jozef tot zijn reisgenoten:[2] 'Luistert: we zullen moeten verwachten dat we overal een dergelijk onthaalzullen krijgen.[3] We moesten ons maar niet langer afgeven met het bezoeken van vroegerevrienden, kennissen en familieleden;[4] bij Dumas heb ik nu wel voldoende duidelijk ingezien, waartoe de mensen instaat zijn als je hen ook maar iets te nakomt.[5] Ik voel er dus meer voor om naar huis terug te gaan. Zeg jij eens hoe jij eroverdenkt, dierbare wederhelft?'[6] Maria antwoordde: ' Jozef, mijn geliefde gemaal, je weet, dat ik tegenover jougeen eigen wil heb, omdat jouw wil steeds ook de mijne is, zoals dat trouwensvolgens de heilige orde des Heren ook behoort te zijn![7] Maar ik vind wel dat we, nu de Heer Zelf persoonlijk in ons midden is, Hemhierover ook dienen te raadplegen!'[8] En Jozef nu: 'Maria, dierbare echtgenote, daar heb je volkomen gelijk in;[9] en dus zal ik dat dan ook onmiddellijk doen, dan zullen we precies te horenkrijgen wat het beste zal zijn!'[10] En spontaan zei het Kindje nu: 'Hoewel het overal goed zal zijn, toch zou hetnog beter zijn om thuis te zijn.[11] Want jullie moeten wel weten dat Mijn Tijd nog lang niet is aangebroken;maar als Ik dan al met jullie ergens heen ga, dan kan Ik mijn Godheid in al Zijn

Page 372: De Jeugd Van Jezus

372

Volheid toch niet steeds zodanig verhullen, dat Die door de omstanders nietervaren wordt.[12] Daarom is het voor Mij nu thuis het beste, want daar valt het het minst op water in Mij huist.[13] Jozef, als u in de toekomst zakelijk ergens heen zult moeten gaan, ga dan dusmaar liever met uw andere kinderen;[14] en laat Mij maar mooi thuis; dan zult u door Mij het minste last ondervinden[15] Dus begaf Jozef zich nu weer op weg naar huis. Maar daar aangekomen, vondhij tot zijn niet geringe verbazing zijn vier zoons die thuisgebleven waren in hevigewoordenstrijd gewikkeld met een paar inspecteurs van Archelaüs.[16] Deze aasvliegen hadden kennelijk al geroken, dat hier iemand zijn intrek hadgenomen;[17] waardoor zij dan ook dadelijk bij de hand waren om de belasting af te persen.[18] Toen Jozefs zonen hen echter wezen op het Romeinse vrijdomsbordje op dedeur, werden zij kwaad en wilden het van de deur afrukken.[19] Maar juist voor dat zou plaats vinden kwam Jozef, die de rovers meteen devraag stelde, met welk recht zij dat wilden doen.[20] Zij gaven ten antwoord: 'Wij zijn ambtenaren van de koning en doen dit naar's konings recht!'[21] Maar Jozef zei: 'En ik ben ambtsdrager van de Almachtige God, en naar DiensRecht: maakt dat je wegkomt!' Een hevige schrik greep nu die snoodaards aan,zodat ze ijlings de vlucht namen. Nadien werd hun huis door dergelijke boevenmet rust gelaten.

Hoofdstuk 279: Het Kindje onderbreekt Zijn wonderwerken gedurende tweejaren. Aankomst van Jonatha uit Egypte. Het Kindje adviseert Jonatha.Jonatha als visser aan het meer van Galilea getrouwd

[1] Er gingen nu twee jaren voorbij waarin zich niets opvallends in het huis vanJozef voordeed.[2] Cyrenius had wel bericht ontvangen van Jozefs verhuizing, maar hi j kon hemdesondanks niet bezoeken doordat hij in die tijd juist met staatszaken vanuit Romeoverladen was.[3] En Cornelius verging het ook niet veel beter;[4] telkens als hij vakantie wilde nemen om Salome en zijn vriend Jozef tebezoeken, kreeg hij steeds de meest dringende zaken af te handelen.[5] Dit had de Heer allemaal zo geregeld opdat het Kindje te Nazarethonopgemerkter kon opgroeien.[6] Zo was men dus zelfs te Nazareth volkomen onkundig van het wezen van hetKindje.[7] Alleen de reeds bekende arts trok, vanwege zijn wonderkuren de algemenebelangstelling.[8] Dat was zelfs al zo spreekwoordelijk geworden, dat men placht te zeggen :[9] 'Als je te Nazareth niet gezond wordt, dan genees je nergens ter wereld!'

Page 373: De Jeugd Van Jezus

373

[10] Salome bleef inmiddels wel vol zorg om het gezin van Jozef waar mogelijkvan dienst te kunnen zijn; het Kindje hield Zich dan ook veel ten huize van Salomeop.[11] Toen er nu twee jaren voor-bijgegaan waren, kwam Jonatha eindelijk vanuitEgypte Jozef na, en bezocht hem.[12] Jozef was bijzonder blij zijn vriend terug te zien, terwijl ook het Kindje volvreugde om Zijn grote visserman ronddanste.[13] Toen nu Jonatha bijna drie weken helemaal alleen want de zijnen waren inEgypte allemaal aan een epidemie van gele koorts gestorven in Jozefs huis haddoorgebracht,[14] vroeg hij Jozef of die hem niet zou willen helpen om hier in de buurt vanNazareth een visserijbedrijf op te richten.[15] Bij deze gelegenheid stond het Kindje weer op, en zei tegen Jonatha:[16] 'Weet je, beste Jonatha, de mensen hier zijn over het algemeen kwaadaardigen heel egoïstisch,[17] zodat hier voor jou niet veel te bereiken zal zijn! Ga liever naar het meer vanGalilea, dat niet ver van hier ligt. Daar is het nog vrij vissen![18] Daar zul je gauw genoeg een goed plaatsje vinden, waar je de beste vis altijdgemakkelijk zult vangen.[19] Als je die vis dan regelmatig te Nazareth op de markt aanvoert, zul je eengoede afzet vinden!'[20] Jonatha volgde deze raad dadelijk op en na korte tijd maakte hij aldaar kennismet een weduwe, die aan het meer van Galilea een huisje bezat.[21] Deze weduwe vond Jonatha direct al heel aardig. Zij nam hem in haar huis op,en schonk hem ook al spoedig haar hand.[22] Zo werd Jonatha dus aan het meer van Galilea opnieuw een prima visser, dieoveral vanwege zijn redelijke prijzen prima zaken deed.[23] Daarbij bleef hij steeds zijn uiterste best doen om zowel Jozef als Salomewekelijks een flink zootje fijne vis te bezorgen.[24] Deze gebeurtenis was in die twee jaren de enige, die bijzonder gedenkwaardigwas; verder is er tot dan toe niets gebeurd, dat de moeite van het opschrijven waardwas.

Hoofdstuk 280: Het nu vijf jaar oude Kindje speelt bij een beekje. Van twaalfkuiltjes en de twaalf lemen mussen. Verklaring van deze afbeelding. Ergernisvan een aartswettische jodenman; een nieuw wonder van het Kindje

[1] Toen het Kindje nu vijf jaren plus enkele weken oud was, ging Het eens op eenSabbath naar een beekje, dat op geringe afstand van Jozefs pachthoeve stroomde.[2] Het was een bijzonder heldere dag, en verscheidene kinderen vergezelden dekleine vrolijke Jezus daarheen.[3] Alle buurkinderen hielden namelijk veel van Jezus, omdat Hij steeds vrolijkwas en omdat Hij een groot aantal onschuldige kinderspelletjes wist te bedenken.[4] Om die reden was het dan ook dat de buurkinderen Hem ook ditmaal in de

Page 374: De Jeugd Van Jezus

374

beste stemming volgden.[5] Toen het groepje bij de beek aankwam, vroeg het Kindje aan Zijnspeelgenootjes of het eigenlijk wel pas gaf om op Sabbath te gaan spelen.[6] De kinderen antwoordden: 'Kinderen beneden de zes jaar vallen nog niet onderde Wet, en wij zijn allemaal nauwelijks zes jaren oud; wij kunnen dus best opSabbath gaan spelen; bovendien hebben onze ouders het ons nog nooit verboden.[7] Het Jezuskind zei nu: 'Dat hebben jullie goed gezegd! Laten we dus eenspelletje doen![8] Maar om desondanks niemand ergernis te geven, zal Ik jullie in Mijn Eentjeeens iets heel bijzonders laten zien.[9] Maar jullie moet je daar dan heel erg rustig bij gedragen!'[10] De andere kinderen zetten zich nu op de daar grasrijke bodem, en ze hieldenzich heel rustig en muisstil.[11] Nu haalde het Kindje een zakmesje te voorschijn en sneed daarmee in hetnaast het beekje platgetreden pad twaalf kleine ronde kuiltjes, die Hij met water uithet beekje vulde.[12] Vervolgens nam Het wat zachte leem, die langs het beekje te vinden was, en,in minder dan geen tijd vormde Het daarvan twaalf vogeltjes, die op mussen leken.Nu plaatste Hij bij elk kuiltje een musje.[13] Toen die lemen mussen daar nu waren opgesteld, vroeg het Kindje Zijnspeelgenootjes, of zij wisten wat dit betekende.[14] Het antwoord luidde: 'Wat anders zou het kunnen betekenen dan wat het is?Twaalf kuiltjes vol water met daarnaast twaalf mussen van leem!'[15] Het Kindje zei echter: 'Dat is juist, maar dit betekent ook nog iets heel ánders![16] Luister, dan zal Ik het jullie uitleggen! De twaalf kuiltjes betekenen de twaalfstammen van Israël.[17] Het zuivere water, dat erin is, stelt voor het Woord van God, dat overalHetzelfde is.[18] De dode lemen mussen beelden de mensen uit, zoals die nu over het algemeenzijn.[19] Ook die staan namelijk vlakbij het levende water van het Woord Gods, maaromdat ze te aards zijn net als deze mussen staan zij ook, net als deze, als dood bijdeze bekkens vol levenswater;[20] maar, doordat ze dood zijn vanwege hun zonden, willen en kunnen zij die nietwaarderen.[21] Dit is de reden, waarom de Heer God der Heerscharen nu komen gaat, en Hijdeze dode mensen in de grootst mogelijke verdrukking opnieuw tot leven zalwekken, zodat ze weer kunnen opvliegen naar de wolken des Hemels.'[22] Een voorbijkomende aartswettische jood, die Jozef kende, bemerkte nu echterdat hier kinderen aan het spelen waren. Hij holde onmiddellijk naar diens huis,waar hij ten overstaan van Jozef een boel kabaal maakte, omdat die de Sabbath zouhebben geschonden, door zijn kinderen toe te staan te spelen![23] Jozef ging dan ook dadelijk met hem mee naar de kinderen toe, alwaar hij,terwille van die vreemdeling voor de vorm optrad.[24] Nu sprak het Kindje: 'Ook dit is zo'n grote verdrukkingsnood! Daarom schenk

Page 375: De Jeugd Van Jezus

375

Ik jullie, lemen mussen nu het leven; vliegt op dan, weg van hier!'[25] En plotseling stegen die lemen mussen op en weg vlogen ze! Alle aanwezigenwerden hierdoor koortsachtig verbaasd en de aartsjood wist óók niets meer tezeggen. Dit was het eerste wonder van het Kindje toen Het vijf jaren oud was.

Hoofdstuk 281: Toeloop van nieuwsgierigen, die wonderen willen zien. Eenverwend en onaardig kind wordt door Jezus gestraft. Een opperrechter komtJozef de les lezen, maar, bedreigd door het Kindje, maakt hij dat hij wegkomt

[1] Bij deze gelegenheid kwamen er meerdere joden naar de plaats van het wonder,[2] die uitermate nieuwsgierig aan Jozef vroegen, wat er daar nu eigenlijk preciesgebeurd was.[3] Onder hen waren ook de ouders van een jongetje, dat erg veel ruzie placht temaken, omdat het als enig kind door zijn ouders vreselijk werd verwend.[4] Het Jezuskind had dit zevenjarig jochie zijn twistzucht al dikwijls verweten.[5] Maar het had nooit iets geholpen en telkens wanneer zich daartoe eengelegenheid voordeed, begon hij opnieuw te ruziën of speelgoed te vernielen.[6] Deze jongen, die ook ditmaal tot het gezelschap van de spelende kinderen hadbehoord, was na het wonder onmiddellijk zo opgewonden geraakt, dat hij eenwilgentak had gepakt en gezegd:[7] 'Lemen mussen, die wegvliegen, 't is de moeite waard![8] Met deze wilgentak zal ik nu onmiddellijk ook dat water eens latenwegvliegen!'[9] En met die woorden begon de jongen, die Annas heette, zo op het water in dekuiltjes te slaan, dat het uit de kuiltjes werd gedreven.[10] Toen kwam er een eind aan het geduld van het Godskind, Dat op ongewoonernstige toon zei:[11] 'O jij, dwars, dwaas en boosaardig mensenkind! Wil jij, nauwelijks door vleesvermomde duivel, wil jij vernielen wat Ik heb gemaakt?![12] Jij ellendeling, die Ik met minder dan een ademtocht kan vernietigen, jij wiltMij dus ergeren en telkens weer trotseren?![13] Wel, jouw dwaasheid en boosaardigheid moeten maar eens duidelijk aan hetlicht treden. Jij en je twijg, waarmee je Mijn water hebt geranseld zullen voor driejaren verdorren!'[14] En toen het Godskind deze woorden had uitgesproken, viel de knaap op degrond en hij verschrompelde zozeer, dat er aan hem nog slechts botten en vel tezien waren en[15] zo zwak ook was hij geworden, dat hij niet meer kon staan noch lopen![16] Toen namen zijn ouders, treurig, hun verschrompelde kind op, en droegen hetonder tranen naar huis.[17] Kort daarna kwamen zij naar Jozefs huis, waarbij zij hem aansprakelijkstelden voor deze daad van zijn Kind; ze hadden hun beklag gedaan bij deopperrechter![18] Zij zeiden dat daarom te hebben gedaan, omdat Jozef hen niet wilde toestaan

Page 376: De Jeugd Van Jezus

376

zijn Godskind wegens deze daad te straffen.[19] Toen nu de opperrechter op kwam dagen, liep het Kindje hem tegemoet envroeg:[20] 'Wat komt u hier doen? Wilt u Mij soms berechten?'[21] De opperrechter antwoordde: 'Niet jou, maar je vader!'[22] Het Kindje sprak nu: 'Maak vlug rechtsomkeert, anders komt uw vonnis nogover uzelf neer!'[23] Hiervan schrok de opperrechter zozeer, dat hij plotseling rechtsomkeertmaakte, en met deze zaak niets meer te maken wilde hebben![24] Dit was het tweede wonder, dat het Kindje deed in diezelfde tijd.

Hoofdstuk 282: Jozef neemt het Kind mee het land in. De kleine Jezus wordtop misdadige wijze aangevallen. De herdersjongen krijgt een verschrikkelijkloon

[1] Doordat de opperrechter geen klachten tegen Jozef meer in behandeling wenstete nemen, was Jozefs huisgezin weer op orde.[2] Jozef moest een dag of acht later naar een nabijgelegen dorp toe, waar hij opkarwei geroepen was.[3] Het Kindje wilde met Jozef mee, hetgeen Jozef met graagte toestond.[4] De ouders van de verschrompelde jongen waren vreselijk kwaad op Jozef en opdiens Kind.[5] Nu moest Jozef, om naar het dorp te komen, aan het huis van de ouders van diejongen voorbij.[6] Toen Jozef dus met het Kind je in de richting van het huis liep, werd hijopgemerkt.[7] Vlug zei nu de kwade buurman tegen een van zijn knechtjes, die al evenboosaardig was, en die gewoonlijk de schapen van de buurman hoedde:[8] 'Kijk, daar komt juist de timmerman het voetpad opgelopen met zijn pestilentievan een kind![9] Loop jij eens in volle vaart dat pad af,[10] en als je langs dat joch komt, die naast de timmerman loopt, dan ren je metgroot geweld tegen hem op, zodat hij dood neervalt![11] Als die oude spitsboef mij dan mocht willen aanklagen, dan zal ik hem de wetonder zijn neus houden, waarin staat, dat kinderen onder twaalf jaar niettoerekeningsvatbaar zijn!'[12] Toen die herdersjongen dit van zijn baas had gehoord, waar-bij die hem ooknog een flinke beloning in het vooruitzicht stelde ingeval hij het Kind zou doden,[13] rende hij haastig de kamer uit en Jozef tegemoet![14] Op dit moment sprak de verschrompelde zoon Annas vanuit zijn bed tegenzijn vader:[15] 'Kijk eens hoe snel die herdersjongen zijn dood tegemoet rent! Wat moet datvoor zijn ouders een verschrikking zijn![16] O vader toch! Dat had u niet moeten doen! Want zoals ik het nu zie zeg ik u:

Page 377: De Jeugd Van Jezus

377

Jozef staat in zijn recht en zijn Kind is een Heilig Kind!'[17] Nu zweeg de verdroogde knaap, terwijl zijn vader over diens woorden aan hetdenken werd gezet.[18] Maar op hetzelfde moment had de herders jongen het Kind je al met allefelheid een krachtige stoot tegen Diens schouder gegeven.[19] Het Kindje viel echter niet, maar zei in grote opwinding tegen deherdersjongen:[20] 'Dit heb je om die beloning gedaan! Nu, iedere arbeider is inderdaad zijn loonwaard, en het loon zij naar werken![21] Jouw werk was het Mij te doden; daarom zij de dood dan ook nu jouw loon!'[22] Op dat ogenblik stortte de herdersjongen dood neer![23] Jozef schrok verschrikkelijk, maar het Kindje zei: 'Jozef, over Mij hoef je nietin te zitten; wat hier namelijk met een jongen gebeurd is, dat zal heel de wereldoverkomen, als die perse met ons botsen wil!' En overeenkomstig de wil van hetKindje, liep Jozef nu verder, terwijl hij de dode knaap liet liggen.

Hoofdstuk 283: Jozef in de problemen. De slechte buurman van Jezus totzwijgen gebracht. De vader van de herdersjongen smeekt het Kindje; Diensantwoord

[1] Jozef het dorp bereikt had en daar het karwei bekeek[2] drong het gerucht al achter hem aan tot het dorp door; met name werd hetverspreid door de vader van de ineenschrompelde jongen,[3] die in het dorp onmiddellijk de ouders van de gedode jongen kwam opzoekenen hen tegen Jozef ophitste.[4] Die kwamen haastig en vertwijfeld naar Jozef toe en schreeuwden tegen hem:[5] 'Verdwijn van hier met je verschrikkelijk kind, van wie elk woord eenvolbrachte daad is![6] Kinderen behoren voor de mensheid steeds een zegen van Boven te zijn![7] maar jouw kind is hier voor ons als een vloek gekomen![8] Verdwijn dus van hier, ongelukstichter!'[9] Op dit moment sprak het Kindje: ' Als wij dat zijn voor jullie, zijn jullie dansoms beter voor Mij?[10] Hebt u, vader van Annas, niet zelf de herdersjongen opgedragen Mij tedoden?![11] Hebt u hem zelfs niet een flinke beloning toegezegd als hij Mij doden zou?!Hij kon dit ongestraft doen, omdat hij nog niet onder de wet stond![12] En kijk, vroegrijp als Ik ben, heb Ik toen hetzelfde gedacht:[13] Ikzelf sta ook nog bij lange na niet onder de wet; Ik wil die jongen dan ookdirect zijn welverdiende loon geven![14] En als u Mij, of vader Jozef in Mijn plaats, voor het gerecht wilt dagen, danzullen wij u de wet net zo goed weten uit te leggen![15] Kijk,dat heb Ik net als u gedacht en gedaan! Hoe zoudt u nu uw eigenhandelwijze tegenover ons plotseling billijk willen vinden?'

Page 378: De Jeugd Van Jezus

378

[16] Door deze toespraak van het Kindje schrok de vader van Annas ontzettend;[17] hem bleek daaruit namelijk onmiskenbaar dat dit Kindje zelfs de gedachten engeheime besluiten van de mensen doorgrondde,[18] en dat men zich voor hem dus ten zeerste in acht moest nemen![19] Dit had tot gevolg dat alle schreeuwers Jozef en het Kindje weer alleen lieten .[20] Alleen de vader van het dode kind bleef voor Jozef staan. Hij huilde om zijnjongen en zei: 'Doden is geen kunst; maar levend maken![21] Derhalve mag niemand doden, die niet tevens levend maken kan!'[22] Nu sprak het Kindje: 'Dat zou Ik ook kunnen, als Ik dat wilde; maar uwjongen was slecht, daarom wil Ik het niet!' Maar de vader smeekte nu het Kindjemet zoveel overreding, dat het Kindje ten slotte zei: 'Nu morgen dan, maarvandaag niet!'

Hoofdstuk 284: Jozefs raad aan de vader van de dode herdersjongen. Jozefaccepteert het karwei en keert huiswaarts. Het Kindje troost de vrouwen, metname Salome, Heerlijke belofte aan allen, die van goeden wille zijn

[1] Maar nu de vader van het dode kind eenmaal had vernomen dat het Kindje zijnzoon weer levend zou kunnen maken, wilde hij niet meer van het Kindje wijken.[2] Dus zei Jozef tegen hem: 'Vriend, ik raad je aan niet zo opdringerig te doen; ditKindje heeft nu eenmaal Zijn eigen orde, en daar handelt Het naar![3] Hij laat Zich niet dwingen, ook niet door nog meer gehuil:[4] Breng je jongen maar liever naar huis, en leg hem dan zoals je dat ook met eenzieke zou doen op een goed bed, dan zal het morgen zeker beter met hem gaan!'[5] Na dit pleidooi van Jozef, verliet de vader van de dode jongen hem eindelijkom te gaan doen wat Jozef hem had aanbevolen.[6] Pas daarna kreeg Jozef rust en gelegenheid om met de bouwheer zijn contractte sluiten.[7] Vervolgens ging Jozef weer naar huis terug, en toen Maria, Eudokia en Salomehem tegemoet kwamen, vertelde hij haar alles wat hem op deze korte tocht wasoverkomen.[8] Alle drie waren zij hogelijk verwonderd over het feit dat mensen zo slechtkunnen zijn.[9] Maar het Kindje zei: 'Verwondert u niet over de slechtheid van de mensen; alsje dat namelijk zou willen doen, dan zou er op de wereld heel wat te verwonderenzijn!'[10] Salome zei nu tegen Maria: 'Zeg, verheven zuster, het is toch onbegrijpelijk:[11] Het Godskind hoeft slechts Zijn heilige Mond open te doen, of steevastspreekt daar de ware wijsheid uit![12] Wat was dit woord weer onvoorstelbaar wijs en verziend![13] O, wat ben jij toch enorm gelukkig, dat je moeder van zo'n Kind mag zijn!'[14] En het Kindje sprak: 'En jij ook Salome! Omdat jij voor je Heer een huis hebtmogen kopen,[15] en er getuige van mag zijn, hoe Hij daar ook lijfelijk in woont![16] Want wat voor onderscheid is er dan wel tussen haar, die Mij gedurende korte

Page 379: De Jeugd Van Jezus

379

tijd in haar lichaam heeft geborgen,[17] en mijn eigenlijke huisvrouw, die Mij voor altijd in haar huis onderdak biedt?[18] Want als een moeder een kind draagt in haar schoot, wat presteert zij dan welvoor het wordende leven, de wasdom en de geboorte?[19] Is dat niet allemaal een Goddelijk werk, waaraan de menselijke wil niets kandoen?[20] Zou het zelfs niet meer kunnen zijn, wanneer iemand een kind in zijn huisopneemt, en voor altijd verzorging en kost verschaft?![21] Waarlijk, Ik zeg je: allen, die Mij in de toekomst geestelijk in hun hart zullenopnemen, die zullen voor Mij gelijk zijn aan mijn moeder, mijn broeders en mijnzusters!'[22] Deze woorden lieten allen diep in hun hart doordringen en tot nadenkenverstild keerden allen naar huis terug.

Hoofdstuk 285: De herdersjongen uit de dood opgewekt; diens vrees voor hetheilige Kindje. Zijn vader wijst hem terecht en legt een waar getuigenis afover Jozef en het Kindje. De liefde van het Kindje

[1] De volgende dag, op dezelfde tijd als die, waarop de herdersjongen moedwilligtegen het Kindje opbotste, kwam hij in zijn bed weer tot leven, stond op, en vroegals iemand die zojuist uit een droom ontwaakt is, wat er gebeurd was, en hoe hij indit bed terecht was gekomen.[2] Zijn vader vertelde hem alles wat er gebeurd was en hoe hij daar was gekomen.[3] Toen werd de jongen vreselijk bang en zei: 'Maar vader, wat is dat een vreselijkkind![4] Ieder, wie zijn leven lief is, moet maar bij hem uit de buurt blijven![5] Zorgt u alstublieft dat ik ergens hier ver vandaan een dienstbetrekking krijg,zodat ik nooit meer, bij wat voor gelegenheid ook met hem in aanraking hoef tekomen![6] Hij zou mij immers onmiddellijk wéér kunnen doden![7] Naar mijn vorige baas ga ik beslist niet meer terug; die heeft mij immers tot datkwaad aangezet!'[8] Maar de vader sprak: 'Mijn zoon, ik dank God, dat ik jou nu weer terug heb.[9] Wat mij betreft behoef je in geen enkele dienst meer .[10] Ik zal je veelliever bij mij houden, zolang ik leef![11] Maar voor het Kind van Jozef behoeven we niet zo bang te zijn als jij denkt![12] Want het is juist dit Kind, Dat jou je leven heeft teruggegeven, en dat ook nogop een voorspelde tijd.[13] En, als het dus zo gesteld is, hoe zou dan dat Kind van Jozef zoverschrikkelijk kunnen zijn als jij je het voorstelt?[14] Weet je mijn jongen, hij die doodt en niet weer levend maken kan, die is echtverschrikkelijk.[15] Maar wie doden kan zonder bloedvergieten en ook weer levend maken kan,Die is beslist niet zo verschrikkelijk als jij denkt.

Page 380: De Jeugd Van Jezus

380

[16] Nee, dan weet ik iets veel beters: wij moeten maar naar Hem toegaan en dande timmerman bedanken voor jouw wederopstanding![17] Want ik ken die timmerman al heel lang als zijnde een volkomen rechtvaardigen godvrezend man!'[18] Toen hij zijn vader zo hoorde spreken, liet de jongen zijn vrees varen en gingmet hem mee naar Jozef.[19] Maar reeds in het dorp kwamen zij hem tegen met zijn vier oudere zoons enmet het Kindje, Dat ook weer met Jozef mee naar het dorp ging.[20] Toen nu de jongen het Kindje zag aankomen, kreeg hij bijna een flauwte,[21] want hij meende werkelijk andermaal te zullen moeten ster-ven.[22] Maar nu kwam het Kindje Zelf meteen naar hem toe, en Het zei tegen debange jongen:[23] 'Joras, wees niet bang voor Mij; Ik houd namelijk meer van jou dan van dehele wereld![24] Want als Ik niet zo héél veel van jou zou houden, dan had je het leven nietterug gekregen,[25] en Mijn Liefde betekent voor jou eeuwig leven!'[26] Toen de jongen het Kindje nu zo hoorde spreken, kwam hij al gauw in eenbetere stemming, zodat hij zelfs de hele dag met Hem bleef spelen![27] Op Zijn beurt liet het Kindje de jongen kennismaken met een groot aantal zeerzinrijke spelletjes, waaraan de jongen veel plezier beleefde.

Hoofdstuk 286: Foutief oordeel van de dorpsrechter over Jezus. Jozef gaatdaar moedig tegenin. Valse getuigen. Jozef maakt Jezus een verwijt. Oordeelvan de Eeuwige Rechter. Jozef vergist zich en krijgt van het Kindje de lesgelezen

[1] Maar toen Jozef de volgende morgen weer met zijn vier zonen in het dorpkwam werken en het Kindje weer was meegekomen,[2] vervoegde zich een dorpsrechter bij hem, die als volgt tegen hem sprak:[3] 'Luister eens, timmerman. Het is niet goed dat je steeds dat jongetje meebrengt;[4] want in de eerste plaats heeft het een giftige uitstraling, en maakt het kinderen,die met hem in aanraking komen al gauw ziek,[5] als ze al niet sterven, of doof worden of blind!'[6] Bij het horen van deze leugen legde Jozef zijn bijl even opzij en diende derechter als volgt van antwoord:[7] 'Breng dan degenen, die dergelijk kwaad door mijn hoogst onschuldige zoon telijden zouden hebben gekregen, eerst maar eens hier,[8] dan ben ik bereid om met hen naar de Tempel te gaan, om die zaak door dehogepriester te laten beslechten!'[9] Deze rechter was echter omgekocht door de vader van de verschrompeldeAnnas.[10] Hij zocht derhalve naar middelen om die jongen van Jozef zoveel mogelijkverdacht te maken.

Page 381: De Jeugd Van Jezus

381

[11] Na dit verweer van Jozef ging de rechter weg, maar korte tijd later al had hijin het dorp een groep zeer gebrekkige kinderen weten te verzamelen, die hij nu bijJozef bracht.[12] En toen hij weer terug was, zei hij tegen Jozef: 'Kijk hier maar eens! Dithebben we allemaal aan dat giftige kind van jou te danken![13] Dit zijn kinderen, die vaak bij jouw kind op bezoek zijn ge-weest en met hemhebben gespeeld;[14] en dit zijn daar nu de heerlijke vruchten van! Spaar dus liever ons dorp enhoudt ook die pest van je thuis!'[15] Toen Jozef dit van de rech-ter had aangehoord, werd hij boos; hij nam hetKindje terzijde en probeerde op Zijn gemoed te werken; hij zei:[16] 'Waarom doe Je toch zulke dingen? Deze lieden hebben daar immers van telijden en ze haten en vervolgen ons daarom!'[17] Maar het Kindje, daartegen ingaand, zei tegen Jozef: 'Wat u nu gezegd hebt,dat zijn geen woorden uit Mij, maar uit uzelf![18] Want u hebt nu de woorden van de rechter nagepraat, die een leugenaar is engeenszins Mijn woorden, die eeuwige waarheden zijn![19] Tegenover u wil Ik daar echter verder over zwijgen en u dit napraten nietverwijten,[20] maar deze omgekochte rechter moet wegens deze aanklacht wel een passendestraf in ontvangst nemen!'[21] En op hetzelfde moment was de rechter stekeblind. En allen, die met derechter hadden meegedaan schrokken ontzettend, toen zij dit moesten meemaken.[22] Velen onder hen geraakten in de grootste verwarring, en er werdgeschreeuwd:[23] 'Laten we maken dat we wegkomen van hier! Elk woord uit de mond van ditKind is namelijk direct een volbrachte daad!'[24] Toen ook Jozef zag dat de rechter blind geworden was, wat hem, Jozef, weleens een boel moeilijkheden zou kunnen veroorzaken,[25] wond hij zich op tegenover het Kindje, nam Hem bij een oor en trok eraan omHem, terwille van de mensen te bestraffen.[26] Maar het Kindje wond zich daar over op, en op ernstige toon zei Het tegenJozef:[27] 'Laat het u toch genoeg zijn dat zij zoeken, zonder ook te vinden wat zijzoeken![28] Ditmaal hebt u niet wijs gehandeld! Weet u dan niet dat Ik van u ben?[29] Hoe kunt u Mij toch bedroefd willen maken, Die van uzelf ben?! Dat mag uvoortaan nooit meer doen hoor!'[30] Nu zag Jozef zijn fout meteen in; hij tilde het Kindje op en liefkoosde Het. Nuvonden de omstanders het toch allemaal wel zo wijs om ervandoor te gaan uit groteangst voor het Kindje.

Hoofdstuk 287: Piras Zacheüs, de onderwijzer, wil het Kindje op zijn schoolhebben om daardoor zelf roem te kunnen oogsten. Jozef raadt de onderwijzer

Page 382: De Jeugd Van Jezus

382

aan om het Kindje eerst te testen, waarna Jezus deze huichelaar te schandemaakt

[1] Toen Jozef na ongeveer drie maanden het karwei in het dorp had afgemaakt,kwam bij hem een zekere Piras Zacheüs uit de stad op bezoek, waarbij hij tevensvoor het eerst kennismaakte met het Kindje, waarover hij al heel wat had gehoord.[2] Eigenlijk was hij veel meer vanwege het Kindje gekomen, al zei hij dat niet.[3] Deze Piras Zacheüs was namelijk in de stad een tweede onderwijzer, die weinigleerlingen had, maar die niettemin de stellige overtuiging had, de beste te zijn.[4] En waarom kwam hij dan heimelijk vanwege het Kindje bij Jozef?[5] Wel, omdat hij dacht: 'Dit moet een uiterst begaafde jongen zijn;[6] ik wil trachten die op mijn school te krijgen, zodat door diens vlottevorderingen mijn leerlingen meer opvallen dan die van mijn mededinger!'[7] Hij hield zich dan ook voornamelijk met het Jezuskind bezig. Hij stelde Hemallerlei vragen, waarop hij dan steeds het meest afdoende antwoord kreeg, hetgeenhem hogelijk verwonderde.[8] Nadat hij het Knaapje op deze manier had uitgehoord, wendde Piras Zacheüszich tot Jozef en zei:[9] 'Broeder, die kleine van jou heeft voor zijn leeftijd een buitengewoon verstand.Echt, ik meen het: je hebt een geweldig pienter jochie;[10] het is jammer dat hij nog niet kan lezen en schrijven![11] Zou je hem niet bij mij op school willen doen, om hem bij mij te laten Ierenlezen en schrijven?[12] Ik zal hem dan ook nog les geven in alle andere vakken, opdat hij ook deOuden leert kennen en bewonderen, en hen eren als zijn grootouders en ouders![13] Dan zou hij tegelijk kunnen Ieren om zijn speelgenootjes te vriend te houden,want, naar verluidt, gaat hij daar nogal eens onbarmhartig mee om![14] En hij kan dan ten slot te ook de Wet van Mozes nog Ieren en de geschiedenisvan het Gods volk, alsook Gods Wijsheid bij de profeten!'[15] Jozef gaf die onderwijzer ten antwoord: 'Dat vind ik best, vriend en broeder!Maar vóórdat jij die jongen van mij op jouw school neemt, moet je hem, in hetbijzijn van enkele hier aanwezige getuigen eerst eens een kleine proef afnemen.[16] Je zoudt Hem bijvoorbeeld eens alle letters kunnen voorzeggen en delettertekens duidelijk uitleggen, om Hem dan daarover vragen te stellen.[17] Op die manier zul je dan uit hetgeen de jongen van jouw toelichting heeftopgestoken, het beste kunnen beoordelen, hoe het met Zijn talenten is gesteld!'[18] De onderwijzer deed zulks nu direct. Hij zegde Hem de letters van Alpha totOmega duidelijk voor, en verklaarde daarbij zo goed hij maar enigszins kon delettertekens.[19] Maar Jezus keek de onderwijzer verbaasd aan, en toen die Hem vragen begonte stellen, zei Hij:[20] 'Lelijke huichelaar van een onderwijzer! Hoe zoudt u nu aan uw leerlingen deletter Beta kunnen Ieren, terwijl u zelf de betekenis van de letter Alpha nog nooithebt begrepen?![21] Als u Mij de Alpha kunt uitleggen naar de maatstaven van de ware Wijsheid,

Page 383: De Jeugd Van Jezus

383

dan zal Ik ook geloven wat u Mij over de letter Beta zult vertellen![22] Maar om u te doen inzien, dat Ik er geen behoefte aan heb om van u de letterste Ieren wat hun bouw, noch ook wat hun betekenis betreft, zal Ik u de warebetekenis van de letters wel even uitleggen!'[23] En nu begon de kleine Jezus het gehele alfabet uitvoerig aan de onthutsteonderwijzer uit de doeken te doen en hem bovendien ijverig steeds tussendoor tevragen of hij het wel begrepen had![24] Maar elk antwoord van de onderwijzer kwam zo dom en ontoereikend overdiens lippen, dat alle aanwezigen in schaterlachen uitbarstten.[25] Toen de onderwijzer nu besefte hoe verbazingwekkend de wijsheid van hetKindje was, en tevens, hoe hij daar te schande was gemaakt, stond hij op en zeitegen de aanwezigen:[26] 'Wee mij, arme stumper die ik ben! Ik ben volledig de kluts kwijt, zelf heb ikmij te schande en tot voorwerp van spot gemaakt! Ik heb mezelf schade berokkenddoor te willen dat dit Knaapje op mijn school zou komen![27] Broeder Jozef, wees zo goed de jongen bij mij vandaan te halen, want Zijnstrenge blik en Zijn indringende taal houd ik niet langer uit![28] Deze jongen kan beslist geen aardse oorsprong hebben! Met Zijn wijsheid zalHij nog water en vuur aan banden weten te leggen![29] Iedereen mag mij voortaan een nar noemen, als dit Kind niet lang voor deschepping geboren is! Alleen Jehova kan weten, wat voor een schoot Het heeftgedra-gen en welke moeder Het heeft gevoed![30] Wee mij! Ik ben immers al een nar; ik kwam om een leerling te werven, maareen leraar heb ik aangetroffen, Wiens geest ik nooit zal kunnen evenaren!Vrienden, o voelt met mij de schande, die ik gevoel! Een grijsaard is door eenjongetje voor gek gezet, dit zal nog mijn dood gaan worden![31] Daarom nogmaals Jozef, haal die jongen bij mij weg! Hij moet wel ietsgeweldigs zijn: als Hij geen god is, moet Hij een engel zijn!'[32] Nu begonnen alle aanwezigen de onderwijzer te troosten; want nu hij zo innood was hadden zij medelijden met hem gekregen.

Hoofdstuk 288: Jezus vergunt Piras Zacheüs een verhelderende blik op Zijnzending. Jezus als hoogleraar in de natuurkunde. Goede uitwerking op Piras.Wat is boven en wat beneden?

[1] Toen Jezus Piras Zacheüs zo vreselijk hoorde jammeren, glimlachte Hij en zei:[2] 'Als vruchten van jouw dwaasheden zullen nu degenen, die innerlijk verblindwaren, gaan zien![3] Luister dus, jij dwaas, die Dumas alleen maar kunt zien als een doom in jeeigen oog![4] Weet dat Ik van boven ben neergedaald om de mensen voor zover zij naarwereldse maatstaven leven te vervloeken,[5] maar ook om jullie te verlossen, voor zover jullie bereid zijn te leven volgensde roeping van boven, en volgens de opdracht van Hem, Die in Mij is, en boven

Page 384: De Jeugd Van Jezus

384

Mij en boven jullie,[6] en Die Mij daartoe uit zichzélf in Mij heeft gezonden!'[7] Toen het Jezuskind deze toespraak beëindigd had, genazen plotseling in dewijde omtrek allen, die door een of ander gebrek aan het ziekbed gekluisterdwaren![8] Dit wil dus zeggen, dat toen ook al degenen werden verlost, wier aardsebestaan ooit bij enige gelegenheid door een vloek van de kleine Jezus warengetroffen, met uitzondering van de jongen, die met verschrompeling was geslagen.[9] Deze moest namelijk vanwege zijn vader de drie jaren die hem waren opgelegdonder de vloek van het Kindje vol maken.[10] Piras Zacheüs stond nu op, ging met Jozef naar buiten, en zei daar tegen hem:[11] 'Broeder, we zijn nu buiten en niemand kan ons afluisteren.[12] Laat mij jou, beste broeder, dus mogen verzoeken mij te willen zeggen, hoehet nu eigenlijk met betrekking tot die jongen in elkaar zit,[13] want, zoals ik al eerder opmerkte, kan dat beslist geen natuurlijk kind zijn!'[14] Jozef sprak nu tot Piras Zacheüs: 'Vriend luister: als ik over de natuur vanmijn jongen zou willen spreken, zou ik aan vele dagen nog te kort komen,[15] bovendien staat het Kind ook mij niet toe om willekeurig uit de school teklappen.[16] Maar kijk, daar komt de jongen juist naar ons toe![17] Vat moed en liefde tot Hem, dan zal het Kind je alles zeggen, wat te wetengoed voor je is!'[18] En nu vatte de onderwijzer moed en liefde voor Hem op, en toen Het henbereikt had, zei hij op vragende toon:[19] 'Dag, lief wonderkind!'[20] Het Jongetje antwoordde lachend: 'Weet u, als geleerde waar boven is en waarbeneden?[21] Want weet u, de aarde is bolrond en overal rondom wonen mensen en andereschepselen.[22] Er wonen er beneden zowel als boven. Eenmaal per dag draait de aarde omhaar as, zodat u dagelijks vierduizend mijl verplaats wordt; weet u nu wanneer uboven bent en wanneer aan de onderkant?'[23] Nu keek de onderwijzer wel heel erg verbaasd en hij wist niet wat hij opdergelijke ongehoordheden zou kunnen antwoorden.[24] Het Jongetje moest om het domme gezicht van Piras Zacheüs lachen, en zei:[25] 'Wel, geleerde, hoe kunt u dan onderwijs geven, als u niet eens weet, datalleen het licht in deze bepalend is?![26] Daar waar het licht is, is het boven, en waar het nacht is, onder![27] Bij u is het nog nacht, dus bent u ook onder. Maar Ik ben altijd in de hoogstelichtsferen geweest; daardoor zult u Mijn lichtnatuur in uw nachtelijke duisterniswel evenmin kunnen vatten, als onze tegenvoeters, die nu nacht hebben, onskunnen zien! ' Vervolgens liep het Kindje weg.[28] Piras Zacheüs zei nu tegen Jozef: 'Zie je nu wel, nu weet ik nog precies evenweinig als tevoren! Buitengewone taal hoor, spreekt die jongen! Laat mij nu maar

Page 385: De Jeugd Van Jezus

385

alleen, dan kan ik daarover nadenken! ' En Jozef liet de onderwijzer in de tuinalleen

Hoofdstuk 289: Overpeinzingen van de onderwijzer over de jongen,waarschu-wing van Jezus aan de onderwijzer. Jezus, licht voor de heidenen enoordeel over de joden! De onderwijzer neemt de vlucht

[1] Een vol uur lang dacht Piras Zacheüs na over de woorden van het Kindje, maarhij kwam er niet uit.[2] 'Wat kan deze jongen dan toch zijn?' zei hij vele malen tegen zichzelf.[3] 'Zou Hij Elia kunnen zijn' die nog eens terug moet komen?[4] Of is hij Samuël of een of andere herrezen grote profeet?[5] Hij is in Bethlehem geboren, en daar komt geen profeet vandaan![6] Wel moet vandaar de Messias komen![7] Zou die jongen dan soms de Messias zelf kunnen zijn?[8] Hij moet uit de stam van David zijn dan! En dan moet Jozef dus eenrechtstreekse afstammeling van David zijn,[9] nu ja, een strikt geloofwaardig bewijs is er natuurlijk niet.[10] Ogenschijnlijk is er wel veel vóór;[11] maar wie kan zoiets als degelijk en overtuigend aannemen, zonder dat er eenhistorisch bewijs voor is?[12] En toch ben je, als je op de jongen zelf afgaat, haast genoopt het zo te zien.[13] Maar die Romeinse vrijdomsbrief, die spreekt het weer helemaal tegen;[14] want de Messias zal toch een krachtig tegenstander van de Romeinen moetenzijn![15] Maar hoe zou Hij dat nu kunnen zijn als hun vriendschap met de Romeinen zogroot is, dat die hen tot hun burgers hebben gemaakt?[16] Mettertijd zou hij dan wel een groot veldheer voor Rome kunnen worden, eenmessias voor de heidenen,[17] maar voor ons een tweesnijdend zwaard, dat ons te gronde zal richten![18] Als ik dat nu eens aan de hogepriester zou melden, dan zou dat wel zeervoordelig voor mij kunnen zijn!'[19] Op dit moment kwam het Kindje met Jacob in de tuin terug, stapte naar deonderwijzer toe en zei tegen hem:[20] 'Piras Zacheüs, u moet het maar uit uw hoofd zetten om Mij vóórtijdig aan dehogepriester bekend te maken,[21] dat zou namelijk uw dood betekenen, nog vóór u drie stappen zoudt hebbengezet![22] U hebt Mijn Macht proefondervindelijk vastgesteld; laat dat dus een duidelijkvermaan voor u zijn![23] Wat u overigens tegen uzelf hebt gezegd over een Messias voor de heidenen,dat is zeker niet van grond ontbloot;[24] want zo zal het inderdaad gaan: een licht voor de heidenen en een oordeelover de joden en over alle kinderen van Israël!'

Page 386: De Jeugd Van Jezus

386

[25] Dit ergerde de onderwijzer en hij zei dan ook: ' Als de zaken zó liggen, ga danmaar liever van ons weg en ga naar de heidenen!'[26] Maar het Kindje antwoordde: 'Ik ben een Heer en doe wat Ik wil; en u bentallerminst iemand, die hier de dienst zou kunnen uitmaken![27] Zwijg dus maar liever en maak dat u wegkomt, anders zou u Mij nog dwingenu iets aan te doen!'[28] Toen Piras Zacheüs dit van het Kindje gehoord had, stond hij vlug op enmaakte dat hij wegkwam, terug naar de stad.[29] Zo werd Jozef verlost van een lastige gast en kon zich opnieuw aan zijn zakenwijden.

Hoofdstuk 290: In Jozefs huis gaat het gemoedelijk toe, hetgeen de kinderenvan de buren best bevalt. De kinderen op het dakterras. Zenon breekt zijnnek. De dode wordt tot leven gewekt. Getuigenis van Zenon over Jezus. Jezus'vermaan aan Zenon

[1] Na enige tijd trok de liefde toch weer de kinderen van de buren naar Jozefs huisevenals hun ouders,[2] Met name gebeurde dat op de zogenaamde vóór-sabbath-dagen (vrijdagen),waarop vooral des namiddags weinig of niet gewerkt werd.[3] Op zo'n voor-Sabbath nu kwamen eens verscheidene buren met hun kinderenop bezoek.[4] De meisjes vonden er het lieflijke gezelschap van de vijf meisjes van Cyreniusdie bijzonder vriendelijk en ook mooi en ijverig waren, en die reeds met heel watdingen goed op de hoogte waren.[5] Voor de jongens ging echter de lieve, vrolijke Jezus boven al-les.[6] Want niet alleen leerde Die hun een massa bijzonder zinrijke spelletjes, die diejongens aangenaam bezig hielden;[7] maar bovendien vertelde Hij hun vaak heel roerende geschiedenissen alsgelijkenissen, zodat de kleine kinderen daarbij helemaal oog en oor waren.[8] Ditmaal echter was het dakterras (onoverdekte en met een balustrade omgevenverdieping van het huis) tot speelplaats gekozen, omdat tengevolge van eenonweersbuitje de grond buiten een beetje te vochtig was.[9] Gedurende een poosje ging het heel rustig toe op het dakterras; de kleine Jezusvertelde toen namelijk enkele zeer spannende verhalen.[10] Maar toen het tegen de avond liep werd het drukker op het dakterras, doordatJezus een dobbelspelletje had georganiseerd, waarbij af en toe gesprongen moestworden.[11] Bij de twaalf aanwezige jongens was ook een zekere Zenon; die knaap waseen verwoede gokker, die zijn medespelers de spaarcenten die zij bij zich haddenwilde aftroggelen door allerlei halsbrekende toeren voor te stellen.[12] Ook nu haalde hij zo'n toer uit waarbij hij elf penningen inzette, en dat tégende wil van de Heer Jezus in.[13] Het ging hierom, dat hij daarbij driemaal over de balustrade van het dakterras

Page 387: De Jeugd Van Jezus

387

zou lopen, zonder zijn evenwicht te verliezen.[14] Zou hij inderdaad drie keren rond komen, dan zouden de toekijkers,elfkinderen samen, elf penningen moeten toeleggen op zijn elf penningen;[15] maar als hij zijn evenwicht zou verliezen en zou vallen, dan verloor hij zijn elfpenningen.[16] De andere jongens gingen daarop in, en Zenon sprong met-een op debalustrade. Terstond werd hij een beetje duizelig, verloor zijn evenwicht, vieldirect naar beneden en brak bij het neerkomen op de grond zijn nek, waardoor hijter plaatse dood bleef.[17] Nu kwamen de ouders van de dode jongen naar boven gerend. Door verdrieten boosheid verteerd grepen zij Jezus beet om Hem te mishandelen.[18] Maar Jezus rukte Zich los en rende naar beneden naar de dode jongen, waarHij heel luid nep:[19] 'Zenon! Sta op om over Mij te getuigen tegenover je blinde ouders, of Ik jenaar beneden heb gegooid en heb vermoord!'[20] Onmiddellijk kwam de dode jongen overeind en zei:[21] 'O neen Heer, U hebt mij helemaal niét naar beneden gegooid en gedood,[22] veeleer was mijn winstbejag daaraan schuld en mijn onbehoorlijke haast![23] En toen ik door mijn eigen zonde was gedood, toen kwam U, Heer, en gaf mijhet leven terug.'[24] Toen de ouders van Zenon dit getuigenis hoorden, lagen ze al gauw voorJezus op hun knieën om Gods kracht in het Jezuskind te aanbidden.[25] Jezus echter zei tegen Zenon: 'Laat dit een les voor je zijn, en doe voortaanniet meer van die gekke spelletjes, die de dood kunnen veroorzaken, en herinner je,dat Ik het je had afgeraden!'[26] Vol dankbaarheid lieten de ouders van Zenon hun tranen de vrije loop engingen naar huis terug.[27] (Dit was overigens een profetische verwijzing naar de latere Judas Iskariot,hetgeen gemakkelijk is in te zien.)

Hoofdstuk 291: Buren zoeken raad bij Jozef als vriend van Cornelius. Jezuswaarschuwt Jozef niet onvoorzichtig te zijn. Blik in het goddelijk bestierenvan de wereld: zoals een volk is, zo is óók zijn regering! Jezus toont wie deHeer is!

[1] Op een andere keer ook weer op een voor-Sabbath kwamen er weerverscheidene buren met hun kinderen bij Jozef om zich daar met hem te beradenover een aantal problemen, waar ze nogal over inzaten;[2] deze buren wisten namelijk dat Jozef op zeer goede voet stond met destadhouder .[3] In die tijd kreeg Jozef ook een brief uit Tyrus, en wel van Cyrenius, die zodrahij uit Rome te Tyrus was teruggekeerd, informeerde naar het welzijn van Jozef enin het bijzonder van de kleine Jezus.[4] Van deze brief wisten de buren niets af,

Page 388: De Jeugd Van Jezus

388

[5] evenmin als zij wisten dat Jozef zo 'n dikke vriend was van de stadhouderCyrenius.[6] Jozef dacht nu echter met de brief op de proppen te moeten ko-men, om zijnburen daarmee enigszins te troosten:[7] hij wilde hen daarmee namelijk laten zien hoe hij zich voor hen bij delandvoogd zelf zou kunnen inzetten tegen de pachtkoning;[8] en daarom met te meer kans op succes, omdat Eudokia en de vijf meisjesgeheel aan Cyrenius behoorden.[9] Vlug wendde het Kindje Zich nu echter op heftige toon tot Jozef en zei:[10] 'Jozef, Jozef zóiets mag je nooit meer doen, want Ik ben de Heer![11] Als je die brief laat zien, dan zal Ik de Aarde weten te treffen; want Ik ben deHeer ook over Rome, en niet Cyrenius, en ook niet keizer Augustus![12] Ik zeg je dit: als dit volk beter was dan zijn pachtkoning, dan zou Ik dieArchelaüs wel weten te vinden![13] Maar nu dit volk geen haar beter is dan hij, moet het zijn last maar dragen inde vorm van die pachtkoning, die net zo'n gierigaard is als het hele volk![14] Heette het niet: Oog om oog, tand om tand enz.?! Zo moet het dan óók maarheten: hebzucht om hebzucht, afgunst om afgunst![15] Als zodanig is Archelaüs in feite een goede arts voor dit hard-vochtige volk;hij moet dus maar blijven zoals hij is, tot aan zijn einde!'[16] Deze rede ontstemde de buren. Zij zeiden dan ook:[17] 'Mooi voorbeeld van een Messias zou dat zijn![18] Ons geeft hij een uitbrander, maar de heiden Archelaüs looft hij!'[19] Maar nu stampte het Kindje met Zijn hak op de grond en zei:[20] 'Beef Aarde! Opdat uw blinde kinderen ervaren dat Ik uw Heer ben!'[21] En plotseling schoot er vuur uit de Aarde op de plaats waar Jezus hadgestampt, terwijl de grond vreselijk beefde![22] Nu schrokken de aanwezigen en zeiden: 'wat is dit toch voor een kind, datzelfs de aarde voor Hem beeft?[23] Laten we maar weggaan, want bij dit Kind is het niet goed toeven!' En vluglieten ze Jozef in de steek en renden weg. En zo werd Jozef opnieuw aan een grootgevaar onttrokken.

Hoofdstuk 292: De zesjarige Jezus wekt de verongelukte ijdele knecht vanSalome op uit de dood. Jezus leest hem de les en ontvlucht menselijke lof

[1] Toen Jezus ruim zes jaar was had Salome eens een boom, die al ver heen was,laten omhakken om hem daarna door haar oud knechten te laten stukzagen en totklein hout te kappen, dat ze dan als brandhout wilde gebruiken.[2] Bij deze gelegenheid pochte een jonge knecht hevig op zijn ijver en zei tegenzijn drie makkers:[3] 'Als jullie dat hakwerk aan mij over willen laten, zal ik met die hele boom netzo vlug klaar zijn als jullie met z'n drieën!'[4] Zijn maats gunden hem die eer maar al te graag.

Page 389: De Jeugd Van Jezus

389

[5] Nu pakte hij zijn scherpe bijl en hakte er met grote ijver op los.[6] Maar in zijn overmoed sloeg hij een keer mis, waarbij hij in plaats van het houtzijn voet raakte, die hij van de teen tot de hiel in tweeën spleet.[7] Hij viel op de grond en schreeuwde om hulp. Nu drong weliswaar iedereendadelijk om hem heen, maar er was niemand, die verbandmiddelen bij zich had.[8] Het gevolg was dat de jongeman doodbloedde.[9] Nu werd men ook ten huize van Jozef opmerkzaam op dat geschreeuw engejammer bij het dichtbij gelegen huis van Salome.[10] Ook Jezus holde erheen en drong tussen de omstanders door tot Hij bij deinmiddels overleden knecht stond.[11] Snel greep Hij de gespleten voet van de dode en drukte die krachtig aaneen,en zo genas hij die meteen.[12] Toen die voet aldus genezen was, greep Hij de hand van de dode man en zei:[13] 'Luister, ijdele jonge kerel: Ik zeg je: sta op en ga verder met houthakken![14] Maar je ijdelheid moet je voor de toekomst wel de baas blijven, zodat je nooitmeer op je neemt dan je aankunt,[15] dan zul je je in de toekomst gemakkelijk kunnen behoeden tegen dergelijkeongelukken.[16] Je makkers hebben hun werkkracht ook van God gekregen, zodat je die nooiten te nimmer te schande mag maken![17] Als een van je maats met opzet lui en traag is, dan zal de Heer hem heus welweten te vinden.[18] Het is echter nooit aan jou om hem dan door overdreven ijdele ijver tot rechterte willen zijn!'[19] Nu kwam de jonge knecht weer volkomen hersteld en krachtig overeind enzette het houthakken voort.[20] De aanwezigen echter vielen allen op hun knieën en zeiden:[21] 'De Kracht Gods zij in jou geloofd en geëerd; want de Heer heeft je al op zeerjeugdige leeftijd met alle goddelijke kracht vervuld!'[22] Maar Jezus liep weer vlug terug naar huis, want het ging Hem niet ommenselijk eerbetoon.

Hoofdstuk 293: Maria's heilige kruik door Jezus in stukken gebroken. Eenmeisje is daar bezorgd om. Jezus brengt Zijn moeder nu water in Zijn mantel.Maria's relikwie was Jezus een doom in het oog. Verwijt aan het meisje

[1] Maria was nog steeds in het bezit van de kruik, waarin zij water had gehaaldtoen de engel haar de blijde boodschap bracht.[2] Zij was op deze kruik zo bijzonder gesteld, dat ze hem zelfs als een heiligvoorwerp vereerde.[3] Zij had er zelfs bezwaar tegen als iemand uit die kruik wilde drinken.[4] Nu was Maria op een keer , ongeveer acht dagen na het wonder bij Salome, metJezus alleen thuis.[5] Zij was bezig met het wassen van linnengoed, waarvoor ze schoon water nodig

Page 390: De Jeugd Van Jezus

390

had.[6] Maria ging dus naar Jezus en zei tegen Hem: ' Je zou best eens een kruik metschoon water voor mij kunnen halen,[7] hier heb je de door jou zelf geheiligde kruik daarvoor!'[8] Jezus nam de kruik aan en liep ermee naar de bron, waar Jozef juist met deandere kinderen een karweitje verrichtte.[9] Jezus stootte bij de bron de kruik een beetje te hard tegen een steen, en daar lagtoen de kruik in vele scherven op de grond.[10] Een van de meisjes had dat gezien en zei: 'O wee, o wee toch! Nu zul je hethebben: de heilige kruik van onze meesteres is naar de maan! Jezus lief, waaromheb je niet wat beter uitgekeken?[11] Nee maar, wat zal je moeder nu grienen! Jij kunt je daar alvast op verheugenzeg!'[12] Het scheen echter dat die opmerking Jezus wat hinderde, want Hij zei tegenhet meisje:[13] 'Gaat het jou iets aan wat Ik doe? Zie jij maar dat je klaar komt met jespinwerk![14] Ik weet best hoe Ik Maria, ondanks die gebroken kruik, voldoende water kanbrengen!'[15] 'Dat wil ik wel eens zien,' zei het meisje, hoe Jij zonder kruik schoon waternaar huis kunt brengen!'[16] Nu pakte Jezus aanstonds Zijn kleine rode mantel bij de vier punten bijeen,schepte er water in en droeg dat, zonder daarbij één druppel te verliezen, naar huisen naar Maria.[17] Dit was zo'n wonderlijk gezicht, dat ze nu allemaal achter Hem aan kwamen.[18] Toen Maria dat zag, schrok zij hevig en zei: 'Maar kind toch, wat is er met dekruik gebeurd?'[19] Jezus antwoordde: 'Nou kijk, die was Mij allang een doorn in het oog! Ikprobeerde daarom haar wonderkracht aan een steen,...[20] en toen bleek die er niet te zijn, zodat ze onmiddellijk in stukken brak![21] Maar nu dacht Ik zo: dat waar Ik ben, dat Ik dáár toch belangrijker ben danzo'n domme kruik, die immers geen haar beter is dan elke andere!'[22] Hier had Maria geen antwoord meer op, maar wel grifte zij deze woorden diepin haar hart.[23] En het meisje zei nu dan ook maar niets meer; want zij had Jezus lief.[24] Tot haar zei Jezus nu: 'Kijk, zó beval je Mij beter, dan wanneer je onnodig jetongetje roert!' Het meisje aanvaardde tevreden deze kleine uitbrander en begonvervolgens ijverig haar garen te spinnen.

Hoofdstuk 294: Tweejarige wonderpauze. Prijsstijgingen in Palestina. Jozefzaait nog in de zevende maand. De achtjarige Jezus zaait persoonlijk tarwe.Wonderbaarlijke oogstzegen. Jozefs dankbaarheid! Liefde beter dan lof!Genezing van de verschrompelde jongen

Page 391: De Jeugd Van Jezus

391

[1] Na deze wonderwerken hield Jezus Zich gedurende twee jaren volkomen rustigop de achtergrond, terwijl Hij Jozef en Maria in alles gehoorzaamde.[2] Toen Hij acht jaar werd, tekenden zich de voortekenen af van een zeer slechtoogstjaar; want er trad een periode van grote droogte in, waardoor al het gewasverdorde.[3] Reeds was het in de zevende maand en nog was nergens iets groens te zien!Men was wel verplicht om veelvuldig vee te slachten, als men niet voor veel geldhooi en koren uit Egypte of Klein-Azië wilde invoeren.[4] Jozefs gezin leefde voornamelijk van de vissen, die Jonatha hun wekelijkstoezond, terwijl hij zijn huisdieren voerde met schelfgras, dat Jonatha hem ookdeed toekomen.[5] Pas in de zevende maand vertoonden zich wolken aan de hemel en begon het afen toe een beetje te regenen.[6] Toen sprak Jozef tot zijn vier oudere zoons: 'Spannen jullie de ossen maar voorde ploeg, dan zullen we in 's Heren naam nog wat tarwe zaaien.[7] Wie weet, wellicht zegent de Heer dat toch nog, omdat wij immers Hem totonze zoon en broeder mogen rekenen, Die Hij in de wereld gezonden heeft![8] Weliswaar heeft Hij nu al gedurende twee jaren door Hem geen tekenen meergedaan, zodat wij daardoor Zijn Verhevenheid feitelijk al begonnen te vergeten,[9] maar wie weet of dit slechte jaar niet het gevolg is van onze vergeetachtigheidjegens Hem, Die op zo heilige wijze van Boven tot ons kwam!?'[10] Nu stapte de reeds achtjarige Jezus op Jozef toe en zei: 'Goed vader Jozef,jullie hebben Mij kennelijk nog niet vergeten; daarom zal ik met u mee gaan om detarwe in de voren te leggen.[11] Jozef was daar erg blij mee, terwijl Maria en de anderen thuis zeiden:[12] 'Ja, fijn, als de lieve Jezus gaat zaaien, dan zal dat zeker een rijke oogstopleveren!'[13] En Jezus Zelf zei, eveneens lachend: ' Ja, die mening ben Ik ook toegedaan: Erzal heus géén zaad van Mij tevergeefs op dit aardrijk vallen!,[14] Nu werd dus de akker klaar gemaakt en werd er gezaaid. Links achter deploeg zaaide Jozef en rechts Jezus.[15] En zo was de akker in een halve dag prima bewerkt.[16] Kort nadien reeds viel er rijkelijk regen, waardoor de tarwe krachtigontkiemde en, zoals het met een zomervrucht het geval pleegt te zijn, werd deze indrie maanden tijds zo rijp als men zich maar had kunnen wensen![17] En toen bleek ook, dat de aren, die rechts door Jezus waren gezaaid,gemiddeld vijfhonderd korrels bevatten, terwijl die van Jozef er maar dertig totveertig telden.[18] Iedereen was daarover al hogelijk verwonderd, maar Gods Zegen toonde Zichpas volledig, toen het koren op de dorsvloer was uitgedorst;[19] want uit het ene mud tarwe, dat gezaaid was, oogstte men precies duizendmud; een oogst die nog nooit iemand had meegemaakt[20] Nu Jozef over zo'n geweldige oogst beschikte, hield hij zeventig mud voorzichzelf, terwijl hij negenhonderddertig mud onder de buren verdeelde.[21] En zo was men in de wijde omtrek door deze wonderbare oogst geholpen.

Page 392: De Jeugd Van Jezus

392

[22] Vele buren kwamen naar aanleiding daarvan, om die kracht Gods in de jongeJezus te loven en te prijzen.[23] Hijzelf echter maande hen om God en hun naasten te beminnen, en Hij zei totieder van hen: Liefde is beter dan lof, en echte vreze des Heren is beter danbrandoffers!' Het was in deze tijd dat de verschrompelde jongen ook weer gezondwerd.

Hoofdstuk 295: Jozef en Maria wilden de nu bijna tienjarige Jezus toch bijeen leraar op school doen. Moeilijkheden bij het lesgeven. De leraar slaat deJongen, waarna hij stom wordt en krankzinnig. De jonge Jezus keert naarhuis terug

[1] Sedertdien deed het Jezuskind weer geen teken meer, maar was als alle anderemensenkinderen.[2] Hij was graag bij Jozef als die gereedschappen en werktuigen maakte, zoalsploegen, jukken, stoelen, tafels en bedden; nooit ging er bij Jozef iets mis.[3] Nu het Ventje inmiddels tien jaar oud was en Zich niet meer van anderekinderen wilde onderscheiden,[4] zei Jozef op zekere dag tegen Maria: 'Zeg Maria, de lieden hier in de buurtsmaden ons omdat wij Jezus helemaal zonder school laten opgroeien, terwijl Hijtoch zulke geweldige talenten heeft en zo'n grote aanleg![5] Ik weet natuurlijk best dat Jezus dat wereldse school onder-richt niet nodigheeft;[6] maar om de buren tot zwijgen te brengen, zou ik Hem toch best bij een leraarwillen doen.[7] N u er dan toch twee nieuwe scholen in de stad zijn bijgekomen, waarvan menzegt dat de leraren heel bekwaam zijn, zou ik het wel met de een of de ander willenproberen.[8] Maria ging ermee akkoord; ook zij zag in dat het noodzakelijk leek.[9] Zo nam Jozef Jezus dus mee om Hem bij een leraar te gaan brengen.[10] Daar aangekomen nam deze het jongetje over en zei tegen Jozef: 'Hij moetvanwege de vele Grieken die hier wonen maar eerst Grieks Ieren, en pas daarnaHebreeuws.[11] Ik ben weliswaar op de hoogte van de bijzondere eigenaardigheden van ditkind, en ik ben eigenlijk een beetje bang voor Hem,[12] maar desondanks zal ik doen wat behoort te gebeuren; alleen moet u mij dejongen dan wel helemaal afstaan.[13] Jozef stemde daarin toe en hij deed Jezus volledig bij de leraar in de kost.[14] Gedurende de eerste drie dagen was Jezus nog vrij in alles; pas de vierde dagnam de leraar Hem mee in de klas.[15] Daar leidde hij Hem naar het bord en schreef het hele alfabet voor Hem op,om het daarna voor Hem te gaan uitleggen.[16] Nadat hij het enkele malen had doorgenomen, vroeg hij aan Jezus, wat Hijervan begrepen had.

Page 393: De Jeugd Van Jezus

393

[17] Maar Jezus deed alsof Hij van de uitleg niets begrepen had en gaf geenantwoord.[18] Drie dagen aan een stuk plaagde de leraar zichzelf en de jongen hiermee, maarhij kreeg geen enkele maal antwoord.[19] Maar de vierde dag was zijn geduld op en eiste hij van de jongen dat Hij hemzou antwoorden met als bedreiging een flinke straf.[20] Nu zei het Jezuskind tegen hem: 'Als u echt een leraar bent, en als u delettertekens werkelijk beheerst, zegt u Mij dan eens wat de oorspronkelijkebetekenis is van dé alfa, dan zal Ik u vertellen wat de beta betekent!'[21] Nu werd de leraar kwaad en hij sloeg Jezus met het aanwijsstokje op Dienshoofd.[22] Dit deed de Jongen pijn, en Hij zei tegen de leraar: 'Is dat uw wijze manier omu van een domheid te ontdoen?[23] Ik ben hier niet om slaag te krijgen, en dat is dan ook niet de goede manier ommensen te onderwijzen en te vormen.[24] Wat Mij betreft mag u stom worden en idioot nog bovendien, omdat u Mijhebt geslagen, in plaats van Mij een passende verklaring te geven!'[25] En de leraar zakte ter plekke in elkaar, en omdat hij begon te razen en tetieren, moest hij, gebonden, naar een andere kamer worden gebracht.[26] Jezus ging dadelijk naar huis terug en zei tegen Jozef:[27] 'Als Ik weer naar school moet, dan verzoek Ik toch wel dringend om eenandere leraar, een die niet in de klas komt met een stok in zijn hand; deze moet nuzijn misdragingen tegenover Mij uitboeten!'[28] Jozef kon goed raden wat er wel weer gebeurd zou zijn, en hij zei tegenMaria: 'Wij mogen Jezus dus niet meer uit handen geven, want Hij kastijdtiedereen die niet naar Zijn zin is!'[29] Maria vond dat best, en er was niemand, die Jezus een verwijt durfde maken.

Hoofdstuk 296: De tweede nieuwe leraar bij Jozef. Zachtaardigetegemoetkoming van de leraar. Jezus gaf hem een staaltje van Zijn kennis vanhet boek Daniël. Positief getuigenis van deze leraar. Jezus geneest nu deandere leraar uit erkentelijkheid

[1] Na verloop van enkele weken kwam nu de tweede nieuw gevestigde leraar bijJozef een vriendschappelijke visite afleggen.[2] Jozef had voor zijn klaslokaal namelijk reeds verscheidene nieuwe banken enstoelen gemaakt en ook een tafel; bij welke gelegenheid Jozef zich in deze leraareen zeer rechtschapen man te vriend had gemaakt.[3] Deze leraar maakte nu ook kennis met Jezus, in Wiens ernstige, maaropgewekte en bescheiden voorkomen hij veel plezier had.[4] Hij vroeg dan ook aan Jozef of deze jongen al op de een of andere school hadleren lezen.[5] Jozef gaf hem ten antwoord: 'Broeder, ik heb het al met een paar lerarengeprobeerd, maar die konden beiden niets met Hem beginnen;

Page 394: De Jeugd Van Jezus

394

[6] er leeft in deze jongen namelijk een heel bijzondere kracht![7] Als een leraar zich tegenover Hem een of andere grofheid veroorlooft, danheeft die het bij Hem dadelijk al verknoeid,[8] want één woord uit de mond van deze jongen tegen zo 'n leraar is voldoendeom hem op de meest ontzettende wijze te straffen![9] Dat was namelijk ook het geval met Zijn vorige leraar; die is tot op de dag vanvandaag nog met krankzinnigheid geslagen!'[10] De leraar antwoordde: ' Ja, dat is me bekend, maar die was dan ook voor alzijn leerlingen een ware tiran![11] Als ik deze jongen zou onderwijzen, dan zou ik echt niet bang zijn om doorhem te worden bestraft!'[12] Nu sprak Jezus, Die erbij aanwezig was: 'wat zoudt u Mij dan wel willenleren?'[13] Op werkelijk innemende wijze trok de leraar de jongen naar zich toe,liefkoosde Hem, en zei dan tegen Hem:[14] 'Ik zou Jou heel vriendelijk en prettig onderwijs willen geven in lezen enschrijven en Je vervolgens leren de Schrift te begrijpen.[15] Nu zei de jongen: 'Goed dan, als u iets van de Schrift bij u hebt, geeft u Mijdat dan maar, dan zal Ik u een bewijsje leveren van wat Ik al kan!'[16] Aanstonds trok de leraar nu een boekrol Daniël was het uit zijn mantelzak, diehij aan de jongen ter hand stelde.[17] Nu begon de Jongen direct met voorlezen van die boekrol en die bovendien teverklaren op een manier, die alle aanwezigen - de onthutste leraar incluis - in hogemate verbaasde!,[18] Toen de leraar dit van de jongen had gehoord, sprak hij:[19] 'O Heer, wees mij, arme zondaar, genadig en barmhartig; want deze jongenkan geen mens zijn van deze aarde![20] Nu, broeder Jozef, begrijp ik maar al te goed dat geen leraar het met dezejongen kan uithouden![21] Deze knaap weet trouwens meer dan alle leraren van de hele wereld tezamen!Houd Hem dus maar rustig thuis!'[22] 'Dit oordeel nu beviel de Jongen, en Hij zei: 'Omdat u zo eerlijk bent, en omuwentwille dus, moet nu ook die andere leraar maar weer genezen; het zij zo![23] Maar u moet dan wel zo eerlijk blijven als u nu bent; dan zult u ook steeds enblijvend een goede leraar zijn! Amen!'[24] Nu verwijderde Jezus zich. Ook de leraar nam spoedig afscheid van Jozef enging in diep nadenken naar huis. En op hetzelfde uur was de eerste leraar weerbeter.

Hoofdstuk 297: De elfjarige Jezus gaat met Jacob hout sprokkelen. Jacob,door een adder gebeten, sterft. Jezus wekt Jacob weer op. Een evangelie overde arbeid. Opwekking van de dode Kefas en van de dode timmermansknechtMallas. Afgunst kan de dood veroorzaken!

Page 395: De Jeugd Van Jezus

395

[1] Van toen af bleef het Jezuskind dus thuis, waar Hij Zich rustig en gehoorzaamgedroeg; ook verrichtte Hij soms kleine karweitjes.[2] Een heel jaar lang deed Hij geen enkel wonder, tot aan Zijn elfde jaar dus![3] Toen Hij elfwas bewerkstelligde Hij echter weer drie belangrijke wonderen,waarvan hier een kort verslag moge volgen:[4] In het voorjaar was Jozefs voorraad aan brandhout vrij plotseling in een paardagen opgeraakt.[5] Daarom stuurde hij Jacob en Jezus, die de meeste tijd hadden, naar eennabijgelegen bos om sprokkelhout te verzamelen.[6] Zij gingen beiden dus vol ijver op pad en deden wat Jozef hun had opgedragen.[7] Jacob sloofde zich vreselijk uit, waardoor er voor Jezus weinig te sprokkelenoverbleef; Jacob was Jezus namelijk overal te vlug af![8] Zo kon het gebeuren, dat hij in zijn ijver een struikachtige tak pakte, waarondereen giftige adder schuilging.[9] De adder beet Jacob in zijn hand. Van schrik en ontzetting viel Jacob op degrond. Zijn hand zwol plotseling hevig op, Jacob draaide zich op zijn rug en ertraden reeds symptomen van de naderende dood op.[10] Nu sprong Jezus te hulp. Hij blies op de wond en onmiddellijk was Jacobweer in orde.[11] De adder zwol echter enorm op en spatte toen uiteen![12] Nu zei Jezus tegen Jacob: , Haastige spoed is zelden goed! In elke wereldseinspanning, die overdreven ijverig gedaan wordt, ligt de dood op de loer![13] Het is daarom beter om in wereldse zaken lui te zijn, maar des te ijveriger ingeestelijke dingen, en dat geldt voor elke gelegenheid.[14] Zo komt het dat degenen, die zich druk maken om wereldse zaken in hun ijvervoor wereldse dingen steeds de dood hunner zielen zullen bewerkstelligen.[15] Maar hen, die zich minder voor wereldse zaken interesseren, hen zal Ik inMijn Dienst nemen, voor eeuwig! En al hebben ze dan misschien slechts één uurvan de dag gewerkt, Ik zal hun toch het-zelfde loon uitkeren, als Ik zal doen aanhen, die heel de dag allerijverigst gewerkt hebben![16] Heil wacht iedere luiaard in wat werelds is; wee degene, die al te vlijtig is inwereldse zaken! Want de eerste zal Mijn vriend zijn, maar de tweede veeleer Mijnvijand!'[17] Jacob prentte zich deze woorden goed in zijn geheugen, en hij leefde daarvoortaan naar, terwijl hij er zich niets van aantrok, als men hem soms de bijnaam'de luie en langzame' gaf.[18] Des te ijveriger echter was hij sindsdien bezig aan zijn innerlijke vorming,waar hij eindeloos veel beter bij won.[19] Kort na deze gebeurtenis stierf het enige zoontje van een buurvrouw, dieweduwe was, en die daar zeer onder leed.[20] Jezus ging er naar toe, tezamen met Zijn Jacob, om Zijn rouwbeklag te doen.[21] Toen hij de vreselijk wenende vrouw zag, kreeg hij medelijden met haar. Hijgreep de dode knaap bij de hand en zei:[22] 'Kefas, Ik zeg je: sta op, en bedroef het hart van je moeder nooit meer. 'Plotseling stond de knaap nu op, en lachend begroette hij alle aanwezigen!

Page 396: De Jeugd Van Jezus

396

[23] Nu wist de weduwe niet meer hoe ze het had. Zij sprak: 'Wie kan deze Zoonvan Jozef toch zijn, dat Hij met een woord doden kan opwekken? Zou Hij een Godzijn, of is Hij een Engel?'[24] Maar nu zei Jezus tegen de weduwe: 'Vraag daar verder niet naar; geef Kefasliever wat melk te drinken, zodat hij gauw weer de oude is!'[25] Vlug ging de weduwe nu warme melk voor haar jongen halen.[26] Toen het zover kwam, dat ten slotte allen Jezus wilden gaan aanbidden,vluchtte hij weg van daar, en zocht andere kinderen op, waarmee Hij op de Hemeigen wijze kon spelen. ..[27] En toen hij daar nu zo aan het spelen was, viel er van het dak van een anderhuis, waaraan door werklui uit de stad reparatiewerkzaamheden werden verricht,een man naar beneden; hij brak daarbij zijn nek en was op slag dood.[28] Van alle kanten kwamen onmiddellijk vele mensen aan, die de verongelukteman met veel misbaar bejammerden.[29] Toen Jezus dat lawaai hoorde, ging Hij er met Jacob ook heen; Hij drongtussen de omstanders door tot Hij bij de dode stond en zei toen tegen deze:[30] 'Mallas! Ik zeg je; sta op en ga weer aan het werk! Spijker je daklatten echterbeter vast, want anders val je nogmaals![31] Het komt er namelijk niet zozeer op aan hoeveel werk je verzet hebt, maarveeleer hoe je het hebt gedaan! In afgunst schuilt altijd de dood!'[32] Vlug maakte Jezus dat Hij weg kwam, terwijl de dode weer gezond overeindkwam en zo flink doorwerkte, alsof hem niets was overkomen. Maar wel heeft hijde woorden van Jezus goed in zijn geheugen gegrift![33] Deze drie wonderen gebeurden achter elkaar in een kort tijdsbestek, waardoornu alle buren Jezus wilden aanbidden.[34] Jezus stond hun dat echter niet toe en liet Zich gedurende vele weken niet inhet dorp zien.[35] Ten huize van Jozef werden deze drie daden echter zeer goed onthouden, en erwerd veel over gesproken.

Hoofdstuk 298: De Tempelscène van de twaalfjarige Jezus hier kortbeschreven door Zijn broeder Jacob. Jezus trekt Zich nu volledig terug totaan de bruiloft te Kana

[1] Van toen af trok Jezus Zich terug en deed geen wonderen meer tot aan debruiloft te Kana in Galilea.[2] Alleen nog, toen Hij twaalf jaar was geworden, en Hij voor het eerst op hetfeest was in Jeruzalem, heeft Hij in de Tempel zoals dat ook in de evangeliën isbekend gemaakt een wonder door Zijn wijsheid bewerkstelligd temidden van degeleerden.[3] Dat wonder heb ik, Jacob, mij later pas door de Heer Zelf laten vertellen, omdatik er niet bij geweest ben. Kort samengevat heeft het zich als volgt toegedragen:[4] In een hevig gedrang verloren Jozef en Maria in de Tempel Jezus uit het oog.Zij dachten dat Hij, omdat Hij niet bij hen was, zeker al wel met Salome of met

Page 397: De Jeugd Van Jezus

397

andere bekenden of familieleden onderweg naar huis zou zijn.[5] Ze gingen beiden dus achter de Nazareth karavaan aan, die zij pas tegen deavond in de herberg tussen Nazareth en Jeruzalem bereikten.[6] Toen zij Jezus daar echter niet aantroffen, werden zij zeer bedroefd. Zijverzekerden zich van enkele begeleiders en trokken in de nacht naar Jeruzalemterug.[7] Daar aangekomen, begaf Jozef zich onmiddellijk naar de stadhouder Cornelius,die toen nog te Jeruzalem als landvoogd werkzaam was.[8] Jozef vertelde aan Cornelius, die hem bijzonder vriendelijk ontving, wat hunwas overkomen.[9] Deze nu gaf Jozef dadelijk een Romeinse wachtafdeling mee, met wier hulp hij,Jozef, alle huizen mocht doorzoeken, die hij maar wilde.[10] Op deze wijze zocht Jozef bijna heel Jeruzalem af, maar na drie dagenonafgebroken zoeken had hij Jezus nog niet gevonden![11] Nu werden zij beiden vreselijk bang. Diep bedroefd gaven zij Cornelius dienswacht weer terug, en zij lieten zich door Cornelius niet troosten.[12] Maar, omdat het al vrij Iaat op de avond was, wilde Cornelius dat zij bij hemzouden blijven logeren.[13] Jozef antwoordde op die uitnodiging: 'Edele vriend, graag wil ik vannacht bijje logeren, maar eerst moet ik nog naar de Tempel om aan God al het leed uit mijndiep bedroefde hart te offe-ren.'[14] Toen liet Cornelius Jozef met Maria naar de Tempel gaan.[15] En zie, daar vonden zij Jezus, Die daar gezeten was temidden van degeleerden, hen vragen stelde, hen onderrichtte, en hun antwoord gaf op hun vragen;antwoorden, die hen hogelijk verbaasden![16] Hij verklaarde hun namelijk de moeilijkste passages uit de profeten, gaf hunuitleg over de sterrenhemel, over de banen van de sterren, over het oerlicht en overde sterren van de tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lichtsterkte.[17] Ook beschreef Hij hun het wezen van de aarde, en toonde hun de samenhangvan de fysieke, psychische en geestelijke waarde der dingen.[18] Ook bewees Hij hun de onsterfelijkheid van de ziel op zó'n, nooit eerdergehoorde wijze, dat allen het er over eens waren:[19] 'Zoiets is werkelijk nooit eerder vertoond! Een jongen van twaalf jaar heeftmeer wijsheid in een vinger, dan wij allen tezamen!'[20] Op dit moment traden Jozef en Maria op Jezus toe en zeiden tot Hem:[21] 'Waarom heb je ons dit aangedaan? Drie dagen aan één stuk hebben wij Jemet groot verdriet lopen zoeken, en konden Je niet vinden!'[22] Maar Jezus antwoordde:'Waarom hebben jullie dat gedaan ? (daarbuiten. methulp van die soldaten).[23] Wisten jullie dan zo weinig af van het Huis van Mijn Vader, en dat Ik daarmoest doen wat Mijns Vaders is?'[24] Deze woorden verstonden zij echter geen van beiden; niettemin ging Jezusgewillig direct met hen mee naar huis, nadat Hij met hen bij Cornelius de nachthad doorgebracht.[25] De schriftgeleerden prezen Maria meer dan gelukkig. dat zij zó'n Kind had.

Page 398: De Jeugd Van Jezus

398

[26] Sedertdien trok Jezus Zich volledig terug, en Hij deed voor de mensen geenwonderen meer tot aan Zijn dertigste jaar. Hij leefde en werkte net als ieder andermens.

Hoofdstuk 299: Hoogst belangrijke uiteenzetting over Jezus' Wezen en overde verhouding van het menselijke tot het goddelijke in Hem. Over debevrijding der zielen en bun éénwording met Gods Geest

[1] Daaraan aansluitend heet het in de Heilige Schrift (Lucas 2:52): 'Hij nam toe injaren en in genade bij God en bij de mensen, en Hij bleef aan Zijn oudersonderdanig totdat Hij Zijn leraarsambt aanvaardde,[2] Vraag: Hoe kon Jezus, Die immers Het Enige Eeuwige Goddelijke Wezen was,nog toenemen in welgevallen en in wijsheid voor God en voor de mensen, Hij, deGod van alle Eeuwigheid?[3] En hoe met name voor de mensen, daar Hij toch, reeds van alle eeuwigheid, hetabsoluut volmaakte Wezen was?[4] Om dit goed te kunnen begrijpen moeten wij Jezus niet uitsluitend willenbeschouwen als de enige God,[5] maar moeten wij ons Hem veeleer voorstellen als een mens in wie de Enige,Eeuwige Godheid Zich gevangen gaf, schijnbaar onwerkzaam, precies zo als deGeest* (* De goddelijke vonk in de mens.) in ieder menselijk wezen gevangen is.[6] En alles wat een mens ingevolge de goddelijke orde heeft te doen teneinde zijngeest in zichzelve vrij te maken,[7] datzelfde was ook de ernstige taak van de mens Jezus, teneinde in zichzelf hetgoddelijke vrij te maken om er één in te kunnen worden.[8] Nu is elke mens behept met bepaalde zwakheden, die de feitelijke boeien vanzijn geest zijn, welke hem als in een stevig omhulsel inkapselt.[9] Deze boeien nu kunnen pas geslaakt worden, wanneer de met het vleesvermengde ziel zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt, datzij stevig en krachtig genoeg is om zijn vrije geest te bemachtigen en vast tehouden![10] Daarom kan de mens zijn zwakheden pas gewaar worden door allerleiverleidingen, die hem tevens doen ervaren hoe en waarin zijn vrije geest gekneveldis.[11] Als hi j dan juist op deze punten zichzelf verloochent in zijn ziel, dan maakthij daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl hij tegelijk daarmee zijn ziel aanbanden legt.[12] Is dan te juister tijd zijn ziel met al die banden, die voordien zijn geest geboeidhielden, aan banden gelegd, dan gaat die geheel ontkluisterde vrije geest opnatuurlijke wijze over in de nu gave en krachtige ziel,[13] die daardoor volledig in de hemelse machtssfeer van de geest terechtkomt envolledig een met haar wordt.[14] In dat zich ontdoen nu van de ene boei na de andere, daarin bestaat de groei,de toename van de ziel in de geestelijke kracht, en die kracht is dus: wijsheid en

Page 399: De Jeugd Van Jezus

399

genade.* (* En dat is dus wedergeboorte.)[15] De wijsheid bestaat in het zuiver kunnen erkennen van de eeuwige ordeningGods in zich zelve en de genade is het eeuwige licht van de liefde, dat alle dingendie bestaan, in hun grenzeloosheid en hun oneindige aantal, in hun eindeloosgevarieerde verhoudingen en levensprocessen doorlicht![16] En precies zoals dat bij de mens het geval is, zo was dat ook bij de GodmensJezus.[17] Zijn ziel was net als die van iedere andere mens, ja, die was zelfs met te meerzwakheden behept, omdat de Almachtige Geest Gods Zichzelf wel in deallersterkste boeien diende te kluisteren, om in Zijn ziel te kunnen wordenvastgehouden.[18] De ziel van Jezus moest dus wel de allergrootste verleidingen doorstaan om inzelfverloochening de ontkluistering te kunnen bewerkstelligen van Zijn Godsgeest,Zichzelf aldus voldoende sterk makend voor de volmaakte vrijheid van de Geestaller geesten en daarmee één te worden.[19] Hierin bestond dus dat toenemen in wijsheid en genade van Jezus' ziel voorGod en voor de mensen, namelijk in die mate, waarin de goddelijke Geest Zichlangzaam maar zeker, en meer en meer verenigde met Zijn uiteraard goddelijkeziel welke de eigenlijke Zoon is.

Hoofdstuk 300: Het leven en de zielestrijd van Jezus vanaf Zijn twaalfde totaan Zijn dertigste jaar. Wenken en voorbeelden tot het bereiken van dewedergeboorte als voorwaarde tot het eeuwige, zalige leven. Slotopmerking enzegen des Heren

[1] Hoe heeft de Heer Jezus dan geleefd van Zijn twaalfde tot Zijn dertigste jaar?[2] Hij heeft in Zichzelf voortdurend en op de meest levendige wijze gevoeld datHij de Almachtige Godheid was; Hij wist ook dat alles, wat in heel de grenzelozeoneindigheid bestaat, voor eeuwig ondergeschikt is en moet zijn aan Zijn geringstewenk.[3] Daardoor was er in Zijn ziel een allerhevigste aandrang om over alles teheersen.[4] Trots, heerszucht, absolute vrijheid, gevoel voor het goede leven, drang naarvrouwen en dergelijk meer, en dus ook toorn, waren de voornaamste zwakhedenvan Zijn ziel.[5] Maar met de wilskracht van Zijn ziel bestreed Hij al deze uitermate machtige,ja dodelijke drijfveren in Zijn ziel.[6] Hij verdeemoedigde Zijn trots door middel van de armoede; maar bedenken wijhoe hard dit middel wel moest zijn voor Hem, aan Wie alles toebehoorde, maarDie desondanks niets het Zijne mocht noemen![7] Hij legde Zijn heerszucht aan banden door middel van een allergewilligstegehoorzaamheid tegenover hen, die in vergelijking met Hem praktisch niets tebetekenen hadden![8] Zijn eeuwige absolute vrijheid deed Hij geweld aan door Zichzelf hoe

Page 400: De Jeugd Van Jezus

400

ontzettend moeilijk dat ook was aan de mens uit te leveren, voor de meestvernederende slaafse arbeid![9] Zijn uitermate sterke drang naar een goed leventje bestreed Hij door zeermenigvuldig te vasten, zowel uit nood alsook door Zijn Ziel daartoe vrijwilliggedreven![10] Zijn hang naar vrouwen onderdrukte Hij door veelvuldige zware arbeid, doorschrale kost, door gebed en door de omgang met wijze mannen.[11] Op dit punt had Hij zelfs extra veel te verwerken doordat Zijn uiterlijk en deklank van Zijn stem buitengewoon aantrekkelijk waren,[12] waardoor de vijf dochters van Cyrenius over het algemeen dodelijk verliefdop Hem waren en onder elkaar wedijverden om Hem het allermeest te bevallen.[13] Dit soort van liefde beviel Hem wel, maar desondanks dwong Hij Zichzelftelkens weer tegen elkeen te zeggen: 'Noli me tangere!'* (* Raak mij niet aan, laatme met rust!)[14] Waar Hij voorts de slechtheid van de mensen op het eerste gezicht doorzag, enhun slinksheid en huichelachtigheid dóór had, zoals Hij ook listigheid en egoïsmekende,[15] daar is het begrijpelijk dat Hij vlug opgewonden raakte, en dat Hij bijzondergemakkelijk gekwetst en vertoornd kon worden;[16] maar door middel van Zijn liefde kalmeerde Hij dan Zijn goddelijk gemoed,waarvan dan barmhartigheid weer het gevolg was.[17] Zijn leven voerde hij met uitsluitend zware zelfverloochening, teneindedaardoor de ontwrichte eeuwige orde te herstellen.[18] Hieruit is gemakkelijk te zien, dat Jezus deze achttien jaren als mens heeftdoorgebracht onder onophoudelijke verleidingen en bestrijding daarvan.[19] En, nu dit alles voor een ieder positief is aangetoond, blijft er niets meer tezeggen over dan het verslag van de driedaagse verhandeling in de Tempel met dewijsgeren en schriftgeleerden, maar dat kan nu evenmin als nog vele andere zakenhier niet volgen.[20] Jullie moeten hiermede dus vooralsnog tevreden zijn; het overige zal volgenop het moment, waarop jullie tot je knecht zullen zeggen:[21] 'Broeder, kom bij ons en blijf bij ons wonen, in de Naam des Heren.[22] Hiermede zij dan ook dit werk afgesloten, Mijn Zegen en Mijn Genade mogenvoor nu en voor altijd met jullie zijn! Amen.

Hoofdstuk 301: Noten door de vertaler. Verantwoording van de vertaler

[1] Noten: Deze door de vertaler toegevoegde verklarende noten, die betrekkinghebben op het begin van dit Jacobus-evangelie, zijn gebaseerd op een vergelijkendcommentaar van de theoloog Robert Ernst met de canonieke evangeliën, waarvande titel luidt: 'Versuch einer Evangelien-Harmonie liber die Geburt des Herrn'(Markus-Verlag. Eupen. 1958). Met dank aan de commentator. De H. Jozefwastoen hij Maria uit de Tempel tot zich nam reeds vele jaren weduwnaar. Uit zijneerste huwelijk had hij vijfzonen, van wie Jacobus, die zich de broeder des Heren

Page 401: De Jeugd Van Jezus

401

noemt, de jongste was. (Zie noot 5. )[2] In het jaar 325 werd er te Nicaea een oecumenisch concilie gehouden, dat zicho.m. heeft beziggehouden met het opstellen van een nieuwe verbeterde canon vanhet N. T. van de H. Schrift. Het Jacobus-evangelie is daar waarschijnlijk reedsdefinitief apocrief verklaard, niet omdat het oorspronkelijk niet geïnspireerd zouzijn geweest, maar omdat het door de tand des tijds ontsteld en verminkt was, enniet langer als volledig authentiek bleek te handhaven.[3] Er bestaan meerdere Nieuwtestamentische apocriefen. die bijzonderhedenbevatten over de jeugdjaren van de Verlosser. Met name moet daartoe wordengerekend het zgn. Thomas-evangelie. Veel van de in dit evangelie voorkomendeverhalen zijn echter méér dan wonderlijk en zelfs een God onwaardig; daarommoeten ze naar het rijk der legenden worden verwezen. Dit in tegenstelling tot deberichtgeving bij Jacobus, die bijna zakelijk nuchter en zowel objectief alssubjectief historisch juist bevonden wordt![4] Zie bij Berthold Altaner: 'Patrologie', Herder 1938 en 1955, blz. 33.[5] Ook beroemde kerkleraren en theologen uit de eerste eeuwen van hetchristendom namen aan dat de H. Jozef weduwnaar is geweest en waarom niet? ! -zoals: de heilige martelaar Justinus, die in het jaar 165 na Chr. ter dood werdgebracht; Clemens van Alexandrië, overl. in 214; Origenes, overl. in 254;Eusebius, overl. in 340; Ephraim de Syriër, overl. in 373 en ten slot te Epipha-nes,die in 403 na Chr. overleed. De zonen uit Jozefs eerste huwelijk werden steedsbroeders en/of stiefbroeders van Jezus genoemd, totdat,omdat Hevidius deopvatting had verkondigd als zouden de stiefbroeders van Jezus diens echtebroeders zijn geweest de H. Hieronymus in het jaar 383 als contra meninglanceerde dat de stiefbroeders van Jezus Diens neven konden zijn geweest! Omdeze foutieve mening te staven moest Hieronymus echter wel even de stiefbroedersvan Jezus 'identificeren' met o.m. Jacobus de apostel, die nota bene feitelijk in deH. Schrift als zoon van Alfelis wordt genoemd, resp. met Judas Thadelis, die dezoon van een zekere Jacobus wordt genoemd! En om helemaal consequent te zijnproclameerde Hieronymus in één moeite door nu ook Maria van Cleophas totzuster van Maria, die de boven alle twijfel verheven Joachim tot vader en Anna totmoeder heeft gehad! In dit verband, resp. in deze onnatuurlijke constructie, wasThadelis dus impliciet geproclameerd tot zoon van Maria van Cleophas. Hoezeerdeze kunstgreep ook in strijd was met de historische feiten. toch is ditlangzamerhand de heersende opvatting geworden, met name althans in de Kerkvan het Westen. Voordien was er niettemin continu nadrukkelijk onder- scheidgemaakt tussen enerzijds een apostel Jacobus en anderzijds een Jacobus, broedervan de Heer (zie bij E. Hennecke: 'Neutestamentische Apo-kryphen', Tiibingen,1924, blz. 106-107, en bij vele anderen).[6] Maria werd dus niet met Jozef verloofd, maar eenvoudig aan hemtoevertrouwd. Alhoewel Lucas zijn evangelie in het Grieks heeft geschreven, heefthij, omdat ook hij niet bedoelde te schrijven 'verloofde', niet het woord egguêtê -hetwelk zeer specifiek verloofd betekent gebruikt. Lucas gebruikte daarentegen hetwoord emnêsteumenê. hetwelk meer specifiek betekent: verworvene! Het laatstewordt maar dan dus overdrachtelijk ook wel eens vertaald met verloofde. maar dat

Page 402: De Jeugd Van Jezus

402

is dus niet de primaire betekenis. In de zin van verwerven, resp. verworven, is ditwoord hier zelfs dubbel toepasselijk: Jozef verwierf namelijk met Maria deopdracht haar te behoeden en te beschermen! Uit Maria's verdere gesprek met St.Jozef terzake blijkt trouwens dat ook Maria zelf geenszins aan een verloving heeftwillen denken: die gedachte was zelfs niet in haar opgekomen! (Zie hierover voortsnoot 19. )[7] Volgens dit heerlijke getuigenis moeten wij de H. Jozef dus zien als deabsoluut grootste heilige van alle tijden.[8] Dat de boodschap van de Engel aldus is begonnen ligt meer voor de hand danzou moeten blijken uit het Lucasevangelie, omdat deze methodiek meer inovereenstemming is met de goddelijke communicatiewijze dan de bij Lucasgesuggereerde choquerende methode. God pleegt immers de zwakke mens niet te'overvallen' met zeer plotselinge, schrikbarende verschijningen! Hij bereidt demens op serene wijze psychologisch voor op geestelijke gebeurtenissen als deze. Inde psychologie van de mystiek is dat een bekend en vast gegeven! Het is geenszinsduidelijk waarom God in dit geval anders zou moeten hebben gehandeld,integendeel: In eerste instantie werd Maria door de stem van de engel inderdaadpsychologisch voorbereid op de visuele verschijning in tweede instantie van deengel in mensengedaante. Overigens heeft Lucas naar het schijnt ook niet debedoeling gehad om anders, tegengesteld, te beweren: Lucas geeft slechts deessentie en doet dat in grote lijnen, samenvattend, zonder diep in te gaan opsubtiele details.[9] Ook deze woorden van Maria bevestigen het door ons in noot 6 gestelde: Mariavoelt zich geenszins de bruid van Jozef. Zij kan in hem slechts haar beschermerzien, haar pleegvader! Zij was en pretendeerde te blijven de Maagd des Heren inalle opzichten, geestelijk zowel als lichamelijk![10] De naam Jezus is een samentrekking van Jeschua, resp. Jehoschua. Jehoschuakomt van Jeho/ Jahwe = God, en Schua = Redder. Reeds in de Se eeuw voorChristus werd deze naam profetisch ( toe )gedicht door Jesaja in les.[11] Deze 'lichte ademtocht' mogen wij zien als een manifestatie van de H. Geest,Die in Maria 's lichaam het wonder van Gods incarnatie bewerkstelligt. 12. Het isniet waarschijnlijk dat de hogepriester de diepere betekenis van zijn eigen woordenheeft begrepen. Doordat hij in dat jaar hogepriester was profeteerde hij, ook nolensvolens. (Verg. Joh. 11:51 en Gen. 12:2.)[12] 'Jezus zal zijn Volk verlossen van de zonde en van de gevolgen daarvan.'[13] Jozef verwierf deze bouwopdracht doordat hij zowel uit Nazareth (Gal.) was.als ook tot de stam van Juda behoorde.[14] De exegeten zijn het er nagenoeg unaniem over eens dat de plaats, waarElizabeth woonde het plaatsje Ein Karim moet zijn geweest, hetwelk op ca. 6,5 kmten westen van Jeruzalem moet hebben gelegen, en dat ook wel St. Johannes-in-de-bergen werd genoemd.[15] Dit trappelen van het kindje in Elisabeths schoot en zijn zachte stemmetjebewijzen op zich nog niet dat de kleine Johannes reeds definitief tot het gebruikvan zijn verstand zou zijn gekomen. Het kan een eenmalige manifestatie zijngeweest, door een incidentele genade ad-hoc.

Page 403: De Jeugd Van Jezus

403

[16] Vele exegeten menen dat dit vers en de verzen 28/30 kunnen bevestigen datMaria het 'Magnificat' niet woordelijk onmiddellijk zo zou hebben uitgesproken alswij het nu kennen, resp. dat het achteraf zo is samengesteld. hetgeen niet in strijd ismet het toenmalige geschiedschrijven![17] Dat er ten tijde van Christus in de Tempel allerlei misstanden heersten,kunnen wij alleen al gemakkelijk afleiden uit de berichten in de evangeliën overChristus' tempelreiniging en uit de bij die gelegenheid door Hem gespro-kenwoorden. alsook uit de vele uitspraken van Christus tegen Farizeeën enschriftgeleerden,[18] Ook in de canonieke evangeliën worden vaak dagreizen. en zelfs voetreizenvan meerdere dagen zoals in dit geval zeer summier vermeld.[19] Het is niet in te zien. waarom Jozef zoveel angst zou hebben gehad overMaria’s zwangerschap. als hij met haar verloofd zou zijn geweest. Volgens dejoodse zedenleer was de verloofde status reeds een status. waarin seksuelegemeenschap niet per se was uitgesloten. Maria was dus niet met Jozef verloofd,maar aan hem ter bescherming en behoeding toevertrouwd. Jozef kon dus slechtsangstig zijn omdat hij Maria kennelijk niet afdoende had bewaakt en beschermd![20] In die tijden leefden er in Palestina veel Griekse kolonisten, die zelfs bepaaldegebieden hadden 'gekoloniseerd'. Aan zo'n gebied kan Jozef.mier gedacht hebbenals zijnde Grieks gebied,[21] In het 2e boek Samuël lezen we dat God de volkstelling van David zelfs metde pest bestrafte (2 Samuël24: 10 en 15). Weliswaar behoeft een volkstelling 'opzich' niet kwaadaardig te zijn, en kan die evengoed terecht worden gehouden. maarniet als een volkstelling door hoogmoed of agressief militarisme was ingegeven,zoals David feitelijk bekende.[22] De volksvergadering. die de joden tegen de volkstelling hielden. zal voor debezettende Romeinse overheden wel geheim zijn gehouden. Daaruit zijn dan ook teverklaren waarom de uitnodigingen op zo korte termijn werden gedaan en waaromreeds zo spoedig na de vergadering absentisme op toelaatbaarheid werdgecontroleerd! Het gevaar van uitlekken bij een zo grote vergadering als deze wasimmers niet denkbeeldig.[23] Men had Jozef dus wel degelijk gemist! Sympathiseerde hij met deRomeinen? Was er verraad in het spel? Onmiddellijke controle was voor deTempel van levensbelang![24] We mogen niet geheel uitsluiten dat deze uitspraak letterlijk bedoeld kan zijngeweest. Meerdere mystici hebben van hun jeugd af eveneens gezelschap vanengelen ondervonden, Het is echter evenmin uit te sluiten dat de bena-mingengelen hier overdrachtelijk zou zijn bedoeld. In dat geval gaat het dan omtempeldienaren of dienaressen in 'engelachtige' ambtskledij.[25] In Numeri 5:11-31 lezen we dat een van echtbreuk verdachte vrouw eveneenshet 'vloekwater' moest drinken.[26] In Exodus 22:15 en in Deuteronomium 22:28 lezen we dat een man. die eenmaagdelijk meisje misbruikt of verleidt, haar daarna verplicht is te huwen en devastgestelde bruidsprijs aan haar vader moet betalen.[27] Keizer Octavianus Augustus placht elke 14 jaar een volkstelling te doen

Page 404: De Jeugd Van Jezus

404

houden. Cyrenius stond als hoogste gezagsdrager in Celesyrië, Tyrus en Sidon.waaronder tevens Transjordanië en Palestina ressorteerden, boven de land-voogdenen de viervorsten; hij superviseerde die! Hier is Flavius Josephus dus niet in strijdmet Tacitus en Strabo, zoals veelal door historici wordt gemeend, omdat FlaviusJosephus als landvoogden noemt Sentius Saturninus en P. Ouintilius Varus.[28] Jozef wachtte hier dus gelaten op uitredding door Jahwe, volgens het adviesvan Jeremia (Klaagliederen 3:26).[29] Het Lucas-evangelie vermeldt: Want er was voor hen geen plaats in deherberg; dit moge een plausibele veronderstelling van Lucas zijn geweest. ImmersJozef was met zo arm, dat hij dat verblijf in een herberg niet had kunnen betalen,als er wel plaats zou zijn geweest. Niettemin: in feite was dat 'plaatsgebrek in deherberg' slechts een mogelijke, en niet de enige veronderstelling! God. heeft weldegelijk Zijn specifieke redenen gehad om de bevalling van Maria niet in eenherberg te laten geschieden. De beslotenheid en de geheimhouding zijn daarvanwaarschijnlijk de belangrijkste geweest; de grot/stal beantwoordde beter aan beidevoorwaarden.[30] Het gaat hier om persoonlijke ervaringen en indrukken van Jozef. In hetmidden mag worden gelaten of die nu uitsluitend subjectief, dan wel ook objectiefzijn geweest.[31] I?e witte wolk is hier een begeleidingsverschijnsel bij deze theophanie. Ook rnhet O .T. (Sinaï) en het N .T. (Hemelvaart) worden we geconfronteerd metdergelijke verschijnselen. Zie uw bijbellexicon: wolk.[32] God wordt vaak Licht genoemd en Christus Licht der wereld. Zie O.T. 2 Sam.22:19; Mich. 7:8; Ps. 18/19; zie ook Uw bijbellexicon: Licht.[33] De Wet schreef eigenlijk voor, dat er voor de reinigingsceremonie 40 dagenmoesten zijn verlopen. Het zou beslist niet bij Jozef, noch ook bij Maria zijnopgekomen om dat voorschrift te negeren. Maar kennelijk heeft God zelf gewilddat dit voorschrift nog voor de vlucht naar Egypte zou worden vervuld; daarom gafHij de engel, resp. via de engel, daartoe nu reeds opdracht. Lucas wijkt hier weerenigszins af door de mededeling: Daar de dagen voor de reiniging vervuld waren.Overigens, voor Maria -maagd voor, en maagd na de bevalling! was de reinigingvolstrekt overbodig, en had alleen formeel zin![34] Dat Jozef deze vluchtroute koos- en niet een route naar het zuiden was zeerbegrijpelijk. De gebruikelijke zuidelijke karavaanroute was niet alleen langer, maarvooral veel gevaarlijker, omdat daar vele roversbenden Opereerden, die het bijuitstek hadden gemunt op kleine gezelschappen en eenzaam reizende reizigerszonder begeleiding van gewapende escortes.[35] Het woord 'eeuwig' heeft in de bijbel twee betekenissen: Ie. de absolute dieoneindigheid uitdrukt, onbegrensd door tijd en menselijke geschiedenis; 2e. derelatieve in de zin van zeer langdurig, van schier eindeloos. In deze laatste,relatieve betekenis is het telkens dan bedoeld, waar relatie bestaat met deonderwerpen, toestanden of omstandigheden, die van de materiële schepping deeluitmaken of daarin voorkomen. In de eerste betekenis uiteraard slechts in verbandmet God en met puur geestelijke onderwerpen.

Page 405: De Jeugd Van Jezus

405

Hoofdstuk 302: Informatie over Nieuwe Openbaring van kerkelijke lexiconsachterhaald

[1] Informatie over Nieuwe Openbaring van kerkelijke lexicons achterhaald[2] In mijn voorwoord schreef ik te willen terugkomen op de netelige kwestie vanhet door de Kerk* (* Voor Kerk kunt u desgewenst oecumenisch Kerken, resp.christelijke Kerken lezen.) niet aanvaarden van de via Lorber gegeven NieuweOpen-baring (N.O.), omdat ook dit evangelie daarvan deel uitmaakt. en daardoordus ook niet mee! als apocrief behoeft te worden 'afgedaan '.[3] Als ik hierboven constateerde dat de Kerk de N. 0. niet heeft aanvaard, danbedoel ik daarmede eigenlijk niet te zeggen dat dit ook formeel het geval is;alhoewel de meningen daarover uiteen kunnen lopen. Weliswaar is er door de kerknamelijk nog vrij recent een officieel onderzoek ingesteld, maar niet op het hoogstekerkelijk niveau, en nog minder wetenschappelijk. Er is echter wel- zoals dit in deKerk gebruikelijk is- door het meest direct betrokken episcopaat, namelijk dat vanOostenrijk, gereageerd, en eveneens door een Doctor in de theologie: Or.Friederike Valentin. '.[4] De wetenschappelijke objectiviteit, die in dergelijke zaken maar al te vaak zoekis, heeft echter ook hier volledig ontbroken, reden waarom wel objectie-vedeskundigen het 'imprimatur', hetwelk door de aartsbisschoppelijke ordi-narius vanWenen voor dit stuk werd afgegeven, niet wensen te erkennen als een 'Druck-Erlaubnis', maar veeleer als een 'Dreck-Erlaubnis', zozeer werd er in deze'Ookumentation Nr. 4/80 des Referates fiir Weltanschauungsfragen: Lorber undseine Neuoffenbarung', op onheuse, ondeskundige, oneerbiedige wijze met de N.O.gespot![5] Men is er namelijk in dit referaat niet voor teruggeschrokken om -zij het opafgeleide wijze -de zogenoemde 'Lorber-Jezus' citaten in de mond te leggen, die inhéél de NO. via Lorber niet terug te vinden zijn. Overigens wemelt het referaat vanbeweringen en uitspraken, waarvoor dr. Valentin het bewijs ten enenmale schuldigblijft![6] Als het waar is, dat bepaalde uitspraken in de Nieuwe Openbaring inderdaadafwijken van die van de Kerk, dan is dat slechts hiertoe terug te voeren: Allebeginsel uitspraken in de Nieuwe Openbaring over het Wezen Gods, over dewereld en over de mensen zijn van een dergelijke onvergelijkelijke verheven-heid,dat zij de desbetreffende Bijbelteksten wézenlijk in zich integreren, zodat elkeschijnbare dan wel werkelijke afwijking in de uitleg uitsluitend is te herleiden toteen methodiek van bijbelinterpretatie die de geest doodt terwil-le van haarklovendeletterknechterijen, zoals bij vele dogmatici helaas gebrui-kelijk is.** (**'Himmelsgaben', deel I: 'Wie speurt en vorst buiten Mijn Genade om, die gaat teallen tijde in de fout. Maar wie naar Mij toekomt om het van Mijzelf te leren, dieheeft waarheid in overvloed, volmaakte waarheid, waaraan geen jota veranderenzal, in der eeuwigheid niet!')[7] Overigens zijn er géén officiële kerkelijke documenten tegen de N .0. viaLorber bekend, doordat de Kerk nooit eerder verificatie onderzoeken heeft

Page 406: De Jeugd Van Jezus

406

ingesteld. Het risico van een objectief wetenschappelijk onderzoek was voor deKerk blijkbaar te groot! De Kerk prefereerde er het zwijgen toe te doen, alhoewelzij zich daardoor compromitteerde -wie zwijgt stemt in -met de afdoening dooronafhankelijke journalisten, die 'ooit wel eens iets' over of van de NieuweOpenbaring gelezen hebben en deze kwalificeerden als speculatief, als gnostisch,theosofisch, antroposofisch, ja als fantastisch! Daardoor ook konden deze endergelijke kwalificaties tot in de kerkelijke lexicons doordringen![8] Bedoelde onafhankelijke berichtgevers was trouwens indertijd nauwelijks ietskwalijk te nemen wanneer zij wellicht lichtelijk de gek staken met de N.O. Erstonden namelijk schijnbare enormiteiten in die Nieuwe Openbaring- met namevoor de vorige eeuw, vooral op natuurwetenschappelijk terrein; zozeergeavanceerd op bijvoorbeeld het gebied van microkosmos en macrokosmos, resp.op de gebieden van atoom- en quantenfysica enerzijds en van astronomie en vanruimtevaart anderzijds, dat geleerden als Einstein, Max Planck en Niels Bohr ertoen ook geen weg mee zouden hebben geweten. Zij verdienden hun respectieveNobelprijzen dan ook eerst in de jaren 1918, 1920 en 1922! En ook de coryfeeënvan de toenmalige astronomie zouden zich wel hebben gehoed om devoorspellingen in de N.O. over quasars, novae en interstellaire stelsels teonderschrijven, wilden zij althans niet het risico lopen om door hun vakgenotenvoor ondeskundig te worden uitgemaakt of zelfs voor idioot! Elektrontelescopenen computers zijn van veellatere, resp. van uiterst recente datum. Zo kwam het deKerk in die dagen heel goed uit, dat deze voorspellingen in de N .0. zo buiten alleproporties schenen te zijn: zij kon daardoor min of meer gedekt- alhoewelhoogstwaarschijnlijk tegen beter weten in -toen ook gerust de religieuze entranscendente dimensies van de N.O. negeren.[9] Het bleef aan de wetenschappers van de 20e eeuw voorbehouden om geheel losvan de N .O. de uitspraken en voorspellingen ervan te bevestigen. Waar echter denormen van de natuurwetenschappen tijd en materie zijn, zijn die van de religie ende Kerken: eeuwigheid en geestelijke transcendentie. Aan die eigenschappen heefthet de Kerk van Lorbers dagen kennelijk ontbroken. In onze dagen is het helaasnog niet anders; alhoewel er althans symptomen van nieuw geestelijk elan, vannieuwe spiritualiteit, van ware christelijke liefde allerwegen speurbaar zijn. Waarde concurrentieslag om de zieltjes schijnt te zijn uitgewoed, wordt thans binnen deKerken samengewerkt. Voor mij is het echter de wal die het schip van de Kerkenkeert; want de Nieuwe openbaring heeft nog steeds geen kans gekregen, zeker inons land niet.[10] Afgaande op deze feiten zou menselijkerwijze de conclusie kunnen wordengetrokken, dat de N.O. dan toch meer specifiek berekend is voor onze 20e eeuw,waarin- met name door de Tweede Wereldoorlog -de belangrijkheid van de atoom-en quantenwetenschappen met hun (bijna) metafysische con-seque6ties, zowel alshet belang van de astronomie (ruimtevaart), wier tentakels eveneens reeds tot inhet' jenseits' reiken, tot brede massa's van de mensheid is doorgedrongen. Datmoge zo zijn, toch mogen we niet over het hoofd zien, dat de N.O. reeds in devorige eeuw gegeven is, en dus ook voor die tijd zinnig moet zijn geweest!Trouwens, alle religieuze waarheden en waarden -ook die van de N .0. -zijn

Page 407: De Jeugd Van Jezus

407

universele eeuwigheidswaarden voor alle tijden, waarbij we van de N .0. viaLorber ook nog kunnen stellen, dat die enerzijds een totale analyse, anderzijds eencomplete synthese aanbiedt voor die transcendente interpretatie van alle Zijn, naarwelke de mensheid van alle tijden en door alle eeuwen heen op zoek was, is enblijven zal; met alle verworvenheden van zijn historisch gecumuleerde kennis,kundigheden en intuïties! En dat de daarin vervatte meer profane onderwerpen heelspecifiek moeten functioneren in een vertechnocratiseerde wereld, resp.maatschappij (als de onze feitelijk is), namelijk als veiligheidsmaatregelen,waardoor ingeval de Kerk de meer specifiek geestelijke dimensies van de N .0. zounegeren het gewone Godsvolk (the man in the street) toch zelf via die frappanteprofane voorspellingen en uitspraken de juistheid van de N.O. zou kunnenachterhalen en daardoor gestimuleerd zou worden om ook de rest waarom hetfeitelijk gaat als waarheid te erkennen![11] Wij kunnen slechts constateren, dat de goddelijke wijsheid deze mogelijkheiduitermate juist heeft ingeschat, en dat de goddelijke liefde een heerlijk inventieveoplossing heeft gevonden. De Geestkerk, waarover ieder religieusmens vandaag dedag de mond vol heeft, lijkt met de N .0. te worden ingeluid. En, al moest de N.O.dan min of meer 'als een dief in de nacht' de Kerk binnensluipen, dat belet ons niethoge verwachtingen te koesteren van haar uiteindelijke 'aggiornamento-effectiviteit', dezelfde, die Johannes XXIII vermoedelijk heeft bedoeld, maar die zotragisch door Vaticanum II werd gemist! Immers de institutionele organisatiesbinnen de Kerk mogen door Vaticanum II zijn versterkt en de gevestigde positieszijn geconsolideerd, feit is dat de institutionele kerk daardoor hevig is verzwakt endat veler posities wankelen. En, al mogen de financiële reserves van de Kerk nogzo groot zijn (arme Calvi), dat is bepaald niet het meest specifieke kenmerk van deKerk van Christus! Evenmin als een typische openbaringskerk als de christelijkewordt gekenmerkt door het verdonkeremanen van goddelijke openbaringen,het-geen in flagrante strijd is met de goddelijke liefde. Veeleer is het het kenmerkvan de christenen: dat ge elkander liefhebt! Dus ook troost met Godswoorden alsdie van de Nieuwe Openbaring, de meest bevrijdende na de feitelijke Verlossingdoor Christus onze Heer, sinds de Apokatastasis Panton ten tijde van Origenesonder de tafel werd gewerkt. Bevrijdend namelijk van het keurslijf en hetdwangbuis van de Kerk, die niet theoretisch, maar wel praktisch spotten met deverantwoordelijkheid van de menselijke geest, door die soms vrijheid toe te staan,waar de mens deze niet aankan, en haar te binden waar het niet nodig is. In feiteloopt de Kerk al decennia lang en vermoedelijk veellanger achter de ontwikkelingvan de technocratische maatschappij aan, zonder die ontwikkeling met religieuzevisie te voorzien en tijdig op te vangen. Veeleer werd zij er zelf door gevangen enprobeert zij krampachtig en paniekerig haar machtspositie te redden door hettreffen van soepele maatregelen, die het verdere verval alleen maar stimuleren. Ikacht deze feiten genoegzaam bekend, zodat ik mij ontslagen moge achten van hetgeven van details.[12] Hoezeer de doodzwijg methode van de Kerk de N.O. in feite ontoegankelijkheeft gemaakt moge nog wel even worden toegelicht door een paar ervaringen dieik persoonlijk opdeed, toen ik na zelf te zijn geconfronteerd met de N.O. trachtte er

Page 408: De Jeugd Van Jezus

408

van deskundige kerkelijke zijde commentaar op te krijgen.[13] In 1977 werd ik in België door een R.K. priester ik ben steeds geneigd hemeen 'andere pastoor van Ars' te noemen op de N.O. geattendeerd. Ik bestelde enkeledelen bij de Lorber Verein en Verlag te Bietigheim in West-Duitsland, en was eronmiddellijk door 'gebiologeerd'. Ik las en bestudeerde nadien nog vele anderewerken van en over de N.O. en reisde enkele malen naar België en ook naarDuitsland om een aantal vraagjes beantwoord te krijgen, die voortsproten uit mijntraditioneel slaafse geloofshouding van toen. Niet alleen werd ik steedsenthousiaster, maar ook begon ik in te zien, dat dit de Openbaring was, waar heelde christenheid, ja heel de mensheid naar snakt. In overleg met wat inmiddels mijnBelgische 'mentor' was geworden, maakte ik mij vrij uit mijn maatschappelijkefunctie (ik kon met 59 jaar gaan 'vutten'), en begon bij H.H. priesters en theologen,die ik uitmijn laatste job in groten getale kende' voorde N.O. propaganda te maken.Ik schreef met name vele theologen aan en zette mijn bedoelingen uiteen, waarbijik tevens om advies placht te vragen. Steevast kreeg ik als antwoord de informatieuit het lexicon voor theologie en kerk, die wellicht in de vorige eeuw noggeaccepteerd werd, maar zoals ik al eerder opmerkte thans volledig achterhaald is.[14] Een van de meest gerenommeerde theologen die ik aanschreef hij W?S notabene nog rector magnificus van de R.K. universiteit geweest! schreef mij vrij enfrank terug dat hij nog nooit eerder van de N.O., noch ook van Jakob Lorber hadgehoord, zodat hij er zijn lexicon op had moeten naslaan! Prompt kreeg ik dus ookvan hem het denigrerende, om niet te zeggen kwalijke antwoord uit het lexicon![15] De meest ontmoedigende ervaring echter was die welke ik opdeed bij eenandere nationaal bekende priester theoloog, tevens leider van een klooster . Nadatik hem na enig vasthoudend aandringen uiteindelijk bereid had gevonden om dantenminste enige delen van de N.O. door te nemen, kreeg ik enige maanden later tehoren, dat hij er erg van onder de indruk was, maar dat het toch voor hem 'niethoefde allemaal'. Hij vond de