DE INVLOED VAN DE COACH OP HET 'WAT' EN HET 'HOE' VAN … · 2017-11-30 · streven naar succes...
Transcript of DE INVLOED VAN DE COACH OP HET 'WAT' EN HET 'HOE' VAN … · 2017-11-30 · streven naar succes...
DE INVLOED VAN DE COACH OP
HET 'WAT' EN HET 'HOE' VAN
PRESTATIEDOELEN:
EEN EXPERIMENTELE STUDIE.
Aantal woorden: 27229
Jessica Morton Studentennummer: 01207068
Promotor: Prof. dr. Maarten Vansteenkiste
Begeleider: Jochen delrue
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Theoretische en
Experimentele Psychologie
Academiejaar: 2016 – 2017
I
VOORWOORD
Om deze Masterproef tot een werk te maken waar ik fier kan op zijn werd een lange weg
bewandeld vanaf het indienen van een vrij onderwerp met een onzekere mail tot het afprinten van
de lang verwachte thesis in de copyshop met een voldaan gevoel. Dankzij de enorme steun van
familie, vrienden en een goede begeleiding werd het ook echt mogelijk om de ups-and-downs te
doorstaan.
Ik wil mijn promotor Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste bedanken voor de kans en ook alle
input en theoretische inzichten tijdens de gezamenlijke denksessies over het experiment zelf.
Daarnaast wil ik mijn begeleider Jochen Delrue bedanken voor de hulp in het opzetten van een
onderzoeksproject dat heel erg binnen mijn interesses, eigen ervaringen (dankzij de veel
verschillende coaches) en persoonlijkheid (perfectionisme en de kwetsbaarheid die daarmee
gepaard gaat) ligt. Onze afspraken waren van grote nut en eindigden vaak in een gezellige babbel
achteraf over onze voetbalcoaches of ervaringen die we gehad hebben tijdens onze
voetbalcarrière. Jochen was zeer begripvol en liet me werken op eigen tempo.
Ook heel veel dank aan alle deelnemende coaches en voetballers, aangezien het niet
evident was om op het einde van het seizoen nog in volle overtuiging een onderzoek te laten
plaatsvinden op de club zelf. De goede medewerking en eindeloze interesse van de coaches en
spelers zorgden voor vlotte afnames en een aangename periode als experimentleider.
Verder wil ik heel veel appreciatie en dank uiten naar mijn ouders en zus, die me altijd
gesteund hebben tijdens deze universitaire opleiding. Ook mijn dichtste vrienden ben ik heel erg
dankbaar om me te tonen dat ik mezelf kan uitdagen, moet waarderen en nooit mag opgeven.
Danku om de traantjes op te vangen en elke glimlach te delen!
II
ABSTRACT
Het is van groot belang dat de coaching van jeugdsporters op een constructieve en
voorzichtige manier gebeurt die de kinderen ondersteunt in hun basisbehoeftes. Door het
samenbrengen van de Prestatiedoeltheorie (Elliot, Murayama, & Pekrun, 2011) en de
Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000) konden we op een experimentele wijze nagaan wat
de effecten waren van het communiceren van een prestatietoenaderingsdoel, via een autonomie-
ondersteunende versus controlerende manier, op zowel de toeleving naar en de objectieve
prestaties van sportspecifieke oefeningen, als de emotionele beleving van de sporter achteraf. Een
autonomie-ondersteunende communicatiestijl bleek wenselijker te zijn in het geval van
zenuwachtigheid tijdens de toeleving naar twee voetbaloefeningen en de ervaren druk en keuze
achteraf. Dat de coach het motivationeel profiel van zijn sporters kan beïnvloeden werd ook sterk
verondersteld bij het coachen van spelers met maladaptief perfectionistische neigingen. Echter,
een autonomie-ondersteunend taalgebruik bleek onvoldoende impact te hebben op de mogelijke
negatieve uitkomsten voor deze sporters die sterk maladaptief perfectionistisch bleken te zijn.
Deze spelers ervaarden steeds veel druk, weinig keuze en lage competentiegevoelens. Echter, een
contra-intuïtieve bevinding was dat deze spelers beter presteerden in de controlerende conditie.
Tenslotte kon aangetoond worden dat de mate waarin spelers zenuwachtig rapporteerden te zijn
een grote verklarende rol had binnen zowel de relatie tussen de gemanipuleerde instructies en de
sportspecifieke uitkomsten, als de relatie tussen maladaptief perfectionisme en de sportspecifieke
uitkomsten. De optimale coaching aanpak bij een perfectionistische jeugdvoetballer is nog
complexer dan enkel het aanbieden van autonomie-ondersteunend taalgebruik.
III
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ………………………………………………………………………………. I
ABSTRACT ……………………………………...……………………………………………. II
INHOUDSOPGAVE ………………………………………...………………………………. III
OVERZICHT VAN DE FIGUREN. …………………………………………………………..V
OVERZICHT VAN DE TABELLEN. …………………………………………………….... VI
Prestatiedoeltheorie: het ‘Wat’ van de Motivatie. ….……………………………………….…... 3
Evolutie Doorheen 3 Decennia. ........................................................................................ 3
Conceptuele Verfijning van het Prestatiedoel Construct. ………..................................... 5
Zelfdeterminatietheorie: het ‘Waarom’ van de Motivatie. ............................................................ 7
Autonome en Gecontroleerde Regulatie. .......................................................................... 7
Effecten van de Regulaties op het Doelstreven. .………………………………….…..... 9
De Dynamiek van Prestatiedoelen en Regulaties. …......................................…………. 10
Antecedenten van het Doelstreven. ……....……………………………………………………. 11
Coaching Stijl. ……………………………………………………………………….... 11
Een contextueel antecedent. ……………………………………………………..… 11
Effecten van coaching stijl op doelstreven in sport. ……………………………...… 12
Perfectionisme. ……………………………………………………………………...… 12
Een definitie: een unidimensioneel of multidimensioneel construct? …………….... 13
Effecten van perfectionisme in sport. ………….…………………………………... 14
(Mal)adaptief perfectionisme: relatie met het ‘wat’ en het ‘waarom’ van doelstreven
in sport. …………………………………………………………………………… 15
De invloed van de coaching stijl op het ‘wat’ en het ‘waarom’ van perfectionistisch
doelstreven. ………………………………………………………………………. 16
Huidig Onderzoek. …….............................................................................................................. 17
Meerwaarde Huidig Onderzoek. ..................................................................................... 18
Definiëring Afhankelijke Variabelen. ............................................................................ 19
Tussentijdse meting: toeleving naar de opdrachten. .................................................. 19
Post-experimentele meting: uitkomsten na de opdrachten. ………………………… 20
Objectieve prestaties. ................................................................................................. 21
Onderzoeksvragen. ………………………………………………………………….… 22
METHODE. ………………………………………………………….…… 24
Steekproef. …………………………………………………………………………………..… 24
Design. ……………………………………………………………………………………….... 24
Procedure. …………………………………………………………………………………...… 24
Premeting. …………………………………………………………………………….. 24
Experimentele Afname. ……………………………………………………………….. 25
IV
Manipulatie. ………………………………………………………………………...… 25
Postmeting en Debriefing. …………………………………………………………..… 25
Meetinstrumenten. ……………………………………………………………………………... 27
Premeting. …………………………………………………………………………….. 27
Tussentijdse Metingen: de Toeleving Naar de Opdracht. ……………………………... 27
Opdrachten. …………………………………………………………………………… 28
Post-Experimentele Metingen. ………………………………………………………... 29
RESULTATEN …………………………………………………………… 30
Preliminaire Analyses. ………………………………………………………………………… 30
Achtergrondvariabelen. ……………………………………………………………….. 30
Manipulatie check. ……………………………………………………………………. 30
Correlaties tussen Psychologische Constructen. …………………………………….… 31
Hoofdanalyses. ………………………………………………………………………………… 33
Onderzoeksvraag 1: Effecten van de Gemanipuleerde Coaching instructies. ………… 33
Tussentijdse metingen. ……………………………………………………….. 34
Post-experimentele metingen. ………………………………………………... 34
Onderzoeksvraag 2: Moderatieanalyses met Perfectionisme. …………………………. 34
Tussentijdse metingen. ……………………………………………………….. 34
Post-experimentele metingen. ………………………………………………... 36
Exploratieve Mediatieanalyses. ……………………………………………………….. 39
Tussentijdse metingen. ……………………………………………………….. 40
Post-experimentele metingen. ………………………………………………... 43
DISCUSSIE. ………………………………………………………………. 46
Invloed van de Communicatiestijl Tijdens het Geven van Instructies. ………………………… 46
De Modererende Rol op Perfectionisme. ………………………………………………………. 48
De Mediatie van Zenuwachtigheid. …………………………………………………………..... 50
Limitaties. ……………………………………………………………………………………... 51
Implicaties. …………………………………………………………………………………..… 52
Conclusie. …………………………………………………………………………………….... 52
REFERENTIES …………………………………………………………... 54
BIJLAGEN ………………………………………………………………... 69
Bijlage 1. Gemanipuleerde prestatietoenaderingsdoel en instructies van de twee oefeningen per
conditie………………………………………………………………………………………… 69
Bijlage 2. Premeting. …………………………………………………………………………... 71
Bijlage 3. Tussentijdse meting (idem voor beide oefeningen). ………………………................ 73
Bijlage 4. Post-experimentele meting. ……………………………………………………….… 74
V
OVERZICHT VAN DE FIGUREN
Figuur 1. Tijdspad van de Huidige Studie. …………………………………………………….. 26
Figuur 2. Opzet van de tweede oefening (doelgericht schieten naar puntvakken). …………… 29
Figuur 3. Het Modererende Effect van Adaptief Perfectionisme op de Relatie tussen de
Gemanipuleerde Instructies en Ervaren Druk tijdens de Toeleving (linksboven), alsook het
Modererende Effect van Maladaptief Perfectionisme op de Relatie tussen de Gemanipuleerde
Instructies en Bedreigingspercepties tijdens de Toeleving (rechtsboven), de Relatie tussen de
Gemanipuleerde Instructies en Ervaren Keuze na de Opdrachten (linksonder), en de Relatie tussen
de Gemanipuleerde Instructies en de Objectieve Prestatie Score (rechtsonder; Z-gescoord)…... 38
Figuur 4. De Rol van Zenuwachtigheid in de Relatie tussen Conditie. Maladaptief Perfectionisme
en Tussentijdse Metingen. ……………………………………………………………………... 40
Figuur 5. De Rol van Zenuwachtigheid in de Relatie tussen Conditie. Maladaptief Perfectionisme
en Post-Experimentele Metingen. ……………………………………………………………... 43
VI
OVERZICHT VAN DE TABELLEN
Tabel 1. Bivariate Correlaties tussen de Bestudeerde Variabelen. …………………………… 32
Tabel 2. Resultaten van een Multivariate ANOVA-analyse met type instructies als predictor... 33
Tabel 3. Bèta Coëfficiënten van de Meervoudige Hiërarchische Regressieanalyses met
Achtergrondvariabelen. Perfectionisme en Conditie voor elke Afhankelijke Variabele in
Tussentijdse Meting. …………………………………………………………………………… 35
Tabel 4. Bèta Coëfficiënten van de Meervoudige Hiërarchische Regressieanalyses met
Achtergrondvariabelen. Perfectionisme en Conditie voor elke Afhankelijke Variabele Gemeten in
de Post-Experimentele Fase. …………………………………………………………………... 37
Tabel 5. Gestandaardiseerde Regressiecoëfficiënten van een Mediatie-analyse met Conditie en
Maladaptief Perfectionisme als Onafhankelijke Variabelen. Zenuwachtigheid als Mediërende
Variabele en Tussentijdse Metingen als Afhankelijke Variabelen. …………………………….. 42
Tabel 6. Gestandaardiseerde Regressiecoëfficiënten van een Mediatie-analyse met Conditie en
Maladaptief Perfectionisme als Onafhankelijke Variabelen. Zenuwachtigheid als Mediërende
Variabele en Post-Experimentele Metingen als Afhankelijke Variabelen. …………………….. 44
1
Wat ontspanning zou moeten zijn na een lastige dag op school, is voor Tessa een
energieslopende karwei geworden. Ze moet zich wéér gaan bewijzen op de voetbaltraining, zodat
ze zeker is van een plaats in het basiselftal het komende weekend. Hoe kan ze anders in
aanmerking komen om een Red Flame te worden vraagt haar papa zich af? Daarbovenop is het
een topmatch en ze moéten winnen van de coach, want anders kunnen ze het kampioenschap wel
vergeten. Ze sleurt zichzelf naar de training en doet haar uiterste best om indruk te maken, maar
bij elke slechte pas die ze geeft zakken haar hoofd en schouders steeds een beetje lager.
Tessa is een denkbeeldig voorbeeld waarbij de toenemende prestatiedruk in de jeugdsport
zowel aan de zijlijn als op het veld negatieve gevolgen kent. Ouders en coaches hebben
onrealistische verwachtingen en vergeten dat de belangrijkste uitkomst eigenlijk de
plezierervaring zou moeten zijn. Hoe kunnen we de kinderen anders gemotiveerd houden en
ervoor zorgen dat ze zich verbonden blijven voelen met hun, in de eerste plaats, hobby’s?
De term ‘motivatie’ is afkomstig van het Latijnse woord ‘movere’, wat ‘bewegen’
betekent. Het beschrijft de sterk intense drijfkracht dat ons doelgericht gedrag in gang zet
(Karageorghis & Terry, 2011). In veel dagelijkse situaties, van een klaslokaal tot de werkplaats
of op het sportveld, willen mensen competent zijn in iets. In een prestatie setting zoals het voetbal
zien we dat motivatie een belangrijke determinant is voor het spenderen van energie en tijd in het
trainen van vaardigheden, waarin spelers willen uitblinken op persoonlijk en/of interpersoonlijk
vlak. De toewijding van elke sporter aan zijn sport kan om verschillende redenen gebeuren en
verschillende theorieën proberen die variabiliteit in motivatie te vatten (Luiselli & Reed, 2011).
Een eerste belangrijke theorie binnen het raamwerk van deze thesis is de meest recente
vorm van de Achievement Goal Theory of Prestatiedoeltheorie (PDT; Elliot, Murayama, &
Pekrun, 2011), die 6 mogelijke prestatiedoelen naar voor schuift die ofwel gericht zijn op het
streven naar succes ofwel op het vermijden van falen. Sporters kunnen zich focussen op
persoonlijke vooruitgang, het ontwikkelen van taak specifieke vaardigheden, of het overtreffen
van anderen met een competitieve focus. Een tweede belangrijke sociaal-cognitieve theorie
binnen deze thesis, nl. de zelfdeterminatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985; Deci & Ryan, 2000),
veronderstelt dat de onderliggende redenen van menselijke motivatie gelinkt zijn aan
psychologische basisbehoeften: de mate waarin we aanvoelen dat we zelf keuzes kunnen maken,
onze perceptie op de eigen bekwaamheid om te interageren met een omgeving en de mate waarin
we ons verbonden voelen met anderen in veilige en hechte sociale relaties.
Recent onderzoek stelt dat de redenen waarom (ZDT) men een doel stelt soms
belangrijker zijn dan het concreet doel (PDT) op zich (Vansteenkiste, Mouratidis, & Lens, 2010).
2
Als een sporter via eigen keuze en bereidwilligheid – autonoom - een doel nastreeft zal hij of zij
dit proces als positief ervaren, met een sterkere volhouding en soms zelfs betere prestaties als
gevolg. In competitieve sport situaties echter, gekarakteriseerd door de inherente focus op winnen
en extrinsieke drang naar materiele beloningen en sociale goedkeuring, is er volgens de ZDT een
grote kans dat controlerende motieven de bovenhand kunnen nemen (Murayama & Elliot, 2012).
Deze sporters ervaren het proces van doelstreven eerder negatief en voelen zich, net zoals Tessa,
vaak meer bedreigd dan uitgedaagd. Motivatie dat sterk gekenmerkt wordt door druk, spanning
en verplichting kan ook omschreven worden als ‘moetivatie’ (Vansteenkiste & Soenens, 2015).
In deze Masterproef wordt enerzijds onderzocht hoe de communicatiestijl waarmee een
doel gepromoot wordt door een van de sleutelfiguren, de coach, een invloed kan uitoefenen op de
motivatie van de kinderen en hoe hij/zij de subjectieve beleving en sportspecifieke uitkomsten
kan vormgeven (Amorose, 2007; Weiss, Amorose, & Kipp, 2012). Een autonomie-
ondersteunende coach zal zijn spelers een stem geven waarmee in dialoog kan getreden worden,
terwijl een controlerende coach eerder druk en verwachtingen zal opleggen zonder het perspectief
van de sporter in rekening te brengen.
Maar de regulaties van doelen of de manier waarop de ondersteunende context die doelen
communiceert zijn niet de enige beïnvloedbare factoren op ons doelgericht gedrag. Een
voorkomend fenomeen in de sportwereld is het persoonlijkheidsconstruct ‘perfectionisme’. Het
streven naar perfectie in prestatiesettings via het stellen van hoge standaarden kan enerzijds wel
een voordeel bieden voor competitief succes, maar anderzijds is een bezorgdheid voor negatieve
sociale evaluaties na potentieel falen mogelijks maladaptief in de sport. Sporters die sterk
perfectionistisch zijn kunnen bijvoorbeeld vatbaar zijn voor het aannemen van doelen die zich
richten op het vermijden van falen, waardoor deze vaak op een gecontroleerde manier gereguleerd
worden (bv. via gevoelens van schaamte/schuld of voor het ego gevoel). Deze Masterproef
onderzoekt daarom de modererende rol van perfectionisme binnen de relatie van coaching stijlen
en sportspecifieke uitkomsten. Kan een autonomie-ondersteunde coach een buffer zijn voor de
faalangstige perfectionisten die vatbaar zijn voor lage competentie gevoelens en controlerende
regulaties van vermijdingsdoelen? En vice versa, brengt een controlerende coach deze
perfectionisten in een neerwaartse spiraal waarin enkel nog een foutloze prestatie verondersteld
wordt?
We willen hierbij de nadruk leggen op het belang van intrinsieke doelen en autonomie-
ondersteuning tijdens het coachen van jeugdsporters. Enkel zo kan het fysiek en psychologisch
welbevinden van deze kinderen, zeker bij de meest vatbare, verzekerd worden. Men zegt tevens
al eeuwen dat de mensheid moet streven naar “een gezonde geest in een gezond lichaam”.
3
Prestatiedoeltheorie: het ‘Wat’ van de Motivatie
In de literatuur over motivatie en doelstreven van menselijk gedrag komen verschillende
contexten aan bod, zoals de werkvloer, het onderwijs en de sportomgeving. Een invloedrijke
theorie binnen deze literatuur is de Achievement Goal Theory of de Prestatiedoeltheorie die een
enorme evolutie kent doorheen drie decennia (voor een overzicht zie Murayama, Elliot &
Friedman, 2012). Deze theorie focust enerzijds op een competentie of bekwaamheidscomponent
en anderzijds op een valentie component. Met betrekking tot de competentie component zijn er
volgens de twee pioniers Nicholls (1984) en Dweck (1986) enerzijds taak-georiënteerde
individuen, gericht op persoonlijke vooruitgang en het ontwikkelen van taak specifieke
vaardigheden (‘to improve’; Mallett & Hanrahan, 2004), en anderzijds ego-georiënteerde
individuen, die eerder op een interpersoonlijke focus terugvallen waardoor ze hun eigen
bekwaamheid en prestaties vaker gaan vergelijken met die van anderen (‘to prove’; Mallett &
Hanrahan, 2004; Wang & Biddle, 2007). Later werd de valentie component ook toegevoegd, die
een onderscheid maakt tussen doelen die een faalervaring willen vermijden of doelen die succes
willen toenaderen (Ames & Archer, 1987; Elliot, 1999; Elliot & McGregor, 2001; Elliot et al.,
2011).
Evolutie Doorheen 3 Decennia
Volgens Dweck staat een prestatiedoel voor de verwachte uitkomst alsook de reden
waarom mensen een specifiek gedrag vertonen in een prestatie context. Zo kan men verklaren aan
de hand van 2 verschillende prestatiedoelen waarom kinderen met gelijke bekwaamheid soms
verschillend kunnen reageren op falen (Dweck & Leggett, 1988; Dweck, 1986, Elliot, 2005).
Sommigen zien falen op een ‘adaptieve’ manier als een kans om nog meer inspanning te leveren,
eruit te leren en door te zetten, terwijl anderen een meer maladaptieve respons vertonen en dit
wijten aan hun eigen lage bekwaamheid om vervolgens op te geven en geen uitdagingen meer te
zoeken (Elliot, 2005; Elliot & Church, 1997). Dweck maakte een onderscheid tussen
prestatiedoelen en leerdoelen, waarin de nadruk lag op respectievelijk het bewijzen of het
ontwikkelen van een bepaalde competentie. De tweede pionier Nicholls (1984) veronderstelde
onafhankelijk ook dat de reden van prestatiegedrag ofwel het aantonen aan anderen ofwel het
individueel ontwikkelen van hoge bekwaamheid is, gefundeerd in respectievelijk een ego
betrokkenheid of een taak betrokkenheid. Een ego betrokkenheid representeert het willen tonen
van de eigen capaciteit om anderen te kunnen overtreffen, terwijl een taak betrokkenheid eerder
verwijst naar het willen leren en beheersen van een vaardigheid (Elliot, 2005). De ene speler zal
proberen beter te zijn dan anderen, terwijl de andere speler beter wil zijn in een specifieke
vaardigheid dan gisteren. Beide auteurs hebben vergelijkbare prestatiedoelen naar voor
4
geschoven met dezelfde verwachte effecten. Leer- of taakdoelen leiden meestal tot positieve
uitkomsten in prestatie-relevant affect, cognitie of gedrag, terwijl prestatie- of egodoelen eerder
negatieve effecten hebben (Elliot, 2005; Elliot & Thrash, 2001). In de jaren ’80 werd vervolgens
een geïntegreerde theorie voorgesteld door Ames en Archer (1987) waarin vooral de terminologie
duidelijker werd. Een dichotomie werd gecreëerd tussen twee constructen: prestatiedoelen en
beheersingsdoelen. Deze doelen kunnen een geïntegreerd netwerk van overtuigingen en
gevoelens over de prestatie situatie omvatten, die het individu sturen via een bepaalde ‘oriëntatie’
(Elliot, 2005; Elliot & Thrash, 2001).
De opkomende motivatie literatuur rond het doelstreven stelde steeds verschillende
additionele doelen voor, maar deze werden nooit opgenomen als volwaardige aanvulling naast de
grote twee doelen binnen de theorie (Elliot, 2005). Pas nadat Elliot (1999) opmerkte dat een
belangrijk element ontbrak in deze invloedrijke theorie in de jaren ’90, namelijk de toenaderings-
en vermijdingstendens, reeds indirect opgemerkt in het werk van de twee pioniers Nicholls en
Dweck, kwam plaats voor een evolutie naar 3 doelen. Lange tijd werd deze distinctie tussen het
streven naar een positief gewenst resultaat en het willen vermijden van een negatief ongewenst
resultaat genegeerd binnen de Prestatiedoeltheorie. Ook de onduidelijke empirische evidentie van
de effecten van de prestatiedoelen specifiek zorgde voor een aandeel in deze uitbreiding (Elliot
& Thrash, 2001). Elliot en collega’s (Elliot, 1999; Elliot & Harackiewicz, 1996) stelden dat de
prestatiedoelen niet alleen tot negatieve uitkomsten leidden zoals in de basishypothese gesteld
werd, maar dat er ook nul effecten of zelfs positieve effecten werden gevonden in de tegenstrijdige
literatuur. Prestatiedoelen werden om die reden conceptueel onderscheiden in
prestatietoenaderingsdoelen en prestatievermijdingsdoelen, met onafhankelijk een eigen pool van
respectievelijk positieve vs. negatieve effecten. Zo kwam een einde aan al het lof voor enkel en
alleen beheersingsdoelen, maar konden ook prestatiedoelen positief benaderd worden als de focus
op een toenaderingstendens lag. In sommige settings waar competitie sterk de bovenhand heeft
(vb. een voetbalmatch) is het zelfs optimaler om ook prestatietoenaderingsdoelen te hanteren
(Heyman & Dweck, 1992). In een voetbalwedstrijd telt uiteindelijk enkel de score op het einde,
ten opzichte van de manier waarop de sport beoefend werd. Elliot (1999) zijn revisie van de
dichotome Prestatiedoeltheorie bevatte dus drie in plaats van twee prestatiedoelen:
beheersingsdoelen die de ontwikkeling van competentie en taakbeheersing stimuleren,
prestatietoenaderingsdoelen met de focus op een potentiele positieve evaluatie in vergelijking met
anderen en prestatievermijdingsdoelen waarmee een potentiele negatieve evaluatie in vergelijking
met anderen uit de weg gegaan wordt.
5
Na verder onderzoek van Elliot (Elliot & McGregor, 2001) werd vastgesteld dat de
valentie component ook in de beheersingsdoelen relevant kon zijn. Empirisch onderzoek met
betrekking tot de beheersingsdoelen had tot dan toe enkel gefocust op de positieve uitkomsten in
de meetinstrumenten (Elliot, 2005). Een 2 x 2 raamwerk werd voorgesteld door Elliot en
McGregor (2001) waarin ook beheersingsvermijdingsdoelen betrokken werden, gericht op het
vermijden van verlies van de eigen bekwaamheid of taak vaardigheden. De uitbreiding van het
trichotome raamwerk leek destijds voor de hand liggend, maar de hypothesen over de mogelijke
effecten van dit beheersingsvermijdingsdoel waren moeilijker te voorspellen. Enerzijds zijn
beheersingsdoelen gekend voor hun inherente positieve effecten en komen ze voort uit optimale
antecedenten, maar anderzijds zorgt de vermijdingstendens voor een negatieve bijklank. Ondanks
men de relatieve sterkte van het ene component ten opzichte van de andere niet kon voorspellen,
werd toch gesteld dat de beheersingsvermijdingsdoelen minder optimale effecten zouden hebben
dan beheersingstoenaderingsdoelen, maar minder schadelijke gevolgen dan
prestatievermijdingsdoelen (Elliot, 1999; Elliot & McGregor, 2001). Alhoewel dit nieuwe doel
weinig voorkomend is, is het toch relevant voor ouderen die voelen dat ze in het
verouderingsproces hun bekwaamheden verliezen, en studenten, atleten of werknemers die voelen
dat ze niet beter kunnen dan wat ze al bereikt hebben. Ook individuen die perfectionistisch zijn
streven vaak naar het vermijden van fouten maken, teleurstelling en taak incompetentie (Conroy,
Elliot, & Coatsworth, 2007; Elliot, 2005; Flett, Hewitt, Blankstein, & Gray, 1998). Het 2x2
raamwerk van Elliot en McGregor (2001) bevatte dus vier onafhankelijke prestatiedoelen gegrond
in twee componenten: definitie van competentie en valentie van competentie. Prestatiedoelen en
beheersingsdoelen hebben dan elk een toenaderings- en vermijdingstendens binnen deze
distinctie.
Conceptuele Verfijning van het Prestatiedoel Construct
Competentie kan gedefinieerd worden door drie mogelijke standaarden tijdens de
evaluatie van een vaardigheid. Er bestaat een absolute standaard (taak vaardigheden), een
intrapersoonlijke standaard (eigen persoonlijke vaardigheden) en een normatieve of
interpersoonlijke standaard (vergelijking met vaardigheden van anderen). Elliot (1999) gaf reeds
de eerste aanzet om de intrapersoonlijke en absolute standaard binnen de overkoepelende
beheersingsdoelen conceptueel als aparte entiteiten te zien. Maar pas nadat Elliot en collega’s
(Elliot & McGregor, 2001; Elliot et al., 2011) ondervonden dat beide standaarden ook empirisch
te onderscheiden waren kon een uitbreiding van de Prestatiedoeltheorie voorgesteld worden. De
absolute standaard ligt namelijk meer rechtlijnig en inherent in de taakverwachtingen, terwijl de
intrapersoonlijke standaard meer abstract en ingewikkelder is om te hanteren. Terwijl men een
6
taak uitvoert is er directe en onmiddellijke feedback over die specifieke taak vaardigheden
waardoor de sporter geabsorbeerd blijft in de activiteit, maar informatie over de persoonlijke
vooruitgang wordt meestal pas duidelijk na de uitvoering van de taak, als men bijvoorbeeld
onrechtstreeks kan vergelijken met een vorige prestatie (Elliot et al., 2011; Elliot, McGregor, &
Thrash, 2002). Dit leidde tot het meest recente 3x2 raamwerk waarin er 6 onafhankelijke
prestatiedoelen beschreven worden: taak-doelen, zelf-doelen en ander-doelen met elk een
toenaderings- of vermijdingstendens.
Elliot en collega’s (Elliot, 1999; Elliot, 2005; Elliot & McGregor, 2001; Elliot et al., 2011)
merkten op dat het construct ‘prestatiedoel’ puur in termen van competentie alleen mag
geïnterpreteerd worden als men in de literatuur het conceptueel over hetzelfde wilt hebben. De
oudste modellen van de Prestatiedoeltheorie beschreven prestatiedoelen namelijk aan de hand van
een macro benadering met twee in elkaar verweven begrippen. Een ‘prestatiedoel’ kon verwijzen
naar de reden van een gedrag en naar de verwachte uitkomst van een gedrag (Elliot, 2005; Elliot
et al., 2011). Dweck (1986) zijn definitie van beheersingsdoelen bijvoorbeeld combineert
enerzijds de reden ‘algemene zelfverbetering’, verwijzend naar de ontwikkeling van een
competentie, en anderzijds het hanteren van een ‘taak gebaseerde standaard’ om competentie te
evalueren (Elliot & Thrash, 2001). In de meest recente modellen echter (Elliot, 1999; Elliot &
McGregor, 2001) worden prestatiedoelen beschreven als pure cognitieve representaties aan de
hand van een micro benadering. Deze concrete doelen kunnen prestatiegedrag sturen naar of weg
van een verwachte uitkomst (Elliot, 1999; Elliot & Thrash, 2001). Dit staat los van de amalgaam
van redenen en processen waarom een individu streeft naar een specifieke uitkomst.
Een prestatiedoel binnen de micro benadering kan dus enkel gegrond zijn in competentie
alleen, los van de redenen waarom men een doel nastreeft. De concrete prestatiedoelen zijn de
directe proximale voorspellers van prestatie relevante processen en uitkomsten, terwijl de
onderliggende abstracte redenen een soort van stimulerende katalysators zijn van het
prestatiegedrag, beschreven als distale voorspellers of de motivationele basis (Elliot & Church,
1997; Elliot & Fryer, 2008; Elliot & Thrash, 2001; Michou, Mouratidis, Vansteenkiste & Lens,
2014; Vansteenkiste et al., 2010). Het losmaken van het pure concrete doel en de redenen
hierachter zorgde voor een conceptuele zuiverheid in het prestatiedoel construct, waardoor
onderzoek naar de prestatiedoelen ook empirisch zuiverder werd. Om dit te verduidelijken kunnen
we ons bijvoorbeeld inbeelden dat een sporter streeft naar het beter zijn dan anderen (een puur
interpersoonlijk doel) om verschillende redenen (bv. zoeken naar trots of succes, omdat anderen
zullen opkijken, een medaille willen krijgen, het zien van een uitdaging, enzovoort). Dit betekent
dat er verschillende combinaties van redenen met een concreet doel mogelijk zijn, die elk tot
verschillende effecten kunnen leiden (Vansteenkiste et al., 2010).
7
Het onderscheiden van de ‘wat’ van prestatiedoelen (concrete doelen) en het ‘waarom’
van prestatiedoelen (redenen voor doelen) zorgde tevens voor de mogelijkheid om andere
motivationele theorieën te linken met de prestatiedoeltheorie. Onderzoek naar de redenen waarom
sporters bepaalde doelen nastreven baande een weg voor de integratie van de sterk gevalideerde
Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000; Ryan, 2012; Ryan & Deci, 2002; Vansteenkiste,
Lens, Elliot, Soenens, & Mouratidis, 2014). Deze theorie wordt verder uitgebreid besproken in
het volgende deel van de inleiding.
Zelfdeterminatietheorie: het ‘Waarom’ van de Motivatie
Door het integreren van de zelfdeterminatietheorie met de Prestatiedoeltheorie kunnen
we meer systematisch onderzoek doen naar de diversiteit van de onderliggende redenen voor
bepaalde concrete doelen (Vansteenkiste, Mouratidis, Van Riet, & Lens, 2014). De concepten
‘motivatie’ en ‘doelen’ zijn twee verweven begrippen, in de zin dat doelen vaak de ‘dienaars’ van
de motieven zijn (Ryan, 2012). Een sporter kan bijvoorbeeld streven naar het beter zijn dan
anderen (een interpersoonlijk toenaderingsdoel) ofwel omdat er een bonus vasthangt aan zijn
prestatie, ofwel omdat deze sporter zelf erkenning wil voor de prestatie (resp. een extern en intern
gecontroleerde reden) of omdat de sporter dit als een persoonlijke uitdaging ziet (een autonome
reden).
Autonome en Gecontroleerde Regulatie
Het construct ‘zelfdeterminatie’ verwijst naar een inherent verlangen voor autonomie en
keuze (Deci & Ryan, 1991). Dit is één van de drie psychologische basisbehoeften die de theorie
naar voor schuift als noodzakelijke voorwaarden voor het psychologisch en sociaal welbevinden
van een individu (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste & Soenens, 2015). Naast de nood aan
autonomie, de mate waarin individuen voelen dat ze volgens hun verlangens en voorkeuren
kunnen handelen en zich de actor of bron voelen van hun eigen acties op de omgeving (Deci &
Ryan, 2002), is er ook nog de nood aan competentie en de nood aan verbondenheid. Competentie
verwijst hierbij naar de mate waarin individuen zich bekwaam voelen om een effectief gedrag te
volbrengen. Zo zal men sneller optimale uitdagingen zoeken die aansluiten bij de capaciteiten die
men beheerst (Deci & Ryan, 2002). Verbondenheid refereert naar de mate waarin individuen zich
geaccepteerd voelen in veilige sociale relaties die ze aangaan in hun omgeving en of ze een hechte
connectie voelen met anderen (Amorose, 2007; Deci & Ryan, 2002). Deze drie basisbehoeften
zijn ‘vitamines voor groei’ volgens Vansteenkiste en Soenens (2015), elk met een cruciale en
universele functie in de motivatie, vitaliteit en ontwikkeling van mensen (Deci & Ryan, 2000).
Individuen gaan actief op zoek naar activiteiten die deze fundamentele behoeftes bevredigen en
8
participeren in deze welbepaalde activiteiten met meer zelf gedetermineerde autonome redenen
(Amorose, 2007).
Er kunnen verschillende regulaties of redenen voor gedrag langs een continuüm geplaatst
worden van hoge naar lage zelfdeterminatie niveaus. Hoe meer zelfdeterminatie ervaren wordt,
hoe meer de basisbehoeften bevredigd zullen zijn voor die bepaalde activiteiten en hoe meer men
deze regulatie geïnternaliseerd heeft (Ryan & Deci, 2002). Het internaliseren van
gedragsregulaties en overtuigingen staat voor het verinnerlijken en persoonlijk waarderen van
aanvankelijk externe en oninteressante activiteiten (Vansteenkiste & Soenens, 2015;
Vansteenkiste, Soenens, Beyers, & Lens, 2008). Zo kan het repetitief trainen van een bepaalde
vaardigheid niet inherent boeiend zijn, maar wel een persoonlijke waarde toegekend krijgen
(zeker als een autonomie-ondersteunende coach dit op een leuke en interessante manier voorlegt
in de trainingen). De meer adaptieve regulaties vallen onder de noemer autonome regulatie, die
verscheidene sub componenten bevat. De meest autonome vorm is intrinsieke motivatie, dat
verwijst naar het stellen van bepaald gedrag omdat het leuk, boeiend en uitdagend is op zichzelf.
Het individu heeft de inherente neiging om dit interessant, niet-instrumenteel gedrag te stellen
omdat het de basisbehoeften bevredigt. Het autonoom uitvoeren van intrinsiek boeiende
activiteiten kan een ‘bijzonder krachtige motor zijn om te leren” (pg. 159) volgens Vansteenkiste
en Soenens (2015). Vervolgens is er ook nog geïntegreerde regulatie, verwijzend naar het stellen
van bepaald gedrag omdat het aanleunt bij persoonlijke waarden of ideeën. Hierbij is de reden
voor dat gedrag helemaal geaccepteerd, omdat het ook congruent is met de persoon zijn of haar
stabiele repertoire van behoeftebevredigende gedragingen in het algemeen. Een laatste ietwat
minder autonome vorm van regulatie is geïdentificeerde regulatie, waarbij het gedrag
geaccepteerd wordt als persoonlijk relevant. Binnen de gecontroleerde regulatie van een gedrag
vallen ook twee sub componenten die onderscheiden worden door de bron (extern of intern) van
waaruit doelen opgelegd worden. Enerzijds is er de geïntrojecteerde regulatie, waarbij interne
conflicten en druk vanuit de persoon zelf komen, om zo bijvoorbeeld gevoelens van schaamte of
schuld te vermijden of het ego-gevoel te ondersteunen. De persoon reguleert zijn gedrag op die
manier dat hij of zij sociale goedkeuring krijgt of afkeuring vermijdt (bv. van de coach).
Anderzijds is er de externe regulatie, die verwijst naar het vervullen van verwachtingen van een
externe bron zoals een ouder of een coach, om zo bijvoorbeeld beloofde beloningen te krijgen of
sancties te vermijden (Deci & Ryan, 1985; Conroy et al., 2007; Frederick-Recascino, 2002).
Ook de redenen waarom individuen prestatiedoelen nastreven kunnen volgens de
Zelfdeterminatietheorie variëren in de mate dat ze autonoom of gecontroleerd zijn (Ryan & Deci,
2007). Het proces van autonoom doelstreven is een persoonlijke uitdaging en geeft een inherente
9
voldoening, maar in een controlerende regulatie worden de doelen opgelegd door externe bronnen
of uit zichzelf, waardoor een soort van druk en uitputting ervaren wordt (Vansteenkiste et al.,
2014; Gillet, Vallerand, Amoura, & Baldes, 2010). In het volgende punt gaan we dieper in op de
mogelijke effecten van autonome en gecontroleerde regulaties tijdens het proces van doelstreven
in sport.
Effecten van de Regulaties op het Doelstreven
Een enorme onderzoekstraditie in verschillende domeinen zoals sport, maar ook werk en
onderwijs, heeft aangetoond dat het stellen van autonome redenen voor bepaald gedrag het meest
adaptief of wenselijk is (Vansteenkiste et al., 2014). Enkele positieve effecten zijn bijvoorbeeld
betere prestaties, sterkere volhouding, een beter welbevinden en een meer intense betrokkenheid
(Deci & Ryan, 2000). Ook in onderzoek naar de bevrediging van alle drie basisbehoeftes werd
gevonden dat sporters in dat geval meer positief affect, een sterke levendigheid en een hogere
zelfwaarde vertonen (Coatsworth & Conroy, 2009; Gagné, Ryan, & Bargmann, 2003; Sebire,
Standage & Vansteenkiste, 2009). Alle zes prestatiedoelen van het recente 2x3 raamwerk kunnen
gecombineerd worden met verschillende autonome of controlerende redenen, ook al wordt vaak
geclaimd dat beheersingsdoelen eerder autonomer gereguleerd zijn dan prestatiedoelen
(Chatzisarantis & Hagger, 2007; Vansteenkiste et al., 2014; Wang & Biddle, 2007). Het concept
van autonomie werd al in het 2x2 raamwerk van Elliot en McGregor (2001) gelinkt aan
beheersingstoenaderingsdoelen. Deze doelen worden geacht om de basis ingrediënten te brengen:
enthousiasme, taak absorptie, genot, en interesse (Rawsthorne & Elliot, 1999). In verder
onderzoek bleken deze doelen zelfs positieve voorspellers (Duda & Nicholls, 1992; Elliot &
Church, 1997; Nicholls, 1989) of de sleutels tot intrinsieke motivatie (Heyman & Dweck, 1992).
Individuen met autonoom gereguleerde beheersingsdoelen zullen meer uitdagende taken
uitzoeken, een groter doorzettingsvermogen hebben, succes attribueren aan zichzelf, en meer
positieve attitudes en positief affect hebben met betrekking tot zichzelf, de context en de taak
(Benita, Roth, & Deci, 2014, Delrue et al., 2016). Interpersoonlijke prestatiedoelen daarentegen
worden vaak gelinkt met controlerende regulaties en negatieve gevolgen, zoals in de studie van
Vansteenkiste en collega’s (2010) gevonden werd dat voetballers met deze doel-reden combo
meer agressief en antisociaal gedrag naar een tegenstander toe vertoonden. Interpersoonlijke
doelen, ongeacht de valentie dimensie, zijn zelfs vaak niet of negatief geassocieerd met intrinsieke
motivatie (Elliot & Harackiewicz, 1996; Nicholls, 1989). Deze doelen leiden tot angst voor
evaluatie en een aandacht voor negatieve stimuli die gericht zijn op falen. Dit betekent niet dat de
interpersoonlijke prestatiedoelen niet autonoom gereguleerd kunnen zijn want er zijn individuen
die uitdaging en voldoening putten uit het in competitie treden met anderen en dit persoonlijk
10
belangrijk vinden, zeker binnen de doelgroep sporters. Er waren namelijk enkele voetballers in
de studie van Vansteenkiste en collega’s (2010) die autonome redenen hadden voor hun
competitieve doelen en vervolgens ook meer positief affect en levendigheid vertoonden. Ook
onderzoek bij studenten die participeerden in verschillende sporten op verschillende niveaus
toonde aan dat het autonoom reguleren van prestatietoenaderingsdoelen kan leiden tot positief
affect, meer voldoening en een sterkere subjectieve perceptie op het bereiken van bepaalde doelen
in de verworven prestatie (Gaudreau & Braaten, 2016).
De zes prestatiedoelen hebben dus geen exclusieve reden meer zoals in de eerste
conceptualisaties (Nicholls, 1984), maar kunnen door alle mogelijke redenen op het continuüm
van de Zelfdeterminatie theorie gereguleerd worden (Vansteenkiste et al., 2014). Het
onafhankelijk onderzoeken van de redenen achter de prestatiedoelen kent bijgevolg zeker een
toegevoegde waarde op de effecten en processen die tijdens het doelstreven voorkomen.
Individuen zullen namelijk verschillende betekenissen toekennen aan een prestatiedoel
afhankelijk van welke redenen erachter schuilen. Zo kan een sporter die beter wil presteren dan
anderen omwille van het feit dat de coach intense verwachtingen heeft daarover, dit
interpersoonlijk doel ervaren op een evaluatieve en drukkende wijze. Daarentegen zal een sporter
die dit doet omwille van de uitdaging die hij of zij erin ziet, dit interpersoonlijk doel attribueren
aan een groeiproces waarin de weg naar succes stap voor stap behaald kan worden (Vansteenkiste
et al., 2014).
De Dynamiek van Prestatiedoelen en Regulaties
Het streven naar een doel kan soms een lange weg zijn, waarbij verschillende factoren de
regulaties en redenen voor dat doel kunnen beïnvloeden. De redenen achter prestatiedoelen
verschillen dus niet alleen tussen individuen, maar zijn ook niet altijd consistent binnen een
persoon (Ryan & Deci, 2007). Vansteenkiste en collega’s (2014) lieten bijvoorbeeld in een
longitudinale studie toe om bij elk meetmoment enkel te focussen op het meest dominante
prestatiedoel van dat moment, waardoor men zekere fluctuaties kon terugvinden die afhankelijk
waren van de sociale omgeving. Conroy en collega’s (2007) beschrijven prestatiedoelen daarom
als “dynamic entities that are both temporally and contextually bound” (pg.183).
In het volgende deel van de Masterproef gaan we ten eerste verder in op één van de
belangrijkste sociale factoren die de motivatie en doelen van een sporter kan vormgeven, de coach
(Mageau & Vallerand, 2003; Vallerand & Ratelle, 2002; Weiss et al., 2012). Deze sleutelfiguur
kan de motivatie van een sporter namelijk laten variëren langsheen het autonoom-gecontroleerd
continuüm via het aanwakkeren dan wel tegengaan van het internalisatie proces (Amorose, 2007;
11
Vansteenkiste & Soenens, 2015; Weiss et al., 2012; Spray, Wang, Biddle, Chatzisarantis, 2006).
Daarnaast kan de coach ook bepaalde doelen promoten vanuit het perspectief van zichzelf of de
speler (Vansteenkiste, Soenens & Lens, 2007; Benita, Shane, Elgali & Roth, 2017). Vansteenkiste
en Soenens (2015) poneren deze socialisatiefiguren als de ‘wortels van (gefnuikte) groei’. Ten
tweede blijkt dat niet alleen de coach, maar ook persoonlijkheidstrekken van de sporter zelf, zoals
de mate van perfectionisme, een invloed kunnen hebben op het doelstreven (Gotwals, Stoeber,
Dunn, & Stoll, 2012; Hill, 2016). Deze Masterproef gaat dus ook verder in op het doelstreven van
perfectionistische sporters en de positieve dan wel negatieve gevolgen van deze
persoonlijkheidstrek op sportspecifieke uitkomsten. Vervolgens zoeken we naar de mogelijke
samenhang tussen deze contextuele en dispositionele antecedenten van doelstreven (cfr. Nordin-
Bates, Hill, Cummings, Aujla, & Redding, 2014).
Antecedenten van het Doelstreven
Coaching Stijl
Een contextueel antecedent. De omgeving rond de sporter speelt een grote rol in het
promoten van de zes mogelijke prestatiedoelen (Benita et al., 2017). Als gevoelens van
competentie en autonomie ondersteund worden door een omgeving waar de sporter zich mee
verbonden en op zijn gemak voelt, kan de intrinsieke motivatie gestimuleerd en behouden worden
(Ryan & Deci, 2007). Onderzoek toont aan dat als de nadruk op persoonlijke verbetering van
vaardigheden ligt, dit vooral een intra persoonlijke oriëntatie oproept, maar als de omgeving
gekenmerkt wordt door normatieve feedback en interpersoonlijke competitie, een
interpersoonlijke oriëntatie zal domineren (Chi, 2004; Duda, Chi, Newton, Walling, & Catley,
1995; Weiss et al., 2012). Duda (1992) bemerkte al eerder dat de doeloriëntatie van een autoritaire
figuur in een prestatie context de effecten van een prestatiedoel kan beïnvloeden door de atleet in
een specifiekere richting te sturen. Ook de Zelfdeterminatietheorie onderscheidt verschillende
mogelijke stijlen waarmee een gezaghebbend figuur zoals de coach de motivatie van een atleet
positief of negatief kan beïnvloeden (Deci & Ryan, 2012). Een autonomie-ondersteunende coach
zal bijvoorbeeld rekening houden met het perspectief van de ander, keuzes en uitdagingen geven
en communiceren over de noodzakelijkheid en persoonlijke relevantie van een bepaald doel,
waardoor een autonome motivatie en regulatie aangemoedigd wordt. De keuze die gegeven wordt
is echter niet ongelimiteerd, maar is gestructureerd en aangepast aan het individu (Mageau &
Vallerand, 2003; Skinner & Edge, 2002; Weiss et al., 2012). Een autonomie-ondersteunende
coach hebben is bevorderlijk voor het fysiek en psychisch welzijn (Adie, Duda, & Ntoumanis,
2008, 2012). Daarentegen kan een controlerende of autonomie-ondermijnende coaching stijl
leidden tot een gecontroleerde motivatie en regulatie van de atleet, aangezien er druk en
12
verwachtingen op zijn schouders geplaatst worden die enkel in lijn liggen met de coach zijn
gedachten en gevoelens. De sporter heeft weinig inbreng in het proces van dit doelstreven en kan
dit als een bedreiging ervaren (Amorose, 2007; Grolnick, Deci, & Ryan, 1997; Ryan & Deci,
2007). Dit is emotioneel en fysiek uitputtend voor de sporter (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan,
& Thøgersen-Ntoumani, 2011). Het is dus van belang om de perceptie en interpretatie die een
sporter heeft van het coaching gedrag van zijn coach in rekening te brengen (Horn, 2002).
Effecten van coaching stijl op doelstreven in sport. De effecten van deze coaching
stijlen werden onderzocht bij verschillende sporters, zoals voetballers, golfers en cricket spelers
(Blanchard, Amiot, Perreault, Vallerand, & Provencher, 2009; Gagné et al., 2003; Reinboth,
Duda, & Ntoumanis, 2004; Spray et al., 2006). Ten eerste konden beheersings- of
prestatietoenaderingsdoelen die autonomie-ondersteunend gecommuniceerd werden met een
langere volhouding, een betere prestatie en meer plezier nagestreefd worden (Spray et al., 2006).
Coaches die autonomie-ondersteunend waren en sociale steun gaven in een omgeving met de
focus op beheersingsdoelen zorgden tevens ook voor de bevrediging van respectievelijk de
autonomie, verbondenheid en competentie gevoelens van de sporter (Reinboth et al., 2004).
Daarentegen werd de controlerende coach, die een behoefte-ondermijnend klimaat creëert, gelinkt
aan het bevorderen van antisociaal en immoreel gedrag tijdens competitie (Delrue et al., 2017).
Deze coaching stijl hangt samen met verschillende maladaptieve uitkomsten (bv. eetstoornissen,
burnout, depressie, negatief affect, faalangst; Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch, &
Thøgersen-Ntoumani, 2011; Ntoumanis & Standage, 2009).
Perfectionisme
Het hiërarchisch model van prestatiemotivatie (Elliot & Church, 1997) beschrijft
prestatiedoelen als manifestaties van twee onderliggende dispositionele motieven, namelijk de
‘nood aan prestatie’ en ‘de nood aan het vermijden van falen’. Deze motieven zijn de distale
determinanten van prestatie uitkomsten omdat ze via een indirect effect de concrete
prestatiedoelen, de proximale determinanten, stimuleren (Conroy et al., 2007; Michou,
Mouratidis, Lens, & Vansteenkiste, 2013). De interpersoonlijke toenaderingsdoelen zijn een
contra-intuïtief geval als we kijken naar de onderliggende dispositionele motieven, aangezien
deze doelen gekenmerkt worden door beide toenaderings- en vermijdingsmotieven (Elliot &
Church, 1997; Vansteenkiste, Lens, et al., 2014). Echter, de relatieve sterkte van het ene ten
opzichte van het andere motief kan ervoor zorgen dat een andere regulatie van toepassing is
(Conroy et al., 2007). Als de nood aan prestatie hoger is, zal dit prestatietoenaderingsdoel meer
autonoom gereguleerd worden en tot positievere uitkomsten leidden. Maar, als faalangst de
bovenhand neemt en het individu zich bedreigd voelt door de evaluatieve druk dat het
13
prestatiedoel met zich meebrengt, kan hij/zij bijgevolg naar een meer controlerende regulatie
neigen met alle negatieve gevolgen daaraan verbonden (Vansteenkiste, Lens, et al., 2014). Deze
ambivalente redenen voor doelstreven passen goed in het plaatje van perfectionistische sporters
die vaak interpersoonlijke prestatiedoelen nastreven (Vansteenkiste, Smeets, et al., 2010). We
beschrijven perfectionisme in het volgende punt als een mogelijke antecedent die invloed kan
hebben op de effecten van bepaalde doel-reden combo’s op prestatierelevante uitkomsten.
Een definitie: een unidimensioneel of multidimensioneel construct? Oorspronkelijk
werd het construct perfectionisme unidimensioneel gedefinieerd, met intrapersoonlijke cognitieve
factoren (vb. attitudes of overtuigingen) als primair component (Blatt, 1995; Conroy, Kaye &
Fifer, 2007; Miquelon, Vallerand, Grouzet, & Cardinal, 2005). Ellis (1962) plaatste de focus op
irrationale overtuigingen, terwijl Burns (1980) sprak over dysfunctionele attitudes. Ook het
aversieve prestatie motief faalangst kreeg vaak een plaats als centraal construct, met een nadruk
op het leveren van vlekkeloze prestaties (Atkinson, 1957; Horney, 1950; McClelland, Atkinson,
Clark, & Lowell, 1953; Missildine, 1963; Pacht, 1984). Hamacheck (1978) was een van de eerste
auteurs die opmerkte dat perfectionisme twee kanten van een medaille representeert, namelijk een
normale ijverige (oftewel adaptieve) kant en een neurotische uitputtende (oftewel maladaptieve)
kant. De evolutie volstrekte zich naar modellen waarin perfectionisme als een muldimensioneel
construct beschreven werd dat intra –en interpersoonlijke effecten kon teweegbrengen die positief
of negatief konden zijn (Hill, 2016). De Hewitt and Flett Multidimensional Perfectionism Scale
(HF-MPS; Hewitt & Flett, 1991) beschrijft perfectionisme in termen van drie componenten: zelf-
georiënteerd perfectionisme, ander-georiënteerd perfectionisme en sociaal-georiënteerd
perfectionisme. De zelf-georiënteerde vorm van perfectionisme heeft betrekking op het stellen
van onrealistische hoge standaarden voor jezelf en de neiging tot zelfkritiek en strenge evaluaties
aangezien men een foutloze prestatie verwacht. Ander-georiënteerd perfectionisme heeft
betrekking op het stellen van onrealistische hoge standaarden voor anderen die men zelf kritisch
beoordeelt. De sociale vorm van perfectionisme beschrijft de wil om te voldoen aan de
onrealistische standaarden en verwachtingen van anderen, waarbij hun goedkeuring contingent is
aan het bereiken van deze standaarden (Appleton & Curran, 2016; Hewitt & Flett, 1991;
Mallinson & Hill, 2011). Een ander multidimensioneel model van Frost en collega’s (Frost
Multidimensional Perfectionism Scale, FMPS; Frost, Marten, Lahart & Rosenblate, 1990)
beschrijft 6 componenten verdeeld over een interpersoonlijke en een intrapersoonlijke dimensie.
De interpersoonlijke dimensie bevat twee componenten die de nadruk leggen op de evaluatie of
kritiek en de vaak onrealistische verwachtingen van de ouders (of de coach; Dunn, Causgrove-
Dunn, & Syrotuik, 2002). De intra persoonlijke dimensie bevat vier componenten die het streven
naar perfectie stimuleren: hoge persoonlijke standaarden hanteren, bezorgd zijn om fouten te
14
maken, twijfel hebben over de acties en de nood aan precisie en organisatie (Kaye, Conroy &
Fifer, 2008; Hill, 2016).
Begin de jaren 90’ werd vastgesteld dat de verschillende dimensies (drie in de HF-MPS
en zes in de FMPS) van multidimensionele modellen konden gereduceerd worden tot twee bredere
overkoepelende componenten (Frost, Heimberg, Holt, Mattia, & Neubauer, 1993; Gotwals et al.,
2012; Hill, 2016). Op die manier kon de conceptuele en statistische overlap in één algemeen
model gevat worden, wat verder onderzoek ook zuiverder maakte (Hill, 2016). Het meest recente
hiërarchisch model van Stoeber en Otto (2006) geeft een coherente omschrijving van
perfectionisme via twee onafhankelijke dimensies: perfectionistic strivings (het streven naar
perfectie) en perfectionistic concerns (zich zorgen maken over imperfectie). De eerstgenoemde,
meer adaptieve dimensie representeert het hebben van exacte en hoge persoonlijke standaarden,
wat stimulerend kan werken. De laatstgenoemde, meer maladaptieve dimensie wordt gekenmerkt
door het zorgen maken over fouten, het twijfelen over acties, de angst voor de afkeuring en kritiek
van anderen en negatieve reacties op imperfectie (Gilman, Ashby, Sverko, Florell & Varjas, 2005;
Kaye et al., 2008; Mallinson & Hill, 2011; Gotwals et al., 2012; Hill, 2016). Een ‘gezonde’
perfectionist zou dus vooral streven naar perfectie met zo weinig mogelijk zorgen over potentiele
imperfectie (Stoeber & Otto, 2006; Hill, 2016).
Effecten van perfectionisme in sport. Hill (2016) claimt dat iedereen tot een bepaald
niveau perfectionistische neigingen kan hebben in het algemeen of in bepaalde specifieke
domeinen die persoonlijk relevant zijn. Dunn en collega’s (Dunn, Gotwals, & Causgrove-Dunn,
2005) toonden aan dat atleten hogere perfectionisme ratings hebben voor sport vergeleken met
andere levensdomeinen, omdat ze emotioneel en actief betrokken zijn in het regelmatig beoefenen
van die bepaalde sport. De multidimensionele modellen werden al snel toegepast binnen het sport
domein met enkele aangepaste schalen zoals de Sport-Multidimensional Perfectionism Scale
(Sport-MPS; Dunn et al., 2002) of de Perfectionism in Sport Scale (PSS; Anshel & Eom, 2003)
die ook nadruk legden op de evaluatieve druk van de coach of teamgenoten.
Een resem aan onderzoeken binnen de sport context heeft aangetoond dat de dimensie
perfectionistic strivings of adaptief perfectionisme overwegend leidt tot adaptieve (vb. training
en competitieve prestaties, gedrevenheid, sociale relaties; Jowett, Mallinson, & Hill, 2016;
Larkin, O’Connor, & Williams, 2016; Ommundsen, Roberts, Lemyre, & Miller, 2005; Stoeber,
Uphill, Hotham, 2009; Stoll, Lau, & Stoeber, 2008) en zeldzaam tot maladaptieve (vb. negatief
affect; Kaye et al., 2008) uitkomsten (voor een overzicht zie Gotwals et al., 2012; Stoeber, 2014;
Stoeber, Damian, & Madigan, 2016). Deze trend is echter enkel geldig als gecontroleerd wordt
voor de overlap en gedeelde variantie met de andere dimensie, perfectionistic concerns of
15
maladaptief perfectionisme, die onafhankelijk vooral tot maladaptieve uitkomsten kan leiden (bv.
vermijdingsgerichte coping, woede, burnout, competitieve angst; Dunn & Syrotuik, 2003;
Gaudreau & Antl, 2008; Jowett et al., 2016; Stoeber & Gaudreau, 2017). Gustafsson en collega’s
(Gustafsson, Hill, Stenling, Wagnsson, 2015) schrijven de maladaptieve uitkomsten toe aan een
cognitief appraisal proces, waarin de prestatie op zich een irrationeel belangrijke waarde heeft
voor de sporter en waardoor hogere niveaus van angst en dreiging ervaren worden.
(Mal)adaptief perfectionisme: relatie met het ‘wat’ en het ‘waarom’ van doelstreven
in sport. In het prestatiedomein van de sport werd reeds in het begin vastgesteld dat adaptief
perfectionisme gelinkt was met een taak-oriëntatie en maladaptief perfectionisme met een ego-
oriëntatie (Dunn et al., 2002). Later konden onderzoekers aantonen dat er een positieve associatie
was tussen adaptief perfectionisme en beheersings- en prestatietoenaderingsdoelen. Daarnaast
vonden ze ook een positieve link tussen maladaptief perfectionisme en
prestatietoenaderingsdoelen en beheersings- en prestatievermijdingsdoelen (Kaye et al., 2008;
Stoeber, Stoll, Pescheck, & Otto, 2008; Vansteenkiste, Smeets, et al., 2010). De dimensies van
perfectionisme variëren dus vooral in de valentie (toenadering vs. vermijding), vergeleken met de
definitie component (prestatie vs. beheersing), van de prestatiedoelen (Kaye et al., 2008).
Daarnaast zijn de vermijdingsdoelen kenmerkend voor een motivationele regulatie waarin men
zich zorgen maakt om potentieel negatieve uitkomsten te vermijden, waardoor deze negatieve
focus een hulpeloos gedragspatroon met perfectionistische zorgen (bv. uitdagingen uit de weg
gaan) zou kunnen aanwakkeren (Elliot & Church, 1997). De toenaderingsdoelen daarentegen
worden gelinkt met de meer adaptieve dimensie perfectionistisch streven. Een uitzondering echter
ligt bij de positieve link van maladaptief perfectionisme met prestatietoenaderingsdoelen. Dit is
te verklaren vanuit het perspectief van een zelfregulerende strategie (“approach in order to avoid
failure”, p.228, Elliot & Church, 1997). Alhoewel reeds vele studies de link van prestatiedoelen
met perfectionisme in een prestatie setting onderzochten, is er toch weinig evidentie voor een
sterke modererende invloed van specifiek het type doel (het ‘wat’ van het doelstreven; Hill, 2016).
Daarnaast is de link tussen perfectionisme en motivationele processen zoals besproken
binnen de ZDT nog te weinig aan bod gekomen, maar eigenlijk heel relevant in de sport
(Gaudreau & Antl, 2008). Deze sociaal cognitieve theorie kan voor een invulling zorgen om beter
de optimale condities en factoren te ontdekken waarin perfectionisme als adaptief dan wel
maladaptief optreedt, en wanneer het perfectionisme construct beter op een continuüm zou passen
dan gecategoriseerd te worden (het ‘waarom’ van het doelstreven; Hill, 2016; Mallinson & Hill,
2011). Empirische evidentie in het sport domein (Broman-Fulks, Hill, & Green, 2008; Gustafsson
et al., 2015; Vallance, Dunn, & Causgrove-Dunn, 2006) bevestigt dat het beter is om sporters te
16
evalueren in de mate dat ze perfectionistisch zijn op een bepaald niveau (laag, gemiddeld of hoog),
net zoals de meeste persoonlijkheidsconstructen dimensioneel zijn (Hill, 2016). Of perfectionisme
dan wel adaptief kan zijn binnen de sport is namelijk een controversiële kwestie die vooral
conceptueel van ambigue aard is. Sommige onderzoekers hebben evidentie gevonden dat er
perfectionisten zijn die zich niet of weinig zorgen maken over imperfectie waardoor positieve
uitkomsten bevorderd worden (Dunn, Causgrove-Dunn, Gamache, & Holt, 2014). Onderzoekers
binnen de ZDT vonden ook dat studenten die meer adaptief perfectionistische trekken hadden,
een prestatietoenaderingsdoel vooral om autonome redenen nastreefden. Deze studenten waren
mogelijks gestimuleerd om beter te doen dan anderen vanwege de positieve uitdaging die eraan
verbonden was (Vansteenkiste, Smeets et al., 2010). En hoe autonomer de doelen van een
perfectionist nagestreefd worden, hoe adaptiever de uitkomsten vervolgens zijn (Appleton & Hill,
2012). Deze bevindingen zorgden voor kritiek omtrent de manier waarop we een perfectionist
labelden en welke dimensies essentieel waren. Er zou in het geval van een ‘gezonde’ perfectionist
namelijk geen conceptueel verschil zijn met bijvoorbeeld een getalenteerde sporter die streeft naar
prestatie met een taak-oriëntatie of een hoge consciëntieusheid (vb. doelgericht en georganiseerd;
Flett & Hewitt, 2006; Hill, 2016). Echter, tijdens interviews met professionele atleten die zichzelf
identificeerden als perfectionisten ontdekten Hill en collega’s (Hill, Witcher, Gotwals, &
Leyland, 2015) dat perfectionisme ervaren werd als een sterke innerlijke motivatiebron die succes
bevorderde, maar tevens een belangrijke spanning of beperking meebracht op hun
levenskwaliteit. Ze vermeldden persoonlijke en interpersoonlijke moeilijkheden die pertinent
aanwezig waren naast de positieve noot van ‘motivatiebron’. Greenspoon (2000) argumenteert
dat de meest essentiële component van perfectionisme eigenlijk de pathologische conditionele
zelfacceptatie is. Ook al kunnen perfectionistische aspecten de motivatie soms positief stimuleren,
het is een slopend en uitputtend proces als obstakels in de weg staan en zelfkritiek de bovenhand
neemt (Hall, 2006; Vansteenkiste, Smeets et al., 2010). Ook onderzoekers in de ZDT vonden een
link tussen studenten met maladaptieve perfectionistische trekken en de mate waarin ze een
prestatietoenaderingsdoel controlerend reguleerden. Deze studenten voelden zich mogelijks
bedreigd en angstig door het feit dat ze beter dan anderen moesten doen (Vansteenkiste, Smeets
et al., 2010). Vaak is de kritische stem binnen de meer maladaptieve perfectionist, die interne
verplichtingen oplegt en sterk evaluerend is, kenmerkend voor een geïntrojecteerde regulatie
(Zuroff, Koestner, Moskowitz, McBride, & Bagby, 2012). En als er vooral behoefte-
ondermijnende redenen ten grondslag liggen voor het streven naar de hooggeprezen prestaties,
kunnen verschillende negatieve uitkomsten een gevolg zijn (vb. burnout; Appleton & Hill, 2012).
De invloed van de coaching stijl op het ‘wat’ en het ‘waarom’ van perfectionistisch
doelstreven. Een sociaal psychologische kijk op perfectionistische individuen leert dat zijn of
17
haar omgeving een belangrijke inslag heeft op de positieve dan wel negatieve ontplooiing van
perfectionisme (Ablard & Parker, 1997; Appleton & Curran, 2016; Appleton, Hall, & Hill, 2009;
Barcza-Renner, Eklund, Morin, & Habeeb, 2016; Dunn et al., 2005; Dunn et al., 2006; Gotwals
& Dunn, 2009; McArdle & Duda, 2004). Het motivationeel klimaat dat gestimuleerd wordt door
de coach kan mogelijks een invloed hebben op de effecten van (mal)adaptief perfectionisme in
een sport context (Duda, Papaioannou, Appleton, Quested, & Krommidas, 2014; Lemyre, Hall,
& Roberts, 2008; Nordin-Bates et al., 2014; Smith, Smoll, & Cumming, 2007). Flett & Hewitt
(2005) merkten reeds op dat sporters gespaard kunnen blijven van de ‘gevaren van
perfectionisme’ als men bijvoorbeeld proactief zou kunnen omgaan met moeilijkheden in een
taak-georiënteerde omgeving. Jowett en collega’s (Jowett, Hill, Hall, & Curran, 2013; Jowett,
Hill, Hall, & Curran, 2016) konden ook aantonen bij verschillende jonge atleten die
perfectionistische zorgen hadden dat de bevrediging van de psychologische basisbehoeften en het
stimuleren van een autonome regulatie van motivatie van groot belang waren om burnout te
vermijden. Deze bevindingen duidden op het belang van onderzoek naar de moderatoren
(gepromote doelen en regulaties in de omgeving) die de kwetsbaarheid van perfectionisten
kunnen blootleggen of beschermen. Wanneer is de coach een bron van toenemende externe druk
vs. begripvolle en hulpvolle ondersteuning voor (maladaptieve) perfectionisten?
Huidig onderzoek
In deze masterproef combineren we de Prestatiedoeltheorie met de
Zelfdeterminatietheorie in een geïntegreerd raamwerk van waaruit we experimenteel
onderzoeken hoe de omgeving een invloed kan hebben op het doelstreven van jeugdvoetballers
in een prestatiecontext. Wat de optimale condities voor het doelstreven op basis van
prestatietoenaderingsdoelen (d.i. beter willen doen dan anderen) zijn is namelijk tot op heden nog
steeds onderwerp van discussie. Met de huidige masterproef wordt enerzijds nagegaan of de
globale coaching stijl (autonomie-ondersteunend versus controlerend) waarmee dit
interpersoonlijk doel wordt gepromoot een invloed heeft op de emotionele en gedragsmatige
uitkomsten van dit doelstreven tijdens het uitvoeren van twee technische voetbaloefeningen.
Anderzijds gaan we na of de coaching stijl een invloed kan uitoefenen op de positieve en negatieve
gevolgen van dit doelstreven bij (maladaptief versus adaptief) perfectionistische sporters. We
focussen zowel op de emotionele toeleving (d.i. zenuwachtigheid, bedreiging, uitdaging, druk)
naar de specifieke voetbaloefeningen en de mate waarin een prestatietoenaderingsdoel en/of
prestatievermijdingsdoel met onderliggende motieven (d.i. autonome en controlerende) gesteld
werden, als op de objectieve prestatie scores en de post-experimentele gevoelens (d.i. ervaren
keuze, druk, competentiegevoelens en plezier) die spelers ervaarden na het uitvoeren van de
voetbaloefeningen.
18
Meerwaarde Huidig Onderzoek
Vallerand en Ratelle (2002) poneerden reeds bij hun voorstellen voor toekomstig
onderzoek omtrent doelstreven dat de interactie tussen sociale factoren en
persoonlijkheidsfactoren van belang zou kunnen zijn voor specifieke uitkomsten. Een
vernieuwing van deze Masterproef binnen deze onderzoeksliteratuur is het inbrengen van de
variabelen ‘coaching stijlen’ en ‘perfectionisme’ op de link tussen interpersoonlijke
prestatiedoelen en hun uitkomsten.
Ten eerste focussen we op het meest recente 3x2 raamwerk van de Prestatiedoeltheorie,
waarin we enkel de interpersoonlijke toenaderingsdoelen benaderen. Aangezien het opzet van het
experiment een conditie van falen uitlokt (met in het tweede deel van elke oefening een moeilijke
uitdaging), is een toenaderingstendens naar mogelijk succes ten eerste zeker nodig om de sporters
te blijven motiveren. Een toenaderingsdoel lokt hoop, enthousiasme en engagement uit, aangezien
het individu herinnerd wordt aan de positieve mogelijkheid op succes (Pekrun, Elliot, & Maier,
2006; Elliot et al., 2011). Daarnaast focussen we op de interpersoonlijke doelen omdat deze de
relatieve vergelijking maken met een concrete face-to-face tegenstander, de meest voorkomende
evaluatie standaard in de inherent competitieve groepsport voetbal. Tenslotte zijn de
interpersoonlijke toenaderingsdoelen ook de meest gedebatteerde prestatiedoelen in de
onderzoeksliteratuur (Vansteenkiste, Smeets et al., 2010). We willen een bijdrage leveren aan dit
debat door te onderzoeken wanneer deze interpersoonlijke prestatietoenaderingsdoelen tot
positieve dan wel negatieve effecten leiden.
Ten tweede is de manier waarop deze interpersoonlijke toenaderingsdoelen gepromoot
worden een eerste belangrijke variabele in de huidige Masterproef. Het combineren van de
Prestatiedoeltheorie met de Zelfdeterminatietheorie kan voor een shift zorgen van de
oorspronkelijke focus op competentie alleen naar een bredere en dynamische visie op doelstreven
waar autonomie ook een plaats krijgt (Vansteenkiste, Lens, et al., 2014). Voor de manipulatie
werd het onderscheid tussen het type doel (interpersoonlijk toenaderingsprestatiedoel) en de
manier waarop die gepromoot werd (autonomie-ondersteunend vs. controlerend) duidelijk naar
voor gebracht.
Ten derde werd onderzocht wat de rol van ((mal)adaptief) perfectionisme was wanneer
jeugdvoetballers een prestatietoenaderingsdoel nastreefden in een autonomie-ondersteunend
versus controlerend motivationaal klimaat. Perfectionistische individuen willen uiterst goed
presteren en stellen hoge standaarden, maar sommigen zijn daarbovenop ook faalangstig en
zelfkritisch. In de huidige Masterproef onderzochten we de weinig onderzochte verbanden tussen
perfectionisme en motivationele processen via de invalshoek van de ZDT, om het conceptueel
19
debat over gezond versus ongezond perfectionisme aan te gaan (Gaudreau & Antl, 2008; Hill,
2016).
Verder was de doelgroep participanten voor dit experiment, namelijk kinderen rond de
12 à 14 jaar oud, een weinig onderzochte leeftijd omtrent onderzoek over perfectionisme en sport.
Algemeen bevestigt sport psychologisch onderzoek met betrekking tot de jeugd dat intrinsieke
motieven (vb. fun, plezier, vaardigheden ontwikkelen, uitdagingen) de bovenhand hebben als
redenen voor sportparticipatie (Frederick-Recascino, 2002). Voor kinderen die
prestatietoenaderingsdoelen echter op een controlerende conditionele wijze nastreven, waarbij
hun globale zelfwaarde afhangt van hoe ze presteren (Elliot & McGregor, 2001) en falen als een
bedreiging geïnterpreteerd wordt, is het belangrijk om te onderzoeken of een autonomie-
ondersteunende coach als buffer kan dienen voor de interne spanningen en stress die met zo’n
regulatie gepaard gaan (Van der Kaap-Deeder, Wouters, Verschueren, Briers, Deeren, &
Vansteenkiste, 2016). Op die manier kan de intrinsieke motivatie eventueel gestimuleerd worden
bij de perfectionisten onder de jeugd sporters.
De grootste meerwaarde tenslotte ligt in het feit dat een experimentele studie werd
uitgevoerd, waardoor uitspraken over causaliteit tussen gevonden verbanden mogelijk werd. Het
merendeel van sportpsychologisch onderzoek is namelijk correlationeel van aard. Chatzisarantis
en Hagger (2007) hebben reeds voor meer experimenteel onderzoek gepleit omtrent de
Zelfdeterminatietheorie zodat dieper kan ingegaan worden op de causale mechanismen in de
motivatie van een sporter. Slechts enkele studies onderzochten de integratie van ZDT en PDT op
experimentele wijze (Benita et al., 2014, 2017; Spray et al., 2006). Dit zorgde er ook voor dat er
naast de vragenlijsten additioneel een gedragsmaat, objectieve prestatie scores, kon opgenomen
worden. Daarnaast werd het experiment zo ecologisch valide mogelijk gemaakt. Alle oefeningen
werden uitgevoerd door deelnemende spelers tijdens een doorgaande training op eigen
voetbalveld. De gemanipuleerde instructies werden gegeven door sportief geklede personen die
zelf actief waren in de voetbalwereld. De trainers van elke deelnemende club waren tevens
aanwezig tijdens de afnames, waardoor de geloofwaardigheid en het belang van het onderzoek
toenam.
Definiëring Afhankelijke Variabelen
Tussentijdse meting: toeleving naar de opdrachten. Elke sporter heeft een eigen ritueel
of individuele toeleving naar een training, opdracht of wedstrijd toe. De Theory of Challenge and
Threat States in Athletes (TCTSA; Jones, Meijen, McCarthy & Sheffield, 2009) onderzoekt
waarom sommige sporters dezelfde situatie anders percipiëren in mate van bedreiging of
uitdaging. Deze theorie stelt dat om een situatie uitdagend te ervaren de persoon een wil moet
20
hebben om in competitie te gaan met anderen, een hoge mate van controle moet voelen over de
situatie en een sterke zelfeffectiviteit (d.i. de mate waarin men vertrouwt op de eigen
bekwaamheid). In een onderzoek van Adie en collega’s (2008) werd gevonden dat
prestatietoenaderingsdoelen gerelateerd waren aan zowel de perceptie van uitdaging als
bedreiging tijdens een toeleving naar een wedstrijd. McGregor en Elliot (2002) stelden reeds voor
dat de verschillende onderliggende motivaties (d.i. fear of failure en need for achievement) hier
een verklarende rol konden inspelen (Elliot & Church, 1997; Vansteenkiste, Lens, et al., 2014).
Wij onderzoeken de invloed van de coaching stijl en de mate waarin perfectionisme trekken
aanwezig zijn op waarom sommigen rustig blijven en klaar zijn voor de uitdaging, terwijl anderen
binnenin aan het draaien zijn door de aankomende dreiging die ervoor kan zorgen dat ze eventueel
falen. Daarnaast bevraagden we ook de mate van zenuwachtigheid. De gepercipieerde
controlerende stijl van de coach kan namelijk een invloed hebben op de mate waarin jeugdsporters
competitieve angst (d.i. somatische angst, maar ook zich zorgen maken en
concentratieproblemen) vertonen (Frost & Henderson, 1991; Ramis, Torregrosa, Viladrich &
Cruz, 2017). Daarnaast veronderstellen we dat de coaching stijl een nog sterkere invloed kan
hebben op de zenuwachtige gevoelens van een maladaptieve perfectionist (Van der Kaap-Deeder
et al., 2015). We gingen ook na of de coaching stijl en perfectionisme een invloed hadden op de
mate waarin sporters druk ervaarden. Tenslotte werden de doelen en motieven bevraagd die
gehanteerd werden voor de komende opdrachten. Onderzoek toont reeds aan dat de coach een
invloed kan hebben op welke doelen en regulaties de sporters aannemen (Deci & Ryan, 2012;
Spray et al., 2006).
Post-experimentele meting: uitkomsten na de opdrachten. Om na te gaan in welke
mate voldaan werd aan de basisbehoeften van de ZDT, bevragen we de mate van ervaren
intrinsieke motivatie. De bevindingen van Ryan en Deci (2007) vertelden ons reeds dat de
ondersteuning van de gevoelens van competentie en autonomie door de omgeving van belang was
om de intrinsieke motivatie te behouden en stimuleren. Ten eerste ondervragen we de mate van
ervaren keuze en druk na de opdrachten. Er werd reeds aangetoond in lijn met de ZDT dat een
klimaat waarin prestatiedoelen benadrukt worden gelinkt wordt met het ervaren van minder
autonomie (Sarrazin, Tessier, Pelletier, Trouilloud & Chanal, 2006). In de prestatie context van
deze Masterproef veronderstellen we dat het type communicatie stijl van de instructies een
invloed zal hebben op de mate waarin dit het geval is, aangezien er in beide condities een
prestatietoenaderingsdoel zal gepromoot worden (cfr. Benita et al., 2017). Het taalgebruik waarin
controlerende woorden gebruikt worden kan namelijk een invloed hebben op de mate waarin
personen keuze ervaren na het uitvoeren van een taak (Deci, Eghrari, Patrick, & Leone, 1994).
Daarnaast bevragen we de mate waarin spelers zich competent voelen en tevreden zijn met hun
21
prestatie na de opdrachten. Gaudreau en Braaten (2016) en Vansteenkiste, Mouratidis en collega’s
(2010) stelden vast dat autonoom gemotiveerde sporters die een prestatietoenaderingsdoel
nastreefden een positievere subjectieve beleving rapporteerden dan controlerend gemotiveerde
sporters (bv. zelfwaarde stijging en voldoening). De rol van aan autonomie-ondersteunende coach
kan liggen in het promoten van een autonome regulatie van de interpersoonlijke doelen. Het
aanmoedigen van streven naar doelen die door spelers zinvol ervaren worden, kan een positieve
subjectieve beleving met zich meebrengen. Ook in het geval van perfectionisten merkte
Missildine (1963) op dat ze in hun specifiek veld wel succesvol kunnen zijn, maar dat de
voldoening van hun prestaties vaak uitblijft of niet lang aanhoudt. Telkens weer kleineren ze
zichzelf en blijven ze streven naar nog beter. Hollender (1965) voegde daar aan toe dat het
gebruiken van prestaties als een middel om goedkeuring en acceptatie te krijgen van anderen daar
een aandeel in speelt. Hun perfectionisme is de noodzakelijke prijs voor succes, ondanks alle
moeilijkheden die ermee verbonden zijn (Burns, 1980). De perceptie van de sporter op de controle
over uitkomsten is extern gericht (Periasmy & Ashby, 2002). Om die reden zien perfectionisten
hun prestatie als onbetekenend en nutteloos, waardoor ze bijvoorbeeld een maladaptieve
hulpeloze coping kunnen hanteren en nooit tevreden zijn met om het even welke prestatie als deze
niet aansluit bij de verwachte standaarden (Appleton & Curran, 2016; Hewitt & Flett, 1991).
Daarentegen stelde Hamacheck (1978) dat adaptieve perfectionisten juist een grote voldoening
kunnen hebben via een meer flexibele en realistische houding. Of spelers plezier en interesse
hebben gehad tijdens de opdrachten werd tenslotte ook gevraagd. Jonge sporters doen en blijven
vaak aan sport doen omwille van het plezier, een adaptieve motivator (Fraser-Thomas, Cote, &
Deakin, 2008; Frederick-Recascino, 2002), maar een coach kan hier een invloed op hebben als
hij/zij een controlerende taalgebruik hanteert (cfr. studie met studenten; Deci et al., 1994). Spray
en collega’s (2006) toonden reeds aan dat sporters die autonomie-ondersteuning kregen meer
plezier ervaarden. Sporters die zelf een prestatietoenaderingsdoel nastreven met autonome
motieven rapporteren ook meer genot te ervaren (Gaudreau & Braaten, 2016). Daarentegen werd
reeds aangetoond dat een ego-klimaat niet snel leuke sportervaringen met zich meebrengt
(Newton, 2000).
Objectieve prestaties. In recente meta-analyses werd aangetoond dat de relatie van
prestatietoenaderingsdoelen met objectieve sport prestaties heterogeen is over verschillende
studies heen (Lochbaum & Gottardy, 2015; Van Yperen, Blaga, & Postmes, 2014). Het is van
belang om te onderzoeken in welke omstandigheden deze doelen tot betere, objectieve in plaats
van gerapporteerde, prestaties kunnen leiden. We onderzoeken in deze thesis de invloed van de
stijl waarmee de doelen gepromoot worden en de mate van perfectionisme op de objectieve
prestaties van de sporters in het experiment. Vansteenkiste en collega’s (Vansteenkiste, Simons,
22
Lens, Sheldon & Deci, 2004) vonden reeds in experimenteel onderzoek dat autonomie-
ondersteunende instructies, in vergelijking met controlerende instructies, voor betere prestaties
zorgden in tai-bo lessen. Verschillende onderzoekers (Hill, Stoeber, Brown, & Appleton, 2014;
Stoeber et al., 2009) konden ook al aantonen dat sporters die zichzelf perfectionistische
standaarden oplegden en toenaderingsdoelen nastreefden betere prestaties hadden. Er is een
ambivalente strijd aan de gang tussen het toenaderen naar of het vermijden van het opgedragen
intern of extern gedrag. Aan de ene kant willen perfectionisten bijvoorbeeld de immer kritische
stem die schuldgevoelens opwekt vermijden (Miquelon et al., 2005), maar aan de andere kant
weet men wel dat het gedrag of de opgelegde standaarden toch niet passen binnen de persoonlijke
waarden en interesses. Daarom is er een ‘mentale veerkracht’ nodig om dit gedrag vol te houden,
wat vaak slechts op kort termijn lukt (Pelletier et al., 2001; Vansteenkiste en Soenens, 2015). Een
autonomie-ondersteunde coach zou mogelijks de verloren energie terug kunnen opbrengen.
Onderzoeksvragen
Wat betreft de eerste onderzoeksvraag wordt verwacht dat autonomie-ondersteunend
taalgebruik, relatief ten opzichte van een controlerende communicatiestijl, tijdens de instructies
van bepaalde voetbaloefeningen gunstig zal zijn voor de beleving van de sporter. Meer specifiek
verwachten we dat spelers die autonomie-ondersteunende instructies krijgen enerzijds een
positievere toeleving naar de opdrachten toe zullen hebben en anderzijds ook een positievere
beleving zullen rapporteren na de opdrachten. Met betrekking tot de toeleving verwachten we dat
deze spelers minder zenuwachtig zullen zijn en minder druk ervaren, sterkere
uitdagingspercepties en minder sterke bedreigingspercepties hebben, een sterker
prestatietoenaderingsdoel dan prestatievermijdingsdoel ambiëren en tenslotte meer autonome
motieven hebben voor het prestatietoenaderingsdoel vergeleken met spelers die controlerende
instructies krijgen. Daarnaast verwachten we dat autonomie-ondersteunde spelers meer plezier en
interesse ervaren tijdens de opdrachten en zich competenter en tevreden voelen na hun prestatie
vergeleken met de spelers in de controlerende conditie. Ook verwachten we dat de spelers in de
autonomie-ondersteunde conditie achteraf rapporteren dat ze minder druk en meer keuze
ervaarden. Tenslotte verwachten we dat de autonomie-ondersteunde communicatie er ook zal
voor zorgen dat spelers betere objectieve prestatie scores behalen dan een controlerende
communicatie stijl.
Een tweede onderzoeksvraag onderzoekt de rol van het type communicatiestijl wanneer
instructies worden gegeven aan ((mal)adaptieve perfectionistische sporters. Ten eerste
verwachten we dat maladaptieve perfectionistische spelers algemeen een negatievere toeleving
naar en beleving van de opdrachten zullen ervaren dan adaptief perfectionistische spelers. Ten
23
tweede verwachten we dat de gemanipuleerde instructies vooral een grote invloed zullen hebben
op de maladaptief perfectionistische voetballers. Meer specifiek verwachten we dat de mate
waarin de sporters meer perfectionistische trekken vertonen die maladaptief zijn (bv. extreme
zorgen over imperfectie) en daarbovenop instructies krijgen voor het uitvoeren van opdrachten
op een controlerende wijze, een negatieve invloed zal hebben op de uitkomsten van het
doelstreven, relatief ten opzichte van sporters die rapporteren minder maladaptief
perfectionistisch te zijn. Daarentegen verwachten we dat een autonomie-ondersteunende
communicatiestijl tijdens de instructies als buffer kan dienen voor de normaliter sterk negatieve
gevolgen bij de hoog maladaptief perfectionistische spelers, waardoor ze een positievere
toeleving en beleving hebben van de opdrachten vergeleken met de controlerende
communicatiestijl (maar nog steeds niet tot op het niveau van de adaptief perfectionistische
spelers). Tenslotte verwachten we dat de adaptief perfectionistische spelers ook kunnen profiteren
van een autonomie-ondersteunende vergeleken met een controlerende communicatiestijl.
24
METHODE
Steekproef
Trainers uit verschillende teams in Vlaanderen werden in maart/april 2017 telefonisch en
elektronisch gecontacteerd met de vraag naar interesse om deel te nemen in het thesisonderzoek.
Later werden ook organisatoren van verschillende post seizoen trainingen en zomerkampen
gecontacteerd. 51 kinderen uit 4 verschillende teams en 1 algemene training van de organisatie
Footfun namen deel aan het onderzoek. De teams waren afkomstig uit West- en Oost-Vlaanderen.
De groep bestond uit 2 meisjes en 49 jongens. Van hen speelden er 22 op interprovinciaal niveau
(43%), 12 op provinciaal niveau (24%) en 15 op gewestelijk niveau (29%). 2 spelers namen
recreatief deel aan de post-seizoenstraining (4%). De leeftijd varieerde van 11 tot 15 jaar (M =
13.41 ; SD = 1.22). Gemiddeld genomen speelden de deelnemers 7 jaar voetbal (SD = 1.87 ). De
afnames vonden plaats op het einde van het seizoen en tijdens de rustperiode daarna. De
meerderheid van de deelnemers (92%) waren aanwezig tijdens beide meetmomenten. Gegevens
van spelers die enkel tijdens de oefeningen aanwezig waren (8%) werden ook in de algemene
analyses betrokken. Alle spelers kregen een infobrief en vulden een informed consent in. Ook de
coach en ouders kregen een gedetailleerde infobrief met uitleg over het doel van het onderzoek
en werden gevraagd om actief toestemming voor hun zoon/dochter te geven.
Design
Het onderzoeksdesign betreft een between-subjects variabele met 2 levels. Spelers kregen
ofwel autonomie-ondersteunende instructies (N = 25) ofwel controlerende instructies (N = 26)
voor beide oefeningen en het gepromote prestatietoenaderingsdoel. Alle spelers voerden beide
oefeningen in dezelfde volgorde uit (eerst balgoochelen en erna gericht op doel schieten). De
verwachtte modererende variabele is (mal)adaptief perfectionisme. De afhankelijke variabelen
werden gemeten in een tussentijdse meting na de instructies van elke opdracht (d.i.
zenuwachtigheid, ervaren druk, bedreigings- en uitdagingspercepties, prestatietoenaderings- en
prestatievermijdingsdoel, controlerende en autonome motieven, objectieve prestatie) en tijdens
de post-experimentele fase (d.i. ervaren druk en keuze, plezier, competentie gevoel). In alle
statistische testen wordt een alpha level van .05 gehanteerd.
Procedure
Premeting
Een eerste premeting vond plaats een week voor de werkelijke afnames, net voor de
training plaatsvond (zie Figuur 1). De proefleider stelde zichzelf voor en legde uit dat er, in
25
samenwerking met de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) en het bestuur van de club
zelf, een onderzoek zou gebeuren naar de huidige technische vaardigheden bij de
jeugdvoetballers. Er werd ook nog eens extra uitgelegd dat deelname vrijwillig was en op elk
moment kon stopgezet worden. Infobrieven werden gelezen en toestemmingsformulieren werden
ondertekend door de coach en de spelers zelf, terwijl de ouders deze meekregen naar huis. Spelers
werden verzocht de toestemmingsbrieven van de ouders terug mee te nemen op de dag van de
afnames. Deze premeting peilde, naast enkele achtergrondkarakteristieken, naar de mate van
perfectionisme en de coaching stijl van hun eigen coach.
Experimentele Afname
Op de dag van de afnames kreeg elke speler die toestemming had van de ouders een
sticker met een participantennummer. Spelers werden vervolgens één per één uit de training
gehaald om de oefeningen in dezelfde volgorde uit te voeren. Oefening 1 werd telkens door de
proefleider begeleid, terwijl een eerste assistent voor de timing zorgde. Oefening 2 werd door een
tweede assistent begeleid. Beide oefeningen bestonden uit twee delen, waarvan het laatste deel
telkens wat moeilijker was. Na de instructies van elke oefening volgde eerst een tussentijdse
meting die peilde naar de toeleving (d.i. zenuwachtigheid, ervaren druk, bedreigings- en
uitdagingspercepties), de doelen (d.i. prestatietoenaderings- en prestatievermijdingsdoel) en
motieven (d.i. controlerende en autonome motieven) van de voetballers voor de komende
oefening.
Manipulatie
Om ervoor te zorgen dat beide condities een gelijk aantal spelers hadden werd gekozen
om de spelers met een oneven participantennummer toe te wijzen aan de controlerende conditie
en de spelers met een even particpantennummer aan de autonomie-ondersteunende conditie.
Spelers kregen mondeling de gemanipuleerde instructies van de proefleider in oefening 1 en van
de assistent in oefening 2 (zie bijlage 1 voor de specifieke instructies). Bepaalde sleutelwoorden
worden telkens onderlijnd, waarbij woorden zoals ‘moeten’ en ‘verwachten’ een controlerende
conditie kenmerkten en woorden zoals ‘mogen’ en ‘proberen’ eerder autonomie-ondersteunend
zijn (cfr. Deci et al., 1994; Grolnick et al., 1997).
Postmeting en debriefing
De postmeting werd begeleid door een derde medeplichtige. Spelers vulden een vragenlijst in die
peilde naar ervaren druk, plezier, competentiegevoelens en keuze. Na het experiment konden de
spelers de training verder zetten. Ze werden gevraagd om verder niets mee te delen aan hun
26
Figuur 1. Tijdspad van de Huidige Studie.
PRE-EXP FASE EXPERIMENTELE AFNAME POST-EXP FASE
Infobrief
coach
Baseline
meting
Exp
inductie
Tussentijdse
meting
Opdracht
(jongleren)
Exp
inductie
Opdracht
(jongleren)
Exp
inductie
Tussentijdse
meting
Opdracht
(trappen)
Exp
inductie
Opdracht
(trappen)
Post
meting
Debriefing
ouders
speler Zenuwachtigheid
Interne druk
Bedreiging
Uitdaging
Doelen
Motieven
Score 1a Score 1b Zenuwachtigheid
Interne druk
Bedreiging
Uitdaging
Doelen
Motieven
Score 2a Score 2b Druk
Plezier
Competentie
Keuze
Toestemming
coach
Perfectionisme
ouders
speler
15 min 10 min 10 min 5 min
27
ploeggenoten. Op het einde van elke training werden de deelnemende spelers samen gebracht en
gedetailleerd gedebrieft over het werkelijke doel en de procedure van het onderzoek. Ook de
manipulaties die werden gebruikt werden duidelijk toegelicht tot niemand meer vragen had. De
trainer en spelers werden bedankt en kregen nog een kleine versnapering.
Meetinstrumenten
Premeting
De premeting vond een week voor de oefeningen plaats en probeerde een globaal beeld
te schetsen van de voetbalspeler (zie bijlage 2). Enkele demografische factoren werden bevraagd
zoals het geslacht en de leeftijd. Daarnaast waren we ook geïnteresseerd in het competitieniveau
van de huidige club en het aantal jaren dat de speler al voetbalde.
Verder werd in de premeting de mate van perfectionisme nagegaan via de verkorte en
vertaalde versie van de Frost Multidimensional Perfectionism Scale (FMPS; Frost et al., 1990).
Deze schaal omvatte 20 items die beantwoord moesten worden aan de hand van een 5-punten
Likertschaal gaande van 1 (helemaal niet waar) tot 5 (helemaal waar). Drie subschalen beschreven
‘persoonlijke standaarden’ (7 items; bv. “Ik schrijf mezelf hogere doelen voor dan de meeste
andere mensen”), ‘zorgen over fouten’ (9 items; bv. “Als ik gedeeltelijk faal, is dat even slecht
als volledig falen”) en ‘twijfels over gedrag’ (4 items; bv. “Zelfs wanneer ik iets erg zorgvuldig
doe, heb ik vaak het gevoel dat ik het niet volledig juist doe”). Een totale score voor maladaptief
perfectionisme werd berekend via het gemiddelde van de subschalen zorgen over fouten en
twijfels over gedrag. Deze schaal toonde een goede interne consistentie (α = .85). De persoonlijke
standaarden schaal had een redelijke betrouwbaarheid (α = .66).
Tussentijdse Metingen: de Toeleving Naar de Opdracht
Telkens nadat spelers de gemanipuleerde instructies kregen, vulden ze een vragenlijst in
over hun toeleving naar de specifieke opdrachten (zie bijlage 3). Met behulp van een 7-punten
Likertschaal werd gevraagd naar de mate van zenuwachtigheid (1 item) en ervaren druk (intern
en extern; 2 items; α = .81). Daarnaast peilden we ook naar gevoelens van bedreiging en uitdaging
die gepaard gingen met de komende opdrachten via vertaling en aanpassingen van 4 items van de
Challenge and Threat Construal schaal (McGregor & Elliot, 2002). Voorbeelditems zijn “Ik zie
de komende opdracht als een positieve uitdaging” (uitdaging) en “Ik ervaar de komende opdracht
als een bedreiging” (dreiging). Betrouwbaarheid voor beide concepten was redelijk tot goed,
respectievelijk (α = .54), (α = .72).
28
Om na te gaan welke doelen en onderliggende motieven er dominant waren voor de
spelers waren de vragen gebaseerd op het onderzoek van Vansteenkiste, Mouratidis en collega’s
(2010). Op een 5-punten Likertschaal werd aangeduid in welke mate de spelers het doel hadden
om beter te doen (toenaderingsdoel) en te vermijden om slechter te doen (vermijdingsdoel) dan
leeftijdsgenoten van hun niveau tijdens deze opdracht. Enkel voor het prestatietoenaderingsdoel
werden de motieven meteen daarna bevraagd met 8 items die telkens een intrinsieke,
geïdentificeerde, geïntrojecteerde of externe regulatie beschreven. Voorbeelditems op de vraag
“Ik ben gemotiveerd voor dit doel omdat…” zijn “ …anderen (vrienden, ouders, trainers…) me
anders bekritiseren” (externe regulatie), “…ik me schuldig zou voelen als ik het niet zou doen”
(geïntrojecteerde regulatie), “…ik me helemaal achter dit doel kan stellen” (geïdentificeerde
regulatie) en “…omdat ik er van geniet om dit doel na te streven” (intrinsieke motivatie). De
antwoordalternatieven voor deze items staan ook op een 5-punten Likertschaal gaande van 1
(helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal wel akkoord). Gemiddelde scores voor de controlerende
(α = .74; introjectie en extern) en autonome (α = .89; identificatie en intrinsiek) regulaties hadden
een goede betrouwbaarheid.
Opdrachten
Tijdens de eerste oefening werden spelers gevraagd om twee sessies van 2 minuten te
jongleren met de bal zonder dat deze op de grond viel. Echter, er werden specifieke regels
vastgelegd. In sessie 1 moesten de spelers de bal achtereenvolgend 5 keer op de voet en 5 keer op
de dij in de lucht houden. In sessie 2 moesten de spelers de bal achtereenvolgend 5 keer op de
voet, 5 keer op de dij en één keer op het hoofd in de lucht houden. Zo kregen ze telkens één punt
en werd de totale score genomen voor de objectieve prestatie.
In de tweede oefening werd gevraagd om vanop 16 meter afstand doelgericht naar het
doel, dat in vakken opgedeeld was, te schieten (zie Figuur 2). Het doel bestond uit zes
puntenvakken aan de zijkanten van het doel, telkens 1 meter breed en 80 centimeter hoog:
linksboven en rechtsboven (3 punten), linksmidden en rechtsmidden (2 punten), linksonder en
rechtsonder (1 punt). In sessie 1 moesten de spelers met de meest dominante voet op 6 ballen naar
het doel schieten. In sessie 2 kwam de minst dominante voet aan bod.
Objectieve prestaties werden gescoord door de begeleider met een scoringsschema.
Tijdens de eerste oefening werd het aantal pogingen zonder dat de bal op de grond viel
bijgehouden en de totale score van volbrachte reeksen jongleren. Tijdens de tweede oefening
werden de scores van de ballen die door de puntenvakken gingen opgesomd tot een totaalscore.
Aangezien er weinig variatie was tussen beide oefeningen en het aantal variabelen in de
29
masterproef groot is, opteerden we om een Z-getransformeerde totaalscore te maken van beide
oefeningen om in de analyses op te nemen.
3 pt
3 pt
2 pt
2 pt
1 pt 80 cm 1 pt
1 m
Figuur 2. Opzet van de tweede oefening (doelgericht schieten naar puntvakken)
Post-Experimentele Metingen
Aan de hand van de 25-item Intrinsic Motivation Inventory (IMI; Ryan, 1982) konden
we tevens achteraf de subjectieve ervaring van de spelers nagaan (zie bijlage 4). Deze vragenlijst
peilde met vier subschalen naar interesse/plezier (7 items; bv. “De opdrachten waren leuk om te
doen”; α = .83), waargenomen competentie (6 items; bv. “Terwijl ik de opdrachten aan het
uitvoeren was, voelde ik aan dat ik het goed kon”; α = .92), ervaren druk/spanning (5 items; bv.
“Ik voelde me onder druk staan tijdens het uitvoeren van de opdrachten”; α = .73) en ervaren
keuze (7 items; bv. ”Ik deed de opdrachten omdat ik dat zelf wilde”; α = .81) tijdens het uitvoeren
van de opdrachten. De stellingen werden vertaald naar het Nederlands en aangepast aan de huidige
context. Betrouwbaarheden voor alle schalen toonden een goede interne consistentie (Cronbach’s
alfa waarden tussen .73 en .92).
30
RESULTATEN
Preliminaire Analyses
Achtergrondvariabelen
Er werden drie achtergrondvariabelen gemeten in de premeting, namelijk leeftijd,
competitieniveau en het aantal jaren voetbal ervaring. Enkel competitieniveau vertoonde
significante relaties met meerdere gemeten psychologische constructen. Spelers die op een hoger
niveau speelden bleken tijdens de toeleving naar de opdrachten sterker druk te ervaren (r = .32, p
= .02) en deze als een bedreiging te percipiëren (r = .34, p = .01). Daarnaast bleken ze ook zowel
het prestatietoenaderingsdoel (r = .29, p = .04) en het prestatievermijdingsdoel (r = .34, p = .02)
sterker te ambiëren. Niveau bleek ook positief samen te hangen met de uiteindelijke prestatie
scores van beide oefeningen (r = .50, p <.001). Tenslotte rapporteerden spelers op een hoger
niveau meer plezier en/of interesse gehad te hebben tijdens de opdrachten (r = .38, p = .006).
Gegeven de talrijke effecten van deze achtergrondvariabele werd er systematisch voor
gecontroleerd in de hoofdanalyses.
Ook de coaching stijl van de eigen coach werd nagegaan tijdens de premeting. Ten eerste
bleek dat hoe sterker de spelers rapporteerden dat de eigen coach autonomie-ondersteunend was,
hoe sterker de opdrachten als een bedreiging werden ervaren (r = .31, p = .03). Daarnaast bleek
dat hoe meer de eigen coach controlerend was, hoe meer de spelers maladaptieve
perfectionistische gedragingen rapporteerden bij henzelf (r = .37, p = .01). De mate waarin de
eigen coach dan weer structuur gevend gepercipieerd werd hing positief samen met adaptief
perfectionistische trekken bij de spelers (r = .39, p = .007). Ook rapporteerden zij minder druk te
ervaren hebben tijdens de opdrachten (r = -.31, p = .03), maar bleken ze zich achteraf ook minder
competent te gevoeld hebben tijdens de opdrachten (r = -.30, p = .04) dan voetballers die
rapporteerden dat de eigen coach minder structuur gevend was. Tenslotte waren er geen
significantie relaties tussen de chaotische coaching stijl en de gemeten psychologische
constructen.
Manipulatie Check
Om te controleren of de manipulatie tijdens de instructies gewerkt heeft gingen we aan
de hand van onafhankelijke t-testen na of er significante verschillen waren tussen beide condities
m.b.t. ervaren druk tijdens de toeleving en ervaren druk en keuze achteraf na de opdrachten.
Spelers in de controlerende en autonomie-ondersteunende conditie rapporteerden evenveel druk
(M = 3.87; SD = .99 en M = 3.83; SD = 1.39, respectievelijk) te ervaren tijdens de toeleving naar
de opdrachten (t(49) = -.11, p = .92), maar er werden wel verschillen gevonden tussen de condities
31
bij het rapporteren van ervaren druk na de opdrachten (t(49) = -2.41, p = .02). Spelers in de
controlerende conditie (M = 3.02; SD = .65) rapporteerden meer druk ervaren te hebben tijdens
de opdrachten dan spelers in de autonomie-ondersteunende conditie (M = 2.51; SD = .85).
Daarentegen rapporteerden spelers in de autonomie-ondersteunende conditie (M = 3.42; SD = .73)
meer keuze te ervaren hebben tijdens de opdrachten dan spelers in de controlerende conditie (M
= 3.02; SD = .59) (t(49) = 2.20, p = .03).
Ook om te controleren dat beide condities in gelijke mate het gemanipuleerde
prestatietoenaderingsdoel ambieerden hanteerden we onafhankelijke t-testen. Spelers in de
autonomie-ondersteunende conditie (M = 3.56; SD = .86) en in de controlerende conditie (M =
3.19; SD = .79) hanteerden in dezelfde mate het prestatietoenaderingsdoel (t(49) = 1.60, p = .12).
Dit was ook het geval voor het prestatievermijdingsdoel (M = 3.36; SD = 93 en M = 3.50; SD =
.86, respectievelijk) (t(49 = -.56, p = .58).
Correlaties Tussen Psychologische Constructen
De gemiddelden, standaarddeviaties en bivariate correlaties tussen de psychologische
constructen worden weergegeven in Tabel 1. Voor de baseline metingen werd afgeleid dat zowel
adaptief als maladaptief perfectionisme middelmatig positief samenhingen met zenuwachtigheid,
druk en bedreigingsperceptie tijdens de toeleving naar de opdrachten. Verder toonde maladaptief
perfectionisme een iets sterkere positieve correlatie met zenuwachtigheid, terwijl adaptief
perfectionisme sterker samenhing met de bedreigingsperceptie, dan vice versa. Spelers die
rapporteerden sterk (mal)adaptief perfectionistisch te zijn, bleken het prestatietoenaderingsdoel
meer met gecontroleerde motieven te benaderen. Maar hoe sterker de adaptief perfectionistische
trekken waren van een speler, hoe sterker de autonome motieven ook waren voor het
prestatietoenaderingsdoel.
Betreffende de correlaties tussen de tussentijdse en post-experimentele metingen bleek
dat zenuwachtigheid, ervaren druk en de bedreigingsperceptie tijdens de toeleving naar de
opdrachten en de ervaren druk na de opdrachten onderling sterk positief correleerden. Verder
bleek dat spelers die de opdrachten sterk als een bedreiging ervaarden meer gecontroleerde
motieven hadden, terwijl spelers die de opdrachten als een uitdaging bekeken meer autonome
motieven hadden voor het prestatietoenaderingsdoel. Ook zagen we dat de meest zenuwachtige
spelers die ook sterkere bedreigingspercepties hadden, meer de prestatievermijdingsdoelen
ambieerden, terwijl spelers die veel druk ervaarden en sterkere uitdagingspercepties hadden
32
Tabel 1.
Bivariate Correlaties tussen de Bestudeerde Variabelen.
Variables N M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Baseline meting
1. Maladaptief
perfectionisme 47 2.36 0.62
-
2. Adaptief
perfectionisme 47 3.03 0.56 .36*
-
Tussentijdse meting
3. Zenuwachtigheid 51 3.49 1.44 .46** .32* -
4. Druk 51 3.85 1.19 .46** .49** .74** -
5. Bedreiging 51 3.31 1.01 .39** .45** .74** .72** -
6. Uitdaging 51 5.28 0.97 -.09 .26 .12 .25 .15 -
7. Prestatie-
toenaderingsdoel 51 3.37 0.84 .00 .23 .22 .37** .19 .53**
-
8. Autonome motieven 51 3.49 0.73 .15 .37** .34* .32* .32* .68** .52** -
9. Gecontroleerde
motieven 51 2.47 0.58 .49** .44** .56** .56** .62** .21 .15 .38**
-
10. Prestatie-
vermijdingsdoel 51 3.43 0.89 .24 .07 .42** .26 .33* .39** .46** .45** .43**
-
11. Prestatie score 51 .00 1.00 .16 .11 .15 .27 .12 .23 .32* .33* .09 .24 -
Post-experimentele outcomes
12. Ervaren druk 51 2.77 0.79 .25 .03 .47** .33* .30* -.15 -.06 -.05 .34* .24 -.08 -
13. Plezier 51 3.53 0.71 -.04 .08 -.16 -.02 .10 .40** .18 .37** .05 .02 .29* -.46** -
14. Competentie 51 2.81 0.85 -.21 -.03 -.26 -.03 -.03 .27 .15 .15 -.02 -.01 .42** -.34* .59** -
15. Keuze 51 3.22 0.68 -.27 -.09 -.19 -.12 -.15 .32* .42** .34* -.31* .16 .22 -.30* .42** .27 -
Noot. * p < .05. ** p < .01.
33
tijdens de toeleving vooral sterkere prestatietoenaderingsdoelen ambieerden. Daarnaast bleek
verder dat het hanteren van sterk autonome motieven gepaard ging met meer plezier en keuze
achteraf, terwijl het hanteren van sterk gecontroleerde motieven vooral veel ervaren druk en
weinig keuze gevoelens met zich mee bracht. Met betrekking tot de prestaties tenslotte werd er
afgeleid dat spelers met een sterker prestatietoenaderingsdoel en sterkere autonome motieven
hiervoor, betere scores hadden op de opdrachten. Spelers die beter presteerden rapporteerden
vervolgens ook meer plezier en competentie gevoelens na de opdrachten.
Hoofdanalyses
Onderzoeksvraag 1: Effecten van de Gemanipuleerde Coachinginstructies
Een multivariate ANOVA werd uitgevoerd om na te gaan of de gemanipuleerde
instructies een effect hadden op alle gemeten uitkomstvariabelen, waarbij niveau als covariaat
werd opgenomen (zie Tabel 2).
Tabel 2.
Resultaten van een Multivariate ANOVA-analyse met type instructies als predictor.
Autonome instructies Controlerende instructies
M SD M SD F(1,48) η
Tussentijdse meting
Zenuwachtigheid 3,02 1,47 3,94 1,29 6,52** 0,12
Druk 3,83 1,39 3,87 0,99 0,07 0,00
Bedreiging 3,15 1,12 3,47 0,88 1,89 0,04
Uitdaging 5,35 1,06 5,21 0,89 0,23 0,00
Prestatie-toenaderingsdoel 3,56 0,86 3,19 0,79 2,28 0,05
Autonome motieven 3,50 0,78 3,48 0,69 0,00 0,00
Gecontroleerde motieven 2,40 0,61 2,54 0,56 1,13 0,02
Prestatie-vermijdingsdoel 3,36 0,93 3,50 0,86 0,56 0,01
Post-experimentele uitkomsten
Druk 2,51 ,85 3,02 ,65 5,62* 0,10
Plezier 3,63 ,70 3,42 ,71 0,92 0,02
Competentie 2,99 ,98 2,63 ,68 2,06 0,04
Keuze 3,42 ,73 3,02 ,59 4,53* 0,09
Prestatie score ,03 ,93 -,03 1,08 0,00 0,00
Noot. * p < .05. ** p < .01.
34
Tussentijdse metingen. Na controle voor competitieniveau (F(8,41) = 2.00, p = .07)
bleek er geen hoofdeffect te zijn van de communicatiestijl in de instructies (Wilks’ Lambda = .74,
F(8,41) = 1.85, p = .096) op de toelevingsvariabelen, hoewel marginaal significant. Follow-up
univariate ANOVA analyses toonden de effecten op de afzonderlijke uitkomsten. De
gemanipuleerde instructies bleken enkel een effect te hebben op de gerapporteerde
zenuwachtigheid. Spelers die de instructies van de oefeningen op een controlerende manier
gecommuniceerd kregen, rapporteerden veel zenuwachtiger te zijn tijdens de toeleving naar de
oefeningen dan spelers die in de autonomie-ondersteunende conditie zaten.
Post-experimentele metingen. Er was geen hoofdeffect van communicatiestijl (Wilks’
Lambda = .82, F(5,44) = 1.91, p = .11) op de uitkomstvariabelen, na controle van
competitieniveau (F(5,44) = 4.45, p = .002). Follow-up analyses toonden aan dat de
gemanipuleerde instructies een invloed hadden op ervaren druk en keuze na de uitvoering van de
oefeningen. De autonomie-ondersteunende manier van communiceren zorgde ervoor dat de
spelers na de oefeningen rapporteerden dat ze minder druk en meer keuze ervaarden vergeleken
met de controlerende manier van communiceren.
Onderzoeksvraag 2: Moderatieanalyses met Perfectionisme
Om na te gaan in welke mate perfectionisme als moderator fungeert in de relatie tussen
de gemanipuleerde coaching stijlen en verschillende uitkomstvariabelen werden een aantal
meervoudige hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd. In de eerste stap werden
competitieniveau, conditie en (mal)adaptief perfectionisme ingevoerd. Vervolgens werden daar
in de tweede stap de twee interactietermen – tussen (mal)adaptief perfectionisme en conditie –
aan toegevoegd. De interactietermen werden gemaakt door de betreffende Z-gescoorde variabelen
te vermenigvuldigen. Vervolgens werd nagegaan of deze interactietermen extra variantie konden
voorspellen bovenop conditie en perfectionisme op zich. Er werd voor elke variabele van de
tussentijdse metingen en voor elke uitkomst variabele een aparte regressieanalyse uitgevoerd.
Tussentijdse metingen. Resultaten van deze regressies tonen in het totaal twee
significante interactie-effecten aan (zie tabel 3). Ten eerste bleken de gemanipuleerde instructies
en adaptief perfectionisme te interageren in de voorspelling van ervaren druk tijdens de toeleving
naar de opdrachten. In het model met deze interactie erbij werd 53% van de variantie in ervaren
druk voorspeld, F(6,46) = 7.47, p < .001. Zoals te zien is in Figuur 3 bleken de hoog adaptief
perfectionistische spelers evenveel druk te ervaren in beide condities, terwijl de laag adaptief
perfectionistische spelers veel meer druk ervaarden in de controlerende conditie dan in de
autonomie-ondersteunende conditie. In het algemeen werd in de controlerende conditie zelfs even
veel druk ervaren door beide groepen.
35
Tabel 3.
Bèta Coëfficiënten van de Meervoudige Hiërarchische Regressieanalyses met Achtergrondvariabelen. Perfectionisme en Conditie voor elke Afhankelijke Variabele in
Tussentijdse Meting.
Noot. + p < .10. * p < .05. ** p < .01.
Zenuwachtigheid Druk Bedreiging Uitdaging
Prestatie-
toenaderingsdoel
Autonome
motieven
Gecontroleerde
motiven
Prestatie-
vermijdingsdoel
Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2
Niveau .17 .20+ ,26* ,30** .30* .32** .13 .16 .32* .33* .25+ .29* .15 .13 .30* .29+
Adaptief
perfectionisme .22+ .50* ,39** ,74** .39** .62** .35* .55* .24 .35 .39** .65** .35** .27 .01 -.07
Maladaptief
perfectionisme .33* .54* ,27* ,44+ .19 .56* -.24 -.66* -.13 -.39 -.04 -.50+ .32* .70** .17 .38
Conditie .32** .32** ,08 ,09 .21+ .21+ .02 .04 -.17 -.16 .10 .12 .28* .27* .11 .10
Conditie X
Adaptief
perfectionisme
-.38+
-,47*
-.34+
-.21
-.12 -.28 .06 .08
Conditie X
Maladaptief
perfectionisme
-.26
-,21
-.44*
.47
.29 .51+ -.43+ -.23
R² .36** .46* .40** .53** .39** .53** .13 .18 .19+ .21 .21* .27 .42** .46 .15 .17
Δ R² .10* .13** .14** .05 .02 .06 .04 .02
36
Daarnaast interageerden de gemanipuleerde instructies en maladaptief perfectionisme in
het voorspellen van de bedreigingspercepties naar de opdrachten toe. Het model met deze
interactie verklaarde 53% van de variantie in bedreigingspercepties, F(6,46) = 7.64, p < .001. Uit
Figuur 3 blijkt dat de hoog maladaptieve perfectionisten evenveel dreiging ervaren in beide
condities. Daarnaast ervaren de spelers die laag adaptief perfectionistisch zijn veel meer
bedreiging tijdens de toeleving naar de opdrachten als ze deze op een controlerende manier
uitgelegd kregen, relatief ten opzichte van een autonomie-ondersteunende manier.
Post-experimentele metingen. Resultaten van deze regressies tonen in het totaal twee
significante interactie-effecten aan (zie tabel 4). Ten eerste was er een significant interactie-effect
tussen de gemanipuleerde instructies en maladaptief perfectionisme wanneer ervaren keuze
voorspeld werd. Dit model voorspelde 39% van de variantie in ervaren keuze, F(6,46) = 4.23, p
< .001. Op Figuur 3 zien we dat laag maladaptieve perfectionisten rapporteerden meer keuze te
ervaren in de autonomie-ondersteunende conditie vergeleken met de controlerende conditie. Deze
voetballers ervaren even weinig keuze als de hoog maladaptieve perfectionisten in de
controlerende conditie. Voor hoog maladaptieve perfectionisten bleef de ervaren keuze trouwens
op hetzelfde niveau in beide condities.
Daarnaast interageerden de gemanipuleerde instructies en maladaptief perfectionisme
ook in de voorspelling van de objectieve prestatie scores. Het model met deze interactie
verklaarde 38% van de variantie in de prestatie scores, F(6,46) = 4.08, p < .001. Uit Figuur 3
kunnen we afleiden dat de laag maladaptief perfectionisten slechter presteerden in de
controlerende conditie vergeleken met de autonomie-ondersteunende conditie. Tegen de
verwachtingen in echter, presteerden hoog maladaptief perfectionistische spelers beter wanneer
ze controlerende instructies kregen tijdens de oefeningen, vergeleken met autonomie-
ondersteunende instructies. Hoewel deze voetballers niet hetzelfde niveau haalden van de laag
maladaptieve perfectionisten in de autonomie-ondersteunende conditie, leken ze algemeen wel te
profiteren van een controlerende coaching stijl.
Verdere exploratie van de marginaal significante interacties leverde een significiante
slope analyse op voor deze tussen de gemanipuleerde instructies en maladaptief perfectionisme
wanneer de competentiegevoelens van de spelers werden voorspeld. Dit model met de interactie
verklaarde 21% van de variantie in competentiegevoelens, echter zowel het eerste model zonder
de interacties en het tweede model met de interacties waren niet significant, F(6,46) = 1.74, p =
.14. Volgens de simple slope analyse hadden hoog maladaptief perfectionisten zeer weinig
competentie gevoelens, onafhankelijk van de soort communicatiestijl. De laag maladaptief
perfectionisten daarentegen ervaarden hoge competentiegevoelens in de autonomie-
37
Tabel 4.
Bèta Coëfficiënten van de Meervoudige Hiërarchische Regressieanalyses met Achtergrondvariabelen. Perfectionisme en Conditie voor elke Afhankelijke
Variabele Gemeten in de Post-Experimentele Fase.
Noot. + p < .10. * p < .05. ** p < .01.
Ervaren Druk Plezier Competentie Keuze Prestatie score
Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2
Niveau -,13 -,14 ,41** ,43** ,26+ ,30* ,30* ,34** ,48** ,52**
Adaptief
perfectionisme -,02 -,04 ,10 ,26 ,03 ,29 -,03 ,21 ,07 ,31
Maladaptief
perfectionisme ,26+ ,50+ -,14 -,37 -,27+ -,73* -,30* -,91** ,05 -,61*
Conditie ,33* ,33* -,11 -,10 -,15 -,13 -,33* -,30* ,01 ,03
Conditie X
Adaptief
perfectionisme
,00
-,18
-,27
-,24
-,24
Conditie X
Maladaptief
perfectionisme
-,27
,25
,51+
,69**
,74**
R² .20* .22 .19* .21 .14 .21 .28** .39* .25* .38*
Δ R² .02 .02 .07 .11* .13*
38
Figuur 3. Het Modererende Effect van Adaptief Perfectionisme op de Relatie tussen de Gemanipuleerde Instructies en Ervaren Druk tijdens de Toeleving (linksboven), alsook
het Modererende Effect van Maladaptief Perfectionisme op de Relatie tussen de Gemanipuleerde Instructies en Bedreigingspercepties tijdens de Toeleving (rechtsboven), de
Relatie tussen de Gemanipuleerde Instructies en Ervaren Keuze na de Opdrachten (linksonder), en de Relatie tussen de Gemanipuleerde Instructies en de Objectieve Prestatie
Score (rechtsonder; Z-gescoord).
Autonomie Autonomie
Autonomie Autonomie
Controlerend Controlerend
Controlerend Controlerend
39
ondersteunende conditie, en lage competentiegevoelens, tot op het niveau van de hoog
maladaptief perfectionistische spelers, in de controlerende conditie. De autonomie-
ondersteunende communicatiestijl kon weer geen buffer dienen voor de lage competentie
gevoelens van een maladaptieve perfectionistische speler. En ook al waren sommigen spelers laag
maladaptief perfectionistisch, toch waren ze onderhevig aan de negatieve invloed van de
controlerende instructies op hun competentiegevoelens achteraf.
Uit deze moderatieanalyses kunnen we besluiten dat autonomie-ondersteuning bij het
geven van instructies niet als buffer kon dienen tegen de negatieve effecten die vaak voorkomen
bij hoog maladaptieve perfectionistische spelers. De communicatiestijl had bij deze voetballers
namelijk geen invloed op de mate van ervaren druk en de bedreigingspercepties tijdens de
toeleving naar de opdrachten en de keuze en competentie gevoelens achteraf. Ongeacht de
condities, ervaarden deze voetballers meer druk en bedreiging en hadden ze ook lagere
competentiegevoelens na de opdrachten vergeleken met de laag maladaptieve perfectionistische
voetballers. Echter, tegen de verwachtingen in presteerden deze voetballers wel beter in de
controlerende conditie dan in de autonomie-ondersteunende conditie. Maar in het licht van de
andere resultaten lijken dezen bevindingen contra-intuïtief, aangezien deze hoog maladaptieve
perfectionisten rapporteerden dat bedreiging en druk percepties in beide condities hoog en van
dezelfde aard waren. Dit zijn geen ideale omstandigheden om betere prestaties te brengen.
Exploratieve Mediatieanalyses
In deze Masterproef werd zenuwachtigheid als mogelijke mediator onderzocht, zoals
visueel voorgesteld in Figuur 4 en Figuur 5. Deze mediërende rol werd ten eerste onderzocht voor
zowel de relatie tussen de gemanipuleerde instructies en tussentijdse metingen als voor de relatie
tussen maladaptief perfectionisme en tussentijdse metingen. Daarnaast werden dezelfde
mediatieanalyses uitgevoerd voor de post-experimentele metingen.
Hiervoor werden een aantal meervoudige regressiemodellen opgesteld. De
mediatieanalyses volgden eerst de procedure van Baron en Kenny (1986), waarna de significantie
werd afgetoetst met een Sobeltest (MacKinnon, Lockwood, Hoffman, West, & Scheets, 2002). In
de regressies volgden vier noodzakelijke stappen. In Stap 1 werd het verband tussen de
onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabelen nagegaan. Hierin kunnen we mogelijke
directe verbanden terugvinden. In het geval van mogelijke indirecte verbanden zullen er hier dus
geen significante verbanden te zien zijn. Daaropvolgend werd in Stap 2 de relatie tussen de
onafhankelijke variabele en de mediërende variabele onderzocht. Een voorwaarde voor mediatie
is dat dit verband zeker significant moet zijn. In Stap 3 werd vervolgens de relatie tussen de
mediërende variabele en de afhankelijke variabelen nagegaan, terwijl er gecontroleerd werd voor
40
de onafhankelijke variabele. Tenslotte werd dan in Stap 4 het verband tussen de onafhankelijke
variabele en de afhankelijke variabelen bekeken, terwijl er gecontroleerd werd voor de
mediërende variabele. Volgens deze methode kan er pas van een volledige of gedeeltelijke
mediatie gesproken worden als het significant effect van de onafhankelijke variabele op de
afhankelijke variabele van Stap 1 verdwenen of gereduceerd is in Stap 4. Om na te gaan of deze
mediatie significant is en/of dat er sprake is van een eventueel indirect verband werd uiteindelijk
een Sobeltest gebruikt.
Figuur 4. De Rol van Zenuwachtigheid in de Relatie tussen Conditie. Maladaptief Perfectionisme
en Tussentijdse Metingen.
Tussentijdse metingen. We bespreken de resultaten van de mediatie-analyses met als
eerste onafhankelijke variabele de gemanipuleerde instructies en als tweede onafhankelijke
variabele maladaptief perfectionisme (zie tabel 5). Voor de eerste onafhankelijke variabele waren
in Stap 1 geen enkele directe verbanden merkbaar tussen de gemanipuleerde instructies en de
tussentijdse metingen tijdens de toeleving naar de opdrachten. Later werden deze mogelijks
41
indirecte effecten verder onderzocht in de Sobeltest. In Stap 2 werd duidelijk dat de
gemanipuleerde instructies en zenuwachtigheid een positieve significante samenhang hadden.
Daaropvolgend werden in Stap 3 vijf positieve relaties teruggevonden tussen de mediator
zenuwachtigheid en ervaren druk, bedreigingspercepties, autonome motieven, gecontroleerde
motieven en het prestatievermijdingsdoel. Dit konden we al eerder terugvinden in de
correlatietabel. Tenslotte gingen we in Stap 4 het verband tussen de gemanipuleerde instructies
en de tussentijdse metingen na, terwijl we controleerden voor de relatie van de mediator met die
tussentijdse metingen. In deze laatste stap was er enkel een significant negatief verband met
ervaren druk en het prestatietoenaderingsdoel. Aangezien er in Stap 1 geen enkel significant
verband werd gevonden, konden we via de Sobeltest de indirecte effecten via zenuwachtigheid
onderzoeken. Deze werden gevonden voor ervaren druk, bedreigingspercepties en de
gecontroleerde motieven. Indirecte effecten op de autonome motieven en het
prestatievermijdingsdoel waren via de Sobeltest slechts marginaal significant.
Ook voor de onafhankelijke variabele maladaptief perfectionisme werden
mediatieanalyses uitgevoerd met zenuwachtigheid. In Stap 1 konden we drie positieve directe
verbanden vinden tussen maladaptief perfectionisme en ervaren druk, bedreigingspercepties en
gecontroleerde motieven tijdens de toeleving naar de opdrachten. In Stap 2 werd aangetoond dat
maladaptief perfectionisme en zenuwachtigheid een significante positieve samenhang hebben.
Stap 3 resulteerde in vijf positieve verbanden tussen de mediator zenuwachtigheid en ervaren
druk, bedreigingspercepties, autonome motieven, controlerende motieven en het
prestatievermijdingsdoel. Tenslotte gingen we in Stap 4 het verband tussen maladaptief
perfectionisme en de tussentijdse metingen na, terwijl we controleerden voor de relatie van de
mediator met die tussentijdse metingen. Maladaptief perfectionisme hing met geen enkele
variabele meer samen in deze laatste stap, wat dus mogelijks wees op een volledige mediatie. In
de Sobeltest bleek dan ook dat de relaties tussen maladaptief perfectionisme en ervaren druk,
bedreigingspercepties en gecontroleerde motieven significant volledig gemedieerd werden door
zenuwachtigheid. Voor de niet-significante verbanden van Stap 1 werden in de Sobeltest twee
marginaal significante indirecte verbanden gevonden. Er was zowel een indirect verband tussen
maladaptief perfectionisme en autonome motieven, als tussen maladaptief perfectionisme en het
prestatievermijdingsdoel, via zenuwachtigheid.
42
Tabel 5.
Gestandaardiseerde Regressiecoëfficiënten van een Mediatie-analyse met Conditie en Maladaptief Perfectionisme als Onafhankelijke Variabelen.
Zenuwachtigheid als Mediërende Variabele en Tussentijdse Metingen als Afhankelijke Variabelen.
Noot. Mediator: Zenuwachtigheid; + p < .10. * p < .05. ** p < .01.
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Sobeltest
OVAV OVM MVAV OVMAV
Conditie
Druk .04 .34** .79** -.23* 2.44**
Bedreiging .18 .34** .72** -.06 2.40*
Uitdaging -.07 .34** .15 -.12 0.86
Prestatie-toenaderingsdoel -.21 .34** .27+ -.30* 1.57
Autonome motieven .01 .34** .34* -.11 1.76+
Gecontroleerde motieven .15 .34** .54** .04 2.21*
Prestatie-vermijdingsdoel .10 .34** .37** .02 1.81+
Maladaptief Perfectionisme
Druk .41** .43** .67** .13 2.87**
Bedreiging .34** .43** .68** .05 2.88**
Uitdaging -.12 .43** .21 -.20 1.11
Prestatie-toenaderingsdoel -.05 .43** .22 -.15 1.21
Autonome motieven .11 .43** .32* -.03 1.70+
Gecontroleerde motieven .47** .43** .53** .24+ 2.53**
Prestatie-vermijdingsdoel .18 .43** .36* .03 1.82+
43
Post-experimentele metingen. We bespreken de resultaten van de mediatie-analyses met
als eerste onafhankelijke variabele de gemanipuleerde instructies en als tweede onafhankelijke
variabele maladaptief perfectionisme (zie tabel 6). Voor de eerste onafhankelijke variabele,
conditie, werden in Stap 1 twee significante directe verbanden gevonden met ervaren druk
(positief) en keuze (negatief) na de opdrachten. In Stap 2 werd opnieuw aangetoond dat
zenuwachtigheid en gemanipuleerde instructies een significante positieve samenhang hebben.
Vervolgens werden in Stap 3 drie significante verbanden gevonden met de mediator.
Zenuwachtigheid hing positief samen met de ervaren druk, en negatief met plezier en competentie
gevoelens na de opdrachten. Uiteindelijk konden er in Stap 4 geen enkele significante verbanden
meer teruggevonden worden tussen de onafhankelijke variabele gemanipuleerde instructies en de
post-experimentele metingen, terwijl gecontroleerd werd voor de relatie van de mediator met deze
post-experimentele metingen. Maar de Sobeltest gaf aan dat enkel de relatie tussen de
gemanipuleerde instructies en ervaren druk volledig gemedieerd werd door zenuwachtigheid.
Verder was de mediatie op de relatie tussen de gemanipuleerde instructies en ervaren keuze niet
significant en werden er ook geen indirecte effecten teruggevonden.
Figuur 5. De Rol van Zenuwachtigheid in de Relatie tussen Conditie. Maladaptief Perfectionisme
en Post-Experimentele Metingen.
44
Tabel 6.
Gestandaardiseerde Regressiecoëfficiënten van een Mediatie-analyse met Conditie en Maladaptief Perfectionisme als Onafhankelijke Variabelen.
Zenuwachtigheid als Mediërende Variabele en Post-Experimentele Metingen als Afhankelijke Variabelen.
Noot. Mediator: Zenuwachtigheid; + p < .10. * p < .05. ** p < .01.
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Sobeltest
OVAV OVM MAV OVMAV
Conditie
Druk .32* .34** .45** .17 1.94*
Plezier -.13 .34** -.24* -.05 -1.42
Competentie -.20 .34** -.30* -.10 -1.57
Keuze -.29** .34** -.16 -.23 -1.04
Prestatie score .01 .34** .05 -.01 0.40
Maladaptief Perfectionisme
Druk .27+ .43** .53** .05 2.42**
Plezier -.12 .43** -.30+ .01 -1.70*
Competentie -.26+ .43** -.26 -.15 -1.36
Keuze -.33* .43** -.16 -.26+ -0.96
Prestatie score .07 .43** .02 .06 0.09
45
Ten laatste werd maladaptief perfectionisme als onafhankelijke variabele gebruikt in de
mediatieanalyse met zenuwachtigheid. In Stap 1 bleek dat maladaptief perfectionisme in negatief
direct verband staat met ervaren keuze. Verder werden er enkele marginaal significante verbanden
gevonden met ervaren druk (positief) en competentiegevoelens (negatief). Stap 2 peilde naar de
relatie tussen de mediator zenuwachtigheid en de onafhankelijke variabele maladaptief
perfectionisme, die positief significant was. In Stap 3 vervolgens konden we aantonen dat
zenuwachtigheid en ervaren druk significant positief samenhingen. Daarnaast vonden we een
marginaal significant negatief verband met plezier. In de laatste Stap 4 was het negatief significant
verband tussen maladaptief perfectionisme en ervaren keuze van Stap 1 gedaald en slechts
marginaal significant meer. De Sobeltest wees uiteindelijk op een partiële mediatie die niet
significant was. Verder kon uit de Sobeltest afgeleid worden dat er wel een significante volledige
mediatie was van zenuwachtigheid op het verband tussen maladaptief perfectionisme en ervaren
druk (positief) na de opdrachten (cfr. tijdens de toeleving). Er werd ook een indirect verband
gevonden tussen maladaptief perfectionisme en ervaren plezier (negatief), via zenuwachtigheid.
Uit deze mediatieanalyses kunnen we besluiten dat de invloed van de communicatiestijl
op ervaren druk, bedreigingspercepties en gecontroleerde motieven slechts indirect via
zenuwachtigheid plaatsvond. Daarnaast was het effect op ervaren druk na de opdrachten volledig
gemedieerd door zenuwachtigheid. De effecten van maladaptief perfectionisme op het sterker
ervaren van druk en bedreigingspercepties tijdens de toeleving en druk na de opdrachten, werden
ook volledig gemedieerd door de mate van zenuwachtigheid. Dat maladaptieve perfectionisten
minder plezier ervaarden werd tevens verklaard door een indirecte verband, via zenuwachtigheid.
Tenslotte vonden we ook een partiële invloed van zenuwachtigheid op de relatie tussen
maladaptief perfectionisme en het hanteren van gecontroleerde motieven.
46
DISCUSSIE
Het is van groot belang dat de coaching van kinderen zowel op het onderwijs, in de
opvoeding als op het sportveld voldoet aan de basisbehoeften van die kinderen. Deze Masterproef
legde de focus op de coaching van jeugdvoetballers en ging op experimentele wijze na wat de
effecten waren van het communiceren van een prestatietoenaderingsdoel, via een autonomie-
ondersteunende vs. controlerende manier, op zowel de toeleving naar en de objectieve prestaties
van sportspecifieke oefeningen, als de gevoelens van de sporter achteraf. Voor de toeleving werd
gekeken naar zenuwachtigheid, ervaren druk, bedreigings- en uitdagingspercepties, alsook de
onderliggende motieven voor het prestatietoenaderingsdoel en het eventueel ambiëren van een
sterker prestatievermijdingsdoel. Daarnaast werden de objectieve prestaties van twee technische
voetbaloefeningen samen genomen. Tenslotte werd gekeken naar post-experimentele uitkomsten
zoals ervaren druk, keuze, plezier/interesse en competentiegevoelens. De eerste onderzoeksvraag
ging na of er effecten waren van de gemanipuleerde experimentele instructies van de oefeningen
op deze afhankelijke variabelen. Daarnaast werd ook in een tweede onderzoeksvraag nagegaan
of maladaptief en adaptief perfectionisme een rol speelden in de relatie tussen communicatiestijl
en de afhankelijke variabelen. Tenslotte werd in een laatste onderzoeksvraag nagegaan of
zenuwachtigheid een mediërende rol kon spelen in de relatie tussen zowel de gemanipuleerde
instructies en de afhankelijke variabelen als in de relatie tussen maladaptief perfectionisme en de
afhankelijke variabelen.
In deze discussie gaan we dieper in op de resultaten van de huidige studie en worden
verbanden gezocht met reeds bestaand onderzoek. Verder worden suggesties gegeven voor
toekomstig onderzoek en waar deze studie gelimiteerd was. Tenslotte worden de theoretische en
praktische implicaties van de huidige studie in kaart gebracht.
Invloed van de Communicatiestijl Tijdens het Geven van Instructies
In deze Masterproef wordt verondersteld dat het autonomie-ondersteunend
communiceren van instructies, relatief ten opzichte van controlerend taalgebruik, tijdens het
coachen van jeugdspelers in het voetbal van belang kan zijn voor verschillende sportspecifieke
uitkomsten. Resultaten van de experimentele afnames toonden aan dat spelers die instructies van
de oefeningen op een controlerende manier meekregen, veel zenuwachtiger waren dan spelers die
in hun autonomie ondersteund werden tijdens de uitleg. Daarnaast kon de autonomie-
ondersteunende manier van coaching leiden tot het ervaren van minder druk en meer keuze na de
uitvoering van de oefeningen, vergeleken met een controlerende coaching stijl. Voor de
bedreigings- en uitdagingspercepties en de doelen en hun motieven werd geen verschil gevonden
tussen beide wijzen van coaching. Ook voor ervaren plezier en competentiegevoelens achteraf
47
werd geen invloed van de wijze van communicatie gevonden. Tenslotte had de communicatiestijl
ook geen effect op de objectieve prestatie scores.
De bevinding dat zenuwachtigheid, ervaren druk en keuze beïnvloed werden door de
communicatiestijl is conform de verwachtingen op basis van de ZDT. In de manipulatie van de
instructies in beide condities werd sterk de nadruk gelegd op het ‘beter doen dan anderen’ aan de
hand van het introduceren van een prestatietoenaderingsdoel, maar de manier waarop dit doel
gecommuniceerd werd was verschillend. Spelers die extra onder druk werden gezet via de
controlerende communicatiestijl (via verwachtingen, verwijzingen naar competentie, het dreigen
met de externe vergelijking met andere spelers en het doorgeven van het resultaat aan trainer en
bestuur), waren duidelijk zenuwachtiger voor het uitvoeren van de oefeningen (cfr. Frost &
Henderson, 1991; Ramis et al., 2017). De manier waarop een coach communiceert is dus van
groot belang om de spelers gerust te stellen tijdens de toeleving naar de uitvoering van opdrachten
in een prestatiesetting.
Dat het promoten van een prestatietoenaderingsdoel op een autonomie-ondersteunende
manier moeilijker is voor een coach, dan dat een persoon zelf autonome motieven heeft, werd
reeds aangehaald door Benita en collega’s (Benita et al., 2017). De bevindingen dat zowel de
bedreigings-en uitdagingspercepties als de doelen en motieven niet beïnvloed werden door de
communicatiestijl is tegen de verwachtingen in. Alle spelers kregen in beide condities een
prestatietoenaderingsdoel opgelegd en werden gevraagd om beter te doen dan anderen. Dit is in
een autonomie-ondersteunende conditie moeilijk over te brengen zonder al te veel druk te leggen.
Maar resultaten gaven aan dat de spelers niet verschilden in de mate waarin ze gecontroleerde of
autonome motieven hanteerden voor het prestatiedoel. Ook de mate waarin het
prestatievermijdingsdoel werd nagestreefd om te vermijden slechter te doen dan anderen was niet
sterker in de controlerende conditie. Daarnaast werd voor het ervaren van plezier en de
competentiegevoelens ook geen verschil gevonden tussen de condities. Dit kan te wijten zijn aan
een te zwakke manipulatie van communicatiestijl. Spelers kregen deze instructies niet van de
eigen trainer, waardoor de geloofwaardigheid en medewerking minder vlot of natuurlijk verliep.
Daarenboven kregen spelers in de autonomie-ondersteunende conditie geen enkele keuze of
inbreng in de oefeningen en werd de eerste oefening telkens onder tijdsdruk uitgevoerd. Dit kan
ervoor gezorgd hebben dat de plezierervaring niet verschilde van de controlerende conditie, ook
al was die gemiddeld al hoog. Spelers in beide condities gaven ook aan dat ze in sterke mate de
oefening als een uitdaging zagen, wat in de algemene hoge plezierervaring kan bijgedragen
hebben (cfr. Abuhamdeh & Csikszentmihalyi, 2012). We vermelden wel dat er een positieve trend
te zien was voor zowel plezier en competentiegevoelens in de autonomie-ondersteunende conditie
48
en een negatievere trend voor bedreigingspercepties in de controlerende conditie, echter niet
significant. Verder onderzoek zou meer specifiek kunnen ingaan op de unieke effecten van de
verschillende dimensies van de coaching stijlen (bv. erkennen van moeilijkheden, rationale
bieden, autonomie-ondersteunend taalgebruik; Deci et al., 1994; Benita et al., 2014). Zo kan men
een concreter beeld hebben over mogelijke specifieke effecten van coaching stijlen, want in de
huidige studie werden al deze dimensies samengenomen onder één globale noemer. Daarnaast
was er weinig tot geen interactie met de persoon die instructies gaf, waardoor verschillende
aspecten van autonomie-ondersteuning niet benut werden. Een trainer geeft vaak rechtstreekse
feedback en tips op het moment van de uitvoering, net zoals een leerkracht (Reeve & Jang, 2006).
De valentie van die feedback en de manier waarop die gecommuniceerd wordt kan ook van belang
zijn voor bepaalde sportspecifieke uitkomsten (De Muynck et al., 2017). Tenslotte had de
communicatiestijl ook geen invloed op de objectieve prestatie scores. Dit kan te wijten zijn aan
de manier waarop prestatie gemeten werd. Veel kinderen konden bijvoorbeeld de eerste oefening
ofwel zeer slecht ofwel zeer goed. Jongleren blijkt een ‘alles of niets’ opdracht te zijn, zeker als
een vast schema moet gevolgd worden, waarin enkel sommigen kunnen uitblinken. Er werd geen
pilotstudie uitgevoerd om na te gaan of de oefeningen haalbaar waren op het niveau en leeftijd
van de spelers, maar er werd uitgegaan van het advies dat gevraagd werd aan de trainers. Zij
bevestigden de haalbaarheid, maar ook de ervaring van heterogeniteit in oefeningen met
jongleren. Daarnaast werd in een studie van Van Yperen en collega’s (Van Yperen, Blaga, &
Postmes, 2015) gevonden dat wanneer feedback geanticipeerd werd en tijdsdruk aanwezig was,
noch taakdoelen noch prestatiedoelen tot een betere prestatie konden leiden. Spelers moesten de
eerste oefening onder tijdsdruk uitvoeren en verwachtten feedback van hun trainer, vooral in de
controlerende conditie. Ook werd geen onderscheid gemaakt tussen spelers die gehaast en nalatig
de oefeningen uitvoerden en spelers die meer concentratie en kwaliteit nastreefden. Een
controlerende stijl zou namelijk de spelers kunnen onderdrukken om zoveel mogelijk pogingen
te ondernemen onder tijdsdruk, ten koste van het behalen van kwaliteitsvolle prestaties. Verder
onderzoek zou een maat kunnen opnemen die differentieert tussen kwantiteit en kwaliteit van de
sport prestatie (cfr. Benita et al., 2017).
De Modererende Rol op Perfectionisme
Tegen de verwachtingen in, kon de wijze waarop instructies gecommuniceerd werden
geen positieve of negatieve invloed hebben op de beleving van hoog maladaptieve
perfectionistische spelers, aangezien de ervaren druk en bedreigingspercepties tijdens de
toeleving naar de opdrachten altijd sterk en in gelijke mate aanwezig waren. Daarbovenop
voelden ze zich veel minder competent vergeleken met de laag maladaptieve perfectionistische
49
spelers, zelfs als ze in hun autonomie ondersteund werden. Deze voetballers konden dus niet
profiteren van de veronderstelde positieve effecten van een autonomie-ondersteunende coach,
terwijl spelers die rapporteerden niet erg maladaptief perfectionistisch te zijn dat wel konden. Een
reden hiervoor kan zijn dat deze spelers zodanig bezweken onder de druk van alleen al het
prestatietoenaderingsdoel om ‘beter te doen dan anderen’, dat een autonomie-ondersteunende
communicatiestijl niet voldoende was om de negatieve gedachtegang van de hoog maladaptieve
perfectionistische spelers te beïnvloeden. Deze voetballers zijn vaak bang om fouten te maken en
voor de teleurstelling achteraf (cfr. Elliot, 2005; Flett et al., 1998; Conroy, Kaye et al., 2007),
waardoor ze de oefeningen steeds als een bedreiging zien en zich vervolgens achteraf weinig
competent voelen, ongeacht de communicatiestijl. Een andere kijk hierop kan bijvoorbeeld zijn
dat de mate waarin de sporter de opgelegde standaarden en verwachtingen (intern of extern) meer
geïnternaliseerd heeft zorgt voor het ontwikkelen van al dan niet maladaptieve perfectionistische
gevolgen (Stoeber et al., 2016). Een kind kan bijvoorbeeld niet open staan voor sociale invloeden
van de coach of teamgenoten, of daarentegen de gepromote doelen en motieven waardevol
schatten en opnemen in het persoonlijke doelstreven.
Echter, tegen de verwachtingen in presteerden deze maladaptief perfectionistische
voetballers wel beter in de controlerende conditie dan in de autonomie-ondersteunende conditie.
Dit lijkt een contra-intuïtieve bevinding gezien de negatieve omstandigheden waarin ze zich
bevonden (cfr. Vansteenkiste, Smeets et al., 2010). Maar dit kan te wijten zijn aan de manier
waarop prestatie gemeten werd in de tweede oefening. Er werd namelijk geen onderscheid
gemaakt tussen spelers die risico namen en meer naar de bovenste hoeken schoten, vergeleken
met spelers die eerder een tactiek toepasten om rustig over de grond naar de onderste hoeken te
schieten. Vervolgens kon het dus zijn dat hoog maladaptieve perfectionisten in de controlerende
conditie het risico niet durfden nemen om naar de bovenste hoeken te schieten, die meer punten
waard zijn, maar eerder voor de veilige optie kozen om zo hun prestatie te optimaliseren en fouten
te vermijden. In een studie van Brand en AltstoetterGleich (2008) werd reeds aangetoond dat
perfectionisten die zowel sterk adaptief als maladaptief waren, geen risico’s durfden nemen op
een beslissingstaak waarin expliciet potentiele winst en verlies berekeningen duidelijk waren.
Ook hebben we eerder al gewezen op de zelfregulerende strategie die gelinkt wordt met
maladaptieve perfectionisten, namelijk dat ze extra hun best doen om beter te doen dan anderen,
om te kunnen vermijden dat ze falen (Elliot & Church, 1997). Een controlerende
communicatiestijl zou deze aspecten extra kunnen stimuleren op korte termijn prestaties, zoals
ook in de doel-selectie-hypothese wordt verondersteld dat de gelijkenis tussen het motivationeel
profiel van de sporter en het gepromote klimaat bevorderlijk is voor ideale uitkomsten (e.g.,
Barron and Harackiewicz 2001; Murayama and Elliot 2009; Sagiv & Schwartz, 2000). Echter,
50
deze logica gaat tegen de veronderstellingen van de ZDT in. Een dubbele lading druk van interne
en externe verwachtingen zal zeker negatieve effecten hebben op lang termijn, ook al zou men
eventueel beter volhouden of zijn best doen op kort termijn (Vansteenkiste, Simons, Lens,
Soenens, & Matos, 2005).
De Mediatie van Zenuwachtigheid
We hebben al eerder aangehaald dat kinderen waarbij de zelfwaarde afhangt van de
prestaties sterk gemotiveerd blijken te zijn, maar tegelijk ook meer angst en spanning voelen (Van
der Kaap-Deeder et al., 2016). De link met maladaptief perfectionisme is groot als we weten dat
dit gekenmerkt wordt door het stellen van hoge, onrealistische standaarden en de angst om
negatieve evaluaties te krijgen van de sociale omgeving, wat de zelfwaarde in het gedrang brengt.
Een sterk zelfkritische perfectionist kan heel angstig zijn om fouten te maken en twijfelen aan
zichzelf, waardoor hij/zij kwetsbaar is voor zenuwachtigheid en gevoelens van incompetentie
(Frost & Henderson, 1991; Mills & Blanstein, 2000; Ramis et al., 2017). Aangezien de
experimenteel gemanipuleerde communicatie stijl enkel een invloed had op de mate waarin
spelers zenuwachtig waren, onderzochten we de verklarende rol van deze variabele in de relatie
tussen enerzijds de communicatiestijl en andere sport specifieke uitkomsten, en anderzijds in de
relatie tussen maladaptief perfectionisme en de uitkomsten.
Uit de mediatieanalyses konden we afleiden dat de gemanipuleerde instructies indirect
wel een invloed hadden op het ervaren van druk, bedreigingspercepties en het hanteren van
gecontroleerde motieven voor het prestatietoenaderingsdoel, via zenuwachtigheid. De mate
waarin spelers zenuwachtig waren had namelijk een zeer groot effect op de mate waarin ze
rapporteerden druk en dreiging te ervaren en ook een middelmatig effect op het hanteren van
gecontroleerde motieven tijdens de toeleving naar de opdrachten, terwijl de gemanipuleerde
instructies geen direct effect konden teweeg brengen op deze afhankelijke variabelen. Een coach
moet dus extra aandacht besteden aan de mate waarin zijn spelers zenuwachtig blijken te zijn.
Daarnaast gaven de bevindingen aan dat maladaptief perfectionisme bijdroeg tot het ervaren van
druk en bedreiging, en via zenuwachtigheid volledig gemedieerd werd. Tenslotte bleek ook dat
sterk maladaptieve perfectionistische spelers zenuwachtiger waren en vervolgens ook meer
gecontroleerde motieven hanteerden tijdens het streven naar het prestatietoenaderingsdoel om
beter te doen dan hun ploeggenoten. Dit verband werd slechts partieel verklaard door
zenuwachtigheid. Voor de post-experimentele maten werd aangetoond dat het effect van de
gemanipuleerde instructies op ervaren druk tijdens de toeleving en na de opdrachten, volledig
gemedieerd werd door zenuwachtigheid. Verder werd maladaptief perfectionisme indirect gelinkt
aan minder plezier rapportering na de opdrachten, via een verklarende rol van zenuwachtigheid.
51
We kunnen besluiten dat zenuwachtigheid een grote verklarende rol speelde voor de
effecten van de communicatiestijl tijdens de instructies op de toeleving en beleving van de
voetbaloefeningen. Ook de mate waarin maladaptieve perfectionistische spelers zenuwachtig
waren speelde een grote rol op de gevolgen voor deze uitkomsten. De coach is dus een belangrijke
bron voor steun in tijden van stress en zenuwachtigheid (cfr. Jowett & Nezlek, 2011; Nicholls &
Perry, 2016; Nicholls, Taylor, Carroll, & Perry, 2016). Een autonomie-ondersteunende
communicatie stijl kan daar zeker een aandeel in brengen.
Limitaties
Ten eerste waren de oefeningen die tijdens de afnames uitgevoerd werden geen standaard
oefeningen die op niveau of leeftijd afgestemd waren. Het kan zijn dat deze oefeningen te moeilijk
waren of dat in bepaalde clubs niet genoeg op deze specifieke technieken werd getraind het
voorbije jaar. Ook werd in de instructies enkel de uitleg gegeven over het eerste deel van de
oefening die gemakkelijker was dan het tweede deel, waarna de spelers de tussentijdse meting
invulden. De antwoorden hierop konden geen perfect beeld weergeven van de werkelijke
toeleving als spelers op voorhand hadden geweten dat het tweede deel van de oefening moeilijker
zou zijn. De instructies voor het tweede deel van elke oefening werden wel gegeven nadat het
eerste deel werd afgerond, om nog eens extra nadruk te leggen op de gemanipuleerde coaching
stijl. Ten tweede werd de volgorde van de oefeningen niet gecontrabalanceerd, waardoor spelers
telkens het doeltrappen na het jongleren uitvoerden. Uit observatie leken de spelers het
doeltrappen ook veel leuker en toegankelijker te vinden dan het jongleren. Dit kan de antwoorden
op de post-experimentele meting beïnvloed hebben. Verder werd opgemerkt dat sommige spelers
met een gemengd gevoel de afnames verlieten, omdat ze feedback hadden verwacht. Echter, de
gelijke behandeling van elke speler is noodzakelijk in een experimentele setting waarin feedback
zeker een invloed kan uitoefenen en dus constant moet gehouden worden (Deci, Koestner & Ryan,
1999; Mouratidis, Vansteenkiste, Lens & Sideridis, 2008; Mouratidis, Lens, & Vansteenkiste,
2010). In de huidige studie werd geen enkele feedback gegeven omdat de groep spelers te klein
was om dit als een additionele variabele op te nemen in de analyses. Dit was ook geen hoofdvraag
binnen de Masterproef en zou het opzet ingewikkelder maken. Daarnaast kan het feit dat de
personen die de instructies gaven niet de eigen trainers waren en afnames op een gecontroleerde
en rigide wijze verliepen een invloed hebben op de representativiteit van de resultaten. Tot slot
werden de afnames uitgevoerd bij een specifieke leeftijdsgroep binnen het jeugdvoetbal,
waardoor deze resultaten niet generaliseerbaar waren naar andere leeftijdsgroepen en sporttakken.
52
Implicaties
Deze bevindingen geven een aanvulling binnen het debat dat prestatietoenaderingsdoelen
adaptief dan wel maladaptief zijn met betrekking tot sport uitkomsten. Er werd geen rechtstreekse
vergelijking gemaakt met beheersingsdoelen, maar resultaten gaven aan dat alle spelers,
onafhankelijk van de communicatiestijl, ernaar uit keken om positief uitgedaagd te worden en een
hoge mate van plezier ervaarden. Dit in tegenstelling tot bevindingen van Jaakkola en collega’s
(Jaakkola, Ntoumanis, & Liukkonen, 2016) of Newton en collega’s (2000) die aantoonden dat
een egoklimaat respectievelijk geen of negatieve impact had op het ervaren van plezier.
Verder konden we niet aantonen dat een autonomie-ondersteunende coaching stijl als
buffer kon werken tegen de negatieve uitkomsten voor hoog maladaptieve perfectionisten. Deze
spelers hebben lage competentie gevoelens en ervaren veel druk en bedreiging, ongeacht de
manier waarop we ze coachen. Echter, dit impliceert niet dat een coach die deze perfectionisten
in hun autonomie ondersteunt geen positieve invloed kan hebben in andere situaties. Toekomstig
onderzoek zou dieper moeten ingaan op verschillende aspecten van autonomie-ondersteuning,
aangezien het taalgebruik alleen niet voldoende impact kon hebben op de toeleving en beleving
van maladaptieve perfectionisten.
Door het interageren van de PDT en de ZDT konden we aantonen dat een controlerende
communicatiestijl tijdens het uitleggen van een oefening aan kinderen een negatieve impact had
op de mate van zenuwachtigheid die daarmee gepaard ging. Daarnaast konden we aantonen dat
de manier waarop men instructies gaf aan deze jeugdvoetballers in de prestatie setting, via een
verklarende rol van zenuwachtigheid, van belang was voor de mate van ervaren druk en
bedreigingspercepties die deze voetballers ervaarden tijdens het toeleven naar de uitvoering van
enkele oefeningen. Zenuwachtigheid had daarnaast ook een negatieve invloed op de mate waarin
men controlerende motieven stelde. We pleiten voor uitgebreid onderzoek naar de rol van
zenuwachtigheid en competitieve stress binnen settings waar prestatiedoelen benadrukt worden
op een controlerende of autonomie-ondersteunende manier (cfr. Ramis et al., 2017). Zeker bij het
coachen van jeugd moet rekening gehouden worden met niet alleen de doelen die men promoot,
maar ook de onderliggende motieven die we introduceren en welke gevolgen dat heeft als spelers
sterk onder stress staan. Dit kan bij maladaptieve perfectionisten namelijk vaak het geval zijn.
Conclusie
Onderbouwd met inzichten vanuit de Zelfdetereminatietheorie (Deci & Ryan, 2000) en
Prestatiedoeltheorie (Elliot et al., 2011), werd in deze Masterproef onderzocht hoe een contextueel
(de coach) en dispositioneel (perfectionisme) antecedent met elkaar interageerden tijdens het
53
doelstreven van jeugdvoetballers in een prestatiesetting. Er werd aangetoond dat de
communicatiestijl waarmee de coach instructies geeft van belang is bij de toeleving en beleving
van spelers, vooral voor degenen die zenuwachtig zijn. Spelers die in een controlerende situatie
terecht kwamen waar prestatie en vergelijking met anderen primeerde, waren zenuwachtiger en
ervaarden veel druk en weinig keuze. Daarnaast kon de mate waarin de coach maladaptieve
perfectionistische spelers ondersteunde in hun autonomie geen buffer vormen voor de negatieve
gevolgen op de toeleving en beleving van de oefeningen. Deze spelers ervaarden altijd veel druk,
bedreiging en weinig keuze. Een contra-intuïtieve bevinding echter, was dat deze spelers ook
beter objectief presteerden in een controlerende omgeving. Deze bevindingen moedigen verder
onderzoek aan naar een specifieke voorzichtige aanpak die maladaptieve perfectionistische
spelers in de jeugd nodig hebben. Hoe houden we deze jongeren, die zoveel van zichzelf
verwachten en bang zijn om fouten te maken, gemotiveerd zonder dat ze elke aankomende
opdracht bedreigend ervaren en telkens het gevoel hebben niet tevreden te zijn met hun prestatie?
Enkel een autonomie-ondersteunend taalgebruik blijkt onvoldoende positieve invloed te hebben
om deze kwetsbare spelers uit de neerwaartse negatieve spiraal te halen en naar positieve prestatie
ervaringen te begeleiden.
54
REFERENTIES
Ablard, K. E., & Parker, W. D. (1997). Parents’ achievement goals and perfectionism in their
academically talented children. Journal of Youth and Adolescence, 26, 651 – 667.
Abuhamdeh, S., & Csikszentmihalyi, M. (2012). The importance of challenge for the enjoyment
of intrinsically motivated, goal-directed activities. Pesonality and Social Psychology Bulletin,
38, 317-330.
Adie, J. W., Duda, J. L., & Ntoumanis, N. (2008). Autonomy support, basic need satisfaction, and
the optimal functioning of adult male and female sport participants: a test of basic needs theory.
Motivation and Emotion, 32, 189e199.
Adie, J., Duda, J.L., & Ntoumanis, N. (2012). Perceived coach autonomy support, basic need
satisfaction and the well- and ill-being of elite youth soccer players: A longitudinal
investigation. Psychology of Sport and Exercise 13, 51-59.
Ames, C., & Archer, J. (1987). Mothers' beliefs about the role of ability and effort in school
learning. Journal of Educational Psychology, 79, 409-414.
Amorose, A. J. (2007). Coaching Effectiveness: Exploring the Relationship Between Coaching
Behavior and Self-Determined Motivation. In M. S. Hagger & N. L. D. Chatzisarantis (Eds.),
Intrinsic Motivation and Self-Determination in Exercise and Sport (pp. 209–227). Champaign,
IL: Human Kinetics.
Anshel, M.H., & Eom, H.J. (2003). Identifying dimensions of perfectionism in sport. International
Journal of Sport Psychology, 34, 255-266.
Atkinson, J. W. (1957). Motivational determinants of risktaking behavior. Psychological Review,
64, 359-372.
Appleton, P. R. & Curran, T. (2016). The origins of perfectionism in sport, dance, and exercise:
an introduction to the conceptual model of perfectionism development. In Hill, A. P. (Ed.),
Psychology of Perfectionism in Sport, Dance and Exercise (pp. 57-81). London, U. K.:
Routledge.
Appleton, P.R., Hall, H.K., & Hill, A.P. (2009). Relations between multidimensional
perfectionism and burnout in junior-elite male athletes. Psychology of Sport and Exercise, 10,
457–465.
55
Appleton, P. R., & Hill, A. P. (2012). Perfectionism and Athlete Burnout in Junior Elite Athletes:
The Mediating Role of Motivation Regulations. Journal of Clinical Sport Psychology, 6, 129-
145.
Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social
psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of
Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.
Barron, K. E., & Harackiewicz, J. M. (2001). Achievement goals and optimal motivation: Testing
multiple goal models. Journal of Personality and Social Psychology, 80, 706–722.
Bartholomew, K. J., Ntoumanis, N., Ryan, R. M., Bosch, J. A., & Thogersen-Ntoumani, C.
(2011). Self-determination theory and diminished functioning: The role of interpersonal
control and psychological need thwarting. Personality and Social Psychology Bulletin, 37,
1459–1473.
Bartholomew, K. J., Ntoumanis, N., Ryan, R. M., & Thogersen-Ntoumani, C. (2011).
Psychological need thwarting in the sport context: Assessing the darker sides of athletic
experience. Journal of Sport and Exercise Psychology, 33, 75-102.
Barcza-Renner, K., Eklund, R. C., Morin, A. J., & Habeeb, C. M. (2016). Controlling coaching
behaviors and athlete burnout: Investigating the mediating roles of perfectionism and
motivation. Journal of Sport & Exercise Psychology, 38(1), 30-44.
Benita, M., Roth, G., & Deci, E. L. (2014). When are mastery goals more adaptive? It depends
on experiences of autonomy support and autonomy. Journal of Educational Psychology, 106,
258-267.
Benita, M., Shane, N., Elgali, O., & Roth, G. (2017). The important role of the context in which
achievement goals are adopted: an experimental test. Motivation and Emotion, 41, 180-195.
Blanchard, C. M., Amiot, C. E., Perreault, S. Vallerand, R. J., & Provencher, P. (2009).
Cohesiveness, coach’s interpersonal style and psychological needs: Their effects on self-
determination and athletes’ subjective well-being. Psychology of Sport & Exercise, 10, 545-
551.
Blatt, S. J. (1995). The destructiveness of Perfectionism: implications for the treatment of
depression. American Psychologist, 50, 1003–1020.
56
Brand, M., & Altstötter-Gleich, C. (2008). Personality and decision-making in laboratory
gambling tasks – Evidence for a relationship between deciding advantageously under risk
conditions and perfectionism. Personality and Individual Differences, 45, 226–231.
Broman-Fulks, J. J., Hill, R. W., & Green, B. A. (2008). Is perfectionism categorical or
dimensional? A taxometric analysis. Journal of Personality Assessment, 90, 481-490.
Burns, D. D. (1980). The perfectionist's script for self-defeat. Psychology Today, 14, 34–52.
Chatzisarantis, N. L. D., & Hagger, M. S. (2007). Intrinsic Motivation and Self-Determination in
Exercise and Sport: Reflecting on the Past and Sketching the Future. In M. S. Hagger, & N. L.
D. Chatzisarantis (Eds.), Intrinsic Motivation and Self-Determination in Exercise and Sport
(pp. 281–296). Champaign, IL: Human Kinetics.
Chi, L. (2004). Achievement goal theory. In T. Morris & J. Summers (Eds.), Sport psychology:
Theory, applications, and issues (pp. 152–174). Milton, Australia: Wiley.
Coatsworth, J. D., & Conroy, D. E. (2009). The effects of autonomy-supportive coaching, need
satisfaction, and self-perceptions on initiative and identity in youth swimmers. Developmental
Psychology, 45(2), 320-328.
Conroy, D. E., Elliot, A. J., & Coatsworth, J. D. (2007). Competence Motivation in Sport: Links
Between the Hierarchical Model of Achievement Motivation and Self-Determination Theory.
In M. Hagger & N. Chatzisarantis (Eds.), Intrinsic Motivation and Self-Determination in
Exercise and Sport (pp. 181-192). Champaign, IL: Human Kinetics.
Conroy, D. E., Kaye, M. P., Fifer, A. M. (2007). Cognitive links between fear of failure and
perfectionism. Journal of Rational-Emotive and Cognitive-Behavior Therapy, 25, 237–253.
Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). Facilitating Internalization: The
Self-Determination Theory Perspective. Journal of Personality, 62, 119-142.
Deci, E. L., Koestner, R., & Ryan, R. M. (1999). A meta-analytic review of experiments
examining the effects of extrinsic rewards on intrinsic motivation. Pyschological Bulletin, 125,
627-668.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior.
New York, NY: Plenum.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1991). A motivational approach to self: Integration in personality. In
R. Dienstbier (Ed.), Nebraska symposium on motivation: Perspectives on motivation, (Vol.
38, pp. 237-288). Lincoln, NE: University Of Nebraska Press.
57
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The "What" and "Why" of Goal Persuits: Human Needs and
the Self-Determination of Behavior. Psychological Inquiry, 11(4), 227-268.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2002). Self-determination research: Reflections and future directions.
In E. L. Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 431-441).
Rochester, NY: University of Rochester Press.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2012). Motivation, personality, and development within embedded
social contexts: An overview of self-determination theory. In R. M. Ryan (Ed.), Oxford
handbook of human motivation (pp. 85-107). Oxford, UK: Oxford University Press.
Delrue, J., Mouratidis, A., Haerens, L., De Muynck, G.-J., Aelterman, N., & Vansteenkiste, M.
(2016). Intrapersonal Achievement Goals and Underlying Reasons among Long Distance
Runners: Their Relation with Race Experience, Self-Talk, and Running Time. Psychologica
Belgica, 56(3), 288–310. DOI: http://doi.org/10.5334/pb.280
De Muynck, G.-J., Vansteenkiste, M., Delrue, J., Aelterman, N., Haerens, L., & Soenens, B.
(2017). The effects of feedback Valence and style on need satisfaction, self-talk, and
perseverance among tennis players : an experimental study. Journal of sport and exercise
psychology, 39, 67-80.
Delrue, J., Vansteenkiste, M., Mouratidis, A., Gevaert, K., Vande Broek, G., & Haerens, L.
(2017). A game-to-game investigation of the relation between needsupportive and need-
thwarting coaching and moral behavior in soccer. Psychology of Sport and Exercise, 31, 1-10.
Duda, J. L. (1992). Motivation in sport settings: a goal perspective analysis. In G. Roberts (Ed.)
Motivation in Sport Settings (pp. 57-92). Champaign, IL: Human Kinetics.
Duda, J. L., Chi, L., Newton, M., Walling, M. D., & Cately, D. (1995). Task and ego orientation
and intrinsic motivation in sport. International Journal of Sport Psychology, 26, 40-63.
Duda, J. L., & Nicholls, J. (1992). Dimensions of achievement motivation in schoolwork and
sport. Journal of Educational Psychology, 84, 1-10.
Duda, J. L., Papaioannou, A., Appleton, P., Quested, E. J., & Krommidas, C. (2014). Creating
adaptive motivational climates. In A. Papaioannou & D. Hackfort (Eds.) Routledge
Companion to Sport and Exercise Psychology: Global Perspectives and Fundamental
Concepts (pp. 544-558). London: Taylor & Francis.
58
Dunn, J. G. H., Causgrove Dunn, J., Gamache, V., & Holt, N. L. (2014). A person-oriented
examination of perfectionism and slump-related coping in female intercollegiate volleyball
players. International Journal of Sport Psychology, 45, 298-324.
Dunn, J. G. H., Causgrove Dunn, J. L., & Syrotuik, D. G. (2002). Relationship between
multidimensional perfectionism and goal orientations in sport. Journal of Sport & Exercise
Psychology, 24, 376e395.
Dunn, J.G.H., Causgrove Dunn, J., Gotwals, J.K., Vallance, J.K.H, Craft, J.M., & Syrotuk, D.G.
(2006). Establishing construct validity evidence for the Sport Multidimensional Perfectionism
Scale. Psychology of Sport and Exercise, 7, 57-79.
Dunn, J. G. H., Gotwals, J. K., & Causgrove Dunn, J. (2005). An examination of the domain
specificity of perfectionism among intercollegiate student-athletes. Personality and Individual
Differences, 38, 1439-1448.
Dunn, J. G. H., & Syrotuik, D. G. (2003). Perfectionism and anger in Canadian football.
Communication to the XIth European Congress of Sport Psychology, Copenhagen.
Dweck, C. S. (1986). Motivational processes affecting learning. American Psychologist, 41,
1040-1048.
Dweck, C. S., & Leggett, E. L. (1988). A social-cognitive approach to motivation and personality.
Psychological Review, 95, 256-273.
Elliot, A. J. (1999). Approach and Avoidance Motivation and Achievement Goals. Educational
Psychologist, 34, 169-189.
Elliot, A .J. (2005). A conceptual history of the achievement goal construct. In A. J. Elliot & C.
S. Dweck (Eds.), Handbook of Competence and Motivation (pp. 52-72). New York, NY:
Guilford Press.
Elliot, A. J., & Church , M. A. (1997). A Hierarchical Model of Approach and Avoidance
Achievement Motivation. Journal of Personality and Social Psychology, 72, 218-232.
Elliot, A. J. & Fryer, J. W. (2008). The goal construct in psychology. In J. Y. Shah & W. C.
Gardner (Eds.), Handbook of Motivation Science (pp.235-250). NY: The Guilford Press.
Elliot, A. J. & Harackiewicz, J. M. (1996). Approach and avoidance achievement goals and
intrinsic motivation: A meditational analysis. Journal of Eductional Psycholy, 91, 549-563.
59
Elliot, A. J., & McGregor, A. (2001). A 2x2 Achievement Goals Framework. Journal of
Personality and Social Psychology, 80, 501-519.
Elliot, A. J., McGregor, H. A., & Trash, T. M. (2002). The need for competence. In E. L. Deci &
R. M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 361–387). Rochester: The
University of Rochester Press.
Elliot, A. J., Murayama, K., & Pekrun, R. (2011). A 3× 2 achievement goal model. Journal of
Educational Psychology, 103(3), 632.
Elliot, A. J., & Trash, T. M. (2001). Achievement Goals and the Hierarchical Model of
Achievement Motivation. Educational Psychology Review, 13, 139-156.
Ellis, A. E. (1962). Reason and emotion in psychotherapy. Secaucas, NJ: The Citadel Press.
Flett, G. L. & Hewitt, P. L. (2005) The perils of perfectionism in sports and exercise. Current
Directions in Psychological Science, 14, 14-18.
Flett, G. L., & Hewitt, P. L. (2006). Positive versus negative perfectionism in psychopathology:
A comment on Slade and Owens’s dual process model. Behavior Modification, 30(4), 472–
495.
Flett, G. L., Hewitt, P. L., Blankstein, K. R., & Gray, L. (1998). Psychological distress and the
frequency of perfectionistic thinking. Journal of Personality and Social Psychology, 75(5),
1363-1381.
Fraser-Thomas, J., Côté, J., & Deakin, J. (2008). Understanding dropout and prolonged
engagement in adolescent competitive sport. Psychology of Sport and Exercise, 9, 645-662.
Frederick-Recascino, C. M. (2002). Self-determination theory and participation motivation
research in the sport and exercise domain. In E. L. Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of
self-determination research (pp. 277-294). Rochester, NY: University Of Rochester Press.
Frost, R.O., Heimberg, R.G., Holt, C.S., Mattia, J.I. & Neubauer, A.L. (1993). A comparison of
two measures of perfectionism. Journal of personality and Individual Differences, 14, 116-
126.
Frost, R. O., & Henderson, K. J. (1991). Perfectionism and reactions to athletic competition.
Journal of Sport and Exercise Psychology, 13, 323 – 335.
Frost, R.O., Marten, P., Lahart, C., & Rosenblate, R. (1990). The dimensions of perfectionism.
Cognitive Therapy and Research, 14, 449-468.
60
Gagné, M., Ryan, R. M., & Bargmann, K. (2003). Autonomy support and need satisfaction in the
motivation and well-being of gymnasts. Journal of Applied Sport Psychology, 15, 372-390.
Gaudreau, P., & Antl, S. (2008). Athletes' broad dimensions of dispositional perfectionism:
Examining changes in life satisfaction and the mediating role of sport-related motivation and
coping. Journal of sport & exercise psychology, 30(3), 356
Gaudreau, P. & Braaten, A., (2016). Achievement Goals and their Underlying Goal Motivation:
Does it Matter Why Sport Participants Pursue their Goals? Psychologica Belgica. 56(3), 244–
268.
Gillet, N., Vallerand, R. J., Amoura, S., & Baldes, B. (2010). Influence of coaches’ autonomy
support on athletes’ motivation and sport performance: A test of the hierarchical model of
intrinsic and extrinsic motivation. Psychology of Sport and Exercise, 11, 155-161.
Gilman, R., Ashby, J., Sverko, D., Florell, D., & Varjas, K. (2005). The relationship between
perfectionism and multidimensional life satisfaction among Croatian and American youth.
Personality and Individual Differences, 39, 155–166.
Gotwals, J. K., & Dunn, J. G. H. (2009). A multi-method multi-analytic approach to establish
internal construct validity evidence: The Sport Multidimensional Perfectionism Scale 2.
Measurement in Physical Education and Exercise Science, 13, 71-92.
Gotwals, J. K., Stoeber, J., Dunn, J. G. H., & Stoll, O. (2012). Are perfectionistic strivings in
sport adaptive? A systematic review of confirmatory, contradictory, and mixed evidence.
Canadian Psychology, 53, 263-279.
Greenspon, T.S. (2000). “Healthy Perfectionism” Is an Oxymoron! The Journal of Secondary
Gifted Education, 4, 197- 208.
Grolnick, W. S., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1997). Internalization within the family: The self-
determination theory perspective. In J. E. Grusec & L. Kuczynski (Eds.), Parenting and
children's internalization of values (pp. 135-161). New York, NY: Wiley.
Gustafsson, H., Hill, A. P., Stenling., A., & Wagnsson, S. (2015). Profiles of perfectionism,
parental climate, and burnout among competitive junior athletes. Scandinavian Journal of
Medicine and Science in Sport, 10.1111/sms.12553.
Hall, H. K. (2006). Perfectionism: A hallmark quality of world class performers, or a
psychological impediment to athletic development? In D. Hackfort & G. Tenenbaum (Eds.),
61
Essential processes for attaining peak performance (Vol. 1, pp. 178-211). Oxford, UK: Meyer
& Meyer.
Hamachek, D. E. (1978). Psychodynamics of normal and neurotic perfectionism. Psychology, 15,
27–33.
Hewitt, P.L. & Flett, G.L. (1991). Perfectionism in the self and social contexts: Conceptualization,
assessment and association with psychopathology. Journal of Personality and Social
Psychology, 60, 456-470.
Heyman, G. D., and Dweck, C. S. (1992). Achievement goals and intrinsic motivation: Their
relation and their role in adaptive motivation. Motivation and Emotion, 16(3), 231–247.
Hill, A. P. (2016). The Psychology of Perfectionism in Sport, Dance and Exercise. London, U.
K.: Routledge.
Hill, A. P., Stoeber, J., Brown, A., & Appleton, P. R. (2014). Team perfectionism and team
performance: A prospective study. Journal of Sport & Exercise Psychology, 36, 303-315.
Hill, A. P., Witcher, C. S. G., Gotwals, J. K.& A. F. Leyland (2015). The predictive ability of
perfectionistic traits and self-presentational styles in relation to exercise dependence.
Personality and Individual Differences, 86, 176-183.
Hollender, M. H. (1965). Perfectionism. Comprehensive Psychiatry, 6, 94–103.
Horn, T.S. (2002). Coaching effectiveness in the sports domain. In T.S. Horn (Ed.), Advances in
sport psychology (pp. 309–354). Champaign, IL: Human Kinetics.
Horney, K. (1950). Neurosis and Human Growth: The Struggle toward Self Realization. New
York, NY: W. W. Norton.
Jaakkola, T., Ntoumanis, N, & Liukkonen, J. (2016). Motivational climate, goal orientation,
perceived sport ability, and enjoyment within Finnish junior ice-hockey players. Scand J Med
Sci Sports, 26, 109-115.
Jones, M., Meijen, C., McCarthy, P. J., & Sheffield, D. (2009). A theory of challenge and threat
states in athletes. International Review of Sport and Exercise Psychology, 2, 161-180.
Jowett, G. E., Hill, A. P., Hall, H. K., & Curran, T. (2013). Perfectionism and Junior Athlete
Burnout: The Mediating Role of Autonomous and Controlled Motivation. Sport, Exercise, and
Performance Psychology, 2(1), 48-61.
62
Jowett, G. E., Hill, A. P., Hall, H. K., & Curran, T. (2016). Perfectionism, burnout and
engagement in youth sport: The mediating role of basic psychological needs. Psychology of
Sport and Exercise, 24, 18-26.
Jowett, G. E., Mallinson, S. H., & Hill, A. P. (2016). An Independent Effects Approach to
Perfectionism in Sport, Dance, and Exercise. In A. P. Hill (Ed.), The Psychology of
Perfectionism in Sport, Dance, and Exercise (pp. 85-149). London: Routledge.
Jowett, S., & Nezlek, J. B. (2012). Relationship interdependence and satisfaction with important
outcomes in coach-athlete dyads. Journal of Social and Personal Relationships, 29, 287-301.
doi:10.1177/0265407511420980.
Karageorghis, C. I., & Terry, P. C. (2011). (Eds.). Inside sport psychology. Champaign, IL:
Human Kinetics.
Kaye, M. P., Conroy, D. E., & Fifer, A. M. (2008). Individual differences in incompetence
avoidance. Journal of Sport & Exercise Psychology, 30, 110-132.
Larkin, P., O’Connor, D., & Williams, A.M. (2016). Perfectionism and sport-specific engagement
in elite youth soccer players. Journal of sports sciences, 34(14), 1305-1310.
Lemyre, P.-N., Hall, H.K. & Roberts, G.C. (2008). A Social Cognitive Approach to Burnout in
Elite Athletes. Scandinavian Journal of Medicine and Science in Sports, 18, 221-234.
Lochbaum, M. & Gottardy, J. (2015). A meta-analytic review of the approach-avoidance
achievement goals and performance relationships in the sport psychology literature. Journal
of Sport and Health Science, 4(2), 164–173, DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.jshs.2013.12.004
Luiselli, J. K., & Reed, D. D. (2011). (Eds.). Behavioral sport psychology: Evidence-based
approaches to performance enhancement. New York, NY: Springer.
MacKinnon, D. P., Lockwood, C. M., Hoffman, J. M., West S. G., & Sheets, V. (2002). A
comparison of methods to test mediation and other intervening variable effects. Psychological
Methods, 7, 83–104. doi: 10.1037//1082-989x.7.1.83
Mageau, G. A., & Vallerand, R. J. (2003). The coach-athlete relationship: a motivational model.
Journal of Sports Sciences, 21, 883-904.
Mallett, C. J., & Hanrahan, S. J. (2004). Elite athletes: why does the ‘fire’ burn so brightly?.
Psychology of Sport and Exercise, 5(2), 183-200.
63
Mallinson, S. H. & Hill, A. P. (2011). The relationship between multidimensional perfectionism
and psychological need thwarting in junior sports participants. Psychology of Sport &
Exercise, 12, 676-684.
McArdle, S., & Duda, J.(2004). Exploring social-contextual correlates of perfectionism in
adolescents: a multivariate perspective. Cognitive Therapy and Research, 28(6), 765-788.
McClelland, D. C, Atkinson, J. W., Clark, R. A., & Lowell, E. L. (1953). The achievement motive.
New York: Wiley and Sons.
McGregor, H. A., & Elliot, A. J. (2002). Achievement Goals as Predictors of Achievement-
Relevant Prior to Task Engagement. Journal of Educational Psychology, 94, 381-395.
Michou, A., Mouratidis, A., Lens, W. and Vansteenkiste, M. (2013). Personal and contextual
antecedents of achievement goals: Their direct and indirect relations to students’ learning
strategies. Learning and Individual Differences, 23, 187–194.
Michou, A., Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., & Lens, W. (2014). Enriching the hierarchical
model of achievement motivation: Autonomous and controlling reasons underlying
achievement goals. British Journal of Educational Psychology, 84, 650-666.
Mills, J. S., & Blanstein, K. R. (2000). Perfectionism, intrinsic and extrinsic motivation, and
motivated strategies for learning: A multidimensional analysis of university students.
Personality and Individual Differences, 29, 1191–1204.
Miquelon, P., Vallerand, R. J., Grouzet, F. M., & Cardinal, G. (2005). Perfectionism, academic
motivation, and psychological adjustment: An integrative model. Personality and Social
Psychology Bulletin, 37, 913-924.
Missildine, W. H. (1963). Your inner child of the past. New York: Simon & Schuster.
Mouratidis, A., Lens, W., & Vansteenkiste, M. (2010). How you provide corrective feedback
makes a difference: the motivating role of communicating in an autonomy-supporting way.
Journal of Sport and Exercise Psychology, 32, 619-637.
Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The motivating role of
positive feedback in sport and physical education: evidence for a motivational model. Journal
of Sport and Exercise Psychology, 30, 240-268.
Murayama, K., & Elliot, A. J. (2012). The competition–performance relation: A meta-analytic
review and test of the opposing processes model of competition and performance.
Psychological bulletin, 138(6), 1035.
64
Murayama, K., Elliot, A. J., & Friedman, R. (2012). Achievement goals. In R.M. Ryan (Ed.), The
Oxford handbook of human motivation (pp. 191-207). New York: Oxford University Press.
Newton, M., Duda, J.L., & Yin, Z. (2000) Examination of the psychometric properties of the
perceived motivational climate in sport questionnaire 2 in a sample of female athletes. Journal
of Sport Sciences, 18, 275-290.
Nicholls, A.R., & Perry, J.L. (2016). Perceptions of Coach–Athlete Relationship Are More
Important to Coaches than Athletes in Predicting Dyadic Coping and Stress Appraisals: An
Actor–Partner Independence Mediation Model. Front. Psychol, 7, 447. doi:
10.3389/fpsyg.2016.00447
Nicholls, A.R., Taylor, N.J., Carroll, S., & Perry, J.L. (2016). The Development of a New Sport
Specific Classification of Coping and a Meta-Analysis of the Relationship between Different
Coping Strategies and Moderators on Sporting Outcomes. Front. Psychol., 7, 1674. doi:
10.3389/fpsyg.2016.01674
Nicholls, J. G. (1984). Achievement Motivation: Conceptions of ability, subjective experience,
task choice, and performance. Psychological Review, 91, 328-346.
Nicholls, J. G. (1989). The competitive ethos and democratic education. Cambridge, M.A.:
Harvard University Press.
Nordin-Bates, S. M., Hill, A. P., Cummings, J., Aujla, I. J., & Redding, E. (2014). A longitudinal
examination of the relationship between perfectionism and motivational climate in dance.
Journal of Sport & Exercise Psychology, 36, 381-391.
Ntoumanis, N., & Standage, M. (2009). Prosocial and antisocial behavior in sport: A self-
determination theory perspective. Journal of Applied Sport Psychology, 21, 365-380.
Ommundsen, Y., Roberts, G. C., Lemyre, P.-N.,&Miller, B. W. (2005). Peer relationships in
adolescent competitive soccer: Associations to perceived motivational climate, achievement
goals and perfectionism. Journal of Sports Sciences, 23, 977–989.
Pacht, A. R. (1984). Reflections on perfection. American Psychologist, 39, 386–390.
Pekrun, R., Elliot, A. J., & Maier, M. A. (2006). Achievement goals and discrete achievement
emotions: A theoretical model and prospective test. Journal of Educational Psychology, 98,
583–597.
Periasamy, S., & Ashby, J. S. (2002). Multidimensional perfectionism and locus of control:
Adaptive vs. maladaptive perfectionism. Journal of College Student Therapy, 17, 75- 86.
65
Ramis, Y., Torregrosa, M., Viladrich, C., & Cruz, J. (2017). The Effect of Coaches’ Controlling
Style on the Competitive Anxiety of Young Athletes. Front. Psychol, 8, 572. doi:
10.3389/fpsyg.2017.00572
Rawsthorne, L. J., & Elliot, A, J. (1999). Achievement goals and intrinsic motivation: A meta-
analytic review. Personality and Social Psychology Review, 3, 326–344.
Reeve, J., & Jang, H. (2006). What teachers say and do to support students’ autonomy during a
learning activity. Journal of Educational Psychology, 98(1), 209-218.
Reinboth, M., Duda, J. L., & Ntoumanis, N. (2004). Dimensions of coaching behavior, need
satisfaction, and the psychological and physical welfare of young athletes. Motivation and
Emotion, 28, 297-313.
Ryan, R. M. (1982). Control and information in the intrapersonal sphere: an extension of cognitive
evaluation theory. Journal of Personality and Social Psychology, 43, 450-461.
Ryan, R. M. (2012). The Oxford handbook of human motivation. New York: Oxford University
Press.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2002). An overview of self-determination theory. In E. L. Deci & R.
M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 3-33). Rochester, NY:
University of Rochester Press.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2007). Active Human Nature: Self-Determination Theory and the
Promotion and Maintenance of Sport, Exercise, and Health. In M. S. Hagger & N. L. D.
Chatzisarantis (Eds.), Intrinsic Motivation and Self-Determination in Exercise and Sport (pp.
1-19). Champaign, IL: Human Kinetics.
Sagiv, L. & Schwartz, S. H. (2000). Value priorities and subjective well-being: Direct relations
and congruity effects. European Journal of Social Psychology, 30 (2), 177-198.
Sarrazin, P. G., Tessier, D. P., Pelletier, L. G., Trouilloud, D. O., & Chanal, J. P. (2006). The
effects of teachers' expectations about students' motivation on teachers' autonomy-supportive
and controlling behaviors. International Journal of Sport and Exercise Psychology, 4, 283-
301.
Sebire, S., Standage, M., & Vansteenkiste, M. (2009). Examining intrinsic versus extrinsic
exercise goals: Cognitive, affective, and behavioral outcomes. Journal of Sport and Exercise
Psychology, 31, 189-210.
66
Skinner, E. A., & Edge, K. (2002). Parenting, motivation, and the development of children's
coping. In L. J. Crockett (Ed.), Agency, motivation, and the life course: The Nebraska
symposium on motivation. (Vol. 48, pp. 77-143). Lincoln, NE: University Of Nebraska Press.
Smith, R. E., Smoll, F. L., & Cumming, S. P. (2007). Effects of a Motivational Climate
Intervention for Coaches on Young Athletes’ Sport Performance Anxiety. Journal of Sport &
Exercise Psychology, 29, 39-59.
Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyten, P., Duriez, B., & Goossens, L. (2005). Maladaptive
perfectionistic self-representations: The mediational link between psychological control and
adjustment. Personality and Individual Differences, 38, 487-498.
Spray, C. M., Wang, C. K. J., Biddle, S. J., & Chatzisarantis, N. L. D. (2006). Understanding
motivation in sport: An experimental test of achievement goal and self-determination theories.
European Journal of Sport Sciences, 6, 43–51.
Stoeber, J. (2014). Perfectionism in sport and dance: A double-edged sword. International
Journal of Sport Psychology, 45(4), 385-394.
Stoeber, J., Damian, L. E., & Madigan, D. J. (2016). Perfectionism: A motivational perspective.
In J. Stoeber (Ed.), The psychology of perfectionism: Theory, research, applications. London:
Routledge.
Stoeber, J., & Gaudreau, P. (2017). The advantages of partialling perfectionistic strivings and
perfectionistic concerns: Critical issues and recommendations. Personality and Individual
Differences, 104, 379-386.
Stoeber, J., & Otto, K. (2006). Positive conceptions of perfectionism: Approaches, evidence,
challenges. Personality and Social Psychology Review, 10, 295-319.
Stoeber, J., Uphill, M. A., & Hotham, S. (2009). Predicting Race Performance in Triathlon: The
Role of Perfectionism, Achievement Goals, and Personal Goal Setting. Journal of Sport and
Exercise Psychology, 31, 211-245.
Stoll, O. Lau, A. & Stoeber, J. (2008). Perfectionism and performance in a new basketball training
task: Does striving for perfection enhance or undermine performance? Psychology of sport
and Exercise, 9, 620-629.
Stoeber, J., Stoll, O., Pescheck, E., & Otto, K. (2008). Perfectionism and achievement goals in
athletes: Relations with approach and avoidance orientations in mastery and performance
goals. Psychology of Sport and Exercise, 9(2), 102-121.
67
Vallance, J. K. H., Dunn, J. G. H., & Causgrove Dunn, J. (2006). Perfectionism, anger, and
situation criticality in competitive youth ice hockey. Journal of Sport & Exercise Psychology,
28, 383-406.
Vallerand, R. J., & Ratelle, C. F. (2002). Intrinsic and extrinsic motivation: A hierarchical model.
In E. L. Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 37-63).
Rochester, NY: University of Rochester Press.
Van der Kaap-Deeder, J., Wouters, S., Verschueren, K., Briers, V., Deeren, B., & Vansteenkiste,
M. (2016). The pursuit of self-esteem and its motivational implications. Psychologica Belgica,
56, 143-168.
Vansteenkiste, M., Lens, W., Elliot, A. J., Soenens, B. and Mouratidis, A. (2014). Moving the
Achievement Goal Approach one step forward: toward a systematic examination of the
autonomous and controlled reasons underlying achievement goals. Educational Psychologist,
49(3), 153–174.
Vansteenkiste, M., Mouratidis, A., & Lens, W. (2010). Detaching Reasons from Aims: Fair Play
and Well-Being in Soccer as a Function of Persuing Performance-Approach Goals for
Autonomous or Controlling Reasons. Journal of Sport & Exercise Psychology, 32, 217-242.
Vansteenkiste, M., Mouratidis, A., Van Riet, T., & Lens, W. (2014). Examining correlates of
game-to-game variation in volleyball players' achievement goal pursuit and underlying
autonomous and controlling reasons. Journal of Sport & Exercise Psychology, 36, 131-145.
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Sheldon, K. M., & Deci, E. L. (2004). Motivating
learning, performance and persistence: the synergistic effects of intrinsic goal contents and
autonomy-supportive contexts. Journal of Personality and Social Psychology, 87, 246-260.
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Soenens, B., & Matos, L. (2005). Examining the
motivational impact of intrinsic versus extrinsic goal framing and autonomy-supportive versus
internally controlling communication style on early adolescents' academic achievement. Child
Development, 2, 483-501.
Vansteenkiste, M., Smeets, S., Soenens, B., Lens, W., Matos, L., & Deci, E. L. (2010).
Autonomous and controlled regulation of performance-approach goals: Their relations to
perfectionism and educational outcomes. Motivation and Emotion, 34, 333–353.
Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2015). Vitamines voor groei: ontwikkeling voeden vanuit de
Zelf-determinatie theorie. Leuven; Den Haag: Acco.
68
Vansteenkiste, M., Soenens, B., Beyers, W., & Lens, W. (2008). Waarom we doen wat we niet
graag doen: Het internalisatieproces toegelicht. Kind en Adolescent, 29, 64-79.
Vansteenkiste, M., Soenens, B., & Lens, W. (2007). Intrinsic Versus Extrinsic Goal Promotion in
Exercise and Sport: Understanding the Differential Impacts on Performance and Persistence.
In M. S. Hagger, & N. L. D. Chatzisarantis (Eds.), Intrinsic Motivation and Self-Determination
in Exercise and Sport (pp. 167–180). Champaign, IL: Human Kinetics.
Van Yperen, N.W, Blaga, M., Postmes, T. (2014). A Meta-Analysis of Self-Reported
Achievement Goals and Nonself-Report Performance across Three Achievement Domains
(Work, Sports, and Education). PLoS ONE, 9(4), e93594. doi:10.1371/journal.pone.0093594
Van Yperen, N.W., Blaga, M., & Postmes, T. (2015). A Meta-Analysis of the Impact of
Situationally Induced Achievement Goals on Task Performance. Human Performance, 28(2),
165-182, DOI: 10.1080/08959285.2015.1006772
Wang, C. K. J., & Biddle, S. J. H. (2007). Understanding Young People’s Motivation Toward
Exercise: An Integration of Sport Ability Beliefs, Achievement Goals Theory, and Self-
Determination Theory. In M. Hagger & Chatzisarantis N. L. D. (Eds.), Intrinsic Motivation
and Self-Determination in Exercise and Sport (pp. 193-208). Champaign, IL: Human Kinetics.
Weiss, M.R., Amorose, A.J., & Kipp, L.E. (2012). Youth motivation and participation in sport
and physical activity. In R.M. Ryan (Ed.), The Oxford handbook of human motivation (pp.
520-553). New York: Oxford University Press.
Zuroff, D. C., Koestner, R., Moskowitz, D. S., McBride, C, & Bagby, R. M. (2012). Therapist's
autonomy support and patient's Self-Criticism predict motivation during brief treatments for
depression. Journal of Social and Clinical Psychology, 31, 903-932.
69
BIJLAGEN
Bijlage 1. Gemanipuleerde prestatietoenaderingsdoel en instructies van de twee
oefeningen per conditie.
PRESTATIETOENADERINGSDOEL
Behoefte-ondermijnend Behoefte-ondersteunend
Beste voetballer,
Vandaag gaan we verder met het screening
onderzoek voor de KBVB. Je zal goed moeten
presteren op enkele technische testen zoals
van iemand van jouw niveau verwacht wordt.
Als ik jou was zou ik maar beter doen dan de
andere spelers van jouw leeftijd, want nadien
,tijdens de evaluatie, zal jouw resultaat
vergeleken worden met de prestaties van
duizenden andere voetballers van jouw niveau
en leeftijd. En we zullen een ranglijst
ophangen in de kantine zodat je jouw prestatie
kan bekijken in vergelijking met je
ploegmaats. Na de test zal jouw resultaat ook
doorgegeven worden aan de trainer en het
bestuur, zodat ze weten hoe goed of slecht jij
gepresteerd hebt.
Beste voetballer,
Vandaag gaan we verder met het screening
onderzoek voor de KBVB. Ik zou willen
vragen om vandaag enkele technische
oefeningen uit te voeren. De uitdaging van
deze oefeningen is om beter te doen dan de
meeste spelers van jouw leeftijd, want na de
oefeningen zal jij kunnen terugblikken op
jouw score door te vergelijken met de scores
van duizenden andere voetballers van jouw
niveau en leeftijd. Op een grafiek zal jij
kunnen zien hoe je scoort ten opzichte van je
ploegmaats.
INSTRUCTIES OEF 1 deel 1
Voor de eerste test moet je 2 minuten
jongleren volgens een specifieke regel.
Namelijk: je moet 5 keer op je voet en 5 keer
op je dij jongleren na elkaar, zonder dat de bal
op de grond komt of in de handen wordt
genomen. Als dit lukt krijg je één punt. Je
krijgt dus een punt per keer dat je de reeks kan
herhalen. Het is dus aan jou om te bewijzen
dat je beter bent dan andere voetballers door
Voor de eerste oefening mag je 2 minuten
jongleren volgens een specifieke regel. Je
krijgt één punt als je 5 keer op je voet en 5 keer
op je dij na elkaar kan jongleren, zonder dat de
bal op de grond komt of in de handen wordt
genomen. Je krijgt dus een punt per keer dat je
de reeks kan herhalen. Ik stel voor dat je dus
je best doet en probeert een betere prestatie
70
hier een goed resultaat neer te zetten en hoge
punten te halen.
neer te zetten dan andere voetballers door hier
een hoge score te halen.
INSTRUCTIES OEF 1 deel 2
Nu gaan we het moeilijker maken. Je moet na
de reeks van 5 keer voet en 5 keer dij, éénmaal
de bal in de lucht brengen om er op te koppen.
Om punten te halen moet je deze reeks
meerdere keren na elkaar herhalen, zonder dat
de bal op de grond valt of in de handen wordt
genomen. Houd de focus erbij zodat je kan
bewijzen dat je een beter resultaat dan de
anderen kan neerzetten.
Nu zal het wat moeilijker zijn. Na de reeks van
5 keer voet en 5 keer dij mag je proberen om
éénmaal de bal in de lucht te brengen om er op
te koppen. Punten kan je weer halen door deze
reeks meerdere keren na elkaar te herhalen,
zonder dat de bal op de grond komt of in de
handen wordt genomen. Houd de focus erbij
zodat je op deze oefening beter scoort dan de
anderen.
INSTRUCTIES OEF 2 deel 1
Voor de tweede test moet je doelgericht
schieten naar de goal. Je ziet dat er vakken zijn
opgedeeld met een lint links en rechts in de
goal. Het bovenste vak in de kruising is 3
punten waard, het middenste 2 punten en het
onderste 1 punt. Je moet 6 ballen schieten naar
die vakken met jouw beste voet. Het is dus aan
jou om ook nu te bewijzen dat je beter bent
dan andere voetballers door hier een goed
resultaat neer te zetten en hoge punten te
halen.
Voor de tweede oefening mag je doelgericht
schieten naar de goal. Je ziet dat er vakken zijn
opgedeeld met een lint links en rechts in de
goal. Het bovenste vak in de kruising is 3
punten waard, het middenste 2 punten en het
onderste 1 punt. Je zal 6 ballen krijgen om met
jouw beste voet naar die vakken te proberen
schieten. Ik stel voor dat je dus opnieuw
probeert om een betere oefening uit te voeren
dan andere voetballers door een hoge score te
halen.
INSTRUCTIES OEF 2 deel 2
Nu gaan we het moeilijker maken. Je moet
hetzelfde doen als daarnet maar met jouw
slechte voet deze keer. De laatste kans om je
nog te bewijzen ten opzichte van de anderen!
Nu zal het wat moeilijker zijn. Het is de
bedoeling dat je hetzelfde doet als daarnet
maar met jouw minder goede voet deze keer.
Probeer nog een laatste keer om beter te doen
dan de anderen.
71
Bijlage 2. Premeting
Vragenlijst voor screening onderzoek van de KBVB (april 2017)
Deel 1: Basisgegevens
Naam: ...............................................................................................................
Geboorte datum: …… / …… /.…..
Sportclub + niveau: …………………………………………………………..
Naam van jouw eigen trainer: ………………………………………………..
Aantal jaren dat je al voetbalt: ……. jaar
Geslacht: … Jongen / Meisje …
Deel 2: Uw houding tegenover uzelf
Hieronder vindt u een aantal uitspraken omtrent uzelf. Gelieve elke uitspraak
nauwkeurig te lezen en aan te geven in welke mate de uitspraak voor u waar is.
1 2 3 4 5
helemaal niet
waar
helemaal waar
1. Als ik mezelf niet de hoogste normen/regels voorschrijf,
zal ik allicht eindigen als een ondergeschikte persoon
1 2 3 4 5
2. Het is belangrijk voor mezelf dat ik heel erg competent
ben in alles wat ik doe
1 2 3 4 5
3. Als ik faal op school of thuis, ben ik als persoon een
mislukkeling
1 2 3 4 5
4. Ik zou moeten overstuur zijn als ik een fout bega 1 2 3 4 5
5. Ik schrijf mezelf hogere doelen voor dan de meeste andere
mensen
1 2 3 4 5
6. Als iemand een taak beter uitvoert dan ik, dan heb ik het
gevoel dat ik gefaald heb op de hele taak
1 2 3 4 5
7. Als ik gedeeltelijk faal, is dat even slecht als volledig
falen
1 2 3 4 5
8. Ik ben erg goed in het focussen van mijn inspanningen op
het bereiken van een doel
1 2 3 4 5
9. Zelfs wanneer ik iets erg zorgvuldig doe, heb ik vaak het
gevoel dat ik het niet volledig juist doe
1 2 3 4 5
10. Ik haat het om ergens niet de beste in te zijn 1 2 3 4 5
11. Ik stel mezelf extreem hoge doelen 1 2 3 4 5
72
12. Andere mensen zullen me waarschijnlijk minder
waarderen als ik een fout bega
1 2 3 4 5
13. Als ik het niet zo goed doe als andere mensen, betekent
dat dat ik een minderwaardig mens ben
1 2 3 4 5
14. Andere mensen lijken voor zichzelf lagere normen te
hanteren dan ikzelf
1 2 3 4 5
15. Als ik niet voortdurend goed presteer zullen de mensen
me niet respecteren
1 2 3 4 5
16. Ik heb vaak twijfels over de eenvoudige, alledaagse
dingen die ik doe
1 2 3 4 5
17. Ik verwacht betere prestaties in mijn alledaagse taken dan
de meeste andere mensen
1 2 3 4 5
18. Ik heb de neiging achterop te geraken op mijn school
omdat ik bepaalde dingen steeds weer herhaal
1 2 3 4 5
19. Het vergt me veel tijd om iets “juist” te doen 1 2 3 4 5
20. Hoe minder fouten ik maak, hoe liever de mensen me
zullen zien
1 2 3 4 5
73
Bijlage 3. Tussentijdse meting (idem voor beide oefeningen)
Naam + Voornaam: ………………………………….
We zouden graag weten hoe je naar deze opdrachten toeleeft. Gelieve onderstaande stellingen
aandachtig te lezen en aan te geven in welke mate ze op jou van toepassing zijn. Er zijn geen
goede of foute antwoorden en anderen zullen jouw antwoorden niet te zien krijgen.
1 2 3 4 5 6 7
Helemaal niet
waar
Niet waar Eerder niet
waar
Neutraal Eerder waar Waar Helemaal waar
Tijdens deze opdracht is het mijn doel om... (Omcirkel wat past)
Ik ben gemotiveerd voor dit doel omdat…
1 …ik me helemaal achter dit doel kan stellen. 1 2 3 4 5
2 …anderen (ouders, vrienden, trainers…) me dan pas waarderen. 1 2 3 4 5
3 …ik me schuldig zou voelen als ik het niet zou doen. 1 2 3 4 5
4 …ik er van geniet om dit doel na te streven. 1 2 3 4 5
5 …anderen (ouders, vrienden, trainers…) me anders bekritiseren 1 2 3 4 5
6 …ik de indruk moet geven dat ik een goede voetballer ben. 1 2 3 4 5
7 …ik dit een persoonlijk belangrijk doel vind. 1 2 3 4 5
8 …omdat ik het leuk vind om dit doel na te streven 1 2 3 4 5
Tijdens deze opdracht is het mijn doel om...
Ik zie de komende opdrachten als een positieve uitdaging. 1 2 3 4 5 6 7
1. Ik zie de komende opdracht als een positieve uitdaging. 1 2 3 4 5 6 7
2. Ik denk er aan hoe het zou zijn als ik het slecht zou doen in de komende
opdracht.
1 2 3 4 5 6 7
3. Ik ervaar de komende opdracht als een bedreiging. 1 2 3 4 5 6 7
4. Ik voel dat ik onder druk gezet wordt om beter te doen dan anderen. 1 2 3 4 5 6 7
5. Ik kijk ernaar uit om in de komende opdracht uitgedaagd te worden. 1 2 3 4 5 6 7
6. Ik voel me zenuwachtig om beter te doen dan anderen. 1 2 3 4 5 6 7
7. Ik zal veel druk op mezelf leggen tijdens de opdracht. 1 2 3 4 5 6 7
1 2 3 4 5
Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutraal Akkoord Helemaal wel
akkoord
… beter te doen dan leeftijdsgenoten van mijn niveau 1 2 3 4 5
… te vermijden om slechter te doen dan leeftijdsgenoten van mijn niveau 1 2 3 4 5
74
Bijlage 4. Post-experimentele meting
Naam + Voornaam: ………………………………….
Hieronder vind je een aantal uitspraken over hoe je je voelde toen je de oefeningen aan het
uitvoeren was.
1 2 3 4 5
Helemaal niet
waar
Eerder niet
waar
Soms wel en soms niet
waar
Eerder wel
waar
Helemaal wel waar
1. Ik voelde me helemaal niet zenuwachtig bij het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
2. Tijdens het uitvoeren van de opdrachten dwaalden mijn gedachten soms af. 1 2 3 4 5
3. Ik was in staat om de opdrachten goed uit te voeren. 1 2 3 4 5
4. Ik vond de opdrachten redelijk plezierig. 1 2 3 4 5
5. Terwijl ik de opdrachten aan het uitvoeren was, voelde ik aan dat ik het goed
kon.
1 2 3 4 5
6. Ik had niet echt de keuze over het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
7. Ik had het gevoel dat ik de opdrachten moest uitvoeren. 1 2 3 4 5
8. Ik denk dat ik goed gepresteerd heb tijdens de opdrachten. 1 2 3 4 5
9. Het uitvoeren van de opdrachten voelde niet aan als mijn eigen keuze. 1 2 3 4 5
10. Ik vond het heel leuk om de opdrachten uit te voeren 1 2 3 4 5
11. Ik heb de trainingsoefening uitgevoerd omdat ik geen keuze had. 1 2 3 4 5
12. Ik was angstig tijdens het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
13. Ik zou de opdrachten als heel interessant beschrijven. 1 2 3 4 5
14. Ik geloof dat ik de keuze had om de opdrachten uit te voeren. 1 2 3 4 5
15. Ik vond de opdrachten saai. 1 2 3 4 5
16. Ik voelde me heel ontspannen tijdens het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
17. Ik voelde me onder druk staan tijdens het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
18. Ik kon de opdrachten niet zo goed. 1 2 3 4 5
19. Ik deed de opdrachten omdat ik dat zelf wilde. 1 2 3 4 5
20. Ik voelde me heel gespannen tijdens het uitvoeren van de opdrachten. 1 2 3 4 5
21. De opdrachten waren leuk om te doen. 1 2 3 4 5
22. Ik denk dat ik het, in vergelijking met andere voetballers, redelijk goed
gedaan heb op de opdrachten.
1 2 3 4 5
23. Terwijl ik de opdrachten aan het uitvoeren was, dacht ik eraan hoe leuk ik
het vond.
1 2 3 4 5
24. Ik ben tevreden met mijn prestatie op de opdrachten. 1 2 3 4 5
25. Ik voerde de opdrachten uit omdat het moest. 1 2 3 4 5