De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

51
1 De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798 Naam: Matthijs van der Beek Studienummer: 325221 Studie: Geschiedenis Afstudeerrichting: Internationale Betrekkingen E-mailadres: [email protected] Begeleidend docent: Dr. J.H. Waszink Datum: 18 april 2011

description

BA-thesis over de internationale betrekkingen tussen de Republiek de Verenigde Nederlanden en Noord-Amerika vanaf het begin van de Amerikaanse Revolutie tot de Bataafse Revolutie. In dit onderzoek gaat onder andere de aandacht uit naar hoe de relaties tussen de landen diplomatiek en economisch zijn uitgebouwd. Daarnaast wordt gekeken wat de wederzijdse invloed was op de constituties van beide republieken. (Omvang: 51 pagina's)

Transcript of De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

Page 1: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

1

De internationale betrekkingen tussen de

Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

Naam: Matthijs van der Beek

Studienummer: 325221

Studie: Geschiedenis

Afstudeerrichting: Internationale Betrekkingen

E-mailadres: [email protected]

Begeleidend docent: Dr. J.H. Waszink

Datum: 18 april 2011

Page 2: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. Historiografie 5

3. De Revoluties in Noord-Amerika en de Republiek 13

4. Relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, 1775-1783 15

5. Republieken in opbouw, 1783-1798 31

6. Conclusie 46

Bronvermelding 48

Page 3: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

3

1. Inleiding

‘Maar allerhaatelijkst moet dit den Ondergetekende voorkoomen, die de Amerikaanen eens

ieders agting waerdig oordeelt, en hen aanmerkt als braave Lieden, die de Regten, die zy als

Menschen, niet van de Wetgeevende Magt in Engeland, maar van God zelven hebben

ontfangen.’1

Joan Derk van der Capellen tot den Pol, december 1775

Tijdens een toespraak van de Staten van Overijssel in december 1775 in Kampen sprak Joan

Derk van der Capellen (1741-84), een edelman, rechtsgeleerde en toekomstig leider van de

Patriotten in de Republiek, zich uit tegen het verzoek van Engeland voor het uitzenden van de

Schotse brigade naar Amerika om in de oorlog tegen de Amerikaanse vrijheidsstrijders te

dienen. Deze Schotse brigade was sinds de Opstand door Engeland uitgeleend ter

ondersteuning van het Nederlandse leger, en deelname aan de oorlog zou volgens Van der

Capellen niet alleen in strijd zijn met de neutraliteitspolitiek van de Republiek, maar ook met

zijn idee van rechtvaardigheid: hij legitimeerde de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog op

religieuze gronden.2

Hoewel een begin kiezen altijd arbitrair is ontstonden na de kwestie over de Schotse

brigade nauwere relaties tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Noord-

Amerika gedurende de Amerikaanse Revolutie tot het begin van de Bataafse Revolutie (1775-

98). De toespraak van Van der Capellen, die eveneens in pamfletvorm werd verspreid over de

Republiek, bleef niet onopgemerkt bij het Amerikaanse Congres. Daarnaast voelden

Nederlandse Patriotten zich geïnspireerd door de Amerikanen in het bereiken van meer

democratie. Tijdens de Patriotten-revolutie zien we wederom Van der Capellen oproepen tot

een alliantie met Amerika, wat John Adams (1735-1826) zou kunnen helpen in het verkrijgen

van een lening voor het noodlijdende Congres. Ondertussen zien ook Amsterdamse

handelaren de kans om de relaties over de oceaan uit te breiden. Tijdens de Amerikaanse

Revolutie zien we bijvoorbeeld dat de Republiek wapens en buskruit verhandelde via St.

Eustatius aan Amerika. Voor de Republiek hebben de relaties met Amerika niet altijd

positieve gevolgen, zoals blijkt na het uitbreken van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog in

1 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. Advies van Joan Derk van der Capellen aan de Staten van Overijssel op 16 december 1775 ten aanzien van het verzoek van Engeland voor het lenen van de Schotse brigade. 2 Jan Willem Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence: An Example from Afar (Chapel Hill en Londen 1982) 26. Vertaling door Herbert H. Rowen.

Page 4: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

4

december 1780. Pas na de beëindiging van de Amerikaanse Revolutie ligt de weg open voor

beide landen om de relaties op diplomatiek en economisch gebied verder uit te breiden.3

Tot op heden is het historische onderzoek voornamelijk uitgegaan naar de

Amerikaanse Revolutie, maar is eigenlijk zelden de vraag gesteld hoe op zowel diplomatiek

als op economisch gebied de relaties tussen de Republiek en Amerika zijn uitgebouwd na

deze eerste echte grote Atlantische revolutie. De meest recente en omvangrijke werken van

Jan Willem Schulte Nordholt en James H. Hutson werden tweehonderd jaar na de erkenning

van Amerika door de Republiek gepubliceerd en gaan vooral in op de rol van John Adams in

de Republiek. Als we de vriendschap tussen de Republiek en Amerika op waarde willen

schatten is het noodzakelijk om te kijken hoe de landen elkaar op de lange termijn hebben

geholpen en beïnvloed. Daarbij gaat het niet alleen om het belang van de handel en de

diplomatie maar ook om de mogelijke uitwisseling van ideeën over staatsinrichting. Zodoende

zal gekeken worden naar welke overzeese ideeën van belang waren in de totstandkoming van

de Amerikaanse Grondwet en de Bataafse Staatsregeling. In dit onderzoek staan de volgende

vragen centraal: (1) Hoe ontwikkelden de internationale betrekkingen zich tussen de

Republiek en Noord-Amerika in de periode 1775-98? (2) Wie waren de hoofdrolspelers in

deze overzeese relaties en wat waren hun motieven en belangen? (3) Welke verbanden zijn er

tussen het Nederlandse en Amerikaanse republikeinse denken ten tijde van de totstandkoming

van beide constituties?

Ter beantwoording van deze drie vragen zal allereerst een overzicht worden geboden

van de historiografie over de relaties tussen beide landen in de periode 1775-98. Na een korte

schets van de historische context van de revoluties zal onderscheid gemaakt worden tussen

twee perioden. De eerste periode van 1775 tot 1783 omvat de Amerikaanse Revolutie, maar

tegelijkertijd de periode waarin nog geen sprake is van een officiële vriendschap tussen de

twee landen. In dit hoofdstuk zal vooraan ingegaan worden op de politieke kwesties die toen

speelden en op de eerste economische relaties. De tweede periode loopt van 1783 tot 1798,

ofwel vanaf het eerste officiële staatsbezoek van de Republiek aan Amerika tot het begin van

de Bataafse Revolutie en de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling. Hier gaat de

aandacht uit naar de eerste ambassadeurs, de groei van de handel en de verbanden in het

republikeinse denken.

3 Wayne Te Brake, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, in Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith (eds.), Four Centuries of Dutch-American Relations (New York 2009) 204-15.

Page 5: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

5

2. Historiografie

De geschiedschrijving over de internationale betrekkingen tussen de Republiek der Zeven

Verenigde Nederlanden en de dertien staten in Noord-Amerika heeft zich vooral ontwikkeld

vanaf eind jaren zeventig van de vorige eeuw. In 1982 was het precies 200 jaar geleden dat de

Republiek de Verenigde Staten van Amerika officieel erkende en een Verdrag van

Vriendschap en Commercie gesloten werd, en dat gaf reden om nieuwe visies over dit

onderwerp te ontwikkelen. In tegenstelling tot de vroege (Amerikaanse) geschiedschrijving

kwam er volgens de Amerikaanse historicus James H. Hutson in deze periode meer aandacht

voor de Nederlandse rol in de Amerikaanse Revolutie en vice versa.4 Het is daarom zeer

nuttig om enerzijds na te gaan wat de verschillen zijn tussen de Amerikaanse en Nederlandse

geschiedschrijving ten aanzien van dit onderwerp en hoe deze vallen te verklaren. Anderzijds

moet gekeken worden hoe de bicentennial het beeld over de relaties in de geschiedschrijving

veranderd heeft en wat de gebreken in de nieuwe visies zijn. Tenslotte zal ik in deze

historiografie mijn eigen onderzoek presenteren en plaatsen in het wetenschappelijke debat.

Eén van de vroegste werken over dit onderwerp is The Dutch Republic and the

American Revolution (Baltimore 1911) van de Amerikaanse historicus Friedrich Edler. Edler

concentreert zich in dit werk voornamelijk op de relaties tussen Engeland en de Republiek,

maar in mindere mate ook op de diplomatie tussen de Nederlandse en Amerikaanse

vertegenwoordigers. Wel gaat hij uitvoerig in op de onderhandelingen over het verkrijgen van

leningen in de Republiek, die geleid werden door John Adams. Opmerkelijk mag het volgens

Hutson genoemd worden dat Edler gebruik maakt van Nederlandse (vertaalde) primaire en

secundaire bronnen, zoals The diplomatic correspondence of the American revolution door

Jared Sparks (Boston 1829-30) en De Patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche

bescheiden door H.T. Colenbrander (drie delen; Den Haag 1897-9). Hutson stelt dat

Amerikaanse historici gedurende de twintigste eeuw Nederlandse bronnen ontweken hebben

vanwege de taalbarrière en daardoor de rol van de Republiek in de Amerikaanse Revolutie

verwaarloosd hebben.5 Edler laat goed zien waarom de Republiek toch bijgedragen heeft aan

de Amerikaanse Onafhankelijkheid door haar politiek in Europa. De neutraliteitspolitiek van

de Republiek was gunstig voor Amerika, maar zou uiteindelijk ook uitmonden in de Vierde

Engelse Oorlog (1780-4). Edler ziet de Republiek dan ook als een slachtoffer van de 4 James H. Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 19-20. 5 Idem, 20-1.

Page 6: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

6

Amerikaanse Revolutie aangezien zij territoria verloor aan Engeland en in haar eer werd

aangetast.6

De latere werken van Samuel Flagg Bemis The diplomacy of the American Revolution

(New York 1935) en A Diplomatic History of the United States (New York 1950) richten zich

– wat betreft de relaties tussen de Republiek en Amerika – op de ontwikkelingen van de

neutraliteitspolitiek in Europa en de gevolgen daarvan voor de overzeese handel van Amerika.

Hij erkent verder dat de leningen van de Nederlandse bankiers aan het Amerikaanse Congres

cruciaal waren, en noemt de relaties sinds 1782 ‘cordial, friendly and unbroken’.7 Hoewel hij

enkele Nederlandse secundaire bronnen gebruikte gaat hij nauwelijks in op de missie van

John Adams in de Republiek. Hij beperkt zich voornamelijk tot de relatie van Adams met de

Franse minister van buitenlandse zaken Charles Gravier (1717-87), graaf van Vergennes, die

allesbehalve uitstekend was: Vergennes zag Amerika als een ondergeschikte staat en vond dat

Adams de diplomatie beter maar aan hem kon overlaten.8 Bemis onderscheidt zich vooral

door dieper in te gaan op de relatie van Amerika met grootmachten als Frankrijk, Engeland en

Spanje. De neutraliteitspolitiek die Amerika kenmerkte onder het presidentschap van George

Washington (1732-99; termijn: 1789-97) en tevens invloed had op de diplomatie met

betrekking tot de Republiek kan eigenlijk alleen begrepen vanuit dit grotere geheel. Het was

een paradox dat de Franse interventie tijdens de Amerikaanse Revolutie Amerika

onafhankelijk maakte van Engeland, maar juist afhankelijk van Frankrijk. Door deze

afhankelijkheid raakte Amerika volgens Bemis betrokken bij Europese diplomatieke kwesties

en pas na de Franse Revolutie, toen in Europa oorlogen uitbraken, kon Amerika een eigen

weg kiezen.9

Van Nederlandse makelij zijn de werken van P.J. van Winter, die hij tijdens het

Interbellum schreef. Zijn magnum opus Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan

den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (twee delen; Den Haag, 1927-1933)

geeft een zeer nauwkeurig beeld van de ontwikkeling van de handelsrelaties tussen beiden

landen en het aandeel van Nederlandse leningen in de opbouw van Amerika na de Revolutie.

Het boek is rijk aan statistieken van de omvang van de handel en de goederenstromen die

afkomstig zijn van verschillende primaire bronnen en het geeft daarom een zeer goed inzicht

in de betekenis van de handel voor beide landen nadat in 1782 een handelsverdrag werd 6 Friedrich Edler, The Dutch Republic and the American Revolution (Baltimore 1911) 246. 7 Samuel Flagg Bemis, A Diplomatic History of the United States (New York 1950) 43-4. 8 Samuel Flagg Bemis, The Diplomacy of the American Revolution (New York 1935) 176-7. 9 Bemis, A Diplomatic History of the United States, 30-1, 94-5. De oorlogen waarbij Engeland, Frankrijk en Spanje betrokken waren zorgden ervoor dat Amerika voor ongeveer dertig jaar met rust werd gelaten door deze grootmachten.

Page 7: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

7

gesloten. Aangezien hij de overzeese handel van de Republiek met Amerika vergeleek met

diverse andere Europese handelspartners is zijn conclusie dat de Republiek niet van

prominent belang was goed onderbouwd. De leningen waren daarentegen cruciaal voor het

Congres om financieel overeind te blijven.10

In zijn artikel ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’

(1923) gaat Van Winter nader in op de gebreken in het boek van F.W. van Wijk, De

Republiek en Amerika, 1776-1782 (Leiden 1921). Hoewel hij het boek prijst om de kennis die

geboden wordt over de pamflettenliteratuur van de Patriottenbeweging, waarin verwezen

werd naar de Amerikaanse Revolutie, vindt hij dat Van Wijk te onnauwkeurig is in het

beschrijven van de ontwikkelingen omtrent het geheime handelsverdrag en de rol van

Frankrijk in de erkenning van de VS door de Republiek. Van Winter voegt toe dat de

Amsterdamse koopman Jean de Neufville (1729-96) niet de enige was die met de eer van het

opstellen van een handelsverdrag wilde strijken maar dat de geleerde Charles W.F. Dumas

(1721-96) een zelfde poging had ondernomen.11 Daarnaast nuanceert hij de tegenwerking van

Frankrijk in de pogingen van Adams voor erkenning van de VS. Van Wijk hield volgens hem

geen rekening met het feit dat Frankrijk tegelijkertijd geld leende aan het Congres en oog had

voor de invloed van Engeland in Europa. Toen bemiddeling van Rusland in de Vierde Engels-

Nederlandse Oorlog een feit was lag voor Paul François de Quélen de Stuer de Caussade

(1746-1828), graaf van La Vauguyon en afgezant in Den Haag, de weg open om Adams

nadrukkelijk te steunen.12 Hoewel de precieze gang van zaken door Van Winter ook niet

ontrafelt kunnen worden, geeft hij wel een beter inzicht in de handelingsmotieven van de

diverse betrokken landen en hoofdpersonen.

Pieter Geyl gaat in zijn naoorlogse werk De Patriottenbeweging, 1780-1787 net als de

eerder genoemde Amerikaanse historici kort in op de Nederlands-Amerikaanse relaties ten

tijde van de Amerikaanse Revolutie. Hutson vond echter dat Geyl de ontwikkelingen in de

Republiek teveel als ‘autonoom’ beschouwde, hoewel hij buitenlandse invloeden niet

ontkende.13 Mijns inziens richt Geyl zijn aandacht wel degelijk op het dilemma van Willem V

om de buitenlandse en binnenlandse politiek goed op elkaar af te stemmen, en benadrukt hij

het feit dat de stadhouder moeite had met het nemen van zijn eigen beslissingen.14 Zodoende

10 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag, 1933) 392-7. 11 P.J. van Winter, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’, Tijdschrift voor Geschie-denis 38:1 (1923) 68-75. 12 Idem, 78-82. 13 Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, 22-3. 14 Pieter Geyl, De Patriottenbeweging, 1780-1787 (Amsterdam 1947), 26-7, 65-7, 72-3.

Page 8: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

8

nam Geyl wel degelijk deel in het debat van de binnenlandse en buitenlandse invloeden op de

Patriottenrevolutie.

Om de invloed van de Amerikaanse Revolutie op de Patriottenrevolutie in te kunnen

schatten is The Ideological Origins of the Batavian Revolution (Den Haag 1973) van I.

Leonard Leeb van belang, aangezien hij zowel aandacht besteed aan Van der Capellen – voor

hem de initiator van de Patriottenrevolutie – als aan andere schrijvers die in de voorafgaande

decennia het stadhouderschap verdedigden of juist de gebreken ervan blootlegden. Leeb

beweert dat er een literaire traditie over een nieuwe staatsinrichting in gang was gezet als

reactie op de politieke en economische problemen onder het stadhouderschap van Willem IV

en Willem V, en daarbij geput werd uit de eigen vaderlandse geschiedenis en buitenlandse

werken (o.a. van Rousseau en Montesquieu). Hij laat tevens zien hoe de Patriottenrevolutie

van invloed is geweest op de latere Bataafse Republiek. Evenals Geyl gaat hij beperkt in op

de relaties met Amerika, maar gaat hij wel verder in op de gevolgen en rechtmatigheid van de

contacten over een handelsverdrag tussen Amsterdam en vertegenwoordigers van het

Amerikaanse Congres en de nadelige invloed van de ontwikkeling van de kapitaalintensieve

markt (met bv. de leningen aan het Congres) op de al zwakke Nederlandse economie.15

Volgens Leeb diende de beeldvorming over de Amerikaanse Revolutie slechts als

ondersteuning voor de Patriottenbeweging in de Republiek.

In de tot dusver besproken literatuur wordt, zoals ook Hutson aangaf, nog niet diep

ingegaan op de diplomatieke relaties, noch op de waarde en motieven ervan. Dit verandert

vanaf eind jaren zeventig als meer aandacht uitgaat naar de diplomatieke missies en de

economische relaties.

Het meest omvattende werk in deze periode is afkomstig van Jan Willem Schulte

Nordholt. Zijn boek The Dutch Republic and American Independence (Chapel Hill en Londen

1982) gaat in tegenstelling tot de werken van Geyl en Leeb dieper in op de totstandkoming en

de bijdrage van de overzeese contacten aan de beide revoluties. De meeste aandacht in het

boek gaat uit naar Adams, die ‘met vele inspanningen de Amerikaanse zaak in de Republiek

promootte en het langzaam opererende politieke bestel in beweging bracht’ en zodoende aan

de basis stond van de erkenning van de VS door de Republiek.16 Daarnaast gaat hij in op de

personen die het debat in de Republiek beheersten, namelijk Dumas, Van der Capellen, Johan

Luzac en Willem V. Hij benadrukt dat economische mogelijkheden en de binnenlandse

15 I. Leonard Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution : history and politics in the Dutch republic 1747-1800 (Den Haag 1973) 98-9, 107-8, 137, 148. 16 Jeremy Popkin, ‘Review: The Dutch Republic and American Independence’, The William and Mary Quarterly 40:3 (1983) 479-81.

Page 9: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

9

politieke verhoudingen tussen de Patriotten en Orangisten bepalend waren voor het verloop

van de relaties met Amerika. Over het delen van dezelfde idealen is hij sceptisch: ieder had

zijn eigen beeld van de overzeese revolutie, welke niet altijd overeenkwam met de

werkelijkheid. Desalniettemin kon Amerika als voorbeeld en als vriend worden gezien in een

strijd om meer vrijheid, ondanks dat er wel fundamentele verschillen bestonden tussen de

twee landen.17

Hutson brengt in zijn boek John Adams and the Diplomacy of the American

Revolution (Lexington 1980) en artikel ‘John Adams and the Birth of Dutch-American

Friendship, 1780-82’ (1982) een geheel andere visie naar voren. Op basis van zowel de

correspondentie van La Vauguyon als van Adams stelt hij dat Schulte Nordholt de rol van

Adams in de erkenning van de Verenigde Staten in de Republiek overdrijft. Volgens Hutson

beschouwt Schulte Nordholt Adams teveel als een rationeel persoon die zijn eigen verdiensten

goed kon inschatten. In deze werken laat hij juist zien dat Adams niet de juiste diplomatie

voerde en dat hij eigenlijk weinig kennis had van de invloed van Vergennes en La Vauguyon

op de Staten-Generaal. Frankrijk beschouwt hij daarom als de motor achter de erkenning en

niet Adams.18 Een gebrek is wel dat Hutson geen aandacht besteed aan de binnenlandse

ontwikkelingen in de Republiek en de invloed van de Patriotten, de derde factor, op de

erkenning dus eigenlijk niet kan inschatten.19

In het artikel ‘Two Americans in Two Dutch Republics’ vergelijkt R.R. Palmer de

houding van John Adams (1782-8) met zijn zoon John Quincy (1794-7) als minister

plenipotentiaris in de Republiek. Hij komt tot de conclusie dat de vader zich sterk verbonden

voelde met de Nederlandse Patriotten, terwijl zijn zoon weinig enthousiasme toonde voor de

Bataafse omwenteling, aangezien hij Frankrijk als een gevaar voor Frankrijk beschouwde.20

Wat nu precies de invloed van hun houding was op hun diplomatie blijft in het ongewis.

Lawrence S. Kaplan beschrijft in ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’

(1982) de relaties tussen de Republiek en Amerika sinds het einde van de Amerikaanse

Revolutie tot aan de totstandkoming van de Amerikaanse Grondwet. Hij laat zien dat de

Nederlands-Amerikaanse vriendschap haar oorsprong vond in het republikeinse karakter,

maar dat de waarde van de relatie voor beide partijen verschillend was. Enerzijds hadden

17 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 264-7, 290. 18 James H. Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution (Lexington 1980) 108-11; Hutson, ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-82’, 25-30. 19 Wayne Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and Society 14 (1985) 205, 220. 20 R.R. Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics : The Adamses, Father and Son’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 7-8, 12-3.

Page 10: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

10

Adams en Thomas Jefferson (1743-1826) te doen met de Nederlandse Patriotten, maar

anderzijds waren zij teleurgesteld in de hebzucht van de Nederlandse handelaren en het

mislukken van de Patriottenrevolutie. De vriendschap had afgezien van de leningen aan het

Congres een grotere waarde voor de Nederlandse Patriotten dan voor de Amerikanen.21

James C. Riley beschrijft in zijn artikelen ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch

Investment in the United States, 1781-1794’ (1978) en ‘Financial and Economic Ties: The

First Century’ (1982) het cruciale belang van leningen van Patriottische bankiers uit

Amsterdam – die mogelijk werden dankzij de inspanningen van Adams – voor het financieel

overeind houden van het Amerikaanse Congres, dat nog niet in staat was gebleken om een

succesvol belastingsysteem in te voeren. Riley waarschuwt dat de ideologische motieven van

de Nederlandse bankiers niet overdreven moeten worden ten opzichte van hun intenties om

een nieuwe markt te exploreren en winst te maken. Deze investeringen vormden wel de basis

voor meer intensieve economische relaties in meerdere sectoren.22

Volgens George M. Welling, auteur van The prize of neutrality : trade relations

between Amsterdam and North America 1771-1817 (Groningen 1998), is in de literatuur

slechts aandacht voor de leningen en de smokkelhandel vanaf St. Eustatius terwijl de verdere

economische relaties niet belicht worden. In dit proefschrift maakt hij op basis van het aantal

aangekomen schepen vanuit Noord-Amerika in Amsterdam een analyse van de ontwikkeling

van de trans-Atlantische handel. Daarnaast berekende hij ook de waarde van deze handel ten

opzichte van de Aziatische en Zuid-Amerikaanse handel. Uit zijn analyse kan worden

geconcludeerd dat in de periode 1775-98 de trans-Atlantische handel zich sterk ontwikkelde,

en financieel meer opbracht dan de krimpende Aziatische handel. Het inzicht dat Amsterdam

zo’n belangrijke rol speelde in de Nederlands-Amerikaanse relaties werpt tegelijkertijd een

ander licht op het verkrijgen van leningen door Adams: de bestaande handelsrelaties waren

ongetwijfeld van invloed geweest op de besluiten van de bankiers.23

Tenslotte bestaat er discussie over de vraag in hoeverre ideeën over de staatsinrichting

en wetten zijn overgenomen door de Amerikanen dankzij de bestaande relaties met de

Nederlanders. William H. Riker beschrijft in zijn artikel ‘Dutch and American Federalism’

(1957) dat tijdens de debatten in aanloop naar de Amerikaanse Grondwet van 1787 vaker 21 Lawrence S. Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 36, 39, 44-6. 22 James C. Riley, ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 49-52, 55, 61-3. 23 George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 188-90, 203, 219.

Page 11: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

11

werd verwezen naar de staatsinrichting van de Republiek dan naar enig andere staat. In zijn

analyse van de meest uitgebreide verwijzingen laat hij zien dat zowel voor- als tegenstanders

van een federale republiek hun kennis over de Republiek gebruikten om de ander te

overtuigen. Echter, de kennis over de Republiek liet te wensen over. De deelnemers van de

Philadelphia Conventie (25 mei – 17 september 1787) baseerden zich vanwege de taalbarrière

voornamelijk op Franse en Engelse secundaire literatuur over de Republiek en hadden over

het algemeen geen idee van hoe het staatsbestel in de Republiek in praktijk precies werkte. De

historische onjuistheid van de aangedragen argumenten in de debatten vormt voor Riker de

conclusie dat ‘Dutch federalism [was] twice and distantly removed from American’.24

Schulte Nordholt is het in zijn artikel ‘The Example of the Dutch Republic for

American Federalism’ (1980) eens met Riker dat de kennis over de Republiek gebrekkig was,

maar vindt dat nog geen reden dat de Republiek niet als voorbeeld kon gelden. Volgens hem

moet rekening worden gehouden met het feit dat in de achttiende eeuw men er vanuit ging dat

het menselijk gedrag in de geschiedenis zich aan bepaalde patronen hield, en dat dat daardoor

geleerd kon worden van historische gebeurtenissen.25 De Founding Fathers hadden vanuit dit

historisch perspectief vooral oog voor de gebreken van het staatsbestel van de Republiek, die

een verklaring vormden voor de wanorde onder stadhouder Willem V. In zijn analyse kijkt hij

voornamelijk naar de verwijzingen van James Madison (1751-1836) en komt hij tot de

conclusie dat de Republiek slechts een spiegel was voor Amerika.26

Stephan R.E. Klein laat in zijn artikel ‘Republikanisme en Patriottisme’ (1993) zien

dat gedurende de Patriottenrevolutie moderne ideeën over een staatsinrichting opkwamen,

zoals in de Verhandeling over eene wel ingerigte volksregeering (1784) van Rutger Jan

Schimmelpenninck. Dit door Cicero en Rousseau geïnspireerde werk beschouwde de

volksvertegenwoordiging als het belangrijkste politieke orgaan, die in de eerste plaats het volk

moest dienen. Volgens Klein was ‘politieke representatie’ een gedeeld begrip in de jaren

tachtig in de Republiek en Amerika. Hoewel hij niet beschrijft hoe dit gedachtegoed zijn

uitwerking had in de vorming van de Verenigde Staten en de Bataafse Republiek, geeft het in

vergelijking met bovenstaande bronnen een andere visie tegenover een mogelijk verband

tussen beide republieken.27

24 William H. Riker, ‘Dutch and American Federalism’, Journal of the History of Ideas 18 (1957) 495, 513-8. 25 Jan Willem Schulte Nordholt, ‘The Example of the Dutch Republic for American Federalism’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat, Federalism : History and Current Significance of a Form of Government (Den Haag 1980) 65-7. 26 Idem, 75-7. 27 Stephan R.E. Klein, ‘Republikanisme en patriottisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 106 (1993) 185-8, 200-7.

Page 12: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

12

Roger D. Congleton trok in zijn artikel ‘America’s neglected debt to the Dutch, an

institutional perspective’ (2008) op basis van de overeenkomsten in de onafhankelijkheids-

documenten en de federale staatsinrichting van de vroegmoderne Republiek en Amerika de

conclusie dat er een grote verbondenheid was tussen de twee landen. De aanklachten tegen de

onderdrukker waren van vergelijkbare aard, en de wetten over de staatsinrichting kwamen ook

overeen.28 Daarnaast beschouwt hij de stadhouder als een equivalent van de latere

(Amerikaanse) president. De eerste Amerikaanse grondwet ziet hij als het fundament voor een

nieuwe staatsvorm, dat duidelijk verschilt van de Republiek.29 Hij schetst zodoende vanuit

een ‘institutioneel perspectief’ de belangrijkste overeenkomsten, maar gaat niet in op hoe de

overname van ideeën in zijn werk ging.

Tot op heden hielden historici zich voornamelijk bezig met afgebakende thema’s zoals de

relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, de handelsrelaties of de overname van

republikeinse ideeën. Het doel van dit onderzoek is om deze kennis te integreren in één werk,

waarin oog is voor veranderingen in de internationale betrekkingen tussen de twee landen

vanaf het begin van de Amerikaanse Revolutie tot de totstandkoming van de eerste

Nederlandse Grondwet in de Bataafse Revolutie op diplomatiek, economisch en politiek

gebied. Op diplomatiek gebied zal enerzijds gekeken worden hoe de vriendschap tot stand

kwam tijdens de diverse kwesties die voorafgaand aan de beëindiging van de Onafhankelijk-

heidsoorlog speelden en anderzijds naar de diplomatie van de ambassadeurs sinds de

erkenning. Behalve het artikel van Palmer is er eigenlijk nog niets over de naoorlogse

diplomatie geschreven, maar op basis van brieven, dagboeken en officiële verslaggeving kan

hier meer inzicht in worden geboden. Op economisch gebied zal aan de hand van het

uitgebreide werk van Van Winter en het proefschrift van Welling, die een langere periode

beschrijven, de opbouw van de handel beschreven en verklaard worden en gekeken worden

hoe de handel zich uitbreidde nadat in 1782 een handelsverdrag was gesloten. Tenslotte zal op

politiek gebied gekeken worden hoe in de debatten voorafgaand aan de Amerikaanse

Constitutie een beroep werd gedaan op het politieke gedachtegoed van de stadhouderlijke

Republiek. Daarnaast zal ook aandacht uitgaan naar de invloed van de Amerikaanse

Grondwet op de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling in 1798.

28 De vergelijking betreft hier de staatsinrichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Geconfedereerde Staten van Amerika (1781-89). 29Roger D. Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, Constitutional Political Economy 19 (2008) 38-40, 56-7.

Page 13: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

13

3. De revoluties in Noord-Amerika en de Republiek

Alvorens over te gaan op de diplomatieke relaties tussen Noord-Amerika en de Republiek is

het goed om het verloop van de revoluties kort te schetsen. Deze revoluties worden als

onderdeel gezien van een reeks van ‘Atlantische revoluties’, waarin volken probeerden om

onafhankelijk te worden en het idee van ‘volkssoevereiniteit’ zijn intrede deed. In de Noord-

Amerikaanse koloniën was van beiden sprake, aangezien deze tijdens de Amerikaanse

Onafhankelijkheidsoorlog (1775-83) zich niet alleen los van Engeland wilden maken, maar

bovenal een meer democratisch regeringssysteem wilden invoeren.30 De Patriottenrevolutie

(1780-87) in de Republiek, waarin de Patriotten zich tegenover de Orangisten opstelden voor

meer democratie en inperking van de macht van de stadhouder, liep uit op een fiasco. Pas

tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806), die dankzij de Franse invasie in gang was gezet,

wisten de Patriotten de macht te grijpen, en kwam een gekozen volksvertegenwoordiging aan

de macht.31

De directe aanleiding voor de Amerikaanse Revolutie was de zogenoemde Boston Tea

Party in 1773, waarbij uit protest tegen het monopolie voor de verkoop van thee aan de Britse

East Indian Company 340 kisten thee in het water waren gegooid. Eerder waren al belastingen

door koning George III (1738-1820) ingevoerd om de Zevenjarige Oorlog (1756-63) van

Engeland tegen Frankrijk en de kosten van de koloniën te kunnen financieren. De oorlog brak

uit op 19 april 1775 toen de Britten in Lexington en Concord illegale wapens in bezit wilden

nemen. In januari 1776 publiceerde Thomas Paine, een immigrant uit Engeland, het pamflet

Common Sense waarin hij stelde dat een volk zichzelf moet kunnen regeren. Enkele maanden

later toen de Onafhankelijkheidsverklaring door de dertien staten werd getekend op 4 juli

kende dit pamflet al een oplage van 100.000 exemplaren. Hoewel de oorlog aanvankelijk

slecht begon voor de Amerikanen, zorgde de overwinning in de Slag bij Saratoga voor een

ommekeer. Frankrijk erkende de Verenigde Staten (de staten hadden zich verenigd onder de

Artikelen van Confederatie) en nam deel aan de oorlog in 1778. Met hulp van de Franse vloot

wist legeraanvoerder George Washington (1732-99) het Engelse leger onder leiding van Lord

Cornwallis (1738-1805) in oktober 1781 tot overgave te dwingen in de Slag bij Yorktown. In

september 1783 ondertekende Engeland het vredesverdrag en erkende de Verenigde Staten.

30 Robert Tignor, Jeremy Adelman, Stephen Aron e.a., Worlds Together, Worlds Apart : A History of the World from the Beginnings of Humankind to the Present (New York en Londen 2008) 640-5. 31 Jonathan I. Israel, The Dutch Republic : Its Rise, Greatness, and Fall : 1477-1806 (Oxford en New York 1998), 1098-99, 1119-23.

Page 14: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

14

Volgens historicus David Reynolds was de interventie van Frankrijk cruciaal: zonder Franse

hulp had de oorlog waarschijnlijk nog lang geduurd. De vorming van de republiek nam veel

tijd in beslag en compromissen waren nodig voor het opstellen van de eerste grondwet in

1787, waarin de macht van de nationale regering gelegitimeerd was. Op 30 april 1789 werd

Washington als eerste Amerikaanse president beëdigd.32

De Patriottenrevolutie in de Republiek vond haar oorsprong in een economisch zware

tijd. De Republiek was in oorlog geraakt met Engeland en verschillende belangen tussen de

handelselite en de stadhouder vormden de voedingsbodem voor de revolutie. Met onder

andere het pamflet Aan het Volk van Nederland van Van der Capellen (1781) en diverse

petities en demonstraties werd het idee voor een ‘representatieve volksvertegenwoordiging’

en persvrijheid verspreid en ontstonden diverse gewapende bewegingen (exercitie-

genootschappen). Gedurende de revolutie werden een reeks aan steden ingenomen door de

Patriotten. In 1787 maakte Willem V, gesteund door 26.000 Pruisische soldaten en Brits geld,

een einde aan de revolutie en herstelde de macht van de Orangisten in de ingenomen steden.33

De Franse Revolutie bracht nieuwe kansen voor de (voormalige) Patriotten toen in 1795 de

Fransen de Republiek binnenvielen en stadhouder Willem V moest vluchten naar Londen. In

de ‘nieuwe’ Bataafse Republiek namen de Patriotten de macht over en werd voor het eerst een

volksvertegenwoordiging benoemd in plaats van de Staten-Generaal, de Nationale

Vergadering. Een staatsgreep volgde in januari 1798 door de aanhangers van een

eenheidsstaat, en uiteindelijk was in april de eerste grondwet een feit.34

32 David Reynolds, America, Empire of Liberty (Londen, New York en Toronto 2009) 56-75; Tignor, Adelman, Aron e.a., Worlds Together, Worlds Apart, 641. 33 De koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II (1744-97; regeerde van 1786-97) was de broer van Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), de vrouw van stadhouder Willem V, en zodoende kon Willem V op zijn hulp rekenen. Koning George III was een oom van Willem V en had er baat bij dat de stadhouder zijn positie weer kon innemen en de Patriotten verdreven werden (de Orangisten waren Britsgezind). 34 Israel, The Dutch Republic, 1098-1101, 1119-24; Wayne Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and Society 14 (1985) 209-12, 217-8.

Page 15: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

15

4. Relaties ten tijde van de Amerikaanse Revolutie, 1775-1783

De Amerikaanse Revolutie bracht de Republiek in nauwer contact met Noord-Amerika.

Ondanks dat er onzekerheid heerste over hoe er om gegaan moest worden met een land dat

zich los wilde maken van Engeland kwamen belangrijke relaties tot stand. De inzet van

Patriotsgezinde individuen in een wereld waarin de Republiek zich voorzichtig bewoog tussen

de grootmachten Frankrijk en Engeland was bepalend. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de

totstandkoming van de internationale betrekkingen en de belangen en bijdragen van de

verschillende hoofdrolspelers die van invloed waren op het verloop van de diverse onder-

handelingen en conflicten. Achtereenvolgens zal aandacht besteed worden aan het verzoek

van Engeland voor deelname van de Schotse Brigade aan de oorlog, het geheime handels-

verdrag van Jean de Neufville en William Lee, de rol van John Adams in het verkrijgen van

leningen uit Amsterdam aan het Amerikaanse Congres en de erkenning van de Verenigde

Staten, en tenslotte aan de handelsbetrekkingen.

4.1 De Schotse brigade

Enkele maanden nadat de oorlog van Engeland met de Amerikaanse koloniën uitgebroken

was, deed koning George III via de Engelse afgezant in Den Haag, Sir Joseph Yorke (1724-

92), op 6 oktober 1775 een verzoek aan stadhouder Willem V of hij de Schotse brigade mocht

lenen gedurende de opstand. Sinds het einde van de zestiende eeuw waren Schotse

regimenten, die feitelijk onderdeel waren van het Britse leger, in de Republiek gelegerd ter

ondersteuning van het nationale leger. Op basis van een verdrag uit 1678 kon Engeland een

beroep doen op de Schotse brigade in het geval van oorlog. Tijdens de Zevenjarige Oorlog,

die uitbrak in 1756, had Engeland eveneens een beroep gedaan op de brigade, maar was dit

geweigerd aangezien de oorlog buiten Europa gevochten werd.35 Ook deze keer bleef de

Republiek neutraal door de Schotse brigade niet uit te lenen en bewees het de Amerikaanse

koloniën een dienst. Hoe kwam het besluit dit maal eigenlijk tot stand?

Willem V informeerde in november 1775 de Staten-Generaal over het verzoek van

Yorke. Hoewel de stadhouder en de griffier Hendrik Fagel (1706-90) Britsgezind waren en

het uitlenen van de brigade geen probleem vonden, was raadspensionaris Pieter van Bleiswijk

(1724-90) minder enthousiast en de hertog van Brunswijk (1718-88), raadgever van Willem

V, zelfs fel tegen. De hertog van Brunswijk vond dat het nationale leger ernstig verzwakt zou

35 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 28-9.

Page 16: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

16

worden op het moment dat de brigade uitgeleend zou worden.36 Op provinciaal niveau kreeg

de stadhouder echter al snel steun van Gelderland, Friesland, Overijssel en Groningen. Zeer

opmerkelijk was het feit dat de edelman Van der Capellen zich op 16 december 1775 in de

Statenvergadering van Overijssel nadrukkelijk uitsprak tegen het uitzenden van de brigade.37

In zijn advies aan de Statenvergadering (zie afb. 1) schreef hij het volgende:

‘De grootheid van England, tot welkers opbouw wy zonder eenig Nationaal voordeel, zonder eenige

wedervergelding, onzen welvaart zo onverantwoordelyk verspild hebben, en waar door de zogenaamde

Balans van Europa, die stroomen bloeds heeft gekost, zo geheel is verbrooken, dat men dit Ryk thans

eene Monarchie ter Zee ziet oeffenen, die gedugter is dan er ooit eene was; die grootheid ziet het Huis

van Bourbon, en alle die de vryheid van Europa en van den Koophandel wenschen met geene

onverschilligheid aan; het zal meer dan waarschynlyck, zijnen Slag ter bekwaamer tyd waarneemen, om

des gewiller te treffen.’38

Van der Capellen zag de toenemende macht van Engeland als een gevaar voor het

machtsevenwicht in Europa en voor de vrije handelsvaart, waarbij Nederlandse schepen

dikwijls werden geschonden. Het was in het belang van de Republiek om neutraal te blijven,

zodat de handel weer kon bloeien na de zware tijden. Bovendien vond hij dat de Amerikanen

een rechtvaardige opstand voerden, die overeenkwam met de Nederlandse Opstand.39 Zijn

toespraak vond geen gehoor bij de andere leden van de Staten van Overijssel en werd zelfs

niet opgenomen in de notulen van de vergadering.40 Van der Capellen verspreidde vervolgens

pamfletten over de Republiek om alsnog invloed te kunnen uitoefenen op het uiteindelijke

besluit van de Staten-Generaal.41 Het tij keerde voor Van der Capellen toen bleek dat Holland

op 16 februari 1776 tot een resolutie kwam waarin werd gesteld dat Engeland de Schotse

brigade niet buiten de Britse gebieden in Europa mocht inzetten, dat voor een vervangend

leger van dezelfde omvang gezorgd moest worden en dat vergoeding moest worden betaald

36 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 20. 37 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30-2. 38 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. 39 Ibidem. 40 Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen. Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummer: 203. Correspondentie tussen Van der Capellen en de Staten van Overijssel over het feit dat eerstgenoemde niet in de notulen van 16 december 1775 was opgenomen. Uiteindelijk wordt zijn verzoek in maart 1776 aanvaard en wordt naast het besluit melding gemaakt van de kritiek van Van der Capellen. 41 Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution, 142.

Page 17: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

17

voor het transport van de troepen.42 Deze voorwaarden werden overgenomen door de Staten-

Generaal op 5 april 1776.43

De Staten van Holland hadden zodoende een

doorslaggevende rol gespeeld in het besluit van de

Staten-Generaal. De invloed van Van der Capellen op

het besluit is moeilijk te bepalen, aangezien er geen

duidelijk verband is tussen zijn standpunten in zijn

pamflet en de resolutie van de Staten van Holland.

Mogelijk speelden de handelsbelangen zoals Van der

Capellen die beschreef een rol voor Holland. Het gevolg

was in ieder geval dat de relatie met Engeland er niet

beter op werd. De Republiek gaf in een later stadium

nog wel toestemming tot de transport van Duitse

huursoldaten, die in de Amerikaanse Onafhankelijk-

heidsoorlog zouden dienen. Toen Engeland echter

Duitse troepen (afkomstig uit Waldeck) uit het leger van

de Staten-Generaal wilde rekruteren weigerde de

Republiek mee te werken. De neutraliteit bleef zodoende

gehandhaafd. 44 Van der Capellen kwam dankzij zijn

inspanningen in contact met diverse leden van het

Amerikaanse Congres en bleef hen steunen gedurende

de Revolutie.45

Afbeelding 1. Voorpagina pamflet van

Van der Capellen aan de Statenver-

gadering van Overijssel over het

uitzenden van de Schotse Brigade.46

4.2 Het geheime handelsverdrag

Nadat de Republiek Engeland had dwarsgelegen in de kwestie over de Schotse Brigade,

liepen in de winter van 1780 de spanningen dusdanig op dat een oorlog uitbrak tussen beide

landen. De directe aanleiding was de onderschepping van Henry Laurens op 3 september

42 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30; Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 405. Conceptresolutie van de Staten van Holland van 16 februari 1776 betreffende de rechtspositie van het formele commandorecht over de Schotse brigade. 43 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 30; Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 404. Uittreksel uit geheime resoluties van de Staten-Generaal van 5 april 1776 betreffende een rapport van prins Willem V over onderhandelingen over de rechtspositie van en het formele commandorecht over de Schotse brigade. 44 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 31-2. 45 Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution, 147. 46 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 6. Deze kopie van het pamflet van Van der Capellen was dus in het bezit van Dumas.

Page 18: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

18

1780, toen hij op weg was naar de Republiek om daar een lening af te sluiten voor het

Amerikaanse Congres. Hij werd gevangen genomen aangezien hij een concepthandelsverdrag

bij zich had.47 Het geheime handelsverdrag was na toestemming van Engelbert van Berckel

(1726-96), opgesteld door De Neufville en de Amerikaanse afgevaardigde William Lee te

Aken in 1778.48 Als handelaar hoopte De Neufville met dit verdrag – dat officieel pas van

kracht zou mogen gaan nadat Engeland de Amerikaanse onafhankelijkheid erkend zou hebben

– zich te verzekeren van het ‘leeuwendeel van de Amerikaanse handel met Europa’.49 Het

verdrag van het tweetal vertoont veel overeenkomsten met het Frans-Amerikaanse

handelsverdrag van 6 februari 1778 en bevat afspraken over de vrijheid van navigatie en

commercie, samenwerking, een lijst van verboden handelsgoederen en codes in het geval een

oorlog tussen de twee landen zou uitbreken.50 Eerder had Dumas, die sinds mei 1776 als

geheim correspondent van Amerika in Den Haag opereerde, eenzelfde initiatief voorgesteld

aan La Vauguyon, maar dit werd afgewezen door Vergennes en Willem V, die een dergelijk

verdrag als gevaar beschouwden voor de neutraliteit. Toen Dumas echter op de hoogte was

gebracht van het opgestelde verdrag van de Neufville en Lee ontwierp hij vermoedelijk aan de

hand daarvan een schets en stuurde deze aan het Congres. Het moge duidelijk zijn dat zowel

De Neufville als Dumas met de eer van het opstellen van het verdrag hoopten te strijken.51

De angst van Vergennes en Willem V werd bevestigd toen Yorke op 10 november

1780 een memorie stuurde aan de Staten-Generaal en in de Nederlandse kranten liet

publiceren, waarin een formele afkeuring van het handelen van de Amsterdamse magistraten

werd geëist en het straffen van Van Berckel, en dat anders maatregelen zouden worden

genomen ‘die een koning waardig zouden zijn’.52 Willem V had al eerder toegegeven dat een

oorlogsverklaring door de Britten rechtmatig zou zijn naar aanleiding van het geheime

handelsverdrag, maar zover was het nog niet.53 Als tijdig maatregelen genomen zouden

worden konden ernstige gevolgen vermeden worden. Hoewel op 23 november 1780 de Staten

47 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 151. 48 Te Brake, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, 207-8. 49 Van Winter, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’, 72. 50 Idem, 70; Bemis, A Diplomatic History of the United States, 42; Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventaris-nummer: 80. Concepthandelsverdrag van William Lee en Jean de Neufville. 51 Idem, 72-5. Het Congres beschikte over beide concepthandelsverdragen, maar Laurens kreeg alleen de eerste versie van De Neufville en Lee mee. Vermoedelijk werd de kans niet groot geacht dat het sluiten van een handelsverdrag werkelijk mogelijk was, waardoor het concept van Dumas niet naar hem is toegestuurd voordat hij vertrok naar de Republiek. 52 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 156; Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 79-80. Yorke dreigde zelfs met het tijdelijk sluiten van de Amsterdamse haven als genoegdoening. In de overzeese handel was de Republiek natuurlijk een belangrijke concurrent. 53 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 152.

Page 19: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

19

van Holland hun afkeuring uitspreken tegenover het handelen van de Amsterdamse

magistraten dragen zij de zaak over aan het Provinciaal Gerechtshof van Holland.54 Dumas

spreekt in een brief aan de president van het Amerikaanse Congres, Samuel Huntington

(1731-96), zijn zorgen uit over het uitstellen van de zaak en het bijkomstige feit dat de Staten-

Generaal op 20 november had ingestemd met een toetreding tot het verbond van gewapende

neutraliteit, waar op dat moment Rusland, Zweden en Denemarken deel van uitmaakten.55

Een dergelijke alliantie zou de Republiek een sterkere positie in Europa bezorgen en dit was

precies wat Engeland niet wilde.

Een tweede memorie van Yorke volgde op 12 december, waarin wederom werd

benadrukt dat Van Berckel gestraft moest worden. Enkele dagen later kwam Engeland op de

hoogte van de onderhandelingen van de Republiek met Rusland over de toetreding. Verwoede

pogingen van Engeland volgden volgens Dumas om toetreding te voorkomen zoals bezoeken

aan het hof van Catharina en een boycot van Nederlandse handelsschepen in Britse havens.56

Voor Engeland was de maat vol: Yorke werd teruggeroepen naar Londen en op 21 december

verklaarde George III de oorlog aan de Republiek. In zijn oorlogsverklaring verwees de

koning onder andere naar ‘het feit dat er geen militaire assistentie was verleend, wapens via

St. Eustatius naar Amerika gesmokkeld waren en een handelsverdrag met het Congres was

opgesteld’, maar niet naar de aankomende toetreding tot het verbond.57 Toch lijkt dit de

primaire reden voor de oorlog aangezien Engeland volgens Dumas zelfs dreigde met een

oorlog tegen Rusland indien de Republiek zou toetreden, terwijl het handelsverdrag nog niet

eens ondertekend was.58 Toetreding tot het verbond leek echter een feit nadat op 4 januari

1781 het verdrag officieel ondertekend was door beide partijen in St. Petersburg en Dumas

Huntington vol lof kon melden:

54 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 481. Extract uit de Resoluties van de Staten van Holland van 23 november 1780 over het mogelijk vervolgen van Amsterdam. 55 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 16-19 december 1780. 56 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 25-28 december 1780. Hier schrijft hij over de Britten: ‘ they had in their rashness resolved an Imbargo to be laid on all Dutch vessels in the English ports, and letters of mature to be distributed against the Dutch, instantly.’ Brief van Dumas aan president van het Congres van 23 januari 1781. Over de Engelse pogingen om Catharina op andere gedachten te brengen schrijft hij: ‘During the whole management of this Treaty, the English had left no artifice untried, in order to get the rep. [Republic] excluded from this Alliance; and even to the last moment they strived most desperately against her admission. But the Empress [Catharina] and her Ministry, unshaken, rejected their memorials with firmness, and evenwith indignation.’ 57 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 166. 58 Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26. Inventarisnummer: 1. Brief van Dumas aan president van het Congres van 23 januari 1781.

Page 20: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

20

‘With all my heart I congratulate the United States upon this happy Event: an Event, which must

accelerate the humiliation of their proud Enemy, and assert, with the acknowledged liberty of America,

that of the seas through the world; because the latter can’t be obtained without the former.’59

Net als Van der Capellen voelde Dumas zich nauw betrokken bij de Amerikaanse

opstandelingen en sprak hij nadrukkelijk de wens uit dat dit verbond een nieuwe fase kon

inleiden waarin sprake zou zijn van een onafhankelijk Amerika en van een vrije zeevaart.

Kennelijk verwachtte hij naast de afspraak dat Rusland de neutraliteit op zee zou beschermen

dat het verbond een blok kon gaan vormen tegenover Engeland.60 Het liep echter allemaal

anders toen Catharina op de hoogte kwam van het feit dat de Republiek al in oorlog was met

Engeland voordat de toetreding voltooid was en het verdrag ongeldig werd verklaard.61

Blijkbaar zag de tsarina een oorlog met Engeland niet zitten en wilde zij enkel een

bemiddelende positie innemen in de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog.62

De relatie van Amsterdam met de Amerikaanse koloniën was de Republiek duur

komen te staan, hoewel diverse andere aanleidingen aan te wijzen zijn. De trage behandeling

van de zaak door de Staten van Holland en vervolgens door het Gerechtshof van Holland wijst

er wel op dat de dreigementen van Yorke niet als urgent werden beschouwd en sprake was

van anti-Engelse sentimenten in de Nederlandse samenleving. De Britsgezinde Willem V, die

wel begrip had voor Yorke, had wat dat betreft lang niet het gehele volk achter zich.

4.3 De erkenning van Amerika en de diplomatie van Adams en La Vauguyon

De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog bracht het Congres in de financiële problemen

aangezien het volgens de Artikelen van Confederatie niet het recht had om belasting te heffen

in de diverse staten. Vlak voordat Laurens gevangen genomen werd arriveerde John Adams in

augustus 1780 in de Republiek om te kijken of er animo was onder de Nederlandse bankiers

voor een lening aan het Amerikaanse Congres. Dit initiatief lag gevoelig bij zowel Vergennes

59 Ibidem. 60 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 629. Memorie van Catharina, tsarina van Rusland, over de toetreding van de Republiek tot het Verbond (januari 1781) met een beschrijving van de verschillende artikelen. 61 Opmerkelijk is het feit dat Dumas in zijn brief aan Huntington op 23 januari 1781 schrijft dat in een brief van de minister plenipotentiaris in St. Petersburg aan Fagel het volgende staat: ‘Sir Harris, the English Min. [minister plenipotentiaris] at Petersb., having given the Empress to understand, why her receiving the Rep. into the Alliance could possibly bring on a war between her and his King, she answered, this reason should not hinder her from doing what was proper to be done.’ Blijkbaar was Catharina van gedachten veranderd toen zij na onderhandelingen met Harris besloot om de Republiek uit te sluiten van het Verbond. 62 Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 633. Extract uit de resoluties van de Staten-Generaal van 23 maart 1781 over de goedkeuring van het voorstel van Rusland om een bemiddelende positie in te nemen tussen de Republiek en Engeland.

Page 21: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

21

als zijn collega uit het Congres, Benjamin Franklin (1706-90). Vergennes verleende pas vijf

maanden na het verzoek van Adams een paspoort om vanuit Parijs naar de Republiek te

reizen. Blijkbaar vond hij het niks dat Amerika haar eigen buitenlandse politiek voerde, en

had hij La Vauguyon er al eerder op uitgestuurd om een lening in de Republiek los te weken

voor het Congres. Franklin vond geld lenen vanuit Europa sowieso niets, aangezien Amerika

daarmee haar zwakte zou tonen. De recente tegenslagen in de Onafhankelijkheidsoorlog

deden Adams daar duidelijk anders over denken. Bovendien zouden leningen in de Republiek

Amerika minder afhankelijk maken van Frankrijk.63 Het losweken van een lening was echter

niet mogelijk zonder de erkenning van Amerika door de Staten-Generaal. Uiteindelijk was

Adams niet de enige die de erkenning voor elkaar probeerde te krijgen, maar had zijn Franse

collega La Vauguyon eenzelfde opdracht gekregen van Vergennes. Voor het begrijpen van de

rol van Frankrijk in de relaties tussen de Republiek en Amerika is het nodig om te kijken hoe

de erkenning uiteindelijk een feit werd. Was dit de verdienste van Adams of van La

Vauguyon?

Adams voerde in tegenstelling tot zijn Franse collega een zogenoemde

‘militiediplomatie’, wat inhield dat hij nog niet de erkenning genoot van de Staten-Generaal

als officiële afgezant, maar wel aan de slag ging om medestanders te vinden in de

Republiek.64 Hij zette de toon met zijn memorie gericht aan de Staten-Generaal, die hij op 19

april 1781 vervaardigde, waarin hij het volgende schreef:

‘Indien derhalven een overeenkomst van Godsdienst, Regeeringsform, Afkomst en Zeeden, gevoegd bij

veelerleye en steeds bestendige wederkeerige belangen van Koophandel, een vaste grondslag, en eene

sterke aanprikkeling zijn kan tot het aangaan van Polityke Verbintenissen; zoo vleit zig de

Ondergeteekenende, dat de voorgeslaagenen Vereëniging zo blykbaar op de natuur der zaaken zelve

gegrond is, dat men in de Jaarboeken deezer waereld geene twee Natiën zal kunnen vinden, zo zigtbaar

door de Voorzienigheid geschikt, om elkanderen de hand van vriendschap toe te reiken.’

‘Dus moet yder Hollander, die in dat stuk [de Nederlandse Opstand] bedreeven is, de rechtvaardigheid

en noodzaakelykheid der Amerikaanse Revolutie toestemmen, zo hy geen veroordeling wil uitspreken

over de roemruchtige bedryven zyner eigene onsterffelyke Voorvaderen.’65

63 John Ferling, ‘John Adams, Diplomat’, The William and Mary Quarterly 51:2 (1994) 242-5. 64 In februari 1781 kreeg Adams naast zijn taak om een lening te verkrijgen de opdracht van het Congres om een Verdrag van Vriendschap en Commercie te sluiten. 65 John Adams, ‘Memorie aan Hunne Hoog-Mogenden, de Staaten-Generaal der Verëenigde Nederlanden’ http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KONB04:19507/&p=1&i=12&st=john%20adams&sc=(cql.serverChoice%20all%20john%20%20AND%20adams)/ (23-2-2011). Het betreft hier een vertaling van het origineel in het Engels van Adams.

Page 22: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

22

Hoewel La Vauguyon hem diezelfde dag aanraadde om advies uit Parijs af te wachten,

probeerde Adams zijn memorie toch te presenteren aan raadspensionaris Van Bleiswijk,

voorzitter van de Staten-Generaal Linden de Hemmen en de secretaris van Willem V Baron

de Ray. Aangezien zij de memorie niet in ontvangst wensten te nemen, verspreidde Adams

met hulp van zijn Patriottische vrienden duizenden kopieën in het Nederlands, Frans en

Engels over de Republiek.66 De vooruitzichten voor een samenwerking waren op dat moment

nog zeer ongunstig. Willem V wilde enerzijds het conflict met Engeland niet verergeren,

waarmee het reeds in oorlog was, en anderzijds wilde hij ook de Fransen te vriend houden. De

invloed van de memorie kan daarom ook niet zomaar als een succes worden gezien. Volgens

Hutson werd de relatie met Rusland op het spel gezet, aangezien Engeland kon wijzen op het

feit dat de Republiek nadrukkelijk toenadering zocht tot Amerika.67 Hoewel in wezen

Amerika toenadering zocht kon Rusland toch de bemiddelende positie opzeggen. Schulte

Nordholt wijst verder op de verdeeldheid onder de bevolking in de Republiek, die de plannen

van Adams onmogelijk leken te maken. Behalve de tweedeling tussen Orangisten en

Patriotten zagen sommigen een reconciliatie met Engeland voor ogen, anderen een toetreding

tot een verbond met Frankrijk, Spanje en Amerika en een laatste groep dacht zelfs aan

toenadering tot Rusland, Zweden en Denemarken. Een lening verkrijgen leek buitengewoon

moeilijk, omdat de rijke bankiers in Amsterdam leningen hadden uitstaan in Engeland, en een

lening aan het Amerikaanse Congres in tijden van oorlog buitengewoon risicovol zou zijn. De

Republiek bevond zich zodoende in een uiterst kwetsbare situatie en moest niet overhaast

handelen.68

De overwinning bij Yorktown (zie hoofdstuk 3) bood uiteindelijk nieuwe kansen,

aangezien de oorlog in het voordeel van Amerika leek uit te vallen. Door middel van een

petitiecampagne, ingezet door Adams in de winter van 1781, waarin gemeentelijke overheden

gevraagd werd de afgevaardigden van de Provinciale Staten over te halen om Amerika te

erkennen, vond weerklank. Volgens Te Brake was deze campagne alleen nog niet genoeg: het

pamflet Aan het Volk van Van der Capellen was minstens zo belangrijk in het vinden van

medestanders.69 Hij riep daarin niet alleen op tot revolutie maar ook tot een alliantie met

Frankrijk en Amerika, wat tot een ‘herleving van de koophandel’ kon leiden.70 Daarnaast was

Adams alle residenties van de regenten van de achttien steden van Holland, de meest 66 Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, 203-4. 67 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 94-6. 68 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 160-1. 69 Te Brake, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, 204. 70 W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink (eds.), Aan het Volk van Nederland : Het Democratisch Manifest (1781) (Amsterdam 1966) 117-8, 131.

Page 23: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

23

invloedrijke provincie, afgereisd om hen over te halen.71 Friesland maakte op 26 februari

1782 openbaar dat het voor erkenning stemde, al had dit nog geen diplomatieke betekenis.

Adams was echter nog niet overtuigd dat de andere provincies spoedig zouden volgen en

eiste, met de afkeuring van La Vauguyon, uitsluitsel van Willem V over zijn voorstel in het

Memorial. Dit viel niet in goede aarde bij de stadhouder en even leken de vooruitzichten

minder goed.72

Ondertussen volgde Frankrijk de politieke ontwikkelingen na de Slag bij Yorktown op

de voet. Voor Engeland was een tweefrontenstrijd – in Amerika en op zee met de Republiek –

niet langer vol te houden, en daarom werd Paul Wentworth naar Den Haag gestuurd om in

februari 1782 te onderhandelen met Joan Cornelis van der Hoop, die was aangewezen om

namens Willem V, Van Bleiswijk en de burgemeester van Amsterdam Joachim Rendorp de

Afbeelding 3. De benoeming van Adams als

minister plenipotentiaris in Den Haag.

Gravure van Reinier Vinkeles, 1782.73

gesprekken te voeren. Onmiddellijk kwam La Vaugu-

yon in actie om een reconciliatie te voorkomen.74 De

Franse buitenlandse politiek ging uit van de balance

of power in Europa en wat was er gunstiger dat

Engeland, de grote rivaal, in oorlog zou blijven met

de Republiek.75 De beste ‘provocatie’ zou natuurlijk

de erkenning van Amerika zijn door de Republiek en

dit was precies wat La Vauguyon voor ogen had toen

hij zich mengde in de diplomatieke onderhandelingen.

Nog voordat Wentworth in Den Haag arriveerde had

Frankrijk troepen naar Kaap de Goede Hoop en

Ceylon gestuurd om de VOC te ondersteunen. Van

der Hoop kon vervolgens niet anders berichten aan

Wentworth dat zij ‘at the Mercy of France’ waren. De

erkenning van Amerika kwam vervolgens in een

stroomversnelling. La Vauguyon reisde net als Adams de verschillende steden af en had als

officiële diplomaat de juiste contacten om zijn zin door te drijven. Bepalend was de

71 McCullough, John Adams, 238. 72 Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American Independence, 206 73 Idem, 235. 74 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 105. 75 Bemis, A Diplomatic History of the United States, 15; Orville T. Murphy, ‘Charles Gravier de Vergennes: Profile of an Old Regime Diplomat’, Political Science Quarterly 83:3 (1968) 402-3. Na het verlies van de Franse koloniën in de Zevenjarige Oorlog aan Engeland moest Frankrijk ervoor zorgen dat de hegemonie van Engeland zoveel mogelijk aangetast zou worden. De deelname aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en het in stand houden van de Britse tweefrontenstrijd zijn illustrerend voor de Franse buitenlandse politiek.

Page 24: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

24

ommekeer van Amsterdam dat inzag dat een vrede met Engeland onmogelijk was. Op 18

maart stemde de stadsraad in met erkenning van Amerika. De andere steden in Holland waren

van het begin af aan Fransgezind en voor erkenning van Amerika, zodat de Staten van

Holland op 28 maart unaniem voor erkenning stemde. De andere provincies volgden spoedig

zodat op 19 april 1782 de Staten-Generaal Amerika officieel erkende als soevereine staat en

Adams als minister plenipotentiaris in Den Haag werd aangesteld (zie afb. 3).76

De vraag rest of de relatief snelle omslag in de houding van Amsterdam het gevolg

was van de slimme Franse diplomatie of dat de stadsraad zich liet overtuigen door Adams en

zijn Patriottische medestanders (waaronder de Amsterdamse handelaren). Frankrijk gaf

uiteraard militaire steun aan de VOC, terwijl Adams in zijn memorie en petitiecampagne zo

sterk de aandacht vestigde op de mogelijk winstgevende handelsrelatie voor de Republiek.

Het feit dat hij steeds meer steun kreeg van de Patriotten zou er op kunnen wijzen dat de

stadsraad boog voor de wensen van het volk. In ieder geval had de diplomatie van La

Vauguyon de zaak op de agenda gezet en in een versnelling gebracht. De houding van Willem

V laat bovendien zien dat rekening werd gehouden met de positie van de Republiek in

Europa, en daarom zou het volgen van de Franse wil niet meer dan logisch zijn. Een gunstige

bijkomstigheid was dat op 27 maart 1782 een nieuw kabinet in Engeland aan de macht kwam

en de minister van Buitenlandse Zaken James Fox uitgesproken voor beëindiging van beide

oorlogen was en de erkenning van Amerika.77 De provincies hoefden dus ook minder te

vrezen voor de toekomst met Engeland. Een samenloop van factoren was daarom van invloed

op de erkenning, waaronder de diplomatie van Adams en La Vauguyon, de steun voor de VS

onder de Nederlandse bevolking en veranderende verhoudingen in Engeland.

4.4 Handelsbetrekkingen

De verwijzing van Adams naar de ‘weederkerige belangen van Koophandel’ van de

Republiek en Amerika geeft aan dat de samenwerking tussen beide landen niet alleen uit

politiek oogpunt begrepen kan worden. Voordat de Amerikaanse Revolutie uitbrak was er al

sprake van een handel met potentie. Toen de oorlog eenmaal uitbrak floreerde de smokkel-

handel via het West-Indische eiland St. Eustatius. De benoeming van Adams tot minister

plenipotentiaris opende vervolgens de weg naar leningen aan het Congres. Op 8 oktober 1782

werd het Verdrag van Vriendschap en Commercie getekend in Den Haag. Particuliere

handelaren staken de oceaan over en knoopten relaties aan. Ondanks de rumoerige tijden

76 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 107-8. 77 McCullough, John Adams, 239.

Page 25: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

25

stond de handel in een fase van ontwikkeling, maar hoe moeten we eigenlijk het verloop zien?

Eveneens kan de vraag gesteld worden welke gevolgen de oorlogen hadden op de handel en

vice versa.

Afbeelding 2. De haven van St. Eustatius in de achttiende eeuw.78

De meest in het oogspringende handel tijdens de Amerikaanse Revolutie was de handel via St.

Eustatius. Aangezien de Republiek een bondgenoot was van Engeland was het buitengewoon

frappant dat wapens en buskruit aan de opstandige koloniën werden geleverd in ruil voor met

name tabak. In wezen was het zelfs verboden voor Nederlandse handelaren om zulke

goederen naar Amerika te smokkelen. Toch weerhield dat hen er niet van om van deze

winstgevende handel deel uit te maken. De normale gang van zaken wordt duidelijk in de

correspondentie van Lord Suffolk, staatssecretaris van Engeland, aan Yorke, de ambassadeur

in Den Haag. Zo schrijft hij op 12 april 1776 aan hem dat een zekere handelaar uit Rotterdam,

Isaac van Dam, 4.000 pond buskruit had verkocht aan een schipper uit Virginia, North

Carolina, en ₤2000,- had geïnvesteerd in nieuw buskruit afkomstig uit Frankrijk.79 Vreemd

was het natuurlijk niet dat Frankrijk meewerkte aan de smokkelhandel, aangezien Engeland

de grote rivaal was. Bovendien zou Frankrijk vanaf 1778 deelnemen aan de Amerikaanse

Onafhankelijkheidsoorlog.

Het spreekt voor zich dat Engeland moest optreden tegen deze handel. Op instructie

van Lord Suffolk verzond Yorke in september 1776 een memorie aan de Staten-Generaal

waarin onder andere werd voorgesteld om een limiet in te stellen voor het aantal wapens dat

op jaarbasis verscheept mocht worden naar St. Eustatius door de West-Indische Compagnie.80

78 ‘St. Eustatius, de gouden rots’ http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157332/geschiedenis/item/2477468/st-eustatius-de-gouden-rots/ (3-3-2011). 79 J. Franklin Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, The American Historical Review 8:4 (1903) 683-8. 80 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 40-2.

Page 26: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

26

De Staten-Generaal beantwoordde de memorie met een formele afkeuring, maar concrete

maatregelen werden eigenlijk niet genomen. Eenzelfde houding van de Staten-Generaal valt

waar te nemen als ophef ontstaat over het feit dat het Amerikaanse schip ‘Andrew Doria’ op

16 november 1776 een officiële saluut ontvangt van Fort Oranje op St. Eustatius, wat door

Engeland wordt opgevat als een erkenning van de Amerikaanse onafhankelijkheid. Johannes

de Graaff (1729-1813), de gouverneur van het eiland, wordt vervolgens niet gestraft voor de

saluut en de smokkelhandel.81 De Engelse vloot moest zodoende zelf ingrijpen op de

dagelijkse routes naar St. Eustatius en namen diverse schepen in volgens De Graaff.

Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam

and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 196.

Veel effect hadden de Britse ingrepen niet als gekeken wordt naar de statistieken van het

aantal gearriveerde schepen uit West-Indië in Amsterdam ten tijde van de Amerikaanse

Revolutie (zie grafiek 1). Allereerst zien we dat St. Eustatius verreweg de belangrijkste haven

in West-Indië was voor Amsterdam tot 1780. Daarnaast is het opvallend dat het aantal

gearriveerde schepen tussen 1778 en 1779 ruim verdubbelde van 36 naar 82. In 1780 bereikte

81 Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, 694-5. Naar aanleiding van de beschuldigingen van Engeland schreef De Graaff een verdedigingsrede, getiteld ‘Apologia pro vita sua’, waarin hij alle beschul-digingen ontkende. Het bestuur van de WIC was tevreden met zijn verdediging en rapporteerde hun besluit aan de Staten-Generaal om de gouverneur niet te vervolgen. De Graaff kon vervolgens aan zijn tweede termijn als gouverneur beginnen op St. Eustatius en de smokkelhandel bleef in stand.

Page 27: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

27

zelfs een recordaantal van 134 schepen de Amsterdamse haven.82 Het is bekend dat George III

de handel via St. Eustatius als één van de aanleidingen zag om een oorlog te beginnen tegen

de Republiek. Op dezelfde dag als dat hij zijn oorlogsverklaring vervaardigd geeft hij

opdracht om St. Eustatius te veroveren. De verovering door de vloot van Sir George Rodney

(1718-92) vond plaats op 3 februari 1781 en ging gepaard met de inbeslagname van

Nederlandse schepen en koopwaar. De lucratieve smokkelhandel van de Republiek met

Amerika kwam ten einde. 83

Nieuwe mogelijkheden voor de Republiek lagen in de kapitaalmarkt. Gedurende de

oorlog zat het Amerikaanse Congres sterk om geld verlegen en waren zowel Laurens als

Adams er op uitgestuurd om een lening te verkrijgen. Voordat de erkenning van Amerika een

feit was waren de kansen op een lening nihil. Van der Capellen hield zich nadrukkelijk bezig

met het verkrijgen van een lening voor het land dat hij zo bewonderde. Enerzijds probeerde

hij de ideale omstandigheden voor de mogelijke geldschieters te creëren door Franklin op het

hart te drukken dat een hogere rente dan in Engeland geboden werd noodzakelijk was.

Anderzijds adviseerde Van der Capellen Adams wie hij het beste kon benaderen en hoe hij de

onderhandelingen moest aanpakken. Zijn betrokkenheid ging zelfs zo ver dat hij uit eigen zak

f 20.000,- schonk aan het Congres.84 Ondanks zijn hulp was het wachten op de erkenning van

de Verenigde Staten en een gunstig vooruitzicht in de Amerikaanse Revolutie, zodat de

investeringsbanken bereid zouden zijn om mee te werken. Nog geen dag na de erkenning

berichtte John Hodshon, een prinsgezinde koopman uit Amsterdam, Adams dat hij bereid was

om geld te willen lenen. Dit zorgde voor veel protest onder de Patriottische bedrijven. Jacob

van Staphorst liet Adams weten dat Hodshon ‘een week of zes geleden nog boze woorden

over Amerika had gesproken’.85 Het was duidelijk dat de Patriotten zich niet het kaas van het

brood wilden laten eten door een Orangist, aangezien de renten op de leningen zeer

winstgevend konden zijn. De toewijzing van het mogen verstrekken van een lening aan

Hodshon op 1 mei 1782 werd twee dagen later onder druk van de protesten ongedaan

82 Welling, The prize of neutrality, 196-7. 83 Jameson, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, 698-700. 84 Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 208-9; Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen tot den Poll, 1741-1784 (1349-1786). Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummers: 1, 27. Brief van Van der Capellen aan Franklin (28 april 1778). Brief van Adams aan Van der Capellen (22 augustus 1780). In de brief aan Franklin schrijft hij ‘[it is a] fundamental law never to reduce the interest’, ofwel dat het Congres een hogere rente zal moeten aanbieden dan Engeland, waar Nederlandse bankiers nog leningen hadden uitstaan, In de brief van Adams wordt hij hartelijk bedankt voor het bedrag dat hij schonk en voor zijn ‘attachment to the rights of Mankind’. 85 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (eerste deel; Den Haag, 1927) 59-62.

Page 28: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

28

gemaakt.86 Uiteindelijk bereikte Adams een overeenkomst met de ‘Patriottische’

investeringsbanken W. & J. Willink, N. & J. Van Staphorst en De la Lande & Fynje over een

lening van f 3.000.000,- (later verhoogd tot f 5.000.000,-) met een rente van 4% (later 6,65%).

Het gevolg voor de Nederlands-Amerikaanse relatie was een sterke financiële band: Amerika

werd volgens Riker letterlijk afhankelijk van haar nieuwe bondgenoot.87

Afbeelding 3. De dertien koloniën van Noord-Amerika in 1775.88

Naast de smokkelhandel en de leningen aan het Congres bestond een directe particuliere

handel met Noord-Amerikaanse havens. De Amsterdamse handelaren hadden volgens Van

Winter een onbegrensd vertrouwen in deze overzeese handel en hoopten in hun thuishaven

een markt voor Amerikaanse stapelproducten te creëren.89 De Amerikaanse Revolutie zorgde

er echter voor dat tussen 1776 en 1779 de handel nagenoeg stil lag (zie grafiek 2). Dit kwam

niet alleen door het feit dat sommige van deze steden ingenomen werden, waaronder New

York (1776), Philadelphia (1777) en Charleston (1778), maar ook omdat het simpelweg te

gevaarlijk was om zich te begeven in de wateren waar de Engelse vloot aanwezig was.90

86 Hutson, John Adams and the diplomacy of the American Revolution, 113-6. 87 Riley, ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, 53-4. 88 ‘The Revolutionary War’ http://www.upa.pdx.edu/IMS/currentprojects/TAHv3/1776_Decisions.html (3-3-2011). 89 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 88-9. 90 Welling, The prize of neutrality, 220-6.

Page 29: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

29

Alleen Boston was wel bereikbaar voor kooplieden, waaronder De Neufville en John

Hodshon, aangezien de Fransen de vijandelijke vloot ten zuiden van Boston bezighield.

Diverse Nederlandse, Duitse en Engelse goederen variërend van linnen en katoenen stoffen

tot staal- en ijzerwaren werden verscheept naar Boston, maar wat men daarvoor terugkreeg

was vaak wel de vraag. Volgens De Neufville kwam het dikwijls voor dat de tabak van

onvoldoende kwaliteit was of dat transacties werden uitgesteld, zodat hij uit zijn eigen

bedrijfskapitaal geld moest voorschieten om te kunnen voldoen aan de betalingen van zijn

leveranciers. Hoewel hij bezwaar maakte voor het feit dat zijn afnemers in Noord-Amerika

niet garant konden staan, werd hier met veel protest op gereageerd. Jarenlang was de

Amerikaanse handel gefinancierd door Engeland en hoefden de kooplieden feitelijk niet

garant te staan, zodat zij met weinig geld konden handelen. In een verandering hadden zij

daarom duidelijk geen trek.91

Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam

and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 194.

Het uitbreken van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog in december 1780 minimaliseert de

overzeese handel naar Boston, aangezien de Engelsen steeds vaker schepen in beslag nemen.

De Neufville had dit probleem als woordvoerder van de Amsterdamse kooplieden al eerder

91 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 90-1, 101-2.

Page 30: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

30

aangekaart bij Willem V in oktober 1778, maar de stadhouder wilde liever het leger

versterken dan handelsschepen van konvooi voorzien.92 Dit nam niet weg dat hij zeer actief

was in de handel met Amerika. Zo opende hij als eerste koopman een vestiging in Alexandria,

Virginia, voor de tabakshandel en verzond hij in de jaren 1780-81 maar liefst zestien schepen

met kleding naar het Continentale Leger in Amerika. 93 Andere individuele gevallen die de

oversteek waagden waren bijvoorbeeld W.H. van Hasselt, die in 1781 een zijdeteelt hoopte te

starten in Charleston en Adriaan Valck uit Rotterdam, die in 1782 naar Baltimore vertrok. Erg

aantrekkelijk leek een carrière in Amerika nog niet gezien de geringe informatie die bewaard

is gebleven van deze personen.94

Pas na de wapenstilstand tussen Engeland en de Republiek op 20 januari 1783 en de

Onafhankelijkheidsoorlog in Amerikaans voordeel lijkt uit te vallen groeit de handel. Maar

liefst 42 schepen arriveren in 1783 in Amsterdam, waarvan de meeste schepen afkomstig zijn

uit Philadelphia en Baltimore. De Noord-Amerikaanse handel was zelfs verdubbeld ten

opzichte van de vooroorlogse jaren 1773-74 (gemiddeld 21 schepen in 1773-74 en 42 in

1783) en van vergelijkbare omvang in de totale trans-Atlantische handel (23% in 1774 en

17% in 1783).95 De potentie in de overzeese handel waar De Neufville, Adams, Van der

Capellen en Dumas zo nadrukkelijk op hadden gewezen was achteraf gezien dus zeker

aanwezig.

92 P.J. Blok en P.C. Molhuysen, Nieuw-Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel 8. (Leiden 1930) 1211-4. De Neufville pleitte hier voor het versterken van de vloot zodat minder schepen in Engelse handen zouden vallen. 93 Curtis P. Nettels, The Emergence of a National Economy : 1775-1815 (New York 1962) 15-6. 94 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. I, 92-7. 95 Idem, 91-2; Welling, The prize of neutrality, 194, 220-6.

Page 31: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

31

5. Republieken in opbouw, 1783-1798

De Vrede van Parijs in 1783 betekende het einde van de Amerikaanse Revolutie. Eindelijk

konden de diplomatieke en economische relaties verder uitgebouwd worden. Een belangrijke

plaats was hier weggelegd voor de diplomaten die de oceaan overstaken om de nationale

belangen te behartigen. Wat konden zij eigenlijk betekenen voor hun landgenoten en

probeerden zij eigenlijk wel de ‘natuurlijke vriendschap’, zoals Adams die formuleerde, te

versterken? In dezelfde periode zien we een uitbreiding van de handel tussen de Verenigde

Staten en de Republiek. Dankzij de neergang van de VOC werd deze handel van groot belang

voor de Republiek. Maar hoe belangrijk was de Republiek eigenlijk voor de VS? Diezelfde

vraag kan ook gesteld worden als gekeken wordt naar de invloed van de Republiek op de

Amerikaanse Grondwet en de staatsinrichting die daaruit voortvloeide. De Founding Fathers

hadden oog voor de republieken in Europa en refereerden regelmatig naar de Republiek. Toch

leken in Amerika andere ideeën te bestaan over politieke representatie en controle van

overheidsorganen. In aanloop naar de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling (1798)

vormt de Amerikaanse (1787) en Franse Constitutie (1793) een voorbeeld voor de Neder-

landers. In hoeverre dienden de Republiek en Amerika eigenlijk als voorbeeld voor elkaar?

5.1 Diplomatie

De formele betrekkingen tussen de Republiek en de Verenigde Staten werden ingeluid met

een officieel staatsbezoek van een Nederlandse delegatie, onder wie de eerste officiële

afgezant Pieter Johan van Berckel (1725-1800, termijn: 1783-9) zich bevond, op 31 oktober

1783 aan het Amerikaanse Congres in Princeton. Drie weken eerder was de delegatie in

Philadelphia aangekomen, maar kreeg men te horen dat de hoofdstad tijdelijk verplaatst was.

Dit illustreert het feit dat er nog geen duidelijke eenheid tussen de diverse staten was, en dat

de Nederlanders eigenlijk voor het eerst op de hoogte kwamen van de politieke situatie na de

Amerikaanse Revolutie.96 De verslaggeving van Van Berckel over zijn diplomatie aan de

Staten-Generaal laat zien dat de Republiek enerzijds streefde naar een zo goed mogelijke

relatie met de VS en anderzijds de handelsbelangen probeerde te behartigen.

96 Wayne Te Brake (eds.), Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een reis door Amerika, 1783-1784 (Hilversum 1999) 26-7, 66-7, 76-7. Dit boek bevat het reisverslag van Carel de Vos van Steenwijk (1759-1830), die samen met Van Berckel afreisde naar Amerika en zijn indrukken vastlegde. Het feit dat de hoofdstad diverse malen verplaatste geeft aan dat er een duidelijke tegenstand was tegen centralisatie, en dat één stad niet teveel macht mocht vergaren.

Page 32: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

32

Tijdens zijn ambtstermijn als eerste officiële afgezant houdt Van Berckel zich goed op de

hoogte van de binnenlandse ontwikkelingen in de Verenigde Staten. Op het moment dat

discussie in het Congres ontstaat wie de nieuwe afgezant in Den Haag moet worden na het

vertrek van John Adams naar Londen adviseert hij om Jacob Le Roy, een Amerikaanse

koopman met Nederlandse contacten, te benoemen.97 Uiteindelijk wezen William Livingston

(1723-90), John Rutledge (1739-1800) en diverse anderen hun uitverkiezing af, zodat het

Congres op een gegeven moment de verkiezing voor onbepaalde tijd uitstelde.98 Of de positie

weinig aanzien genoot onder de uitverkorenen valt niet met zekerheid te zeggen. Livingston

en Rutledge waren beiden vereerd maar de één was al op leeftijd terwijl de ander in het

Amerikaanse bedrijfsleven actief was en niet zomaar weg kon.99 Dumas, die secretaris onder

Adams was geweest, nam de functie in 1787 op ad-interim basis over zolang niemand

officieel benoemd werd door het Congres.100 De adviserende rol van Van Berckel zien we

terug als hij naar aanleiding van de gebrekkige financiële situatie in de VS een analyse van de

oorzaken aanbiedt zodat het land een sterker systeem zou kunnen opbouwen.101 Tevens is hij

op de hoogte van het streven van het Congres om een oorlog tegen de Indianen te beginnen,

maar raadt hij dit af aangezien het Amerikaanse leger in een slechte staat is en de Indianen

ongetwijfeld steun zullen krijgen van Engeland.102 In hoeverre het Congres gebruik maakte

van de adviezen zou verder onderzocht moeten worden.103 Het lijkt wel zo te zijn dat de

relaties tussen Van Berckel en het Congres goed waren. Op 16 mei 1784 schrijft hij

bijvoorbeeld aan de Staten-Generaal dat hij de eer heeft om verslag uit te mogen brengen van

een ceremonie voor het sluiten van het Amerikaans-Engelse vredesverdrag en een

beschrijving te mogen geven van de triomfboog die onthuld wordt.104 Daarnaast is hij goed op

de hoogte van de ontwikkelingen in de Philadelphia Conventie en de ratificering van de

nieuwe grondwet door de verschillende staten.

97 Nationaal Archief, Archief van Staten-Generaal, 1576-1796. Toegangsnummer: 1.01.02. Inventarisnummer: 8852. Verslag van Van Berckel aan de Staten-Generaal van 27 april 1785. 98 Idem, verslag van 5 juli 1785 en 2 september 1785; The Library of Congress, Letters of Delegates to Congress, 1774-1789 : Volume 22 (Washington 1995) 324-8. Beschikbaar via http://www.memory.loc.gov. 99 The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume 29 (Washington 1932) 654-5; ‘Letter from William Livingston to Charles Thomson (June 25, 1785)’ http://www.footnote.com/image/#474092 (10-3-2011). 100 The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume 33 (Washington 1936) 404-5. 101 Van Berckel biedt de staat Pennsylvania zelfs een plan aan om de financiën beter te regelen. De expertise van de Republiek op dit gebied wordt zodoende gedeeld met Amerika. 102 Idem, verslag van 1 maart 1786. 103 In zijn verslag van 3 april 1786 schrijft hij wel dat een tractaat door het Congres met de Indianen is gesloten en dus geen oorlog zal worden gevoerd. Uitsluitsel over de werkelijke invloed van de adviezen van Van Berckel kan mogelijk gegeven worden met behulp van de correspondentie tussen hem en het Congres. 104 Idem, verslag van 16 mei 1784.

Page 33: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

33

Met betrekking tot de handelsrelaties zet Van Berckel zich nadrukkelijk in voor de

Nederlandse handelsbelangen. Hij onderhandelde met het Congres over de geleden schade

van de Rotterdamse kooplieden Adrianus Dubbeldemuts, Anthony Almeloo en Jacob

Willemsen en krijgt het voor elkaar dat zij een vergoeding krijgen.105 Daarnaast wees hij vrij

spoedig na zijn komst op de smokkelhandel van Amerikaanse handelaren met de West-

Indische koloniën van de Republiek en met Kaap de Goede Hoop die ten nadele was van de

West-Indische Compagnie.106 Het is opvallend dat drie jaar later nog geen oplossing voor dit

probleem door het Congres was gevonden.107 Andere zaken die door Van Berckel aan de orde

worden gesteld krijgen wel een adequate behandeling. Zo verzekerde Robert Morris hem dat

de invoering van de Wet van Navigatie in de staat Pennsylvania, die volgens Van Berckel

‘een totale ruïne van de scheepvaart op Amerika’108 kon betekenen, geen gevolgen zou

hebben voor de handel met de Republiek.109 Een ander kwestie was het verbod voor

Nederlandse schepen op de import van bepaalde goederen in de staat Virginia, dat in strijd

was met het gesloten handelsverdrag met het Congres van 1782. In oktober 1787 besloot het

Congres dat de nationale (handels)verdragen die met buitenlandse mogendheden waren

gesloten zouden gelden voor de dertien afzonderlijke staten.110 De Verenigde Staten kwam

Van Berckel en de Republiek op die wijze tegemoet in de kwesties met sommige staten, zodat

de onderlinge relatie op goede voet bleef. In september 1788 kondigde Van Berckel zijn

vertrek aan en in het volgende jaar nam zijn zoon Franco Petrus zijn functie over.

Terwijl Pieter Johan van Berckel als eerste gezant relatief lang in de Republiek actief

was, werd John Adams binnen twee jaar door het Congres benoemd als eerste afgezant van de

Verenigde Staten in Londen. Dit zorgde ervoor dat hij slechts weinig tijd overhield voor de

betrekkingen met de Republiek en vandaar dat het Congres ook zocht naar een vervanger.

Hoewel hij officieel in functie bleef tot 6 maart 1788 nam Dumas de meeste taken van hem

over na zijn vertrek naar Londen in maart 1785. Tijdens zijn ambtstermijn volgde Adams de

Patriottenrevolutie op de voet en schoof hij zijn mening niet onder stoelen of banken. Hij

hoopte van harte dat de Patriotten zouden slagen in hun doel om een meer democratisch

staatsbestel te creëren. Op 2 augustus 1786 woonde hij samen met zijn vrouw Abigail zelfs de

105 Idem, verslag van 17 maart 1784. 106 Idem, verslag van 6 april 1784. 107 Idem, verslag van 3 april 1787. In dit verslag klaagt hij over het feit dat sommige brieven van hem over de smokkelhandel aan de Staten-Generaal zijn gepubliceerd in Amerikaanse kranten, waardoor juist informatie achtergehouden zal worden om het probleem te bestrijden. 108 Idem, verslag van 31 januari 1786. 109 Idem, verslag van 1 maart 1786. Volgens het verdrag van 1782 had de Republiek immers een bevoorrechte positie en kon het niet zomaar uitgesloten worden van de import van bepaalde goederen. 110 Idem, bijlage no. 13, verslag van bepalingen Congres van 13 oktober 1787.

Page 34: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

34

eedaflegging van de nieuwe gekozen vertegenwoordigers in Utrecht bij. Deze gebeurtenis zag

hij als een voortzetting van de ‘Amerikaanse’ onafhankelijkheidsstrijd in Europa.111 Hoewel

meerdere steden volgden slaagden de Patriotten uiteindelijk niet in het voltooien van hun

revolutie. Volgens Adams waren ze ‘too inattentive to the common people of their own

country’.112 Dit nam niet weg dat hij persoonlijk geraakt was door de ‘rigorous persecutions

and cruel punishments of the Patriots in Holland’ onder stadhouder Willem V, die met hulp

van het Pruisische leger zijn macht wist te herstellen.113

Naast zijn politieke betrokkenheid was zijn belangrijkste taak als afgezant toch wel het

veiligstellen van de leningen aan het Congres. Onder de Artikelen van Confederatie was het

Congres eenvoudigweg niet in staat om voldoende inkomsten te werven en dat zorgde ervoor

dat steeds nieuwe leningen afgesloten moesten worden om de rentes over eerdere leningen af

te kunnen betalen. In de jaren 1786-7 was de bereidheid onder de Nederlandse bankiers voor

nieuwe leningen zeer laag, wat alles te maken had met de onregelmatige terugbetalingen. De

druk voor Thomas Jefferson, afgezant in Parijs, nam eveneens toe, aangezien hij nog

vergoedingen moest betalen aan Franse veteranen die in de Amerikaanse Onafhankelijk-

heidsoorlog hadden gevochten. Samen met Adams wist hij nog vlak voor diens vertrek van

Londen naar Massachusetts een lening met de Amsterdamse bankiers overeen te komen.

Aangezien de bankiers nog geld tegoed hadden van eerdere leningen was het beter voor hen

om ervoor te zorgen dat de Verenigde Staten niet bankroet zou gaan. Gezien de vele moeite

die Adams moest doen voor de leningen omschreef hij de bankiers als gierig, maar eigenlijk

hadden zij alle recht om voorzichtig te zijn met het verstrekken van leningen.114

In de aanloop naar de Bataafse Revolutie werd John Quincy Adams (1767-1848) de

nieuwe afgezant in Den Haag namens de Verenigde Staten.115 Hij had zijn vader in zijn jonge

jaren vergezeld toen die werkzaam was in Parijs en Den Haag en was min of meer

klaargestoomd voor een diplomatieke carrière. Tijdens zijn periode als minister pleni-

potentiaris (1794-7) doen zich onder Franse invloed grote veranderingen in West-Europa voor

111 McCullough, John Adams, 326; Arie Wilschut, Goejanverwellesluis: De strijd tussen patriotten en patriots-gezinden, 1780-1787 (Hilversum 2000) 43. Over de eedaflegging schreef Adams aan Jefferson (vertaald door Wilschut): ‘Wij waren aanwezig in Utrecht in augustus bij de ceremoniële beëdiging van de nieuwe magistraat. In geen enkel geval in de oude of nieuwe geschiedenis heeft een volk ondubbelzinniger blijk gegeven van zijn eigen aangeboren en onvervreemdbare soevereiniteit.’ 112 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 8. 113 Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, 35. 114 Idem, 35-9. 115 John Quincy Adams was de opvolger van William Short (1759-1848), die slechts kortstondig ambassadeur was geweest in 1792. Het blijft voor mij de vraag waarom er tijdelijk geen ambassadeur was voor de komst van Adams. Mogelijk heeft de oorlogsverklaring van Frankrijk op 1 februari 1793 aan de Republiek en Engeland hier mee te maken.

Page 35: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

35

welke bepalend zullen zijn voor de diplomatie van Adams. In tegenstelling tot zijn vader

houdt hij zich afzijdig van de Patriotten en blijft hij neutraal in de politieke kwesties.116 Deze

opstelling is in lijn met de proclamatie van president Washington in 1793, die benadrukte dat

de Verenigde Staten zich niet moest mengen in de Europese conflicten voor de eigen

bestwil.117 Toch is het interessant om te kijken hoe Adams aankeek tegen de politieke

veranderingen in de Republiek en daarbuiten. Daarnaast zal gekeken worden hoe Adams zijn

functie vervulde met betrekking tot de handelsrelaties.

Nadat Adams op 31 oktober 1794 arriveerde werd hij spoedig benaderd door de

Patriotten om hen publiekelijk te steunen, maar hun vernederingen tegenover de Orangisten

weerhouden hem ervan om op dit aanbod in te gaan.118 Volgens hem zijn de huidige

Patriotten anders dan hun voorgangers in de zin dat zij een geheel nieuwe grondwet en

staatsbestel wilden en niet schuwden voor de onderdrukking van tegenstanders. Het feit dat zij

hun doelen probeerden te verwezenlijken met behulp van het Franse leger, dat in de zomer

van 1794 een nieuwe inval doet, gaat voor Adams te ver.119 De Bataafse Republiek is volgens

hem eigenlijk niets anders dan een uitbreiding van de Franse macht over West-Europa en het

is juist Frankrijk dat een gevaar kan vormen voor de Verenigde Staten.120 Hoewel het nieuwe

hoofd van de nieuwe volksvertegenwoordiging, Pieter Paulus (1754-96), hem benadrukt dat

hij hoopt dat de goede relaties tussen de ‘sister republics’ in stand zullen blijven, is het voor

Adams allerminst zeker dat de Republiek in de huidige onstabiele toestand niet in een oorlog

zal raken.121 Zijn voorzichtigheid in het aanknopen van nauwere banden met de nieuwe

bewindhebbers heeft ook alles te maken met de koers die door hen gevaren wordt. Het streven

naar een eenheidsstaat en het einde van de autonomie van de verschillende provincies laat

zien dat men meer op Frankrijk dan op de Verenigde Staten gaat lijken.122 Cynisch kijkt hij

naar het gebrek aan persvrijheid en de belastingverhogingen onder het nieuwe bewind.123 De

afkeur jegens de binnenlandse politiek gaat gepaard met vrees voor Frankrijk, dat in aanloop

116 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 11-2. 117 Reynolds, America, Empire of Liberty, 94. In zijn Farewell Address van 1796 schrijft Washington: ‘The great rule of conduct for us in regard to foreign nations is, in extending our commercial relations to have with them as little political connection as possible.’ 118 Worthington Chauncey Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I. 1779-1796 (New York 1913) 333. Brief aan zijn moeder Abigail Adams van 25 april 1795. 119 Idem, 310-6. Brief aan zijn vader John Adams van 1 april 1795. Hij keurt ‘the intention of the friendly invaders to repress all excesses between the inhabitants’ duidelijk af. 120 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 12. 121 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 274-6. Brief aan Secretary of State, Edmund Randolph, van 5 februari 1795. 122 Worthington Chauncey Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II. 1796-1801 (New York 1913) 43-8. Brief aan John Adams van 25 november 1796. 123 Idem, 51-3. Brief aan William Cranch van 29 november 1796.

Page 36: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

36

naar de presidentiële verkiezingen van 1796 de Fransgezinde kandidaat Thomas Jefferson

financieel steunt.124 Zijn tegenstander John Adams ziet echter evenals zijn zoon het gevaar dat

Frankrijk aanspraak zou kunnen willen maken op Amerikaanse grondgebieden. In april 1797

schrijft John Quincy aan zijn vader dat Frankrijk afstevent op een oorlog met de Verenigde

Staten en het doel heeft om een zuidelijke republiek te stichten.125 Aan zijn opvolger William

Vans Murray (1760-1803; termijn 1797-1801) schrijft hij ruim een jaar later dat Amerika de

neutraliteit onmogelijk kan behouden: ‘we must be a warlike people’.126

Ondanks de roerige tijden trachtte Adams zijn functie als afgezant zo goed mogelijk te

vervullen. Hij onderhield nauw contact met de Amsterdamse bankiers Willink, Van Staphorst

en ene Hubbard en trof waar mogelijk schikkingen met hen over de terugbetalingen.127 De

stipte terugbetalingen konden nog al eens een probleem vormen volgens Adams aangezien

gevaar loerde op de Atlantische Oceaan. Daarnaast bleef hij goed op de hoogte van de

naleving van het handelsverdrag.128 Eind 1794 klagen Amsterdamse handelaren over een

tijdelijk verbod op de handel van onder andere buskruit en aluin, wat volgens hen een

schending van het handelsverdrag is. Adams stelt hen gerust door te berichten dat volgens het

verdrag in tijden van nood – Frankrijk was de Republiek binnengevallen – voor beide partijen

een verbod geldt op de handel van primaire handelsproducten.129

5.2 Handelsbetrekkingen

Het einde van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog luidde een periode van economische

voorspoed in voor de Verenigde Staten. De nieuwe republiek hoefde Engeland voorlopig niet

te vrezen in haar overzeese handel met Europa, en de voormalig kolonisator werd zelfs de

belangrijkste handelspartner. In 1792 importeerde Engeland bijvoorbeeld 47% van de totale

Amerikaanse export en exporteerde 77% van de totale Amerikaanse import (beiden tonnage).

De nieuwe republiek hoefde Engeland voorlopig niet te vrezen in haar overzeese handel met

Europa, en de voormalig kolonisator werd zelfs de belangrijkste handelspartner. In 1792

importeerde Engeland bijvoorbeeld 47% van de totale Amerikaanse export en exporteerde

124 Palmer, ‘Two Americans in Two Dutch Republics’, 12; Reynolds, America, Empire of Liberty, 95. Reynolds geeft het volgende citaat van Jefferson uit 1793: ‘The liberty of the whole earth was depending on the issue of the contest [of France over West-Europe].’ 125 Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II., 155-7. Brief aan John Adams van 3 april 1797. 126 Idem, 343-4. Brief aan William Vans Murray van 22 juli 1798. In juni 1797 vertrok John Quincy Adams als minister pleniopotentiaris naar Pruisen. 127 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 323. Brief aan Secretary of Treasury, Oliver Wolcott, van 10 april 1795. Volgens Adams is het afhandelen van de terugbetalingen ‘an essential part of [his] duty’. 128 Ford (eds.), Writings of John Quicy Adams. Vol. II., 89-3. Brief aan Wolcott van 20 januari 1797. 129 Ford (eds.), Writings of John Quincy Adams. Vol. I., 237-41. Brief aan Randolph van 24 november 1794.

Page 37: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

37

77% van de totale Amerikaanse import (beiden in tonnage).130 In dezelfde periode kon ook de

Republiek haar handel met Amerika uitbreiden, maar was niet in alle opzichten even

succesvol. Op de kapitaalmarkt veroverden Amsterdamse kantoren een prominente positie,

terwijl het aandeel in de goederenhandel en de vrachtvaart juist fors afnam. Hoe vallen deze

karakteristieken van de handelsbetrekkingen tot het begin van de Bataafse Revolutie te

verklaren?

Ten opzichte van de handelsbetrekkingen ten tijde van de Amerikaanse Revolutie laat

grafiek 3 zien dat de omvang van de handel met Amsterdam aanzienlijk was gestegen. In de

periode 1783-92 bedraagt het aantal gearriveerde schepen uit de VS in Amsterdam ongeveer

een derde van het totaal aantal schepen afkomstig uit de trans-Atlantische wereld. Daarnaast

is het gemiddeld aantal schepen 48, terwijl dat in de periode 1775-82 slechts 9 bedroeg.131 In

de jaren 1791-92 bedraagt de export naar de Republiek zelfs 10% van de totale Amerikaanse

export.132 In de opvolgende jaren neemt het aantal schepen toe ten opzichte van deze periode

van 46 naar 75 in 1793 en 98 in 1794. Andere havens zoals Hamburg en Bremen worden in

dezelfde periode aantrekkelijker voor de Amerikanen vanwege lagere invoerrechten.

Daarnaast verliest de Republiek vanaf eind jaren tachtig terrein in de handel van diverse

producten. De nijverheidsindustrie in Engeland blijkt veel verder ontwikkeld te zijn en zorgt

er mede voor dat het land de belangrijkste handelspartner van Amerika wordt. De directe

vaart van Amerikaanse schepen naar Oost-Indië maakt de VS zelfvoorzienend in de

theehandel, waar tot voor kort de Republiek zo’n belangrijke plaats innam als exporteur.

Cornelis van der Oudermeulen, bewindhebber van de VOC, onderhandelde in 1790 met

David Scott, bewindhebber van de EIC, over een handelsverdrag waarin gestreefd werd naar

de uitsluiting van Amerika in de Oost-Indiëvaart.133 De VOC zat in die tijd in haar nadagen en

het lukte Van der Oudermeulen niet om zijn ambitieuze plan waar te maken. Eigenlijk had hij

de Engelsen niets te bieden. Zodoende biedt de ontwikkeling van de Amerikaanse

handelsgeest niet zonder meer voordelen voor de Republiek. Slechts in de export van ruwe

staal (uit Duitsland), touw en spiritualiën (uit Rotterdam en omstreken) wordt een voorsprong

behouden op de Europese concurrenten. De Nederlandse West-Indische eilanden gaat het

130 Nettels, The Emergence of a National Economy, 233. 131 Welling, The Prize of Neutrality, 194. 132 Nettels, The Emergence of a National Economy, 223. 133 Nationaal Archief, Archief van Laurens Pieter van de Spiegel. Toegangsnummer: 3.01.26. Inventarisnummer: 116. Het conceptverdrag van Van der Oudermeulen en Scott van 17 januari 1790 laat zien dat beide heren het nog niet eens waren over meerdere artikelen. Het verdrag begint met de vraag hoe de handel van Amerika met Oost-Indië kan worden voorkomen.

Page 38: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

38

begin jaren negentig overigens wel goed af in de omvangrijke handel van onder andere

katoen, rum, suiker en koffie met Amerika.134

Bron: George M. Welling, The prize of neutrality : trade relations between Amsterdam

and North America 1771-1817 : A Computational Study (Groningen 1998) 194.

De Bataafse Revolutie luidde een periode van economische stagnatie en onzekerheid in wat

gevolgen had voor de handel met Amerika. In het eerste jaar bereiken slechts 38 schepen

Amsterdam. Als gekeken wordt naar het totaal aantal gearriveerde schepen uit de trans-

Atlantische wereld, dan is te zien dat dit afneemt en dat het aandeel van de handel met de VS

toeneemt: 76% in 1796, 89% in 1797 en 98% in 1798. De ineenstorting van de handel met

West-Indië en Zuid-Amerika was voornamelijk het gevolg van Franse interventies en

restricties. De handel met de VS hield de trans-Atlantische handel van de Republiek dus

feitelijk overeind. Op basis van inkomsten van de belastingheffing op de scheepvaart, het

zogenoemde ‘paalgeld’, berekende Welling dat in 1796 de inkomsten uit de handel met

Noord-Amerika het hoogst waren in de periode 1773-98 met een waarde van ruim drie

miljoen gulden. Veruit de meeste schepen in de succesvolle jaren 1796-7 waren afkomstig uit

New York en Philadelphia.135 Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat slechts

134 P.J. van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag, 1933) 52-6, 63-8. 135 Welling, The Prize of Neutrality, 194, 198, 200, 207, 220-6.

Page 39: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

39

weinig van deze schepen onder de Nederlandse vlag voeren. De VS voerde begin jaren

negentig een protectionistische politiek in, wat tot gevolg had dat bijna uitsluitend

Amerikaanse schepen de oceaan overstaken en toegang kregen tot de eigen havens. De Eerste

Kamer zag in 1798 daarom eigenlijk geen reden om nieuwe consuls naar de VS te sturen om

de handelsbelangen te verdedigen. Hoewel de goederenhandel in omvang haar hoogtijdagen

kende sinds het begin van de Amerikaanse Revolutie bood de toekomst niet de beste

vooruitzichten. Nieuwe handelsrelaties werden nauwelijks gelegd volgens Van Winter, terwijl

de aandacht van de heren met vermogen kwam te liggen op de kapitaalmarkt. 136

Tabel 1: Bruto- en netto-opbrengsten van Nederlandse leningen aan het Ameri-

kaanse Congres, 1782-1794

Jaar

Bruto-opbrengsten

(guldens)

Rente (%)

Netto-opbrengsten

(guldens)

1782 5.000.000 4,5 4.755.000

1784 2.000.000 7 1.860.000

1787 1.000.000 8-9 915.000

1788 1.000.000 8 920.000

1790 3.000.000 4,5 2.865.000

1791 8.500.000 4 8.160.00

1792 5.950.000 5-5,5 5.637.500

1793 1.000.000 3,5 965.000

1794 3.000.000 4,5 2.865.000

Totaal 30.450.000 28.962.500

Bron: James C. Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch investment in the

United States, 1781-1794’, Journal of American History 65 (1978), 659.

Mede door de diplomatie van John en John Quincy Adams voorzagen Amsterdamse kantoren

ook na de Amerikaanse Revolutie het Congres van leningen (zie tabel 1). De naoorlogse

leningen waren van belang voor het Congres dankzij de opgelopen schulden en het feit dat er

nog geen nationaal belastingsysteem was. De tabel laat zien dat in de periode 1790-94, onder

het presidentschap van Washington, maar liefst f 21.000.000,- geleend wordt van de

Amsterdamse kredietmarkt. Deze leningen konden stipt terugbetaald worden met een

gemiddelde rente van 4,25% op basis van nieuwe leningen, zodat het Congres een goede

reputatie genoot. Hoewel de rentepercentages lager waren dan voor 1790, zorgden angst voor

concurrentie dat de Nederlandse bankiers toch akkoord gingen. Bankiers, met in het bijzonder

de Van Staphorsts, maakten desondanks substantiële winsten die deels hergeïnvesteerd

136 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 82, 393-4.

Page 40: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

40

werden in ‘onbewoond land, de aanleg van kanalen en de opkomende industrie’.137 Een aparte

Holland Land Company was in 1789 opgericht door dertien Amsterdamse investeerders,

waaronder bijvoorbeeld Willem Willink, Nicolaas van Staphorst en Rutger Jan Schimmel-

penninck, om onbewoond land te kopen in Amerika, van infrastructuur te voorzien en door te

verkopen.138 Zo konden zij forse winsten blijven maken toen het Congres niet langer om

nieuwe leningen verlegen zat. Hamilton was als minister van Financiën namelijk

verantwoordelijk geweest voor het overnemen van de afzonderlijke schulden van de staten

door de centrale overheid, de oprichting van een nationale bank, en de invoering van een

belastingstelsel en hogere invoerrechten.139 Dankzij deze hervormingen kon het Congres

voldoende inkomsten genereren en de leningen afbetalen.140

5.3 Republikanisme en beeldvorming

Gedurende de jaren tachtig bleek dat het Amerikaanse Congres te zwak was om de

confederatie nog langer te besturen en was er behoefte aan een nieuw politiek systeem.141

Federale staten in Europa, en vooral de Republiek, kregen veel aandacht in de debatten tijdens

de Philadelphia Conventie (25 mei - 17 september 1787), waarin de Founding Fathers

uiteindelijk de eerste Amerikaanse Grondwet presenteerden.142 Bovendien was bij de

vervaardiging van de Onafhankelijkheidsverklaring en de Artikelen van Confederatie

eveneens een beroep gedaan op het Plakkaat van Verlatinghe en de Unie van Utrecht.143 Er

vanuit gaande dat de historische kennis in Amerika over de Republiek beperkt was is het

nuttig om te kijken welke elementen van de Nederlandse staatsinrichting aandacht kregen en

met welk doel deze gebruikt werden in de debatten.144 Minstens zo interessant is het om te

kijken hoe deze Amerikaanse Grondwet weer van invloed was op de totstandkoming van de

137 James C. Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability: Dutch investment in the United States, 1781-1794’, Journal of American History 65 (1978), 659, 661-2, 677; Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 197-9, 401-3. Aangezien de afzonderlijke staten betrekkelijk kort geleden verenigd waren was de infrastructuur tussen de noordelijke en zuidelijke staten gebrekkig. Gewone wegen, kanalen en bruggen waren noodzakelijk om de voornaamste steden te verbinden en de binnenlandse economie te bevorderen. 138 Van Winter, Het aandeel van den Amsterdamschen handel. Vol. II, 290-4. 139 Jan-Willem Schulte-Nordholt, De Verenigde Staten : het grote experiment (Amsterdam 1965) 42-3. 140 Riley, ‘Foreign Credit and Fiscal Stability’, 654, 678. Ondanks de hervormingen werden de laatste leningen pas in 1809 afbetaald. 141 Reynolds, America, Empire of Liberty, 74-5. 142 Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 495. 143 Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, 55-6. 144 De voornaamste werken waar volgens Riker naar verwezen werd waren Observations upon the United Provinces of the Netherlands (Londen 1672) door Sir William Temple, Political Maxims of the State of Holland (Londen 1743) door Johan de Witt en ‘Some Account of the Government of the Republic of the Seven United Provinces’ (1774) door Philip Dormer Stanhope, graaf van Chesterfield. Volgens Schulte Nordholt verwees Madison juist hoofdzakelijk naar Encyclopédie ou Dictionnaire universel raisonné des connoissances humaines (58 delen; Yverdon 1770-80) van Fortuné-Barthélemy de Felice.

Page 41: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

41

Bataafse Staatsregeling in 1798. Hoewel Frankrijk graag zag dat de Bataafse Republiek een

overeenkomstige grondwet zou aannemen, waren de Democraten vrij om hun eigen grondwet

te ontwerpen en te kijken naar het Amerikaanse voorbeeld.145 Een blik op het gebruik van het

‘overzeese voorbeeld’ in de totstandkoming van beide constituties geeft inzicht in het

republikeinse denken in de Verenigde Staten en de Bataafse Republiek.

De belangrijkste taak voor de Founding Fathers in het opstellen van een nieuwe

grondwet was het waarborgen van de gelijkheid van alle dertien staten. Sinds de Vrijheids-

oorlog was sprake van frictie tussen de belangen van grote en de kleine staten en daar moest

eigenlijk een einde aan komen. Daarvoor waren twee uiteenlopende plannen opgesteld door

de staten Virginia en New Jersey. Maar waar de ontwerpers van het Virginiaplan een sterke

centrale overheid voor ogen hadden, bevatte het Jerseyplan slechts een herziening van de

Artikelen van Confederatie.146 James Madison, voorstander van een sterkere overheid merkte

in zijn toespraak op 28 juni 1787 op dat Holland door zijn rijkdom en gezag feitelijk

domineerde over de andere provincies ook al was er sprake van gelijk stemrecht. Op basis van

deze gelijkheid vond Madison het oneerlijk dat Holland het meeste belasting betaalde. Een

dag later betoogde Alexander Hamilton dat het stemrecht een reflectie moest zijn van het

aantal inwoners van een staat, aangezien een minderheid niet over een meerderheid kon

regeren.147 Voorstanders van het Jerseyplan, zoals John Lansing (1754-1829), waren juist van

mening dat de absurditeit van het unanimiteitsprincipe de superioriteit van de Artikelen van

Confederatie aantoonde.148 Het resultaat van de discussies was dat het aantal zetels in het

Lagerhuis evenredig was aan de bevolkingsgrootte van de diverse staten en dat in de Senaat

elke staat twee zetels kreeg. De hoogte van de belasting zou in verhouding staan tot de

representatie in het Lagerhuis onder het motto ‘representation and direct taxation’. Daarnaast

werd het unanimiteitsprincipe niet gehanteerd voor de ratificatie van de nieuwe grondwet:

145 L. de Gou (ed.), De Staatsregeling van 1798 : bronnen voor de totstandkoming. Deel I: Bronnen voor 22 januari 1798 (Den Haag 1988) LXVII; Willem Frijhoff, ‘De triomf van burger en burgerdeugd? De Nederlandse en Franse Revoluties in vergelijkend perspectief’, in: S.W. Coudenberg (eds.), De Opstand der Burgers : De Franse Revolutie na 200 jaar (Kampen 1988) 77-82. 146 Reynolds, America, Empire of Liberty, 76. 147 Robert Yates en John Lansing, Secret Proceedings and Debates of the Convention of 1787 (Hawthorne 1986) 197-203, 251-2; Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 503-4, 509-11. 148 ‘The Debates in the Convention of the State of New York on the Adoption of the Federal Constitution’ http://www.constitution.org/rc/rat_ny.htm (20-3-2011); Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 503. Lansing verwees hier naar de toetreding van de Republiek tot het Verdrag van Wenen in 1731, dat een tijdlang werd dwars gezeten door het kleine stadje Briel. In de Conventie van New York zei hij op 20 juni 1788 dat “an important measure has been delayed by the dissent of a single town until one of its citizens was accommodated with a commission.”

Page 42: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

42

slechts negen van de dertien staten hoefden akkoord te gaan om de nieuwe regering in

werking te stellen.149

Zoals blijkt uit bovenstaande discussie was een ander belangrijk vraagstuk wat de

verhouding van centrale en lokale macht moest zijn. Het was cruciaal voor de Verenigde

Staten om een eenheid te vormen zodat tegenstand kon worden geboden tegen buitenlandse

invloeden. In de zoektocht naar een geschikte staatsinrichting was de Republiek niet het

goede voorbeeld. Madison voorspelde zelfs de ondergang van de Republiek vanwege ‘imbeci-

lity in the government; discord among the provinces; foreign influence and indignities; a

precarious existence in peace, and peculiar calamities from war’.150 Hij ging er vanuit dat de

‘checks and balances’ in de Republiek ontbraken, maar eigenlijk had hij geen kennis van de

verschillende bestuursorganen naast de stadhouder en de Staten-Generaal zoals de Raad van

State en de Admiraliteiten.151 Daarnaast werd de Republiek ook naar willekeur gebruikt in de

debatten of er een president moest komen of niet, waarbij de stadhouder als voorbeeld gold

voor zowel de voor- en tegenstanders van centralisatie. Madison schreef over de stadhouder

dat ‘without his influence in the individual provinces, the causes of anarchy manifest in the

confederacy would long ago have dissolved it’152, terwijl Franklin hem ‘the source of all the

present disorders in Holland [the Dutch Republic]’ noemde.153 Een compromis volgde waarin

volgens Kaplan werd gesteld dat de president ‘voldoende beperkt zou moeten worden in zijn

macht om te zorgen dat hij geen tiran zou worden’.154

De staatsinrichting van de Verenigde Staten na de beëdiging van George Washington

als president had eigenlijk geen directe relatie met de stadhouderlijke Republiek. Het aanhalen

van de diverse Nederlandse voorbeelden kon een rol spelen in het overtuigen van

nationalisten of federalisten, maar we hebben kunnen zien dat beide groepen verre van

enthousiast waren over de Nederlandse staatsinrichting. De taalbarrière zorgde er mogelijk 149 Reynolds, America, Empire of Liberty, 79. Op deze wijze kon een kleine staat als Rhode Island niet dwars-liggen. 150 John C. Hamilton (ed.), The Federalist. A Commentary of the Constitution of the United States. (Philadelphia 1866) 174. De Federalist Papers bestonden uit 85 artikelen over de Amerikaanse Grondwet die gedurende de periode 1787-88 door Madison, Hamilton en John Jay (1745-1827) werden uitgegeven in verschillende dagbladen in New York onder het pseudoniem ‘Publius’. Deze geven inzicht in de discussies die plaatsvonden in de aanloop naar de Amerikaanse Grondwet, die op 17 september 1787 was voltooid. 151 Riker, ‘Dutch and American Federalism’, 497-8, 503-4, 510-2; Schulte Nordholt, ‘The Example of the Dutch Republic for American Federalism’, 74-7. 152 Hamilton (ed.), The Federalist, 174. 153 Kaplan, ‘The Founding Fathers and the Two Confederations’, 43. Aangezien Franklin correspondeerden met bekende Patriotten als Dumas en Van der Capellen is het goed denkbaar dat hij zijn visie aan hen heeft ontleend. 154 Idem, 43-5; Congleton, ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional perspective’, 41. Kaplan ziet bijvoorbeeld de vierjarige termijn en het feit dat de president gekozen was als belangrijkste verschil met de stadhouder, die op basis van erfenis zijn functie verwierf en tot zijn dood kon blijven zitten. Congleton merkt overigens wel op dat het idee van een president haar oorsprong vond in de functie van de stadhouder, die tevens hoofd van het leger was.

Page 43: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

43

voor dat moderne ideeën in het Nederlandse republikeinse denken buiten beschouwing

werden gelaten. Belangrijke werken zoals de Grondwettige Herstelling, geschreven door

diverse Patriotten waaronder Van der Capellen, en Verhandeling over eene wel ingerigte

volksregeering van Schimmelpenninck (beiden omstreeks 1784) bleven onbekend bij de

Founding Fathers, maar waren bepalend voor het staatsvormingsproces in de Bataafse

Republiek.155

De totstandkoming van de Bataafse Staatsregeling nam ongeveer drie jaar in beslag en

begon met een eerste ontwerp van een door de Nationale Vergadering aangewezen

constitutiecommissie in 1796. In de twee opvolgende jaren werden twee nieuwe ontwerpen

gemaakt, waarvan de laatste uiteindelijk aangenomen werd nadat de unitaristen ten koste van

de federalisten een staatsgreep hadden gepleegd op 22 januari 1798. Zonder twijfel werd de

Franse Constitutie veruit het meest geciteerd in de debatten en kregen de Franse afgezanten

François Noël en C. Delacroix de opdracht om te bemiddelen met de leden van de commissie.

Desondanks was er ook aandacht voor de Amerikaanse Grondwet, die dankzij de

verhandeling van Gerhard Dumbar (1743-1802), De oude en nieuwe constitutie der

Vereenigde Staten (1793-6), bekendheid had verworven in de Republiek. Dumbar baseerde

zijn boek op de uitgaven van The Federalist, wat resulteerde in een nauwkeurige uiteenzetting

van de staatsrichting onder de Artikelen van Confederatie en de nieuwe Amerikaanse

Grondwet.

In de debatten van de eerste en tweede constitutiecommissie over centralisering,

scheiding van machten en burgerschap vinden we verwijzingen naar Amerika. De voorzitter

van de Nationale Vergadering, Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810), verwees in zijn

toespraken op 18 en 20 mei 1796 naar het werk van Dumbar en was van mening dat een

centrale macht noodzakelijk was, maar dat de verschillende provincies niet even autonoom als

de Amerikaanse staten hoefden te zijn. Amerika was een land dat zich westwaarts hoopte uit

te breiden en bevond zich zodoende in een geheel andere situatie dan de Bataafse Republiek.

Volgens Cornelis Felix van Maanen (1769-1846) had centralisering, gezien het Amerikaanse

voorbeeld, tevens het voordeel dat rechtstreeks belasting kon worden geïnd.156 Daniël

Cornelis de Leeuw (1747-1834) vond wel dat het Amerikaanse belastingstelsel niet

overgenomen diende te worden, maar dat per provincie rekening gehouden moest worden met

het financiële vermogen. Hij verwachtte zelfs de val van de Amerikaanse Grondwet door het

155 Israel, The Dutch Republic, 1102-3. 156 L. de Gou (ed.), Het Plan van Constitutie van 1796 (Den Haag 1975) 60, 71-2.

Page 44: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

44

federalistische karakter.157 Naar Frans voorbeeld werd uiteindelijk gekozen voor een indeling

in departementen en gemeenten, die onderworpen waren aan het centrale bestuur.158

In de eenheidsstaat die onder de Bataafse Staatsregeling zou ontstaan vond net als in

Frankrijk en Amerika een scheiding van machten plaats. De stadhouderlijke periode had laten

zien dat machtsmisbruik voorkomen moest worden en daarvoor was het eveneens

noodzakelijk om een tweekamerstelsel in te voeren in de regering. Hoewel in Amerika het

Congres was opgedeeld tussen de Senaat en het Huis van Afgevaardigden lijkt het erop dat de

Franse diplomatie – Delacroix had een uitgewerkt ontwerp met de titel ‘Projet de la

Constitution pour la République Batave’ bij zich toen hij op 1 januari 1798 arriveerde in Den

Haag – een grotere rol speelde. Eén van de wensen van Frankrijk was dat in de Bataafse

Republiek een zelfde scheiding van machten zou plaatsvinden. Volgens L. de Gou werd het

‘Projet’ maar deels overgenomen door de ontwerpers van de Staatsregeling. De

overheidsorganen kwamen desalniettemin overeen, maar de invulling was bepaald door de

vervaardigers.159 Anders dan in de VS stond dus geen president maar een Uitvoerend Bewind,

bestaande uit vijf personen, aan het hoofd van het politieke bestel. Schimmelpenninck

betoogde in februari 1797 dat ‘een of twee goede verkiesingen van een President door de

Noord-Americaanen gedaan, nog geen kragt van bewijs voor de voortreffelijkheid dier

inrichting medebrengt’. Hij achtte het volk bovendien niet capabel genoeg om de

belangrijkste bewindslieden rechtstreeks te kiezen en was dus een voorstander van indirect

stemrecht.160

De meest in het oog springende overeenkomst van de Bataafse Staatsregeling met de

Amerikaanse Grondwet is de gelijkheid van de burgers. In augustus 1796 stelde de Eerste

Constitutiecommissie dat de adelstand opgeheven moest worden en dat er geen bevoorrechte

posities door de wet zouden worden verleend aan welke stand dan ook, zoals ook in Amerika

het geval was.161 Behalve de adel moesten ook de gilden het ontgelden in de ‘nieuwe’

Republiek. Petrus Verhoysen (1757-1835) beweerde dat de gilden in strijd waren met het

natuurrecht en voegde toe dat Amerika ook maar één soort burgerschap kende, waar iedereen

dezelfde vrijheden bezat. Pieter Vreede (1750-1837) vond de gilden bovendien een

belemmering voor de ontwikkeling van de industrie. Desondanks moest de afschaffing van de

gilden volgens de meeste commissieleden geleidelijk plaatsvinden, zodat gezinnen niet in 157 L. de Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797. Deel I: 10 april 1796 – 10 november 1797 (Den Haag 1983) 40. 158 Israel, The Dutch Republic, 1124. 159 De Gou (ed.), De Staatsregeling van 1798, XVII-III, XXXVI, LXVI-II. 160 De Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797, 402. 161 De Gou (ed.), Het Plan van Constitutie van 1796, 205.

Page 45: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

45

armoede zouden raken.162 Tenslotte vond net als in Amerika een scheiding van kerk en staat

plaats, zodat de godsdienstige vrijheid van de burgers gewaarborgd zou worden. Hoe effectief

de Staatsregeling was valt te betwijfelen aangezien volgens historicus Jonathan I. Israel de

voormalige regenten in de steden hun macht behielden en de Protestanten bevoorrecht werden

ten opzichte van de Katholieken, Mennonieten en Joden.163

162 De Gou (ed.), Het Ontwerp van Constitutie van 1797, 611-7. 163 Israel, The Dutch Republic, 1122-5.

Page 46: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

46

6. Conclusie

Het laatste kwart van de achttiende eeuw vormt een belangrijke episode in de ontwikkeling

van de internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika. Te midden van

revoluties hebben we kunnen zien dat zowel politieke idealen als positieve handels-

vooruitzichten de basis vormde voor een belangrijke vriendschap waar beide landen zeker de

vruchten van hebben geplukt. Aangezien het spreken over landen vaak tot een

vereenvoudiging van de werkelijke geschiedenis leidt, zijn in dit onderzoek de belangrijkste

contouren van de Nederlands-Amerikaanse relaties geschetst aan de hand van gebeurtenissen

en individuen die de relatie tussen deze landen hebben vormgegeven.

In de eerste plaats concentreerde dit onderzoek zich op de vraag hoe de internationale

betrekkingen zich tussen 1775 en 1798 hebben ontwikkeld. In de eerste jaren van de

Amerikaanse Revolutie was de Republiek een bondgenoot van Engeland wat een nauwere

relatie met Amerika in de weg stond. Toch zien we dat de Republiek de uitzending van

troepen naar Amerika in de weg zit, Amsterdam een concepthandelsverdrag met het Congres

opstelt en toetreed tot het verbond van gewapende neutraliteit. Deze anti-Engelse houding

resulteerde in de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog, die een einde maakte aan de

smokkelhandel via St. Eustatius en de particuliere handel naar Amerika tijdelijk stillegde. Pas

toen de vooruitzichten in de Onafhankelijkheidsoorlog gunstig waren voor Amerika kon met

steun van Frankrijk Amerika in april 1782 erkend worden door de Staten-Generaal. In de

opvolgende jaren werd de diplomatie gekenmerkt door een goede samenwerking en politieke

betrokkenheid. Toen de Franse invloed zich midden jaren negentig uitbreidde over West-

Europa en Amerika (inmenging in de verkiezingen) bepaalde president Washington dat

Amerika zich politiek afzijdig moest houden op het internationale toneel en de handel voorop

moest stellen. Sindsdien veranderde de diplomatie naar een neutrale houding. De onderlinge

handel groeide nadat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog beëindigd was, maar was

voor de Republiek van groter belang dan voor Amerika. De leningen vanuit Amsterdam

waren echter cruciaal voor het financieel overeind houden van het Congres.

De tweede onderzoeksvraag richtte zich op de motieven en belangen van de

hoofdrolspelers in deze overzeese relaties. Hoewel in dit korte tijdsbestek lang niet alle

personen de aandacht hebben gekregen die zij verdienen, hebben we kunnen zien dat een

aantal individuen van groot belang waren. Zo zagen we dat de Patriotten Van der Capellen en

Dumas zich sterk interesseerden voor de Amerikaanse Vrijheidsstrijd en in contact stonden

met leden van het Congres. De vereenzelviging van Van der Capellen met de Amerikanen had

Page 47: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

47

alles te maken met de gelijktijdige problemen in de Republiek onder stadhouder Willem V en

de hervormingen die hij wilde doorvoeren. John Adams werd in zijn taak om de erkenning

van Amerika door de Staten-Generaal overeen te komen en een lening te verkrijgen dan ook

geholpen door de Nederlandse Patriotten. Voor de Franse afgezant La Vauguyon betekende

erkenning het verder uiteen drijven van de Republiek en Engeland, waardoor Frankrijk zich

een sterkere positie kon verschaffen op het wereldtoneel. In tegenstelling tot de bestaande

secundaire literatuur over de Nederlands-Amerikaanse relaties heb ik ook gekeken naar de

diplomatie toen de vriendschap eenmaal bevestigd was. Van Berckel hield zich niet alleen

bezig met de Nederlandse handelsbelangen in de VS, maar was ook behulpzaam met het

indienen van financiële plannen voor het federaal bestuurde land. John Adams volgde als

eerste afgezant de ontwikkelingen van de Patriottenbeweging in de Republiek op de voet,

maar werd binnen enkele jaren aangesteld als diplomaat in Londen, waarna zijn functie voor

enige tijd onbezet bleef. Zijn zoon John Quincy voerde midden jaren negentig een ‘neutrale’

diplomatie, waarin hij zich afzijdig hield van politieke inmenging, maar de wederzijdse

handelsbetrekkingen probeerde te bevorderen. In de handel zien we naast belangrijke

investeerders zoals de Van Staphorsts en de Willinks als voornaamste handelaar De Neufville.

Hij was niet alleen betrokken bij de vervaardiging van het concepthandelsverdrag, maar was

ook de eerste die een eigen vestiging in Amerika opende en zich sterk maakte voor de

belangen van Amsterdamse kooplieden bij de stadhouder of bij het Congres.

Tenslotte is aandacht besteed aan de uitwisseling van ideeën over staatsinrichting ten

tijde van de vervaardiging van de Amerikaanse Grondwet in 1787 en de Bataafse

Staatsregeling in 1798. Zoals ook in de onderzoeken van Riker en Schulte Nordholt naar

voren kwam hadden de Amerikanen weinig boodschap aan de kennis die zij opdeden over de

stadhouderlijke Republiek. De Republiek gold slechts als een geliefd voorbeeld in de debatten

om een tegenstander af te troeven. Volgens de Amerikaanse beeldvorming was in de

Republiek een gebrek aan eenheid en ‘checks and balances’, terwijl de jonge unie dat juist

moest voorkomen te midden van grootmachten als Frankrijk en Engeland. Meer waardering

oogden de leden van de Constitutiecommissie voor de Amerikaanse Grondwet in de debatten

die vooraf gingen aan de vervaardiging van de Bataafse Staatsregeling. De unitaristen in deze

commissie streefden net als de Amerikanen naar een sterk centraal gezag en het einde van

privileges aan bepaalde groepen mensen. Ondanks deze ‘globale’ overeenkomsten nam de

Bataafse Republiek de Franse staatsinrichting over en voldeed de nieuwe grondwet aan

Nederlandse wensen. Ook hier was de invloed op de grondwet dus gering, maar van meer

positieve aard dan in Amerika.

Page 48: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

48

Bronvermelding

Primaire bronnen

• Adams, John, ‘Memorie aan Hunne Hoog-Mogenden, de Staaten-Generaal der

Verëenigde Nederlanden’

http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/KONB04:19507/&p=1&i=12&st=joh

n%20adams&sc=(cql.serverChoice%20all%20john%20%20AND%20adams)/ (23-2-

2011).

• ‘Letter from William Livingston to Charles Thomson (June 25, 1785)’

http://www.footnote.com/image/#474092 (10-3-2011).

• Nationaal Archief, Archief van Charles W.F. Dumas. Toegangsnummer: 1.10.26.

Inventarisnummers: 1, 6, 80.

• Nationaal Archief, Archief van Joan Derk van der Capellen tot den Poll, 1741-1784

(1349-1786). Toegangsnummer: 1.10.18. Inventarisnummers: 1, 27, 203..

• Nationaal Archief, Archief van Laurens Pieter van de Spiegel. Toegangsnummer:

3.01.26. Inventarisnummer: 116.

• Nationaal Archief, Archief van Pieter van Bleiswijk. Toegangsnummer: 3.01.26.

Inventarisnummers: 404-5, 481, 629, 633.

• Nationaal Archief, Archief van Staten-Generaal, 1576-1796. Toegangsnummer:

1.01.02. Inventarisnummer: 8852.

• ‘The Debates in the Convention of the State of New York on the Adoption of the

Federal Constitution’ http://www.constitution.org/rc/rat_ny.htm (20-3-2011).

• The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume

29 (Washington 1932) 654-5.

• The Library of Congress, Journals of the Continental Congress 1774-1789 : Volume

33 (Washington 1936) 404-5.

• The Library of Congress, Letters of Delegates to Congress, 1774-1789 : Volume 22

(Washington 1995) 324-8.

Secundaire bronnen

• Bemis, Samuel Flagg, A Diplomatic History of the United States (New York 1950)

32-110.

• Bemis, Samuel Flagg, The diplomacy of the American Revolution (New York 1957).

Page 49: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

49

• Blok, P.J. en Molhuysen, P.C., Nieuw-Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Deel

8. (Leiden 1930) 1211-4.

• Congleton, Roger D., ‘America’s neglected debt to the Dutch, an institutional

perspective’, Constitutional Political Economy 19 (2008) 35-59.

• Edler, Friedrich, The Dutch Republic and the American Revolution (Baltimore 1911).

• Ferling, John, ‘John Adams, Diplomat’, The William and Mary Quarterly 51:2 (1994)

227-52.

• Ford, Worthington Chauncey (ed.), Writings of John Quincy Adams (Vol. I en II; New

York 1913).

• Frijhoff, Willem, ‘De triomf van burger en burgerdeugd? De Nederlandse en Franse

Revoluties in vergelijkend perspectief’, in: S.W. Coudenberg (eds.), De Opstand der

Burgers : De Franse Revolutie na 200 jaar (Kampen 1988) 67-82.

• Geyl, Pieter, De patriottenbeweging, 1780-1787 (Amsterdam 1947).

• Gou (ed.), L. de, De Staatsregeling van 1798 : bronnen voor de totstandkoming. Deel

I: Bronnen voor 22 januari 1798 (Den Haag 1988).

• Gou (ed.), L. de, Het Ontwerp van Constitutie van 1797. Deel I: 10 april 1796 – 10

november 1797 (Den Haag 1983).

• Gou (ed.), L. de, Het Plan van Constitutie van 1796 (Den Haag 1975).

• Hamilton (ed.), John C., The Federalist. A Commentary of the Constitution of the

United States. (Philadelphia 1866) 172-7.

• Hutson, James H., ‘John Adams and the Birth of Dutch-American Friendship, 1780-

82’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial

bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en

Amsterdam 1982) 19-32.

• Hutson, James H., John Adams and the diplomacy of the American Revolution

(Lexington 1980) 75-116.

• Israel, Jonathan I., The Dutch Republic : Its Rise, Greatness, and Fall : 1477-1806

(Oxford en New York 1998) 1098-127.

• Jameson, J. Franklin, ‘St. Eustatius in the American Revolution’, The American

Historical Review 8:4 (1903) 683-708.

• Kaplan, Lawrence S., ‘The Founding Fathers and the Two Confederations: The United

States of America and the Provinces of the Netherlands, 1783-89’, in: Jan Willem

Page 50: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

50

Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of

Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 33-48.

• Klein, S.R.E., ‘Republikanisme en patriottisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 106

(1993) 179-207.

• Leeb, I. Leonard, The ideological origins of the Batavian revolution : history and

politics in the Dutch republic 1747-1800 (Den Haag 1973) 98-148, 258-69.

• McCullough, David G., John Adams : founding father van de Verenigde Staten

(Amsterdam 2009) 214-42. Vertaling uit het Engels door Bep Fontijn, Piet Verhagen

en Albert Witteveen.

• Morris, Richard B., ‘Federalism: USA Style’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat,

Federalism : History and Current Significance of a Form of Government (Den Haag

1980) 79-87.

• Murphy, Orville T., ‘Charles Gravier de Vergennes: Profile of an Old Regime

Diplomat’, Political Science Quarterly 83:3 (1968) 400-18.

• Nettels, Curtis P., The Emergence of a National Economy : 1775-1815 (New York

1962) 15-22, 221-5, 230-4.

• Palmer, R.R., ‘Two Americans in Two Dutch Republics : The Adamses, Father and

Son’, in: Jan Willem Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial

bicentennial : a history of Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en

Amsterdam 1982) 3-18.

• Popkin, Jeremy, ‘Review: The Dutch Republic and American Independence’, The

William and Mary Quarterly 40:3 (1983) 479-81.

• Reynolds, David, America, Empire of Liberty (Londen, New York en Toronto 2009)

25-120.

• Riker, William H., ‘Dutch and American Federalism’, Journal of the History of Ideas

18 (1957) 495-521.

• Riley, James C., ‘Financial and Economic Ties: The First Century’, in: Jan Willem

Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga (eds.), A bilaterial bicentennial : a history of

Dutch-American relations, 1782-1982 (New York en Amsterdam 1982) 49-58.

• Schulte Nordholt, Jan Willem, De Verenigde Staten : het grote experiment

(Amsterdam 1965) 32-46.

• Schulte Nordholt, Jan Willem, The Dutch Republic and American Independence

(Chapel Hill en Londen 1982). Vertaling door Herbert H. Rowen.

Page 51: De internationale betrekkingen tussen de Republiek en Noord-Amerika, 1775-1798

51

• Schulte Nordholt, Jan Willem, ‘The Example of the Dutch Republic for American

Federalism’, in: J.C. Boogman en G.N. van der Plaat, Federalism : History and

Current Significance of a Form of Government (Den Haag 1980) 65-77.

• ‘St. Eustatius, de gouden rots’

http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157332/geschiedenis/item/2477468/st-eustatius-

de-gouden-rots/ (3-3-2011).

• Te Brake, Wayne (eds.), Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een

reis door Amerika, 1783-1784 (Hilversum 1999) 26-7, 66-7, 76-7.

• Te Brake, Wayne, ‘Popular Politics in the Dutch Patriot Revolution’, Theory and

Society 14 (1985) 199-222.

• Te Brake, Wayne, ‘The Dutch Republic and the Creation of the United States’, in

Hans Krabbendam, Cornelis A. van Minnen en Giles Scott-Smith (eds.), Four

Centuries of Dutch-American Relations (New York 2009) 204-15.

• ‘The Revolutionary War’ http://www.upa.pdx.edu/IMS/currentprojects/TAHv3/1776_

Decisions.html (3-3-2011).

• Tignor, Robert; Adelman, Jeremy; Aron, Stephen e.a., Worlds Together, Worlds Apart

: A History of the World from the Beginnings of Humankind to the Present (New York

en Londen 2008) 640-5.

• Welling, George M., The Prize of Neutrality: Trade relations between Amsterdam and

North America 1771-1817 : a computational history (Amsterdam 1998) 189-227.

• Wertheim, W.F. en Wertheim-Gijse Weenink, A.H. (eds.), Aan het Volk van

Nederland : Het Democratisch Manifest (1781) (Amsterdam 1966).

• Wilschut, Arie, Goejanverwellesluis: De strijd tussen patriotten en patriotsgezinden,

1780-1787 (Hilversum 2000) 43.

• Winter, P.J. van, Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw

van het Amerikaansche Gemeenebest (tweede deel; Den Haag 1927-33).

• Winter, P.J. van, ‘Onze eerste diplomatieke betrekkingen met de Vereenigde Staten’,

Tijdschrift voor Geschiedenis 38:1 (1923) 68-82.

• Yates, Robert, en Lansing, John, Secret Proceedings and Debates of the Convention of

1787 (Hawthorne 1986) 197-203, 251-2