“De Here gedenkt” - Anna · PDF file2 HET BIJBELBOEK ZACHARIA 2.1 Waar gaat het...
Transcript of “De Here gedenkt” - Anna · PDF file2 HET BIJBELBOEK ZACHARIA 2.1 Waar gaat het...
“De Here gedenkt”
aantekeningen bijde nachtgezichten van Zacharia
Miranda Renkema
VOORWOORD
De tekst van dit boekje bestaat uit aantekeningen bij de zogenaamde
‘nachtgezichten van Zacharia’ (Zacharia 1-6). Deze aantekeningen zijn
oorspronkelijk gemaakt in het voorjaar van 1999 tijdens een serie ‘Open
Catechese’ avonden in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Haarlem-
Centrum, waarbij de tekst van deze profetieën vers voor vers is
besproken. Deze opzet is ook in dit boekje gevolgd en de bedoeling
ervan is ook niet meer dan om enkele aantekeningen bij de Bijbeltekst te
geven. In de nachtgezichten van Zacharia is zoveel over Gods heilsplan
geopenbaard dat het onmogelijk is om alle lagen en lijnen die er in zitten
in één keer te overzien, laat staan ze te begrijpen. In dit boekje wordt dan
ook lang niet alles uitgediept, soms wordt maar met een enkel woord
naar een doorgaande lijn in Gods openbaring verwezen. Ik hoop van
harte dat u naar aanleiding van deze aantekeningen er zelf verder over
na wilt denken en dat u op die manier steeds meer onder de indruk zult
komen van de grootsheid van Gods beloften.
Haarlem, november 2002
Miranda Renkema
3
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Inhoudsopgave.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1 De profeet Zacharia en zijn tijd. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.1 In welke tijd leefde Zacharia?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.2 Wie was Zacharia?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2 Het bijbelboek Zacharia.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.1 Waar gaat het boek over?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.2 Indeling van het bijbelboek. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
3 Nachtgezichten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3.1 Wat zijn dat?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3.2 Wat zijn ‘de nachtgezichten van Zacharia’?. . . . . . . . . . . . . 8
4 Het eerste nachtgezicht, 1:7-17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
5 Het tweede nachtgezicht, 1:18-21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
6 Het derde nachtgezicht, 2:1-13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
7 Het vierde nachtgezicht, 3:1-10.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
8 Het vijfde nachtgezicht, 4:1-14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
9 Het zesde nachtgezicht, 5:1-4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
10 Het zevende nachtgezicht, 5:1-11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
11 Het achtste nachtgezicht, 6:1-15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4
1 DE PROFEET ZACHARIA EN ZIJN TIJD
1.1 In welke tijd leefde Zacharia?
Een duidelijke tijdsaanduiding vinden we in Zach. 1:1: “in de achtste
maand, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord des Heren tot de profeet
Zacharia”. Omgerekend naar onze tijdrekening zitten we dan in oktober
of november van het jaar 520 v. Chr. In Israëls geschiedenis is dit de
periode vlak na de Babylonische ballingschap.
In 538 hadden de in ballingschap weggevoerde Joden onverwacht
toestemming gekregen om naar Jeruzalem terug te keren (zie Ezra 1:1-4).
Dit was een gevolg van de verovering van Babel door de Perzische
koning Cyrus (door de Bijbel ‘Kores’ genoemd). Deze Cyrus had
namelijk een andere politiek ten opzichte van veroverde volken dan de
Babyloniërs. Hij koos er voor om onderworpen volken niet te
deporteren, maar te laten wonen in hun eigen land, en hun eigen
gewoonten en eigen godsdienst te laten houden. Zo besloot hij ook de
Joodse ballingen terug te laten gaan naar Jeruzalem en gaf hij hen zelfs
geld mee om de tempel te gaan herstellen (zie Ezra 1:3-8).
Zeven maanden na aankomst in Israël waren de teruggekeerde ballingen
begonnen met de herbouw van de tempel. Als eerste werd het altaar
voor de offers hersteld (Ezra 3:1-6) en twee jaar later lag het fundament
er (Ezra 3:8-10). Maar de herbouw ging langzaam. Er waren Samaritanen
die de bouw moeilijk maakten (Ezra 4:1-24) en bovendien moest het hele
land van de grond af weer opgebouwd worden. Iedereen was dus ook
druk met het bouwen van zijn eigen huis. Economisch was de toestand
erg slecht en langzamerhand sloeg de blijde stemming van het begin om
in moedeloosheid. Iedereen was zo druk met zorgen om zijn eigen
bestaan dat de tempel wat minder belangrijk leek, en uiteindelijk de
bouw zelfs werd gestaakt (Ezra 4:24).
Totdat de Here God door de profeet Haggaï rechtstreeks opdracht gaf
om de bouw voort te zetten (Hag. 1:1-4, 8-9). En precies twee maanden
na deze profetie klonk voor het eerst het woord van Zacharia (Haggaï in
de 6 en Zacharia in de 8 maand van het 2 jaar van Darius). Haggaï ene e e
5
Zacharia waren dus tijdgenoten. De teruggekeerde ballingen die te
moedeloos waren geworden om nog wat van de herbouw te verwachten,
kregen ineens twee boodschappers van God om hen te bemoedigen!
1.2 Wie was Zacharia?
De naam ‘Zacharia’ betekent: ‘De Here gedenkt’, en in deze naam is de
boodschap van Zacharia’s hele boek samen te vatten.
Een aanwijzing van wie Zacharia was lezen we in Zach. 1:1: “Zacharia, de
zoon van Berekja, de zoon van Iddo”. Zacharia was dus een kleinzoon van
Iddo, en deze Iddo wordt in Nehemia genoemd als hoofd van een
familie die met Jozua en Zerubbabel uit Babel terugkeerde naar
Jeruzalem. In Ezra 5:1 en 6:14 wordt Zacharia niet aangeduid als
kleinzoon, maar als zoon van Iddo. maar dat is niet zo’n probleem,
omdat ‘zoon’ in het Oude Testament wel vaker staat voor ‘kleinzoon’.
Over Zacharia’s roeping als profeet is niets bekend. Dát hij geroepen is
blijkt echter uit het feit dat het woord van de Here tot hem kwam.
6
2 HET BIJBELBOEK ZACHARIA
2.1 Waar gaat het boek over?
Samengevat zou je kunnen zeggen: Zacharia mag Gods belofte voor de
toekomst doorgeven, ter bemoediging van zijn volk dat in de moeilijke
tijd na de ballingschap het zicht op de toekomst kwijt was.
De tempel speelt in die belofte voor de toekomst een grote rol. De tempel
is zo belangrijk, omdat de tempel het centrum is van een nieuw
Jeruzalem, ja, van een nieuwe wereld. In Zacharia’s profetieën wordt
Gods hele heilsplan ontvouwd. Zacharia mocht over de tijden, ook over
die van ons, heenkijken en over dingen spreken die ook voor ons nog
belofte zijn.
2.2 Indeling van het bijbelboek
Het boek Zacharia is te verdelen in twee hoofddelen: hoofdstuk 1-8 en
hoofdstuk 9-14.
Het eerste hoofddeel is te verdelen in drie gedeelten:
1 Zacharia 1:1-6 (verslag van Zacharia’s optreden)
2 Zacharia 1:7-6:15 (de nachtgezichten)
3 Zacharia 7:1-8 (prediking over de vastendagen).
Het tweede hoofddeel verschilt nogal van het eerste. Het draagt een
eschatologisch karakter en is waarschijnlijk afkomstig uit een latere
periode in het leven van Zacharia.
7
3 NACHTGEZICHTEN
3.1 Wat zijn dat?
Nachtgezichten zijn visioenen. Visioenen zijn gebruikelijke middelen
van de Here God om zijn boodschap aan profeten door te geven (zie
Num. 12:6). Een profeet wordt in het Oude Testament dan ook wel
‘ziener’ genoemd. Het gaat erom dat een profeet in een visioen dingen
ziet die hij met zijn natuurlijke ogen niet kan zien.
Een visioen is dus wat anders dan een droom. Een droom krijg je als je
slaapt, maar een visioen gebeurt in wakende toestand. Dat is ook zo bij
Zacharia. Hij is klaarwakker als hij de gezichten ontvangt en als hij
tussen het vierde en vijfde gezicht in slaap is gevallen, wordt hij wakker
gemaakt om het volgende gezicht te kunnen ontvangen (Zach. 4:1). Ook
is het bewustzijn van de profeet niet uitgeschakeld. Hij is betrokken bij
wat hij ziet en kan er op reageren. Soms wordt er bijvoorbeeld tijdens het
visioen door de profeet een vraag gesteld over iets dat hij niet begrijpt.
Visioenen zijn onthullingen van wat God in de nabije en verre toekomst
gaat doen. Er komen veel beelden in voor met een symbolische betekenis
(vgl. de Openbaring aan Johannes).
3.2 Wat zijn ‘de nachtgezichten van Zacharia’?
Acht visioenen die Zacharia achter elkaar in één nacht heeft ontvangen
(zie Zach. 1:7). Dit zijn de acht nachtgezichten op een rijtje:
Zacharia 1:7-17 (eerste nachtgezicht)
Zacharia 1:18-21 (tweede nachtgezicht)
Zacharia 2:1-13 (derde nachtgezicht)
Zacharia 3:1-10 (vierde nachtgezicht)
Zacharia 4:1-14 (vijfde nachtgezicht)
Zacharia 5:1-4 (zesde nachtgezicht)
Zacharia 5:5-11 (zevende nachtgezicht)
8
Zacharia 6:1-15 (achtste nachtgezicht)
9
4 HET EERSTE NACHTGEZICHT, 1 : 7-17
Zoals gezegd gaan we ervan uit dat Zacharia alle gezichten in de loop
van één nacht heeft ontvangen. De datum die genoemd wordt in vers 7
geldt dus voor alle visioenen.
7. Omgerekend naar onze tijdrekening is die datum: 15 februari 519 v.
Chr. Dit is zo’n drie maanden na Zacharia’s eerste optreden (Zach.
1:1-6), en in hetzelfde jaar als waarin Haggaï had opgeroepen verder
te gaan met de tempelbouw (Hag. 1:1-4, 8-9).
8. De plaats waar het visioen zich afspeelt is een diepte waarin mirten
groeien. Er bestaan bij bijbeluitleggers twee meningen over die
mirten. De ene groep uitleggers zegt: de mirten zijn een aanduiding
van het paradijs dat de woning van God omgeeft (het visioen zou
zich dan afspelen in de hemel). De tweede groep zegt: de mirten zijn
een beeld voor het volk van God. Het is echter heel goed mogelijk
dat niet aan elk detail van het gezicht een aparte betekenis moet
worden gegeven.
Tussen de mirten zit een man op een rood paard en achter hem nog
andere paarden. We moeten hierbij denken aan strijdpaarden.
Kennelijk is de man op het rode paard de aanvoerder, want de
andere ruiters stellen zich achter hem op en hij rapporteert namens
hen (zie vers 11).
9. Zacharia snapt niets van wat hij ziet. We hebben hierboven gezegd
dat bij een visioen de profeet betrokken is bij wat hij ziet en er ook
op kan reageren. Dat doet Zacharia hier, want hij vraagt: ‘wat heeft
dit allemaal te betekenen?’. Hij vraagt dit aan ‘de engel die met hem
sprak’. Deze engel komen we in bijna elk nachtgezicht tegen en we
noemen hem de tolkengel. Hij is een engel die als het ware naast
Zacharia stond toen deze de gezichten ontving en die namens God
uitleg mocht geven aan Zacharia. Hier zegt hij: ‘ik zal u tonen wat
dit betekent’ en dan gaat het visioen verder.
10. Er blijkt nog iemand tussen de mirten te staan: de Engel des Heren. In
het Oude Testament komen we de Engel des Heren vaker tegen en
10
we mogen daarbij dan denken aan de Oudtestamentische
openbaring van de Here Jezus. Zacharia ziet nu deze Engel des
Heren staan, en vóór Hem een stel ruiters die verslag uitbrengen van hun
bevindingen. Het blijkt dat ze op Goddelijk bevel de aarde hebben
doorkuist, en nu komen ze met het bericht: ‘de gehele aarde verkeert in
volkomen rust’.
12. Uit de reactie van de Engel des Heren blijkt dat dat bericht ongunstig
is. Het is stil, maar niet geruststellend stil. Om dit te begrijpen komt
kennis van de tijd waarin Zacharia leefde om de hoek kijken, net als
de profetieën van de profeet Haggaï.. In Hag. 2:7-10 en Hag. 2:23
lezen we dat Haggaï de mensen pas geleden had gezegd: houdt
moed, God gaat iets heel groots doen! Maar in plaats daarvan kunnen
de verkenners alleen maar melden dat het overal rustig is. Kortom: er is
niets te merken van de komst van Gods rijk! Er is niets te merken
van heidenen die zouden komen naar Jeruzalem, van de tempel die
met heerlijkheid vervuld zou worden. Gods volk is nog gewoon een
volk in vernedering en alles is rustig en stil.
13. Nu volgt het antwoord van God op het gebed van de Engel de Heren. God
geeft dat antwoord aan de tolkengel, met de bedoeling dat die het
aan Zacharia zou vertellen.
14. Zacharia moet het vervolgens aan het volk vertellen: “zo zegt de Here
der heerscharen; Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver
ontbrand”. Dat is de taal van de liefde.Jeruzalem is Gods stad, Sion
zij nbruid. En God kan het niet hebben dat een ander aan haar komt.
Dan brandt zijn toorn los. Ook op de inwoners van Sion kan Hij
boos zijn, dat was gebleken in de ballingschap. Maar terwijl God op
hen maar éen weinig vertoornd was’, (d.w.z. zijn straf was gericht
op herstel van de verhouding), werden de volken die Hij voor zijn
oordeel gebruikte overmoedig en waren ze uit op de ondergang van
Gods volk. Dat is levensgevaarlijk, dan wordt God ‘zeer toornig’.
16. Omdat de Here Jeruzalem verkoren heeft zal Hij, ondanks Israëls
ontrouw, in erbarming naar Jeruzalem terugkeren. De Here wil
weer in Sion wonen: de tempel zal herbouwd worden (God herhaalt
hier tegen alles in de belofte van Hag. 2:10!). Ook zal Jeruzalem
11
herbouwd worden; de landmeters zullen straks veel werk te doen
hebben vanwege de herbouw. Ja, “wederom zullen mijn steden
overvloeien van het goede, nóg zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog
verkiezen”. Hoe rustig en stil alles nu mag lijken, de Here laat zeggen
dat alles waarvan Haggaï geprofeteerd had wel degelijk in werking
is gezet en dat het heil zeker komt!
12
5 HET TWEEDE NACHTGEZICHT, 1 : 18-21
De dubbele profetie uit het eerste nachtgezicht (heil voor Sion, onheil
voor de vijandige volken) wordt verder uitgewerkt in het tweede en
derde gezicht. In het tweede gezicht vinden we een uitwerking van
Zach. 1:15.
18. Zacharia ziet vier horens. Het zou kunnen zijn dat die horens op één
of ander dier zitten, zoals we wel vaker tegenkomen in de Bijbel
(b.v. in het boek Daniël en in de Openbaring aan Johannes), maar
dat staat er niet. Blijkbaar gaat het hier alleen om die horens. De
horen is in het Oude Testament een symbool van kracht en macht
(Deut. 33:17, Ps. 75:11, Dan. 7:7). Bij de horens die Zacharia ziet
zullen we moeten denken aan wereldmachten die vijanden zijn van
Gods volk.
19. Dat blijkt uit vers 19 en 21, waar van de horens staat dat ze Juda,
Israël en Jeruzalem verstrooid hebben en hun horens tegen Juda
hebben verheven. Dat we aan wereldmachten moeten denken blijkt
ook uit het feit dat er vier horens zijn. Het getal vier staat in de Bijbel
voor ‘van alle windstreken, het totale geheel’. Het is de totale
vijandige wereldmacht die van alle kanten aanstormt. Stel je voor: je staat
in een weiland, en van alle kanten zie je woedende stieren
aanstromen met hun horens vooruit. Dat is de situatie van Gods
volk in de wereld. Dat was voor het volk van God tóen zo (bedreigd
door Babel, Assyrië, de Perzen, de Samaritanen). Het is ook de
situatie van alle tijden.
20. Dan richt God de aandacht van Zacharia op een ander beeld: vier
smeden.
21. Als Zacharia vraagt wat deze komen doen, blijkt dat de smeden zich
opstellen tussen het volk van God en de dreigende horens. Het zijn
er weer vier: tegenover elke hoorn staat een smid. En zij slaan de
horens neer. Uit het feit dat opnieuw het getal vier gebruikt wordt
mogen we afleiden dat ook deze smeden wereldmachten zijn. Maar
dan machten die de machten die Gods volk aanvallen vernietigen. De ene
13
wereldmacht staat tegenover de ander. En zo is het ook gebeurd, dat
is in de geschiedenisboeken na te lezen: Babel ging ten onder tegen
de Perzen, de Perzen tegen de Gieken, enzovoort. De vijandige
volken bestrijden elkaar en zo wordt Gods volk verlost. In het boek
Openbaring zien we dat het tot aan het eind der tijden zo zal gaan.
14
6 HET DERDE NACHTGEZICHT, 2 : 1-13
Zacharia 2:1-13 is te verdelen in het derde nachtgezicht (2:1-5) en een
soort nadere toevoeging bij zowel het tweede als het derde nachtgezicht
(2:6-13).
1. Het derde gezicht toont een beeld van Jeruzalem. Zacharia ziet een
man lopen, volgens vers 4 een jong iemand, met een meetsnoer in de
hand.
2. Zacharia vraagt hem wat hij aan het doen is, en hij krijgt als
antwoord dat de jongen op weg is om Jeruzalem op te meten. Blijkbaar
gelooft de jongen de belofte van Zach. 1:16-17 en wil hij gaan
uitrekenen hoe dat allemaal moet gaan worden.
3. Vervolgens hoort Zacharia de tolkengel tegen een andere engel
zeggen: ‘loop die jongen achterna en zeg hem dat hij ophoudt met
meten’. Het is onbegonnen werk om Jeruzalem op te meten en de
grenzen van de stad vast te stellen.
4. Jeruzalem zal een open stad zijn zonder muren; d.w.z.: er kunnen
telkens nieuwe huizen aan toegevoegd worden. En dat zal ook nodig zijn
vanwege alle mensen die toestromen om daar een woonplaats te
zoeken. Dat moet een geweldige boodschap zijn geweest voor dat
kleine groepje teruggekeerde ballingen daar in Jeruzalem. In
Nehemia 11 lezen we hoe teruggekeerde Joden door het lot werden
aangewezen om verplicht in Jeruzalem te gaan wonen. Blijkbaar was
er niet zoveel animo om in de stad van God te wonen en dreigden er
binnen Jeruzalem te weinig mensen te zijn om de stad leefbaar te
houden. Maar God zegt dat er een tijd zal komen dat er voor
Jeruzalem geen muren te bouwen zullen zijn, omdat de stad steeds
weer moet worden uitgebreid.
5. Een stad zonder muren wil ook zeggen: een onversterkte plaats. Dat
zal mogelijk zijn omdat de Here Zelf een vurige muur zal zijn
rondom haar. Terwijl in het tweede gezicht de wereldmachten ten
onder gaan, zien we in dit gezicht Jeruzalem als de stad van de
15
Here, die Hij zal beschermen en die Hij door zijn inwoning wil
vervullen van heerlijkheid (voor het beeld van Gods heerlijkheid die
de stad zal vervullen, vgl. Jes. 60:19-20 en Openb. 21:23).
Waarschijnlijk zijn de verzen 6-13 profetische woorden van Zacharia
zelf, die hij heeft toegevoegd aan de nachtgezichten.
6-9. Deze verzen zijn een toevoeging bij het tweede nachtgezicht. Het
onderwerp van dat nachtgezicht was: de ondergang van de
vijandige volken. De woorden van vers 6-9 zijn gericht aan dát deel
van Sion dat ‘nog woont bij de dochter van Babel’: de
achtergebleven ballingen dus. Tegen die mensen zegt God: ‘vlucht
uit het Noorderland (dat is Babel), want Babel gaat zijn ondergang
tegemoet, en wie in Babel woont gaat mee”. God roept hen op om te
vluchten naar Sion, want daar is ontkoming aan het gericht.
10. De verzen 10-13 zijn een toevoeging bij het derde nachtgezicht. Hier
wordt in tegenstelling met de ondergang van Babel, de toekomst
van Sion getekend. Jeruzalem lag er op dit moment maar armzalig
bij, maar vers 10 laat het enige geheim van Jeruzalem zien: “want zie, Ik
kom in uw midden wonen, luidt het woord des Heren”. Deze belofte is
een herhaling van Zach. 1:16 en 2:5.
Om iets van de diepte van deze belofte te zien moeten we even een omweg
maken. In 2 Kron. 6:18-20 lezen we dat Salomo bij de inwijding van de tempel
aan de Here vroeg om in die tempel te willen wonen en naar de gebeden te
willen horen. Het antwoord van de Here op dat gebed vinden we in 2 Kron.
7:15-16. God belooft dat Hij daar, in de tempel, altijd bij zijn volk zal wonen; Hij
heeft dat huis verkoren en zijn naam zal daar zijn tot in eeuwigheid. Maar Hij
zei er wel iets bij. Hij zei: ‘Ik zal er altijd wonen, maar als jullie je van Mij
afkeren ga Ik weg’(2 Kron. 7:19-22). En dat was gebeurd. Na een lange tijd van
waarschuwen, had God zijn dreigement uitgevoerd. Uiteindelijk was de
tempel volledig verwoest. en bij de profeet Ezechiël lezen we hoe hij in een
visioen zag dat de Here God Jeruzalem en de tempel verliet vanwege de vele
zonden (Ezech. 10:4,18, 11:22 ev.). God wilde niet meer onder zijn volk wonen,
niets meer met zijn volk te maken hebben, precies zoals Hij had gezegd. En nu
hoort Zacharia Hem zeggen: Ik kom weer in uw midden wonen! Dat is een
wonder! En het heeft iets te maken met de tempel. God had immers voor áltijd
zijn naam aan die tempel verbonden; Hij had die plaats verkóren om daar
16
voor altijd bij zijn volk te zijn. En God houdt vast aan wat Hij eenmaal
gesproken heeft. God wil wonen onder zijn volk. En Hij zal er in de Here Jezus
Zelf voor zorgen dat dat op een heel nieuwe manier zal gaan gebeuren. Steeds
volkomener. Totdat er uiteindelijk geen tempel meer nodig zal zijn: Openb.
21:22: “En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar
tempel, en het Lam”.
11. En de belofte wordt nog groter: niet alleen zal het contact tussen
God en zijn volk hersteld zijn, er zullen véle volken gemeenschap
zoeken met de Here en zij zullen Hem tot een volk zijn en Hij zal in hun
midden wonen (vgl. Micha 5:1-2, Openb. 21:24). Laat iedereen in
ontzag zwijgen, want de Here staat op het punt om zijn heilsplan
met zijn stad, zijn volk èn de heidenen te verwerkelijken!
17
7 HET VIERDE NACHTGEZICHT, 3 : 1-10
1. Zacharia ziet de hogepriester Jozua, staande vóór de Engel des
Heren. “Staan voor’, dat is een juridische term die wijst op een
terechtstaan voor een rechtbank. Dat beeld klopt hier ook, want
naast Jozua staat de satan ‘om hem aan te klagen’. We moeten hier
denken aan een soort hemelse rechtszaak, waarbij de hogepriester Jozua
door de satan aangeklaagd wordt bij de Here God.
Jozua wordt in Haggaï en Zacharia vaak samen genoemd met
iemand anders, namelijk Zerubbabel (b.v. Hag. 1:1). Jozua en
Zerubbabel gaven samen leiding aan de teruggekeerde ballingen en
beide vertegenwoordigden zij iets belangrijks in Israël. Zerubbabel
was een afstammeling van koning Jojachin, afkomstig dus uit het
koningshuis van David (1 Korn. 3:17-19). En Jozua stamde door zijn
vader Josadak uit de hogepriesterlijke familie (1 Kron. 6:15). Nu
waren het Davidische koningshuis én de offerdiensten twee
fundamenten onder het oude volk van God. In de loop van Israëls
geschiedenis waren beide fundamenten steeds meer aangetast door
de zonde van het volk, en ten slotte ingestort. In de ballingschap
leek er niets meer van over. Maar nu de Here na de ballingschap
Sion weer wil opbouwen, blijken deze twee fundamenten weer
hersteld te worden.
3. De satan heeft reden om Jozua aan te klagen, want de hogepriester
(die volgens Gods bevel heilige klederen moest dragen, Ex. 28:2!)
stond in de hemel voor het aangezicht van God met vuile kleren aan.
Vuile kleren zijn in de Bijbel symbool van zonde (zie b.v. Jes. 4:4,
Spr. 30:12). Sommige uitleggers zeggen dat we bij Jozua’s vuile
kleren vooral moeten denken aan persoonlijke zonden die hij
begaan zou hebben. Natuurlijk heeft Jozua persoonlijk zonden
gehad, maar ik denk dat hier nog iets meer aan de hand is. Omdat
Jozua in dit visioen steeds nadrukkelijk ‘de hogepriester’ wordt
genoemd, denk ik dat we er vooral op moeten letten dat hij als
hogepriester het hele volk vertegenwoordigt. En zo ook de schuld
van het hele volk. Jozua stond vuil van eigen zonden en van die van
het hele volk voor het aangezicht van God. En satans aanklacht
komt hier op neer: ‘nou zeg, is dat nou een dienaar van God? Moet
18
je eens zien wat smerig hij is door zijn zonden, en dat oor een
hogepriester! En dat neemt U als heilig God zomaar?’ Eigenlijk zit
daar achter: ‘U wilt Jeruzalem weer opbouwen, en alles wat U hebt
is dan zó eentje? Wordt het eigenlijk niet eens tijd dat U het opgeeft
met dat volk van U?’Als grote tegenstander van God probeert de
satan te voorkomen dat God weer opnieuw met zijn volk zal
beginnen. En hij lijkt het gelijk aan zijn kant te hebben. God moest
wel op die beschuldiging ingaan, want het was een ware aanklacht.
Die vuile kleren waren niet te ontkennen en Jozua had geen been
om op te staan.
2. Maar dan gaat de Engel des Heren spreken. Hij weerspreekt de
aanklacht van de satan niet. Hij snoert hem wel de mond, maar Hij
noemt direct daarna Jozua ‘brandhout’, d.w.z.: waardeloos,
wegwerpmateriaal, bestemd om in het vuur te gooien! En toch krijgt
de satan niet gelijk. Want Jozua is wel brandhout, maar brandhout
‘uit het vuur gerukt’. God Zelf heeft dat waardeloze stuk hout uit het
vuur van het gericht gerukt om gered te worden. En als God van
een stuk brandhout iets moois wil maken, dan doet Hij dat.
4. En dan moeten de engelen (‘hen die vóór Hem stonden’, d.w.z.: ‘die
Hem dienden’ = de engelen) Jozua’s vuile kleren uittrekken. Het is
alsof de Here zegt: ‘die vuile kleren, daar zorg Ik later wel voor.
Trek ze nu maar vast uit en doe alvast maar feestkleren aan, want
voor Mij mag je vrij van schuld zijn en rein’!
5. Jozua krijgt een schoon ambtsgewaad aan en een reine tulband, het
teken van zijn hogepriesterlijke waardigheid, op zijn hoofd. Het was
de Engel des Heren die de opdracht gaf om de vuile kleren uit te
doen. En Hij kón dat ook doen. Het Nieuwe Testament laat ons de
Engel des Heren zien zoals Zacharia Hem nog niet kon zien,
namelijk als de Here Jezus Christus, het Lam dat de zonde der
wereld wegneemt! Hij zou later daadwerkelijk die vuile kleren van
Jozua overnemen en zijn zonde wegdoen! Hij zou er later Zelf voor
zorgen dat Gods volk vrij van schuld mocht zijn en rein, dat stond
zó vast dat Jozua nú al, ook al was het nog niet zover, reine kleren
aan mocht doen.
19
6. En zo, in die reine kleren, mag Jozua terug om zijn taak als hogepriester te
volbrengen. Als hij zijn dienst trouw zal vervullen zal hij Gods huis
mogen richten (hij mag als hogepriester in Gods naam het opzicht
over de tempel voeren), Gods voorhoven bewaken (juist in de
voorhoven was het gevaar van verontreiniging groot) en mogen
verkeren ‘onder hen die hier staan’. Daarmee worden net als in vers
4 de engelen bedoeld die als dienaren voor de Here staan. Jozua
mag zó vrij voor Gods aangezicht zijn dienst verrichten dat hij even
dicht bij Gods troon staat als de engelen.
8. En dat geldt ook voor de andere priesters (‘uw gezellen die vóór u
zitten’ - in vergaderingen van het priestercollege zaten de priesters
altijd vóór de hogepriester). Zij zijn mannen ‘die ten wonderteken
dienen’. Dat wil ten eerste zeggen dat ze als priesters een zichtbaar
teken van Gods genade vormden, maar ten tweede dat ze met hun
priesterdienst als teken naar iets groters verwezen. En van dat
grotere krijgt Jozua nu iets te horen in twee beloftes. De eerste is: ‘Ik
zal mijn knecht, de Spruit doen komen’. De profeet Jesaja had als eerste
geprofeteerd over een rijsje dat uit de tronk van het vervallen
koningshuis van David zou uitspruiten (Jes. 11:1,2), en Jeremia had
van die Spruit gezegd dat Hij als koning zou regeren (Jer. 23:5, Jer.
33:14,15). Het is al een oude belofte die hier herhaald wordt: het
vervallen koningshuis van David zou toch weer een nieuwe Koning
voortbrengen die gerechtigheid zou brengen en een periode van
volkomen vrede. Het is een aankondiging van de grote Zoon van
David, de Here Jezus.
9. De tweede belofte is: ‘Op de steen die Ik vóór Jozua neerleg, zal Ik Zelf
het graveersel graveren’. Het is moeilijk te zeggen wat die steen
precies voorstelt. Het zou een verwijzing kunnen zijn naar de
gewoonte in die tijd dat als je voor een rechtbank vrijgesproken
werd, dat je dan als oorkonde van je vrijspraak een witte steen met
een inscriptie kreeg. Er zijn ook uitleggers die verwijzen naar een
steen in de tempel, bijvoorbeeld de hoeksteen. Als we goed lezen
wat er van die staan geschreven staat, dan zien we als eerste: ‘op die
ene steen zijn zeven ogen’. En als we nu Openb. 5:6 lezen, dan staat
daar: “En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te
midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven
20
ogen”. En het Lam, dat is de Here Jezus. Het tweede dat er van de
steen staat is dat de Here God op die steen ‘Zelf het graveersel zal
graveren’. En in Joh. 6:27 staat er van de Zoon des Mensen: “want op
Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt”. God heeft op Hem zijn
stempel, zijn waarmerk gezet; dat is hetzelfde als ‘het graveersel
gegraveerd’. Het is duidelijk dat ook deze belofte verwijst naar de
Here Jezus, hoe we ons het beeld van de steen ook precies voor
moeten stellen. Beide beloftes verwijzen naar de Here Jezus, die
zowel het koningschap herstelt, als door zijn offer de offerdienst
vervult (Hij zal op één dag de ongerechtigheid van dit land
wegdoen). De twee oude fundamenten komen in Hem samen en Hij
is het onwankelbare nieuwe fundament van het volk van God!
10. En als die tijd is aangebroken zal ook de vrede komen. De beelden
van het nodigen onder de wijnstok en de vijgeboom doen denken
aan de vredestijd van Salomo (1 Kon. 4:24,25), maar vooral aan de
grote Messiaanse vrede (Micha 4:4).
21
8 HET VIJFDE NACHTGEZICHT, 1 : 1-14
Blijkbaar is Zacharia na het vorige nachtgezicht in slaap gevallen, want
de tolkengel moet hem wakker maken (zie vers 1).
2. Zacharia ziet een gouden kandelaar. De gouden kandelaar die vroeger
in de tempel stond had een bijzondere betekenis: de lampen op die
kandelaar moesten altijd branden. Zolang die lampen zouden
branden, zou God waken over zijn volk; het wegnemen van de
kandelaar betekende het verbreken van de band tussen de Here en
het volk. Het zou kunnen dat Zacharia deze kandelaar uit de tempel
zag (hij zal er in ieder geval aan gedacht hebben), het kan echter ook
een andere zijn geweest. Wat betreft de betekenis van die kandelaar;
als we aan verschillende gedeelten in het Nieuwe Testament
denken, komen we uit bij de kandelaar als beeld van Gods volk, dat
licht moet verspreiden in de wereld (zie Openb. 1:20, Fil. 2:14,15).
Gods volk is lichtdrager, maar niet lichtbron, dat blijkt ook hier.
Want Zacharia ziet boven de kandelaar een oliehouder en
toevoerbuizen die de olie naar zeven lampen laten stromen. Een
kandelaar heeft olie nodig om te kunnen branden, en olie is in de
Bijbel vaak een beeld voor de Heilige Geest (denk maar aan de
zalving met olie als teken van bekwaammaking door de Heilige
Geest). Gods volk kan licht uitstralen op de olie van de Heilige
Geest.
3. Naast de kandelaar staan twee olijfbomen (producenten van olijfolie;
de brandstof voor de lampen). Er zijn twee hele bomen, d.w.z.: er is
olie genoeg. Er hoeft niet zoals in de oude tempel dag en nacht
iemand olie bij te vullen; deze lampen hebben olie genoeg om nooit
meer uit te gaan.
6. Als Zacharia vraagt naar de betekenis hiervan luidt het antwoord:
‘niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!’. Die
boodschap is allereerst gericht aan Zerubbabel. Was de boodschap
van het vorige nachtgezicht bestemd voor de hogepriester, nu is de
vertegenwoordiger uit het koningshuis aan de beurt. Zerubbabel
had de leiding bij de wederopbouw van de stad en de tempel en uit
22
het boek Haggaï weten we hoe moedeloos de situatie in die tijd was.
Men was wel weer begonnen met de tempelbouw, maar het leek
allemaal niets te worden. En nu hoort Zerubbabel dat niet híj met
man en macht het moeilijke werk voor elkaar moet zien te krijgen,
maar dat Gods Geest, God Zelf er voor zal zorgen dat het afkomt.
7. God ziet wel hoeveel moeite Zerubbabel te verwerken heeft, Hij
noemt het zelfs éen grote berg’. Maar het lijkt wel alsof de Here die
moeilijkheden uitdaagt: ‘wie ben je nu eigenlijk, grote berg?’. Als
God achter Zerubbabel staat wordt die hele berg zó omver gegooid.
Zerubbabel mag de belofte horen dat hij ondanks alles de tempel
mag voltooien. Hij ‘zal de gevelsteen te voorschijn brengen’, of met
een andere vertaling: ‘de sluitsteen aanbrengen’, dat is: de laatste
steen die in gebouwen van toen geplaatst werd.
8. De handen van Zerubbabel die het fundament gelegd hebben (zie
Ezra 3:8-11) zullen de tempel ook voltooien. Als het zover is zullen
de twijfelende toehoorders van vandaag moeten erkennen dat
Zacharia toch gesproken heeft als een profeet door de Here
gezonden.
10. Laat men dus niet gering denken van de herbouw. Wie daarop
neerziet als iets kleins komt bedrogen uit. Want de Here God Zelf
verblijdt zich als zerubbabel druk aan het werk is (‘het paslood in
zijn hand zien’ betekent dat hij bezig is met bouwen). Terwijl Gods
ogen de ganse aarde overzien, zijn ze in het bijzonder gericht op de
tempel. Naar de maatstaven van de wereld stelt die hele
tempelbouw van Zerubbabel niets voor, maar de Here let nu juist
dáár op.
11. Twee dingen zijn Zacharia nog niet duidelijk: wat betekenen de
twee olijfbomen, en dan vooral de twee olijftakken ‘die door twee
gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien’? Kennelijk vloeit
de olie die de bomen produceren vanaf die takken in het
oliereservoir waaruit de kandelaar brandstof ontvangt. De twee
takken vormen dus de verbinding tussen de olie en de kandelaar.
23
14. Zacharia krijgt als antwoord dat het de twee gezalfden zijn die vóór
de Here der ganse aarde staan. Staan voor betekent: dienen; het zijn
dus twee gezalfde dienaren van God die ervoor zorgen dat de
kandelaar blijft branden. In het Oude Testament werden gezalfd:
koningen, priesters en profeten. Als we dan nu horen van twee
gezalfde dienaren, dan ligt het meeste voor de hand om te denken
aan Jozua en Zerubbabel, de vertegenwoordigers van het priesterlijke
en koninklijke ambt, die er samen voor verantwoordelijk zijn dat de
kandelaar blijft branden. Door hun dienst wil de Here zijn volk
zegenen.
24
10 HET ZESDE NACHTGEZICHT, 5 : 1-4
1. In het zesde visioen ziet Zacharia een uitgerolde vliegende boekrol
van twintig el lang en tien el breed ( = tien bij vijf meter). Je zou
kunnen denken aan een geweldige roofvogel die aan komt suizen,
zoiets dreigends zit er wel in dit beeld.
3. Het is ook inderdaad dreigend, want Zacharia hoort dat deze rol de
vloek symboliseert ‘die uitgaat over het ganse land’ en dat de Here
der heerscharen hem heeft doen uitgaan (vers 4). Dat is echt iets om
bang van te zijn. een vloek is in de Bijbel als een soort granaat die in
een bepaalde richting geslingerd wordt en daar ontploft met alle
gevolgen van dien. En een vloek die van de Here God Zelf uitgaat,
daar is niet aan te ontkomen. Die zal zeker doel treffen, immers als
God spreekt is het er en als Hij gebiedt staat het er.
Deze vloek gaat uit ‘over het ganse land’. Het is dus geen vloek die
op weg is naar Babel, maar hij is gericht tegen Gods volk. En hij treft
ieder die steelt en ieder die vals zweert. Waarschijnlijk waren dit zonden
die in Zacharia’s dagen veel voorkwamen en die daardoor de
mensen niet zo erg in de oren klonken. Maar het zijn wel zonden
tegen Gods gebod. En God neemt ze wel serieus. Erg serieus:
4. Deze zondaars worden weggevaagd met hun huizen (‘zowel het
houtwerk als zijn stenen’, d.w.z.: volledig, radicaal). Als God die
‘alledaagse’ zonden zo serieus neemt, wil dat maar één ding zeggen:
het gaat God om een volkomen heilig volk. In de vorige visioenen had
God een heerlijke toekomst beloofd, maar dit visioen waarschuwt
dat Gods eisen daarbij niet veranderd zijn. Er is de belofte van een
heerlijke toekomst, maar degenen die denken dat ze het er nu niet
zo nauw meer mee hoeven nemen omdat God Israël toch verkozen
heeft en liefheeft, komen volkomen bedrogen uit. De beloften
gelden, maar alleen voor een heilig volk.
25
11 HET ZEVENDE NACHTGEZICHT, 5 : 5-11
5. In vers 5 lezen we dat er ‘iets naar voren komt’. Hoe, dat horen we
niet. En Zacharia kan datgene wat hij ziet niet thuisbrengen.
6. De tolkengel vertelt hem dat het voorwerp een efa is. Dat is een
inhoudsmaat van 30-40 liter.
7. Maar deze efa moet waarschijnlijk groter geweest zijn, want er zat
een vrouw in de efa,
8. en de tolkengel zegt: ‘dat is de goddeloosheid’. De zonde wordt hier
als een vrouw voorgesteld. Dat komt vaker voor in de Bijbel. Ten
eerste gewoon omdat alle personificaties in het Hebreeuws
vrouwelijk zijn (de wijsheid, de vroomheid, enz. zie Spr. 8, 9). Ten
tweede omdat daarmee het verleidelijke van de zonde wordt
aangegeven. Dat zie je bijvoorbeeld als in het boek Openbaring het
goddeloze Babel wordt voorgesteld als een vrouw, meer nog: als een
hoer.
Als het deksel wordt opgetild wil de vrouw direct ontsnappen en de
engel moet haar terugduwen in de efa en het zware deksel er weer
op doen.
9. Dan ziet Zacharia twee vrouwen die de efa oppakken en meenemen. Ze
hebben vleugels als van een ooievaar (een trekvogel, in staat om
grote afstanden af te leggen) en ze worden voortgestuwd door de
wind. Wind roept in de Bijbel associaties op met de Heilige Geest (in
het Hebreeuws is het hetzelfde woord) en ik denk dat we daar hier
ook wel aan mogen denken. De Here God blaast Zelf de efa weg en
Zacharia ziet haar verdwijnen als een stipje tussen hemel en aarde.
De goddeloosheid wordt uit het midden van Gods volk opgepakt en
weggebracht. Door God Zelf. In het vorige visioen hoorden we hoe
God een volkomen heilig volk eist; in dit visioen wordt duidelijk dat
dat ook mogelijk is: de goddeloosheid wordt door God Zelf
weggebracht. Dat is dezelfde boodschap als in het visioen van de
hogepriester Jozua: Jozua mocht zijn vuile kleren uitdoen en reine
kleren aandoen, want God zou er Zelf voor zorgen dat op één dag
26
de ongerechtigheid van dit land zou worden weggedaan (Zach. 3:4
en 9).
10. Als Zacharia vraagt waarheen de vrouwen de efa brengen, krijgt hij
een duidelijk antwoord:
11. naar het land Sinear, dat is Babel (zie Dan. 1:1,2 en Gen. 10:10). De
Here verwijdert de zonde van Jeruzalem en brengt haar over naar
Babel. Dat is vanouds de stad waar de mens zich een naam wil
maken tegenover God (Gen. 11). En in de profetieën blijkt die stad
meer en meer symbool te worden voor alles wat zich tegen God
verheft (zie vooral het boek Daniël). In Babel concentreert zich de
goddeloosheid. En in de Openbaring komen we Babel tegen als de
stad van de antichrist, daar waar de tempel van de goddeloosheid
verrijst. Jeruzalem en Babel staan in de Bijbel lijnrecht tegenover
elkaar: in Jeruzalem woont de Here, in Babel de goddeloosheid.
27
12 HET ACHTSTE NACHTGEZICHT, 6 : 1-15
Het laatste nachtgezicht eindigt eigenlijk in vers 8. De verzen 9-15
beschrijven een profetische handeling van Zacharia. Omdat ze wel
dezelfde datering dragen als de nachtgezichten worden ze wel als min of
meer erbij behorend gezien. Ik beperk mij hier tot het nachtgezicht zelf:
Zach. 6:1-8.
1. Zacharia ziet vier wagens naar voren komen tussen twee koperen
bergen. Dit herinnert aan een voorstelling die bekend is uit de oud-
Oosterse literatuur, namelijk van twee bergen bij de ingang van de
hemelpoort waartussen de zon opkomt. In dat geval zouden de
wagens dus vanuit de hemel naar voren komen. Dat past ook bij
vers 5, waar gezegd wordt dat de wagens komen ‘van de Here der
ganse aarde’. Het Hebreeuwse woord dat vertaald is met ‘wagen’
heeft altijd de betekenis van ‘strijdwagen’ en daar moeten we ook
hier aan denken: oorlogstuig.
2. De wagens worden getrokken door rode, zwarte, witte en gevlekte
paarden. Sommige uitleggers proberen deze kleuren symbolisch te
verklaren (vooral omdat in Openb. 6:2-5 ook sprake is van vier
kleuren paarden die daar wél een betekenis hebben), maar geen
enkele uitleg is echt bevredigend. Misschien zijn de kleuren alleen
bedoeld om de wagens van elkaar te kunnen onderscheiden.
4. Zacharia vraagt de tolkengel weer naar de betekenis van wat hij ziet.
5. Het antwoord dat hij krijgt wordt verschillend verklaard omdat de
vertaling van vers 5 moeilijkheden oplevert. De NBG heeft vertaald:
‘deze gaan uit naar de vier windstreken des hemels’. Het probleem
is echter dat daarmee geen direct antwoord is gegeven op de vraag
‘wat betekenen deze?’, terwijl dat in de voorgaande visioenen steeds
wel het geval is. Het is ook mogelijk te vertalen: ‘deze zijn de vier
winden des hemel, die uittrekken’. Zo is er wel een direct antwoord.
Bovendien komt de combinatie van wind en wagens in de Bijbel ook
op andere plaatsen voor (Ps. 104:3,4 zegt dat de Here de wolken tot
zijn wagen maakt en de winden tot zijn boden, Jes. 66:15 tekent de
28
wagens waarmee de Here God uittrekt ten oordeel als een storm).
Deze vertaling is daarom te verdedigen. We zullen in ieder geval
moeten denken aan wagens die ten oordeel uittrekken.
6. Vers 6 zegt waar de wagens naar toe gaan: die met de zwarte paarden
naar het Noorderland, de witte paarden daar achteraan en de gevlekte naar
het Zuiderland. Het is vreemd dat de rode paarden niet worden
genoemd. Veel theologen zeggen daarom dat de Hebreeuwse tekst
hier wel niet zal kloppen en willen de tekst zo wijzigen dat ze toch
genoemd worden. Dat lijkt me geen goed idee. Verder zou je
verwachten dat de vier wagens elk een verschillende kant op gaan.
Ook daar zitten de uitleggers mee in hun maag. Iemand heeft
bijvoorbeeld voorgesteld de woorden ‘achter hen aan’ zo te vertalen
dat er komt te staan: ‘naar het westen’; het oosten hoefde volgens
hem niet genoemd te worden omdat daar alle paarden al vandaan
kwamen. Toch is de tekst zoals die er staat helemaal niet zo vreemd.
Want ten westen van Israël ligt de zee, en ten oosten de woestijn.
Vanuit Israël ga je als je reist altijd óf naar het noorden, óf naar het
zuiden. Uit die richtingen kwam voor Israël ook altijd het gevaar. En
dan vooral uit het Noorderland, uit Babel, de grote tegenpool van
Jeruzalem, de stad van de goddeloosheid. Dat zou een verklaring
kunnen zijn van het feit dat daar twee wagens naar toe gaan: dat is
het centrum van de vijandelijke macht, de thuisbasis van de
goddeloosheid.
7. De wagens en paarden wachten vol ongeduld om de tocht te
beginnen. Dan klinkt het ‘gaat heen, doorkruist de aarde’. De vraag
is door wie die woorden gesproken worden. De NBG schrijft ‘hij’
met een kleine letter, toch denk ik dat we mogen aannemen dat God
Zelf de opdracht geeft.
8. In vers 8 is namelijk sprake van de paarden die ‘mijn Geest in het
Noorderland tot rust brengen’, of iets anders vertaald: die ‘mijn
Geest in het Noorderland doen rusten’. En die woorden kunnen
eigenlijk alleen door de Here God gesproken zijn. De wagens en
paarden kwamen Gods oordelen brengen. Als hier nu staat dat
Gods Geest kan rusten in het Noorderland, het land van de
goddeloosheid, dan betekent dat dat Gods werk kennelijk af is; het
29
is de eindoverwinning! ‘Vrouwe goddeloosheid’ is dan kennelijk
verdreven. Het blijkt dus niet zo te zijn dat zij voor altijd mocht
regeren in Babel terwijl God in Jeruzalem regeert (dat zou je uit het
vorige nachtgezicht nog kunnen denken). Nee, de héle aarde is van
God. En na de storm van Gods oordeel zal er de vrede zijn van de
eindoverwinning.
Zo is dit laatste nachtgezicht een echte afsluiting van de hele reeks
profetieën. Zacharia mocht in zijn nachtgezichten de hele geschiedenis
overzien, van zijn tijd af tot aan de nieuwe aarde toe. Het eerste
nachtgezicht begon met een stilte vóór de storm (‘de gehele aarde
verkeert in volkomen rust’, Zach. 1:11), het achtste nachtgezicht eindigt
met de belofte van een stilte ná de storm. De stilte na het einde, als de
storm van Gods oordelen is uitgewoed. Dat is de rust van de voltooiing
van het eeuwig vrederijk van de Here Jezus Christus.
Wij, die Zacharia’s profetieën lezen als Nieuwtestamentische christenen,
zijn al weer een heel stuk verder in de geschiedenis. Wij leven in een tijd
dat de Here Jezus al op aarde ís gekomen en dat het meest beslissende in
de geschiedenis van deze wereld al ís gebeurd: zijn offer op Golgotha.
Daarom mogen we er ook zeker van zijn dat God zijn werk helemaal af
zal maken totdat alles is vervuld. Ook alles wat voor ons nog profetie is.
Die rust van de eindoverwinning zal zeker komen: “En ik hoorde een luide
stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij
hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God Zelf zal bij hen zijn, en Hij zal
alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw,
noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn
voorbijgegaan.” (Openb. 21:3,4).
30