De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

171
Elisabeth Velle Vakgroep Nieuwste Geschiedenis Tweede Licentie Academiejaar 2006-2007 De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse situatie in België tussen 1947 en 1955 Eindverhandeling voorgelegd Promotor: Prof. Dr. Luc François tot het behalen van de graad Commissaris: Prof. Dr. Jan Art van Licentiaat in de Geschiedenis Commissaris: Prof. Dr. René Vermeir

Transcript of De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

Page 1: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

Elisabeth Velle Vakgroep Nieuwste Geschiedenis

Tweede Licentie Academiejaar 2006-2007

De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse situatie in België tussen 1947 en 1955

Eindverhandeling voorgelegd Promotor: Prof. Dr. Luc François tot het behalen van de graad Commissaris: Prof. Dr. Jan Art van Licentiaat in de Geschiedenis Commissaris: Prof. Dr. René Vermeir

Page 2: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

« A l’histoire sèche, froide, impassible, je préfère l’histoire passionnée ».1

Georges Duby

« Les petites histoires ne sont pas l’Histoire, mais elles aident parfois à la comprendre,

surtout lorsqu’elles concernent les grands de ce monde et les souverains dont les dispositions

de caractère influent bien souvent sur la politique. Et puis, elles sont de nature à délasser les

lecteurs consciencieux qui, au Département, consultent patiemment les dépêches hélas arides

et administratives dans lesquelles les agents à l’étranger essaient de donner à Paris une idée

du climat social de leur résidence ».2

Jean de Hauteclocque, ambassadeur van Frankrijk te Brussel, 1950.

1 Duby, 1991, p.77. 2 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1506, 11 octobre 1950.

Page 3: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

3

Inhoudstafel I. Dankwoord 6

DDEEEELL EEEENN :: IINNLLEEIIDDIINNGG 77

II. Probleemstelling, onderzoeksvragen, afbakening en structuur 8

A. L’amitié franco-belge 8 B. Probleemstelling 9 C. Doelstelling, methode en onderzoeksvragen 13

1) De Koningskwestie 13 2) De Schoolstrijd 14 3) Communautaire problemen 15

D. Relevantie van het onderzoek 15 E. Afbakening 17

1) Chronologisch 17 2) Thematisch 18

F. Bronnenmateriaal en literatuur 19 1) Primaire bronnen 19 2) Toelichting bij de gebruikte literatuur 19

G. Overzicht van de structuur 20

III. Theoretische onderbouw en denkkader 23

A. Diplomatie: een begripsbepaling 23 B. Het Quai d’Orsay onder de 4deRepubliek (1946-1958) 25

1) Kort na de oorlog 25 2) Een frisse wind waaide door het Quai d’Orsay vanaf 1948 26

C. Krachtlijnen van de Franse diplomatie na 1945 28 D. Culturele diplomatie: de Franse casus van La Francophonie 29

1) Culturele diplomatie 29 2) La France, c’est la langue 30

C. Hypothese 33

DDEEEELL TTWWEEEE:: FFrraannkkrriijjkk eenn ddee oonnttkknnooppiinngg vvaann ddee

BBeellggiisscchhee KKoonniinnggsskkwweessttiiee ((11994477--11995500)) 3355

I. Inleiding 36

II. Onstaan van de Koningskwestie 37

III. De stilte voor de storm:1947-1949 40

A. De tijdelijke wapenstilstand onder de BSP-CVP regering Spaak-Eyskens (20 maart 1947-27 juni 1949) 40

1) De gebeurtenissen in België 40 2) Frankrijk volgde de ontwikkelingen met argusogen 42

B. De verkiezingen van juni 1949 en de Wet Struye 50 1) België zal haar eerste referendum beleven! 50

Page 4: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

4

2) Frankrijk en de aanloop naar het referendum (augustus 1949-eind februari 1950) 51

C. Karel : een actieve prins-regent 54 1) De activiteiten van prins Karel 54 2) L’affabilité et sens politique du prince-régent 55

IV. De ontknoping van de Koningskwestie (maart-augustus 1950)

60

A. De volksraadpleging van 12 maart 1950 en haar gevolgen 60 1) De chaos in België 60 2) De drukke Franse diplomatieke briefwisseling van maart tot juni 1950 63

B. De verkiezingen van 4 juni 1950 en protest in heel het land 70 1) 4 juni 1950: keuze tussen monarchie of republiek 70 2) Le dernier épisode de la question royale avant le retour du roi 72

C. Leopold is terug in België 74 1) Begin van de politieke staking 74 2) Een foute inschatting van de ernst van de situatie 76

D. De politieke ontknoping 79 1) De langste nacht: 31 juli 1950 79 2) Le torchon brûle au sein du PSC 81

V. De Koningskwestie geanalyseerd door de Franse diplomatie 84

VI. Besluit 86

DDEEEELL DDRRIIEE :: FFrraannkkrriijjkk eenn ddee BBeellggiisscchhee SScchhoooollssttrriijjdd

((11994477--11995555)) 9922

I. Inleiding en vraagstelling 93

II. Frankrijk en de Belgische Schoolstrijd in de jaren ‘50 95

A. De naoorlogse periode 95 1) Kroniek van een aangekondigde radicalisering 95 2) Viel de langzame heropleving van het schoolprobleem ook Frankrijk op? 97

B. De homogene CVP-regeringen (8 juni 1950-12 april 1954) 99 1) Op naar een definitieve oplossing voor de Schoolstrijd met Pierre Harmel? 99 2) De Franse verslaggeving over de onderwijspolitiek van de homogene CVP-

regeringen 101 C. De linkse regering van Achille van Acker in de jaren 1954-1955 104

1) De schone ziel van ’t katholieke kind 104 2) La ‘guerre scolaire’ va-t-elle s’ouvrir en Belgique ? 106 3) Een Belgische en een Franse onderwijspolitiek: Collard en Barangé 111

D. Epiloog: Het Schoolpact (1958) 112

III. Besluit 113

Page 5: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

5

DDEEEELL VVIIEERR:: FFrraannkkrriijjkk eenn ddee BBeellggiisscchhee ccoommmmuunnaauuttaaiirree

pprroobblleemmeenn ((11994477--11995555)) 111155

I. Inleiding : La Belgique, un mariage de raison 116

A. Vraagstelling 116 B. Het communautaire spanningsveld voor 1945 117 C. De communautaire problemen in de naoorlogse periode in een

notendop 119

II. Frankrijk en de Belgische communautaire problemen (1947-

1955) 121

A. Op naar een federale staat? 121 1) Vlaamse en Waalse initiatieven 121 2) Frankrijk en de ontluikende federalistische ideeën in België 123

B. Le réveil du mouvement flamand 127 1) De Vlaamse beweging in de naoorlogse periode 127 2) Frankrijk en het flamingantisme 128

C. Het taalprobleem 130 1) La demande d’une modification du contrat de mariage 130 2) De Franse ambassadeurs en de Belgische taalkundige problemen: “Les agents

de police d’Ostende doivent-ils comprendre le français?” 132

III. Besluit 137

DDEEEELL VVIIJJFF:: AALLGGEEMMEEEENN BBEESSLLUUIITT 114411 1) De Koningskwestie 142 2) De tweede Belgische Schoolstrijd 144 3) De communautaire problemen 146

DDEEEELL ZZEESS:: BBIIBBLLIIOOGGRRAAFFIIEE EENN BBIIJJLLAAGGEE 115511

I. Bibliografie 152

A. Primaire bronnen : Ministère des Affaires Étrangères te Parijs 152 B. Secundaire bronnen 154

1) Werkinstrumenten 154 2) Boeken 154 3) Internet 158

II. Bijlagen 159

Page 6: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

I. Dankwoord

In dit voorwoordje wil ik graag een aantal mensen bedanken. In de eerste plaats

gaat mijn erkentelijkheid uit naar mijn promotor Prof. Dr. Luc François voor de

leerrijke gesprekken en de waardevolle ondersteuning bij deze scriptie. Het idee van

Prof. François om verhandeling in het licht van de Franse francophonie en culturele

diplomatie te kaderen, opende nieuwe perspectieven en maakte van deze thesis een

beter onderzoek. Een woord van dank gaat ook uit naar Prof. Dr. Eric Bussière van

de Université Sorbonne Paris IV. Tijdens mijn Erasmusverblijf in Parijs gaf hij mij

nuttige tips voor mogelijke invalshoeken voor mijn scriptie. Een bijzondere

bedanking verdienen ook de archivarissen uit het Quai d’Orsay, die mij steeds

vriendelijk hielpen bij het opzoekingswerk. Het was een plezier te kunnen werken in

een overzichtelijk geïnventariseerd archief, waar je vooraf de dossiers online kon

aanvragen. Het personeel van de vele bibliotheken die ik bezocht, verdient hier

eveneens te worden vermeld. Bedankt ook aan de Parisien die spottend vroeg “il y en

a?” toen ik zei dat mijn scriptie handelde over de diplomatieke relaties tussen

Frankrijk en België. Door hem begreep ik dat er iets te bewijzen viel.

Tenslotte gaat mijn aandacht uit naar mijn ouders. Zij zijn het die mij al van

kindsbeen af de interesse voor geschiedenis en cultuur bijbrachten. Ik ben hen

oneindig dankbaar dat ik een heel jaar mocht wonen en studeren in Parijs. Ik wil ook

mijn broer Matthias bedanken voor de spelling- en stijltips. Mijn laatste dankwoordje

wil ik graag richten aan mijn vriend Philippe, voor zijn liefde, aandacht, zijn kritische

blik en zijn nooit aflatende steun.

Page 7: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

DEEL EEN : INLEIDING

Page 8: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

8

II. Probleemstelling, onderzoeksvragen, afbakening en structuur

AA.. LL’’aammiittiiéé ffrraannccoo--bbeellggee De relaties tussen Frankrijk en België scheerden tijdens de Tweede Wereldoorlog

allesbehalve hoge toppen. De Belgische regering was gevlucht naar Londen en legde

meer sympathie voor Groot-Brittannië aan de dag (Vandenbergen, 1996, pp.2-3). Dat

België zich bovendien oriënteerde naar Nederland bewezen de Beneluxverdragen uit

1943, waarbij een douane-unie tussen België, Nederland en Luxemburg werd

opgericht (GNLE, dl.4, p.419).

Wanneer de wereld na 1945 in een stroomversnelling terechtkwam, wilde België

met Frankrijk de handen in elkaar slaan. Een nauwere samenwerking tussen de

Westerse landen zou immers belangrijk zijn in een nieuwe bipolaire wereldorde. G.-

H. Dumont (1999, p.582) omschreef het zo : « la deuxième guerre mondiale et le visage

nouveau du monde qu’elle avait forgé impliquaient une rupture avec la politique étrangère

[belge] des « mains libres » définie en 1937 ». De Franse ambassadeur in Brussel zond in

1947 een brief naar Parijs getiteld ‘les relations franco-belges depuis la Libération’. Hierin

schetste hij de langzaam veranderende houding van België: “dès décembre 1944, M.

Spaak proclama la nécessité d’une France forte pour l’organisation de l’Europe occidentale”.

Verder noteerde hij dat Frankrijk en België veel gemeen hadden: beide landen

hadden zwaar geleden tijdens de oorlog en waren ervan overtuigd dat Duitsland een

federaal regime nodig had met een uniforme economische sector en onder toezicht

op het ontwapeningsproces. De diplomaat meende in ’47 stellig dat België

samenwerking met de Franse Republiek hoog inschatte en ook nodig had: “l’idée

d’une alliance franco-belge est inséparable dans l’esprit des milieux gouvernementaux en

Belgique”.3

Toch had ook Frankrijk belang bij een goede samenwerking met België, onder

andere op economisch en commercieel vlak. Daarom werd in juni 1947 de Groupe

France-Belgique opgericht. Deze Groupe kwam voor het eerst bijeen op 4 juni 1947 in

het Palais du Luxembourg te Parijs en had tot doel de economische en culturele

uitwisselingen tussen beide landen te vergemakkelijken en de vriendschapsbanden

3 MAE, Map 34, EU Europe Belgique, Relations bilatérales Belgique France, Août ’44 – juin ’49, pp.188-205.

Page 9: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

9

te versterken.4 Ter gelegenheid van de Belgische Nationale Feestdag op 21 juli 1947

bevestigde François Auriol, de Franse president, dat hij België een warm hart

toedroeg: “(…) je suis heureux d’exprimer (…) mes vœux les plus chaleureux (…) pour la

prospérité de la Belgique, unie à la France par tant de liens de profonde amitié”. In het jaar

1948 pende Jean de Hauteclocque, Frans ambassadeur te Brussel, woorden neer

waaruit bleek dat een goede verstandhouding tussen beide landen een noodzaak,

maar ook een logisch gevolg van de geschiedenis was: “(…) il est permis de dire que la

France et la Belgique sont sur le point de conserver solennellement par une alliance la

communauté d’idées et d’intérêts qui les unit depuis toujours”.5

In de jaren ’50 waren de relaties tussen beide landen optimaal en achtten ze hun rol

binnen het Westers blok van groot belang. Zo schreef een lid van het Franse

diplomatieke corps te Brussel op 13 juni 1952: “la France et la Belgique, que rapprochent

tant de raisons naturelles fondées sur l’histoire et la géographie, se trouvent liées d’autre part

par leur appartenance aux organismes internationaux (O.N.U., Organisation Européenne de

Coopération Économique, Union Européenne des Paiements, Conseil de l’Europe) et par les

traités (Traité de Bruxelles, Pacte Atlantique). (…) Les efforts conjugués de la Belgique et de

la France visent avant tout à établir une union toujours plus solide entre les membres de

l’Europe Occidentale. (…) Dans cette voie, la collaboration franco-belge offre l’exemple

réconfortant d’une entente lucide et cordiale fondée sur le sentiment d’une vieille

communauté historique à défendre et sur la nécessité d’écarter la menace des mêmes périls ».6

BB.. PPrroobblleeeemmsstteelllliinngg We vonden het weinig zinvol deze verhandeling te wijden aan een gedetailleerde

beschrijving van de diplomatieke contacten en de gesloten verdragen tussen

Frankrijk en België in de periode 1947-1955. In de plaats daarvan prefereerden wij

een onderwerp dat tot nu toe weinig belangstelling genoot: de Franse interesse in de

Belgische binnenlandse situatie tussen ’47 en ’55. Voor dit onderwerp stootten we op

ongekende archieven bewaard in het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Parijs.

België maakte in de periode ’47-‘55 een bijzonder bewogen tijd door. Ten eerste

kende de Koningskwestie haar ontknoping in de naoorlogse periode. Tijdens de

Tweede Wereldoorlog was Leopold III zijn regering niet gevolgd in haar vlucht naar

4 MAE, Map 34, EU Europe Belgique, Relations bilatérales Belgique France, Août ’44 – juin ’49, pp. 188-205. 5 MAE, Map 34, EU Europe Belgique, Relations bilatérales Belgique France, Août ’44 - juin ’49, 21 juillet 1947, p. 242, 10 février 1948, p. 324. 6 MAE, Map 78, EU Europe Belgique, Relations bilatérales Belgique France, Juillet ’49 – décembre ’52, pp. 126-128.

Page 10: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

10

Londen. Op 7 juni 1944 werden de koning en zijn familie gedeporteerd naar

Duitsland om uiteindelijk in Oostenrijk te belanden. Op 20 september ’44 stelde

België prins Karel aan als regent omdat Leopold nog steeds niet terug in het land

was. Karel moest de koning vervangen tot diens terugkeer. In mei 1945 liet het

persbureau Reuters weten dat het Amerikaanse leger de koning en zijn familie had

teruggevonden in Oostenrijk. De voorzitters van Kamer en Senaat stuurden hem

telegrammen met gelukwensen. Maar buiten het parlement om kantten de

socialisten, communisten en heel wat linkse liberalen zich langzaamaan tegen zijn

terugkeer. Ze verweten hem dat hij in 1940 de regering-Pierlot niet naar Londen was

gevolgd, dat hij met Hitler in Berchtesgaden een onderhoud had en dat hij in

oorlogstijd was hertrouwd met Liliane Baels. Verscheidene regeringen zouden de

verdeeldheid in het politieke landschap betreffende de terugkeer van Leopold III niet

kunnen oplossen. Wanneer België op 12 maart 1950 voor het eerst een referendum

organiseerde met de vraag: “Gaat U akkoord dat koning Leopold III zijn grondwettelijke

bevoegdheden opnieuw uitoefent?” was Vlaanderen vóór met zo’n 75%. Wallonië

stemde tegen met 58% en Brussel was verdeeld met 52% van de bevolking tegen de

terugkeer. Nationaal gezien was 57,68 % voor en 42,32% tegen. De vorst zou deze

uitslag numeriek interpreteren en geen enkel argument zien tegen zijn

ogenblikkelijke terugkeer. Daar België na zijn thuiskomst het toneel was van

massamanifestaties en geweld, zou Leopold onder druk van de straat en

daaropvolgend ook van de regering op 1 augustus 1950 afstand doen van de troon

(Luykx, 1973, pp.408-418).

Nadat de storm rond de Koningskwestie was gaan liggen, kwam de oude

Schoolstrijd terug aan de oppervlakte.7 Hoewel het getouwtrek over de subsidies en

het bestaansrecht van zowel het vrij- als het rijksonderwijs na 1945 nooit helemaal

was weggestorven, gaf de subsidiëring van het vrij onderwijs na 1950 aanleiding tot

een bittere strijd tussen de CVP en het antiklerikale front van socialisten, liberalen en

communisten. Van 1950 tot 1954 bestuurde een homogene CVP-regering het land die

een schoolwetgeving uitvaardigde die fors indruiste tegen de belangen van niet-

7 België had van 1879 tot 1884 reeds een eerste Schoolstrijd beleefd. Toen de antiklerikalen in 1788 de regeringsmacht veroverd hadden, namen ze een aantal doortastende onderwijsmaatregelen. De onderwijswetten van Van Humbeeck gaven het rijksonderwijs, ten nadele van het katholiek onderwijs, aanzienlijk meer ademruimte. De Kerk had als reactie op deze onderwijswetten een krachttoer ingezet. Met de hulp van speciale bijdragen van de hele katholieke bevolking en in het bijzonder van enkele vermogende katholieken, nam het katholieke net in 5 jaar tijd 3385 nieuwe scholen in gebruik. Voor de liberalen liep deze eerste Schoolstrijd uit op een fiasco. Zij verloren de verkiezingen van 1884 en vlogen in de oppositie gedurende dertig jaar van homogeen-katholieke regeringen (Reynebeau, 2003, pp. 103-106).

Page 11: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

11

confessionele scholen.8 Wanneer Achille van Acker in 1954 een socialistisch-liberale

regering vormde, stuurde hij aan op een sterke vrijzinnige politiek. Op 1 februari

1955 diende minister Léo Collard een wetsontwerp in om de eerdere wetgeving

Harmel (1952) betreffende het technische en middelbare onderwijs volledig te

wijzigen. Deze Wet Collard (27 juli 1955) kende heel wat tegenstand, onder meer van

het Belgisch episcopaat. De vermindering van subsidies voor vrije scholen stelde het

katholiek onderwijs voor ernstige financiële problemen. Het Belgische episcopaat zag

zich dan ook genoodzaakt de organisatie ‘School en Gezin’ op te richten om fondsen

in te zamelen ter ondersteuning van het vrij onderwijs. Na de confrontaties van de

zomer 1955, zou de Schoolstrijd qua intensiteit afnemen en onderhandelden de

gematigde krachten binnen de verschillende Belgische partijen over een modus

vivendi. De Schoolstrijd werd in 1958 definitief beslecht met een compromis tussen

katholieken, socialisten en liberalen: het zogeheten Schoolpact (Luykx, 1973, pp.436-

437, 441-442, 448-454).

Ten derde werd de periode 1947-1955 geteisterd door communautaire problemen.

Na de Tweede Wereldoorlog was het flamingantisme in diskrediet geraakt door de

veelvuldige collaboratie. Niet alleen in Vlaanderen kende de Vlaamse Beweging een

tijdelijke terugval, maar ook in Wallonië wilde men niets meer te maken hebben met

het ‘fascistoïde’ Vlaanderen (Van Assche, 2003). Waalse politici dienden gedurende

de periode 1947-1955 meermaals wetsvoorstellen in tot herziening van de grondwet

in federale zin. Maar ondanks de tijdelijke achteruitgang, bloeide het Vlaamsgezinde

verenigingsleven vanaf 1950 weer op. Grote organisaties zoals het Vlaams

Economisch Verbond, de Vlaamse Toeristenbond en het Davidsfonds telden in 1950

zelfs meer leden dan in de vooroorlogse periode. Vlaams-nationale Zangfeesten en

de IJzerbedevaarten trokken weer veel volk (Encyclopedie van de Vlaamse Beweging,

1973, dl.1, p. 39 en Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1998, dl.3, pp. 3488-

3489). Door de voortdurende ‘Waalse bedreigingen’ aan het adres van het

Nederlands en van de taalwetten, herwon de Vlaamse Beweging aan kracht (E.

Witte, 1997, p.356). De talentelling uit 1947, waaruit bleek dat het Frans zich in

Brussel als een olievlek verspreidde, zette nog meer vuur aan de lont.

De communautaire breuklijn liep in de jaren ’50 ook dwars door de eerder

besproken Koningskwestie en de Schoolstrijd. Voor Wallonië bewees de

volksraadpleging uit 1950 dat Leopold III enkel de koning was van het klerikale

8 Doorheen deze scriptie zullen beide benamingen voor de katholieke partij, CVP (Christelijke Volkspartij) en PSC (Parti Social Chrétien), door elkaar worden gebruikt.

Page 12: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

12

Vlaanderen. De Walen eisten onder andere daarom het federalisme om te ontkomen

aan de koninklijke macht die hen eenzijdig door de flaminganten werd opgedrongen.

De Vlamingen voelden zich dan weer bedrogen, wanneer de CVP Leopold

uiteindelijk vroeg om in belang van België troonsafstand te doen (Luykx, 1973, p.

418). Een radicalisering in bredere Vlaamse kringen was hier het gevolg van (Van

Haegendoren, 1973, p. 325).

Spanningen tussen de gemeenschappen waren ook in de Schoolstrijd niet veraf. Het

katholieke Vlaanderen had het gevoel steeds opnieuw haar opvoedingsidealen te

moeten verdedigen tegenover het antiklerikale Wallonië (Jacquemin & Van den

Wijngaert, 1996, p. 19).

Voortbouwend op de woelige Belgische binnenlandse situatie is het de bedoeling

om in deze scriptie te onderzoeken wat de visie van Parijs was op de Belgische

binnenlandse politiek tussen 1947 en 1955. In deze verhandeling willen we nagaan

(1) of de Franse ambassadeurs interesse toonden voor de drie bovengenoemde

breukmomenten en (2) hoe zij hierover aan Parijs rapporteerden. Gaf de

ambassadeur van Frankrijk adviezen aan het Quai d’Orsay, het Franse Ministerie van

Buitenlandse Zaken, naar aanleiding van de spanningen in België? Pende de

ambassadeur zijn eigen mening neer over de gebeurtenissen? Waren er eventueel

belangrijke feiten die de ambassadeur niet vermeldde?

Bij deze probleemstelling moet echter een belangrijke kanttekening worden

gemaakt. Wanneer wij de mening van Parijs over de Belgische binnenlandse politiek

onderzoeken, bekijken wij eigenlijk enkel de mening van één persoon, namelijk van

de ambassadeur. Deze diplomaat is een individu dat net als alle andere handelende

wezens wordt beïnvloed door sociale regels en normbesef. Bovendien schrijft elk

individu ook vanuit een bepaalde context of achtergrond, met vooroordelen of met

een bepaald doel (Boone, 2000, p. 19; Lorenz, 2002, p. 199). Kortom, deze scriptie

onderzoekt meer specifiek het oordeel van enkele Franse diplomaten over de

binnenlandse Belgische politiek. Toch is het goed mogelijk dat het Quai d’Orsay

deze visie overnam, doordat de ambassadeurs met autoriteit en kennis van zaken

rapporteerden.

Page 13: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

13

CC.. DDooeellsstteelllliinngg,, mmeetthhooddee eenn oonnddeerrzzooeekkssvvrraaggeenn

Naast het beschrijven van de Franse belangstelling in de interne Belgische keuken,

bestaat de hoofdsdoelstelling van deze scriptie erin verklaringen te zoeken voor

deze interesse. We trachten te achterhalen waarom bepaalde thema’s veelvuldig aan

bod kwamen of waarom de Franse ambassadeurs bepaalde woorden en

formuleringen gebruikten. Het is immers de taak van historici om niet enkel feiten te

verzamelen, maar ook relaties tussen deze feiten te leggen en zo tot een interpretatie

of verklaring te komen (Lorenz, 2002, p. 18).

In het onderzoek zullen de drie gekozen breuklijnen eerst aan de hand van

secundaire literatuur beknopt worden samengevat. Onvermijdelijk wordt de

historische werkelijkheid hier geweld aan gedaan omdat niet alle nuanceringen en

details voldoende tot hun recht kunnen komen. Onderhavige thesis focust zich

immers vooral op de Franse verslaggeving van het tumult in de Belgische

binnenlandspolitieke gebeurtenissen. Vervolgens wordt de Franse diplomatieke

correspondentie tegen het licht van de politieke context onderzocht. Hier zullen we

ruim aandacht besteden aan de manier waarop de ambassadeur de Belgische

gebeurtenissen beschreef. In dit deel zal enkel het relevante archiefmateriaal worden

uitgezeefd. Dit verklaart waarom er tussen twee geciteerde brieven soms een relatief

lange periode valt te noteren.

De analyses van de Franse diplomatieke correspondentie zullen we in de

deelbesluiten en de algemene conclusie vervlechten met de bredere

diplomatiekhistorische context en met de krachtlijnen van de Franse diplomatie,

zoals deze nog uitgewerkt word(t)(en) in de theoretische onderbouw.

Om niet te vervallen in doelloos lange beschrijvingen van hoe de Franse

ambassadeur aan het Quai d’Orsay berichtte, werd het bronnenmateriaal

geanalyseerd aan de hand van een aantal onderwerpspecifieke onderzoeksvragen.

1) De Koningskwestie

In 1992 schreef E. Udding een interessante bijdrage in het Belgisch Tijdschrift voor

Nieuwste Geschiedenis over hoe de ontwarring van de Koningskwestie werd

uitgesmeerd in de Franse en Engels pers (Udding, 1992, pp. 1-59). Heel wat van de

onderzoeksvragen die deze auteur zich stelde, zijn eveneens toepasbaar op dit

Page 14: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

14

onderzoek. Berichtte Frankrijk gedurende deze jarendurende kwestie regelmatig

over de nieuwe pogingen tot verzoening en oplossing? Zag de ambassadeur licht aan

het einde van de tunnel of meende hij dat de periode van regentschap nog lang kon

duren? En hoe kunnen we de Franse houding tegenover prins Karel omschrijven? Op

welke manier werd het eerste referendum in de Belgische geschiedenis door de

Franse ambassadeur gepercipieerd? Ging de meeste aandacht naar Wallonië, Brussel,

Vlaanderen of een combinatie van de drie? En voor welk standpunt koesterde

Frankrijk eventueel sympathie en waarom?

Verder kan men zich afvragen of Frankrijk het terecht vond dat Leopold III onder

groot uiterlijk machtsvertoon op 22 juli terug naar België werd gebracht. Met andere

woorden: volgde Frankrijk de strikt numerieke interpretatie van het referendum?

Vermeldde de ambassadeur in Brussel de onlusten die uitbraken na Leopolds

terugkeer? Linkte de diplomaat het communautaire kruitvat aan het

koningsprobleem? Was er ooit sprake van de mogelijkheid van een burgeroorlog in

de correspondentie?

2) De Schoolstrijd

Daar het schoolconflict, na de Koningskwestie, als tweede probleem een explosief

karakter droeg in de naoorlogse periode, is het interessant zich de vraag te stellen of

de Franse ambassadeur in België de Schoolstrijd vermeldde en met welke frequentie?

Vermeldde hij de langzame radicalisering van de schoolpolitieke eisen tussen 1947

en 1950? Meende de Franse diplomaat dat, de geschiedenis indachtig, België een

tweede Schoolstrijd zou kunnen beleven? Verwees hij naar de eerste Belgische

Schoolstrijd (1878-1884)? Gaf de Franse ambassadeur in België zijn visie of mening

over de katholieke schoolwetgeving tussen 1950 en 1954? Wat vond Frankrijk dan

weer van de Wet Collard, uitgevaardigd door de regering Van Acker? En hoe stond

het Quai d’Orsay tegenover de ferme reactie van het episcopaat op de vrijzinnige

schoolwetgeving? Na de confrontaties van de zomer in 1955, zou de Schoolstrijd qua

intensiteit afnemen en onderhandelden de gematigde krachten binnen de

verschillende Belgische partijen over een modus vivendi. Percipieerde Frankrijk de

zomer van ’55 eveneens als een kantelmoment? En had Frankrijk doorheen het

schoolprobleem kant voor deze of gene levensbeschouwelijke groep gekozen?

Tenslotte kan een interessant zijsprongetje gemaakt worden naar het Franse

schoolpolitieke getouwtrek uit de jaren ’50. Wanneer de wet Barangé ten behoeve

van het vrij onderwijs op 28 september 1951 in de Assemblée nationale was gestemd,

diende de regering René Pleven na drie maanden van onenigheid op 7 januari 1952

Page 15: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

15

zelfs haar ontslag in (Elgey, 1986, dl.2, pp. 22-23, 267; Mégrine, 1960, p. 45). Is het

mogelijk dat de Franse ambassadeur in Brussel bang was voor een beïnvloeding

vanuit België via berichtgeving en pers? Of inspireerden beide landen elkaar in

mogelijke stappen tot verzoening?

3) Communautaire problemen

In verband met dit thema willen we onderzoeken in hoeverre Frankrijk

geïnteresseerd was in ‘la guerre des Belges’ (Du Roy, 1968), welke thema’s vooral

belicht werden, en of Frankrijk meer aandacht aan Vlaanderen, dan wel aan Wallonië

schonk. Bleef de Franse ambassadeur objectief in het verslaan van de communautaire

gebeurtenissen of was hij partijdig? Had Frankrijk ook aandacht voor de

voornamelijk Waalse wetsvoorstellen om de Belgische grondwet in federale zin te

wijzigen? Wat was Frankrijks reactie op de talentelling van 1947 en het toenemend

gebruik van het Frans in Brussel? Bleef de ambassadeur hier onbewogen bij of juichte

hij het succes van de Franse taal juist toe? Gaf de Franse ambassade misschien ook

commentaar op het réveil van de Vlaamse Beweging, of ging het nieuwe Vlaamse

elan volledig aan het Franse diplomatieke corps voorbij? Observeerde de Franse

ambassadeur ten slotte dat de communautaire breuklijn ook de Koningskwestie en

de Schoolstrijd in de jaren ’50 doorkruiste?

In het Algemeen Besluit tenslotte zullen we een globale synthese ontwerpen van de

antwoorden gegeven op deze specifieke onderzoeksvragen én een sluitende reden

proberen te poneren voor de Franse interesse in de Belgische binnenlandse politiek.

DD.. RReelleevvaannttiiee vvaann hheett oonnddeerrzzooeekk Over de Frans-Belgische relaties werden reeds enkele andere scripties geschreven;

namelijk door A.-E. Vandenbergen (1996) over de periode van september 1944 tot

december 1947, door D. Siebens (1986) en ten slotte door R. Brieven (1990) over de

periode 1936-1940. A.-E. Vandenbergen combineerde in haar scriptie twee zaken:

enerzijds de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen en anderzijds de

houding tegenover elkaars binnenlandse situatie. Dit laatste onderwerp behandelde

zij slechts op een twintigtal pagina’s. Wegens de overvloedige Franse

correspondentie over de Koningskwestie, Schoolstrijd en communautaire problemen

kozen we om enkel deze luiken onder de aandacht te brengen. Verder werden geen

Page 16: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

16

werken gevonden over de Franse diplomatieke interesse in de Belgische

binnenlandse situatie tussen ’47 en ’55.

Wanneer we in het Algemeen Besluit een verklaring voor de Franse houding

tegenover België suggereren, kunnen we ons tegelijkertijd de vraag stellen naar de

relevantie van deze scriptie voor de dag van vandaag. Kunnen we de situatie

doortrekken en aanwijzingen vinden over hoe Frankrijk momenteel naar België kijkt

of welke belangen zij nog altijd in ons land stelt?

Page 17: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

17

EE.. AAffbbaakkeenniinngg 1) Chronologisch

In deze verhandeling bespreken we de Franse diplomantieke correspondentie over

een aantal tumultueuze Belgische gebeurtenissen. Als algemene afbakening van dit

onderzoek worden de jaartallen 1947 en 1955 als mijlpalen gekozen. Het jaar 1947

staat geboekstaafd als een cruciaal moment in de wereldgeschiedenis. Het is het

begin van een periode van 44 jaar waarin de wereld gebukt ging onder een

sluimerende angst voor allerlei rampscenario’s: de Koude Oorlog. Aanvankelijk leek

de buitengewone tegen Hitler gesmede alliantie van Rusland en het Westen stand te

houden op de samenkomst van de Big Tree in Yalta, maar op de conferentie van

Potsdam in de zomer van 1945 begonnen de betrekkingen al te verzuren. In de

beroemde Fultonspeech op 5 maart 1946 had Winston Churchill het over een IJzeren

Gordijn dat Europa in tweeën deelde en de Oost-Europese hoofdsteden zoals

Warschau, Berlijn, Praag, Wenen, Boedapest, Belgrado, Boekarest en Sofia tot

vazallen van Sovjet-Rusland had gebombardeerd. Op 5 juni 1947 zette George

Marshall, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, in een toespraak in

Harvard een plan uiteen voor de economische heropbouw van Europa. Maar

Moskou weigerde de uitgestoken hand van de Amerikanen in haar invloedsfeer te

aanvaarden. De tweedeling van Europa was toen al een feit.

Het jaar 1947 was bovendien bijzonder omdat naar aanleiding van het gelanceerde

Marshallplan, op 16 april 1948 de Organisatie voor Europese Samenwerking en

Ontwikkeling (OESO) werd opgericht te Parijs. Deze instelling moest instaan voor de

coördinatie en verdeling van de Marshallhulp en bijdragen tot de concrete

reconstructie van Europa. Ook voor Frankrijk en België was met de Marshallgelden

en de OESO een nieuw tijdperk aangebroken en de relaties tussen beide landen

moesten voortaan in het licht van een multilaterale internationale context gezien

worden. De eerste naoorlogse moeilijkheden behoorden voor beide landen tot het

verleden en er kon vastberaden aan de toekomst en een duurzame heropbouw van

de economie en van de samenleving worden gedacht (Bitsch, 2004, pp. 31-43;

Hobsbawm, 1994, p. 282).

Naast het belang van 1947 als turning point in de wereld- en Europese

geschiedenis, werd deze datum ook gekozen om andere redenen. Alhoewel de

Koningskwestie wortelde in de Tweede Wereldoorlog, zal de Franse correspondentie

aangaande dit conflict vanaf ’47 worden geanalyseerd. In dat jaar ondernam P.-H.

Page 18: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

18

Spaak, de eerste minister van België sinds 20 maart 1947, immers voor het eerst

verwoedde pogingen om het koningsprobleem op te lossen, evenwel zonder

noemenswaardig succes (Luykx, 1973, p. 414).9 Tenslotte wilden we zo veel mogelijk

eventuele overlapping met de licentiaatsverhandeling over de Frans-Belgische

relaties van Vandenbergen (1996) vermijden.

De wereld kon na 1953 opgelucht ademhalen door de dood van Stalin, en in 1954-

1955 was nog een sterkere teruggang van de internationale confrontatie

waarneembaar dankzij het beslechten van de oorlogen in Korea en Indochina. Ook in

Europa namen de spanningen af met de oplossing voor het politiek getouwtrek rond

Triëste in 1954 en de opheffing van de bezetting van Oostenrijk op 15 mei 1955. Op

deze datum tekenden vier ministers van Buitenlandse Zaken (Molotov, Dulles, Pinay

en McMillan) het verdrag houdende de oprichting van de staat Oostenrijk en haar

toetreding tot de VN. Een ander opmerkelijk feit van dat jaar was dat de Sovjet-Unie

officieel een einde had gemaakt aan de staat van oorlog met Duistland. Moskou

nodigde zelfs de Duitse kanselier Adenauer uit om hun relaties te normaliseren en

op te krikken. De pers sprak in deze periode van ‘détente’, Adenauer van ‘een Koude

Vrede’, kortom: « les deux géants [Rusland en de VS] acceptaient la même augmentation

de leurs forces militaires, mais ils acceptaient de revenir aussi à la diplomatie» (Girault,

Frank & Thobie, 2005, 542 p).

In België dreven de katholieke massabetogingen van maart tot juli 1955 tegen de

Wet Collard de onderwijsspanningen ten top. Op Belgisch vlak kan men eveneens

spreken van een détente, daar de hevigheid van het katholieke protest na de zomer

van ’55 afnam. Het protest maakte dan plaats voor een serener parlementair debat

tussen de gematigde strekkingen, wat resulteerde in het Schoolpact van 1958 (De

Groof & Tyssens, 1994, p. 48).

2) Thematisch

Zoals onder Hoofdstuk II, punt C uit dit DEEL EEN: INLEIDING uitvoerig werd

beschreven, zal het onderzoek in hoofdzaak verlopen vanuit de invalshoek van het

Quai d’Orsay ten aanzien van de Belgische Koningskwestie, van de Schoolstrijd en

van de verhoudingen tussen Vlamingen en Walen.

9 P.-H. Spaak was eerste minister geworden na de val van regering-Huysmans op 12 maart 1947 (Luykx, 1973, p. 413).

Page 19: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

19

FF.. BBrroonnnneennmmaatteerriiaaaall eenn lliitteerraattuuuurr 1) Primaire bronnen

Voor deze scriptie werd onuitgegeven bronnenmateriaal uit de archieven van het

Ministère des Affaires Étrangères (MAE) te Parijs geraadpleegd. In de diplomatieke

briefwisseling tussen de ambassade te Brussel en het Ministerie werden af en toe

krantenartikels aangehaald of ophefmakende uitspraken geciteerd. De visie van een

ambassadeur werd dus soms gekleurd door wat in de pers verscheen. Deze scriptie

zal enkel de krantenknipsels aanwenden die in de correspondentie werden

aangetroffen.

Men merke op dat in de lijst van het bronnenmateriaal ook dossiers zijn

opgenomen die niet rechtstreeks handelen over de binnenlandse situatie in België.

Uit deze correspondentie kon echter belangrijke en vooral ongekende informatie

afgeleid worden.

2) Toelichting bij de gebruikte literatuur

Voor de theoretische omkadering van deze scriptie, die in Hoofdstuk III van dit deel

zal worden behandeld, werd onder andere gebruik gemaakt van het werk Diplomatie:

Raderwerk van de internationale diplomatie van J. Melissen (1999, 246 p.). De werken van

J.-C. Alain, F. Autrand & L. Bely (2006, 1050 p.) en van B. Destremau (1994, 459 p.)

bleken onontbeerlijk voor een geschiedenis van het Franse Ministère des Affaires

Étrangères. In verband met de casus van de Franse culturele diplomatie en ‘la

francophonie’, kon dankbaar gebruik worden gemaakt van M. Tétu (1987, 378 p.) en X.

Deniau (1983, 128 p.). De inleiding van het onderzoek van E. Witte en H. Van

Velthoven (1998, 180 p.) over taal en politiek diende eveneens als inspiratiebron voor

het referentiekader.

Basiswerken als Politieke geschiedenis van België van Th. Luykx (1973, 706 p.) en

Politieke geschiedenis van België door E. Witte (1997, 478 p.) bleken handige

referentiewerken in de algemene situering van de drie behandelde thema’s. Elk topic

werd daarna verder uitgediept aan de hand van gespecialiseerde literatuur. De

boeken van H. Van Goethem en J. Velaers (1994, 1152 p.) en van P. Theunissen (1984,

180 p.) handelen respectievelijk over het begin en het einde van de kwestie. De

bevindingen van J. Tyssens, De schoolkwestie in de jaren vijftig (1997, 214 p.) werden als

leidraad gehanteerd voor het hoofdstuk over de levensbeschouwelijke breuklijn. Aan

de hand van het onderzoek van M. Platel (2004, 256 p.) over de communautaire

geschiedenis van België, ‘la guerre des Belges’ van A. Du Roy (1968, 235 p.) en ‘O

Page 20: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

20

dierbaar België, ontstaan en structuur van de federale staat’ (1996, 222 p.) van N.

Jacquemin en M. Van den Wijngaert kon het hoofdstuk over de Belgische

communautaire spanningen in de steigers geplaatst worden.

Een aantal werkinstrumenten zoals de Dictionnaire biographique français

contemporain, 1954-1955 (1955, 708 p.) of de Who’s Who in France (2005) bewezen hun

onmisbaar nut bij het opstellen van een biografie over de Franse ambassadeurs in

Brussel tussen 1947-1955, die een protagonistenrol in dit verhaal vervullen. De

Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998) was van onschatbare waarde als

naslagwerk bij de redactie van het hoofdstuk over Frankrijk en de Belgische

communautaire problemen.

GG.. OOvveerrzziicchhtt vvaann ddee ssttrruuccttuuuurr In Hoofdstuk II van DEEL EEN: INLEIDING werden de probleemstelling, de

onderzoeksvragen en de afbakening reeds behandeld. In Hoofdstuk III komen nog de

theoretische onderbouw en het referentiekader voor de scriptie aan bod. Hierbij

besteden we aandacht aan enkele begrippen in verband met diplomatie, de

naoorlogse geschiedenis van het Quai d’Orsay, culturele en geschiedkundige

krachtlijnen van de Franse diplomatie en de casus van de Franse culturele

diplomatie.

In het corpus van deze thesis zullen de drie grote conflictuele scenario’s één voor

één de revue passeren. Telkens zullen eerst de onderzoeksvragen kort en bondig

herhaald worden, waarna de Belgische binnenlandspolitieke situatie met behulp van

secundaire literatuur wordt geparafraseerd. Binnen dit kader zullen in een derde

stadium de primaire bronnen van de hand van de Franse ambassadeur dan kritisch

geduid worden om de hypotheses doelgericht te kunnen navorsen.

In DEEL TWEE: FRANKRIJK EN DE ONTKNOPING VAN DE BELGISCHE

KONINGSKWESTIE (1947-1955) zullen ter inleiding dus eerst de onderzoeksvragen

even opgevoerd worden. In Hoofdstuk II van dit DEEL TWEE zal het ontstaan van de

Koningskwestie onder de loep worden genomen. Vervolgens bespreken we in

Hoofdstuk III de periode 1947 – februari 1950 waarin prins Karel het regentschap bleef

waarnemen omdat de regeringen geen substantiële oplossing voor het probleem

vonden. Na lang beraad zou de Kamer op 8 februari 1950 het wetsvoorstel Struye

goedkeuren, waardoor het Belgische volk zich kon uitspreken over de terugkeer van

Page 21: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

21

de koning. In dit hoofdstuk zal eveneens de houding van Frankrijk tegenover het

regentschap en prins Karel tegen het licht worden gehouden. Hoofdstuk IV

consacreren we aan de ontknoping van de Koningskwestie met de herintrede van de

vorst en zijn uiteindelijke beslissing tot troonsafstand op 1 augustus 1950. De

ambassadeur Jean de Hauteclocque schreef na afloop van de vijf jaar van latente

crisis een algemene analyse naar het Quai d’Orsay. Deze beschouwing zal eveneens

worden besproken, waarna een Besluit voor dit hoofdstuk zal worden geformuleerd.

In DEEL DRIE getiteld FRANKRIJK EN DE BELGISCHE SCHOOLSTRIJD IN DE

JAREN ’50, wordt in een eerste hoofdstuk de belangrijkste vraagstelling in verband

met het thema weer opgefrist. In Hoofdstuk II worden, aan de hand van een

chronologisch feitenrelaas, de Franse briefwisseling getoetst aan de feitelijke

gebeurtenissen. Vooreerst besteedt de scriptie aandacht aan de naoorlogse periode,

die vooral werd gedomineerd door de Koningskwestie, maar waar een aantal

schoolpolitieke opstootjes de radicalisering van de jaren ’50 reeds aankondigden.

Vervolgens wordt de Franse visie in verband met de onderwijspolitiek van de

homogene CVP-regeringen tussen 8 juni 1950 en 12 april 1954 onder het vergrootglas

genomen en haar subjectiviteitgehalte tegen de werkelijke feiten getest. Tenslotte zal

de briefwisseling tussen Brussel en Parijs aangaande de onderwijspolitiek van Van

Acker tussen 1954 en 1955, worden aangesneden. Hoofdstuk II wordt afgesloten met

de gelijkenissen die door de Franse ambassadeur en door de Franse pers werden

onderkend tussen de Franse en Belgische Schoolstrijd. Een epiloog over het

Schoolpact uit 1958 maakt het thema van de Schoolstrijd compleet. In een derde en

laatste hoofdstuk worden de krachtlijnen bij wijze van Besluit geresumeerd.

FRANKRIJK EN DE BELGISCHE COMMUNAUTAIRE PROBLEMEN (1947-1955)

is de titel van DEEL VIER. In Hoofdstuk I worden de belangrijkste onderzoeksvragen

in verband met het thema traditiegetrouw in herinnering gebracht en wordt een

overzicht aangeboden van het communautaire spanningsveld voor 1945, evenals een

korte beschrijving van de naoorlogse spanningen. Hoofdstuk II zal de Franse

correspondentie omtrent drie communautaire thema’s behandelen: Vlaamse en

Waalse initiatieven inzake het federalisme, de heropleving van het flamingantisme

en het Belgische taalprobleem. Hoofdstuk III vat de belangrijkste tendensen opnieuw

samen in een Besluit.

DEEL VIJF: CONCLUSIES zal de belangrijkste vaststellingen van de deelbesluiten

in één algemene conclusie laten samenvloeien. Hier zal aandacht worden

Page 22: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

22

geschonken aan de manier waarop Frankrijk over de Belgische interne keuken

versloeg, maar zal ook een poging gedaan worden om hiervoor een verklaring te

vinden. De bevindingen van het historisch onderzoek worden met het hoofdstuk

over de theoretische onderbouw en het denkkader samengebracht. Primaire en

secundaire bronnen, evenals bijlagen zijn te vinden in DEEL ZES: BIBLIOGRAFIE

EN BIJLAGEN.

Page 23: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

23

III. Theoretische onderbouw en denkkader

In dit hoofdstuk is het de bedoeling om richtlijnen uit te stippelen waarbinnen het

onderzoek van deze scriptie zal worden geplaatst. Deze kaders en theorieën zijn

belangrijk, want enkel zo komt de bredere relevantie van dit onderzoek tot uiting.

Het beperken van het onderzoek tot de zoektocht naar feiten zou slechts getuigen

van een primaire wetenschappelijke houding. Daarentegen dient het eerste niveau

van louter gegevensverzameling overstegen te worden, om zo tot verklaringen en

interpretaties te komen (Reynebeau, 2006, pp. 95-96).

In de deelbesluiten en in de Algemene Conclusie van deze thesis zal het concreet

historisch onderzoek expliciet worden geconfronteerd met de inhoud van dit

hoofdstuk. Vooreerst worden een aantal begrippen in verband met diplomatie

geduid en verklaard. Vervolgens zal de concrete werking van het Quai d’Orsay onder

de 4de Republiek (1946-1958) besproken worden. Dit onderdeel is belangrijk om te

weten in welke situatie de hoofdrolspelers handelden. Een derde onderdeel

spenderen we aan de historische en culturele factoren die de Franse diplomatie in de

periode 1947-1955 beïnvloedden.10 Tenslotte zal de culturele diplomatie als

deelaspect worden behandeld, toegepast op de specifieke Franse casus van La

Francophonie.

AA.. DDiipplloommaattiiee:: eeeenn bbeeggrriippssbbeeppaalliinngg Volgens J. Melissen (1999, 246 p.) mogen begrippen als ‘diplomatie’ en ‘buitenlands

beleid’ niet met elkaar worden verward, alhoewel ze in de praktijk wel eens

overlappen. Diplomatie betekent: “het mechanisme van vertegenwoordiging,

communicatie en onderhandeling, waarmee staten en andere actoren onderling zakendoen”.

Het mechanisme van de diplomatie is een essentieel onderdeel van de voorbereiding

en implementatie van het buitenlands beleid, dat zich laat omschrijven als: “het

geheel van betrekkingen van een staat met andere staten en internationale lichamen, en de

doelen die men daarmee hoopt te bereiken”. Diplomatie en buitenlands beleid, zo stelt J.

Melissen, verhouden zich tot elkaar als het medium en de boodschap. Diplomatie

speelt een bijzonder grote rol in internationale betrekkingen en kan worden aanzien

10 Deze factoren laten zich echter vandaag de dag ook nog steeds voelen.

Page 24: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

24

als het raderwerk van de internationale politiek. Zonder diplomatie als medium

zouden betrekkingen tussen staten en andere actoren oneindig gecompliceerd zijn en

niet zelden tot misverstanden leiden.

Het definiëren van het ambt van ambassadeur is in het licht van deze thesis ook

nuttig. De ambassadeur is het hoofd van een diplomatieke missie en

vertegenwoordigt zijn/haar land bij de ontvangende staat. De ambassadeur werkt in

opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat als instelling doorheen de

20ste eeuw steeds in omvang en complexiteit is toegenomen. Niet zelden ontstaan er

spanningen tussen de ambassadeur, die in de zogenaamde ‘buitendienst’ werkt en

het Ministerie, de ‘binnendienst’. Zo wordt de loyaliteit van ambassadeurs soms op

de proef gesteld bij het uitvoeren van instructies wanneer die in strijd zijn met hun

persoonlijke overtuiging. De ambassadeur kan eveneens in aanvaring komen met de

binnendienst bij een meningsverschil over de inhoud van de verslagen.

Ambassadeurs kunnen bijvoorbeeld in de verleiding komen om een eigen oordeel in

de mond van regeringen te leggen. De diplomaat kan eveneens ten prooi vallen aan

bewuste verdraaiingen door antipathie of sympathie ten aanzien van bepaalde feiten

of personen (Boone, 2000, p. 83). Om te voorkomen dat een diplomaat zich te veel

zou vereenzelvigen met het land waarin hij gestationeerd is en zich ontpopt tot een

vertegenwoordiger van het buitenland in eigen land (het zogenaamde ‘going native’)

mogen ambassadeurs nooit te lang op één post blijven werken (Melissen, 1999, pp. 1-

5, 23-26, 200-203).

Het takenpakket van de ambassadeur is heel divers, maar in de loop van de 20ste

eeuw kreeg de ambassadeur heel wat concurrentie van andere personen of media. Bij

het onderhandelen van belangrijke verdragen kan de diplomaat als hoofd van de

delegatie van de troon gestoten worden door de minister van Buitenlandse Zaken of

zelfs door financiële experts. Nieuws uit kranten, uit audiovisuele media of uit

telefoongesprekken vergezelden of anticipeerden ook meer en meer de rapporten

van de ambassadeur en konden deze bovendien ook tegenspreken. Maar hij/zij blijft

een belangrijke draaischijf in het doorspelen van informatie, het vertegenwoordigen

van het thuisland en het bewaken van de economische, politieke en culturele

belangen (Destremau, 1994, pp. 420-421).

Page 25: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

25

BB.. HHeett QQuuaaii dd’’OOrrssaayy oonnddeerr ddee 44ddeeRReeppuubblliieekk ((11994466--11995588))

1) Kort na de oorlog

In de herfst van ’45 kwamen tientallen jonge mannen zich spontaan aan de

hoofdingang van het Quai d’Orsay presenteren om te solliciteren voor een plaatsje in

de diplomatieke dienst.11 Administratieve afdelingen interesseerden hen niet, de

Direction des Affaires politiques of des Affaires économiques waren het meest gegeerd.

Alhoewel de oude garde diplomaten het ongehoord vond dat nieuwelingen zomaar

hun loopbaan konden beginnen, uit erkentelijkheid voor hun rol in het verzet of

gewoon omdat ze de oorlog hadden meegemaakt, bewezen vele nieuwe rekruten

zich bijzonder strijdlustig. B. Destremau omschreef de sfeer van die dagen als volgt:

“quelle atmosphère exaltante pour les diplomates de 1945, qui, pour beaucoup, se voyaient

chargés (…) d’assurer (…) sa puissance dans le monde”. Ondanks de financiële

moeilijkheden, had de horizon ook een rooskleurig tintje voor Frankrijk: het land

kreeg een bezettingszone in Duitsland toegewezen, werd erkend als permanent lid

van de VN Veiligheidsraad en kon mee van de Marshallhulp genieten.

Het nieuwe geoliede radarwerk van het Ministère kwam in de naoorlogse jaren

maar als een dieselmotor op gang. Diplomatieke posten over heel de wereld, die

tijdens WO II waren verlaten, werden terug bezet, ambassadeurs namen opnieuw

contact op met oude kennissen en netwerken ter plaatse vielen terug in hun plooien.

A.-E. Vandenbergen (1996, pp. 2-3) schreef in haar verhandeling dat de buitenlandse

betrekkingen na WO II exponentieel toenamen. Hierdoor verhoogde de werkdruk

voor de ambassadeurs gevoelig. Door verscheidene jaren van oorlogsgeweld, vielen

vele landen na ‘45 ten prooi aan interne chaos en politieke verschuivingen. Deze

situaties vroegen om snelle en efficiënte beslissingen. Toch zouden velen onder hen

het gedurende verschillende jaren moeten stellen zonder concreet

onderhandelingsmandaat of instructies van het departement. Deze bestonden enkel

voor de houding die tegenover de Verenigde Staten, Duitsland en Groot-Brittannië

moest aangenomen worden. Bijgevolg beschikten de ambassadeurs over een

ongekende beslissingsmacht en bepaalden zij vaak op eigen houtje in grote mate de

lijn van de buitenlandse politiek.

11 Het Quai d’Orsay verwijst naar de straat waar de gebouwen van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken liggen. De straat leende haar naam aan het Ministerie en aan het geheel van mensen dat er werkt. Buitenlandse tegenhangers van het Quai zijn bijvoorbeeld het Foreign Office in Londen of het State Department in Washington (Destremau, 1991, p.7).

Page 26: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

26

Tenslotte sloop na vijf jaar oorlog een zeker purisme in de correspondentie en

rapporten van het Quai d’Orsay. Jonge agenten leerden zich strikt te houden aan het

onderscheid tussen een dépêche en een telegram. Een dépêche laat zich omschrijven

als een brief, waarin de ambassadeur uitwijdt over de sfeer, personen,

gebeurtenissen en pers in het land. Een telegram daarentegen bevat een kort relaas

over recente feiten en een conclusie of een prangende vraag. Fouten tegen dit

onderscheid konden zware consequenties hebben. Bovendien werd het schrijven van

telegrammen enkel en alleen toevertrouwd aan oudere, ervaren diplomaten met zin

voor synthese. Agenten moesten soms tot na hun 40ste wachten om een eerste

telegram te mogen schrijven (Destremau, 1994, pp. 59-77).

2) Een frisse wind waaide door het Quai d’Orsay vanaf 1948

Tussen 1944 en 1954 kende Frankrijk slechts twee ministers van Buitenlandse

Zaken: Geoges Bidault en Robert Schuman. Beiden waren lid van de MRP, de

Mouvement Républicain Populaire. Alhoewel beide politici het niet al te goed met

elkaar konden vinden, vertoonde het Quai d’Orsay onder hun leiding een grote

continuïteit.12 De vrees voor radicale verandering in het Quai naar aanleiding van de

nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Pierre Mendès France, die in 1954 aantrad,

was ongegrond. Mendès France loste met zijn “méthode plat du jour” een aantal

netelige koloniale kwesties op. Frankrijk zag in 1955 nog twee ministers van

Buitenlandse Zaken voorbijwandelen: Edgar Faure en Antoine Pinay.13

In 1939 had Frankrijk 16 ambassades in het buitenland en 91 medewerkers aan het

Quai. In het jaar 1948 opende Frankrijk haar 30ste ambassade en werkten 191 mensen

in het departement.14 Vanaf 1945 was de diplomatie fundamenteel multilateraal

geworden, waardoor de aanblik van het Quai ook veranderde. Het secrétariat générale

en het secrétariat des conférences, dat Frankrijks deelname aan internationale

conferenties en organisaties volgde, wonnen aanzienlijk terrein (Alain, Autrand &

Bely, 2005, p. 818-820). Op 4 maart 1947 werd bijvoorbeeld het verdedigingsverdrag

met Groot-Brittannië, Traité de Dunkerque, ondertekend. Op 17 maart 1948 werd dit

verdrag uitgebreid naar Nederland, België en Luxemburg. Om deze Alliance

12 Bidault liet zich ooit spottend uit over Schuman die hij een “moteur à gaz pauvre” noemde. Waarop Schuman reageerde: “tout le monde ne peut pas avoir un moteur à alcool” (Poideven & Schuman, 1988, p. 68). 13 Voor biografieën van Bidault, Schuman, PMF, Faure en Pinay: zie bijlage I. 14 Frankrijk heeft vandaag 156 ambassades, 17 vertegenwoordigingen en 98 consulaire posten (France diplomatie, “Ambassades bilatérales”, op: http://www.diplomatie.gouv.fr/fr/ministere_817/ambassades-consulats_814/les-ambassades-bilaterales_4047.html (geraadpleegd op 26 april 2007).

Page 27: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

27

Atlantique op te volgen werd in het Quai de Service des Pactes in het leven geroepen.

B. Destremau beschreef de frisse wind als volgt: “au Quai, on reprend goût aux

documents diplomatiques. Travailler sur des traités en gestation, améliorer des textes,

déplacer des mots ou des virgules, tout cela ne manque pas de charmeʺ. Bij deze

onderhandelingen had de leider van de diplomatieke missie nog alles voor het

zeggen, in tegenstelling tot latere jaren waarin ministers meer persoonlijk gewicht in

de schaal zouden leggen.

Bovendien werd het traditionele diplomatieke concours in 1948 vervangen door de

École nationale d’Administration (ENA), waar Frankrijk haar elite klaarstoomde voor

een loopbaan in de politiek of diplomatie.15 Met de ENA kwam een nieuwe generatie

zelfbewuste, no-nonsense diplomaten het Quai binnen.

Toch zouden slechts weinigen de kans krijgen om uitdagingen aan te gaan. De

meeste agenten lazen dépêches die toekwamen op het Quai en maakten daar interne

bordereaux, overzichten, van. Een agent uitte zich hier zeer teleurgesteld over: “à la

Politique [Direction des Affaires politiques], on ne fait que des bordereaux ». Bovendien

werd de Franse buitenlandse politiek en haar toepassingsmodaliteiten nauwelijks

aan de ambtenaren te lezen gesteld : « (…) elles sont débattues à l’occasion de contacts

directs entre le ministre et quelques spécialistes, mais également dans des échanges de lettres

confidentielles entre les principaux ambassadeurs, le Ministre et son Secrétariat

général » (Destremau, 1994, pp. 79-144)!

Ondanks de hernieuwde diplomatieke bedrijvigheid, meenden J. Doise en M.

Vaïsse toch te kunnen stellen dat Frankrijk na 1948 een « non-puissance » was

geworden (Doise & Vaïsse, 1987, p. 407). De Republiek slaagde er immers niet in haar

wil aan andere op te leggen en hing te veel af van buitenlandse investeringen.

Bovendien ontbraken haar de fondsen om aan haar dalend mondiaal aanzien te

verhelpen: « (…) la France n’a jamais réellement des moyens économiques et financiers, ou

même parfois techniques, de sa politique extérieure ». G.-H. Soutou spreekt zelfs van een

« (…) inadéquation fondamentale entre les objectifs trop ambitieux et des moyens insuffisants

ou mal utilisés » (Alain, Autrand & Bely, 2005, p. 820).

15 De bezielers van de ENA meenden dat diplomaten ook goede functionarissen en administratieve krachten moesten zijn. Maar het feit dat een student van de ENA niet doelrationeel was getraind voor een diplomatieke carrière en dus makkelijk kon overstappen naar andere diensten, oogstte veel kritiek. De diplomatie moet immers ook een roeping zijn en brengt negatieve aspecten als een ingewikkeld familiaal leven, gezondheidsproblemen in een ongezond klimaat of onvoorziene overplaatsingen met zich mee (Destremau, 1994, pp.81-82).

Page 28: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

28

CC.. KKrraacchhttlliijjnneenn vvaann ddee FFrraannssee ddiipplloommaattiiee nnaa 11994455

Wanneer we de Franse diplomatieke briefwisseling bestuderen en in het bijzonder

de woordkeuze van de ambassadeur, moet men rekening houden met een aantal

specifiek Franse culturele en historische kenmerken: “la culture, tout autant que

l’histoire, excerce une profonde influence sur le comportement des négociateurs français”

(Cogan, 2005, p. 37).

De Franse Revolutie en de waarden die Frankrijk sindsdien hoog in het vaandel

draagt, liggen aan de basis van een quasi universele fierheid. In de Franse visie staat

de wet boven alle rechten en kunnen de individuele rechten gelimiteerd of

opgeheven worden in het algemeen belang. Deze opvatting die aan Rousseau

schatplictig is, legt veel macht bij l’État, een begrip waarvoor de Fransen hun respect

zelfs uitdrukken door het consequent met een hoofdletter te schrijven “La façon

presque obsessionnelle avec laquelle les négociateurs français défendent les intérêts de l’État

est une caractéristique universellement reconnue par leurs interlocuteurs étrangers (…) »

(Cogan, 2005, p. 40). Bovendien is de Franse stijl van argumenteren en rapporteren

schatplichtig aan de filosoof, wiskundige en fysicus René Descartes (1596-1650).

Door vele Fransen werd en wordt Descartes aanzien als de voorloper van de

Verlichting door zijn obsessie voor helderheid, ratio en gematigdheid. Ch. Cogan

(2005, p. 164) schrijft in verband met de Franse drang naar duidelijkheid: “tout ce qui

n’est pas clair, n’est pas français”.16 De cartesiaanse manier van redeneren is deductief:

men formuleert eerst de principes waaruit men het bijzondere destilleert. Deze logica

situeert zich lijnrecht tegenover het Angelsaksische empirisme, dat via inductie van

het bijzondere naar het algemene gaat.

De Franse diplomatie is ook aantoonbaar getekend door de geschiedenis. Sinds de

Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen was zij de exponent van la Grande

Nation of la France victorieuse. Volgens Ch. Cogan (2005, p. 77) heeft Frankrijk zich

ook steeds geweerd tegen andere dominante machten in Europa: het Heilig Roomse,

het Britse en het Duitse Rijk. Deze strijd tegen de dominante macht bracht in

Frankrijk een soort “culture d’opposition vers les normes dominantes” te weeg. Een eerste

barst in la France victorieuse kwam er in 1871 met het verlies van de Frans-Duitse

oorlog en de ultieme vernedering wanneer in de Spiegelzaal te Versailles het tweede

16 Volgens Ch. Cogan is het ergste wat je een Franse onderhandelaar kan verwijten “l’incohérence” (Cogan, 2005, p.164).

Page 29: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

29

Duitse Keizerrijk werd uitgeroepen. Na zware verliezen in de Eerste Wereldoorlog

en de vernedering van de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog, kampten de

Fransen met een zwaar trauma. Niettemin kon zij niet anders dan haar verminderde

wereldpositie schoorvoetend te aanvaarden en op zoek gaan naar stabiele en

vredevolle relaties met de andere Europese staten. Volgens G.-H. Soutou zou de

Franse culturele actie na 1945 meer en meer een cruciale steunpilaar worden van de

diplomatie, in het bijzonder daar waar Frankrijk geen economische of politieke rol

van betekenis kon spelen (in: Alain, Autrand & Bely, 2005, p. 818).

DD.. CCuullttuurreellee ddiipplloommaattiiee:: ddee FFrraannssee ccaassuuss vvaann LLaa FFrraannccoopphhoonniiee

1) Culturele diplomatie

Alhoewel cultuur zo oud is als de eerste vorm van menselijke beschaving, zouden

culturele aspecten in de diplomatie pas na de Tweede Wereldoorlog expliciet

beklemtoond worden als onderdeel van het beleid. Cultuur kan in ruime zin

begrepen worden als het geheel van materiële en immateriële ‘bezittingen’ van een

bepaalde cultuurgemeenschap en de daarop gebaseerde structuren en instellingen,

evenals de heersende mentaliteit, levensstijl, waarden en normen van die

gemeenschap.

Culturele diplomatie streeft een aantal doelen na, die afhankelijk zijn van de positie

van het land in het internationale culturele veld, maar ook van zijn politieke en

economische plaats in de wereld. Culturele doelen worden bereikt via bilaterale of

multilaterale weg, of een combinatie van beide. Mogelijke doelstellingen zijn: een

wenselijke beeldvorming over zichzelf verspreiden, het profileren van eigen

culturele identiteit of politieke, economische en commerciële motieven. Bovendien

kan de culturele diplomatie de positie van een gemeenschappelijke taal bevorderen,

waarbij nog moet worden opgemerkt dat taalverwantschap vaak een zeker

cultuurverwantschap met zich meebrengt. Over taal- en cultuurverwantschap

schrijven E. Witte en H. Van Velthoven (1998, pp. 15-16): “Taal is meer dan een

instrument om te communiceren. Ze is tevens een expressie van een welbepaalde cultuur.

Wegens de sterke symboolwaarde van taal zijn taalgemeenschappen meer dan het samengaan

van diegenen die de taal spreken. Ingrijpen in een taalgemeenschap is dus tevens interfereren

in een cultuurgemeenschap, waarbinnen zich sociale bewustwordingsprocessen kunnen

voordoen”.

Page 30: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

30

Om deze doelen te bereiken kan de ambassadeur een belangrijke rol spelen. Hij is

het immers die culturele manifestaties begeleid of (mede-)organiseert en contacten

onderhoudt met cultuurfunctionarissen en vertegenwoordigers van het culturele

leven op nationaal, regionaal of gemeentelijk vlak. Een land kan ook culturele

instituten oprichten in het buitenland, die instaan voor de verspreiding van een

specifieke taal of cultuur (Mourik, in: Melissen, 1999, pp. 167-184).

Als illustratie van een vorm van culturele diplomatie, bespreken we nu de Franse

casus.

2) La France, c’est la langue

(a) Ontstaan van het concept en omschrijvingen

M. Mourik bespreekt in het boek van J. Melissen (1999, p. 168) het Franse

buitenlandse cultuurbeleid. Dit coherente en integrale beleid is, vooral sinds ’45,

gericht op het behoud en de versterking van de “rayonnement français” en - in het

verlengde daarvan - van de hele “francophonie”. In juni 1945 schreef de Franse

ambassadeur Brugère een brief naar zijn medewerkers waarin hij de taak van de

Franse vertegenwoordigers in België als volgt definieerde: “viser et relever le prestige

français ébranlé” en “utiliser et développer le rayonnement de la langue et la culture

française».17

M. Mourik bevestigt in zijn bijdrage het belang van de Franse internationale

cultuurpolitiek én de thesis dat Frankrijk zich op die manier tegen concurrerende

machten verdedigde: “in een wereld met afnemende betekenis van de Franse politieke en

economische positie, en mede als gevolg daarvan een teruglopende belangstelling voor de

Franse taal en cultuur, is het Franse buitenlandse cultuurbeleid steeds agressiever van aard

geworden, vooral tegenover de Angelsaksische wereld”.

Het woord ‘francophonie’ werd uitgevonden door de geograaf Onésime Reclus

(1837-1916), de broer van de beroemde geograaf Elisée Reclus. Onésime Reclus

publiceerde een aantal atlassen en traditionele aardrijkskundige werken, maar al

gauw kreeg hij de idee om mensen op een volledig nieuwe basis in te delen, namelijk

volgens hun moedertaal. Ten tijde van het Congres van Berlijn in 1878 en de

Koloniale Conferentie van Berlijn (1885-1886), waar de kolonies onder Europese

staten werden verdeeld, was dit een unieke en revolutionaire classificatie. De

definitie van Onésime Reclus van la Francophonie behelsde in één klap een

taalkundige en geografische werkelijkheid: “la Francophonie est l’ensemble des

17 MAE, Map 34, EU Europe Belgique, Relations bilatérales, Août 1944 – juin 1949, N°120, juillet 1945.

Page 31: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

31

populations parlant français”. Maar voor Onésime was het concept nog ruimer: “la

langue française déborde des cadres linguistiques pour devenir le ferment mystique des idéaux

proprement français et notamment de la liberté (…)”. Hier bleek Reclus een kind van zijn

tijd : hij wilde dat het Frankrijk van de 3de Republiek haar idealen van vrijheid en

broederlijkheid zou uitdragen aan haar koloniën. Doorheen de hele 20ste eeuw

omschreven auteurs of politieke persoonlijkheden la Francophonie op verschillende

manieren. De Senegalees Léopold Sedar Senghor, president van 1960 tot 1980 én het

eerste Afrikaanse lid van de Académie française, zag la Francophonie bijvoorbeeld als

een meervoudige gemeenschap : een symbiosebeschaving, een universele

beschaving. Hij omschrijft het concept francophonie als drieledig: 1. het totale aantal

landen, regio’s en staten die het Frans als officiële taal gebruiken, als cultuurtaal of

als werktaal, 2. het geheel van personen die het Frans gebruiken in verschillende

functies, 3. de geestesgemeenschap ‘communauté d’esprit’ die hieruit volgt. Het

concept bestond volgens Senghor dus uit alle private of publieke gebruikers van de

Franse taal (Tétu, 1987, pp. 39-41; Deniau, 1983, pp. 7-9; Massart-Piérard, 1999). 18

(a) Kort geschiedkundig overzicht

Voor de Tweede Wereldoorlog kunnen we nauwelijks spreken van een associatie

of organisatie die de taak van la Francophonie, beschreven door Onésime Reclus,

moest uitdragen. Toch ontstonden hier en daar reeds verenigingen die ervan

droomden om alle francofonen van één land, van één regio of zelfs van de hele

wereld te verenigen. Eén van deze markante organisaties is de Alliance française,

opgericht te Parijs in 1883. Deze Alliance was een “association nationale pour la

propagation de la langue française dans les colonies et à l’étranger”. Ze omschreef haar

taak als volgt : « il faut rendre à la France son image de marque internationale ». De

nederlaag van 1870 lag nog vers in het geheugen van vele Fransen…De Alliance

française leed tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de Duitse bezetting, maar

herleefde daarna onder meer dankzij generaal de Gaulle. Tijdens zijn toespraak

gehouden te Parijs op 2 december 1958, ter ere van het 75-jarige bestaan van de

Alliance verklaarde hij : “l’Alliance française, c’est une expression de la chose française à

travers le monde (…) il y avait une fois la France, elle vivait, elle pensait, elle agissait à

18 Het concept van Francophonie wordt vaak door elkaar gehaald met het woord ‘francité’. Dit concept is uitgevonden door dezelfde Senghor. Hij legde dit uit als “l’ensemble des valeurs de la langue et de la culture partant de la civilisation française”. Volgens M. Tétu (1987, p.41) dient la francité dan weer « pour désigner tout les caractéristiques de ce qui est français ». Doorheen deze scriptie zal het woord francophonie worden gebruitk zowel om la Francophonie als la francité aan te duiden.

Page 32: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

32

travers les siècles. Il fallut que ce qu’elle vivait, ce qu’elle pensait, et les actions qu’elle

accomplissait fussent connus autant que possible de l’humanité entière (…) On n’aura pas

fait le monde sans la France. On ne le fait pas aujourd’hui sans elle, sans sa pensée, sans son

action ».

In 1902 werd La Mission laïque opgericht. Deze vereniging had tot doel het Frans

en de Franse cultuur in het buitenland via Franse scholen te verbreiden. In 1901

ontstond in de VS le Conseil de la vie française en Amérique. Tenslotte zag in België in

1920 de Académie royale de langue et littérature française en Belgique het licht, die door

Albert I werd opgericht, op voorstel van de toenmalige minister van Kunst en

Wetenschap Jules Destrée (Tétu, 1987, pp. 73-87 ; De Gaulle, 1970, pp. 61-62).

Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog voelden de francophonen pas

echt de nood om zich te verenigen, zeker na de hartverwarmende solidariteit tijdens

de oorlog met onder andere de Canadezen. M. Tétu verwoordde de

vereningingsdrang als volgt: “la fierté de la langue renaissait plus forte. On ne pouvait

accepter de voir le français relégué à un rôle secondaire et l’anglais prendre ses aises sur tous

les continents et dans toutes les réunions internationales. Les Canadiens, les Belges, les

Suisses et plus tard les Africains avec la décolonisation y furent particulièrement sensibles ».

Uit deze uitspraak van M. Tétu blijkt dat de Fransen de opgang van het Engels als

taal van de internationale relaties na WO II vreesden.

Verenigingen als de Union internationale des journalistes de la presse de langue française

(UIJPLF) of de Union culturelle française (UCF) zagen het licht in de jaren ’50. De

missie van het UIJPLF was te waken over het behoud van de Franse taal. Het UCF

wou een internationaal kruispunt voor Franstaligen vanuit de hele wereld worden.

Vooral deze laatste organisatie zou echter een kort leven beschoren zijn.

La Francophonie zou een tweede adem vinden op politiek en institutioneel vlak

dankzij president François Mittérand. Hij besloot om na de Top van Parijs in februari

1986, elke twee jaar alle staats- en regeringsleiders die het gebruik van het Frans met

elkaar gemeen hadden in Parijs samen te roepen (Tétu, 1987, pp. 87-89; Massart-

Piérard, 1999).

Page 33: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

33

CC.. HHyyppootthheessee

“Without (…) hypotheses, historical research often becomes little more than an aimless

gathering of facts”.19

De interesse van Frankrijk in de Belgische Koningskwestie, Schoolstrijd en

communautaire problemen zal worden geplaatst en geanalyseerd in het licht van de

theorieën en de politiek-institutionele kaders die aan bod kwamen dit hoofdstuk.

We gaan ervan uit dat Frankrijk niet lukraak interesse in de Belgische binnenlandse

situatie aan de dag legde. Een uitspraak van de Franse generaal de Gaulle kan hierbij

als Leitmotiv dienen: “les États n’ont pas d’amis, ils n’ont que des intérêts” (Tétu, 1987, p.

211). Welke belangen zou Frankrijk achter de schermen in België kunnen gehad

hebben, waardoor ze extra nauwgezet op de hoogte wou zijn van het reilen en zeilen

bij haar noorderbuur?

We willen tijdens deze scriptie daarom nog drie hypothesen in het achterhoofd

houden.

(1). Vooreerst is er de veronderstelling dat de dagelijkse werking, de middelen en

de organisatie van het Quai d’Orsay tussen 1947-1955 een invloed kunne gehad

hebben op de drie Franse ambassadeurs die toendertijd te Brussel actief waren

(Raymond Brugère, Jean de Hauteclocque en Jean Rivière). Hiermee hangt nauw

samen dat het persoonlijke karakter van de ambassadeurs een rol speelde in de

contacten tussen de ambassade in Brussel en het Quai d’Orsay.

(2). Ten tweede verwachten we dat de ambassadeurs ook onderhevig zijn geweest

aan de specifieke historische en culturele kenmerken van de Franse Republiek. Het

doordrongen zijn van deze karakteristieken, kan eventueel uit de diplomatieke

correspondentie afgelezen worden.

(3). Tenslotte kunnen we uitgaan van het vermoeden dat in de diplomatieke

briefwisseling tussen Brussel en Parijs de Franse culturele politiek van la

Francophonie nooit ver weg is. Gelet op haar tanende rol op wereldvlak én de

taalgemeenschap die Frankrijk met Wallonië vormde, zal zij er alles aan doen om de

“rayonnement du français” in België te bewerkstelligen en in stand te houden. Men zou

kunnen stellen dat deze hypothese niet de hele lading dekt. België bestaat immers

grotendeels uit Nederlandstaligen. Toch bleef het Frans, ondanks verschillende

19 Borg, 1963, pp.189-190, geciteerd in: Harrisson, 2001, p.123.

Page 34: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

34

taalwetten, nog invloedrijk als prestigetaal in Vlaanderen in de periode.20 De

politieke, sociale en economische elite in Vlaanderen was eraan gewoon om

voornamelijk Frans te spreken. De positie van het Frans in Vlaanderen heeft

misschien een extra uitdaging betekend voor de Franse ambassadeur.

Deze drie hypothesen zullen samen met de onderzoeksvragen worden toegepast op

het concrete bronnenmateriaal omtrent de drie hoofdthema’s – de Koningskwestie,

de Schoolstrijd en de communautaire problemen – die we respectievelijk in de

hiernavolgende delen zullen behandelen.

20 Zie hieromtrent: Witte & Van Velthoven, 1998, pp.17-25

Page 35: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

35

DEEL TWEE: Frankrijk en de ontknoping van de

Belgische Koningskwestie (1947-

1950)

Page 36: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

36

I. Inleiding

In dit hoofdstuk zal worden onderzocht hoe en met welke regelmaat de Franse

ambassadeurs gestationneerd in België over de Koningskwestie, tussen 1947 en haar

ontknoping in 1950-1951, berichtten. Achtte de Franse ambassadeur in ’47 de kans

groot dat de vorst gauw zou terugkeren of dacht hij eerder dat het regentschap nog

jaren kon duren? En hoe stond Frankrijk tegenover prins Karel? Op welke manier

becommentarieerde hij het eerste referendum uit de Belgische geschiedenis? Had hij

hierbij vooral aandacht voor de uitslagen in Wallonië, Brussel of Vlaanderen?

Tenslotte zal in dit hoofdstuk worden nagegaan hoe Frankrijk reageerde wanneer

Leopold III naar België terugkeerde en op de onlusten die daarop uitbraken. Dacht

de ambassadeur ooit dat er een burgeroorlog zou uitbreken? Observeerde de

ambassadeur tot slot dat de communautaire breuklijn dwars door de Koningskwestie

heen liep?

Voor elke deelperiode van de kwestie zal eerst een beknopt overzicht worden

gegeven aan de hand van gespecialiseerde secundaire literatuur. Dankzij deze

beschouwingen zullen de archiefstukken uit het Quai d’Orsay beter

gecontextualiseerd kunnen worden. In het Besluit zal het historisch onderzoek

worden gekoppeld aan het methodologische hoofdstuk uit DEEL EEN: INLEIDING.

Hierbij zullen we vooral nagaan of de Franse ambassadeur werd beïnvloed door de

concrete werking van het Quai d’Orsay in het verslaan over de Koningskwestie en

welke Franse waarden hierin meespeelden.

In hoofdstuk II zal het ontstaan van de Koningskwestie onder de loep worden

genomen. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk III de periode 1947 – februari 1950

waarin prins Karel het regentschap waarnam omdat de regeringen geen substantiële

oplossing voor het probleem vonden. Na lang beraad keurde de Kamer op 8 februari

1950 het wetsvoorstel Struye goed, waardoor het Belgische volk zich kon uitspreken

over ’s konings terugkeer. In dit hoofdstuk zal eveneens de houding van Frankrijk

tegenover het regentschap en prins Karel worden besproken. In hoofdstuk IV

analyseren we de ontwarring van de Koningskwestie met de terugkeer van de vorst

en zijn uiteindelijke beslissing om op 1 augustus 1950 troonsafstand te doen. De

ambassadeur Jean de Hauteclocque schreef na afloop van de vijf jaar durende

kwestie een algemene analyse naar het Quai d’Orsay. Deze ontleding zal eveneens

tegen het licht worden gehouden.

Page 37: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

37

II. Onstaan van de Koningskwestie

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Leopold III zijn regering niet gevolgd in haar

vlucht naar Londen. Op 7 juni 1944 werden de koning en zijn familie gedeporteerd

naar Duitsland om uiteindelijk in Oostenrijk te belanden. “Bij de bevrijding van het

grondgebied liet niets voorzien hoe zeer deze verwijdering van de Koning ten nadele van hem

en zijn aanhangers zou uitvallen” schreef Th. Luykx (1973, p. 409). Alhoewel eerste

minister Pierlot op 13 juni 1944 had verklaard dat de koning na zijn terugkeer

gewoon terug in dienst zou treden, stelde België op 20 september 1944 toch een

regent aan, prins Karel. Leopold was immers krijgsgevangene van het Duitse leger

en Karel moest de vorst vervangen tot zijn terugkeer. Prins Karel zou zich zeer

verdienstelijk maken als plaatsvervanger voor zijn broer en heeft er gedurende zijn

zes jaar regentschap voor gezorgd dat de anti-leopoldiaanse stroming geen

republikeinse stroming werd.

Wanneer in mei 1945 het persbureau Reuters liet weten dat het Amerikaanse leger

de koning en zijn familie had teruggevonden in Oostenrijk, zonden de Kamer en

Senaat meteen een telegram met gelukwensen. Maar buiten het parlement om namen

de socialisten, communisten en heel wat linkse liberalen langzaamaan een standpunt

tegen zijn terugkeer in. Mei 1945 zou het begin zijn van een vijf jaar durende latente

crisis in België. Leopolds tegenstanders verweten hem dat hij de regering Pierlot niet

naar Londen was gevolgd in 1940, dat hij met Hitler in Berchtesgaden een

onderhoud heeft gehad en dat hij in oorlogstijd was hertrouwd met Liliane Baels.

Bovendien werd het Politiek Testament van de Koning heel slecht onthaald.21 Deze

tekst schreef de vorst nog tijdens de oorlog wanneer hij er ernstig rekening mee hield

niet in België te zullen zijn op de dag van de bevrijding. De tekst bevatte richtlijnen

voor het volk, maar ook heel wat Vlaamsgezinde taal, waardoor onder andere de

Waalse Beweging niet mals was voor Leopold.

De regering-Pierlot viel op 7 februari 1945, minder door het koningsprobleem dan

door haar machteloosheid om aan een aantal economische problemen het hoofd te

bieden. Op 12 februari 1945 vormde de socialist Achille van Acker zijn eerste

regering. Het Bureau van de Algemene Raad van de Socialistische Partij liet na het

21 Algemeen werd de tekst niet goed ontvangen. Spaak schreef in zijn memoires dat het “één van de hardste slagen [was] die ik in de politiek heb geïncasseerd”. Daar Leopold niet positief stond tegenover de geallieerde troepen (hij zag hen immers eerder als nieuwe bezetters), reageerde ook Churchill afwijzend op het Testament met de woorden: “It stinks”. Toch zouden de Britten later die houding aanpassen en een grote druk uitoefenen om de monarchie in België te redden (Velaers & Van Goethem, 1994, p. 879 ev.).

Page 38: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

38

bericht van bevrijding van de koning stellig weten dat zij tegen een automatische en

onvoorwaardelijke terugkeer van de vorst was.

De onmiddellijke terugkomst werd alsnog even uitgesteld omwille van de

gezondheidsproblemen van de vorst. Wanneer Leopold echter op 14 juni aan zijn

eerste minister liet weten dat hij klaar stond om naar België te vertrekken, bood Van

Acker het ontslag van zijn regering aan. Hij wilde immers niet de

verantwoordelijkheid dragen voor de gebeurtenissen die zich ten gevolge van de

terugkeer van de koning in België konden afspelen. Hierop nam Leopold zelf het heft

in handen en ondernam, in zijn verblijfplaats nabij Salzburg, verwoede pogingen om

een nieuwe regering samen te stellen. Tevergeefs. Aan zijn broer prins Karel schreef

hij: “je suis décidé à m’incliner devant la manifestation de la souveraineté nationale exprimée

dans les formes prévues par nos institutions”. De koning zinspeelde dus op een

volksraadpleging…

Omdat de regent het ontslag van Van Acker had gewijgerd, bleef deze in functie

vanaf 15 juli. Verscheidene CVP-leden, waaronder H. Carton de Wiart, hadden een

voorstel neergelegd om een volksraadpleging te organiseren over de

Koningskwestie. Het ontwerp kwam echter nooit voor het parlement en werd op 21

augustus 1945 verworpen. Op haar beurt diende de regering een wetsvoorstel in ter

aanvulling en ter interpretatie van art. 82 van de Grondwet. Dit artikel vermeldde

immers de procedure voor het aanstellen van de regent, maar onthulde niets over het

beëindigen van het regentschap. Het regeringsontwerp stelde dat ’s konings

onmogelijkheid om te regeren slechts kon opgeheven worden op de datum

vastgesteld door de ‘Verenigde Kamers’. Door dit voorstel zou de terugkeer van de

koning afhankelijk gemaakt worden van het parlement, waar op dat ogenblik de

tegenstanders van Leopold in de meerderheid waren… Uiteindelijk, na verschillende

dagen debatteren, werd het voorstel op 18 juli 1945 in de Kamer aangenomen met 99

tegen 6 stemmen bij 32 onthoudingen. Deze laatste waren vooral van de CVP, die

zich meer en meer als de koningspartij opwierp.

De eerste naoorlogse verkiezingen werden op 17 februari 1946 georganiseerd en

stonden volledig in het teken van de Koningskwestie. In 1946 en 1947 zouden drie

homogeen-socialistische regeringen elkaar opvolgen. Pas na de verkiezingen van

1947, die leidden tot een CVP-BSP-regering onder leiding van Paul-Henri Spaak, zou

Page 39: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

39

het koningsprobleem enigszins luwen door de definitieve beslissing om een

volksraadpleging te houden over de terugkeer van de koning.

Toch bleven de constitutionele, morele en politieke grieven tegen Leopold de jaren

’47-‘50 beheersen. Deze werden nog versterkt in 1950, tijdens de ontknopingfase,

door een complex van politieke, communautaire, sociale en psychologische factoren

(Luykx, 1973, pp. 411-412; Theunissen, 1984, p. 11; Velaers & Van Goethem, 1994, p.

830 ev.).

Page 40: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

40

III. De stilte voor de storm:1947-1949

AA.. DDee ttiijjddeelliijjkkee wwaappeennssttiillssttaanndd oonnddeerr ddee BBSSPP--CCVVPP rreeggeerriinngg SSppaaaakk--EEyysskkeennss ((2200 mmaaaarrtt 11994477--2277 jjuunnii 11994499))

1) De gebeurtenissen in België

Wanneer Spaak in maart 1947 zijn coalitieregering tussen socialisten en katholieken

vormde, had hij de intentie om zo snel mogelijk de Koningskwestie de ontzenuwen.

Alhoewel in de regeringsverklaring te lezen stond dat er over de Koningskwestie

geen fundamentele overeenkomst was bereikt, getuigde de tekst toch van een

tijdelijke wapenstilstand tussen katholieken en socialisten. Beide politieke families

waren immers naar elkaar toe gedreven door het uittreden van de communistische

regeringsleden in maart 1947. In tegenstelling tot de openlijk carlistische regeringen

van Huysmans en Van Acker zou de nieuwe coalitie, onder leiding van Spaak, een

neutrale houding aannemen tegenover Leopold III.22

De vorst zelf zou in 1947 een poging doen om de stellingname van de opponenten

te beïnvloeden. Hij nam de historicus J. Pirenne onder de arm voor de redactie van

een Witboek ter verdediging van Leopolds houding tijdens WO II.23 De commissie-

Servais onderzocht dit geschrift en maakte haar conclusies op 19 juni 1947 openbaar.

Deze conclusies vielen gunstig uit voor de vorst en stelden de regering-Pierlot in een

slecht daglicht. Hoewel de koningsgezinde en de anti-leopoldistische pers uitgebreid

aandacht besteedden aan het rapport, zou het in de publieke opinie geen

aardverschuiving te weeg brengen. De publicatie gold later echter wel als een

aanmaning voor de regering-Spaak om de Koningskwestie op te lossen (Emmery,

2005, pp. 236, 238).

Hoewel de commissie-Servais Leopold van alle blaam had gezuiverd, dacht de

vorst er oprecht aan om in 1948, wanneer zijn zoon Boudewijn meerderjarig zou zijn,

de handdoek in de ring te werpen. Pirenne kon de vorst echter overtuigen om vol te

houden en om na het koningsgezinde Nationaal Congres ter oplossing van de

Koningskwestie een brief naar België te zenden. Hierin moest Leopold een

afwachtende houding aannemen, zich ten dienste van de Natie stellen en de

22 Carlistisch betekent voorstander zijn van het regentschap van prins Karel (Emmery, 2005). 23 J. Pirenne poneerde de stelling dat de vorst correct en volgens de grondwet gehandeld had en het de regering was geweest die fouten had gemaakt in 1940 (Witte, 1997, p.253).

Page 41: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

41

koningskinderen in Zwitserland houden. Na het politieke akkoord tussen de

partijen, zou Leopold diens prerogatieven terug kunnen opnemen. Pirenne wilde de

zonen van Leopold zeker in Zwitserland houden, omdat hij hun terugkeer (waarop

Spaak aanstuurde in een verzoeningsbrief van oktober 1947) interpreteerde als een

carlistisch complot om de hen in de plaats van Leopold op de troon te zetten.

Het politiek akkoord dat volgens Pirenne ongetwijfeld het resultaat zou zijn van

het Nationaal Congres, kwam er niet. Alle compromisvoorstellen werden er van tafel

geveegd en in een resolutie spraken meer dan 10 000 aanwezigen zich uit voor een

onvoorwaardelijke terugkeer van de koning (Emmery, 2005, pp. 245-246; Janssens,

2001, pp. 94-96).

Ondanks de toenemende confrontatie door het Nationaal Congres ter oplossing van de

Koningskwestie, bleef Spaak naar een compromis zoeken. Op 18 januari 1948

ontmoetten Spaak en Leopold elkaar in Genève. Dit onderhoud werd geen succes.

Tijdens een nieuwe ontmoeting tussen beiden op 26 en 30 mei, bleef de koning

hameren op zijn wens om een volksraadpleging te houden in september 1948, nog

vóór Boudewijn meerderjarig zou worden. Spaak drukte de koning echter op het hart

dat de socialisten nooit van hun oppositie tegen een referendum zouden afstappen.

De eerste minister overtuigde de koning om geen nieuwe acties te ondernemen, om

een val van de regering te vermijden. Spaak zou zonder kleerscheuren de

verkiezingen van 1949 proberen te halen, maar zijn regering moest bijna tot twee

maal toe haar ontslag indienen door het repressie- en schoolvraagstuk (Emmery,

2005, pp. 247-248).

Page 42: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

42

2) Frankrijk volgde de ontwikkelingen met argusogen

(a) De regeringsvorming in 1947

Percipieerde de Franse ambassade de regeringsvorming van Spaak in 1947

eveneens als een wapenstilstand tussen katholieken en socialisten? In aanloop naar

de regeringsvorming van Spaak meldde Brugère in een telegram dat de

conservatieven zich minder en minder openlijk voor de terugkeer van de vorst

uitspraken en dat “(…) il en résulte entre socialistes et catholiques des possibilités d’accord

qui jusqu’ici n’avaient qu’un caractère chimérique”. Enkele weken later berichtte Brugère

dat katholieken en socialisten een deal hadden gesloten tot het bewaren van de

vrede: “(…) si les catholiques obtiennent gain de cause en ce qui concerne le vote des femmes,

réclamé par eux depuis plusieurs mois et reçoivent des apaisements dans le domaine de

l’enseignement, ils acceptent en revanche que le problème royal reste en suspens et que

d’importantes réformes économiques (…) soient mises à l’étude».24 P.-H. Spaak boekte

misschien in 1947 inzake de Koningskwestie geen vooruitgang, maar garandeerde

wel een staakt-het-vuren. Toch zou de eerste minister zich in augustus ‘47 tegen

ambassadeur Brugère zuchtend uitlaten met de woorden “on n’est nulle part” over de

impasse waarin de kwestie zich bevond.25

(b) Pro- en anti-leopoldistische publicaties in ‘47

Tijdens het bewogen jaar ’47 poogden voor- en tegenstanders de Koningskwestie te

beïnvloeden door campagnes en redevoeringen. Alhoewel vooreerst de publicatie

van het Witboek in juni 1947 geen enkel parlementslid van kamp deed verwisselen,

veroorzaakte het wel een hevige polemiek in de Belgische publieke opinie. Op 8 juli

1947 maakte ambassadeur Brugère gewag van stijgende spanningen door een nieuwe

hevige pro-leopoldistische campagne naar aanleiding van de publicatie.26 Verder

citeerde de diplomaat uitvoerig uit het Witboek. Maar Brugère zag in dat het

document geen oplossing zou bieden voor een probleem dat langzaamaan muurvast

zat: “(…) la situation reste donc plus que jamais confuse et l’espoir de la résoudre un jour

s’est plutôt éloigné que rapproché. Chacun reste sur ses positions (…) ». De vorst had

steeds minder kans om in zijn koninklijke hoedanigheid terug te keren naar België.

En hoewel Boudewijn binnen minder dan een jaar 18 zou worden, voorzag Brugère

dat zelfs in het geval van een troonsafstand van Leopold, het weinig waarschijnlijk

was dat Boudewijn meteen koning zou worden. De Franse diplomaat voorspelde

24 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°81 à 86, 6 mars 1947 ; N°482, 21 mars 1947, p.3. 25 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, 1er août 1947. 26 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°246, 8 juillet 1947.

Page 43: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

43

tenslotte nog een lange slopende crisis: “il y a donc toute chance que la Régence se

prolonge encore pendant trois où quatre ans, même au cas ou un malheur arriverait au

Prince Charles ».

Ten tweede waren de mémoires van oud-eerste minister Pierlot belangrijk in het

verloop van de Koningskwestie. Le Soir publiceerde in verschillende opeenvolgende

edities zijn bevindingen over de houding van de vorst en de regering tijdens de

Tweede Wereldoorlog. De Franse ambassadeur las trouw alle artikels en bracht

hierover verslag uit aan het Quai d’Orsay.27 Uit deze artikelenreeks bleek onder

andere dat Leopold III zich in 1940 heel onverzettelijke opstelde wanneer zijn

ministers hem meermaals aanmaanden naar het buitenland te vluchten. Bovendien

meende Pierlot dat zijn ministers nog sterk geloofden in de kracht van de

geallieerden, terwijl de vorst hier tegenover sceptisch stond. Brugère citeerde Pierlot :

“(…) la politique suivie par le roi depuis la capitulation et celle adoptée par le gouvernement

belge étaient absolument inconciliables”. Over het algemeen waren de mémoires van

Pierlot niet erg positief over Leopold III. De reacties van de katholieke en

leopoldistische pers op de publicaties in Le Soir waren bijzonder hevig.

Ten derde beschreef en beoordeelde ambassadeur Brugère een redevoering van

kardinaal van Roey. Ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag hield de kardinaal een

toespraak. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zijn gehechtheid aan de

koninklijke familie uit te drukken. Verder, zo schreef Brugère, droeg hij “(…) un banal

hommage » op aan de regent maar hij « (…) fit un éloge dithyrambique du roi: J’ai pu, dit-

il, apprécier, et cela pendant les années tragiques, la remarquable intelligence, la haute

droiture, la fermeté de caractère, la conscience du devoir, le constant et scrupuleux souci du

bien national qui distinguent Sa majesté le roi Léopold III ». Brugère meende dat van Roey

hier aan belangenvermenging had gedaan en ten onrechte geprofiteerd had van een

hommage aan zijn persoon om “(…) se faire publiquement le champion de la cause

du retour du Roi (…)”.28 Bovendien had van Roey na de ceremonie een brief van

Leopold opgestuurd, ondertekend door een aantal religieuze en wereldlijke

27 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°1090, 8 juillet 1947 ; N°1147, 18 juillet 1947. 28 Kardinaal van Roey verzuimde het bij andere gelegenheden evenmin zich met politiek in te laten. In een overzicht over de Belgische binnenlandse situatie van ambassadeur de Hauteclocque uit februari 1948, stond te lezen dat van Roey hevig had gefulmineerd tegen de communisten in zijn jaarlijkse herderlijke brief in de vasten. De Hauteclocque verwoordde het zo: “le Cardinal van Roey attaque violemment les communistes, leur reprochant de s’opposer au plan Marshall et de vouloir maintenir l’Europe occidentale dans la misère et

l’anarchie, alors qu’ils sont incapables de donner aux peuples l’ordre, la liberté et la prospérité » (MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, p.181).

Page 44: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

44

eminenties, waarin de wens voor een spoedige terugkeer van de vorst werd

uitgedrukt.29

(c) Toegenomen spanningen in de herfst en de winter van 1947

Wanneer Raymond Brugère op 23 september 1947 terugkeerde uit vakantie, voelde

hij meer dan ooit de spanning tussen koningsgezinden en anti-leopoldisten. Tot dan

toe was de prins-regent aanvaard in België, maar het extreemrechtse blad Septembre

was gestart met een gewelddadig offensief met onder ander het artikel “A bas la

Régence”. Bovendien voelde de Franse diplomaat zich ook persoonlijk aangevallen

door de vele tegenkantingen van extreemrechts tegen de reis van Karel naar Parijs.

Vervolgens deed hij een sombere voorspelling: “si la polémique continue sur ce ton,

il n’est pas exclu qu’on arrivera à ce beau résultat qu’il n’y aura plus de régence, ni de

roi ni de dynastie”. Dat CVP’er Gaston Eyskens zich in een persoonlijk

telefoongesprek bezorgd had uitgelaten over het confrontatiediscours van

extreemrechts, vond Brugère dan weer enigszins geruststellend. De rechtse aanvallen

op de prins-regent begonnen in intensiteit af te nemen in oktober ’47, wanneer

extreemrechts eindelijk had begrepen – zo spotte Brugère – dat hun kritiek op Karel

zich wel eens tegen het bestaan van de monarchie zelf zou kunnen keren.30

Eind november namen de pro-leopoldistische manifestaties opnieuw in heel het

land toe. Hoogtepunt was het Congrès national pour la solution du problème royal,

georganiseerd door een comité met leden als Paul van Zeeland en Albert de

Vleesschouwer, verschillende katholieke parlementairen en vertegenwoordigers van

de industrie.31

De interne Belgische chaos was tenslotte ook de Verenigde Staten niet ontgaan. De

Franse consul te Gent en Kortrijk meldde aan het Quai d’Orsay dat Paul-Henri Spaak

onder druk stond van de VS om zo snel mogelijk een oplossing voor de kwestie te

vinden. De consul schreef zelfs: “(…) [les Américains] auraient fait de la

restauration de Léopold III une condition politique sine qua non de toute aide

économique [Marshallplan] en Belgique”. Deze mededeling van de consul bewijst

dat Frankrijk haar ogen en oren openhield en zelfs polste naar de mening van andere

staten over de Belgische Koningskwestie!32

29 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°1493, 19 septembre 1947. 30 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°328, 23 septembre 1947 ; N°1586, 7 octobre 1947. 31 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°1822, 25 novembre 1947. 32 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°328, 23 septembre 1947 ; N°540, 20 octobre 1947.

Page 45: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

45

(d) 1948

Naar aanleiding van de toegenomen confrontatie tussen katholieken en socialisten,

eind 1947 (zo werd een debat in het parlement op 10 december zelfs opgeschort

doordat verschillende katholieken en socialisten met elkaar op de vuist gingen),

probeerde P.-H. Spaak de twee families dichter bij elkaar te brengen met een

toespraak op 7 januari ’48 in Hoei. De eerste minister poneerde dat het huidige

kabinet het enige werkbare was. Spaak meende dat de liberalen getuigden van “une

certaine démagogie et (…) [d’] une opposition réactionnaire » in het licht van de

naderende verkiezingen. Naar zijn mening kon van een samenwerking met de

communisten evenmin sprake zijn, gelet op hun houding op internationaal vlak.

Toch meende Spaak dat de samenwerking tussen socialisten en katholieken veel

beter kon: “j’ai souvent l’impression de conduire un char tiré par des chevaux qui agissent

en sens différent et je cours le risque d’être écartelé ». Brugère analyseerde het discours

van Spaak als volgt : « le discours du Premier Ministre tend visiblement à réconcilier les

deux ailes de la majorité qui s’écartaient dangereusement l’une de l’autre depuis quelque

temps ». Verder vermeldde de ambassadeur het voorstel van het BSP-bureau tot

oprichting van een ‘comité socialiste-catholique’ om uit de impasse te geraken en met

oog op de uitvoering van de volledige regeringsverklaring. De katholieken hadden

op het voorstel nog niet gereageerd.33

Dat Spaak steeds opnieuw de onenigheid tussen de beide meerderheidspartijen én

die binnen zijn eigen partij probeerde te lijmen en bovendien intens naar een

oplossing voor het koningsprobleem zocht, was ook ambassadeur Brugère niet

ontgaan: « (…) les efforts méritoires du Premier Ministre pour tenter de résoudre le

problème royal qui depuis près de trois ans empoisonne l’atmosphère politique belge, ne

trouvent pas, en apparence au moins, au sein de son propre parti la compréhension et l’appui

sur lesquels il aurait sans doute eu le droit de compter ».34

Naast de onenigheid tussen de meerderheidspartijen en binnen de socialistische

partij, kreeg ook de katholieke partij last van tweedracht. De Crouy-Chanel, de

Franse ambassadeur a.i. te Brussel, beschreef de situatie binnen de CVP als volgt: “le

torchon brûle dans la droite belge”. Steeds meer tekende zich een morele tweedeling af

binnen de partij. Volgens de Crouy-Chanel waren er enerzijds “les politiques” die een

voortzetting van de regering wilden en meenden dat elk verstandshuwelijk

33 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°1902, 12 décembre 1947 ; N°42, 9 janvier 1948. 34 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°126, 23 janvier 1948.

Page 46: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

46

wederzijdse toegevingen vereiste. Zij waren bereid de tijdelijke bevriezing van het

koningsprobleem en een aantal door de socialisten geïnspireerde economische

maatregelen te aanvaarden. Tegenover hen bevonden zich “les intransigeants” die

zich hevig afkeerden van elke toegeving. Plooien werd als verraad bestempeld. De

Crouy-Chanel meldde het Quai d’Orsay dat deze tweedracht wel eens serieuze

gevolgen voor het Belgische politieke landschap zou kunnen hebben: “sans qu’il faille

prendre au tragique ces querelles de famille, il semble tout de même que la violence de la

polémique et le ton virulent des attaques dirigées en particulier contre le président du PSC,

M. De Schrijver, dénotent un malaise profond au sein de la droite belge. Si l’on en croit les

propos de certains journalistes de droite appartenant au clan des mécontents, ce malaise

pourrait même se traduire, à la rentrée, par une scission du PSC. Les ultra léopoldiens

auraient l’intention de fonder une nouvelle formation politique d’extrême droite dont la

création aurait pour effet de rejeter l’actuel parti social-chrétien vers le centre ».35

Zoals hierboven reeds beschreven, deed de eerste minister Spaak in 1948

verwoedde pogingen om tot een compromis te komen. De Hauteclocque meldde op

4 juni 1948 aan het Quai d’Orsay dat de Belgische pers op heel serene wijze de reis

van Spaak (26-30 mei) naar Leopold had ontvangen. De afwezigheid van scherpe

opiniestukken bewees volgens de ambassadeur “(…) la justesse du sentiment dont M.

Spaak m’avait fait part (…) d’après lequel une bonne partie de l’opinion publique se

désintéresse de la question et seuls de petits groupes extrêmes se passionnent pour ou contre le

retour du Roi ». In politieke kringen daarentegen werd druk gespeculeerd over de

gespreksonderwerpen van het onderhoud. De eerste minister wilde over deze

gesprekken niets kwijt, alvorens zijn regeringspartners op de hoogte te hebben

gesteld. Sinds zijn terugkeer had hij al twee ministerraden bijeengeroepen,

verscheidene malen gesprekken met de koninklijke secretaris Pirenne gevoerd en

vele andere persoonlijkheden ontvangen. De Hauteclocque zelf werd nieuwsgierig

over al die bedrijvigheid: “autour de quoi toute cette acitivité s’est-elle développée?”

Volgens de Franse diplomaat bleef één hardnekkig gerucht circuleren, namelijk dat

een oplossing nabij zou zijn. Dat Leopold III Spaak niet zomaar voor niets helemaal

naar Lausanne had doen komen. In verband met de aard van die oplossing hoorde

de Hauteclocque allerlei scenario’s:

o Vooreerst circuleerde het nieuws over een referendum. De koningsgezinden

die nauw in contact met Leopold stonden, meenden dat wanneer zo’n

35 MAE, Map 25, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Juin 1948 – juin 1949, N°1504, 12 août 1948.

Page 47: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

47

referendum binnen het kader van de arrondissementen zou worden

uitgevoerd “on risquait de voir des majorités inverses se dessiner en pays flamand

[verondersteld Koningsgezind] et en pays wallon [verondersteld anti-

leopoldistisch] ce qui creuserait un fossé entre deux populations déjà trop

divisées”. De voorvechters van het referendum stelden dus voor dat de

resultaten zouden worden gecentraliseerd in Brussel. Deze procedure stond

niet vermeld in de Grondwet, maar was er evenmin door verboden.

o Een tweede mogelijk oplossing was een parlementaire enquête. Elke

Belgische burgemeester zou hierbij in zijn gemeente belast worden met de

uitvoering ervan.

o De derde optie tenslotte betrof het scenario van de plotse en bruuske

terugkeer van de vorst en een voor een voldongen feit gesteld parlement. De

Kamers zouden op dat moment meteen moeten stemmen over het probleem.

De monarchisten hoopten in die extreme omstandigheden om een aantal

blauwe stemmen. In het geval van een minderheid voor de monarchisten,

zou er niets anders opzitten dan troonsafstand ten voordele van Boudewijn.

Sinds Spaaks terugkeer circuleerde het gerucht dat de eerste minister een

volksraadpleging verkoos. Maar op 11 juni schreef de ambassadeur dat de eerste

minister toch eerder weigerachtig tegen de referendum-formule stond: “(…)

redoutant une situation embarrassante au cas probable où seule une faible majorité se

révélerait dans un sens ou dans l’autre”. Ook de ambassadeur achtte het

waarschijnlijk dat slechts een zwakke meerderheid uit de volksraadpleging zou

komen. Maar de Hauteclocque had algemeen het raden naar het standpunt van

Spaak: “[il] se garde de faire connaître le fond de sa pensée”. Volgens de Hauteclocue

waren de royalisten er heilig van overtuigd dat de eerste minister op een handige

manier gunstige voorwaarden creëerde voor de terugkeer van de vorst. De

ambassadeur schreef hierover: “(…) et je ne suis pas éloigné de penser que, ne fut-ce que

pour se donner les gants de résoudre le problème politique belge le plus délicat, il s’oriente, en

effet, de ce côté ». Bovendien had een hevig royalist de Hauteclocque verzekerd dat

Spaak binnen hier en twee maanden de kwestie zou oplossen. De omstandigheden

waren niet ongunstig: het volk bleef relatief onverschillig tegenover het

koningsprobleem.

Wat was nu de reactie van de verschillende partijen op de reis van Spaak naar

Lausanne? Carton de Wiart van de CVP verklaarde dat de partij niet a-priori tegen

het voorstel van een referendum gekant was. Alhoewel de socialisten zich nog niet

Page 48: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

48

hadden uitgesproken over het onderhoud van Spaak in Zwitserland, was het

algemeen geweten dat de socialisten het referendum niet erg genegen waren.

Bovendien zagen zij de optie van een parlementaire enquête evenmin zitten. De

Hauteclocque besloot dat het nog een mysterie was wat de houding van de liberale

partij zou zijn. Hun rol was bovendien niet te onderschatten: ze waren bij machte de

weegschaal naar de ene of de andere kant te doen overhellen. Hun stilzwijgen

maakte van hen “(…) l’arbitre de la situation. (…) Que décidera-t-il?” 36

Op 8 oktober 1948 maakte Jean de Hauteclocque gewag van een heel belangrijke

gebeurtenis die wel eens het verloop van de Koningskwestie zou kunnen

beïnvloeden. De liberale partij had zich immers tegen een mogelijke

volksraadpleging uitgesproken. Elke oplossing voor het probleem leek nu

uitgesloten tot de verkiezingen van juli 1949. Op 21 oktober werd een wetsvoorstel

tot het uitschrijven van een referendum over het koningsprobleem in de Senaat

verworpen met 43 liberale, socialistische en communistische stemmen tegen. De

Hauteclocque vermeldde verder nog in zijn telegram dat, voor het eerst sinds de

regeringsverklaring van Spaak, ministers niet stemden volgens de lijn die door de

partij was uitgezet. Een dergelijk feit verminderde de slagkracht van de regering-

Spaak.37

De volgende dag beschreef de Franse ambassadeur in een brief aan de Franse

minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, dat het Koningsvraagstuk

muurvast zat. Elke partij bleef bij haar eigen standpunt. Politieke observatoren

meenden dat zelfs een nieuwe regeringssamenstelling niets aan de padstelling zou

veranderen daar geen enkele partij een overtuigende meerderheid zou kunnen

behalen. Boven raakte de Belgische publieke opinie steeds meer gedesinteresseerd in

het uitzichtloze probleem, zoals de ambassadeur in meerdere brieven aan het Quai

aangaf. Zo raakte “(…) le Roi Leopold (…) peu à peu dans l’oubli et la monarchie à

laquelle il refuse de donner un titulaire agréé par l’ensemble de la nation en abdiquant en

faveur de son fils, risque de s’y perdre graduellement avec lui. Le temps travaille contre lui

et contre elle ». 38

36 MAE, Map 25, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Juin 1948 – juin 1949, N°1036, 4 juin 1948 ; N°1087, 11 juin 1948. 37 MAE, Map 25, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Juin 1948 – juin 1949, N°1847, N°5 août 1948 ; 8 octobre 1948. 38 MAE, Map 25, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Juin 1948 – juin 1949, N°1036, 4 juin 1948 ; N°1213, 30 juin 1948 ; N°1847, 8 octobre 1948 ; N°586-587, 21 octobre 1948 ; N°1931, 22 octobre 1948 ; N°619, 19 novembre 1948.

Page 49: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

49

Op 19 november 1948 nam de regering-Spaak ontslag en de volgende dag

aanvaardde Spaak het om een nieuwe regering samen te stellen.

Dat de commautaire kwestie ook dwars door de Koningskwestie liep, werd reeds

aangekondigd in de inleiding van dit hoofdstuk. In een brief van 27 januari 1948

maakte Brugère gewag van een incident in de marge van het Koningsprobleem: de

affaire Dabin. Aan de katholieke universiteit van Leuven had Dabin, een professor

burgerlijk recht, een brochure geschreven waarin hij de houding van Leopold tijdens

de Tweede Wereldoorlog als ongrondwettig bestempelde. In een zeer

koningsgezinde universiteit als Leuven viel deze brochure in slechte aarde en

extremisten onder de studenten wilden verhinderen dat Dabin er nog zou kunnen

doceren. Toch nuanceerde ambassadeur de Hauteclocque de actie van de “jeunes gens

un peu échauffés” en vergeleek de affaire met een aantal heethoofden van de

rechtsfaculteit in Parijs. Maar de taalstrijd en de communautaire problemen kwamen

ook in de affaire Dabin om de hoek kijken. Dabin was een Waal die burgerlijk recht

doceerde aan de franstaligen in Leuven. Het initiatief om tegen Dabin actie te

ondernemen kwam van Vlaamse studenten. Toch verdedigden ook de

koningsgezinde Waalse studenten hun professor, zodat de lessen konden blijven

doorgaan. Zo lieten koningsgezinde Vlamingen en Walen hun traditionele rivaliteit

opnieuw op de eerste plaats komen en ze “échangent des coups en criant, les uns comme

les autres: Vive le Roi”. Met deze laatste zin gaf de Hauteclocque goed de absurditeit

van de situatie weer.39

39 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°151, 27 janvier 1948.

Page 50: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

50

BB.. DDee vveerrkkiieezziinnggeenn vvaann jjuunnii 11994499 eenn ddee WWeett SSttrruuyyee

Dit hoofdstukje zal handelen over de verkiezingen van 26 juni 1949 en de stemming

van de Wet Struye op 8 februari 1950. Daar het dossier uit het Quai d’Orsay, die deze

onderwerpen behandelt, eind februari 1950 werd afgesloten, wordt deze cesuur in

dit hoofdstuk eveneens gebruikt. Het bronnenmateriaal vanaf 1 maart 1950 zal in het

volgende hoofdstuk worden behandeld.

1) België zal haar eerste referendum beleven!

De parlementaire verkiezingen van 26 juni 1949, waarbij voor het eerst vrouwen

naar de stembus mochten, stonden opnieuw volledig in het teken van de

Koningskwestie. De kwestie werd alsmaar meer een polariserende factor in België.

De standpunten van de verschillende groepen waren in ’49 grotendeels gelijk aan die

van ’45: de communisten en de BSP eisten openlijk abdicatie, de liberalen waren

verdeeld en de CVP had zich tot een pro-leopoldistische partij ontpopt.40

Op internationaal vlak had de communistische overname in Praag in februari 1948

en de blokkade van Berlijn (juni 1948-mei 1949) grote indruk nagelaten op de

Belgische publieke opinie. De grote verliezers bij de verkiezingen van ’49 waren dan

ook de communisten: zij verloren 41% van hun kiezers van 1947 en ‘vielen’ van 23

naar 12 zetels. De socialisten behaalden hun laagste score sinds 1919, maar verloren

slechts 3 zetels: van 69 naar 66. De liberalen daarentegen boekten forse winst en

gingen vooruit van 17 naar 29 zetels. De grote winnaar bij de verkiezingen van ’49

was de CVP. Deze partij haalde een meerderheid in de Senaat, maar net niet in de

Kamer. De katholieken konden dus hun eisen stellen bij de

regeringsonderhandelingen en hielden onverzettelijk vast aan de organisatie van een

door de vorst gewenst referendum. Na een lange en pijnlijke crisis kwam de

katholiek-liberale regering, onder leiding van Gaston Eyskens, tot stand en werd het

oude wetsvoorstel betreffende het houden van een referendum opnieuw bij de

Kamer ingediend. Op 13 december ’49 keurde een speciale Kamercommissie het

verslag over het onderwerp goed met 12 stemmen (11 CVP, 1 liberaal) tegen 8 (6

socialisten, 2 liberalen). Het openbaar debat over dit wetsvoorstel nam op 10 januari

1950 - in erg geladen sfeer - een aanvang in de Kamer. Hier werd immers opnieuw

het volledige ‘proces’ van Leopold III herhaald. De socialisten waren niet langer

40 Leopold liet zich in die periode verbitterd uit over de CVP, die hem enkel zou nodig hebben gehad vanuit electoraal oogpunt (Velaers & Van Goethem, 1994, p. 994).

Page 51: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

51

gekant tegen een referendum, maar het vaststellen van een minimaal quorum was

voor hen onontbeerlijk. Maar hoe zou dit moeten worden gestipuleerd? Twee derden

‘ja’ vóór de terugkeer van de koning? 60% met meerderheid in Brussel, Vlaanderen

en Wallonië? Tijdens een visite van Spaak aan Leopold in Prégny op 25 april 1949

werd onder andere het idee van het quorum besproken. Zelf schreef Leopold III over

dit treffen: “ (…) Spaak stelde zich vijandig en agressief op, zelfs op het onbeschofte af”

(Leopold III: Kroongetuige, 2001, p. 168). De vorst meende dat het quorum minder

dwingend moest worden vastgelegd. Hij wilde slechts abdiceren wanneer hij daartoe

zou gedwongen worden door een onbetwistbare meerderheid nee-stemmen uit het

referendum. En dit betekende voor Leopold: “une indiscutable majorité [est] (…) une

majorité présentant un caractère de stabilité conforme à l’essence même de la monarchie »

(Gérard-Libois & Gotovitch, 1991, p. 227).

Uiteindelijk keurde de Kamer op 8 februari 1950 het wetsvoorstel Stuye goed,

waarmee een woelige propaganda voor de ‘ja’ en de ‘nee’ losbrak en België op 12

maart 1950 haar eerste referendum beleefde (Luykx, 1973, p. 415-416; Witte, 1997, p.

253).

2) Frankrijk en de aanloop naar het referendum (augustus 1949-eind februari

1950)

De uitslag van de verkiezingen van 1949 werd door de Franse ambassadeur

uitvoerig becommentarieerd. Wanneer de regeringsonderhandelingen in volle gang

waren, ontmoette de Hauteclocque Spaak in Brussel. Tijdens dit onderhoud had

Spaak zich ongerust uitgelaten over de 300 000 werklozen in België, wat hij een

groter probleem vond dan de Koningskwestie. Toch hadden de Belgische politici ook

de volgende maanden nauwelijks tijd om zich aan het werkgelegenheidsvraagstuk te

wijden. Op 29 juli, een maand na stembusgang, meldde de Hauteclocque dat het

koningsprobleem het grootste struikelblok voor een regeerakkoord bleef. Het

aantreden van een twee- of driepartijenregering achtte de ambassadeur niet voor

mogelijk, een homogeen-katholieke regering, eventueel met enkele liberalen wel.

Verder vermeldde hij nog dat Spaak als socialistische vertegenwoordiger en Dèveze

als vertegenwoordiger van de liberale partij opnieuw naar Zwitserland waren

gereisd om met Leopold te praten. Toch zag hij niet in wat dit aan de padstelling kon

veranderen: “(…) [il, Leopold] semble conserver toujours la même intransigeance”. Op 1

augustus meldde de Hauteclocque aan de Franse eerste minister Schuman dat een

werknemer van het Permanent Secretariaat van de koning naar Brussel was gekomen

Page 52: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

52

om aan de Kamer tickets te vragen voor 200 liter benzine. Onder de ogen van de

medewerkers van de Hauteclocque haastte de functionaris van de vorst zich

vervolgens naar de luchthaven om naar Prégny te vliegen. De Hauteclocque meende

naar aanleiding van deze ogenschijnlijke kleine anekdote te kunnen stellen dat: “sans

tirer de ce fait conclusion formelle on peut néanmoins penser que tout se passerait de la même

façon si le Roi décidait de revenir brusquement en Belgique”.41 Voor de Franse

ambassadeur bleek de situatie even chaotisch en onzeker als voor de rest van

België…

Over de speciale Kamercommissie, die tot taak had het wetsvoorstel Struye in

verband met het referendum te onderzoeken, sprak de Hauteclocque op 7 oktober

1949. Ondanks de economische en monetaire moeilijkheden, bleef veel aandacht naar

het werk van deze commissie gaan. De conclusies van het rapport waren moeilijk te

voorspellen. De Walen eisten een regionale telling van de stemmen, waarbij zowel in

Vlaanderen als in Wallonië minstens 51% van de stemmen voor een terugkeer van de

vorst zouden zijn. De Vlamingen verzetten zich tegen dit voorstel “(…) et on sait

qu’ils ont la majorité”. Wil de Hauteclocque hiermee zeggen dat Vlaanderen zeker

haar wil zal kunnen doordrijven?

Indien het referendum er zou komen, meende de Hauteclocque dat de problemen

nog niet van de baan zouden zijn. Op 14 oktober schreef hij de haast profetische

woorden aan het Quai d’Orsay: “(…) les résultats d’une éventuelle consultation

populaire seront, vraisemblablement, très différents en Wallonie et en Flandre et il

serait très délicat pour le Roi de rentrer même appuyé sur une majorité

« incontestable », s’il est mis en majorité par une des fractions raciale et linguistique

du pays ».42 De ambassadeur meende dus dat Leopold zich op glad ijs zou begeven,

wanneer hij zou terugkeren bij een landelijke meerderheid, die slechts ingegeven was

door één van de twee landsdelen. In dergelijke omstandigheden terugkeren kon de

communautaire breuklijn in België op pijnlijke wijze op de voorgrond brengen.

Na een goedkeuring binnen de speciale Kamercommissie ging op 10 januari 1950

het parlementaire debat van start. Een maand later, op 8 februari 1950, keurde de

Kamer het wetsvoostel Struye goed met 117 stemmen tegen 92. De datum voor het

referendum werd vastgelegd op 19 maart 1950, wat later zou worden vervroegd tot

41 MAE, Map 62, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1949 – fin février 1950, N°1157, 1er juillet 1949 ; N° 286-288, 11 juillet 1949 ; N°1334, 29 juillet 1949 ; N° 318-319, 1er août 1949. 42 MAE, Map 62, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1949 – fin février 1950, N°1641, 7 octobre 1949, N°1665, 14 octobre 1949.

Page 53: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

53

12 maart. Maar volgens de Hauteclocque hadden vele politici daags vóór de

definitieve stemming van het wetsvoorstel reeds door dat het organiseren van een

referendum nooit een definitieve oplossing zou bieden. De ambassadeur voorspelde

op 1 februari 1950 dat, wanneer het wetsvoorstel Struye zou worden goedgekeurd,

de echte problemen pas zouden beginnen: “Comment organise-t-on ce vote inédit?

Comment la question sera-t-elle posée? Enfin, et surtout, comment le vote sera-t-il interprété

par le Roi, par le Parlement et par l’opinion?” Daar een absolute meerderheid bij het

referendum weinig waarschijnlijk was, zag de Hauteclocque de toekomst weinig

rooskleurig in : « l’agitation persistera et, ce qui est plus grave, ses effets ne resteront

pas limités cette fois à l’enceinte du Parlement ».43

Dat de Belgische binnenlandse politiek Frankrijk hem heel nauw aan het hart lag,

mag blijken uit volgende casus in de aanloop naar het referendum.44 Twee niet nader

genoemde Belgische kranten verspreidden het gerucht dat het Vaticaan de

Koningskwestie mee wilde beïnvloeden en daarom kardinaal van Roey naar Rome

had ontboden. Het Quai d’Orsay schreef na het lezen van deze twee krantenartikels,

meteen een brief aan hun ambassadeur in het Vaticaan om de juistheid van de

artikels uit te zoeken. De Franse ambassadeur in Rome zocht monseigneur Montini

op, die van oordeel was dat de kranten de welbekende opinie van van Roey hadden

misbruikt. Montini verzekerde de Franse ambassadeur dat de Heilige Stoel de

Koningskwestie beschouwde als een volstrekt binnenlandse aangelegenheid en zij

geen tussenkomst plande. Montini percipieerde de terugkeer van de koning evenwel

als de beste oplossing omdat het de bevestiging betekende van de onaantastbaarheid

van de monarchie. Leopold kon eventueel na verloop van tijd abdiceren ten voordele

van zijn zoon Boudewijn, aldus monseigneur Montini.

Dit telegram toont aan dat het Quai d’Orsay niet aarzelde om bij andere landen of

instanties te polsen wat hun mening en bedoelingen waren aangaande de Belgische

Koningskwestie.

43 MAE, Map 62, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1949 – fin février 1950, N°186, 1er février 1950 ; N°69, 8 février 1950. 44 MAE, Map 62, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1949 – fin février 1950, Télégramme, Rome Saint-Siège, Le Vatican et la question royale, N°51, 17 février 1950.

Page 54: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

54

CC.. KKaarreell :: eeeenn aaccttiieevvee pprriinnss--rreeggeenntt Wegens de overvloedige correspondentie over de regent Karel tussen de Franse

ambassade te Brussel en het departement in Parijs, is het aangewezen om hieraan een

hoofdstukje te wijden.45 De meeste brieven over de persoon van prins Karel en over

zijn activiteiten hebben betrekking op de periode ’47-‘49. Bij de lectuur van deze

correspondentie moet men in het achterhoofd houden dat het voor Parijs een

uitdaging was om tegenover de regent een gepaste houding aan te nemen. Zou hij

maar tijdelijk aanblijven, of werd hij op termijn de nieuwe koning? Moest het Quai

enthousiast zijn wanneer Karel steeds meer vorstelijke taken op zich nam, of in

tegendeel verbolgen reageren omdat Leopold III op die manier te veel opzij werd

gezet? Het bleef voor het Franse Ministerie in de jaren ’47-’49 koffiedik kijken en het

Quai d’Orsay probeerde haar houding aan te passen naargelang de gebeurtenissen

en evoluties in de Koningskwestie.

Vooreerst wordt een beknopt overzicht van de activiteiten van de prins-regent

gegeven, waarna deze schets zal worden geconfronteerd met de Franse diplomatieke

correspondentie.

1) De activiteiten van prins Karel

Terwijl de Koningskwestie in de jaren ’47-’49 onopgelost bleef, oefende prins Karel

diens prerogatieven steeds manifester uit. Reeds in 1945 benoemde hij een reeks

politici tot minister van Staat.46 Verder ondernam de prins-regent tijdens zijn

regeerperiode veelvuldige reizen, waaronder officiële bezoeken aan de Verenigde

Staten en aan Kongo. Andere reizen waren eerder informeel van aard, of werden

afgelast wegens té veel protest bij de regering. Van bij het begin van het regentschap

hadden de koningsgezinden er problemen mee dat Karel zichzelf als staatshoofd

beschouwde en ook zo behandeld werd. De controverse rond de buitenlandse

bezoeken van de prins zwol regelmatig aan bij de bekendmaking van zijn

reisplannen (Emmery, 2005, p. 257).

Karels reis naar Kongo in juni 1947 stond in het teken van dankbetuiging voor de

oorlogsinspanningen van de kolonie. De eerste concrete plannen voor een bezoek

45 Op 3 oktober 1947 stelde Brugère zelfs een volledige biografie van Prins Karel op, ter informatie van het Quai d’Orsay (MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, 3 octobre 1947, p.044). 46 Herman Van Goethem (2001, p.339) vermoedt dat de carlistische socialistische naoorlogse regeringen Karel hebben aangezet tot meer actie, om hem zo op het voorplan te duwen.

Page 55: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

55

van de prins-regent aan Frankrijk dateerden van begin 1947. Toen nodigde Charles

de Gaulle Karel uit als wederdienst voor het officiële bezoek van de generaal aan

België in 1945. De prins-regent hield de boot toen af, omdat hij bang was voor te

hevige reacties van de binnenlandse publieke opinie: de Franse bevolking was

immers sinds 1940 anti-leopoldistisch (Poedts, 1986, p. 87). Bij een nieuwe

uitnodiging, door president Vincent Auriol, stemde Karel wel in met een officieel

bezoek aan Parijs tussen 28 en 31 oktober ’47. Maar een reis naar Frankrijk bracht

opnieuw de toespraak van Reynaud uit 1940 in gedachten. De Franse eerste minister

beschuldigde toen, na de Achttiendaagse Veldtocht en de capitulatie van België, de

koning en zijn soldaten van verraad. Een hevige polemiek barstte in de Belgische

pers los en anti-carlistische affiches doken op in het Brusselse straatbeeld. Ze waren

afkomstig van oud-strijders van de Achttiendaagse Veldtocht, die protesteerden

tegen Karels reis naar Frankrijk (Emmery, 2005, p. 273; De Lentdecker, 1987, p. 78).

Op de reis van de prins-regent naar de Verenigde Staten en Canada in 1947 zal hier

niet dieper worden ingegaan. We zijn van oordeel dat, gezien België en Frankrijk het

onderwerp zijn van deze scriptie, de trip naar Parijs de meeste aandacht moet

wegdragen. R. Emmery schreef in diens scriptie uitgebreid over Karel en diens reizen

naar de States en Canada (Emmery, 2005, pp. 278-287). In de Franse diplomatieke

correspondentie bleken de andere reizen van de prins-regent bovendien van

secundair belang.

2) L’affabilité et sens politique du prince-régent

Sinds zijn aanstelling tot regent, op 20 september 1944, had Karel steeds meer taken

op zich genomen. Uit de mémoires van Leopold III, gepubliceerd in 2001, bleek dat

de twee broers het vaak grondig oneens waren. Leopold schreef hierover: “ik besefte

in 1949 dat de kloof die tussen mijn broer de regent en mijzelf was ontstaan met de dag dieper

werd” (Leopold III: Kroongetuige, 2001, p. 167). De onenigheid tussen beide broers was

ook het Quai d’Orsay niet ontgaan. Begin 1947 verleende Karel de titel van

Grootmaarschalk van het Hof aan baron Papeians de Morchoven. Dit was zeer tegen

de zin van Leopold. Het feit dat Karel handelde tegen de wil van zijn broer, bewees

volgens Brugère dat “la cause du Roi perdait chaque jour davantage de terrain, non

seulement dans l’opinion, mais au sein de sa propre famille”.47 Een andere anekdote die

aantoonde dat Karel steeds vaster op de troon zat, was de toast die de ambassadeur

van Groot-Brittannië uitbracht bij de heropening van de Britse Kamer van

47 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°208, 4 février 1947.

Page 56: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

56

Koophandel in Brussel. De ambassadeur toostte op de prins-regent, alsof het een

echte vorst betrof.

De Franse ambassadeur zag dat België zich langzaamaan in het regentschap

schikte. Karels populariteit groeide dagelijks en zijn “affabilité et sens politique”

stonden volgens Brugère in schril contrast met de « froideur et l’entêtement de son

frère ». We worden dus geconfronteerd met een zeldzame Franse appreciatie van de

regent en een streng oordeel over Leopold III. Toch was Karel niet bij iedereen

geliefd. Een aantal pro-leopoldistische kranten beschuldigden hem in ‘47 van “un

complot carliste contre la monarchie” (Le Phare, 2 février 1947). Pirenne, de secretaris van

de koning, fulmineerde dat Karel erop uit was de Republiek te installeren, daar hij

geen erfgenamen had en de monarchie na diens overlijden zou doodbloeden.

Dergelijke uitspraken getuigden van “(…) la rancœur et l’incompréhension [qui] règnent

dans l’entourage immédiat de Léopold III. Celui-ci, qui n’a jamais nourri de sentiments très

amicaux à l’égard de son frère, témoignerait maintenant envers lui d’une véritable haine

qui risque de l’entrainer à des actes irréparables », aldus Brugère. Hier maakt de

Franse ambassadeur zelfs gewag van Leopolds haat jegens zijn broer!

Omdat Karel noch echtgenote, noch kinderen had en men in België op alle

mogelijke scenario’s wou voorbereid zijn, zochten officiële kringen koortsachtig naar

een geschikte vrouw voor de regent. Brugère versloeg in februari 1947 dat Camille

Huysmans zich persoonlijk inliet met het zoeken naar een geschikte partner en dat

zijn oog op een Engelse prinses was gevallen. Maar het zou echter nog te vroeg zijn

om haar naam te onthullen, zo meende Brugère.

De regent gedroeg zich langzaamaan als een echte soeverein en hij maakte in 1947

een aantal reizen, waaronder naar Kongo. Brugère vermeldde de verbolgen reactie

van de leopoldisten hieromtrent: Karel nam naar hun mening te veel taken van de

vorst over. De Franse krant Aux Écoutes schreef een enthousiast artikel over de

nakende visite van Karel aan Parijs en stelde het bezoek voor als een eerste stap in

de richting van het luwen van het koningsprobleem en van de troonsbestijging van

Karel. Aux Écoutes kon echter op een ferm antwoord van het Belgisch dagblad Le

Phare rekenen.48 Le Phare verklaarde zich vierkant tegen de reizen van de Regent die

“ne s’imposait nullement en l’absence du souverain légitime”. Bovendien beschuldigde de

Belgische krant de Fransen van sluikreclame voor de republikeinse gedachte in

België: “Les Français, écrit-il, en manifestant leur enthousiasme au Prince Charles,

48 Le Phare, 10 septembre 1947. Voor een andere bespreking van de polemiek tussen Le Phare en Aux Écoutes, zie: Emmery, 2005, p.272.

Page 57: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

57

entendront en réalité acclamer la forme républicaine d’un régime monarchique et même

dynastique nouvelle manière où le Chef de l’Etat est interchangeable et soumis à l’agrément

des Chambres ».

Volgens Brugère was deze intense activiteit van de regent een kaakslag in het

gezicht van de leopoldisten. De reis naar Kongo was een succes. De trip naar Parijs

moest eveneens een topper worden. Sinds de terugkeer uit Afrika voerde Karel zijn

activiteiten als staatshoofd nog op: « (…) réception des ministres à Ciergnon, visite

officielle dimanche prochain à Liège et à Seraing” daar waar “(…) tandis qu’a échoué dans

l’indifférence, malgré une publicité tapageuse, une ‘grande’ manifestation loyaliste organisée

le 7 en faveur de Léopold III dans la petite cité flamande de Lierre ».49 In verband met de

komende uitstap van de regent naar Parijs deed Brugère een significante oproep via

de Franse pers. Hij maande de Franse media aan tot neutraliteit en het achter wege

laten van bemoeienissen of opruiende taal.50 In de licentiaatverhandeling van R.

Emmery (2005, p. 272) staat te lezen dat De Staercke, de persoonlijke secretaris van

Prins Karel, aan Brugère vroeg om de Franse pers een beetje in toom te houden zodat

“(…) elle n’établisse pas de contraste trop tapageur entre le Régent et le Roi”.51 De

ambassadeur beloofde vervolgens om de journalisten aan te manen de

Koningskwestie niet te vermelden! Na een oppervlakkige lezing van de Franse

correspondentie zou men kunnen oordelen dat Brugère uit eigen beweging de Franse

pers tot kalmte aanmaande, maar in feite deed hij dit op verzoek van De Staercke. Dit

onderzoek en dat van R. Emmery vullen elkaar op dit punt bijgevolg perfect aan.

Toch was het niet de Franse pers die voor onrust zou zorgen. In oktober ’47 werden

anti-leopoldistische, anti-Belgische en zelfs anti-Franse affiches in Brussel verspreid

en zelfs aan de deuren van de Franse ambassade getimmerd. Deze clandestiene

affiches hekelden de aangekondigde reis van Karel naar de Franse hoofdstad.

Bovendien dreef men in de aanplakbiljetten de spot met twee Franse politici,

Reynaud en Daladier. Reynaud had in 1940 de Belgen in verband met hun capitulatie

van eerloos verraad beschuldigd. Naar aanleiding van deze plakkaten zou Brugère

Paul-Henri Spaak vriendelijk doch dwingend verzoeken een onderzoek in te stellen.

49 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°315, 12 septembre 1947. 50 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°341, 1er octobre 1947. 51 MBZ, Note pour monsieur le Premier Ministre, Voyage officiel en France (non-effectué), nr. 14.286, 30 septembre 1947, geciteerd in : Emmery, 2005, p.272.

Page 58: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

58

52 Figuur 1 : Affiches aan de Franse ambassade: protest tegen de reis van Karel naar Parijs!

Door zware binnenlandse moeilijkheden in Frankrijk kreeg Brugère telefonisch te

horen dat de Franse regering had beslist om Karels bezoek aan Parijs voor

onbeperkte tijd uit te stellen.53 Op 28 oktober, de voorziene aankomstdatum van de

Regent, zou de Assemblée nationale immers samenkomen om de kritieke binnenlandse

situatie te bespreken. Brugère liet zich in een telegram van 22 oktober ‘47 bijzonder

hard en verbitterd uit over de beslissing van het Quai d’Orsay en de manier - « archi-

sec » - waarop die werd genomen : « quelle que soit la gravité de la situation sur le plan

politique intérieure française j’estime qu’une telle décision a sur le plan belge une portée qui

52 Illustratie uit: MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, p. 72. 53 De communisten en gaullisten toonden hun kracht in de herfst van 1947 en boekten forse winst bij de gemeenteraadsverkiezingen. Naar aanleiding van een scherpe inflatie brak in november 1947 een grote en gewelddadige stakingsbeweging uit. De Parti Communiste français (PCF) en de Confédération Générale du Travail (CGT) ondersteunden en moedigden de sociale agitatie aan tot men eind ’47 op de rand van een burgeroorlog stond (Duhamel, 2000, p. 23). Toch zou de Franse regering de crisis overleven: de Assemblée nationale weigerde te ontbinden (een eis van de Gaulle) en de stakingen konden tijdelijk worden bedwongen dankzij een economisch herstelplan (Dalloz, 1996, p. 38).

Page 59: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

59

aurait mérité, sinon quelques jours, du moins quelques heures de réflexion. J’ai signalé à

maintes occasion que le voyage du Prince Régent à Paris avait soulevé des polémiques d’une

violence extrême. Il n’y a aucun doute que sa remise représentera pour les opposants au

Prince Régent un évènement qu’ils ne manqueront pas d’exploiter et dont en outre notre

situation fera ici les frais. On ne peut internationalement agir avec plus d’inconscience

et de désinvolture ». Eens te meer toonde Brugère zich echt begaan met de Belgische

binnenlandse situatie, maar nu stond ook de Franse reputatie op het spel. De

volgende dag, 23 oktober ‘47, was Frankrijk reeds kop van jut in Le Phare…54

Na het annuleren van de reis naar Parijs leek ook Karel in een zwart gat te vallen.

Brugère noteerde op 13 november dat er zich een algemeen gevoel van malaise had

meester gemaakt van de regent en diens entourage. Dit dipje in het zelfvertrouwen

van de regent kon in het voordeel van de leopoldisten spelen. Brugère sloot zelfs niet

uit dat “dans un avenir plus ou moins proche, le Prince Régent, découragé, renonce de (lui-

même) au rôle qui lui a été confié et (auquel) avec sérieux (et) patriotisme il avait pris goût ».

De prinselijke medewerkers reageerden verbolgen, zo schreef de Hauteclocque, toen

zij vernamen dat in het weekend van 28-30 oktober ’47 geen enkel incident van

betekenis werd gemeld in Parijs.55

In een brief van 4 juni 1948 oordeelde de Franse diplomaat dat de tweede geplande

reis van Karel naar Parijs, in september ‘48, zowel voor Frankrijk als voor België heel

ongelegen kwam. Spaak kwam net terug van een onderhoud met Leopold III in

Lausanne, en de ambassadeur ving allerlei geruchten op dat een oplossing misschien

nabij was.56 De Hauteclocque meende dan ook dat: “(…) en admettant que la situation

ne se soit pas modifiée d’ici là, c’est-à-dire qu’il y ait toujours un Régent en Belgique, la

décision à prendre sera, par la force des choses, prochaine. Nous pourrions alors paraître

vouloir influencer la décision belge en rendant hommage au Prince Charles ». De

Hauteclocque wilde absoluut niet dat Frankrijk in België als bemoeiziek zou

overkomen en waarschuwde het Quai d’Orsay daarvoor.

54 Het communiqué dat Frankrijk opstuurde naar België luidde als volgt: « en raison de la situation politique présente en France, le gouvernement français a suggéré au Gouvernement belge la remise à une date ultérieure

de la visite de SAR le Prince Régent». België ging hiermee akkoord (MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°379-380, 22 octobre 1947 ; N°279-IP, 23 octobre 1947 ; N°383, 24 octobre 1947). 55 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, N°403-406, 13 novembre 1947. 56 Zie supra.

Page 60: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

60

IV. De ontknoping van de Koningskwestie (maart-augustus 1950)

AA.. DDee vvoollkkssrraaaaddpplleeggiinngg vvaann 1122 mmaaaarrtt 11995500 eenn hhaaaarr ggeevvoollggeenn

1) De chaos in België

Op 12 maart 1950 organiseerde België voor het eerst een informatief referendum

met de vraag: “Gaat U akkoord dat Koning Leopold III zijn grondwettelijke bevoegdheden

opnieuw uitoefent?”. Vlaanderen was vóór met zo’n 75%, Wallonië was tegen met 58%

en Brussel was verdeeld met 52% van de bevolking tegen. Nationaal gezien was

57,68 % vóór en 42,32% tegen. Het referendum legde op pijnlijke wijze de verschillen

tussen de gemeenschappen in België bloot. 57

Na 12 maart zou de Koningskwestie onlosmakelijk

verbonden zijn met het Belgische communautaire

kruitvat. Het katholieke, koningsgezinde

Vlaanderen stond lijnrecht tegenover het vrijzinnige

en socialistische Wallonië. Daarbovenop stemden

heel wat geïndustrialiseerde gebieden, ook in

Vlaanderen, tegen de terugkeer van de Koning.

De Koning interpreteerde de uitslag van de

volksraadpleging echter op zijn manier. In een brief

van 16 maart 1950 nam hij een hard en radicaal

standpunt in. Het volk had hem hun vertrouwen

geschonken en Leopold zag geen graten in een

ogenblikkelijke terugkeer. Hier volgde de vorst een

louter numerieke logica, die hem vertelde dat iets

meer dan de helft van de bevolking voor zijn terugkeer was (Theunissen, 1984, p. 19).

57 Illustratie uit: Gérard-Libois & Gotovitch, 1991, pp. 229-230.

Figuur 2: Propaganda tegen de

terugkeer van de vorst

Page 61: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

61

Het referendum had ook heel wat politieke verdeeldheid tot gevolg. Diende men

de numerieke logica van Leopold te volgen? Maar men kon toch niet zomaar de helft

van de Belgen negeren? Het referendum had

allesbehalve meer duidelijkheid gebracht. 58

De liberalen waren geen voorstander van een

ogenblikkelijke terugkeer van de vorst,

zonder rekening te houden met een

substantieel deel van de bevolking. Om deze

boodschap kracht bij te zetten, namen 6

liberalen ontslag uit de regering. In de crisis,

die hierop volgde, probeerden zowel Gaston

Eyskens, Albert Devèze en Paul van

Zeeland een nieuwe regering te vormen.

Eyskens faalde in zijn opzet en werd

opgevolgd door Albert Devèze als nieuwe

formateur. Devèze wilde een ‘oplossing van de nationale eenheid’ doordrukken. Op

30 maart 1950 gaf hij tekst en uitleg bij dit voorstel:

- De onmogelijkheid tot regeren wordt opgeheven;

- Het regenschap wordt beëindigd en de koning keert terug naar België;

- Bij diens terugkeer houdt hij een redevoering;

- Maar in het belang van de nationale eenheid komt Boudewijn op de troon via

een machtsdelegatie met zijn vader, en dit zolang er geen definitieve oplossing

wordt gevonden. (Leopold kon hiermee al dan niet terug op de troon komen,

maar dat werd in het ongewisse gelaten)

Paul-Henri Spaak was overtuigd van de werkbaarheid van een machtsdelegatie

tussen Leopold en Boudewijn.

Wanneer ten slotte ook Devèze er niet in slaagde een regering te vormen, werd

deze opdracht aan Paul van Zeeland toevertrouwd. Van Zeeland was lid van de

traditionele en conservatieve rechterzijde van de CVP. Iedereen zag hem als de

man die er alles zou aan doen om de koning terug op de troon te krijgen.

Tegelijkertijd deed het BSP-bureau op 8 april 1950 een voorstel voor de terugkeer

van de koning. Volgens de BSP zou er een gelegenheidsregering moeten worden

gevormd, idealiter tussen CVP en liberalen. De koning zou dan terugkeren, onder

58 Illustratie uit: Gérard-Libois & Gotovitch, 1991, pp.229-230.

Figuur 3: Propaganda voor de terugkeer van de

koning

Page 62: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

62

de voorwaarde van een machtsdelegatie. Deze delegatie kon worden opgeheven,

indien de koning dit besliste samen met het parlement. Dit parlement zou twee

nationale partijen verenigen en zou beslissen met parlementaire meerderheid. In

ruil voor dit plan zou de BSP zich netjes gedragen en geen manifestaties meer

houden opdat de terugkeer van de vorst sereen zou verlopen. Maar de koning

weigerde en stelde al zijn hoop op de regeringsformatie van Van Zeeland. Spaak

reageerde verbolgen: “Men weert onze uitgestoken hand; als de strijd ons opgedrongen

wordt zullen wij niet buigen” (Theunissen, 1984, p. 47).

Enkele dagen later gaf Leopold

blijk van zijn bezorgdheid over de

situatie en sprak een

radioboodschap uit op 15 april

1950. Hierin betreurde hij de

verdeeldheid die in België heerste,

een verdeeldheid die dwars door

de taalgemeenschappen en

politieke partijen heen liep. Als

oplossing voor het probleem rond

zijn persoon, stelde de vorst een

tijdelijke machtsdelegatie met zijn

zoon Boudewijn voor, op

voorwaarde dat deze delegatie door de bevolking zou worden aanvaard, in alle

kalmte zou verlopen en dat hij op de loyale steun van alle politieke partijen zou

mogen rekenen. In deze radioboodschap stelde hij dus min of meer hetzelfde voor

als de BSP enkele dagen eerder. De vorst wilde echter zelf de machtsdelegatie

kunnen beëindigen, mits de goedkeuring van de regering, op het moment dat hij

meende dat deze regeling “conforme aux intérêts du pays” was (Gérard-Libois &

Gotovitch, 1991, p. 249). 59

Over het voorstel van de vorst werd op 17 april en later, op 20 april, tijdens een

rondetafelconferentie door de drie grote partijen in het land onderhandeld. De

socialisten wilden stellig dat de machtsdelegatie het resultaat zou zijn van een

akkoord tussen de drie nationale partijen én dat de vorst na de stemming hierover

onmiddellijk het land zou verlaten. Zij vonden de fysieke aanwezigheid van

59 Illustratie uit: MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, p.33.

Figuur 4 : De uitslagen van het referendum van 12 maart

1950 per arrondissement

Page 63: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

63

Leopold tijdens de machtsdelegatie problematisch, omdat zij vreesden voor een te

grote beïnvloeding van Boudewijn. Maar dit was zowel voor de CVP als voor de

vorst onaanvaardbaar. In een brief van 24 april 1950 aan van Zeeland schreef de

vorst dat de regering en hijzelf “prendraient les mesures nécessaires pour assurer au

prince héritier l’exercice effectif des prérogatives royales pendant la période que durera la

délégation”. Wederom verkeerde het land in een impasse. Ten einde raad deed het

koningkrijk nogmaals beroep op haar kiezers: op 29 april ondertekende de prins-

regent de ontbinding van de Kamers en op 4 juni 1950 werden nieuwe nationale

verkiezingen gehouden (Gérard-Libois & Gotovitch, 1991, pp. 250-251; Theunissen,

1984, p. 57-68; Luykx, 1973, p. 416).

Tengevolge van het referendum kende België in maart 1950 een grote sociale

agitatie. Op 24 maart organiseerde het ABVV een nationale 24-urenstaking. In

Charleroi staakten zeker 40 000 arbeiders in de mijnen, de hoogovens en

glasindustrie. De grootste kernen van het verzet situeerden zich in Luik, de Borinage,

Charleroi. Maar tot dan toe bleven de nationale verwittigingsacties beperkt tot

Wallonië.

Op 20 maart werd bovendien het Eerste Buitengewone Congres van de Waalse

Gemeenschappelijke Actie georganiseerd, waar maar liefst 1100 afgevaardigden van

verschillende organisaties op afkwamen. De Walen waren vastbesloten om “hun

Vlaamse broeders uit de klerikale wurggreep te redden” en om “naar alle middelen te grijpen

om de onafhankelijkheid en vrijheid te vrijwaren (…)”. Vooral de uitspraak van André

Renard was tekenend: “naar de duivel als het moet met de eenheid van België, opdat

Wallonië zou leven!” Wallonië was niet van plan zich de les te laten spellen door het

klerikale en koningsgezinde Vlaanderen (Theunissen, 1984, pp. 37-38).

2) De drukke Franse diplomatieke briefwisseling van maart tot juni 1950

(a) Beschouwingen in de dagen voor het referendum

In de aanloop tot het referendum verklaarde de Hauteclocque aan het

Departement, waarom hij al twee jaar lang heel intensief brieven schreef over de

Koningskwestie. De diplomaat had steeds geprobeerd zo beknopt mogelijk te

rapporteren om de tijd en het geduld van de ambtenaren die de correspondentie

verwerkten, niet op de proef te stellen. Toch zag de ambassadeur zich genoodzaakt

om “(…) depuis deux ans, consacrer de nombreuses dépêches à la question royale ». Dit deed

hij niet omdat « (…) cette question présente, sur le plan international un intérêt particulier

Page 64: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

64

(…) » maar wel omdat « (…) dans ce pays de Belgique auquel ont été épargnées tant de

séquelles de la guerre, le problème du retour du Roi est certainement celui qui a le plus

divisé l’opinion publique, celui qui a été le plus passionnément discuté, celui qui, surtout,

rappelant le souvenir des jours sombres de 1940, a fourni l’occasion de refaire le procès des

actes politiques le plus souvent divergents du Roi Léopold d’une part, de son Gouvernement

d’autre part ».60 Vervolgens oreerde de Hauteclocque dat de grote volkse massa, die

meer geïnteresseerd was in de levensduurte dan in de Koningskwestie, het

slachtoffer was van een strijd tussen twee groepen diehards.

Vijf dagen vóór het referendum schreef de ambassadeur a.i. de Crouy-Chanel een

opmerkelijke brief aan de Franse eerste minister Robert Schuman.61 Hij vergeleek

hierin de Koningskwestie met de Franse Dreyfus-affaire, waarbij de gevoelens zo

hoog opliepen dat “(…) les familles se divisent, les amis se séparent”. Toch bleken er ook

verschillen: de polemiek rond de Belgische vorst drong minder diep binnen in

eenieders leven dan in Frankrijk met de Dreyfus-affaire. De ambassadeur

analyseerde in zijn zes bladzijden tellende brief drie zaken: de twee kampen in de

Koningskwestie, de toekomst van de monarchie en de referendumcampagne.

Ten eerste stelde de Crouy-Chanel dat de twee kampen, die in de Koningskwestie

tegenover elkaar stonden, in werkelijkheid overeenkwamen met twee opvattingen

over de monarchie: de ene visie leunde dicht bij het goddelijke recht, zo autoritair en

absoluut als de tijdsgeest het toestond; de andere opvatting steunde op het con

constitutioneel en parlementair staatsmodel. Naarmate de datum van de

volksraadpleging naderde, werd deze impressie volgens de Crouy-Chanel almaar

meer bevestigd. Deze twee opvattingen over de monarchie kwamen volgens de

ambassadeur overeen met de tegenstelling Vlaanderen – Wallonië: “les Flamands

font preuve, en la circonstance, de comportements singulièrement proches de ceux de l’âme

germanique. Leur campagne se développe en affirmations assénées sans modération, (…). Le

néologisme ‘totalitaire’ pourrait être appliqué sans grand excès à leur attitude en la

circonstance ». Hij vervolgde zijn tirade tegen de Vlamingen met de woorden:

« lorsqu’on évoque devant eux les risques que cette affaire fait courir à l’unité nationale, ils

refusent cette perspective, ou l’acceptent avec une sorte de Schadenfreude [leedvermaak]. (…)

Leur argumentation se borne à des affirmations répétées avec concentration, avec violence, à

la manière de la dialectique nazie ». De Franse ambassadeur liet zich in deze brief

bijzonder vernietigend uit over de Vlamingen. Hij beschuldigde de Vlaming van 60 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°325, 1er mars 1950. 61 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°393, 7 mars 1950. Zie ook bijlage III.

Page 65: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

65

het creëren van een confrontatiesfeer, waarin zij onverschillig bleken tegenover het

voortbestaan van België. De Crouy-Chanel zag een kloof tussen Vlamingen en

Walen, door de eersten van een Germaanse ziel (net na de Tweede Wereldoorlog is

dit geen compliment!) en van een totalitaire en nazistische houding te beschuldigen.

Zijn harde aanval aan het adres van Vlaanderen viel des te meer op wanneer hij zijn

bespreking van de referendumcampagne vervolgde met een analyse van het Waalse

standpunt: “la conviction des Wallons est d’essence plus cartésienne. Elle est moins de

part au sentiment, plus à l’intelligence. Elle pense et raisonne, admet donc la discussion et

les nuances, voir les divergences d’opinion ». De ambassadeur maakte hier gebruik van

binaire opposities : rationeel tegenover emotioneel, ‘goed’ tegenover ‘kwaad’.

Ten tweede schetste de Crouy-Chanel het trieste lot voor de monarchie na het

referendum: “le retour de Léopold III, s’il a lieu, pèsera donc longtemps sur les destinées

politiques du pays, même si le souverain devait faire preuve à l’avenir d’une prudence qu’il

n’a jusqu’ici guère démontrée ». Wanneer hij zou abdiceren, zou de opvolger van de

koning diens macht fors verminderd zien door wraakgevoelens en woede bij

verschillende persoonlijkheden. De Crouy-Chanel besloot: “la Belgique vit des heures

graves et de conséquence infinie”.

Tenslotte behandelde de ambassadeur in zijn verslag de campagne in de aanloop

naar het referendum. Opnieuw was hij bijzonder scherp voor de Vlaamse

leopoldisten, waarvan de meeste aanhangers tot ‘de bezittende klasse’ behoorden. Zij

hadden immers fondsen genoeg om allerhande drukwerk te verspreiden. De

socialistische partij daarentegen, “épuisé par la récente campagne électorale, ne parvient

pas à réunir dans d’aussi fortes proportions”. Het referendum zelf zou wel eens voor

verrassingen kunnen zorgen, zeker wanneer het aantal blanco en foutieve stemmen

zou oplopen. Maar uiteindelijk, meende de ambassadeur, zou de middenklasse uit

de steden in Vlaanderen, Wallonië en Brussel het laatste woord hebben. Door hun

dagelijkse struggle for life stemden de meeste middenstanders behoudsgezind, maar

volgens de ambassadeur was deze groep geshockeerd door het mondaine leven dat

de nieuwe vrouw van Leopold, de prinses van Réthy, leidde. Hun afwijkend

stemgedrag kon leiden tot een veel minder grote meerderheid dan de leopoldisten

verwachtten. De referendumuitslag kon “embarrassant pour le gouvernement et le

Parlement” uitvallen.

Aan de hand van deze uitgebreide analyse is het duidelijk dat de Crouy-Chanel

over de Vlaamse leopoldisten streng oordeelde en zijn sympathie voor het

rationelere en socialistische Wallonië betuigde. Deze brief is waarschijnlijk nooit

Page 66: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

66

openbaar gemaakt, maar de publicatie ervan zou een smet betekend hebben op het

onpartijdige Franse blazoen.

(b) Frankrijk analyseert en doet voorspellingen naar aanleiding van de uitslag van het referendum

Op 12 maart 1950, de dag van de volksraadpleging, zond de Franse ambassade in

Brussel geen brieven aan het Quai d’Orsay. De dag erop schreef de ambassadeur ad

interim de Crouy-Chanel dat “(…) beaucoup de Belges appartenant aux milieux dirigeants

ont vivement apprécié l’absence de l’ambassadeur parti en congé au moment de la

Consultation”. De Hauteclocque was dus op reis vertrokken net vóór 12 maart, wat in

België erg werd geapprecieerd.

Vanaf 13 maart ’50 stroomden de rapporten over de referendumuitslagen toe op het

Quai d’Orsay. Onder andere Daniel-Lamazière, de Consul-generaal in Luik, schreef

een uitgebreid verslag over de gebeurtenissen in Luik en in België in het algemeen.62

Hij liet Parijs weten dat verscheidene Franse journalisten op 12 maart naar Luik

waren afgezakt, in de hoop een glimp op te vangen van manifestaties, relletjes of

misschien wel de beslissing tot algemene staking in het Luikse industriebekken.

Dankzij draconische preventieve veiligheidsmaatregelen bleef alles relatief rustig,

met uitzondering van enkele arrestaties. “Les Étrangers curieux ont dû repasser la

frontière hier matin sans avoir rien vu”. Alle Belgische autoriteiten hadden het volk op

het hart gedrukt geen andere zaken te laten meespelen bij het beantwoorden van de

vraag in het referendum. Enkel de communisten maakten van hun campagne

gebruik om standpunten over binnenlandse en buitenlandse politiek te verkondigen,

maar ze deden dat op een manier “souvent excessive qui a fait perdre aux partisans du

non, plus de voix qu’elle ne leur en a fait gagner”. Daniel-Lamazière schreef dat het volk

sereen op de uitslag van de stembusgang reageerde. Hij stelde ook atypisch

stemgedrag bij vele Belgen vast. Vele boeren, handelaren, industriëlen en

handwerklieden uit de Waalse arrondissementen, waar de Franse consul-generaal

werkte, vormden normaalgezien een “masse flottante” en stemden algemeen links.

Deze groepen hadden nu bevestigend geantwoord op de vraag van het referendum.

Volgens Daniel-Lamazière had dit veel te maken met de herhaaldelijke boodschap

van de leopoldisten: “Si le Roi n’obtient pas 55%, il ne reviendra pas et à la suite de cet

échec il n’est pas certain que son fils accepte la couronne. Etant donné que le Régent n’a pas

de postérité, nous aurons la république, régime que serait fatal à l’unité de la Belgique car

jamais les Flamands n’accepteraient un président wallon et réciproquement. (…) ». Deze

koningsgezinde boodschap had volgens de ambassadeur een groot aantal weifelende 62 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°45, 14 mars 1950.

Page 67: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

67

kiezers over de streep getrokken. Bovendien meende hij dat de stakingen in Frankrijk

en de gewelddadige incidenten in de Assemblée nationale, aangestoken door de

communisten, voor de twijfelende Belgische kiezer een extra stimulans vormden om

de communisten niet te volgen.

Het viel Daniel-Lamazière eveneens op dat een aantal katholieken zondermeer

vijandig stonden tegenover een terugkeer van de koning. Zij wuifden de raad van de

CVP in de wind en stemden neen of blanco.

In verband met de uitslag van het referendum stelde de Consul-generaal een groter

aantal ja-stemmen in Vlaanderen dan in Wallonië vast. De communautaire breuklijn

liep dus dwars door de referendumuitslag heen. Daniel-Lamazière verwoordde het

zo: “(…) la consultation populaire apparaît comme non seulement n’ayant pas résolu une

question qui préoccupe le pays depuis 10 ans, mais tout au contraire qui n’a fait qu’accuser,

en la rendant évidente, la division des esprits et ce qui est encore plus grave, la

division du pays”. De Crouy-Chanel, de ambassadeur ad interim in Brussel, was de

mening toegedaan dat door die nipte meerderheid het Belgische volk op een heel

rustige manier haar wens te kennen had gegeven om Leopold III tot een eervolle

troonsafstand te dwingen.63 De Crouy-Chanel meende “qu’il n’est pire sourd qui ne

veut entendre”: er is geen ergere dove dan hij die niet horen wil…

63 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°126, 14 mars 1950.

Page 68: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

68

(c) De reactie van Leopold III en de politieke en sociale gevolgen voor België

Maar Leopold III wilde niet horen…De koning gaf in een brief van 17 maart 1950

aan het Belgische volk zijn interpretatie van het referendum te kennen: hij dankte de

Belgen om met een “majorité incontestable” van het parlement te eisen de

onmogelijkheid te regeren op te heffen. De koning vroeg aan het parlement, het

orgaan bij uitstek van de nationale soevereiniteit, om haar verantwoordelijkheid

tegenover de wil van het Belgische volk op te nemen.

Naar aanleiding van Leopolds reactie, constateerde de Crouy-Chanel dat diens

terugkeer zo goed als vast stond. Hij voorspelde dat de regering waarschijnlijk eerst

haar ontslag zou indienen, doordat een aantal liberale ministers zouden opstappen.

Wanneer de CVP er niet in zou slagen om een nieuw kabinet met de liberalen te

vormen, zo luidde de analyse van de diplomaat, zou België moeten overgaan tot

nieuwe nationale verkiezingen. In ieder geval voorspelde de Crouy-Chanel dat, naar

aanleiding van de ‘numerieke interpretatie van de referendumuitslagen’, “la reprise

de ses prérogatives constitutionnelles par le Roi entraînera sans doute des répercussions

rapides sur la vie politique belge du fait de la constitution d’une opposition qui risque de

devenir de manière plus ou moins avouée antimonarchique”. Bovendien zou de Belgische

interne chaos haar internationale positie en rol kunnen schaden.

In zowat heel Wallonië braken stakingen braken uit. Op 17 maart waren in Bergen

alle publieke diensten in staking. De arbeiders hadden het werk neergelegd in de

grote bedrijven in Charleroi en in de steenkoolmijnen te Luik. Op 18 maart legde de

regering haar ontslag voor aan de prins-regent, die het ontslag aanvaardde.64

Naar aanleiding van de diepe crisis (stakingen, manifestaties, regerings- en

partijcrisissen) waarin België na het referendum verkeerde, riep de Franse

ambassadeur de Hauteclocque op tot Franse neutraliteit: “je crois devoir à nouveau

demander que des conseils de prudence et de réserve soient instamment donnés à la presse

française pour ses commentaires des évènements belges ces jours-ci. (…) La susceptibilité de

l’opinion belge est en ce moment suraiguë ». De Franse radio werd als staatomroep aan

strikte regels onderworpen, meer bepaald in verband met buitenlandse

berichtgeving over België. De Franse ambassadeur toonde zich verbolgen wanneer

de redactie van Le Monde op 25 maart 1950 een, naar zijn mening, vertekend beeld

gaf van de anti-leopoldistische manifestaties. Le Monde wijdde een groot deel van

haar voorpagina aan de stakingen en sprak onder andere van 3000 betogers die zich

in een winkel, Bon Marché, hadden verschanst. De Hauteclocque kon niet lachen met 64 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°109-110, 17 mars 1950 ; N°111-114, 17 mars 1950 ; N°116, 18 mars 1950.

Page 69: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

69

het artikel: “en conférant à cette manifestation une telle importance, ce journal dénature

quelque peu la réalité. (…) Le Monde ayant conservé, jusqu'à présent, une réputation de

neutralité politique et d’objectivité dans la présentation des évènements, il ne m’a pas paru

inutile de commenter les articles précités ».65

Wanneer we tenslotte de reacties rond het referendum van de ambassadeur ad

interim de Crouy-Chanel en de ambassadeur de Hauteclocque vergelijken, blijkt de

eerste beduidend harder in diens oordeel en alles behalve objectief. De toon in de

correspondentie veranderde sterk wanneer de Hauteclocque uit verlof terug kwam.

De Franse ambassadeur wees niemand met de vinger en riep de Franse pers op zich

neutraal op te stellen. Het verschil in temperament tussen beide diplomaten is een

opvallend gegeven.

65 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°116, 18 mars 1950 ; N°526, 29 mars 1950 ; N°529, 29 mars 1950.

Page 70: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

70

BB.. DDee vveerrkkiieezziinnggeenn vvaann 44 jjuunnii 11995500 eenn pprrootteesstt iinn hheeeell hheett llaanndd

1) 4 juni 1950: keuze tussen monarchie of republiek

Tegen alle verwachtingen in liep de verkiezingscampagne van 1950 erg rustig. De

standpunten waren gekend: de CVP was vóór de terugkeer van de koning, de

socialisten vóór diens troonsafstand, de liberalen waren eerder voorstander van een

tijdelijke machtsdelegatie.

Elke partij kon rekenen op haar achterban om de standpunten in de verf te zetten.

Zo speelde het Nationaal Comité van de Gemeenschappelijke Actie (opgericht in

1949), een belangrijke rol in de massabeweging tegen de terugkeer van Leopold III.

Dit Nationaal Comité was een samenwerkingsverband tussen de socialistische partij,

het ABVV, de mutualiteiten en de coöperatieven. De CVP kon rekenen op steun van

kardinaal van Roey, die in de viering van 21 mei in alle kerken een brief liet

voorlezen: “(…) op 4 juni gaat de keuze tussen de monarchie en de republiek

(…)”(Theunissen, 1984, p. 72). In een gezamenlijke herderlijke brief van 12 mei 1950

hadden de Belgische bisschoppen hun aanbeveling reeds verspreid: “wij bevelen

bijzonder aan al de katholieken aan (…) slechts voor deze kandidaten te stemmen wier

programma rekening houdt met de rechten het christelijk geweten” (Van Isacker, 1969, p.

153).

Eén van de meest in het oog springende resultaten van de verkiezingen was dat de

CVP een absolute meerderheid in beide Kamers behaalde. Ook de socialisten

boekten een forse winst. Verliezers waren de liberalen en de communisten die elk

respectievelijk 9 en 5 zetels verloren. De verkiezingsuitslag benadrukte eens te meer

hoezeer België in tweeën was gedeeld… Op de schouders van kersvers eerste

minister Jean Duvieusart rustte de moeilijke taak om de terugkeer van de Koning te

bewerkstelligen. Vier dagen na de verkiezingen kwam een homogene CVP-regering

tot stand. De CVP kon nu werk maken van het afschaffen van het regentschap. Na

meer dan twee weken dovemansdiscussies tussen oppositie en meerderheid werd op

20 juli 1950 in de Verenigde Kamers een motie gestemd die het regentschap nietig

verklaarde. De terugkeer van Leopold werd voorzien op 22 juli, de dag na de

Nationale Feestdag. Duvieusart was zich wel degelijk bewust van de verdeeldheid

van de publieke opinie ten aanzien van de terugkeer en maar riep dan ook op tot

kalmte (Luykx, 1973, pp. 416-417).

Page 71: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

71

Een onmiddellijk gevolg van deze beslissing was een groeiende sociale agitatie die

zich vertaalde in massale protestbewegingen in heel België. Alhoewel de BSP

aanvankelijk twijfelde aan het nut van algemene stakingen, riep de partijvoorzitter

Max Buset toch op om de Gemeenschappelijke Actie verder uit te diepen.66 De BSP

keurde een gedetailleerd actieplan goed, om haar grieven tegenover de terugkeer

van de koning kracht bij te zetten:

- Donderdag 6 juli: werkonderbrekingen

- Zondag 9 juli: huldebetuiging aan prins-regent

- Woensdag 12 juli: Waalse protestdag en algemene 24-urenstaking

- 21 juli: de socialistische ministers van Staat dienen hun ontslag in

- 22 juli: alle socialistische parlementsleden sturen hun decoraties terug

De huldebetuiging van 9 juli aan prins Karel werd een succes. Volgens de

socialistische kranten waren zo’n 70.000 à 100.000 mensen aanwezig. Katholieke

dagbladen hielden het op 50.000 man. Ook de Waalse protestdag kon op massale

steun rekenen. De socialistische kopstukken werden ondertussen steeds driester in

hun uitspraken. Zo kondigde Max Buset aan dat de terugkeer van Leopold

waarschijnlijk onvermijdelijk was, maar dat “de socialistische parlementairen in deze

omstandigheden fier zouden zijn voor het hof van assisen te verschijnen en verantwoording af

te leggen over hun daden, geschriften en woorden tegenover Leopold III”. Wanneer Buset

een week later, op 19 juli, een soort Akte van Verlatinghe uitspraak, was de chaos en

polarisatie compleet: “de Belgische socialistische Partij verklaart dat zij Leopold III niet

langer erkent als Koning der Belgen. Zij weigert hem elke politieke samenwerking, nu en in de

toekomst. De partij zal tegen hem oppositie voeren tot de troonsafstand eindelijk een feit zal

zijn”.67 Het is duidelijk dat Max Buset niet ijverde voor de afschaffing van de

Belgische monarchie, maar in tegendeel een vorst wenste waarmee gans het volk zich

kon verzoenen en die zijn grondwettelijke en morele plichten zou nakomen

(Theunissen, 1984, pp. 83-85).

66 P.-H. Spaak was de mening toegedaan dat stakingen enkel geoorloofd zijn om specifieke sociale arbeiderseisen kracht bij te zetten(Theunissen, 1984, p.78). 67 De Akte van Verlatinghe werd uitgevaardigd door de Staten-Generaal van de Verenigde Provinciën in 1581. Met dit document zegden ze het ‘contract’ met de koning van Spanje op. Blockmans schreef hierover: “(…) en vele andere wetten en gewoonten had de Koning nadrukkelijk en herhaaldelijk met voeten getreden. Hij had de

Nederlanders willekeurig behandeld, als waren zij inwoners van een kolonie. Zelfs over hun geweten wilde hij

heersen. Deze tirannie hoefde de onderdanen niet te aanvaarden: de Koning had door zijn schending van vele

rechten zelf zijn contract met de onderdanen verbroken. Hij was daarom geen landsheer meer en in zijn plaats

zouden de Staten-Generaal een meer geschikte Vorst aanstellen” (Blockmans, in: Blom & Lamberts, ed., 2003, p. 115).

Page 72: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

72

2) Le dernier épisode de la question royale avant le retour du roi

Eens de verkiezingen van 4 juni voorbij waren, had de Hauteclocque veel aandacht

voor de debatten over het opheffen van de ‘onmogelijkheid te regeren’ van

Leopold III.68 In het licht van een mogelijke opheffing van het regentschap, stuurde

de Hauteclocque op 12 juli 1950 naar Robert Schuman een korte appreciatie over

prins Karel. Hierin bejubelde hij de autoriteit en het oordeelkundig vermogen van de

Prins, “il s’est rarement trompé”. Karel was voor de Hauteclocque: “chef d’État que

beaucoup de pays pourraient envier à la Belgique, son pays a connu sous sa Régence une

prospérité remarquable. (…) Par ses qualités, comme aussi par ce qu’est devenue la Belgique

sous sa loi, le Prince Charles est entré dans l’Histoire ».

De Hauteclocque maakte vervolgens gewag van de dovemansgesprekken in de

Verenigde Kamers tussen meerderheid en oppositie. De CVP interpreteerde de

‘impossibilité de régner’, ingesteld op 19 juli 1945, op een louter materiële wijze: de

vorst was fysiek niet in de mogelijkheid zijn functie uit te oefenen door het toedoen

van de vijand. De oppositie daarentegen zag in de onmogelijkheid te regeren een

morele belemmering: Leopold III was niet meer geschikt om te regeren gezien zijn

houding tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het proces van de koning werd opnieuw

overgedaan en alle argumenten vóór en tegen passeerden nogmaals de revue.

Volgens de Franse ambassadeur toonden vooral de socialisten zich bijzonder

welbespraakt. De socialistische oratoren verwezen in hun pleidooien regelmatig naar

de collaboratie van een aantal CVP-leden en vergleken geregeld het gedrag van de

prins-regent met dat van de koning.

Door deze scherpe aanvallen heen en weer, verliepen de gesprekken volgens de

Hauteclocque niet zonder incidenten. Telkenmale de CVP haar meerderheid wilde

gebruiken om haar wil door te drijven, schreeuwden de socialisten volgens de

ambassadeur moord en brand, beschuldigden zij de katholieken van dictatoriale en

fascistische trekjes of namen ze hun toevlucht in procedurele obstructies. De

Hauteclocque becommentarieerde hun rol als volgt: “le PSC se trouve ainsi étroitement

surveillé par une minorité très active et fort habile manouvrière”.

68 Deze onmogelijkheid tot regeren was voor de eerste maal erkend op 28 mei 1940 door de regering in Londen, omdat de vorst in handen van de vijand was. Op 21 november 1944 stelden beide Kamers een decreet op, waarbij prins Karel tijdelijk tot het regentschap werd aangesteld. Na de bevrijding, op 12 mei 1945, liet Leopold III weten dat zijn gezondheid het niet toeliet terug te keren naar België en op 19 juli ’45 stelden de Belgische Kamer en Senaat het regentschap in: “le Roi se trouvant dans l’impossibilité de régner du fait de l’ennemi”. Deze wet voorzag dat het regentschap enkel zou kunnen worden opgeheven door de Verenigde Kamers (MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1107, 12 juillet 1950) . Zie ook: DEEL TWEE, Hoofdstuk II.

Page 73: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

73

Twee dagen later, tijdens de zitting van de Verenigde Kamers op 14 juli 1950, hield

Pholien een redevoering over de gebeurtenissen van 1940 en verwees hij onder

andere naar Paul Reynaud.69 Een aantal socialisten werden rumoerig, schreeuwden

‘Vive la France’ en vatten la Marseillaise aan.70 Hierop ontbond kamervoorzitter Van

Cauwelaert de zitting. De Hauteclocque verzekerde het Quai d’Orsay dat de Franse

nationale feestdag er waarschijnlijk voor niets tussenzat. Maar wanneer de

ambassadeur ‘s avonds in Luik te gast was op een 14 juillet-banket van de ‘colonie

française’, lieten de liberale oud-ministers Rey en Buisseret zich toch tevreden uit over

de hommage aan Frankrijk door een deel van het Belgisch parlement.

Uiteindelijk werd op 20 juli 1950 de onmogelijkheid van regeren opgeheven met

198 stemmen. De terugkeer van Leopold III werd voorzien op 22 juli 1950. De

socialisten kondigden meteen acties aan, aldus de Hauteclocque.71

Ten gevolge van de onderhandelingen over het al dan niet afschaffen van het

regentschap in de Verenigde Kamers braken opnieuw in gans België stakingen en

acties uit, vooral in Wallonië. De Hauteclocque haalde in een telegram aan het Quai

op 6 juli 1950 een artikel van Victor Larock in Le Peuple aan, waarin werd voorspeld

dat de oppositie “irréductible et totale” zou zijn. Larock vermeldde het woord

‘revolutie’. De Hauteclocque hoopte toch dat het volk zich niet zou laten opzwepen

door haar leiders: « toute la question est de savoir si le tempérament foncièrement

pacifique et naturellement calme des Belges endiguera une agitation que les chefs de

l’opposition socialiste et bien des libéraux, sans compter, bien entendu, les communistes, se

proposent visiblement de pousser à l’extrême ». Gelukkig verliep de huldebetuiging

aan de prins-regent van 9 juli zonder incidenten. De manifestatie, waarin zowel

Vlamingen als Walen meeliepen, maakte indruk door haar omvang en discipline.

Wanneer de terugkeer van de koning naderde, steeg de spanning in België nog

meer. De Hauteclocque vermoedde dat de koning in het weekend thuis zou komen,

wanneer het rustig zou zijn in Brussel en er geen kranten verschenen. “Déjà on spécule

sur ce que seront les évènements de lundi: la réaction socialiste et wallonne sera-t-elle

violente? Le roi compte-t-il annoncer son effacement ? » Ook het Quai d’Orsay was

evenveel in dubio over wat de maandag na de terugkeer van de vorst zou brengen.

69 Zie supra. 70 Volgens de Hauteclocque was het niet de eerste maal dat la Marseillaise in het Belgisch Parlement werd gezongen. De vorige maal dateerde van 13 juli 1901 toen een aantal socialisten protesteerden tegen een katholiek-liberale coalitie die weigerde het algemeen stemrecht in te voeren (MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°373-378, 15 juillet 1950). 71 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1107, 12 juillet 1950 ; N°1106, 12 juillet 1950 ; N°373-378, 15 juillet 1950, N°393/396, 20 juillet 1950.

Page 74: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

74

De Franse ambassadeur had opgevangen dat de koning misschien bereid was tot

troonsafstand, wanneer de manifestaties te gewelddadig zouden worden. Wanneer

Max Buset op 19 juli een waarlijke oorlogsverklaring aan het adres van de koning

voorlas, zag de Hauteclocque weinig uitwegen meer: “dans ces conditions, on

comprendrait vraiment très difficilement comment Léopold III pourrait se maintenir dans ses

fonctions constitutionnelles ». 72

CC.. LLeeooppoolldd iiss tteerruugg iinn BBeellggiiëë 1) Begin van de politieke staking

“Een bitsige sfeer van confrontatie en conflict maakt zich

langzamerhand van het land meester”. (Theunissen, 1984, p. 85)

Op 22 juli om 7 uur ’s ochtends landde Leopold III op het vliegveld van Evere,

waarna hij met veel machtsvertoon (5000 militairen en politiemensen!) naar Brussel

werd gebracht. De vorst riep meteen een Kroonraad bijeen. De liberale ministers van

Staat stuurden echter hun kat, toen ze hoorden dat de vorst hen niet wou raadplegen,

maar enkel een redevoering zou houden. De Kroonraad verliep in een glaciale sfeer.

Later reageerde Spaak verbitterd in de Kamer: “Zijn weigering en minachting om te

antwoorden, dat verrast ons, doet ons pijn, dat verscherpt onze oppositie”.

Onderwijl werd België, en in het bijzonder de hoofdstad, meer en meer het toneel

van anti-leopoldistische betogingen en stakingen. Op 24 juli werden zo’n 8.000

stakers gesignaleerd en kondigde de Gemeenschappelijke Actie een totale non-

coöperatie en actieve weerstand aan. In de nacht van 24 op 25 juli ontploften her en

der bommen in Waals-Brabant, onder andere op de spoorlijn Brussel-Namen. André

Renard dreigde op 26 juli dat de staking tot het bittere einde zou worden gevoerd en

dat de industriële installaties niet meer zouden worden onderhouden. Hij nam zelfs

de woorden revolutie en opstand in de mond. 73 Deze sabotage en de abandon de

72 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°355-258, 6 juillet 1950 ; 10 juillet 1950 ; N°388, 19 juillet 1950 ; N°1130, 19 juillet 1950 ; N°393-396, 20 juillet 1950. 73 André Renard schreef volgende legendarische woorden in La Wallonie van 27 juli 1950: “Cette grève est et sera générale. Elle est illimitée. Cette grève générale est totale : aucun soin ne sera pris de l’outillage, de

l’équipement des usines. Nous laisserons noyer les charbonnages et se produire des éboulements. Dans les

savonneries, toutes les cuves de glycérine sont abandonnées. Les hauts-fourneaux n’ont pas été bouchés et les

cokeries sont abandonnées. Nous avons donné un solennel avertissement. On ne nous a pas pris au sérieux. Tant

pis ! A partir d’aujourd’hui, les mots révolution et insurrection auront pour nous un sens pratique » (La Wallonie, 27 juillet 1950, geciteerd in : Gérard-Libois & Gotovitch, 1991, p.264).

Page 75: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

75

l’outil maken deel uit van een sfeer van antagonisme, confrontatie en jusqu’au-

boutisme die zo kenmerkend was voor de ontknopingfase van de Koningskwestie

(Van den Wijngaert & Dujardin, 2006, pp. 146-147). Diezelfde 26 juli greep een

algemene staking plaats in de mijnen, op het openbaar vervoer, in winkels, in de

horeca en bij de Post. Wegen werden geblokkeerd en vanaf 28 juli breidden de

zenuwcentra zich nog uit naar de gas- en elektriciteitsvoorziening. Die dag werden

eveneens de eerste stakers in Vlaanderen gemeld.

Deze systematische ophoping van spanning en confrontatie kende een tragisch

hoogtepunt op 31 juli 1950 tijdens het drama in het Luikse Grâce-Berleur, waar 3

arbeiders door de rijkswacht werden doodgeschoten en een vierde later aan zijn

verwondingen bezweek. De psychologische weerslag van dit feit mag niet

onderschat worden: brede lagen van de bevolking werden betrokken en beroerd

door de sfeer van opstand in het land. Een ware mensenzee stroomde op 2 augustus

toe op de begrafenis van de 4 arbeiders in Grâce-Berleur.

Naast anti-leopoldistische manifestaties, vonden ook katholieke acties plaats, die tot

doel hadden de terugkeer van de koning te vieren. Op zondag 23 juli hadden in

Dendermonde, Oudenaarde en Sint-Niklaas koningshuldes plaats. Ontelbare

telegrammen met gelukwensen werden naar Laken verzonden. Wanneer op 25 en 26

juli in Antwerpen een register werd geopend voor voorstanders van de vorst,

verzamelde men maar liefst 10.000 handtekeningen. Een dag later vertrokken,

volgens Het Laatste Nieuws, een 100-tal wagens en vrachtauto’s versierd met bloemen

naar Laken. Daar werden ze echter onthaald met stenen…

Meer en meer heerste een latent gevaar van confrontatie tussen twee

bevolkingsgroepen. Het conflict dreigde bovendien af te stevenen op een

gewelddadig treffen tussen de centrale overheid en de anti-leopoldistische beweging.

Vanaf 29 juli steeg de spanning in de hoofdstad en sijpelden langzaamaan meer

mensen binnen: er was immers een Mars op Brussel gepland voor 1 augustus.

De provinciegouverneur van Brabant had deze mars uitdrukkelijk verboden en had

alle belangrijke invalswegen naar Brussel laten afzetten en controleren. Toch

slaagden honderden erin de hoofdstad per fiets of te voet te bereiken.

Samenvattend kan men stellen de terugkeer van de koning werd gepercipieerd door

de anti-leopoldisten als het begin van regressie en een klerikaal-flamingantische

overheersing. De intense participatie van brede lagen van de bevolking aan de

protestbeweging maakte de situatie bijzonder ontvlambaar en mogelijk

Page 76: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

76

oncontroleerbaar. Alhoewel de hele staking grote indruk gemaakt heeft op de

Wetstraat en verschillende ministers aandrongen op toegevingen van de Koning,

meent P. Theunissen dat men niet van een opstand, burgeroorlog of revolutie kan

spreken daar deze visie waarschijnlijk te geromantiseerd is (Theunissen, 1984, pp. 86;

98-125).

2) Een foute inschatting van de ernst van de situatie

Op 22 juli 1950 zond de Hauteclocque een telegram naar het Quai d’Orsay, met het

nieuws dat de vorst om 7u in België geland was en onder bijzonder groot

machtsvertoon (“un appareil de police extravagant et de précautions dignes des régimes

policiers”) naar Laken was overgebracht. Iemand die niet in de hoofdstad aanwezig

was bij zijn terugkeer, was zijn broer Karel. In dit hoofdstuk kwam reeds aan bod dat

naarmate de prins-regent meer koninklijke prerogatieven opnam, de relatie met

Leopold verziekte. Ambassadeur de Hauteclocque schreef hierover: “le Prince

Charles, on le sait, n’éprouve aucune sympathie particulière pour son royal aîné, il se

trouvait, le jour de la rentrée à Bruxelles de son frère, absent de la capitale pour cause

maladie qui devait certainement être tout à fait diplomatique ».74 Met deze brief

toonde de Hauteclocque zich van zijn humoristische kant !

Eén van de eerste handelingen die de teruggekeerde vorst op 22 juli stelde, was het

voorlezen van een verklaring aan het volk om 13 uur. De Franse ambassadeur

meende dat de koning nergens in de tekst blijk gaf van een gematigdere positie.

Leopolds uitspraken over het verzet en de geallieerden behoorden tot het minimum

van wat men in België wenselijk achtte. Zelfs de toon van de verklaring deed de

Hauteclocque af als ”koud”.

Koud, zelfs glaciaal, was ook de sfeer waarin diezelfde dag om 16u de Kroonraad

verliep. Wanneer de liberalen vernamen dat de vorst enkel verklaringen zou

afleggen, “(…) estimant qu’on les réduisait ainsi à un rôle passif d’auditoire qui n’était pas

de leur dignité, ils se retirèrent tous avant l’ouverture de la séance”.

Na zaterdag 22 juli zag de Hauteclocque geen grote rol meer weggelegd voor de

koning: “sauf le cas de crise gouvernementale, bien improbable, ou d’évènements intérieures

graves, rien ne semble devoir, pour des semaines peut-être, requérir son intervention ».

Bovendien meende de diplomaat dat Leopold, door zich uit het openbaar terug te

trekken, de kans op het welslagen van de afgekondigde « attitude de non-coopération

74 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1506, 11 octobre 1950.

Page 77: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

77

totale » fors deed dalen. Door de schijnwerpers te weren, oordeelde de Hauteclocque,

verminderde de koning aanzienlijk de kans op vernederingen door de oppositie.

75 Figuur 5 : De Koning spreekt het volk toe

De verdeelde publieke opinie reageerde volgens overtuiging op ’s konings

terugkeer. Leopoldisten legden bloemen neer aan de hekken van het kasteel te

Laken. De Hauteclocque was van mening dat het voor de koningsgezinden veel

makkelijker was een bloem neer te leggen in Laken dan voor de tegenstanders om

hun protest te laten horen. Le Peuple spotte zelfs dat de koning bewaakt werd door

“plus de gendarmes qu’il n’avait de geôliers pendant la guerre (…)”.

Ondanks het opblazen van een aantal tram- en spoorlijnen door anti-leopoldisten

en stakingen in Wallonië, was de Hauteclocque op 25 juli van oordeel dat het zou

afhangen van de volgende dagen of de beweging zou groeien tot op het punt dat zij

de economische situatie van het land schade zou kunnen berokkenen. Maar, zo vond

hij, “il ne semble pas, toutefois, qu’il faille s’attendre à de très graves complications dans cet

ordre d’idées». Op de volgende pagina van zijn verslag noteerde hij zelfs : « rien de

très sensationnel ne doit, semble-t-il, être attendu d’un proche avenir. (…) Le

75 Illustratie uit : La Libre Belgique, 23 juillet 1950, MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, p. 33.

Page 78: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

78

Souverain rentre bâcle quelques formalités et se terre. Il compte sur le temps pour lasser et

désarmer ses adversaires. (…) La guerre ouverte ne paraît pas possible ; par contre, c’est

la guerre froide, la guerre des nerfs, la guerre d’usure ».76 De Hauteclocque maakte hier

een bijzonder belangrijke inschattingsfout en meende dat de Koningskwestie zou

uitdoven dankzij de terughoudende houding van de vorst. Enkele dagen later bleek

deze koude oorlog een illusie!

Toch zag de Hauteclocque zich op 25 juli ook genoodzaakt om het Quai d’Orsay te

waarschuwen. Koningsgezinden probeerden de Walen in een slecht daglicht te

plaatsen door hen te beschuldigen van geheime contacten met Frankrijk, aldus de

ambassadeur. De politie en de katholieke partij zochten manieren om de oppositie te

compromitteren “en l’accusant de collusions étrangères et déformant dans un sens de

conspiration les nombreux contacts qui existent entre la France et les régions wallonnes”. De

Franse ambassadeur reageerde bijzonder voorzichtig op dit feit: “une prudence

particulière s’impose donc, de ce fait, dans les mois à venir, non seulement à cette

Ambassade, mais aussi à notre presse et à tous les hommes ou organisations

politiques qui ont quelques relations avec des Belges et la Belgique”. De diplomaat

wilde elke aanleiding voor het bevorderen van Frans-Waalse

samenzweringstheorieën in de katholieke pers vermijden.77

Dat de Hauteclocque zich in zijn brief van 25 juli schromelijk had vergist omtrent

de ernst van de situatie, erkende hij niet als dusdaning in de correspondentie. Maar

telegram na telegram werd duidelijk hoe de toestand langzaam escaleerde. Op 27

juli: “à Liège la grève, très générale, risque de devenir totale aujourd’hui et les services

publiques eux-mêmes menacent de suivre le mouvement ». André Renard, « le tout puissant

Secrétaire des syndicats de Liège », had een dag eerder zijn gewelddadige verklaring

afgelegd. Op 28 juli: “(…) la situation intérieure ne s’améliore pas. La grève persiste et

s’étend en Wallonie, commence aujourd’hui à Bruxelles et a atteint certains secteurs du port

d’Anvers”. Men sprak van 500 000 stakers. In Luik werden de stakingen steeds

grimmiger en destructiever. “Hier soir, une manifestation aux portes du Palais de Laeken a

fait une trentaine de blessés”. In Wallonië klonken de stemmen om zich te ontdoen van

het klerikale en flamingantische Vlaanderen steeds luider: “la grève prend ainsi un

caractère nationaliste wallon d’une certaine gravité”. De Hauteclocque meldde op 30 juli

76 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°400-401, 22 juillet 1950 ; N°1151, 25 juillet 1950. 77 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1151, 25 juillet 1950.

Page 79: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

79

dat de staking zich tot in Gent had verspreid. De regering riep haar troepen terug uit

Duitsland en kondigde een samenscholingsverbod van meer dan vijf personen af.

Tenslotte schreef de Hauteclocque, toen de situatie op 31 juli 1950 in een driest

dieptepunt verkeerde: “Situation est grave. 3 morts à Liège. La marche sur Bruxelles

dimanche prochain rique d’être grave (…)».78

DD.. DDee ppoolliittiieekkee oonnttkknnooppiinngg 1) De langste nacht: 31 juli 1950

Op 28 juli 1950 kwam de ministerraad onder leiding van Jean Duvieusart voor het

eerst sinds de thuiskomst van de koning bijeen. Waneer hij het rapport over de

veiligheidssituatie in zijn land voorlas, besloot hij met: “ (…) dit is een revolutionaire

beweging die het regime in vraag stelt” (Theunissen, 1984, p. 127). Een aantal

persoonlijkheden zoals Eyskens en Harmel, stelden opnieuw voor om Leopold een

machtsdelegatie aan te bieden. Het kabinet had echter als onmiddellijke taak om de

stakingen te doen ophouden en de rust in het land te doen weerkeren. Maar die dag

kwam er geen oplossing uit de bus.

In de nacht van 30 op 31 juli riep de eerste minister zijn regering opnieuw in

spoedzitting bijeen. Of de aanwezigen nu voor een machtsdelegatie, het regentschap

of abdictie waren, er heerste een concensus dat de koning snel een verklaring zou

moeten afleggen. Spaak had immers De Vleesschauwer, de minister van

Binnenlandse Zaken, na het incident van Grâce-Berleur toegeroepen: “Ik heb het

begrepen, wij zijn oproerkraaiers. Maar jullie zijn moordenaars. Ik ga u iets zeggen: als er

binnen de 36 uur geen definitieve oplossing is “nous balayerons votre roi, sa famille avec

toute sa boutique et son bataclan”” (Theunissen, 1984, p. 130; Van den Wijngaert &

Dujardin, 2006, p. 147). Duvieusart had door dat de komende dagen bloederig

konden worden…

Op 31 juli om 4u ‘s ochtends ontving de regering een nota van de koning. Hij stelde

dat het zinloos was een oplossing voor het koningsprobleem te zoeken, indien men

geen globale oplossing kon voorstellen voor de politieke crisis. Leopold wilde een

concrete en onmiddellijke beslissing rond zijn persoon uitstellen door deze te

koppelen aan de communautaire en sociale problemen in het land.

78 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°409/411, 27 juillet 1950 ; N°425/427, 28 juillet 1950 ; N°433/435, 30 juillet 1950 ; N°436, 31 juillet 1950.

Page 80: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

80

Op 31e juli onderhandelden de koning, de regering en de socialisten de ganse dag

over een mogelijke oplossing. Tijdens de avond van 31 juli vroeg Duvieusart aan de

koning om zijn macht in twee fasen over te dragen. De eerste minister verliet de vorst

rond 19u, in de overtuiging dat Leopold had ingestemd met diens voorstel. Op basis

hiervan werd reeds een akkoord tussen de drie partijen opgesteld toen Pirenne, de

secretaris van de koning, rond 22u liet weten dat Leopold nooit had ingestemd met

een machtsoverdracht. Hij zou een dergelijke oplossing alleen bestuderen, aldus

Pirenne. Volgens M. Van den Wijngaert en V. Dujardin (2006, p.148) is het erg

waarschijnlijk dat de koning op zijn beslissing was teruggekomen onder invloed van

zijn secretaris. Na uitputtende onderhandelingen in de nacht van 31 juli op 1

augustus, deelden eerste minister Duvieusart en alle andere ministers, op één na, de

koning mee dat zij zouden ontslag nemen wanneer hij de macht niet meteen zou

overdragen. Leopold III probeerde nog een nieuwe regering te vormen, maar legde

zich uiteindelijk neer bij de voorgelegde oplossing. Hij verklaarde aan de

ministerraad dat hij niet openlijk wilde abdiceren om te vermijden als deserteur te

worden aanzien. De regering moest hem dan maar de troonsafstand ‘aanraden’.

Hierna verliet hij de raad om na te denken. Om 6u30 ontvingen de ministers een

brief: “Mijnheer de Eerste Minister. In de loop van de lange Ministerraad van deze nacht,

heeft de regering, op 1 van haar leden na, gemeend mij haar ontslag te moeten aanbieden als ik

er niet in toestemde mijn koninklijke bevoegdheden te verlenen aan de ErfPrins die de troon

zal bestijgen bij zijn burgerlijke meerderjarigheid. In deze omstandigheden zie ik geen andere

mogelijkheid dan mij neer te leggen (m’incliner) en u de toelating te geven gebruik te maken

van deze brief”(Theunissen, 1984, p. 148).

De troonsafstand van Leopold III was een feit. Het koste Achille van Acker nog

heel wat redenaarstalent om het volk te overtuigen dat Leopold wel degelijk afstand

had gedaan van de troon, zei het met uitstel. Door de wet van 10 augustus 1950 werd

Boudewijn als plaatsvervanger van Leopold III aangesteld en op 11 augustus legde

hij in deze hoedanigheid de eed af. Op 17 juli 1951 deed Leopold III werkelijk afstand

van zijn troon, de volgende dag werd Boudewijn tot nieuwe Koning der Belgen

gekroond.

De regering Duvieusart had schromelijk gefaald in haar pogingen om Leopold III

terug op de troon te brengen en werd op 16 augustus 1950 vervangen door een

nieuwe homogene CVP-regering onder leiding van Pholien. Maar er heerste wrevel

bij de meerderheid van de Vlaamse bevolking. Ondanks haar meerderheidspositie,

was de CVP er niet in geslaagd de koning terug op de troon te brengen. Th. Luykx

Page 81: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

81

verwoordde het zo: “Na deze politieke mislukking inzake het Koningsprobleem had de partij

lood in de vleugels, waarvan de gevolgen zich op electoraal vlak spoedig zouden laten voelen”

(Luykx, 1973, pp. 417-418; Van den Wijngaert en Dujardin, 2006, pp. 148-149).

2) Le torchon brûle au sein du PSC

Over de eerste kabinetsraad sinds de terugkeer van Leopold III, berichtte de

Hauteclocque : “le gouvernement délibère ce matin, jusqu’à présent aucune décision n’est

annoncée indiquant qu’il se départisse de sa prétention de laisser s’épuiser la grève ». Op 31

juli kwamen verscheidende telegrammen vanuit Brussel in hoog tempo in het Quai

d’Orsay toe: de Hautoclocque stuurde op die dag acht telegrammen. Meteen na het

drama van Grâce-Berleur verzochten de vier politieke partijen de vorst om te

abdiceren. Later op de dag speculeerde de Hauteclocque dat Leopold misschien

gehoor zou geven aan deze oproep.

Diep in de nacht van 30 op 31 juli dacht de Franse ambassadeur dat katholieken,

socialisten en liberalen met de koning een akkoord bereikt hadden. De koning zou

ermee instemmen tijdelijk troonsafstand te doen. Dit is het akkoord waarvan ook

sprake is in het werk van M. Van den Wijngaert en V. Dujardin (2006, p. 148). Onder

invloed van zijn secretaris zou Leopold echter op deze beslissing terugkomen. Uit

een andere bron dacht de Hauteclocque te kunnen afleiden dat Leopold misschien

definitief zou abdiceren. 79

Nadat de abdicatie van Leopold ten voordele van zijn zoon bekend was, berichtte

de Consul-generaal te Luik dat de situatie op 1 augustus nog relatief gespannen bleef

en de stakingen voortduurden. Waarschijnlijk zou niemand het werk hervatten

alvorens de slachtoffers begraven waren. Maar de Franse diplomaat sprak toch van

een geleidelijke détente: “d’après mes informations les promoteurs de la grève présenteront

quelques revendications sociales mais en vue de collaborer à l’union des Belges autour du

Prince, ils n’insistent pas pour réclamer en faveur de la Wallonie un statut d’autonomie,

revendication qui, depuis quelques jours, était ouvertement formulée ».80

Het belangrijkste directe gevolg van de troonsafstand van Leopold III was een

diepe crisis in de CVP. De Hauteclocque besteedde hier bijzonder veel aandacht aan

in zijn correspondentie van begin augustus 1950. Op 4 augustus vatte hij de crisis als

volgt samen: “Au sein du PSC, le torchon brûle”. De meeste onverzettelijke CVP’ers

beschuldigden de anderen van zwakte, onbekwaamheid of zelfs van een geheime

79 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°425/427, 28 juillet 1950 ; N°441-442, 31 juillet 1950, N°447, 31 juillet 1950. 80 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°17, 1er août 1950.

Page 82: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

82

verstandhouding met de tegenstanders: “(…) ils reclament une enquête, démission des

responsables, même au sein du gouvernement, une épuration et une réforme du parti”.81 Op 7

augustus leek de volledige rust nog steeds niet te zijn teruggekeerd. Vooral de

Vlaamse katholieken konden zich moeilijk neerleggen bij de vernedering en bleven

een algemeen onderzoek eisen.82

Op 9 augustus bleek de Hauteclocque even afwezig te zijn, want Etienne de Crouy-

Chanel schreef op die dag een rapport aan het Quai d’Orsay.83 Zoals we reeds eerder

opmerkten in dit hoofdstuk, klonken de brieven van de ambassadeur ad interim

vaak harder dan die van de Hauteclocque. De Crouy-Chanel oreerde dat de

katholieken het bijzonder moeilijk hadden om de nederlaag te aanvaarden. Vele

CVP’ers begrepen evenmin hoe het zo ver had kunnen komen: “surpris par la rapidité

avec laquelle le ‘film’ de la crise s’est déroulé, désorientés par la tactique de harcèlement de

l’opposition, totalement étrangers très souvent à l’atmosphère de combat, de guerre civile qui

régnait dans les campagnes wallonnes et dans les grands centres du pays, le paysan des

Flandres aussi bien que l’aristocrate du ‘quartier Léopold’ ont été complètement pris de court

par le dénouement de la situation”. Spot drijven met de Vlamingen bleek opnieuw niet

ver weg bij de Crouy-Chanel : « ceux qui connaissent la lenteur des reflexes chez les

Flamands savent aussi quelle peut être la violence de leurs réactions d’autant plus forte

qu’elles ont davantage tardé à s’extérioriser ». Maar de hardliners binnen de partij

schoten beetje bij beetje wakker en schreeuwden om verklaringen van de regering

Devieusart. Tegenover deze harde lijn binnen de CVP, die opriep tot het boycotten

van Boudewijns machtsoverdracht, stond de gematigdere lijn. Deze laatste groep

wilde vooral een serene politiek voeren en ingaan op de algemene eis tot interne

hervormingen van programma en structuur. Nadat de gemoederen wat bedaarden,

greep een algemeen partijcongres half september 1950 plaats.

Maar hoe zou de broederstrijd opgelost worden? De Crouy-Chanel meende dat de

Koningskwestie lange tijd het cement was geweest tussen beide CVP-strekkingen.

Nu deze kwestie van de baan was, zag de partij zich “brusquement manqué de base, et a

pu prendre conscience de la fragilité de sa structure”. De ambassadeur ad interim achtte

een splitsing binnen de CVP mogelijk : « (…) il n’est pas douteux que de nombreux PSC

81 Dit was niet de eerste maal dat de Franse correspondentie sprak over tweedracht binnen de CVP. Op 12 augustus 1948 schreef de Crouy-Chanel al : “le torchon brûle dans la droite belge”. Ook hier sprak de diplomaat van een harde en een gematigde lijn binnen de CVP (MAE, Map 25, EU Europe Belgique, Politique intérieure, juin 1948 – juin 1949, N°1504, 12 août 1948). Zie ook: DEEL TWEE, Hoofdstuk III, A. 82 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°466/469, 4 août 1950 ; N°474-477, 7 août 1950. 83 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1218, 9 août 1950.

Page 83: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

83

qui ont suivi par discipline de parti leurs dirigeants jusqu’au bout dans la question royale, se

refuseraient à aller plus loin et ne tarderaient pas à reprendre une plus grande liberté

d’action ». Deze splitsing van de CVP kwam er niet. Een goed jaar later zou het

kabinet Pholien, dat niet tegen haar taak was opgewassen, vervangen worden door

een derde homogene CVP-regering onder leiding van J. van Houtte (Luykx, 1973, p.

434).

Page 84: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

84

V. De Koningskwestie geanalyseerd door de Franse diplomatie

Op 2 augustus 1950 schreef de Hauteclocque een uitgebreid syntheserapport over

de Belgische Koningskwestie.84 Hij bouwde de brief op rond de centrale vraag: hoe

kon de vorst zo snel verliezen? Leopold was immers geruggesteund door een

homogene CVP-regering en een groot deel van de publieke opinie. Welke factoren

veroorzaakten zijn snelle aftocht?

Ten eerste verklaarde de Hauteclocque het verlies van de koning door de interne

verdeeldheid binnen de CVP: “vu de l’extérieur, le front de la majorité paraissait solide et

massif. (…) apparemment, le PSC prenait position pour le retour du roi, en réalité une part

importante de ses adhérents nourrissait sur ce point des restrictions mentales”. Gelet op

deze verdeeldheid was het voor de Hauteclocque niet ontdenkbaar dat de moraal

van de partij niet opgewassen was tegen de zware oppositie van de anti-leopoldisten.

Ten tweede werd de kloof tussen koningsgezinden en anti-leopoldisten nog

vergroot door communautaire tegenstellingen. De Hauteclocque merkte op dat er

twee verschillende temperamenten voorkwamen: “l’une germanique, (…) obéissant à

une dialectique d’ordre sentimental. Opaque, tenace, bornée, tellurique, elle nourrissait à

l’égard de l’autre ce vague complexe d’infériorité et de méfiance qui la portait à redouter de

croire et de céder à une éloquence dont elle surestimait l’effet sur elle-même tout en en

sousestimant la sincérité ». Aan de andere kant zag de Hauteclocque « (…) un esprit

cartésien, plus délié, une confiance dans la valeur du verbe, de la démonstration

intelligente et claire (…) ». Tot op het laatste moment geloofde de CVP « (…) au bluff

des socialistes (…)” en dacht de katholieke partij dat met een beetje geduld en

handigheid de oppositie tegen de koning zou verdwijnen, aldus de Hauteclocque.

Op dezelfde manier, zo oordeelde de ambassadeur, “(…) pendant la guerre, le roi

estimait qu’une grosse ruse flamande, quelques sourires et quelques bonnes manières

retourneraient l’occupant”. Daar waar de ambassadeur ad interim de Crouy-Chanel

zich tot nu toe enkel spottend over de Vlamingen had uitgelaten, liet de

Hauteclocque zich in dit rapport eveneens verleiden tot commentaar op de

Vlamingen. Bovendien haalde hij scherp uit naar de houding van de vorst tijdens

Wereldoorlog II.

84 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1182, 2 août 1950.

Page 85: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

85

Ten derde oordeelde de Hauteclcoque dat het aantal Belgische ordetroepen in het

geheel niet was opgewassen tegen de vele stakingen, relletjes en opstootjes.

Tenslotte legde de ambassadeur een belangrijke verantwoordelijkheid voor de

snelle nederlaag van Leopold III bij zijn entourage, en meer in het bijzonder bij zijn

secretaris Pirenne. Tot twee maal toe kreeg de vorst de kans om op een eervolle

manier troonsafstand te doen: de eerste keer de dag na het referendum, de tweede

maal bij zijn terugkeer op 22 juli. Maar hij kwam volgens de ambassadeur steeds met

inhoudloze verklaringen op de proppen. De vorst had zelf geklaagd “(…) à mots

couverts, dans le famaux communiqué du 1er août, d’avoir été mal informé de la situation et

ses amis ajoutent : mal conseillé », aldus de diplomaat. Leopold III leefde sinds zijn

terugkeer in België afgesloten van de wereld op het kasteel in Laken. Boeketten

bloemen en postzakken vol telegrammen met gelukwensen stroomden op het kasteel

toe. De Hauteclocque schreef over deze teruggetrokken levenswijze: “[le roi et] (…)

l’entourage, sans contacts avec l’extérieur, vivait dans un mirage d’enthousiasme fébrile et

aveugle. Pendant ce temps, au loin, derrière les barrages de gendarmerie, en Wallonie, un

peuple s’insurgeait : et le roi en savait peu ou prou ». Eén man had volgens de

Hauteclocque de koning kunnen en moeten inlichten. Eén man was constant bij de

vorst, filterde zijn bezoeken, assisteerde hem bij audiënties en communiceerde met

de buitenwereld: Jacques Pirenne. De secretaris had er volgens de Hauteclocque zijn

levenswerk van gemaakt de koning naar België terug te halen en censureerde de

berichten over de binnenlandse situatie om Leopold voor ontgoocheling en

verbittering te behoeden. Tot op het laatste moment zou Pirenne tijd proberen

winnen om Leopold op de troon te houden. Uiteindelijk zou Leopold III zelf

zwichten door de doden in Grâce-Berleur en de dreiging van de regering Duvieusart

om af te treden.

En zo eindigde volgens de Hauteclocque een belangrijke fase in de Belgische

geschiedenis. “Elle avait coûté à la Belgique quatre morts, une centaine de blessés,

d’incalculables dommages d’ordres matériel, une crise morale et politique sans précédents et

qui laissera longtemps encore des traces dans la vie du pays”. De Franse ambassadeur

hoopte dat de Belgische autoriteiten lessen uit de Koningskwestie zouden trekken en

zij nu zouden meewerken « (…) au bénéfice de la cause commune de la Sécurité

Occidentale ».

Page 86: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

86

VI. Besluit

In dit hoofdstuk poogden we op een beknopt overzicht te geven van de Franse

houding tegenover de verschillende fasen van de Koningskwestie. Het

koningsprobleem heeft de correspondentie tussen de ambassade in Brussel en het

Quai d’Orsay gedurende verschillende jaren gedomineerd.

In Hoofdstuk III van dit tweede deel werd vooreerst de Franse visie geschetst de

gebeurtenissen in België onder de BSP-CVP regering Spaak-Eyskens (20 maart 1947

tot 27 juni 1949). In deze periode heeft Spaak steeds geprobeerd voor- en

tegenstanders van de terugkeer van de koning te verzoenen. Ambassadeur Brugère

merkte op dat de regeringsverklaring een echte packagedeal was, waarbij elke partij

een status-quo inzake de Koningskwestie aanvaardde in ruil voor andere

programmapunten. De verscheidene publicaties die de Koningskwestie probeerden

te beïnvloedden, verschenen in het jaar ’47, werden één voor één door de Franse

ambassadeur becommentarieerd. Het Witboek, geschreven door Pirenne ter

verdediging van de koning, had volgens Brugère geen enkele politieke

persoonlijkheid op andere gedachten gebracht. De diplomaat oordeelde dat de

situatie muurvast zat en voorspelde dat het regentschap nog wel eens drie à vier

jaar zou kunnen duren. Voorts vermeldde Brugère ook de rede van kardinaal van

Roey, gehouden ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag. Dat van Roey van de

spreekbeurt gebruik maakte om Leopold III in de bloemetjes te zetten, vond Brugère

een vorm van ongeoorloofde belangenvermenging.

Brugère had in het jaar 1947 veel aandacht voor de publieke polemiek rond de

Koningskwestie. Deze woordenstrijd in de pers kreeg een steeds grimmiger karakter

op het einde van ’47 en Brugère vreesde zelfs voor het voortbestaan van de

monarchie indien beide kampen zo bleven te keer gaan. Het feit dat Spaak doorheen

’47 en ’48 steeds verzoeningspogingen ondernam, werd positief onthaald door de

Franse ambassadeurs. Wanneer de eerste minister naar Zwitserland reisde om de

vorst te bezoeken, meende de Hauteclocque dat een oplossing voor de kwestie niet

veraf kon zijn. De Franse diplomaat speculeerde in verschillende rapporten en

telegrammen over de aard van de mogelijke oplossingen en over de houding van de

verschillende politieke partijen. Wanneer de liberale partij zich uiteindelijk voegde

bij de tegenstanders van een referendum, besloot de Hauteclocque dat het

Page 87: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

87

koningsprobleem slechts ten vroegste na de verkiezingen van 1949 zou kunnen

opgelost worden. Maar de tijdsgeest was de koning en de monarchie niet

welgezind…De uitslag van de parlementsverkiezingen van ‘49 en de overwinning

van de CVP werden door de Hauteclocque uitgebreid becommentarieerd. De Franse

ambassadeur vroeg zich af of een referendum wel de beste oplossing zou zijn voor

de Koningkwestie. Wat zou er gebeuren indien slechts een kleine meerderheid voor

Leopolds terugkeer stemde? En wat indien deze meerderheid zich overwegend in

Vlaanderen of overwegend in Wallonië bevond? De Hauteclocque vreesde dat het

referendum geen duidelijk uitsluitsel zou bieden en de communautaire problemen

zou aanscherpen.

Eén van de onderzoeksvragen geformuleerd in DEEL EEN: INLEIDING was hoe

Frankrijk stond tegenover prins Karel. De prins-regent vormde dan ook het laatste

onderwerp in Hoofdstuk III. Het Belgische regentschap vormde een hele uitdaging

voor het Quai d’Orsay. Zich te enthousiast tonen voor de prins zou Leopold III in het

verkeerde keelgat schieten. Leopold was namelijk nog steeds de rechtmatige

soeverein van België. Maar in het licht van een eventuele troonsbestijging van Karel,

was het belangrijk goede relaties met de prins te onderhouden. Het Quai d’Orsay

moest dus voorzichtig laveren tussen de twee broers. Brugère stelde vast dat Karel in

1947 steeds meer koninklijke prerogatieven op zich nam en hierdoor geregeld in

aanvaring kwam met zijn broer Leopold : “la cause du Roi perdait chaque jour davantage

de terrain, non seulement dans l’opinion, mais au sein de sa propre famille”.85 De Franse

ambassadeur nam waar dat België zich langzaamaan schikte naar het regentschap en

de regent ook in de armen sloot. Karels populariteit groeide dagelijks en zijn

“affabilité et sens politique” stonden volgens Brugère in schril contrast met de « froideur

et l’entêtement de son frère ». Hier krijgen we dus een zeldzame Franse appreciatie van

de regent en een streng oordeel over Leopold III.

Ambassadeur Brugère volgde de voorbereidingen van Karels reis naar de Franse

hoofdstad op de voet. In een rapport van 1 oktober 1947 riep Brugère de Franse pers

en media op om zich afzijdig te houden. De ambassadeur wilde niet dat Frankrijk

zich te veel met de delicate Koningskwestie zou inlaten. Door een koppeling van

deze oproep aan de thesis van Emmery (2005) weten we dat Brugère deze oproep

lanceerde op vraag van Karels secretaris De Staercke. Brugère kreeg enkele dagen

later telefonisch te horen dat de reis van Karel naar Parijs voor onbeperkte tijd

uitgesteld was omwille van Franse binnenlandse problemen. In een telegram van 22

85 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°208, 4 février 1947.

Page 88: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

88

oktober ’47 liet de diplomaat zich bijzonder hard en verbitterd uit over de beslissing

van het Quai d’Orsay en over de manier - « archi-sec » - waarop die was genomen.

De ambassadeur fulmineerde dat de annulering van de reis ten minste enkele uren

van reflectie had verdiend. Hij besloot zijn tirade met de woorden: “On ne peut

internationalement agir avec plus d’inconscience et de désinvolture ». In deze brief valt een

interessant meningsverschil te lezen tussen de buitendienst en het Quai d’Orsay. In

het eerste deel maakten we, aan de hand van het werk van J. Melissen (1999, pp.23-

26), reeds melding van mogelijke meningsverschillen tussen het Ministerie van

Buitenlandse Zaken en een ambassade.

In Hoofdstuk IV namen we de Franse berichtgeving over de ontknoping van de

Koningskwestie tussen maart en augustus 1950 onder de loep. In de aanloop naar het

referendum over de terugkeer van de koning, op 12 maart 1950, zond de Franse

ambassade in Brussel een aantal beschouwingen naar het Quai. De Hauteclocque

verantwoordde zich voor het feit dat hij gedurende twee jaar ontelbare rapporten

over de Koningskwestie naar het Ministère had gestuurd. Hij had er alles aan gedaan

om de brieven zo beknopt mogelijk te houden, maar hij vond de veelvuldige

correspondentie geoorloofd omdat de kwestie de grootste splijtzwam in de publieke

opinie was gebleken. Ambassadeur ad interim de Crouy-Chanel vergeleek het

koningsprobleem met de Dreyfus-affaire uit Frankrijk, waarbij de gevoelens zo hoog

opliepen dat “(…) les familles se divisent, les amis se séparent”. 86

De Hauteclocque had België verlaten op de dag van de volksraadpleging, wat

volgens de Crouy-Chanel in politieke kringen en in de pers erg werd geapprecieerd.

Vanaf 13 maart stuurden de ambassadeur ad interim en de verschillende consuls hun

rapporten over het verloop van de vorige dag naar Parijs. Hoe interpreteerden deze

diplomaten de uitslag van het referendum? Daniel-Lamazière, consul te Luik, sloot

zich aan bij een aantal prominente Belgische persoonlijkheden die meenden dat

Leopold niet meer de koning van alle Belgen kon zijn. Het referendum had op een

pijnlijke manier de tweedeling van het land blootgelegd. De Crouy-Chanel ging nog

een stap verder en oordeelde dat de referendumuitslag Leopold III de kans gaf om

eervol troonsafstand te doen. En hij besloot met de gevleugelde woorden: “qu’il n’est

pire sourd qui ne veut entendre”.87 Maar Leopold III zou het referendum eenzijdig

interpreteren en wilde zo snel mogelijk naar België terugkeren.

86 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°393, 7 mars 1950. Zie ook bijlage III. 87 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°126, 14 mars 1950.

Page 89: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

89

Ten gevolge van de volksraadpleging namen een aantal ministers ontslag,

waardoor nieuwe verkiezingen werden gehouden op 4 juni 1950. Deze

stembusgang verliep volgens de Hauteclocque tegen alle verwachtingen in erg

rustig. De CVP behaalde een absolute meerderheid in beide Kamers en wilde zo

gauw mogelijk de thuiskomst van de vorst bewerkstelligen. Het overleg in de

Verenigde Kamers over de afschaffing van het regentschap duurde twee weken. Op

12 juli 1950 schreef de Hauteclocque in het licht van een mogelijke afschaffing van

het regentschap een appreciatie over prins Karel. De Franse ambassadeur oordeelde

dat hij een benijdenswaardig staatsman was gebleken en dat België onder zijn

heerschappij een opmerkelijke voorspoed had gekend: (…) le Prince Charles est entré

dans l’Histoire ». 88 Opnieuw valt op dat de Hauteclocque de prins-regent een warm

hart toedroeg.

De ambassadeur volgde aandachtig de parlementaire debatten en merkte op dat de

socialisten hun vel duur verkochten. De anti-leopoldisten zouden het regentschap

niet zomaar laten nietig verklaren. Naar aanleiding van een speech van Pholien op 14

juli, scandeerden een aantal socialisten “vive la France” en hieven zij de Marseillaise

aan. Wanneer de Hauteclocque ‘s avonds ter gelegenheid van de Quatorze juillet

dineerde in Luik, lieten liberalen als Rey en Buisseret hun goedkeuring in verband

met het incident merken. Deze kleine anekdote kan opnieuw een zekere band tussen

beide gemeenschappen illustreren, een verwantschap doorheen taal en cultuur.

Parallel met de socialistische protesten in de Verenigde Kamers, zwol het aantal

manifestaties in de straten aan. De Hauteclocque hoopte vurig dat het Belgische volk,

dat in zijn bewoordingen een temperament bezat dat « pacifique et naturellement

calme » was, zou weten te weerstaan aan de opzwepende taal van haar leiders. 89 Op

20 juli 1950 stemden de Verenigde Kamers een motie ter afschaffing van het

regentschap. Leopold III zou thuiskomen op 22 juli. De Hauteclocque twijfelde over

de toekomst: hoe kon Leopold ooit nog koning van alle Belgen zijn na de Acte van

Verlatinghe van Max Buset?

Het aantal Franse telegrammen nam gevoelig toe vanaf 22 juli. De ambassadeur

maakte gewag van de teleurstelling die heerste in België na de publieke verklaring

van de koning om 13 uur die dag. Ondanks de stijgende temperatuur in de straten en

het opblazen van enkele tram- en spoorlijnen op 25 juli, dacht de Hauteclocque niet

88MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°1107, 12 juillet 1950) . 89 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°355-258, 6 juillet 1950 ; 10 juillet 1950 ; N°388, 19 juillet 1950 ; N°1130, 19 juillet 1950 ; N°393-396, 20 juillet 1950.

Page 90: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

90

dat de situatie zou escaleren. De Hauteclocque maakte op 25 juli een

inschattingsfout en onderschatte hij de ernst van de situatie. Het drama van Grâce-

Berleur opende de ogen van de Hauteclocque. Op 31 juli 1950 zond de Hauteclocque

acht telegrammen naar het Quai d’Orsay. Uur na uur liet hij het Ministère weten hoe

de onderhandelingen tussen vorst en regering ervoor stonden. Voor de Franse

ambassadeur was het, evenals voor de ministers en de vorst, een slapeloze nacht.

Uiteindelijk stemde Leopold bij het ochtendgloren van 1 augustus 1950 in met met

troonsafstand. Daags hierna maakte de Hauteclocque gewag van een interne crisis bij

de CVP. Ondanks haar absolute meerderheid in Kamer en Senaat en haar grote groep

aanhangers was zij er niet in geslaagd de koning terug op de troon te krijgen.

Ambassadeur ad interim de Crouy-Chanel oordeelde dat de Koningskwestie lange

tijd het cement tussen de gematigde en de radicale CVP’ers was geweest. Nu achtte

hij zelfs een splitsing binnen de katholieke partij mogelijk. De Hauteclocque meende

in een analyse van de kwestie in ieder geval dat Leopold III slecht geadviseerd was

en de zaak nooit zo had mogen laten escaleren. Volgens de Hauteclocque had de

secretaris van de koning, Jacques Pirenne, zich zodanig vastgebeten in de terugkeer

van de koning dat hij voor geen rede meer vatbaar was.

Doorheen de jarenlange correspondentie over de kwestie, spraken de verschillende

ambassadeurs nooit over burgeroorlog. Soms citeerden zij wel krantenartikels

waarin gespeculeerd werd over een ‘guerre civile’. Maar zelf gingen de diplomaten

dus niet zo ver.

Tenslotte stelden we de vraag in Hoofdstuk II van DEEL EEN of Frankrijk

observeerde dat de communautaire breuklijn dwars door de Koningskwestie liep.

In de correspondentie over het koningsprobleem haalden de Hauteclocque en de

Crouy-Chanel meermaals de oppositie tussen Vlamingen en Walen aan. Deze

communautaire spanningen maakten de Koningkwestie des te ontvlambaarder. Op 7

maart 1950 meende de Crouy-Chanel dat de twee kampen, die in de Koningskwestie

tegenover elkaar stonden, in werkelijkheid overeenkwamen met twee opvattingen

over de monarchie: de ene zag de monarchie dicht bij het goddelijke recht; de andere

liet de monarchie meer aanleunen bij het constitutionele en parlementaire

staatsmodel.90 Volgens de Crouy-Chanel kwamen deze twee opvattingen overeen

met de tegenstelling Vlaanderen – Wallonië. Hij schreef de Vlamingen een “âme

germanique » toe, een term die de Hauteclocque in zijn synthese over de

90 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°393, 7 mars 1950. Zie ook bijlage III.

Page 91: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

91

Koningskwestie eveneens gebruikte. De Crouy-Chanel gebruikte woorden als

‘totalitair’ om hun houding in het conflict aan te duiden en verweet de Vlamingen te

redeneren “(…) à la manière de la dialectique nazie ». De Hauteclocque noemde hen in

zijn syntheserapport “opaque” en “tenace”. Over de Walen liet de ambassadeur ad

interim zich heel wat positiever uit: “la conviction des Wallons est d’essence plus

cartésienne. Elle est moins de part au sentiment, plus à l’intelligence. Elle pense et raisonne,

admet donc la discussion et les nuances, voir les divergences d’opinion ».

Beide ambassadeurs maakte hier gebruik van binaire opposities : rationeel

tegenover emotioneel, ‘goed’ tegenover ‘kwaad’. Bovendien schreven de

ambassadeurs de Walen een cartesiaanse geest toe. In DEEL EEN: INLEIDING

zagen we al dat de 17e-eeuwse filosoof Descartes hoog aangeschreven stond in de

Franse Republiek om zijn gematigdheid, ratio en duidelijkheid. Juist deze

capaciteiten werden in de diplomatieke briefwisseling ook aan de Walen toegedicht.

Uit de correspondentie met het Quai d’Orsay komt een culturele verbondenheid

tussen Frankrijk en Wallonië naar voor.

Page 92: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

92

DEEL DRIE : Frankrijk en de Belgische Schoolstrijd

(1947-1955)

Page 93: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

93

I. Inleiding en vraagstelling

Katholieken en vrijzinnigen hielden er de hele Belgische geschiedenis een andere

kijk op na betreffende de rol van de Kerk en de godsdienst in de samenleving. In de

jaren ’50 en ’60 verkeerde het conflict echter in een cruciale fase. De katholieken

stelden zich tot doel de democratisering van het sociaal-politieke bestel, dat zich

vooral via de culturele sector en het onderwijs voltrok, onder controle te houden.

Voor de vrijzinnigen moest het democratiseringsproces dan weer verlopen binnen

een neutrale Staat. Na een periode van eenzijdige katholieke besluitvorming (8 juni

1950 - 12 april 1954) volgde die van de paarse regering-Van Acker (vanaf april 1954).

Deze twee meerderheidsregeringen verscherpten de jarenoude tegenstellingen, die

uitmondden in een tweede Schoolstrijd. Slechts wanneer de meerderheden werden

doorbroken in 1958, was er plaats voor een nieuw compromis onder de vorm van het

Schoolpact (Tyssens, 1998, p. 147; Witte, 1997, p. 236).

De verre oorzaak van de strijd om het onderwijs tussen katholieken en liberalen

was volgens T. Luykx te vinden in een verschillende interpretatie van het art. 17 van

de Grondwet: “Het onderwijs is vrij. Elke preventieve maatregel is verboden. De bestraffing

van misdrijven wordt alleen bij de wet geregeld. Het openbaar onderwijs, op ‘s lands kosten

gegeven, wordt eveneens bij wet geregeld”. De katholieken besloten hieruit dat de Staat

het privé-initiatief moest aanmoedigen en aanvullen indien nodig. In hun streven

naar een sterke religieuze basis voor de maatschappij, hechtten de katholieken

immers al van oudsher veel belang aan een door de katholieke leer beheerst

onderwijs. De liberalen vonden dat het art. 17 de Staat de opdracht gaf om het

officieel onderwijs op te richten en te besturen, desnoods tegen het vrij onderwijs in.

Bovendien hield de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting voor de vrijzinnigen

in dat de Staat verplicht was scholen op te richten die voor iedereen toegankelijk

zouden zijn. Beide strekkingen interpreteerden het artikel vanuit hun specifieke

ideologische referentiekader en belangen (Luykx, 1973, p. 170, Witte, 1997, p. 264).

Daar het schoolconflict, na de Koningskwestie, als tweede probleem een explosief

karakter droeg in de naoorlogse periode, is het interessant om de Franse aandacht

hieromtrent even van naderbij te bekijken. In een eerst deel gaan we in op de

toenemende wrevel tussen katholieken en vrijzinnigen in de periode ’47-‘50. Het

bronnenmateriaal uit het Quai d’Orsay zal worden getoetst aan deze feiten: hoe

berichtte de ambassadeur over het gekibbel tussen beide partijen? Meende de Franse

Page 94: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

94

diplomaat dat, de geschiedenis indachtig, België een tweede Schoolstrijd zou kunnen

beleven? Verwees hij naar de eerste Belgische Schoolstrijd (1878-1884)? Vervolgens

wordt aan de hand van secundaire literatuur de onderwijswetgeving van de

homogene CVP-regering van 1950 tot 1954 besproken. Gaf de ambassadeur zijn

mening of visie over deze wetgeving, die het vrij onderwijs bevoordeelde? In een

derde onderdeel stellen we de vraag wat de Franse diplomaat vond van de wet

Collard ten tijde van de regering Van Acker (1954-1955). Wanneer de socialisten in

1954 aan de macht kwamen, zagen zij immers hun kans schoon de katholieke

wetgeving van Harmel terug te draaien en aan te passen, wat een cruciale fase in de

schooloorlog inluidde. En hoe reageerde de ambassade op de furieuze reacties van

het episcopaat op de wet Collard? Voor welke levensbeschouwelijke groep kozen de

ambassadeurs eventueel kant?

Tenslotte zal in dit hoofdstuk worden stilgestaan bij het Franse politieke

getouwtrek rond het onderwijs in de jaren ’50. Wanneer de wet Barangé betreffende

het vrij onderwijs op 28 september 1951 in de Assemblée nationale werd gestemd,

diende de regering René Pleven op 7 januari ’52, na drie maand van onenigheid haar

ontslag in (Elgey, 1986, dl.2, pp. 22-23, 267; Mégrine, 1960, p. 45). Is het mogelijk dat

de Franse ambassadeur in Brussel bang was voor een beïnvloeding vanuit België via

berichtgeving en pers? Of inspireerden beide landen elkaar in mogelijke stappen tot

verzoening?

Methodologisch zal hier opnieuw een algemene beschouwing worden gegeven

voor elke deelperiode om daarna de archiefstukken contextueel beter te kunnen

duiden. In dit hoofdstuk houden we rekening met de culturele en historische

krachtlijnen van de Franse diplomatie na 1945. We zullen onderzoeken of deze

factoren effectief de wijze van rapporteren over de Schoolstrijd beïnvloedden.

Page 95: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

95

II. Frankrijk en de Belgische Schoolstrijd in de jaren ‘50

AA.. DDee nnaaoooorrllooggssee ppeerriiooddee 1) Kroniek van een aangekondigde radicalisering

Met het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam de thematiek van de

schoolpolitieke pacificatie en van de deconfessionalisering van de Belgische politiek

meer dan ooit in de schijnwerpers. Ondanks de erg grote hervormingsdrang, bleek

de continuïteit inzake vooroorlogse schoolpolitieke compromissen treffend.

Tussen 1947-1950 deden er zich een aantal kleine wapenfeiten voor in verband met

de organisatie van het onderwijs, die de Schoolstrijd van de jaren ‘50 voorafgingen.

In deze periode zou de Koningskwestie het binnenlandse politieke landschap echter

blijven domineren tot de troonsafstand van Leopold III in 1950 (De Groof & Tyssens,

1994, p. 41; Tyssens, 1997, p. 29).

Voor een grondiger begrip van de omstandigheden moeten we even terug naar ’45.

Zo kan de tweede Schoolstrijd beter in de context worden geplaatst.

Reeds in 1945 eiste de katholieke zuil meer staatsubsidies voor haar scholen.91

Steeds meer ouders stuurden hun kinderen naar het middelbaar onderwijs, wat in

staatsscholen nagenoeg gratis was. Daar het katholieke onderwijs echter niet of

nauwelijks werd gesubsidieerd, waren katholieke scholen verplicht om aanzienlijke

inschrijvingsgelden te vragen. Zolang de leerlingen van burgerlijke huize waren,

vormde dit geen probleem. Maar nu ook minder kapitaalkrachtige gezinnen hun

kinderen langer lieten studeren, kon het prijskaartje hen afschrikken.

Het kabinet dat onder leiding van de socialist Van Acker op 2 augustus 1945

aantrad, wilde geen antiklerikale confrontatiepolitiek. Van Acker ging immers een

coalitie aan met de travaillistische, voornamelijk katholieke Union Démocratique Belge.

In het regeerakkoord liet hij hun wens tot oprichting van een paritaire commissie

(met beide netten) opnemen. Deze commissie moest instaan voor een globaal en

91 De katholieke zuil was ontstaan voor en in het interbellum, en in de periode 1945-1950 volop in wederopbouw. De zuil was een organisatie die concentrisch was opgebouwd, met in het midden de geestelijkheid en de kerkelijke hiërarchie, daar rond parochies, bisdommen, scholen en caritatieve instellingen en tot slot jeugd-, vrouwen- en culturele verenigingen. De hoeksteen van de hele zuil was de partij, die cohesie bracht op politiek vlak. Het leven van een individu behorende tot de zuil werd van de wieg tot het graf geregeld en de persoonlijke identiteit kreeg bijna volledig gestalte binnen de verschillende organisaties van de zuil (Haagdorens, in: BTNG, 1984, 1-2, p. 13; Witte, 1997, p. 266).

Page 96: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

96

evenredig statuut voor het confessionele en niet-confessionele onderwijs. De in 1945

opgericht commissie Mark had echter niet bijster veel succes.

Ondanks het milde socialistische discours, gaf de minister van Openbaar Onderwijs

Camille Huysmans belangrijke impulsen aan de uitbouw van het rijksonderwijs:

democratisering van het middelbaar onderwijs, een bescheiden eerste aanzet op het

vlak van de hervorming van het technisch onderwijs én de eerste maatregelen om het

officieel onderwijs te introduceren in Belgisch Kongo. Deze maatregelen vielen

vanzelfsprekend noch bij de katholieken, die sinds vele decennia in de oppositie

zetelden, noch bij de toenmalige aartsbisschop van Roey in goede aarde. Mechelen

bleef immers het principe van de suppletiviteit hanteren: het officieel onderwijs kon

hoogstens aanvullend kon zijn op het katholieke net (De Groof & Tyssens, 1994, pp.

42-43).

Bij het toetreden tot de regering Spaak in 1947, eiste de CVP subsidies voor het vrij

technisch onderwijs. Spaak gaf toe en trachtte zo een modus vivendi te bereiken. Dit

weerhield een aantal radicale CVP’ers er niet van om de politieke spanningen verder

op de spits te drijven, wat leidde tot de val van de regering-Spaak in 1948. De crisis

van 1948 zou worden opgelost via de klassieke vooroorlogse pacificatiepolitiek. De

subsidies voor het vrij technisch onderwijs werden verhoogd, terwijl ook het

onderwijsinitiatiefrecht van de Staat werd erkend. Mede dankzij P.-H. Spaak werd

hier een eerste bescheiden poging gedaan om de keuzevrijheid tussen rijks- of

confessioneel onderwijs te waarborgen. Nochtans bleven, naast de Koningskwestie,

de soms radicale onderwijseisen van de CVP, het tweede voornaamste discussiepunt

in de verkiezingscampagnes van 1949 en 1950 (Van Isacker, 1969, pp. 144 ev.).

Ook het socialistische partijcongres van 2-3 september 1950 bewees dat de kloof

tussen beide onderwijsnetten steeds groter werd. Ondanks de meer gematigde visie

van Spaak en Soudan, sprak het congres zich uit tégen het katholieke onderwijs.

Wanneer de CVP een regering kon vormen in 1950, zag de katholieke zuil haar kans

schoon om de schoolwetgeving in haar voordeel te hervormen (Luykx, 1973, pp. 436-

437; Witte, 1997, p. 266).

Page 97: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

97

2) Viel de langzame heropleving van het schoolprobleem ook Frankrijk op?

Het dossier dat door het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken over de

Belgische Schoolstrijd werd aangelegd, bevat briefwisseling tussen Brussel en Parijs

vanaf mei 1950 tot september 1955.92 Frankrijk kreeg pas bijzondere aandacht voor

het schoolprobleem eens de temperatuur steeg bij het aantreden van de homogene

CVP-regering in 1950. Deze aandacht verminderde bij het verslappen van het

katholieke protest na de zomer van 1955. De uiterste data van het dossier ‘Les

questions scolaires’ uit het Quai d’Orsay komen dus goed overeen met het begin en

einde van de Schoolstrijd in de jaren ’50. Toch valt in andere mappen, die handelen

over de Belgische binnenlandse situatie tussen ’47 en ’50, reeds het sluimerend

ontwaken van het schoolprobleem te ontdekken.

Ambassadeur Raymond Brugère schreef op 21 maart 1947 dat Spaak na een week

onderhandelen eindelijk een coalitieregering tussen socialisten en CVP in de

startblokken had kunnen plaatsen. Het was nog wachten op de officiële

regeringsverklaring, maar Brugère meende zich al een idee te kunnen vormen op

basis van informele uitlatingen van Spaak aan andere partijleden. Indien de

katholieken enkele garanties inzake onderwijs en de invoering het

vrouwenstemrecht zouden krijgen, dan zou de CVP verklaren dat de

Koningskwestie open bleef. In dat geval zouden ook belangrijke economische

hervormingen worden bekeken. De regeringsverklaring zou dus een tijdelijk

onderwijspolitiek status-quo tussen katholieken en socialisten inhouden, aldus de

Franse diplomaat.

Maar zoals hierboven reeds beschreven, was dit status-quo niet bevredigend voor

een aantal CVP’ers. Volgens een telegram van 30 april 1948, gericht aan het Quai

d’Orsay, eiste de katholieke partij nieuwe subsidies voor het vrij onderwijs en een

afschaffing van het initiatiefrecht van het Ministerie van Onderwijs in verband met

de oprichting van scholen. De katholieken fulmineerden dat Camille Huysmans de

opening van verscheidene staatsscholen had toegelaten, terwijl daar geen vraag naar

was. De socialisten hekelden dan weer de onverdraagzaamheid van de katholieken.

Kortom, het nieuwe parlementaire jaar was dus met enkele ‘schermutselingen’

begonnen. P.-H. Spaak kwam net terug van een reis naar de Verenigde Staten toen hij

deze “situation intérieure embarrassante” aantrof en het land had zijn “conciliateur-né”

92 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955.

Page 98: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

98

duidelijk gemist. Als eerste minister had Spaak de steun van de CVP nodig om zijn

regering staande te houden, maar tegemoetkomen aan de eisen van die partij zou een

“reniement de tout son passé [van de socialistische partij]” betekenen. Dat Spaak zich

echter gematigd en toegefelijk opstelde, bleek ook uit het telegram. De eerste

minister had de hele dag vruchteloos geprobeerd om diens achterban tot substantiële

toegevingen aan de CVP te bewegen. De ambassadeur had bovendien uit goede –

maar niet nader genoemde – bron vernomen dat een ministeriële crisis op til was:

“(…) les milieux politiques recherchent déjà la combinaison ministérielle qui pourrait

éventuellement remplacer celle qui se trouve actuellement au pouvoir”. Eén van de

meestgenoemde namen voor een mogelijke opvolger van Spaak was die van Achille

Van Acker. Hij genoot een aanzienlijk prestige in België. Toch gaf de Franse

ambassadeur de onderhandelaar Spaak veel krediet: “(…) il semble que les adversaires

du cabinet Spaak, parmi lesquelles (…) des personnalités politiques anxieuses d’accéder au

pouvoir (…) fassent trop bon marché des facultés de résistance et des capacités de conciliateur

et de négociateur du Premier Ministre”. Bovendien oordeelde de diplomaat dat deze

crisis het vallen van een regering niet waard was. 93

De crisis zou dankzij de vooroorlogse pacificatiemechanismen worden opgelost. De

subsidies voor het vrij technisch onderwijs werden verhoogd, terwijl ook het

initiatiefrecht van de Staat op vlak van onderwijs werd erkend. Maar het onderwijs

zou een twistappel blijven. Bij de regeringsvorming na de verkiezingen van juni 1949

maakte Jean de Hauteclocque gewag van dovemansgesprekken tussen de drie

grootste partijen: “la philosophie de la crise actuelle est en fait la suivante: les trois partis de

gouvernement, social-chrétien, libéral et socialiste, se trouvent divisés, sinon même opposés,

sur les trois questions principales qui se posent en ce moment, question royale, question

fiscale et question scolaire ».94 Vanaf juni 1950 zou een homogeen-katholieke regering

meer subsidies en voordelen losweken voor het vrije net, waarop we in het volgende

hoofdstuk dieper zullen ingaan.

Algemeen kan men stellen dat de Franse interesse in de Belgische

schoolproblemen fragmentarisch bleef tijdens de periode 1947-1950. De

Koningskwestie, die in 1950 haar culminatiepunt bereikte, eiste immers alle aandacht

op.

93 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – Juillet 1947, N°482, 21 mars 1947 ; N°754, 23 avril 1948 ; N°361, 30 avril 1947. Dit laatste telegram is door niemand ondertekend, maar het is waarschijnlijk dat het door (of onder) Jean de Hauteclocque werd geschreven. 94 MAE, Map 62, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Textes concernant l’organisation politique et administrative de la Belgique, Questions dynastiques, 1er juillet 1949 – fin février 1950, N°1211, 7 juillet 1949.

Page 99: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

99

BB.. DDee hhoommooggeennee CCVVPP--rreeggeerriinnggeenn ((88 jjuunnii 11995500--1122 aapprriill 11995544))

1) Op naar een definitieve oplossing voor de Schoolstrijd met Pierre Harmel?

De drie opeenvolgende homogeen-katholieke regeringen van Duvieusart, Pholien

en Van Houtte, die vanaf 8 juni 1950 in België de plak zwaaiden, hadden zich tot taak

gesteld het netelige schoolprobleem op lossen. Maar een oplossing lag niet zomaar

voor het grijpen. De homogene regeringsformule was immers, volgens E. Gerard en

W. Beke (in: Witte, De Groof & Tyssens, 1999, pp. 498-499), een atypische constructie

in de op coalitievorming en overleg gebaseerde Belgische politiek. Dit stelde de CVP

voor een dilemma: niet handelen of de oppositie bij de onderhandelingen betrekken.

Beiden zouden voor de achterban onaanvaardbaar zijn na de nederlaag bij de

Koningskwestie. Maar na het heikele koningsprobleem kon de meerderheidspartij

niet zomaar haar wil aan de minderheid opleggen. De traditionele partijen waren

niet enkel tegenstanders, maar nu ook vijanden geworden. Hierdoor werd elk

overleg over belangrijke vraagstukken onmogelijk gemaakt (Vermeire & Vanhove,

1959, p. 85).

Toch was de kersverse minister van Openbaar Onderwijs Pierre Harmel allerminst

van plan om een confrontatiepolitiek te voeren en hij distantieerde zich van de

hardliners binnen zijn eigen partij. Hij trachtte met zijn gematigde koers zowel

meerderheid als minderheid voor zich te winnen. Niettemin zou Harmel rekening

moeten houden met druk van de katholieke zuil om het eisenpakket uit de jaren ’40

ingang te doen vinden (De Groof & Tyssens, 1994, p. 44).

Harmel brak in zijn programmatische geschriften van de vroege jaren ’50 duidelijk

met de klassiek geworden klerikale suppletiviteitsthese.95 Hij ging uit van een duale

interpretatie van het onderwijs, waarbij elke huisvader, ongeacht sociale

achtergrond of ideologie, vrij moest kunnen kiezen tussen het rijks- of het

confessioneel onderwijs (De Groof & Tyssens, 1994, p. 44). De 14 wetsontwerpen, die

Harmel in de loop van 1952 bij de Kamer neerlegde, besloegen verschillende

terreinen en hadden zowel betrekking op het lager, het middelbaar, het technisch als

het hoger onderwijs. Alhoewel Pierre Harmel zich inspande voor de modernisering

van het onderwijs, was zijn belangrijkste verwezenlijking het verhogen van de

subsidies voor het vrije net (Gerard & Beke, in: Witte, De Groof & Tyssens, 1999, p.

507). Hiermee wou hij immers de kans van kinderen van minder gegoede ouders op

95 Zie ook: DEEL DRIE, Hoofdstuk II, A.1.

Page 100: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

100

een katholieke schoolse opvoeding verhogen. Harmel verdubbelde de toelagen aan

het vrij middelbaar onderwijs en zorgde ervoor dat 7 jaar dienst volstonden om als

leerkracht zonder diploma evenveel te verdienen als een gediplomeerde. Bovendien

koppelde hij in de organieke wetten van 1952-1953 de subsidies voor het vrij

onderwijs aan de grootte van de leerlingenpopulatie. De wetten voorzagen ook in

een wettelijke grondslag voor de oprichting van technische staatsscholen. Maar

aangezien de toelating hiervoor verleend werd door gemeente en provincie, was de

uitbouw van een openbaar technisch onderwijsnet nagenoeg onmogelijk in het

katholieke Vlaanderen. Door het oprichten van raadgevende paritaire ‘Gemengde

Commissies’ zou Harmel informatie kunnen krijgen over de samenstelling en

inhoud van de leerplannen. Deze commissies waren samengesteld uit zes

vertegenwoordigers: drie van het vrij onderwijs en drie van het staatsonderwijs.

Daar waar het katholieke net vertegenwoordigd was door topfiguren van diverse

zuilorganisaties, zag het officieel onderwijs zich vertegenwoordigd door ambtenaren

die door Harmel persoonlijk waren aangesteld. De zwaargewichten van het vrij

onderwijs kregen in deze

commissies de kans zich te

mengen in de werking van het

rijksonderwijs en zich te

verzetten tegen de oprichting

van staatsscholen (Luykx, pp.

441-442; Tyssens, 1997, p. 47;

Witte, 1997, p. 264 ev.).

Figuur 6 : Harmel legt het vrij

onderwijs in de watten

De Gemengde Commissies

zouden een belangrijke

schietschijf van de vrijzinnigen worden en de wetten van Harmel werden door de

vrijzinnige zuil als een oorlogsverklaring ervaren. Niet Harmels gematigde

uitspraken maar diens doortastend beleid joegen liberalen en socialisten de gordijnen

in. Ze hadden niet zo zeer problemen met het principe van de subsidiëring an sich,

maar wel met de buitensporige geldstromen die naar het confessionele onderwijs

vloeiden. 96

96 Illustratie uit: L’Action libérale, 12-1952, gebruikt in: Tyssens, 1998.

Page 101: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

101

Eén van de wapens in de handen van de liberalen, socialisten en communisten, was

het vormen van een gemeenschappelijk front bij elke nieuwe hervorming van de

schoolwetgeving. Daar de CVP een krappe meerderheid van 2 stemmen bezat, kon

de begroting van Openbaar Onderwijs in het jaar 1950 vertraagd worden telkens de

vrijzinnigen tijdens de stemmingsronde collectief de Kamer verlieten. De

stemmingsronde werd op die manier geblokkeerd aangezien het benodigde aantal

kamerleden niet voorhanden was.

Reeds in 1947 waren de organisaties ter verdediging van het officieel onderwijs

(onder andere de Ligue de l’Enseignement en het Centre Permanent pour la Défense de

l’École publique), als reactie op de toegevingen van Spaak aan de CVP,

samengesmolten tot het Comité d’Action pour la Défense de l’École Nationale (CADEN).97

In tegenstelling tot de katholieke zuil, kon het vrijzinnige blok haar achterban slechts

moeizaam tot protestacties bewegen. Een voorbeeld is de geringe opkomst tijdens

een anti-Harmelbetoging in Brussel in de zomer van 1951. Tussen 1950 en 1954 zou

het schoolconflict dan ook vooral in de parlementaire tribunes worden uitgevochten

(De Groof & Tyssens, 1994, p. 54; Tyssens, 1998, p. 147).

2) De Franse verslaggeving over de onderwijspolitiek van de homogene CVP-

regeringen

Na het aantreden van de homogene CVP-regering in juni 1950, maakte Jean de

Hauteclocque gewag van ongerustheid bij de liberalen en socialisten. Een homogeen-

katholiek Ministerie van Onderwijs zou wel eens het vrij onderwijs kunnen

bevoordelen ten nadele van het staatsonderwijs. Toch merkte de Franse ambassadeur

op dat Harmel niet aanstuurde op confrontatie. In een redevoering op het feest voor

het honderdjarig bestaan van het middelbaar staatsonderwijs had Harmel er

namelijk alles aan gedaan om de ongerustheden van de vrijzinnigen weg te nemen.

Ook Soudan, een socialistische minister van Staat, had een brief laten voorlezen

waarin hij oreerde dat het katholiek onderwijs beantwoordde aan de vraag van een

aanzienlijk deel van de Belgische bevolking en dat het dus niet mocht verdwijnen.

Toch waarschuwde hij dat de katholieken van hun kant het belang van het

staatsonderwijs dienden te erkennen. Jean de Hauteclocque wist niet goed wat hij

met die sussende woorden van beide partijen moest aanvangen: “(…) que faut-il donc

conclure de ces attitudes quelque peu contradictoires”?98 De ambassadeur zag in de brief

97 Zie ook de inleiding bij II van dit hoofdstuk. 98 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°1560, 18 octobre 1950.

Page 102: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

102

van Soudan een handigheidje om, tijdens de sociale onderhandelingen, de katholieke

syndicalisten over de streep te trekken. Verder hadden de liberalen al laten weten dat

zij op geen enkel principieel punt zouden wijken…

Een half jaar later, op 18 april 1951, toonde de Hauteclocque zich minder

optimistisch over de onderwijspolitiek van de Belgische regering: “(…) en dépit de

certaines querelles de principe l’on peut estimer que la coexistence de l’enseignement

confessionnel et l’enseignement officiel (…) était admise par tous les partis politiques et

n’avait pas, jusqu’à ces temps derniers, causé de réelles difficultés aux gouvernements qui

s’étaient succédé. Force de constater que l’atmosphère de coopération n’a pas survécu à

l’arrivée au pouvoir du gouvernement PSC homogène ». De relatieve schoolpolitieke

rust uit de periode ’47-’50 was in juni 1950 volledig verdwenen. In de brief was de

Franse diplomaat niet mals voor de katholieke regering Pholien : « (…) pour des

raisons d’opportunité politique, plus peut-être que par fidélité aux principes traditionnels,

l’équipe de M. Pholien a cru devoir profiter de son accession au gouvernement pour rétablir,

en faveur de l’enseignement libre, un équilibre qu’elle estimait rompu ».99 Door de

beslissing tot het toekennen van subsidies aan het vrij middelbaar onderwijs, zou de

CVP verantwoordelijk zijn voor een nakende confrontatie: « (…) la décision qui allait

mettre feu aux poudres (…) ». Harmel had in oktober 1950 immers aangekondigd dat

hij een krediet van 300 miljoen BEF zou inschrijven op de begroting van 1951 als

toelage voor het vrij middelbaar onderwijs. De vrijzinnige reacties op deze

maatregelen van de CVP waren volgens de Hauteclocque bijzonder hevig. Ondanks

verzoeningspogingen van verschillende politieke leiders, en niet in het minst van

Harmel zelf, leek een compromis ver weg. De Hauteclocque zinnespeelde op

toekomstige struikelblokken voor de homogene katholieke regering: “(…) entrant

dans une phase aiguë, la querelle scolaire ne va pas manquer de susciter au gouvernement

homogène de nouvelles et sérieuses difficultés”.100

99 De Hauteclocque spaarde Pholien en zijn regering evenmin in andere telegrammen en brieven uit de lente van 1951. De Franse ambassadeur hekelde het gebrek aan visie en inzet van de katholieke leiders van het land. De regering werd in de pers uitgelachen en slaagde er niet in zijn legislatieve taken waar te maken. Het wetsvoorstel in verband met de twee jaar durende legerdienst lag nog steeds op stapel. Op 25 april schreef de Hauteclocque: “(…) le gouvernement Pholien n’a rien fait pour enrayer la hausse des prix, hausse qui est très souvent

d’origine spéculative. Il n’a pas de politique économique et financière. Il est à la remorque des grandes banques

et des sociétés industrielles. Malgré ses promesses, il n’a pas maintenu le pouvoir d’achat des travailleurs ». Het was dringend nodig dat : « (…) le gouvernement Pholien retrouvera une autorité dont il a été privé dès sa création et un prestige qui n’a jamais été son apanage ». MAE, Map 65, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires : Éducations nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°30, 31 janvier 1951 ; N°683, 25 avril 1951. 100 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°653, 18 avril 1951.

Page 103: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

103

In het jaar 1952 diende Harmel de vermeldde 14 voorstellen in ter herziening van

de onderwijswetgeving. Op 23 juli 1952 zond de Franse ambassadeur Jean Rivière

een lange brief naar het Quai d’Orsay waarin hij de precieze inhoud van de

wetsvoorstellen toelichtte. Meer nog dan de nieuwe subsidies voor het katholieke

onderwijs, zette de oprichting van de Gemengde Commissies kwaad bloed bij de

vrijzinnigen: “(…) on reproche, à gauche, à M. Harmel une tendance très nette à favoriser

l’enseignement libre dont la situation serait de plus en plus avantagée aux dépens de celle de

l’enseignement public”.101 Verder beloofde Jean Rivière het departement op de hoogte

te houden van de verdere ontwikkelingen in de parlementaire debatten.

101 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°1251, 23 juillet 1952.

Page 104: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

104

CC.. DDee lliinnkkssee rreeggeerriinngg vvaann AAcchhiillllee vvaann AAcckkeerr iinn ddee jjaarreenn 11995544--11995555

Hoewel de regering van Acker tot juni 1958 regeerde, zal de in dit hoofdstuk

behandelde periode beperkt worden tot eind 1955. Ten eerste omdat de manifestaties

in verband met het schoolprobleem na de zomer van 1955 afnamen. Ten tweede

omdat het dossier over de Schoolstrijd in het Quai d’Orsay in 1955 werd afgesloten.

1) De schone ziel van ’t katholieke kind

De parlementsverkiezingen van april 1954 betekenden een ommekeer in de

Belgische Schoolstrijd. De CVP verloor haar absolute meerderheid in beide Kamers,

maar van een vlotte overdracht van de macht aan de socialisten was geen sprake. De

onderhandelingen tussen CVP en BSP verliepen stroef, mede doordat de CVP intern

verdeeld was en de partij geen duidelijke toekomstvisie voor regeringsdeelname had.

Door tweedracht in het katholieke kamp belandde de CVP na vier jaar opnieuw in de

oppositie. Onder leiding van de socialist Achille van Acker vormden liberalen en

socialisten een nieuwe regering, waarbij de Waalse socialist Léo Collard minister van

Openbaar Onderwijs werd. Volgens De Groof & Tyssens (1994, p. 47) was Collard,

evenmin als Harmel enkele jaren daarvoor van plan op ramkoers te varen. Uit de

regeringsverklaring van Van Acker bleek dat het kabinet net zoals ten tijde van het

ministerschap van Harmel op de vrije schoolkeuze steunde. Aan de subsidies voor

het onderwijs zou niet worden getornd. Het beginsel hield wel de oprichting in van

nieuwe rijksscholen, met het argument dat aan iedereen een eerlijke en vrije keuze

moest gegarandeerd worden.

Het wetsontwerp 217 (de latere ‘wet Collard’), dat de minister van Openbaar

Onderwijs op 1 februari 1955 indiende, schafte allereerst de Gemengde Commissies

af. Maar veel belangrijker was de nieuwe regeling voor het subsidiëren van het

onderwijs. De financiële steun werd afhankelijk gemaakt van een aantal criteria. De

Staat kon nu, zowel in België als in de kolonie, zelf autonome rijksscholen oprichten.

In deze scholen werd de vrije keuze tussen de lessen godsdienst en de niet-

confessionele moraal gewaarborgd (Platel, 2004, p. 93; Witte, 1997, p. 268).

De reactie van de katholieke wereld op het voorstel van Léo Collard was volgens

R. De Groof en J. Tyssens (1994, p. 48) bijzonder agressief. De auteurs verklaarden

deze tegenbeweging van de katholieken vooreerst vanuit het soms onhandige

optreden van Collard zelf. Het intrekken van de aanstelling van 100 interimarissen in

Page 105: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

105

het officieel onderwijs omwille van hun confessionele diploma, werkte als een rode

lap bij de CVP-oppositie. Ten tweede werd enige compromisvorming onmogelijk

gemaakt door de onverzettelijke houding van het episcopaat, dat zich publiekelijk

mengde in het tot stand komen van de nieuwe onderwijswetgeving. Na het indienen

van het wetsvoorstel-Collard, in februari 1955, reageerde het episcopaat met een

bisschoppelijke verklaring op 9 februari. Hierin hekelde de Belgische Kerk de

schoolpolitiek van de

regering, die “(…) gericht is

tegen het katholiek onderwijs en

tevens een poging is om in ons

land het neutraal laïciserend

onderwijs te doen zegevieren.

(…) De Belgische Bisschoppen,

als gevolmachtigden van de

Katholieke Kerk en als herders

van Christus’ kudde, kunnen die

aanslag op de vrijheid en het

recht niet dulden zonder daarbij

krachtdadig protest aan te

tekenen” (De Groof & Tyssens,

1994, p. 160). Na het stemmen

van de wet door de Kamer op

13 juni 1955 en door de Senaat

op 21 juli, publiceerden de

bisschoppen een gemeen-

schappelijke verklaring op 26

juli waarin zij de gelovigen opriepen tot de ‘heilige strijd’. In het jaar 1955 volgden

nog andere dergelijke herderlijke brieven (Van Isacker, 1969, p. 158).

In 1954 werd het Nationaal Comité voor Vrijheid en Democratie (NCVD)

opgericht, dat onder leiding stond van CVP-voorzitter Theo Lefèvre. 102

Niettegenstaande de naam die een algemene democratische doelstelling suggereerde,

zou het NCVD zich tussen 1954 en 1958 uitsluitend inzetten voor de bescherming

van het katholiek onderwijs. Het NCVD stond nauw in contact met de centrale

102 Illustratie uitgegeven door het Nationaal Comité van Vrijheid en Democratie, verzameld in : Tyssens, 1998, p.174.

Figuur 7: De propaganda van het Comité voor Vrijheid en

Democratie

Page 106: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

106

organen van de katholieke kerk in de Guimardstraat en omvatte alle geledingen van

de katholieke zuil.103 Een petitieactie met meer dan twee miljoen verzamelde

handtekeningen, schoolstakingen en een boycot van producten gefabriceerd door als

vrijzinnig bekendstaande industrieën, maakten deel uit van de katholieke

pressiemiddelen (Witte, 1997, p. 269). Met affiches riep het NCVD op tot katholiek

verzet in heel het land. Hoogtepunt van dit katholieke verzet waren de

massabetogingen in maart-juli 1955, waar manifestanten uit het Vlaamse noorden,

maar evenzeer uit het Waalse zuiden ‘de schone ziel van ’t katholieke kind’ kwamen

verdedigen (Platel, 2004, p. 92).

Ondanks de omvang van de manifestaties en protesten, zou de politieke impact

ervan eerder beperkt blijven. Pragmatische tendensen in zowel het katholieke als het

vrijzinnige kamp waren op de achtergrond geraakt door het luide protest in de

straten. Wanneer de katholieke storm vanaf begin 1956 weer wat ging liggen, kregen

de voorstellen tot compromisvorming opnieuw een kans (De Groof & Tyssens, 1994,

p.48).

2) La ‘guerre scolaire’ va-t-elle s’ouvrir en Belgique ?

Doorheen de hele electorale campagne van 1954 riepen de socialisten en liberalen

dat zij fundamentele wijzigingen wilden aanbrengen aan de onderwijswetgeving van

Harmel, ten voordele van het rijksonderwijs. Jean Rivière schreef over deze

katholieke wetgeving aan het departement: “(…) le PSC avait tenu à profiter du fait

qu’il détenait la majorité absolue dans le Parlement issu des élections de 1950 pour faire voter

une série de lois très favorables aux établissements d’enseignement confessionnels”. De

uitkomst van de verkiezingen, waarbij de katholieken forse verliezen leden, werd

door Rivière overigens deels toegeschreven aan het afhaken van een aantal

leopoldisten, die meenden dat de CVP de koning in 1950 had laten vallen.

Liberalen en socialisten vormden een paarse coalitie, maar niet zonder eerst een

hand te hebben uitgestoken naar de CVP. Rivière vernam uit goede bron dat

kardinaal van Roey de leider van de CVP, Lefèvre, had afgeraden om gehoor te

geven aan mogelijke coalitiegesprekken met de socialisten. Hoewel hij de correctheid

van deze bewering nog niet had kunnen achterhalen, meende de Franse

ambassadeur dat de houding van Van Roey vreemd was. De CVP had er immers alle

belang bij de wetgeving-Harmel in stand te houden. Volgens Rivière was de enige

103 De Guimardstraat is een straat in Brussel waar het hoofdkwartier van het Nationaal Secretariaat van het Katholiek Onderwijs gevestigd is. Men spreekt over ‘de Guimardstraat’ als men het heeft over het katholiek onderwijs als organisatie (Platel, 2004, p. 246).

Page 107: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

107

verklaring voor Van Roeys houding dat de kardinaal hoopte “que la majorité, grisée

par son succès, se laisse entraîner à des mesures excessives, susceptibles de soulever contre elle

tous les catholiques du pays, sans distinction des partis”. De reeds besproken inmenging

van het episcopaat in de Schoolstrijd van de jaren ’50 komt in deze brief van Rivière

duidelijk naar voren.

Toch liet de ambassadeur Frankrijk weten dat de vrijzinnigen niet van plan waren

een hevige antiklerikale politiek te voeren. De regeringsverklaring sprak wel over de

bevordering van het rijksonderwijs, maar zweeg in alle talen over een eventuele

hervorming van de Harmelwetten. Rivière waarschuwde voor de weken die zouden

volgen : “(…) le Gouvernement a évité de s’exposer directement aux attaques de l’opposition,

(…). Il est à souhaiter pour la paix intérieure de ce pays, qu’il témoigne de la même

modération dans l’application qu’il fera des mesures annoncées par le Premier Ministre ». 104

Zou de regering Van Acker erin slagen de rust te bewaren?

Op 27 juni 1954, op de viering van de 65e verjaardag van de oprichting der

katholieke vakbonden, kantte Van Roey zich in scherpe bewoordingen tegen het

wetsvoorstel van Collard. Opnieuw uitte Rivière zich bezorgd over “la tranquillité du

pays”. In een brief aan het Quai d’Orsay van 7 juli stelde Rivière zich de retorische

vraag : « la ‘guerre scolaire’ va-t-elle s’ouvrir en Belgique ? ». Hij sprak de hoop uit dat de

CVP zou weerstaan aan de verleiding om te profiteren van de Schoolstrijd om haar

relance te verwezenlijken. Wanneer Rivière eind 1954 de balans opmaakte van een

jaar binnenlandse Belgische politiek, maande hij het departement tot twee maal toe

aan om de ernst van de situatie niet te overschatten.105

Frankrijk zette alle ogen en oren open tijdens de periode van groeiende spanningen

tussen niet-confessionele en confessionele groepen in België. Zo had Jean Rivière een

onderhoud met P.-H . Spaak op 14 december 1954. De Belgische politicus nam

volgens Rivière “(…) date dans l’histoire de la Belgique par son objectivité à l’égard de ce

délicat problème”. De Franse lof voor P.-H. Spaak stak schril af tegenover het negatieve

beeld dat van de CVP en kardinaal van Roey in de eerder besproken briefwisseling

104 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°651, 5 mai 1954. / MAE, Map 68, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Composition du gouvernement, Questions dynastiques, Janvier 1954 – Décembre 1954, N°184, 13 avril 1954. 105 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°963, 30 juin 1954 ; N°1002, 7 juillet 1954. / MAE, Map 68, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Composition du gouvernement, Questions dynastiques, Janvier 1954 – Décembre 1954, N°1948, 17 décembre 1954.

Page 108: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

108

tussen Brussel en Parijs werd opgehangen. Een katholieke minister van Staat had aan

een medewerker van Rivière toevertrouwd dat “si une solution n’était pas trouvée dans

les prochains jours, la lutte scolaire risquerait de creuser entre Flamands et Wallons un fossé

profond. (…) On reverrait une situation rappelant, en pire, (…) la querelle royale de

1946-1950 ». Toch hoopte Rivière op een volwassen en redelijke houding van de

CVP, zodat het land zich met belangrijkere zaken zou kunnen inlaten : “il faut espérer

qu’à son tour l’opposition mettra une sourdine à ses critiques et que la question scolaire qui

empoisonne littéralement, depuis des mois, la vie politique belge, fera place à la discussion de

problèmes plus essentiels pour le pays, notamment dans le domaine économique ». 106

De bisschoppelijke brief van 9 februari 1955, gepubliceerd in alle katholieke

dagbladen, was het onderwerp van een telegram op 11 februari 1955. Net zoals

enkele jaren daarvoor bij de Koningskwestie, steeg de frequentie van het aantal

telegrammen naarmate de spanning in België toenam. Een dag later maakte Rivière

gewag van het scherpe wederwoord van de Belgische regering op de bisschoppelijke

brief. Deze repliek stelde dat zulke zaken enkel in de parlementaire arena dienden

besproken te worden: “le gouvernement regrette qu’ils [de bisschoppen] sortent de leur rôle

religieux en intervenant publiquement dans la discussion des projects actuels”. Op 13

februari tenslotte bleek uit het telegram naar Parijs dat de zaak ernstig werd

genoemd: “(…) la lutte scolaire (…) prend des proportions sérieuses”. Rivière had een

onderhoud met Van Houtte en Eyskens, de twee leiders van de CVP. Beide politici

uitten hun ongerustheid over de situatie waarin het land zich bevond. Rivière schreef

hierover: “(…) les modérés du parti social-chrétien veulent espérer que la question ne se

posera pas avec l’acuité que revêtit la question royale. Dans ce cas, ce serait la guerre. (…)

Je ne suis point personnellement enclin à dramatiser les choses et je conserve

l’impression qu’un arrangement pourrait être finalement trouvé qui, tout en laissant les

catholiques aigris et inévitablement battus par le jeu de l’arithmétique parlementaire,

diminuerait l’état de tension présent (…) ». De spanning ging eind februari ’55 echter

niet liggen. Op 27 februari zetten in Brussel 10 000 katholieke militanten de eerdere

eisen van de partij en het episcopaat in een protestactie kracht bij. Verschillende

CVP-kopstukken, zoals Eyskens, Lefèvre en Harmel, riepen op tot een algemene

protestdag in Brussel op 26 maart. Toch meende Rivière een aantal lichtpuntjes te

kunnen onderkennen, die tot een détente zouden kunnen leiden: de kleine liberale

106 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°749, 15 décembre 1954 ; N°157, 2 février 1955. / Map 68, N°1971, 29 décembre 1954.

Page 109: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

109

partij die zich inzette voor een compromis, de audiënties bij de koning aan

verschillende politieke persoonlijkheden en tenslotte de gematigde positie van P.-H.

Spaak.107

In de aanloop naar de mars op Brussel van 26 maart 1955, verzekerde Rivière het

Quai d’Orsay dat de gemoederen niet al te hoog zouden oplopen: “(…) je doute que les

désordres soient graves”. Maar uit het woordgebruik dat hij in zijn verslag hanteerde,

blijkt dat Rivière van een escalatie van de protesten niet uitsloot: “(…) On ne connaît

pas encore en Belgique l’atmosphère de la question royale en 1950, bien que certains

l’annoncent comme prochaine si une formule de conciliation n’était pas trouvée. (…) Il est

exagéré de parler en ce moment d’un climat de guerre civile, ainsi que le font certains

journaux français. Toutefois, les conditions nécessaires sont créées pour que la journée du 26

mars, si elle venait à être marquée par un incident sanglant, soit le point de départ d’une

agitation dont les développements pourraient être sérieux ».108 Gelukkig verliep de

mars op Brussel zonder bloedvergieten en incidenten. Zou men nu tot een modus

vivendi kunnen komen?

Jean Rivière toonde zich pessimistisch. Het schoolvraagstuk zou waarschijnlijk

opnieuw voor het parlement komen, maar Rivière geloofde niet in fundamentele

veranderingen. Het parlementaire verlof van april 1955 moest kalmte brengen in de

schoot van de politieke partijen en de meer gematigde politici tot dialoog aanzetten.

Maar de gehoopte wapenstilstand kwam er niet: op zondag 17 april lanceerde de

CVP een nieuw offensief met 50 000 betogers in de straten van Antwerpen. Een

boycot van provinciale en gemeentelijke autoriteiten, een algemene petitie gericht tot

de koning en de mobilisatie van ouders en leerlingen volgden.

Op dit katholieke offensief reageerden de socialisten met een grote meeting op

vrijdag 22 april 1955 in het Koninklijk Theater in Bergen. In de zaal luisterden

ongeveer 1500 personen aandachtig naar de woorden van P.-H. Spaak. Buiten op het

plein volgden nog meer toehoorders zijn discours via de luidsprekers. Uit de brief

van Gerald Priestley, de Franse consul te Mons, aan Rivière bleek eens te meer de

Franse bewondering voor de weloverdachte en serene Spaak: “il suffit de noter que

l’orateur fut éloquent, qu’il usa d’une argumentation serrée et objective, enfin qu’il mit le

plus grand soin à conserver le ton le plus modéré, évitant toute appréciation apte à exciter

107 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°121, 11 février 1955 ; N°122, 12 février 1955 ; N°124, 13 février 1955 ; N°299, 2 mars 1955. 108 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°138, 23 mars 1955 ; N°187-188, 25 mars 1955.

Page 110: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

110

parmi ses auditeurs les passions anticléricales (…) ». Naar aanleiding van de opening, op

17 mei 1955, van de parlementaire debatten over de schoolwetgeving, had Rivière

een onderhoud met Spaak. De Belgische politicus drukte hem op het hart dat hij

verlangde naar een kalme afloop. Spaak was bereid tot concessies om de pacificatie

in het schooldossier te bewerkstelligen.

De Franse diplomaat liet evenwel niet na enig radicalisme aan vrijzinnige zijde te

vermelden. De ambassadeur citeerde bijvoorbeeld André Renard die op 1 mei 1955

in Luik schreeuwde: «nous nous considérons en danger (…) on ira plus loin qu’en

1950 “.109

In bijzondere kalmte en waardigheid, in contrast met de opwinding op straat,

opende op 17 mei 1955 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers het grote debat

over het schoolvraagstuk. In verscheidene opeenvolgende telegrammen verzekerde

Rivière het Quai d’Orsay dat de gesprekken in een sfeer van sereniteit en verzoening

plaatsgrepen. Op 10 juni schreef Rivière dat de Kamer er de vorige dag de langste

zitting uit de Belgische parlementaire geschiedenis had opzitten: “la Chambre a

terminé hier soir l’examen des articles du projet scolaire présenté par le gouvernement. Les

débats ont été conclus à l’issue d’un véritable marathon, comme l’appelle la presse, de deux

jours et d’une nuit où, sans désemparer, les députés ont dû siéger en grand nombre, la

minorité exigeant, afin de faire traîner la procédure, prétend-on, un scrutin par appel nominal

sur presque tous les amendements. » 75 amendementen waren ingediend door de CVP

maar allen werden verworpen. Spaak deed gedurende dit lange en uitputtende debat

vergeefse pogingen om de CVP en BSP op één lijn te krijgen. Uiteindelijk werd het

schoolproject met 111 stemmen tegen 1 (een onafhankelijke Vlaming) door de Kamer

aangenomen. De katholieken namen geen deel aan de eindstemming, omdat zij zo “le

caractère odieusement sectaire du project Collard et la rupture qu’il marque entre les groupes

de la Chambre et à l’égard de la communauté chrétienne en Belgique [dixit La libre

Belgique] » aan de publieke opinie wilden tonen.

Ondanks de nog veelvuldige ongeruste brieven richting Parijs (« (…) tous ses

incidents créent dans le pays une atmosphère d’agitation et d’énervement qui risque à la

longue de porter atteinte à son unité » op 22 juni 1955 en « (…) la manifestation d’hier ne

109 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°151, 19 avril 1955 ; N°36/A, 28 avril 1955 ; N°283, 2 mai 1955 ; N°308, 16 mai 1955. Uit een brief uit Map 68, N°628 van 19 april 1955 bleek dat de regering Van Acker ook betere punten kreeg dan die van Pholien enkele jaren geleden (zie voetnoot onder DEEL DRIE, Hoofdstuk II, B, 2): “(…) le Gouvernement Van Acker favorisé par une conjuncture économique exceptionelle, tient avec fermeté les rênes du pouvoir. Il lui reste à régler le problème le plus délicat (…)”.

Page 111: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

111

laisse guère présager dans ce cas que le pays retrouve prochainement le calme qui lui serait

nécessaire pour remettre en ordre ses finances publiques et résoudre ses problèmes

économiques et sociaux » op 11 juli 1955) zou België na de stemming van de wet

Collard haar rust terugvinden.110

3) Een Belgische en een Franse onderwijspolitiek: Collard en Barangé

Tenslotte rest ons nog de problematiek onder de aandacht te brengen betreffende

het mogelijk verband tussen de Belgische en de Frans Schoolstrijd. In de

diplomatieke correspondentie werden hierover slechts twee vermeldingen

aangetroffen. Ten eerste maakte de Franse consul in Gent en Kortrijk in 1951 gewag

van het feit dat “la question scolaire est revenue, en Belgique comme en France au premier

plan de l’actualité”. Vier jaar later poogde Rivière in een brief, getiteld ‘Quelques

réflexions sur la lutte scolaire en Belgique,’ te antwoorden op een prangende vraag die

bij een aantal Fransen leefde: “la passion qu’apportent dans la lutte scolaire les dirigeants

du catholicisme belge a de quoi surprendre certains Français, lorsque ceux-ci comparent la

situation faite ici à l’enseignement libre par le projet Collard à celle, modeste, résultant dans

notre pays pour cet enseignement de la loi Barangé (…) ». Maar de Franse ambassadeur

zag weinig reminiscenties tussen beide situaties. In België werd de diepe kloof tussen

gelovigen en niet-gelovigen immers nog versterkt door het antagonisme tussen

Walen en Vlamingen.111

De Franse ambassade in Brussel legde dus wel het verband tussen de Schoolstrijd

in beide landen, maar gaf nergens blijk van enige vrees voor wederzijdse negatieve

beïnvloeding. De hypothese dat beide landen in de Brusselse wandelgangen samen

brainstormden over een mogelijke ontknoping van de schoolpolitieke crisissen, kan

aan de hand van de telegrammen en rapporten niet worden aangetoond.

110 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°361, 20 mai 1955 ; N° 341, 3 juin 1955; N°359/361, 10 juin 1955 ; N°371, 15 juin 1955 ; N°1065, 22 juin 1955 ; N°462, 11 juillet 1955. 111 MAE, Map 91, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions scolaires: Éducation nationale et questions scolaires, Mai 1950 – Septembre 1955, N°151, 9 octobre 1951 ; N°447, 24 mars 1955.

Page 112: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

112

DD.. EEppiilloooogg:: HHeett SScchhoooollppaacctt ((11995588)) In 1958 volgde de eerste electorale krachtmeting na de verhitte jaren van

Schoolstrijd. De vrijzinnige paarse meerderheid betaalde de rekening voor haar

onderwijspolitiek. De wil tot verzoening was na de vorming van een

minderheidsregering onder G. Eyskens bij alle partijen aanwezig. Het

schoolprobleem werd losgeweekt uit het programma van de actieve

drukkingsgroepen, van parlementaire fracties en de publieke opinie. De politieke

partijen riepen een gemengde onderwijscommissie in het leven, die op 6 november

1958 een compromis uitwerkte. Na intensieve onderhandelingen en dankzij een

sterke partijdiscipline kon het Schoolpact op 20 november 1958 ondertekend worden

(Platel, 2004, p. 96; Luykx, 1973, pp. 452-453; Witte, 1997, pp. 269-270).

Page 113: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

113

III. Besluit

De veelvuldige correspondentie in de jaren ’47-’55 toont de Franse interesse ten

tijde van de tweede Belgische Schoolstrijd aan. De begin- en einddatum van de

correspondentie in het dossier van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken

komen overeen met de periode van steeds groter wordende confrontatie, tussen 1951

en 1955. Naarmate de spanning in België steeg, nam ook de

correspondentiefrequentie, en in het bijzonder het aantal telegrammen, tussen de

ambassade in Brussel en het Quai d’Orsay toe.

In de periode 1947-1950 stelden we een eerder fragmentarische Franse

berichtgeving vast over de heropleving van de onderwijspolitieke eisen van

vrijzinnigen en katholieken. Dit is niet verwonderlijk daar in deze periode de

Koningskwestie alle aandacht opeiste. Frankrijk besteedde wel aandacht aan de

regeringscrisis van 1948, toen Spaak na het gehakketak tussen vrijzinnigen en

katholieken een politiek status-quo bereikte. Ambassadeur Rivière legde nooit het

verband tussen de stijgende confrontatie in die jaren en de eerste Schoolstrijd in de

19e eeuw, niettegenstaande het feit dat hij wel op de hoogte moet zijn geweest van

deze cruciale gebeurtenis in de Belgische geschiedenis.

Aanvankelijk liet de Franse ambassadeur de Hauteclocque zich nog optimistisch uit

over het aantreden van de homogene CVP-regering in juni 1950. Maar hij twijfelde

aan dit uitgangspunt naarmate de tijd vorderde en naarmate Pierre Harmel meer

wetgevende initiatieven ten voordele van het katholiek onderwijs nam. Hij was niet

mals voor de politiek van de regering-Pholien, die meende een verstoord evenwicht

tussen confessionele en niet-confessionele scholen te moeten herstellen. De sfeer van

wapenstilstand en samenwerking, die in 1948 werd nagestreefd door P.-H. Spaak,

overleefde het aantreden van Pholien niet. Door de katholieke schoolwetgeving

achtte de Hauteclocque de CVP zelfs verantwoordelijk voor een klimaat van

stijgende confrontatie die tot kortsluitingen kon leiden.

Wanneer de regering Van Acker in ’54 aan de macht kwam hield Frankrijk alle oren

en ogen open. Het ontging de Franse ambassade niet dat het episcopaat grote druk

op de CVP uitoefende om onenigheid te zaaien en niet in zee te gaan met de

socialisten. Toch hoopte Jean Rivière dat de CVP haar verantwoordelijkheid zou

nemen en de gemoederen niet nodeloos zou verhitten. In dat jaar begon de Franse

ambassadeur meer en meer belang te hechten aan de rust, de kalmte of de eenheid in

België. Rivière was immers de cruciale dagen in de Koningskwestie niet vergeten en

Page 114: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

114

was bezorgd dat België opnieuw in een spiraal van manifestaties en geweld zou

terechtkomen. Toch bleef hij optimistisch: een oplossing was mogelijk, onder meer

dankzij de verzoenende rol van de liberale partij en de gematigde opstelling van P.-

H. Spaak. Deze Belgische politicus werd overigens frequent bejubeld door de Franse

ambassade omdat hij zijn discours op een gematigde en weldoordachte manier

opbouwde en alle antiklerikale gevoelens bij zijn achterban wilde vermijden.

In de correspondentie tussen de Franse ambassade in België en het Quai d’Orsay

krijgen we het beeld van een sereen vrijzinnig kamp dat nooit uit was op onenigheid

of twist, noch wanneer de vrijzinnigen in de oppositie zaten, noch wanneer zij

wetgevende initiatieven namen. Daartegenover stond voor de Hauteclocque en

Rivière de katholieke zuil die met de wetgeving-Harmel een nefaste invloed had op

een eventuele entente tussen de twee levensbeschouwelijke groepen. Wanneer de

katholieke zuil er in slaagde haar achterban massaal te mobiliseren tegen de wet

Collard, getuigde deze volgens de Franse ambassade van irrationaliteit en van een

door het episcopaat gesteunde confrontatiepolitiek.

Maar deze binaire oppositie tussen de rationele vrijzinnigen en de irrationale

katholieke zuil sluit naadloos aan bij de in de inleiding van deze scriptie

geformuleerde Franse waarden. De door de Fransen bejubelde stijl van argumentatie

ging terug tot de 17e-eeuwse filosoof René Descartes. Deze werd aanzien als een

voorloper van de Verlichting omwille van zijn duidelijkheid, ratio en gematigdheid.

Deze eigenschappen worden door de Franse ambassadeur ook aan Spaak

toegeschreven. Dat precies de confessionele groep in de diplomatieke

correspondentie in een negatief daglicht werd gesteld, kan ook worden verklaard

vanuit de seculiere traditie die sinds 1789 ingang vond in Frankrijk. Bovendien kende

de Republiek nooit een echte katholieke partij (Witte, 2002, p. 190). Jean de

Hauteclocque en Jean Rivière lieten zich in hun analyse van de Belgische

Schoolstrijd leiden door de waarden die via de Verlichting en de Franse Revolutie

nog steeds de Franse Republiek van de jaren ’50 beïnvloedden.

Page 115: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

115

DEEL VIER: Frankrijk en de Belgische

communautaire problemen (1947-1955)

Page 116: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

116

I. Inleiding : La Belgique, un mariage de raison

AA.. VVrraaaaggsstteelllliinngg Sinds het ontstaan van België in 1830, gaven economische, sociale, politieke of

religieuze verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië geregeld aanleiding tot

conflicten. Volgens E. Witte wordt de naoorlogse evolutie van België beheerst door

drie conflictzones: de socio-economische, de levensbeschouwelijke en de

communautaire. Deze laatste breuklijn zal in dit hoofdtuk voor de periode 1947-1955

worden onderzocht. De communautaire problemen waren in deze periode sterk met

de Koningskwestie en de Schoolstrijd verweven. Deze cocktail gaf aanleiding tot

diverse electorale verschuivingen, massademonstraties en crisisonderhandelingen

(Witte, 1997, pp. 13, 355).

In dit hoofdstuk zal bekeken worden in hoeverre Frankrijk geïnteresseerd was in

‘la guerre des Belges’ (Du Roy, 1968), welke thema’s ze vooral belichtte en of Frankrijk

meer aandacht aan Vlaanderen, dan wel aan Wallonië schonk. Bleef de Franse

ambassadeur objectief in het verslaan van de communautaire gebeurtenissen of liet

hij zich meeslepen door partijdigheid?

Voor een aantal deelthema’s zal eerst weer een algemene beschouwing aan de hand

van secundaire literatuur worden gegeven. Op die manier kan de informatie uit de

archiefstukken beter gecontextualiseerd worden. De opzet van dit hoofdstuk is om

het concrete vorswerk aan de Franse waarden te meten, zoals deze geformuleerd

werden in de algemene inleiding van deze scriptie. Er zal vooral worden getracht om

het onderzoek op te hangen aan het concept van de culturele diplomatie. In DEEL

EEN: INLEIDING werd reeds aangehaald dat deze tak van de diplomatie tot doel

heeft aan positieve beeldvorming te doen en het beeld van de culturele identiteit en

eigenheid te promoten. De culturele diplomatie moest bovendien de positie van de

gemeenschappelijke taal bevorderen. Verdedigde Frankrijk dus deze belangen in

België, om de eenvoudige reden dat men in Wallonië maar ook in grote delen van

Vlaanderen Frans sprak? Past de eventuele interesse van Frankrijk voor de Belgische

communautaire problemen binnen haar cultuurpolitiek van la francophonie?

Page 117: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

117

BB.. HHeett ccoommmmuunnaauuttaaiirree ssppaannnniinnggssvveelldd vvoooorr 11994455

De Belgische staat die in 1830 tot stand kwam, was een eenheidsstaat: alle

onderdanen van het land waren onderworpen aan één centraal gezag. De nieuwe

Belgische staat had een heterogeen karakter, hoewel de grondwet van 1831 met geen

woord repte over het bestaan van een Vlaamse of Waalse volksgemeenschap. De

Vlaamse provincies leefden grotendeels van de landbouw, terwijl men in het zuiden

van het land vooral leefde van industrie en mijnbouw. Bovendien sprak men in beide

landsdelen een andere taal. Toch werd enkel het Frans als enige officiële bestuurstaal

erkend in de grondwet van 1831. Het Voorlopig Bewind verklaarde op 16 november

1830 dat: “(…) les langues flamande et allemande en usage parmi les habitants de certaines

localités, varient de province à province, (…) de sorte qu’il serait impossible de publier un

texte officiel de lois et arrêtés en langues flamande et allemande. (…) Le Bulletin officiel des

Lois et Actes du Gouvernement sera publié en français” (Platel, 2004, p. 37). Dit was een

overwinning voor de hogere sociale klassen die in geheel België het Frans als

cultuurtaal in het vaandel droegen.

Nederlandstalige literatoren als Jan Frans Willems en Hendrik Conscience

fulmineerden reeds in 1830 tegen de verfransingspolitiek van de Belgische staat.

Vanaf 1840 ijverden flaminganten voor taalwetten, die pas vanaf 1873 het licht

zagen.112 Tot 1898 bleef de impact van alle taalwetten eerder beperkt: het Nederlands

werd nooit de tweede officiële taal van het Koninkrijk België. Alles veranderde met

de Gelijkheidswet van 8 april 1898. Door deze taalwet kregen het Nederlands en het

Frans een gelijke juridische waarde. Artikel 1 van deze wet stipuleerde: “de wetten

worden in het Nederlands en in het Frans gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en

bekendgemaakt.” Art. 2: “De wetten worden, na hun afkondiging, in het Staatsblad

opgenomen, de Nederlandse tekst en de Franse tekst tegenover elkaar” (Platel, 2004, p. 37).

Volgens de Brusselse historicus J. Stengers (geciteerd in: Platel, 2004, p. 39) waren de

Vlamingen dankzij deze taalwet geen tweederangsburgers meer en konden zij zich

volledig in het Belgische systeem integreren. Maar dit optimisme was gedeeltelijke

misplaatst aangezien het Frans nog tot diep in de 20e eeuw haar dominante positie

als taal van het publieke leven, van de politiek en van de cultuur behield.

112 De eerste taalwet van 1873 bepaalde dat het Nederlands moest worden gehanteerd in rechtzaken in Vlaanderen en Brussel, wanneer de beklaagde het Frans niet machtig was (Jacquemin & Van den Wijngaert, 1996, p. 15.).

Page 118: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

118

Op het moment dat de taalstrijd dus vruchten begon af te werpen, groeide het besef

dat de Vlaamse ontvoogding meer moest inhouden dan een taalstrijd.

Flamingantische cultuurverenigingen zoals het katholieke Davidsfonds of het

liberale Willemsfonds ijverden voor meer culturele emancipatie van Vlaanderen. De

economist Lodewijk de Raet deed voorstellen om van het arme Vlaanderen een

florerende economische regio te maken.

Al deze successen van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd werden in Wallonië met

argusogen gevolgd. De emancipatie van het Nederlands werd namelijk aanzien als

een bedreiging voor hun eersterangspositie in België. Als reactie op de Vlaamse

Beweging ontstond na 1880 in het zuidelijke landsdeel een Waalse Beweging, die het

vertragen van de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen tot deugd

verhief. De Waalse Beweging poogde lang de Gelijkheidswet van 1898 tegen te

houden. In tegenstelling tot de Vlaamse Beweging, bleef de Waalse Beweging tot in

de jaren 1960 bijna uitsluitend antiklerikaal, met name in socialistische en liberale

kringen.

De veralgemening van het kiesrecht in 1893 bracht de suprematie van het Frans en

de francofonen in het Belgisch parlement in het gedrang. Vandaar dat de Waalse

Beweging vanaf het einde van de 19e eeuw ijverde voor een federale staat.113 Op die

manier zou het gevaar voor de minorisering van de Franstaligen in België immers

geneutraliseerd kunnen worden. In dit verband was de Luikse professor in politieke

economie Emile de Laveleye een spilfiguur. Hij publiceerde een werkje over het

federalisme in 1891 en stelde de Walen democratie, vrijheid en autonomie in het

vooruitzicht: “le fédéralisme est le système qui favorise le plus le développement d’un pays

neuf, parce qu’il permet à chaque région d’adopter les lois et les arrangements commandés par

les circonstances locales. (…) Le fédéralisme (…) permet de résoudre sans peine les difficultés

autrement inextricables que soulève l’antagonisme des nationalités » (De Lavaleye, 1891,

pp. 76-77, geciteerd in : Destatte, 1997, p. 63). Ook in de periode 1947-1955 speelde

deze Waalse eis tot federalisering van de Belgische eenheidsstaat een belangrijke rol.

Een eerste echte aanzet tot een federaliseringproces zou er echter maar komen in de

jaren 1970 met de culturele autonomie en gemeenschapsvorming.

Dit federale gedachtengoed vond ook ingang bij de Frontpartij in Vlaanderen. Deze

partij werd opgericht in 1917 vanuit de verontwaardiging van Vlaamse soldaten

tegenover de minachtende houding van hun Franstalige officieren. Een andere

radicale strekking van de Vlaamse Beweging, het activisme, ging nog verder. De

113 Zie ook verder in dit hoofdstuk.

Page 119: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

119

activisten collaboreerden openlijk met de Duitse bezetter en ijverden zelfs voor een

volledig onafhankelijk Vlaanderen. Dat diezelfde ideeën van onafhankelijkheid ook

leefden in de Waalse Beweging, bewees de socialistische volksvertegenwoordiger

Jules Destrée meermaals. Zo ventileerde hij op 12 juni 1912 de volgende woorden: “

(…) nous ne voulons pas être assimilés à la Flandre cléricale. Nous entendons nous en séparer

pour vivre notre propre vie. Et vive la Wallonie indépendante et libre ! » (Destree, 1912, p. 1

geciteerd in : Destatte, 1997, p. 79)

In de jaren ’30 werden de communautaire spanningen tijdelijk geneutraliseerd

door nieuwe taalwetten. De wetgeving bakende taalgebieden af en versterkte de

regionale eentaligheid. De Rijksuniversiteit Gent vernederlandste in 1930 en er werd

een vaste paritaire commissie ter controle van de toepassing van de taalwetgeving

opgetrokken.

Toch zouden deze nieuwe taalwetten niet bevredigend klinken in de oren van een

aantal extreemrechtse groeperingen binnen de Vlaamse Beweging, zoals het Verbond

van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) en het Vlaams Nationaal Verbond

(VNV). Het VNV collaboreerde met de Duitse bezetter en was daartoe grotendeels

geïnspireerd door het Vlaams-nationalistisch verlangen naar zelfbestuur (Platel,

2004, pp. 16,37, 39, 105, Jacquemin & Van den Wijngaert, 1996, pp. 15-17, 24 ev.).

CC.. DDee ccoommmmuunnaauuttaaiirree pprroobblleemmeenn iinn ddee nnaaoooorrllooggssee ppeerriiooddee iinn eeeenn nnootteennddoopp

Na 1945 raakte de Vlaamse Beweging volledig in diskrediet door het aanleunen van

het Vlaams-nationalisme bij het fascisme en het samenwerken met de Duitse bezetter

tijdens Wereldoorlog II. De Vlaamse Beweging kon na de bevrijding nog maar op

weinig sympathie bij de bevolking rekenen. Bovendien gaf de collaboratie bij de

Franstaligen aanleiding tot een ongenuanceerde anti-Vlaamse houding (Witte, 1994,

p. 355). In Wallonië ontwikkelde zich een levendig nationaal gevoel, daar de Walen

zichzelf beschouwden als de afstammelingen van de Franse Revolutie die de

fundamentele vrijheden hoog in het vaandel droegen. Dit beeld gebruikten ze om

zich af te zetten van het ‘fascistoïde Vlaanderen’. In oktober 1945 vond het eerste

Waalse Congres plaats dat de verschillende politieke families verenigde en vier

toekomstscenario’s voorschotelde: 1. behoud van het status-quo, 2. het federalisme, 3.

een onafhankelijk Wallonië of 4. een aanhechting bij Frankrijk. Aanvankelijk scheen

de onafhankelijkheidsthese veel kans te maken want vooral in linkse Waalse kringen

Page 120: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

120

werd geoordeeld dat met het rechtse Vlaanderen geen samenleven meer mogelijk

was. De eerst stemming werd gewonnen door de rattachisten. Na een oproep tot

bezinning haalde de federalistische these het in een tweede stemronde toch (Van

Assche, 2003; Witte, 1994, p. 361-362).

Dat er ook sprake is geweest van Waalse collaboratie, bleek uit het werk van

Jacquemin en Van Den Wijngaert (1996). Volgens deze auteurs was de collaboratie in

het zuidelijke landsdeel er vooral op gericht om met Duitse steun “een geheel van

antidemocratische autoritaire maatschappijopvattingen in België uit te bouwen” (Jacquemin

& Van den Wijngaert, 1996, p. 17). Het aantal collaborateurs zou kleiner zijn geweest

in Wallonië dan in Vlaanderen, maar de Waalse samenwerking met nazi-Duitsland

ging veel verder. Daar waar een deel van de Vlaamse bevolking op verzachtende

omstandigheden voor de collaborateurs kon rekenen (omdat de Vlaamse collaboratie

deels gericht was op het verkrijgen van zelfbestuur), was dit voor de Walen

onmogelijk. De collaboratie was in het zuiden van het land veel brutaler en

apolitieker geweest dan in Vlaanderen. De Franstaligen associeerden de collaboratie

met executies van verzetsmensen, vervolging en verklikking. Vandaar dat amnestie

er nauwelijks bespreekbaar was. Beide landsdelen waren in de naoorlogse periode

dus fundamenteel verdeeld over de berechting van hun collaborateurs.114

Na de oorlog liep de communautaire breuklijn dwars door de eerder besproken

Koningskwestie en de Schoolstrijd lopen. In de ogen van vele Walen bewees de

volksraadpleging uit 1950 dat Leopold III enkel koning was van het klerikale

Vlaanderen. Zij eisten het federalisme om te ontkomen aan de koninklijke macht die

hen eenzijdig door de flaminganten werd opgedrongen. De Vlamingen voelden zich

dan weer bedrogen wanneer de CVP Leopold uiteindelijk vroeg om in belang van

België troonsafstand te doen (Luykx, 1973, p. 418). Een radicalisering in brede

Vlaamse kringen was hiervan het gevolg (Van Haegendoren, 1973, p. 325). Toch

kwam ook de Waalse Beweging gedesillusioneerd uit de Koningskwestie, ondanks

hun ogenschijnlijk succes. De hele kwestie bleek immers niet het geknipte instrument

om radicale veranderingen als een federalistisch België of een onafhankelijk Wallonië

door te voeren (Van Assche, 2003). Tijdens de Schoolstrijd had het katholieke

Vlaanderen dan weer het gevoel dat zij steeds opnieuw haar opvoedingsidealen

moest verdedigen tegenover het goddeloze Wallonië (Jacquemin & Van den

Wijngaert, 1996, p. 19).

114 Uit thematische overwegingen kan er binnen het bestek van deze scriptie niet verder op het thema van repressie en epuratie worden ingegaan.

Page 121: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

121

II. Frankrijk en de Belgische communautaire problemen (1947-1955)

AA.. OOpp nnaaaarr eeeenn ffeeddeerraallee ssttaaaatt?? 1) Vlaamse en Waalse initiatieven

De vooroorlogse federale aspiraties van de Wallingantische kringen ondervonden

een nieuwe boost na de Tweede Wereldoorlog. De in 1945 opgerichte Commission des

Griefs wallons had, onder het voorzitterschap van Albert Schlag, aangetoond dat

Wallonië geen demografische groei meer kende sinds 1932. Het rapport van A.

Schlag eindigde met een citaat van de Franse Generaal de Gaulle van 2 maart 1945:

“(…) le peuple français ne se multiplie pas, alors la France ne peut rien être d’autre qu’une

grande lumière qui s’éteint » (Destatte, 1997, p. 224). Ook het Waalse volk dreigde als

een kaarslichtje te doven…Voor Wallonië was het federalisme de oplossing om niet

overvleugeld te worden door de Vlamingen, die langzaamaan demografisch maar

ook economisch de bovenhand kregen (Platel, 2004, p. 115).

Op 11 en 12 mei 1946 kwam het Nationaal Waalse Congres samen in Charleroi. In

dit congres waren 6 liberale, 6 socialistische en 6 communistische federaties

vertegenwoordigd. Het Congres besliste unaniem om een wetsvoorstel tot

institutionele hervorming in federale zin aan het Belgische parlement te

overhandigen. De Groupe Parlementaire wallon, opgericht op 2 juli 1946 door François

van Belle, amendeerde het voorstel. Marcel-Hubert Grégoire diende het wetsvoorstel

op 25 maart 1947 in bij de Kamer (Destatte, 1997, pp. 219-220). De tekst was verder

ondertekend door de liberaal Jean Rey en door de communist Julien Lahaut. Men

stelde een tweeledig federalisme voor, waarbij Brussel een bondshoofdstad zou

vormen bestaande uit 19 agglomeraties. Elke inwoner van zo’n agglomeratie zou

kunnen kiezen tussen de Vlaamse of de Waalse subnationaliteit. De 2 deelstaten

zouden onder andere administratieve, culturele en sociale autonomie bezitten. Het

wetsvoorstel eiste ook economische autonomie, om de economische achteruitgang

van Wallonië te remediëren (Dupuis & Humblet, 1998, p. 166).

Het voorstel Grégoire lokte hevige discussies uit in de Kamer. Bovendien deed

Grégoire zijn voorstel tot grondwetsherziening toen prins Karel tijdelijk op de troon

zat. Artikel 84 van de grondwet stipuleerde echter dat er tijdens een regentschap

Page 122: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

122

geen grondwetsherzieningen mogelijk zijn. Een bijzondere Kamercommissie werd

geraadpleegd, maar het voorstel werd niet ontvankelijk verklaard. Op 19 november

1947 wees de Kamer de inoverwegingneming van het wetsvoorstel van de hand.

Op 5 en 6 juli 1947 kwam een Congres van Waalse socialisten bijeen. De socialist

François van Belle bepleitte de onafhankelijkheid van Wallonië en legde de nadruk

op het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Wallonië moest niet alleen de kans krijgen

om haar lot in eigen handen te nemen, maar ze moest zich ook kunnen integreren in

het Franse economische en verdedigingssysteem. Vervolgens pleitte Simon Paque

voor een aanhechting bij Frankrijk. Na deze twee radicale denkpistes, sprak het

Congres zich toch met 62 stemmen tegen 38 (en 1 onthouding) voor het federalisme

uit (Destatte, 1997, p. 221).115 In oktober van datzelfde jaar affirmeerde het rapport

van het Congres van de PSB opnieuw de federale aspiraties van de partij: “ (…) la

question wallonne a fait surgir devant le pays, avec une force impressionnante, une

revendication régionale, qu’il faut traiter avec respect, et un problème de structure politique

(…) » (Destatte, 1997, p. 222). Op het Waals Nationaal Congres van 1947 uitte

Fernand Schreurs zich verheugd over de socialistische steun (Van Assche, 2003).

In 1950 opperden enkele Waalse liberale kamerleden een referendum te houden

over de invoering van het federalisme in België. Dit voorstel werd niet gesteund. Op

3 juni 1952 schoven de Luikse socialisten François van Belle en Joseph Merlot bij de

Kamer opnieuw een voorstel naar voor tot herziening van de grondwet in

federalistische zin. Het voorstel ging uit van twee etnische gemeenschappen en drie

territoriale eenheden: Vlaanderen, Wallonië en een federaal Brussel. Verder ijverden

van Belle en Merlot voor een Vlaamse en Waalse Kamer met verregaande culturele,

economische en sociale bevoegdheden. De Brusselaars zouden opnieuw tussen de

Waalse of Vlaamse subnationaliteit kunnen kiezen. Het wetsvoorstel van van Belle

en Merlot had meer geluk dan het vorige want de Kamer nam het op 24 juni 1952 in

overweging. Maar door een negatief advies van de regering werd het voorstel op 14

oktober 1953 in de Kamer verworpen met 136 tegen 33 stemmen (en 18

onthoudingen).

Alhoewel de socialistisch-liberale regering van 1954-1958 maar liefst 6 ministers

telde die lid waren van het Nationaal Waals Congres, nam niemand een initiatief tot

politieke of economische federalisering. Wel zou de regering, zoals we verder nog

115 Toch was er in de volledige socialistische partij geen meerderheid voor het federalisme, daar de Vlaamse socialisten er fel tegen gekant waren (Wils, 1992, p. 241).

Page 123: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

123

zullen zien, de resultaten van de omstreden talentelling uit 1947 publiceren (Wils,

1992, p. 243).

Uit wat voorafging mag blijken dat er in Wallonië een latent federalistisch gevoel

leefde, dat appelleerde aan partijen van verschillende ideologieën. De Waalse

Beweging was zelfs niet meer te scheiden van de federalistische aspiraties aangezien

de demografische achteruitgang en economische moeilijkheden. Het oorspronkelijk

als afschrikmiddel gebruikte federalistische idee, ontpopte zich nu als enige

houwvast voor Wallonië omdat het onmogelijk was gebleken om de tanende kennis

van het Frans in Vlaanderen een halt toe te roepen.

Het succes van het federalistische gedachtegoed in Wallonië sloot bijval in

Vlaanderen niet automatisch uit. De Vlaams-nationalisten hadden begrepen dat de

utopieën van een soeverein Vlaanderen of een Diets rijk niet levensvatbaar waren.

Een derde weg lag nu ook voor hen open: die van het federalisme. Op 10 juni 1950

werd het Vlaams Comité voor Federalisme opgericht, dat een federalisme in

Europees perspectief propageerde.

Vanaf de jaren ’50 werd een toenadering tussen de Vlaamse en Waalse

federalistische wensdromen bewerkstelligd onder de vorm van gesprekken die in

1952 plaats grepen tussen Vlaamse en Waalse federalisten. Reeds bij de eerste

contacten bleek dat er sprake was van een ruime eensgezindheid tussen beide

landsdelen. Deze gesprekken mondden uit in een – in tijden van communautaire

strubbelingen opmerkelijk - Vlaams-Waals manifest dat door honderden

vooraanstaande Walen en Vlamingen werd gesigneerd.

Tot slot kreeg in april 1953 een subcommissie, bestaande uit vijf Vlaamse en vijf

Waalse Brusselaars, de opdracht om een statuut uit te werken voor Brussel. Walter

Couvreur en François Schreurs, die eerder al overleg hadden gepleegd in 1952,

legden 43 federalistische grondstellingen voor een federaal België vast (Nieuwe

Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1998, dl.1, pp. 1122-1124; dl.3, p. 3643).

2) Frankrijk en de ontluikende federalistische ideeën in België

De Franse ambassadeur in Brussel beschreef in de periode 1947-1955 alle

belangrijke Belgische voorstellen tot herziening van de grondwet in federale zin.

Ten eerste ging het wetsvoorstel van Marcel-Hubert Grégoire van 25 maart 1947

niet aan Parijs voorbij. Op 11 april 1947 schreef Jean Wolfrom, ambassadeur te

Page 124: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

124

Brussel ad interim, een rapport betreffende het wetsvoorstel. De ambassadeur

herinnerde Parijs eraan dat het eerste Waalse Congres zich reeds in 1945 voor het

federalisme had uitgesproken. Dat ditzelfde Congres zich ook uitsprak voor een

aanhechting bij Frankrijk, bracht Wolfrom echter niet opnieuw onder de aandacht.

Vervolgens wijdde hij uit over de inhoud van het voorstel van Grégoire: “il a mis en

lumière le déséquilibre qui existe, à son avis, entre la situation faite à la Flandre et celle de la

Wallonie ». Wolfrom liet verstaan dat volgens Grégoire “la Wallonie doit enfin se voir

reconnaître les mêmes droits que la Flandre et le fédéralisme tient à ce résultat”. De Franse

ambassadeur gaf een uitgebreid overzicht over hoe het Belgisch federalisme zou

worden georganiseerd (zie hierboven) en tenslotte verwees hij naar de moeilijkheid

geboden door artikel 84 van de grondwet, dat een grondwetsherziening verbood ten

tijde van een regentschap.116

Op 7 november 1947 liet ambassadeur Raymond Brugère aan Georges Bidault

weten dat het wetsvoorstel Grégoire onontvankelijk was verklaard.117 Brugère

meldde dat de Walen niet van plan waren het hierbij te laten, en in de loop van de

volgende weken in de hoofdstad en diverse Waalse steden protestacties planden.

Bovendien werd het Waalse Congres, dat voorzien was voor juni 1948, reeds eind

1947 bijeengeroepen. In een persconferentie uitte Grégoire zijn grieven tegen het

unitaire België. Hij oreerde dat er zo snel mogelijk een einde moest komen aan het

regentschap, zodat een grondwetswijziging mogelijk zou zijn. De Brusselse socialist

besloot dat het verwerpen van zijn wetsvoorstel de Walen alleen nog maar meer zou

aanmoedigen om aan te sturen op een aanhechting bij Frankrijk.118 Ambassadeur

Brugère gaf hier verder geen commentaar bij.

Volgens Daniel-Lamazière, de Franse consul in Luik, stelde het Waalse Congres

van 1 en 2 oktober 1949 al haar hoop op het Europees federalisme, na het verwerpen

van het voorstel Grégoire. Het Congres hoopte het federalistisch gedachtegoed via

Europese weg ook in België ingang zou vinden.119

116 MAE, Map 23, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Février – juillet 1947, N°602, 11 avril 1947. 117 MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – Mai 1948, N°1721, 31 octobre 1947 ; N°1745, 7 novembre 1947. 118 Dat niet elke eis tot federalisme moest gepaard gaan met ideeën van onafhankelijkheid of rattachisme, bewees het congres van les Fédérations Wallonnes du parti libéral gehouden te Bergen in februari 1948. Nadat federalisten en centralisten met elkaar in de clinch waren gegaan, stemde men op het einde van de dag een resolutie. Hierin constateerde de liberale partij dat de meerderheid van de Walen federalist was, maar tegelijkertijd wilde de partij de nationale eenheid behouden. De liberalen zouden elk voorstel dat de eenheid tussen Vlamingen en Walen in het kader van de Belgische staat bedreigde, verwerpen (MAE, Map 24, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Août 1947 – mai 1948, pp. 181). 119 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1194, 8 octobre 1949.

Page 125: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

125

Ten tweede werd Parijs in 1952 ook op de hoogte gehouden van het wetsvoorstel

van de minister van Staat Joseph Merlot en van de vice-president van de Kamer,

François van Belle.120 Het voorstel, dat de oprichting van twee gemeenschappen en

drie territoriale eenheden (Vlaanderen, Wallonië en Brussel) voorstond, werd op 14

oktober 1953 door de Kamer verworpen. Opmerkelijk is dat de Franse ambassadeur

Jean Rivière in een brief uit 1953 aan Parijs liet weten dat de socialist Van Belle zelf

nooit echt had geloofd in de kansen van zijn voorstel. Van Belle zou zich zelfs op het

Waals Nationaal Congres van 3 en 4 oktober 1953 hebben afgevraagd of het niet

strategisch beter zou zijn om “(…) la violence [te gebruiken] pour la [thèse fédéraliste] faire

accepter, comme dans la question royale”.121

De Franse ambassadeur meende dat de Belgische regeringen in de toekomst willens

nillens zouden moeten rekening houden met de federalistische eis, die een zekere

malaise in België aan het licht bracht. Deze malaise werd nog opnieuw duidelijk toen

Carlier op het Congres van oktober 1953 dreigde dat “si l’Etat belge nous refuse le

fédéralisme, nous irons chez un autre qui nous le rendra”.122 De discrete allusie op de

motie van aanhechting bij Frankrijk, gestemd op het fameuze Congres van 1945, was

ook Jean Rivière niet ontgaan.

De Franse ambassadeur in België rapporteerde echter niet alleen over de

federalistische wetsvoorstellen in België. Hij gaf ook zijn persoonlijke visie over de

Belgische communautaire problemen, naar aanleiding van het aftreden van Leopold

III ten voordele van zijn zoon Boudewijn. Ambassadeur Jean de Hauteclocque richtte

op 29 augustus 1950 een brief aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert

Schuman, getiteld ‘Les récents évènements de Belgique sont-ils une crise de la

démocratie?’.123 De ambassadeur meende dat de volksraadpleging over de terugkeer

van de koning verkeerdelijk was geïnterpreteerd omdat de regel van de

democratische meerderheid te strikt was toegepast. Volgens de Hauteclocque

bestond België uit “deux groupements de langue et de race différents dont l’un, le

groupement wallon, est nettement minoritaire et tend à le devenir chaque jour davantage”.

Wanneer men in het unitaire België de regel van de meerderheid zeer strak

120 MAE, Map 66, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Janvier 1952 – Décembre 1952, N°943, 3 juin 1952. 121 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1537, 6 octobre 1953. 122 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1537, 6 octobre 1953 ; N°1763, 18 novembre 1953. 123 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Juillet 1950 – Décembre 1950, N°1310, 29 août 1950.

Page 126: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

126

hanteerde, zou Wallonië voorgoed in een ondergeschikte positie tegenover

Vlaanderen komen te staan. De Hauteclocque zag daarom geen andere oplossing dan

een federalistische grondwetsherziening voor België, zoals blijkt uit het volgend

fragment: “la leçon à tirer de cette expérience – et les dépêches de cette Ambassade l’ont déjà

indiqué – est qu’il est à peu près impossible d’éviter des remous aussi graves que ceux dont

Bruxelles a été le théâtre à la fin du mois dernier, dans un Etat unitaire groupant des

éléments ethniques et linguistiques différents et inégaux en nombre. Les Suisses et les

Canadiens l’ont bien compris, puisqu’ils ont adopté la forme fédérale, seule susceptible de

donner certaines libertés à des autonomismes locaux sans nuire aux intérêts généraux de

l’Etat. C’est dans cette voie que devra s’orienter la Belgique, si elle veut s’épargner de

nouvelles convulsions dont la gravité n’échappe à personne». Op 9 augustus 1950

had de Franse ambassade in Brussel een dergelijk pleidooi voor het federalisme

gezonden naar het Quai d’Orsay : « l’avenir de la Belgique est désormais dans le

fédéralisme, faute de quoi il sera troublé et peut être sanglant ».124

Jean Rivière, die de Hauteclocque in januari 1952 op de diplomatieke post in

Brussel opvolgde, gaf in een brief van 18 november 1953 zijn visie op België en het

federalisme.125 Het Vlaams-nationalisme eiste beetje bij beetje meer taalgelijkheid,

zonder bijkomende eisen te stellen, aldus de ambassadeur. Het federalisme had

vooral in Wallonië succes om puur demografische redenen: “inquiets de leur infériorité

numérique croissante qui va sans cesse, les Wallons craignent aujourd’hui d’être submergés

par l’élément flamand, plus prolifique et plus dynamique ».126 Het federalisme zou toelaten

om op een kunstmatige manier de gelijkheid tussen beide landsdelen te herstellen.

Wanneer er zich in Vlaanderen een manifestatie voor het federalisme voordeed,

ontging dit de Franse diplomaten evenmin. De Franse consul in Gent, Olivier Deleau,

wist Parijs op 20 september 1950 te melden dat de Vlamingen op een zeer ongeruste

manier reageerden op “la révolte wallonne”: op 28 juli 1950 had men immers in Luik

het idee van een Waals Directoire geopperd. Deze separatistische Waalse uitspraken

kwamen er na de halsstarrigheid van de CVP over de terugkeer van de koning,

terwijl de meeste Walen tegen zijn terugkeer hadden gestemd (Gérard-Libois &

Gotovitch, 1991, p. 274). Op het Congres van Jonge Vlamingen, dat een week eerder

124 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1216, 9 août 1950. 125 Voor biografie van de Franse ambassadeurs, zie Bijlage II. 126 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1763, 18 novembre 1953.

Page 127: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

127

te Koksijde werd gehouden, domineerde volgens Deleau het federalistisch

gedachtengoed, en zelfs het separatisme. Deleau verzekerde dat het niet ging over “

(…) une boutade de quelques orateurs qui laissent entraîner leur éloquence” maar over “

(…) une idée qui préoccupe actuellement les esprits, ainsi qu’en témoigne la création récente

d’un comité d’études flamand pour le fédéralisme ». Al deze discussies over separatisme

en federalisme in Vlaanderen en Wallonië verraadden volgens Deleau “la gravité des

problèmes soulevés ou réveillés par les évènements qui ont fâcheusement marqué la Belgique

les six derniers mois ». 127

Frankrijk was zich ter dege bewust van de moeilijke periode die België in het jaar

1950 doormaakte. Het Quai d’Orsay meende dat het federalisme de enige uitweg zou

zijn voor België om aan de communautaire vicieuze cirkel te ontsnappen.

Tenslotte slaagde Frankrijk erin om zich op de vlakte te houden wanneer zij kritiek

kreeg in een artikel uit de krant het Volk van november 1952. Het Volk legde de

oorzaak van de oppositie tussen Vlaanderen en Wallonië bij de Franse invloed op het

zuidelijke landsdeel. De ambassadeur parafraseerde het Volk: “cet état de choses est dû à

ce que la Wallonie subit profondément l’influence de la France républicaine, laïque et

antiallemande. Les optimistes, poursuit Het Volk, sont restés aveugles sur la puissance

culturelle gigantesque de la France qui se trouve derrière la Wallonie et en face de laquelle

nous n’avons rien à placer ».128 Verder stelde het Volk het federalisme voor als de uitweg

voor het stijgende antagonisme in België.

Opmerkelijk is dat de Franse ambassadeur niet reageerde op deze kritiek van het

Volk. Niettegenstaande het feit dat de woorden ‘republikeins’ en ‘werelds’ uit de

hoek van een katholieke krant als het Volk bijna scheldwoorden waren.

BB.. LLee rréévveeiill dduu mmoouuvveemmeenntt ffllaammaanndd 1) De Vlaamse beweging in de naoorlogse periode

Zoals hierboven reeds beschreven, kwam het flamingantisme door de collaboratie

gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. De Vlaamse Beweging droeg in de periode

1944 – 1950 het gewicht van haar verleden mee (Witte, 1997, p. 357). Veel méér dan

een duidelijk gearticuleerde Vlaamsgezindheid, was er in die jaren sprake van een

127 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°447, 20 septembre 1950. 128 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1877, 26 novembre 1952.

Page 128: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

128

beleving van de Vlaams-Waalse tegenstellingen. Deze manifesteerden zich sterk

tijdens de Koningskwestie en de Schooloorlog.

Het Vlaamse verenigingsleven kwam enkele jaren na de oorlog weer tot bloei. In

1950 telden grote organisaties, zoals het Vlaams Economisch Verbond, de Vlaamse

Toeristenbond en het Davidsfonds, meer leden dan in de vooroorlogse periode.

Vlaams-nationale Zangfeesten en de IJzerbedevaarten trokken weer veel volk. Op 20

augustus riep Jan F. Fransen tijdens de IJzerbedevaart op tot een betere organisatie

van de Vlaamse Beweging. Deze betere organisatie was nodig volgens Fransen

gezien de vernederende afwikkeling van de Koningskwestie. Op 23 augustus 1950

zag de Vlaamse Volksbond het licht die op zich niet veel verschilde van de

Katholieke Vlaamsche Landsbond, maar die de CVP op afstand wilde houden.129 De

Christelijke Volkspartij had haar belofte om de koning terug te brengen niet kunnen

waarmaken, waardoor de partij met een crisis af te rekenen had. Na lange

gesprekken kwam het op 27 oktober 1950 dan toch tot een samengaan tussen de

Landsbond en de Volksbond. Maar al gauw slonk het ledenaantal en verloor de

organisatie haar aanhang. Eind 1951 werd de organisatie omgevormd tot de Vlaamse

Volksraad. Deze kende evenmin veel succes en werd in november 1953 opgedoekt.

Na het weinig succesvolle gemeenschappelijke protest tegen de talentelling van

1947 door het Davids-, Willems- en Vermeylenfonds, behaalde de Vlaamse Beweging

haar eerste naoorlogse successen bij het verhinderen van een nieuwe talentelling en

het afdwingen van de vastlegging van de taalgrens (Nieuwe Encyclopedie van de

Vlaamse Beweging, 1998, dl.1, pp. 72-77; dl.3, pp. 3488-3489).

2) Frankrijk en het flamingantisme

Dat de Vlaamse Beweging na 1950 langzaamaan uit de as van de collaboratie

herrees, ontging ook de Franse ambassade in Brussel niet. In 1951 werd in de Franse

correspondentie geregeld gewag gemaakt van een ‘réveil du mouvement flamand’. Op

politiek vlak klonk, onder leiding van de Standaard, de roep om amnestie voor

collaborateurs luider dan ooit. Op cultureel vlak deed de Vlaamse Volksbond

verwoede pogingen om de vooruitgang van de tweetaligheid tegen te houden. De

Vlaamse Beweging wilde zich immers niet laten kennen na de kaakslag van de

ontknoping van de Koningskwestie. Volgens de Hauteclocque had “le règlement de la

crise léopoldiste, considérée par les masses du pays flamand comme une duperie dont elles ont

129 Een federatie van de Katholieke Vlaamsche Arrondissementsbonden, gesticht op 28 september 1919. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging 1998, dl. 2, p. 1638 ev.

Page 129: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

129

été les victimes » een « sentiment d’amertume et de profonde rancœur » bij de Vlamingen

achtergelaten. Zij meenden dat de Walen op een onrechtmatige manier de strijd om

de koning gewonnen, maar de Waalse overwinning was voor hen « (…) entachée

d’irrégularités car arrachée en dernière heure par des moyens de ruse et de violence par une

minorité qui ne respectait plus les règles du jeu ». De Franse ambassadeur beschouwde

deze periode dan ook bijzonder gunstig voor een heropleving van de Vlaamse

Beweging, die kon profiteren van de ontevredenheid bij de Vlamingen. Bovendien

kon de Vlaamse Beweging rekenen op de hulp van een aantal katholieken in de

regering, zoals Moyersoen die ijverde voor amnestie voor collaborateurs. Maar, zo

oordeelde de Hauteclocque, deze politiek van extreme vergevingsgezindheid “ne

contribue guère à resserrer l’unité d’un pays où il existe déjà trop de facteurs de divisions”.130

Het flamingantisme manifesteerde zich in de periode 1950-1955 vooral onder de

vorm van een Vlaams-Waalse tegenstelling (Encyclopedie van de Vlaamse Beweging

(1973, p. 39). Op 30 januari 1951 merkte de Hauteclocque dit eveneens op in diens

brief aan het Quai d’Orsay. Het Vlaams-nationalisme stak volgens de diplomaat

steeds vaker de kop op, of het nu ging over amnestie, over de vervlaamsing van de

administratie of het leger, over het onderwijs of de economie. “C’est ce même

nationalisme qui exige des représentants des Flandres au Parlement qu’ils ne s’expriment

qu’en flamand, et qui regroupe activement les anciennes ligues dissoutes au lendemain de la

Libération. C’est ainsi que le mouvement Dinazo, défenseur avant guerre des doctrines

autoritaires, semble être en voie de reconstitution. C’est ainsi que libérés ou réhabilités, les

membres de l’ex-VNV rétablissent d’anciens contacts sous l’œil complaisant des autorités

locales».131 De Hauteclocque schiep eerder een somber beeld van de Vlaamse

Beweging, die zijns inziens een nieuwe radicalisering doormaakte. Het is

opmerkelijk dat de Franse ambassadeur de Vlamingen verweet zich niet van het

Frans te willen bedienen in parlementaire debatten, daar hij eenzelfde verwijt nooit

aan het adres van de Walen maakte. De Franse ambassadeur toonde zich hier

opnieuw verontrust over het Vlaamse réveil.

130 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°175, 30 janvier 1951. 131 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°175, 30 janvier 1951.

Page 130: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

130

Toch pleitte de Hauteclocque ook de Waalse Beweging niet volledig vrij van

confronterend taalgebruik.132 Op het Waals Congres van 1949 haalde Pirotte, lid van

de vereniging La Wallonie libre, zwaar uit naar de Benelux. Volgens Pirotte was de

Benelux gewild door Vlaanderen, als eerste stap naar een heropbouw van het

Verenigd Koninkrijk der Nederlanden uit 1815. De andere oratoren op het congres

leverden veel kritiek op het huidige regime en de flaminganten. De Hauteclocque

oordeelde dat een dergelijke houding van het Congres “risquait fort, après avoir sombré

dans un verbalisme outrancier de nature à le discréditer définitivement auprès des masses

wallonnes, de n’aboutir finalement qu’à des motions purement négatives dont la violence

d’expression ne suffit pas à cacher la trame ténue”.

Ondanks enkele emotionele reacties in verband met de herrijzenis van de Vlaamse

Beweging, onderhield Frankrijk door de band genomen goede contacten met

Vlaanderen. Op 29 april 1950 werd de Franse ambassadeur Jean de Hauteclocque

uitgenodigd als eregast op een banket van het Vlaams Economisch Verbond, één van

de machtigste patronale organisaties van België. In zijn redevoering vermeldde hij de

bijzonder vruchtbare handel tussen Vlaanderen en Frankrijk. Omdat de

Hauteclocque enkele woorden in het Nederlands had uitgesproken, beantwoordde

Van Cauwelaert, de voorzitter van de Kamer, deze hoffelijkheid met een rede in het

Frans. De Hauteclocque vond deze “manifestation flamande d’amitié pour la France (…)

digne d’être relevée, car la notoriété et l’influence de ceux qui en ont eu l’initiative lui donne

un poids tout particulier ».133

CC.. HHeett ttaaaallpprroobblleeeemm 1) La demande d’une modification du contrat de mariage

134

Ondanks de kwalijke reputatie door de collaboratie (zie hierboven), zou het

flamingantisme na WO II niet volledig van het toneel verdwijnen. Volgens Witte

(1997, p. 356) waren er in de naoorlogse jaren voldoende aanwijzingen om te stellen

dat de taalwetgeving voor de Vlamingen op een onbevredigende wijze werd

toegepast.135 Door de voortdurende Waalse ‘bedreigingen’ aan het adres van de

132 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1646, 7 octobre 1949. 133 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°696, 3 mai 1950. 134 Du Roy, 1968, p. 167. 135 De taalwet van 1932 stelde bijvoorbeeld dat de streektaal ook de onderwijstaal moest zijn, in 1935 werd de historische wet op de vernederlandsing van het gerecht goedgekeurd en in 1938 kwam er ook voor het leger een Vlaamsvriendelijke taalwet (Platel, 2004, pp. 46-47).

Page 131: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

131

Vlaamse taal, herleefde een zeker Vlaams bewustzijn. De talentelling uit 1947

versterkte dit bewustzijn nog.136 De Vlaamse lobby was erin geslaagd de publicatie

van de resultaten uit te stellen tot 1954.137 Volgens deze telling verloor Vlaanderen

immers een aantal gemeenten rond Brussel (Evere, Ganshoren, Sint-Agatha-

Berchem) door het voortschrijdende verfransingsproces (Witte, 1997, pp. 364, 356).

De publicatie van de telling in 1954 stak pas goed het vuur aan de lont. Het feit dat

de Vlamingen demografisch in de meerderheid waren, troostte hen niet in het licht

van hun verminderde geografische positie. Vandaar hun eis dat “une terre flamande

doit rester flamande, (…) même si ses habitants changent de langue” (Du Roy, 1968, p. 171).

In het kielzog van deze talentelling kwam het verschil tussen het Vlaamse

territorialisme en het Waalse personalisme in deze taalstrijd erg goed tot uiting (Du

Roy, 1968, pp. 171-172).

Vlaanderen was van oordeel dat de talentelling van ’47 niet objectief was verlopen.

Ten gevolge van de telling kwam een nauwe samenwerking tussen drie fondsen, het

liberale Willemsfonds, het katholieke Davidsfonds en het socialistische

Vermeylenfonds tot stand. Het doel van deze gezamenlijke actie was het verzet tegen

de telling. Deze actie was niet zonder belang voor de heropleving van het

flamingantisme. Toch is het volgens E. Witte (1997, p. 356) fout te stellen dat dit

gezamenlijke optreden de politiek echt beroerde. Gedurende de naoorlogse jaren

droeg de Vlaamse Beweging het gewicht van het verleden mee en ze zou nog tot het

einde van de jaren ’50 moeten wachten om opnieuw uit de marginaliteit te kunnen

treden.

Hoewel de pers van beide Bewegingen er alles aan deed om de ander door het slijk

te halen, bleek dialoog tussen beide landsdelen toch mogelijk (Nieuwe Encyclopedie

van de Vlaamse Beweging, 1998, p. 3643). De organisatie die de dialoog mee hielp

realiseren, was het op 8 juni 1949 opgerichte Centrum Harmel, dat zich toelegde op

het ‘Onderzoek voor de Nationale Oplossing van de Maatschappelijke, Politieke en

Rechtskundige Vraagstukken van de verschillende gewesten van het land’. De

werkzaamheden van het Centrum verliepen parallel met de eerder vernoemde

contacten tussen Waalse en Vlaamse federalisten. De discussies in het Centrum

Harmel duurden tot eind 1953. Het verslag werd pas in 1958 aan het parlement

overgemaakt. De denktank ging gedurende verschillende jaren op zoek naar

oplossingen voor de meest uiteenlopende maatschappelijke problemen. Ze begon

136 Zie verder in dit hoofdstuk. 137 Het jaar waarin socialisten en liberalen aan de macht kwamen (Du Roy, 1968, p. 171).

Page 132: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

132

met het aanvaarden van de aanwezigheid van verschillende culturele entiteiten op

het Belgische grondgebied. Men erkende twee cultuurgemeenschappen, een Vlaamse

en een Waalse. Brussel behoorde tot beide landsdelen en was een gemengde

gemeenschap. Opmerkelijk was dat het Centrum van geen taalminderheden wilde

weten. De twee landsdelen moesten homogeen Nederlandstalig en Franstalig

worden. Het meest ingrijpende voorstel van het Centrum Harmel was echter om de

taalgrens definitief vast te leggen: “het Centrum, met eenparigheid van stemmen en met

het doel rust te brengen en elke betwisting in de toekomst uit te schakelen, stelt voor de grens

tussen ‘s Lands twee taalgemeenschappen voorgoed af te bakenen (…). De definitieve

vaststelling van de taalgrens leidt tot de afschaffing van nieuwe talentellingen met hun

gevolgen” (Platel, 2004, pp. 55, 57). Dit voorstel diende als basisdocument voor de

taalontwerpen van de regering Lefèvre-Spaak in de jaren ’60 (Luykx, 1973, pp. 484

ev.). Door de zware communautaire dossiers uit de jaren ’50, zoals de

Koningskwestie en de Schoolstrijd, moest Brussel lang wachten vooraleer de

conclusies van het Centrum in wetteksten konden worden omgezet (Platel, 2004, p.

57).

Ondanks de confrontatie tussen beide taalgemeenschappen over de talentelling van

1947, bleek dankzij de inspanningen van het Centrum Harmel een consensus in

verband met het vastleggen van de taalgrens mogelijk.

2) De Franse ambassadeurs en de Belgische taalkundige problemen: “Les

agents de police d’Ostende doivent-ils comprendre le français?”138

(a) De taalgrens ten noorden van de hoofdstad ?

Op 23 september 1949 maakte de Franse ambassadeur Jean de Hauteclocque gewag

van een artikel in het Volk over de talenkwestie en de achteruitgang van het

Nederlands. Daar de resultaten van de talentelling uit ’47 nog niet gepubliceerd

waren, moesten de cijfers uit het artikel met een korreltje zout worden genomen. De

cijfers in het Volk toonden aan dat er een duidelijke achteruitgang van het Nederlands

kon worden vastgesteld, of toch in ieder geval een gevoelige vooruitgang van de

tweetaligen. Volgens de Hauteclocque was het zeker dat in 1949 de achteruitgang

van het Frans, veroorzaakt door de hervormingen in het onderwijs, tot stilstand

gekomen was. Bovendien steeg “le nombre de Flamands qui se mettent à l’étude de notre

langue”. Sinds de taalwetten van 1932 werd de publieke administratie in België 138 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°317, 27 février 1952.

Page 133: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

133

vervlaamst, maar in de Belgische handel en ondernemingen bleef de voertaal Frans.

Het Frans behield dus nog steeds een heel sterke positie. Verder uitte het Volk haar

ongenoegen over Brussel, waar de rand steeds meer verfranste en de Vlaamse

werknemers aldaar dus noodgedwongen Frans moesten leren. De Hauteclocque

eindigde zijn discours met volgende opmerkelijke woorden: “un tel état de choses

mérite, certes, d’être signalé. Mais il ne faudrait pas, de là, tirer des conclusions trop

optimistes quant à l’avenir de la langue française dans ce pays. Bornons-nous encore à

n’enregistrer qu’une tendance intéressante et susceptible de certains développements». Hier

laat de Hauteclocque zich op een optimistische manier uit over het

verfransingsproces rond Brussel.139

In december ‘49 publiceerde de Vlaamse Linie een artikel over de situatie van de

twee nationale talen in het Brusselse. Het artikel toonde aan dat de wettelijke

beperkingen in verband met het Franstalige onderwijs eerder een averechts effect

hadden: het Frans ging er met rasse schreden op vooruit.140 Ook hier kon de

Hauteclocque zijn enthousiasme moeilijk temperen: “(…), si les progrès de notre langue

continuent, il n’y a pas de raisons pour qu’ils arrêtent, la frontière linguistique qui jusqu’ici

passait au sud de Bruxelles, se situera dans quelques années au nord de la capitale.

Ces résultats encourageants sont un argument de plus pour continuer aux ‘Amis de la

Langue française’ et aux ‘Amitiés françaises’, deux associations qui organisent des cours de

français dans les écoles flamandes du Brabant bruxellois, l’appui que le Département leur

accorde et dont j’ai sollicité le maintien cette année ».141

Op 13 januari 1954 maakte ambassadeur Jean Rivière opnieuw gewag van een

vooruitgang van de Franse taal, ditmaal in Vlaanderen. Meer en meer Vlamingen

studeerden Frans zonder echter hun fundamentele taaleisen te verloochenen.

Vlamingen temperden langzaamaan hun vijandigheid tegenover alles wat uit

Frankrijk kwam, om handel te kunnen drijven met hun zuidelijke buren. “Ainsi doit-

on se garder de toute conclusion optimiste: le rapprochement se fait entre le Flamand et le

Français, et non entre le Flamand et le Wallon”, aldus Rivière.142 De Franse ambassadeur

verklaarde de Vlaamse interesse voor de Franse taal dus vanuit een commerciële

noodzaak.

139 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1588, 23 septembre 1949. 140 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1995, 15 décembre 1949. 141 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1995, 15 décembre 1949. 142 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°54, 13 janvier 1954.

Page 134: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

134

(b) Progrès de la flamandisation dans l’administration belge

De Franse ambassadeur uitte aan de andere kant ook zijn bezorgdheid wanneer de

Franse taal in haar voortschrijdende ontwikkeling in België zou worden bedreigd.143

Het project van de Minister van werkgelegenheid Geeraard van den Daele uit

december 1950, had tot doel in de Belgische administraties en ministeries een

Nederlandstalige en een Franstalige afdeling te creëren. Hier zou het aantal

werknemers proportioneel afhangen van het aantal ééntalig Vlaamse of Franstalige

gemeentes.144 Daar deze logica het groot aantal Franstaligen in Brussel of in

Vlaanderen buiten beschouwing zou laten, zou de verhouding van Vlamingen en

Walen 2/3 tegenover 1/3 zijn. Dat de Hauteclocque zich als Franssprekende

aangevallen voelde, blijkt uit een uittreksel uit diens brief van 27 november 1950:

« Chose plus grave encore pour le prestige de notre langue, cette mesure devrait

s’appliquer également aux fonctionnaires coloniaux et à ceux du Ministère des Affaires

Etrangères. (…) Il convient d’espérer que le Ministère des Affaires Etrangères, où domine

l’élément francophone, ne se laissera pas imposer ce nouveau statut et qu’il se trouvera parmi

le personnel diplomatique belge des voix assez écoutées pour faire comprendre à M. Van den

Daele le tort d’une telle mesure serait susceptible de causer à la représentation belge à

l’étranger ».145

Opmerkelijk is het woordgebruik van de Hauteclocque. De Franse ambassadeur

was van mening dat de maatregel van Van den Daele “le prestige de notre langue”

bedreigde. Via het werkwoord ‘imposer’ liet de Hauteclocque verstaan dat het

eenzijdig opleggen van een dergelijke maatregel van Vlaanderen aan Wallonië niet

door de beugel kon. In deze brief liet de Franse ambassadeur zich even meeslepen in

een emotionele en defensieve reactie.

In 1952 liet de Hauteclocque zich opnieuw scherp uit over de flaminganten.

Wanneer de stad Oostende in februari 1952 een politie-examen uitschreef, peilde

143 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1938, 27 décembre 1950 ; N°407, 10 mars 1952. 144 Van den Daele streefde naar een meer eerlijke verdeling tussen Vlamingen en Walen in de Belgische administraties. Hij was van oordeel dat het reglement inzake het aanwerven van ambtenaren voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken (daterende van 15 oktober 1946 en gewijzigd op 15 maart 1949), in strijd was met de taalwetten. Zo mochten de Vlamingen hun examen in de taal naar keuze afleggen, maar moesten zij slagen voor het vak Franse diplomatieke stijl, waarvoor een goeie kennis van de Franse taal vereist was. Van de Walen werd niet hetzelfde geëist. De actie van Van den Daele zou later echter verlamd worden door discussies tussen links en rechts. Maar als minister in de homogeen-katholieke regering heeft Van den Daele in zijn eigen departement Arbeid wel een evenwicht tussen Nederlandstalige en Franstalige ambtenaren doorgevoerd, al ging dit om een individuele actie (Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1973, dl. 1, p. 39./ Van den Daele, 1950, p. 46). 145 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1938, 27 décembre 1950.

Page 135: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

135

men onder andere naar de kennis van het Frans bij de kandidaten. Na heel wat

protest over het feit dat Oostende eigenlijk in Vlaanderen lag, werd het examen

ongeldig verklaard. Het nieuwe examen bevatte geen vragen over de Franse taal.

Volgens Jean de Hauteclocque bewees deze anekdote het latente bestaan van “une

mentalité foncièrement hostile à tout ce qui est français”. Hij vervolgde dat hij dit incident

aan het Quai d’Orsay meldde omdat het getuigde van « [un] réel souci apporté par

l’administration à faire toujours et contre toute logique la part aussi large que possible au

point de vue flamand ».146

Twee jaar later, op 10 maart 1952, liet ambassadeur ad interim Pierre de Vaucelles

aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman weten dat het

flamingantisme al jarenlang de eentaligheid van het Belgische Ministerie van

Buitenlandse Zaken aan de kaak stelde.147 Het voorstel van Van den Daele kan

waarschijnlijk ook in dat opzicht worden bekeken. Het doel van de Vlaamse

Beweging was, volgens Pierre de Vaucelles, het evenwicht tussen Nederlandstaligen

en Franstaligen in het diplomatieke corps te herstellen en te ijveren voor de perfecte

tweetaligheid van de diplomaten.148 In tegenstelling tot de haast emotionele afkeer

van de Hauteclocque tegenover de vernederlandsing van het diplomatieke corps,

stelde de Vaucelles zich weel gematigder op.

(c) 1954: de publicatie van de talentelling uit 1947

In juni 1954 gaf de minister van Binnenlandse Zaken Vermeylen de toestemming

om de talentelling uit 1947 te publiceren. De Franse ambassadeur Jean Rivière

besteedde hier uitgebreid aandacht aan.149 Deze talentellingen waren volgens Rivière

uitermate belangrijk. Zo leidde de telling van 1930 bijvoorbeeld tot de taalwet van

1932. Deze verscherpte wet inzake het taalgebruik in overheidsdiensten hanteerde de

leuze ‘Streektaal is voertaal’ (Platel, 2004, p. 44). Maar de ambassadeur oordeelde dat

de regeling uit 1932 in 1954 niet langer volstond: het Frans breidde zich immers als

een olievlek over Brussel uit. De Franstaligen waren dus al jaren vragende partij om

de talentelling te publiceren.

146 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°317, 27 février 1952. 147 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°407, 10 mars 1952. 148 Pas in 1958 zouden Vlamingen met de wet - Fayat toegang krijgen tot de diplomatieke carrière, wat tot dan toe een vrijwel uitsluitende Franstalige aangelegenheid was (Platel, 2004, pp. 63-64). 149 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°860, 14 juin 1954.

Page 136: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

136

De Nederlandstalige pers, zoals het Laatste Nieuws, verklaarden zich zeer ongerust

na het publiceren van de resultaten en een daaropvolgend wetsvoorstel van

Vermeylen, ten gunste van de Franstaligen.150 Rivière meende dat de Vlamingen

vooral vreesden dat “l’extension du bilinguisme bruxellois pourrait, en se développant,

rattacher la capitale à la Wallonie dont elle n’est séparée au Sud que par un mince rideau de

communes flamandes”. De Franstaligen vonden de reactie van Vlaanderen overdreven

en ongeoorloofd. Alhoewel het blad La Nation Belge tot het Vlaamse kamp behoorde,

was er voor de redactie slechts één oplossing voor het probleem: het erkennen van de

taalvrijheid door de invoering van een administratieve tweetaligheid in die regio’s

waar er effectieve tweetaligheid heerste. Jean Rivière kon deze rationele analyse

alleen maar aanmoedigen, maar betwijfelde of de ‘passions politiques’ niet weer hoog

zouden oplaaien…

150 Vermeylen zag af van het definitief vastleggen van de taalgrens. Hij wou de resultaten van de talentelling strikt toepassen en 15 gemeenten rond Brussel zouden van statuut veranderen. Eén gemeente zou eenzijdig Nederlandstalig blijven, vier eenzijdig Franstalig en tien tweetalig (in: op.cit.).

Page 137: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

137

III. Besluit

De veelvuldige correspondentie, gebundeld in de lijvige map ‘Questions flamande et

wallonne, juillet 1949 – décembre 1955’, bewijst dat Frankrijk aandacht had voor de

Belgische communautaire problemen. De naoorlogse periode 1947-1955 was een

explosieve tijd in de Belgische geschiedenis, met een aantal dossiers waar de sociaal-

economische, levensbeschouwelijke en communautaire breuklijnen dwars doorheen

liepen. De Franse ambassade in België deed moeite om de communautaire

problemen op een objectieve manier te analyseren en te beschrijven. Toch lieten de

Franse diplomaten zich van tijd tot tijd verleiden tot persoonlijke en ongenuanceerde

uitlatingen.

De Franse ambassade rapporteerde uitvoering over de verschillende Belgische

wetsvoorstellen voor de grondwetsherziening in federale zin. De Hauteclocque

meende dat het federalisme een goede stap was in de richting van het einde van ‘la

guerre des Belges’ (Du Roy, 1968). Hij vond dat de Belgische unitaire staat in de jaren

’50 achterhaald was omdat de tegenstellingen tussen “(…) des éléments ethniques et

linguistiques différents et inégaux en nombre (…)” steeds manifester aanwezig waren.

Volgens de Hauteclocque had de Koningskwestie deze tegenstellingen verder

uitvergroot. De ambassadeur wist hoezeer het communautaire en het

Koningsprobleem met elkaar vervlochten waren. Om nieuwe crisissen te voorkomen,

moest België zich in de richting van het federalisme oriënteren, net zoals Zwitserland

en Canada. In 1952 vond ambassadeur Jean Rivière eveneens dat de toekomst van

België in het federalistisch systeem lag, maar hij volgde een andere redenering dan

de Hauteclocque. Rivière had het koningsprobleem niet van dichtbij meegemaakt.

Het federalisme was voor hem een manier om aan de economische en

demografische minderheidspositie van Wallonië te verhelpen.

Wanneer Walen, zoals van Belle of Carlier, dreigden met geweld of rattachisme

indien hun eis tot federalisme niet zou worden ingewilligd, vermeldde de Franse

ambassadeur dit zonder commentaar. Jean Rivière reageerde evenmin wanneer de

krant het Volk bang was voor de enorme invloed van “(…) la France républicaine, laïque

et antiallemande (…)”.151 Men zou een reactie kunnen verwachten van de Franse

ambassade en het Quai d’Orsay. Waarom we geen commentaar, noch overleg

151 MAE, Map 70, EU Europe Belgique, Politique intérieure, Questions flamande et wallonne, Juillet 1949 – Décembre 1955, N°1877, 26 novembre 1952.

Page 138: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

138

terugvonden, kan worden verklaard aan de hand van het werk van B. Destremau

(1994, pp. 97-98). Deze auteur schreef dat de besluitvorming inzake internationale

bilaterale betrekkingen haast nooit aan bod kwam in de dagelijkse diplomatieke

rapporten aan het Quai d’Orsay. Specialisten onderhandelden samen met de minister

van Buitenlandse Zaken over de te volgen lijn. Geheime brieven werden uitgewisseld

tussen de minister, zijn Secrétariat en de belangrijkste ambassadeurs. In het licht van

deze werkwijze is het mogelijk dat de minister van Buitenlandse Zaken vergaderde

met experts aangaande de Belgische communautaire aangelegenheden. Gewone

ambtenaren die de rapporten moesten verwerken, kregen dergelijke informatie nooit

te zien. De vorser in de archieven van het Quai d’Orsay dus evenmin.

In verband met de heropleving van het Vlaams-nationalisme na de Tweede

Wereldoorlog stelde de Hauteclocque zich gereserveerd en argwanend op. Wanneer

de ambassadeur het de Vlamingen kwalijk nam dat zij in het parlement enkel in het

Nederlands speechten, stond hij er niet bij stil om de Walen een gelijkaardig verwijt

te maken. Toch schetste de Hauteclocque beide kanten van het verhaal en vermeldde

hij bijvoorbeeld de radicale redevoeringen op het Waals Congres van 1949. De

anekdote over de hartelijke ontvangst van de Hauteclocque op het banket van het

Vlaams Economisch Verbond illustreert dat de Franse perceptie van de Vlamingen

door de band genomen positief was.

Tenslotte had Frankrijk bijzondere interesse in de talentelling van 1947 en kon ze de

vooruitgang van de Franse taal in het Brusselse alleen maar toejuichen. Alhoewel de

Hauteclocque de ambtenaren op het Quai d’Orsay, die zijn rapporten lazen, wilde

behoeden voor overdreven optimisme, vond hij de resultaten veelbelovend.

Bovendien oordeelde hij dat de talentelling een bijkomende aanmoediging was om

het werk van de Amis de la Langue française en de Amitiés françaises in

Nederlandstalige gemeenten rond Brussel verder te zetten. Deze twee organisaties

kunnen duidelijk aan de rand van de Franse culturele diplomatie worden gesitueerd.

Wanneer Van den Daele zijn voorstel tot vernederlandsing van de Belgische

administratie lanceerde, inclusief van het diplomatieke corps, oreerde de Franse

diplomaat dat “le prestige de notre langue” in het gedrang kwam. Bovendien meende

hij dat het prestige van België in de wereld gevoelig zou kunnen afnemen door een

verminderd gebruik van het Frans. In DEEL EEN: INLEIDING beschreven we dat de

dominante positie van Frankrijk in de wereld na de Tweede Wereldoorlog gevoelig

afnam. Na 1945 kreeg het Frans als prestigetaal concurrentie van het Engels. De

Page 139: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

139

reactie van de Hauteclocque verraadde een gevoel van onrust over deze tanende

wereldpositie. Dat deze perceptie persoonlijk was, bewees de eerder objectieve

reactie van ambassadeur ad interim Pierre Vaucelles op de voorstellen van Van den

Daele.

Hadden de Franse ambassadeurs tussen ’47 en ’55 meer aandacht voor Vlaanderen

dan voor Wallonië? Het grootste deel van de correspondentie in “Map 70” handelt

inderdaad over het zuidelijke landsgedeelte. Alhoewel de relaties met Vlaanderen

door de band genomen goed waren, stelden de ambassadeurs zich toch voorzichtig

en wakend op tegenover de militante en zelfbewuste Vlaamse Beweging.

De diplomaten vertoonden ook empathie en begrip voor de Waalse federalistisch

eis. Het was niet ondenkbaar dat het Frans haar status van cultuurtaal in België kon

verliezen wanneer Wallonië op economisch en demografisch vlak een achtergestelde

regio zou worden. Aangezien het de taak was van de Franse diplomaten om te

waken over “le rayonnement français”, steunden zij de federalistische eis. De

veelvuldige rapporten over de vooruitgang van het Frans in de Brusselse regio,

illustreren hoezeer Frankrijk het taalgebruik in België in de gaten hield. Dat Frankrijk

ook een actieve cultuurpolitiek in België voerde, bewees de Hauteclocque wanneer

hij het werk loofde van de verschillende onderwijsorganisaties actief in de Brussels

regio. Zo’n actieve culturele politiek werd door het Quai d’Orsay wenselijk geacht:

het Frans ging immers na 1945 als wereldtaal gevoelig achteruit en kreeg veel

concurrentie van het Engels (M. Mourik in: J. Melissen, 1999, p. 168). M. Tétu (1987,

pp. 87-89) schreef in zijn werk over la Francophonie dat vooral de Canadezen, de

Zwitsers, de Belgen en later ook de Afrikanen gevoelig waren voor deze toenemende

Angelsaksische invloed. In dit licht nam de Franse Republiek een wakende houding

aan over de sterkte van ‘la francophonie’ in de wereld en in België in het bijzonder.

Wallonië ontwikkelde na 1945 een sterk nationaal gevoel ten gevolge van de

Vlaamse collaboratie.152 De regio beschouwde zichzelf als afstammeling van de

Franse Revolutie en ze droeg de fundamentele menselijke vrijheden hoog in het

vaandel (Van Assche, 2003). Wallonië zal dus zeker ontvankelijk zijn geweest voor

de invloeden uit Frankrijk. In het DEEL TWEE over de Koningskwestie bespraken

we reeds de Franse analyse van de verschillen tussen Vlamingen en Walen. Voor de

ambassadeurs hadden de Vlamingen zich tijdens de crisis “opaque” en “tenace”

gedragen. De Walen daarentegen gaven blijk van zin voor nuance, van intelligentie

152 Dat Wallonië echter ook collaboratie had gekend en dat de aard van collaboratie verschilde in beide landsdelen, zagen we reeds eerder in dit hoofdstuk. Zie ook: Jacquemin & Van Den Wijngaert, 1996, 222 p.

Page 140: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

140

en rationaliteit. Deze kwaliteiten werden door de Franse ambassadeurs zelf hoog in

het vaandel gedragen. Door aan de Walen dezelfde cartesiaanse kenmerken toe te

schrijven, bevestigden de ambassadeurs dat Wallonië en Frankrijk tot éénzelfde

cultuurgemeenschap behoorden.

Page 141: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

141

DEEL VIJF: ALGEMEEN BESLUIT

Page 142: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

142

De doelstelling van deze verhandeling was tweeledig. Ten eerste (1) trachtten we

aan de hand van de diplomatieke correspondentie uit de archieven van het Ministère

des Affaires Étrangères te Parijs, te onthullen met welke bril de Franse diplomaten

tegen de woelige Belgische geschiedenis tussen 1947 en 1955 aankeken. Aan de

hand van secundaire literatuur werd een beknopt overzicht gegeven van de

Koningskwestie, de Schoolstrijd en de communautaire problemen. Vervolgens werd

de Franse correspondentie aangaande de drie thema’s getoetst aan dit overzicht. Om

niet te vervallen in lange uitwijdingen over deze berichtgeving, werd het

bronnenmateriaal geanalyseerd aan de hand van een aantal onderwerpspecifieke

onderzoeksvragen.

Ten tweede (2) wou deze scriptie ook een verklaring vinden voor de Franse

interesse in de Belgische binnenlandse politiek en poogden we het concrete

historische onderzoek te vervlechten met de bredere Franse diplomatiekhistorische

context. Om dit te bereiken formuleerden we drie hypothesen.

In dit Algemeen Besluit zal eerst geantwoord worden op de onderwerpspecifieke

deelvragen en vervolgens zullen de resultaten samenvloeien met de drie

veronderstellingen.

Wat buiten de radarzone van deze thesis viel, was in welke mate de ambassadeurs

bij de administratie in Frankrijk effect sorteerden. De geraadpleegde dossiers zwegen

hierover in alle talen doordat de diplomaten nooit feedback kregen uit Parijs, althans

niet schriftelijk. De bij wijlen drukke correspondentie met Parijs doet evenwel

vermoeden dat het Quai d’Orsay bepaalde ontwikkelingen in België op de voet

volgde.

1) De Koningskwestie

De Koningskwestie domineerde de diplomatieke verslagen tussen 1947 tot 1950. In

1948 was de Franse ambassade in Brussel ervan overtuigd dat het regentschap nog

drie tot vier jaar kon duren. Elke partij bleef immers hardnekkig bij haar standpunt,

ondanks beïnvloedingspogingen van kardinaal van Roey of van de vorst zelf. In 1947

en 1948 ondernam Spaak talrijke verzoeningspogingen, die door de ambassadeurs

Brugère en de Hauteclocque werden gelauwerd.

Op 8 maart 1950 keurde de Kamer het wetsvoorstel-Struye goed, dat tot het eerste

referendum in België leidde. Maar ambassadeur de Hauteclocque vroeg zich af of

een volksraadpleging wel de juiste oplossing was voor de netelige kwestie. Hij

vreesde dat het referendum geen duidelijk uitsluitsel zou bieden en de

Page 143: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

143

communautaire problemen enkel zou aanscherpen. Het referendum kon mogelijks

het einde van het regentschap van Karel inhouden, zodat het Quai d’Orsay voor een

zware uitdaging werd gesteld. Zich te enthousiast tonen ten voordele van de prins

zou bij Leopold III in het verkeerde keelgat schieten, aangezien hij nog steeds de

rechtmatige soeverein van België was en door het referendum terug op de troon kon

geparachuteerd worden. Maar in het licht van een permanente machtsovername van

Karel, was het belangrijk goede relaties met de prins te onderhouden. Het Quai

d’Orsay moest dus voorzichtig laveren tussen de twee broers. Een zeldzame keer liet

ambassadeur Brugère echter zijn persoonlijke voorkeur merken. Karels “affabilité et

sens politique” stonden volgens Brugère in schril contrast met de « froideur et

l’entêtement de son frère ». De Franse diplomatie wist de prins te waarderen en sprak

een streng oordeel uit over Leopold. Wanneer Karels bezoek in oktober 1947 aan

Parijs werd afgelast door het Quai d’Orsay, reageerde Raymond Brugère verbolgen

op deze beslissing: “On ne peut internationalement agir avec plus d’inconscience et de

désinvolture ». De brief van Brugère brengt een interessant meningsverschil aan de

oppervlakte tussen de buitendienst en het Quai d’Orsay.

De referendumuitslagen werden vanaf 13 maart uitgebreid becommentarieerd

door de vertegenwoordigers van de Franse diplomatieke posten in België. Daniel-

Lamazière, consul te Luik, sloot zich aan bij een aantal vooraanstaande Belgische

prominenten die meenden dat Leopold niet meer de koning van alle Belgen kon zijn.

Het referendum had op een pijnlijke manier de tweedeling van het land blootgelegd.

De Crouy-Chanel ging nog een stap verder en oordeelde dat de referendumuitslag

Leopold III de kans gaf om op een eervolle manier troonsafstand te doen. Beide

diplomaten besteedden aandacht aan de realiteit achter de cijfers en interpreteerden

de uitslagen dus niet strikt numeriek, zoals Leopold deed. De vorst wilde zo snel

mogelijk naar België terugkeren. De Crouy-Chanel vreesde voor onlusten en

betogingen. Enkele dagen later maande ambassadeur de Hauteclocque de Franse

pers aan zich afzijdig op te stellen.

De CVP haalde bij de parlementsverkiezingen van 4 juni 1950 de absolute

meerderheid. De katholieken wilden zo gauw mogelijk de thuiskomst van de vorst

bewerkstelligen en het overleg in de Verenigde Kamers over de afschaffing van het

regentschap ving daags na de regeringsvorming aan. Parallel met de discussies in de

Verenigde Kamers, zwol het aantal manifestaties in de straten aan. De Hauteclocque

hoopte vurig dat het Belgische volk, dat in zijn bewoordingen een temperament

bezat dat « pacifique et naturellement calme » was, zou weerstaan aan de opzwepende

Page 144: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

144

taal van haar leiders.153 Op 20 juli 1950 stemden de Verenigde Kamers een motie tot

opheffing van het regentschap. Leopold III zou op 22 juli terug naar België reizen. De

Hauteclocque zag de toekomst somber in: hoe kon Leopold ooit nog koning van alle

Belgen zijn na de Acte van Verlatinghe van Max Buset?

Vanaf 22 juli 1950 maakten de uitwijdingen en de sfeerbeelden in de dépêches, plaats

voor korte verslagen onder de vorm van telegrammen. Ondanks de toenemende

straatagitatie en het opblazen van enkele tram- en spoorlijnen op 25 juli, dacht de

Hauteclocque niet dat de situatie zou escaleren. Hier maakte hij een

inschattingsfout. Het dodelijke drama in Grâce-Berleur op 31 juli was de

spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Die dag zond de

Hauteclocque acht telegrammen naar het Quai d’Orsay. Uur na uur lichtte hij het

Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken in over de onderhandelingen tussen vorst

en regering. Uiteindelijk stemde Leopold bij het ochtendgloren van 1 augustus 1950

in met de troonsafstand.

De daaropvolgende dag maakte de Hauteclocque gewag van een crisis bij de CVP.

Ondanks haar absolute meerderheid in Kamer en Senaat en haar grote aanhang, was

zij er niet in geslaagd de koning terug op de troon te krijgen. De Hauteclocque

meende in zijn analyse van de kwestie dat Leopold III slecht geadviseerd was en de

zaak nooit zo uit de hand had mogen lopen. De secretaris van de koning, Jacques

Pirenne, had zich zodanig onverzettelijk vastgebeten in de terugkeer van de koning

dat hij voor geen rede meer vatbaar was geweest, aldus de Hauteclocque.

De diplomaten oordeelden dat het communautaire kruitvat het koningsprobleem

des te ontvlambaarder had gemaakt. Toch spraken de verschillende ambassadeurs

doorheen de jarenlange correspondentie over de Koningskwestie nooit over

burgeroorlog. Soms citeerden zij wel krantenartikels waarin gespeculeerd werd over

een ‘guerre civile’. Maar zelf onthielden de diplomaten zich van dergelijke uitspraken.

2) De tweede Belgische Schoolstrijd

De Belgische Schoolstrijd (1950-1958) bekleedde eveneens een prominente plaats

in de Franse diplomatieke correspondentie. In de periode 1947-1950 was de Franse

berichtgeving over de heropleving van de onderwijspolitieke eisen van vrijzinnigen

en katholieken eerder fragmentarisch. In deze periode eiste de Koningskwestie

immers alle aandacht op. Wel besteedden de Franse diplomaten aandacht aan de

regeringscrisis van 1948, toen Spaak na het gehakketak tussen vrijzinnigen en 153 MAE, Map 64, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Juillet 1950 – 31 décembre 1950, N°355-258, 6 juillet 1950.

Page 145: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

145

katholieken een politiek status-quo bereikte. Ambassadeur Rivière legde nooit het

verband tussen de stijgende confrontatie in die jaren en de eerste Schoolstrijd in de

19e eeuw, ondanks het feit dat hij op de hoogte moet zijn geweest van deze

opmerkelijke gebeurtenis in de Belgische geschiedenis.

Aanvankelijk liet de Franse ambassadeur de Hauteclocque zich nog optimistisch uit

over het aantreden van de homogene CVP-regering in juni 1950. Hij meende dat de

katholieken niet op twist uitwaren. Maar hij twijfelde aan dit uitgangspunt naarmate

de tijd vorderde en naarmate Pierre Harmel meer wetgevende initiatieven ten

voordele van het katholiek onderwijs nam. Hij was niet mals voor de politiek van de

regering-Pholien, die het verstoorde evenwicht tussen confessionele en niet-

confessionele scholen wilde herstellen. De sfeer van wapenstilstand en

samenwerking, die in 1948 was nagestreefd door P.-H. Spaak, overleefde het

aantreden van Pholien niet. De Hauteclocque achtte de CVP zelfs verantwoordelijk

voor een klimaat van stijgende confrontatie dat snel kortsluitingen kon

veroorzaken.

Wanneer de regering-Van Acker in 1954 aan de macht kwam, hield Frankrijk alle

oren en ogen open. Het ontging de Franse ambassade niet dat het episcopaat grote

druk op de CVP uitoefende om onenigheid te zaaien en niet in zee te gaan met de

socialisten. Toch hoopte Jean Rivière dat de CVP haar verantwoordelijkheid zou

nemen en de gemoederen niet nodeloos zou verhitten. De afwikkeling van de

Koningskwestie lag immers nog vers in het geheugen en Rivière was bezorgd dat

België opnieuw in een spiraal van manifestaties en geweld zou verzeild geraken.

Toch bleef hij optimistisch ten aanzien van een oplossing en vestigde zijn hoop onder

meer op de verzoenende rol van de liberale partij en de gematigde opstelling van P.-

H. Spaak. Deze Belgische politicus werd trouwens geregeld bejubeld door de Franse

ambassade omwille van zijn gemodereerde houding waarmee hij mogelijke

antiklerikale gevoelens bij zijn achterban wilde vermijden.

In de correspondentie tussen de Franse ambassade in België en het Quai d’Orsay

krijgen we het beeld van een sereen vrijzinnig kamp dat nooit uit was op

onenigheid of twist, noch wanneer de vrijzinnigen in de oppositie zaten, noch

wanneer zij zelf wetgevende initiatieven namen. Daartegenover stond de katholieke

zuil die met de wetgeving-Harmel een nefaste invloed had op een eventuele entente

tussen de twee levensbeschouwelijke groepen. Wanneer de katholieken er in

slaagden hun basis massaal te mobiliseren tegen de wet Collard, getuigde deze zuil,

volgens de Franse ambassade van irrationaliteit en van een door het episcopaat

Page 146: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

146

gesteunde confrontatiepolitiek. De Franse diplomaten ervoeren dat het moeilijk was

objectief te blijven bij het verslaan over de Belgische Schoolstrijd.

De Franse ambassade in Brussel legde tenslotte een verband tussen de Belgische en

de Franse Schoolstrijd in de jaren ‘50, maar gaf nergens blijk van enige vrees voor

wederzijdse negatieve beïnvloeding. De hypothese dat beide landen in de Brusselse

wandelgangen samen brainstormden over een mogelijke ontknoping van de

schoolpolitieke crisissen, kan aan de hand van de telegrammen en rapporten niet

worden aangetoond

3) De communautaire problemen

Ten derde berichtte de Franse ambassade in België in de periode 1947-1955

geregeld over de communautaire problemen. Daar de communautaire breuklijn

dikwijls dwars door ontvlambare dossiers als de Schoolstrijd en Koningskwestie liep,

was dit geen sinecure. We stelden vast dat het grootste deel van de berichtgeving

over de verhouding tussen Walen en Vlamingen handelde over het zuidelijke

landsgedeelte. Wanneer de diplomaten schreven over Vlaanderen, stelden zij zich

eerder argwanend op. Tenslotte werden in dit communautaire dossier het grootste

aantal persoonlijke opinies van de ambassadeurs aangetroffen.

De Franse ambassade rapporteerde uitvoering over de verschillende Belgische

wetsvoorstellen voor de grondwetsherziening in federale zin. De Hauteclocque

meende dat het federalisme een stap in de goede richting was om een eind te maken

aan ‘la guerre des Belges’ (Du Roy, 1968). De Koningskwestie had de tegenstellingen

tussen beide landsdelen op de spits gedreven. Om nieuwe crisissen te voorkomen,

zou België zich best in de richting van het federalisme oriënteren. In 1952 vond

ambassadeur Jean Rivière eveneens dat de toekomst van België in het federalistische

systeem lag, maar hij volgde een andere redenering dan de Hauteclocque. Rivière

had het koningsprobleem niet van dichtbij meegemaakt en het federalisme was voor

hem vooral een manier om aan de economische en demografische

minderheidspositie van Wallonië te verhelpen.

Naar aanleiding van de Koningskwestie kregen de Franse diplomaten te maken

met Waalse rattachistische ideeën enerzijds en anti-Franse discours in de krant het

Volk anderzijds. Men zou een reactie kunnen verwachten van de Franse ambassade

en van het Quai d’Orsay. Waarom we geen spoor terugvonden van commentaar of

van overleg over deze feiten, kan worden verklaard aan de hand van het werk van B.

Destremau (1994, pp. 97-98). Deze auteur schreef dat de besluitvorming inzake

internationale bilaterale betrekkingen haast nooit aan bod kwam in de dagelijkse

Page 147: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

147

diplomatieke rapporten gericht aan het Quai d’Orsay. Specialisten onderhandelden

samen met de minister van Buitenlandse Zaken over de te volgen lijn. Geheime

brieven werden uitgewisseld tussen de minister, zijn Secrétariat en de belangrijkste

ambassadeurs. In het licht van deze werkwijze is het mogelijk dat de minister van

Buitenlandse Zaken vergaderde met experts aangaande de Belgische communautaire

aangelegenheden. Gewone ambtenaren die de rapporten moesten verwerken, kregen

zulke informatie nooit te zien en de vorser die de archieven van het Quai d’Orsay

raadpleegt evenmin.

In verband met de heropleving van het Vlaams-nationalisme na de Tweede

Wereldoorlog stelde de Hauteclocque zich gereserveerd en argwanend op. Alhoewel

de relatie met Vlaanderen door de band genomen goed was, nam de ambassadeur

het de Vlamingen kwalijk wanneer zij het parlement enkel in het Nederlands

toespraken. De Hauteclocque stond er niet bij stil om de Walen een gelijkaardig

verwijt te adresseren. Toch had de diplomaat aandacht voor alle aspecten van het

verhaal en vermeldde hij bijvoorbeeld radicale redevoeringen op het Waals Congres

van 1949.

Tenslotte had Frankrijk bijzondere interesse in de talentelling van 1947 en kon ze

de vooruitgang van de Franse taal in het Brusselse alleen maar toejuichen. Alhoewel

de Hauteclocque de ambtenaren die op het Quai d’Orsay zijn rapporten lazen, wilde

behoeden voor overdreven euforie, vond hij de resultaten veelbelovend. Bovendien

interpreteerde hij deze als een bijkomende aanmoediging om het werk van de Amis

de la Langue française en de Amitiés françaises in de Nederlandstalige gemeenten rond

Brussel verder te zetten. Deze twee organisaties waren belangrijk instrumenten in de

Franse culturele diplomatie. Wanneer minister Van den Daele zijn voorstel tot

vernederlandsing van de Belgische administratie lanceerde, inclusief van het

diplomatiek corps, vreesde de Franse diplomaat dat het prestige van de Franse taal

in het gedrang kwam. Daarenboven was hij de mening toegedaan dat het

internationaal aanzien van België zou afnemen door een verminderd gebruik van het

Frans. De reactie van de Hauteclocque verraadde een gevoel van ongemak over de

tanende wereldpositie van Frankrijk.

Tenslotte lieten de Franse ambassadeurs de Hauteclocque en de Crouy-Chanel zich

persoonlijk en partijdig uit over de Vlamingen en de Walen. Op 7 maart 1950

oreerde de Crouy-Chanel dat de twee kampen die in de Koningskwestie tegenover

elkaar stonden in werkelijkheid overeenkwamen met twee opvattingen over de

monarchie: de ene situeerde de monarchie dicht bij het goddelijke recht, zo autoritair

en absoluut als de tijdsgeest het toestond; voor de andere groep sloot de monarchie

Page 148: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

148

meer aan bij het constitutionele en parlementaire staatsmodel.154 Volgens de Crouy-

Chanel kwamen deze twee opvattingen overeen met de tegenstelling Vlaanderen –

Wallonië. Hij schreef de Vlamingen een “âme germanique” toe, een formulering die

enkele jaren na de oorlog niet bijzonder flatterend overkwam. De Crouy-Chanel nam

woorden als ‘totalitair’ in de mond om de houding van de Vlaming in het conflict

aan te duiden en hij verweet hen te redeneren “(…) à la manière de la dialectique nazie”.

In zijn syntheserapport over de Koningskwestie noemde de Hauteclocque hen

“opaque” en “tenace”. Over de Walen liet de Crouy-Chanel zich heel wat positiever

uit: “la conviction des Wallons est d’essence plus cartésienne. Elle est moins de part au

sentiment, plus à l’intelligence. Elle pense et raisonne, admet donc la discussion et les

nuances, voir les divergences d’opinion ». Ook de Hauteclocque verwees naar de

cartesiaanse geest van de Walen, hun liefde voor het woord en hun intelligentie en

helderheid.

Na een samenvatting van de voornaamste Franse commentaren, rest ons nog een

antwoord te formuleren op de drie hypothesen die in de inleiding tot deze

verhandeling werden verwoord. Vooreerst (1) gingen we er in deze scriptie van uit

dat de dagelijkse werking van het Quai d’Orsay ongetwijfeld haar weerslag kende op

de Franse diplomatieke correspondentie. Ten tweede (2) vermoedden we dat de

Franse diplomaten waarschijnlijk beïnvloed werden door de historische en culturele

krachtlijnen van de Franse diplomatie. Brengen we hiervoor in herinnering dat

Generaal de Gaulle in 1945 postuleerde dat interesses of contacten tussen landen

nooit ingegeven konden zijn door vriendschap: “les États n’ont pas d’amis, ils n’ont que

des intérêts” (Tétu, 1987, p. 211). Wij vroegen ons ten derde (3) af of de Franse

interesse in België vooral moet worden geanalyseerd in het licht van de

cultuurpolitiek van la Francophonie. Deze laatste twee hypotheses konden doorheen

de verhandeling vaak met elkaar in verband worden gebracht.

(1). De Franse diplomatie onderging fundamentele veranderingen na de Tweede

Wereldoorlog. De toename van de internationale betrekkingen verhoogde de

werkdruk van de ambassadeur. Een diplomaat moest gaandeweg van alle markten

thuis zijn. Hij moest een groot aantal verslagen kunnen opstellen en versturen.

Bovendien vroeg de politieke instabiliteit na 1945 in een aantal Europese landen om

snelle en efficiënte diplomatieke reacties. Maar de ambassadeurs in België moesten

154 MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30 juin 1950, N°393, 7 mars 1950. Zie ook bijlage III.

Page 149: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

149

het vaak zonder concrete onderhandelingsmandaten of richtlijnen stellen. In de

naoorlogse periode zocht het Quai d’Orsay immers koortsachtig haar positie

tegenover de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Duitsland. Hierdoor handelden

de ambassadeurs vaak op eigen houtje, wat hen een ongekende macht gaf in de

buitenlandse politiek. Ook op financieel vlak konden de buitenposten weinig heil

verwachten van het Quai d’Orsay. J. Doise en M. Vaïsse (1987, p. 407) bevestigen de

financiële penurie van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken na 1945: « (…)

la France n’a jamais réellement des moyens économiques et financiers, ou même parfois

techniques, de sa politique extérieure ». De Franse ambassadeurs die gestationeerd

waren in Brussel tussen 1947 en 1955 moesten de ambities van de Republiek waar

maken met weinig middelen. Daartegenover stond dat zij van een relatieve

onafhankelijkheid ten opzichte van het departement profiteerden. Persoonlijke

meningen waren toegelaten in de rapporten en telegrammen, maar het Quai d’Orsay

had met felle tegenstand af te rekenen, wanneer zij een beslissing nam zonder

voorafgaand overleg met de buitendienst. Ambassadeur Brugère reageerde

bijvoorbeeld woedend toen hij geen inspraak had gekregen in de afgelasting van de

reis van Prins Karel naar Parijs in 1947.

Door de strikte rapporteringsregels van het Quai d’Orsay, kwam de besluitvorming

in verband met de Frans-Belgische betrekkingen haast nooit aan bod in de

correspondentie. Deze stilistische en inhoudelijke regels beïnvloedden dus op

fundamentele wijze de berichtgeving van de Franse ambassade in Brussel.

(2). Op de schouders van de Franse ambassadeurs te Brussel rustte de zware taak

om de grote ambities van de Franse Republiek met beperkte middelen waar te

maken. Frankrijk had na 1945 immers te kampen met een verminderde economische

en politieke slagkracht en mede als gevolg daarvan een teruglopende interesse voor

de Franse taal en cultuur (M. Mourik, in: J. Melissen, 1999, p.168). De Republiek zag

het culturele, economische en politieke zwaartepunt naar de Angelsaksische wereld

verschuiven. Maar Frankrijk had doorheen de geschiedenis geregeld tegen

overheersing gevochten, wat een soort cultuur van weerstand tegenover dominante

krachten had te weeg gebracht (Cogan, 2005, p.7). De Republiek wilde, trouw aan

deze traditie, weerwerk bieden aan de stijgende Angelsaksische invloed in de wereld

en haar eigen “rayonnement français” opnieuw vergroten.

De Franse briefwisseling was doorspekt met verwijzingen naar de waarden van de

Franse Revolutie en naar de cartesiaanse redeneneringswijze. René Descartes, de 17e-

eeuwse filosoof, werd in Frankrijk op handen gedragen om zijn hunkering naar

Page 150: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

150

duidelijkheid, ratio en gematigdheid. Deze eigenschappen werden door de Franse

ambassadeurs geregeld aan de Walen en meer in het bijzonder aan P.-H. Spaak

toegedicht.

(3). Alhoewel Frankrijk economische belangen in België had, kwamen deze in het

geconsulteerde bronnenmateriaal niet aan bod. Frankrijks culturele belangen liepen

in tegendeel als een rode draad door de primaire bronnen. De ambassadeurs in

België hadden als opdracht : “(…) viser et relever le prestige français ébranlé” en “utiliser

et développer le rayonnement de la langue française”.155 Gedurende de periode 1947 tot

1955 zou, in het kader van de cultuurpolitiek van la Francophonie, de vooruitgang

van het Frans in België op de voet worden gevolgd en ondersteund. De ambassade

was verheugd wanneer steeds meer Vlamingen, om hoofdzakelijk economische

redenen, de Franse taal leerden. In de optiek van la Francophonie steunde het Quai

d’Orsay de Waalse federalistische eis. Wanneer Wallonië een economisch en

demografisch achtergestelde regio zou worden, kon het Frans haar status als

prestigetaal in België immers verliezen.

Toch steunde Frankrijk de Waalse regio niet enkel uit opportunisme. E. Witte en H.

Van Velthoven (1998, pp. 15-16) openbaarden dat taal de expressie van een

welbepaalde cultuur inhoudt. Taalverwantschap brengt in die redenering een

cultuurverwantschap met zich mee. De Franse ambassadeurs hadden een bijzondere

band met Wallonië en deze culturele verbondenheid meermaals tot uiting in de

primaire bronnen.

De manier waarop het Quai d’Orsay de buitendiensten aanstuurde, evenals de

waarden die via de Verlichting en de Franse Revolutie nog steeds doorleefden in de

Franse Republiek van de jaren ’50, bepaalden de keuze van de onderwerpen en de

wijze van rapporteren. Daarenboven analyseerden de Franse ambassadeurs de drie

grote breuklijnen uit de Belgische geschiedenis tussen 1947 en 1955 duidelijk vanuit

een culturele predispositie. De Franse Republiek moest na de Tweede Wereldoorlog

schoorvoetend haar verminderde economische en politieke wereldpositie

aanvaarden. Daarom stemde Frankrijk haar buitenlands beleid steeds meer af op de

culturele diplomatie. De sterkte van de cultuurpolitiek van la Francophonie vandaag,

vond haar oorsprong in de naoorlogse periode.

155 MAE, Map 34, EU Europe Belgique, Relations bilatérales, Août 1944 – juin 1949, N°120, juillet 1945.

Page 151: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

151

DEEL ZES: BIBLIOGRAFIE EN

BIJLAGE

Page 152: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

152

I. Bibliografie

AA.. PPrriimmaaiirree bbrroonnnneenn :: MMiinniissttèèrree ddeess AAffffaaiirreess ÉÉttrraannggèèrreess ttee PPaarriijjss EU EUROPE BELGIQUE dans la période 1944-1949

Corps diplomatique et consulaire

N°1 Représentation française en Belgique août 44 - juin 49 39-1,2

N°2 Représentation belge en France août 1944 - mars 1949 40-1,2

Politique intérieure

N°23 février – juillet 1947 45-1,2,4, 46-1.

N°24 août 1947 – mai 1948 45-1,2,4, 46-1.

N°25 juin 1948 - juin 1949 45-1,2,4, 46-1.

Politique étrangère

N°32 Dossier général juin 1946 - décembre 1947 47-1,3,6; 47-7,8,9

N°33 Dossier général janvier 1948 - juin 1949 47-1,3,6; 47-7,8,9

N°34 Relations bilatérales août 44 - juin 49 47-4 49-1

EU EUROPE Belgique dans la période 1949-1955

Corps diplomatique et consulaire

N°56 Représentation française en Belgique jan. 1950 - déc. 55 7-1-1,2,3,4

N°57 Représentation belge en France juil. 49 - déc. 55 7-2-1, 2,3

Politique intérieure

N° 62 Dossier général Question royale 7-6-1,5

N°63 Dossier général Question royale

N°64 Dossier général Question royale

N°65 Dossier général Question royale

N°66 Dossier général Question royale

N°67 Dossier général Question royale

Page 153: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

153

N°68 Dossier général Question royale

N°69 Dossier général Question royale

N°70 Questions flamande et wallonne juillet 1949 - déc. 1955 7-6-6,7

7-8-1

7-16-1

N°91 Questions scolaires mai 1950 - septembre 1955 7-16-1

Politique étrangère

N°72 Dossier général juillet 1949 – décembre 1950 7-7-2. 7-8-1,2,3,5,6,7,8

N°73 Idem jan. – déc. 1951 -

N°74 Idem jan. – déc. 1952 -

N°75 Idem jan. – déc. 1953 -

N°76 Idem jan. – déc. 1954 -

N°77 Idem jan. – déc. 1955 -

N°78 Rel. Bilatérales juillet 49 – déc. 1952 7-5-1 7-8-3

N°79 Idem févr. 1953 - nov. 1955 - -

N°59 Analyse de la presse belge et de la presse française juil. 1949 – déc. 1955

7-3-2,3

CABINET DU MINISTRE

Sous-série : G. Bidault 1944-1947

N°15 Belgique janvier 1947 – juillet 1948 G1

Sous-série : R. SCHUMAN 1948-1953

N°49 Belgique août 1948 - décembre 1950 G1

Sous-série : PM France 1954-1955

N°156 Belges en France octobre 1948 - jan 1949 H1

Sous-série : FAURE 1955

N°1 Lettre de courtoisie du premier ministre belge A. Van Acker F1

février 1955

Sous-série : A. Pinay 1955-1956

N°13 Belgique septembre 1952, août 1954 – juillet 1955 G1

Page 154: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

154

BB.. SSeeccuunnddaaiirree bbrroonnnneenn 1) Werkinstrumenten

• BELY (Lucien), SOUTOU (Georges-Henri), THEIS (Laurent), e.a., Dictionnaire des Ministres des Affaires étrangères, 1589-2004, Paris, Éditions Fayard, 2005, 664 p.

• Dictionnaire biographique français contemporain, 1954-1955, Paris, Agence internationale de documentation contemporain, 1955, 708 p.

• Het Groene Boekje, Den Haag, Nederlandse Taalunie, 2005, 1056 p. • Who’s Who in France, Paris, Éditions Jacques Lafitte, 2005.

2) Boeken

(a) Algemene werken over de Belgische geschiedenis

• Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 15, Haarlem, Fibula, Van Dishoeck, 1982.

• BLOM (Herman), LAMBERTS (Emiel), red., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2003, 419 p.

• DUMONT (Georges-Henri), Histoire de la Belgique, Bruxelles, Le Cri Éditions, 1999, 655 p.

• LUYCKX (Theo), Politieke geschiedenis van België, Amsterdam, Brussel, Elsevier, 1973, 706 p.

• REYNEBEAU (Marc), Een geschiedenis van België, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2003, 448 p.

• WITTE (Els), CRAEYBECKX (Jan), MEYNEN (Alain), Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Brussel, VUBPress, 1997, 478 p.

(b) Theoretische onderbouw en denkkader

• ALLAIN (Jean-Claude), AUTRAND (Françoise), BELY (Lucien), e.a., Histoire de la diplomatie française, Paris, Librairie Académique Perrin, France, 2005, 1050 p.

• BOZO (Frédéric), La politique étrangère de la France depuis 1945, Paris, Éditions la Découverte, 1997.

• BRIEVEN (Rudi), De Frans - Belgische betrekkingen tussen 1936-1940, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• COGAN (Charles G.), VÉDRINE (Hubert), ROUSSELLIER (Nicolas), Diplomatie à la française, Paris, Éditions Jacob-Duvernet, 2005, 375 p.

• DALLOZ (Jacques), La France et le monde depuis 1945, Paris, Armand Colin, Paris, 1993.

• DALLOZ (Jacques), Georges Bidault, biographie politique, Paris, Éditions l’Harmattan, 1992.

• DE GAULLE (Charles), Discours et messages, Avec le renouveau, mai 1958 – juillet 1962, vol.5, Genève, Éditions Rencontre, 1970.

• DENIAU (Xavier), La francophonie, Que sais-je ?, Paris, PUF, 1983, 128 p. • DESTREMAU (Bernard), Quai d’Orsay, derrière la façade, Paris, Librairie Plon,

1994, 459 p. • DOISE (Jean), VAÏSSE (Maurice), Diplomatie et outil militaire, Paris, Imprimerie

nationale, 1987, 566 p. • DUBY (Georges), L’histoire continue, Paris, Odile Jacob, 1991.

Page 155: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

155

• GIRAULT (René), FRANK (Robert), THOBIE (Jacques), La loi des géants (1941-1964), Histoire des relations internationales contemporaines, Tome III, Petite bibliothèque Payot, Paris, Editions Payot et Rivages, 2005, 542 p.

• GROSSER (Alfred), La quatrième république et sa politique extérieure, Paris, Armand Colin, 1961.

• HARRISSON (Lisa), Political Research. An introduction, London, Routledge, 2001, 200 p.

• HOBSBAWM (Eric), The Age of Extremes: A History of the World, 1914-1991, Het Spectrum, 1994, 723 p.

• LORENZ (Chris), De constructie van het verleden, een inleiding op de theorie van de geschiedenis, Amsterdam, Boom, 2002, 400 p.

• MASSART-PIÉRARD (Françoise), La Francophonie internationale, Bruxelles, CRISP, 1999, 47 p.

• MELISSEN (Jan), Diplomatie : Raderwerk van de internationale politiek, Assen, Van Gorcum, 1999, 246 p.

• POIDEVIN (Raymond), SCHUMAN (Robert), Robert Schuman, Paris, Beauchesne, 1988, 254 p.

• PREVENIER (Walter), HOWELL (Martha), Uit goede bron, introductie op de historische kritiek, Antwerpen, Apeldoorn, Uitgeverij Garant, 2000, 208 p.

• REYNEBEAU (Marc), Het nut van het verleden, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 2006, 306 p.

• SIEBENS (Dirk), De diplomatieke betrekkingen tussen België en Frankrijk in de periode 1936-1940, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1986. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• TÉTU (Michel), SENGHOR (Léopold Sédar), LEGER (Jean-Marc), La

francophonie : histoire, problématique et perspectives, Paris, Hachette, 1988, 390 p. • VANDENBERGEN (Anne-Elisabeth), De Frans - Belgische betrekkingen tussen

september 1944 en december 1947, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• WITTE (Els), Politiek en democratie, omtrent de werking van de westerse democratieën in de 19

e en 20

e eeuw, Brussel, VUBpress, 2002, 366 p.

• WITTE (Els), VAN VELTHOVEN (Harry), Taal en politiek : de Belgische casus in een historisch perspectief, Brussel, VUBpress, 1998, 180 p.

(c) De Koningskwestie

• DE LENTDECKER (Louis), Prins Karel, Brussel, Grammens, 1987, 191 p. • DUJARDIN (Vincent), Belgique 1949-1950 : entre régence et royauté, Bruxelles,

Éditions Racine, 1995, 207 p. • EMMERY (Rien), Un carlisme à la belge ?De rol van de Prins-Regent Karel en zijn

entourage in het verloop van de koningskwestie (1940-1950), Gent, UGent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2005, 401 p. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• GERARD (Jo), Chronique de la Régence, 1944-1950, Brussel, Éditions J. M. Collet, Brussel, 1945, 445 p.

• GERARD-LIBOIS (Jules), GOTOVITCH (José), Léopold III, de l’an 40 à l’effacement, Politique et Histoire, Brussel, Imprimerie Massoz, 1991, 231 p.

Page 156: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

156

• JANSSENS (Gustaaf), “De door Koning Leopold III geplande reis naar de Verenigde Staten. Een episode uit de koningskwestie (1947-1948), in: Museum Dynasticum, 2001, 2, pp.90-101.

• KEYES (R.), Leopold III, Complot tegen de Koning, 1940-1951, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 1988, 499 p.

• Leopold III, Kroongetuige. Over de gebeurtenissen tijdens mijn koningschap, Tielt, Lannoo, 2001, 271 p.

• POEDTS (C.), Prins Karel (1903-1983), Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1986, X + 134 p.

• STÉPHANY (Pierre), La Belgique sous la régence (1944-1950) : une époque et son histoire, Gerpinnes, Quorum, 1999, 447 p.

• THEUNISSEN (Paul), Ontknoping van de koningskwestie in 1950, Antwerpen, Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, 180 p.

• UDDING (Edwin), “Heureusement les Belges sont sages”: een inhoudsanalyse van de Franse en de Engelse pers over de ontknoping van de Koningskwestie (maart – augustus 1950), in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1992, 1-2, pp. 1-59.

• VAN BOXEM (Koen), De houding van de liberale partij tegenover de Koningskwestie, 1945-1950, Gent, UGent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986, 131 p. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• VAN DEN WIJNGAERT (Mark), DUJARDIN (Vincent), België zonder Koning, 1940-1950: de 10 jaar dat België geen koning had, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 194 p.

• VAN GOETHEM (Herman), “Le Prince Charles, Régent de Belgique: la question royale, la démocratie, les alliés”, in: Jours de guerre. Jours de paix, Brussel, Dexia, 2001, pp.329-369.

• VAN GOETHEM (Herman), VELAERS (Jan), Leopold III, de koning, het land, de oorlog, Tielt, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1994, 1152 p.

(d) De Schoolstrijd

• BEKE (W.), GERARD (E.), Tussen subsidiariteit en pluralisme. De CVP, het episcopaat en de wetgeving Harmel (1950-1954), in: WITTE (Els), DE GROOF (Jan), TYSSENS (Jeffrey), ed., Het schoolpact van 1958. Ontstaan, grondlijnen en toepassing van het Belgisch compromis, Brussel, VUBPress, 1995, 895 p.

• DE GROOF (Roel), TYSSENS (Jeffrey), De schoolkwestie in België (1830-1958), Postacademiale colleges voor leerkrachten geschiedenis, Gent, Universiteit Gent, DLO & OSGG, 1994, 216 p.

• HAAGDORENS (Lize), “De mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerste jaar van de regering van Acker (mei 1954 – juli 1955)”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XV, 1984, pp. 3-70.

• HUYSE (Luc), Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek, Brussel, Standaard, 1970, 267 p.

• TYSSENS (Jeffrey), De schoolkwestie in de jaren ’50. Van conflict naar pacificatie, Brussel, VUBPress, 1997, 214 p.

• TYSSENS (Jeffrey), Om de schone ziel van ’t kind… Het onderwijsconflict als

breuklijn in de Belgische politiek, Bijdragen Museum van de Vlaamse sociale strijd, Gent, L. Vanmelle, 1998, 194 p.

• VAN ISACKER (Karel), Herderlijke brieven over politiek, Antwerpen, Uitgeverij de Nederlandsche Boekhandel, 1969, 204 p.

Page 157: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

157

• VERMEIRE (Rik), VANHOVE (Lode), CVP. Zwakheid en sterkte, Leuven, 1959, 329 p.

(e) Communautaire geschiedenis van België

• DEVALEYE (Emile), Le gouvernement dans la démocratie, I, Paris, Félix Alcan, 1891.

• DESTATTE (Philippe), L’identité wallonne, Essai sur l’affirmation politique de la Wallonie, XIX-XXèmes siècles, Charleroi, Institut Jules Destrée, 1997, 476 p.

• DESTREE (Jules), Pour la Wallonie indépendante, in : ‘Journal de Charleroi’, 12 juni 1912, p.1.

• DUPUIS (Patrick), HUMBLET (Jean-Emile), Un siècle de mouvement wallon, 1890-1997, Gerpinnes, Éditions Quorum, 1998, 359 p.

• DU ROY (Albert), La guerre des Belges, Paris, Éditions du Seuil, 1968, 238 p. • Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl.1, Tielt, Uitgeverij Lannoo, 1973, 902 p. • FONTEYN (Guido), De Walen, een onderhuidse beweging, Tielt, Uitgeverij Lannoo,

1979, 166 p. • JACQUEMIN (Nico), VAN DEN WIJNGAERT (Mark), O dierbaar België, ontstaan

en structuur van de federale staat, Antwerpen, Hadewijch, 1996, 222 p. • Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 3 delen, Tielt, Uitgeverij Lannoo,

1998, 3799 p. • PICARD (Leo), Evolutie van de Vlaamse beweging van 1795 tot 1950, III: De twee

oorlogen en later, Standaard Pockets, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1963, 152 p. • PLATEL (Marc), Communautaire geschiedenis van België van 1830 tot vandaag,

Leuven, Davidsfonds, 2004, 256 p. • VAN ASSCHE (Davy), Les Congrès national wallon: een persstudie, Gent, UGent

(onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2003, 295 p. (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis)

• VAN DEN DAELE (G.), De achterstand en de minderwaardige behandeling der Vlamingen in de Belgische administraties, Gent, De Week, 1950, 159 p.

• VAN HAEGENDOREN (Maurits), De Vlaamse Beweging nu en morgen, I: Na honderd dertig jaar, Vlaamse Pockets, Hasselt, Uitgeverij Heideland, 1962, 180 p.

• VAN HAEGENDOREN (Maurits), Geel & Zwart van de Driekleur, Leuven, Davidsfonds, 1979, 367 p.

• WILS (Lode), Van Clovis tot Happart, De lange weg van de naties in de Lage Landen, Leuven, Uitgeverij Garant, 1992, 305 p.

(f) Achtergrond bij de Franse binnenlandse situatie

• BECKER (Jean-Jacques), Histoire politique de la France depuis 1945, Paris, Armand Colin, 1994, 193 p.

• DALLOZ (Jacques), La IVe République, Collection Mémo, Paris, Éditions du Seuil, 1996, 63 p.

• DUHAMEL (Eric), FORCADE (Olivier), Histoire et vie politique en France depuis 1945, Paris, Nathan/HER, 2000, 294 p.

• ELGEY (Georgette), Histoire de la Quatrième République, Tome I, La République des illusions, 1945-1951, Tome II, La République des contradictions, 1951-1954, Edition refondue et augmentée, Paris, Fayard, 1993, 704 et 761 p.

Page 158: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

158

• MEGRINE (Bernard), La question scolaire en France, Que sais-je ?, Paris, PUF, 1960, 126 p.

• RIOUX (Jean-Pierre), La France de la Quatrième République, Tome 1. L’ardeur et la nécessité (1944-1952), Tome 2. L’expansion et l’impuissance (1952-1958), Nouvelle histoire de la France contemporaine 15-16, Points Histoire, Paris, Éditions du Seuil, 1980, 309 et 382 p.

3) Internet

• FRANCE DIPLOMATIE, “Ambassades bilatérales”, op:

http://www.diplomatie.gouv.fr/fr/ministere_817/ambassades-consulats_814/les-ambassades-bilaterales_4047.html (geraadpleegd op 26 april 2007).

• NATO, “Who’s who at NATO?”, op: http://www.nato.int/cv/permrep/fr/fr-f.htm (geraadpleegd op 26 april 2007).

Page 159: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

159

II. Bijlagen

Bijlage I: De Franse ministers van Buitenlandse Zaken tussen 1947 en 1955

- Georges Bidault

Bidault werd geboren op 5 oktober 1899 te Moulins en overleed in Cambo-les-Bains

op 27 januari 1983.156 Hij was minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk van 10

september 1944 tot 16 december 1946, van 22 januari 1947 tot 25 juli 1948 en van 8

januari 1953 tot 19 juni 1954. Bidault stond dus gedurende een derde van de 4e

Republiek aan het hoofd van het Quai d’Orsay. Tijdens de Tweede Wereldoorlog

speelde hij een belangrijke rol in het verzet. Meteen na de oorlog werd Bidault

minister van Buitenlandse Zaken in uitzonderlijke omstandigheden: een deel van

Frankrijk was nog steeds bezet gebied en het Quai d’Orsay had zwaar geleden onder

het oorlogsgeweld (Dalloz, 1992). Na de oorlog richtte hij de MRP, Mouvement

Républicain Populaire op. Erfgenaam van de Parti démocratique populaire (°1944), wou

de MRP de partij zijn voor de christen-democratische verzetslui en de traditionele

rechts-linkstegenstellingen overbruggen (Bely & Soutou, 2005, pp. 545-549).

Volgens B. Destremau (1994, pp. 101-102) was Bidault een hardwerkende man die op

de meest bizarre uren tussen stapels boeken aan het werken was. Hij werd

geapprecieerd op het Quai voor zijn handigheid als onderhandelaar en dwong

respect af bij grote diplomaten als Chauvel, Couve of Alphand. Dankzij de aanzetten

die Bidault gaf om de explosieve koloniale situatie in Vietnam op te lossen, kon

Pierre Mendès France op de Conferentie van Genève een eind maken aan het

probleem in heel Indochina.157 Door het over en weer reizen tussen Parijs en Genève

in de hoop een uitweg te vinden voor het Franse koloniale avontuur in het Verre

Oosten, was Bidault lichamelijk en geestelijk uitgeput. De koloniale avonturen in

Indochina, maar ook in Algerije en Tunesië, zouden Bidaults ondergang, en

uiteindelijk ook die van de 4e Republiek inluiden.

156 Léon Blum, die tussen 16 en 21 januari 1947 even minister van Buitenlandse Zaken was, wordt hier buiten beschouwing gelaten (Bely & Soutou, 2005, p. 550). 157 De term Indochina slaat op een unie van een aantal protectoraten en koloniën, waaronder Vietnam, Laos en Cambodja, die in bezit waren van de Franse Republiek gedurende een deel van de 19e en 20e eeuw.

Page 160: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

160

- Robert Schuman

Hij werd geboren te Clausen in Luxemburg op 29 juni 1886, was minister van

Buitenlandse Zaken in Frankrijk van 26 juli 1948 tot 8 januari 1953. Hij nam de fakkel

dus over van Bidault, om ze hem in 1953 opnieuw terug te geven. Schuman schreef

vooral geschiedenis met zijn Plan tot het oprichten van een Europese Gemeenschap

van Kolen en Staal. Dit plan las hij voor op 9 mei 1950 in de Salon de l’Horloge in het

Quai d’Orsay. Hierdoor kan hij tot één van de founding fathers van de huidige

Europese Unie worden gerekend.

Door de origine van zijn moeder, zou Schuman de hele jeugd doorbrengen in het

Groothertogdom Luxemburg. Zijn vader was echter afkomstig van la Moselle, een

regio die sinds de oorlog van 1870 in Duitse handen was. Hierdoor zou Schuman de

Duitse nationaliteit dragen tot na de Eerste Wereldoorlog, toen l’Alsace-Moselle werd

gereïntegreerd in Frankrijk en hij de Franse nationaliteit verwierf.

Na de 2e Wereldoorlog werd Schuman, die eveneens behoorde tot de MRP, in juni

1946 benoemd tot minister van Financiën op aanraden van Pierre Mendes France. In

november 1947 vormde hij zelfs een regering en kreeg hij meteen te maken met

sociale protesten en binnenlandse onlusten. In juli 1948 ruilde Schuman het Hôtel

Matignon voor het Quai d’Orsay en zou er gedurende vier en een half jaar de plak

zwaaien. In Bely en Soutou (2005, p.553) wordt Schuman omschreven als “une

personnalité politique atypique” wegens zijn discrete, magere en bescheiden uiterlijk.

De karikaturisten hadden een vette kluif aan zijn mager silhouet, zijn kaal hoofd en

grote neus. Op de tribune in het parlement deed hij velen verrast opkijken door zijn

Duits accent en monotone stemgeluid. In zijn semi-autobiografie leverde hem dit de

bijnaam “apôtre laïc” op (Poidevin & Schuman, 1988, p.98). Toch ontbrak het

Schuman niet aan humor, pragmatisme, onderhandelingsvermogen en eerlijkheid.

Als vrijgezel voor het leven stelde Schuman zich tevreden met een kamertje in het

Quai d’Orsay en hij had slechts één hobby: het verzamelen van autografen en

zeldzame boeken. Robert Schuman genoot groot aanzien en had invloed op

belangrijke personen in de Franse Republiek: “l’influence de Schuman n’exerce au-delà

de son propre parti et le prestige acquis en peu d’années lui donne une certaine liberté

d’action vis-à-vis du Parlement, des autres membres du gouvernement et même vis-à-vis du

président de le République. I a su gagner aussi la confiance de dirigeants étrangers, (…) le

secrétaire d’État américain Dean Acheson, (…) le luxembourgeois Joseph Bech, l’italien

Alcide de Gasperi et (…) Konrad Adenauer (…) ». Robert Schuman stierf op 4 september

1963 in Scy-Chazelles (la Moselle) (Bely & Soutou, 2005, pp. 551-560).

Page 161: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

161

- Pierre Mendès France

PMF, zoals hij in de Franse pers vaak werd genoemd, werd geboren op 13 januari

1907 te Parijs en overleed er ook op 18 oktober 1982. Mendès France, zoon van een

verkoper van confectiestoffen, stamde af uit een oude joodse familie uit Portugal die

zich in 1684 in Bordeaux vestigde. Na rechten en politieke wetenschappen te hebben

gestudeerd, sympathiseerde hij met de parti radical. Wanneer PMF de functie van

eerste minister opnam in op 19 juni 1954, combineerde hij dit met een baan als

minister van Buitenlandse Zaken. Tot 20 januari 1955, toen Edgar Faure hem

opvolgde, bleef hij in het Quai d’Orsay op post. Zijn regering hield echter nog stand

tot februari 1955. Dankzij zijn “méthode plat du jour” slaagde PMF erin om de

koloniale problemen in Indochina op te lossen en vooruitgang te boeken in de

politiek van appeasement in Tunesië. Nadat de Assemblée nationale het plan tot

oprichting van de Europese Defensie Gemeenschap had verworpen, hielp Mendès

France mee aan het uitbouwen van de Union de l’Europe occidentale. Volgens Bely en

Soutou (2005, p.565) was de post van minister van Buitenlandse Zaken in 1954 een

tweesnijdend zwaard: “Pierre Mendès France a dû régler, le plus habilement possible et au

mieux des intérêts du pays, des situations pourries héritées des pays gouvernements

antérieurs”. Het begin van de Algerijnse opstand in februari 1955 betekende voor

PMF een zware klap. Hij nam ontslag nemen als minister van Buitenlandse Zaken in

januari 1955.

- Edgar Faure

Faure werd geboren op 18 augustus 1908 te Béziers en overleed in Parijs op 30

maart 1988. Hij oefende het ambt van minister van Buitenlandse Zaken slechts 34

dagen uit: van 20 januari tot 23 februari 1955. Faure maakte het werk van PMF

gedeeltelijk af wanneer hij in de woelige dekolonisatieproblemen van 1955 een

doorbraak bewerkstelligde in de crisis in Marokko. Edgar Faure werd geprezen voor

zijn diplomatieke handigheid, voor zijn openheid, doeltreffendheid en

onderhandelingstalent. Wanneer de regering Mendès France in februari 1955 viel,

volgde Faure hem op als eerste minister. De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken

heette Antoine Pinay (Bely & Soutou, 2005, pp. 565-567).

Page 162: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

162

- Antoine Pinay

Hij werd geboren te Saint-Symphorien-sur-Coise in de Rhônevallei, op 30 december

1891, en was minister van Buitenlandse zaken in Frankrijk tussen 23 februari 1955 en

1 februari 1956. Zijn rol als hoofd van het Quai d’Orsay is miskend, alhoewel hij met

de akkoorden van Celles-Saint-Cloud de weg opende naar Marokkaanse en

Tunesische onafhankelijkheid. Pinay stierf op 13 december 1994 in Saint-Chamond in

de streek van de Loire (Bely & Soutou, 2005, pp. 567-569).

Page 163: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

163

Bijlage II: De Franse ambassadeurs in Brussel, 1947-1955

- Raymond Brugère

Hij werd geboren te Orléans op 25 januari 1885 en studeerde later rechten en

politieke wetenschappen. Hij bezette verschillende diplomatieke posten, onder meer

in Peking, Madrid, Kopenhagen, Ottawa, Belgrado en Brussel. Tussendoor schreef

Raymond Brugère een werkje getiteld ‘Veni-Vidi-Vichy’. Verder vervulde hij de post

van secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder Bidault. Hij

zou echter uit het ambt van secretaris-generaal en dat van ambassadeur ontslagen

worden naar aanleiding van verschillende incidenten. Door zijn koppig karakter voer

Brugère meermaals een te onafhankelijke koers en zijn visie op Buitenlandse Zaken

botste met die van Bidault. In het theoretisch deel van DEEL EEN: INLEIDING

spraken we reeds over mogelijke conflicten tussen de binnendienst en buitendienst

(Melissen, 1999, pp. 23-25). Het ontslag van Brugère moet dan ook gezien worden in

het kader van een niet op te lossen meningsverschil tussen de diplomaat en het Quai

d’Orsay (Agence nationale de documentation contemporaine, Paris, 1955, p. 121, gebruikt

in : Vandenbergen, 1995-1996 ; Dictionnaire biographique français contemporain, 1955, p.

121).158

In de geconsulteerde correspondentie voor deze scriptie werd een communiqué

van 15 december 1947 teruggevonden van het Franse consulaat te Antwerpen gericht

aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken. Het communiqué handelde over een

artikel van 11 december 1947 uit de Volksgazet, getiteld Influence française en Belgique –

commentaires sur un changement d’Ambassadeur, over het afscheid van Brugère als

ambassadeur te Brussel.159 De journalist van de Volksgazet had niets dan lof over voor

oud-ambassadeur Raymond Brugère: “L’Ambassadeur de France, Mr. Brugère, qui

représenta son pays à Bruxelles pendant quelques années, est démissionné comme tel et il est

remplacé par M. de Hauteclocque. Un ambassadeur d’un grand pays est une personnalité de

laquelle une influence salutaire peut émaner au profit du rapprochement entre le pays qu’il

représente et celui où il exerce ses fonctions. Ce fuit certainement le cas pour M. Brugère.

Nous n’avons pas à rechercher ici le motif de son départ mais nous pouvons seulement

constater que l’Ambassadeur de France d’après-cette guerre a fait beaucoup, d’une

manière pleine de tact, pour ce qui pouvait contribuer au rayonnement de la culture

158 Deze informatie komt uit een biografie uit 1955. In Who’s Who in France werd deze ambassadeur jammergenoeg niet teruggevonden, waardoor aanvullende informatie ontbreekt. 159 MAE, Map 1, EU Europe Belgique, Représentation française en Belgique, août ’44 – juin ’49, 15 décembre 1947, pp. 89-90.

Page 164: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

164

française en Belgique ». Het feit dat de journalist hier oordeelde dat het misplaatst

was een reden voor Brugère’s vertrek te zoeken, kan erop wijzen dat hij wel degelijk

wist waarom Brugère ontslagen was. Het artikel vervolgde: “Le diplomate qui nous a

quitté était un homme qui avait mené une action courageuse dans la Résistance

française et pour cela subi aussi les persécutions de l’occupant. Le fils d’un général qui fit

plutôt partie des milieux de droite mais qui témoigna d’une grande tolérance envers ceux qui

avaient d’autres idées que lui. Quand la guerre éclata il était Ministre de France à Belgrade et

il fut un des premiers diplomates qui se rangèrent immédiatement aux côtés du général de

Gaulle. Cela le rendit déjà extrêmement sympathique et non moins aussi la modestie naturelle

qu’il montra. On ne peut certainement pas lui en vouloir d’avoir fait, pendant son séjour en

Belgique, tout ce qui était possible pour rendre surtout plus étroites les relations

culturelles entre la France et la Belgique. Nous savons qu’il attacha spécialement

beaucoup au mouvement d’échanges intellectuels entre la France et la Flandre. »

- Jean Marie François de Hauteclocque

Graaf de Hauteclocque werd geboren in Fontainebleau op 11 februari 1893 en

overleed op 27 september 1957. Op zevenentwintigjarige leeftijd huwde hij met

Madeleine Conty, met wie hij zeven kinderen kreeg. Na zijn rechtenstudies werd de

Hauteclocque tijdens de Eerste Wereldoorlog naar het front gestuurd, waar hij

zwaargewond werd afgevoerd. In 1919 begon hij zijn diplomatieke loopbaan als

attaché op de ambassade van Rio de Janeiro. Gedurende het hele interbellum

doorliep hij in Bern, Boekarest en Syrië alle rangen van de diplomatieke carrière. In

maart 1944 werd de Hauteclocque even gegijzeld door een militie wegens zijn

clandestiene verzetsacties. Twee maanden later ontsnapte hij echter en dook onder

tot aan de bevrijding. In november 1944 werd de Franse diplomaat buitengewoon

ambassadeur en gevolmachtigd minister in Ottawa. Sinds december 1947 bekleedde

hij dit ambt in Brussel. De Hauteclocque was dus 54 jaar wanneer hij in België aan de

slag ging. Hij zou er ambassadeur blijven tot januari 1952, toen Jean Rivière hem

opvolgde. Tijdens zijn verblijf als résident-général in Tunesië moest hij het hoofd

bieden aan de georganiseerde strijd van Habib Bourguiba tegen Frankrijk.160 Na een

ambassadeursambt in Portugal (juli 1955-juli 1956), overleed Jean de Hauteclocque

op 64-jarige leeftijd als burgemeester van Bermicourt (Pas-de-Calais) (Who’s Who in

France, 2005; Dictionnaire biographique français contemporain, 1955, p. 325).

160 Zie ook: POIDEVIN (Raymond), SCHUMAN (Robert), Robert Schuman, Paris, Beauchesne, 1988, p. 100.

Page 165: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

165

- Jean Rivière

Rivière werd geboren in Compiègne op 16 november 1897 en stierf op 12 februari

1962. Jean Rivière trouwde met Liliane Bouilhet en kreeg twee kinderen. Hij

studeerde aan de École libre des sciences politiques, en nam vrijwillig dienst in het leger

tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1915 raakte hij ernstig gewond, waarvoor hij later

een decoratie ontving. Na de oorlog vervoegde hij het diplomatieke corps en begon

hij in april 1920 als derde secretaris van de ambassade van Peking. Na een opdracht

in Boedapest, was Jean Rivière in 1932 een lid van de jury voor de diplomatieke

rekrutering. In 1933 zat hij deze jury ook voor. Na een betrekking in Belgrado

vervulde Rivière het ambt van raadgever in de Franse ambassade bij het Vaticaan.

Na de bevrijding was hij gevolmachtigd minister in Ierland (1944-1946),

ambassadeur in Nederland (1946-1949), in Tsjecho-Slowakije (1950-1952), in België

(mei 1952-1956) en in Portugal (1956-1957). Rivière volgde de Hauteclocque dus op in

de diplomatieke post in Portugal. Vanaf augustus 1957 werd Rivière benoemd tot

diplomatiek consulent bij de regering. Sinds 1960 vertegenwoordigde hij de regering

als raadgever voor Buitenlandse Zaken bij de Société nationale de recherche et

d’exploitation des pétroles en Algérie. Rivière overleed evenals de Hauteclocque op 64-

jarige leeftijd (Who’s Who in France, 2005; Dictionnaire biographique français

contemporain, 1955, p. 576).

- Etienne de Crouy-Chanel

De Crouy-Chanel was af en toe ambassadeur ad interim in de periode 1947-1955.

Zijn naam staat niet vermeld in de Who’s Who in France of het Dictionnaire biographique

français comtemporain. Het enige wat we met zekerheid weten is dat de Crouy-Chanel

in 1957-1958 permanent vertegenwoordiger van Frankrijk bij de NAVO is geweest.161

Rond 1963 werkte hij op de Franse ambassade in Nederland. Tenslotte schreef de

Crouy-Chanel in 1991 een werk over de Franse poëet en diplomaat Alexis Léger (die

ook schreef onder de naam Saint-John Perse) en het voorwoord op het werk

“Merveilles des châteaux des Flanders d’Artois, de Picardie et du Hainaut” in 1973.162 Daar

Étienne de Crouy-Chanel nog een boek uitbracht in 1991, moet hij aanzienlijk jonger

zijn geweest dan de Hauteclocque, Rivière en Brugère.

161 NATO, “Who’s who at NATO?”, op: http://www.nato.int/cv/permrep/fr/fr-f.htm (geraadpleegd op 26 april 2007). 162 CROUY-CHANEL (Étienne de), Alexis Léger ou l’autre visage de Saint-John Perse, Picollec, 1991.; Merveilles des châteaux des Flandres, d’Artois, de Picardie et du Hainaut, Paris, Hachette Réalités, 1973, 279 p.

Page 166: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

166

Bijlage III : MAE, Map 63, EU Europe Belgique, Politique intérieure, 1er Mars 1950 – 30

juin 1950, N°393, 7 mars 1950. Bijlage bij DEEL DRIE, Hoofdstuk IV : De ontknoping

van de Koningskwestie. (De onderlijningen maken onderdeel uit van mijn persoonlijke

aantekeningen.)

Page 167: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

167

Page 168: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

168

Page 169: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

169

Page 170: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

170

Page 171: De Franse diplomatieke briefwisseling over de binnenlandse ...

171