De binocle - Ter Haar Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je...

256
de binocle door Louis Couperus Het was ongeveer vijf jaar geleden, dat een jonge toerist, Indo-Nederlander, journalist, een fijne jongen, enigszins nerveus aangelegd, zeer zachtzinnig trots zijn tropisch bloed, in Dresden, in de Opera, des morgens, een biljet nam voor een plaats op de eerste rij van de vierde rang, om de 'Walküre' te horen. De vierde rang was destijds de rang, waar alle vreemdelingen zaten, die zich niet de luxe van een loge betaalden; ja zelfs zij, die dit wel konden doen, prefereerden vaak de vierde rang, en dit boven de derde en de tweede, omdat men er zo uitstekend hoorde en zag, zelfs al groef zich de afgrond der wijde zaal tussen die rang en het toneel. Het was een prachtige dag; de parken stonden in goudbladerendos; er dreef een lieflijkheid om te leven door de wijde lucht en de jonge toerist, in zijn even weemoedige eenzaamheid, was gelukkig door de mooie stad te dwalen, een museum binnen te lopen, ergens te lunchen onder een Laube, bij het zonnekabbelende water van de Elbe. En er was in hem de blijde illusie die avond de 'Walküre' te horen, een opera, die hij niet kende, hetgeen hij zich verweet omdat hij met Wagner dweepte. Zonder dat hij met iemand dan met de kellnerin en de tramconducteur sprak, verliepen de uren. Hij dronk zijn thee en at er wat bij, want daar de opera zeer vroeg begon, wist hij geen tijd tot dineren te hebben. En toen, tevreden en zacht, stil blijmoedig, als zijn aard was, trots nerveuze aanleg en periodieke buien van melancholie, wandelde hij kalm - hij had de tijd - naar het Operagebouw. Reeds sloten enkele winkels in de Pragerstrasse en was het bedrijf gedaan en zag hij een opticien zijn bediende wijzen de luiken voor het raam te stellen, toen hij bedacht geen binocle te hebben. Vlug schoot het door hem heen, dat de vierde rang - waar hij al eens, achter, gezeten had toch wel ver van het toneel was verwijderd en dat een toneelkijker wel van dienst zou zijn... Tevens bedacht hij, dat hij een goedkope dag had gehad en dat zijn plaats maar drie mark kostte en toen nu zijn oog bij toeval het uitspiedende van de opticien ontmoette, wenkte hij hem, als bij ingeving, verhaastte zijn pas en riep, nog op het trottoir: 1 5 10 15 20 25 30 35

Transcript of De binocle - Ter Haar Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je...

Page 1: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de binocledoor Louis Couperus

Het was ongeveer vijf jaar geleden, dat een jonge toerist, Indo-Nederlander, journalist, een fijne jongen, enigszins nerveus aangelegd, zeer zachtzinnig trots zijn tropisch bloed, in Dresden, in de Opera, des morgens, een biljet nam voor een plaats op de eerste rij van de vierde rang, om de 'Walküre' te horen. De vierde rang was destijds de rang, waar alle vreemdelingen zaten, die zich niet de luxe van een loge betaalden; ja zelfs zij, die dit wel konden doen, prefereerden vaak de vierde rang, en dit boven de derde en de tweede, omdat men er zo uitstekend hoorde en zag, zelfs al groef zich de afgrond der wijde zaal tussen die rang en het toneel. Het was een prachtige dag; de parken stonden in goudbladerendos; er dreef een lieflijkheid om te leven door de wijde lucht en de jonge toerist, in zijn even weemoedige eenzaamheid, was gelukkig door de mooie stad te dwalen, een museum binnen te lopen, ergens te lunchen onder een Laube, bij het zonnekabbelende water van de Elbe. En er was in hem de blijde illusie die avond de 'Walküre' te horen, een opera, die hij niet kende, hetgeen hij zich verweet omdat hij met Wagner dweepte.

Zonder dat hij met iemand dan met de kellnerin en de tramconducteur sprak, verliepen de uren. Hij dronk zijn thee en at er wat bij, want daar de opera zeer vroeg begon, wist hij geen tijd tot dineren te hebben. En toen, tevreden en zacht, stil blijmoedig, als zijn aard was, trots nerveuze aanleg en periodieke buien van melancholie, wandelde hij kalm - hij had de tijd - naar het Operagebouw. Reeds sloten enkele winkels in de Pragerstrasse en was het bedrijf gedaan en zag hij een opticien zijn bediende wijzen de luiken voor het raam te stellen, toen hij bedacht geen binocle te hebben. Vlug schoot het door hem heen, dat de vierde rang - waar hij al eens, achter, gezeten had toch wel ver van het toneel was verwijderd en dat een toneelkijker wel van dienst zou zijn... Tevens bedacht hij, dat hij een goedkope dag had gehad en dat zijn plaats maar drie mark kostte en toen nu zijn oog bij toeval het uitspiedende van de opticien ontmoette, wenkte hij hem, als bij ingeving, verhaastte zijn pas en riep, nog op het trottoir:

- Is de zaak al gesloten? Of kan ik nog een toneelkijker kopen?Goedmoedig grijnzend knikte de lange, magere opticien van ja en noodde binnen in de half geduisterde winkel. En nauwlijks was de toerist binnen of het doorflitste hem, dat hij verkeerd deed en beter zou doen de winkel te verlaten omdat het gezicht van die winkelier een onbehaaglijke vogeltronie geleek. Maar deze flits was zo snel, ongemotiveerd en vaag, dat het geen logisch bewustzijn werd. Daarom bleef de jonge man en hernam:

- Dan zou ik wel gaarne een toneelkijker willen hebben, een eenvoudige, niet te duur.De opticien toonde er enige en wees prijzend de fabrieksnaam der glazen.

- Deze is zo klein, meende schuchter het jongmens, dat, zelve klein en tenger, van grote afmetingen voor gebruikszaken hield, onbewust menende te imponeren door een grote zakdoek of handschoenen, die hem te wijd waren.

- Neem u dan deze, prees de winkelier aan. - Dat is meer een kijker voor wedrennen, lachte de toerist. Hij is wat zwaar

ook ...Hij keek er even door, draaiend tot de glazen gericht waren. Hij zag er heel duidelijk door, in de straat.

1

5

10

15

20

25

30

35

40

45

Page 2: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

- Hij bevalt me wel, zei de toerist. Hoeveel kost deze kijker? De prijs viel niet mee. Kocht hij de kijker, dan had hij een dure dag. Maar hoe helder brachten deze glazen niet het straatperspectief hem voor ogen!

- Nu goed dan, zei de toerist. Ik neem deze kijker.Hij betaalde. En ging, met de kijker in de étui. Nu moest hij zich haasten. Plotseling bedacht hij, dat hij dat vogelgezicht van die opticien werkelijk onbehaaglijk had gevonden. Maar zette die dwaze afkeer van zich; wel meer had hij die vreemde antipa-thieën, sympathieën ook, en ze maakten soms het gewone leven wel lastig.

Nu repte hij zich. Daar was de Opera, daar stroomde reeds het zwart-silhouetterende publiek over het avondplein, de wijde verlichte ingangen binnen. Nerveus, hoewel hij wist, dat hij niet te laat was, repte hij zich. Wipte luchtig de vele trappen op, tussen het moeizaam stijgen der anderen. En vond spoedig zijn plaats, op de eerste rij. En zette zich, in blij vooruitzicht muziek te genieten.

Hij nam de binocle uit de étui en plaatste beide voor zich, op de brede richel. Naast hem, links en rechts, achter hem werden de plaatsen snel ingenomen: het liep vol als steeds; beneden ook vulden zich de rangen der loges, de zaal. Plotseling bedacht de jonge man, dat de binocle kon vallen,... in de nu donker geschemerde zaal en nam op de knieën de kijker.De voorstelling begon, in vrome aandacht en wijding om Wagner. In de grote, volle zaal was behalve der muziek immense vergolving, nauwelijks geluid en beweging, nauwelijks een kuch, een hand, die een kijker beurde.

Ook de jonge toerist richtte zijn kijker om Siegmund, wiens stem hem zalig doortrilde, nader tot zijn blik te brengen.

Plotseling, door zijn genot heen, flitste het door hem, dat de zaal, van daar boven af beschouwd, als een afgrond was en de kijker zwaar. Op hetzelfde ogenblik waaide, verder-af, een programma naar beneden. Het leidde hem af: hij zag het programma fladderdalen en neerkomen op het grijze, gekapte hoofd ener dame, wier hand het programma als een vogel nu greep. Naast die dame zat een heer, met blinkend kale schedel. Maar Sieglinde bekoorde weer de aandacht van de jonge toerist. De witte, blonde Germanendochter boeide hem, nam geheel zijn zich overgevende ziel gevangen in tover van zang; aandoenlijk poëtisch vond hij haar, met Siegmund samen, in Hundings hut.

Zwaar woog hem de kijker op de knie. Weer zette hij de binocle op de richel waarboven, als een dubbel torentje, de zwarte kijker uitstak. En stond daal toch veilig genoeg.Toen, bijna in humoristisch bedenken, de jonge man voorover boog om te zien wie juist beneden hem in de zaal zat. En op wie de kijker wel neer zou komen ... mócht hij vallen.Het was een bijna ondeugende nieuwsgierigheid, wellende om de snelle bedenking van een bijna niet mogelijke mogelijkheid. Want nu hij er aan gedacht had, dat de kijker kón vallen, zou de kijker immers niet vallen.

Hij zag niet duidelijk wie er daar zaten, vlak loodrecht onder hem. De zaal was er zeer verdonkerd. Maar juist om dat donker, waarin de omtrekken der toehoorders doezelden, zag hij weer duidelijker daarginds, de reeds opgemerkte duivegrijze dame, die het fladderende programma gegrepen had. En de naast haar gezeten kaalschedelige heer...

Diens schedel glom. Tussen de duizenden, dicht naast elkaar gezetene, aandachtvolle silhouetten en gekapte vrouwehoofden en ook wel kaalhoofdige mannekoppen, glom daar die verre schedel... Hij glom zo wat op drie-kwart van de hellende afstand tussen vierde rang en lager toneel ... Hij glom rond, als een obsederen-

2

50

55

60

65

70

75

80

85

90

95

Page 3: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de volle maan, verzonken tussen alle die omduisterde gedaanten: vrome achterkoppen en roerloze ruggen van aandacht: hij glom als een doelpunt, als een doelwit; hij glom wit; hij blonk... De jonge toerist ergerde zich om zijn vreemde, hemzelve lastige afgetrokkenheid en dwong zich zijn aandacht aan Hunding te schenken. Hij genoot daarna zeer van het Liebeslied, van die glanzende tenorstem, die zong van liefde en binnenstromende lente. Maar de blinkende bol daarginds kon hij niet meer vergeten en zich niet meer onzienbaar maken. Telkens schuinde zijn afgeleide blik naar de schedel, die in de schemering der zaal scheen te glanzen, nu als een immense biljartbal!Een beweging van ongeduld en ergernis om zichzelve schokte de jonge man. Tegelijk greep hij de binocle, in snelle angst, dat liet ding vallen zou. En de binocle viel niet, en de handen van de jonge man omklemden de kijker, steviger dan nodig was... En richtten hem op Siegmund en Sieglinde... Toen was het of hij zich niet zou kunnen bedwingen... Of iets hem krachtig imperatief dwong de kijker te slingeren, hoog door de afgrond der zaal, mikkende op die lokkende bol, die reuze-biljartbal, het blinkende doelwit.

Daarginds, in de diepte, op drie-kwart afstand van de helling tussen hem en het toneel...In hevige reactie van weerstreving wierp hij zich achterover... En wist de kijker, bevende, nog neer te zetten... Het was bijna te veel voor hem dat te doen. Toen drukte hij zich de armen tegen het lijf. Om de kijker niet te grijpen en niet te slingeren naar het ronde doel. Dat daar blònk.

Zijn buurvrouw zag hem snel aan van ter zijde. Haar beweging scheen hem een moederlijke redding.

Ik vraag u pardon, murmelde hij, bleek en half gek. Ik voel mij niet wel. Ik voel mij heel ziek. Als ik u even storen mag, zou ik willen weg gaan.

Het was op het einde der eerste acte. Hij stond op; bevende maar geruisloos slipte hij langs de knieën der vijf, zes personen, die hem scheidden van de hoek der rij.

- U vergeet uw binocle! fluisterde nog de buurvrouw.- Laat maar, mevrouw: ik kom straks terug, hoop ik...Hij strompelde een paar treden op en af; er werd met boze stem chtt! gesist.

Toen schoof het gordijn dicht, lichtte de zaal op, klonk er applaus. Opzettelijk had hij de binocle daar gelaten, bang voor het ding. Nu, in de pauze, herwon hij zich. Hoe dwaas was hij toch geweest! In de nu lichte zaal kwam hem de obsessie van zo-even voor als een zotheid, als een flauwiteit, aan wier ongemotiveerde drang hij immers nooit had toegegeven! Hij was toch niet gek! Om zijn binocle de zaal in te slingeren?! Kom, hij zou die dolle ingeving te boven komen en met niet meer dan een heel klein beetje wilskracht en redelijkheid. En hij had honger en ging aan het buffet een broodje eten, met een glas bier. Dat zou hem bedaren na die malligheid van zo-even. Toen de tweede acte begon, toen de zaal duisterde, meende hij echter: wat hem doorschokt had, was een soort diepteduizeling geweest, wat de Fransen noemen: vertige de l'âbime... Al had hij geen drang gevoeld zichzelve neer te storten. Hij deed misschien beter niet meer zo vooraan op die eerste rij, zo hoog boven de afgrond der zaal te gaan zitten... Neen, hij deed beter, hier achter, in de doorgang, te blijven staan. Want al was de obsessie mal-ligheid geweest, zij mocht hem ginds, op die plaats weer opnieuw overvallen en zo zou zijn genot in de muziek niet onverdeeld zijn.

Hij bleef staan. Ginds bleef zijn plaats onbezet en de twee torentjes van zijn zwarte kijker verhieven zich sarcastisch maar ongevaarlijk op de brede richel voor zijn lege stoel. Maar als hij zich rekte op de tenen, kon hij, in de zaal, juist nog de blanke schedelbol zien, die als een doelwit blonk.

3

100

105

110

115

120

125

130

135

140

Page 4: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Hij haalde geërgerd de schouders op, smakte met de tong zijn ergernis weg, luisterde toen aandachtig naar Brünhilde's juichkreten, boven op de rots, waar zij verschenen was. En werd kalmer. En genoot.

De Feuerzauber overweldigde hem heerlijk en zijn zuiver genot bracht hem geheel in evenwicht.

Toch meende hij, toen de opera uit was, nooit meer op de eerste rij van de vierde rang plaats te nemen. In allen gevalle nooit meer met zo een grote kijker voor zich. En tevens de kijker, die hem in de handen zo vreemd gewogen had en hem misschien, met de diepte samen, en óm dat dwaze doelwit daarginds, die dolle obsessie had ingegeven ... niet mee te nemen... hem daar te laten staan... met zijn twee zwarte torentjes... op de brede richel ... tegen de ijlte van beneden en overal leeg vloeiende zaal.

En vluchtte hij als de trappen af, bang, dat iemand hem na zou roepen, dat hij zijn binocle vergat.

Het was toen na vijf jaren. Hij was wel geslaagd in zijn carrière. Hij was getrouwd. Hij had kleine reisjes gedaan des zomers, des winters, voor zijn werk en voor zijn vakantie. Hij was niet meer in Dresden geweest, maar dit jaar kwam hij er toevallig. In de vroege herfst als de parken er staan in goudbladerendos. De affiches der Opera kondigden een serie voorstellingen aan van de Ring des Nibelungen. Die avond gaf men de Walküre. Hij herinnerde zich de mooie voorstelling van vijf jaren her. De herinnering aan zijn obsessie was in hem verflauwd tot niet meer dan vaagste heugenis aan duizeling en diepte. Maar waarom hij sedert wel eens geglimlacht had en de schouders opgehaald. Zeker, hij zou de Walküre die avond weer gaan horen. Maar aan de kas zeide men hem, dat de zaal was uitverkocht.

Het speet hem. Hij wendde zich af. Toen juist iemand naderde en de bureaulist mede deelde, dat hij zijn plaats, besproken op eerste rij, vierde rang, die avond beschikbaar stelde. Hij was verhinderd te komen.

Gretig nam de jonge man de plaats over en vroeg zich af waar hij dit onbe-haaglijke vogelgezicht meer had gezien... Kom, het was wel weer de eerste rij van die hoge, vierde rang maar nu zou hij niet duizelig worden en zich door geen dwaze inval van streek laten brengen. Trouwens, hij zou geen binocle zelfs mee nemen. Hij had er geen bij zich en er een kopen, zou hij niet. Hij ging die avond wat laat. De zaal was reeds duister en vol; de muziek was begonnen. Hij aarzelde de toehoorders op zijn rij te storen maar de ouvreuse meende, dat hij zijn plaats langs slechts vier toehoorders nog heel goed bereiken kon. Hij schuifelde dus voort langs hun knieën, verontschuldiging mompelend en zette zich.Toen de ouvreuse zich fluisterend tot hem boog en een grote binocle reikend, vroeg:

- Wilt u misschien een kijker huren? Voor één mark?Hij meende sarcasme in haar stem te horen, schrikte en keek naar de kijker, die

zij hem bood. Het was zijn kijker, van vijf jaren her, hier gelaten, nooit gereclameerd, niet naar het politie-bureau gebracht en steeds door de ouvreuse verhuurd, zo haar dit lukte. Het was zijn kijker. Voor hij had kunnen weigeren, had hij onweerstaanbaar het ding gegrepen. Boze stemmen riepen chtt! en reeds trok zich de ouvreuse terug, hem wenkende, dat hij straks wel betalen zou ...

Tóen gebeurde het, dat in het midden van Siegmunds en Sieglindes duo, boven, op de eerste rij van de vierde rang, iemand zich schreeuwend wrong of een aanval van vallende ziekte hem overviel, of hij worstelde met een macht sterker dan hij, en door de uit haar vrome aandacht opgeschrikte zaal slingerde een hand een zwaar voorwerp de ruimte door, dat als een steen met ronde bocht stortte in de afgrond.

4

145

150

155

160

165

170

175

180

185

190

Page 5: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

En brulde beneden, waar naast een duivegrijze dame een kaalschedelige heer zat, een ander, een, schoon nooit gemikt of opgemerkt, noodlottig getroffene, zijn leven uit, terwijl de hersens spatten.

5

195

5

Page 6: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1a Is dit verhaala chronologisch en continu verteld,b niet-chronologisch en continu,c chronologisch en niet-continu,d niet-chronologisch en niet-continu.

1b Motiveer je keuze.

2 Motiveer de witregel (157). Hoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal. Noteer dat zo precies mogelijk.

3 Geef een karakterbeschrijving van de hoofdpersoon. Noteer gegevens vooral uit de regels 1-27 en 98-140.

4a Is de hoofdpersoon een round character, een flat character of een type?

4b Motiveer je keuze.

5a Vanuit welk fysisch perspectief worden de gedragingen van de hoofdpersoon in de slotalinea beschreven?

5b Hoe is dat tijdens de beide bezoeken aan het operagebouw?

6 Met welke vertelinstantie heb je te maken? Op minstens één plaats wijkt de schrijver daar duidelijk vanaf. Noteer je bevindingen nauwkeurig.

7 Motiveer de witregel (188).

8 Welke vooruitwijzingen omtrent een mogelijke afloop vind je in het verhaal tót aan de eerste witregel? 9 Welke verhaalritmische elementen kun je aanwijzen. Overweeg of je te maken hebt met: herhaling, symmetrische omkering, contrast, complement, tijdverdichtingen of -vertragingen, afwisseling van dialoog, overpeinzing, beschrijving, en actie. Bewijs je keuze(n) met regelnummers uit de tekst.

10a Welk dynamisch motief kent dit verhaal?

10b

6

200

205

210

215

220

225

230

235

240

245

250

Page 7: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Noem ook een statisch motief.

11 Welk leidmotief herken je?

12 Wat is volgens jou het thema van het verhaal? Motiveer je keuze.

7

255

260

265

270

275

280

285

290

295

Page 8: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

drie jodendoor Aart van der Leeuw

"Als we maar konden begrijpen..." zuchtte Mendel Ephraïm.En de drie ter dood veroordeelde joden zagen elkander hulpeloos aan met de vermoeide, rood omrande oogen, en hieven de verwelkte handen op. Onderwijl weergalmde het kerkerhol van hamerslagen, en de ongelukkigen roken den harsgeur van de versch geschaafde planken, waaruit het schavot werd getimmerd op het voorplein der gevan-genis.

"Als we maar konden, begrijpen..."Doch dit juist vermochten zij niet. Het kon niet onthuld worden, waarom hen het

noodlot, de engel, zeide Mendel Ephraim, naar de stad hier, en toen naar de herberg, waar de booze vreemdeling woonde, gevoerd had. Want zóó was het gekomen. De vreemdeling was de straat op gesneld, en had dan geweeklaagd: "Mij zijn honderd dukaten ontstolen, die ik in een stuk linnen, dat ik van mijn hemd heb afgescheurd, wikkelde." En de dienaars van het gerecht vinden het geld bij de joden, en wat helpt ontkennen, daar ze immers zelven het goud in den lap, die in het geschonden hemd past, hebben gedaan. Want de ware toedracht wordt door den engel verborgen gehouden, de ware toedracht, dat de deugniet de kooplui beluistert, en dat hij hoort zeggen: "Dit zijn de honderd dukaten, die wij aan Aäron, den geldwisselaar moeten verzenden; geef mij nu iets, waar ik ze in verpakken kan."

Meteen roept iemand beneden in de herberg de joden, en zoodra zij hun kamer hebben verlaten, sluipt de vreemdeling haastig naar binnen, scheurt zich een stuk van het hemd af, en legt dat op tafel. En dit gebruiken de rampzalige mannen, als zij terug zijn gekeerd. Kan zij eenvoudiger wezen, de waarheid? Maar onder een almachtigen vleugel ligt haar naaktheid verscholen, en zelfs de scherpzinnige rechters ontdekken haar niet.

De hamerslagen hadden opgehouden, en dit beteekende, dat de arbeid volbracht was, en dat het uur was aangebroken. En Izaak Manasse maakt zich den hals bloot, hij legt een doek af, die nat is van het zweet van slapelooze nachten, en dan zegt hij:

"Dat God zich erbarme."En Mozes Israël legt een doek af, die nat is van de tranen van zijn bekommernis,

en dan zegt hij: "Dat mijn kinderen behouden mogen worden."En Mendel Ephraïm legt een doek af, die nat is van het bloed uit een wonde, die

hem, toen hij werd aangegrepen, toegebracht is, en dan zegt hij, terwijl hij aan hun vijand denkt:'

"Ik vergeef hem."De deur van den kerker schuift open, maar op zoo'n wonderbare wijze wordt zij

ontsloten, dat de gansche wand er mede terugwijkt naar een zonnige ruimte, die niet anders dan de vrijheid kan zijn. En wie nu binnentreedt, blijkt de koning te wezen, die aan het hoofd van zijn hofstoet opgegaan is, om hun genoegdoening te geven. Zij herkennen David dadelijk aan zijn sieradiën, zijn kroon, zijn armring en zijn zwaard. De koning doet zijn mantel af, met zilverdraad, doorweven, en slaat dien Mendel Ephraim om de schouders, en een van de vorstelijke zonen hult Mozes Israël in purper, en de hoogepriester geeft aan Izaäk Manasse zijn gewaad. Nu beginnen de pijpers te blazen, en een rei van bruinoogige maagden doet de schellen en cimbels weerklinken. Zoo trekken zij den blauwen zomermorgen in. En als de gouden muren van het nieuw Jeruzalem in het gezicht komen, en de twaalf poorten uit paarlen het zonlicht weerkaatsen, zegt Mendel Ephraim:

"Nu heb ik alles begrepen."

8

300

305

310

315

320

325

330

335

340

Page 9: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

En zij knikken en glimlachen.Intusschen zijn de drie joden door den beul en zijn knechten naar het voorplein

gevoerd. Het volk, dat te hoop kwam geloopen, is er vertoornd over, dat de in hun kaftan aanstrompelende grijsaards de oogen zelfs niet eenmaal opslaan naar het wilde dreigen van hun haat; de scherprechter is er verwonderd over, dat wanneer hij het worgkoord heenwindt om de vermagerde nekken, hij geen weerstand te overwinnen heeft; en de booze vreemdeling, die toe staat te kijken, met de honderd gouden dukaten veilig en wel aan den boezem verborgen, springt op van ontzetting, omdat hem een hand aanraakt, en hem in het oor wordt gefluisterd: "Gij morgen."

9

345

350

Page 10: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1 Geef de fabel van het verhaal.

2 Men kan de tekst verdelen in 6 stukken: 1-5 / 6-17 / 18-23 / 24-33 / 34-47 / 48-55. Geef argumenten voor die verdeling. Anders gezegd: bespreek zorgvuldig het verband tussen de visuele en de inhoudelijke geleding.

3 Bespreek de drie joden als groep, in zoverre ze met elkaar overeenstemmen.

4 Bespreek nu de drie joden afzonderlijk, dus in zoverre ze elke een eigen karakter hebben.

5 Geef een duidelijke uiteenzetting van de vertelsituatie in het verhaal. Beweringen moeten waargemaakt worden. Geef minstens twee zinnige argumenten voor je keuze.

6 Het verhaal is niet-chronologisch verteld. Toon dat aan.

7 Formuleer het thema.

8 Formuleer de idee.

9a In welk gedeelte gebeurt iets wat in de waarneembare werkelijkheid niet zou gebeuren?

9b Wat is de functie hiervan?

10 Leg een relatie tussen de inhoud van de regels 54-55 en de regels 34-45.

1010

Page 11: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de dood van Jelgersmadoor Jacques van Hattum

Tante gaf haar suikerfeest.In haar rococo-kamer, die "De Krul" heette, hingen aan draden suikervogeltjes met gespreide vleugeltjes, witte duifjes met rose dolksteekborstjes, en in vaasjes prijkten, op lichtgroene, broze stengels, suikertulpen en trompetnarcissen. De klavecimbel wachtte op haar bespeler, het rose hemelbed stond opgeslagen: het wachtte op niets, omdat het niets gekend had.

De bibelots op de gueridons waren vanavond alle meesterwerkjes van suikerbakkerskunst; witte olifanten met kleurige zadeldekken; steigerende paardjes en in rococo-tempels verliefde figuurtjes, die zeiden, hoe weinig tante van de liefde wist.

Wat er de bazuin scheen te blazen was engelenkopje met echt haar en gazen vleugels op gestolde schuimwolk.

"Je kunt alles eten, Jacques," zei Tante, "behalve het haar, dat echt is." Ik at niets dan het haar; kokhalsde bij de gedachte en Tante zei: "Wat trek je een gezicht jongen; je bent toch dol op suiker."

Een suikerduifje botste tegen mijn voorhoofd; het liet los en viel voor mijn voeten aan brokken; nu knarste alles, alsof men op firn liep.

"Een beetje uitkijken, jongen," meende Tante, "misschien hangen ze iets te laag."

"Een niveau-kwestie, Tantetje," lachte ik.Het blik en de steel van de schuier waarmee de dienstbode werkte, waren

beschilderd."Hindelopers." zei Tante."De gebarsten suikervogel, een titel voor een verhaal," meende ik.

"Schrijf maar," lachte ze, "daar zijn m'nheer en mevrouw Du Tour. Lief, dat U komt, lief, lief, lief."

Alles zei ze drie keer, omdat ze niets meende.We zaten tenslotte met z'n tienen op rose stoelen met gouden, ronde en uiterst

pijnlijke leuningen. In m'n zongebrande rug moesten de ornamenten staan, negatief de gulden rozen van de leuning.

"Als ik nu in het natte zand ging liggen zou ik met m'n' rug roosjes kunnen bakken," droomde ik in het gezelschap. "Je bent stil, Jacques," zei Trouvaille.

"Ik bak zandrozen," antwoordde ik.Trouvaille kon me niet begrijpen."Kijk eens," zei Tantetje. Ze plukte een suiker trompetnarcis van de lichtgroene

suikersteel. Ze blies en een hoog piepend geluid van een kermistrompetje vulde de kamer.

"Enig" lachten enkele gasten hun vocabulaire op. "Enig-enig-enig; hoe bedenkt U het."

"Hoe bedenkt U het zo.""Enig-enig-enig."En we bliezen allen op een geel-suikeren trompetnarcis. Er stonden tien

suikerstelen in een blauw, glazen vaasje.En allen stieten we de kermispiep uit onze bloemkroon, tot Jelgersma inhaleerde,

het koperen schijfje losliet en horizontaal in z'n luchtpijp schoot. Hij maakte heel gekke geluiden, waarom we eerst lachten, toen hij blauw werd over z'n hele gelaat; schaterden en het uitgierden, toen hij van de roze stoelzitting op het tapijt gleed, mal gesticulerend.

11

355

360

365

370

375

380

385

390

395

400

Page 12: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

We bliezen geen van allen meer; we keken naar Jelgersma, die altijd zo exorbitant deed, nu helemaal blauw was, met gezwollen aderen aan de slapen en die de bloemkroon in z'n hand vergruizelde.

"Enig-enig; die Jelgersma," riepen we allemaal.Maar enkelen begrepen het."Hij heeft z'n piepertje ....," riep mevrouw Du Tour, maar verder kwam ze niet,

want allemaal brulden we: "Jelgersma heeft z'n piepertje......," en de heren sloegen op hun knieën, omdat Jelgersma z'n piepertje, ja wat?

Jelgersma sprong op, strekte zijn handen ten hemel en richtte gesticulerend een ontstellende ravage aan tussen de suikerduifjes. Hij stortte zich op het hemelbed, waaraan alles lichtblauw was met gouden biezen en we zagen dat liet ernst werd. En we riepen: "Mijn God" en stonden rond het hemelbed, waarin Jelgersma zich heen en weer wierp. Hij alleen stiet nog de kermispiep uit, maar zo geheel anders en zonder de gele bloemkroon voor z'n mond, tot tenslotte één riep:

"Hij heeft z'n piepertje ingeslikt." "Z'n piepertje ingeslikt.""Z'n piepertje ingeslikt," respondeerde het rond het hemelbed. Ik mepte een

bolsnoetige suikerengel van een schuimwolk. Alleen het echte haar hing nog ergens aan; ergens hing goudblond, echt haar.

"Hij stikt," kreet ik en had het gevoel, of mijn gehele mond vol engelenhaar zat."Hij stikt," riepen nu ook de anderen."Lieverd," meende mevrouw Jelgersma en knielde op de witte vacht voor al het

blauw, waarop Jelgersma lag met een gruwelijk verwrongen gelaat. Z'n ogen schenen die van een haas; ik wist niet dat mensenogen zo uit hun kassen konden puilen.

En: "Mijn God," riepen we weer. We zeiden het zoals een jongen een rij opgezette dominostenen door een zacht tikje achtereenvolgens doet omvallen. En toen we: "Mijn God gezegd hadden, zeiden we: "Een dokter", en toen we dat gezegd hadden was het te laat.

En toen de dokter binnenkwam, omdat de meid, die heette geen verstand te hebben, hem inmiddels geroepen had, zeiden we: "Jelgersma heeft z'n piepertje in zijn luchtpijp gekregen". En er stond een verlegen lach op acht gezichten. Mevrouw Jelgersma weende in het blauwe dekbed. En wat een dokter denkt, weet men natuurlijk nooit. Iemand leunde op het toetsenbord van de klavecimbel. Er voeren ijle tonen door de kamer.

"Geen muziek-geen muziek-in Godsnaam, nu geen muziek," gebaarde Tantetje.En de dokter wist het ook al niet. De suikerfirn knarste onder zijn schoenen. Een dolksteekduifje fladderde tegen z'n brilmontuur. Hij sloeg het weg met z'n hand; het vloog aan scherven, aan witroze suikerscherven, die op het blauwe satijn vielen, de roze borst lag hol in het grijzend haar van mevrouw Jelgersma. Daar riep de dokter: "Wat is dat voor een krankzinnigheid?"

Niemand wist het.De tong van de dode Jelgersma zat bekneld tussen de tanden van z'n kunstgebit.

Hij zag er uit als een apothekersgaper, die het welletjes vond. "Ontzettend, ontzettend, ontzettend," zei Tantetje naast me en ze kneep tien

nagels in m'n arm."Je bent nog aardig krachtig, oudje," dacht ik, want de gedachten zijn onder elke

omstandigheid even grillig. En weer leunde iemand op de klavecimbel en er ontbladerde, zonder merkbare reden, een suikertulp, wat erg gek aandeed. Ik zag de stamper en de meeldraden.

12

405

410

415

420

425

430

435

440

445

Page 13: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

"Die bakker weet z'n weetje" zei ik zot, terwijl de dokter zich met Jelgersma occupeerde .

"Hoe ongevoelig, Jacques," beet Tante me toe en hoofdschuddend dan: "Ontzettend-ontzettend-ontzettend."

Men moet niet zeggen, dat men naast een stervende niet kan gieren van het lachen. We wisten niet dat Jelgersma z'n piepertje had geïnhaleerd, hij was altijd zo uitbundig op feestjes en dat het nu zo sneu moest eindigen. En later nog alle soesah.

"Ze hebben er eigenlijk niets van gezien, Jacques," zei Tante later, "die suikerengelen hadden echt haar. En alles in het vuilnisvat beland. En dat terwijl jij zo van suiker houdt."

Het had zo voortreffelijk kunnen zijn, het suikerfeest van Tante.

moeilijke woordenrococo een stijl die zich uit de Barok ontwikkelde; voornaamste kenmerken: afkeer van rechte lijn, afkeer

van het platte vlak, overwoekering door versieringen.bibelot prulletje, snuisterijgueridon siertafeltje op één pootfirn oude, korrelige sneeuwornamenten versierselsvocabulaire woordenschatoccuperen zich bezighouden metsoesah rompslomp, drukte.

13

450

455

460

Page 14: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welk tijdsverloop heeft dit verhaal?a. chronologisch en continub. niet-chronologische en continuc. chronologisch en niet-continud. niet-chronologisch en niet-continu?

2a Geef met regelverwijzing aan tot hoever de inleiding loopt.

2b De kleuren zijn in dit verhaal functioneel (als onderdeel van de verhaalruimte). Maak dit duidelijk.

2c De verhaalruimte (plaats+sfeer+omstandigheden) van de inleiding is belangrijk voor het hele verhaal. Leg uit.

2d Berust het samengaan van (menselijke) handeling en ruimte op contrast of op overeenstemming? Realiseer je dat er maar één antwoord mogelijk is.

3Als we aannemen dat de sterfscène van Jelgersma het hoogtepunt van het verhaal is, dan moet de schrijver dat hoogtepunt voorbereiden. Welke verhaalelementen van r.12-30 bereiden die scène voor?

4a Van wie uit wordt het verhaal verteld in regel 1-41?

4b Welke afwijking merk je op in het fragment van regel 41-51?

4c Leg duidelijk uit dat deze afwijking verband houdt met het opbouwen van de spanning.

5Tantetje kan aangeduid worden met a. round character b. flat character c.type.

6Jacques kan aangeduid worden met a. round character b. flat character c. type.

7De dienstmeid kan aangeduid worden met a. round character b. flat character c. type.

8Dit verhaal verhoudt zich op een speciale manier tot de werkelijkheid (verhaalconventie). In hoeverre acht je dit verhaal realistisch, (of anders gezegd: wat zou in de werkelijkheid wel kunnen en wat niet)?

14

Page 15: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

9Wijs in het verhaal maximaal twee zinnen aan die je kunt zien als uitdrukking van de idee (boodschap).

10Hoe wil je hier het thema omschrijven?

11Hebben we hier een open of gesloten einde? Geef argumenten.

12aHet taalgebruik in dit verhaal is erg bijzonder. Wat valt je op in de namen van de personen?

12b Welk woordvormingselement valt op in regel 1-12?

12c Wijs drie gevallen aan van originele beeldspraak.

12d De raadselachtig houding van Jacques ten opzichte van Tantetje laat zich wellicht verklaren uit de betekenis (in tweeërlei opzicht) van het woord "suikertante". Leg uit.

13Wijs twee duidelijke voorbeelden aan van verhaalritme.

het schermdoor Marga Minco

Het duurde niet lang of ik wist dat we voor Nellie moesten oppassen. 'Let op je woorden', zeiden ze tegen me. 'Ze is zo fout als de pest.'

1515

Page 16: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Dat merkte ik de zondag daarop, toen ze kort voor het bezoekuur een scherm om haar bed zetten.

Nellie lag aan de kant van de ramen, smalle boogramen die uit-keken op een tuin waarin de kalende bomen paden en grasvelden bezaaiden met natte bruine bladeren. Een nogal trieste omgeving, even somber als ons verblijf, een oud militair hospitaal met grijs uitgeslagen muren en afgebladderd houtwerk, dat na het verdwijnen van de nederlandse krijgsmacht als noodziekenhuis dienst deed. Het was het eerste jaar van de bezetting. De anti-joodse verordeningen zouden pas een paar maanden later worden afgekondigd, en er bestond nog geen verschil tussen mij en de andere verpleegden. Op onze afdeling lagen vrouwen met allerlei, op het oog niet ernstige kwalen. Nellie en ik waren de enige tbc-patiënten, en omdat onze bedden tegenover elkaar stonden aan het eind van de zaal had ik haar in het begin maar eens toegeknikt. Ik zou er geen kans meer voor krijgen, want ze verborg zich daarna hardnekkig achter haar hoog opgetrokken knieën. Eerst dacht ik dat ze aan stemmingen leed. Ik kende dat: maanden in bed liggen met altijd dezelfde gezichten om je heen; altijd dezelfde grapjes horen, dezelfde klachten; onderworpen zijn aan de routine van het ziekenhuisbestaan, waarin tussen het eerste en het laatste temperaturen alles op de minuut af gebeurt. Aanleidingen genoeg om humeurig te worden. Maar dat was het niet. Nellie verschoot zich omdat niemand iets van haar hebben moest. Niemand zei ooit iets tegen haar. Ze lieten haar links liggen. Ze deden of ze niet bestond.

Tijdens mijn korte ziekenhuiservaring had ik nog niet meegemaakt dat iemand zo konsekwent genegeerd werd, wel dat er een scherm om een bed kwam, maar dan om andere redenen. In de akademische kliniek, waar ik de zomer daarvoor met een groep tbc-patiënten op het terras van een paviljoen had. gelegen, kreeg een jonge vrouw, die enkele maanden na haar trouwen ziek was geworden, op het zondagse bezoekuur een scherm om haar bed, waardoor ze zich met haar man wat kon afzonderen. Ze lag links van mij en het scherm, van wit gelakt ijzer bespannen met geplooid linnen, onttrok het echtpaar volledig aan het gezicht. Wij waren al gewend aan dit ritueel, maar voor het meisje rechts van mij bleek het iets dat haar tegelijk ergerde en opwond. Doordat haar familie in Limburg woonde kreeg ze weinig bezoek en wilde ze altijd precies weten wie er aan de andere bedden zaten.Als het weer zo ver was ging ze uit bed hangen en begon tegen me te sissen.

'Zijn ze al aan 't vrijen?''Ik denk van wel.'Haar smal, sproetig gezicht werd rood. Ze helde nog verder naar

mij over, sloeg haar hand in mijn dekens en fluisterde: 'Kan je niks zien?'

'Door het scherm heen zeker.''Je kan 't toch opzij duwen. 'n Kiertje is genoeg.' 'Ik kijk wel uit.'

16

465

470

475

480

485

490

495

500

505

510

Page 17: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

'Ze merken er niks van, ze zijn zó druk bezig...' Haar knieën schoten nu over de rand van haar bed. Ze viel er bijna uit. 'Heel eventjes maar.'

'Ga toch liggen en laat ze. Straks mag je 'm gedag zeggen.''Je kan er makkelijk bij. Toe nou?' Ze gaf het niet op, porde me

tegen mijn schouder, bleef aan mijn dek trekken.Het scherm stond inderdaad vlak naast mijn bed. Maar ik voelde er

niets voor om die twee te begluren. Ik gunde ze hun privacy. De rest van het rijtje op het terras dacht er net zo over. We kwamen er wel voor uit dat we soms afgunstig waren. Wij wilden ons ook best achter een scherm met een man amuseren. Maar om dat privilege te krijgen moest je kennelijk getrouwd zijn.

Na het bezoekuur stapte de echtgenoot, een bleke man met een kuif, achter het scherm vandaan. Hij streek de kuif op, hing zijn gummi regenjas zorgvuldig over zijn arm en aarzelde even voor hij het terras verliet, alsof hij niet goed wist welke kant hij uit moest. Met een schutterige groet naar ons maakte hij aan die aarzeling een einde. Wij keken hem na terwijl hij langzaam het tuinpad afwandelde en zwaaiden allemaal wanneer hij zich bij het hek omdraaide en zijn hand opstak naar zijn vrouw, die dank zij een snelle decorwisseling door twee verpleegsters weer zichtbaar was geworden. De Limburgse, mokkend teruggevallen in haar kussens, bleef nog geruime tijd in haar richting wijzen en knipogen. De jonggetrouwde onttrok zich aan de nieuwsgierige blikken en vragen door te doen of ze sliep.

Nellie lag ook altijd diep in de kussens verscholen als haar bezoek vertrokken was. Maar wij hadden er geen behoefte aan haar uit te vragen. We waren blij als die troep de zaal had verlaten. Voor de drie meisjes gold hetzelfde. Hoewel ik hun vertoning niet onvermakelijk vond. Zwaar opgemaakt, in fel gekleurde peignoirs en op hooggehakte muilen kwamen de lange, de roodharige en het dik-kerdje de zaterdagmorgen van mijn eerste week bij ons binnen. 'Daar heb je dat stelletje ook weer', zei de vrouw naast mij. 'Je maakt hier wat mee.'

'Wie zijn 't?' vroeg ik.'Meiden die syf hebben opgelopen bij de moffen. Ze liggen op 'n

apart zaaltje aan 't andere eind van de gang.'De meisjes waren intussen bij verschillende bedden blijven staan

om een praatje te maken, maar hun toenaderingspogingen werden niet gewaardeerd.

'Blijf van m'n bed af', riep een van de patiënten tegen de roodha-rige in de gebloemde ochtendjas, die haar ellebogen op de rand van het voeteneind plantte. Haar goede hand - de andere was door een duimamputatie uitgeschakeld - maakte een vuist tegen het meisje, dat het gebaar onmiddellijk overnam en beide vuisten in de lucht stak, waardoor haar wijde mouwen tot de oksels terugvielen. Een andere vrouw, op wie de kleine, in hardrose kunstzij gehulde dikkerd het voorzien had, schreeuwde dat ze van haar belangstelling niet gediend was. 'En je houdt je poten thuis! Verstaan?'

17

515

520

525

530

535

540

545

550

555

560

Page 18: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

'Iedereen is als de dood dat ze de dekens aanraken', zei mijn buurvrouw met haar hand voor haar mond naar mij overgebogen. 'Je zal maar besmet worden door die viezeriken!'

'Hé, een nieuwe!' riep de lange met zwart ponyhaar toen ze mij ontdekte. Ze droeg een gifgroene kimono voorzien van zijsplitten, die haar magere dijen vrijlieten. 'Hoe heet jij, zus?' Mijn buurvrouw was me voor. 'We hoeven ons niet aan jullie voor te stellen'. zei ze. 'Donder toch op.' Woedend wees ze naar de gang. De drie trokken zich niets aan van de vijandige stemming, integendeel, ze kregen er de slappe lach van. Ze moesten zich aan elkaar vasthouden om niet te vallen en streken pas nadat ze alle ledikanten nadrukkelijk hadden aangeraakt op het bed van Nellie neer. Zij was de enige bij wie ze terecht konden. Nellie ging voor het eerst rechtop zitten. Voor het eerst hoorde ik haar praten en lachen. Ze haalde een doos bonbons uit haar nachtkastje, waar de anderen meteen op aanvielen. Smakkend aten ze de doos achter elkaar leeg, de gekartelde bruine kuipjes van de verpakking om zich heen strooiend. Daarna kamden ze Nellie's haar, schudden haar kussens op, wipten weer van het bed en keken rond of er nog iemand te pesten viel. Omdat iedereen al een beurt had gehad, staken ze nu maar hun tong uit tegen de hele zaal en klosten, gierend en elkaar duwend naar de deur waar ze dit nummer nog eens herhaalden.

De dag daarop kwamen de familieleden van Nellie. Zodra ze in de deuropening verschenen verstomde het gepraat van de bezoekers die al om de bedden zaten. Of iemand een sein had gegeven dat ze stil moesten zijn. Het waren drie W.A.-mannen. De oudste, een tanige vijftiger met grauw kortgeknipt haar, liep voorop. Hij hield zijn pet als een aktentas onder zijn arm geklemd. Zijn koppel- en schouderriem glommen. De jongens die hem volgden waren even lang en leken op elkaar als tweelingen. Ze hadden allebei stroblond, glad over de schedel gekamd haar. Het enige verschil zat in de scheiding. Bij de ene liep die links. bij de andere in het midden. Ze droegen dezelfde uitmonstering als de oudere man, dezelfde scherpgesneden pofbroek en hoge zwarte laarzen. Ook zij hielden de petten onder de arm.Met een korte, ingehouden pas marcheerden de drie de zaal door, strak voor zich uit kijkend, de vrije rechterarm gelijk opzwaaiend.

Achter hen aan kwam een vrouw, eveneens geheel in het zwart gekleed. Haar zorgelijk gezicht vertoonde aan weerszijden van de mond diepe plooien die de hoeken omlaag trokken. De rug gebogen, de armen zo stijf tegen het lichaam dat het leek of ze iedere aanraking met de bedden wilde vermijden, schuifelde ze over het pasgeboende linoleum. Het bleef stil. De bezoekers die met hun rug naar het middenpad zaten keken niet om. Maar de ogen van de patiënten, rechtop in hun bedden met extra kussens in de rug, volgden de stoet tot hij achter het scherm verdwenen was, waarna de gesprekken op gedempte toon werden voortgezet.Even later stond mijn moeder voor me. Ze had er eerst geen erg in, maar toen ze goed en wel naast me zat keek ze om zich heen en ontdekte het scherm.

18

565

570

575

580

585

590

595

600

605

Page 19: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

'Is dat een ernstige patiënt?' vroeg ze, terwijl ze een gebaar naar achteren maakte.Aan een van de spijlen van het scherm hing een pet. Die had ze blijkbaar ook niet opgemerkt. Het was een zwarte pet met glimmende klep. Het riempje eromheen had een gesp in het midden. Op de hoog opstaande voorkant van de pet zat een oranje-zwarte driehoek met een wolfsangel. Hij hing zo dat ik hem vlak boven het hoofd van mijn moeder zag. Ik ging wat lager liggen. De pet bleef zichtbaar, zodat ik nog meer onderuit zakte en tenslotte onder de dekens kroop.

'Heb je 't koud?' vroeg mijn moeder verbaasd.De pet was achter haar rug verdwenen, maar nu zag ik de onder-

kant van het scherm, dunne ijzeren poten met zwenkwieltjes en daartussen zwarte hakken van laarzen, een voet van de vrouw in een veterschoen met bobbels op de neus. Mijn moeder draaide zich opnieuw om. Met een ruk ging ze recht zitten, schoof haar stoel dichter naar me toe en keek me geschrokken aan.

'Daar gebruiken ze dus ook 'n scherm voor,' fluisterde ze.De pet was weer in mijn gezichtsveld gekomen en ik ging nu maar

op mijn zij liggen. We begonnen steeds zachter te praten en mijn moeder zat ongemakkelijk op haar stoel te draaien, alsof ze het ge-voel had dat de W.A. ons door het scherm heen in de gaten hield. 'Het is misschien beter dat je zondags niet meer komt', zei ik. 'Je ziet 't.' 'Ja,' zei ze, 'ik zie 't.'Een kwartier voor tijd stond ze op en ging weg.

Het bezoek van Nellie kwam niet achter het scherm vandaan voor iedereen vertrokken was. De mannen marcheerden af zoals ze ge-komen waren, op enige afstand gevolgd door de schuifelende vrouw. Ze duwde een van de glazen klapdeuren zo ver open dat hij vast bleef staan. Daardoor hoorden wij tot het laatst het stampen van de laarzen op de gang.

De twee zusters die de zaal moesten opruimen zetten stoelen op hun plaats, trokken spreien recht, schudden onze kussens op. Pas toen er niets meer om de bedden te doen viel verwijderden ze het scherm. Ze reden het de zaal uit. De ijzeren wieltjes piepten en het klonk bijna vrolijk, alsof elk wieltje zijn eigen toonhoogte had.

19

610

615

620

625

630

635

640

645

Page 20: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

moeilijke woordentbc: tuberculose een door de tuberkelbacil verwekte infectieziekte,

die vrijwel alle organen kan aantasten.syf: syfilis geslachtsziekte.moffen scheldwoord voor DuitsersW.A.-mannen mannen van de Weerafdeling, de ordedienst van de N.S.B (nationaal Socialistische Beweging in Nederland die sympathiseerde met de nazi's in Hitler-Duits-

land in 40-45).wolfsangel het strijdteken van de N.S.B.

vragen

1Verzamel voor jezelf zoveel mogelijk tijdsaanduidingen. Verdeel het verhaal op grond daarvan in enkele stukken. (Noteer alleen de tijdsaanduidingen en de regelnummers van die stukken.)

2Welk voorbeeld van vooruitwijzing vind je in deze tekst?

3Geef de fabel van de vijf belangrijkste gebeurtenissen.

4Verklaar de witregels.

5Noem twee of drie overeenkomsten en/of verschillen in de kenmerken en handelingen van de volgende paren verhaalfiguren of groepen verhaalfiguren.a. Nellie/ik-figuur (2) b. Nellie/pas-getrouwde vrouw (2)c. drie meisjes/W.A.-mensen (3)

6Vergelijk de wijze waarop de ik-figuur het gebeuren achter het scherm van de jonggehuwden beleeft met de manier waarop ze de handeling achter het scherm van Nellie ervaart. Noem elementen uit de tekst.

7Hoe reageren de andere patiënten op de gebeurtenissen achter beide schermen?

8a Is de ik-figuur een round of flat character of een type?

8b Dezelfde vraag voor Nellie. Motiveer in beide gevallen je antwoord.

9Toon aan dat –kleur- een leidmotief is. Geef 5 voorbeelden minimaal.

10Is er overeenkomst of contrast tussen de verhaalruimten waarin Nellie en de pasgehuwde vrouw haar bezoek ontvangen? Noem bewijzen uit de tekst.

20

650

655

660

665

670

675

680

685

690

695

700

20

Page 21: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

11Hoe is de vertelsituatie?a. personaal b. auctorieel c. optredende en achteraf vertellende ik

12Wat kun je nu precies te weten komen over wat er zich achter de schermen afspeelt, als je let op de plaats vanwaaruit het hele verhaal is waargenomen? (fysisch perspectief)

13Welke symboolwaarde heeft de titel?

14Wat is het thema?

21

705

710

715

Page 22: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

bekentenisdoor Belcampo

Ik moest met de trein naar Amsterdam. Juist op tijd de zware metalen rails voor het stationnetje van mijn geboorteplaats tot stilstand. Het stadje is zo klein, dat het geknars van de remmen door alle inwoners gehoord werd, ook door mijn vader en mijn moeder. Nou is onze jongen al dertig jaar, zouden ze denken en elkaar daarbij aanzien, en nog dobbert hij als een stuk wrakhout op de oceaan des levens. - Mijn vader is dominee en houdt van degelijke beeldspraak. - Ja ouders, dacht ik nog even, terwijl ik over het eerste spoor stapte, zeg het gerust, als een stuk rottend hout beschouwt gij uw zoon, maar blind zijt gij voor het wonderbaarlijke licht, dat van zo’n stuk rottend hout kan uitgaan.

Toen ik het portier geopend had, bleef ik als verlamd staan. Ik zat er al.Ik was al ingestapt.Daar in de hoek, in achteloze, enigszins bekommerde houding, zat ik.Ik hoefde dus niet meer in te stappen, ik was mezelf dus al vooruit gelopen.Langzaam sloot ik het portier weer en bleef aan het perron genageld; zag toe, dat

de stationschef plaatstok ophief.Maar daar voelde ik in mijn hand het bruine kaartje.Maar dan reisde ik zonder kaartje!In een oogwenk was ik weer in de reeds voortkruipende trein en bevond me

tegenover mezelf en alleen met mezelf. Ik durfde geen woord te spreken, nauwelijks durfde ik mij op de bank neer te zetten, nooit had ik geweten, dat ik zulk benauwend gezelschap was. Ik keek mij aan en ik keek mij aan. Het kon niet anders. Hetzelfde trotse voorhoofd, waarvan de edele welving zich verliest in de schaduw van welig bruin haarloof; dezelfde klare en toch mild indringende ogen, die ik zo goed van de spiegel kende, de nemende mond mijner moeder, de echte ruikneus mijns vaders en daarbij mijn slanke en toch krachtige gestalte met de iets te grote handen. En daar - dezelfde misvormde duim, die ik als jongen, onder de trein...

Het was niet om uit te houden. De noodrem! Wel twee dagreizen leek hij me weg.

Zat er maar een monster of een pestlijder, zat er maar een wild beest, maar het was ikzelf die me daar aan zat te staren, ikzelf. En de trein reed rustig verder en er gebeurde niets. En ik haalde adem en ik was dus niet dood en ik was ook zichtbaar, want hij zag mij.

Er zijn ontroeringen, die uitbarsten en er zijn ontroeringen, die doodlopen; was het de uitbarsting of de begrafenis van mijn ontroering toen ik mijzelf het kaartje toereikte met de woorden: Herman, je kaartje? Ik weet het niet.

De aangesprokene haalde, precies op dezelfde wijze als ik het gedaan zou hebben, een kaartje te voorschijn en zei: Ik heb al een kaartje.

Hij had al een kaartje! Hij had ook andere kleren aan dan ik, dat zag ik nu pas, een tikje eleganter.

Wij lijken erg veel op elkaar, zei ik.Zijn wij dan niet - elkaar? stotterde ik.Hij glimlachte. Neen, ik ben heel duidelijk mezelf.Neemt U me niet kwalijk, ik meende werkelijk, dat ik... buiten mijn oevers

getreden was.

22

720

725

730

735

740

745

750

755

760

Page 23: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Onze gelijkenis geeft ons het recht, elkaar te tutoyeren, hernam hij met dezelfde kalme welwillendheid in zijn stem, die ik in de mijne soms zo kon bewonderen. Ik zie tot mijn verbazing onze gelijkenis steeds groeien, laten we de proef eens op de som nemen.

Lang 1,79, riep ik uit, taille 82, schoenen 43, boord 15¾!Klopt! zei hij, we zouden inderdaad precies in elkaar passen. Laten we nu eens

zien of ons net zo overeenstemt als ons uiterlijk.Wat ben jij en wat doe jij?Ja! riep ik in vuur- nu de gelijkenis eenmaal zover was kon ze me niet te bar

meer worden, nu ik toch eenmaal het monopolie van mijn uiterlijk verloren had, was mij aan het monopolie van mijn innerlijk niets meer gelegen; in zulke merkwaardige stemmingen kan een mens onder bepaalde omstandigheden geraken. - Ja, riep ik en ik stelde mij op met de rug tegen de coupédeur. - Als ik over mezelf spreek moet ik staan, evenals bij het zingen van ‘t Wilhelmus, want al heb je nog zoveel eerbied voor je volkslied, het lied van je eigen leven gaat er tenslotte mee strijken.-

Ik geloof niet, dat mijn verschijnen hier op aarde het resultaat was van een doelbewuste opzet, nee, ik weet het zeker. Ik heb het gevoel, dat ik me ondanks alles een weg heb gebroken naar het levenslicht. Nog voel ik de triomferende vijandschap, waarmee het jonge leven zich na zijn parasietenbestaan met geweld uit het moederleven los scheurt en dat is ook een van de grondpilaren van mijn wezen. Wanneer een mens denkt, dat hij hier hoort, dan vindt hij het ook niets bijzonders, dat hij hier is, maar wanneer je denkt, dat je hier niet hoort, dan vind je ‘t prachtig als je er tòch bent. Maar er is ook altijd verlatenheid bij, daar zorgen de mensen wel voor. Behalve wezen, ben je toch ook mens en al is dat nou honderdmaal je lagere natuur, ook die eist haar rechten: liefde, genegenheid en gedachtewisseling met medemensen. Maar hij, die hier niet hoort, heeft geen medemensen, hem zijn alle mensen tegenmensen. Dit geeft verlatenheid. Eens toen ik nog erg klein was, zag ik hoe mijn vader, terwijl hij onder de grote lindeboom in onze tuin zat te lezen, een bladluis, die hem op de hand gevallen was, wegblies, alsof het niets was. Toen ben ik heel zoet achter in de tuin gaan spelen; daar hadden wij een grote zandbult.

Maar ik werd groter en ik zag de leegheid der kudde en het niet ingelijfd zijn bij de kudde ondervond ik als lust. Hun godsdienst vond ik vervelend en hun wetenschap zinloos; het enige wat ik aan hen kon waarderen, waren hun vrouwen. De vrouwen der mensen hebben mijn verlatenheid zachter gemaakt en mijn trots versterkt, zij waren van mijn leven de schone stoffage.

Toen ik in de stad kwam, maakten de hooibergen plaats voor boudoirs, ik bleef dezelfde. En zo is het ook in mijn beroepen; ik houd van bijna alle beroepen maar geen enkele kan mij boeien. Ik leer ze gauw genoeg, want ik heb een goed verstand, het is wel niet vlijmscherp, maar het is bevattelijk, en zodoende doe ik alles en kom ik overal; mijn oom noemt me: de man van de miljoen milieus.

Maar daardoor heb ik niets wat mij eigen is en het verlangen daar naar wordt steeds sterker. Een elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld, niemand hoeft je meer iets wijs te maken, neem rust. Ook vroeger heb ik daar tussenbeide wel eens naar verlangd, een vluchtig verlangen, als naar een taartje, meer niet.

Op ‘t ogenblik ben ik reiziger in vuurwerk, dat doe ik wel meer, als ‘t tegen de oranjefeesten loopt. Als jongen moest ik altijd het grote vuurwerk afsteken op 31 augustus, de anderen stonden er liever op een afstand naar te kijken; daardoor heb ik er een beetje verstand van gekregen. Dit is natuurlijk wel weer aardig, maar voor iemand die naar een vrouw en kinderen verlangt…

23

765

770

775

780

785

790

795

800

805

810

Page 24: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Hou op, hou op! viel mijn reisgenoot, die mij gedurende al de tijd dat ik aan ‘t woord was met grote ogen had zitten aanstaren, mij nu plotseling in de rede, ik hèb een vaste positie, ik hèb een vrouw en twee kinderen, ik woon al zes jaar in hetzelfde huis, ik weet wat dat betekent, je bent gek dat je daarnaar verlangt. Zoals jij geleefd hebt, zo begeerde ik te leven, maar mijn liefde voor de vrouw, waar ik nu mee getrouwd ben, was te groot en heeft me overrompeld. Het is wel heerlijk om alles, wat je tot dusverre geweest bent te voelen wegsmelten in één grote hartstocht maar het offer is toch te groot en dat merk je pas op den duur. Praat een man met zijn vrouw, hij praat met een stuk van zichzelf, kijkt hij naar zijn kinderen, hij kijkt naar stukken van zichzelf, treedt hij zijn huis binnen, hij komt in een stuk van zichzelf; een getrouwd man draait de hele dag in een kringetje rond. En als je nu veel van jezelf houdt, zoals ik, dan vind je dat een tijdlang erg prettig, maar als je ‘t in de gaten krijgt is er ook geen houden meer aan en al mijn vroegere neigingen stormen tegenwoordig op mij af net als monsters, die een heks al die tijd op een geheime plek in ‘t woud heeft grootgebracht. Jij, jij hebt geleefd, maar ik heb gedraaid als een tol en heb daarbij behaaglijk gebromd, en dan is het bitter om te zien, hoe een ander jouw dromen tot werkelijkheid heeft gemaakt.

Ik ben er nu een week tussenuit gebroken, ik ben gemeenteontvanger in Hengelo.

Maar houd je dan niet van je vrouw en je kinderen?Neen, zei hij, want ze hebben mij van mijn leven beroofd. Ze zijn lief genoeg, ze

kunnen er niets aan doen en toch neem ik het ze kwalijk. Kijk, dit zijn ze. Met deze woorden reikte hij me een portret aan van zijn gezin.

Het was of er stralen vuur oor mijn aderen schoten. Een vrouw met een gezicht om in aanbidding voor neer te knielen en twee kinderen, die alles beloofden, wat een mensenkind maar kan beloven. Dáárvan kon deze man het middelpunt zijn en dat wilde hij niet meer.

Wie van deze mensen niet houdt, vind ik een stomme idioot, zei ik, de foto teruggevend.

Wie een leven, zoal jij leidt, de rug wilt toekeren, vind ik een stomme idioot, was zijn prompte antwoord.

We gingen ieder uit een raampje hangen; onze coupé was net Janus met het dubbele aangezicht.

Ik was niet meer tevreden. Op de hele wereld geen enkel paar vrouwenrollen waarin ik me echt thuisvoelde, ik had er genoeg van steeds maar gastrollen te vervullen. En daar achter mij, daar stond de ellendeling, die dat versmaadde als een rotte appel. Ik zou geen woord meer met hem spreken en bleef hardnekkig naar het landschap kijken.

Mannen maaiden gras af, koeien lieten zich melken, wolken dreven af en aan. Mijn reisgenoot vond dat blijkbaar niet mooi genoeg want na een tijdje hoorde ik hem heen en weer stappen door de middengang van de coupé. Zijn ijsbeergang werd steeds driftiger maar ook ik hield mij siberisch.

Opeens nam hij mij bij de schouders, draaide mij om, keek mij lang en doordringend aan en zei tenslotte: Ik doe een voorstel; jij wilt een vrouw, een huis en een betrekking, neem de mijne; ik wil zwerven laat mij jouw bestaan overnemen. Niemand zal het merken.

Ik zette mij op de bank, ten prooi aan de meest uiteenlopende gevoelens Afkeer voor de man, die zijn liefhebbende vrouw en kinderen maar zo pardoes wou overlaten aan iemand, die hij nog geen uur kende; zulk een vrouw en zulke kinderen. Maar aan de andere kant: zulk een vrouw en zulke kinderen maar zo in de schoot geworpen te krijgen, dat was geen kwade gedachte, dat was een uiterst verleidelijke gedachte. Ja, ik

24

815

820

825

830

835

840

845

850

855

860

Page 25: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

moest het erkennen, het was een geniaal voorstel. Dat men het merken zou was absoluut uitgesloten; wij keken er elkaar nog eens goed op aan. Innerlijk juichte ik; als ik dit voorstel niet aannam, dan was ik wel de allergrootste idioot.

De tijd, die ons nog restte, besteedden wij met elkaar zo goed mogelijk op de hoogte te stellen van ieders levensomstandigheden. In een toilet van het station verwisselden wij van kleren, een paar opvolgende avonden hadden wij nog lange conferenties in het Vondelpark. Er was heel wat nodig voor we zover waren, dat we in elkaars voetstappen konden treden.

Met de afspraak dat we precies over een jaar we op dezelfde plek zouden samenkomen, scheidden wij.

Ik kan de ontroering niet beschrijven, die mij beving, toen een week daarna een vrouw, die ik nog nooit in mijn leven gezien had, mij als haar echtgenoot begroette en twee mij totaal onbekende kinderen tegen me opklommen en pappie! pappie! kraaiden. Ik wist me goed te houden en paste mij aan, al kostte het me dikwijls grote moeite, want zij was een mooie verstandige vrouw en ze had me werkelijk lief en dan valt het niet mee om een zevenjarig, achter je liggend huwelijksleven te huichelen. Ik deed al mijn best om de onaangenaamheden, die mijn voorganger door zijn laatste stemmingen had veroorzaakt, te doen vergeten; ik was een modelvader. Het ontvangersbaantje was voor mij een kleinigheid, wij waren allemaal gelukkig. Mijn grootste beloning was dat ze eens, toen de kinderen al naar bed waren, op mijn schoot kwam zitten, me door de haar streek en zei: Wat heeft dat reisje je toch goed gedaan Herman, weet je wel dat het mij soms net is, alsof we weer in onze eerste huwelijksjaren zijn?

Toen was ik ruim acht maanden bij haar.Ik had rust, ik had vrede en liefde om me heen, ik werd geacht door de mensen,

ik vervulde mijn plicht. Het is niet waar, dacht ik, dat deze liefde en achting de ander gelden en niet mij, zulke dingen leven van de ene dag op de andere en moet men zich elke dag weer opnieuw verdienen, precies als het dagelijks brood. Niets ontbrak mij, ik was volmaakt gelukkig.

Maar naarmate het jaar ten einde ging, zakte mijn geluk en kwam de oude Adam weer zijn stem verheffen. Het schijnt, dat men niets in zichzelf goed dood kan krijgen, ik tenminste niet. Als ik vanuit mijn kantoor een woonwagen door het dorp zag trekken, was mijn dag bedorven. Ik liet niets merken, maar het ontging haar en de kinderen toch niet, dat ik niet meer zo gelukkig was als in ‘t begin. En toen de tijd daar was, vroeg ze me uit zichzelf, of ik er niet weer eens een week tussenuit wou. Opgelucht ging ik maar toen ik de eerste woorden van de ander hoorde na de begroeting op de afgesproken plek, was het of alle last, die ooit de aardse ziel kan drukken, voor eeuwig van me afviel. Hij was het zwerven moe en verlangde weer naar huis.

En zo houden wij het nu al véle jaren. Elk jaar wisselen wij de rollen om en wij allen varen daar wel bij. In het ontvangershuis wordt geen onvriendelijk woord meer gehoord; het aantal kinderen is ondertussen tot zes gestegen. En het merkwaardigs van al deze omwisselingen is dit: Hier zit ik nu; geen van U allen weet wie van ons beiden ik ben - en ik weet het zelf ook niet meer.

25

865

870

875

880

885

890

895

900

905

25

Page 26: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1aHet tijdsverloop van dit verhaal isa. chronologisch-continub. chronologisch-niet continuc. niet chronologisch-continud. niet chronologisch- continu.

1bGeef het duidelijkste voorbeeld van tijdverdichting uit de regels 158-191 (regels vermelden).

1cVerdeel het verhaal in stukken op grond van de vertelde tijd (tijd binnen het werk) en stel, redenerend, bij benadering vast wat de vertelde tijd in elk stuk is.

2Geef puntsgewijs de belangrijkste elementen van de handeling in chronologische volgorde, logisch verbonden. (Geef dus de fabel.)

3Bespreek de geleding van het verhaal, dus waarom er witregels staan.

4Wat is het thema van het verhaal?

5Welke verteller is in dit verhaal aanwezig?a. auctoriële vertellerb. personale vertellerc. optredende ik-vertellerd. ik-verteller: achteraf vertellend

6Hebben we in dit verhaal met een open of een gesloten eind te maken? Licht je antwoord toe.

7In regel 55 tot en met 96 stelt de ene ik-figuur zich voor. Maak een lijstje van zijn karakter

8Wat weet je van de andere ik-figuur? Puntsgewijs.

9Bespreek de relatie tussen de twee ikken.

10Probeer een idee (boodschap) te formuleren.

een landingspoging op New Foundlanddoor W.F.Hermans

26

Page 27: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Die avond kwam een grote ijsberg zo dicht bij het schip, als ik nog niet eerder had meegemaakt. Het regende. Toch bleef ik lang kijken op de brug. Het was koud en ik trok mijn bontvest aan. De ijsberg was eigenlijk geen berg, maar een poort van ijs, aangevreten en uitgehold aan zijn basis door het water, zoals een Romeinse poort smal geworden is aan zijn voet door de karren die er tweeduizend jaar langs geschuurd hebben.

Ik ging slapen en toen ik wakker werd, voer het schip in Belle Isle Street. Er waren bergen aan de horizon, die uit de verte leken op verbrokkelde dijken, met dor gras begroeid, dofgroen. In de loop van de dag verdwenen ze zo nu en dan weer uit het gezicht. Maar 's avonds waren wij er aan alle kanten door omgeven. Het dofgroene gras bestond uit sparrenbomen. Toevallig was voor het eerst in veertien dagen de lucht niet betrokken, zodat ik dacht aan zonneschijn, al was de zon al onder. De hemel werd pur-perrood en ook het water van de baai, dat alleen rimpelde door het schip. Een zware geur van hars en terpentijn woei over van het eiland. 19 juli. Maar in holten van de zwarte berghellingen lag nog vuilwitte sneeuw.

Nergens een huis, alleen, soms, op een vooruitstekende rots, een withouten vuurtoren. De kapitein schoof op zijn sloffen over de brug. De bemanning van dit schip liep altijd op pantoffels, wat vreemd ritselde over het ijzer. De kapitein tuurde zo nu en dan langs een meetinstrument dat hij aan de verschansing had vastgemaakt. Het schip voer op halve kracht. Het floot van tijd tot tijd om een loods. Eindelijk kwam een motorbootje op ons af en bracht de zoon van de loods. Neen, hij was eigenlijk geen loods, maar zijn vader was ziek. De kapitein onderwierp hem aan een angstig kruisverhoor, want hij had niet het recht hier te varen zonder een echte loods. Maar stoppen kon hij evenmin.

New Foundland. De rode kleuren verdwenen, de harslucht bleef. Ik kon mij voorstellen dat de ontdekkers er geen andere naam voor hadden weten te verzinnen dan New Foundland, naam die voor mijn gevoel iets inhoudt als "laten we er verder geen woorden over vuil maken." Ik ging naar mijn hut en dronk uit de fles Seagram's die in een houten bakje aan het voeteneinde van de kooi lag. Toen ik opnieuw wakker werd, was het op een vreemde manier duister. De machine van het schip hoorde ik niet meer. Ik keek door de patrijspoort tegen de wand van een loods die hoog was en vlakbij en bijna alle licht onderschepte. Ik hoorde het kraaien van een haan. Het regende alweer. Ik dronk de fles Seagram's leeg en ging naar boven. Dit was dus Cornerbrook. Een steiger waar niets gebeurde. Het hout van de steiger was zo schoon, dat het een parketvloer leek. Tegen de tamelijk hoge hellingen van het fjord lagen houten huisjes waarvan de daken beplakt waren met rood, groen of hemelsblauw papier. Het was zondag en er luidden kerkklokken. Ik ging van boord. Ik kwam op een weg waarover langzaam de nieuwste modellen auto's op en neer reden, want er zijn eigenlijk nog geen wegen op New Foundland. Toch hebben de mensen maar vast auto's gekocht. Ook zijn er veel taxi's. Gezinnen wandelden naar de kerken. Ik passeerde twee bioscopen die met zware hekken waren geblokkeerd, vanwege de zondag.

Naast de grote papierfabriek lag een witte vulkaan van geschilde boomstammen. In het hotel belde ik op en ontmoette de man die het hout zou leveren. Samen met hem ging ik terug naar het schip, dat bijna onmiddellijk weer wegvoer, buitenom naar Cox's Cove, de plaats waar het hout geladen zou worden. De leverancier deelde mijn hut. Hij noemde mij al Eddie. Hij was een Amerikaan, geboren in Boston. Hij vertelde aan een stuk door moppen, waarvan een gehele serie over een zekere Little Audrey handelde. - And do you know what Little Audrey said?... Dan had ze weer wat gezegd.

27

910

915

920

925

930

935

940

945

950

955

Page 28: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Ik liet hem een in Holland uitgegeven boekje zien, dat bedoeld was ter verduidelijking van het Amerikaanse slang, zo nuttig voor ons volk, dat natuurlijk heel wat minder pocketboekjes lezen zou, als het alle vieze woorden begreep.

Maar de ene helft van de in dit werkje verzamelde uitdrukkingen was al meer dan vijftig jaar verouderd en de andere verkeerd begrepen. De Amerikaan deed mij een honderdtal werkelijk waardevolle idiomatische uitdrukkingen aan de hand, maar die zouden niet zonder gevaar in het Nederlands kunnen worden vertaald. Ook had hij een aantal flessen Haig and Haig meegebracht. Zo kortten wij ons de tijd. Soms gingen wij bij de marconist naar de radio luisteren, want op Newfoundland werd er toen juist over gestemd of het eiland een Engelse kolonie zou blijven, dan wel zich aansluiten bij Canada. Als de pro-Canada stemmers het wonnen, zouden er nieuwe wegen worden aangelegd.

Cox's Cove bestond uit twintig huizen, op zwarte hellingen rondom een diepe baai. Het schip ging zeker een kilometer uit de kust voor anker. Niemand kon van boord gaan. Er mondde een kreek uit in de baai, waarop aan stukken gezaagde boomstammen afdreven. Door twee motorbootjes met aan elkaar gekoppelde lange stammen er tussenin, werden de stammetjes bijeengeveegd rondom het schip, zodat het tenslotte leek of het in dikke vermicellisoep dreef. Op vlotten stonden Newfoundlanders die met haken de balken oppikten, bundelden en vastmaakten aan de door de laadbomen van het schip neergelaten kabels.Ik hing over de railing en keek toe. Als ik stukken rot hout zag, begon ik te wijzen en te schreeuwen dat die niet aan boord genomen mochten worden. De Newfoundlanders lachten dan, lieten de kabel weer zakken en gooiden de slechte stukken weer in zee. Er waren twee laadbomen te lij en twee te loevert. Ik kon niet op alle plaatsen tegelijk kijken. Bij vergissing kwamen die afgekeurde stukken natuurlijk toch aan boord. Maar ik deed mijn best. Als ik slecht hout in de ruimen zag, liet ik het bijeenzoeken en weer over boord hijsen. Er waren stukken bij zo rot, dat je er doorheen kon kijken als kachelpijpen. Er waren kunstbenen bij, kerstboompjes, knotsen en dirigeerstokjes. De Amerikaan maande mij elk ogenblik tot kalmte; dat doen Amerikanen nu eenmaal dikwijls; maar zelf werd hij bijzonder nerveus, want mijn optreden kostte veel tijd. Hij zei:

- Dat loopt in de papieren, zoals de aap zei die een plas op het kasregister deed.Na anderhalve dag was de vermicellisoep op. Geen splinter lag er meer op het

water en de kreek had inmiddels niet voor nieuwe voorraad gezorgd. Het schip was nog niet eens voor een derde deel geladen. De Amerikaan werd nog zenuwachtiger, want elke minuut dat het schip op nieuwe voorraad moest blijven wachten, kostte hem geld. Mij niet. Er was tijd genoeg, vond ik. Ik ging kijken bij de steward, die schelvis ving met een touw waaraan alleen een grote haak bevestigd was, zonder aas. Zo dicht waren de scholen vis, dat hij lukraak altijd een vis ophaalde, gespietst en meegesleurd uit een grote onzichtbare troep. In vijf minuten kreeg hij een emmer vol.

Op de baai voeren Newfoundlanders af en aan. Als gewone mensen groeten zonder iets te zeggen, glimlachen zij en knikken van ja. De Newfoundlander glimlacht en schudt van nee.Allemaal droegen ze geblokte wollen hemden en lieslaarzen, ook de jongetjes van vijf jaar. De ouderen hadden motorbootjes, de kinderen zelfgetimmerde tobbetjes die zij voort roeiden. Hun vrouwen hielden de Newfoundlanders verstopt. 's Avonds liepen er beren langs het strand.

Zeker acht van de tien Newfoundlanders hadden hazenlippen of aangeboren gaten in de wangen, of nooit voltooide neuzen.

28

960

965

970

975

980

985

990

995

1000

1005

Page 29: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

's Winters zaten zij ingevroren, vertelden zij. Zij konden ergens naartoe. Niet over de bergen en niet over het ijs. Zij klommen een voor een aan boord en kochten drank van de steward, Schiedamse cognac, hiertoe speciaal door de bemanning meegenomen, om de opbrengst weer te besteden aan sigaretten die naar Engeland werden gesmokkeld. Op New Foundland is de drank gedistribueerd met het oog op de volksgezondheid. De inwoners betaalden vijf dollar voor zo'n fles geel gekleurde spiritus uit Schiedam. De Amerikaan en ik dronken Teacher's Highland Cream, verreweg het beste merk whisky, vind ik. Hij verloor dollars bij de minuut. Er kwam geen splinter hout meer aan boord.

Op een ochtend hield hij het niet meer uit. Hij vertelde dat het hout ergens moest vastzitten in de kreek. Misschien kon het weer worden vlotgemaakt. Hij riep mij en wenkte een motorbootje dat ons aan wal bracht. Voor het eerst was ik op Newfoundland. Het keienstrand lag vol lege kreeftenvallen. Er stond een kerkje dat in de week als school dienst deed. En daarachter lag een kerkhof met verroeste kruisen van smeedijzer. Langs de kreek stonden blokhutten op palen. Iedereen die ons tegenkwam, schudde van nee en glimlachte. Alles zag er werkelijk net zo uit als een kleurenlitho die ik lang geleden in mijn jeugd moest hebben gezien, in een boek van Maine Reid of Gustave Aimard, waar mijn grootvader nog als jongen in gelezen had.

Wij gingen langs de kreek langzaam omhoog en drongen het bos binnen. Dit was dan New Foundland. Eindelijk stond ik er bovenop. Wij klommen twee uur, maar de plaats waar de kreek verstopt moest zijn en het hout werd tegengehouden, konden wij niet vinden. Wij staken het bos recht door om een bocht af te snijden, maar het enige wat wij zagen toen wij weer bij de oever van de kreek kwamen, was een smalle, hoge waterval: een traploper van water die te luchten hangt. Een geruis als de branding van een zee die enkel branding is en af- noch toeneemt. Hout konden wij nergens waarnemen. Wij keerden terug naar de zeekant, naar de huisjes. Een van de blokhutten was winkel en postkantoor tegelijk, omdat er een oud telefoontoestel was aangebracht. De Amerikaan belde op. Ik keek rond. Ik kocht een stuk van die tabak die ik alle New-foundlanders had zien roken. Een brok, hard als een plankje, dat je los in je zak kon dragen en waar je met je zakmes kleine schilfertjes van af moest peuteren als je je pijp stopte.

Die middag kwamen vanuit zee motorbootjes met hout de baai in. De winches begonnen weer te draaien. In het schip dreunde een geluid of je onder een viaduct staat waarover onophoudelijk goederentreinen rangeren. Alles ging aan boord: kachelpijpen, knoesten, knotsen, doodsbeenderen en tandenstokers. De Amerikaan trakteerde weer, maar ik zei: - Kijk hier Edwin, dit is rommel. We spreken af, dat we een tiende minder op de cognossementen schrijven dan er in werkelijkheid in de ruimen zit, om de slechte kwaliteit goed te maken. Anders laat ik de hele boel weer in zee smijten. Hij werd kwaad, maar hij dacht dat ik dat werkelijk kon doen.

De ruimen raakten vol, werden afgesloten. Ze begonnen liet hout al op te stapelen op het dek. Het was zo slecht dat er misschien niet eens een kachel mee zou kunnen worden aangemaakt. 's Avonds gaf de Amerikaan mij m'n zin. Maar ik had nog een ander nummer op mijn programma.

De grootte van de deklast zou onpartijdig worden vastgesteld door de regeringsopmeter, een zeer oude Newfoundlander die met de hand op de Bijbel beëdigd was. Hij was 's ochtends om zes uur al dronken, kon nauwelijks schrijven en helemaal niet rekenen. Ik gaf hem, om te beginnen, mijn bontvest cadeau (in de hoop dat het minder koud zou worden). Wij vierden feest bij de kapitein die op akwavit trakteerde. Ik dronk zoveel dat ik ervan tot nadenken kwam. Ik somde in mijzelf alles op wat ik van New Foundland had waargenomen: hazenlippen, lieslaarzen, terpentijngeur, blokjes

29

1010

1015

1020

1025

1030

1035

1040

1045

1050

1055

Page 30: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

tabak; de verkiezingen waren gewonnen door de pro-Canadezen. Nu zouden er nieuwe wegen worden aangelegd. Verder dacht ik aan de waterval en dan aan die blokhuizen van Maine Reid of Gustav Aimard! Morgen vertrekken?

Ik liet de kapitein zitten met de Amerikaan. Aan dek kwam ik de tweede en de derde machinist tegen. Ik wist zeker dat zij het waren, want de ene min (de tweede machinist) miste twee vingers en de andere drie. Zij waren even dronken als ik. Wij wenkten een motorbootje, wij lieten ons zakken langs een plank.

Op zulke ogenblikken heeft de mens de indruk dat de doldrieste dingen, de krankzinnige, volslagen nutteloze, onmogelijke ondernemingen, het enige zijn dat hem waardigheid verlenen kan en dat al het andere dat zich in het leven voor kan doen, na-aperij en slaafse sleur is.

Het strand kwam dichterbij en het leek of mijn van dronkenschap suizende oren in gelijke mate harder begonnen te suizen. Ik viel om toen het bootje op de stenen stootte. Op handen en voeten bewoog ik mij over de rolkeien als een aangespoelde rhinoceros. De Newfoundlanders sloegen op de vlucht, schudden niet eens meer van nee. Ook de beren gingen er vandoor. Visafval, kreeftenvallen, zeewier en wrakhout. Ineens die krankzinnige vraag of je daarvoor nu op New Foundland bent. Of het niet beter zou zijn weer klein, weer tien jaar te worden in dit land à la Gustave Aimard en Maine Reid. Voorover liggend barstte ik in snikken uit en mijn tranen vielen op de keien. Daarna waterde ik op handen en voeten als een paard.

Het was al bijna donker toen de regeringsopmeter mij terugbracht naar het schip. Het laden was afgelopen. Ik gaf hem een hele fles Schiedamse cognac.

Toen hij de fles leeg had, klauterden wij op het dek met een meetlint, een zaklantaren en een opschrijfboekje. Hem gaf ik het uiteinde van het lint, zelf hield ik de rol in handen. Ik liet hem naar de voorplecht lopen. Zelf bleef ik staan. Ik las getallen op met luider stem en ik noteerde. Ik kon oplezen wat ik wou, om over het noteren niet te praten. Ik gleed elk ogenblik uit op het glibberige hout, ik struikelde over de staalkabels waarmee het was vastgebonden. Maar ik liet dat meetlint en dat opschrijfboekje niet los.

In de hut terug vroeg toen de regeringsopmeter of ik de hoeveelheden wilde uitrekenen. Ik rekende als een betonmolen. Ik schoof komma's twee plaatsen vooruit, ik drukte nullen terug in het niets waar zij thuishoren. Hij was bezig aan zijn tweede fles cognac. Waarachtig er stonden ook nog drie sterren op! Hij tekende alles voor akkoord. Het schip had al stoom gemaakt en voer die nacht nog weg.

Toch seinden mijn opdrachtgevers later, dat bij het uitladen een klein tekort was geconstateerd.

Want nooit is een mens slecht genoeg, of de anderen zijn nog slechter.Of misschien seinden mijn opdrachtgevers dat alleen om mij tot nog groter inhaligheid aan te sporen, wie weet!

30

1060

1065

1070

1075

1080

1085

1090

30

Page 31: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1a Verzamel systematisch de tijdsaanduidingen in het verhaal, (nauwkeuriger dan: ochtend, middag, avond en nacht zijn niet toegestaan).

1b Hoeveel tijd verstrijkt er tussen begin en einde van het verhaal?

1c Welke combinatie is van toepassing op het verhaal?a. chronologisch-continub. chronologisch- niet continuc. niet chronologisch-continud. niet chronologisch-niet continu?

2Geef de fabel van het verhaal.

3a Noem vijf ruimte-elementen die de sfeer van de verhaalruimte "Newfoundland" bepalen.

3b Wat voor sfeer is dat?

3c Noem (minstens) twee verhaalritmische elementen (geen verband houdend met de verhaalruimte) die bijdragen tot die sfeer.

4a Met welke verhaalfiguren komt de ik-figuur in contact?

4b Welke overeenkomst zie je daarbij?

5Behandel het fysisch perspectief van 7-35: "Ik...leek."

6De verteller in dit verhaal isa. personaalb. een achteraf optredende ( beschouwende) ik-figuurc. auctoriaald. een optredende (belevende) ik-figuur?

7Wat zou je hier als thema kunnen zien?

8a In welke passage(s) vind je de duidelijkste aanwijzingen voor een mogelijke idee?8b Formuleer die idee.

9

31

Page 32: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Verklaar de titel.

32

Page 33: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

gesponnen suikerdoor Jan Wolkers

WRITE, my parents! Tell them I'm all right. Tell them I'm safe... safe with God. Write... write. . .

De woorden komen steeds weer in mij op. Ze schokken door mijn hoofd in het hakkelend ritme waarin ze werden uitgesproken, toen, lang geleden. Ze vermengen er zich met het ruisen van de trein en met beelden uit de drukke winkelstraat die ik net ben doorgelopen op weg naar het station. Hitte, smeltende taartjes in de etalages, de geur van een fruitwinkel, een friteskraam. Een blinde kun je boodschappen laten doen in augustus.

Tegenover mij zit een pastoor. Hij slaapt. Zijn lippen gaan trillend heen en weer. Of slaapt hij niet? Bidt hij? Voor mij, voor wat er toen gebeurd is? Of voor hem, voor die Amerikaan. Maar het is al zo lang geleden, al achttien jaar. Het gebed van een gelovige vermag veel, maar hij moet al helemaal vergaan zijn, er is niets meer van hem over. Dan helpt een gebed ook niet meer. Hij heeft misschien niet eens wat gevoeld. Zijn lichaam moet verdoofd geweest zijn door de val. En zijn geest vluchtte weg in onverstaanbare klanken en waanzinnig gemurmel nadat hij ons gevraagd had zijn familie te schri-jven.

Nee, voor hem hoeft niet meer gebeden te worden. Voor mij wel, voor mij alleen. Mijn broer stierf een paar maanden later. Ik ben met de verschrikking blijven zitten. Een verschrikking die zich van tijd tot tijd door mijn slaap heen in een benauwde droom baanbreekt waaruit ik drijfnat van zweet wakker word, roepend dat we hem levend hebben begraven, dat ik de grond zie bewegen, dat de aarde van hem af moet voor hij gestikt is.De volgende dag neem ik dan de trein. Ik moet erheen. Is het om mijzelf gerust te stellen? Om die plek te zien waar de aarde hoger ligt en het gras hoger groeit. Om de bast van die dikke eik weer te voelen waar ik toen tegenaan gedrukt stond, terwijl mijn broer een schop uit de schuur van de boswachter haalde. Om het allemaal te zien in gewoon helder daglicht. Ik zal weer tegen de boom gaan zitten en me afvragen waarom nooit iemand op de gedachte gekomen is dat daar een mens begraven ligt. Het is precies de lengte en de breedte van een lichaam. Maar het is een afgelegen polder achter een bos waar niemand in mag komen. De boer komt er maar zelden, de melkplaats ligt aan de andere kant, tegen de Haarlemmertrekvaart. In de herfst zullen er wat jagers komen, die de verhoging misschien wel gebruiken om uit te rusten. Omdat het daar minder drassig is. Van uit de verte is het trouwens niet meer dan een slecht geheelde wond, een litteken in het gave korte gras van de polder.Ik kijk door het stoffige raam naar het voorbijtrekkende landschap. Maar het is vooral de hitte die alles kleurloos maakt. Het groen van de bomen is bijna zwart. De hemel heeft geen kleur, is alleen vol scherp helder licht waarin geen vogel rondvliegt. Ik plaats mijn ellebogen op mijn knieën en verberg mijn gezicht in mijn handen. Kon ik het allemaal nog maar een keer zien zoals het werkelijk gebeurd is. Maar

33

1095

1100

1105

1110

1115

1120

1125

1130

1135

1140

Page 34: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

mijn angstdromen schuiven voor het werkelijke gebeuren, dromen waarin de aarde met de jaren steeds heftiger beweegt, waarin nog klanken uit een half met aarde gevulde mond komen.

Maar de aarde heeft bewogen. Dat weet ik zeker. Zo zeker als... als dat helse felle licht dat daarbuiten alles kapotbrandt. Wist ik het maar minder zeker, maar dat kan niet, zover kan ik mijzelf niet krijgen.

Toen mijn broer terugkwam met de schop, zei ik dat hij nog leefde, dat ik het gezien had.

- Hij is hartstikke dood, zei mijn broer.Hij haalde zijn zakmes te voorschijn, sneed de borstzakken van het

uniform van de soldaat open en haalde er papieren en een portefeuille uit. Daarna sneed hij hem van de parachute los en ging een kuil graven, vlak naast de soldaat, zodat, toen het gat diep genoeg was, hij hem alleen maar met de schop een halve slag om hoefde te duwen om hem in de kuil te doen belanden. Eerst schepte hij de grond waar hij op terechtgekomen was, en waar bloed en stukken van zijn uniform aan zaten, in de kuil. Daarna wierp hij de aarde erover die hij zo nu en dan aantrapte. Maar er bleef een bergje donkere aarde boven het gras uitsteken. En toen kwam die verschrikkelijke schreeuw die niet uit zichzelf op wilde houden.

Ik veer uit mijn voorovergebogen houding overeind en schreeuw, terwijl ik de knie van de pastoor krampachtig vastgrijp. Het zweet loopt langs mijn gezicht tot aan de boord van mijn trui.

- Kan een mens alleen uit de dood opstaan als hij levend begraven is, vraag ik hem, terwijl ik hem gespannen aankijk. Hij heeft geslapen, hij heeft niet voor mij gebeden. Geschrokken kijkt hij om zich heen. Maar in de coupé naast ons bevinden zich geen passagiers waaraan zijn angstige blik een houvast zou kunnen hebben. Ik laat zijn knie los. Hij kijkt ontsteld naar buiten. De trein rijdt langs het perron van Bloe-mendaal.

- Ik moet er hier uit, zegt hij zenuwachtig.Hij staat op en met zijn kuiten langs de bank schurend schuift hij

voor me langs naar het middenpad. De afdruk van mijn vochtige hand zit in zijn smetteloze zwarte broekspijp. Als de trein stilstaat is hij niet bij de reizigers die langs mijn raam het perron verlaten.

Chattanooga, ja, daar kwam hij vandaan. Chattanooga in Tennessee. Maar ik schreeuwde. Mijn broer sprong op mij af en drukte zijn hand tegen mijn mond. Hij zei niets maar zijn zwarte ogen dwongen mij mezelf te beheersen. Hij stak zijn neus omhoog en snoof als een dier dat ruikt of er gevaar nadert. Toen liep hij naar de parachute, rolde die op en bond de koorden eromheen. Hij greep de schop, die hij niet terugbracht maar in de sloot gooide en trok mij aan mijn arm achter zich aan door het bos. Zijn linkerarm hield hij bijna horizontaal, hij kon er maar ternauwernood de parachute mee tegen zijn lichaam geklemd houden. Toen we buiten het bos kwamen en hij me losliet, hield hij hem in twee armen tegen zijn buik gedrukt.

34

1145

1150

1155

1160

1165

1170

1175

1180

1185

1190

Page 35: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Binnen veertien dagen liepen we thuis allemaal in een lichte regenjas, dank zij mijn zuster die vroeger een cursus patroontekenen had gevolgd. Ze waren wat krap in de schouders uitgevallen en van onderen vielen ze wat wijd, maar in de oorlog lette niemand daarop. Ik heb hem altijd met een huivering gedragen, alsof er in de stof nog iets was blijven hangen van de kou uit hoge luchtlagen. Ik wist dat er een vloek op rustte. Toen mijn broer stierf had ik er twee. Als ik in het najaar naar buiten sloop zonder jas hing ik ze eerst aan mijn kamerdeur over elkaar. Maar vaak betrapte mijn moeder mij als ik natgeregend thuiskwam.

- Nou hoest je je longen uit je lijf en nog ga je zonder jas naar buiten terwijl je er twee hebt, zei ze hoofdschuddend. Wat jou toch bezielt.

- Het was natuurlijk een echte zenuwelijder, zei mijn broer later. Want hij moet toch geweten hebben dat hij te laag zat om zich met de parachute te redden. Maar hij moest en zou eruit. Als hij net als zijn kameraden rustig was blijven zitten was hij nu alleen maar krijgsgevangene en zouden ze hem over een paar maanden bevrijd hebben.

Is het daarom dat ik zo zeker weet dat het de rechtse is van de drie jongetjes die op de foto staan voor het troosteloze houten landhuis? De andere twee zouden er eerder voor in aanmerking komen. Ze zijn groter en zien er sterker uit dan hij. Ze kijken lachend en met een onderzoekende blik naar de camera, een blik die voorbestemd lijkt om tussen wolkenvelden door naar vijandelijke vliegtuigen te speuren.

Maar hij staat met het hoofd een beetje gebogen somber in de schaduw van hun vrolijkheid. Zijn rechteroog is half dichtgeknepen. Zijn linker gelaatshelft wordt ontsierd door een diepe groef die van zijn neusvleugel naar zijn mondhoek loopt en die een nerveuze trilling van zijn mond verraadt.

Ik heb die foto, de enige die in zijn portefeuille zat, dikwijls vergeleken met een jeugdfoto van mijn broer en mij. Ik kijk daar glimlachend en vol vertrouwen recht voor me uit. Maar hij kijkt net als die vliegenier somber naar omlaag. Op de foto kun je zien dat ze geen van beiden oud zullen worden. Het celluloid heeft al jaren tevoren hun vroege dood aangekondigd.

De trein nadert bekend terrein. Ginds zie ik al Hol-Mare tussen de wilgen liggen waar vroeger Enge Bartje woonde. En daar is de boerderij waar ik in de vakantie soms een kennis van ons mocht helpen die opzij ervan een stuk grond had. Het was een man met een groot rood gezicht waarin groene waterige ogen hingen. Tussen de middag kwam zijn verloofde en samen gingen ze tegen de hooiberg liggen. Tot hij ontdekte dat ze open t.b.c. had. Toen kwam ze niet meer. En hij ging in het café aan de andere kant van de vaart almaar glazen cassis door zijn keel gieten tegen de besmetting.

De naam van de straat waar hij gewoond heeft, zijn huisnummer, ik ben het niet vergeten. Toch heb ik nooit geschreven. In het begin

35

1195

1200

1205

1210

1215

1220

1225

1230

1235

1240

35

Page 36: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

dorst ik niet, omdat ik bang was dat zijn familie over zou komen. Dat ze hem zouden laten opgraven en dan zouden ontdekken dat hij levend begraven was, dat hij gestikt was. En later schoof ik het van me af door te denken dat ze misschien wel verhuisd zouden zijn na zoveel jaren.

Na de bevrijding heb ik een Amerikaanse soldaat ontmoet die wel eens in Chattanooga was geweest.

- Don't pick that place for a vacation, zei hij lachend. lt's a hot stinking town. In the whole damned town you can't get a cold bottle of beer.

Toen ik hem vroeg naar de straatnaam keek hij me bijna ver-ontwaardigd aan.

- What do you think? That I'm crazy. That I'll remember the name of a street in a dirty goddam place like Chattanooga. No boy, listen to me, don't stay in a place like that. When you visit the States go on by it, pass it in a hurry. As quick as possible!

Is het wel zeker dat mijn broer hem begraven heeft omdat hij de parachute wilde hebben? Zou het mogelijk zijn dat hij hem begraven heeft omdat hij zelfs niet wilde dat hij dood in handen van de Duitsers zou vallen. Dat hij echt dood was. Maar dat was hij niet, nee, nee, dat was hij niet. Hij bewoog. De grond schudde, sidderde alsof de aarde op een zeef lag.

- Verbeelding is erger dan de derdendaagse koorts, zei mijn vader toen ik als kind met mijn ouders wandelde en een aardmannetje een holle boom zag binnengaan. Iedereen zei dat het een koolmees was, maar ik hield vol dat ik een aardmannetje had gezien.

- Hij had een zwart petje op en een gele en blauwe jas aan, zei ik.De opmerking van mijn vader dat dat precies de kleuren van een koolmees waren, brachten mij niet van mijn stuk.

Maar toen was ik acht jaar. En tussen het aardmannetje en een vliegenier is veel verschil.

Toen mijn broer ging sterven wilde ik het hem vragen. Maar ik dorst niet. Ik was bang dat hij zou zeggen dat ik gelijk had gehad. Of dat hij het zou ontkennen en dus liegen op zijn sterfbed. Wat dan?

De trein rijdt Leiden binnen. Op het Schuttersveld staat een lunapark. Het betonskelet van de achtbaan en het reuzenrad rijzen hoog uit boven een kolking van kleuren en geluid. De trein staat stil. Als ik het station uitloop zie ik de pastoor voor me.

- God grijpt jou vandaag nog wel in je kraag, leugenaar mompel ik. Hij is toch in Leiden. Ik heb zijn vélocipède hoog boven de kermis uit zien steken.

Ik steek het stationsplein over en loop het kermisterrein op. De hitte wordt bijna tastbaar in de geur van vet gebak en zuurstokken. Overal zingt Frank Sinatra:

A foggy day in London town Had me low and it had me downI view the morning with much alarm...

36

1245

1250

1255

1260

1265

1270

1275

1280

1285

1290

Page 37: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Bij een tent waar je je foto kan schieten blijf ik staan. Er komt een groepje meisjes rond mij staan die allen gesponnen suiker van een stokje eten.

- U moet nodig eens op de foto, meneer, zegt een oude man in de tent. U kijkt zo treurig. Lach of ik schiet, zegt hij, terwijl hij een buks met de kolf naar mij toesteekt.

- Hè ja, meneer, zegt een van de meisjes, dan komen wij er ook op. En dan mag u een hapje van mijn suikerspin.

- Eet jij je eigen ondergoed maar op, zeg ik. Hier wordt niet geschoten.

Langs de achterkant van het Schuttersveld loop ik naar de Maredijk die naar de polder voert. Als ik het verkeerstunneltje onderdoor ben zie ik dat ze er zand aan het opspuiten zijn. Over de weg loopt op een houten stellage een dikke zwarte buis waardoor zand en water ruisend naar de polder stromen.

Op een bord staat: DOORRIJHOOGTE 3 m 20.God kan niet langs deze kant de stad binnengekomen zijn, denk

ik.Vanuit de verte komt het geroezemoes van de kermis en weer de

stem van Frank Sinatra:

I was a stranger in the city,Out of town were the people I knew.had that feeling of self-pityWhat to do, what to do, what to do...

Er worden hier huizen gebouwd, denk ik. Er komen hier straten met lantaarns om het licht te laten schijnen in de duisternis. Een hele nieuwe wijk. 's Avonds zullen er kinderen buiten spelen, er zal de schreeuw van een straatventer opklinken in dezelfde ruimte waar hij zijn laatste kreten naar omhoog zond. Er komen gasbuizen onder de grond, een heel web van elektrische leidingen, riolen. Misschien wordt de w.c. wel dwars door zijn lichaam doorgetrokken. Alles zal wegspoelen, vergeten zijn.

Door het bos loop ik naar de uiterste hoek van de polder, die nog niet door zand is bedekt. Wel staat er een laagje roestbruin water. Alleen op zijn graf komt het wollegras er nog met witte pluimen bovenuit. Zonden, roder dan bloed, die witter geworden zijn dan wol. Ze dobberen zachtjes heen en weer in het traag stromende water, alsof er zich daar, voor het zand alles bedekt, nog iets bevrijden wil.

37

1295

1300

1305

1310

1315

1320

1325

1330

Page 38: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welke twee tijdlagen lopen er in dit verhaal door elkaar? Geef beide een titel.

2Geef de fabel van het heden in tien punten.

3Geef de fabel van het verleden in tien punten.

4Welke passage uit het fragment tot r.56 geeft aan dat er voor de ik-figuur een relatie bestaat tussen beide tijdlagen?

5Verklaar de witregels.

6Bespreek het karakter van de ik-figuur voor zover het contrasteert met dat van zijn broer.

7Berust het samengaan van ruimte en handeling op overeenkomst of contrast? Licht je antwoord toe en merk op dat er bij r.153 een duidelijke breuk waarneembaar is.

8Waarom past het lied dat Frank Sinatra zingt als onderdeel van de verhaalruimte goed bij de handeling?

9Is hier sprake vana een personale verteller,b een auctoriële verteller,c een optredende en achteraf vertellende ik?Geef argumenten.

10Wat is het thema?

11Verklaar de titel.

de matroos zonder lippendoor Cees Nooteboom

38

Page 39: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

*Het was in Georgetown, het heetste uur van de middag. Het kleine vrachtschip waarmee ik mijn reis maakte, lag nu al twee dagen aan de vervallen houten steiger van een Engelse firma, waarvoor wij vracht hadden meegebracht van Santiago de Cuba. Al twee dagen, dat ik nauwelijks had geslapen, want er was geen airconditioning aan boord en de lucht in mijn veel te kleine hut was een worgdoek van benauwende, dreigende hitte. Bovendien ging het werk dag en nacht door en dus ook de machines, iets waaraan ik na zes weken zee nog steeds niet gewend was. ‘s Avonds probeerde ik dus maar zoveel mogelijk te drinken in een van die mismaakte danstenten die de kolonie rijk was, hopende net niet ziek te worden maar wel zó verdoofd aan boord te komen dat ik door het eindeloze lawaai van het lossen en de hatelijke voortdurende aanval van de hitte, die ook ‘s nachts in mijn hut bleef hangen, heen kon slapen.

Het terras van de club, waar ik geïntroduceerd was door de agent van de scheepvaart-maatschappij, was leeg, alleen de ventilator boven mijn hoofd maakte een treurig, suizend geluid, dat mij net genoeg irriteerde om me niet te laten slapen. Ik zat me juist, voor de zoveelste keer, af te vragen wat me in hemelsnaam bezield had toen ik als passagier had geboekt op het kleinste vrachtschip van een Midden-Amerikaanse wilde-vaartmaatschappij, toen ik iemand de krakende treden van het terras hoorde opkomen. Het was Olsen, de tweede stuurman. Hij vroeg me toestemming om naast me te komen zitten, wat me nogal verbaasde, want hij hield zich meestal tamelijk afzijdig. Zijn dienst op het schip was zo geregeld, dat hij meestal wacht had als ik aan tafel kwam, dus veel aanleiding tot vertrouwelijkheden was er ook nooit geweest. Ik had hem een keer gevraagd hoe hij bij die obscure maatschappij was gekomen, en hij had mij vrij kort geantwoord dat het leven in Puerta C., de standplaats, hem best beviel, en dat het altijd nog beter was om twee maanden achter elkaar van huis weg te blijven dan twee jaar, zoals bij zijn vorige, Noorse, maatschappij.

Wij zaten een tijdlang naast elkaar zonder iets te zeggen. Ik zag hoe het zweet hem langs zijn gezicht liep, en maakte een opmerking over de hitte. Tot mijn verwondering ging hij er op in. Hij vergeleek de temperaturen van de verschillende plaatsen waar het schip regelmatig kwam, en aan het eind van zijn betoog bood hij mij een whisky aan, die ik aannam in de hoop dat hij nog verder los zou komen, want de romantiek die ik van mijn wilde reis had verwacht was weggebleven, en de zeemansverhalen die ik gedacht had te zullen horen, schenen overal verteld te worden, behalve op schepen.

Daar kwam nog bij dat de kapitein mij alleen maar hinderlijk vond, want de enige passagiershut was bijna nooit bezet. Hij bepaalde zich dus tot beleefdheid en niets meer. De eerste stuurman was een imbeciel die zijn vrije uren doorbracht in de hut van de eerste meester, waar ik zeer kennelijk ook niet welkom was. De enige op wie ik dus al mijn hoop had gevestigd, was Olsen, maar ook dat was tot nu toe tevergeefs geweest. Deze middag was dat plotseling anders. Hij had die dag toezicht gehad op het lossen en was voor de rest van de middag en de avond vrij. Na onze vierde of vijfde whisky stelde ik hem voor om met mij te gaan eten in een plaats die hem geschikt leek. Hij ging er op in, en wij lieten een taxi komen die ons naar een vervallen, verveloos Chinees restaurant bracht, een doodkist, ergens achter High Street. Olsen besliste dat we achter op de veranda zouden eten. ‘Het uitzicht is er zo mooi,’ zij hij spottend. Het was een kleine, omheinde woestijn met twee stoffige amandelbomen en één treurende, stervende palm. De grond was vuil en begroeid met dode blikjes en flessen. Het eten smaakte vreemd, soms zoetig alsof het bedorven was, soms giftig en scherp, en het leek alsof Olsens humeur regelrecht door het eten beïnvloed werd, want hij praatte soms een tijdlang rustig en plotseling kwam er een giftige hatelijkheid doorheen aan zijn eigen adres, of

39

1335

1340

1345

1350

1355

1360

1365

1370

1375

1380

Page 40: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

aan het mijne die mij onrustig maakte, zonder dat ik dat liet merken. Ik vroeg mij af of hij niet tegen drank kon, en of hij soms op het eind van de avond nog met mij zou willen vechten. Hij at eindeloos, ondertussen kankerend op het eten aan boord, en dronk voortdurend grote hoeveelheden Milk Stout, ‘slootwater’, zei hij.

Het werd donker. Hij sprak niet meer. Langzaam en hulpeloos ver dronken we in de nacht, betoverd door de vreemde geluiden die ik trachtte te benoemen volgens mijn eigen, plotseling verdrietige stemming: het trage, donkere roepen van de padden, het klagen van de kiskadee en steeds het onophoudelijk schrille drijven van de grote krekels.

‘Laten we gaan,’ zei Olsen. Ik vroeg waarheen. ‘Naar mijn moeder,’ zei hij. Ik haalde mijn schouders op en volgde hem. Wij liepen door wat slecht verlichte straten. Uit de huizen klonk meestal Hindostaanse muziek. Ik had wel willen stilstaan om te luisteren, maar ik wist zeker dat Olsen zou doorlopen, en al was ik wat bekoeld in mijn verlangen om met hem uit te gaan, het idee om nog een avond alleen door te brengen in allerlei gelegenheden waar ik voortdurend lastiggevallen werd door aanbiedingen van mensen, die me ergens heen wilden brengen, lokte me ook niet aan.

Niet dat ik met Olsen ergens anders kwam. Het was dezelfde nachtclub, zoals ze het noemden, waar ik al de eerste avond geweest was. Er hingen wat negers om de gebruikelijke meisjes heen, de meisjes waren ook hetzelfde, een paar Chinees, een paar Hindostaans, twee negerinnen, allemaal slordig, de meesten dik, allemaal onaantrekkelijk. Ze kwamen op ons af en boden ons aan om te dansen, maar Olsen zei iets onvriendelijks, waarop een scheldpartij volgde die door de baas van het etablissement gesust werd. Olsen bestelde een fles whisky, en zijn ontboezemingen werden nu melancholiek in plaats van hatelijk. ‘De zee is niets,’ zei hij, ‘nada, niets en grijs en groen en zwart en altijd hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde. En wie zeeman wordt is gek.

Wacht lopen. Vier op, vier af. Boe. Kijken of je een ander schip ziet. En dan komt het. Een Haven. Loods, Douane, Dokter, Lossen. Van boord? Niet van boord. Toezicht houden op het laden. Zeeklaar maken. Loods. De zee. Wacht lopen. Radio luisteren. En er gebeurt nooit iets.’

Ik onderging zijn hele tirade, en ook de stukken Logboek die hij daarna reciteerde. De muziek was hard, meestal hoorde ik haar niet eens, maar ineens gaf hij me een stoot in mijn zij. ‘Jij wou toch romantiek,’ zei hij, ‘je hebt er voor betaald. Al die idioten die van tijd tot tijd met een van onze stomme vrachtschepen meegaan, willen zeemansromantiek. Maar die is er niet.’ Hij gierde van het lachen, plotseling. Zijn wat stompe, rode gezicht met de fletse, bleke ogen schudde heen en weer, de tranen liepen langs zijn wangen en plotseling kreeg ik een hekel aan hem.

Hij greep me met zijn zware, zweterige hand in mijn nek en draaide zo mijn hoofd in de richting van de deur. ‘Daar heb je romantiek,’ fluisterde hij op een samenzweerderstoon. Wat binnenkwam waren een paar matrozen van ons schip, en voorop liep de matroos zonder lippen. ‘Is het niet romantisch,’ fluisterde Olsen, ‘een matroos zonder lippen? Zal ik je vertellen, hoe hij ze kwijtgeraakt is?’

Ik wrong mijn nek los uit zijn greep en zei hem dat hij zijn mond moest houden. ‘Je bent bang voor hem,’ zei hij - en het was waar. Vanaf de eerste dag dat ik aan boord was gekomen, had het gezicht van deze man me niet meer losgelaten. Ik wist dat hij mooi geweest moest zijn, voor hij zo gruwelijk werd verminkt. Zijn figuur was smal en

40

1385

1390

1395

1400

1405

1410

1415

1420

1425

1430

40

Page 41: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

lenig, een zoete sluiper, het haar blauwig zwart als van sommige vogels, en de ogen hard en nog donkerder dan het haar. De rest van het gezicht was wreed betrokken in de verminking, behalve het voor hoofd dat koel en hoog onverschillig bleef voor wat daar beneden was gebeurd. Ik had hem geschat op een Hindostaan, vooral toen ik hoorde dat hij uit Trinidad kwam, maar later zag ik op de bemanningsrol dat hij een Portugese naam had. Hij was half Portugees, half Hindostaans. Nadat we waren uitgevaren had ik hem een paar dagen niet meer gezien, tot ik op een nacht, toen ik stapelgek werd in mijn kleine hut door de doem van de hitte, door de eeuwig stampende, jagende machine naar beneden was gegaan en domweg een deur had opengedaan waarachter ik hoorde praten. Ik herinner me dat nog goed. Er was nauwelijks licht, en ik zag onduidelijk en schimmig enkele figuren, naar elkaar gebogen als geesten die bij elkaar gekomen zijn om de wraak te bespreken die zij zullen toebrengen aan een levende. De vreemde, scherpe, verwarrende geur van marihuana kwam mij tegemoet, en in een waas van rook verscheen plotseling, scherp en ver schrikkelijk in het blauwe licht van de ganglamp, dat gezicht vlak voor het mijne, en de mond zonder lippen fluisterde: Not for Passengers, Sir. Haastig, en hijgend, angstig als wachtte mij een gruwelijke straf voor dit indringen, holde ik naar boven, mijn schoenen kletterend op de smalle ijzeren traptreden.

Daarna had ik hem weer een tijdlang niet gezien, behalve aan wal, want om een of andere duistere reden schenen wij altijd in dezelfde kroegen te moeten komen. Als er muziek was, danste hij onafgebroken. Geen vrouw weigerde hem, integendeel, het leek of hij een bijzonder ereteken droeg, dat elke vrouw geheimzinnig, dreigend, onweerstaanbaar aantrok. Achteraf, nu ik het verhaal van Olsen gehoord heb, vraag ik me af of die vrouwen wisten, wat er gebeurd was.

Gedurende al die tijd, dat ik zat te denken, keek Olsen mij aan, en ik wist het. Eigenlijk wachtte ik alleen maar op het moment dat hij weer zou beginnen met zijn vreemd, hitsig fluisteren. Het duurde niet lang. ‘Zie je hem dansen?’ vroeg hij. Ik gaf geen antwoord. ‘Heb je hem zien dansen in Kingston?’ Ik begreep niet waar hij heen wilde, en keek hem aan. ‘Kingston?’ zei hij nog een keer vragend. Ik knikte van ja. ‘Willemstad?’ vroeg hij toen. Ik knikte. ‘En in Ciudad Trujillo danste hij ook,’ zei Olsen weer, bijna triomfantelijk. ‘Ja.’ Hij wachtte even, om het effect groter te maken. ‘Maar niet in Puerto Rico,’ zei hij toen, ‘want daar is het gebeurd.’ Terwijl hij zat te wachten tot ik zou vragen wat er gebeurd was, vroeg ik mij af of ik hem inderdaad niet gezien had in Puerto Rico. Het klopte. ‘Daar is het gebeurd,’ begon Olsen weer, dreinerig. Maar ik wist nu dat hij het toch wel zou vertellen, dus ik nam rustig een nieuw glas en wachtte af.

Olsen zelf nam een slok uit de fles. De whisky zocht een weggetje langs zijn kleine, dikke mond, droop vanaf zijn kin over zijn pak, en hij zat er een ogenblik verwezen naar te kijken. Hij was nu totaal dronken, maar op een ingehouden manier, hoewel aan het begin van de sentimentaliteit. ‘Het is al zeker vijf jaar geleden,’ begon hij, ‘en het gebeurde in een tent in San Juan op Porto Rico, waarvan ik op het ogenblik de naam niet meer weet.

Hij voer toen ook al bij ons, een jaar of zeventien was hij, denk ik. Zelf zat ik toen al twee jaar bij deze maatschappij, en ik nam in die tijd nog de moeite om ‘s avonds wat met de matrozen te praten, op het achterdek, als ik me verveelde. Ik verstond dat ellendige taaltje van ze, en zij mochten me wel in die tijd, dus ze hielden zich niet in. Het ging natuurlijk over vrouwen, dat is hun enige onderwerp, behalve de officieren en geld. Hij stond er altijd maar zo’n beetje bij te lachen, het was een heel mooie jongen, en je kon je voorstellen dat hij succes zou hebben bij die dames in de

41

1435

1440

1445

1450

1455

1460

1465

1470

1475

1480

Page 42: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

haven. Die andere kerels zaten hem zo wel eens te treiteren, waarom hij nooit meeging, en hij zei dan dat hij zijn eigen adressen had. Ik had er een pond om willen ver wedden, dat hij nog nooit ergens geweest was, maar hij moest zich natuurlijk groot houden. De anderen hadden dat natuurlijk ook wel door, dus er werd afgesproken dat we hem met zijn allen mee zouden nemen naar een Casa de Mujeres in San Juan, waar we toen naar toe gingen, met graan geloof ik. Meestal ging ik niet met matrozen mee, maar ik was toen nog derde, en veel keus is er toch niet. Enfin, we komen in Juan, en we gaan op stap. Hij was zo zenuwachtig als wat. We gaan daar naar binnen, borreltje, borreltje, hij ook natuurlijk, maar verder gebeurde er niets, tot er een van ons tegen hem zegt: is het hier niet goed genoeg?

Hij begreep toen wel dat hij er niet meer onderuit kon, en hij staat op. Ik zie hem daar nog lopen, tussen al dat stomme rode pluche, die glazen-parellampen en die halfdronken kerels - blind ging hij op de vrouw af die in zijn weg kwam, en verdween er mee. Wij namen er nog een, een tijdje’ later kwam hij terug met een gezicht alsof er niets gebeurd was, maar die vrouw bleef aan hem klitten. Nou moet je weten, dat er geen feller soort vrouwen is dan in Puerto Rico — en toen later dat hele drama afgelopen was, heb ik bij mezelf nagegaan hoe het gegaan moet zijn. Tegenover ons kon hij zich groot houden, maar zij heeft natuurlijk gemerkt dat hij geen enkele ervaring had, en dat hij zo zenuwachtig was als wat. Zoiets doet het altijd bij die vrouwen hier, en zeker als het zo’n mooie jongen is. Dus zij heeft gedaan wat ze hier altijd doen, en ze heeft hem laten beloven dat hij bij haar terug zou komen, en alléén bij haar, en hij heeft gedacht dat het er allemaal bij hoorde, alles beloofd wat ze vroeg, néé, hij zou nooit ergens anders heen gaan, nooit, nooit.

Hij werd die avond hoe langer hoe opgewekter, hij trakteerde en nodigde ons uit de volgende avond ergens anders heen te gaan. Dat kon, want we bleven die keer bijna een volle week in San Juan liggen.’

Op dit punt in zijn verhaal, nam Olsen een nieuwe slok, en instinctief keken we alle twee naar de man die daar vlak voor ons danste en praatte met zijn afschuwelijk masker, alsof wij niet over het drama van zijn leven aan het praten waren.

Olsen schudde zijn hoofd. Hij scheen op de een of andere manier vreemd aangedaan door zijn eigen verhaal. ‘Het was zo stom allemaal,’ zei hij, ‘zo stom. Je weet hoe die kerels hier zijn, in Zuid-Amerika. Ze zijn nergens zo trots op als op hun drieduizend pasfoto’s van vrouwen. Deze hier was geen uitzondering. Hij ging nu bewijzen dat hij niet kinderachtig was. Drie avonden lang moesten we mee, elke avond naar een andere gelegenheid, en elke avond ging hij met een andere vrouw mee. Pas de vierde avond gingen we weer terug naar de plaats waar we de eerste keer geweest waren. Soms vraag ik me af of ze hem met opzet niet gewaarschuwd hebben, want wat er met hem gebeurde was al eerder gebeurd in San Juan.

Toen wij binnenkwamen werd het doodstil in het lokaal. De woorden die gezegd waren voor wij kwamen vielen dood op de grond. De meisjes zaten als bleke, verschrikte poppen. Ik voelde dat er iets aan de hand was, en ik wilde net voorstellen om maar weer weg te gaan, toen het meisje binnenkwam waarmee hij de eerste keer was weg gegaan. Zij straalde van blijdschap; maar ze zei niets. Een klein ogenblikje bleef ze in de deuropening staan en keek naar hem, en ineens vlug, vlug als een haastig vogeltje liep ze naar hem toe, met uitgespreide armen, en hij trots op zijn succes waar we allemaal bij waren, liep haar tegemoet en ze sloeg haar kleine, witte armen om hem heen en kuste hem op zijn mond, heftig, heftig en met het scheermes dat ze in haar mond had sneed ze zijn lippen af terwijl ze zijn hoofd dicht tegen zich aangedrukt hield.’

42

1485

1490

1495

1500

1505

1510

1515

1520

1525

1530

Page 43: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Toen... Olsen, zelf nu rood en opgewonden, wilde verder gaan met vertellen maar plotseling lag er een vreemde, hardbruine hand op zijn schouder. De matroos zonder lippen boog over hem heen en zei met zijn mismaakte stem: ‘Stuurman, als u klaar bent met vertellen, komt u dan wat drinken aan de bar?’ Olsen maakte een vaag en hulpeloos gebaar naar mij, maar de matroos knikte van nee. ‘Crew only,’ zei hij.Moeilijk stond Olsen op. Ik kon zien dat hij bang was.

43

1535

Page 44: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welke twee tijdlagen vind je in het verhaal? Motiveer je antwoord.

2Verklaar de witregels:a. na 94b. na 124c na 200

3Welke fragmenten (stukken tussen witregels) kunnen worden aangeduid met “middag”? (zie r. 1)

4Met welke tijdsaanduiding uit de tijdlaag “heden” kun je de andere fragmenten benoemen?

5aWe gaan nu enkele motieven na. In de eerste alinea van het eerste fragment komen twee motieven gecombineerd voor, nl. “drinken” in een van die “mismaakte danstenten”. Welk ander fragment wordt alleen door het eerste beheerst?

5bIn welke fragmenten komen die twee gecombineerd voor?

6aIn de tweede alinea van het eerste fragment vind je een verwijzing naar een derde, zeer belangrijk motief, dat in het tweede fragment met twee verschillende woorden wordt aangeduid.In welke regels staat die verwijzing?

6bMet welke twee woorden wordt dat motief aangeduid?

6cIn welk fragment komt dat motief met dezelfde woorden terug?

6dWelke fragmenten worden door dat motief totaal beheerst?

7Omschrijf het thema met behulp van de antwoorden op 6a en 6b.

8Kies een van de hierna genoemde mogelijkheden voor de afloop van het verhaal en motiveer je keuze:a. oplossing en afloop vallen samenb. de afloop is een tamelijk logisch gevolg van de oplossingc, na de oplossing van de spanning volgt toch nog een verrassende wending en dle afloop kan het hele verhaal op losse schroeven zetten.

9aIs het verhaal aan te duiden met de term objectief of subjectief? Geef argumenten

9b

44

Page 45: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Bij wie berust het perspectief? Blijft dat perspectief constant? Waar zit de afwijking? (Anders: gezegd een gedeelte van het verhaal heeft het perspectief van een verhaalfiguur Noem de regels en zeg bij wie het berust.)

10Omschrijf de functie van het derde fragment.

11Bestaat er tussen de ruimte en de handeling overeenkomst of contrast? (Ga daarbij de verschillende verhaalruimten na en verantwoord je keus.)

12Hoe leren we de verhaalfiguren kennen?

13Geef een karakterbeschrijving van Olsen. (bewijzen met regelnummers.) Zou je hem een open of gesloten figuur noemen?

14Maak een keuze. Het verhaal is:a. auctorieelb. personaalc. ik-verhaal

de verliefde gevangenedoor Cees Nooteboom

(*De ik-figuur ontmoet in Moengo (Suriname) een zekere Van Elk, die hem wat van deomgeving wil laten zien.)

4545

Page 46: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

‘Waar gaan we heen,’ vroeg ik eindelijk.‘Naar het chinezendorp,’ zei hij kort, kennelijk, vastbesloten om alle overbodige inspanning, ook praten, te vermijden. De weg werd langzamerhand slechter. We naderden de rivier weer. Ik voelde hoe ik overal en treiterig begon te transpireren, en hoopte dat het niet ver meer zou zijn.

‘Hier is het,’ zei Van Elk plotseling, en met iets van trots: ‘kijk maar goed, want dat zie je van je leven niet meer.’Het eerste wat ik zag was een stel gieren die op een vervallen, doorgezakt dak naar het gezwollen lijk van een hond zaten te staren, dat verlaten in een kleine modderpoel lag, de stijve pootjes als zwarte smeekkaarsen naar de hemel opgetild. Een paar kleine, naakte kinderen speelden er vlak hij. Even verder, aan de oever was een jonge negerin zich aan het baden. Haastig, alsof hij achtervolgd werd, liep Van Elk voor me uit over het modderpad. Uit de hutten kwam gegil of gesteun, en soms de zware, heftige geur van taffia. Chinezen lagen op de grond voor hun huis, schaamteloos hun geraamte tonend. Niemand keek naar ons.De hut waar wij moesten zijn lag achteraan het pad. Een bijna naakte, gruwelijk getatoueerde man lag te slapen in een rieten leunstoel. Hij was minstens zeventig jaar oud. Zijn gezicht was grauw en ingevallen, maar toen hij zijn ogen opendeed schitterden ze als venetiaanse spiegels een vervallen paleis. Zijn ogen hielden hem levend, en zijn stem. Ik herkende onmiddellijk het accent van de midi, en dat was in deze omgeving zo volkomen onwezenlijk, dat ik me afvroeg of alles wat er gebeurde wel echt was.

‘Wat heeft hij gedaan,’ vroeg ik van Elk, ‘dat hij hier terechtgekomen is?’ Van Elk haalde zijn schouders op. ‘Ik heb het hem nooit gevraagd. Daar houden ze niet van. Het zijn bijna allemaal moordenaars. En zijn er trouwens niet zoveel meer. De meesten zijn weggegaan, terug naar Frankrijk, toen dat mocht. Een paar zitten er in het dorp. Een paar hier, dat zijn de ergste, die willen niet eens meer terug. Deze is er een van. Hij heeft hier een vrouw trouwens en een stuk of zeven kinderen.’

Het gesprek dat hij met de man voerde ging over vlinders, en ik nam er geen deel aan. Een dikke vrouw van een jaar of vijftig kwam op het huis toe en liep met neergeslagen ogen naar binnen, zonder iets te zeggen. ‘Zijn vrouw,’ zei Van Elk. Wat zegt u,’ vroeg de man. ‘Ik zeg dat dat je vrouw is,’ zei Van Elk in het Frans.

De man schudde zijn hoofd. ‘Eigenlijk niet,’ zei hij. Hij keek om. De vrouw was in de deuropening komen staan. We keken nu allemaal naar haar, maar zij keek niet naar ons. Haar gezicht was een starend zwartmoedig masker, gemaakt voor een of andere droevige en wrede god.

Het bewoog niet. Het was van hout. De ogen, de starende, stenen ogen waren er later ingezet. Zwart, glimmend haar hing er omheen. Ik weet niet waarom, het gezicht maakte me bang, het merkte me niet op, zag me niet, maar werd elk ogenblik opnieuw zo zwaarmoedig gemaakt door een doodstille hysterie, die alles wat omgeving was, omvatte. Van Elk scheen hetzelfde te voelen als ik.

Hij stond op. ‘We moeten gaan,’ zei hij. De fransman maakte geen tegenwerping, stond zelf ook op.

‘Ik ga een eindje mee,’ zei hij. Waarom probeer de ik de vrouw te groeten? Ik Wist toch dat ze niet naar ons keek. Maar de fransman had mijn gebaar gezien. ‘Mijnheer verwonden zich over mijn vrouw,’ zei hij tegen Van Elk. ‘Ik ook,’ antwoordde die kort. ‘Is ze ziek? De man haalde zijn schouders op. ‘Iedereen is hier ziek,’ zei hij. ‘Zij is anders ziek. Ik had haar niet in mijn huis moeten halen. Maar ik heb het voor een vriend gedaan. Wilt u het bagno zien,’ vroeg hij mij. Ik knikte. Hij stond stil. ‘Goed,’ zei hij bijna spottend, ‘dan krijgt u het verhaal tegen de juiste achtergrond.’ Hij !iep haastig terug naar zijn hut en kwam terug met een jasje.

46

1540

1545

1550

1555

1560

1565

1570

1575

1580

1585

Page 47: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Ik had de hele reis naar Albina eigenlijk gemaakt om het bagno van Saint Laurent te zien. Er waren twee of drie van zulke kolonies in Frans Guyana geweest, Duivelseiland was de meest bekende. Verschillende mensen in Suriname hadden me verhalen verteld over de kolonie van Saint Laurent, en ik wist dat er nog een bewaker achtergebleven was na de opheffing, die de mensen de gebouwen moest laten zien, als ze daarom vroegen. Goed. Ik heb het allemaal gezien. De wanhopige binnenplaats, waar ruw gras overal over de stenen groeit. De kale, vochtige cellen met een klein, getralied vierkant hoog gat in de muur. De strafcellen. De strafzalen waar meerdere gevangenen tegelijk met hun voet aan een ijzeren staaf konden geklonken worden. Het 1ieve, parkachtige paadje naar de guillotine, De plaats waar de guillotine gestaan had, omringd door landelijke struiken. Ik keek naar de oude man die ons hier gebracht had. Hij scheen kleiner geworden. Geen woord kwam over zijn lippen, en hij had zijn felle ogen neergeslagen: zonder die stem en die ogen was hij alleen maar oud. De bewaker was kort en plomp. Het grauwe begin van een baard kroop uit zijn blekige, zieke huid. Zijn ogen waren flets, teruggetrokken. Hij vermeed voortdurend de oude man aan te kijken, tot deze plotseling zei: ‘U heeft ze de ballen nog niet laten zien.’ Een haastig ogenblik keken ze elkaar aan. Het was warmer geworden. Zweet kroop in mijn ogen, in mijn mond. De bewaker haalde zijn schouders op. ‘U kunt ze zien,’ zei hij. We gingen terug naar een grote hamer. Overal lagen vergeelde papieren: lijsten, rekeningen, archiefbladen. Met zijn voet duwde de bewaker er een paar opzij, zodat hij een paadje vormde naar een grote kast, die hij opende. Terwijl hij iets mompelde bukte hij zich en haalde een zware metalen bal, waaraan ketting was bevestigd, van de onderste plank. ‘Deze bal met ketting’ zei hij op de zeurende toon van de rondleider, ‘werd aan de voet ‘van de gevangenen vastgemaakt als zij op het land gingen werken. Op weg naar de terreinen namen zij de bal in hun hand — hij is zeer zwaar, massief, voelt u maar — op het veld waren ze verplicht om hem op de grond te leggen, zodat ze niet weg zouden lopen van de plaats waar ze bezig waren. Wilden ze toch weglopen, dan konden ze nooit ver komen, daarvoor was de bal te zwaar.’ Onder het spreken had hij de oude man geen ogenblik uit het oog verloren. In het donker van de kamer waren zijn ogen bijna wit, als roofdieren zaten ze in hun nest en wachtten. Er gebeurde niets. De man bracht ons naar buiten, wilde geen fooi hebben. De klap van de ijzeren deur golfde en huiverde achter ons door de lege gangen. ‘Wat een rotzooi,’ zei Van Elk. ‘ik ben d’r doodmisselijk van. Toen ik pas in Suriname kwam heb ik nog wel eens zo’n vrachtje gezien, twee aan twee aan elkaar gebonden, aan hun voeten, Ook met een ketting. Het is ze zeker te duur tegenwoordig, dat ze die boel hebben afgeschaft.’

De oude man, die af en toe stil bleef staan omdat hij niet zo vlug kon lopen, keek hem aan alsof hij wilde weten wat Van Elk zei, maar niemand sprak verder een woord. Ik had wel willen weten waar we heen gingen, maar ik had geen zin om het te vragen. Waarom ook? Een oude neger fietste ons voorbij en keek langdurig om. Het was het enige levende wezen dat ik zag. tot we even later een soort hoofdstraat inliepen, waar een paar winkels waren. In een ervan, die tegelijk café was, gingen we naar binnen. ‘Is alles hier dan ellendig,’ dacht ik. Het was vuil, een groep vliegen vloog grommend op toen we binnenkwamen, een walgelijke geur van bedorven tropische vruchten streek over ons neer. In een hoek zat de enige klant, een blinde. De vliegen die wij verjaagd hadden waren op zijn handen en op de venijnig paarse huid rond zijn ogen gaan zitten, hij scheen het niet te merken, verjoeg ze niet. We bestelden pernod. Ik wilde iets tegen Van Elk zeggen maar ineens, zonder inleiding begon de oude man met zijn verhaal. ‘Ik zat de hele reis, van Frankrijk naar hier, aan hem ‘vastgeketend. Hij was een algerijn. Ik kende hem daarvoor niet. We deden alles samen, bleven altijd bij elkaar. Wat hij gedaan had heeft hij me wel een keer verteld, maar dat doet er nu niet toe. In het bagno sliepen

47

1590

1595

1600

1605

1610

1615

1620

1625

1630

1635

Page 48: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

we ook weer naast elkaar, en de bewakers lieten het maar zo. We werden vrienden. Hij was jong, had altijd een goed humeur. Vroeger had hij in italiaans circus gewerkt, en soms op een feestavond deed hij nog wel eens een paar van zijn acrobatentrucjcs, hij was ongelofelijk lenig, ook al trainde hij niet meer. Jean heette hij, net als ik. Daar hadden we natuurlijk nummers.’ Hij pauzeerde even, nam een slok pernod, vroeg om een nieuw glas. Het was duidelijk dat hij opgewonden was. Hij keek ons even aan, alsof hij er zeker van wilde zijn dat wij luisterden, dat wij het werkelijk wilden horen.

‘Het is allemaal begonnen, toen we velddienst kregen, ging hij verder. ‘Ik was met Jean ingedeeld in een groep die nogal ver van het bagno werkte, en elke morgen moesten we dat hele eind lopen, met die metalen bal in onze hand, twee bewapende bewakers hij ons. We gingen vroeg weg, en kwamen dikwijls mensen van buiten tegen die fruit of groente naar de markt in Saint Laurent brachten. Op het laatst begonnen we die mensen zelfs van gezicht te kennen, uit elkaar te houden. Sommigen ervan groetten ons, de meesten niet. Eén meisje groette altijd, tenminste, zij deed alsof ze ons allemaal groette, maar ik wist dat dat kleine, schuwe handgebaar alleen voor Jean bedoeld was. In het begin merkte hij het niet eens, later wel, en ik wist dat hij ook een klein, geheim gebaar terugmaakte, dat de anderen en de bewakers niet zagen. Ze was mooi, een halfbloed, blank en indiaans. Haar ogen, die ze altijd onmiddellijk neersloeg als ze naar Jean gekeken had, waren groot, starend zwart. ik wist nu dat Jean er op wachtte, om haar te zien ‘s morgens. Hij was verliefd op haar. Hij begon met me over haar te praten. Ik vroeg me af waar het op uit moest lopen. Ontvluchten was bijna onmogelijk, en zelfs al zag hij er kans toe, dan wist hij toch niet waar hij haar zou moeten vinden. Alles ging anders dan wij gedacht hadden, want nadat dit zo maanden en maanden geduurd had nam zij op een dag plotseling het initiatief. De bewakers liepen in plaats van één voor, één achter, die dag naast elkaar, en zij liep rakelings langs ons heen en zei, moi, fruit, bagno, zo vlug dat bijna niemand het merkte. Die het wel gezien hadden begonnen Jean ermee te plagen, maar hij werd zo woedend dat hij begon te dreigen en te schreeuwen De bewaker kwam vlug naar achteren en vroeg wat er aan de hand was. Niemand zei iets, en hij drong niet aan. Zwijgend liepen we naar het veld. We stonden naast elkaar.

‘Wat denk je dat ze bedoelde,’ vroeg hij mij. ‘Ik denk dat ze je fruit wil brengen in het bagno,’ zei ik, en hoopte dat ik gelijk had. Hij was de laatste maanden stiller geworden, en wilde ook zijn kunsten niet vertonen. Het was net alsof hij nu pas voor het eerst werkelijk gemerkt had dat hij gevangen zat, gewoon, zoals een vogel gevangen zit, of een beest in de dierentuin, dat hij geen recht meer had om verliefd te zijn, dat hij nooit meer een vrouw zou kunnen krijgen. Hij kon soms uren lang dom en branderig zitten staren, en als ik vroeg wat er was gaf hij geen antwoord. Nog wel vijf keer die dag vroeg hij me, onrustig, onzeker, of ik dacht dat het werkelijk waar was dat ze hem fruit zou willen brengen, en of ik dacht dat de regels dat toestonden? De volgende dag was een zondag, de enige dag in de week dat hij haar niet zag. Ik wist dat hij haar die dag verwachtte, maar uur na uur ging voorbij zonder dat er iets gebeurde. ‘s Avonds zag hij er moe en ziek uit. Hij kon niet slapen. ‘Ik denk dat je het verkeerd begrepen hebt,’ zei hij tegen mij. Meer niet. Maar ik had het niet verkeerd begrepen, dat hoorden we de volgende dag. We gingen vroeg weg, net als anders. Alleen, zij was er niet deze keer. Op het punt waar we haar meestal tegenkwamen draaide een van de bewakers zich om, Grenier heette hij, en riep spottend tegen Jean: ‘Hé, wat is er aan de hand? Ruzie gemaakt? Je vriendin is er niet, ze is er zeker met een ander vandoor... Niemand mocht Grenier. Sommige bewakers waren op de een of andere manier nog populair, Grenier was gehaat. Hij was kort en dik, niet vet, maar waterig, kwabberig dik. Zijn ogen traanden altijd, en hij had de kleinste mond die ik ooit van een man gezien heb. Hij sloeg vlug, strafte bij het minste. Ik zag dat Jean iets wilde zeggen en gaf hem een

48

1640

1645

1650

1655

1660

1665

1670

1675

1680

1685

Page 49: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

schop. Hij hield zich in, en Grenier die een reactie verwacht had, draaide zich teleurgesteld om. Hoe kwam het dat ik wist dat er nog meer zou gebeuren? Een groep stinkvogels vloog over ons heen, veel te langzaam, en ik voelde de dreiging van onheil om ons, bij ons. Het was heel heet die dag, al was het nog vroeg. De gemene kleuren van het landschap sprongen op onze ogen, deden pijn. Ik was blij toen we bij het veld kwamen. Jean werd naast mij opgesteld, zoals gewoonlijk. Grenier ging onder de schaduw van een cancantrie zitten die hoog en eenzaam in het veld stond. Af en toe schreeuwde hij, als iemand niet hard genoeg werkte. Even later kwam hij naar ons toe. Ik bukte me en deed alsof ik hem niet zag, maar hij bleef staan. ‘Gisteren was er bezoek voor Jean,’ zei hij treiterend. “Onze vriendin. Heel lief, met vruchten. Avocado, pommerak, mango, alles. Ze vraagt: mag ik dat aan Jean geven. Ik zeg: natuurlijk mag je dat aan Jean geven. Maar op één voorwaarde.’ Hij hield even op, om het effect van zijn woorden af te wachten. Ik was ook rechtop gaan staan, en keek naar Jean. Ik wist wat Grenier verder zou gaan zeggen, Jean ook. Ik wilde iets roepen, maar mijn mond wilde niet bewegen, bewoog niet. Grenier stond een meter of twee van Jean af, ging nog iets verder weg staan, Zijn dunne, treiterende stem begon weer te spreken. ‘Op één voorwaarde, zei ik. Dan moet je heel lief zijn tegen de bewaker. Dat zei ik, en het is wonderlijk wat de liefde doet. Ze deed alles, gewoon alles. Maar ineens, daarna, schoot het me te binnen dat het tegen de regels is om zomaar bezoek bij de gevangenen te laten. Dat moest ik haar natuurlijk vertellen, en...’ Hij hoefde zijn zin niet meer af te maken. Toen hij Jean zag aankomen wilde hij zijn revolver pak maar hij was al te laat. Met de bal in zijn rechterhand maakte Jean een razendsnelle, bliksemende sprong, zodat hij op zijn linkerhand terecht kwam, zijn benen in de lucht, en vanuit een circusstand sloeg hij, met alle kracht die de zwaai hem gaf Grenier met de massieve, metalen bal tegen zijn schedel. Hij was onmiddellijk dood. Jean sloeg maar één keer.

Alles gebeurde daarna zoals het hoort. Jean werd ter dood veroordeeld, en nadat de president gratie geweigerd had onmiddellijk onthoofd. Wij kregen allemaal een tijd strafcel. Ik heb Jean niet meer gesproken, dat mocht niet, hij heeft het allemaal alleen moeten doen.’

‘En het meisje,’ vroeg Van Elk. De oude man keek hem een ogenblik scherp aan, terwijl hij zijn glas leegdronk Hij zette het heel zachtjes neer. ‘Daar ben ik mee getrouwd’ zei hij ‘toen ik er uit kwam. U heeft haar gezien, vanochtend.’

49

1690

1695

1700

1705

1710

1715

1720

Page 50: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Uit welke twee tijdlagen bestaat het verhaal? Geef regelnummers.

2Geef door twee citaten aan welk verband er bestaat tussen de twee tijdlagen.

3aIs de tijdlaag in het eerste tekstgedeelte chronologisch verteld? Geef ’n deugdelijk argument,

3bIs de tijdlaag in het laatste tekstgedeelte chronologisch verteld? Geef een deugdelijk argument,

4Geef de fabel van het verhaal. Geef je daarbij nauwkeurig rekenschap van de definitie.

5aNoem met regelverwijzing de drie verhaalruimten in de tijdlaag van het eerste tekstgedeelte.

5bGeef aan dat er tussen de drie gevonden verhaalruimten en de gebeurtenissen uit het verleden verband bestaat.

6aWelke figuren komen in volgorde van het verhaal voor?

6bBespreek de relatie(s) tussen de mannelijke hoofdpersonen.

7aGeef van de tijdlaag in het eerste tekstgedeelte de vertelinstantie/verteller aan, Kies uit de volgende mogelijkheden:a. Een geheimzinnige, verborgen verteller. (Het verhaal vertelt zichzelf.).b. Een auctoriale ik-verteller,c. Een personale vertellerd. Een optredende ik-figuur als verhaalpersoon.e. Een achteraf vertellende ik-figuur als verhaalpersoon,

7bDezelfde vraag voor het laatste tekstgedeelte.

8Wie is/zijn volgens jou de hoofdfiguur/hoofdfiguren gelet op de titel? Waarom?

9aIn de tijdlaag van het eerste tekstgedeelte komen drie elementen voor die verhaalritme veroorzaken. Dezelfde elementen komen ook in de tijdlaag van het tweede tekstgedeelte voor.Welke elementen zijn dat?

9bGeef de regelnummers in beide tijdlagen.

10

50

1725

1730

1735

1740

1745

1750

1755

1760

1765

1770

1775

50

Page 51: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Wat is het thema van het verhaal?

51

1780

Page 52: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Pozuelo de Alarcondoor Cees Nooteboom

Het is voorbij, alles is gebeurd. De middagen zijn weer als vroeger. Op onze gezichten staat het ook niet, meestal niet. De acacia’s hebben er geen weet van meer, hopen we. Wij zitten eronder, onder de acacia’s bedoel ik, ze ritselen niet eens.

Het is heet, Er is geen wind. Pilar speelt met bloemen, de laatste, de stoffige. Mama leest en trekt met haar mond, maar dat deed ze vroeger ook. En dan Anna. Ze schiet niet op met haar mantilla, af en toe een paar steken, dat is alles. Ze zit daar maar en kijkt naar de muur van de tuin, naar het hek. Maar het zal niet meer gebeuren, ze weet het. Ik ben jaloers op haar. Ze is jonger, maar ze heeft al een man gekend.

En het is hier gebeurd, onder onze ogen. Papa is rijk, en daarom mogen wij niet werken, en op die manier Zit je de hele zomer in de tuin, onder de acacia’s. Er gebeurt nooit iets. Ik denk dat het daardoor komt, dat ik steeds aan hetzelfde denk. Aan die man, aan zijn lichtblauwe auto. Hoe wij hier gezeten hebben, die dag, dat hij uit Madrid wegreed op weg naar ons.

Hij moet de weg ergens gevraagd hebben, want dit is maar een klein dorp. Als je het eenmaal weet, is het niet meer zo moeilijk. Alcalá, Avenida José Antonio, en dan rechtdoor, tot je op de grote weg komt naar La Coruña, een kilometer of vijftien is het maar. Dan draai je onder die weg door, en zo kom je in Pozuelo. Papa doet het elke dag, we wonen hier trouwens alleen ‘s zomers.

Hij zal het dus wel gevraagd hebben, die man. En wij zaten daar te wachten, terwijl hij naderde, en hij zou alles veranderen.

Ik zeg het al, het was een gewone middag. Anna was bezig aan haar mantilla, ik aan een klein kleedje. Ik dacht aan José-Luis, dat is mijn verloofde, Ik ben al vier jaar met hem verloofd, maar wij kunnen nog niet trouwen, want minder dan wij het nu hebben, mogen wij het niet krijgen, vindt Papa.

Trouwens lange verlovingen zijn heel gewoon in Spanje. Anna was ook al zo lang verloofd. Nu niet meer, ze heeft het verbroken.

Die auto stopte zo plotseling voor dat hek, en ineens stond die man op het pad. Ik hield niet van zijn ogen, meteen al niet, ze waren te rond en te blauw, twee onruststokers, die ons scherp en langzaam opnamen. Veel meer dan de ogen herinner ik me niet eens — hij was zoals vreemdelingen soms in films zijn, Amerikaanse of Engelse — ik bedoel dat hij lang was en breed en blond, en dat zijn gezicht zonder die ogen een gezicht geweest zou zijn, gewoon, zo maar een of ander hoofd.

De ogen grepen Mama, ze stond op, met haar mond trekkend en aarzelend. Hij praatte: scherven ijzer in een put stilte. Ik verstond het niet, mijn Frans is heel slecht, ik versta het niet. Mama wel. Alleen Hellgren verstond ik. Kerstin Hellgren, want zo heet de Zweedse van wie wij het huis voor de zomer gehuurd hebben. Ze leeft hier alleen, en zolang wij er zijn, woont ze in het tuinhuis. Maar ze was er niet, toen, haar vader lag op sterven in Nice, daar was ze naar toe gevlogen.

Mama vertelde het. Ik ben mijn Frans vergeten zei ze zenuwachtig tegen mij, maar hij begreep haar wel. Hij vond het heel erg, want hij was recht uit Burgos hierheen gekomen, zonder in Madrid te stoppen. Of hij zich even mocht verfrissen, hij was vuil en stoffig geworden van het rijden.

Is het toen begonnen? Of was het al eerder, toen hij binnenkwam, de tuinlaan in? Anna stond op om hem de badkamer te wijzen en in zijn ogen vervloeide die branderige helderheid, de rust, het verraad — hunkering was het geworden, of begeerte of wreedheid en dat alles maar even, zoals er een even is tussen niet-regen en regen, het moment waarop iets gáát gebeuren.

52

1785

1790

1795

1800

1805

1810

1815

1820

1825

1830

Page 53: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Zo gebeurde het in hem. Het regende of stormde of misschien werd het koud en hard zoals die winters bij hen in het noorden, ik weet het niet, ik heb alleen maar het moment gezien vóór het gebeurde, voor de regen, de kou. Maar hij wist het al. Hij volgde mijn zusje naar binnen. Mama zei tegen mij dat ze hem te eten moest vragen, al was het maar voor mevrouw Hellgren.

Ze kwamen terug, met zijn tweeën. Hij was koel en fris en hij rook hard en sterk en helder en anders dan onze mannen, dan de Spaanse, die zacht zijn, gekleurder. Papa vond het heerlijk dat hij er was, want hij is lid van een club in Madrid waar een Engelsman conversatieles geeft. Papa is enorm trots op zijn Engels— wij hebben trouwens een Engelse auto, en hij draagt Harris tweed, ‘s winters. Dat betekende dus dat de bezoeker die nacht zou blijven, en dat betekende dat hij de volgende dag ook zou blijven, want de volgende dag was er feest in het dorp, en Papa vond dat hij dat moest zien: er zou een namaak-arena komen. waarin iedereen die dat wilde met een koe kon vechten. ‘s Avonds zou er bal zijn, en vuurwerk.

Ik sliep niet goed, die nacht. Hij had met ons gegeten, Frans pratend en Engels, zodat ik hem niet verstond. Ik had dus alleen maar de ogen, en die waren nog bij me in mijn kamer toen alle lichten in het huis al uit waren. Ze waren bij me, onrustig rustig en verraderlijk — en ik ging uit mijn bed en keek naar beneden, naar de witte stoelen. de bomen, het licht van de maan op de binnenplaats.

Plotseling hoorde ik een lang scherp sissen. Ik keek in de richting waar het vandaan kwam. Het was die man, hij zwaaide naar me, maar ik groette niet terug, en liet de jaloezie neer, maar zo, dat ik nog door de spieren kon kijken. Misschien had hij gemerkt dat ik niet wilde groeten, maar dat weet ik niet, want hij bleef daar rustig staan, recht en verlangend vastgenageld aan zijn ogen, een gevaarlijk standbeeld, wachtend.

Wist hij al wat er zou gebeuren, had hij het toen al besloten, wachtte hij alleen nog maar? In ieder geval gebeurde het. Wij dronken cola met ijs in de tuin de volgende dag, voor we naar het dorp wandelden. We zagen de gevechten en we lachten en hij maakte foto’s en we wandelden terug. José-Luis was er, maar Enrico niet. Enrico is Anna’s verloofde, maar hij is in dienst, in Sevilla.

We gingen eten. Iedereen praatte. Ik wachtte. Wat ik niet begreep, nu, achteraf, is dat hij zo weinig met Anna heeft gepraat. Maar zelfs als hij wel veel met haar gepraat had, zou ik het niet begrepen hebben, denk ik.

Zelfs het dansen was het niet, ‘s avonds op het dorpsbal, ze dansten trouwens maar even. Daarna gingen we naar het vuurwerk, en toen zijn we ze kwijtgeraakt. Maar pas nadat het afgelopen was, en we ze nergens zagen, werd Papa ongerust. We zochten, maar vonden ze niet.

We gingen naar buis. De lichtblauwe auto was weg. ‘De auto is weg,’ zei Mama. Ze keek naar Papa. Hij zweette. ‘Ga jij naar boven,’ zei hij. Ik liep mee, achter haar. Ze lette niet op mij. Door de kier van de deur heb ik alles gezien. Mama klopte. Anna gaf geen antwoord. Nog een keer. Geen antwoord. Stil, alles stil.

Mama ging naar binnen. En weer, als ik eraan denk, en weer en weer groeit die onrustige rust over me, het gevaar, het zweterige, benauwde onheil en nu nog dreiging, alsof ik het geweest ben, in plaats van Anna, mijn zuster. Ze stond bij het raam, rechtop.

‘Waar is hij,’ vroeg Mama. Anna maakte een gebaar naar de lucht: wég.En toen moet Mama iets gezien hebben aan Anna waardoor ze het zei: ‘Kleed je

uit,’ zei Mama. ‘Nee,’ zei Anna. ‘Kleed je uit.’ Ze deed het nu, heel rustig, in het maanlicht, het koele, niet genezende maanlicht zag ik het: wonden over haar lichaam, overal — bloed van bijten, voetstappen van tanden, overal. Overal pijn.

53

1835

1840

1845

1850

1855

1860

1865

1870

1875

Page 54: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Hieronder zie je de elementen van de fabel in een willekeurige volgorde staan. Zet ze in de juiste volgorde door alleen de letters te noteren.

a. Papa laat de man ‘s avonds eten en converseren.b. ík’ziet de man ’s nachts buiten wachtenc. ze gaan naar Anna en vragen haar naar de mand. allen drinken cola, eten ijs, wandelen naar dorp, zien gevechten, keren terug en etene. de vrouwen zitten weer in de tuin te handwerkenf. ‘s avonds op het feest zijn ze Anna kwijtg. de vrouwen zitten in de tuin te handwerken h. Anna wijst man badkameri. ze gaan ongerust naar huis en zien dat auto man weg isj. man komt en vraagt naar afwezige Hellgrenk. mama vraagt Anna zich te ontkleden: ze ziet de beten

2a Welke gegevens uit het verhaal heb je nodig om de vertelde tijd vast te kunnen stellen ? (Met regelnummers!)

2bGeef nu zo duidelijk mogelijk aan hoeveel tijd er verstrijkt.

3Omcirkel de combinatie die een juist beeld qeeft van de tijdstructuur.a chronologisch - continub chronologisch - niet continuc niet chronologisch- continud niet chronologisch- niet continu

4 Vermeld de twee duidelijkste tijdverdichtingen uit de regels 43-75.

5aKarakteriseer de sfeer van de verhaalruimte met 4 trefwoorden uit de tekst, met regelvermelding.

5bBeschrijf die ruimte nu kort.

6 Berust het samenspel van ruimte en handeling op contrast of op overeenkomst? Licht je antwoord toe.

7Is “de man” een type, flat character of round character? Licht je antwoord toe.

8De auteur voert de spanning op in het verhaal met een aantal middelen. Noem er 3 die vooral van belang zijn.

54

Page 55: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

9Heeft dit verhaal een open of gesloten einde? Toelichten.

10Wat is het thema?

de zwarte keizer door Hugo Claus

Wanamaker had nog één knikker, de gemarmerde, de melkwitte met de oranje riviertjes. De lange Piers, die met Simon speelde, stootte Wanamaker in de lenden. 'Wel Wanamaker, durf je dan niet meer?' vroeg hij.

55

1880

55

Page 56: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Wanamaker knikte, keek in de koer naar de meester, die met lange, trage passen reeds naar de bel toeging. De meester ging recht op de bel af, alsof hij had uitgemeten hoeveel tijd er nodig was om net bij de bel aan te komen als de speeltijd uit was. Geen minuut mocht het schelen van de speeltijden van vroegere dagen.

Hij sloeg met zijn vlakke hand op Simons rechtervuist. 'Paar,' zei hij. Zij gilden als twee gekken, en Simon deed met een ruk zijn vuile, vochtige hand open.De bel luidde en zij gingen in het rijtje staan, terwijl het geroezemoes en het geruis verzachtten, en de jonge leraar van de hoogste klas in de handen klapte. Wanamaker dacht aan wat zijn moeder zeggen zou, nu hij de knikker met de oranje riviertjes kwijt was.

'Nog eens,' zei hij tegen Simons rug en in Simons nek, die zachte witte haren had en lang was als de nek van een zacht bleek dier.

'Je hebt geen panden meer,' fluisterde Simon zonder het hoofd om te wenden, terwijl het rijtje verder ging en zij met hun schoenen langs de ongelijke straatstenen van de koer sleepten.

Wanamaker zei: 'Ik heb een geheim en het was het laatste wat hij bezat, en een minuut later verloor hij, want het was opnieuw onpaar geweest, en arm en naakt liep hij de klas binnen, tussen de gele en bevlekte banken en de landkaarten van Azië en Europa en dacht, dat hij nu niets meer op de hele wereld had, nu Simon met zijn vieze, kleverige handen en met zijn vogelhoofd zijn vriend de neger zou ontmoeten.

Toen, na vier uur, zaten zij beiden in het park, op de groenhouten bank, die Wanamaker aangeduid had. In één der gelijke huizen van de Rooseveltlaan deed een vrouw één der bovenste ramen open, waarvan de ruiten als bliksems schitterden. 'Ik ben treurig,' dacht Wanamaker.

Zij spraken over het huiswerk, zenuwachtig, bijna geestdriftig, alsof er niets anders te bespreken was. Toen vroeg Simon: 'Waar komt hij vandaan?'

'Uit Afrika, zei Wanamaker, 'waar hij op tijgers jaagt.''Heeft hij er al naar hier gebracht?' vroeg Simon.'Ja', zei Wanamaker.' Hij verkoopt tijgers en slangen en krokodillen aan het

circus.'Hij zei 'krokodillen' heel hard, en vroeg zich af of Simon nu wist, dat hij hem

voor een krokodil uitschold.Zij keken beiden naar de rechtgeknipte grasperken, waar een stadstuinman water

op sproeide met een gummislang. Een man kwam voorbij en zij zagen dat hij gaten in zijn sokken had.

'Hij heeft zijn aardappelen niet opgegeten vanmiddag,' zei Simon. Wanamaker zweeg en keek naar een vrouw met een kinderwagen. 'Ha-ta-ta-ta-ta,' deed de vrouw.

'Ja', want er zitten er nog twee in zijn schoenen, zei Simon, maar Wanamaker lachte niet.

Er zaten honderden insekten, die zoemden in de bolgeknipte bomen en in de struiken. Een man te paard reed voorbij. Langzaam van links naar rechts zwaaiend met hun lichamen kwamen twee agenten.

'Daar op het beeld moest eens iemand achter op het paard van Koning Albert gaan zitten,' zei Wanamaker.

'Jij zeker?' zei Simon en hij lachte lelijk.'Neen, zo maar iemand.''Men zou vlug het verschil zien,' zei Simon.'Misschien,' zei Wanamaker.'En is hij gekleed zoals de blanken?' vroeg Simon na een tijdje. Hij probeerde

zijn boekentas in evenwicht te houden op één voet. Wanamaker keek naar de smalle

56

1885

1890

1895

1900

1905

1910

1915

1920

1925

1930

Page 57: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

voet in een zwarte, geverniste puntschoen, naar de bleke knieën en dan naar de zijne die geschaafd waren en vol rode plekken van het eczeem.

'Ja', zei hij, 'maar in Afrika draagt hij de kledij van zijn stam. Een rode band met veren rond zijn hoofd en een lange rok met een lederen riem rond zijn middel. Daar heeft hij ook nog zijn gekromd mes bij en zijn schild.'

'Een band met veren, dat dragen alleen de Indianen,' zei Simon.'In zijn stam dragen de negers het ook,' zei Wanamaker.'Heb je zijn schild al gezien?' vroeg Simon.'Dat heeft hij alleen in Afrika,' zei Wanamaker.'Woont hij hier in de stad? Waar?'Wanamaker zweeg. Waar kon een neger anders wonen dan in een tent met

luipaardvellen als behang; en waar kon hij, Wanamaker, anders leven dan in een huis, dat naar ajuin en urine rook, en waar hij met zijn Mama in twee kamers moest slapen, eten, zijn huiswerk maken. Met Mama die hem aan- en uitkleedde, zijn haren kamde, hem kuste, zijn oog waste, hem eten voorzette, 's morgens, 's middags, om vier uur en 's avonds, en zijn schoenen poetste, en zijn kleren borstelde, en wat nog niet allemaal. En riep: 'Jan, waar zijn je handschoenen? Jan, heb je je yoghurt op ?'

Na een half uur wachten en namen tekenen in de bank met hun niet schrijvende maar kervende griffels, zei Simon plots: 'Hij komt niet. Ik wist het wel dat je een gemene leugenaar was. Je kent geen neger, je hebt er nooit één gezien.'De zon zat lager nu en vormde een rode franje boven de daken en felgekleurde vlakken van oranje en citroengeel waren langzaam onder de blik van Wanamaker, die treurig was, langs de zijgevels in de holten van de uit de rij kapotgebombardeerde huizen gegleden.

'Maak je niet nijdig,' zei Wanamaker, 'wacht even, hij komt wel.'Maar Simon wou niet wachten en hij stond met één ruk op en sloeg hem met zijn

boekentas tegen de schouder. Wanamaker keek verschrikt naar het witte, lange gezicht van Simon, dat vertrokken was.

'Wat ben jij nijdig,' zei hij.Toen sloeg Simon nog eens en ditmaal had hij zijn boekentas bij de riem

rondgezwaald, zodat de harde hoek, waar waarschijnlijk de houten pennendoos in zat, Wanamaker in de borst trof. Wanamaker stond op en greep Simon bij zijn haar.

'Jij lelijke éénoog,' gilde Simon, 'laat mij los,' en hij rukte zich weg en wou gaan lopen, en terwijl hij reeds schuin voorover stond (en zou gevallen zijn, als niet iemand hem vastgehouden had), botste hij tegen een groot mens aan, die hem bij een schouderblad van zijn jas nam en even omhooglichtte, zodat het lange vogelgezicht van Simon in twee dikke plooien van zijn jas hing.

'Uhuh,' zei Simon toen hij hoestend zijn kleren in orde bracht.'Wacht even,' zei een donkere stem, die (als altijd) Wanamaker toeklonk als de

stem van een vader of van een oudere broeder, die hij natuurlijk niet kon hebben.

'Wacht even,' zei de stem opnieuw en Simon ging zitten vlak voor de man, die onder een grijze vilten hoed met een zware schaduw onder de rand een bruin gezicht had, van de kleur van een donkerbruine, onopgepoetste schoen, en die aandachtig, niet onvriendelijk de beide jongens bekeek, die met het witte vel en de sproeten, en die met het zwarte lapje voor het linkeroog, en die toen vroeg: 'Waarom vechten jullie?'

Wanamaker zei: 'Zo maar.''O,' zei de neger en hij lachte, en Wanamaker keek (als altijd) naar de gekloofde

lippen, die bewogen en openplooiden.

57

1935

1940

1945

1950

1955

1960

1965

1970

1975

1980

Page 58: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Toen schikte de neger zijn helrode das en deed op de rand van de bank waarop de jongens zaten, zijn damherten schoenen dicht. Hij had vlugge, lichtbruine vingers met ringen en bleke vingernagels, die glommen. Hij had een kameelharen jas aan en een kanariegele sjerp, wat helemaal geen zomerkledij was, en Wanamaker wist toen dat zijn vriend wegging, dat hij met een boot ergens naar toe zou varen, waar het koud was en waar hij de dikke, okergele jas nodig zou hebben, en waar hij dan nieuwe vriendjes zou vinden, en zo verder.

'Ga je weg?' vroeg Wanamaker.'Ja,' zei de neger,'ik moet jullie gauw verlaten; ik moet ergens naar toe.''Met de boot?' vroeg Wanamaker, of liever hij zei het, als vulde hij de

onvolledige zin van de neger aan.'Neen. Hoe kom je daarbij, kleintje,' zei de neger, en hij keek verwonderd. 'Ik

moet ergens in de stad zijn, om zeven uur.'Toen knipoogde hij tegen Simon en zei: 'Hoe gaat het met jou?' 'Dit is mijn

vriendje Simon,' zei Wanamaker.'Dag Simon,' zei de neger.'Dag, 'zei Simon met een dun stemmetje.De neger lachte hard en toen boog hij zich over Wanamaker - die naar zijn

schelpoor keek en naar zijn schedelvorm en naar de achterste, donkere hoofdbult met het kroezelhaar en dacht: 'Waar gaat hij heen in de stad? Bij wie?'- en hij veegde het klishaar van Wanamakers voorhoofd weg en hij zei: 'Dag, klein duifje.'

'Waarom zei hij 'duifje' tegen jou?' vroeg Simon.'Omdat ik zijn vriend ben,' zei Wanamaker.'Hij vroeg hoe het met mij ging,' zei Simon stil, en toen: 'Zie je hem elke dag?''Ik wacht hem elke dag op. Soms komt hij, soms niet.''En wat voeren jullie dan uit, Wanamaker?'Maar het eenogige jongetje stond op en sjorde zijn boekentas van karton op de

rug. Samen sloften zij verder over de grintweg en deden wolken rood stof en zand opwaaien, toen zij een prop krantenpapier naar mekaar trapten. Aan de brug scheidden zij.

Toen Wanamaker thuiskwam at hij drie boterhammen, en daarna yoghurt (de yoghurt, die zijn tante Berthe meebracht uit de winkel waar zij werkte, en die kleine jongens sterkt maakt als leeuwen). Daarna begon hij zijn huiswerk te maken, maar hij hield vlug op en haalde het potlood, waarvan speeksel droop, uit zijn mond, en zei tot zijn Mama (want zij zou het weten van Simon, die hem 's morgens kwam afhalen om naar school te gaan): 'Mama, Simon en ik hebben een neger ontmoet.'

Maar zijn Mama sneed in een stuk blauwe stof volgens een in papier geknipt patroon, en keek niet op, en antwoordde niet.

Toen tekende Wanamaker in zijn kladboek zorgvuldig een zoveelste witte duif, met een oog dat veel te groot was, het leek wel een hondeoog.

58

1985

1990

1995

2000

2005

2010

2015

2020

Page 59: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1aBestudeer eerst de vragen 1a, 1b, 1c samen. Maak nu een indeling van dit verhaal in drie episoden door regelnummers te geven.

1bGeef in trefwoorden de inhoud van deze episoden.

1cMotiveer waarop de indeling in drie episoden berust. 2aIs dit verhaal:a chronologisch - continub niet-chronologisch - continuc chronologisch - niet continud niet-chronologisch - niet-continu

2bMotiveer je mening.

3Dit verhaal kent tweemaal een oplossing van spanning. Wat de gebeurtenissen betreft en wat de psychologie betreft. Geef met regelnummers de plaatsen aan waar die spanning opgelost wordt.

4a Noteer vier gegevens met regelaanduiding, die laten zien wie Jan Wanamaker is.

4b Typeer Jan Wanamaker in één zin.

4c Noteer vier gegevens met regelaanduiding, die laten zien wie Simon is.

4d Typeer Simon in één zin.

4e Karakteriseer de relatie tussen Simon en Wanamaker.

5a Noteer gegevens waaruit blijkt wat 'de zwarte keizer' voor Wanamaker betekent.

5b Vat de betekenis van 'de zwarte keizer' voor Wanamaker samen.

6a Wat is de vertelinstantie in dit verhaal?

6b Beoordeel of deze vertelinstantie consequent is volgehouden. Bewijs je antwoord.

7a

59

2025

2030

2035

2040

2045

2050

2055

2060

2065

2070

2075

Page 60: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Schat de vertelde tijd.

7b Motiveer je keuze.

8 Wat is de functie van de kleding van 'de zwarte keizer'?

9 Welke twee zinnen lijken een verandering in de houding van Simon in te houden?

10a Wat is het dynamisch motief in dit verhaal?

10b Noem twee statische motieven in dit verhaal.

11Omcirkel: Jan Wanamaker is a round character b flat character c typeSimon is a b c De neger is a b cDe moeder is a b c De meester is a b c

12Waarom tekent Wanamaker een duif met een veel te groot oog? Geef een letterlijke en figuurlijke verklaring.

13Wat is het thema van dit verhaal?

14Verklaar de titel.

15Wat is de idee in dit verhaal?

60

2080

2085

2090

2095

2100

2105

2110

2115

2120

60

Page 61: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

het huis in de struikendoor Hugo Claus

Daar grootvader nu al drie dagen dood is, donderdag tegen de avond, moet ik morgen niet naar school. Het zou oneerbiedig zijn te praten, te lachen met zusters borststrik die weerom verkeerd zit, te proberen Mia Schapers te knijpen als niemand het ziet, als mijn eigen grootvader dood in het huis ligt met bloemen op zijn borst en zijn handen gevouwen (net alsof zij aan elkaar gegroeid zijn staan zijn handen recht op).

Niemand is grootvader komen halen. Fred niet, de tuinier van ‘t kasteel ook niet, niemand van de vele mannen die moeder kent. Alleen met moeder kan ik hem toch niet het huis uit dragen naar het kerkhof. Zijn zwarte pelerine zou op de grond slepen, zijn handen zouden langs de keien schuren tot het vel er afgewreven is en er bloedend vlees bloot komt. Of kan een dode niet meer bloeden?

Wij zouden ook gauw moe worden. En waar moet hij heen zonder mis en zonder sacramenten?

Zolang moeder niet komt slapen blijft het bed groot en wonderlijk fris. Als de voor in het midden ondraaglijk heet wordt en als heet zand op je vel prikt, kan je verder rollen tegen de nieuwe, koude lakens. Je krijgt er kippevlees van.

Een paard dat heel ver, in het dorp, tegen de grond stampt. Dichterbij de kikvorsen in het poeltje. Ook de struiken van Astene-Dreef hoor ik. En als ik mijn ogen dichtdoe en goed luister kan ik het geruis van de afleidingsbuis der suikerfabriek horen. Maar als je te lang luistert en aan niets anders denkt dan aan dat gonzende dikke water en de stukjes biet en de steentjes, dan hoor je het niet meer. Dan moet je je hoofd schudden. Aie.

Het Oog is er, dichtbij en verschrikkelijk. Overdag zitten er vliegen rond en schilfert de verf van het houten raampje, maar nu blinkt het, helder als de lucht buiten, helderder.

Het ziet hoe ik hier klaar wakker lig, midden in de nacht en mijn hemd heb opgerold onder de koude lakens. Hoe moeder nog buiten ronddwaalt. Ik lig klaar wakker en Frieda Coppens slaapt zeker al en zij is het slechtste meisje van de school.

Ik ga graag naar school. Vooral de gewijde geschiedenis leer ik graag. Als wij om vier uur van de school komen vertel ik aan de kleinere meisjes alle verhalen uit de gewijde geschiedenis over. En de spies ging dwars door Absalom zijn hart toen hij daar aan zijn haar in de bomen hing. Hij reed zo hard door het bos dat hij bleef hangen.

Soms als ik thuis moet blijven alleen in de keuken zeg ik met het broodmes in mijn hand heel hard: Holofernes. Kon ik maar naar school zonder dat ik de zuster of de andere meisjes hoefde te kennen. Van de zuster ben ik vies als van een slak of een spin. Zij heeft een branderig gezicht dat spant in haar kap alsof het uit de kap kan floepen elk ogenblik. Fred vertelde dat de zusters hun haar rats laten afknippen, dat zij onder die kap korte jongensharen hebben. Zusters spuwen ook in hun zakdoek. En niemand mag het slot van de zusters binnen, waarom Frieda Coppens dan wel?

Frieda Coppens lijkt al op een groot meisje. Zij weet veel rare en donkere dingen. Zij staat altijd met Cecile en Paula te fluisteren als het speeltijd is. Dan staan zij daar, samengeplakt.

Ik wou dat ik wist waar zij het over hebben. Het is net als voor de matte ruit van de spreekzaal staan. Je weet dat er kleuren en bewegingen en veranderingen zijn achter de ruit maar je kan niets herkennen in de wegwaaiende vlekken. Of je blijft wachten, of op de ruit trommelt, het wordt niets, het blijft zo.

En giechelen, ja, Frieda Coppens, dat kan je. Zoals verleden maand toen ik bleef steken in de vierde vraag, ‘welke gemeenschap bestaat er tussen ons en de Heiligen ?‘,

61

2125

2130

2135

2140

2145

2150

2155

2160

2165

Page 62: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

en dat de zuster vroeg of ik wilde varen als mijn moeder misschien. ‘Of heeft je moeder jou de catechismus geleerd, Lena Vandenberge?’

De zuster haar mond was scheef van haat en nijd, zoals die van Geeraart Denijs als hij Jacob van Artevelde slaat met de bijl. Haar ogen die nooit bewegen, deden mij stotteren, en ik werd heel bang. Nog meer toen zij achter mij begonnen te giechelen. Ik heb je wel gehoord, Frieda Coppens. Op mijn bank heb ik toen mijn pen in het hout gedreven. De punten braken af. Ik had die punten in die ogen van dat gezicht in die kap willen steken.

De hele bende met Frieda en Mia Schapers en Monique ook, kwam rond mij staan tijdens de speeltijd. Zij zongen over een meisje en haar moeder in het bos. En ik stond tegen de ijskoude stenen van de schoolmuur en ik voelde hoe het in mijn hoofd en in de korrelige stenen klopte. ‘Je moeder gaat niet naar de Mis. Je kent je lessen niet,’ zong Frieda Coppens en Monique zong: ‘Zij hebben geen wc. Zij pissen in de struiken.’ De hele lange weg heb ik toen gelopen naar huis, langs de stallen van het kasteel, door het dreefje en langs het voetbalveld heb ik het geschreeuwd, zo hard dat mijn stem oversloeg en mijn keel pijn deed, dat wij wel een wc hebben.

Het is waar ook. Moeder had aan Monique gezegd dat zij maar in de struiken moest gaan want de wc was verstopt. Het zijn allemaal leugenaars, zondaars, met verrotte zielen.

Ik ben klaar wakker. Bij de muur, vlakbij het Oog, (ik kijk er niet naar, maar ik weet het) schuiven er nu glanzen en schaduwen naar buiten. Ik ken ze door en door. Ik kijk er uren naar. In de keuken zijn het de glanzen van de kachel die het langst weerstaan. Het is niet mogelijk, denk je dan, dat die glanzen helemaal zullen verdwijnen. Je zou ze willen tegenhouden met je handen, maar het helpt niets. De keuken zal nooit meer worden zoals zij was, denk je dan. En als je dan het petroleumlicht aansteekt is het inderdaad een onbekende, helle keuken geworden met nieuwe, andere schaduwen en glanzen.

Wie kan je dit vertellen? Aan moeder kan ik het zeker niet zeggen, zij lacht mij uit soms, als er mannen zijn in huis. Zo hard dat je denken zou dat zij het voor de mannen doet. En grootvader die kan ik nu nooit meer iets in mijn ganse leven nog vertellen. Er lopen mensen in de struiken. De struiken geven elk geruis door. Zij moeten vlakbij zijn, want het zijn de grove bramen achter het kippenhok die kraken.

Ik rol mijn hemd weer neer. Moeder lacht buiten. Het is broeiend en heet en vreemd zoals zij lacht. En een mannenstem, alsof de man in de kamer zat, langs de andere kant van het bed, bij de open deur. ‘Alice,’ zegt de man. Alice heet mijn moeder. Louis heet mijn vader. Grootvader vertelde er mij over, over Louis met zijn blauwe ogen die ik ook heb. En moeder lachte dan en zei dat het de blauwe ogen van de Dorpels waren. En zij maakten dan ruzie. Al dat spel voor twee ogen, de twee ballen met de blauwe ringen, gevuld met blaasjes en een glimmend zwart kringetje waarin je duidelijk een klein verwrongen gezicht kan zien.

Op de gang ben ik nu en ik hoor de wekker vlakbij. Ik sla op de kalken muur. Het pletst als de zweep van Vrolle, de hondenboer, op het vel van zijn honden. En weer in elke duistere hoek, tussen de balken, de barstensvolle stilte en niet eens het nachtelijke gerochel van grootvader. Er is een windstroom onder de deur. Neen, de deur staat open. De kou glijdt langs mijn blote voeten, mijn knieën, mijn open en windvangend hemd.

De keuken in. Zijn zij dood, vermoord daar buiten?Onbeweeglijk ligt mijn dode grootvader in de keuken. Niemand wil hem komen

halen. Geen enkele man van die hele bende die rond moeder draait als een bende honden. Niet eens de klokken hebben ze geluid. Moeder heeft namelijk in de

62

2170

2175

2180

2185

2190

2195

2200

2205

2210

2215

Page 63: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

kruidenierswinkel verteld dat zij rustig in het dorp konden blijven met hun wierook, hun kaarsen en hun koorknapen.

Nooit heb ik zo dicht bij grootvader gezeten. Ik kan hem in de harige oren blazen, aan zijn neus trekken, aan zijn wenkbrauwen likken, alles met hem doen als met een pop. Toen moeder hem kamde en hij, mors-hardstikke-dood, liet begaan, haperde de kam in zijn grauw krulhaar. Toen kon zij er met trage, lange streken door. Ik ben vaak bang geweest voor grootvader, toen hij leefde. En kwaad op hem. Zoals toen hij mijn hond heeft doodgeslagen met een baksteen. En ik Bobbie terug uit de put haalde, waar hij hem gauw begraven had. Ik heb de hond op de keukentafel gelegd ‘s avonds, de uitgerafelde, verhakkelde Bobbie met zijn gebroken linkeroog. En op de binnenkaft van mijn klasdagboek heb ik alle straffen opgeschreven die ik voor grootvader heb bedacht en die ik, als ik groter word, zou…

Naast het bed staat het bloedrood kaarsje dat ik met kerstdag op school heb gekregen. Bij dode mensen horen kaarsen en bloemen. Zij heeft de papieren roos uit het zilveren mandje op grootvaders hemd gespeld. Het staat hem goed. Voelt hij de papieren roos? Neen, zei moeder.

Koud is grootvader niet. Bobby was koud, als een steen ‘s winters. ‘Grootvader, grootvader.’

De petroleumlamp sputtert. En terwijl ik de wiek lager draai, komt moeder de keuken in, met een hoogrood gezicht en dennennaalden op haar jurk. Zij is gevlucht, zij is gevallen. Waarom gaat zij toch altijd mee? En iedere morgen zegt zij dat zij het nooit meer zal doen, dat zij een andere moeten uitkiezen voor hun spelletjes. Nooit meer, zegt zij, als een akte van berouw.

De deur blijft rekwijd open staan. Komt er dan nog iemand binnen? Wie? In ieder geval is de ‘wie’ geweldig te keer gegaan, ik zie een haak in haar blouse. Zij ziet dat ik het zie en legt er haar rode, lieve, zachte hand gespreid overheen.

‘Ik kon niet slapen, Lena. Het is te warm. Begrijp je, Lena-tje?’ zegt zij. Ik slaap graag bij moeder. Haar hete geur, vis, bier, dennennaalden, konijnen, stallen, vult mijn hele gezicht.

Zij had ook schrammen op haar benen. Zij heeft grootvader niet eens aangekeken. Alle mannen zijn varkens, zegt moeder maar daar bedoelt zij grootvader niet mee, dat weet ik. Louis misschien, die op zee vaart.

Zij snurkt en het Oog is nu heel licht geworden.

63

2220

2225

2230

2235

2240

2245

2250

Page 64: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Vertel in een paar zinnen wat er in het “nu (vertellersheden) gebeurt. (De fabel dus.)

2Hoe lang duren die gebeurtenissen (uit vraag 1) ongeveer?

3Zie je voorbeelden van ruimtewerking? Geef aan waar in de tekst en leg uit wat de relatie is tussen verhaalruimte(n) en de handeling.

4Waar wordt de “nu-lijn” duidelijk onderbroken? (Anders gezegd waar is een flash-back?)

5Waar zitten tijdversnellingen? Waar juist niet?

6Hoe leer je de ik-figuur kennen en geef voorbeelden.

7.Geef een korte en duidelijke karakterbeschrijving van de ik- figuur.

8Voor een goed begrip van de -ik- moet je gegevens uit het verhaal als het ware aanvullen. Geef een duidelijk voorbeeld.

9Hetzelfde (uit vraag 8) geldt voor de andere figuren, zoals grootvader en moeder. Waar moet je tussen de regels door lezen om een goed beeld van die figuren te krijgen? (NB: zowel voor de grootvader als voor de moeder: 1 duidelijk voorbeeld is genoeg.)

10Lena Vandenberghe een betrouwbare ik-figuur? Licht toe, geef voorbeelden,

11Is de manier van vertellen aangepast aan de ik-figuur? Geef voorbeelden.

12Zijn er dingen in het gedrag van de hoofdfiguur die niet te volgen zijn?

13Wat zou “het Oog” kunnen betekenen?

14Welk motief (welke motieven) herken je in dit verhaal?

15Hoe staat de ik-figuur tegenover a. schoolb. Frieda Coppens

64

2255

2260

2265

2270

2275

2280

2285

2290

2295

2300

2305

Page 65: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c. grootvader d. moedere. Louis f. het Oog ?

16Zie je overeenkomsten in die relaties (van vraag 15)

17Wat kun je het thema van dit verhaal noemen?

65

2310

2315

2320

2325

65

Page 66: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

amuletG.K. van ‘t Reve

Hebben we nog tijd over?’ vroeg Tim. Hij stond, met zijn bagage in de hand, gereed onder het palmbladeren dak van de waranda, waar het nog steeds betrekkelijk koel was. ‘Ik moet nog een aardigheidje kopen voor thuis. Dat heb ik natuurlijk telkens weer uitgesteld. Is het al te laat, of kan het nog? Je moet ervoor omrijden, door de oude stad, of niet?’

‘Dat is niet eens nodig,’ antwoordde Osmer, zijn gastheer, die hem in de automobiel naar het vliegveld zou brengen. ‘We komen winkeltjes en venters genoeg tegen. En om het vliegveld heen heb je trouwens ook ik weet niet hoe veel kramen.’

‘Ik neem aan dat het allemaal kitsch is, waar je je mee tevreden moet stellen, of je zou een kenner moeten zijn,’ merkte Tim op. ‘Mal beest, ga weg,’ zei hij tot de oorwaki, die welgemoed in zijn broekspijp wilde klimmen, ik heb mijn zondagse pak aan.’ Het dier huppelde beledigd weg naar een hoek van de waranda, waar het, zonder veel geestdrift, op een half verdroog de wortel begon te knabbelen.

‘Kitsch is het natuurlijk allemaal,’ zei Osmer, ‘maar er is toch nog verschil. Sommige dingen zijn niet eens onaardig. Het is wel massawerk, maar het wordt toch nog allemaal met de hand gesneden, en meestal naar oude voorbeelden, zodat je soms iets kopen kunt dat heel draaglijk is.’

Onderweg had Osmer al zijn aandacht nodig voor het stuur, om niet de veel te zwaar beladen ezels, de ontelbare moeders met kindertjes op de rug of de meloenverkopers, die nooit met minder dan de halve breedte van de straatjes genoegen schenen te willen nemen, te ontwijken. Bovendien was het veel heter geworden. Tim besloot zijn gastheer niet meer met zijn verzoek lastig te vallen, doch in de buurt van het vliegveld hield Osmer uit zichzelf stil en stelde voor, dat ze een aantal uitstallingen langs zouden gaan.

‘Laten we eens kijken wat die oude man aan te bieden heeft,’ zei Tim, nadat ze waren uitgestapt. ‘Hij is niet verminkt en niet blind, en dat vind ik alvast aangenaam.’

‘Het betekent waarschijnlijk wel, dat hij een flinke toeslag wegens algemene gezondheid in rekening gaat brengen,’ meende Osmer.

De oude zat gehurkt achter zijn op de harde kleigrond uitgespreide paardendeken, waarop enige honderden ivoren beeldjes waren gerangschikt. ‘Dit vind ik wel een leuk ding,’ zei Tim, een viervoetig figuurtje opnemend. ‘Altijd afkeuren, nooit belangstelling tonen,’ fluisterde Osmer hem in het oor. Tim bekeek het beeldje nauwlettend. Het was zorgvuldig afgewerkt, hier en daar kunstig ingelegd met koper, en het stelde een liggend hert voor, dat van een voetreis of misschien zelfs van een vlucht uitrustte, want het had, behalve vier poten, nog twee vleugels ook, die half opgevouwen op de rug lagen. Het kostte zeven en een halve shilling.

‘Helemaal niet duur,’ meende Tim. ‘Idioot,’ beet Osmer hem toe. ‘Als je zulke dingen zegt, moet je niet verbaasd zijn als hij zich straks in de prijs blijkt te hebben vergist en je helaas, zeer tot zijn spijt, het dubbele in rekening moet brengen.’

Tim reikte de man een biljet van tien shilling aan. De oude bekeek het, stiet gorgelende klanken uit, en probeerde door een massa gebaren iets mede te delen.

‘Daar heb je het al: zogenaamd geen wisselgeld,’ zei Osmer schamper. De oude man opende, alsof hij deze woorden terstond wilde weerleggen, een lederen buidel en toonde, met hulpeloze bewegingen, een half dozijn koperen muntstukken.

‘Ik durf er wat om te verwedden, dat hij met zijn achterste op een berg zilvergeld zit,’ zei Osmer, die kwaad was geworden. ‘Als iemand maar het lef had om hem eens van de grond omhoog te sjorren.’

66

2330

2335

2340

2345

2350

2355

2360

2365

2370

Page 67: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

‘Maak toch geen drukte,’ zei Tim. ‘Ik hoef niets terug te hebben!’ riep hij de oude luid toe. Deze knikte en maakte een buiging. Daarop strekte hij zijn arm uit en griste het beeldje weer uit Tims hand. ‘Ram, Siwa, Ram,’ stiet hij uit, een bezwerende beweging makend. Hij bracht het hert dicht bij zijn gezicht, en spuwde het midden op de kop.

‘Waar is dat in hemelsnaam goed voor?’ vroeg Tim. ‘Als hij kwaad is geworden of dat ding niet verkopen wil, dan had ik in elk geval wel graag mijn geld terug.’

‘Hij heeft de goden een zegen voor je afgesmeekt,’ legde Osmer uit. ‘Zijn speeksel heeft door het uitspreken van de heilige namen goddelijke kracht gekregen, en zo is dat hertje van jou nu een amulet geworden, dat je tegen onheil zal behoeden.’

‘En dat allemaal voor twee en halve shilling,’ zei Tim, ‘dat noem ik service. Maar moet ik het nu met klodder en al weer aanpakken?’ Maar neen: de oude veegde het beeldje keurig aan de paardendeken schoon voordat hij het hem, met nog allerlei andere ongetwijfeld vriendelijk bedoelde woorden, die voor Tim even onverstaanbaar klonken als de voorafgaande, weer ter hand stelde.

‘Laten we nu voortmaken,’ stelde Osmer voor. Ze stapten weer in de auto. Tims bagage was in de bergruimte, achterin, behalve een reeds stampvolle tas, waarin het hem niet gelukte het beeldje behoorlijk een plaats te geven: hij bleef het dus maar in de hand houden, en bekeek het op zijn gemak gedurende de laatste paar minuten van hun rit. Het was beslist niet lelijk, en stellig een voorbeeld van dat nog niet geheel tot verval geraakte ambacht, waarover Osmer gesproken had. Tim was tevreden met de ondanks de haast nog zo goed geslaagde koop.

In de grote hal van de vlieghaven, die door zijn wit gekalkte wanden en plaatijzeren dak meer weg had van een enorme hoenderloods — met dit verschil dat er tafels en stoelen waren en een half dozijn ventilatoren die, volkomen nutteloos, de reeds gloeiende lucht in beweging hielden — begon het gezeur: Tim hoorde, toen hij zijn vliegbiljet ter controle aan een balie aanbood, dat er iets niet mee in orde was. Om onbegrijpelijke redenen werd er een bedrag van achttien shilling van hem geëist. Tim zette zijn koffertje en tas op de grond, plaatste het pas gekochte beeldje op de balie, en haalde diep adem. ‘Ik weiger langer me op elk station, of aan elk loket te laten afzetten.’ Hij zweette toch al, en de hitte kon nooit ondraaglijker worden, dus maakte het niets uit als hij zich eens een keer kwaad ging maken en zich eens te weer zou stellen. ‘Ik heb nog nooit een reis gemaakt, zonder dat ze in de trein, op de boot of aan de startbaan van het vliegveld, een toeslag of heffing of extra belasting of wie weet wat voor vergoeding moesten hebben, of me dwongen een plaatsbespreking te nemen zelfs als er maar drie reizigers in de hele trein zaten. Ik vertel je dat ik herrie ga maken.’

Osmer mengde zich in de woordenwisseling. De jongeman aan de balie, die ondanks zijn overal onberispelijk dichtgeknoopte uniform volstrekt ongehinderd scheen door de warmte en wiens blauwzwarte huid nergens een spoor van transpiratie vertoonde, bleef kalm en voorkomend, maar onvermurwbaar. Tenslotte vroeg Tim naar de chef. Toen deze verscheen, begon het gekakel pas goed, maar een en ander werd nu toch duidelijker: de vordering van het bedrag was geen willekeurige, door de beambte ten eigen bate opgezette vorm van afpersing, maar geschiedde wel degelijk officieel en op grond van een kortelings ingevoerde vliegbelasting. Mede op aanraden van Osmer gaf Tim de strijd op, en ontving voor zijn geld een vuil slipje papier, bedrukt met kapotte lettertekens en voorzien van een zegeltje. Hij wilde het onmiddellijk verfrommelen en weggooien, maar Osmer weerhield hem.

Het oponthoud had heel wat tijd gekost, en alle overige passagiers waren de douane al gepasseerd. De ambtenaren hadden hun posities verlaten en zaten in hoeken van het kantoor bier of spuitwater te drinken. Osmer kon niet verder mee, en hij en Tim

67

2375

2380

2385

2390

2395

2400

2405

2410

2415

2420

Page 68: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

namen nu afscheid. Het kostte enige moeite de ambtenaren weer in beweging te krijgen, maar gelukkig waren ze te landerig geworden om nog belangstelling voor Tims bagage te hebben. Aanmerkelijk verlaat, maar nog net op tijd, bereikte hij de wachtruimte aan de rand van het vliegveld, waar een open busje op lage wieltjes was voorgereden, dat passagiers en bagage naar het vliegtuig zou vervoeren. Bijna alle reizigers hadden hierin al plaatsgenomen, maar het binnenstouwen van de laatste paar personen kostte moeite en Tim, die achteraan stond, moest nog even wachten.

Hij was al weer gekalmeerd: waar zou hij zich eigenlijk nog druk over maken? Hij ging goddank weer naar huis, en hij zou waarschijnlijk de eerste paar jaar niet naar deze broeikas hoeven terugkeren. Thuis zou het koel zijn, iedereen zou blij zijn hem terug te zien, hij had bovendien niet vergeten een aardig geschenkje mee te nemen —

Geschenkje? Had hij het dan in de koffer, of in de tas gedaan? Hij herinnerde er zich niets meer van. Hij maakte beide open. Nee, niet hier. . . hier ook niet. waar. . . waar dan toch. . . ? Opeens wist hij weer waar hij het beeldje het laatst had gelaten: op de balie, in de grote hal! Met zijn bagage in de hand begon hij te rennen. Hij stormde door het douanekantoor, waar een beambte probeerde hem tegen te houden, maar hij wierp de man opzij en vloog de hal binnen. Hier was niemand meer te zien. De balie was verlaten en het licht er boven was gedoofd. Het houten blad was leeg... het beeldje was weg! Hij vloekte. Waarachtig, daar had je de man weer die hem de achttien shilling had afgezet — pesterig langzaam kwam hij aangeslenterd. Wat was de moeilijkheid? Een beeldje? Ja, dat had hij op de balie gevonden, maar hoe kon hij weten van wie het was? Hij had het zojuist naar de afdeling gevonden voorwerpen gebracht. Waar die was? De man duidde met een luie, vage beweging de richting aan, en Tim begon maar weer te rennen. Eerst vloog hij de toiletten binnen en botste dan in volle vaart tegen een dikke monteur of misschien een kruier op. God zou het weten wat de mensen hier allemaal eigenlijk deden, als ze tenminste ooit iets uitvoerden... De volgende deur dan... ja, hier was het.

Een beeldje? Wat voor beeldje dan? Tim stamelde een beschrijving en warempel, daar bracht de beambte het te voorschijn, maar waarom talmde hij zo lang met het hem aan te reiken? Geld moest hij natuurlijk hebben, goed, best, hier dan... Tim stopte hem een twee shilling stuk in de hand. Nu begon hij terug te draven, zijn koffer en tas in de ene, het beeldje in de andere hand. Hola, dat ging zo maar niet! Twee douanebeambten vingen hem op. Wie had hem het recht gegeven, een ambtenaar zo maar omver te lopen? Tim glimlachte zo nederig mogelijk, sprak smekend, gebaarde met zijn armen, stiet een hele reeks verontschuldigingen uit, maar er moest een chef bij komen. Wie was hij? Waar reisde hij naar toe? De koffer en de tas moesten open. Tim kreunde. Alles werd overhoop gehaald, en onderzocht. Hoe zou hij het allemaal weer in die kleine ruimten samengepakt krijgen?

Het lukte, wonder boven wonder lukte het, en voort snelde hij weer, hijgend... Nu was hij terug in de wachtruimte, en hij rende op de glazen deur toe die naar buiten voerde. Waar was het lage busje? In de verte bewoog het zich voort, maar het kwam terug... en het was leeg. Waar was het vliegtuig? Ja, daar stond het nog, maar de trap was weggereden en de propellers waren al begonnen te draaien.

Boven het geronk uit begon Tim tegen de beambte bij de doorgang te betogen, maar te vergeefs. Hij was te laat, veel te laat zelfs, en men kon nu eenmaal niet aan de gang blijven. Tim probeerde het allemaal uit te leggen, maar het hielp niet, niemand mocht meer het vliegveld op. Tim hapte naar adem. Wanneer ging het volgende vliegtuig? Overmorgen, om zes uur in de middag...

Overmorgen! En hier stond hij nu. Osmer was al lang weer op weg naar huis. Tim kon hem niet op bellen, want in de zomervilla was geen telefoon. Hij zou een taxi

68

2425

2430

2435

2440

2445

2450

2455

2460

2465

2470

Page 69: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

moeten nemen of een rijtuigje, en zich weer moeten laten oplichten door een bestuurder die flink zou omrijden en voorwenden het adres niet zo goed te kennen. Hij moest een telegram naar huis sturen. Zijn geld was op, wat een ellende... Een doffe woede maakte zich van hem meester. Een knots moest hij hebben, een machinepistool, om al die rijstkakkers met hun uitgestreken bruine smoelen eens…

En dat stuk prullaria, dat rotbeeldje, dat was de schuld van alles! Hij bekeek het weer, en kon zich maar net weerhouden het op de tegelen vloer kapot te smijten. Het bijna menselijk aandoende mondje van het hert scheen zelfs te glimlachen, maar dat kon hij zich in een situatie als deze, besefte hij nog, gemakkelijk verbeelden.

Het vliegtuig had de startbaan bereikt, draaide een halve slag rond, en begon dreunend zijn aanloop te nemen. Tim was nog steeds op dezelfde plaats blijven staan, bijna flauw vallend van de hitte, terwijl hij beurtelings naar zijn bagage keek, en dan weer naar het ellendige beeldje. Hij ging op een bank zitten. Dit soort dingen gebeurde nu eenmaal. Er was niets aan te doen: men moest zich er bij neerleggen. Hij sloot de ogen, en liet de minuten verstrijken.

Wat was dat plotseling voor een enorm geraas? Waar kwam die hoge huiltoon opeens vandaan? Hij sprong op. Langs de wachtruimte raasde een witte ambulancewagen. Was iemand plotseling ziek geworden? Nu werd de ambulance ingehaald door een lichtblauwe brandweerwagen. Tim volgde met zijn blik beide auto’s, die een wedstrijd schenen te houden, en nu eerst zag hij in de verte, aan het einde van de startbaan, de zee van vlammen en de fontijn van zwarte, kolkende rook.

69

2475

2480

2485

2490

2495

Page 70: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef de fabel van dit verhaal in maximaal 15 punten.

2aVerzamel systematisch met regelverwijzing alle gegevens die iets te maken hebben met het verstrijken van de tijd.

2bBreng deze gegevens in verband met de opbouw van de spanning.

2cHoeveel tijd verstrijkt er in het verhaal? Licht je antwoord toe.

3aNoem, met regelverwijzing alle plaatsen waar het verhaal zich achtereenvolgens afspeelt.

3bVerzamel alle sfeeraanduidingen, met regelverwijzing van de totale verhaalruimte.

3cWat voor sfeer spreekt daaruit?

3dLeg verband tussen sfeer en titel.

4aWelke zijn voor jou de belangrijkste drie verhaalfiquren?

4bGeef (kort) aan wat ze met elkaar te maken hebben.

4cNoem alle bijfiguren, met regelverwijzing.

4dNoem van elk van hen de bijdrage aan de handeling, kort,

4eBlijft de houding van Tim ten opzichte van het beeldje in de loop van het verhaal dezelfde? Licht toe.

5Verdeel de alinea’s in groepen en motiveer deze indeling (geleding).

6Noem, met regelverwijzing, twee, zeer opvallende verhaalritmische elementen.

7Kies de goede vertelsituatie en geef argumenten:

a. auctoriaal

70

2500

2505

2510

2515

2520

2525

2530

2535

2540

2545

70

Page 71: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

b. optredende ik-figuur als vertellerc. personeeld. achteraf vertellende ik

8aWelke twee elementen bepalen de spanningsopbouw?

8bWaar ligt bij die opbouw de climax?

9Wat is het thema?

10Verklaar de titel.

71

2550

2555

2560

2565

2570

2575

Page 72: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

ergens aan zeedoor Jos Vandeloo

De stem van de schipper botst met een barre klank tegen de huizen. Alsof iemand met een steen tegen een gevel slaat. Met hun rug tegen de muur van het havenkantoor, beschut tegen de jagende zeewind, roepen twee mannen als de echo een antwoord. Ze houden de hand luisterend aan een oor en brengen hem dan weer als een trechter voor de mond. De wind jaagt de klanken als kippen uiteen. De schipper in het bootje duwt nu met zijn stok het lichaam naar de kant. Er staan al vijf mensen te kijken. Ze halen hem uit het water. Zijn haar steekt plakkerig in pieken weg. Toch heeft hij er niet zo lang in gelegen. De schipper was er vlug bij.

Twee jaar geleden had hij het meisje aan zee leren kennen. Een ontmoeting bij toeval, niet door de zon maar door de regen. Het regende elke dag. Badgasten waren er haast niet. De meesten waren weer gauw naar het binnenland gevlucht. Alleen de hardnekkigen bleven met de vruchteloze hoop dat het zomer zou worden. Op een avond moest hij schuilen voor de storm en het neergutsende water. Er was eigenlijk geen grens meer aan de zee, overal stroomde het water, van boven naar beneden en schijnbaar zelfs andersom in een snelle opwaartse beweging. Al de huizen aan strand en haven waren hotels, cafés en restaurants. Eerst stond hij onder de neergelaten zonnetent van een café. Toen het begon door te druppelen, liep hij het café ernaast binnen. Daar werkte ze.

‘Wij zullen kunstmatige ademhaling toepassen,’ zegt een der mannen, alsof hij met een medische encyclopedie op zak loopt. Hij doet zijn overjas uit. Uit gewoonte spuwt hij eerst in zijn handen. De anderen staan er behulpzaam, nieuwsgierig en wat besluiteloos omheen. ‘Zou ik niet gaan telefoneren?’ vraagt een der mannen. ‘Natuurlijk,’ zeggen de anderen.

Hoe ze precies heette wist hij niet, Dat heeft hij nooit geweten. Hij noemde haar Topsy. Maar zo heette ze niet. Ze had een andere naam, misschien Els, of Lucie, of Denise. Hij heeft het haar niet gevraagd. Dat zijn zo van die dingen die men vergeten kan.

Er was weinig volk. Een echtpaar zat garnalen te pellen en bracht de visjes telkens met een vlug gebaar naar de mond. Een man zat een beetje eenzaam achter een bord frieten en een enorme kom dampende mosselen. Drie keer opnieuw nam hij zout. Hij bekeek elke mossel onderzoekend met de blik van een archeoloog. Misschien verwachtte hij wel een parel of iets van die aard. Maar die zitten natuurlijk soms wel eens in oesters, maar niet zo gauw in mosselen. De man zag er echter niet uit alsof hij zich oesters kon permitteren.

Hij keek niet meer naar de man maar naar het meisje en bestelde een glas bier. ‘Pils!’ riep ze naar het buffet. De waardin begon zich langzaam omhoog te werken. Eerst lei ze landerig twee kwabbige armen op de toog en daarna kwam de rest van de vleesmassa in beweging. Hij volgde de werkzaamheden met belangstelling. Ze tapte het glas vol, maar je zag geen bier, alleen maar schuim. ‘Er staat teveel acide op,’ zei ze verwijtend. ‘Weer teveel acide,’ riep ze nog eens over haar schouder naar achteren. Alsof daar ergens de oorzaak van het teveel aan koolzuur te vinden was.

Zijn jasje was nat aan de schouders en ook zijn broek ter hoogte van zijn knieën. Hij bestelde ook frieten om het warm te krijgen. Het water bleef tegen de ramen kletsen, de vlagen sloegen geselend tegen het glas. Hij vroeg opnieuw een glas bier, meer uit verveling dan van dorst. Daarna dacht hij: ik had beter koffie genomen, maar het was te laat. De bazin verdween met vertoon van gewicht naar de kamer achter het café. Het

72

2580

2585

2590

2595

2600

2605

2610

2615

2620

2625

Page 73: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vlaggenschip verliet de haven. Iedereen keek haar na, Waarschijnlijk ging ze naar de ‘acide’. Het meisje bleef wat praten, ze had niets bijzonders uit te richten. Ze had een gewoon, lief gezichtje, onpersoonlijke blonde haren, maar vooral heel witte tanden. ‘Drink je iets mee?’ vroeg hij. ‘Gaarne,’ zei ze, ‘een cola.’ ‘Ben je geheelonthouder?’ vroeg hij. Ze lachte alleen maar.

Ze hebben zijn jas en zijn hemd losgeknoopt. De grote man past kunstmatige ademhaling toe. Het is net of hij aan het roeien is. ‘Haal maar een dokter,’ zegt hij. De schipper zegt: ‘Ik geloof dat iemand de dokter verwittigd heeft. Hij zal er wel gauw zijn.’

Ze kwam naast hem zitten. Haar hand was klein en koud. Het regende mistroostig. Er hing iets droevigs in de gelagkamer. Ze praatten wat en keken naar de regen. Dat is zowat het enige wat je met de regen kan doen: er naar kijken. Het echtpaar van de garnalen telefoneerde om een taxi, Daarna was het een tijdje stil. Met een wind vlaag kwam de chauffeur binnen, riep ‘taxi’ en was weer weg. Toen de auto vertrok met het echtpaar, zagen ze heel even het pinkende rode konijnenoog achteraan. De man aan de overkant nam voor de vierde keer zout. Ofwel was er iets niet in orde met het zoutvat, ofwel met de man zelf. Hij gromde wat in zichzelf De lege mosselschelpen kromden hun ruggen. Hij voelde zich naar het meisje toegroeien. Het verbaasde hem. Haar aanwezigheid prikkelde hem. Ze zaten been tegen been. Zij drong als duinzand in zijn poriën. Haar warmte sloeg een vlam in zijn lichaam. Hij was opgewonden en onrustig.

De regendruppels sloegen feller te. Ze improviseerden een dolle dans op de ramen en water trek abstracte lijnen en vlakken op het glas. De deur zwiepte weer open en een kleine, wat groezelige man waaide naar binnen. Zijn trench-coat was nat en grauw en het water lekte van zijn smoezelige pet op de grond. ‘Good evening,’ zei hij zonder iemand aan te kijken, ‘a beer, Topsy.’

‘Het duurt lang voor er iemand komt,’ zegt de schipper, ‘ze hebben veel tijd nodig.’ ‘Och, dat weet je toch,’ zegt de man naast hem, ‘ze hebben tijd zat. Vooral als het maar een arme knul is die verzuipt. En waarom zouden ze zich haasten? Het zal toch wel te laat zijn.’

Nadat hij het glas bier besteld had, ging hij helemaal achteraan in het café zitten. Een neonbuis knipperde met haar ziekelijke ogen. Hij was een kleine, wat oudere man, kennelijk behept met één of meer complexen. Uit de ondergrond van zijn nogal ingewikkelde kleding haalde hij ergens een tijdschrift met een schreeuwerig omslag te voorschijn. ‘Hij is een Engelsman,’ zei Topsy even later toen de man al verdiept was in zijn bier en in zijn tijdschrift. ‘Hij komt hier elk jaar zijn vakantie doorbrengen.’

‘Het regent elke dag,’ zei hij ironisch. ‘In Engeland ook,’ zei het meisje, ‘denk je soms dat het nu aan de overzijde

mooi weer is? Ja, dat zal wel. Het is er gewoon nog rotter dan hier. Het is slecht weer over gans Europa.’

‘Heet je Topsy?’ vroeg hij.‘Nee, helemaal niet,’ zei ze, ‘maar hij noemt me zo. Weet je, hij leest altijd

moordverhalen.’ Ze had een griezeltje in haar stem.‘De Engelsen zijn specialisten in moordverhalen,’ zei hij gemelijk.

73

2630

2635

2640

2645

2650

2655

2660

2665

2670

Page 74: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Een politieagent duwt de mensen achteruit. Ze hebben de drenkeling opgetild en nu op zijn buik gelegd. Uit zijn mond en uit zijn neusgaten loopt water. Zelfs een beetje uit zijn oren. Om hem heen is de grond helemaal nat. Een vrouw steekt haar kop vooruit om de drenkeling beter te zien. ‘Ik ken hem niet,’ zegt ze sterk geïnteresseerd, ‘is het soms iemand uit de buurt?’

Topsy legde haar hand op zijn knie. Ze dronk nu bier. De Engelsman bleek conservatief, hij las een moordverhaal. De andere man zat besluiteloos naar de regen en naar de klok te kijken. Alsof beiden iets met elkaar te maken hadden. De waardin kwam even tegen de deurstijl leunen en stak het hoofd naar binnen. De vreemde stilte was waarschijnlijk doorgedrongen tot in haar woonkamer, waar ze al die tijd als een kruiser in een droogdok had gelegen. Ze keek onderzoekend rond.

‘Kom je nog eens terug?’ vroeg Topsy.‘Natuurlijk,’ zei hij, ‘volgend jaar.’‘Wanneer vertrek je?’ ‘Morgen.’‘Je bent een vreemde man,’ zei ze wat bewonderend.Hij was gevleid en tegelijk had hij ook een hartgrondige hekel aan het

sentimentele gevoel dat hem bekroop. ‘Ik geloof dat ik je al jaren ken,’ zei hij. Het klonk niet eens overtuigend. Net of hij luidop een zin uit een goedkope liefdesroman voorlas. Het was goedkoop en klonk onecht. Hij grijnsde erom, maar het meisje deed een beetje verliefd. Ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder en hij beet haar even in het oor. Dat ontlokte haar een kort lachje en een nerveuze rilling. Zij drukte haar arm boven op zijn been en hij wreef met zijn hand onder haar bloesje over haar blote rug. Het was onschuldig en toch opwindend.

De Engelsman was ingedut boven zijn moordverhaal. Misschien waren er te weinig doden. De man van de frieten, het zout en de mosselen deed behoedzaam zijn regenjas aan. Hij trok een bezorgd gezicht. Twee doornatte politieagenten schoven naar binnen. ‘Tijd om te sluiten,’ zeiden ze.

De dokter veegt zijn brillenglazen af en voelt dan de pols van de drenkeling. Hij hoeft niet eens op zijn horloge te kijken. Beroepshalve kijkt hij ernstig en ingetogen.

Hij praatte nog wat met Topsy. Hij hield intussen haar hand vast, net een vogelnestje, de rode nagels als open bekjes. ‘Tot volgend jaar, dus,’ zei hij. Hij had haar nu wel in zijn armen willen nemen, maar dat ging niet. Dat kon hij zich nu niet veroorloven. De bazin hing achteraan naar hem te kijken en ook de Engelsman had het spel met Britse nuchterheid in de gaten. ‘Een klein kusje ten afscheid,’ zei ze en ze stak haar lippen naar voren. Hij kuste haar snel en liep naar buiten.

De mensen kijken neutraal naar het doorweekte lichaam. ‘Hij is nog vrij jong,’ zegt een van de omstanders. De dokter houdt de drenkeling een spiegeltje voor de mond. Daarna fluistert hij iets tegen de politieman.

Hij bleef met Topsy in zijn hoofd lopen. Maanden later moest hij nog aan die avond denken. Het was de sfeer geweest of de regen. Allerlei factoren hadden er toe bijgedragen om op hem een hypnotiserende werking uit te oefenen. Hij vond het zelf bijwijlen dwaas, maar het bleef in zijn binnenste knagen en het was zelfs niet onprettig er aan terug te denken. Ik had me veel vrijmoediger moeten gedragen, dacht hij. Ik was

74

2675

2680

2685

2690

2695

2700

2705

2710

2715

2720

Page 75: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

veel te schuchter tegenover het meisje. Ze was zo tegemoetkomend en aanhankelijk. Stellig stond ik in haar gunst.

De dokter schudt ontkennend het hoofd. De grote man van de kunstmatige ademhaling loopt heen om ergens een of andere hulp in te roepen. De schipper met de lange stok staat naast het lichaam als de gelukkige eigenaar.

Het duurde twee jaar voor hij weer met vakantie naar zee kon. Hij liep langs de kade en de honderden hotels, restaurants, cafés. Hij trachtte zich de juiste plaats te herinneren, maar alle huizen leken op elkaar. Overal waren overvolle terrasjes met luisterende, kijkende en drukdoende mensen. Krankzinnig natuurlijk, dat hij de naam van het café niet gevraagd had. Maar hij moest en zou Topsy terugvinden. Hier was het, dacht hij hoopvol, maar dan bleek het weer niet juist. Hij keek uit naar de kleine Engelsman met de groezelige pet en de vuile regenjas. Misschien had hij bij het zoeken een café overgeslagen? Of misschien was het meer naar rechts, naar de vissershaven? Overal liep hij in en uit. Een glas bier. Vrouwen. Nergens Topsy. Overal meisjes. Mensen met frieten, met wafels, met cola, met ice-cream. Meisjes in badpakken en shorts. Matrozen. Een glas bier. Kinderen met emmertjes. Een meisje met een schenkblad. Getoeter van een auto. Weer een glas bier. Etende mensen. Een slenterende politieagent. Een krant op de grond. Meeuwen boven het water. Een dobberend scheepje. Nog een glas bier. Mensen, mensen. Hij moest haar vinden.

De roomkleurige auto met het rode kruis neemt piepend de bocht en remt. Twee mannen met witte jassen leggen de drenkeling op een draagbaar. Hij is niet zo zwaar, dat valt nogal mee.

Toen kwam hij in het café. ‘Hier is het,’ zei hij halfluid. Zijn blik groot en verbaasd naar de meubelen en de prenten aan de wanden. Iets van verwondering om het herkennen van het interieur. Hij keek om zich heen naar de zongebruinde, etende mensen. Sommigen waren hoogrood als gekookte kreeften. Niemand nam enige notitie van hem. ‘Hier is het,’ herhaalde hij voldaan, Daarna bestelde hij een glas bier aan het hulpje achter de tapkraan. Van op zijn plaats aan de toog, kon hij in de woonkamer de dikke vrouw bezig zien. Ze was er in die twee jaar niet op vermagerd.

Als een vliegtuigmoederschip schoof ze tussen de meubelen door. Er kwamen meer mensen binnen. De wind was plots opgestoken en het strand werd ontruimd. De vissershaven, waarvan hij schuin voor het café het begin kon zien, lag nu verlaten. De netten trilden in de wind. De mensen liepen gebogen en haastig over de dijk. Het zand stoof warrelend als een geel gordijn omhoog.

Dan zag hij Topsy. Ze droeg een schotel aan voor de klanten. Hij stootte onhandig zijn glas om en liep in haar richting. ‘Topsy,’ riep hij, ‘Topsy.’

Het meisje bekeek hem verbaasd. Enkele mensen hielden op met schrokken en drinken. ‘Topsy, ik ben het,’ riep hij vrolijk.

Hij deed een beetje onstuimig. ‘U bent dronken,’ zei ze boos, ‘gaat u alsjeblieft weer weg.’

‘Jij bent toch Topsy?’ zei hij verwonderd, ‘je herkent me toch wel?’ De waardin kwam met ganzenpas naar het tumult kijken.

‘Wie is het?’ vroeg ze. ‘Wat komt hij hier doen? Wij zijn hier een fatsoenlijk café.’ Ze werd agressief en het werkte aanstekelijk op de klanten.

‘Ik ken hem niet,’ zei Topsy. ‘Hij is dronken. Ik heb hem nooit eerder gezien.’

75

2725

2730

2735

2740

2745

2750

2755

2760

2765

2770

75

Page 76: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Ze wou verder gaan, maar weer klampte hij zich aan haar vast. Met zijn schouder duwde hij de opdringerige waardin achteruit, maar ze viel opnieuw aan en trachtte hem te enteren als een echt product van de zee.

‘Maar jij bent het toch, Topsy?’ riep hij radeloos. ‘Je weet het toch nog? Ik zou terugkomen. Je herkent me toch, Topsy?’

‘Ik heet niet Topsy,’ zei ze koel.Toen begon hij luid te lachen zodat zijn gezicht rood aanliep. Enkele mannen

kwamen achter hun tafeltje vandaan, grepen hem vast en duwden hem onzacht naar buiten.

‘Die man is gek,’ zei de bazin met heilige verontwaardiging. Haar haren hingen in de war en ze lei haar hand op de borst om haar in vet vervat hart te kalmeren. ‘Wat gaat er nog allemaal gebeuren?’ zei ze bevend van de emotie.Topsy bediende haar klanten. ‘Ik ken hem heus niet,’ zei ze, ‘waarschijnlijk heeft hij zich vergist. Ik heet Irene.’

‘Waar is hij er in gesprongen?’ vraagt de politieman. ‘Ginder,’ zegt de schipper. Hij wijst met zijn kin de juiste richting aan, want hij kan zijn stok niet loslaten.

De kleine Engelsman kwam net binnen. Hij ging weer helemaal in de hoek zitten, achteraan. Uit zijn binnenzak haalde hij een Engels tijdschrift met een schreeuwerige omslag te voorschijn. Een echtpaar zat garnalen te pellen. Een man deed wat zout op zijn frieten.

76

2775

2780

2785

2790

2795

Page 77: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1aUit hoeveel tijdlagen bestaat dit verhaal?1bGeef van elk van die tijdlagen de fabel.

2aBespreek van elke tijdlaag de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd2bWelke tijdlaag komt het uitvoerigst aan bod? Waarom zou dit zo zijn?

3Geef voor elk van de tijdlagen aan in welke grammaticale tijd de persoonsvormen staan. Geef steeds een voorbeeld.

4aHebben de tijdlagen iets met elkaar te maken? Geef argumenten uit de tekst.4bWat voor effect heeft deze tijdstructuur voor jou als lezer?

5aBespreek de rol van het ruimte-element weersgesteldheid ten aanzien van de handeling.5bLeg verband tussen verhaalruimte en titel.

6Wie zijn volgens jou de hoofdfiguren van het verhaal? Welke karaktereigenschappen vertonen ze? Geef argumenten uit de tekst.

7aNoem en beargumenteer de vertelsituatie per tijdlaag.7bVerklaar in dit verband de witregel tussen 205 en 206.

8Welk middel/welke middelen hanteert de schrijver om spanning op te bouwen?

9aWat is het thema?9bWelke leidmotieven vallen je op? (Leidmotief: gebeurtenis, situatie of persoon die herhaaldelijk voorkomt binnen hetzelfde verhaal.)

10aVerklaar de titel10bVerklaar de regels 241—244 in verband met een mogelijke idee. Probeer die idee te formuleren.

de vijanddoor Jos Vandeloo

77

Page 78: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Het jongetje en zijn moeder waren alleen thuis. Papa was ‘s morgens vroeg al met de glanzende nieuwe citroën naar de stad gereden.

‘Zul je goed oppassen, vent’ had hij gezegd toen hij afscheid nam en het jongetje over zijn bleekblonde haar aaide. Het jongetje had naar hem opgekeken met zijn grote blauwe ogen, de mond een beetje open. Papa was heel hoog en hij had een bruine snor die kietelde als hij het jongetje in zijn bed ‘s avonds een zoen kwam geven. Dat gekriebel gemengd met de geur van sigaretten en brillantine had iets prettig vertrouwds. Als papa zich zo over hem heen boog kroop het jongetje nog iets dieper onder de dekens en stelde zich voor dat het een vreemde slechte man was (hij mocht van mama niet met vreemde mannen die hem lekkers gaven mee oplopen, over het bruggetje naar de grote weg, voorbij het park, waar de stad begon), die hem kwaad wilde doen, een listig geheimzinnig kwaad dat je niet herkende en dat begon met vriendelijkheid en snoepjes. ‘Je mag me niet zoenen’ zei het jongetje dan. ‘Als je gaat schreeuwen eet ik je op’ zei de boze man en hij trok zijn lippen van voor zijn tanden weg. Het jongetje zag de gouden hoektand en dacht aan het verhaal dat hij aan het spellen was. Een scherpschutter lag achter een rotsblok naar de vijand in het dal te gluren. Elke morgen laadde hij zijn geweer met een gouden kogel, want hij was heel rijk en had al de armbanden van zijn vrouw en veel oude munten gesmolten in een oven en er kogels van gemaakt,—en schoot een vijand dood. Niemand wist ooit vanwaar het schot gelost was en de scherpschutter ging naar huis en wachtte tot de volgende morgen. Hij had een lange witte baard op het plaatje in het verhaal. Daarom zei het jongetje: ‘dan schiet ik je net een gouden kogel en ik knip je snor af.’

‘Ja, pa’ had hij gedwee geantwoord.

De auto gleed weg, wipte even omhoog bij het bruggetje en draaide de straatweg op. Daar stonden bomen langs en dichte vlierstruiken waar hij soms takken uit sneed om pijlpunten van te maken voor zijn rieten pijlen. Hij zette een oude kroontjespen van school in het zachte merg van de vlierhouten punt en schoot naar mussen die om het huis vlogen of op de elektriciteitsdraden zaten.

Hij zag de zwarte auto voorbij een open plek in de beplanting naast de weg schieten en liep traag terug naar het grote huis. Hij schopte tegen een kiezelsteentje dat op het pad lag en dacht aan de vijand die elke morgen met een gouden kogel precies tussen zijn ogen geraakt werd. De scherpschutter klopte een stofje van zijn broek en stond op. Wandelde weg. Het jongetje hoopte dat de vijand gauw zou komen. Hij ging achter een heester in de tuin naast het huis liggen en richtte met een denkbeeldig geweer op de vijand, kneep zijn linkeroog dicht en mikte zorgvuldig. De zon scheen pal in zijn gezicht, hij trok zijn hoed met een ruk in de ogen en mikte opnieuw, drukte af. Knikte. Tevreden liep hij, alsof er niets gebeurd was, het huis binnen. Mama zette thee. Hij vertelde haar niets.

‘Wil je ook een kopje, schat?’ vroeg mama.Hij zocht tussen de stripverhalen en prentenboeken die in zijn hoek op een

slordig stapeltje lagen, samen met railzen van zijn elektrische trein, kastanjedoppen en tekeningen van clowns met steenrode neuzen en de scherpschutter die achter een kobaltblauwe steen op de vijand lag te mikken.

‘Wil je thee, Eddie?’ vroeg ze.Hij had natuurlijk net gedaan alsof hij haar niet gehoord had. Het was een

spelletje. Hij pakte een potlood en begon op een nieuw vel papier een geweer te tekenen dat rookte. Een bolle wolk steeg recht omhoog en stralen uit de loop spoten naar voren. Een eindje van de loop vandaan tekende hij de scherpe stip van de kogel. Daarachter moest een mannetje komen, dat zijn handen…

78

2800

2805

2810

2815

2820

2825

2830

2835

2840

2845

Page 79: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

‘Eddie, versta je me niet?’Aan haar stem, die niet boos was, enkel heel even ongeduldig, hoorde hij dat hij

nog niets hoefde te zeggen. Het mannetje had een bolle buik waarin straks de kogel zou verdwijnen. Ze zette het kopje naast zijn papier op de grond en zei:

‘Wat ben je aan het tekenen, schat?’Alsof hij nu ‘ja’ gezegd had, dacht hij toen hij vluchtig naar het kopje keek.Toen ze wegging (hij hoorde vaag de bel gaan, een dunne verre klank, die

bezoek meldde. Wie?) boog hij zijn hoofd voorover en slurpt van de hete thee, zonder het kopje met zijn vingers aan te raken. Er zat citroen in proefde hij. Citroën, citroen, dat was lekker. Hij dronk thee alleen graag met citroen erin.

‘Komt u binnen’ hoorde hij mama zeggen, er was iets in haar stem dat hem deed opkijken.

De broekspijpen van de bezoeker waren donker en veel nauwer dan die van papa. Er zaten rimpels in alsof ze allang niet meer opgeperst waren. En hij had schoenen met spitse punten, ook heel anders dan de brede schoenen met dikke rubberzolen die papa droeg (hij had die zelf ook, je kon er onhoorbaar op sluipen en dan riep je ineens als je vlak achter mama stond ‘hoehh!’). De pijpen en de schoenen—de bezoeker bewoog zijn tenen, was dat om ze lenig te houden of deden ze pijn? Er kwamen vouwen in het gladde donker bruine leer—hadden iets strengs, maar op een heel andere manier dan papa streng kon zijn als hij in zijn kamer geweest was om tekeningen uit boeken over te trekken. Dat mocht niet, hij vernielde de boeken zei papa. ‘Als je tekeningen wilt overtrekken neem dan die uit mama’s tijdschriften.’ De laatste keer had hij in de laden van papa’s bureau geneusd. Hij had in een daarvan iets vreemds gevonden, dat hem bang gemaakt had. En ook begerig.

Het jongetje keek iets hoger, de bezoeker had een jas aan die wel van leer leek, hij glom als lood wanneer je er met een mes over gekrabd hebt. De jas hing open, er was iets van geel en zwart onder. ‘De kleuren van mijn zwembroekje’ dacht het jongetje.

Toen de man begon te praten, zonder dat hij ging zitten, keek hij naar zijn gezicht. De bezoeker had veel langer en donkerder haar dan papa en hij. Het hing slordig over zijn voorhoofd en hij hijgde een beetje alsof hij hard gelopen had en terwijl hij praatte, met een hese keelstem, tegen mama, die hij niet zag, veegde hij het met een hand waaraan twee blinkende ringen zaten terug.

Het jongetje hoorde woorden die hij niet goed begreep. Het was of de bezoeker gewoon was een andere taal te spreken, zoals oom Armand die in Frankrijk woonde en die hij ‘oom’ mocht noemen en die in de zomer bij hen logeerde en die vaak ‘de’ zei als het ‘het’ moest zijn. De paard, de meisje. Oom Armand had dezelfde keelstem. Sprak ook sommige woorden heel anders uit dan papa en mama en hijzelf.

‘Ik begrijp u niet’ zei mama.Het leek of de man ging lachen, zijn mond nam de plooi aan van een lach maar

er kwam geen geluid. Hij had een geluiddemper op zijn mond, onzichtbaar.‘Ik ben helemaal geen (een moeilijk woord)’ zei de man en weer kwam die

vluchtige geluidloze halve lach in zijn gezicht.‘Dan begrijp ik niet wat u hier komt doen’ zei mama.Ze hield de deurknop vast, zodat de bezoeker direct weg zou kunnen gaan. Het

jongetje keek van de een naar de ander.De bezoeker pakte mama’s arm vast zodat ze de deur moest loslaten. Hij ging

daarvoor staan en haalde een zwart voorwerp uit de zak van zijn leren jas. De voering kwam mee naar buiten, hij duwde die terug. Het jongetje geloofde dat hij de lucht van

79

2850

2855

2860

2865

2870

2875

2880

2885

2890

2895

Page 80: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

het leer kon ruiken, een doffe gevaarlijke lucht die bij zwarte mannen met harde harige handen hoorde.

Mama’s mond ging open terwijl de bezoeker praatte en het voorwerp in zijn hand op en neer liet wippen.

Haar gezicht was heel wit geworden. Het jongetje schrok. Was dit een onbekende slechte man die hen kwaad ging doen?

‘Kalm blijven’ zei de bezoeker. Het was geen man, het was een jongen, dacht het jongetje met iets als opluchting. Slechte mannen waren oud, hoestten en spuwden in hun zakdoek en keken er dan in, hadden misschien een baard. Het waren bedelaars met waterige rode ogen en kapotte jassen. Toen zag de bezoeker het jongetje, dat naar het theekopje keek ineens, en grinnikte kort.

Mama ging zonder iets te zeggen in haar stoel zitten en keek op haar horloge en naar het raam en naar het jongetje en naar de vijand die nog steeds bij de deur stond, het zwarte ding had hij in zijn zak gestopt.

‘Breng jij die stoel eens hier bij me als een grote jongen hè.’Er was een harde vriendelijkheid in zijn stem.‘De vijand’ dacht het jongetje, ‘de vijand.’Gehoorzaam sleepte hij de aangewezen fauteuil tot bij de dunne benen van de

bezoeker.‘Kom maar, schat, je hoeft niet bang te zijn, je mag alleen niet de kamer uit van

meneer, hij blijft hier een poosje’ zei mama. Het jongetje kwam tegen haar over elkaar geslagen benen leunen. Ze was zelf bang, om haar mond was dezelfde trek als toen papa hem klappen gegeven had omdat hij een ruit van de serre had ingegooid. Hij verwachtte dat ze ‘niet doen’ zou gaan zeggen tegen de bezoeker achter hen, ‘niet doen, het was per ongeluk, hij deed het niet met opzet, nietwaar Eddie?’

Maar hij had geen ruit ingegooid. De bezoeker was een vijand. En hij dacht aan een gouden kogel, klein als een erwt en heel rond, en glinsterend. Een zonnige metalen waterdruppel.

‘Laat hem los’ zei de vijand. Mama liet hem los.‘Ga maar weer tekenen’ zei de vijand tegen het jongetje.Hij ging weer op de vloer liggen en zette met zijn potlood streepjes op de

tekening van het schietende geweer, de wolk, de vuurstralen en het buikige mannetje dat geraakt moest worden, precies in zijn navel.

De vijand liep naar de rooktafel en pakte zonder iets te zeggen de sigaretten, stak er een in zijn mondhoek en propte de rest van het pakje in zijn zak, bij het zwarte voorwerp.

‘U steelt’ zei het jongetje, ‘die sigaretten zijn niet van u, u mag er helemaal niet aankomen.’

Er was een kleine felle verontwaardiging in zijn stem.‘Stil schat’ zei mama, ‘je begrijpt het niet.’De vijand bij de deur rookte en zei niets tegen hem, keek alleen naar mama.

Weer kwam die geluidloze bijna-glimlach op zijn gezicht. Toen nam hij een tijdschrift van de rooktafel, keek naar het plaatje op het omslag, ging opnieuw zitten en begon zonder de sigaret nog uit zijn mond te nemen, te lezen.

Hij had nog acht andere sigaretten gerookt.Mama maakte in de keuken eten klaar voor de vijand, die het zwarte glimmende

ding weer uit zijn zak gehaald had en haar gevolgd was. Het jongetje sloop op zijn tenen naar de kamerdeur en luisterde. Hij hoorde niets. Hij deed de deur op een kier, loerde in

80

2900

2905

2910

2915

2920

2925

2930

2935

2940

2945

80

Page 81: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de gang. Niets, Op de dikke rode loper was niets te zien, geen slijkerige voetsporen van de vijand die op doorweekte puntige schoenen liep, waarvan het leer dof was. Hij hoorde een kraan lopen en glipte de gang in. Even bleef hij staan. Hij dacht aan het zwarte ding dat de vijand in zijn hand had, ongevaarlijk op en neer liet wippen.

‘Papa’ dacht hij, ‘Papa.’Maar er was niemand. Hij glipte de trap op, een schuw dier dat voelt iets

verbodens te gaan doen, iets waarvoor het straf zal krijgen, maar het weet niet goed wat straf is. In papa’s grote lichte kamer met foto’s en overal boeken in stalen wandrekken, boeken waaruit hij geen plaatjes mocht overtrekken, stond naast het raam het bureau. Daarin was het. Gejaagd trok hij de bovenste lade open. De verchroomde knop voelde koud aan. Papieren, dikke lagen betypte papieren. Het lag er niet meer. ‘E-s-s-a-y-s’ ontcijferde hij op een verder wit vel. E-s-s-a-y-s’? De tweede lade, onder de eerste. Ook niets. Brieven met buitenlandse postzegels, een liniaal. In de derde lag op de withouten bodem een zwart glimmend voorwerp. Hij nam het op en stopte het terwijl hij naar beneden glipte in zijn broekzak.

Het deed raar in zijn buik.De vijand at, aan tafel, met een arm op het blad, om het bord heen. De leren jas hing over de stoel die voor de deur geschoven stond. Hij at zoals het jongetje het niet mocht, het hoofd voorover en hij sperde zijn mond ver open wanneer hij een hap naar binnen vorkte. Een mes gebruikte hij niet. Het lag naast zijn bord, er spartelden kleine lichtschitteringen in. Het zwarte ding lag naast de hand die het eten naar zijn mond bracht en zijn blikken gleden loerend naar mama die in haar stoel deed of ze in een tijdschrift las. Het jongetje dacht: het is of dit altijd zo geweest is, als er niets gebeurt blijft alles zo, dan gaat hij nooit meer weg, mama zal hij voor zich laten koken en ik moet soms een stoel voor hem naar de deur slepen.

‘Ik moet plassen’ zei het jongetje. Hij zou dat normaal niet gezegd hebben. Plassen. Het klonk raar. Nu zei hij het wel, hij wist niet waarom.

‘Zo’ zei de vijand, hij bleef rustig dooreten.‘Kan mijn zoontje even naar de wc?’ vroeg mama.Zij niet, zij zei dat nu niet, dacht hij, waarom niet?De vijand at.‘Ik moet . .

Het jongetje kreeg het benauwd. Het begon te prikken in zijn buik. Hij ging ervan zweten. Mama keek naar hem, ze stond op, het tijdschrift waarin ze had proberen te lezen in haar hand.

‘Eddie’ zei ze.‘Blijf zitten’ zei de vijand en goot jus uit een schaaltje over de inhoud van zijn bord. Hij leek wel uitgehongerd.

Mama ging zitten. Geslagen.De vijand at, lette niet op nu, leek het.Het jongetje stopte een hand in zijn broekzak, voelde het koele gladde ding.

Even was hij nog bang.‘Ik moet plassen’ gilde hij met overslaande stem en toen hij het schot loste en de

vijand helemaal over zijn bord ging liggen, met wijdopen mond, alsof hij alles in één verschrikkelijk grote hap wilde opeten, voelde hij de onrustbarende warme vochtigheid tussen zijn benen beginnen en schaamde hij zich zo dat hij als een heel klein jongetje naar zijn moeder toeliep en in snikken uitbarstte.

81

2950

2955

2960

2965

2970

2975

2980

2985

2990

Page 82: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef de fabel van het verhaal.

2Verzamel systematisch de karaktertrekken vana. het jongetjeb. de vader van Eddiec de moeder van Eddie

3Op welke wijze(n) leer je de figuren in dit verhaal kennen?

4Bij wie berust het psychisch perspectief? Is dat het hele verhaal door hetzelfde?Licht je laatste antwoord toe.

5Hoe is de vertelsituatie?a. auctoriaalb. personaalc. ik-verhaal

Licht je keuze kort toe.

6De slotscene (r.148-197) wordt zorgvuldig door de schrijver voorbereid. Noem de vijf belangrijkste vooruitwijzende elementen in de juiste volgorde van de tekst. (Geef bijcitaten het eerste en laatste woord van het citaat en de regelnummers.)

7De tekst heeft vijf witregels. Geef voor elke witregel aan wat naar jouw inzicht het voornaamste argument was.

8Formuleer het thema.

9Herken je in dit verhaal een of meer motieven?

10Noem drie opvallende kenmerken van het taalgebruik in dit verhaal en verklaar ze

11Leg duidelijk de situatie uit die zich voordoet in 30-31, “Hij... .huis.”

82

2995

3000

3005

3010

3015

3020

3025

3030

3035

3040

Page 83: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

rolschaatsendoor Simon Carmiggelt

De hoofdonderwijzer keek uit zijn papieren op en zei: ‘O ja, meneer Van Driel - gaat u zitten, neemt u plaats, alstublieft. Ik moest u even laten wachten, maar eh... ik zit tot over mijn oren in ‘t werk. Zo... Juist... Kijk eens hier, meneer Van Driel, ik heb u even laten kommen, want ik dacht in de laatste tijd telkens, ik moet meneer Van Driel tóch eens even laten kommen. Die Hans van u, meneer Van Driel, dat is een heel eigenaardige jongen…’

Hij leunde achterover en nam met een koket gebaar zijn bril af; de staalblauwe ogen keken te hard en te koel om het goedige blonde baardje helemaal wáár te maken. Ernstig vervolgde de geschoolde docentenstem: ‘Kijk eens, ik wil niet zeggen dat Hans achterbaks is. Dat woord wil ik niet gebruiken...’

‘Dat zou ik je niet raden óók,’ dacht de vader driftig. Maar hij zei: ‘Ach, Hans is een beetje stil, he…’

‘Ja,ja, stil, dat is het woord’ (de bril ging weer op). ‘Maar dan niet stil uit verlegenheid, meneer Van Driel. Eerder uit hoogmoed. En die hoogmoed, die past ‘m niet. Als ik dat jongmens door de gangen en door de lokaliteiten zie lopen, denk ik altijd: Jij hebt ‘t een beetje te hoog in je bol vrind. En waren zijn prestaties in de lessen nu nog van dien aard, dat je zou kunnen zeggen: ‘t jong is iets bijzonders, dan was ik de eerste om te zeggen: allá. Maar die prestaties zijn maar heel minnetjes, meneer Van Driel. Onze Hans is allerminst een hoogvlieger...’

Hij keek de vader aan met een glimlach, die niet vrij scheen van een soort leedvermaak.

‘Hij heeft de pest aan ‘m, dacht de man en zijn hart werd warm van redeloze liefde.

‘Ik zal u eens een voorbeeld geven van zijn merkwaardig ‘gedrag’,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘In de vierde geef ik op ‘t moment geschiedenis. Bij alles wat ik hier al te verhapstukken heb, schijnt dat er nog bij te kunnen. Soit. Ik geef geschiedenis. En ik hou ervan om in zo’n les eens een grapje te maken. Dat ontspant even de aandacht, nietwaar? Dat lucht op. Dan schatert zo’n klas het uit. Ja, de hele klas, behalve Hans, meneer Van Driel. Behalve Hans. Ik heb dat heerschap laatst eens een keer naar voren gehaald en ik heb tegen hem gezegd: “Jongen, luister eens, kun jij lachen?” Toen zegt hij: “Ja meneer.” Toen zeg ik: “Waarom lach je dan nooit mee als ik eens een grapje vertel?” Toen zegt me die jongen:’ ‘Ik vind uw grapjes niet geestig, meneer.”Ja, begrijp me goed, meneer Van Driel, het laat mij siberisch, of die jongen mijn grapjes geestig vindt of niet. Misschien zijn ze wel niet geestig. Ik ben maar een doodgewone schoolmeester. Maar de mentaliteit, meneer Van Driel. Voor een jongen van tien. Die niks presteert. Ik kan u zijn voorlopige cijferlijst wel even voorlezen...’

Hij begon te rommelen in zijn papieren. De vader dacht: Het liefs zou ik hem nu op zijn gezicht timmeren. Maar dat kan niet. Daar zou Hans voor moeten opdraaien. Als hij van school is...

‘He, ik geloof dat een van de collega’s het cijferboekje heeft op het moment,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘Maar geen nood, ik kan het u straks door de telefoon wel even voorlezen.’

‘Heel graag,’ sprak de vader. En hij dacht haatdragend: Als Hans van school is, kan ik die vent gewoon voor de poort opwachten. Kom nou maar op. Eerst eens flink aan die baard rukken. Wanneer komt Hans er eigenlijk af?

‘Hoe laat is u thuis?’‘Over twee jaar’ zei de man.‘Pardon?’

83

3045

3050

3055

3060

3065

3070

3075

3080

3085

3090

Page 84: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

‘Over twee uur,’ verbeterde hij snel.Toen hij aan het eind van de middag de huiskamer binnen trad, vond hij de jongen, lezend op de bank. Hij ging ernaast zitten, legde zijn arm om zijn schouder en zei: ‘Zo Hans...’

‘Dag pap.’Hij voelde het harde jongenslichaam terugwijken, al niet meer gediend van dit

soort tedere aanrakingen. De man nam zijn arm weg en zei: ‘Zeg Hans, die rolschaatsen die je zo graag hebben wou... ik heb ze gekocht. Ze staan in de gang.’

Even later zag hij, uit het raam hangend, hoe de jongen er stralend mee over straat reed.

‘Ze zijn mieters, pap!’De man knikte met een benarde glimlach.‘Rotsik’dacht hij.

84

3095

3100

Page 85: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef de fabel in 10 punten.

2Schat de vertelde tijd. Beredeneer hoe je tot dat antwoord komt:

3Is het verhaal chronologisch of niet? Geef argumenten!

4Is het verhaal continu of niet? Geef argumenten!

5Door wiens ogen kijk je het verhaal in?

6. Beredeneer waarom de hoofdonderwijzer een type is.

7aDe baard van de hoofdonderwijzer wordt drie maal genoemd; die fungeert dus als?

7bWelke drie naamgevingen voor de baard kom je tegen?

7c(Bij het antwoord van 7b.) Welke stijlfiguur zien we dus?

8Heeft het verhaal een open of gesloten eind? Geef een uitleg.

9Wat is het thema?

10Onze’ in regel 19 heeft a. positieve b. neutrale c. negatieve gevoelswaarde.

11Wat neemt meneer Van Driel de hoofdonderwijzer het meest kwalijk? (Omcirkel de letter.)a. de hoofdonderwijzer heeft geen gevoel voor humor.b. de hoofdonderwijzer geeft Hans te lage cijfers.

85

3105

3110

3115

3120

3125

3130

3135

3140

3145

3150

3155

85

Page 86: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c. de hoofdonderwijzer is een dooie diender die niet van kind houdt.d. de hoofdonderwijzer doet alsof hij het druk heeft en zwaar belast wordt, maar toch heeft hij veel vrije tijd.

12Zeg in maximaal 15 woorden welk taalkundig bezwaar er bestaat tegen het gebruik van “want” in regel 5.

13Verklaar het woord “redeloze” in regel 29. Geef eerst de woordenboekbetekenis daarna een interpretatie.

14Wijs uit de tekst, (maar niet uit de dialoog), een duidelijk voorbeeld van schrijftaal aan.

86

3160

3165

3170

3175

3180

Page 87: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

horror vacuidoor Jacques Hamelink

Hoe lang we ons hier al bevinden weet ik niet, ik schat de tijd die verstreken is op een maand. Zijn en mijn horloge stonden stil na de val en hij heeft er niets aan kunnen repareren. Dat hoefde ook niet. We beschikken over een kompas en een verrekijker, twee instrumenten die mijn zelfvertrouwen veel groter dan in het begin hebben gemaakt, hoewel ik niet begrijp wat voor nut het hier heeft het noorden te weten liggen en hoewel ik de verrekijker niet gebruik. Er is hier toch niets te zien dan sneeuw en lucht, die beide even onheilspellend wit zijn.

In het begin heeft hij een reusachtige s.o.s. en een pijl in de richting van de boshelling waar het vliegtuigje terechtkwam, op een lege sneeuwplek uitgestampt. Niet dat we hoopten ontdekt te worden, maar omdat tenslotte aan alle voorwaarden dient te zijn voldaan en we de kans op redding niet wilden uitsluiten.

Ik had aanvankelijk een onafgebroken razende honger, die me 's nachts zelfs belette in te dommelen in de verwrongen vliegtuigromp waarvan we met brokstukken zeildoek en met sneeuw een schuilplaats vervaardigd hadden.

Aangezien hij bij de val een kaakfractuur had opgelopen en ik een rekverband van zeildoek om zijn hoofd had gebonden, was hij niet in staat voedsel tot zich te nemen. Zodat ik de twee blikjes fruit en de doos biscuits die we, met een hamer, een oliebus, een bijl en wat ander gereedschap tussen de wrakstukken vonden - voor mijn rekening nam. In de lege blikjes smolt ik sneeuw op een vuurtje van met olie begoten takken. Lucifers had ik gelukkig in mijn bagage.

De laatste dagen sliep ik aanzienlijk beter. Het knagende hongergevoel is weg. Er is een soort onmenselijke rust over me gekomen, de rust van de sneeuw die door geen wind bijna beroerd wordt. Het is hier geluidloos stil. Er zijn geen vogels, geen sporen van dieren in de sneeuw. Hoe ver we ons boven de oppervlakte van de zee bevinden, is me onbekend.

Het schuin naar een diepe kloof hellend bos, een ruige gewatteerde heuveltop, bestaat uit een blauwachtig slag naaldbomen, welke weet ik niet. Die bomen hebben het sporttoestelletje opgevangen en in elkaar gerammeld als een blikken bus. Hij trok de machine op boven de mistsluiers om meer zicht te krijgen. Hij zei al lang niets meer, keek maar voor zich uit, de lippen strak, de kin naar voren, die smalle scherpe kin met de kleine kerf in het midden. Ineens dook het bos in een scheve lijn voor ons op. Een ons krankzinnig tegemoet hollende prikkeldraadversperring, een ijzig staketsel.

De stoot kwam niet direct. Eerst was er het schuren tegen de buik van de machine, het harde geknars van weerspannige takken.

87

3185

3190

3195

3200

3205

3210

3215

3220

3225

Page 88: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Er werden emmers, vaten vol sneeuw tegen de cockpitramen gesmeten.

Even zag ik niets meer. Het bleef duren, de val. We zakten met als sigarenplankjes afknappende vleugels en brekende spanten door de zolders van het bos en sloegen ten slotte tegen de sneeuwgrond.

De tijd verloopt vreemd, hij vertraagt zijn seconden, rekt ze uit, rent ineens als een hond die een spoor geroken heeft, komt op zijn schreden terug. Dit blijft gebeuren, het is niet een voorval uit mijn leven, heel mijn leven is dit ene voorval. Als een ontploffing, wij zijn de inslaande dubbele bom. Metersdiep boren we door de strak gespannen afwerende takkengordel. Om ons heen komt alles in opstand, dijt in steeds wijder kringen als radiogolven uit. Omvat ten slotte alles. Het gaat vanzelf. Met zijn technische voelspriet, tastapparaat, heeft hij dit niet kunnen bereiken. Hij heeft de boordradio gerepareerd toen we ons hier nog niet al te lang bevonden, een antenne in een boom bevestigd. Er kwamen toen nog vliegtuigen over die naar ons zochten. Dat is al lang voorbij, men heeft ons opgegeven.

Toen hij contact wilde opnemen met een van die vliegtuigen, sprong er en lamp in de radio. Hij moest zijn poging opgeven. Met rooksignalen bereikte hij ook niets: de rook bleef tussen de bomen kringelen en werd daarboven niet bemerkt. Het werd stil.

In het begin kon ik niet wennen aan de stilte, die waarschijnlijk haar oorzaak vindt in de geluiddempende sneeuwlaag en in het nagenoeg ontbreken van wind. Een toestand die nog steeds voortduurt. Evenals de temperatuur geen verandering heeft ondergaan: -45° Celsius wijst de meter in onze hut aan. Toch kan men zich tegen deze tegenstander, die op het eerste gezicht gevaarlijker is dan de witte sneeuwstilte, gemakkelijker wapenen.

We hebben van zeildoek en van in repen gescheurde kledingstukken uit mijn koffers sneeuwschoenen vervaardigd, iets wat ons bovendien afleiding verschafte. Daarna rolden we sneeuwblokken en stapelden die, na ze met de bijl in vierkante moten gehakt te hebben, tegen de buitenwanden van onze hut. Ik heb bij de val mijn linkerbeen gebroken en daarvoor maakte hij een spalk uit een der gebroken vliegtuigribben die hij met de bijl op de juiste lengte en breedte kerfde. Ik heb niet de indruk dat het been, dat bovendien erg gekneusd is, geneest. Er komen onderhuidse donkerblauwe, zwart-achtige vlekken op. Builen. Ik weet niet wat het is.

Hele dagen heeft hij om de hut heen gezworven, in steeds grotere kringen, met het kompas en de verrekijker op zak. Ze hebben hem niet geholpen.

Als hij weg was, werd de stilte volkomen en ondraaglijk. Het was of de sneeuw met ingehouden vriesadem me gadesloeg en

88

3230

3235

3240

3245

3250

3255

3260

3265

3270

Page 89: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

ineens wilde overmeesteren, begraven. Het licht trilde tussen de witbemoste stammen, als de messen van een machine die plotseling kon gaan malen in de sneeuwhopen en mij verpoederen.

Ik praatte hardop om de angst te weerstaan, ik bemerkte dat de woorden van mijn taal moeilijk en vervormd uit mijn mond kwamen, terwijl de wonden aan mijn lippen, die ik bij de val opgelopen had, reeds bijna genezen waren. Ik hoorde mezelf praten zoals men een volslagen vreemde hoort, iemand voor wie men geen enkele sympathie koestert.Het denken ging nog wel, maar schoksgewijs, bij fragmenten met grote plekken zwart, of beter spierwit ertussen misschien is het hetzelfde ben ik al lang kleurenblind. Er bestaan hier eigenlijk geen kleuren meer.

Ik moet mezelf dwingen tot logische gevolgtrekkingen uit diverse constateringen. Ik stel mezelf langzaam, de woorden herhalend, vragen en probeer het antwoord erop te geven.

De sneeuw schuurde tegen de hutwanden. Er was een aangehouden kreet, bloedrood, en een schokkend gezicht in handen, het zijne, waarover bloeddruppels biggelden, één voor één eerst, dan steeds sneller, in grillige stroompjes, steeds meer. We zakten langzaam voorover, het metaal van het instrumentenpaneel omklemde mijn benen en beet en neep erin. Ik schreeuwde, bewust, niet van angst maar omdat ik pijn leed, alsof een haai door de kapotte bodem mijn onderste ledematen had afgerukt en ik doodbloedde.

Hij keek naar me, van zijn linkerwenkbrauw naar de mondhoek welde donker bloed uit een gapende snijwond. Zijn handen hielden de stuurknuppel nog vast. Als ik mijn ogen open zie ik het weer en ik open ze bijna niet meer. Niet omdat ik slaap heb, de beenbreuk is nog steeds niet genezen, ik heb pijn, het vlees begint een egale zwarte kleur aan te nemen. De spalk is enkele dagen geleden losgegaan en alleen kan ik die niet opnieuw vastmaken.

Ik val en val en blijf vallend naast hem liggen op de vodden en de kussens van de vliegtuigstoelen die onze bedden vormen, vlak bijeen. Zoals we bij elkaar sliepen om warmte op te wekken. Leven betekent warmte produceren, zei hij, energie. Energie gaat niet verloren, zei hij. Die blijft ergens.

Maar hij werd ongedurig. Ik dacht aan niet onmogelijke, voor hem onbegrijpbare dingen. De verkenningsvliegtuigen kwamen niet meer over. We waren al lang dood. En we leefden nog. We konden sneeuw blijven smelten tegen de dorst tot we geen vuur meer hadden en zelfs dan nog - in onze okselholten, in onze handen konden we de sneeuw doen oplossen. Onder de witte laag moesten mosvelden liggen, dun misschien, maar aanwezig niettemin. Mos is eetbaar. We zouden kinderen kunnen krijgen die aan het klimaat zouden wennen vanaf hun geboorte, die nooit beter zouden weten.

89

3275

3280

3285

3290

3295

3300

3305

3310

3315

Page 90: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Want we moesten hier blijven, op de plek waar het vliegtuigje terechtgekomen was, op deze onzichtbare op alle kaarten met een kruisje gemerkte stip in het witte ijsveld. Hier lag het begin, pril, koud, kiemloos, zonder bederf of smet.

Maar hij sprak erover op te breken en een sneeuwhut te bouwen op de vlakte die hij ontdekt had op een van zijn tochten, omdat ons vuur daar onmiddellijk de aandacht zou trekken van overvliegende machines. Hij kon er een nog veel groter s.o.s. uitstappen in de sneeuw. Hij lag naast me op de lompen en de kussens, het zwarte bloedbekorste kinverband nog om zijn vuile zwartbebaarde gezicht. Mager. Pratend, pratend.

Toen ik mijn ogen sloot, zwiepten de bossen op naar de cockpit, sidderend en wit hun sneeuwvracht afschuddend, gereed ons op te vangen, te spietsen.

De takken knarsten langs de zijkanten en de bodem, de vleugels knapten af als vergeefse houten scheermessen. Sneeuw koekte voor de vensters. We vielen stil in een bodemloze put, een sneeuwschacht. Zijn gezicht stond ernstig, hij keek recht voor zich uit, naar beneden was dat nu. Dubbelgevouwen, tweelingen, lagen we tegen elkaar aan. Zijn gezicht bloedde nog steeds en ik rukte er het verband van weg en toen probeerde hij me de bijl af te nemen.

Hij ligt naast me op de voddendekens. Zijn gezicht is nu een glazig zwartstenen masker geworden. Onherkenbaar. Hij lacht. Of schreeuwt. Het doet me niets, hij maakt me er niet bang mee.

De lucifers zijn opgeraakt, wanneer weet ik niet precies meer. Het valt niet mee sneeuw in je oksels te smelten. Je kunt er beter een ijsvrucht van kneden en die opeten. Hoewel ook dat vooreerst niet meer nodig is.

De temperatuur wijst nu 50 onder nul aan. Ik geloof dat dat erg koud is. Sinds ik ook zijn kleren draag, over de mijne heen, merk ik er niet veel meer van. Mijn been is nog steeds niet genezen, het is zwart en heel dik geworden, slap ook, alsof het bot oplost. De huid houdt de boel nog bijeen. Pijn heb ik niet meer.

Hij ligt er vreemd bij. Een blindganger. Warmte gaat niet verloren, zei hij. Wat hij ermee bedoelde? Hij lijkt net een pop zo, een nauwkeurig van een echte mens gekopieerde sneeuwpop. Alleen het hoofd is niet goed gelukt, dat is niet mooi van vorm, en voor de mond is een veel te groot stuk houtskool gebruikt. En de armen ontbreken, op de plaats waar ze zich zouden moeten bevinden zijn alleen stompjes.

De bosstilte en de sneeuwstilte benevelen mij. Af en toe moet ik hardop lachen. Ik luister naar mij stem die mij steeds onbekender voorkomt.

Ik ben gelukkig.

90

3320

3325

3330

3335

3340

3345

3350

3355

3360

90

Page 91: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Vanmorgen vroeg was er een vaag blauw aandoend gezoem in de lucht, een stuk trillend zilverpapier. Een vliegtuig, dat een tijdlang boven het bos cirkelde. De piloot moet het s.o.s.-teken gezien hebben op de vlakte bij de kloof. Ik zal het uitwissen zo gauw ik weer lopen kan. De kou maakt slaapzuchtig. En slaap doet de eetbehoefte tot een minimum teruglopen. Het klimaat is dat van een ijskast en conserveert alles. De stompjes blijven kurkdroog en glad. Een dwarsdoorsnede van aders, weefsels, mergpijpjes. Frigidair. Ik ben veel van hem gaan houden sinds hij niet meer weggaat, het bos in, de vlakte op.

91

3365

3370

Page 92: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1a Verdeel het verhaal wat het tijdsverloop betreft in drie grote perioden. Formuleer die in één woord of enkele woorden.

1b Je kunt de tekst als volgt in stukken verdelen:A 1- 7B 8 - 25C 26 - 45D 46 - 84E 85 - 93

F 93 - 101G 102 - 119H 120 - 125I 125 - 126J 128 - eind

Groepeer de verhaalstukken volgens de perioden I, II en III door alleen bovenstaande letters te gebruiken.

1c In r 40 staat dat de tijd "vertraagd" wordt. In welke verhaalperiode (I, II of III) is dat zo?

1d Waaruit blijkt dat de tijd als een hond heen en weer rent? (r.40-41)

2Geef de verklaring voor de witregel (127).

3a Typeer de verhaalruimte door een aantal zelfstandige naamwoorden uit de tekst te noemen. (Let op wat "hij" ziet, hoort, voelt.)

3b Omschrijf de sfeer van deze verhaalruimte.

4a Typeer de hij-figuur met 5 gegevens uit de tekst.

4b Bestudeer de tekstgedeelten 74-84 en 102-112. Vergelijk op grond hiervan en van de gegevens uit 4a de karakters van beide hoofdpersonen. Zie je overeenkomst of contrast?

4c Formuleer de overeenkomst of het contrast.

4d Wie en/of wat staan er in dit verhaal vijandig tegenover elkaar? Citeer een zin waaruit dit blijkt.

5a Bij wie ligt het perspectief?

5b Benoem de vertelinstantie en beargumenteer die.

6

92

Page 93: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Beschouw het "horror"-element als leidmotief. Geef daarvan drie voorbeelden.

7a Wat is het object voor de "hij" als subject?

7b Wat is het object voor de "ik" als subject?

8Wat is het thema?

9a Citeer een stukje tekst dat aanwijzing geeft of stukjes tekst die aanwijzingen geven voor de idee.

9b Formuleer de idee:

9c In vraag 4d constateerde je dat er een tegenstelling bestaat tussen personen en/of dingen in dit verhaal. Licht toe hoe die tegenstelling past in jouw opvatting van de idee.

10("horror vacui": de letterlijke vertaling = "het huiveringwekkende van de ledige ruimte"). Verklaar de titel.

93

Page 94: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

een dag door Kees Stempels

Het scheen een dag die nooit zou eindigen. In de zon was het niet uit te houden en het zand gloeide. De zee lag bijna stil; alleen vlak langs de kust een paar smalle witte schuimlijnen. Met eb was er een zandbank drooggevallen, door een geul van de rest van het strand gescheiden. Een vogel stond recht overeind, een paar stappen zee in, keek lang en nadenkend opzij, fladderde met een paar onhandige vleugels en dook het water in. Hij bleef een tijdlang onder en pas toen we het hadden opgegeven hem nog te zien, bleek hij veel verderop rustig op de deining te drijven.

We keerden terug naar de schaduw van een half verzakte bunker, die, blootgewaaid, een eind uit het duin stak. Het was overbodig om ons af te drogen; we gingen op een handdoek liggen en keken langs het strand. In de verte was een gestreepte strandtent met een omgevallen fiets. Er vertoonde zich geen mens, alleen - slechts door hun drukke bewegingen te onderscheiden - een groepje kinderen, die tussen zee en duinen heen en weer draafden. Janny keek naar haar armen, die bruin begonnen te worden na ruim een week onafgebroken zonneschijn. We bleven liggen zonder iets te zeggen, te slaperig om iets anders te doen en te verhit door het zwemmen en de onontkoombare warmte om te kunnen slapen.

Net zichtbaar boven een blinkend hete top van een duin, verschenen drie stipjes, die dichterbij kwamen. Toen ze eindelijk voor ons stonden, bleken het twee matrozen en een meisje te zijn. Het meisje, met een witte blouse, een geruite rok en op blote voeten. Ze scheen de jongste van de drie, misschien zeventien. De matrozen liepen met hun muts in de hand en een opgerolde handdoek onder de arm door het mulle zand. Een van hen had een fototoestel bij zich, dat aan een riem over een schouder hing.

'Mogen we hier bij komen liggen?' vroeg de langste, die met het fototoestel 'Er is hier nergens schaduw.' 'Allicht,' zei ik en Janny keek lief naar hem. De matrozen trokken hun uniformen uit en zwembroekjes aan. Het meisje schoof haar rok over het hoofd en knoopte haar blouse los. Ze had er een knalrood badpakje onder aan.

De korte matroos, die zijn handdoek had uitgespreid en daarop zijn opgevouwen kleren had gelegd, rekte zich uit en maakte een weids gebaar naar het strand. 'Hier, dit hele stuk heeft mijn vader schoongemaakt. Het lag vol mijnen en andere rotzooi.' 'Een gevaarlijk grapje,' zei de lange en ging in het zand liggen. Het meisje ging naast hem liggen; ze was de bruinste van de drie, alleen o haar rug liep een witte streep, waarschijnlijk van een ander badpak. Het viel me op, dat ze zo rustig was, ondanks de nabijheid van de twee kennelijke aanbidders. Ze had stug blond haar en nog lichter wenkbrauwen en aandachtige ogen. 'Een aardig kind,' zei Janny toen het drietal na een poosje naar zee liep en ik ze nakeek. De jongens gingen ver het water in, blijkbaar om het meisje te imponeren. De lange en het meisje kwamen het eerst terug. Haar haar hing in pieken langs het gezicht. Ze droogde zich een beetje af en ging toen liggen. De lange veegde zijn handen af en maakte een foto van haar; ze scheen het nauwelijks te merken - in ieder geval glimlachte ze niet naar het toestel. Na een poosje kwam ook de andere matroos terug. Hij liep langzaam, rechtop, en scheen zich bewust te zijn van het silhouet dat hij tegen de achtergrond van zee er lucht maakte. Plotseling zagen we hem stilstaan, zijn voet betasten en toen iets opgraven uit het zand. Even later hield hij een klein donker voorwerp in zijn hand. 'Verrek,' zei de lange, toen de ander dichterbij kwam, 'hij heeft een aanvalshandgranaat gevonden.' Hij zei het met de trots van een vakman. Geruststellend voegde hij er aan toe: 'Die zijn ongevaarlijk. Ze worden alleen gebruikt om de vijand te demoraliseren.'

94

3375

3380

3385

3390

3395

3400

3405

3410

3415

Page 95: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Er kwam met een enkele sierlijke wiekslag een meeuw aanzweven, die vlak boven ons hoofd terug zwenkte naar het duin, waar het helmgras roerloos in de zon stond.

Het meisje lichtte haar hoofd op, keek naar de naderende matroos met het zwarte voorwerp in zijn handen. 'Ja?' vroeg ze en liet haar hoofd weer zakken. 'Ja, ze zijn ongevaarlijk,' zei de matroos nog eens. 'Alleen zit er een kogeltje in en dat kan dodelijk zijn op een afstand van drie meter.' Hij was blij zo volledig te kunnen zijn in zijn inlichtingen. Hij keek naar de ander, die grijnsde en schreeuwde: 'Dekken!' Het ding ontplofte met een droge knal, een paar pas van ons af Janny's haar woei op en het zand sloeg over ons heen. Een rookwolk en een scherp prikkelende lucht verspreidden zich. 'Verdomme, verrek jij met je grapjes,' vloekte de lange matroos die overeind was gesprongen. Hij raapte zijn fototoestel op, waar ook een golf zand overheen gestoven was. Hij blies de korrels er van af en het ding beefde in zijn handen. Janny was woedend. Ze was op de korte matroos toegehold en schreeuwde: 'Als jij . . .' Toen zag ze dat langs de slaap van het meisje een straaltje bloed liep, zo rood als de kleur van het badpak. Het drupte op haar arm en vervolgens in het zand. Janny greep het meisje bij haar schouder en schudde haar, maar ze bewoog niet. De matrozen bemerkten nu ook wat er gebeurd was. De lange zat verbaasd op zijn knieën bij haar, met het fototoestel in zijn handen en keek naar de donkere plek, die de druppels in het zand maakten. 'We moeten haar wegbrengen,' zei Janny. De matrozen tilden het meisje op en Janny legde een handdoek over haar gezicht, tegen de zon. Ik nam de kleren op en hing het fototoestel over de schouder. De riem was veel te lang en het ding bengelde onder het lopen tegen mijn dij. De armen van de korte matroos, die haar bij de benen droeg, staken bleek af bij haar gebronsde huid.

Het was een heel eind over het strand en daarna over een gloeiend heet, geasfalteerd pad door de duinen, tot we aan een ijstentje kwamen. De matrozen legden het meisje op twee aaneengeschoven banken. De baas zelf belde de politie en een dokter op. Terwijl we op hun komst wachtten, kwam er een autobus met schoolkinderen langs, die uit de raampjes hingen, zongen en met vlaggetjes zwaaiden. Het moest hun een dag schijnen van louter zon en blauwe luchten; een dag die nooit zou eindigen.

95

3420

3425

3430

3435

3440

3445

95

Page 96: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1a Hoeveel tijd verstrijkt er in dit verhaal?

1b Is dit verhaal: a chronologisch en continu verteld of b niet-chronologisch en continu ofc chronologisch en niet-continu ofd niet-chronologisch en niet-continu?

1c Motiveer je antwoord.

2Verdeel het verhaal in vier episoden. Noteer de nummers van de bij elkaar horende alinea's. Geef elke episode een "kopje".

3Geef met regelaanduiding en een korte omschrijving aan welke momenten een vooruitwijzende functie hebben.

4a Welke relatie zie je tussen de ruimte en de handeling?

4b Motiveer je mening.

5a Wat is de vertelinstantie in dit verhaal?

5b Vanuit welk perspectief is het dus geschreven?

6Wijs een zin aan met een symptoom, waaruit je iets kunt opmaken over de verhouding tussen Janny en de ik-figuur.

7a Welke verhaalfiguur heeft een "round character"?

7b Motiveer je mening.

8a Noem twee leidmotieven die naar het thema verwijzen.

8b Wat is het thema? 9a Aan het begin en aan het eind van het verhaal vind je nòg twee leidmotieven, maar die verwijzen naar de idee. Noem ze.

96

3450

3455

3460

3465

3470

3475

3480

3485

3490

3495

3500

Page 97: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

9b Formuleer de idee.

10Om welke reden zou de schrijver dit verhaal de titel "Een dag" gegeven kunnen hebben?

97

3505

3510

3515

Page 98: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de zelfmoordenaardoor Jan Arends

Hij wist dat hij het heel dramatisch moest doen en dat het anders niet zou slagen. Maar hij had een mooi eind touw, en ook verder was alles prachtig geregeld. Hij had een grote haak in het plafond van het schuurtje geschroefd zodat hij alleen het touw nog maar vast hoefde te maken. Hij was zelfs zo verstandig geweest een klein flesje jenever te kopen want hij wist dat hij zichzelf toch moed zou moeten indrinken. Die drank had hij gekocht toen hij voor het laatst in de stad was om hout te kopen, want hij timmerde veel. Goed dat hij er toen aan gedacht had, aan die drank! Want in zijn eigen dorp dorst hij het niet te kopen.

En nu vond hij dat de dag gekomen was. Waarom eigenlijk? Het leek juist of zijn vrouw de laatste dagen wat meegaander was. Afgelopen zondag had hij zelfs naar het voetballen op de tv mogen kijken, zonder dat zij zijn plezier met zure aanmerkingen bedorven had. Zou ze het toch vermoeden?

Maar dat kon haast niet, want ze kwam nooit in het schuurtje. Ze kon dus niets weten van dat touw. Van dat flesje jenever wist zij zeker niets, want anders had hij allang een huis vol spektakel gehad.

Het was gelukkig mooi weer. Gek dat hij wist dat het daarvoor mooi weer moest zijn, hij had daar nooit bewust over nagedacht. Hij zat in zijn stoel voor het raam en af en toe groette hij met zijn pijp een bekende die voorbij kwam. En het huis begon al naar spruitjes te ruiken. Bah, dacht hij, alweer spruitjes, en ik moet er zo van boeren. En hoe komt ze toch aan spruitjes. De winter is toch voorbij? Ja hoe kwam zijn vrouw altijd aan die spruitjes. Het leek wel of ze helemaal naar spruitjes rook, zelfs als ze in bed lagen, al was het midden in de zomer.

Hij dacht: ‘De buren zijn thuis, dus dat is in orde.’ Want het huis van de buren stond tegenover zijn schuur en dus zouden ze hem bezig zien achter het raam. Hij had alles goed overdacht. Het zou natuurlijk wel gek gevonden worden dat hij het voor het raam deed, maar dat kon nu eenmaal niet anders. Ze moesten hem bezig zien anders lukte het niet.

Hij stond op en ging naar de keuken. ‘Ik ga nog even aan je doosje timmeren in de schuur,’ zei hij tegen zijn vrouw, want hij had haar een naaidoosje voor haar verjaardag beloofd.

Ja, hij kon heel goed timmeren. De schuur had hij zelf gebouwd, en ook de tafel en de stoelen in de keuken had hij gemaakt, en de linnenkast in hun slaapkamer. Toen hij naar buiten ging riep zijn vrouw kijverig: ‘Als je maar weet dat ik niet met eten wacht.’Hij hield wel van zijn vrouw, heus wel! Voor hem was dat net zo iets als katholiek zijn, dat blijf je ook tot je dood, omdat het nu eenmaal zo is.

Hij was nu in zijn schuurtje. Omdat het toch wel een beetje kil was stak hij het oliekacheltje aan, en ook omdat het zo gezellig rook. Toch jammer dat hij hier de laatste tijd niet zoveel meer kwam. Maar hij had zijn plezier in timmeren verloren, ook al om dat zijn vrouw schold dat het hout zo duur was voor dingen die zij toch niet nodig had. Hij dacht: ‘Maar wat moet ik dan timmeren op mijn oude dag?’

Hij keek naar het huis van de buren. Dat waren ook oude mensen. Gelukkig zaten ze voor het raam, dus dat was in orde. Hij ging achter in de schuur waar zijn buren hem niet konden zien en nam zijn flesje jenever dat hij in een oude jutezak verstopt had, samen met het touw. Hij nam er steelsgewijze een slokje van, een beetje bangig alsof zijn vrouw hem toch zou kunnen betrappen. Maar dat kon zij helemaal niet want hij had de deur van binnen gegrendeld. Dat was toch lang geleden sinds hij gedronken had. Hij

98

3520

3525

3530

3535

3540

3545

3550

3555

3560

Page 99: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

had er anders niets op tegen om af en toe voor de gezelligheid wat te drinken, maar zijn vrouw zei altijd: ‘Ik ben niet met een zuiper getrouwd.’ Daarom kwam er nooit drank in huis, zelfs niet met haar verjaardag.

De drank bracht hem in een blijde stemming. Hij voelde zich zo goed dat het jammer was dat hij straks met dat touw aan de gang zou moeten gaan. Hij zat op een leeg groentekistje en hij dacht eigenlijk nergens over na. Nou ja, over die inrichting waar hij naar toe wilde. Want daar brachten ze je naar toe als je jezelf wilde ophangen. En Kees zat ook in zo’n gekkenhuis. Die had hij een paar maal opgezocht. Je moet natuurlijk niet te kieskeurig zijn. Wat vooral vervelend was, was dat het op die zaal zo naar ontlasting rook. Maar die lucht van spruitjes is ook niet alles. Hij ging zijn touw maar ophangen. Hij nam het touw en schoof een stoel voor het raam en onder de haak, precies zoals hij het zich voorgenomen had. Zijn buren letten niet op hem. De vrouw zat kousen te stoppen en de man las in de krant. Hij klom op de stoel, het touw in zijn hand. Dat kostte hem nog moeite, want hij was per slot bejaard en zijn benen waren stram. Hij maakte het touw vast aan de haak. Als de buren keken (maar waarom keken zij nou niet?) dan zou hij zijn hoofd door de strop steken. Zouden ze hem nog wel geloven als hij zijn hoofd daarna weer uit de strop trok? Maar hij kon toch geen uur zo blijven staan. En het zou nog wel even duren voor de politie kwam. Want bij zulke dingen komt altijd de politie. Dat was wel vervelend, want hij was bang voor de politie en het was ook gek voor iedereen als hij straks werd weggebracht.

Om het eens te proberen stak hij zijn hoofd door de strop. Hij keek recht in de kamer van de buurman, hij zag zelfs de koekjes die op tafel stonden. Toen keek de buurman ineens zijn kant uit. Hij zag het gezicht vertrekken van schrik en afkeer. Maar de man bleef onbeweeglijk zitten alsof wat hij zag hem verlamde. Hij vond het jammer dat zijn buurman hem nu al gezien had. Zijn jenever was nog lang niet op en hij had nog wel een uur willen wachten. Maar zijn buren waren de kamer al uit om alarm te slaan. Hij klom weer van de stoel en ging achter in de schuur naar zijn flesje jenever. Ja, Kees had het verder heel goed daar. Dus als hij daar heen moest, was het in orde. Alles mocht daar. Je kon het zo gek niet verzinnen. Alles wat hij van zijn vrouw niet mocht, mocht Kees. Tot pruimen toe. En wie er goed voor was, mocht gewoon naar buiten, gaan vissen, of naar een café. Je deed maar. Dat ging hij doen. Vissen! Daar had hij zin in. In de polder lopen met een hengel, en in het riet zitten bij het water, en rust, rust. Er werd hard op de deur geslagen. Hij hoorde de stem van zijn vrouw: ‘Joop, kom naar buiten. Ben je helemaal gek, Joop!’

Joop! Eigenaardig toch hé? Als je zo oud bent. Joop! Net of hij nog steeds door zijn moeder geroepen werd. Wat heeft hij eigenlijk de pest in gehad, al die jaren nu hij er zo over nadenkt. Hij liet zijn vrouw maar schreeuwen. Ze ging wel verschrikkelijk te keer. Hij hoorde haar ook snikken. Verrek maar! Het duurt toch nog wel even voor die agenten komen. Hij nam nog een paar slokken jenever. Het flesje was nu bijna leeg. Het zou hem toch nog moeite kosten om straks weer op die stoel te klimmen, want hij voelde dat de drank in zijn benen zat. Toen hij meer stemmen buiten hoorde begreep hij dat het zover was.

De agenten hadden niet veel tijd nodig om de deur in te trappen, en hij had nog maar net zijn hoofd in de strop toen zij binnen kwamen om hem te redden. Agenten zijn altijd gemoedelijk als zij zulk werk doen. Zij trokken hem resoluut, maar met toch vriendelijke hand uit de strop vandaan en toen hij weer op de grond stond ondersteunden zij hem alsof hij plotseling invalide geworden was. Dat liet hij zich graag gelegen liggen, en toen hij de schuur uitkwam raakten zijn voeten de grond niet eens meer, want ze droegen hem.

99

3565

3570

3575

3580

3585

3590

3595

3600

3605

3610

Page 100: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Maar toen een van de agenten op vaderlijke toon vroeg: ‘Waarom heb je dat nou gedaan opa?’ toen begon hij opeens te schreien zo als alleen een oude man dat kan en hij zei: ‘Omdat ik zo’n rotleven heb.’ En op dat ogenblik begreep hij zo goed hoe waar dat was dat het hem speet dat hij zich niet werkelijk van kant gemaakt had.

100

3615

100

Page 101: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1 Onderstaande gegevens zijn elementen van de fabel. Zet ze in de juiste volgorde. Doe dat door alleen de letters te noteren.a buren slaan alarm. j stemmen horen buitenb hem ondersteunen. k hem dragen.c huilen. l deur intrappen.d oliekacheltje aansteken. m hard op de deur slaan door zijn vrouwe zitten voor het raam n recht in de kamer van de buren kijkenf hem uit de strop halen. o steelsgewijs een slokje nemeng op een groentekistje zitten nadenken p schreeuwen en snikkenh via keuken naar schuurtje lopen. q touw ophangen

2 Maak een schatting van de hoeveelheid tijd die in het verhaal verstrijkt.

3Noem de vier verhaalruimten en omschrijf kort hun betekenis voor de hoofdfiguur.

4Hoe is het tijdsverloop in dit verhaal? Omcirkel de juiste letter.a chronologisch en continub niet-chronologisch en continuc chronologisch en niet-continud niet-chronologisch en niet-continu

Geef argumenten.

5Typeer het karakter van de hij-figuur aan de hand van drie gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.

6. Typeer het karakter van de vrouw aan de hand van twee gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.

7Is met zekerheid vast te stellen dat de vrouw inderdaad een “kreng” is?

8(Een leidmotief is een verschijnsel, of een ding in een verhaal dat meer dan eens genoemd wordt) Geef twee leidmotieven die verband houden met de geestesgesteldheid van de man.

9Geef twee leidmotieven die zijn houding ten opzichte van zijn vrouw karakteriseren.

10. Verklaar de laatste zin van het verhaal.11De man pleegt geen zelfmoord. Waarom is de titel toch van toepassing!

12

101

Page 102: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Heeft het verhaal een open of een gesloten einde? Motiveer!

Joey Santa’s doodDoeschka Meijsing

102

Page 103: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Aan mijn hoeden meet ik mijn succes. Als kind droeg ik geen hoeden. Pas toen ik Freddy leerde kennen ben ik ze gaan dragen. Ik heb nooit geweten wat een grilligheid er bestaat in de vormen van hoeden. Elk nieuw model verandert mijn stemming, maar bouwt toch voort op de weg die ik ben ingeslagen.

Ik koop ze bij Holkema. Die is verrukt over zijn hoeden op mij. Voor hem ben ik een wandelende reclame. Al1e hoofdsteden van Europa richten zich naar mij, als ik hem geloven moet. Bescheidenheid is niet zijn sterkste kant. Want het zijn natuurlijk niet alleen mijn hoeden die het hem doen. Een belangrijke reden voor het feit dat ik mezelf herhaaldelijk tegenkom in bladen als paris match en corriere della sera is dat ik een rijke vrouw ben, gemeten naar de maatstaven van Nederland dan nog altijd. Zeker niet minder belangrijk is het, dat ik zo nu en dan - en dat steeds veelvuldiger - aan de zijde van Joey Santa gesignaleerd word. En dat is dan wel een van de rijkste mannen van de wereld, die bovendien altijd zo provocerend optreedt, dat hij van een blauwe plek nog wereld nieuws weet te maken. Mijn enige echte bijdrage tot het aantrekken van de pers is de zorgvuldigheid waarmee ik mijn accessoires uitkies: de geraffineerde combinatie van een groen leren hoed met groen leren koffers; de durf van een fluwelen baret met fluwelen lieslaarzen over een wit zijden broek. Freddy had me zo eens moeten zien.

Dat ik weer de aandacht voor dit soort zaken heb, stemt me tot tevredenheid. In de belangstelling voor kleine zaken toont zich de vitaliteit. De tijd dat ik in een verduisterde kamer lag, is definitief voorbij. Ik moet zeggen dat iedereen erg zijn best heeft gedaan. Ze hebben Freddy’s foto weggehaald en de kasten leeggeruimd. In de hal stonden de koffers met zijn kleren en in de slaapkamer lag in het donker te wachten totdat ze weg zouden gaan met die koffers. Praten deed ik nauwelijks. Mijn armen en benen leken verlamd; slapen was onmogelijk; mijn hoofd was zo zwaar alsof ik begraven was en droomde dat ik wakker moest blijven. Maar ik leefde en sliep niet meer en dat was de omgekeerde verschrikkelijke werkelijkheid. Een depressie, constateerde de dokter, die met zijn diagnoses het hele heelal plat trachtte te krijgen. Dat was dan heel juist geconstateerd, maar intussen lag ik in de totale verfrommeling in het donker en kon geen kant meer op. Er zijn dan altijd mensen die zo nodig op de rand van je bed de positieve kanten van het leven moeten aanstippen. Ik was toch jong en mooi en rijk en had het hele leven toch nog voor me. Dat is me inmiddels ook allemaal duidelijk geworden, maar toen hoorde ik niet eens wat ze zeiden. Het enige waar ik me mee bezig kon houden was het beeld van me zelf in de branding die over het strand rolde, tot aan de plaats waar een man lag die op Joey Santa leek. Alsof een depressie alleen nog niet genoeg was. Voor de rest kon ik alleen maar denken aan de vergeefsheid van het bestaan van het lelijke kind dat ik was en de mooie vrouw die eruit gegroeid is.

Dat laatste is geen koketterie van me. Ik was heel onaantrekkelijk. Freddy noemde me altijd het lelijke jonge eendje als hij vroegere foto’s van me bekeek. Daar stond ik bij voorbeeld tussen al die blonde engeltjes die op ballet de pasjes van de juffrouw nadeden en stapte met brilletje en beugel voor mijn tanden heel verbaasd. Precies de andere kant op. Het was een Lijdensweg en heel vaak heb ik stilletjes gewenst dat is dood was. Maar de zaken gaan nooit zo eenvoudig als je zou willen.Nu ben ik mooi en bevallig en draag mijn hoeden als een koningin zoals Freddy me noemde. Vergeefse moeite eigenlijk.Freddy’s onooglijkheid heeft hem zelf nooit gestoord. Ik heb hem leren kennen op de middelbare school, op het moment dat ik langzaam maar zeker mijn vleugels begon uit te slaan. Prompt de eerste keer dat hij me zag, werd hij verliefd op me, - en hij was

103

3620

3625

3630

3635

3640

3645

3650

3655

3660

3665

Page 104: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

kansloos. Hij was vrolijk en vechtlustig en wist het te presteren in elke klas wel een keer te blijven zitten. Ook dat deerde hem niet. Zijn enige ambitie was een beroemd bokser te worden, eenmaal met de grootste in de ring te mogen staan, terwijl ik - zijn vrouw - buiten de touwen toekeek. Aan die twee projecten besteedde hij al zijn tijd en zakgeld. Uiteindelijk heeft hij het allebei bereikt. Intelligent en volhardend bokste hij zich de ladder op. De kranten prezen hem niet om zijn kracht, maar om zijn tactiek en noemden hem de schaker onder de boksers. Na elke overwinning rustte hij in mijn armen uit en noemde hij mij zijn belangrijkste stuk in het spel, zijn koningin.

Intussen zit ik met de brokken. Alleen de witte koningin en de zwarte koning zijn nog in het veld. Van zo’n schaakspel heeft nog niemand ooit gehoord. Godzijdank weet ik niets van schaken, zodat de sprongen die ik op het bord maak geen enkele rechtvaardiging van regels nodig hebben. Het is eenvoudiger dan men denkt om de vrijblijvende kleinheid van het spel, buiten de rand van het bord, om te zetten in daden. Als men naar weet dat men niets te verliezen heeft. Het kopen van een breedgerande hoed bij Holkema na mijn depressie was mijn openingszet. Heel lang hoefde ik niet te wachten op het antwoord van de tegenpartij. Joey Santa stuurde me bloemen uit alle delen van de wereld. Rozen en anjelieren, omwonden met zijden linten en - dat is het enige belangrijke - telkens ondertekend met zijn naam.

Het is alleen zo moeilijk om te rechtvaardigen waarom ik de partij speel. Waarom leef ik niet rustig met mezelf in een kleine stad bij de zee? Waarom ben ik met een bokser getrouwd? Omdat het Freddy was? Omdat ik zo hield van de manier waarop hij zijn pudding at, in bad lag, vrolijk en volhardend mij lief had? Waarschijnlijk zijn dat geen redenen. Niemand houdt van iemand omdat hij van hem houdt. Freddy was een plaatsver vanger. Hij vocht - en dat bedoel ik letterlijk - tegen het verlies van het bewustzijn en daarmee van de wereld. Ik leefde daardoor in de luwte. Maar iedereen blijkt sterfelijk. Ik ben de partij die ik nu speel niet begonnen omdat Freddy wegviel, maar omdat ik na zijn nederlaag in een depressie terechtkwam. En deze keer was het niet maar stilletjes dat ik wenste dood te zijn. Om die wens tot overgave te vermijden moet ik vechten en denken, zoals Freddy altijd gedaan heeft, waarmee hij mij mijn onbezorgdheid liet. Die tijd is nu voorgoed voorbij. Toch leek alles nog zo goed, niet eens zo heel lang geleden.

Freddy was in vorm en vol vertrouwen. Het ging hem er niet om te winnen. Hij had Joey Santa uitgedaagd om een overwinning op zichzelf te behalen, het enige motief waarom Freddy ooit de ring inging. Twaalf rondes stand houden tegen de grootste. In twaalf rondes niet knock-out te gaan. Nooit knock-out te gaan. Op punten zou hij verliezen, dat was zeker. Maar wat waren punten nu? De banale vertaling van een superieur gevecht tegen jezelf. Door te zetten tegen de pijn en vermoeidheid in. Willen toegeven aan dat geruststellende zwarte niets dat je elk ogenblik omhullen kan, contra de angst om daar ooit in terecht te komen. Dat was dan de uiteindelijke overwinning na zoveel rondes: dat hij het weer gehaald had, dat hij uiteindelijk toch sterk genoeg was om weerstand te bieden aan de verlokking van het bewustzijnsverlies, dat hij er macht over had. Het geld was een plezierige bijkomstigheid. Daar kon hij mij mee verrassen, zijn mooie vrouw, die, een bontjas over de schouders, glimlacht naar de opdringerige fotografen.Freddy was een paar weken eerder naar Djakarta gegaan om te wennen aan het klimaat. Hij was opgewekt toen ik hem weer zag, een klein half uurtje voor de grote wedstrijd. Mij overviel de hitte als een klamme spons, maar hij had er nauwelijks last van. De

104

3670

3675

3680

3685

3690

3695

3700

3705

3710

3715

Page 105: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

negende ronde was kritiek, vertelde hij me op weg naar de grote sporthal. Was hij daar doorheen dan was er niets meer te vrezen. Bij onze aankomst plukte een buigende official mij van Freddy af en geleidde me onder het flitslicht van de pers naar mijn plaats, vlak bij de touwen. Er hing een vette walm van zweet en oude nasigerechten in de hal. Opgewonden, dicht opeengepakt zat de massa achter mijn rug en de deinende beweging van hun emotie duwde me bijna de ring in. De televisiespots verhoogden de temperatuur aanzienlijk. Het zweet liep al in straaltjes van mijn rug toen Freddy en Joey Santa de ring in kwamen. Geen grote verschil dan tussen die twee mannen. Freddy, een hoofd kleiner dan Santa, klom ernstig naar boven, zijn met blond dons overdekte schouders opgetrokken, al was er nog geen sprake van een gevecht. Joey Santa’s prachtige lijf was gekleed in een zwart broekje, dat niet te onderscheiden was van zijn donker glanzende huid. Hij hief zijn legendarische vuisten in roze bokshandschoenen boven zijn hoofd en grijnsde breed tegen de hem toejuichende menigte, alsof de overwinning al beklonken was. Toen hij mij zag zitten, boog hij zich ver over de touwen en drukte zijn mond op zijn polsen, die hij daarna in een quasi gebaar mijn aanbood. Ik werd misselijk en stak een kauwgum in mijn mond. De bel voor de eerste ronde luidde. Joey Santa ging onmiddellijk tekeer als een duivel. Hij sprong om Freddy heen, haalde soms naar hem uit en danste als een prima ballerina in het rond. Freddy draaide log om zijn eigen as en hield zijn handen beschermend tegen zijn slapen. Soms viel ook hij aan, maar Joey Santa’s hoofd was meestal te ver weg voor zijn armen. Een enkele keer beet en sloeg hij onder en boven op zijn hoofd, in een razend tempo, als een dolgedraaide tijger. Achter mij zwoegde en deinde de menigte. Het was een roofdierkooi. Na zes rondes waren Freddy’s ogen dichtgeslagen. Hij danste log en blind in de ring, maar ging niet knock-out. Gedurende de negende ronde was de stinkende menigte haast niet te houden. Santa had Freddy er in zes, zeven rondes onder moeten krijgen. Dit zou een nederlaag worden, ook al won de grote Santa dan op punten. De televisielampen straalden gloeiend licht uit; de commentatoren riepen hun boodschappen in verschillende talen in de microfoons. Ik keek geobsedeerd door Joey’s bewegen, de negende ronde uit. Freddy haalde de negende ronde.

Toen gebeurde dat vreemde, dat niemand begreep.

De bel voor de tiende ronde luidde. Joey en Freddy kregen hun gebitsbeschermers weer in, kauwden even tot het goed zat en stonden langzaam op. Santa spuwde op de grond en begon weer te dansen, al was het hem aan te zien dat hij vermoeid raakte. Freddy stond midden in de ring, doodstil. Hij zag niets meer en draaide zijn gebogen hoofd in de richting van zijn tegenstander. Toen hief hij plotseling het hoofd op van zijn schouders en schudde in heel zijn lichaam. Hij deed een stap op Joey toe, omklemde diens slapen met zijn handen en liet zijn hoofd zinken op Joey’s borst. Het was een bijna teder gebaar, dat hier niet paste. Het gegil van de menigte snerpte tegen de nok van de hal. Joey Santa danste niet meer, maar stond doodstil, zijn armen slap langs zijn lichaam. Even maar. Toen opende hij zijn mond wagenwijd, schreeuwde en beukte als een razende met die roze klauwen van hem op Freddy’s onbeschermde slapen. De scheidsrechter moest hem wegtrekken, want hij beukte door, terwijl Freddy al lang machteloos was en van hem begon af te glijden, langs dat zwart glanzende lichaam van Joey naar de grond.

Freddy kwam niet meer tot bewustzijn. Ook niet na het tellen, dat een oneindigheid leek te duren. Ook niet in de ziekenauto, die met ons door het hete Djakarta joeg. Alles aan Freddy probeerde wel terug te komen: hij schokte en trilde als iemand die een

105

3720

3725

3730

3735

3740

3745

3750

3755

3760

3765

105

Page 106: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

epileptische aanval heeft. Hij vocht als een razende tegen dat donkere, hij ging tekeer in zijn lichaam en wilde terug van dat moment van nooit meer terug kunnen. Maar toen we de oprijlaan van het ziekenhuis opreden lag hij al stil en had hij al verloren, Hij leefde nog tien uur. Zijn hart en longen functioneerden nog. Ik kon niets doen om hem te helpen.

Op de een of andere manier bevalt het huis waar ik met Freddy gewoond heb mij niet meer. De kamers staan vol met herinneringen die geen emotie meer in me opwekken. Het bed is te groot voor mij alleen. Elk klein detail herinnert mij eraan dat ik hier niet meer thuishoor. Dat ik een vreemdeling ben in de streken waar ik in de luwte tot bloei ben gekomen. Tegenwoordig voel ik me beter thuis in hotelsuites, in de exclusieve eetgelegenheden van Parijs en Helsinki, waar alles ondanks de gevarieerdheid hetzelfde smaakt. Daar is de wereld tenminste ronduit vreemd en houdt zijn geen enkele illusie op van veiligheid en herkenning. Daar moet je jezelf elke keer op nieuw waarmaken met onwaarschijnlijke kunstgrepen in je kleding of gedrag. De mensen om je heen zijn schimmen van werkelijkheid. Elk gesprek met hen draait uit op een beschrijving van het leven in hotels. Ik voel me er verlaten en gemotiveerd.

Joey Santa, die me kushandjes toewierp vlak voordat hij mijn Freddy in mekaar sloeg, Joey Santa stuurt me telegrammen en vliegtuigtickets; treedt me tegemoet in het schemerlicht van hotellounges. Onder het mom van vergiffenis vragen neemt hij me mee uit naar vrienden van een onwaarschijnlijk kaliber. Met mondjesmaat geef ik gehoor aan zijn uitnodigingen. Langzamer hand raak ik gewend aan zijn zwarte hand op mijn hand, aan de geur van zijn glimmende huid, aan zijn soepele manier van bewegen. En dat niet alleen. Het is waar dat er een speciale bekoring van deze man uitgaat, een schijn van onoverwinnelijkheid, die even vanzelfsprekend bij hem hoort als zijn wil mij aan zijn zijde te hebben. Wat de man bezielt om zo achter mij aan te zitten is me niet helemaal duidelijk. Misschien vindt hij het een uitdaging om de weduwe van zijn slachtoffer te veroveren. Wie weet valt hij op blanke vrouwen. Een primitief instinct voor dat soort overwegingen zal hem niet vreemd zijn. Niet voor niets heb ik hem bezig gezien in de ring.

Ik doe alsof ik langzaam maar zeker aan hem toegeef. Stap voor stap heb ik Freddy vooruit zien komen in zijn carrière, naar dat punt waarop hij Joey Santa uitdaagde en ik voor de bijl ging in een maanden durende depressie. Joey Santa, de mooiste man die ik ooit gezien heb en onbetwist de grootste bokser die mij wil hebben.

Maar het zal anders gaan dan hij denkt. Eerst zal ik hem langzaam naar mij toehalen. Hoe zal ik hem dan doden? Hij zal langer moeten vechten tegen de dreiging van de knockout dan Freddy, omdat hij zelf zo zwart is en zijn tol moet betalen. Ik zal geen wapen gebruiken, zelfs geen langzaam werkend intelligent vergif. Misschien geef ik hem eerst mijn liefde als verdoving. Om dan in de loop van de jaren - want zo lang kan het duren - te zien hoe hij trager wordt in de ring, hoe hij kleiner wordt, hoe zijn huid minder gaat glanzen. Hoe de koning tenslotte weggeslagen zal worden door een nieuwe koning. Dan zal ik mij langzaam van hem terugtrekken, maar ik zal wel blijven kijken hoe hij vecht tegen dat zwarte, dat uiteindelijk nog zwarter is dan hij. Waar zelfs Joey Santa van verliest.

106

3770

3775

3780

3785

3790

3795

3800

3805

3810

Page 107: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Zet de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal in de juiste tijdsvolgorde. Je hoeft alleen maar de letters in de juiste volgorde te noteren.

fragment a:de schooltijd: de ik-figuur leert Freddy kennenfragment b:De ik-figuur leidt een leven in hotelsfragment c:Santa werpt de ik-figuur kushandjes toefragment d:De ik-figuur raakt in een depressiefragement e:Freddy wordt een succesvolle bokserfragment f:De ik-figuur trouwt met Freddyfragment g:Santa zoekt toenaderingfragment h:De ik-figuur gaat zich opvallend kledenfragment i:Freddy sterftfragment j:Freddy daagt Santa uitfragment k:Gevecht tussen Santa en Freddyfragment l:De ik is steeds vaker bij Santa

2Dit verhaal isa chronologisch en niet-continub niet-chronologisch en continuc chronologisch en continud niet-chronologisch en niet-continu

3“Daar stond ik bij tussen al die blonde engeltjes die op ballet de pasjes van de juffrouw nadeden en stapte met brilletje en beugel voor mijn tanden heel verbaasd precies de andere kant op. Het was een lijdensweg en heel vaak heb ik stilletjes gewenst dat ik dood was.” (regel 41 en volgende). Hoe heet zo’n stukje tekst?

4Noem twee vooruitwijzingen met betrekking tot het lot van Freddy. Haal die uit het begin van de tekst. Je kunt beide keren volstaan met het noemen van maximaal twee regels.

5Waarom voelt de ik-figuur zich tot Freddy aangetrokken? Gebruik maximaal 35 woorden.6Noem twee kleuren die in dit verhaal een belangrijke rol spelen.

7

107

3815

3820

3825

3830

3835

3840

3845

3850

3855

3860

3865

Page 108: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Welke betekenis hebben deze kleuren hier? Gebruik niet meer dan tien woorden.

8Waarvan is de bokswedstrijd in dit verhaal een symbool?

9Ditzelfde gegeven wordt op een andere manier nog eens uitgewerkt. Hoe? Gebruik maximaal 5 woorden.

10Het motief van de dood is nadrukkelijk aanwezig. Noem de vier duidelijkste plaatsen in de tekst door de beginregel te noteren waar dit motief begint.

11“Santa” is een anagram. Leg dit in 10 woorden uit.

12Joey Santa is eena typeb flat characterc round character

13Vanaf welke regel begint een overduidelijke tijdvertraging?

14Welke functie heeft deze tijdvertraging? Gebruik maximaal 10 woorden.

15Regel 100 - 102: “ De negende ronde ... te vrezen.” Welke functie heeft deze bewering? Gebruik maximaal vijf woorden.

16Ga de verhaalruimte van het boksgevecht nauwkeurig na. Je kan dan het volgende vaststellen:* het is er warm* het stinkt er* er zijn flitslichten * de massa joelt en schreeuwt

Naar welke ruimte buiten het verhaal verwijzen deze passages?

17Wat is het opvallende van de titel?

18Na de dood van Freddy verkeert de ik in een erg diepe depressie. Ze is immers apathisch, ze ligt alleen maar op bed, haar kamer is verduisterd. Ze verkeert in een schemertoestand tussen:

19Is het logisch dat de ik een relatie begint met Santa?a jab misschien

108

3870

3875

3880

3885

3890

3895

3900

3905

3910

3915

3920

Page 109: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c kan de lezer niet wetend nee

20Zeg met maximaal vijf woorden wat het thema is.

109

3925

3930

3935

3940

Page 110: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

bittere limonade met wat ijsdoor Marion Bloem

Zijn grote rechterhand omvatte bijna haar kleine middel, en de andere hand, verborgen in een zwartleren handschoen, hing slap naast haar linkerbeen. ‘Zeg maar Piet,’ zei hij, en trok haar bij hem op schoot.

Op een druilerige zondagmorgen, toen ze juist besloten had uit bed te komen en zich te kleden alsof ze bezoek verwachtte, ging de telefoon.

Haar moeders stem. ‘Weet je wie er overleden is?’Ze ergerde zich aan haar moeder die dit soort nieuwtjes bracht alsof het om

cadeautjes ging waarvan ze de inhoud mocht raden.‘Nee,’ zuchtte ze, ‘wie dan?’

Eerst wist ze niet wie hij was. Ze was zijn naam vergeten, niet de rimpeltjes rond zijn ogen, niet zijn getaande huid -te veel blootgesteld aan zon, zee, en wind legde haar moeder uit- die zij echter getraand noemde, omdat ze dat woord beter vond passen bij zijn gezicht dat, van verdriet, zo dacht ze, want een hand verlies je zonder tranen niet, was gaan rimpelen, en dat toch zo sterk voelde onder haar lippen.

Ze kuste hem graag, maar tante Hatti’s wangen trachtte ze te ontlopen. (Wat natuurlijk niet lukte.)

Haar andere ooms en tantes praatten vaak over hem. Niet zozeer omdat hij een Hollander was, want hij dronk niet, zoals de ene Hollandse oom over wie men zich al tijd zorgen maakte, en hij was niet arrogant, zoals de Hollander die nooit meer wilde komen, hij was ook niet rijk, zoals de Hollander die emigreerde en de liefste tante mee naar Amerika nam, als wel omdat hij anders was, een Zeeuw, die niet met tante Hatti trouwde omdat zij dan haar weduwenpensioen verloor (het hielp niet dat tante Hatti tegen iedereen die het maar wilde horen beweerde dat zijzelf geen boterbriefje wenste omdat Piet minder verdiende dan zij als pensioen kreeg vanwege haar in Indonesië overleden echtgenoot) en die zich niet fatsoenlijk kleedde, excentriek was als tante Hatti (maar haar werd niets verweten, want dat ze gek was, was bekend omdat ze op haar vader leek die van krankzinnigheid was gestorven) en een opschepper die in een MG reed van háár geld. Dat het onverantwoord was dat iemand met slechts één hand auto reed, en hoe het toch mogelijk was dat hij zulke zware vrachtwagens mocht rijden! Dat hij niet meer bij haar opa over de vloer mocht komen omdat hij te vrijpostig tegenover haar oma was geweest, ook al was oma van mening dat opa ten onrechte jaloers was, en vooral dat niemand wist wat er toch met die arm was, en waarom hij zijn slappe handje altijd in die handschoen verpakt hield, want dat zag er zo verdacht uit, alsof hij een moordenaar was, of op zijn minst een gangster uit een politiefilm.

Ze had hem slechts een keer of vijf gezien. Hij dronk veel koffie, net als tante Hatti. Als iedereen frisdrank nam, of zoete Indische ijsdrankjes, vroegen zij koffie. Zwart zonder suiker. Haar moeder klaagde niet, maar de andere tantes mopperden dat Hatti en Piet altijd anders wilden.

Tante Hatti, het jongste zusje van haar oma, was anders, ook al zou ze geen twintig kopjes koffie per dag drinken. Ze zeiden dat ze op haar leek, wat haar beangstigde, want tante Hatti leek op een heks, ook als ze lachte.Duidelijker nog dan zijn gezicht ziet ze de vrachtwagen met aanhang zoals hij hun anders zo lege straat vulde. De aanhangwagen hield twee gevels van het blok moderne

110

3945

3950

3955

3960

3965

3970

3975

3980

3985

110

Page 111: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

eengezinswoningen schuil. Toen ze binnenkwam, en zich eerst al had verbaasd over de gesloten gordijnen midden op de dag, zag ze hem op de bank van hun huiskamer terwijl haar moeder een onbekende thermoskan met zwarte koffie vulde.

Hij trok haar, ondanks de rijpheid van twaalf zomers, die haar lichaam loom maakte en niet meer licht als van een kind, op schoot.

‘Die grote vrachtwagen...’ had ze gestameld, terwijl ze zijn vingers van haar middel trok.

‘Die is van mij,’ lachte hij.

Toen hij op de wc zat had ze het haar moeder gevraagd, met een ernstig gezicht toch zonder beschuldiging: ‘Wat doet-ie hier?’

‘Koffie,’ zei haar moeder, zonder haar aan te kijken, ‘voor onderweg.’

Hij was al eens eerder, weet ze, zonder tante Hatti op de koffie gekomen. Ze zat nog op de lagere school, kwam samen met het broertje thuis van school toen ze de lichtblauwe MG, een sportwagen die ze onmiddellijk herkende van enkele maanden tevoren, toen ze er trots naast de bestuurder in rondgereden had, voor de deur zag staan. Overhaast nam hij ze mee voor een ritje in de auto, kocht in een naburig dorp een leren bal voor het broertje en een xylofoon, een echte, voor haar, en liet hen beiden beloven niemand iets te zeggen, ook tante Hatti niet.

‘En papa?’ had ze gevraagd.Daar gaf hij geen antwoord op.Ze stopte de xylofoon in de doos, en verborg deze in haar moeders naaikast toen

ze haar vader, op de fiets, voor het raam zag afremmen. Ze hoorde haar moeder bij de deur: ‘Piet kwam langs met cadeaus voor de kinderen.’ En even later: ‘Hij wil niet dat Hatti ervan weet, want je weet hoe gierig ze is.’

Toch had ze de xylofoon maandenlang in de doos gelaten. Heel lang is ze bang van de klanken geweest.

Elke vrouw -zelfs tante Hatti- die bij hen de huiskamer binnenging, heupwiegend zoals tante Tientje, schuchter zoals tante Lucy, dansend zoals tante Jola, sjouwend met tassen en pannen zoals tante Dien of tante Mientje, was interessanter dan haar moeder. Ze observeerde haar vaders hartelijkheid, zijn onverschilligheid, zijn verlegenheid, en probeerde daaraan af te meten of zij, als ze later groot was, net zo zou worden als zij.

Zoals haar moeder wilde ze niet zijn, ook al fluisterden haar vriendinnetjes als ze haar voor de eerste keer zagen: ‘Wat een mooie moeder heb jij.’ Haar moeder was niet mooi maar anders. Niet anders dan de meeste tantes, maar anders dan de moeders van de meisjes op school. Een zachte huid, altijd warm, als het vilt waar ze de inktlapjes van naaide. Haar moeder hield niet van make-up. Alleen als het zondag was, en ze naar de kerk ging, kleurde ze haar lippen rood. Een harde kleur, die tegen haar bleekgele huid afstak.

Ze hield niet van haar moeders ogen. Die maakten haar bang, net als de zwarte wenkbrauwen erboven, ook als haar moeder, zeldzaam weliswaar, eens even niet boos of streng was, maar lachte.

Zij en haar moeder dragen dezelfde naam, Louise. Maar haar moeder wordt Wies, en zij wordt Lies genoemd om verwarring te voorkomen.Als ze twaalf is helpt ze een dame in de tuin, die, hoewel ze Hollands is, erg aan haar tante Hatti doet denken. Dezelfde haardracht, een zonnebril, en haar man heeft een

111

3990

3995

4000

4005

4010

4015

4020

4025

4030

4035

Page 112: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

sportwagen. Geen MG volgens het broertje, een ander merk, maar zij ziet het verschil niet.

Hij is wit, en op de eerste dag moet ze hem wassen. Eerst met een spons, een harde nieuwe, en daarna met de tuinslag.

Elke dag van deze zomer brengt ze door met haar handen in de aarde. Schrammen op haar handen, en rode bultjes van brandnetels omdat ze weigert de tuinhandschoenen te dragen die de mevrouw voor haar op het kastje in de hal heeft klaargelegd.

Ze knipt de heg, snoeit de rozenstruiken die sinds de winter niet meer wilden leven, en maalt het gras. De tuin is als een park. Nooit is er iets af. Het liefst maalt ze het gras, omdat de schaduwen tot daar niet reiken, en de jongens haar van de straat kunnen zien als ze brutaal voor de derde keer langsfietsen om naar haar te zwaaien, en roepen dat ze mooie benen heeft, ook al heeft zij ze voor de helft bedekt met een slome Bermuda die van tante Hatti is geweest.

De eerste keer zoende ze haar alsof ze elkaar al vele malen hadden ontmoet. Tante Hatti kneep in haar wangen en beweerde dat ze haar vroeger, toen ze nog een baby was, in slaap zong, maar ze geloofde niet dat die schelle stem kon zingen. Tante Hatti vertelde ook van de brandwond op haar pols, waarvan zij zich inderdaad de pijn herinnert, de angst dat ze net als het hout in de open haard zou verbranden door een sigaret of lucifer, dat weet ze niet, die per ongeluk haar hand raakte. Deed zij dat?

Die scherpe pijn, en vooral de paniek herinnert ze zich. Iemand sloeg op haar pols om het vuur te doven. Ging het door haar blouse heen? Een nylonjurkje? Er werd geschreeuwd, en zij had gebruld, dat weet ze wel, ‘Brand brand!’ waar de groten haar naderhand om uitlachten, dat ze die woorden geroepen had alsof ze de brand weer wilde laten komen.

De koude straal water op haar hand, en de sussende stem van haar moeder. Ze moet drie of vier zijn geweest. Het plekje zit er nog, scherp en duidelijk, alsof ie mand gepoogd heeft zijn peuk op haar pols uit te drukken.

Toch was ze al negen of tien toen ze tante Hatti voor de eerste keer zag, met de Bermuda, de pet, de zonnebril, en de sproeten op haar gezicht, armen en benen.

Wat een oude tante met een jonge oom, had ze gedacht, hoewel haar moeder later zei dat Piet er met zijn getaande huid ouder uitzag dan hij was.

‘Waarom schrijf je nooit?’ had tante Hatti gevraagd. Met strenge ogen. Haar moeder friste haar geheugen op met een uitleg die niet zonder berisping was. ‘Tante Hatti stuurt altijd van die mooie gedichtjes voor je verjaardag, en je stuurt nooit een bedankje.’

‘Krijg ik nu eindelijk eens een brief?’ vroeg tante Hatti, en ze had geknikt alsof ze werkelijk bereid was het te beloven.

Oom Piet trok haar op schoot, met één hand, en toen ze een tijdje onbeweeglijk had gezeten in de hoop dat hij haar weer zou laten gaan, had ze opeens zijn andere hand ontdekt in die zwarte handschoen. Een hand die niet bewoog, en die soms door zijn andere grote sterke hand in de zak van zijn leren jasje werd weggemoffeld.

Hij droeg een pet, had ook een zonnebril, maar zette die evenals de pet af in de kamer. Het liefst zat ze tegenover hem stiekem vanachter de stoel te gluren hoe hij die ene hand bewoog tijdens het praten, en die de andere daar levenloos hing, zo zwart maar ook hoe

112

4040

4045

4050

4055

4060

4065

4070

4075

4080

4085

Page 113: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

hij lachte, de rimpeltjes rond zijn ogen, en de dikke zware lijnen boven zijn wenkbrauwen in zijn glanzende orange huid.

Zo zag een held eruit.

Zijn haren, van goud leek het wel, kamde hij achterover. Hij sprak Zeeuws, was niet altijd te verstaan, en die eerste keer vochten de neefjes, nichtjes en broertjes om een plekje in de auto toen hij beloofde een ritje te maken door het dorp. Later ging hij zelfs met hen de grote weg op langs de speeltuin en stopte bij het restaurant waar ze een ijsje kregen als ze het niet verklapten.

Tante Hatti was er niet bij en ondanks de ruziënde neven mocht zij als enige naast hem zitten en gaf hij haar tante Hatti’s pet te leen. Haar lange zwarte haren wapperden. De wangen koud hoewel de zon scheen. Hij lachte naar haar, zijn ogen spleetjes, lichtblauw als de zee die hij haar drie jaar later liet ontdekken. Ze lachte terug, en haar mond, die lach was, werd niet meer gewoon totdat ze stopten.

Elke verjaardag kwam er een kaart met getekende beestjes die zich gedroegen alsof ze mensen waren. Het pietepeuterige handschrift kon ze niet lezen, en daarom las haar moeder het verjaarsgedicht voor. Het rijmde, niet alleen op het einde van de zin, maar ook binnen een regel, en aan het begin van de zin. En door het rijm drong de inhoud niet tot haar door. Ze zuchtte als het gedicht was afgelopen, en gooide de kaart samen met het pakpapier van haar cadeaus in de prullenbak.

Op haar twaalfde verjaardag ontving ze behalve de ansichtkaart met het gedicht op de achterzijde, ook een grote geruite koffer met oude kleren die van tante Hatti zelf waren geweest. Er zat een briefje met een veiligheidsspeld aan het kofferrand vast, waarop stond: ‘Wat mij niet meer past kan jou nog heel mooi maken.’

Tante Hatti was zo mager dat ze met haar oude kleren geen van de andere tantes zou kunnen verblijden. Bovendien durfden de andere tantes de gewaagde kleding van tante Hatti niet aan. Haar moeder dwong haar niet de kleding van tante Hatti te dragen, maar ze kreeg geen nieuwe kleren toen ze uit haar oude goed groeide zodat ze haar toevlucht nam tot de grote geruite koffer en uitzocht wat niet al te opvallend was. De kleren zaten haar als gegoten. Felle bloemen, bonte figuren, en daartussen vond ze de slome Bermuda waarmee ze dacht bij haar werkgeefster in de smaak te vallen.

‘Stuur tante Hatti een brief om te bedanken,’ zei haar moeder, elke week opnieuw, en op een dag ging ze zitten, met haar pen in de mond, en dacht na. ‘Moet het op rijm?’ vroeg ze haar moeder, die boos werd. Dat ze zich aanstelde, en dat ze gewoon moest schrijven, over haar rapport, over het werken in de tuin van die mevrouw, over haar vriendinnetjes. ‘Je kunt toch zeker wel een brief schrijven.’

Maar telkens, als ze de brief begon, kon ze niet nalaten te schrijven: Lieve tante Hatti, nog bedankt voor de kleren, en wanneer komt oom Piet weer langs?

Uiteindelijk dicteerde haar moeder de brief: Lieve tante Hatti, allereerst bedankt voor de mooie kleding. Ik ben er erg blij mee. Ik heb een goed rapport. Allemaal achten, een negen, en een zeven. Ik help een mevrouw in de tuin, en daar verdien ik veel geld mee zodat ik iets moois voor mezelf kan kopen. Als ik niet in de tuin hoef te werken ga ik altijd zwemmen. Ik durf van de hoogste duikplank.

Toen wist haar moeder het zelf even ook niet meer. ‘Schrijf maar dat jij ook gedichten schrijft, net als zij. Dat vindt ze leuk. En dan kun je een van je gedichtjes opsturen.’

113

4090

4095

4100

4105

4110

4115

4120

4125

4130

4135

Page 114: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Hier begon ze te schreeuwen. Pijn als toen van die peuk of lucifer. Niet op haar pols maar tussen haar twee voorzichtig groeiende borsten vlamde een pijn op. Ze gooide de pen op de grond. ‘Ik schrijf geen brief. Ik schrijf geen brief,’ had ze geschreeuwd. Misschien omdat ze bang was dat haar gedichten net zo onbenullig waren als de rijmpjes die tante Hatti opstuurde. Misschien omdat iedereen altijd al zei dat ze zoveel op tante Hatti leek. Dezelfde bouw, dezelfde neus, dezelfde ogen, de zelfde nukken, dezelfde opstandige buien.

Enkele uren later beëindigde ze de brief met groeten voor oom Piet, veel liefs van Louise, want tante Hatti noemde haar nooit Lies.

Twee weken na het telefoontje over Piets dood belt haar moeder weer. ‘Weet je wie er in het ziekenhuis is opgenomen? Ze is er erg aan toe. Het loopt af. Longkanker.’

Ze raadde het niet. Nam niet de moeite te raden. Zei ongeduldig: ‘Wie?’Tante Hatti rookte meer dan Piet. De nieuwe sigaret stak ze met de oude aan.

Dat fascineerde haar wel, hoe ze dat deed terwijl ze zat te praten, de slof in haar tas, en als ze wegging de ontelbare peuken in de asbak.

‘Ze heeft nog maar een paar weken, zei de dokter, en de familie wist van niets. Daarom is oom Piet natuurlijk aan zijn hart gestorven. Die kon dat niet verwerken. Niets hebben ze verteld. Aan niemand. Nu pas, omdat tante Hatti in het ziekenhuis een telefoonnummer van de familie op moest geven hebben we ervan gehoord. En ik geloof dat er niemand op de begrafenis van oom Piet is geweest. Maar het is ook zo ver weg...’ Haar moeders gebabbel, de veronderstellingen, ze hoorde het niet meer. Niet de dood beangstigde haar, maar het feit dat ze al twee jaar lang inderdaad geen gedichtjes meer op haar verjaardag had gekregen, en ze niet had gemist, die rare krabbels op rijm.

Zelf stuurde ze naar de kinderen van de broertjes ook gedichtjes op verjaardagen, maar had daar nooit bij stilgestaan.

Tante Hatti had ze minder vaak ontmoet dan oom Piet, maar het gezicht, de haar dracht, de magere gestalte van tante Hatti, ze zag haar nog precies zoals de eerste keer, hoorde nog steeds haar schelle stem, herinnerde haar pet, haar zonnebril, en de Bermuda die ze de eerste keer droeg, en hoe haar benen met de grote sproeten er onderuit staken.

Het was de derde keer dat ze tante Hatti zag, de verjaardag van haar moeder, dat tante Hatti nog voordat ze een voet over de drempel had gezet uitriep: ‘Wat schrijf jij een vreselijke brieven! Ik ik ik ik, bah wat afschuwelijk die egoïstische ik-brieven. Kun je niet schrijven hoe het met je broertjes gaat, met je ouders. Heb je niet op school geleerd hoe je schrijven moet?’

Ze was naar haar kamer gerend en niet meer beneden gekomen. Had oom Piet die keer niet gezien want hij was nog aan het parkeren toen tante Hatti op de voordeur toeliep en zij nietsvermoedend de deur voor haar opendeed.Dat meent ze niet zo, zei haar moeder later. Tante Hatti is nu eenmaal een flapuit.

Ze had tante Hatti slechts driemaal gezien.

Het was de laatste dag van de vakantie. Er zou nog een weekend volgen, en dan moest ze weer naar school.

De mevrouw betaalde met een briefje. Die dag kreeg ze vrij om iets te kopen van haar loon zodat ze er deze laatste vakantiedag nog van genieten kon. Het was negenuur toen ze het tuinhekje achter zich dichtdeed.

114

4140

4145

4150

4155

4160

4165

4170

4175

4180

4185

Page 115: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

De Bermuda was die zomer veel gewassen en stak vaal af tegen haar donkerbruine benen die glansden van de crème die ze er die ochtend op haar moeders verzoek had opgesmeerd. Ze floot, een beetje vals, maar vrolijk, en liftte naar het naburige villadorp waar volop winkels waren.

Een broek met gulp had ze al zo lang willen hebben. Een hoge taille, wijde pijpen. Het was uitverkoop. Een witte blouse van kant. Ze droeg nog geen beha, maar wel een katoenen hemd met bloemetjes bij de bandjes, die zag je helaas door de gaatjes heen, maar verder was er niets in Wit te krijgen, en de blouse moest kloppen bij de grijsblauwe broek. Ze kocht grote bruine sandalen, twee maten te groot, maar ze vond ze zo stoer en haar eigen maat zevenendertig was al uitverkocht.

Er was nog wat geld voor een grote hoed van vilt in gebroken wit, afgeprijsd vanwege een merkwaardige ballpointstreep bovenop, maar dat zag niemand, en met een bruin lint in de tint van de sandalen.

Haar duim omhoog. Doordat de hoed schuin over haar voorhoofd en oren viel kon ze niet goed zien en horen of de auto’s stopten, maar het beviel haar wel zo te staan, één been naar voren, en met een rechte rug, en te voelen dat iedereen keek en dacht: ‘Wat is ze mooi.’

Ze was niet verbaasd dat er een sportwagen stopte. Rood. De bestuurder was blond, jong, en aantrekkelijk, wat haar evenmin verbaasde, want alleen onder deze voor waarden was ze ingestapt.

‘Waar wil je naar toe?’‘Het zwembad,’Ze zei maar iets. Het kon haar niet schelen waar ze reed. Dit was wat ze

bedoelde. Hij reed traag. Met een hand klemde ze de hoed tegen haar hoofd, en met de ander trok ze haar kanten blouse omlaag, niet krampachtig, maar ogenschijnlijk onverschillig.

‘Zullen we eerst iets drinken samen?’ vroeg hij.Ze schudde nee. Stapte uit voor het zwembad, waar het rustig was, er kwetterden

wat mussen, maar verder was het stil. Bijna vergat ze de Bermuda en de gympjes in de papieren tas die ze op de bodem van de auto had gelegd omdat ze geen handen vrij had.

‘Je bent te jong om te liften,’ zei hij, ‘het is gevaarlijk weet je dat.’‘Poeh,’ zei ze trots, en ze schudde haar zwarte haren naar achter waardoor de

hoed op de grond viel, en hij moest lachen.Hij boog zich voorover uit de auto, om de hoed voor haar op te rapen, maar ze

was hem voor.‘Ik ben zestien,’ zei ze, alsof ze beledigd was, zette de hoed op, en liep weg met

driftige passen.Hij gaf gas, toeterde, reed weg, en zwaaide, zag ze, want ze keek één keer

achterom.Maar zwemmen wilde ze niet. De hoed, de broek, de kanten blouse, de mooie

sandalen, ze droeg ze nog maar net. Bovendien had ze haar zwempak thuisgelaten.Dus liep ze terug naar de weg, opnieuw met haar duim in de lucht, meteen bij de

eerste auto, toen van de andere kant de sportwagen, rood, weer passeerde, en hij luidruchtig claxonnerend aan de overkant van de weg voor haar stopte.

Ze deed of ze hem niet zag, wat onwaarschijnlijk was, maar wat ze niet besefte.

En toen kwam hij.

115

4190

4195

4200

4205

4210

4215

4220

4225

4230

4235

115

Page 116: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Ze herkende de vrachtwagen door de enorme aanhang, en rende opgelucht naar de cabine waar hij haar met zijn ene sterke arm introk.

‘Wat ben jij van plan?’‘Ik heb zin in een leuke dag,’ zei ze. ‘Weet Wies dat?’Ze haalde haar schouders op.

‘Zou je haar samen met mij op willen zoeken?’ Nee,’ zei ze stroef, ‘ik kan niet. Te druk.’Elke keer verzon ze iets anders: auto kapot. Verkouden. Grieperig. Afspraken.‘Ik stuur haar wel een gedicht,’ had ze gezegd, en inderdaad ze had iets

opgestuurd wat ze als puber geschreven had. Iets aanstellerigs over een vergeet-mij-nietje in de herfst.

Hij liet haar de zee zien, want die kende ze nog niet.‘Nog nooit gezien?’ vroeg hij ongelovig.‘Nee nooit.’Met een hand aan haar hoed, en de andere aan zijn dode arm, waar ze zachtjes in

kneep, maar wat hij niet scheen te voelen, stond ze naast hem op de boulevard. Hetstrand durfde ze niet op. ‘Later eens,’ zei ze, of dacht ze...

Hij reed naar een andere plek, waar ze schrok van de mensen. Ook daar weigerde ze het strand op te gaan, ondanks zijn aanmoediging: ‘Heel even maar, je zult genieten.’

Ze zaten op witte stoelen aan een witte ronde tafel, uit de wind.Zelf dronk hij koffie, maar voor haar bestelde hij een sorbet. ‘Heb je dat al eens

geproefd?’Ze wachtte vol spanning af wat het was, een sorbet, maar het was slechts bittere

limonade met wat ijs.We lijken wel twee mensen uit een boek, had ze gedacht, en het gaf niet dat de

sorbet een beetje tegenviel, want ze zaten zo deftig op die stoelen, en wat was de zee groot, en de lucht, die nergens stopte, blauw zo blauw.

Hij trok haar een winkel binnen en kocht een roze-wit geblokte rok die haar knieën bloot liet, en ze vreesde haar moeder, die dat niet zou tolereren.

‘Trek aan,’ zei hij, ‘en gooi die malle broek maar weg.’Ook kocht hij een paar teenslippers. ‘Die schoenen zijn niets voor een meisje. Te

lomp en te groot.’De afdruk van haar strakke witte sokken op haar enkels vond ze lelijk. Ze voelde

zich naakt en slonzig op de slippers, maar deed wat hij zei.De hoed vond hij goed, en de blouse ging wel.Ze gluurde naar zichzelf in de etalages, maar ze liepen te snel.

‘Hoe komt dat?’ Ze wees naar de hand in de zwartleren handschoen.Zijn ogen werden spleetjes. Zijn linkermondhoek iets omhoog.‘Ik ben bijna dood geweest.’‘Dacht ik wel,’ zei ze, en ze zuchtte, van verlichting leek wel.

Ze stonden even stil.‘Niet verklappen zeker,’ zei ze.

116

4240

4245

4250

4255

4260

4265

4270

4275

4280

4285

Page 117: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Hij knikte. Ze zag de zee in de spleetjes van zijn ogen. Toen tikte hij met zijn sterke hand tegen de rand van haar hoed die ze even was vergeten. Hij waaide mee met de wind, en ze renden samen. Zij niet zo snel als hij omdat ze steeds moest kijken naar de arm die langs zijn lichaam zwiepte als een lege schommel in een storm.

Hij zette haar af bij het huis van de mevrouw. Toeterde lang. Ze zwaaide niet terug.

‘Dag Wies,’ had hij gezegd na de zoen op haar voorhoofd. ‘Zo heet ik niet,’ had ze geantwoord, ‘zo heet mijn moeder.’

Haar moeder vond de rok te kort, en de teenslippers niet geschikt voor buiten, maar de rest was mooi.

‘Ik heb de zee gezien,’ zei ze.Haar vader keek niet op. Haar moeder wel: ‘Zo, waar dan?’‘Ik weet niet meer.’

Ze heeft de plek vaak gezocht, en is er in de buurt geweest, denkt ze, met vriendjes. De stoelen waren smerig, het ijs smaakte anders, de wind was guur, niet zwoel.

117

4290

4295

4300

Page 118: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Wat is het thema van dit verhaal?

2Welke perspectief heeft dit verhaal?

3Welk tijdsverloop heeft dit verhaal?

4Noem een scène in dit fragment waarin de ruimte een veel belangrijker rol speelt dan in de andere scènes.

5aBepaalt de ruimte uit vraag 4 de sfeer?

5bGeeft de ruimte een tijdsbeeld?

5cVerduidelijkt de ruimte het thema?

6Wie zijn de hoofdpersonen? Geef van hen de belangrijkste kenmerken.

7Worden de hoofdpersonen sympathiek voorgesteld of juist niet? Motiveer je antwoord.

8Leg uit waarom precies Piet de held is van Lies.

9Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat Lies een grenzenloze bewondering voor hem heeft.

10Om welke redenen heeft Wies een hekel aan tante Hatti?

118

4305

4310

4315

4320

4325

4330

4335

4340

4345

Page 119: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

melopee

Voor Gaston Burssens

Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan

Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee

Langs het hoogriet Langs de laagwei

Schuift de kano naar zeeSchuift met de schuivende maan de kano naar zeeZo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de manWaarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

Paul van Ostayen

119

4350

4355

4360

Page 120: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1In de eerste drie regels staan twee woordgroepen: "de maan", en "de lange rivier". Noteer de variaties vanuit syntactisch oogpunt.

2Wat merk je op in verband met het fysisch perspectief in regel 1-3?

3Welke drie stijlfiguren herken je in de eerste drie regels?

4Wat valt je op als je de inversie nader bestudeert?

5Welke elementen 'schuiven' in het hele gedicht achtereenvolgens?

6Wat suggereert het woord 'moede'?

7Welke steeds terugkerende versvoet gebruikt de dichter?

8Noteer de woorden met een antimetrie.

9Welke twee tegenstellingen bevatten de regels 5 en 6?

10Welke 'schuif'-variatie zie je in regel 8?

11Noteer vijf alliteraties.

12Noteer drie assonanties.

13Noteer twee gevallen van voorrijm.

14Is in dit gedicht sprake van visuele poëzie? Beargumenteer.

15Welk antwoord is mogelijk op de vraag in de laatste regel? (Dat is het thema)

de wolken

1 Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag

120

4365

4370

4375

4380

4385

4390

4395

4400

4405

4410

120

Page 121: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Lang-uit met moeder in de warme hei,De wolken schoven boven ons voorbijEn moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.

5 En ik riep: Scandinavië, en: eenden,Daar gaat een dame, schapen met een herder -De wond'ren werden woord en dreven verder,Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende.

Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek,10 Ofschoon de hemel vol van wolken hing,

Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde dingDat met zijn schaduw langs mijn leven streek.

- Nu ligt mijn jongen naast mij in de heideEn wijst me wat hij in de wolken ziet,

15 Nu schrei ikzelf, en zie in het verschietDe verre wolken waarom moeder schreide -

Martinus Nijhoff

vragen

1Noteer het rijmschema van dit gedicht. Benoem het.

121

4415

4420

4425

4430

4435

4440

4445

4450

4455

4460

Page 122: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

2Geef een voorbeeld van binnenrijm.

3Noem alle alliteraties.

4Noem alle assonanties.

5In welke regel vind je een paradox?

6Wijs twee verschillende middelen aan waarmee rijmverdoezeling wordt bereikt en benoem die.

7Scandeer versregel 4. Hoeveel versvoeten gebruikt de dichter in die regel?

8Welke regels vertonen een antimetrie? Kun je daar een reden voor bedenken?

9Wat betekent "De wond'ren werden woord"? Welk verschijnsel tref je aan in "wond'ren"?Waarom zou de de dichter dat gebruikt hebben?

10Wat symboliseren wolken heel vaak? Geef daarvan voorbeelden.

11Welke stijlfiguur zit er in "De wond'ren werden woord"? Wat zou de reden voor de stijlfiguur kunnen zijn?

12Wat kan "'t vreemde ding" r. 11 hier zijn? In welke levensfase verkeert de "ik"?

13Waarom "schreit" de "ik" zelf?

14Zou de dichter met dit gedicht ook een klacht verwoord kunnen hebben?

122

4465

4470

4475

4480

4485

4490

4495

4500

4505

4510

Page 123: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

het kind en ik

Ik zou een dag uit vissen, ik voelde mij moedeloos. Ik maakte tussen de lissen met de hand een wak in het kroos.

Er steeg licht op van beneden uit de zwarte spiegelgrond. Ik zag een tuin onbetreden en een kind dat daar stond.

Het stond aan zijn schrijftafel te schrijven op een lei. Het woord onder de griffel herkende ik, was van mij.

Maar toen heeft het geschreven, zonder haast en zonder schroom, al wat ik van mijn leven nog ooit te schrijven droom.

En telkens als ik even knikte dat ik het wist, liet hij het water beven en het werd uitgewist.

Martinus Nijhoff

123

4515

4520

4525

4530

Page 124: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welke 2 stijlfiguren domineren in combinatie de 1e strofe?

2De stijlfiguur in de regels 5 en 6 samen heeta. paradoxb. antithesec. hyperboold. eufemisme

3Waarnaar verwijst ‘Het’(r.9)?

4Leg de paradox uit in strofe 3 tussen: ‘Het stond …te schrijven’en ‘Het woord…was van mij.’

5‘Maar’ in r.13 wijst op een tegenstelling. a. tussen verleden en toekomstb. tussen de ik en het kindc. tussen schrijven en niet-schrijvend. tussen leven en dood

6Hoe zou je de eerste regel grammaticaal voltooien?

7Hoe heet het overheersende rijmschema?

8In welke strofe wijkt het rijmschema af?

9Als je de betekenis van de woorden die afwijken (vraag 8) en hun belang voor het onderwerp van het gedicht daarbij in aanmerking neemt, kun je dan een verklaring geven waarom de dichter die 2 woorden benadrukt?

10Dit gedicht bevat 1 enjambement, maar wat voor een! Tussen welke regels?

11Wie is –het kind-?

12Welke boodschap bevat dit gedicht voor –de dichter-?

watersnood

1 Beelden van Zadkine stonden moeders daarbabies boven de springvloed uit te beuren.

124

4535

4540

4545

4550

4555

4560

4565

4570

4575

4580

4585

Page 125: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Zonen zagen hun vaders medesleuren;wat wordt een ouder in je handen zwaar;

5 de schuren van de boerderijen scheuren.Ratten en mensen klommen door elkaar.Een kind zat om haar dode pop te zeurenen was het ogenbliklijk zelf nog maar.

Het water steeg tegen het vee omhoog.10 De koppen groeiden van geluid en dood.

Het wurgde zich; de balg ondersteboven.Kippen vlogen als sneeuw de golven over.Padvinders vonden later, vals en droog,katten in bomen; een portret, een brood.

Gerrit Achterberg

vragenZadkine heeft in 1947 "De verwoeste stad" voor Rotterdam gemaakt, een bronzen beeld met geheven armen en een opening in de romp op de plaats van het hart.

1Naar welk historisch gegeven verwijst de titel waarschijnlijk?

125

4590

4595

4600

4605

4610

4615

4620

4625

4630

4635

125

Page 126: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

2Benoem de beeldspraak in r. 1

3Wat betekent “beuren” in r. 2?

4Welke stijlfiguur zie je -gelet op de genoemde personen- in r. 1 tot en met r.3?

5ar.3 kan twee betekenissen hebben: zonen zagen dat hun vaders meegesleurd werden/zonen zagen dat ook hun vaders aan het sleuren waren. Welke van deze twee betekenissen is de juiste?

5bHoe kun je dit aantonen?

6Welk klankverschijnsel zie je in r. 2 maar ook in r. 5?

7aWaar moet “haar” in r.7 wel naar verwijzen?

7bIs dat grammaticaal mogelijk? Verklaar.

8Geef regel 7 en 8 in eigen woorden.

9Wat betekent r. 10?

10Waarnaar verwijst “het” in regel 11?

11Benoem de beeldspraak in r. 12

12Welke 2 overeenkomsten bestaan er in r. 12 tussen object en beeld?

13Welke betekenis heeft “padvinders” in r.13?

14Waar hoort “vals en droog” (r.13) bij?

15Welke stijlfiguur zie je in r. 14?

16Waar zou “brood” (r.14) een symbool van kunnen zijn?

126

4640

4645

4650

4655

4660

4665

4670

4675

4680

4685

4690

Page 127: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

17Welke strofevormen komen voor en hoe heet het hele gedicht?

18Benoem het rijmschema van de eerste strofe.

19aWaar ligt de chute (wending)?

19bWat is inhoudelijk daarvoor de verklaring?

20Scandeer r. 10 en benoem het metrum. (Gebruik voor lang - en voor kort v)

de idioot in het bad

1 Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,haast dravend en vaak hakend in de mat,lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,gaat elke week de idioot naar 't bad.

5 De damp, die van het warme water slaatmaakt hem geruster: witte stoom ...En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,

127

4695

4700

4705

4710

4715

4720

4725

4730

4735

4740

Page 128: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden,10 hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,

hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorsten om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden.zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,

15 zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden,komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren,hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren

20 en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.

En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt,en stevig met een handdoek drooggewrevenen in zijn stijve, harde kleren wordt gesjordstribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

25 En elke week wordt hij opnieuw geborenen wreed gescheiden van het veilig water-leven,en elke week is hem het lot beschorenopnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

M.Vasalis

vragen

1Naar welke woorden in welke regel verwijst "een oud vertrouwde droom " r.8?

2Wat betekent "het lessen van zijn eerste dorst" r.11?

3Geef de betekenis van "gloort" r.12 en "licht" r.15.

128

4745

4750

4755

4760

4765

4770

4775

4780

4785

4790

4795

Page 129: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

4"vruchten" r.18 zijn? Welke beeldspraak zit hierin?

5In welke strofe is de "wijsheid van het lichaam" r.19 beschreven?

6"als ongeboren" r.16 heeft betrekking op?

7Om welke reden is het verblijf in het bad voor de idioot iedere week een aangename gebeurtenis?

8Verdeel het gedicht op grond van de handeling in drie delen.

9Geef het rijmschema. Merk een afwijking van dat schema op. Probeer de overeenkomst tussen vorm en inhoud vast te stellen.

10Geef twee stijlfiguren uit strofe I.

11Welke stijlfiguren tref je aan in de regels 19 en 20?

12Wijs 9 assonanties aan.

13Wijs 5 alliteraties aan.

14Assonanties en alliteraties hebben dikwijls een klankschilderende werking. In welke strofe staan de meeste van die assonanties en alliteraties? Wat kan de reden zijn van dit klankgebruik?

15Wijs acconsonerend rijm aan in strofe VI. Vergelijk die klanken met die in strofe vier. Wat concludeer je?16Welke beeldspraak zit in "groen" r.16 opgesloten?

17Scandeer r.8.

18Noem de versregels met een antimetrie.

129

4800

4805

4810

4815

4820

4825

4830

4835

4840

4845

Page 130: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

130130

Page 131: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

het ezeltje

In de korte, blauwe schemering deed ik een kleine wandeling. De grond was rood, gebarsten-droog. De lucht was dun en vreeslijk hoog, en blauwe distels stijf en grillig ritselden driftig en onwillig. Stil grazend naast een grijze rots zag ik opeens op hoge benen een jonge ezel; zijn oren schenendoorzichtig, zijn gelaat was trots. Zijn lange, ambren ogen blonken als water, ernstig en bezonken en onpartijdig was zijn blik. En na een korte, felle schrikverstarde ik in verwondering. Of kan het eerbied zijn geweest voor dit schoon, ongeschonden beest, waarmee ik langzaam verder ging? Een pijnlijke herinnering:zo ben ik vroeger ook geweest. Die gaafheid en zachtzinnigheid, onzware ernst en droomrigheid, o kon ik dat nog ééns herwinnen, kon ik nog ééns opnieuw beginnen.

M. Vasalis

131

4850

4855

4860

4865

4870

Page 132: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Waar bevindt de -ik- zich? Motiveer.

2Bewijs met woorden uit de tekst dat de ezel inderdaad jong was.

3Wat betekent –schenen- in regel 9?

4Welk woord correspondeert met -korte, felle schrik?-(r.140)

5Verklaar -korte- in r.1

6Hoe moet -schoon- (r. 17) hier worden opgevat?

7Waarin bestaat het -pijnlijke-(r.19) van de herinnering?

8Wat wordt bedoeld met -onzware- ernst (r. 22)?

9Waarop slaat -dat- in r.23 terug?

10Hoe kun je de omschrijving -benen-(r.8) rijmen met -beest- in r.17?

11Wat is de maat/het metrum van dit gedicht?

12Wijs twee alliteraties aan in dit gedicht.

13Geef vier voorbeelden van assonantie.

14Noteer een goed voorbeeld van acconsonerend rijm.

15Wijs acht enjambementen aan. (regelnummers)

16Welke stijlfiguur is gebruikt in -onzware-(r.22)?

17Welke menselijke eigenschappen worden het ezeltje toegekend?

18

132

4875

4880

4885

4890

4895

4900

4905

4910

4915

4920

4925

Page 133: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Welke twee rijmschema’s gebruikt de dichter?

19In hoeveel strofen zou je dit gedicht kunnen verdelen? Motiveer.

133

4930

4935

4940

Page 134: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

drank, de onberekenbare

Onder ‘t net en vlot gesprek, dat mijn hoofd, met bruine hoed met de gastheer voeren moet, denkt mijn hele ziel: verrek!In mijn binnenst stampen beesten, snuiven paarden, ruisen bossen, slangen schuiflen door de mossen, negerstammen vieren feesten. Port of sherry... liever thee?Ja mevrouw, of eiglijk... nee.Spiernaakt duik ik in een meer.Graag, een halfje... o, niet meer!Hoe kàn ik, bij God, nog praten...Zouden ze iets aan me merken?Kan ik niet meer tegen sterke drank? Heb ik al rode oren? Als we nou die kat eens schoren-de onvervalste poedelkat- ijsbloemen op zijn achterplat.Niemand weet, hoe vreeslijk wild ik met los haar loop te rennen! Niemand zou mij hier herkennen als ik plotsling was gevild. Want ze kennen slechts mijn huid,en die nog alleen bij stukken, o ingetogen, bruine bruid van Tahiti, of Molukken... In de kamer wordt het donker; buiten dwarrelt stil en schuin sneeuw op heel licht groene struiken. Zó mooi is het in die tuin, dat ‘k moet staren naar ‘t geflonker van mijn glaasje, naast de kruiken:àl te glinsterend stuk glas...Plotsling huil ik... op zijn jas zaten toen ook lichte vlokken. Vlokken sneeuw... die werden water... Hield hij niet meer van me, later, dat hij zomaar is vertrokken?

M. Vasalis

134

4945

4950

4955

4960

4965

4970

4975

4980

Page 135: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Uit hoeveel zinsdelen bestaat de 1e zin?

2Welke 2 zelfstandige naamwoorden uit de regels 1-4 zijn tegengesteld aan elkaar?

3Uit welke 2 woorden uit de regels 1-4 blijkt dat de ik-figuur het gesprek niet op prijs stelt?

4Van welk woord in de regels 1-4 zijn de regels 5-8 een nadere uitwerking?

5Noem 3 plaatsen in dit gedicht die aansluiten bij het in de regels 5-8 opgeroepen beeld van de ongerepte natuur.

6Als je de stukken tekst bestudeert, waarin de ik-figuur zich bewust is van de aanwezigheid van de gastheer, zou je het gedicht in 3 bijna even grote delen kunnen verdelen. (Let op het rijm!) Welke 3 delen?

7‘Plotseling huil ik...’ (r.35) Noem 3 los van elkaar staande regels die redenen aangeven voor dit huilen.

8Met welke gedachte kun je ‘ijsbloemen’ (r. 19) verbinden?

9Verklaar ‘onberekenbare’ uit de titel.

10Welke stijlfiguur zie je in de titel?

11Noem het sterkste enjambement. (Geef eerste en laatste woord van betreffende versregels)

12 Noem de 3 sterkste alliteraties.

13Benoem de beeldspraak in r. 1-3.

14Welke stijlfiguur zie je in de r. 1-4?

15Welke stijlfiguur zie je in de r.9?16Welke stijlfiguur zie je in r.37

17

135

4985

4990

4995

5000

5005

5010

5015

5020

5025

5030

135

Page 136: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Noem 4 plaatsen waar elisie voorkomt.

18Noem 1 duidelijke vorm van assonantie.

19Wijs acconsonerend rijm aan.

20Welke soorten rijmschema-namen kom je in dit gedicht tegen (dezelfde hoef je niet nog eens te noemen)?

136

5035

5040

5045

5050

Page 137: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

op school stonden ze...

Op school stonden ze op het bord geschreven,het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,de ene werklijkheid, de andre schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.Is van de wereld en haar goden zijn.Zijn is, boven die dingen uitgeheven,vervuld worden van goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.Is naar de aarde hongeren en dorsten.Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,is kind worden en naar de sterren kijken,en daarheen langzaam worden opgelicht.

Ed. Hoornik

137

5055

5060

5065

Page 138: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Hoe noem je de vorm van dit gedicht?

2Geef het rijmschema van het hele gedicht:

3Hoe heet het schema van elk kwatrijn?a. omarmendb. gepaardc. gekruistd. verspringend

4Hoe heet het rijmschema van elke terzine?a. omarmendb. gepaardc. gekruistd. (is geen naam voor)

5Welke combinatie deugt?a. hebben en schijnb. zijn en schijnc. hebben en werkelijkheidd. hebben en zijn

6Regel 6-7:a. 3x enumeratie - 1x ellipsb. 1x enumeratie - 3x ellipsc. 4x enumeratie - 1x ellipsd. 1x enumeratie - 4x ellips

7Met welk woord uit strofe 2 vormt –vervuld- (r. 9) een tegenstelling?

8Welke regels horen bij ‘hebben’en welke regels horen bij ‘zijn’?

9Wat betekent –zinnen- in r.13?

10Vergelijk -goden- in r.7 met -goddelijke- in r.9. Welk van de twee woorden is door de dichter positief bedoeld en waarom?

• 25Je naam? Maar ik heb je naam vergeten. Je letters lopen over in elkaar. Wij zijn van zoveel ik gemaakt, bezeten,

138

5070

Page 139: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

dat wij geen leven hebben voor elkaar.

Ik weet je naam wel maar hoe wil je heten:Springveer, Wilde, Kleine Clown, Vogelenhaar,Brood Dat Je Proeven Moet Om Op Te Eten,Tot Ziens, Adieu, Nooit Meer of Toch of Maar?

Ik zeg maar wat. Ik moet in je geloven, al ben je niet degene die je bent, woon je nieuw naast mij of vlieger je boven

de daken. Ik heb je te slecht gekend en kan je nu geen stom geluk beloven, vreemdelinge. Wij zijn dat licht ontwend.

Hans Andreus

139

5075

5080

5085

Page 140: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Regel 1 vormt een tegenstelling meta regel11b regel 3c regel 6d regel 11 tot en met 17

2Wat betekent 'dat wij geen leven hebben voor elkaar' (r.4) ?

3Bij welke regel(s) sluit 'Ik zeg maar wat.'(r.11) aan?

4Geef met andere woorden uit dit gedicht een omschrijving voor 'dat licht' (r.17).

5Geef met andere woorden uit dit gedicht een omschrijving voor 'vreemdelinge' (r.14).

6Hoe noem je dit gedicht op basis van de strofevorm?

7Dit gedicht bestaat uit 2 delen. De grens ligt tussen regel___ en ____.

8Welke omschrijving van het onderwerp/thema komt het dichtst in de buurt?a. vervreemdingb. verloren geliefdec. twijfeld. teleurstelling

9Geef het rijmschema van strofe 1 er benoem het.

10De stijlfiguur in r.7-8-9 heet?

11Welke 3-deling valt er bij het antwoord op vraag 10 te maken? (Gebruik woorden uit het gedicht.)

12Welke stijlfiguur valt op in regel 12?

13Geef een sterk voorbeeld van een enjambement.

14Hoe noem je een beeldspraak als 'springveer' in regel 9?

15

140

5090

5095

5100

5105

5110

5115

5120

5125

5130

5135

5140

140

Page 141: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Dit gedicht komt uit de bundel 'sonnetten van de kleine waanzin' van Hans Andreus. Zou je deze titel kunnen uitleggen aan de hand van dit gedicht? Oftewel: wat is de 'kleine waanzin' in dit gedicht?

141

5145

Page 142: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

voor wie dit leest

Gedrukte letters laat ik U hier kijken, maar met mijn warme mond kan ik niet spreken, mijn hete hand uit dit papier niet steken; wat kan ik doen? Ik kan U niet bereiken.

O, als ik troosten kon, dan kon ik wenen. Kom, leg Uw hand op dit papier; mijn huid; verzacht het vreemde door de druk verstenen van het geschreven woord, of spreek het uit.

Menige verzen heb ik al geschreven, ben menigeen een vreemdeling gebleven en wien ik griefde weet ik niets te geven:liefde is het enige.

Liefde is het meestal ook geweestdie mij het potlood in de hand bewoog tot ik mij slapende voorover boogover de woorden die Gij wakkerleest.

Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn en door de letters heen van dit gedicht kijken in Uw lezende gezichten hunkeren naar het smelten van Uw pijn.

Doe deze woorden niet vergeefs ontwaken, zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven; en laat Uw blik hun innigste niet raken tenzij Gij door de liefde zijt gedreven.

Lees dit dan als een lang verwachte brief, en wees gerust, en vrees niet de gedachte dat U door deze woorden werd gekust:ik heb je zo lief.

Leo Vroman

142

5150

5155

5160

5165

5170

5175

5180

Page 143: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef het rijmschema van dit gedicht:

2Hoe heet de strofevorm van dit gedicht?a. sextetb. kwatrijnc. sonnetd. terzine

3Welke stijlfiguur tref je met nadruk aan in de regels 1 tot en met 2?a. inversieb. tegenstellingc. synesthesied. paradox

4Wijs 3 assonanties aan.

5Geef 2 voorbeelden van alliteratie.

6Regel 7 bevat een vorm van beeldspraak. Wat is daarvan de naam?

7Hoe heet het overheersende klankverschijnsel in strofe 3?

8In regel 26 vind je een vorm van beeldspraak. Welke?

9aIn bijna heel het gedicht heeft Vroman het over “U”. Pas in de laatste regel spreekt hij over “je”. Wie bedoelt hij met “U” en “je”?

9bWaarom gebruikt hij eerst “U’ en uiteindelijk “je”?

10Welke beeldspraak tref je aan in regel 31?

zelfportret 1954

Wat leert een lelie die haar eigen steel

143

Page 144: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

te veel bestudeert?

Ze leert haar kelk te doen hangenen van verlangen te verwelken;

5 vóór ze ziet ziet hoe haar sap opstijgtduizelt ze, hijgt en wordt slap.

De worm die zijn eigen staart bebriestverliest zijn aard en vorm.

Hij beschrijft de o!10 van ben ik zo?

Hij hoort niet gauw de stapvan de merel (hap hap en au).

Wee dan als het gekrulde ik wordtgeprikkeld van kortsluiting.

15 Het vonkt stuk tot op zijn liefstbiefstuk.

Ik bij voorbeeld zit voor een spiegel,tragisch wit en vaag wiegelend, en bis.

En denk 'hoe kijk ik als ik niet kijk'20 en kijk tegelijk.

De hand die in zijn potlood bijtscheidt ons tot de dood.

Wij tweeën, die hij beheert,grijnzen vereerd;

25 de kop tot de lippen getekendniet meegerekend.

Derde, lach maar, dan ben je klaar.

Je lach zeg me niets;30 zegt dat iets?

Dit: als ik sterf dommel ik niet in,maar verfrommel mezelf.

Als ik dan nog eens omkijk of mijn lijk zich ontkromt

144

Page 145: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

35 hoor ik misschien eindelijkmet verdwijnend ooréén woord, ontrukt aan mijn mond,in grond uitgedrukt.

Leo Vroman

vragen

1Geef twee betekenissen van elk woord apart: 'leert' r.1 ; 'aard' r.8 ; 'o' r.9.

145145

Page 146: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

2a Benoem de beeldspraak in r.2.

2b Wijs nog vier van deze vormen van beeldspraak aan tot r.7.

3In welke regels precies wordt de dood van de worm beschreven?

4Noem de woorden die woordspel vertonen in de regels 11+12 en 14+15.

5'Ik bijvoorbeeld' r.17 vertoont ook twee betekenissen, namelijk?

6 Wat drukt 'bis' in dit gedicht uit"

7Wat zit 'ik' voor de spiegel te doen?

8Wie zijn 'ons' r.22 en 'wij' r.23?

9Wie is 'de derde' r.27?

10Wie is de 'hij' r.23?

11Wat kan bedoeld zijn met 'scheidt' r.22?

12Naar welke regel verderop in de tekst moet 'tot de dood' r.22 wel verwijzen?

13Waarom kan de 'kop' r.25 niet 'grijnzen' r.24? (Gebruik woorden uit de tekst.)

14Met 'klaar' r.28 wordt bedoeld?

15'Iets' r.30 verwijst naar welke regels?

16'mezelf' r.32 is?

17Noem met drie woorden uit de tekst gevallen van parallelle zelfbestudering.

18Naar welke regels wijst r.18 terug?

146

Page 147: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

19Op welke regel duidt r.34?

20Welke drie vormen van sterven komen in dit gedicht voor? (Steeds in één of twee eigen woorden aangeven.)

21Waarom worden uitgerekend de lelie en de wurm als voorbeeld gebruikt?

22Wat kan de idee zijn van dit gedicht?

23'één woord' r.37. Welk woord denk je?

een klein draadje

Met dat hoofd gebeurt nog eens wat. Het gelaat ligt me al te platop de vette hersenkast. Er gebeurt vast wat.

O, als ooit dit peinskistje splijt als een vrij eetbare brei

147

5185

Page 148: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

verschijnt dan dit brein van mij en bevlekt met gedachten de grond maar de dood verzegelt mijn mond,en minder dood dan wel veilig sterft het schijnheilig.

Door de dood word ik graag overmand. Ik vrees meer mijn gezond verstand.

Ik vrees dat leger van spinnen- de zenuwcellen daarbinnen.

Dat vreselijk web vol webbenkan ik eigenlijk niet goed hebben.

Wat zou er b.v. gebeurenals twee draadjes zouden scheurenen contact maken met elkaar onzichtbaar, diep onder mijn haar, terwijl ik uitwendig zo maar in een winkel bezig ben groenten en vlees te ko--pen...

Er knetteren geen vlammen en vonken.Iemand zegt: is hij dronken?

Opeens zit ik voor ons huis op de stoepmet zesduizend blikken soep.

En zegt mijn tedere vrouw:lieverd, wat doe je nou? dan zeg ik: nu gaan we eten, o nee, ik ben de soep vergeten.

Gebeurt het onder het dichten,wie purp publiek dan inlichten dat dit geen genialiteitmaar een purpje los is, of kwijt?

Een draadje dat de stroom opslurpt van murp gedachtengurpt.

En kurpsluiting leidt tot brurp – Brarp! Hurp! Hurp!

Leo Vroman

148

5190

5195

5200

5205

5210

5215

5220

5225

5230

Page 149: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welke combinatie van woorden is onjuist, gelet op hun betekenis?a. hoofd-hersenkastb. hersenkast-peinskistjec. peinskistje-breind. hoofd-peinskistje

2Het woord ‘gelaat (r.2) wordt gebruikt ina. normale omgangstaalb. verheven taalc. huis-, tuin- en keukentaald. het Bargoens (dieventaal)

3Het taalgebruik in ‘hoofd’ (r.1) en gelaat (r.2) enerzijds en ‘vette hersenkast’ (r.3) anderzijds berust opa. overeenkomstb. tegenstellingc. paradoxd. understatement

4‘als een vrij eetbare brei’ (r.7) verwijst grammaticaal naara. verschijnt (r.8)b. dit brein (r.8)c. peinskistje (r.6)d. verschijnt (r.8) en op : dit brein (r.8)

5‘maar de dood verzegelt mijn mond’ (r.10) betekent hiera. ik ben doodb. ik ben dood verklaard, maar eigenlijk nog niet doodc. ik kan niet meer sprekend. ik ben moe van alle loze prietpraat

6‘het’ (r.12) verwijst naara. peinskistje (r.6)b. brein (r.8)c. brei (r.7)d. mond (r.10)

7 ‘Ik vrees meer mijn gezond verstand’ (r.15) betekent hiera. ik ben bang voor mijn eigen verstandb. ik ben bang dat er wat fout gaat met mijn verstand

149

5235

5240

5245

5250

5255

5260

5265

5270

5275

5280

5285

Page 150: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c. ik ben er bang voor dat ik mijn verstand verlies (letterlijk, zie r. 8 en 9)d. ik ben er bang voor dat mijn verstand mij de les leest

8De regels 14 en 15 zijn .......verbonden.a. tegenstellendb. opsommendc. samenvattendd. niet

9Dit gedicht kenta. dactylusb. amfibrachysc. anapestd. geen metrum

10Hoe vaak komt er gepaard rijm voor in dit gedicht?a. 17 maalb. 18 maalc. 19 maald. 20 maal

11Welke rijmsoort tref je aan in de regels 6,7 en 8?a. alliteratieb. volrijmc. rijk rijmd. assonantie

12. ‘kan ik eigenlijk niet goed hebben’ (r.21) betekent hiera. komt me niet goed van pasb. verdraag ik eigenlijk nietc. wil ik in wezen niet bezittend. past toch niet goed bij mij

13Welke inhoudelijke verdeling is de juiste?a. 1-4/6-12/14-21/23-48b. 1-4/6-15/17-33/35-48c. 1-15/17-41/43-48d. 1-12/14-33/35-48

14Het verstechnisch verschijnsel in de regels 29 en 30 heeta. alexandrijnb. enjambementc. interruptied. amfibrachys

15

150

5290

5295

5300

5305

5310

5315

5320

5325

5330

5335

5340

150

Page 151: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Het afkortings- en verbindingsteken en de puntjes (r. 29-30)geven aan dat de ik-figuura. niet meer weet wat hij nog meer moest halenb. dronken isc. ‘kortsluiting’ heeft in zijn hersenen (r.25)d. die tekens geven aan dat de dichter zijn zoveelste grapje maakt.

16Welke vorm van beeldspraak vind je in regel 17?a. als-vergelijkingb. a-syndetische vergelijkingc. zuivere metafoord. metonymia

17‘het’ in regel 43 verwijst naara. regel 45 en 46b. regel 32c. regel 24, 25 en 26d. regel 17 en 18

18Welke beeldspraak vind je in regel 10?a. valse vergelijkingb. asyndetische vergelijkingc. personificatied. synesthesie

19Aan het eind van het gedicht is de ik-figuura. volslagen gek gewordenb. op echt moderne wijze bezig een gedicht te makenc. op grappige wijze bezig voor te doen wat er gebeurt als er iets fout gaatd. het zat is en niet weet hoe hij er nog gewoon een einde aan moet maken

20De woorden -purp- (44), -purpje- (46), -murp- (49) en –Hurp!- (52) kun je het best lezen alsa. kan-kunnen-mensen-helpb. kan-draadje-mijn-hulpc. kunnen-draadje-mensen-hulpd. kan-draadje-mijn-help

151

5345

5350

5355

5360

5365

5370

5375

5380

Page 152: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

brief

Het grotestadskind schrijvendaan haar grootvader, zegt niet:

men noemt mij mager,een klein kreng waar straksmadelieven in een kringomheen zullen staan - , maar:

‘t is erger met mijn popsinds u daarbuiten woont.

ach, nu is zij moegeschrevenaan haar grootvader - de enveloppeomsluit haar liefderijk,een pop onder een lila deken.

Wilfried Smit

152

5385

5390

5395

Page 153: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Het woord “kreng” in regel 5 heeft volgens het woordenboek van Koenen de volgende betekenissen:a. rottend dier, aasb. slecht, gemeen mensc. waardeloos voorwerp dat niet meer aan de gestelde eisen voldoetd. voorwerp dat iemand om de een of andere reden prikkelte. als uiting van waardering

Noteer de letter van de betekenis die het beste past. Je mag één betekenis geven, maar ook meer, zelfs alle vijf! Kies niet zomaar, bestudeer het gedicht eerst erg grondig.

2Een synoniem voor het woord “madelieven” in regel 6 is meizoentjes”. Welke associatie(s) roept dit woord op?

3Het woord “madelieven” in regel 6 kun je ook heel letterlijk opvatten. Je krijgt dan “de geliefden van de made”. Zou deze betekenis kunnen passen in de rest van het gedicht? Licht je antwoord toe.

4Welke van de twee betekenissen van “madelieven” moet je kiezen?

5 Het woord “kring” in 6 kan een symbolische betekenis hebben. Een kring neemt iets/iemand op, maar sluit ook iets/iemand uit. In welke ‘wereld’ wordt de ‘mij’ uit regel 4 opgenomen?

6Van welke ‘wereld’ wordt ze buitengesloten? (zie vraag 5)

7Geef nu een sluitende interpretatie van strofe 2.

8Leg uit waarom strofe 1 en 2 van elkaar gescheiden zijn. Anders gezegd: wat is het verband tussen de eerste en de tweede strofe? (gebruik maximaal 25 woorden)

9Let op het verbindingswoord tussen de tweede en de derde strofe. Wat is het verband tussen de 2e en 3e strofe? (zie ook vraag 8) . (Gebruik maximaal 25 woorden)

10Leg uit waarom zij het over haar pop heeft en niet over zichzelf. Gebruik maximaal 20 woorden.

11In regel 13 staat het woordje “haar”. Waarnaar kan dit woord verwijzen?

12Kun je op grond van de analyse van strofe 1,2 en 3 een andere dan gebruikelijke uitleg geven van de enveloppe” in regel 13? Welke?

153

Page 154: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

13Welk beeld in de vierde strofe ondersteunt deze uitleg?

154

5400

Page 155: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

op zondag

Op zondag is de stad een groot aquarium.Het licht stroomt er als vuilgeel water binnen.Langs het verflenste wier van parkenen onverschillige plantsoenenzwemmen de mensen als verdwaasde vissen rondtussen de vale huizenriffen,door scholen kinderen omstuwd.

Met bolle ogen happen zij naar lucht,snakkend naar de bevrijding die zij haten:het schrikbeeld van de maandagmorgen,gekromd van plichtsbesef en wit van zorgen.

Hanny Michaëlis

155

5405

5410

155

Page 156: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef uit de eerste strofe 6 woorden die de sfeer van een aquarium oproepen

2Wat stel je je voor bij ‘verflenst’ en wat bij ‘huizenriffen’?

3Welke vorm van beeldspraak staat in regel 1.a metafoorb metonymiac personificatied vergelijking zonder als

4Geef twee voorbeelden van assonantie in strofe 1.

5Geef twee voorbeelden van enjambement.

6Het metrum in regel 9 is?

7Welke stijlfiguur is in regel 10 gebruikt?a antitheseb paradoxc pleonasmed hyperbool

8Wat is de functie van de dubbele punt in regel 10?a uitlegb opsommingc beschrijvingd oplossing

9Het gedicht bestaat uit twee strofen. Wat is het inhoudelijke verschil tussen die twee strofen?a strofe 1: beschrijving strofe 2: conclusieb strofe 1: oorzaak strofe 2: oplossingc strofe 1: oorzaak strofe 2: gevolgd strofe 1: conclusie strofe 2: beschrijving

10happen zij naar lucht is een metafoor. Leg deze metafoor uit.

156

5415

5420

5425

5430

5435

5440

5445

5450

5455

5460

Page 157: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

changement de décor

Zodra de dag als een dreigbrief in mijn kamer wordt geschoven worden de rode zegels van de droom door snelle messen zonlicht losgebroken

huizen slaan traag hun bittere ogen open sterren vallen doodsbleek uit hun banenterwijl de zwijgende schildwachten nachtdroom en dagdroom haastig elkaar hun plaatsen afstaanlegt het vuurpeloton van de twaalfnieuwe uren bedaard op mij aan.

Ellen Warmond

157

5465

5470

5475

Page 158: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Noem 2 als/van vergelijkingen in dit gedicht

2Noem 1 synesthesie.

3Benoemd de beeldspraak in versregel 4.

4Geef 2 personificaties.

5Geef 1 duidelijke alliteratie.

6Welk voorbeeld van rijk rijm tref je aan?

7Noteer 3 assonanties.

8Hoe noem je een gedicht zonder eindrijm?

9Regel 7 vertoont als enige “metrum”. Scandeer die regel op papier, met - (lang) en v (kort).

10Met welk woord uit strofe 3 loopt “dreigbrief” uit r.1 qua betekenis parallel?

11Met welk woord uit uit strofe 3 loopt “dag” uit r. 1 qua betekenis parallel?

12Welke 2 regels uit de laatste strofe lopen in hun geheel parallel met regel 1 en 2?

13Met welke regels uit dit gedicht lopen regels 3 en 4 parallel?

14Hoe heet de strofevorm bij strofe 1?

15Noem uit strofe 1 vier woorden of woordgroepen die betrekking hebben op “dreigbrief”.

16Welke 2 stijlfiguren herken je in de versregels 6 en 7?

17Verklaar de titel zo nauwkeurig mogelijk in maximaal 10 woorden.

158

5480

5485

5490

5495

5500

Page 159: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

159

Page 160: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

de kunstcriticus

Radeloze Rinus heeft verdomdals het niet waar is weer een heleexpositie bij elkaar geverfd een hele zaal met rood en groen en recht en rond

5 en gevoelig gekweld bezeten

En daar wij van Rinus' leven wetendat het een kosmische strijd om de kleuren de vorm en de toets en de verfhuidde blabla de bloblo de blauwblauw is,

10 dat ieder stilleven een snauwvan wanhoop, ieder portret een sterfhuisvan smart is, een kreet en een aanklacht,zijn we vóór we de museale aandachtvoor Rinus vragen, en vóór

15 onze ochtend-editie ter perse ginggaan kijken of, nu hij nog leeft,Rinus wel beide oren heeft.

En ja hoor.

Alain Teister

160

5505

5510

5515

5520

5525

5530

5535

5540

5545

5550

160

Page 161: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Plaats leestekens in de eerste strofe.

2Geef drie alliteraties uit die eerste strofe.

3Schrijf twee polysyndetische enumeraties op.

4Noteer ook twee asyndetische opsommingen.

5Zoek uit de tweede strofe 4 hyperbolen.

6Welk geval van rime riche is ook overdrijvend?

7Wat concludeer je uit deze toon van de schrijver? Welke stijlfiguur domineert dus het hele gedicht?

8Probeer 'Radeloze Rinus' als kunstenaar te typeren. Gebruik daarbij woorden uit het hele gedicht.

9Waarom is de kunstcriticus de schilder een bezoek gaan brengen?

10Noem twee gedeelten van een zin, waaruit blijkt dat de schrijver aan een andere schilder heeft gedacht. Noteer waar die twee gedeelten op duiden.

11Kun je een reden bedenken waarom de laatste regel apart staat?

161

5555

5560

5565

5570

5575

5580

5585

5590

5595

5600

Page 162: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

een kinderspiegel

‘Als ik oud word neem ik blonde krullen ik neem geen spataders, geen onderkin, en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig bendan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mondalleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.

Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik en niemand gaat ooit liegen tegen mij.Ik neem niet van die vieze vette grijze pieken en ik ga zeker ook nietstinken uit mijn mond.

Ik neem een hond drie poezen en een geit die binnen mag, dat is gezellig, de keutels kunnen mij niet schelen. De poezen mogen in mijn bedde hond gaat op het kleedje.

Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemenniet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars. Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd isde hele dag en ook de hele nachtblijven wij alsmaar bij elkaar.’

Judith Herzberg

162

5605

5610

5615

5620

5625

Page 163: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Geef een duidelijk voorbeeld van een enjambement.

2Geef een voorbeeld van een assonantie.

3De beeldspraak in r. 20 isa. personificatieb. synesthesiec. metonymiad. zuivere metafoor

4Welke stijlfiguur zie je in r. 13?

5Wat is er zo opmerkelijk aan de ‘toon’van dit gedicht?

6Hoe heet de stijlfiguur in r. 13, r. 19 en r. 21 samen?a. parallellismeb. paradoxc. antithesed. prolepsis

7Waarom staat het hele gedicht tussen aanhalingstekens ?

8Kun je nu ook de titel verklaren?

9Wat is het gevolg voor de lezer van de gebruikte stijl, dus wat denk je als je dit gedicht gelezen hebt?

10Geef, beargumenteerd, je mening in maximaal 25 woorden.

163

5630

5635

5640

5645

5650

5655

5660

5665

5670

5675

Page 164: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

februarizon

Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan arbeiders bouwen met aluinen handen aan een raamloos huis van trappen en piano’s.De populieren werpen met een schoolse nijging elkaar een bal vol vogelstemmen toe en héél hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig helblauwe bloemen op helblauwe zijde.

De zon speelt aan mijn voeten als een ernstig kind. Ik draag het donzen masker vande eerste lentewind.

Paul Rodenko

164

5680

5685

5690

Page 165: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Welke van de volgende woorden is niet als onderdeel van een beeld gebruikt?a. meisjeskamer (1)b. arbeiders (3)c. zijde (8)d. masker (10)

2“Weer” (1) betekent?a. zoals enkele keren diezelfde dagb. zoals enkele keren diezelfde maandc. zoals steeds in een bepaald seizoend. zoals steeds in elke seizoen

3Het gedicht speelt in de maanda. decemberb. februaric. maartd. augustus

4Het opengaan van de wereld wordt verbeeld met ‘als een meisjeskamer’ (1). Daarmee wordt het effect bereikt dat het opengaan wordt ervaren alsa. aarzelend en schuchterb. luidruchtig en plotselingc. overrompelend en overdadigd. vertraagd en geluidloos

5Wat wordt door strofe 1 aangekondigd?a.het begin van de dagb. het begin van de lentec. het begin van de middagd. het begin van de zomer

6‘het straatgebeuren’ (2) vat samena. alles wat op straat is en alles wat geluid maaktb. de geluiden van auto’s en trams in die stratenc. de geluiden van kwettrende vogels in de bomend. de stemmen van de mensen in de straten

7Regel 3 roept het beeld op van arbeiders diea. in de schaduw van een bouwwerk staan te werkenb. in de volle zon staan te werken

165

5695

5700

5705

5710

5715

5720

5725

5730

5735

5740

5745

165

Page 166: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c. in de verwarmde ruimte van een bouwwerk staan te werkend. weliswaar in de zon, maar toch in de kou staan te werken

8Het woord ‘schoolse’ (5) heeft betrekking op het feit dat de populierena. bij een school staanb. gelijktijdig en afgemeten bewegenc. in een groep staand. op een kinderachtige manier bewegen

9De zon speelt ‘als een ernstig kind’ (10). Daaruit blijkt data. de zon achter de wolken dreigt te verdwijnenb. de zon overvloedig schijntc. het zonlicht nog weinig kracht heeftd. temidden van de spelende kinderen de zon een stille plaats inneemt

10‘Ik draag het donzen masker van de eerste lentewind.’ (11-12) bevata. geen beeldspraakb. als-van vergelijkingc. personificatied. zuivere metafoor

11De volgorde van de beschreven zaken (objecten)in regel 3-8 vertoont ordening. Deze ordening wordt bepaald doora. het zien van hoog naar laagb. het zien van laag naar hoogc. de tegenstelling dichtbij-verafd. het inzoomen

12In de twee strofen van het gedicht worden achtereenvolgens op subjectieve wijze uitgebeelda. de fantasie en de werkelijkheidb. de werkelijkheid en de fantasiec. het algemene en het persoonlijked. het persoonlijke en het algemene

13In r.5 zie je de volgende beeldspraaka. metonymiab. personificatiec. zuivere metafoord. asyndetische vergelijking

14. ‘nijging’ (5) betekenta. het betonen van eerbiedb. buigingc. aandriftd. genegenheid

15Welk verschijnsel zie je in r. 6 en in r. 8?

166

5750

5755

5760

5765

5770

5775

5780

5785

5790

5795

Page 167: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

a. repetitiob. alliteratiec. metonymiad. enjambement

16De eerste strofe kun je benoemen alsa. octaafb. septetc. nonetd. sextet

17De tweede strofe kun je benoemen alsa. terzetb. terzinec. triod. kleine terts

18Hoe noem je het verschijnsel in r. 11 en 12?a. conclusieb. epenthesisc. enjambementd. personificatie

19In welke regel vind je geen verbindingswoord tussen object en beeld?a. 1b. 3c. 10d. 11/12

20Welke uitspraak is onjuist?a. dit gedicht vertoont geen eindrijmb. dit gedicht vertoont een weloverwogen opbouwc. het metrum van r. 2 is een jambed. beeldspraak in dit gedicht is belangrijker dan klankwerking

167

5800

5805

5810

5815

5820

5825

5830

5835

5840

Page 168: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vader

Mijn vader werkte, thuis, op zijn kantoor.Ik wist niet beter of daar was hij voor.Hij schreef miljoenen cijfers in de boekenen ik deed weinig moeite hem te zoeken.

Pas nu ik vader ben komt ook mijn vaderbij elke stap van Sara mij steeds nader:hij was er dan toch maar, en hield van mij,al ging dat ongemerkt aan mij voorbij.

Niet helemaal, - maar zijn onhandigheidvermengde zich met zijn gebrek aan tijdwaardoor wij tussen al het grappen makenalleen nog samen over voetbal spraken.

Zo kwamen wij, op parallelle wegen,elkaar in feite nooit ‘n keertje tegen.

Nico Scheepmaker

168

5845

5850

5855

Page 169: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Noteer het rijmschema van dit gedicht.

2Omcirkel het juiste rijmschemaa. omarmendb. gepaardc. verspringendd. gekruist

3Noteerde regelnummers die mannelijk vol eindrijm vertonen.

4Noteerde regelnummers die vrouwelijk vol eindrijm vertonen.

5Tussen welke regels ligt de chute?

6Welke verhouding is er tussen het eerste deel (dus: het stuk voor de chute) en het tweede deel? Met andere woorden: welk’alineaverband’ bestaat er tussen beide delen?

7Welke stijlfiguur zie je in regel 13÷14 ?

8Wat is het overheersende metrum? Goed te zien in r 1 en 2

9Welke stijlfiguur zie je in de eerste strofe?

10Geef een parafrase van regel 13 en 14 en licht deze regels toe.

169

5860

5865

5870

5875

5880

5885

5890

5895

5900

5905

Page 170: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

als een piraat Als een piraat ben je aan komen varen,de lonten brandend en de zwarte vlag in top.Je roekeloos lachende gezicht eropmet onstuimig wapperende haren.De luiken waren al weggenomenen de kartouwen knarsend naar buiten geschoven,de bezem hing hoog in de mast daarbovenen de pekketels stonden te branden, te stoven.

refrein: Hei ho mijn schip voer uit met zeventig man, met zeventig man en daar kwam er maar eentje behouden van aan, hojo en een goeie fles rum!

Ik een logge koopvaarder moest proberenje razendsnelle roofschip te ontlopenalsof ik ook maar één moment kon hopenhem voor de wind te kunnen smeren.Maar je nam me gezwind alle wind uit de zeilenuit alle zeilen die ik bij kon zetten,zodat ik wanhopig besloot me te verzettenmet handspaak en kortjans en solide musketten.

(refrein)

Maar al je scheepsvolk begon te joelenen sloeg zijn enterhaken vast in de boordenbegon te roven te plunderen te moordenen me zonder omhaal de voeten te spoelen

Heel mijn bemanning,mijn trots, mijn spanning,mijn angst, mijn vertrouwen gebijld en gekaptdoor jou met een schreeuw van het schip afgetrapt.Mijn vlag van de vrijheid heb je neergehaald,en tot slot zelfs mijn hoogmoed gekielhaald.

Maar je versierde me direct met nieuwe pluimenen zei:”Kom op, dan gaan we samen de zee af schuimen”.

(refrein)

170

5910

5915

5920

5925

5930

5935

5940

5945

5950

5955

170

Page 171: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Maar sinds de tijd dat je me in je macht hebt,is het gegaan zoals ik altijd wel gedacht heb:je wapens heb je alle laten zinken.Het is nu nog enkel

schuitje varen theetje drinken.Ons piratenbestaan is vervlakt.Dus als de kust vrij isworden jij en je trawanten overboord gesmakt!

Lennart Nijgh

woorden

r. 6 kartouwen=zware kanonnenr. 22 handspaak=zware staafr. 22 kortjans=dolkenr. 36 gekielhaald=hard aangepaktr. 53 schuitje varen theetje drinken=oud kinderliedje r. 56 trawanten=medeplichtigen, handlangers

171

5960

5965

Page 172: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen In dit lied beschrijft een man de kennismaking met zijn vrouw, hoe zij hem veroverde en hoe hij probeerde aan haar te ontsnappen. Hij geeft zich tenslotte aan haar over, maar de liefde en het huwelijk lopen uit op een sleur. Zodra hij een leukere vrouw ontmoet, zal hij haar verlaten.

1Strofe 1 heeta. kwatrijnb. sextetc. octaafd. septet

2Hoe heet de beeldspraak in r. 1?

3Hoe heet de beeldspraak in r.15?a. asyndetische vergelijkingb. metonymiac. als-vergelijking zonder alsd. zuivere metafoor

4Hoe heet de beeldspraak in r.26?a. asyndetische vergelijkingb. metonymiac. als-vergelijking zonder alsd. zuivere metafoor

5In dit liedje zijn 5 strofevormen aanwezig. Geef de namen in volgorde van kortere naar langere strofen.

6Welk woord vertoont weesrijm in de 3e strofe?

7Welk woord bevat woordspeling in r.38? Leg uit.

8Hoe heet het rijm in r. 19? (Laat -zeilen- buiten beschouwing.)

9De stijlfiguur in r. 29 heeta. litotesb. prolepsisc. inversied. Distanzstellung

10Welke stijlfiguur vertoont de tekst tussen r. 31 en r. 36?11Geef het rijmschema van strofe 1

172

5970

5975

5980

5985

5990

5995

6000

6005

6010

6015

Page 173: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

12Geef een assonantie uit strofe 1:

13Geef een alliteratie uit strofe 1:

14Hoeveel regels in strofe 1 vertonen mannelijk rijm?

15Wat zou ‘schuitje varen theetje drinken- (r.53) betekenen?

173

6020

6025

6030

6035

6040

6045

6050

Page 174: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

het dorp

IThuis heb ik nog een ansichtkaart waarop een kerk, een kar met paard, een slagerij: J.van der Ven, een kroeg, een juffrouw op de fiets.Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets maar het is waar ik geboren ben.IIDit dorp, ik weet nog hoe het was:de boerenkinderen in de klas, een kar die ratelt op de keien,het raadhuis met een pomp ervoor, een zandweg tussen koren door, het vee, de boerderijen.IIIEn langs het tuinpad van mijn vader zag ik de hoge bomen staan.Ik was een kind en wist niet beter dan dat het nooit voorbij zou gaan.IVWat leefden ze eenvoudig toen, in simpele huizen tussen groen met boerenbloemen en een heg.Maar blijkbaar leefden ze verkeerd:het dorp is gemoderniseerd en nou zijn ze op de goeie weg.VWant ziet hoe rijk het leven is:ze zien de televisiequiz en wonen in betonnen dozenmet flink veel glas, dan kun je zien hoe of het bankstel staat bij Mien en haar dressoir met plastic rozen.VIEn langs het tuinpad van mijn vader zag ik de hoge bomen staan.Ik was een kind en wist niet beter dan dat het nooit voorbij zou gaan.VIIDe dorpsjeugd klit wat bij elkaar in mini-rok en beatle-haaren joelt wat mee met beatmuziek. Ik weet wel: ‘t Is hun goeie recht, de nieuwe tijd, net wat u zegt, maar het maakt me wat melancholiek.VIIIIk heb hun vaders nog gekend, ze kochten zoethout voor een cent,ik zag hun moeders touwtje springen.

174

6055

6060

6065

6070

6075

6080

6085

6090

6095

Page 175: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Dat dorp van toen, het is voorbij. Dit is al wat er bleef voor mij:een ansicht en herinneringen.IXToen ik langs het tuinpad van mijn vader de hoge bomen nog zag staan.Ik was een kind. Hoe kon ik weten dat dat voorgoed voorbij zou gaan?

Jean Ferrat (vertaling Friso Wiegersma)

175

6100

6105

175

Page 176: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1In regel 32 staat ‘plastic rozen’. Waarvan is de roos in dit geval het symbool?a de liefdeb de vergankelijkheidc het gevaard de ondergange de burgerlijkheidf het verleden

2Wat is het effect van het bijvoeglijk naamwoord ‘plastic’ binnen deze context? Gebruik maximaal 10 woorden.

3Drie strofen hebben de volgende structuur: een beschrijving gevolgd door een commentaar.Welke strofen voldoen aan dit gestelde?a 2 4 6b 1 4 8c 3 5 9d 1 4 7e 1 5 8f 1 2 8

4Welke stijlfiguur merk je op in regel 25 t/m 27?a hyperboolb paradoxc ironied eufemismee contaminatief climax

5De strofen II, V en VIII hangen sterk samen. Strofe II beschrijft het verleden. Wat beschrijven strofe V en VIII?

6De ansichtkaart uit regel 1 keert in regel 51 terug. Waarom?

7Drie strofen doen dienst als refrein. Welke?

8Het eindrijm in strofe I isa mannelijkb vrouwelijkc glijdend

9Het correcte rijmschema van strofe I isa a a c b b c , dus gebrokenb a a b c c b , dus gepaard en omarmend

176

6110

6115

6120

6125

6130

6135

6140

6145

6150

6155

6160

Page 177: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

c a a b c c d , dus gepaard en gebrokend a a c d d c , dus gepaard en omarmend

10Welke rijmschema zie je in strofe III?a gekruistb omarmendc verspringendd gepaarde gebrokenf slagrijm

11Wijs de alliteratie aan in de eerste strofe.

12De overheersende versvoet in de eerste strofe isa trocheeb dactylusc amfibrachysd spondeee jambef anapest

13In welke regel van strofe I komt een elisie voor?

14Hoe heet de stijlfiguur die wordt gevormd door de regels 9 t/m 13?

15Welke lettergrepen in strofe III vertonen assonantie?

16Benoem de beeldspraak in regel 21?

17‘Het dorp’ behoort tota de lyriekb de epiekc de dramatiek

18Dit chanson vertoont een driedeling. Namelijka strofen I+II+III , strofen IV+V+VI , strofen VII+VIII+IX b strofen II+IV+VII, strofen I+V+VIII, strofen III+VI+IXc strofen I+II+IV, strofen III+V+VI, strofen VII+VIII+IX d strofen II+V+IX ,strofen I+VI+VIII, strofen III+IV+VII

19

177

6165

6170

6175

6180

6185

6190

6195

6200

6205

6210

6215

Page 178: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Wat vind je van de volgende stelling:“De dichter idealiseert in Het Dorp het verleden en daardoor wordt het chanson romantisch” ?a Deze mening is correctb De stelling is onjuistc Het valt niet uit te maken of de stelling juist is of nietd De stelling is ten dele juist: de dichter stelt het verleden wat al te mooi voor, maar daardoor wordt het lied nog niet romantisch.

20Benoem de beeldspraak (zo precies mogelijk) die voorkomt in strofe V.

178

6220

6225

6230

6235

6240

6245

6250

Page 179: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

ik ben zo vaak opnieuw begonnen

Ik ben zo vaak opnieuw begonnenen niet zo'n beetje nieuw, maar radicaal.Ik heb zo vaak iets nieuws verzonnenwaarvan ik dacht: dit is het helemaal.

Zoals die keer dat ik ons rozenperk heb weggespiten heb vervangen door een prachtig groen gazonmaar toen het gras bij onze buren altijd groener wasop diezelfde plek een groentetuin begon.

Ik heb geloofd in eigen sla en bonestaken.Ik heb genoten van het onbespoten werkmaar ineens wist ik wat ik daar moest gaan maken,een schitterend nieuw idee: een rozenperk

Ik heb zo vaak de wereld rondegezworvenals ik hier niet verder kwam of verder kon.Als Holland mijn humeur weer 's had bedorvendan zocht ik naar een nieuwe horizon.

In andere steden, andere mensen, andere landen.Je weet wel: nieuwe bezems vegen schoonmet de ongekende luxe in mijn handenvan: alles anders, alles nieuw en ongewoon.

En als ik dan weer terug was van mijn reizen;mijn eigen stad, mijn eigen bed, mijn eigen huisdan kreeg je weer het nieuwstedan kon ik zeggen: Jongens, ik ben weer thuis!

Er loopt een optocht door de tijd:van de schepping tot de eeuwigheiden die optocht komten dat is geksteeds weer langs dezelfde plek.En wij lopen mee met het misverstandalleen en soms in groepsverbandop zoek naar het beloofde landin de optocht door de tijd.

Ik ben zo vaak opnieuw begonnen,dan dacht ik: nu ben ik los van toen.Nu heb ik het verleden overwonnen,van vandaag af ga ik alles anders doen.

179

6255

6260

6265

6270

6275

6280

6285

6290

6295

Page 180: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Maar in vandaag ligt een deel van het verledenen dat samen neem je weer naar morgen meeen uit de dingen dij wij gisteren dedenontstaat uiteindelijk ieder nieuw idee.

Het is niet nieuw, het is niet 'anders' of bijzonderen het is in het verleden meer gedaanmaar voor een kind is het het grootste wereldwonderals het zit en voor de eerste keer gaat staan.

Er loopt een optocht door de tijd:van de schepping tot de eeuwigheiden die optocht komten dat is geksteeds weer langs dezelfde pleken op het domme tikken van de klokgaat de optocht door van sjokke sjokeerst achter, dan vóór moeders rokin de optocht door de tijden op minder dan een sukkeldrafvan heuvel op en heuvel afvan de wieg tot aan het grafin de optocht door de tijd.

Paul van Vliet

180

6300

6305

6310

6315

6320

6325

180

Page 181: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

vragen

1Strofe 1 heeta kwatrijnb kwartijnc kwartetd kwartaale kwatrinef kwalichon

2De stijlfiguur in de regels 1 en 3 heet

3Het metrum in regel 1 isa trocheeb anapestc dactylusd jambee amfibrachysf spondee

4Noem de twee woorden die allitereren in de tweede strofe.

5Noem alle assonanties in strofe 3.

6In regel 14 komt de volgende stijlfiguur tot uitinga sarcasmeb parodiec hyperboold ironiee cynismef woordspeling

7In regel 18 staat ‘weer’s ‘.De apostrof geeft aan dat het verschijnsel optreedt van

8De stijlfiguur in regel 21 heet

9Welke stijlfiguur vertonen de regels 31 en 39?

10Welke beeldspraak is er in regel 31?

11Geef het rijmschema van strofe 7

12

181

6330

6335

6340

6345

6350

6355

6360

6365

6370

6375

Page 182: De binocle - Ter Haar   Web viewEen elk jaar luider wordende stem roept mij toe: vestig je, kies je een werkkring, plant je regelmatig voort, word mens. Je kent nu de wereld,

Welke stijlfiguur zie je in regel 48 en 49?

13Noem het nummer van de regel met een weesrijm.

14Licht uit regel 65 de woorden ‘achter’ en ‘vóór’ toe. Gebruik voor elk maximaal tien woorden.

15Wie is de echte hoofdpersoon in de laatste strofe? a de ‘ik’b de optochtc de tijdd de kloke de moederf de schepping

182

6380

6385

6390

6395