De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

71
De bepaling van risico’s voor beleggen in zorgvastgoed J.E. Baan 12 november 2015

Transcript of De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

Page 1: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

De bepaling van risico’s voor

beleggen in zorgvastgoed

J.E. Baan

12 november 2015

Page 2: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

2

De bepaling van risico’s voor beleggen in zorgvastgoed

Document: Master Thesis

Auteur: J.E. Baan

Onderwijsinstelling: Amsterdam School of Real Estate

Opleiding: Master of Science in Real Estate

Plaats en datum: Renswoude, 12 november 2015

1e beoordelaar en begeleider: drs. B. van der Gijp MRE NMO MRics

2e beoordelaar: drs. A.R. Marquard

Page 3: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

3

Voorwoord

Deze scriptie is het sluitstuk van mijn studie Master of Science in Real Estate aan de ASRE te

Amsterdam. Met veel plezier en passie heb ik deze studie doorlopen; ik ben tevreden met de

opgedane kennis en ervaring. De samenwerking met medeleerlingen en de begeleiding vanuit de

ASRE heb ik zeer gewaardeerd.

De studieperiode vergelijk ik met een fietsvakantie in de bergen. Geweldig om mee te maken, maar

ik ben beklimmingen tegengekomen waarbij het ‘zuur in de benen schoot’. De voldoening echter na

het bereiken van de top maakte iedere inspanning meer dan waard!

De laatste uitdaging was de realisatie van voorliggend onderzoek. Mijn dank gaat uit naar de allen

die mij in deze periode hebben gesteund, gecoacht en geholpen. Daarvan wil ik graag een aantal

personen benoemen. In de eerste plaats noem ik mijn vrouw Willemien en kinderen Melvin,

Matthias en Rosalie. Jullie support was nodig om dit te kunnen uitvoeren. Nu breekt weer een tijd

aan waarin de studie als prioriteit plaats maakt voor meer aandacht naar elkaar. Daarnaast wil ik de

medewerkers van de ASRE bedanken. Hun enthousiasme en persoonlijke begeleiding was voor mij

erg motiverend om dit onderdeel van de studie te doorlopen. Een speciale dank daarbij aan de heer

H. Fens, coördinator vastgoedinformatiecentrum aan de ASRE, die effectief heeft bijgedragen aan

het theoretisch kader door de aanlevering van relevante literatuur. Ik wil allen bedanken die als

respondent hebben bijgedragen aan het kwalitatief onderzoek en daarin hun kennis en ervaring met

mij hebben willen delen. Tenslotte veel dank aan mijn scriptiebegeleider de heer B. van der Gijp. Hij

was de coach in mijn zoektocht naar het antwoord op de onderzoekvraag. Mede via hem kreeg ik

een ingang in de wereld van vastgoedbeleggen. Dank voor de bijsturingen in de structuur van het

onderzoek en de vakinhoudelijke toevoegingen.

Mijn doel was om een onderwerp uit te werken dat een wetenschappelijke bijdrage levert aan een

actueel vraagstuk. Het resultaat daarvan treft u aan in dit onderzoeksrapport.

Mijn hoop is dat de hierin verworven kennis en aanbevelingen zullen bijdragen aan de effectieve

realisatie van nieuwe zorgvastgoedprojecten, waarmee wordt tegemoetgekomen aan de nieuwe

vraag naar ouderenhuisvesting. Tevens spreek ik mijn hoop en verwachting uit dat zorgvastgoed een

efficiënte beleggingscategorie wordt met een gunstige rendement-risicoverhouding, waarmee deze

sector zich blijvend classificeert als aantrekkelijk beleggingsalternatief.

Page 4: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

4

Managementsamenvatting

Vanwege stelselwijzigingen in de zorgsector en een toenemende vergrijzing in Nederland rust er een

significante opgave om nieuw en kwalitatief anders zorgvastgoed te (her)ontwikkelen ten behoeve

van ouderen. De mogelijke rol van banken hierin is sterk afgenomen, voornamelijk als gevolg van het

verhoogde risicoprofiel van financiering in zorgvastgoed en de verscherpte voorschriften uit de

wetgeving van Basel II. Vanwege deze ontwikkelingen is het segment voor de belegger interessant

geworden als toevoeging aan een gemengde beleggingsportefeuille. De reële bepaling van het

risicoprofiel van een belegging in zorgvastgoed en verdiscontering daarvan in een betaalbare

rendementseis is echter nog niet geheel helder.

Het voorliggend onderzoek gaat in op de bepaling van variabelen die relevant zijn om de risico-

opslag te bepalen voor een belegging in zorgvastgoed.

Vanuit de theorie blijkt dat de Moderne Portefeuille Theorie (MPT), die haar oorsprong heeft in de

jaren ’50, een belangrijke methodiek is voor de samenstelling van een efficiënte beleggings-

portefeuille en de berekening van de risico-opslag. Mede dankzij unieke eigenschappen heeft

(zorg)vastgoed een lage correlatie met rendementen in andere beleggingscategorieën en kunnen

diversificatievoordelen worden behaald zoals door de MPT wordt voorgehouden. Dit heeft een

eliminatie van risico’s tot gevolg. Uit de MPT volgt een kwantitatieve berekening van de risico-opslag

en wel volgens de formule van het Capital Asset Pricing Model (CAPM). Daarbij wordt het risico

berekend door analyse van rendementen op beleggingen met behulp van statistische methoden.

Deze methode staat haaks op principes van bedrijfseconomische modellen die meer uitgaan van

organisatorische kenmerken als oorzaak voor rendement en risico, zoals het model van European

Foundation for Quality Management (EFQM). Uit de kwalitatieve analyse volgens dat principe en

met behulp van de vijf fundamentele risicofactoren, zoals gedefinieerd door economen F.K. Reilly en

K.C. Brown, volgen de kwalitatieve risicofactoren voor beleggen in zorgvastgoed: leegstand,

partnerrisico, illiquiditeit, wet- en regelgeving en overheid. Dit leidt tot de volgende theoretische

formule voor de rendementseis voor zorgvastgoedbeleggingen:

rendementseis (Re) = Risicovrije rentevoet (Rf) + verwachte inflatie (Ri) + risico’s van leegstand (Rl),

partner (Rp), illiquiditeit (Rill), wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro).

Vanwege de invloed van de zorgaanbieder op het rendement van de zorgvastgoedbelegging verdient

de analyse van het partnerrisico en de ontwikkeling van Corporate Real Estate Management (CREM)

bij de zorgaanbieder extra aandacht.

Uit het theoretisch onderzoek volgen een 6-tal hypothesen die met behulp van kwalitatief en

kwantitatief onderzoek zijn getoetst. In het kwalitatief onderzoek zijn 15 personen ondervraagd die

beroepshalve verbonden zijn met zorgvastgoed en kunnen worden verdeeld in drie groepen:

beleggers, zorgaanbieders en overig. Uit de analyse van de onderzoeken volgen twee correcties op

de theoretische formule voor rendementseis.

Allereerst kan worden gesteld dat de risico’s van wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro) wellicht

in de beeldvorming hoog lijken, maar in de praktijk kunnen worden genuanceerd. De

(zorg)behoeften van ouderen vormen een continue opgave waaraan overheden zich niet kunnen

onttrekken. Scenario’s voor overheidsmaatregelen en wijzigingen in wet- en regelgeving kunnen

door actoren in de zorgsector met een actief risicomanagement en bedrijfsvoering worden

Page 5: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

5

gemanaged. Daarvoor is kennis van en ervaring en sensitiviteit met de zorgsector vereist, waarbij de

mate daarvan kan worden aangegeven met factor ‘K’.

Daarnaast kan het partnerrisico (deels) worden gemitigeerd door intensieve samenwerking met en

kennisuitwisseling tussen belegger en zorgaanbieder, aan te geven met factor ‘S’. Een lagere

leegstand (Rl) en een hogere kennis (K) kan hiervan het resultaat zijn.

Samenvattend kan worden gesteld dat de risico-opslag kan worden bepaald door de volgende

formule:

Risico-opslag = (Rl) + (1-S)*(Rp) + (Rill) + (1-K)*((Rwr) + (Ro)).

Uit het kwantitatief onderzoek volgt dat de hoogte van het partnerrisico niet kan worden bepaald

door analyse van bedrijfskenmerken van zorgaanbieders, zoals door de theorie van EFQM wordt

voorgehouden. Daarvoor bestaat te weinig causaal verband tussen bedrijfskenmerken van

zorgaanbieders en hun financiële performances.

Die conclusie vormt echter wel de basis voor de aanbeveling tot vervolgonderzoek naar de analyse

van partnerrisico en de meest geschikte vorm voor samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder.

Page 6: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

6

Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3

Managementsamenvatting ..................................................................................................................... 4

1. Inleiding ............................................................................................................................................... 8

1.1 Aanleiding ..................................................................................................................................... 8

1.2 Onderzoeksdoel en centrale vraag ............................................................................................... 8

1.3 Afbakening .................................................................................................................................... 9

1.4 Onderzoeksmethode, -model en leeswijzer ............................................................................... 10

2. Ontwikkelingen in zorgvastgoed ....................................................................................................... 12

2.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 12

2.2 Ontwikkelingen in maatschappij en zorg .................................................................................... 12

2.3 Gevolgen voor de zorgaanbieder ................................................................................................ 15

2.4 Financiering in de zorgsector ...................................................................................................... 16

2.5 Conclusies ................................................................................................................................... 17

3. Risicobepaling in theorie ................................................................................................................... 18

3.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 18

3.2 Beleggen in theorie ..................................................................................................................... 18

3.2.1 Onderdeel tijd, risicovrije rentevoet .................................................................................... 18

3.2.2 Onderdeel inflatie, nominale risicovrije rentevoet .............................................................. 18

3.2.3 Onderdeel risico, opslagen te verwerken in de rentevoet .................................................. 19

3.2.4 Moderne portefeuille theorie .............................................................................................. 19

3.3 De rol van (zorg)vastgoed in een gemengde beleggingsportefeuille ......................................... 20

3.3.1 Vastgoed algemeen .............................................................................................................. 20

3.3.2 Zorgvastgoed ........................................................................................................................ 22

3.4 Bepaling van risicopremie ........................................................................................................... 23

3.4.1 De berekeningswijzen van risico .......................................................................................... 23

3.4.2 EFQM .................................................................................................................................... 25

3.4.2.1 Bedrijfsrisco’s ............................................................................................................... 26

3.4.2.2 Financiële risico’s .......................................................................................................... 27

3.4.2.3 Liquiditeitsrisico’s ......................................................................................................... 27

3.4.2.4 Valutarisico’s ................................................................................................................ 27

3.4.2.5 Land-/politiek risico’s ................................................................................................... 27

3.4.2.6 Samenvatting kwalitatieve risicofactoren .................................................................... 28

3.4.3 Partnerrisico ......................................................................................................................... 28

Page 7: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

7

3.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 30

4. Kwalitatief onderzoek naar risico’s van zorgvastgoed ...................................................................... 33

4.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 33

4.2 Opzet kwalitatief onderzoek ....................................................................................................... 33

4.3 Uitkomsten interviews en toetsing van de hypothesen ............................................................. 34

4.3.1 Zorgvastgoed als diversificatie instrument .......................................................................... 35

4.3.2 CAPM als methodiek voor de berekening van risico-opslag ................................................ 36

4.3.3 Kennisbeperkingen van zorgvastgoed ................................................................................. 37

4.3.4 Risico-opslagen voor beleggen in vastgoed ......................................................................... 38

4.3.5 Partnerrisico ......................................................................................................................... 40

4.3.6 De invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed ........................................................... 42

4.4 Conclusie ..................................................................................................................................... 45

5. Kwantitatief onderzoek ..................................................................................................................... 47

5.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 47

5.2 Onderzoeksmethode .................................................................................................................. 47

5.3 Onderzoeksopzet ........................................................................................................................ 47

5. 4 Uitkomsten onderzoek ............................................................................................................... 49

5.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 51

6. Conclusies, aanbevelingen en reflectie ............................................................................................. 52

6.1 Conclusies ................................................................................................................................... 52

6.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................ 53

6.3 Aanbeveling voor vervolgonderzoek .......................................................................................... 53

6.4 Reflectie ...................................................................................................................................... 54

7. Bibliografie ........................................................................................................................................ 55

8. Bijlagen .............................................................................................................................................. 58

Bijlage 1: Vragenlijst .......................................................................................................................... 58

Bijlage 2: Uitwerking antwoorden kwalitatief onderzoek ................................................................ 60

Bijlage 3: Uitkomsten en samenvattingen correlatieanalyse bedrijfskenmerken versus financiële

performances .................................................................................................................................... 63

Bijlage 4: Toelichting opbouw gewogen operationele en financiële variabelen .............................. 70

Page 8: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

8

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In Nederland is sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Deze toename gaat

gepaard met een stijgende vraag naar zorg en seniorenhuisvesting, waaruit een potentiele behoefte

ontstaat naar financiering van nieuw zorgvastgoed. Het speelveld binnen de zorgsector is echter aan

verandering onderhevig. Vanuit de kant van de overheid, maatschappij, zorgaanbieders,

woningcorporaties en financiers leiden stelselwijzigingen en nieuwe behoeften tot herpositionering

van elk van deze partijen. In de dynamiek die daaruit ontstaat verschijnt de belegger op het toneel in

de rol van alternatieve vastgoedbeheerder.

Investeren in zorgvastgoed is betrekkelijk nieuw voor beleggers. De voornaamste reden hiervoor is

dat de meeste financieringen tot voor kort eenvoudig konden worden geborgd door het

Waarborgfonds voor de Zorg (WFZ) of door gemeenten. Dit was mogelijk dankzij de garantiestelling

van de overheid voor betaling van de kapitaallasten die voortvloeiden uit de investeringen in

zorgvastgoed. Door het ontbreken van financieringsrisico’s was het voor zorgaanbieders mogelijk om

langlopende leningen af te sluiten op de kapitaalmarkt met minimale risico-opslagen. Vanwege die

geringe opslagen was het te behalen rendement voor beleggers onvoldoende interessant en

acteerden zij tot voor kort nauwelijks op deze markt.

Door stelselwijzigingen in de zorgsector worden garantiestellingen vanuit de overheid afgebouwd en

ontstaan er ondernemersrisico’s voor zorgaanbieders. Daarmee verdwijnt de mogelijkheid voor hen

om goedkoop kapitaal aan te trekken en zal er meer marktconform moeten worden geleend.

Marktconformiteit is gebaseerd op een balans tussen risico en rendement; hoe groter het risico des

te hoger zal het vereiste rendement zijn voor de lening. Dat maakt inzage in de risico’s tot een

belangrijke voorwaarde voor beleggen in zorgvastgoed. De kennis van en ervaring met risico’s voor

beleggen in zorgvastgoed is heden nog beperkt, hetgeen een oorzaak is waarom nog op slechts

beperkte schaal door beleggers in de zorgsector is geïnvesteerd (Hermus, 2014). Vanuit dat

perspectief zal verhoogde transparantie daarin een bijdrage leveren aan de realisatie van

financiering van (nieuw) zorgvastgoed.

1.2 Onderzoeksdoel en centrale vraag

In het onderzoek wordt als vertrekpunt beschouwd dat het relevant is om beleggers te voorzien van

informatie en/of instrumenten om zorgvastgoed beter te kunnen beoordelen op risico en

rendement.

Het doel van deze scriptie is om transparantie te verschaffen in de risico’s voor beleggen in

zorgvastgoed. Voor beleggers draagt dat bij aan een reële beoordeling van investeringsobjecten in

zorgvastgoed en voor zorgexploitanten geeft het richting om te sturen op financiële

risicobeheersing.

Om hieraan te beantwoorden is de volgende centrale vraagstelling geformuleerd:

Page 9: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

9

Welke variabelen zijn relevant om de risico-opslag te bepalen voor een belegging in zorgvastgoed?

Om hiertoe te komen zijn de volgende deelvragen ontwikkeld.

Deelvraag 1: Hoe wordt heden de risico-opslag voor investeren in zorgvastgoed bepaald?

Deelvraag 2: Ontberen beleggers de juiste kennis om de reële risico opslag hiervoor te

bepalen?

Deelvraag 3: Hoe is de ontwikkeling Corporate Real Estate Management (CREM) bij

zorgaanbieders van invloed op risico’s voor zorgvastgoed?

1.3 Afbakening

De gezondheidszorg in Nederland is opgesplitst in twee sectoren, de cure en de care.

Instellingen die onder de ‘cure’ vallen betreffen voornamelijk ziekenhuizen en specialistische

klinieken.

Het doel van cure instellingen is genezing en/of bevordering van herstel van zieken, inclusief de

daarbij behorende verzorging en verpleging.

Care instellingen zijn gericht op het zoveel mogelijk beperken van nadelen van ziekten, stoornissen

en beperkingen. Het werkterrein van de care omvat voornamelijk geestelijke gezondheidszorg,

gehandicaptenzorg en ouderenzorg. De daarbij horende activiteiten zijn verpleging, begeleiding en

verzorging. De ouderenzorg is onderdeel van de sector verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT), dat

de volgende hoofdproducten omvat:

thuiszorg;

zelfstandig wonen met mogelijkheid tot thuiszorg;

intramuraal wonen met zorg;

revalidatie.

Zorgvastgoed kan worden gedefinieerd als vastgoed dat in verband staat met zorg, onderverdeeld

naar Cure (genezing) en Care (verzorging) (EIB, 2015). Het onderzoek wordt afgebakend tot

vastgoedbeleggingen in de care sector en daarin beperkt tot wonen met (mogelijkheid tot) zorg in of

nabij woon- en zorgcentra. Dit betreffen zorgcomplexen, aanleunwoningen en woon-

zorgcomplexen.

De volgende definities kunnen worden gegeven aan deze vormen van wonen en zorg (CFV, 2015).

Zorgcomplexen: complexen welke door zorgorganisaties worden geëxploiteerd die zijn

toegelaten volgens de Wet Toegelaten Zorginstellingen (WTZi). Deze complexen dienen van

oorsprong te zijn bedoeld voor intramurale zorg, maar kunnen nu geheel of gedeeltelijk zijn

geëxtramuraliseerd. Zorgorganisaties zetten dit vastgoed in voor zorgverlening aan hun cliënten

die er kort- of langdurend wonen.

Aanleunwoningen: woningen die gebouwd zijn in de directe buurt van een zorgcomplex met de

mogelijkheid tot gebruik van haar voorzieningen. De verhuurbaarheid hangt af van de nabijheid

van het zorgcomplex.

Woon-zorgcomplexen: een groep woongelegenheden voor ouderen die hier beschut kunnen

wonen en zo nodig ook begeleiding en ondersteuning krijgen. Vanaf het begin is in de woon-

zorgcomplexen de vergoeding voor wonen, zorg en service contractueel gescheiden. Er zijn

Page 10: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

10

veelal algemene voorzieningen en gemeenschappelijke ruimtes aanwezig, zoals receptie,

commerciële ruimtes, recreatieruimte of tuin.

1.4 Onderzoeksmethode, -model en leeswijzer

Het onderzoek is zowel kwalitatief als kwantitatief van opzet.

Er is kwalitatief onderzoek verricht door de afname van 15 interviews onder beleggers,

zorgaanbieders en overige zorg gelieerde partijen.

Het betreft een empirisch kwalitatief onderzoek, waarmee door middel van waarneming wordt

vastgesteld wat zich in werkelijkheid (empirie) afspeelt (Baarda e.a., 2009). Er is sprake van een

verklarende onderzoeksvraag, aangezien wordt gezocht naar de verklaring van risico’s die behoren

bij beleggen in zorgvastgoed. Er wordt daarbij gezocht naar de factoren waarvan die risico’s

afhankelijk zijn.

Uit het kwalitatieve onderzoek zijn gegevens voortgekomen die enerzijds antwoord geven op de

onderzoeksvraag en anderzijds als input zijn gebruikt voor nader kwantitatief onderzoek.

In het kwantitatief onderzoek is gezocht naar correlaties tussen bedrijfskenmerken van

zorgaanbieders en hun financiële performances. Daarmee is getracht de oorzaken van financiële

performances te herleiden naar inrichting van de bedrijfsvoering, met transparantie in het

zogenaamde partnerrisico als doel.

Het vraagstuk van dit onderzoek valt binnen het financieel-economisch kader.

Het is een probleem beschrijvend onderzoek waarin verbanden worden gezocht tussen feiten en

oorzaken. Schematische weergave:

Page 11: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

11

Toelichting en leeswijzer:

T (theorie): Allereerst worden in hoofdstuk 2 de actuele ontwikkelingen in zorgvastgoed

omschreven. Daarin worden de context en het belang van het onderwerp geschetst waaruit de

centrale vraagstelling is ontstaan. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de uitkomsten van het

theoretisch onderzoek beschreven. Dat onderzoek richt zich voornamelijk op relevante theorieën en

publicaties rondom het onderwerp van (zorg)vastgoedbeleggen en de risico-aspecten die daarbij

relevant zijn.

P (praktijk): De uitkomsten van het theoretisch onderzoek, vertaald in hypothesen, worden

vervolgens getoetst door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. De uitkomsten van

kwalitatief onderzoek zijn deels gebruikt als input voor het kwantitatief onderzoek.

Het kwalitatief onderzoek, te weten interviews onder een 15-tal personen die beroepshalve

betrokken zijn bij zorgvastgoed, is uitgewerkt in hoofdstuk 4. Het kwantitatief onderzoek, te weten

correlatieanalyses tussen bedrijfskenmerken van zorgaanbieders en hun financiële performances, is

uitgewerkt in hoofdstuk 5.

A (analyse): In hoofdstukken 4 en 5 zijn tevens de uitkomsten van de onderzoeken geanalyseerd en

beoordeeld, resulterend in de verwerping of (voorwaardelijke) acceptaties van de hypothesen uit

hoofdstuk 3.

C (conclusie): Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 de resultaten uit de voorgaande hoofdstukken

beoordeeld in het licht van de onderzoeksvragen, waaruit de conclusie volgt, inclusief aanbevelingen

voor beleggers en zorgaanbieders en aanbevelingen voor nader onderzoek.

Page 12: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

12

2. Ontwikkelingen in zorgvastgoed

2.1 Inleiding

Met de beschrijving van actuele ontwikkelingen in de zorgsector en de gevolgen voor het daaraan

gelieerde vastgoed wordt de relevantie van de onderzoeksvraag in het juiste perspectief gezet. De

maatschappelijke ontwikkelingen en de rol van de regulerende overheid vormen daarbij de basis

voor een omslag die gevolgen heeft voor de actoren in deze sector. In dit hoofdstuk worden de

gevolgen hiervan voor de zorgaanbieders en de financierende partijen inzichtelijk gemaakt.

2.2 Ontwikkelingen in maatschappij en zorg

In Nederland is sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Het aantal 75-plussers,

zoals blijkt uit onderstaande grafiek, neemt tussen 2015 en 2040 toe met 96% van 1,3 miljoen

personen in 2015 naar 2,5 miljoen in 2040.

Figuur 2-1 (CBS, 2011)

Naarmate mensen ouder worden neemt de kans op opeenstapeling van chronische ziekten en

beperkingen toe. De gemiddelde levensverwachting stijgt met als gevolg dat er langer een vraag om

zorg blijft bestaan (EIB, 2012).

De traditionele manier waarop in Nederland de zorg voor ouderen en chronisch zieken was

georganiseerd, bleek niet langer houdbaar. De langdurige zorg zou bij ongewijzigd beleid, zeker in

combinatie met de afname van de beroepsbevolking, onbetaalbaar worden (Rutte, 2011).

Met deze ontwikkelingen voor ogen zijn vanaf het begin van deze eeuw door de overheid

stelselwijzigingen in gang gezet die heden hebben gezorgd voor een drastische omslag in de

organisatie van de zorg. Daaruit volgde een beleid waarin collectieve verantwoordelijkheden worden

omgezet in een decentralisatie van de zorg inclusief de stimulans tot marktwerking. De wijzigingen

Page 13: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

13

laten zich indelen in twee hoofdcategorieën, te weten een verandering van de bekostiging van het

zorgvastgoed en een vermindering van de (collectief gefinancierde) intramurale zorgverlening.

Vastgoedbekostiging:

Tot 2012 werden de huisvestingskosten (kapitaallasten) door de overheid vergoed voor verzorgings-

en verpleeghuizen. Met een goedkeuring van het College Bouw Zorginstellingen konden

zorgaanbieders huisvesting realiseren, waarbij de overheid zich garant stelde voor de betaling van

kapitaallasten gedurende de voorgeschreven looptijd van het gebouw. Onder dit stelsel was er

feitelijk geen sprake van financiële risico’s vanwege mogelijke leegstand van het zorgvastgoed (Kriek,

2009). Vanaf 2005 werden door de overheid beleidswijzigingen aangekondigd waarin de

verantwoordelijkheid voor het vastgoed (op termijn) bij de zorginstellingen zelf zou komen te liggen,

hetgeen zou moeten leiden tot een prikkel voor efficiëntere huisvesting. Tussen 2012 en 2018 wordt

hiervoor geleidelijk het oude stelsel van vergoeding van kapitaallasten omgezet in de nieuwe

bekostigingssystematiek, te weten een vergoeding op basis van de Normatieve Huisvesting

Component (NHC). De NHC is een vergoeding voor huisvesting die is gebaseerd op de werkelijke

periode dat een cliënt in een verzorgings- of verpleeghuis intramurale zorg ontvangt. Daarmee

wordt de zorgaanbieder voor de vergoeding van huisvesting afhankelijk van de bezetting en gaan

zorginstellingen in toenemende mate risico lopen op het zorgvastgoed (Van der Wielen, 2014). Dat

maakt het interessant voor hen om het eigendom van het vastgoed te heroverwegen.

Afbouw intramurale zorg:

In de nieuwe samenleving die de overheid schetst, wordt uitgegaan van wat mensen nog wel

kunnen, in plaats van wat zij niet kunnen. Alleen de meest kwetsbare mensen behouden nog recht

op passende zorg in een beschermde, intramurale omgeving via de nieuwe Wet Langdurige Zorg

(WLZ). Deze wet is gericht op de langdurige zorgbehoefte en regelt de financiering van de zware

intramurale zorg.

Voor de wet- en regelgeving houdt dit in dat het grootste gedeelte van de intramurale

verzorgingshuiszorg vanaf 2013 wordt afgebouwd, waarbij ouderen worden geacht hun huisvesting

zelf te organiseren tot het moment eventueel aanbreekt dat zij daartoe niet meer in staat zijn.

Hiermee wordt de financiering van wonen en welzijn voor ouderen verplaatst van collectieve naar

particuliere financiering. Die ontwikkeling wordt het scheiden van wonen en zorg genoemd.

Uit deze ontwikkeling ontstaat een nieuwe behoefte aan wonen en zorg, die kan worden ingedeeld

op basis van een 4-tal zorgprofielen zoals door het TNO te Zeist als volgt zijn omschreven (Spierings,

2011).

Profiel 1: Zelfstandig wonende senioren zonder zorgvraag.

Profiel 2: Senioren die in een beschermde woonomgeving verblijven en gebruik maken van

planbare zorg.

Profiel 3: Senioren die in een verzorgde woonomgeving verblijven en gebruik maken van zowel

planbare als onplanbare zorg.

Profiel 4 en dementie: Intramuraal wonende senioren die gebruik maken van onplanbare zorg

en 24-uurstoezicht.

Hierdoor ontstaan op basis van die zorgprofielen nieuwe wensen en toepassingen voor woon- en

zorgomgevingen voor ouderen. Figuur 2-2 geeft dat schematisch weer.

Page 14: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

14

Figuur 2-2 (Finance Ideas, 2015, bewerkt door J.E. Baan)

De ontwikkelingen van vergrijzing van de bevolking en stelselwijzigingen door de overheid zijn van

invloed op het evenwicht tussen de vraag naar en aanbod van ouderenhuisvesting. Er is volgens de

Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (RLi, 2014) een toenemend verschil, zowel kwantitatief

als kwalitatief, op de woningmarkt ontstaan tussen vraag en aanbod van ‘wonen met zorg’. Een

belangrijke oorzaak hiervan is dat jaarlijks gemiddeld tienduizend ouderen met een lagere

zorgindicatie geen toegang meer krijgen tot intramuraal verblijf (RLI, 2014). De vraag naar verzorgd

wonen groeit. In 2014 was reeds een landelijk tekort van 40.000 geschikte woningen voor verzorgd

wonen, dat naar verwachting oploopt naar 80.000 in 2021 (Anbo, 2014).

Volgens het EIB (2012) neemt de vraag naar zorgvastgoed in de caresector van 2010 tot 2030 toe

met 68%, van 11,7 miljoen m2 in 2010 naar 19,7 miljoen m2 in 20301.

Tabel 2-1 Samenstelling van het zorgvastgoed, care sector verpleging en verzorging in miljoen m2

(EIB, 2012)

De aard van de vraag verandert echter ook. Zorgbehoevenden met een lichte zorgvraag gaan zelf

betalen voor huisvesting en dat zal hen kritischer maken in de keuze van woonlocatie (Hermus,

2014). De ontwikkelingen zullen resulteren in een significante toename in de vraag naar

seniorenwoningen (Van der Gijp, 2014).

De verandering in consumentengedrag blijkt ook uit de Woonmonitor 2015 (Bureauvijftig, 2015). In

dit onderzoek wordt ingegaan op de wensen en behoeften van ouderen ten aanzien van wonen.

1 Deze cijfers moeten worden geïnterpreteerd als primaire toename van de vraag naar ouderenhuisvesting,

waarbij nog geen rekening is gehouden met afname van de collectieve financieringen in de zorg en alternatieve woonvormen.

2010 2016 2030

Care:

Verpleeghuizen 3,90 4,40 6,20

Verzorgingshuizen en andere tehuizen 7,80 9,10 13,50

Totaal 11,70 13,50 19,70

Page 15: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

15

Ouderen geven aan alleen nog te willen verhuizen als zorg nodig is. Van de 55 plussers voelt 62%

zich gezond en maar liefst 90% is tevreden over de huidige woonsituatie. Dit resulteert in een

honkvastheid aan de eigen woning; 44% van de 75-plussers geeft aan nooit meer te willen

verhuizen. Veranderingen in gezondheid en/of familieomstandigheden leiden tot een noodzaak voor

alternatieve huisvesting, veelal geschikt voor ‘zwaardere’ zorgverlening. In die gevallen is de

behoefte tot verhuizen incident gedreven en niet zo zeer op basis van natuurlijke wensen.

De ontwikkelingen van vergrijzing, gedragsverandering van ouderen en stelselwijzigingen van de

overheid leiden tot een wijziging in de vraag naar ouderenhuisvesting. Dat ouderen langer

zelfstandig moeten blijven wonen betekent niet vanzelfsprekend dat de bestaande woningen en

leefomgevingen daarvoor geschikt zijn. Aangezien betaalbare alternatieven voor thuis wonen met

zorg nog slechts beperkt beschikbaar zijn, ontstaat daardoor een knelpunt om aan de groeiende

vraag te voldoen. De tekorten zijn zowel kwantitatief als kwalitatief: veel huidige woningen moeten

worden aangepast om ze geschikt te maken voor bewoning door mensen met een beperking (RLi,

2014).

Hieruit kan worden geconcludeerd dat in toenemende mate het huidige zorgvastgoed onvoldoende

aansluit op de vraag, hetgeen leidt tot enorme marktpotentie voor nieuwe ouderenhuisvesting.

2.3 Gevolgen voor de zorgaanbieder

De veranderingen in de bekostiging van zorgvastgoed zijn voor zorginstellingen aanleiding om anders

dan voorheen om te gaan met zorgvastgoed. Door huisvesting volgens de uitgangspunten van

Corporate Real Estate Management op te vatten als een strategisch bedrijfsmiddel, zou in de zorg

een omslag moeten volgen van traditioneel huisvestingsbeheer naar strategisch

vastgoedmanagement (Hoepel, Visser, De Vries, 2009). De oude vastgoed bekostigingsstructuur

leidde tot slechts een beperkte prikkel bij zorginstellingen voor professioneel vastgoedmanagement,

terwijl de nieuwe vergoedingssystematiek deze omslag wel noodzakelijk maakt en uiteindelijk zal

leiden tot een couranter zorgvastgoed (Hermus, 2014). Voor de zorgsector betekent de omslag naar

CREM dat het vastgoed in toenemende mate ten dienste komt te staan aan de realisatie van de

primaire bedrijfsdoelstelling, te weten de zorgverlening, en in mindere mate vanuit financiële

motieven wordt gestuurd (Klarenbeek, Crassee, 2011).

De afname van instroom van nieuwe bewoners voor verzorgingshuizen vormt een serieuze

bedreiging voor de bezetting van het huidige zorgvastgoed. Significante afname van de vraag kan

leiden tot leegstand en, in combinatie met de stelselwijziging van vastgoedbekostiging, leiden tot

financiële verliezen. De Raad voor de Leefomgeving schatte begin 2014 de dreigende leegstand door

scheiden van wonen en zorg in de zorgsector op van maar liefst 4 miljoen m2 (Hermus, 2014).

Daarentegen leidt de vergrijzing van de nederlandse bevolking tot kansen voor de sector. Cruciaal

daarbij is in hoeverre het huidige zorgvastgoed kan worden getransformeerd naar

toekomstbestendige huisvesting voor ouderen. In dat geval kan leegstand in huidige

verzorgingshuizen worden voorkomen en kan de toenemende vraag naar geschikte

seniorenwoningen gedeeltelijk worden gecompenseerd.

Page 16: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

16

Deze gevolgen zullen iedere zorgaanbieder dwingen om strategische keuzes te maken voor haar

vastgoed. De keuzes betreffen zowel het capaciteitsvraagstuk ten aanzien van bestaand en nieuw te

ontwikkelen vastgoed, maar tevens de wijze waarop zorgvastgoed in haar bedrijfsvoering wordt

georganiseerd. De vraag komt daarbij op in hoeverre een zorgaanbieder in staat is om twee

bedrijfsprocessen tegelijk efficiënt en effectief te managen en of afsplitsing van de

huisvestingscomponent ten gunste zal komen aan het primaire doel van de zorgaanbieder, te weten

de zorgverlening. De Vries (2009), fundmanager van het ING European Healthcare Property Fund,

heeft voorspeld dat de hervormingen zorginstellingen zullen bewegen om hun vastgoed te verkopen

en terug te huren. Daarmee kunnen zij zich meer richten op hun kernactiviteit (zorgverlening) en het

vrijkomende kapitaal kan worden geïnvesteerd in de bedrijfsvoering van de zorgondernemer.

2.4 Financiering in de zorgsector

De zorgsector werd voornamelijk gefinancierd door de banken (Diepstraten, 2012). “Jarenlang was

het ophalen van financiering voor nieuwe initiatieven in de zorg een vaste route naar één loket, een

bank” (Actiz, 2014).

De rol van banken voor de financiering van investeringen is echter beperkter geworden. Banken

worden gehouden aan de voorschriften uit de wetgeving van Basel II. Dit Europees

toezichtraamwerk heeft als doel de financiële gezondheid van banken te waarborgen door onder

meer verbetering van hun vermogens- en liquiditeitspositie. De maatregelen die banken hiervoor

moeten nemen leggen in Europa een beslag op de mogelijkheden voor kredietverlening. Iedere

sector in de economie ondervindt hiervan de gevolgen en voor zorgaanbieders resulteert dit in een

terughoudendheid van banken om zorgvastgoed te financieren. Daarnaast hebben de

stelselwijzigingen in de zorg tot gevolg dat het risicoprofiel van zorginstellingen is toegenomen (Van

Bloois, 2014). Banken zijn kritischer geworden richting zorginstellingen en financieren uitsluitend

onder strikte voorwaarden (Hermus, 2014). Hierdoor is het beduidend moeilijker geworden voor

zorgondernemers om krediet te verkrijgen voor zorgvastgoed en zij zullen in toenemende mate

alternatieve financieringsbronnen moeten aanboren (Actiz, 2014). De noodzaak hiervoor wordt

versterkt doordat woningcorporaties, die vroeger participeerden in zorgontwikkelingen, zich

terugtrekken naar hun core business en stoppen met (onrendabele) zorgontwikkelingen (Hermus,

2014). Alternatieve financieringsvormen zijn de ‘social impact bonds’, een vorm van vreemd

vermogen met een rendement dat afhankelijk is van een maatschappelijk doel, of de uitgifte van

obligaties en/of aandelen (Van Bloois, 2014). De mogelijkheid tot uitgifte van (zorg)obligaties wordt

in 2014 en 2015 nader uitgewerkt door branchevereniging Actiz in samenwerking met

kennispartners en zorgaanbieders.

Bij al deze alternatieve financieringsvormen blijft de zorgaanbieder eigenaar van het zorgvastgoed.

De zorgaanbieder kan echter ook kiezen voor outsourcing van haar zorgvastgoed. In dat geval kan

voor investeringen in zorgvastgoed een belangrijke rol zijn weggelegd voor beleggers (Van Bloois,

2014). Mede vanwege de druk op beleggingsrendementen van vastgoedportefeuilles in de

traditionele sectoren van vrije sector woningen, winkels, kantoren en industrieel vastgoed, vormt

zorgvastgoed een interessant beleggingsalternatief. De significante toename in de vraag naar

seniorenwoningen in combinatie met de stelselwijzigingen in de zorgsector (terugtrekkende

overheid) vormen twee belangrijke structurele drivers voor beleggers om te investeren in

zorgvastgoed (Van der Gijp, 2014).

Page 17: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

17

Deze ontwikkelingen en initiatieven rechtvaardigen een reële verwachting dat er een omslag in de

financiering van zorgvastgoed komt. Zowel ontwikkelingen in de financiële sector als in de zorg,

zullen leiden tot andere financieringsstructuren.

2.5 Conclusies

Samenvattend kan worden gesteld dat de demografische ontwikkelingen, stelselwijzigingen vanuit

de overheid en het veranderende gedrag van de doelgroep leiden tot een vernieuwd dynamisch

speelveld rondom vraag en aanbod van zorgvastgoed. Het is waarschijnlijk dat het huidige

zorgvastgoed zowel kwalitatief als kwantitatief geen passend aanbod is op die vraag en er een

significante (her)ontwikkelingsvraag ontstaat naar huisvesting voor ouderen. Daaruit volgt een

financieringsvraagstuk.

In de financieringsmarkt zijn er twee grote ontwikkelingen die impact hebben op de financiering van

(zorg)vastgoed, te weten enerzijds de nieuwe voorschriften voor kredietverlening uit Basel II en

anderzijds het verhoogde risicoprofiel van financiering in zorgvastgoed. Beide ontwikkelingen

kunnen een omslag veroorzaken in de financieringsstructuur van zorgvastgoed. Alternatieve

financieringsvormen kunnen de plaats innemen van de traditionele bancaire leningen, waarmee

zorgvastgoed tot op heden voornamelijk is gefinancierd. Zorgaanbieders zullen hun strategisch

vastgoedbeleid moeten beoordelen en herzien. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is of

de bedrijfscomponent huisvesting nog tot de kerntaak van de zorgaanbieder behoort of dat

outsourcing hiervan leidt tot een efficiëntere realisatie van haar primaire doelstelling, namelijk het

verlenen van zorg.

In dit speelveld doet een nieuwe partij haar intrede, de belegger. De veranderingen in zorg en

maatschappij maken zorgvastgoed tot een mogelijk aantrekkelijke toevoeging voor een gemengde

beleggingsportefeuille. Er ontstaan hierdoor kansen voor zorgaanbieders om hun vastgoed over te

dragen aan de beleggingssector. Het succes daarvan zal mede afhangen van in hoeverre beleggers

de risico’s voor investeringen in zorgvastgoed reëel kunnen inschatten en verdisconteren in een

betaalbare rendementseis. Voor de zorgaanbieder zal er bij voorkeur minimaal een evenwicht

moeten komen tussen de voordelen van het verplaatsen van vastgoed naar de belegger en de

kostprijs van rendement welke in de huurprijs van vastgoed wordt doorberekend. Met andere

woorden, de voordelen van vastgoedexpertise, alternatieve financiering en risicoverplaatsing

moeten gelijk of (liefst) groter zijn dan de opslag voor management en risico die in de berekening

van de huur wordt verdisconteerd. Dit maakt inzicht in de variabelen die relevant zijn om de risico-

opslag te bepalen voor beleggen in zorgvastgoed tot een cruciale succesfactor. In hoeverre in de

toekomst de zorgaanbieder hierin nog een keuzevrijheid heeft, zal overigens grotendeels afhangen

van het beschikbare kapitaal dat voor zorgvastgoed kan worden aangewend in combinatie met de

benodigde expertise om marktconform huisvesting te exploiteren ten behoeve van de doelgroep.

Page 18: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

18

3. Risicobepaling in theorie

3.1 Inleiding

In het geval van beleggen is feitelijk sprake van uitgestelde consumptie bij de geldverstrekker. De

belegger zal hiervoor als compensatie een vergoeding verlangen, welke tot uiting komt in het

vereiste rendement voor de betreffende investering. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de factoren die

de hoogte van het vereiste rendement bepalen. Daarbij wordt vanuit het perspectief van de

belegger behandeld welke theorieën en technieken worden toegepast voor de bepaling van de

risico-opslag in het algemeen en voor zorgvastgoed specifiek. Met die inzage wordt antwoord

gegeven op deelvraag 1, waarbij wordt gevraagd hoe heden de risico-opslag voor investeren in

zorgvastgoed wordt bepaald. Ook komen de aspecten van deelvraag 2 aan bod; er wordt in dit

hoofdstuk ingegaan op de vraag in hoeverre de beleggingssector onbekend is met de zorgsector en

of dat leidt tot onzekerheden die in risico-opslagen tot uiting komen. Tenslotte wordt ingegaan op

deelvraag 3, te weten hoe ontwikkelingen in de zorg invloed hebben op Corporate Real Estate

Management (CREM) bij zorgaanbieders en of de splitsing van de huisvestingscomponent en het

primaire product van de zorgaanbieder daaraan een bijdrage kan leveren.

3.2 Beleggen in theorie

Bij beleggen wordt geld voor een bepaalde periode beschikbaar gesteld ten behoeve van een

investering, waarvoor een vergoeding zal worden verlangd door de geldverstrekker. De hoogte

daarvan bestaat uit drie onderdelen, te weten tijd, inflatie en risico (Reilly en Brown, 2012). De som

hiervan is het rendement. De verschillen in rendementen hangen af van de risico’s per investering en

derhalve is kennis noodzakelijk van de risicofactoren die samenhangen met die investering om een

juiste rendementseis te bepalen.

3.2.1 Onderdeel tijd, risicovrije rentevoet

De basis voor de vergoeding wordt bepaald door de risicovrije rente, dat is de vergoeding voor het

feit dat de eigenaar van geld daar een periode niet over kan beschikken. “De objectieve factor voor

de hoogte hiervan is de economische groei op lange termijn”(Reilly en Brown, 2012). De hoogte van

de rentevoet wordt daarbij op lange termijn bepaald door vraag naar en aanbod van kapitaal. In

geval van goede economische perspectieven en de daaruit volgende winstverwachtingen, is de

geldnemer bereid om meer te betalen voor financiering dan bij een lagere economische groei (Reilly

en Brown, 2012).

3.2.2 Onderdeel inflatie, nominale risicovrije rentevoet

Naast economische groei zijn er nog meerdere factoren die de risicovrije premie bepalen. Deze

factoren zijn:

Page 19: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

19

1. conditie op de kapitaalmarkt, waar de vraag en het aanbod van geld bij elkaar komen;

2. verwachte inflatie, waarmee een compensatie wordt berekend voor de geldontwaarding (Reilly

en Brown, 2012).

3.2.3 Onderdeel risico, opslagen te verwerken in de rentevoet

De derde component van de rendementseis wordt bepaald door risico’s. Risico kan worden

gedefinieerd als de onzekerheid of een investering haar verwachte rendement oplevert (Reilly en

Brown, 2012). De hoogte van de optelling van risico’s is bepalend voor de vereiste

rendementsopslag.

3.2.4 Moderne portefeuille theorie

Een visie op beleggingsrisico’s is uitgewerkt in de moderne portefeuille theorie (MPT), welke in de

jaren ’50 is ontwikkeld door econoom Harry M. Markowitz. Hij publiceerde een artikel getiteld

‘Portfolio Selection’, waarin hij de aandacht vestigde op de wijze hoe een belegger door middel van

diversificatie het risico van een beleggingsportefeuille kan reduceren (Markowitz, 1952). De

publicatie vormt de grondslag van de zogenaamde moderne portefeuille theorie.

Het risico, uitgedrukt in de standaarddeviatie van het gemiddelde rendement, wordt verminderd

door meerdere beleggingen aan een portefeuille toe te voegen. De mate waarin die afzonderlijke

beleggingen geen correlatie met elkaar hebben is bepalend voor de afname van het risico van de

beleggingsportefeuille. De spreiding die daardoor ontstaat vermindert het risico en wordt

diversificatie genoemd (Robijn, 2011).

De voordelen van diversificatie worden zichtbaar weergegeven door middel van de zogenaamde

efficiënte grenslijn (efficient frontier) zoals in figuur 3-1 grafisch wordt gepresenteerd. Daarbij

worden de rendementswaarden E(r) op de y-as en de risicowaarden σ (standaarddeviatie) op de x-as

weergegeven. De efficiënte grenslijn wordt bepaald door efficiënte beleggingsportefeuilles; deze

portefeuilles zijn efficiënter dan het gewogen gemiddelde van alle afzonderlijke beleggingen, dankzij

de synergie van spreiding. De mate waarin de rendementen van de afzonderlijke beleggingsobjecten

in de portefeuille niet met elkaar correleren, versterkt deze synergie (Van Gool, Brounen, Jager en

Weisz, 2007).

Door middel van de zogenaamde ‘Sharpe Ratio’ kan de beleggingsportefeuille worden bepaald met

de gunstigst mogelijke rendement-risicoverhouding. Deze ratio kent haar oorsprong in de

mogelijkheid van een belegger om een risicovolle portefeuille te combineren met een risicovrije

belegging (Marquard, 2013). Hierdoor ontstaan mogelijkheden om combinaties van risicovolle en

risicovrije objecten samen te stellen, welke in figuur 3-1 worden weergegeven door de lineaire lijn,

ook wel aangeduid als de ‘Capital Market Line’, met haar oorsprong in punt rf. Op dat punt is er

sprake van een risicoloze belegging, met een standaarddeviatie van 0%. De plaats waarop de Capital

Market Line de efficiënte grenslijn raakt -zie punt P- kan worden beschouwd als de

portefeuillesamenstelling waarbij de verdeling van beleggingsmiddelen over de verschillende

beleggingsvormen de gunstigst mogelijke verhouding kent tussen risico en rendement (Van Gool,

Brounen, Jager en Weisz, 2007).

Page 20: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

20

Figuur 3-1 Efficiënte grenslijn

In de jaren ’60 werd de MPT door Sharpe en Lintner verder vormgegeven door introductie van het

Capital Asset Pricing Model (CAPM) (Sharpe, 1964) (Lintner, 1965). Daarin wordt met betrekking tot

risico onderscheid gemaakt tussen een specifiek- en marktrisico. Het specifieke risico is afhankelijk

van een specifieke belegging, terwijl het marktrisico wordt bepaald door gebeurtenissen in de markt

als geheel. Het CAPM gaat uit van een efficiënte markt waarin beleggers over identieke

marktinformatie beschikken en op basis van rationeel gedrag keuzes maken in rendement-

risicoverhoudingen. Het CAPM stelt dat het systematisch marktrisico van elk individueel

beleggingsobject onvermijdbaar is, maar dat het andere deel, het zogenaamde specifieke (niet-

systematische) risico, door diversificatie kan worden geëlimineerd. Door de werking van

verhoudingsgrootheid ‘β’, de verhouding tussen het totale risico van een investering en het risico

van de markt als geheel (waarbij de correlatie tussen beide wordt meegewogen), kan het marktrisico

van een beleggingsportefeuille worden berekend, waarmee de (rationele) belegger het vereiste

rendement van een belegging kan bepalen. De factor β geeft tevens aan in hoeverre het specifieke

risico door diversificatie wordt geëlimineerd.

3.3 De rol van (zorg)vastgoed in een gemengde beleggingsportefeuille

3.3.1 Vastgoed algemeen

De beginselen van de MPT worden heden nog steeds toegepast door beleggers en

beleggingsanalisten. Dat vastgoed als beleggingscategorie daarin een instrument is om die theorie

toe te passen blijkt onder andere uit het rapport “Real estate in the investment portfolio” (Hoesli,

Lizieri, 2007). Daarin wordt uiteengezet wat de rol van commercieel vastgoed kan zijn in een

gemengde beleggingsportefeuille. Onderdeel van die studie is de zoektocht naar de verhouding

tussen risico en rendement en welke factoren invloed hebben op de vastgoedrendementen.

Uitkomsten daarvan geven inzage in factoren die van invloed zijn op vastgoedrendementen, waarbij

de meeste onderzoeken duiden op de macro economische variabelen bruto binnenlands product,

industriële productie en consumentenbestedingen en de financiële variabelen rentetarieven en

yield curve. Opmerkelijk daarbij is dat naast deze factoren, waarvan bekend is dat die ook van

invloed zijn op de rendementen van aandelen en obligaties, er voor vastgoed een unieke factor blijkt

te bestaan (Mei, Lee, 1994). Deze factor laat zich niet eenduidig als variabele omschrijven, echter

ontleent haar bestaansrecht aan de constatering dat een significant deel van vastgoedrendementen

Page 21: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

21

uitsluitend kan worden verklaard door het specifieke karakter van investeringen in vastgoed (Ling,

Naranjo 1997, 1999). Het specifieke karakter van vastgoed komt onder andere, zoals blijkt uit tabel

3-1, tot uiting in een lage correlatie met andere financiële activa (aandelen en obligaties), waarmee

het diversificatievoordelen oplevert in de gemengde beleggingsportefeuille. Hoesli en Lizieri tonen

hiermee aan dat vastgoed, en wel voornamelijk direct vastgoed, als instrument kan worden gebruikt

om risico’s te elimineren zoals volgens de MPT wordt beschreven.

Tabel 3-1 Correlatie tussen rendementen van vastgoed met binnenlandse- en buitenlandse

aandelen en obligaties (Hoesli, Lizieri, 2004)

De effecten van de diversificatievoordelen van vastgoed blijken uit de volgende grafiek. Daarin

wordt een vergelijking gemaakt tussen efficiënte grenslijnen van beleggingsportefeuilles met en

zonder vastgoed.

Figuur 3-2 Grafiek vergelijking efficiënte beleggingsportefeuilles (Hoesli, Lizieri, 2007)

Page 22: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

22

Het blijkt dat portefeuilles inclusief vastgoed gunstiger zijn dan die met uitsluitend aandelen en

obligaties. Dat is visueel zichtbaar doordat de efficiënte grenslijnen van beleggingsportefeuilles

inclusief vastgoed, hoger in de grafiek liggen dan de efficiënte grenslijn met uitsluitend aandelen en

obligaties. Concreet houdt dat in dat door de toevoeging van vastgoed in een beleggingsportefeuille

van aandelen en obligaties, er bij hetzelfde risico een hoger rendement wordt behaald.

De bevindingen van Hoesli en Lizieri worden onderschreven door Van Wetten (2014). In zijn analyse

van de meerwaarde van vastgoed in de beleggingsportefeuille is dezelfde toepassing van de theorie,

zoals afgeleid van de MPT, herkenbaar. Uit een vergelijking tussen rendementen van de diverse

beleggingscategorieën blijken de unieke eigenschappen van vastgoedbeleggingen. Een van de

eigenschappen is een wisselwerking tussen direct en indirect rendement. Tegenvallende indirecte

rendementen worden gecompenseerd door stabiele directe rendementen. Daarbij leverde vastgoed

over de afgelopen 20 jaar een rendement, vergelijkbaar met dat van aandelen, tegen een risico dat

vergelijkbaar was met die van obligaties. De genoemde eigenschappen leiden op zich al tot gunstige

risico-rendement verhoudingen. De meerwaarde daarvan wordt versterkt doordat er aantoonbaar

lage, in sommige gevallen zelfs negatieve, correlaties bestaan tussen de rendementen van vastgoed

met aandelen en obligaties (Van Wetten, 2014). De toevoeging van vastgoed aan een gemengde

beleggingsportefeuille leidt derhalve tot diversificatie en resulteert in gunstigere risico-rendement

verhoudingen. Daarmee wordt een minimalisatie van de risicopremie gerealiseerd zoals wordt

voorgeschreven volgens de systematiek van de MPT.

3.3.2 Zorgvastgoed

Voor de onderzoeksvraag is het van belang te weten in hoeverre dit ook geldt voor zorgvastgoed.

Draagt de toevoeging van zorgvastgoed bij aan een efficiëntere beleggingsportefeuille, waarbij

specifieke (niet-systematische) risico’s door diversificatie kunnen worden geëlimineerd.

In 2007 is een verkenning gemaakt naar de mogelijkheid van het oprichten van een Health Care

Vastgoed fonds (Beets, 2007). Beets beschreef dat het rendementsrisicoprofiel van zorgvastgoed

gunstig leek. Op zorgvastgoed zouden aantrekkelijke rendementen kunnen worden behaald tegen

aanvaardbare risico’s. De lage correlatie tussen zorgvastgoed en economische ontwikkelingen, zou

een aantrekkelijk diversificatiepotentieel moeten opleveren.

ING RE lanceerde in juni 2008 het eerste pan-Europese fonds voor beleggingen in zorgvastgoed. De

zorgsector werd daarbij beschreven als ongevoelig voor de crisis op de financiële markten en de

kelderende prijzen op de commercieel vastgoedmarkten van de Verenigde Staten en het Verenigd

Koninkrijk (De Vries en Hulshoff, 2008). De meerwaarde van zorgvastgoed wordt bepaald door

stabiele cashflows als gevolg van langetermijncontracten in combinatie met geïndexeerde huren.

Volgens De Vries heeft zorgvastgoed aantoonbare onderscheidende factoren waaronder geen of

nauwelijks correlatie met economische groei, met het Bruto Binnenlands Product of met andere

economische indicatoren zoals consumentenbestedingen of groei van de dienstensector. Hij

concludeert dat de unieke eigenschappen van zorgvastgoed uitstekende diversificatiemogelijkheden

bieden binnen een gemengde beleggingsportefeuille, met hogere rendementen tot gevolg bij

gelijkblijvende risico’s, zoals visueel blijkt bij de vergelijking van de efficiënte grenslijnen (figuur 3-2).

Het onderzoek ‘Beleggen in zorgvastgoed’ (EIB en MSCI, 2015) gaat vanuit empirische analyse in op

de vraag of en in hoeverre zorgvastgoed diversificatie voordelen oplevert en leidt tot een

Page 23: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

23

efficiëntere beleggingsportefeuille. De rendementsreeks van zorgvastgoed is met de Nederlandse

vastgoedindex (kantoren, winkels, woningen en bedrijfsruimten) vergeleken. Alhoewel er nog

beperkte data beschikbaar zijn, tonen de onderzoeksresultaten aan dat het totale rendement van de

care redelijk in lijn is met de overige vastgoedcategorieën, waarmee zij zich kwalificeert als een

potentiële beleggingscategorie. Tevens laten correlatiecijfers zien dat zorgvastgoed

diversificatiemogelijkheden biedt. Die diversificatiemogelijkheden voor de care sector doen zich

voornamelijk voor bij een gemengde beleggingsportefeuille met aandelen en obligaties. De

correlatie tussen het care segment en het overig Nederlands vastgoed is relatief hoog (0,79) en

daarmee voegt zorgvastgoed beperkte diversificatievoordelen toe aan een gemengde

vastgoedportefeuille. Echter, doordat heden beperkte beleggingsmogelijkheden zijn in nieuw

vastgoed voor ‘normaal’ wonen, lijkt de toevoeging van zorgvastgoed in een beleggingsportefeuille

in toenemende mate een goed alternatief voor bestaande asset classes (Van der Gijp, 2015).

3.4 Bepaling van risicopremie

Zoals uit de vorige paragraaf blijkt bepalen de risico’s het specifieke karakter van de

beleggingsportefeuille en de daaruit volgende rendementseis. Derhalve is de relevantie van dit

aspect hoog. In deze paragraaf wordt dit verder uitgewerkt. Allereerst zal worden ingegaan op de

wijze van risicoberekening en verdiscontering daarvan in de rendementseis. De systematiek van

CAPM wordt nader ontleed en getoetst aan kwalitatieve berekeningsmethodieken, waaruit een

voorkeur volgt voor de wijze van risicoberekening. Vervolgens worden de specifieke risicofactoren

van zorgvastgoed onderzocht, waarna het aspect partnerrisico nader wordt uitgelicht.

3.4.1 De berekeningswijzen van risico

De MPT beschouwt het aspect risico vanuit het perspectief van spreiding van waarden. In het CAPM worden risico’s vanuit een statistische benadering inzichtelijk gemaakt en vertaald in een rendementseis die is opgebouwd uit een zogenaamd risicovrij rendement en een risico-opslag waarin het marktrisico en het specifieke portefeuillerisico is besloten. Hiervoor wordt een berekening gebruikt die een combinatie is van diverse statistische methoden en technieken, te weten: gemiddelde, variantie, standaarddeviatie en covariantie (Marquard, 2013). Daarmee wordt inzicht verkregen in de volatiliteit van rendementen van beleggingsportefeuilles, hoe hoog de vereiste rendementen moet zijn van beleggingsportefeuilles en in hoeverre, door diversificatie, specifieke risico’s zijn geëlimineerd. Hoe hoger de volatiliteit, hoe groter de onzekerheid is over de uitkomst op enig moment en hoe hoger het risico wordt beoordeeld (Van Wetten, 2014). De formule van het CAPM ziet er als volgt uit: E(R) = Rf + bèta * (E(Rm)-Rf), waarbij:

E(R) = expected return (rendementseis);

Rf = risk free (risicovrij rendement, inclusief inflatie);

ß = Bèta-coëfficiënt (systematisch risico);

E(Rm)= expected return on market (verwacht markt rendement).

De ß wordt berekend door de covariantie tussen de rendementen van de specifieke belegging en van

de marktportefeuille te delen door de variantie van de marktportefeuille. E(Rm) is de variantie in de

rendementen van de marktportefeuille. De rendementseis E(R) wordt vervolgens bepaald door de

gevonden waarden in te vullen in de formule. Doordat in de covariantie de mate van onderlinge

Page 24: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

24

correlatie wordt berekend, volgt daaruit het effect van diversificatie. Als de beleggingsportefeuille

voldoende is gediversifieerd, resteert uitsluitend het marktrisico dat als risico opslag in de

rendementseis dient te worden verdisconteerd.

De meerwaarde van het CAPM als instrument voor het vaststellen van de rendementseis voor

vastgoedbeleggingen wordt bevestigd door Robijn (2011) in zijn scriptie ‘De bèta van vastgoed’. In

zijn onderzoek verklaart hij vanuit wetenschappelijk perspectief dat de rendementseis via het CAPM

kan worden berekend. De berekeningsmethodiek is wetenschappelijk onderbouwd en laat zich

minder leiden door marktsentimenten.

Het CAPM gaat niet in op de aard van de onderliggende risico’s aangezien het een kwantitatieve

benadering is van het systematisch marktrisico. Een alternatieve berekeningswijze, die meer ingaat

op de onderliggende oorzaken van risico’s, kan vanuit kwalitatief perspectief worden benaderd.

Frank K. Reilly en Keith C. Brown (2012) gaan in hun boek ‘Analysis of Investments & Management

of Portfolios’ daar dieper op in. Zij benoemen vijf fundamentele factoren die bepalend zijn voor de

hoogte van de risico-opslag, te weten:

bedrijfsrisico’s: de risico’s die samenhangen met de aard van het bedrijf en de sector waarin zij

actief is;

financiële risico’s: deze risico’s ontstaan in geval een onderneming investeringen verricht. Indien

de investeringen worden gefinancierd uit eigen vermogen is er slechts sprake van reguliere

bedrijfsrisico’s. Als echter aanvullend vreemd vermogen wordt aangetrokken, ontstaan door

leverage aanvullende risico’s vanwege de toegenomen druk op de cash-flow vanwege nieuwe

financieringsverplichtingen;

liquiditeitsrisico’s: hierbij gaat het om de verhandelbaarheid van de belegging. In hoeverre is

sprake van een courant waardepapier dat weer om te zetten is in liquiditeiten. Het risico neemt

toe naarmate de verhandelbaarheid daalt;

valutarisico: dit risico is aanwezig ingeval er wordt belegd in activa buiten de eurozone.

Valutaschommelingen beïnvloeden het rendement van de belegging;

land-/politiek risico: de mogelijkheden van ingrijpende veranderingen in de politieke- en/of

economische omgeving leiden tot een verhoogde onzekerheid omtrent rendement en kunnen

derhalve als risico worden aangemerkt.

Door deze risicofactoren toe te voegen aan de risicovrije rentevoet en de inflatie ontstaat de

volgende formule voor de rendementseis, gebaseerd op kwalitatieve risico-opslagen.

Rendementseis = risicovrije rentevoet + verwachte inflatie + 5 fundamentele risico’s (bedrijfs-,

financiële, liquiditeits-, valuta- en land-/politieke risico’s).

Er zijn studies die significante overeenkomsten aantonen tussen de vijf fundamentele risico’s zoals

beschreven door Frank K. Reilly en Keith C. Brown (2012) en de systeem marktrisico’s zoals is

uitgewerkt in het CAPM. Vanuit die wetenschap kunnen de berekeningsmethoden complementair

aan elkaar worden beschouwd (Reilly en Brown, 2012), maar dat wil niet zeggen dat beide methodes

voor alle beleggingscategorieën toepasbaar zijn.

Page 25: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

25

3.4.2 EFQM

De vraagt rijst welke systematiek het meest geschikt is voor de bepaling van de risico-opslag voor

beleggen in zorgvastgoed. In hoofdstuk 3.3.2 wordt beschreven dat de beschikbare data voor

zorgvastgoed nog schaars zijn (EIB en MSCI, 2015) en de huidige dynamiek in de zorgsector maakt

het moeilijk om toekomstige resultaten te voorspellen (Van der Gijp, 2015). De keuzemogelijkheden

bij de samenstelling van een beleggingsportefeuille met aandelen en obligaties zijn groot dankzij een

grote vrije verhandelbaarheid van aandelen en obligaties. Daarmee wordt het voor die

beleggingscategorie mogelijk om een beleggingsportefeuille samen te stellen waarin de voordelen

van diversificatie optimaal worden benut. Bij (zorg)vastgoed is sprake van een geringer aanbod en

een beperkte vrije verhandelbaarheid van de investering. Dat maakt de mogelijkheid kleiner om het

volledige specifieke risico door diversificatie te elimineren (Van der Gijp, 2015). Al deze factoren

maken de systematiek van CAPM slechts beperkt geschikt voor de berekening en eliminatie van

risico’s voor (zorg)vastgoedbeleggingen.

Kenmerkend voor de berekeningssystematiek van het CAPM is dat de risico-opslag volledig wordt

bepaald door een rekenkundige analyse van resultaten, voornamelijk vanuit historische reeksen. Er

is in dat geval sprake van ‘backward-looking’. De volatiliteit van de (historische) rendementen wordt

vertaald naar de risico-opslag waaruit de rendementseis wordt herleid. Deze methodiek lijkt haaks te

staan op de principes van bedrijfseconomische modellen, zoals het model van EFQM (European

Foundation for Quality Management).

De European Foundation for Quality Management werd in 1988 opgericht door veertien grote

Europese bedrijven. Zij stelden zich tot doel om een voortdurende uitmuntendheid te bereiken in de

Europese economie. Om de organisaties daarbij te helpen, ontwikkelde de stichting het EFQM-

model. Dit is een praktisch model waarmee organisaties een zelfevaluatie kunnen uitvoeren. Het

benadert de organisatie vanuit verschillende invalshoeken. Deze invalshoeken zijn terug te vinden in

de negen criteria van het model zoals blijkt uit figuur 3-3.

Figuur 3-3 EFQM model (http://www.comatech.be/nl/efqm.php)

1. Leiderschap

9.Sleutel-

prestatie-Resultaten

5. Processen

3. Medewerkers

2. Beleid & Strategie

4. Partnerschap & middelen

7. Medewerkers-

resultaten

8. Samenlevings-

resultaten

6. Klanten-

resultaten

Basisvereisten Resultaten

Innovatie en leren

Page 26: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

26

De eerste 5 criteria uit het model zijn de zogenaamde organisatiegebieden. Deze vormen de basis

om excellente resultaten te bereiken en daarom worden ze samen de basisvereisten genoemd. De

laatste 4 criteria, de resultaatgebieden, behandelen de resultaten die het gevolg zijn van de

basisvereisten. De beoordeling van een bedrijfsvoering wordt hierbij gebaseerd op analyse van de

organisatiegebieden in interactie met de externe omgeving. De hoofdgedachte daarbij is dat de

kwaliteit van bedrijfsprocessen, in relatie tot de externe omgeving, bepalend is voor de hoogte van

de resultaten. Daarmee is er sprake van ‘forward-looking’ vanuit organisatorische aspecten en wordt

de waarde van resultaten beperkt tot een ‘gevolg status’, dat een kwaliteit (of risico) bevestigt maar

niet bepaalt.

Dit principe kan ook worden doorgetrokken naar de beoordeling van een belegging. In dat geval zou

de bepaling van de risico-opslag meer moeten worden gebaseerd op de oorzaken van de behaalde

resultaten (rendementen) en minder op basis van de (volatiliteit van) rendementen zelf. Relevant

daarbij is te ontdekken welke (organisatie)variabelen van invloed zijn op de resultaten van de

belegging. Dan zou de kennis omtrent die variabelen met betrekking tot een belegging kunnen

worden vertaald naar toekomstige resultaten en de daarbij behorende risico’s. Om daar invulling

aan te geven zou causaal verband moeten worden aangetoond tussen die (organisatie)variabelen en

de daaruit volgende resultaten/rendementen. In geval van correlatie tussen bedrijfs- en

marktelementen met de daaruit volgende rendementen, dan kunnen die kenmerken de basis

worden voor de berekening van de risico-opslag.

In de zoektocht naar variabelen die als kwalitatieve oorzaak kunnen worden aangemerkt voor de

hoogte van de risico’s voor beleggingen in zorgvastgoed, kunnen de vijf fundamentele risicofactoren,

zoals benoemd door Frank K. Reilly en Keith C. Brown (2012), als basis dienen.

3.4.2.1 Bedrijfsrisco’s

Hierbij gaat het om risico’s die samenhangen met de aard van het bedrijf en/of de sector waarin zij

actief is. Voor een belegger in zorgvastgoed gaat het om het marktsegment zorgvastgoed en de

risico’s van de actor(en) met wie zij zich verbindt met de belegging. De volgende risico’s kunnen

daarbij worden onderkend.

Leegstandsrisico’s: in de zorgvastgoedmarkt brengt de impact van ontwikkelingen in de vraag en het

aanbod vastgoedmarktrisico’s met zich mee (Van der Gijp, 2014). Met name wanneer de

alternatieve aanwending van het vastgoed beperkt is - deze beperking neemt toe naarmate het

vastgoed steeds meer een zorggerelateerd karakter heeft - levert een toekomstige verandering in de

vraag naar het vastgoed leegstandrisico’s op. De risico’s van leegstand doen zich voornamelijk voor

bij verouderde zorggebouwen met kleine kamers op minder goede locaties (Hermus, 2014). De

gevolgen daarvan worden duidelijk door negatieve rendementen op zorgvastgoed vanwege flinke

afboekingen in 2012 en 2013 op incourante verzorgingshuizen (EIB en MSCI, 2015).

Partnerrisico’s: bij beleggen in zorgvastgoed zal samenwerking met een zorginstelling moeten

worden gezocht (Van der Gijp, 2014). De wederzijdse afhankelijkheid die hieruit ontstaat vormt het

partnerrisico. Voornamelijk in geval er een huurovereenkomst met de zorgorganisatie is afgesloten

vormt de continuïteit van de zorgaanbieder een risico. Ook in het geval dat de belegger de

exploitatie en uitvoering van verhuur van individuele woningen op zich neemt, is de kwaliteit en

Page 27: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

27

continuïteit van de zorgaanbieder bepalend voor de kwaliteit van de huisvesting. De belegger zal

zich moeten verdiepen in de zorgsector en de zorgaanbieder met wie zij de samenwerking aangaat.

De zorgsector is complex georganiseerd, weinig transparant en de zorg- en vastgoedsector spreken

elkaars taal nog niet (Hermus, 2014). Het EFQM model kan als instrument worden gebruikt om de

hoogte van het partnerrisico te benaderen. Door een analyse van de organisatievariabelen van de

(beoogde) partner kan een inschatting worden gemaakt van haar financiële performances, mits er

causaal verband bestaat tussen deze typen variabelen. Dit zou input leveren voor de bepaling van

het partnerrisico.

3.4.2.2 Financiële risico’s

De financiële risico’s nemen toe indien investeringen (mede) worden gefinancierd met vreemd

vermogen.

Naarmate er meer wordt gefinancierd met vreemd vermogen, verandert de aard van de

vastgoedportefeuille. Door leverage wordt de risicogevoeligheid van het eigen vermogen verhoogd

en lijkt het karakter van de vastgoedportefeuille meer op dat van aandelen en obligaties.

Gelet op huidige geïnteresseerde beleggers voor zorgvastgoed zullen die investeringen voornamelijk

op direct vastgoed plaatsvinden met beschikbare middelen. Van leverage zal nog geen of in mindere

mate sprake zijn en derhalve zijn financiële risico’s vooralsnog niet van toepassing.

3.4.2.3 Liquiditeitsrisico’s

Hierbij gaat het om de verhandelbaarheid van de belegging; in hoeverre is het voor de belegger

mogelijk om het bezit weer om te zetten in liquiditeiten.

In de markt voor zorgvastgoed is het aantal beleggers dat actief is in deze sector nog relatief beperkt

(Van der Gijp, 2014). De geïnteresseerde belegger voor nederlands vastgoed zal de investering voor

langere termijn moeten verrichten, omdat de verhandelbaarheid van zorgvastgoed nog beperkt is

(Hermus, 2014). Bij slecht verhandelbare fondsen is er sprake van illiquiditeit, hetgeen dus heden

een reëel risico vormt voor deze beleggingscategorie.

3.4.2.4 Valutarisico’s

Dit risico is voor nederlandse beleggers niet aanwezig, aangezien er voor nederlands zorgvastgoed

niet wordt belegd in buitenlandse valuta. Derhalve blijft deze factor voor de risicobepaling van

nederlands zorgvastgoed buiten beschouwing.

3.4.2.5 Land-/politiek risico’s

Op land-/politiek niveau kunnen de volgende risico’s worden onderkend:

Wet- en regelgeving: het marktsegment zorgvastgoed wordt sterk beïnvloed door de ontwikkeling

van de doelgroep ouderen in Nederland en het overheidsbeleid dat door middel van de wet- en

Page 28: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

28

regelgeving de financiering daarvan sterk reguleert. Ouderen met een lichte zorgvraag gaan

voortaan zelf betalen voor huisvesting, hetgeen hen kritischer zal maken in de keuze van

woonlocatie (Hermus, 2014). Voor beleggers en zorginstellingen is duidelijkheid in wet- en

regelgeving belangrijk. De care-sector werd moeilijker financierbaar, mede door onduidelijkheid

vanuit de wetgeving. Door de complexiteit van de wet- en regelgeving in de zorgsector en de geringe

ervaring is er sprake van beperkte kennis van beleggers met de zorgsector, hetgeen de inschatting

van risico’s bemoeilijkt.

Rol van de overheid: in 2014 zijn de hervormingen in de ouderenzorg grotendeels afgerond en naar

het zich laat aanzien zal deze koers stabiel blijven in de nabije toekomst. Daarmee lijkt het politieke

risico ten aanzien van regulering van de ouderenzorg fors afgenomen te zijn (Van der Gijp, 2014).

Het woondomein van de sociale huursector is nog niet stabiel. Hierin kunnen

overheidsbemoeienissen nog grote invloed hebben op de waarde van het (zorg)vastgoed. De

afhankelijke positie van zorgaanbieders van het overheidsbeleid vormt een reëel risico, onder

andere met betrekking tot hun financiële stabiliteit (Van der Gijp, 2014). De overheid pretendeert

marktwerking in de zorg, echter in de praktijk worden zorgaanbieders geconfronteerd met het

monopolie van zorgkantoren, waarmee prijsvorming en hoeveelheden zorg niet door vraag en

aanbod tot stand komen, maar door regulering van de overheid.

3.4.2.6 Samenvatting kwalitatieve risicofactoren

Samenvattend dient men, na projectering van de vijf fundamentele risicofactoren van Frank K. Reilly

en Keith C. Brown (2012) op de zorgvastgoedsector, rekening te houden met de volgende

kwalitatieve risicofactoren bij de berekening van de rendementseis voor een belegging in

zorgvastgoed:

1. bedrijfsrisico’s: leegstand en partnerrisico;

2. liquiditeitsrisico’s: illiquiditeit / beperkte vrije verhandelbaarheid;

3. land-/politiek risico: wet- en regelgeving en rol van de overheid.

Deze factoren kunnen worden aangemerkt als variabelen binnen de organisatiegebieden van de

beleggingssector zorgvastgoed. Vanuit de redenering van EFQM zou analyse van deze factoren de

grondslag kunnen vormen voor het te behalen beleggingsrendement en van daaruit uit ook vertaald

kunnen worden naar een risico-opslag in de rendementseis.

De factor partnerrisico kan vervolgens worden geanalyseerd door beoordeling van de

organisatiegebieden van de betreffende zorgpartner. Zeker in geval er causale verbanden bestaan

tussen variabelen binnen de organisatiegebieden en de financiële performances van de

zorgaanbieder, zou dat een meerwaarde opleveren in de risicobepaling van de zorgpartner.

3.4.3 Partnerrisico

Bij de analyse van risico’s in zorgvastgoed valt de centrale positie van de zorgaanbieder op. Haar rol

is mede bepalend voor het te behalen rendement. Zij neemt een specifieke positie in tussen een

Page 29: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

29

regulerende overheid en de doelgroep ouderen. Refererend aan de onderzoeksvraag staat de vraag

centraal welke elementen invloed hebben op het partnerrisico en hoe zouden deze kunnen worden

vertaald naar een risico-opslag.

Zoals blijkt uit de vorige paragraaf kan men het risico opdelen in continuïteit van de zorgaanbieder

en de kwalitatieve invloed van de zorgaanbieder op het zorgvastgoedconcept.

Continuïteit:

Vanaf 2005 kondigde de overheid beleidswijzigingen aan waarmee een verschuiving zou

plaatsvinden van de verantwoordelijkheid en risico voor het zorgvastgoed naar de zorgaanbieders.

Zorgaanbieders moeten als gevolg van de terugtrekkende overheid zich als ‘normale’ bedrijven gaan

gedragen en op eigen benen staan. De stelselwijzigingen in de zorg en de veranderende vraag

vereisen bij de zorgaanbieder een goed doordacht vastgoedbeleid en visie om de strategie en

doelstellingen van de zorginstelling te kunnen realiseren. Hermus (2014) constateert dat, als reactie

op de stelselwijzigingen, veel zorgaanbieders op de nieuwe regels anticipeerden. Zorgaanbieders die

tijdig op de nieuwe wetgeving inspeelden staan er nu goed voor (Hermus, 2014). De continuïteit kan

derhalve mede worden beoordeeld op kwaliteit van management en de mate waarin zij visie kan

vormen en uitvoeren in beleid.

De financiële stabiliteit van de zorgaanbieder is eveneens van invloed op de continuïteit. Het

weerstandsvermogen is daarbij een goede graadmeter van de bufferfunctie van het vermogen op

korte termijn (De Baaij, 2014). Voor de langere termijn is de verhouding tussen vreemd en eigen

vermogen (S-ratio) een belangrijke indicator. Daarnaast is zekerheid over de mate waarin de

zorgaanbieder aan haar lening verplichtingen kan voldoen, ook wel uitgedrukt in debt service

coverage ratio (DSCR), en belangrijke graadmeter bij het beoordelen van de financiële situatie van

zorginstellingen (De Baaij, 2014).

Bij een vergelijking tussen de afzonderlijke zorgaanbieders met betrekking tot deze financiële

kengetallen valt op dat er grote verschillen zijn tussen de individuele zorginstellingen. Dit blijkt onder

andere uit figuur 3-4.

Figuur 3-4 Indeling zorginstellingen naar solvabiliteit en debt service coverratio

(Syntrus Achmea Real Estate & Finance, 2014)

Page 30: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

30

Feitelijk worden in deze figuur resultaten getoond van financiële performances van zorgaanbieders.

Het feit dat deze waarden tussen zorginstellingen fors verschillen, maakt het waardevol om de

onderliggende oorzaken, conform het gedachtegoed van EFQM, nader te onderzoeken. Is er een

causaal verband tussen management dat tijdig inspeelt op veranderingen (Hermus, 2014) en de

financiële performances die in bovenstaande figuur zijn af te lezen en welke eigenschappen

(variabelen) van de zorgaanbieder zijn daar aantoonbaar op van invloed? In geval er correlatie

tussen organisatievariabelen en financiële performances blijkt te bestaan, kan de hoogte van het

partnerrisico bij een belegging mede worden bepaald aan de hand van de analyse van de

organisatievariabelen van de zorgpartner.

Kwaliteit van zorgaanbieder:

Een belegging in zorgvastgoed is niet uitsluitend gebaseerd op wonen. De meerwaarde van

zorgvastgoed in de care-sector is de combinatie van wonen met zorg, welzijn en veiligheid. De

elementen van zorg, welzijn en veiligheid hangen in grote mate af van de kwaliteit van de

zorgaanbieder die is verbonden aan het zorgvastgoedconcept. Die kwaliteit kan worden beoordeeld

door de mate waarin Corporate Real Estate Management (CREM) is doorgevoerd binnen het

vastgoedbeleid van de zorgaanbieder.

Bij CREM gaat het om het professioneel beheren en ontwikkelen van vastgoed dat ten dienste staat

aan de bedrijfsdoelstellingen (Klarenbeek, Crassee, 2011). Door huisvesting te organiseren volgens

de opvattingen van CREM verandert het vastgoedbeleid van traditioneel huisvestingsbeheer naar

strategisch vastgoedmanagement (Hoepel, Visser en De Vries, 2009). Een scheiding van eigenaars-

en gebruikersrol draagt daaraan bij. Bij die scheiding ontstaat een professionalisering van zowel de

component huisvesting als de component zorg en overige dienstverlening. Het succes van het totale

zorgvastgoedconcept is afhankelijk van zowel de belegger als de zorgaanbieder waaruit een

wederzijdse afhankelijkheid is ontstaan. Als door uitbesteding aan een belegger het vastgoed een

hogere bijdrage levert aan de realisatie van de doelstellingen van de zorgaanbieder, betekent dat

winst voor haar. Die winst zou tot uiting moeten komen in een hogere klanttevredenheid waarmee

de basis wordt gelegd voor een meerwaarde van het zorgvastgoedconcept. Vanuit dat perspectief is

de kwaliteit van de zorgpartner mede bepalend voor het risico van de zorgvastgoedbelegging.

3.5 Conclusie

In dit hoofdstuk wordt weergegeven hoe er vanuit de theorie en de hedendaagse praktijk wordt

aangekeken tegen beleggen en in hoeverre dat wordt geïnterpreteerd voor beleggen in

(zorg)vastgoed. Centraal daarbij staat de vraag hoe de rendementseis voor een belegging kan

worden bepaald en de risico-rendement verhouding kan worden geoptimaliseerd.

De moderne portefeuille theorie, zoals ontwikkeld vanaf de jaren ’50, en het daaruit afgeleide CAPM

vormt voor beleggers heden nog steeds een belangrijke grondslag voor de samenstelling van een

efficiënte beleggingsportefeuille en de berekening van de risico-opslag. Uit het literatuuronderzoek

blijkt dat beleggen in vastgoed, waaronder ook zorgvastgoed, bijdraagt aan een efficiëntere

beleggingsportefeuille zoals door de MPT wordt voorgehouden. Mede dankzij een lage correlatie

met andere beleggingscategorieën (aandelen en obligaties) kan met zorgvastgoedbeleggingen

diversificatievoordelen worden behaald, waarmee het niet-systematische risico van een

Page 31: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

31

beleggingsportefeuille kan worden geëlimineerd. De lage correlatie met andere beleggingsvormen

dankt zij onder andere aan haar unieke eigenschappen waarmee (zorg)vastgoed zich als

beleggingscategorie onderscheidt.

De berekening van risico-opslag voor dit marktsegment kan in theorie zowel vanuit kwantitatief als

kwalitatief perspectief worden benaderd.

De risico-opslag in de rendementseis wordt volgens de systematiek van het CAPM vanuit

kwantitatief perspectief berekend door een combinatie van diverse statistische methoden en

technieken die de spreiding rondom het rendement analyseren. Bij deze methodiek is de analyse

voornamelijk gebaseerd op ‘backward-looking’. Er is heden nog sprake van beperkte data voor

rendementen in zorgvastgoed, hetgeen deze berekening beperkt bruikbaar maakt en onvoldoende

inzicht geeft in risico’s voor beleggen in zorgvastgoed. Daarbij komt dat het aanbod van

zorgvastgoed gering is, waarmee de mogelijkheid om te diversifiëren in een beleggingsportefeuille

door middel van zorgvastgoed wordt beperkt en de eliminatie van risico volgens het principe van

CAPM niet of minder goed mogelijk maakt.

Er zijn argumenten om de risico-opslag te bepalen op basis van kwalitatieve factoren. Door Frank K.

Reilly en Keith C. Brown (2012) worden vijf fundamentele factoren benoemd waarmee een

kwalitatieve analyse van risicofactoren kan worden gemaakt. Die kwalitatieve benadering wordt

ondersteund door het gedachtegoed van EFQM welke stelt dat resultaten, waaronder rendementen,

afhankelijk zijn van de inrichting van (kwalitatieve) organisatiegebieden. Daarmee worden

kwalitatieve factoren als oorzaak van risico gesteld. Daarbij is er feitelijk sprake van ‘forward-looking’

hetgeen in veel gevallen een betere voorspelling kent dan de methodiek van backward-looking’.

Voor de berekening van de risico-opslag voor zorgvastgoed betreft dit de optelling van de volgende

kwalitatieve risicofactoren:

1. bedrijfsrisico’s: leegstand en partnerrisico;

2. liquiditeitsrisico’s: illiquiditeit / beperkte vrije verhandelbaarheid;

3. land-/politiek risico: wet- en regelgeving en rol van de overheid.

Hieruit volgt de volgende formule voor rendementseis.

Rendementseis (Re) = risicovrije rentevoet (Rf) + verwachte inflatie (Ri) + risico’s van leegstand

(Rl), partner (Rp), illiquiditeit (Rill), wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro).

Vanwege haar centrale rol in de zorgvastgoedbelegging verdient het partnerrisico extra aandacht.

Haar invloed is mede bepalend voor het te behalen beleggingsrendement. Zowel de continuïteit van

de zorgaanbieder is daarbij belangrijk alsmede de kwaliteit van haar (zorg)dienstverlening. Deze

factoren vormen vanuit beleggersperspectief een partnerrisico, dat nog niet vanuit historische data

kan worden verdisconteerd in een risico-opslag. Ondersteund vanuit de systematiek van EFQM kan

een nadere kwalitatieve analyse van de zorgpartner bijdragen aan kennis waarmee de hoogte van

het partnerrisico kan worden bepaald.

Vanuit het gedachtegoed van CREM kan een scheiding van bedrijfscomponenten vastgoed en zorg,

waarin een belegger een centrale rol kan spelen, leiden tot een verbetering van de organisatie van

huisvesting. Als dat leidt tot een hogere kwaliteit van het zorgproces, zal dit normaliter leiden tot

een hogere klanttevredenheid met een waardestijging van het zorgvastgoedconcept en verlaging

van beleggingsrisico’s tot gevolg.

Page 32: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

32

Op basis van de bevindingen uit het theoretisch onderzoek kunnen de volgende hypothesen worden

gesteld die in het volgende hoofdstuk door middel van kwalitatief onderzoek zullen worden

getoetst.

1. Zorgvastgoed kan als diversificatie-instrument worden gebruikt, zoals door de MPT wordt

beschreven.

2. De methodiek van CAPM is niet geschikt voor de berekening van de risico-opslag voor

beleggingen in zorgvastgoed.

3. Beleggers hebben een kennisachterstand in de marktsector zorgvastgoed. Dat beperkt hen in

een juiste vaststelling van de risico-opslag in de rendementseis.

4. De risico-opslagen voor beleggen in zorgvastgoed worden bepaald door de volgende

risicofactoren: leegstand, partnerrisico, illiquiditeit, wet- en regelgeving en overheid.

5. Partnerrisico:

a. de invloed van de zorgpartner is medebepalend voor het te behalen rendement;

b. er zijn causale verbanden tussen organisatiekenmerken van zorgaanbieders en hun

financiële performances. In geval van causale verbanden, kan het partnerrisico (deels)

worden bepaald door analyse van die organisatiekenmerken.

6. CREM:

a. de mate waarin CREM is ontwikkeld bij een zorgaanbieder is medebepalend voor de

bijdrage die het vastgoed levert aan de realisatie van de doelstellingen van de

zorgaanbieder;

b. splitsing van bedrijfscomponenten vastgoed en zorg, waarbij vastgoed wordt

overgenomen door een belegger, leidt tot een hogere bijdrage door vastgoed aan het

zorgvastgoedconcept en vanuit dat perspectief tot een lagere risico-opslag dan bij een

bancaire financiering het geval zou zijn.

Page 33: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

33

4. Kwalitatief onderzoek naar risico’s van zorgvastgoed

4.1 Inleiding

In het literatuuronderzoek is de theorie van beleggen geanalyseerd en geprojecteerd op beleggen in

zorgvastgoed. Centraal daarbij stond de zoektocht naar de rol van zorgvastgoed in een gemengde

beleggingsportefeuille en welke variabelen mede verantwoordelijk zijn voor de risico-opslag in de

rendementseis voor beleggen in zorgvastgoed. Dat heeft geresulteerd in een 6-tal hypothesen die

nader dienen te worden getoetst.

Dit hoofdstuk geeft de uitkomsten weer van een kwalitatief onderzoek dat is gehouden onder een

selectie van partijen die acteren in het speelveld van zorgvastgoed. Daarbij zijn de hypothesen uit

hoofdstuk 3.5 getoetst aan de meningen van die actoren. Tevens is nader ingegaan op

bedrijfskenmerken van zorgaanbieders die volgens de respondenten (mede) bepalend kunnen zijn

voor het partnerrisico en de daarbij behorende risico-opslag.

4.2 Opzet kwalitatief onderzoek

Onderzoekseenheden:

De centrale onderzoekseenheden die voor dit onderzoek zijn geselecteerd zijn respondenten die

beroepshalve verbonden zijn met zorgvastgoed. Er worden onder hen drie groepen onderscheiden,

te weten: beleggers, zorgaanbieders en overige branche gelieerde bedrijven, hierna te noemen

‘overig’. Aan de groep zorgaanbieders is een woningcorporatie (woco) toegevoegd die zich specifiek

richt op ouderenhuisvesting met een zorg- en dienstenaanbod. De groep overig kenmerkt zich door

haar vakkennis van de zorgsector in kombinatie met haar neutrale positie ten aanzien van

financiering van zorgvastgoed en de risico’s die daarmee gepaard gaan, waarmee de respondenten

van deze groep zich classificeren tot experts. De respondenten worden in volgende tabel

gepresenteerd:

Tabel 4-1 Deelnemers interviews

Nummer Groep Organisatie Respondent Functie

1 Beleggers Amvest dhr. L. Heddes director of development

2 Beleggers Annexum dhr. R. Meeuwssen senior asset manager

3 Beleggers Bouwinvest dhr. E.W. Drenth manager zorgvastgoed

4 Beleggers MN services mw. R. Beekhuis acquisiteur onroerend goed NL

5 Beleggers Syntrus Achmea dhr. M. Amlal fondsmanager vastgoed

6 Zorgaanbieders Carante Groep dhr. Th. Klarenbeek manager huisvesting

7 Zorgaanbieders De Opbouw mw. W. Viellevoye controller bestuursbureau

8 Zorgaanbieders (woco) Habion mw. G. Schoenmaker accountmanager

9 Zorgaanbieders Quarijn dhr. A. Nijholt manager bedrijfsvoering

10 Zorgaanbieders Zorggroep Charim dhr. A. Vorstelman bestuurder (voormalig)

11 Overig AAG dhr. A.A. Eisses adviseur / coordinator vastg. strat. & man.

Overig AAG dhr. G.C. van Scherpenzeel senior adviseur / taxateur

12 Overig Actiz dhr. L. Markus senior beleidsmedewerker

13 Overig CBRE dhr. J. Hermus associate director healthcare

14 Overig Twynstra Gudde dhr. H. Hoepel partner

15 Overig WFZ dhr. J.J. van de Leij manager klantcontact en risicobewaking

Page 34: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

34

Het betreft een (theorie)gerichte selectie van onderzoekseenheden, aangezien er gericht is

toegewerkt naar de samenstelling van de onderzoeksgroep (Baarda e.a., 2009).

De omvang van de steekproef was niet van te voren bepaald, maar werd afhankelijk gemaakt van de

uitkomsten van de volgordelijke gesprekken. Daaruit bleek dat nadat vijf respondenten per groep

waren geïnterviewd, er geen nieuwe informatie meer ontstond en feitelijk sprake werd van

inhoudelijke verzadiging ofwel saturisatie (Baarda e.a., 2009). De groep beleggers werd in het

onderzoek vertegenwoordigd door vermogensbeheerders die inmiddels actief zijn met

zorgvastgoedfondsen. De vijf landelijke hoofdrolspelers van Nederland zijn daarbij geïnterviewd

waarmee een hoge representativiteit onder deze groep is gerealiseerd.

Dataverzameling:

De dataverzameling is verricht door middel van (expert) interviews aangezien het in dit onderzoek

om ervaringen en opvattingen van actoren ging. In de interviews lagen de onderwerpen, de

belangrijkste vragen en ook de volgorde van de vraagstelling vast. De reden daarvan was dat het

kwalitatieve onderzoek diende als verdieping van specifieke onderwerpen die volgden uit het

theoretisch onderzoek en er in mindere mate sprake was van een behoefte om het onderwerp te

verbreden. Derhalve was hier gekozen voor een gedeeltelijk gestructureerd interview. Er is in de

vraagstelling gekozen voor nagenoeg uitsluitend open vragen, omdat zoveel mogelijk gezocht is naar

beleving en ervaring van de respondenten en zij zo min mogelijk zijn beïnvloed door vooraf bepaalde

mogelijke antwoorden. De uitkomsten kunnen niet worden beoordeeld als absolute waarheden,

maar als toetsingskader op basis waarvan de hypothesen uit hoofdstuk 3.5 worden aangenomen of

verworpen.

4.3 Uitkomsten interviews en toetsing van de hypothesen

Met behulp van een vragenlijst, welke een afgeleide zijn van onderstaande centrale onderwerpen,

zijn de hypothesen uit hoofdstuk 3.5 getoetst. Iedere vraag bestond uit een aantal deelvragen,

waarbij het verloop van het interview bepaalde welke deelvragen werden behandeld. De interviews

zijn opgebouwd uit de volgende centrale onderwerpen.

1. Hoe kijkt u aan tegen vastgoedbeleggen als onderdeel van een gemengde

beleggingsportefeuille?

2. Wat zijn relevante kenmerken van en risico’s voor vastgoedbeleggen?

3. Hoe dient de risico-opslag in de rendementseis te worden bepaald: onderscheid tussen

kwantitatief en kwalitatief?

4. Wat maakt zorgvastgoed anders qua risico’s dan andere beleggingen in vastgoed?

5. Wat zijn partnerrisico’s?

6. Wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder?

7. Wat is de invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed?

In bijlage 1 is de vragenlijst opgenomen en in bijlage 2 wordt door middel van tabellen de

beantwoording van de vragen weergegeven.

Page 35: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

35

4.3.1 Zorgvastgoed als diversificatie instrument

Hierbij staat de toetsing centraal van hypothese 1: zorgvastgoed kan als diversificatie instrument

worden gebruikt, zoals door de MPT wordt beschreven.

De vragen met betrekking tot de centrale onderwerpen 1, 2 en 4 zijn hierop ingegaan.

De deelvragen behorend bij onderwerp 1 zijn uitsluitend voorgelegd aan respondenten van de groep

beleggers en facultatief aan respondenten van de groep overig.

Uit de uitkomsten blijkt dat iedere beleggingsspecialist bekend is met de leer van de moderne

portefeuille theorie en de beginselen daarvan onderschrijft. De voordelen van diversificatie en de

mate van correlatie met andere beleggingen vormen in zekere mate een toetsingskader voor het

huidige beleggingsbeleid. De toevoeging van vastgoed aan een gemengde beleggingsportefeuille

wordt als mogelijkheid ervaren om volgens dat gedachtegoed de voordelen van diversificatie te

bewerkstelligen.

De lage correlatie van rendementen in (zorg)vastgoedbeleggingen met andere financiële activa

(aandelen en obligaties) ligt ten grondslag aan de diversificatievoordelen. Deze lage correlatie wordt

mede veroorzaakt door specifieke eigenschappen van (zorg)vastgoed.

In de vragen is speciaal ingegaan op wat die specifieke eigenschappen van (zorg)vastgoed volgens

respondenten zijn. In tabel 4-2 worden de meest genoemde antwoorden gepresenteerd.

Tabel 4-2 Specifieke eigenschappen van (zorg)vastgoed

Maar liefst 80% van de groep beleggers gaven aan dat de tastbaarheid van het object een unieke

eigenschap is bij vastgoedbeleggen. Dat geeft ruimte voor emotie, imago en persoonlijke

betrokkenheid met het vastgoed, waardoor keuzes voor beleggingsobjecten mede worden

beïnvloed. Volgens drie respondenten levert (zorg)vastgoed gunstige risico-rendement

verhoudingen, hetgeen in belangrijke mate wordt veroorzaakt door langdurige stabiele kasstromen

die vanwege indexaties van huren waardevast zijn. Het financiële risico bij een default van de

huurder wordt gedempt door de waarde van het onderliggende vastgoed.

Beleggen in (zorg)vastgoed vereist specifieke kennis van de beleggingsobjecten en het beheer

daarvan vergt speciale aandacht, ook wel property management genoemd. Door een actief asset

managementbeleid kan een belegger directe invloed uitoefenen op het rendement van de

belegging. Vastgoedbeleggingen zijn minder goed verhandelbaar dan aandelen en obligaties, het

heeft een illiquide karakter en dienen vanuit dien hoofde voor de lange(re) termijn te worden

aangekocht.

Aanvullend hierop onderscheidt zorgvastgoed zich ten opzichte van overig vastgoed door specifieke

markt- en risicofactoren. Door 73% van de respondenten wordt de markt voor zorgvastgoed als

groeimarkt gezien. De belangrijkste drivers hierin zijn de demografische ontwikkelingen (vergrijzing)

tastbaar emotie,

imago

gunstig

rend./risico

verhouding

stabiele

kasstroom

indexatie

huren

illiquide waarde

onderpand

lange

termijn

investering

invloed

asset

managem.

kennis

intensief

Beleggers 4 3 2 3 2 2 1 1 1 1

Zorgaanbieders 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0

Overig 0 0 1 1 0 0 1 2 2 1

Totaal 4 3 3 5 2 2 2 3 3 2

Page 36: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

36

en stelselwijzigingen in de zorgsector. De aantrekkelijkheid van de markt wordt grotendeels bepaald

door een stabiele vraag en een conjunctuurongevoelig karakter. De meerwaarde van deze

beleggingscategorie wordt mede bepaald door de mogelijkheid tot waardevermeerdering van het

vastgoed door middel van toevoeging van zorg, welzijn en veiligheid aan wonen. Daarmee wordt het

vastgoed onderscheidend ten opzichte van ‘normale’ woningen. Er wordt door beleggers genoemd

dat in andere vastgoedbeleggingscategorieën een schaarste ontstaat in mogelijkheden om te

investeren in vastgoed. Dit geldt voor de kantoren en winkels, maar ook inmiddels voor de ‘normale’

woningmarkt. De beleggingsmarkt voor zorgvastgoed staat nog wel in de kinderschoenen, maar kan

vanwege haar grote groeipotentie als aantrekkelijk alternatief worden beschouwd om vastgoed toe

te voegen aan een gemengde beleggingsportefeuille en daarmee diversificatievoordelen te

bewerkstelligen.

Zorgaanbieders beoordelen de markt enigszins anders en meer vanuit de context van zorgverlening.

Zij delen de mening omtrent groei van de doelgroep ouderen en de daarmee samenhangende

verwachte stijging van de zorgvraag. Het overheidsbeleid staat echter vooralsnog geen groei in

woon- en zorgvoorzieningen toe die vallen binnen het domein van de WLZ, waarmee de

mogelijkheden voor ouderen om daarvan gebruik te maken wordt beperkt. Vandaar dat

investeringen in zorgvastgoed, behorend bij een zware zorgvraag, zorgvuldig moeten worden

getoetst aan de bestendigheid van de toekomstige vraag en de alternatieve aanwendbaarheid van

het vastgoed zelf. Hoe meer de voorziening een ‘normaal’ woonkarakter krijgt, des te meer sluit het

aan op de benoemde stabiele vraag van de doelgroep.

Beleggen in zorgvastgoed gaat gepaard met specifieke risico’s waarmee zorgvastgoed zich

onderscheidt ten opzichte van overig vastgoed en/of overige financiële activa. Deze risico’s worden

nader uitgewerkt in hoofdstuk 4.3.4 bij de toetsing van hypothese 4.

Conclusie: hypothese 1 lijkt te kunnen worden aangenomen. De respondenten onderschrijven de

leer van de MPT en beschouwen vastgoed, en daarbinnen deelsector zorgvastgoed, als instrument

om diversificatievoordelen te behalen. Het onderscheid tussen zorgvastgoed en overig vastgoed

wordt voornamelijk gevormd door specifieke markt- en risicofactoren.

4.3.2 CAPM als methodiek voor de berekening van risico-opslag

In deze paragraaf wordt hypothese 2 getoetst die stelt dat de methodiek van CAPM niet geschikt is

voor de berekening van de risico-opslag voor beleggingen in zorgvastgoed.

Uit de beantwoording van vragen blijkt dat de berekening van de risico-opslag voor vastgoed in de

praktijk (door beleggers) niet uitsluitend op basis van kwantitatieve data geschiedt, zoals wordt

berekend in de formule van CAPM. Het risicovrije gedeelte (Rf) van CAPM is transparant en kan

derhalve wel worden bepaald en de markttoeslag (Rm) kan vaak worden berekend met beschikbare

kwantitatieve gegevens omtrent vastgoedrendementen of, in geval van ontbrekende data,

gespiegeld worden aan indices van een vergelijkbare markt. Voor de objectspecifieke risicofactoren

(β) worden echter meestal eigen analysemodellen gebruikt die voornamelijk worden gevoed door

kwalitatieve factoren. Enerzijds vanwege ontbrekende kwantitatieve data, maar anderzijds heerst

(unaniem) de mening onder de groep beleggers en de groep overig dat heden de objectopslag voor

Page 37: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

37

vastgoed uitsluitend kwalitatief kan worden benaderd. De rekenkundige benadering van dat risico is

meer van toepassing voor beleggingen in aandelen en obligaties.

In geval van zorgvastgoed wordt de behoefte aan een kwalitatieve analyse nog eens versterkt

vanwege een grote variatie in vastgoedobjecten. Het gebrek aan eenheid daarin zou iedere

berekening van risico op basis van datareeksen vertroebelen. Ook de gevoelsfactor bij beleggen in

vastgoed speelt een rol bij de bepaling van het risico. Dat gevoel wordt mede gevoed door het

directe karakter van de belegging, waarbij ruimte is voor betrokkenheid bij het object en een daaruit

volgende gevoelsmatige beoordeling.

Conclusie: hypothese 2 lijkt te kunnen worden aangenomen. Vanwege onvoldoende data, de

specifieke eigenschappen van vastgoedbeleggingen en het gebrek aan eenheid in vastgoedobjecten,

lijkt het dat de systematiek van CAPM slechts beperkt bruikbaar is voor de berekening van de risico-

opslag van (zorg)vastgoed.

4.3.3 Kennisbeperkingen van zorgvastgoed

Hierbij staat hypothese 3 centraal waarbij wordt gesteld dat beleggers een kennisachterstand

hebben in de marktsector zorgvastgoed. Dat beperkt hen in een juiste vaststelling van de risico-

opslag in de rendementseis.

Aan de respondenten is gevraagd wat huidige kennisbeperkingen over die markt kunnen zijn welke

het moeilijker maken om de risico’s voor zorgvastgoed in te schatten. Tabel 4-3 geeft de meest

genoemde antwoorden weer.

Tabel 4-3 Kennisbeperkingen van zorgvastgoed

Door respondenten uit alle groepen werd genoemd dat het inzicht in de werking van de zorgmarkt

het belangrijkste aandachtspunt is voor beleggers. Hoe, wanneer en waar komen vraag en aanbod

samen, wat wil de zorgaanbieder in die markt bereiken, wat is de rol van de overheid daarin en hoe

werkt de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Inmiddels wordt door beleggers serieus in die

kennis geïnvesteerd, echter het gebrek aan praktijkervaring in de marktsector zorgvastgoed

veroorzaakt een gebrek aan sensitiviteit en inlevingsvermogen om de processen en risico’s optimaal

te doorgronden.

Ook blijkt dat beleggers onvoldoende weten en ervaren wat de zorgaanbieder beweegt, hoe zij

denkt en acteert. Deze ervaring is overigens wederzijds. Er wordt een cultuurverschil ervaren tussen

de belegger en de zorgaanbieder, waaruit een (schijnbare) tegenstelling blijkt tussen beiden. In geval

van polarisatie tussen beide groepen let de belegger uitsluitend op het maximaal te behalen

rendement en de zorgaanbieder op de maximale besteding van geld aan zorgverlening.

werking

zorgmarkt

beleid

zorgaanbie-

der

wet- en

regelgeving

cultuur

verschil

ervaring en

sensitiviteit

kennis van

zorgvastgoed

zelf

kennis

zorgproces-

sen

Beleggers 2 3 0 0 0 0 0

Zorgaanbieders 2 1 2 1 0 1 2

Overig 3 2 2 2 2 1 0

totaal 7 6 4 3 2 2 2

Page 38: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

38

Respondenten zijn van mening dat de belegger en zorgaanbieder elkaars taal nog onvoldoende

spreken. Een ideale situatie ontstaat indien partijen elkaar spreken in een evenwichtige en

transparante verdeling tussen de belangen van zorg, vastgoed en geld.

Zorgvastgoed omvat een veelheid aan woon- en zorgvormen, zoals ook blijkt uit de definities in

hoofdstuk 1.3. Kennis van en inzicht in deze mogelijke concepten is nodig om de juiste focus op

iedere vorm van zorgvastgoed te definiëren en samen met een zorgaanbieder vorm te geven.

Conclusie: de hypothese lijkt te kunnen worden aangenomen. Uit de interviews volgt dat

voornamelijk door een gebrek aan ervaring er sprake is van een tekort aan sensitiviteit met de

zorgmarkt. Dat wordt versterkt doordat beleggers en zorgaanbieders nog onvoldoende elkaars taal

spreken, waardoor er nog onvoldoende sprake is van complementaire samenwerkingen.

4.3.4 Risico-opslagen voor beleggen in vastgoed

Uit de bevindingen van literatuuronderzoek volgt hypothese 4 waarbij wordt gesteld dat de risico-

opslagen voor beleggen in zorgvastgoed bepaald worden door de volgende factoren: leegstand,

partnerrisico, illiquiditeit, wet- en regelgeving en overheid. De risico’s die door de respondenten zijn

benoemd worden gepresenteerd in tabel 4-4.

Tabel 4-4 risico’s zorgvastgoed

Nagenoeg alle beleggers en respondenten van de groep overig benoemen dat de rol en invloed van

de overheid een risico is voor beleggen in zorgvastgoed. De overheid heeft een negatief imago

opgebouwd met betrekking tot betrouwbaarheid van haar beleid; in combinatie met haar

significante invloed op de zorgsector maakt dat tot een serieuze risicofactor. Meerdere

respondenten, voornamelijk uit de groep overig, nuanceren dit risico. Gelet op de kwetsbaarheid

van de doelgroep ouderen en de zorgplicht van de (lokale) overheid aan de inwoners van onze

samenleving, kan zij zich niet geheel onttrekken aan verantwoording. De ervaring leert dat

overheidsmaatregelen worden getoetst aan deze plicht en regelmatig als gevolg daarvan worden

bijgesteld ten gunste van de ouderenzorg. Daarnaast kunnen actoren in de zorgsector zich middels

een actief risicomanagementbeleid weren tegen (mogelijke) veranderingen in overheidsbeleid.

Risicomanagement is feitelijk niets bijzonders voor een ondernemer en behoort tot een gezonde

bedrijfsvoering.

De onzekerheid in de wet- en regelgeving omtrent de bekostiging van zorg(vastgoed) wordt als risico

ervaren. De wettelijke vergoeding na 2017 voor intramurale huisvesting, de zogenaamde normatieve

huisvestingcomponent (NHC), is onbekend, maar ook deze onzekerheid kan vanuit een actieve

bedrijfsvoering worden gemanaged, waarbij een actieve focus op markt- en maatschappelijke

ontwikkelingen wordt vereist.

zorgaanbieder:

overheid overheid

nuance

tarief NHC illiquiditeit kwal.

zorg

kwal.

managem.

kwal.

financieel

marktvraag alternatieve

aanwend-

baarheid

complexheid

zorgsector

Beleggers 4 2 2 1 4 2 2 2 4 1

Zorgaanbieders 2 1 2 2 2 2 1 1 3 3

Overig 5 3 0 1 1 2 1 2 2 2

totaal 11 5 4 4 7 6 4 4 9 6

Page 39: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

39

Zorgvastgoed heeft een illiquide karakter. Zeker nu de beleggingsmarkt nog geen volwassen status

heeft is de verhandelbaarheid van de belegging zeer beperkt. Dit risico is slechts van toepassing

indien de belegger een vrije verhandelbaarheid wenst. Zolang er wordt geïnvesteerd met focus op

een stabiel lange termijnrendement, neemt in de beoordeling dit risico af.

Door bijna alle respondenten wordt een beperkte alternatieve aanwendbaarheid van het

zorgvastgoed als risico gezien aangezien dit de kans op leegstand verhoogt. Dit risico wordt groter

naarmate het vastgoed zich richt op de zware zorg, aangezien in dat geval de transformeerbaarheid

van het vastgoed naar normaal wonen moeilijker wordt.

Door voornamelijk de beleggers wordt de kwaliteit van de zorgaanbieder als risico beschouwd en

verwoord als partnerrisico. Daarbij wordt die kwaliteit onderscheiden in: financiële kwaliteit,

kwaliteit van zorg- en overige dienstverlening en kwaliteit van management. Bij de toetsing van

hypothese 5 zal nader worden ingegaan op het aspect partnerrisico.

Vanuit zorgaanbieders worden ook risico’s aan beleggers gekoppeld. Een slechte reputatie van een

belegger kan schade toebrengen aan het imago van het zorgvastgoedconcept.

Tenslotte wordt, voornamelijk door de groep overig en zorgaanbieders, de complexiteit van de

zorgsector als risico benoemd. Voor beleggers zal deze complexiteit in combinatie met een gebrek

aan ervaring leiden tot een kennisachterstand op het gebied van zorgvastgoed, hetgeen kan worden

vertaald naar een risico-opslag in de rendementseis.

Samenvattend worden de volgende risicofactoren benoemd door de respondenten: overheid, wet-

en regelgeving, illiquiditeit, leegstand, zorgpartner, kennis (bij belegger). Dat lijken nagenoeg

dezelfde risicofactoren als blijkt uit literatuuronderzoek, waarmee aannemelijk lijkt dat de

hypothese wordt aangenomen. Als echter de nuancering van de groep overig ten aanzien van risico’s

van overheid en wet- en regelgeving nader wordt gewogen, dan staat de hypothese wel degelijk ter

discussie. Volgens die experts hoeven onzekerheden in overheidsbeleid en wet- en regelgeving niet

te leiden tot extra risico’s. Met de juiste kennis en ervaring blijken die factoren goed te kunnen

worden gemanaged, zoals blijkt uit resultaten van zorgaanbieders met een toekomstbestendige visie

en goede bedrijfsvoering. Zeker in combinatie met een beperkte ervaring met de zorgsector, dat

wordt verwoord als kennisachterstand, kunnen de risicofactoren van overheid en wet- en

regelgeving worden overschat en onterecht als opslag in de rendementseis worden verwerkt.

Dhr. Hoepel (Twynstra Gudde): “om de zorg te begrijpen heb je ervaring en sensitiviteit met de

zorgprocessen nodig. Als je alleen maar focust op zorgvastgoed zelf, dan mis je dat

inlevingsvermogen”.

De formule voor rendementseis uit literatuuronderzoek bleek volgens de conclusie in hoofdstuk 3.5

als volgt: Rendementseis (Re) = Risicovrije rentevoet (Rf) + verwachte inflatie (Ri) + risico’s van

leegstand (Rl), partner (Rp), illiquiditeit (Rill), wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro).

Als de mate van kennis van de sector wordt meegewogen en verwerkt in deze formule, dan ontstaat

een alternatieve formule die als volgt kan worden weergegeven:

(Re) = (Rf) + (Ri) + (Rl) + (Rp) + (Rill) + (1-K)*((Rwr) + (Ro)).

In deze formule wordt de mate van kennis weergegeven met ‘K’ en uitgedrukt in de waarden 0 tot 1,

waarbij waarde 0 geen en waarde 1 volledige kennis van de sector vertegenwoordigt.

Page 40: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

40

Conclusie: de hypothese lijkt te kunnen worden verworpen mits de belegger voldoende kennis (en

ervaring) heeft van de zorgsector waarmee zij de risico’s van wet- en regelgeving en overheid kan

mitigeren.

4.3.5 Partnerrisico

Uit het literatuuronderzoek volgt dat de rol van de zorgaanbieder van invloed is op de waarde het

zorgvastgoed en vanuit dat perspectief onderdeel dient te zijn van de risico’s voor beleggen in

zorgvastgoed. Daarom is in de interviews hierop verder ingezoomd en is hypothese 5 getoetst welke

is gesplitst in de volgende deelhypothesen.

5a. De invloed van de zorgpartner is medebepalend voor het te behalen rendement.

5b. Er zijn causale verbanden tussen organisatiekenmerken van zorgaanbieders en hun financiële

performances. In geval van causale verbanden kan het partnerrisico (deels) worden bepaald door

analyse van die organisatiekenmerken.

In de interviews is specifiek gevraagd naar wat partnerrisico’s zijn en welke invloed die kunnen

hebben op de zorgvastgoedbelegging. In tabel 4-5 zijn de meest genoemde antwoorden van de

respondenten vermeld.

Tabel 4-5 partnerrisico’s

Bijna alle respondenten, waaronder alle beleggers, gaven aan dat de financiële stabiliteit van de

zorgaanbieder een partnerrisico vormt. In het huidige zorgstelsel zijn, als gevolg van

stelselwijzigingen, zekerheden vanuit de overheid verdwenen en moet de zorgaanbieder op eigen

benen staan. De ondernemersrisico’s die hieruit volgen hebben invloed op de financiële balans van

de zorgaanbieder. Het risico van financiële stabiliteit wordt door een expert en twee zorgaanbieders

genuanceerd. Feitelijk is het risico niet kleiner of groter dan bij een commercieel bedrijf.

Zorgaanbieders hebben vanuit ervaring uit het verleden aangetoond dat zij in staat zijn om met

veranderingen om te gaan en tot op heden zijn nauwelijks zorgaanbieders failliet gegaan. Een risico

dat hieraan is gelieerd betreft de kwaliteit van management bij zorgaanbieders. Dit risico werd

benoemd door ruim de helft van de respondenten waarvan door 80% van de experts. Juist in tijden

van een veranderende markt dient het management vanuit een weloverwogen visie de juiste

strategische beslissingen te nemen en te vertalen naar een effectief beleid.

De helft van de respondenten, voornamelijk de beleggers en zorgaanbieders, vinden de kwaliteit van

de zorgverlening van de zorgaanbieder een risico. De meeste bewoners kiezen voor een zorglocatie

vanwege de (mogelijkheid tot) zorg- en overige dienstverlening. Deze dienstverlening is dus een

essentiële overweging om binnen een zorgconcept te wonen. In geval van inferieure kwaliteit van de

kwaliteit

zorg

financiële

stabiliteit

kwaliteit

management

imago

Beleggers 3 5 1 2

Zorgaanbieders 3 3 3 2

Overig 1 5 5 2

totaal 7 13 9 6

Page 41: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

41

dienstverlening zal de vraag naar deze huisvesting afnemen met een waardedaling van het

zorgvastgoed tot gevolg. Het risico dat hiermee samenhangt is imago. Dat beperkt zich niet tot de

dienstverlening zelf maar hangt tevens af van de totale beeldvorming dat de doelgroep heeft van

zowel de zorgaanbieder als ook van de aanbieder van huisvesting, de belegger. Beide partijen

moeten zich bewust zijn dat iedere vorm van opinie gevolgen heeft voor de waarde van het

zorgvastgoed. Daarbij geldt dat hoe breder de geografische spreiding van de zorgvastgoedobjecten

is, des te groter de kans op (negatieve) opinievorming. Actieve branding is belangrijk om de publieke

opinie te vormen.

Conclusie: onder de respondenten heerst de mening dat de waarde van het zorgvastgoedconcept

mede wordt bepaald door de kwaliteit van de zorgpartner. Op basis daarvan lijkt het dat hypothese

5a kan worden aangenomen.

Het belang van financiële stabiliteit van de zorgaanbieder is groot, zoals blijkt uit de antwoorden van

de respondenten. De mate van financiële stabiliteit wordt bij ‘credit rating’ vaak gemeten met de

bedrijfseconomische kengetallen solvabiliteitsratio (S-ratio) en debt service coverage ratio (DSCR) .

Beide ratio’s geven inzicht in de mate waarin een onderneming in staat is aan zijn financiële

verplichtingen te kunnen voldoen, waarbij de DSCR specifiek het vermogen berekent om uit de

cashflows van normale bedrijfsvoering de rente en aflossingen te betalen die volgen uit financiering

met vreemd vermogen.

Volgens de theorie van EFQM, zie hoofdstuk 3.4, vallen deze kengetallen onder de resultaatgebieden

en zullen bedrijfseconomische oorzaken ten grondslag liggen aan deze financiële performances. In

hoofdstuk 5 wordt het kwantitatief onderzoek gepresenteerd naar causale verbanden tussen

bedrijfskenmerken van zorgaanbieders, de zogenaamde organisatiegebieden, en financiële

performances (S-ratio en DSCR).

Hieraan voorafgaand is aan de respondenten gevraagd om hun verwachtingen te geven of

onderstaande bedrijfskenmerken (a tot en met h) causale verbanden zullen hebben met de

financiële performances. De bedrijfskenmerken zijn daarbij beperkt tot kenmerken waarvan de data

voor publiek beschikbaar worden gesteld via website van VWS www.jaarverslagenzorg.nl. Tabel 4-6

geeft inzage in de antwoorden van de respondenten, waarbij iedere respondent een score van 1 kon

geven in geval hij/zij (mogelijk) een causaal verband verwachtte. De uitkomsten kunnen als

indicatieve graadmeter dienen.

Tabel 4-6 Mogelijke factoren van oorzaak van financiële performances bij zorgaanbieders

Legenda:

a. innovatie %, gerekend over de totale jaaromzet;

b. indeling van de omzet in zorgzwaarte;

Scores op mogelijke oorzaken (a t/m h)

Groep a b c d e f g h

Beleggers 1 2 1 2 3 1 3 4

Zorgaanbieders 3 2 1 3 0 1 4 5

Overig 1 4 2 1 1 1 5 5

Totaal 5 8 4 6 4 3 12 14

Page 42: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

42

c. collectief gefinancierde omzet (WLZ) of combinatie van collectief en privaat gefinancierde

omzet;

d. omvang zorgaanbieder, gemeten in aantal cliënten;

e. bestuursstructuur, aantal bestuurders;

f. participatie cliëntenraad, aantal gevraagde / ongevraagde adviezen;

g. verloop % personeel;

h. ziekteverzuim % personeel.

Toelichting tabel:

Voorop gesteld dient te worden dat de helft van de respondenten geen of zeer beperkte beleving

had om op deze wijze de oorzaken van financiële performances te achterhalen en sceptisch was of

er verband zou zijn tussen bedrijfskenmerken en financiële performances. De beoordeling van de

resultaten dient in het licht van deze terughoudendheid te worden bezien.

Bijna alle respondenten achten een causaal verband mogelijk tussen personeelsontwikkelingen

(verloop en verzuim) en de financiële performances. De indeling van de omzet in zorgzwaarte wordt

daarna aangemerkt als bedrijfskenmerk dat een causaal verband kan hebben met financiële

performances. Daarbij is de verwachting dat hoe hoger de zorgzwaarte is, des te beter de

zorgaanbieder financieel zal presteren. De meeste respondenten verwachten niet dat het aantal

bestuurders verschil zal opleveren in financiële performances. Wel hebben de meeste respondenten

de verwachting dat de kwaliteit van management, vertaald in visie, strategie en inbedding in het

bedrijfsbeleid, van invloed is op de financiële performances van het bedrijf.

Conclusie: gelet op de terughoudendheid onder respondenten of er causale verbanden zullen zijn

tussen de bedrijfskenmerken en de financiële performances, kan hypothese 5b niet worden

aangenomen op basis van de organisatiekenmerken zoals benoemd in tabel 4-6. Hooguit op het

gebied van personeelsontwikkelingen heerst een algehele mening dat verloop en ziekteverzuim

indicatieve factoren kunnen zijn om financiële performances te voorspellen. Het gewicht van deze

personele oorzaken dient te worden genuanceerd en kan hiervoor geen volledige graadmeter zijn.

Om hypothese 5b te kunnen aannemen zal meer bewijs moeten worden geleverd. Hoofdstuk 5 gaat

daar verder op in. De aanname van hypothese 5b zal afhangen van de uitkomsten van het

kwantitatief onderzoek naar de causale verbanden tussen deze typen variabelen.

4.3.6 De invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed

Tenslotte is in de vraagstelling ingegaan op de ontwikkeling van CREM bij zorgaanbieders naar

aanleiding van ontwikkelingen in de zorgsector. Aan de respondenten is gevraagd hoe CREM zich zou

moeten ontwikkelen bij zorgaanbieders, of splitsing van de processen van huisvesting en zorg binnen

een zorgorganisatie zal leiden tot hogere resultaten en welke factoren een wederzijdse

afhankelijkheid (en dus ook partnerrisico’s) bepalen in geval van splitsing.

Daarbij zijn hypothesen 6a en 6b getoetst.

Maar liefst 80% van de zorgaanbieders zien vastgoed als tactisch instrument voor realisatie van de

primaire doelstellingen van de zorgonderneming. Nagenoeg alle respondenten geven aan dat de

Page 43: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

43

ontwikkelingen in de zorgsector een professionalisering van vastgoedmanagement vereisen. Daarbij

is volgens de groep overig en de zorgaanbieders een verhoging van kennis en kunde omtrent

vastgoed bij zorgaanbieders nodig die moet worden ingezet ten behoeve van een goede

vastgoedstrategie. De kwaliteit van CREM heeft invloed op de performances van de zorgaanbieder

en vormt vanuit dat perspectief onderdeel van de risicobeoordeling van de zorgaanbieder.

Conclusie: hypothese 6a lijkt te kunnen worden aangenomen.

In een vastgoedbeleid komt de keuze naar voren of er een splitsing dient te komen tussen het

eigendom en beheer van vastgoed en de primaire dienstverlening van de zorgaanbieder. De vraag

die de respondenten is voorgelegd gaat in of splitsing van deze processen zal leiden tot hogere

resultaten in het behalen van ondernemingsdoelstellingen bij zorgaanbieders. Uit de beantwoording

van deze vraag blijken de meningen verdeeld tussen de groepen, zoals blijkt uit tabel 4-7.

Tabel 4-7 Eigendom van zorgvastgoed

De beleggers en de groep overig zijn van mening dat, zeker naarmate het aspect meer ligt op de

wooncomponent en minder op zorgverlening, de huisvesting beter en efficiënter door professionals

kan worden georganiseerd en niet meer door zorgaanbieders. In geval een huurovereenkomst wordt

afgesloten tussen belegger en zorgaanbieder, krijgt laatste partij meer grip op de huisvestingkosten

door een stabiele huurlast naar de toekomst.

Een nuancering wordt aangebracht naarmate het vastgoed zich meer richt op zware zorg en de

daaruit volgende specifieke gebouweisen en de waarschijnlijkheid van toekomstige

gebouwaanpassingen. In dat geval zou per situatie moeten worden bekeken welke oplossing het

meest efficiënt is.

Dhr. Drenth (Bouwinvest): “schoenmaker, blijf bij je leest en focus op de core business”.

Door de zorgaanbieders wordt met enige scepsis aangekeken tegen het (volledig) afstoten van de

vastgoedportefeuille aan beleggers. Volgens hen dient er in dat geval een evenwicht te ontstaan

tussen de voordelen van uitbesteding en de kosten van winst en risico die door middel van de

rendementseis in de huurprijs wordt verdisconteerd.

In geval van uitbesteding van huisvesting aan een belegger ontstaat er een wederzijdse

afhankelijkheid, welke voornamelijk wordt bepaald door de invloed die partijen hebben op elkaars

bedrijfsprestaties. De zorgaanbieder heeft een goed functionerend gebouw nodig dat haar primaire

dienstverlening ondersteunt, waarin zij goede en efficiënte zorg kan verlenen en een hoge

klantwaardering kan realiseren. Zij is daarin afhankelijk van hetgeen de belegger aan vastgoed levert

en onderhoudt. De belegger daarentegen wil een goed functionerend vastgoed dat aantrekkelijk is

voor haar doelgroep waardoor zij, binnen de kaders van goed verhuurder, meer rendement kan

huisvesting is taak voor belegger Exploitatie van zowel huisvesting

als zorg verhoogt rendement

samenwerking leidt tot hogere

resultaten

Geen

mening

Beleggers 4 0 1 0

Zorgaanbieders 1 2 1 0

Overig 3 0 1 1

totaal 8 2 3 1

Page 44: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

44

maken op de investering. De kwaliteit van de zorgverlening is hierop van invloed, immers een hogere

klantwaardering voor de zorg zal leiden tot een hogere vraag naar het zorgvastgoed, waardoor de

kans op leegstand afneemt.

Uit deze wederzijdse afhankelijkheid ontstaat een noodzaak tot samenwerking en transparantie in

bedrijfsprocessen tussen beide partijen.

Dhr. Hermus (CBRE): “de belegger wil rendement en de zorgaanbieder wil geen sores en onzekerheid

omtrent kosten. Dus stabiliteit voor beiden, dat is het toverwoord”.

Conclusie: Op basis van de verdeeldheid in meningen tussen de groepen beleggers en overig

enerzijds en zorgaanbieders anderzijds, kan hypothese 6b niet zondermeer worden aangenomen.

Indien echter partijen doordrongen zijn van een wederzijdse afhankelijkheid aan elkaar in de

realisatie van ieders bedrijfsprestatie kan, vanuit perspectief van CREM, de uitbesteding van

huisvesting aan een belegger leiden tot een beter product, een hogere klanttevredenheid en

daardoor een grote vraag naar het zorgvastgoed. Dit zou moeten leiden tot een lagere risico-opslag

voor de financiering van vastgoed dan bij een bancaire lening het geval zou zijn. Met die voorwaarde

zou hypothese 6b kunnen worden aangenomen.

Daaruit volgt dat de wijze waarop de samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder is

georganiseerd van invloed is op de hoogte van risico-opslag. In het geval dat partijen zich

complementair aan elkaar gedragen zal de hoogte van het partnerrisico afnemen. Dit heeft invloed

op de formule voor de rendementseis (zie hoofdstuk 4.3.4) en deze kan wederom worden aangepast

en als volgt worden weergegeven:

(Re) = (Rf) + (Ri) + (Rl) + (1-S)*(Rp) + (Rill) + (1-K)*((Rwr) + (Ro)).

Hierin wordt de mate van meerwaarde van samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder,

dankzij transparantie en optimale verdeling en inrichting van bedrijfsprocessen, weergegeven met

‘S’ en uitgedrukt in waarden 0 tot 1, waarbij waarde 0 geen en waarde 1 volledige meerwaarde

vertegenwoordigt. Daaruit volgt dat het partnerrisico (Rp) kan worden gemitigeerd door

samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder. De volgende figuur geeft deze dynamiek

schematisch weer.

Figuur 4-1 Dynamiek van samenwerking, klantwaardering en resultaten

Page 45: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

45

4.4 Conclusie

Door middel van kwalitatief onderzoek is de theoretische risicobepaling van beleggen in

zorgvastgoed getoetst aan de praktijk. Partijen die in de dagelijkse praktijk betrokken zijn bij zorg

en/of zorgvastgoed zijn ondervraagd naar hun visie op en mening omtrent beleggen in zorgvastgoed.

De overeenkomsten met de theorie blijken uit de mogelijke aannamen van hypothesen 1, 2, 3, 5a en

6a. De afwijkingen met de theorie volgt uit de waarschijnlijke verwerpingen van hypothesen 4 en

5b. Hypothese 6b zou voorwaardelijk kunnen worden aangenomen.

Overeenkomsten:

Hypothese 1: de voordelen van (zorg)vastgoed als onderdeel van een gemengde

beleggingsportefeuille wordt door beleggers onderschreven. De respondenten ervaren dat

vastgoedbeleggingen onderscheidend zijn ten opzichte van beleggen in aandelen en obligaties.

Dankzij specifieke kenmerken van (zorg)vastgoed, zoals ook in hoofdstuk 3.3 wordt geconstateerd, is

de correlatie met deze andere beleggingscategorieën laag waardoor diversificatievoordelen

ontstaan zoals wordt voorgehouden door de MPT.

Hypothese 2: de bepaling van de rendementseis geschiedt in de praktijk niet geheel volgens de

systematiek van CAPM. Met name de object specifieke risicofactoren worden veelal bepaald op

basis van kwalitatieve gegevens. Dit vanwege het ontbreken van geschikte data, maar ook vanwege

de beperkte standaardisatie in vastgoedobjecten, zeker in geval van zorgvastgoed. Dat vereist

maatwerk en specifieke inschatting van kwalitatieve omstandigheden.

Hypothese 3: de respondenten erkennen dat bij beleggers sprake is van een kennisachterstand,

welke voornamelijk wordt veroorzaakt door een gebrek aan ervaring in de zorgsector waardoor de

sensitiviteit met de zorgmarkt tekort schiet. Dat wordt versterkt doordat beleggers en

zorgaanbieders nog onvoldoende elkaars taal spreken en er nog sprake is van een cultuurverschil

tussen beide partijen. Dit gebrek aan kennis beperkt de belegger om op reële gronden risico-

opslagen voor beleggingen in zorgvastgoed te bepalen.

Hypothese 5a: de invloed van de zorgpartner op het te behalen beleggingsrendement wordt door

alle respondenten erkend, waaruit een partnerrisico ontstaat. Het partnerrisico wordt voornamelijk

door beleggers genoemd en bestaat uit financiële stabiliteit, kwaliteit van management, kwaliteit

van zorgverlening.

Hypothese 6a: de mate waarin CREM is ontwikkeld bij zorgaanbieders is volgens respondenten

medebepalend voor de bijdrage die vastgoed levert aan de realisatie van de primaire doelstellingen

van de zorgaanbieder.

Afwijkingen:

Hypothese 4: bij de vaststelling welke factoren bepalend zijn voor de risico-opslag ontstaat een

afwijking met de bevindingen uit het literatuuronderzoek. Uit de opsommingen van risicofactoren

volgen weliswaar dezelfde componenten, te weten risico’s van leegstand (Rl), partner (Rp),

illiquiditeit (Rill), wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro), echter er zijn mogelijkheden om

onderdelen hiervan te mitigeren. De risicofactoren overheid en wet- en regelgeving zijn van invloed

op de zorg(vastgoed)markt, maar moeten enerzijds niet worden overschat en anderzijds kunnen

deze factoren middels een actief risicomanagement worden beheerst en omgebogen. De mate

waarin de belegger haar kennis en ervaring, aan te duiden met factor ‘K’, kan verhogen en toepassen

op de zorgsector, zal bepalend zijn in hoeverre zij de risicofactoren (Rwr) en (Ro) weet te mitigeren.

Page 46: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

46

Hypothese 5b: een kwalitatieve beoordeling van de zorgaanbieder is nodig om het partnerrisico te

kwantificeren. Aan de respondenten is gevraagd welke bedrijfskenmerken van de zorgaanbieder

mogelijk causaal verband hebben met de financiële stabiliteit. Daaruit volgt geen overtuigende

beleving en/of verwachting. De bedrijfskenmerken met betrekking tot personeelsontwikkelingen en

verdeling van de omzet in zorgzwaarte worden nog het meest beoordeeld als een mogelijke

oorzaak/gevolg relatie met de financiële stabiliteit van een zorgaanbieder

Voorwaardelijke aanname:

Hypothese 6b: of uitbesteding van de vastgoedcomponent aan een belegger leidt tot hogere

prestaties van zowel de zorgaanbieder als de belegger, hangt af van de mate van samenwerking

tussen beide partijen en in hoeverre dat leidt tot complementaire bedrijfsprocessen. In geval dat

daardoor een hogere bijdrage van vastgoed ontstaat aan het zorgproces en dat leidt tot een hogere

klantwaardering, zal dat een positief gevolg hebben voor de waarde van het zorgvastgoedconcept en

derhalve een risico verlagend effect hebben op de belegging. Daarmee wordt het partnerrisico mede

afhankelijk gemaakt van de wijze waarop de samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder, aan

te duiden met factor ‘S’, is georganiseerd.

Formule voor rendementseis:

De aanvullende factoren ‘K’ en ‘S’ kunnen als volgt worden verwerkt in de formule van de

rendementseis voor een belegging in zorgvastgoed, zoals in hoofdstuk 3.4 is weergegeven:

(Re) = (Rf) + (Ri) + (Rl) + (1-S)*(Rp) + (Rill) + (1-K)*((Rwr) + (Ro))

Daaruit blijkt dat de risicofactoren (Rwr) en (Ro) kunnen worden omgebogen door kennis en ervaring

(K) en dat het partnerrisico (Rp) kan worden gemitigeerd door samenwerking (S) tussen belegger en

zorgaanbieder.

Aanvullend kan worden beweerd dat factor S tevens invloed heeft op (Rl) en K. De meerwaarde van

samenwerking heeft volgens respondenten een positieve invloed op de klanttevredenheid met een

lagere kans op leegstand (Rl) tot gevolg. Daarnaast kan worden gesteld dat een positief neveneffect

van samenwerking zal zijn dat de kennis (K) van de belegger zal worden gevoed dankzij de interactie

met de zorgpartner.

De zorgpartner speelt vanuit meerdere perspectieven een centrale rol in de hoogte van risico-opslag

voor beleggen in zorgvastgoed. Vanuit dat perspectief is de keuze van zorgaanbieder cruciaal en

maakt inzage in risicofactoren van een zorgpartner waardevol.

In hoofdstuk 5 zal vanuit een kwantitatieve analyse worden gezocht naar factoren die van invloed

zijn op de financiële stabiliteit van zorgpartners.

Page 47: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

47

5. Kwantitatief onderzoek

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 4.3.5 is hypothese 5b getoetst, waarbij aan de respondenten van het kwalitatief

onderzoek is voorgelegd of zij causale verbanden verwachten tussen bedrijfskenmerken van

zorgaanbieders en hun financiële performances. Daarmee zouden bedrijfskenmerken van

zorgaanbieders, in geval van causale verbanden, (gedeeltelijke) als basis kunnen worden genomen

voor de bepaling van het partnerrisico. Op basis van de uitkomsten van het kwalitatief onderzoek

kan de hypothese echter niet worden aangenomen.

Naast de kwalitatieve uitkomsten is het waardevol om met kwantitatieve middelen te toetsen of

hypothese 5b kan worden aangenomen of moet worden verworpen. De kracht van kwantitatieve

analyse is, dat als er voldoende data met elkaar worden geconfronteerd, er feitelijk onweerlegbare

waarheden ontstaan. Dit hoofdstuk beschrijft het verrichte kwantitatief onderzoek naar causale

verbanden tussen bedrijfskenmerken van zorgaanbieders en hun financiële performances.

5.2 Onderzoeksmethode

Bij het onderzoek naar causale verbanden tussen bedrijfskenmerken en financiële performances van

zorgaanbieders was telkens sprake van een vergelijking tussen variabelen die paarsgewijs worden

waargenomen op een intervalschaal. In dat geval kan de mate van lineaire samenhang worden

beschreven door de zogenoemde product-moment-correlatiecoëfficiënt van Pearson, ook wel de

correlatiecoëfficiënt r genoemd (Buis, 2008). Deze maatstaf laat waarden tussen -1 en +1 zien,

waarbij er bij een waarde van 0 geen sprake is van een verband tussen de variabelen en bij de

waarden -1 of +1 sprake is van een perfecte lineaire samenhang. Het kwadraat van

correlatiecoëfficiënt r, ook wel R-square genoemd, kan worden gezien als de determinatiecoëfficiënt

en is de maatstaf waarmee de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke

variabele. In dit correlatieonderzoek is ‘financiële performance’ de afhankelijke en ‘bedrijfskenmerk’

de onafhankelijke variabele.

5.3 Onderzoeksopzet

De onderzoeksvraag luidde: “is er sprake van correlatie tussen bedrijfskenmerken van

zorgaanbieders en hun financiële performances”. In het kwantitatief onderzoek zijn bij

zorgaanbieders de volgende bedrijfskenmerken (zie hoofdstuk 4.3.5.) vergeleken met zowel hun

DSCR als hun S-ratio. Daarbij is bedrijfskenmerk ‘bestuursstructuur’ gesplitst in ‘aantal bestuurders’

en ‘aantal dienstjaren van de bestuurder’.

Page 48: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

48

Bedrijfskenmerken:

a: innovatie %, gerekend over de totale jaaromzet;

b: indeling van de omzet in zorgzwaarte;

d: omvang zorgaanbieder, gemeten in aantal cliënten;

e1.: bestuursstructuur, aantal bestuurders;

e2.: bestuursstructuur, aantal dienstjaren bestuurders;

g: verloop % personeel;

h: ziekteverzuim % personeel.

De DSCR en S-ratio zijn als volgt bepaald:

DSCR: (netto resultaat + afschrijvingen + rente aan kredietgever) / (rente en aflossingsverplichtingen

aan bank);

S-ratio: eigen vermogen / totaal vermogen.

De analyses zijn met deze variabelen verricht met beschikbare gegevens over het verslagjaar 2013

van alle zorgaanbieders uit de sector VVT. De gegevens zijn afkomstig uit DigiMV, dat beschikbaar is

via www.jaarverslagenzorg.nl. Deze website is van het CIBG, een uitvoeringsorganisatie van het

Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Via het digitaal aanleverportaal

DigiMV leveren zorgaanbieders jaarlijks gegevens aan met betrekking tot bedrijfskenmerken,

prestaties en resultaten, waarmee zij verplicht verantwoording afleggen over de manier waarop zij

hun geld besteden. Het merendeel van deze gegevens wordt via deze website openbaar gemaakt.

Uit de beschikbare data zijn de zorgaanbieders uit de sector VVT geselecteerd, te weten 501

zorgaanbieders. Vervolgens zijn per zorgaanbieder de DSCR en S-ratio berekend. Uit de

berekeningen bleek dat diverse omstandigheden extreem hoge DSCR- waarden veroorzaakten,

welke een verstorend effect zouden uitoefenen op de uitkomsten van correlatieanalyse. Die

verstorende omstandigheden waren:

het ontbreken van aflossingen bij kleinere zorgaanbieders;

negatieve aflossingen;

foutief ingevoerde waarden.

Deze waarden zijn geëlimineerd door de zorgaanbieders met de 5% laagste en de 5% hoogste

waarden van DSCR te verwijderen uit de onderzoekspopulatie. Vervolgens zijn uit de

onderzoekspopulatie de zorgaanbieders geëlimineerd die bij bedrijfskenmerken nul of niets hadden

ingevuld bij kenmerken b, d, e, g en h.

De waarden van bedrijfskenmerk b, indeling van de omzet in zorgzwaarte is berekend door middel

van de volgende formule: (aantal uren zware zorg)/(aantal uren zware zorg+ uren lichte zorg). Het

aantal uren zware zorg is berekend door het aantal dagen zorg met verblijf te vermenigvuldigen met

gemiddeld 2 uur zorg per dag. Dit gemiddelde volgt uit de aantallen uren volgens de gemiddelde

zorgzwaartepakketten (ZZP 1 t/m ZZP 10). Voor het aantal uren lichte zorg zijn hierbij de aantallen

extramurale uren gehanteerd.

In bijlage 3 worden de samenvattingen van de correlatieanalyses weergegeven.

Aansluitend op de correlatieanalyse tussen de genoemde bedrijfskenmerken en de financiële

performances, is tevens correlatieanalyse verricht op gegevens binnen de zogenaamde ZorgRating

Page 49: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

49

(ZR) matrix, zoals is samengesteld door Finance Ideas te Utrecht. In deze ZR-matrix worden

Nederlandse zorginstellingen uit de sector VVT vergeleken op basis van de gewogen scores van

financiële ratio’s (Y-as) en de operationele ratio’s (X-as). De gewogen scores variëren van waarden 0

tot 100. De waarden in vier kwadranten die daaruit ontstaan geven aan hoe zorginstellingen

onderling scoren op deze categorieën. De gegevens voor de operationele- en financiële ratio’s zijn

afkomstig uit DigiMV en hebben betrekking op verslagjaar 2014. De soort gegevens vertonen veel

overeenkomsten met de voor dit onderzoek gebruikte bedrijfskenmerken en financiële

performances. Het belangrijkste verschil wordt veroorzaakt door de weging van meerdere

operationele ratio’s en meerdere financiële ratio’s, waardoor in de ZR matrix gewogen scores

tegenover elkaar worden afgezet in plaats van vergelijkingen tussen afzonderlijke variabelen. In

bijlage 4 wordt de opbouw van de ZorgRating scores toegelicht.

5. 4 Uitkomsten onderzoek

Tabel 5-1 toont de uitkomsten van de correlatieanalyse, waarin de waarden van de genoemde

bedrijfskenmerken zijn afgezet tegenover de DSCR en de S-ratio van de betreffende zorgaanbieders.

Tabel 5-1 Uitkomsten correlatieanalyse

De kolom r geeft de waarden van de correlatiecoëfficiënten aan en de waarden in de kolom Sign. F

(Significantie F) zijn de kansen dat de gevonden correlaties berusten op toeval.

De uitkomsten geven aan dat er nagenoeg geen correlatie bestaat tussen de bedrijfskenmerken en

de financiële performances. Alleen bij bedrijfskenmerken ‘aantal cliënten’, ‘bestuurders’ en

‘ziekteverzuim’ zijn geringe verbanden te constateren. De lage waarden van ‘Significantie F’ tonen in

die gevallen aan dat de kansen op toeval bij de gevonden correlaties uiterst gering zijn, namelijk

variërend van 3% tot nagenoeg nihil, waarmee met grote zekerheid kan worden gesteld dat die

gevonden correlaties correct zijn.

De uitkomsten van het tweede kwantitatief onderzoek, te weten de samenhang tussen de gewogen

organisatorische- en financiële ratio’s wordt in grafiek 5-1 visueel weergegeven.

Omvang

populatie

Bedrijfskenmerk r Sign. F r Sign. F

a. innovatie 450 -0,012 0,80 0,028 0,56

b. indeling omzet in zorgzwaarte 406 0,018 0,71 0,066 0,18

d. aantal cliënten 322 0,049 0,38 -0,172 0,00

e1. aantal bestuurders 450 0,058 0,22 -0,151 0,00

e2. aantal dienstjaren bestuurders 450 -0,013 0,78 0,103 0,03

g. verloop personeel 406 0,032 0,52 -0,066 0,18

h. ziekteverzuim personeel 416 0,108 0,03 0,120 0,02

Financiële performance

DSCR S-ratio

Page 50: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

50

Grafiek 5-1 Spreidingsdiagram gewogen operationele ratio’s en gewogen financiële ratio’s2

De samenvatting van statistische analyse hiervan is weergegeven in tabel 5-2.

Tabel 5-2 Uitkomsten statistische analyse tussen gewogen operationele ratio’s en gewogen

financiële ratio’s

Hieruit kan men het volgende concluderen:

De correlatiecoëfficiënt bedraagt 0,204 waaruit volgt dat het verband bestaat, maar zwak is.

De formule voor de regressielijn is: Y = 41,38 + 0,285*X.

De waarde van R-kwadraat is 0,041 waaruit volgt dat slechts 4,1% van de waarden van gewogen

financiële ratio’s wordt verklaard door de waarden van gewogen operationele ratio’s.

2 Bron: data via Finance Ideas, 2015

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,203606282

R-kwadraat 0,041455518

Aangepaste kleinste kwadraat 0,038829369

Standaardfout 14,71248127

Waarnemingen 367

Variantie-analyse

Vrijheidsgraden Kwadratensom Gemiddelde

kwadraten

F Significa

ntie F

Regressie 1 3416,919817 3416,919817 15,78567 8,55E-05

Storing 365 79006,84338 216,4571052

Totaal 366 82423,7632

Coëfficiënten Standaardfout T- statistische

gegevens

P-

waarde

Laagste

95%

Hoogste

95%

Laagste

95,0%

Hoogste

95,0%

Snijpunt 41,38254855 4,462678425 9,273029469 1,62E-18 32,60676 50,15834 32,60676 50,15833693

Variabele X 1 0,285020217 0,071737163 3,973118065 8,55E-05 0,14395 0,42609 0,14395 0,426090243

Page 51: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

51

De kans dat de gevonden correlatie van 0,204 berust op toeval is kleiner dan 0,0000855

(Significantie F) en is dus nagenoeg nihil.

De standaardfout van 14,71 geeft, bij een betrouwbaarheid van 95%, een storing van -28,8 tot +28,8

rondom de voorspelde waarden van de regressielijn. Die storing is relatief hoog, hetgeen ook blijkt

uit de visuele analyse van de grafiek, waaruit een ruim verspreide puntenwolk rondom de

regressielijn is af te lezen.

5.5 Conclusie

Uit het kwantitatief onderzoek blijkt dat er geringe tot geen correlaties bestaan tussen de

(afzonderlijke) bedrijfskenmerken van zorgaanbieders in de sector VVT en hun financiële

performances. De bedrijfskenmerken zijn in dit onderzoek beperkt tot de data die vanuit DigiMV

beschikbaar zijn. De geringe correlatie wordt bevestigd door de uitkomst van de correlatieanalyse op

gewogen operationele variabelen (een gewogen combinatie van een 8-tal ratio’s van

bedrijfskenmerken) en gewogen financiële variabelen (een gewogen combinatie van een 8-tal

financiële ratio’s).

Op basis van deze uitkomsten kan hypothese 5b niet worden aangenomen en kan worden gesteld

dat er zowel uit kwalitatief- als kwantitatief onderzoek geen significant causaal verband blijkt tussen

organisatiekenmerken van zorgaanbieders en hun financiële performances. De theorie van EFQM,

die stelt dat organisatiekenmerken als oorzaak kunnen worden gezien voor de behaalde resultaten,

wordt door dit onderzoek niet bevestigd. Daaruit volgt dat bedrijfskenmerken van zorgaanbieders

niet als basis kunnen worden genomen voor de bepaling van het partnerrisico.

In een vervolgonderzoek zou de zoektocht naar causale verbanden nog als volgt kunnen worden

uitgebreid.

1. Verder uitdiepen van organisatiekenmerk ‘bestuur’ en wel op aspect kwaliteit van management.

2. Analyse van de ZR-matrix over een langere periode, waarbij wordt onderzocht of de mutatie in

scores van gewogen operationele ratio’s over een periode van bijvoorbeeld 3 jaren een causaal

verband hebben met de mutatie in scores van gewogen financiële ratio’s gedurende de 3 jaren

die daarop volgen. In dat geval wordt de hypothese onderzocht of verbetering van

bedrijfsvoering op termijn leidt tot betere financiële prestaties.

Het eventuele causale verband daarin zou de belegger informatie geven om de (toekomstige)

financiële betrouwbaarheid van mogelijke zorgpartners te kunnen inschatten, en dus ook hun

risicoprofiel, op basis van hun bedrijfsvoering.

Page 52: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

52

6. Conclusies, aanbevelingen en reflectie

6.1 Conclusies

In dit hoofdstuk volgt de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag en de daarbij behorende

deelvragen. De centrale vraagstelling luidt:

Welke variabelen zijn relevant om de risico-opslag te bepalen voor een belegging in zorgvastgoed?

Voor de beantwoording daarvan is gebruik gemaakt van deelvragen die hieronder worden

beantwoord.

Deelvraag 1: Hoe wordt heden de risico-opslag voor investeren in zorgvastgoed bepaald?

Uit theoretisch onderzoek blijkt dat de beginselen van de Moderne Portefeuille Theorie (MPT) een

grote rol speelt bij de samenstelling van beleggingsportefeuilles. Door middel van diversificatie in

een gemengde beleggingsportefeuille kunnen risico’s worden gereduceerd. Zorgvastgoed is

vanwege haar geringe correlatie met andere beleggingscategorieën een efficiënt middel om

diversificatievoordelen te behalen. De berekening van de risico-opslag kan het beste worden

bepaald op basis van kwalitatieve factoren, waarmee wordt afgeweken van de kwantitatieve

berekening volgens het Capital Asset Pricing Model (CAPM), dat onlosmakelijk is verbonden met de

MPT. De formule voor de rendementseis voor een belegging in zorgvastgoed, inclusief de risico-

opslagen, luidt volgens theoretisch onderzoek:

rendementseis (Re) = risicovrije rentevoet (Rf) + verwachte inflatie (Ri) + risico’s van leegstand (Rl),

partner (Rp), illiquiditeit (Rill), wet- en regelgeving (Rwr) en overheid (Ro).

Deelvraag 2: Ontberen beleggers de juiste kennis om de reële opslag hiervoor te bepalen?

Zowel uit theoretisch onderzoek als uit interviews met een selectie van partijen die beroepshalve

verbonden zijn met zorgvastgoed, blijkt dat beleggers momenteel kennis en vooral ervaring in de

zorgsector missen waardoor de sensitiviteit met de zorgmarkt tekort schiet. Dit gebrek beperkt de

belegger om op reële gronden risico-opslagen voor beleggingen in zorgvastgoed te bepalen, waaruit

het gevaar volgt dat de riscofactoren ‘wet- en regelgeving’ en ‘overheid’ worden overschat. Door te

investeren in kennis en ervaring, uit te drukken als factor ‘K’, kunnen deze risicofactoren beter

worden gemeten en kan men beter daarop sturen, met een lagere noodzakelijke rendementseis tot

gevolg.

Deelvraag 3: Hoe is de ontwikkeling Corporate Real Estate Management (CREM) bij zorgaanbieders

van invloed op risico’s voor zorgvastgoed?

Als door de scheiding van de bedrijfscomponenten vastgoed en zorg, waarbij vastgoed wordt

overgeheveld naar de belegger, de bijdrage van vastgoed aan de zorg groter wordt met een hogere

klantwaardering tot gevolg, kan dat leiden tot een waardestijging van het zorgvastgoedconcept en

een verlaging van beleggingsrisco’s. De mate waarin beide partijen daarin kennis met elkaar delen,

samenwerken en de processen complementair inrichten, zal daarop van invloed zijn. Daaruit volgt

dat de meerwaarde van samenwerking tussen de belegger en de zorgaanbieder, uit te drukken als

factor ‘S’, van invloed is op de hoogte van het partnerrisico.

Page 53: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

53

De financiële stabiliteit van de zorgpartner is een belangrijk onderdeel van het partnerrisico. Volgens

de theorie van EFQM zouden de financiële performances van de zorgaanbieders een gevolg moeten

zijn van hun inrichting van de organisatie. Indien er causale verbanden zouden zijn tussen

bedrijfskenmerken en financiële performances, zouden bedrijfskenmerken kunnen worden gebruikt

als variabelen voor de te verwachten financiële stabiliteit. Uit kwantitatief onderzoek, waarin door

middel van correlatieanalyse tussen bedrijfskenmerken en financiële performances gezocht is naar

causale verbanden, blijkt dat er slechts geringe tot geen correlaties bestaan tussen de (afzonderlijke)

bedrijfskenmerken van zorgaanbieders in de sector VVT en hun financiële performances. Vanuit

deze analyse kan worden gesteld dat bedrijfskenmerken niet zonder meer gebruikt kunnen worden

voor de bepaling van de hoogte van het partnerrisico.

Als antwoord op de centrale onderzoeksvraag kan worden gesteld dat de volgende variabelen

relevant zijn om de risico-opslag te bepalen voor een belegging in zorgvastgoed:

leegstand (Rl);

zorgpartner (Rp);

illiquiditeit (Rill);

wet- en regelgeving (Rrw);

overheid (Ro);

samenwerking tussen belegger en zorgaanbieder (S);

kennis en ervaring (K).

Als deze variabelen worden toegevoegd aan de overige elementen, te weten risicovrij rendement

(Rf) en inflatie (Ri), van de formule voor rendementseis (Re), dan kan deze formule als volgt worden

weergegeven:

(Re) = (Rf) + (Ri) +(Rl) + (1-S)*(Rp) + (Rill) + (1-K)*((Rwr) + (Ro)).

6.2 Aanbevelingen

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan.

Laten beleggers en zorgaanbieders investeren in een transparante samenwerking met elkaar.

Selecteer uitsluitend zorgaanbieders die bewezen kwaliteiten bezitten op gebied van financiële

stabiliteit, kwaliteit van management en kwaliteit van zorgverlening.

Richt de bedrijfsprocessen complementair in als ware men één aanbieder van zorgvastgoed.

6.3 Aanbeveling voor vervolgonderzoek

De keuze van zorgpartner is van invloed op het te behalen rendement. Het verdient derhalve

aanbeveling om nader te onderzoeken:

op basis van welke criteria zorgpartners hiervoor kunnen worden geselecteerd; wat maakt een

zorgaanbieder succesvol;

uitbreiding van onderzoek naar causale verbanden tussen bedrijfskenmerken en financiële

performances (zie hoofdstuk 5.5);

Page 54: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

54

hoe kunnen de bedrijfsprocessen van beide partijen optimaal complementair worden ingericht;

welke vorm van samenwerking is het meest geschikt om de voordelen daarvan te optimaliseren

en te borgen.

Met de uitkomsten hiervan zou beter kunnen worden gestuurd op de samenstelling van een efficiënt

zorgvastgoedconcept, rekening houdend met de invloeden van samenwerking en taakverdeling

tussen belegger en zorgaanbieder op de hoogte van risico’s en rendementen.

6.4 Reflectie

Het voorliggend rapport gaat in op een actueel onderwerp, de huisvesting voor ouderen in een sterk

veranderende maatschappij. Er rust een significante opgave in Nederland om in de nabije toekomst

nieuw kwalitatief geschikt zorgvastgoed te (her)ontwikkelen en daarmee tegemoet te komen aan de

gevolgen van vergrijzing in combinatie met een veranderend zorgstelsel. Het succes daarvan hangt

mede af van de betaalbaarheid van de nieuwe huisvesting. De risico’s voor beleggen in zorgvastgoed

hebben directe invloed op die betaalbaarheid. In dit onderzoek wordt inzage gegeven welke risico’s

daarin relevant zijn en hoe die (deels) kunnen worden gemitigeerd. Daarmee kan dit onderzoek een

bijdrage leveren aan de haalbaarheidsberekeningen en derhalve aan de realisatie van nieuw

zorgvastgoed. Dit onderzoek kan tevens worden beschouwd als discussiestuk waarin knelpunten in

de financiering en betaalbaarheid van zorgvastgoed worden belicht, maar waarvoor men nog geen

eensluidende oplossingen heeft gevonden. In dat geval kan het dienen als een vertrekpunt van een

verkenningstocht naar een realistische uitvoering van (her)ontwikkeling van zorgvastgoed.

Uit het theoretisch onderzoek volgen hypothesen die door middel van kwalitatief onderzoek zijn

getoetst aan de meningen van personen die beroepshalve zijn verbonden met zorgvastgoed. De

waarde en representativiteit van deze meningen acht ik hoog aangezien:

van de groep beleggers de vijf belangrijkste vermogensbeheerders voor zorgvastgoed zijn

ondervraagd;

de functionarissen uit de groep van zorgaanbieders vanuit een ruime praktijkervaring kennis van

en ervaring hebben met het onderwerp;

de derde groep uit experts bestaat die vanuit professionele kennis en kunde op objectieve wijze

dit onderwerp hebben beoordeeld.

De meningen van experts hebben doorslag gegeven in de bepaling van aanvullende factoren,

waarmee kan worden afgeweken van de opbouw van risico-opslag volgens theoretisch onderzoek.

Door middel van kwantitatief onderzoek is getracht causale verbanden te vinden tussen

bedrijfskenmerken van zorgaanbieders en hun financiële performances, waarmee een belegger

meer grip zou verkrijgen op het aspect partnerrisico. De analysemethode correlatieanalyse die

hiervoor is gebruikt is geschikt voor dat onderzoek aangezien sprake was van vergelijkingen tussen

variabelen die paarsgewijs konden worden waargenomen op een intervalschaal. De beschikbare

hoeveelheid kwantitatieve data was ruim voldoende, aangezien van veruit de meeste

zorgaanbieders in de VVT sector de data zijn geanalyseerd. Derhalve kunnen de uitkomsten als

waarheden worden beschouwd, waarbij het niet de causale verbanden heeft opgeleverd als door de

onderzoeker werd verwacht. Met die uitkomsten voegt het kwantitatief onderzoek weinig toe aan

de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag. Mogelijk dat een nader onderzoek op basis van

de aanbevelingen uit hoofdstuk 6.3 daar meer aan kan bijdragen.

Page 55: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

55

7. Bibliografie

Actiz (2014), Anders financieren in de zorg. Utrecht.

Anbo (2014). Nu investeren tegen woningtekort

(http://www.anbo.nl/belangenbehartiging/gezondheid/nieuws/nu-investeren-tegen-woningtekort),

4 september.

Baaij, J. de (2014). Stijgende lijn in financiële stabiliteit zorginstellingen. Whitepaper. Syntrus Achmea

Real Estate & Finance.

Buis, A. (2008). Statistiek om mee te werken. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv.

Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en J. Teunisen (2009). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding

voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv.

Beets, E.J. (2007). Health Care Fund. Een onderzoek naar de haalbaarheid van het oprichten van een

Health Care vastgoedfonds . Scriptie, Amsterdam School of Real Estate.

Bloois, R. van (2014). Kansrijk partnership tussen zorg en belegger. Service magazine, p.42-43.

Bureauvijftig (2015), Woonmonitor 2015. Landelijk onderzoek naar wensen en behoeften ten aanzien

van wonen. Utrecht.

CIBG, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2015). DigiMV

(https://www.jaarverslagenzorg.nl/), 11 februari.

CFV (2015), Themaonderzoek Zorgvastgoed. Baarn

Comatech (2015). Het EFQM-Excellence model (http://www.comatech.be/nl/efqm.php), 7 april.

Crassee, R.E.F.A. en T.F.J. Klarenbeek (2011). Zorgsector maakt omslag naar strategisch

vastgoedmanagement. Gevolgen Normatieve Huisvestings Component voor zorgsector.

Vastgoedmarkt, (2), p.71.

Diepstraten, P. en M. Schweitzer (2012). Alternatieve kapitaalstructuren in de zorg. Headline, p. 6-9.

Economisch Instituut voor de Bouw (2012). Bouwen voor de zorg. Perspectief voor de Nederlandse

bouw. Amsterdam.

Economisch Instituut voor de Bouw (2015). Beleggen in zorgvastgoed. Perspectief voor beleggers.

Amsterdam.

Finance Ideas (2015). Zorgrating. Zorginstellingen in financieel perspectief. Utrecht.

Page 56: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

56

Gijp, B. van der (2014). Investeren in zorgvastgoed. Whitepaper. Syntrus Achmea Real Estate &

Finance.

Gool, P. van, D. Brounen, P. jager en R.M. Weisz (2007).Onroerend goed als belegging. Houten:

Noordhoff Uitgevers Groningen.

Hermus, J. (2014). Belegen in zorgvastgoed. Lecture, CBRE.

Hermus, J. (2014). Zorgvastgoed binnen tien jaar volwaardige beleggingscategorie. Vastgoedmarkt,

(2), p.61.

Hermus, J. (2014). Zorgvastgoed; kansen voor zorginstellingen én marktpartijen. Artikel, CBRE.

Hoepel, H., S. Visser en J. de Vries (2009). Zicht op de omslag in zorgvastgoed. Real Estate vastgoed

& zorg, (63), p. 17-21.

Hoesli, M. en C. Lizieri (2007). Real estate in the investment portfolio. Rapport voor het Noorse

Souvereign Wealth Fund.

Jacobi, B. (2014). De waarde van Zorg, een gestapeld model voor woonzorgcomplexen. Scriptie,

Amsterdam School of Real Estate.

Klarenbeek, T. en R. Crassee (2011). Zorgsector maakt omslag naar strategisch

vastgoedmanagement. Vastgoedmarkt, p. 71.

Kriek, R.J. en R. Dooyeweerd (2009). Risicovol investeren in zorgvastgoed? Financieren van

zorgvastgoed vanuit drie gezichtspunten. Real Estate, 63, p. 22-25.

Marquard, A.R. (2013). Basissyllabus module I – Inleiding Beleggingsanalyse. Vastgoedbeleggen

najaar 2013. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate.

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (2014). Advies Langer zelfstandig, een gedeelde opgave

van wonen, zorg en welzijn.

Reilly, F.K. en K.C. Brown (2012). Analysis of investments and management of portfolios.

Independence KY: South-Western -Cencage Learning.

Robijn, B.J. (2011). De bèta van vastgoed. Scriptie, Amsterdam School of Real Estate.

Rutte, M.P. (2011). Youtube, geraadpleegd op 29 mei 2015 op

(https://www.youtube.com/watch?v=XfwUX_dZ2IQ).

Spierings, D. (2011). Werkbezoek woonzorgcomplexen, 2009. SeniorVak, (mei).

Page 57: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

57

Vries, W. de en I. Hulshoff (2008). Nederlandse vastgoedmarkt ziet in zorgsector gigantisch

investeringspotentieel. Vastgoedmarkt, (juni-juli),p. 53-55.

Vries, W. de (2009). Vastgoed in de gezondheidszorg: stabiliteit en diversificatie. Dutch investment

Manager Survey, p. 139.

Wetten, P.G.M. van (2014). De meerwaarde van vastgoed in de beleggingsportefeuille. Rapport.

Syntrus Achmea Real Estate & Finance.

Wielen van der, S. (2014). Alternatieve financieringsvormen voor zorgvastgoed. Een verkennend

onderzoek naar de mogelijkheden voor zorginstellingen om zorgvastgoed te financieren middels

alternatieve financieringsvormen . Scriptie, Amsterdam School of Real Estate.

Woningmarkt (2015). Presentaties: Dag van het Zorgvastgoed

(http://buildingbusiness.nl/presentaties-dag-van-het-zorgvastgoed-23-juni-2015), 26 juni 2015.

Page 58: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

58

8. Bijlagen

Bijlage 1: Vragenlijst

Inleiding interview

Door middel van interviews met actoren in het beleggingsveld voor zorgvastgoed, wil ik inzage

verkrijgen in de opvattingen omtrent kwalitatieve risicofactoren m.b.t. belegging in zorgvastgoed,

waarbij de bepaling van het partnerrisico centraal staat.

Die actoren worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

1. Beleggers

2. Zorgaanbieders

3. Branche gelieerde bedrijven / organisaties

Centrale onderwerpen

Hoe kijkt u aan tegen vastgoedbeleggen als onderdeel van een gemengde

beleggingsportefeuille (Beleggers)?

Wat zijn relevante risico’s voor vastgoedbeleggen (Beleggers)?

Hoe dient de risico-opslag in de rendementseis te worden bepaald: onderscheid tussen

kwantitatief en kwalitatief (Beleggers)?

Wat maakt zorgvastgoed anders qua risico’s dan andere beleggingen in vastgoed?

Wat zijn partnerrisico’s?

Wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder?

Wat is de invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed?

Vragen (voor zover van toepassing):

A. Beleggen, hoe kijkt u tegen vastgoedbeleggen aan als onderdeel van de gemengde

beleggingsportefeuille?

a. MPT / CAPM: onderschrijft u deze theorie

b. In hoeverre vormt dat de basis voor huidig beleggingsbeleid

c. Ook voor berekening van risico-opslag?

B. Specifieke risico’s voor vastgoedbeleggen

a. Real estate factor

b. Overig

C. Hoe de rendementseis te bepalen

a. Kwantitatief

b. Kwalitatief

c. Anders

D. Wat maakt zorgvastgoed anders qua risico’s dan andere beleggingen in vastgoed?

a. Wat vind u van de markt van zorgvastgoed voor een belegger of voor een

zorgaanbieder?

Page 59: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

59

b. Welke risicofactoren ziet u voor zorgvastgoed?

c. Wat zijn de 3 belangrijkste kennisbeperkingen van een belegger inzake zorgvastgoed?

d. Overige aandachtspunten

E. Partnerrisico’s, wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder?

a. Wat zijn partnerrisico’s ?

b. Hoe te voorkomen?

c. Wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder?

a. Vanuit financieel perspectief: S-ratio, DSCR

d. Weging factoren om partnerrisico te berekenen:

DigiMV (gevolgen)

i. S-ratio

ii. DSCR

F. Wat is de invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed?

a. Hoe zou CREM moeten uitwerken voor zorgpartijen?

b. Welke invloed heeft de keuze van eigenaar van vastgoed op CREM en leidt splitsing van

huisvesting en zorg tot hogere resultaten tbv de strategie vd organisatie of niet?

c. Bij splitsing ontstaat een wederzijdse afhankelijkheid, welke factoren bepalen die

afhankelijkheid?

Oorzaken uit DigiMV Weging

1 Innovatie %

2 Zorgzwaarte ZZP's

3 Collectief of combinatie collectief en privaat

4 Omvang in cliënten (0-500; 500-1000; 1000-1500;1500+)

5 Bestuursstructuur (1 of 2 hoofdige RvB)

6 Participatie cliëntenraad: aantal gevraagde / ongevraagde adviezen

7 Verloop personeel

8 Ziekteverzuim

Totaal 100

Page 60: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

60

Bijlage 2: Uitwerking antwoorden kwalitatief onderzoek

Vraag A: Beleggen, hoe kijkt u tegen vastgoedbeleggen aan

a. Onderschrijft u de theorie MPT en CAPM?

Ja Nee Nvt

Beleggers 5

Zorgaanbieders 5

Overig 1 4

Totaal 6 0 9

b. In hoeverre vormt dat de basis voor huidig beleggingsbeleid

Ja Nee

Wordt bepaald

door belegger Nvt

Beleggers 3 2

Zorgaanbieders 5

Overig 5

Totaal 3 0 2 10

c. Ook voor berekening van risico-opslag?

Ja Nee Deels Nvt

Beleggers 2 3

Zorgaanbieders 5

Overig 5

Totaal 0 2 3 10

Vraag B: Wat zijn specifieke risico’s voor vastgoedbeleggen, real estate factor

tastbaar emotie,

imago

gunstig

rend./risico

verhouding

stabiele

kasstroom

indexatie

huren

illiquide waarde

onderpand

lange

termijn

investering

invloed

asset

managem.

kennis

intensief

Beleggers 4 3 2 3 2 2 1 1 1 1

Zorgaanbieders 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0

Overig 0 0 1 1 0 0 1 2 2 1

Totaal 4 3 3 5 2 2 2 3 3 2

Page 61: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

61

Vraag C: Hoe de rendementseis te bepalen

Kwantitatief Kwalitatief beiden Nvt

Beleggers 3 2

Zorgaanbieders 5

Overig 5

Totaal 0 0 3 12

Vraag D: Wat maakt zorgvastgoed anders qua risico’s dan andere beleggingen in vastgoed?

a) Wat vindt u van de markt van zorgvastgoed voor een belegger of voor een zorgaanbieder

b) Welke risicofactoren ziet u voor zorgvastgoed

c) Wat zijn de 3 belangrijkste kennisbeperkingen van een belegger inzake zorgvastgoed

Vraag E: Partnerrisico’s, wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder

a. Wat zijn partnerrisico’s

groei conjunctuur Meerwaard

e door

Afh. Maatsch. stabiel, primaire veel kennis Schaartse Pionier kapitaal

krachtige

Let op

splitsing

markt ongevoelig combi met

zorg

verandering levensbehoefte investeren markt doelgroep zware en

lichte zorg

beleggers 5 2 1 2 2 1 2 1 0 0

Zorgaanbieders 1 1 1 0 1 0 0 0 0 3

Overig 5 2 2 1 2 1 0 2 1 3

totaal 11 5 4 3 5 2 2 3 1 6

zorgaanbieder:

overheid overheid

nuance

tarief NHC illiquiditeit kwal.

zorg

kwal.

managem.

kwal.

financieel

marktvraag alternatieve

aanwend-

baarheid

complexheid

zorgsector

Beleggers 4 2 2 1 4 2 2 2 4 1

Zorgaanbieders 2 1 2 2 2 2 1 1 3 3

Overig 5 3 0 1 1 2 1 2 2 2

totaal 11 5 4 4 7 6 4 4 9 6

werking

zorgmarkt

beleid

zorgaanbie-

der

wet- en

regelgeving

cultuur

verschil

ervaring en

sensitiviteit

kennis van

zorgvastgoed

zelf

kennis

zorgproces-

sen

Wat wil

belegger

te hoge

rend.

eisen

lange

duur

financie

ring

beperkte

data

Beleggers 2 3 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Zorgaanbieders 2 1 2 1 0 1 2 1 0 0 1

Overig 3 2 2 2 2 1 0 0 1 2 0

totaal 7 6 4 3 2 2 2 1 1 2 1

aapassing

aan

stelselwij

zigingen

oud

vastgoed

imago

zorgaan

bieder

kwaliteit

zorg en

imago

Financie

ele

stabilitei

t

bezetting

graad

te snel

willen

groeien, te

hoge risicos

nemen

imago

belegger

kwaliteit

manage

ment

geografische

spreiding

Geen

liefdadigheid,

gezonde

bedrijfsvoering

belangen

verstreng

eling

omvallen

belegger

beleggers 1 1 2 3 5 1 1 1 1 0 0 0 0

Zorgaanbieders 1 0 2 3 3 0 0 1 3 0 0 1 1

Overig 1 0 2 1 5 0 0 1 5 1 1 0 0

totaal 3 1 6 7 13 1 1 3 9 1 1 1 1

Page 62: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

62

b. Hoe te voorkomen

c. Wat bepaalt een succesvolle zorgaanbieder (vanuit financieel perspectief: S-ratio, DSCR)

Zie tabel 4-6 hoofdstuk 4.3.5.

Vraag F: Wat is de invloed van CREM op risico’s voor zorgvastgoed

a. Hoe zou CREM moeten uitwerken voor zorgpartijen

b. Welke invloed heeft de keuze van eigenaar van vastgoed op CREM en leidt splitsing van

huisvesting en zorg tot hogere resultaten t.b.v. de strategie van de organisatie of niet.

c. Bij splitsing ontstaat een wederzijdse afhankelijkheid, welke factoren bepalen die

afhankelijkheid.

Aandeel nemen

in zorgconcept

Due

dilligence

Contractuele

afspraken

Evaluaties /

periodiek

overleg

Vertrouwen

en

transparantie

beleggers 1 2 1 1 0

Zorgaanbieders 0 0 1 2 1

Overig 0 0 2 0 0

totaal 1 2 4 3 1

Huisvesting is

ook core

business

Tactisch

instrument voor

zorgdoelstelling

en

Hoe specifieker,

des te meer

argumenten om

zelf te behouden

Zorg moet

zelfstandig

winst

behalen

Oude

situatie

was

inefficient

CREM leidt tot

inzicht om uit te

besteden, focus

op core business

Financiele

zekerheid

Professionalisatie is

noodzakelijk,

verhoging kennis en

kunde en eigen

strategie

Stelselwijziginge

n vereisen actief

vastgoedbeleid

Niet alles afstoten,

dan vastgoed teveel

op afstand van primair

proces

beleggers 1 1 1 2 1 3 1 0 0 0

Zorgaanbieders 1 4 0 0 0 0 0 3 2 1

Overig 0 2 1 0 0 0 0 4 1 0

totaal 2 7 2 2 1 3 1 7 3 1

huisvesting is taak voor belegger Exploitatie van zowel huisvesting

als zorg verhoogt rendement

samenwerking leidt tot hogere

resultaten

Geen

mening

Beleggers 4 0 1 0

Zorgaanbieders 1 2 1 0

Overig 3 0 1 1

totaal 8 2 3 1

Er moet evenwicht zijn

tussen voordelen van

afspiltsen en opslag op

huur

Risico van

partner

Huurcontract, naleving

afspraken, onderhoud

gebouw

Wederzijds

afhankelijk

m.b.t.geld en

kwaliteit

transparantie

is

noodzakeleijk

beleggers 0 0 1 0 0

Zorgaanbieders 1 1 0 2 0

Overig 0 0 1 2 1

totaal 1 1 2 4 1

Page 63: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

63

Bijlage 3: Uitkomsten en samenvattingen correlatieanalyse bedrijfskenmerken

versus financiële performances

3.1 Innovatie

SAMENVATTING UITVOER: Innovatie versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,011989

R-kwadraat 0,000144

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00209

Standaardfout 10,22675

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 6,735142 6,735142 0,064398 0,799792

Storing 448 46854,7 104,5864

Totaal 449 46861,44

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,348006 0,491251 0,708407 0,479061 -0,61744 1,313448 -0,61744 1,31344819

Variabele X 1 -0,02367 0,093263 -0,25377 0,799792 -0,20695 0,15962 -0,20695 0,15961962

SAMENVATTING UITVOER: Innovatie versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,027768

R-kwadraat 0,000771

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00146

Standaardfout 0,379577

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,04981 0,04981 0,345711 0,556847

Storing 448 64,54731 0,144079

Totaal 449 64,59712

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,305708 0,018233 16,76646 2,52E-49 0,269875 0,341542 0,269875 0,34154186

Variabele X 1 0,002035 0,003462 0,587972 0,556847 -0,00477 0,008838 -0,00477 0,00883818

Page 64: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

64

3.2 Zorgzwaarte

SAMENVATTING UITVOER: Zorgzwaarte versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,018339

R-kwadraat 0,000336

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00214

Standaardfout 9,598154

Waarnemingen 406

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 12,52079 12,52079 0,135911 0,712573

Storing 404 37218,32 92,12457

Totaal 405 37230,85

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,255643 0,924505 0,276519 0,782291 -1,5618 2,073085 -1,5618 2,07308548

Variabele X 1 0,467734 1,268736 0,368662 0,712573 -2,02641 2,961883 -2,02641 2,96188261

SAMENVATTING UITVOER: Zorgzwaarte versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,066046

R-kwadraat 0,004362

Aangepaste kleinste kwadraat 0,001898

Standaardfout 0,343814

Waarnemingen 406

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,209228 0,209228 1,769999 0,184133

Storing 404 47,75608 0,118208

Totaal 405 47,9653

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,286235 0,033117 8,643243 1,29E-16 0,221132 0,351337 0,221132 0,35133691

Variabele X 1 0,060464 0,045447 1,330413 0,184133 -0,02888 0,149806 -0,02888 0,14980605

Page 65: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

65

3.3 Aantal cliënten

SAMENVATTING UITVOER : Aantal clienten versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,048583

R-kwadraat 0,00236

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00076

Standaardfout 8,774886

Waarnemingen 322

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 58,29379 58,29379 0,757076 0,384897446

Storing 320 24639,56 76,99862

Totaal 321 24697,85

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waarde Laagste 95% Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,714828 0,654275 1,092549 0,275414 -0,572396643 2,002052 -0,5724 2,002052098

Variabele X 1 0,000856 0,000984 0,870101 0,384897 -0,00107955 0,002792 -0,00108 0,002791597

SAMENVATTING UITVOER: Aantal clienten versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,172203

R-kwadraat 0,029654

Aangepaste kleinste kwadraat 0,026621

Standaardfout 0,184337

Waarnemingen 322

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,332297 0,332297 9,779197 0,001927062

Storing 320 10,87359 0,03398

Totaal 321 11,20589

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waarde Laagste 95% Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,371129 0,013745 27,00193 1,66E-84 0,344088247 0,39817 0,344088 0,398170434

Variabele X 1 -6,5E-05 2,07E-05 -3,12717 0,001927 -0,000105292 -2,4E-05 -0,00011 -2,3969E-05

Page 66: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

66

3.4 Aantal bestuurders

SAMENVATTING UITVOER: Aantal bestuurders versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,058253

R-kwadraat 0,003393

Aangepaste kleinste kwadraat 0,001169

Standaardfout 10,41169

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 165,3609 165,3609 1,525424 0,217448

Storing 448 48564,66 108,4033

Totaal 449 48730,02

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt -0,68803 1,022223 -0,67307 0,501251 -2,69697 1,320922 -2,69697 1,320922086

Variabele X 1 0,723317 0,585644 1,235081 0,217448 -0,42763 1,874266 -0,42763 1,874266464

SAMENVATTING UITVOER: Aantal bestuurders versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,151051

R-kwadraat 0,022816

Aangepaste kleinste kwadraat 0,020635

Standaardfout 0,375112

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 1,471868 1,471868 10,46037 0,00131

Storing 448 63,03765 0,140709

Totaal 449 64,50952

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,413817 0,036829 11,23629 5,61E-26 0,341439 0,486195 0,341439 0,486195478

Variabele X 1 -0,06824 0,0211 -3,23425 0,00131 -0,10971 -0,02677 -0,10971 -0,026774814

Page 67: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

67

3.5 Aantal dienstjaren bestuurders

SAMENVATTING UITVOER: Dienstjaren versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,013123

R-kwadraat 0,000172

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00206

Standaardfout 10,4285

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 8,392393 8,392393 0,077169 0,7813

Storing 448 48721,63 108,7536

Totaal 449 48730,02

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,591774 0,791504 0,747658 0,455059 -0,96375 2,147295 -0,96375 2,147295336

Variabele X 1 -0,02013 0,072453 -0,27779 0,7813 -0,16252 0,122263 -0,16252 0,12226278

SAMENVATTING UITVOER: Dienstjaren versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,103212

R-kwadraat 0,010653

Aangepaste kleinste kwadraat 0,008444

Standaardfout 0,377439

Waarnemingen 450

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,6872 0,6872 4,823795 0,028581

Storing 448 63,82232 0,142461

Totaal 449 64,50952

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95%Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,260022 0,028647 9,076771 3,57E-18 0,203723 0,316321 0,203723 0,31632088

Variabele X 1 0,005759 0,002622 2,196314 0,028581 0,000606 0,010913 0,000606 0,010912894

Page 68: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

68

3.6 Verloop personeel

SAMENVATTING UITVOER Verloop versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,032267

R-kwadraat 0,001041

Aangepaste kleinste kwadraat -0,00143

Standaardfout 9,957937

Waarnemingen 406

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 41,7535 41,7535 0,42107 0,516772

Storing 404 40060,84 99,16051

Totaal 405 40102,6

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95% Hoogste 95% Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,46689 0,562273 0,830362 0,406825 -0,63846 1,572236841 -0,6384562 1,572236841

Variabele X 1 0,261245 0,402598 0,648899 0,516772 -0,5302 1,052693353 -0,5302028 1,052693353

SAMENVATTING UITVOER Verloop versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,066355

R-kwadraat 0,004403

Aangepaste kleinste kwadraat 0,001939

Standaardfout 0,379492

Waarnemingen 406

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,257308 0,257308 1,786684 0,182083

Storing 404 58,18178 0,144014

Totaal 405 58,43909

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waardeLaagste 95% Hoogste 95% Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,323925 0,021428 15,11693 3,09E-41 0,281801 0,366049088 0,28180064 0,366049088

Variabele X 1 -0,02051 0,015343 -1,33667 0,182083 -0,05067 0,00965345 -0,05067 0,00965345

Page 69: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

69

3.7 Ziekteverzuim personeel

SAMENVATTING UITVOER: Ziekteverzuim versus DSCR

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,107986

R-kwadraat 0,011661

Aangepaste kleinste kwadraat 0,009274

Standaardfout 9,753608

Waarnemingen 416

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 464,6875 464,6875 4,884616 0,027643415

Storing 414 39385,01 95,13287

Totaal 415 39849,69

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waarde Laagste 95% Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt -2,12008 1,440801 -1,47146 0,141928 -4,952273857 0,712123 -4,95227 0,7121228

Variabele X 1 0,581893 0,263286 2,210117 0,027643 0,06434875 1,099437 0,064349 1,0994374

SAMENVATTING UITVOER: Ziekteverzuim versus S-ratio

Gegevens voor de regressie

Meervoudige correlatiecoëfficiënt R 0,119514

R-kwadraat 0,014284

Aangepaste kleinste kwadraat 0,011903

Standaardfout 0,350559

Waarnemingen 416

Variantie-analyse

VrijheidsgradenKwadratensomGemiddelde kwadratenF Significantie F

Regressie 1 0,737237 0,737237 5,999067 0,014726997

Storing 414 50,87724 0,122892

Totaal 415 51,61447

CoëfficiëntenStandaardfoutT- statistische gegevensP-waarde Laagste 95% Hoogste 95%Laagste 95,0%Hoogste 95,0%

Snijpunt 0,295263 0,018423 16,02727 2,54E-45 0,259049424 0,331476 0,259049 0,33147614

Variabele X 1 0,00017 6,92E-05 2,449299 0,014727 3,34776E-05 0,000306 3,35E-05 0,00030564

Page 70: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

70

Bijlage 4: Toelichting opbouw gewogen operationele en financiële variabelen3

3 Bron: Finance Ideas te Utrecht

Page 71: De bepaling van risico's voor beleggen in zorgvastgoed

71