Darwin, Liefde en God

34
Jan W. Stoop DARWIN , LIEFDE EN GOD Met een Medische Bril door de Theologie GEER T GROTE REEKS VOOR KRITISCHE SPIRITUALITEIT DEEL 2 Deventer Universitaire Pers

description

Met een medische bril door de theologie

Transcript of Darwin, Liefde en God

Page 1: Darwin, Liefde en God

Jan W. Stoopd a r w in, l iefd e en g o d

Met een Medische Bril door de Theologie

ge

er

t gr

ot

e re

ek

s vo

or k

rit

isc

he s

pir

itu

al

ite

it de

el 2

DeventerUniversitaire Pers

Page 2: Darwin, Liefde en God

`

Page 3: Darwin, Liefde en God

`darwin, l iefde en god

Page 4: Darwin, Liefde en God
Page 5: Darwin, Liefde en God
Page 6: Darwin, Liefde en God

Pour ma femme, ma joie et mon allégresse.

Page 7: Darwin, Liefde en God

DeventerUniversitaire Pers

2010

Jan W. Stoop

d a r w in, l iefd e en g o d

Met een Medische Bril door de Theologie

Page 8: Darwin, Liefde en God

g e e r t g r o t e r e e k s v o o r

k r i t i s c h e s p i r i t u a l i t e i t

d e e l 2

In de Geert Grote Reeks voor Kritische Spiritualiteit verscheen eerder:

Gerard Oostvogel O.P., Ziel op de Fiets. Wijsgerig Reisboek van een Kritische

Dominicaan (2008) – uitverkocht / épuisé / vergriffen / out of print

Voor het boekomslag is gebruik gemaakt van een afbeelding van ‘Der Kuss’ van

Gustav Klimt, uit 1908. De volledige afbeelding van dit schilderij is te zien in

figuur 8 (p. 46).

De afbeelding op de pagina’s 2 en 3 is een uitsnede van ‘Couple d’ amoureux sur

fond rouge’ (1983), een laat werk van Marc Chagall (1887 – 1985).

Page 9: Darwin, Liefde en God

i n h o u d s o p g a v e

woord vooraf 9

1. inleiding 21

2. evolutie van de mens 27

— intermezzo I —satisfactie, welbevinden, geneigdheid

tot het goede, vrijheid 35i.1 satisfactie 35

i.2 welbevinden 37i.3 geneigdheid tot het goede, vrijheid 38

3. menselijke evolutie: de rel ationele mens 43

— intermezzo ii —erfzonde, seksualiteit, celiba at 59

ii.1 erfzonde 59ii.2 seksualiteit 62

ii.3 celiba at 67

4. evolutie: enkele implicaties voor geloofsleer en levenskunst 73

4.1 inleiding 734.2 adam en erfzonde; jezus van nazareth 77

4.3 maria 854.4 ziek te, lijden en dood 87

4.5 ziel en leven na de dood 101

5. nawoord 105

bibliografie 115

register van persoonsnamen 125

overzicht figuren 130

colofon 131

Page 10: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

Page 11: Darwin, Liefde en God

9

w o o r d v o o r a f

Bij het onderwijs in de biologie op de middelbare school wordt, als het goed is, ruimschoots aandacht besteed aan het ontstaan van het leven en aan de verdere ontwikkeling daarvan, nadat het ontstaan is. De grote ver-scheidenheid aan soorten van levende organismen die zich daarbij voor-doet, komt uitvoerig aan de orde, evenals de natuurwetenschappelijke verklaring daarvoor, met name de evolutietheorie.

Niet dat er geen andere ideeën daarover zijn geweest, bijvoorbeeld bij de oude Grieken1, maar toen het christendom zich vanaf de vierde eeuw van onze jaartelling over het gehele Romeinse Rijk verbreidde,2 leverden de scheppingsverhalen van Genesis 1–3 de allesoverheersende voorstel-ling van zaken: God schiep hemel en aarde tot in detail met inbegrip van alle soorten levende wezens in het water, in de lucht en op de vaste grond (Aarde) ieder naar zijn soort, en dat alles in zes dagen.

Het is niet uitgesloten dat in de loop van de eeuwen in de westerse wereld aan dit Genesis–model getornd is, maar — als dat al is gebeurd — dan is dat zonder twijfel van korte duur geweest gezien de angstvalligheid waarmee de Kerk van Rome en haar inquisitie de ‘zuiverheid’ van de leer bewaakte. Pas in de achttiende en negentiende eeuw kwam daarin verandering dankzij de kracht van het Verlichtingsdenken en de ruimte die de antireligieuze Revolutie in Frankrijk bood aan onafhankelijke me-ningsvorming in deze. De wetenschap profiteerde daarvan. In 1800 ver-raste een briljante bioloog uit Picardië, Jean Baptiste Pierre Antoine de Monet, Chevalier de la Marck (1744–1829), kortweg Lamarck genoemd, in Parijs de wetenschappelijke wereld met de theorie dat levende wezens zich uit elkaar kunnen ontwikkelen, bij welk proces ook eigenschappen die tijdens het leven verworven zijn, op nakomelingen kunnen worden

1 a. Zie Bowra 1959; 1960: hoofdstuk 9, ‘De plaats van de rede’. b. Meer gedetailleerde informatie betreffende literatuur, waarnaar wordt ver-

wezen, is te vinden in de bibliografie. c. Wanneer van een publicatie een Nederlandse versie bestaat worden cita-

ten aan deze laatste ontleend. d. Wanneer ik in mijn lopende tekst bij een auteur paginanummers vermeld,

dan verwijzen deze naar de desbetreffende publicatie c.q. naar de Neder-landse vertaling ervan, tenzij deze niet is genoemd of niet bestaat; een en ander tenzij uit de context anders blijkt.

e. Waar over mensen sprekende de woorden hij / hem / zijn worden gebruikt wordt ook zij / haar bedoeld, tenzij uit de context anders blijkt.

2 Dit gebeurde na het Edict van Milaan in het jaar 313, waarbij door keizer Con-stantijn de vrijheid werd afgekondigd voor de uitoefening van de christelijke godsdienst binnen het Romeinse Rijk.

Page 12: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

10

overgedragen. Dat zou betekenen dat deze verworven eigenschappen ook erfelijk zouden zijn.3 De vakgenoten waren geschokt door dit idee van ontstaan van soorten door geleidelijke ontwikkeling van eenvoudiger structuren naar vormen van steeds grotere complexiteit; en de erfelijk-heid van verworven eigenschappen was niet aanvaardbaar voor de ken-ners. Lamarcks theorie raakte in vergetelheid.4

De grote verscheidenheid van levensvormen hield eind achttiende, be-gin negentiende eeuw vele wetenschappers in vele landen bezig. Eras-mus Darwin (1731–1802), welgesteld huisarts en amateurbioloog, veron-derstelde dat planten en dieren uit microscopische levensvormen waren voortgekomen; zijn gedachten daarover publiceerde hij in dichtvorm.5 Zijn kleinzoon Charles Robert Darwin (1809–1882) was een kind van zijn tijd (zie figuur 2) en zeker niet de enige die op intelligente, creatieve en visionaire wijze zijn weg zocht door de sporen die het leven van lang geleden tot dan toe had achtergelaten.6 Op grond van de waarnemingen van de niet–levende en van de levende natuur die hij deed op een vijf jaar durende wereldreis met de Beagle — een toentertijd modern carto-grafieschip van de Engelse marine — aangevuld na terugkeer door zorg-vuldig experimenteel onderzoek, ontwikkelde hij een gedetailleerd idee over de weg die het leven gegaan was, en kwam hij tot een prikkelende visie ten aanzien van de factoren die de gang van het leven, na te zijn ont-staan, hadden bepaald; publicatie daarvan bleef lange tijd uit. Intussen publiceerde de Schot Robert Chambers (1802–1871) in 1844 anoniem een boek getiteld Vestiges of the Natural History of Creation, dat de sug-gestie bevatte dat de mens zou kunnen afstammen van lagere primaten. In 1858 stuurde Alfred R. Wallace (1823–1913), een bevriende collega van

3 Zie Lamarck 1809. Zie ook Zimmer 2001; 2002: 14.

4 De afgelopen jaren is gebleken dat tijdens het leven exogene invloeden aanleiding kunnen geven tot moleculaire aanpassingen van DNA (afkorting van het Engelse DesoxyriboNucleic Acid, dat de essentiële bouwsteen van de genen is), zie figuur 1, die als zodanig bij de eiwitsynthese ook worden afgeschreven, en die bij de vorming van de rijpe eicel en -zaadcel behou-den blijven en zodoende bij vereniging van beide aan het daarbij gevormde embryo worden overgedragen. Deze epigenetische veranderingen kunnen generatieslang aanwezig blijven. In deze gevallen is dus sprake van erfelijke overdracht van verworven eigenschappen, en krijgt Lamarck gelijk. Zie voor de epigenetische regulatie van het DNA metabolisme: Mummery e.a. 2006: 10.

5 Zie Darwin, E. 1803.

6 Zie bijvoorbeeld White 1896; 1993, die een magistraal overzicht geeft van de ontwikkeling van de wetenschappen in de loop van de achter ons liggende millennia, en van de weerstand die de ontluikende inzichten opriepen bij de hoeders van de gevestigde orde. Stap voor stap won de wetenschap terrein en werden onder andere de geesten rijp.

Page 13: Darwin, Liefde en God

11w

oo

rd

vo

or

af

fIguur 1 Watson en Crick 1953 hebben de structuur van het DNA–molecuul ontrafeld. DNA heeft een dubbele helix structuur. De treden van deze wentel-trap worden gevormd door een viertal complexe organische verbindingen: ba-sen; elke base van de ene helix paart met een vaste partner aan de andere helix: A(denine) altijd met T(hymine) en C(ytosine) altijd met G(uanine). In de loop van een celdeling worden deze bindingen verbroken (de ritssluiting wordt geopend); er ontstaan zo twee enkele strengen die elk als mal fungeren voor de opbouw van een complementaire streng. Dit leidt tot verdubbeling van het DNA en zo van de chromosomen die uit dit DNA bestaan. Deze chromosomen verdelen zich, als het delingsproces ongestoord verloopt, keurig in twee overeenkomstige groepen zodat elke dochtercel weer een complete chromosoomset krijgt. Afbeelding ont-leend aan Trefil 2002: 126.

Page 14: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

Page 15: Darwin, Liefde en God

21

1 .

i n l e i d i n g

Wetenschap en theologie, en zodoende (christelijke) kerkgenootschap-pen, staan vaak op gespannen voet met elkaar; de laatste beschouwen zich niet alleen als hoedster van de theologie, maar hebben zich ook lang beschouwd als hoedster van alle waarheid. Eeuwenlang is dat zonder grote problemen geaccepteerd, maar daarin kwam verandering toen in de zestiende en de zeventiende eeuw de tijd rijp bleek te zijn voor een onafhankelijke, zelfstandige wetenschapsbeoefening; dat gold zowel voor geesteswetenschappen (Spinoza, Descartes, d’Alembert, en vele an-deren) als voor natuurwetenschappen (Copernicus [zie figuur 4], Galilei, Newton, en vele anderen).17

Sinds mensenheugenis heeft de mens al stilgestaan bij de verschijn-selen in de hem omringende natuur, op de planeet Aarde en in het heelal. Veel bleef lange tijd onbegrepen; en dan werd vaak een verkla-ring gezocht in veronderstelde bovennatuurlijke krachten. Vooral de oude Grieken hebben over de natuur verrassend scherpzinnige gedach-ten geformuleerd (Thales van Milete, Pythagoras, Heraclitus, Euclides, Archimedes, Hippocrates, en vele anderen) en legden de basis voor de moderne natuurwetenschappen. Maar zij verwaarloosden de ‘bovenna-tuur’ niet: hun Olympus bevolkten zij met een bonte verzameling go-den, die zij, bij gebrek aan beter, een goed herkenbaar — want antropo-morf — karakter en gedragspatroon toedichtten.18

Christelijke denkers in het oude Nabije–Oosten, het Oost–Romeinse Rijk en het westen van Europa zochten vaak antwoorden op vragen, die op-kwamen uit de dagelijkse realiteit, in geschriften van het Eerste (Oude) en het Tweede (Nieuwe) Testament; in hun tijd konden zij onvoldoende stilstaan bij de werkelijke aard van die geschriften en gingen zij er veelal vanuit dat deze een natuurgetrouwe (letterlijke) weergave waren van de beschreven gebeurtenissen. Vandaag de dag is de vigerende mening dat het geen nauwkeurige feitelijke beschrijvingen van de werkelijkheid zijn, maar dat de auteurs zich bedienen van metaforen om de relatie te schet-sen tussen enerzijds een barmhartige / rechtvaardige c.q. een liefdevolle

17 Zie bijvoorbeeld Gay 1966; 1969. Zie ook Israel 2001; 2006.

18 Zie Bowra 1959; 1960: hoofdstuk 9: ‘De plaats van de rede’; en hoofdstuk 3: ‘De Goden’.

Page 16: Darwin, Liefde en God

46

fIguur 8. Sinds mensenheugenis werden kunstenaars geïnspireerd door de liefde tussen twee mensen. Alle denkbare uitingsvormen daarvan komen in hun scheppingen aan de orde. De kus is een geliefd onderwerp. Klimt brengt deze op serene wijze tot uitdrukking. (Afbeelding ontleend aan Haag e.a. 2001: 99.)

Page 17: Darwin, Liefde en God

47m

en

se

lijk

e ev

ol

ut

ie: de r

el

at

ion

el

e me

ns

zodanig getekend door het andere, dat zich in mij een andere beweging dan de baatzucht heeft genesteld (...). Deze beweging (...) begint niet in mijn vrijheid (...), maar heeft zich buiten mijn weten en kunnen — on-danks mijzelf — reeds in mij geïnfiltreerd (…) ondanks mezelf sta ik reeds onder de vordering door het gelaat van de ander waardoor ik me-zelf ontdek als degene die van elders geroepen is (...) wij zijn geschapen als “de hoeder van onze broeder” (...)’ (p. 269).

Buber en Levinas beschrijven beiden, ieder op een eigen wijze, welke ontwikkelingsmogelijkheden er voor de mens gelegen zijn in de ontmoe-ting met een andere mens, wanneer zij elkaar toestaan een relatie aan te gaan met de ander, en hoe dat een mens werkelijk mens maakt, een iemand, een zélf, een ik, door de bereidheid zich te geven en de ander te ontvangen. Beiden zien daarin het wezen van liefde. Daarin krijgt de mens zicht op wat hij ten diepste is en dat gaat gepaard met een uitzon-derlijk welbevinden, dat wij nu ook vreugde of geluk kunnen noemen (zie figuur 9–12, p. 49–52). De evolutionaire ontwikkeling die aan de mens voorafging, heeft daarvoor de basis gelegd.

Marion50 analyseert diepgaand wat er zich afspelen kan wanneer een mens zich opmaakt om lief te hebben. Hij begint met de constatering dat de filosofie — letterlijk vertaald: liefde voor wijsheid — onvoldoende heeft onderzocht wat liefde eigenlijk is, en daardoor wezenlijke denk-fouten maakt. De filosofie geeft ten onrechte aan denken over zijn pri-oriteit boven denken over liefde, in plaats van andersom (p. 10 e.v.). En wanneer zij over liefde spreekt, miskent zij de eenheid van haar ui-tingsvormen eros en agapè51 en stelt deze zonder meer tegenover elkaar (p. 14). Echter ‘het gaat niet om twee liefdes maar om twee namen die

50 Marion 2003. Zie ook Jeanrond 2010: 155–161. En zie ook Brümmer 1993b: 149–181 ‘Liefde als relatie’. Het is onduidelijk of Marion kennis genomen heeft van het werk van Von Hildebrand 1971; 2009. Von Hildebrand heeft het liefdesgebeuren op een zeer systematische en diepgaande fenomenologi-sche manier geanalyseerd; in een aantal opzichten convergeren de inzichten van Marion en Von Hildebrand duidelijk, zie de voortreffelijke Introductory Study van de hand van J.F. Crosby in Von Hildebrand 2009: xiii–xxxvi. Het is evenzeer onduidelijk of Von Hildebrand het werk kende van de benedictijner monnik Victor Warnach 1951; hoewel deze traditiegetrouw schrijft over god-delijke en menselijke liefde laat hij, wellicht meer dan toentertijd gebruikelijk was, seksualiteit en eros tot hun recht komen (456-472): het begin van een tot synthese leidende ontwikkelingslijn?

51 Jeanrond licht dit toe met tekstkritische en filologische argumenten (Jean-rond 2010: 25–44 ‘Biblical Challenges to a Theology of Love’). Zie ook Inter-mezzo II.2.

Page 18: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

48

fIguren 9, 10, 11 en 12. Marc Chagall raakt over de liefde niet uitgepraat. Zijn ‘verliefd paar in de seringen’ ( figuur 9, p. 49), ‘de liefdespsalm’ ( figuur 10, p. 50) en ‘de geliefden’ ( figuur 11, p. 51) laten een voortgaand ontwikkelingsproces zien. Chagall laat zich in hoge mate inspireren door het kleine boekje Hooglied Het Lied der Liederen van het Eerste Testament. Daarop baseert hij een groot aantal werken. Een aantal daarvan bevindt zich in een aparte zaal in het Musée National Message Biblique Marc Chagall in Nice. In de doorgang naar deze zaal heeft hij een plaquette laten aanbrengen met de veelzeggende tekst: à ma femme: ma joie et mon allégresse. De liefde krijgt van hem (bij hem?) soms een extatische dimen-sie: in figuur 12, p. 52 komen de lievenden, gedragen door een gevleugeld paard, los van de grond, los van de aardse werkelijkheid. Het is opmerkelijk dat Von Hildebrand 1971; 2009 zijn boek over de liefde in overeenkomstige bewoordingen opdraagt aan zijn vrouw: suavissimae ac dilectissimae conjugi Lily. De eenvoud en de ingehouden kracht van Chagalls Frans winnen het naar mijn smaak van Von Hildebrands Latijn met de wat geëxalteerde superlatieven daarvan. (Afbeeldin-gen ontleend resp. aan Walther, Metzger 1993: 56, Haag e.a. 2001: 70, Baal – Teshuva 2008: 95, en Musée National Message Biblique Marc Chagall 1973: 59. Zie ook Stoop – van Paridon 2003; 2005: passim, en Marijnissen 2009: passim.)

Page 19: Darwin, Liefde en God

49

Page 20: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

Page 21: Darwin, Liefde en God

59

— i n t e r m e z z o ii —

e r f z o n d e , s e k s u a l i t e i t e n c e l i b a at

ii .1 . e r f z o n d e

In het Bijbelboek Genesis wordt het ingaan van Adam (en Eva) tegen een verbod van God beschreven, evenals de gevolgen ervan: harde arbeid om in het levensonderhoud te voorzien voor zich en voor zijn vrouw en de te verwachten kinderen, ongemakken en gevaren van zwangerschap en bevalling, ziekte, lijden en dood (Gen 3). Nu ontkomt geen mens daaraan, wat zou kunnen suggereren dat Adams ongehoorzaamheid overeenkom-stige consequenties heeft voor alle mensen na hem. Toch vindt men deze conclusie nergens in het Eerste Testament. Wel wordt daarin op talloze plaatsen een relatie gelegd tussen zonde (zich niet houden aan Gods voor-schriften) en straf (in de vorm van onheil in welke vorm dan ook); een schoolvoorbeeld daarvan wordt uitgewerkt in het boek Job.

Wanneer Job in zijn ellende zich verdedigt en zich erop beroept een ‘rechtvaardige’ te zijn (Job 27:2–29:14), trekken zijn vrienden dat in twij-fel op grond van — zoals zij zeggen — de geneigdheid tot het kwade van iedere mens (Job 15:14; 25:4), en van het feit dat naar hun mening alle rampspoed die Job overkomt in verband moet staan met door Job begane misstappen, en moet worden gezien als straf van God daarvoor ( Job, pas-sim).

Pas in het Tweede Testament wordt door de apostel Paulus de basis gelegd voor wat erfzonde is gaan heten, en wel in Rom 5:12–16 (en in wat kortere vorm in 1Kor 15:21–22): ‘Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood (…). Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger (…) want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid, maar de genade (…) heeft tot vrijspraak geleid’.

Het is de vraag of Paulus de tegenstelling: Adam / zonde enerzijds en Jezus Christus / genade en vrijspraak anderzijds, zo zwart–wit bedoeld heeft, al wekt hij hier in Rom 5:12–16 wel die indruk; twijfel daarover zou kunnen worden opgeroepen door wat hij schrijft in 2Kor 5:19 waar Adam en zijn zondige ongehoorzaamheid niet meer worden genoemd en alle nadruk alleen op Christus ligt: ‘Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend (…).’ En dat verzoenen was naar Paulus’

Page 22: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

60

mening nodig, omdat iedere mens met volle verstand en vrije wil zich vaak niet houdt aan de levensregels die God gegeven heeft; het zou hier-bij gaan om een natuurlijke neiging tot het kwade.

In de eerste eeuwen van onze jaartelling was er nog geen sprake van een scherp omschreven christelijke leer. Dat Jezus van Nazareth de bren-ger was van de Blijde Boodschap — inhoudende dat de liefdesband tus-sen mens en God (weer?) intact was, in navolging van Paulus ook opgevat als verlossing dankzij en door Jezus Christus — vormde voor de leiders van de christelijke gemeenten een allesoverheersend uitgangspunt; dat was een bevrijdende zekerheid, bron van blijdschap en vertrouwen, maar verder was er nog helemaal geen ‘leer’. Men vertrok dus wat dat betreft vanuit een nulpositie, tastend en zoekend naar de consequenties van Jezus’ leven, zijn spreken, zijn doen en laten, zijn lijden en sterven en opstaan uit de dood. Daarvoor kon men aanvankelijk putten uit oogge-tuigenverslagen en na enige tijd zijn toevlucht zoeken tot de ter beschik-king komende geschriften van het Tweede Testament. Dat zich daarbij talrijke verschillen in de meningsvorming konden voordoen, laat zich raden, temeer waar dit proces zich afspeelde binnen drie culturen: die van het oude Nabije–Oosten waarin het Joodse gedachtegoed aanvanke-lijk een dominante factor was (Palestina, Egypte, Klein–Azië), de Griekse wereld van het Oost–Romeinse Rijk en het Latijnse West–Romeinse Rijk (inclusief westelijk Noord–Afrika); bovendien waren de toenmalige mo-gelijkheden voor communicatie relatief beperkt.

Al was de mens door toedoen van Jezus van Nazareth bevrijd van de ge-volgen van Adams ongehoorzaamheid, zoals men op gezag van Paulus geloofde — toch gaf het gedrag van de mens, naar men meende, aan-leiding te veronderstellen, dat hij van nature een voorkeur had voor wat men in moreel opzicht als slecht beoordeelde; deze natuurlijke geaard-heid werd — in navolging van Paulus — beschouwd als het gevolg van de door Adam begane (erf)zonde. Deze geneigdheid tot het kwade kon hij nu overwinnen met behulp van de genade die God hem sinds en door toedoen van Jezus ter beschikking stelde. Al bracht deze stellingname vele onacceptabele ongerijmdheden met zich mee57, dat werd toch de vi-sie van de jonge christelijke gemeenschap.

Met name Augustinus (354–430), de briljante en welbespraakte bis-schop van Hippo in Noord–Afrika, was een hartstochtelijke verdediger van deze opvatting. De geneigdheid tot het kwade herleidde hij tot de begeerlijkheid die sinds Adams zondeval van geslacht op geslacht tot dan toe was overgedragen: een overervende zondigheid. Noch door hem

57 Zie Marrou 1964: Deel II, 218. Voor een eigentijds verstaan van Paulus zie: Den Heyer 21998; en Van Breukelen 2008.

Page 23: Darwin, Liefde en God

61in

te

rm

ez

zo

ii: er

fz

on

de, s

ex

ua

lit

eit e

n c

el

iba

at

noch door iemand anders werd de vraag gesteld waarom die begeerlijk-heid bleef bestaan ook nadat door het leven en het sterven van Jezus van Nazareth aan God genoegdoening was gegeven (verzoening) en de ver-lossing zodoende een feit was.

Augustinus kwam omstreeks het jaar 410 in conflict met Pelagius (ca. 350–418), een hoogbegaafde en gelovig levende monnik, die vanuit de En-gelse gebieden omstreeks 405 in Rome aankwam en enkele jaren later on-der de dreiging van Alarik en zijn Goten uitweek naar Sicilië → Noord–Afrika → Palestina → Egypte. Pelagius was tot de overtuiging gekomen dat de mens een vrije wil heeft en — voor een keuze geplaatst — geneigd is voor het goede te kiezen; en hij vroeg zich af of dat wel te rijmen valt met een erfzonde. De scherpzinnigheid van Pelagius’ geschriften en het enthousiasme van zijn leerlingen dwongen Augustinus tot het uiterste van zijn intellectuele kunnen te gaan (en dat was niet gering) bij de weer-legging van hun ideeën en bij de verdediging van de denkrichting van de jonge kerk, die met name (vooral ook?) de zijne was.58 Hij ging daarbij wellicht zelfs verder dan verstandig was, maar zijn positie binnen de jon-ge kerk was zo sterk dat correctie — indien nodig — niet plaats vond, met alle gevolgen van dien. Zijn gedachten over de erfzonde hielden stand en werden uiteindelijk duizend jaar later op het Concilie van Trente (1542–1564) vastgelegd in het Decretum super peccato originali.59

Ook in de Dogmatische Constitutie Lumen Gentium van het Tweede Oecumenisch Vaticaanse Concilie (1962–1965)60 wordt over de erfzonde gesproken zoals in Trente gebeurde (hst.1 nr. 2); in de Pastorale consti-tutie Gaudium et Spes van Vaticanum II wordt nog uitgegaan van de ge-neigdheid van de mens tot het kwade (dl. 1, hst. 1, nr. 13).

Het Concilie van Trente was zeker ook een reactie op de hervorming van de kerk die Luther en anderen nodig vonden. Niet alleen ten aanzien van de erfzonde en de geneigdheid tot het kwade was de echo van Augus-tinus’ denken evident; dat geldt ook voor de genadeleer, de predestinatie en de rechtvaardiging van de mens die alle hiermee samenhangen. Au-gustinus’ negatieve houding ten opzichte van seksualiteit (de geneigdheid tot het kwade vindt zijn basis in de begeerlijkheid) werkt door tot op de dag van vandaag. Nog steeds is er geen sprake van een grondige vernieu-wing van inzicht en een daarop gebaseerde verfrissende en sprankelende visie wat dat betreft.

58 Zie Marrou 1964: Deel II, 213–223.

59 Tijdens de vijfde sessie, gedateerd 17 Juni 1546.

60 Constituties en Decreten van het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie. Ka-tholiek Archief. Amersfoort, 1967. Dogmatische Constitutie Lumen Gentium over de Kerk, 1.2: 52; Pastorale Constitutie Gaudium et Spes over de Kerk in de wereld van deze tijd, 1.13: 411.

Page 24: Darwin, Liefde en God

98

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

Ziekte en lijden zijn onlosmakelijk verbonden aan de evolutie van het leven; bij de mens kunnen ziekte en lijden ertoe bijdragen dat een van de meest fundamentele menselijke eigenschappen, vrijheid, tot verdere ont-wikkeling komt. Zij kunnen, zoals Sölle zegt, ‘een manier van worden’ zijn142; zo kunnen zij een doorslaggevende factor worden in de ontwikke-ling, in de evolutie van de individuele mens.

In het voorgaande werd opgemerkt dat ziekte en lijden afhankelijkheid en eenzaamheid met zich meebrengen. Er is sprake van existentiële nood. Om daar creatief mee om te gaan zijn moed en vertrouwen no-dig. Maar waarom zou men moedig moeten zijn en vertrouwen moe-ten hebben onder zulke omstandigheden? Waartoe zou dat kunnen die-nen? Het is juist met betrekking daartoe dat het zich bewust zijn van het voortgaande evolutionaire proces kan helpen. Dat maakt ons duidelijk dat alle leven een onafgebroken ontwikkelingsproces is, en niet zomaar een blind gebeuren, maar — zeker wat de mens betreft — een ontwik-kelingsproces op weg naar een volgende fase, die kan worden gezien als in positieve zin te verschillen van en voort te bouwen op de fase(n) die eraan voorafgingen. Levensprocessen zijn zodoende toekomstgericht en leiden tot een resultaat dat door de mens als goed wordt ervaren, en waaraan welbevinden is verbonden. Daarop berust het verwachtingsvolle perspectief dat eigen is aan de natuur en vooral aan het leven van de mens. Er is dus altijd reden om hoopvol te zijn.143 Niet het vooruitzicht op beterschap in fysieke zin, maar de hoopvolle verwachting van een vol-lediger mens–zijn is een reden en een basis voor moed en vertrouwen. Dat draagt in hoge mate bij aan de loutering, waarvan boven sprake was en de daaruit voortkomende vrijheid.

Ziekte en lijden sluiten enerzijds deuren, maar anderzijds openen zij tegelijkertijd ramen. Dit kan met name ook in relationele zin verrassend vruchtbaar zijn. Zij maken de betrokkene dikwijls hulpbehoevend. Het is vaak zo dat deze aanvankelijk iets in zichzelf moet overwinnen om hulp te vragen en aangeboden hulp te accepteren. Door de nieuwe vrijheid gaat hij of zij zich daar gaandeweg gemakkelijker aan overgeven. Wat dan ontstaat, is vertrouwen, vertrouwvolle waardering. Er ontstaat ruimte

142 Sölle 1973; 1979: passim en n. 136.

143 Zie Haught 32007: 167–190.

Page 25: Darwin, Liefde en God

99e

vo

lu

tie: e

nk

el

e imp

lic

at

ies v

oo

r ge

lo

of

sl

ee

r en

le

ve

ns

ku

ns

t

voor een relatie tussen patiënt en zorgverlener c.q. behandelaar. 144

Bij dat proces van relatievorming is de zorgverlener c.q. de behandelaar geen passieve buitenstaander. Ondanks de hoge vlucht die de technische aspecten van de gezondheidszorg hebben genomen, en de formalisering van het zorgproces, zal degene die de zorg verleent c.q. de behandeling geeft als het goed is — wel met de noodzakelijke emotionele distan-tie — participeren in de nood van de zieke. De zorgverlener is bij de pa-tiënt en zijn nood niet meer alleen professioneel–deskundig, maar ook emotioneel betrokken. Daarbij zijn aspecten van de Ich – Durelatie aan de orde waarover Buber spreekt.145 De zorgverlener c.q. de behandelaar vol-staat dan niet met een zakelijke aanwezigheid bij de patiënt, maar er is sprake van een wezenlijke presentie.146 Voor de patiënt is deze presentie niet alleen een belangrijke factor in het verzorgings- en behandelingspro-ces, maar deze doorbreekt zijn existentieel isolement en ondersteunt hem bij het scheppen van de innerlijke ruimte om het leed te verwerken, zo te groeien en te rijpen als mens, te winnen aan zelfkennis en zich weer be-wust te worden van een verwachtingsvolle toekomst. Voor de zorgverlener c.q. de behandelaar zelf betekent dit eveneens een kostbare mogelijkheid van verdere ontwikkeling als persoon, als vrije mens.147

Hiermee is nog niet alles gezegd. Ziekte en lijden kunnen, zoals bespro-ken, bijdragen aan de wezenlijke vrijheid van degene die het leed treft. Dat brengt, zoals boven aangegeven, een grotere ontvankelijkheid met zich mee in de relationele sfeer.148 Niet alleen betreft dit de relatie met anderen, maar ook met de Ander.

Na het ontstaan van de natuurlijke werkelijkheid heeft de natuur zich zonder ingrijpen van buitenaf kunnen ontwikkelen. Het leven manifes-teerde zich. Dank zij de evolutie van het leven is de mens ontstaan en ge-worden wat hij is: een kennend en vrij wezen. Op die basis kan de mens zich verder ontwikkelen, relaties aangaan, kiezen voor een ander en deze liefhebben om deze ander te laten worden wie hij is, en door deze ander

144 Loed Loosen 32006: 95 beschrijft dat als volgt: ‘Hierboven werd opge-merkt, dat we niet te vlot moeten spreken over dé zin van hét lijden. Maar daarmee hoeven we nog niet te ontkennen dat ervaringen van iets pijnlijks in ons leven ons soms innerlijk toch verder brengen. Verdriet en tegenslag kunnen in ons soms iets teweeg brengen van verdieping, loutering en groei. Verdriet kan mensen ook dichter bij elkaar brengen of bij hun eigen kern.’

145 Zie Buber 1981.

146 Zie van Heijst 2008: 85 e.v. Zie ook Cusveller 2003: 81 e.v.; en Baart 32006, met name deel IVB: 721 e.v.

147 Zie Buber 1981; en Marion 2003.148 Oomen 2001b: 114.

Page 26: Darwin, Liefde en God

100

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

fIguur 17. Johannes, ‘de leerling dien Jezus van Nazareth liefhad’, schreef het vierde evangelie, drie brieven en de Apocalyps die allen deel uitmaken van het Tweede Testament. Johannes’ liefdesrelatie met God komt in zijn werken op een bijzondere wijze tot uitdrukking en bracht hem steeds weer in vervoering. Giotto heeft omstreeks 1335 Johannes hier tijdens een extase afgebeeld in een fresco dat zich bevindt in de Peruzzi kapel van de Santa Croce te Florence. (Afbeelding ontleend aan Van der Meer 1978: 188.)

Page 27: Darwin, Liefde en God

101e

vo

lu

tie: e

nk

el

e imp

lic

at

ies v

oo

r ge

lo

of

sl

ee

r en

le

ve

ns

ku

ns

t

in de gelegenheid te worden gesteld te worden wie hijzelf is.149 Ziekte en lijden kunnen hiervoor onvermoede mogelijkheden scheppen. Zij kun-nen voor de mens ook de weg vrij maken om te kiezen voor de Ander, voor de Eeuwige. Dan heeft Deze eindelijk een levend wezen gevonden dat vrij is en dat in vrijheid voor Hem kiest, zodat Hij als gekozene de-gene die Hem zo kiest op geëigende wijze kan antwoorden.150 Wie dat overkomt (zie figuur 17), zal het zonder twijfel Lewis nazeggen: ‘Eindelijk heb ik ontdekt waar ik voor gemaakt ben’.151

4 .5 z i e l e n l e v e n n a d e d o o d

Paus Pius XII verbood in zijn encycliek Humani Generis (1950) natuur-wetenschappers niet om hun onderzoek met betrekking tot de evolutie-leer voort te zetten (nr. 36), maar de voorbehouden die hij daaraan vooraf liet gaan en erop liet volgen, maakten zijn beduchtheid voor de conse-quenties ervan voor de kerkelijke leer duidelijk. Met name aan een twee-tal leerstellingen mocht niet worden getornd: Adam is de enige stamva-der van alle mensen (monophylogenie)152; en, stelde hij, zielen worden onmiddellijk door God geschapen (nr. 36). Johannes Paulus II toonde in zijn toespraak tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen in 1996

149 Zie Marion 2003.150 Zie ook Schillebeeckx 31993: 108 waar hij schrijft: ‘Geschapen worden is …

van Gods kant uit gezien, een soort ‘wijken van God’, die ruimte geeft aan de ander. Die niet-goddelijke, beschermd-eigen ruimte is immers nodig als God die ander — de mens — tot Zijn verbondspartner wil maken’; (curs. Sch.). En 31993: 249: ‘Hij wilde, vrij, God zijn ook voor anderen, van wie Hij verwachtte dat zij, met hun eindige, ook op andere mogelijkheden ger-ichte, vrije wil Zijn aanbod zouden aanvaarden’. Hoe vreemd dat ook moge klinken: hierin komt een zekere afhankelijkheid van God tot uitdrukking; Zijn volmaakte geluk zou samenhangen met een in vrijheid en omwille van de liefde gekozen worden door een mens. Etty Hillesum zou dan gelijk hebben wanneer zij schrijft: ‘… dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen maar dat wij jou moeten helpen …’ (zie Smelik 52009: 516).

151 Zie Lewis 22005: 149. Velen hebben dit in het verre en nabije verleden er-varen en daar verslag van gedaan. Ook Job is hiervan een goed voorbeeld (zie n. 120); de auteur van dit literair en inhoudelijk fascinerende Bijbelboek brengt dat treffend tot uitdrukking, wanneer God Zichzelf aan Job heeft la-ten kennen (Job 38–41) en deze Hem antwoordt: ‘Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd’ (Job 42:5–6). An-dere, eigentijdse voorbeelden daarvan zijn Etty Hillesum (zie Smelik 52009; zie ook Coetsier 2009: 373–390) en Dag Hammerskjøld (zie Hammerskjøld 1963; 1964; 232010).

152 Hij motiveert dat door te betogen dat polyphylogenie van de mens de ba-sis ontneemt aan de erfzonde door Adam begaan en doorgegeven aan alle mensen (nr. 37); zie boven, Intermezzo II.1 en 6.2.

Page 28: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

Page 29: Darwin, Liefde en God

115

b i b l i o g r a f i e

Allen, D. 2004, ‘Persons in Philosophical and Biblical Perspective’, in: From Cells to Souls and Beyond. Changing Portraits of Human Nature, Jeeves, M., ed.: 165–178. Grand Rapids, Mich., Cambridge, U.K.

Asperen, G.M. van 21993, Het bedachte leven. Beschouwingen over maat-schappij, zingeving en ethiek. Amsterdam.

Augustinus 1981, Belijdenissen. Vertaling door Gerard Wijdeveld van Confessiones, Amsterdam.

Ayala, F.J. 2007, ‘The Evolution of Life: an Overview’, in: God and Evolu-tion, Cunningham M.K., ed.: 58–67. New York.

Baak, J. van, Bartels, J., Heusden, B. van, Wildevuur, Ch., eds. 22007, Lichaam en geest. Het lichaam – geest probleem vanuit verschillende invals-hoeken benaderd. Budel.

Baal–Teshuva, J. 2008, Marc Chagall, 1887–1985. Köln.Baart, A. 32006, Een theorie van de presentie. Den Haag.Barth, K. 41970, Die kirchliche Dogmatik. V Bd., 14 Tl. Zürich.Baum, G., Coleman, J., eds. 1984, De Seksuele Revolutie. Concilium 20,3.Beck, H. 2006, ‘Christlicher Glaube auf naturwissenschaftlicher

Grundlage? Schöpfung und Evolution nach Teilhard de Chardin’, in: Zeitschrift für Ganzheitsforschung 50: 3-15.

Beck, H. 2007, ‘Dimensionen ganzheitlicher Entsprechung von philo-sophischer Vernunft und christlichem Glauben’, in: A. Graf von Bran-denstein-Zeppelin, A. von Stockhausen, A. Bernischke (eds.), Die göt-tliche Vernunft und die inkarnierte Liebe (Festschrift für Papst Benedikt XVI zum 80. Geburtstag), Weilheim-Bierbronnen: pp. 157-173.

Behar, D.M., Villems, R., Soodyall, H., e.a. 2008, ‘The Dawn of Human Matrilineal Diversity’, in: The American Journal of Human Genetics, 82, May: 1130–1140.

Benedictus XVI, 2005, Deus caritas est. Roma.Berra, T.M., Alvarez, A., Ceballos, F.C. 2010, ‘Was the Darwin/Wedg-

wood Dynasty Adversely Affected by Consanguinity?’, in: BioScience, 60,5: 376–383.

Bieri, P. 2001, Das Handwerk der Freiheit. Über die Entdeckung des eigenen Willens. München, Wien.

Bieri, P. 22007, Het handwerk van de vrijheid. Over de ontdekking van de eigen wil. Amsterdam.

Bijbelvertaling: De Nieuwe Bijbelvertaling 2004. Heerenveen.Bloemers, P. 2000, ‘Een moderne kijk op het leven. De levens– en we-

reldbeschouwing van een orthodoxe evolutionist’, in: Theobald, Ch.,

Page 30: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

116

Häring, H., eds., Geloof en evolutie.Concilium 36,1: 11–22.Bont, B., Pauwels, C.F., eds. 1942, De Katholieke Kerk. Godsdienstleer en

Apologie. Drie delen. Utrecht.Borgman, E. 2006, Metamorfosen. Over religie en moderne cultuur. Kampen.Borgman, E. 2008, ‘… want de plaats waarop je staat is heilige grond’. God

als onderzoeksprogramma. Amsterdam.Borgman, E. 2009, ‘Ter inleiding: Icoon van de levende God. De vraag

naar Jezus’ uniciteit’, in: Hooydonk, J. van, red., Jezus, de enige ware? Debat over de uniciteit van Jezus. Zoetermeer.

Born, A. van den e.a., eds. 21954–1957, Bijbels Woordenboek. Roermond, Maaseik.

Bowlby, J. 1951, Maternal Care and Mental Health. New York.Bowlby, J. 1969, 1972, 1980, Attachment and Loss. 3 Vols., London. Bowra, C.M. 1959, The Greek Experience. Oxford.Bowra, C.M. 1960, De Griekse Cultuur. Amsterdam. Breukelen, H. van 2008, Paulus en zijn Korintiërs. De zoektocht van een

apostel buiten de muren van de kerk. Almere.Brinkman, M.E. 2009, ‘Nieuwe Latijns–Amerikaanse beelden van Je-

zus. Een christologische benadering. Tijdschrift voor Theologie 49,3: 273–286.

Brown, W.S. 2004, ‘Neurobiological Embodiment of Spirituality and Soul’, in: From Cells to Souls and Beyond. Changing Portraits of Human Nature, Jeeves, M., ed.: 58–76. Grand Rapids, Mich., Cambridge, U.K.

Brümmer, V. 1993a, The Model of Love. A study in philosophical theology. Cambridge, New York, Melbourne.

Brümmer, V. 1993b, Liefde van God en mens. Kampen, Kapellen.Bryson, B. 2003, A Short History of Nearly Everything. London. Buber, M. 101979, Ich and Du. Heidelberg.Buber, M. 61981, Ik en Gij. Utrecht.Burggraeve, R. 2007, ‘De immanentie van Gods transcendentie: de uit-

daging van Levinas’ ethisch denken naar God toe’, in: Tijdschrift voor Theologie 47,3: 260–280.

Burrow, J.W. 1985: 11–48 ‘Introduction’, in: Darwin, Ch.R., The Origin of Species. Penguin Classics, London.

Buruma, I. 2010, ‘Bevoorrechte mensen als priesters hadden voordeel bij hypocrisie’, in: NRC Handelsblad, 3 April.

Cavalli – Sforza, L.L., Menozzi, P., Piazza, A. 1994, The History and Geo-graphy of Human Genes. Princeton, New Jersey.

Chambers, R. 1845, Vestiges of the Natural History of Creation. New York.

Coetsier, M.G.S. 2009, ‘Strijd om God. Om het behoud van de mense-lijke waardigheid’, in: Tijdschrift voor Theologie 49,4: 373–390.

Page 31: Darwin, Liefde en God

117b

ibl

iog

ra

fie

Cohen, A. 1945–1952, Soncino Books of the Bible. 14 Vols. London.Constituties en Decreten van het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie

1967. Katholiek Archief. Amersfoort.Cunningham, M.K., ed. 2007, God and Evolution. New York. Cusveller, B. 2003, ‘Zorg met een hoofdletter. Een wijsgerig–antro-

pologische verantwoording van spiritualiteit in de verpleegkundige zorgverlening’, Tijdschrift voor Gezondheidszorg en Ethiek, 13,3: 81–84.

Darwin, Ch.R. 1859, 61872, On the Origin of Species by Means of Natural Se-lection, or The Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life. London.

Darwin, Ch.R. 1985, On the Origin of Species by Means of Natural Selec-tion, or The Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life. With an Introduction by J.W. Burrow. Penguin Classics, London.

Darwin, Ch.R. 2001, Het ontstaan van soorten: door natuurlijke selectie of-wel het bewaard blijven van rassen die in het voordeel zijn in de strijd om het bestaan. Amsterdam.

Darwin, Ch.R. 1871, The Descent of Man and Selection in Relation to Sex. 2 Vols. London.

Darwin, Ch.R. 2002, De afstamming van de mens en selectie in relatie tot sekse. Amsterdam

Darwin, E. 1803, The Temple of Nature: Or, The Origin of Society: A Poem, with Philosophical Notes. London.

Dekker, C., Meester, C., Woudenberg, R. van, eds. 2005, Schitterend on-geluk of sporen van ontwerp? Kampen.

Delfgaauw, B. 141974, Teilhard de Chardin. Baarn. Dennett, D.C. 1995, Darwin’s Dangerous Idea: Evolution and the Meaning

of Life. New York.Descartes, R. 1637, Discours de la méthode. Pour bien conduire sa raison,

& chercher la verité dans les sciences. Plus la dioptrique, les météores et la géométrie. Qui sont des essais de cette methode. Leyde.

Descartes, R. 1994, Inleiding over de methode: hoe zijn verstand goed te ge-bruiken en de waarheid te achterhalen in de wetenschappen. Amsterdam.

Dongen, A.A. van 1967, De zieke mens in de beeldende kunst. Delft.Drees, W.B. 2000, ‘Creationisme en evolutie’, in: Theobald, Ch., Häring,

H., eds., Geloof en evolutie. Concilium 36,1: 47–54. Erikson, E.H. 1950, 21965, Childhood and Society. Harmondsworth, Mid-

dlesex, UK.

Gaarder, J. 1997, Vita Brevis. A Letter to St Augustine. London.Galleni, L. 2000, ‘Teilhard de Chardin: de boodschap’, in: Theobald, Ch.,

Häring, H., eds., Geloof en evolutie. Concilium 36,1: 119–129.

Page 32: Darwin, Liefde en God

da

rw

in, l

ief

de e

n g

od

130

o v e r z i c h t f i g u r e n

1. (p. 11) Structuur DNA–molecuul2. (p. 14) Portret Charles Darwin (jong)3. (p. 15) Portret Charles Darwin (oud)4. (p. 23) Reconstructie gezicht Copernicus5. (p. 28) De Beagle6. (p. 32) Schema afstamming geslacht Homo7. (p. 39) Prehistorische schildering in de Grotte de Font de Gaume8. (p. 46) Schilderij ‘De Kus’ van Gustav Klimt9. (p. 49) Schilderij ‘Verliefd paar in de seringen’ van Marc Chagall10. (p. 50) Schilderij ‘De liefdespsalm’ van Marc Chagall11. (p. 51) Schilderij ‘Les amants’ van Marc Chagall12. (p. 52) Schilderij ‘Le cantique des cantiques’ van Marc Chagall13. (p. 54) Een gezonde prematuur geborene14. (p. 76) Jezus van Nazareth gekruisigd15. (p. 94) Buste Socrates16. (p. 96) De blinde Tobias (Tobit) van Rembrandt17. (p. 100) Johannes, fresco van Giotto in de Santa Croce, Florence18. (p. 112) Sculptuur la Cathédrale van Rodin

Page 33: Darwin, Liefde en God

131

c o l o f o n

Tekst: Jan W. Stoop, Bosch en Duin

Redactie: Sybrand Buve, Jeroen Buve, Deventer

Vormgeving: Martien Yland – MWFY, Deventer

Druk: Thieme, Deventer

Bindwerk: Callenbach – van Wijk, Nijkerk

Papier: Biotop 90 grams

Lettertype: Scala, Scala Sans

Deventer Universitaire Pers

Sandrasteeg 8

NL–7411 KS Deventer

0570-600 134

[email protected]

www.deventeruniversitairepers.nl

ISSN: 1876–1526ISBN: 978–90–79378 –69 –2

NUR 705 (Godsdienstwijsbegeerte en ethiek)Editio Princeps Daventriae A.D. MMX

‘Darwin, Liefde en God’ is het tweede deel uit de Geert Grote Reeks voor Kritische Spiritualiteit, uitgegeven

onder auspiciën van de Geert Grote Universiteit.

© 2010 Deventer Universitaire PersAlle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd,

opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt,

in enige vorm of op enige wijze, het zij electronisch, mechanisch, door fotoko-

pieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke

toestemming van de uitgever.

Rechten afbeeldingen: Cassell Wellington House, Londen (fig. 1); Het Spectrum,

Utrecht (fig. 5); Kok, Kampen (fig. 8); Taschen Verlag, Keulen/Musées

Nationaux, Parijs/ VG Bild–Kunst (fig. 9 t/m 12 en op p. 2–3);

Ed. Saint Louis, Parijs (fig. 14); Kon. Nederlandse Gist– en Spiritusfabriek nv,

Delft (fig. 16); Fonds Mercator, Antwerpen (fig. 17); Phaedon Press Ltd.,

Londen (fig. 18).

Page 34: Darwin, Liefde en God

ge

er

t gr

ot

e re

ek

s vo

or k

rit

isc

he s

pir

itu

al

ite

it de

el 2

over dit boek | Dit is het werk van een arts die het boekje van zijn eigen discipline te buiten gaat en die door zijn doktersbril kritisch gluurt over de muur van zijn wijsgerige en godgeleerde buren. Want deze medicus vindt het al jaren oorverdovend stil in het huis van filosofen en theologen, terwijl de trein der wetenschap doordendert. De toenemende kloof tussen een welhaast versteende academische theologie en de dynamische natuurwetenschappen doet uiteindelijk de hele maatschappij geen goed. Een knuppel in het hoenderhok is hier dus geboden!

over de auteur | Prof. Dr Jan W. Stoop, geboren te Rotterdam op 24 juli 1929, ging na zijn Gymnasium A en B Medicijnen studeren aan de Leidse Universiteit. In 1956 werd hij bevorderd tot arts in Leiden. Na het volbrengen van zijn militaire dienstplicht vervolgde hij zijn op-leiding tot kinderarts in Utrecht.

In 1965 promoveerde hij tot Doctor in de Geneeskunst en in 1969 volgde zijn aan-stelling tot lector Pedriatische Immunologie aan de Universiteit Utrecht.

Van 1973 tot 1992 was hij algemeen directeur van ‘Het Wilhelmina Kinderziekenhuis’, de universiteitskliniek voor kinderen en jeug-digen in Utrecht. Deze functie combineerde hij bijna twee decen-nia met die van hoogleraar Kindergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht (1974–1994).

Na zijn emeritaat in 1994 vervulde hij nog enkele functies ad in-terim, zoals hoofd van de kinderkliniek van het VU Medisch Cen-trum te Amsterdam (1996–1997) en van het klinisch genetisch centrum Utrecht (1998–1999). Daarnaast was hij tot zijn tachtigste als bestuurder actief betrokken bij diverse academische, medische en maatschappelijke organisaties.

Jan Stoop woont in Bosch en Duin samen met Nelleke van Pa-ridon, zijn echtgenote sinds 1955. Zij promoveerde in 2003 op 80-jarige leeftijd (!) tot Doctor in de Theologie op het proefschrift Het Lied der Liederen (Peeters, Leuven).

isbn: 978–90–79378–69 –2issn: 1876–1526nur: 705