DARFUR - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/138/RUG01... · Darfur, het Siberië van...
Transcript of DARFUR - lib.ugent.belib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/138/RUG01... · Darfur, het Siberië van...
Academiejaar: 2007-2008 Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Sectie Geschiedenis Vakgroep Nieuwste Tijden
DARFUR
Een geschiedenis. De crisis. De berichtgeving van het conflict in de Westerse pers.
Masterproef voorgedragen tot het behalen van het diploma van master in de geschiedenis door: Michaël de Meyer Promotor: Prof. Dr. Baz Lecocq Comissarissen:
Dankwoord.
Een woord van dank aan Prof. Vangroenweghe en Prof. Lecoq, voor het geboden
vertrouwen is hier op zijn plaats.
Daarnaast ook dank aan eenieder die in mij is blijven geloven. Aan Sarah, voor het
logement in Leuven. Aan al het personeel van de Universiteit Gent en de Katholieke
Universiteit Leuven, die ondanks een verhuis en waterschade, me toelieten in hun
respectievelijke krantenkelders te werken. In het bijzonder het personeel van de
dienst interbibliothecaire aanvragen, die geduldig werk na werk vanuit heel Europa
liet overkomen, zonder dewelke onderstaande literatuurstudie onmogelijk was
geweest.
Tenslotte ook dank aan vrienden en familie, voor de nuttige opmerkingen, het wijzen
op recente artikels en hun raad. Bijzondere dank voor mijn ouders en Isabelle, die in
de kritieke uren veel van hun tijd opofferden om alles na te lezen en te helpen met
praktische zaken.
INHOUD
0. Inhoud. p. 1
1. Inleiding. p. 6 1.1 Inleiding. p. 6
1.2 Waarom nu juist een onderzoek naar de verslaggeving? p. 6 1.3 Afbakening. p. 7
1.4 Probleemstelling. p. 9
1.5 Methode. p. 10 DEEL 1: DAR FUR. p. 14 1. Geografie en demografie . p. 15
1.1 Geografie. p. 15
1.1.1 Geografische schets. p. 15 1.1.2 Transport. p. 18
1.2 Demografie. p. 18 1.2.1 Demografische schets. p. 19 1.2.2 Enkele van de belangrijkste volkeren. p. 22 1.2.3 Racisme in de literatuur. p. 32
2. Het sultanaat van de Fur. p. 34 2.1 Het Keira-sultanaat. p. 34
2.1.1 Het Keira-sultanaat. p. 34
2.1.2 Slavernij. p. 35
2.2 De eerste verovering van Dar Fur. p. 38
2.3 Darfur tijdens de Mahdiya. p. 45
2.4 Ali Dinar. p. 50
2.5 Darfur definitief veroverd. p. 53
3. Darfur in het Anglo-Egyptische Sudan. p. 56 3.1 Indirect Rule en directe achteruitstelling. p. 56
3.2 De Nyala Uprising. p. 64
3.3 Dar Massalit, een uit de hand gelopen experiment. p. 66
3.4 Dual Policy, Mahdisme en nationalisme. p. 68
4. Darfur, het Siberië van Soedan. p. 72
4.1 Darfur opnieuw gekoloniseerd. p. 72
4.2 Nimeiri; bouwen op drijfzand. p. 75
4.3 Tsjaad 1960-1985. Korte schets van een lange oorlog. p. 79
4.4 Gevangen tussen incompetentie en Nimeiri‟s erfenis: Sadiq al-Mahdi. p. 82
4.5 De “stammenoorlog”. p. 84
4.6 Ondertussen in Tsjaad. p. 90
5. racisme, religie en dictatuur. p. 92
5.1 De coup van 30 juni 1989. p. 92 5.2 Summiere inleiding op het conflict in het Zuiden. p. 94
5.3 The Forgotten war in Darfur flares again. p. 96
5.4 Daoud Bolad. p. 97
5.5 Van Jihad tegen animistische en Christelijke “zurga”, naar Jihad tegen p. 99 “zurga”.
5.6 Van 1996 tot 25 april 2003. p. 101
5.7 Darfur, een genocide? p. 105
DEEL 2: De weergave van het conflict in de Westerse pers p. 109 1. De dagbladen. p. 110
1.1 Inleiding. p. 110
1.2 De Standaard. p. 110
1.3 Le Monde. p. 111
1.4 The Times. p. 112
1.5 The New York Times. p. 112
1.6 Persagentschappen. p. 113
2. Kwantitatief onderzoek. p. 114
2.1 Inleiding. p. 114
2.2 De weerhouden artikels. p. 114
2.3 De “rise and fall” van de aandacht voor Darfur in de Westerse pers. p. 115
2.3.1 Het aantal artikels doorheen de tijd. p. 115
2.3.2 Darfur als voorpaginanieuws. p. 116
2.3.3 Editorialen. p. 116
2.3.4 Illustraties bij artikels. p. 117
2.3.5 Oorsprong van de artikels. p. 118
2.3.6 De grootte van de artikels. p. 118
2.3.7 Darfur als begrip. p. 119
2.3.8 Relatief belang van het onderwerp voor de dagbladen. p. 119
2.4 Tussentijdse conclusie. p. 120
2.5 Redenen voor de “rise and fall” van de aandacht voor Darfur in p. 121 de Westerse pers.
3. Kwalitatieve analyse. p. 124
3.1 Inleiding. p. 124
3.2 Het tekenen van een staakt-het-vuren op 08.04.2004. p. 125
3.2.1 Achtergrond. p. 125
3.2.2 In de dagbladen. p. 127
3.3 Colin Powell en Kofi A. Annan bezoeken Darfur, 30 juni/01 juli 2004. p. 129
3.3.1 Achtergrond. p. 129
3.3.2 In de dagbladen. p. 132
3.4 De „Background Briefing‟ van Human Rights‟ Watch met bewijzen p. 138
over de steun van de regering aan de milities.
3.4.1 Achtergrond. p. 138
3.4.2 In de dagbladen. p. 140
3.5 Het bezoek van Mustafa Osman Ismail aan Europa. p. 142
3.5.1 Achtergrond. p. 142
3.5.2 In de dagbladen. p. 144
3.6 VN Veiligheidsraad resolutie 1556. p. 146
3.6.1 Achtergrond. p. 146
3.6.2 In de dagbladen. p. 148
3.7 “Veiligheidstroepen” voor Darfur, augustus 2004 tot …? p. 153
3.7.1 Achtergrond. p. 153
3.7.2 In de dagbladen. p. 156
3.8 De deadline verstreken. p. 158
3.8.1 Achtergrond. p. 158
3.8.2 In de dagbladen. p. 159
3.9 Powell noemt Darfur een genocide, 9 september 2004. p. 162
3.9.1 Achtergrond p. 162
3.9.2 In de dagbladen. p. 165
3.10 Het verschijnen van het AI-rapport over de herkomst van de p. 167 Soedanese wapens, 16.11.2004.
3.10.1 Achtergrond. p. 167
3.10.2 In de dagbladen. p. 169
3.11 Save the Children verlaat Darfur, eind december 2004. p. 170
3.11.1 Achtergrond. p. 170
3.11.2 In de dagbladen. p. 172
3.12 Het rapport van de VN onderzoekscommissie, 25 januari 2005. p. 177
3.12.1 Achtergrond. p. 178
3.12.2 In de dagbladen. p. 180
3.13 De doorverwijzing van de misdaden in Darfur naar het ISH. p. 183
3.13.1 Achtergrond. p. 183
3.13.2 In de dagbladen. p. 187
3.14 De NAVO helpt de ontplooiing van de AU in Darfour. p. 199
3.14.1 Achtergrond. p. 199
3.14.2 In de dagbladen. p. 202
3.15 Directeurs AZG Nederland Soedan en Darfur opgepakt, p. 206 30/31 mei 2005.
3.15.1 Achtergrond. p. 206
3.15.2 In de dagbladen. p. 207
3.16. Tussentijdse conclusies. p. 210
Besluit p. 214 Epiloog p. 219 Bibliografie p. 221 Bijlagen p. 230
1 Inleiding.
1.1 Inleiding.
Het onderwerp van deze scriptie is tweeledig. Enerzijds wordt op basis van de
bestaande literatuur over de geschiedenis van Darfur naar mogelijke oorzaken van
het huidige conflict gezocht, anderzijds is het een onderzoek naar de weergave van
het huidige conflict in Darfur in de Westerse pers.1
1.2 Waarom nu juist een onderzoek naar de verslaggeving?
De keuze voor een onderzoek van die aard is eenvoudig te verklaren. Er waren de
voorbije jaren reeds tal van uitspraken over de verslaggeving omtrent Darfur. Deze
gebeurden zowel in de kranten zelf ( cfr. B. Beirlant “Analyse. Waarom de
internationale interesse voor Darfour klein is”, in De Standaard, 9 juni 2004, of
“Darfour is te weinig in het nieuws” in De Standaard, 8 juni 2004, etc. ) als in de
literatuur (cfr. G. Prunier “(…) a shocking indication of the absolute lack of
independent thinking or research by the press) en op lezingen (cfr. Koert Lindijer,
“Falende journalistiek in Darfur?”).2,3 In Nederland werd zelfs een debat
georganiseerd omtrent het onderwerp.4 De Standaard stelt in juni 2004 dat Darfur,
onder meer ten gevolge van de tegenwerking van Khartoem, te weinig op televisie
komt, en er daarom geen politieke en humanitaire hulp op gang komt.5 Lindijer stelt
dan weer in november 2004 dat er nooit zoveel aandacht voor Soedan is geweest, dat
Khartoem nooit zoveel media toegelaten heeft, maar vooral: dat er een grotere focus
is op het humanitaire aspect dan op het conflict zelf, en dat het conflict verschillende
lagen bevat en daardoor te moeilijk te begrijpen is. Volgens hem zijn vaste
correspondenten in het buitenland, -waarvan hij er een is- beter geplaatst voor
verslaggeving.6 Net als Lindijer vindt Prunier dat de verslaggeving te weinig aandacht
1 Om een duidelijk onderscheid te maken zal in navolging van onder andere Jörg Adelberger de term „Darfur‟
gebruikt worden om te verwijzen naar de regio, „Dar Fur‟ verwijst naar het sultanaat van de Fur. 2 G. PRUNIER, Darfur. The Ambiguous Genocide. London, Hurst & Company, 2005, p.151.
3 K. LINDIJER, “Falende journalistiek in Darfur?”, Lezing Dick Scherpenzeelstichting, november 2004.
[http://www.viceversaonline.nl/viceversa/essay/falende_journalistiek_in_darfur/]. 4 K. LINDIJER, et.al., Verslag van: De journalistiek heeft opnieuw gefaald in Darfur, hoe moet het nu verder?
Debat, woensdag 10 november 2004. [http://www.villamedia.nl/villadewereld/2004nov22darfur.shtm/]. 5 B. Beirlant “Analyse. Waarom de internationale interesse voor Darfour klein is”, In: De Standaard, 9 juni 2004,
en “Darfour is te weinig in het nieuws”, In: De Standaard, 8 juni 2004. 6 K. LINDIJER, “Falende journalistiek in Darfur?”, Lezing Dick Scherpenzeelstichting, november 2004.
[http://www.viceversaonline.nl/viceversa/essay/falende_journalistiek_in_darfur/].
toont voor alle facetten van het conflict, en al bij voorbaat het Soedanese racistische
discours gelijk geeft door te veel op de incorrecte tegenstelling Arabische nomaden
versus zwarte dorpelingen te focussen. Daarnaast veroordeelt Prunier onder meer het
door instituties goochelen met cijfers, welke kritiekloos door de pers werden
overgenomen.
Steeds opnieuw werden –al dan niet straffe-, tegenstrijdige, uitspraken geuit, telkens
echter zonder zich grondig te steunen op cijfers of onderzoeksresultaten. Een
objectieve diepgaandere studie drong zich dus op. Deze scriptie zal de gedane
uitspraken op hun waarheid proberen te toetsen.
1.3 Afbakening.
Een eerste afbakening die gemaakt moet worden is uiteraard in de tijd. Wat betreft de
aanvang van het onderzoek naar de verslaggeving hebben we een duidelijke cesuur,
namelijk het jaar 2003. Voordien werd door de westerse pers gewoon geen aandacht
aan het conflict besteed; zelfs in 2003 zou er nog amper of geen aandacht aan besteed
worden, zo bleek.7 Aangezien de oorlog ondanks een aantal akkoorden helaas nog
lang niet ten einde gekomen is, lag een einddatum van het onderzoek niet voor de
hand. Er werd voor 31.12.05 gekozen, niet om inhoudelijke redenen, maar omdat zo
een tijdsspanne van drie jaar onderzocht werd, en de uitspraken over de
verslaggeving binnen deze drie jaar vielen. Dit betekende eveneens de einddatum van
het historiografisch onderzoek, dat aanvangt met het ontstaan van het sultanaat.
Een tweede keuze die gemaakt werd was die van de kranten. Er werden vier kranten
weerhouden, namelijk The Times (Groot-Brittannië), The New York Times
(Verenigde Staten), Le Monde (Frankrijk) en De Standaard (België). Qua
geografische representativiteit van „het Westen‟ was het misschien beter geweest in
plaats van deze laatste een Duitstalige krant te hebben gekozen. Voor een grondige
kwalitatieve analyse schiet mijn kennis van het Duits echter te kort. Naast deze
geografische verdeling werd ook gepoogd een ideologisch evenwicht te vinden. De
Standaard en The Times kunnen als eerder gematigd rechts bestempeld worden
terwijl Le Monde en The New York Times als eerder gematigd links kunnen worden
beschouwd. Zo had de mogelijke keuze van The Guardian in plaats van The Times dit
7 Cfr. Infra.
evenwicht doorbroken. Andere factoren die de keuze van de kranten beperkten waren
de aanwezigheid en inkijkbaarheid ervan, in een voor ons qua verplaatsingskosten
haalbare instelling.
Men mag bij dit onderzoek niet uit het oog verliezen dat het slechts een steekproef
betreft en niet veel meer kan zijn. Er werd wel gepoogd een geografische en
ideologische representativiteit te benaderen, maar enkel de geschreven media werden
onderzocht, geen audiovisuele nieuwsberichten. En van deze geschreven
nieuwsbronnen werden dan nog slechts vier dagbladen weerhouden, die lang niet
door iedereen in het Westen gelezen worden. Op basis van dit onderzoek een
algemene “mentaliteit” of gevoel proberen reconstrueren, zoals in andere
krantenstudies soms gepoogd wordt, zal dus niet gebeuren.
Alle artikels die in de periode 2003-2005 in de dagbladen verschenen, werden
kwantitatief geturfd. De moeilijkste, en inhoudelijk meest cruciale keuze die genomen
diende te worden was deze van de onderwerpen, waarover artikels gezocht zouden
worden.8 Bij deze beslissing werd rekening gehouden met het belang van deze
onderwerpen, voor de geschiedenis en verslaggeving van het conflict tussen 2003 en
2005. Daarbij werd getracht een evenwicht te vinden tussen verschillende
aanleidingen tot het schrijven van artikels enerzijds en met de relatieve hoeveelheid
artikels die in elke periode verscheen anderzijds.
Inhoudelijk waren eveneens enkele afbakeningen noodzakelijk. Er werd veel
aandacht besteed aan de geschiedenis van Darfur en Soedan, en uiteraard aan de
krantenartikels zelf. Andere interessante onderzoekspunten, zoals bij voorbeeld de
rol van de regering in het verspreiden van leugens over het conflict komen wel aan
bod, maar de scriptie is geen groot onderzoek naar een strategie van de leugen van de
regering van Soedan. Het nauwkeurig bestuderen van het al dan niet bestaan van
dergelijke strategie en naar de specifieke uitwerking ervan zou een eindverhandeling
op zich kunnen zijn. Ook de kritische studie van de verslagen van de internationale
waarnemers zou een bijzonder interessante eindverhandeling kunnen opleveren.9
8 Cfr. Infra.
9 Cfr. Infra.
Ofschoon eveneens geïntegreerd in dit werk, zou hierop veel dieper ingegaan kunnen
worden, en zou dit tot een grotere kennis van het conflict leiden.
Daarnaast zal wegens de grote aandacht voor de geschiedkundige en demografische
kant de klemtoon iets minder op theoretische beschouwingen over de toe te passen
methodologie bij een onderzoek van de verslaggeving gelegd worden. Uiteraard moet
een werk wel voldoende methodologisch onderbouwd zijn, dat wordt hier ook
gepoogd, maar uitgebreide methodologische beschouwingen over discoursanalyse
vormen niet het hoofddeel van de scriptie.
1.4 Probleemstelling.
De twee kernvragen waarrond deze scriptie is opgebouwd zijn: hoe kan je de
problemen in Darfur historisch verklaren en hoe wordt het conflict weergegeven in de
Westerse pers? Dit zijn geen eenvoudige vragen, die elk ingedeeld moeten worden in
tal van ondervragen. Vooreerst: waar ligt Darfur? Wie woont er? Aangezien door
verschillende auteurs, waaronder Prunier, expliciet vragen gesteld worden over het
beeld van het conflict als “Arabische nomaden” tegen “zwarte Afrikanen”, wordt de
vraag geponeerd hoe de demografie van Darfur er dan wél uitziet.
En wat wás het conflict precies? De rebellen en de Soedanese overheid spreken elkaar
tegen. Een eerste blik op het werk van een Prunier, Flint & de Waal, Johnson,
Mohamed Slaih en Collins geeft vijf verschillende, moeilijk of niet-verzoenbare visies,
en roept meer vragen op dan antwoorden.10 Er zal moeten nagegaan worden wat de
rol is geweest van het conflict tussen Tsjaad en Libië. Is er een verschil tussen het
huidige conflict en de steeds terugkerende aanvaringen tussen nomaden en
landbouwers? En indien dit zo is, waar situeert zich dit verschil? Nestelt het in
racisme? Zo ja, vanwaar komt dit racisme? Ligt de oorzaak in het vaak vermelde
“hakura”-systeem, of in de achteropstelling van Darfur? Hoe is deze laatste ontstaan?
Volgens onder meer Prunier is er een directe band tussen al-Turabi en de JEM,
10
Onder meer in: M.A. MOHAMED SALIH, Understanding the Conflict in Darfur. Copenhagen, Centre of
African Studies, 2005, 29 p. G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005,
212 p. J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, 152 p.
R.O. COLLINS & J.M. BURR, Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton, Markus Wiener Publishers, 2006,
340 p. en D.H. JOHNSON, “Darfur; Peace, Genocide & Crimes Against Humanity in Sudan”, In: P.
KAARSHOLM (Ed.), Violence, Political Culture & Development in Africa. Oxford, James Currey, 2006, pp.
92-104.
volgens Flint & de Waal niet; wat is daar nu van waar? Is het een genocide? Wat is de
reactie op het conflict in het Westen? Wat doen de EU, de VS, de VN, de Navo? Wie
zijn de zogenaamde „janjaweed‟ die steeds opnieuw beschreven worden?11 Bestaat er
wel zoiets als een zelfstandige, oncontroleerbare entiteit „janjaweed‟?
De weergave van het conflict in de Westerse pers behelst eveneens meerdere
deelvragen. Wanneer werd over het conflict geschreven? Hoe vaak? Kwam Darfur te
weinig in de media, zoals De Standaard stelt? Waren de media te laat? Of op tijd en
nooit eerder zo aanwezig, maar hebben ze gefaald, zoals Lindijer beweert? Hoe kan
dit verklaard worden? Zit er een verschil in de kwaliteit van de verslaggeving
afkomstig van persagentschappen, correspondenten en mensen die “vanuit hun zetel”
schreven? Of tussen de kranten onderling? Hoe kwam Darfur in de media? Wat werd
precies over Darfur geschreven? Op welke manier werd er over Darfur geschreven?
Welk beeld werd geschetst? Zijn daarbij evoluties waarneembaar?12 Werd er te veel
op het humanitaire of op andere aspecten gefocust?
1.5 Methode.
Voor het kwalitatieve onderzoek zal vertrokken worden van zowel de
„discoursanalyse‟ als de „linguïstische pragmatiek‟.13 Deze twee methoden sluiten
nauw bij elkaar aan. Van de discoursanalyse zal vooral deze gedefinieerd en
geoperationaliseerd door Van Dijk gebruikt worden. Deze analysemethode is volgens
Deneckere ontstaan als kritiek op een derde methode, de „content analysis‟, die de
inhoud van teksten analyseert door het tellen van het aantal keren dat bepaalde
woorden voorkomen.14 De discoursanalyse stelt terecht dat de latente, impliciete of
vooronderstelde betekenis van woorden en teksten minstens even belangrijk is als de
expliciete.15 Deneckere verklaart dat bij de discoursanalyse “onderzoek naar betekenis
niet zozeer gaat over de frequentie van bepaalde woorden, maar over verbanden
tussen elementen in een tekst, over stiltes, dingen die er niet staan of als
11
Zie het onlangs verschenen, en eveneens slechts op literatuur gebaseerde Ø. H. ROLANDSEN, “The Janjawiid
and Government Militias”, In: M. BØÅS, K. DUNN, African guerillas; raging against the machine. Boulder,
Rienner, 2007, pp. 151-170. 12
Cfr. Infra. 13
Voor de methode van het kwantitatieve onderzoek wordt verwezen naar dat deel zelf. 14
Voor meer over de contentanalyse, vertaald als „inhoudsanalyse‟, zie G. DENECKERE, Historische kritiek
van woord en beeld in de massamedia. Gent, Academia Press, 2006, pp. 23-27. 15
Uit: G. DENECKERE, op.cit., p. 27.
vanzelfsprekend worden beschouwd”.16 Ook de linguïstische pragmatiek gaat hiervan
uit. Deze methode wijst op het belang van de context waarin uitspraken, taaluitingen
gedaan worden. Dit kan zowel de tekstuele als de historische context zijn.17
In de concrete toepassing van de discoursanalyse maakt Van Dijk een onderscheid
tussen macro- en microstructuur.18 Met de „macro-structuur‟ wordt “de thematiek, de
topics, van een tekst bedoeld”.19 Het kwalitatieve onderzoek zal dus een antwoord
moeten bieden op de vragen wat er juist over Darfur geschreven wordt en waarom net
over die onderwerpen wordt geschreven.
Uit onderzoek van Van Dijk bleek dat „witte‟ elites en instituties als geloofwaardig en
gezaghebbend aanzien worden. Bij gebeurtenissen met minderheden zouden
journalisten eerder geneigd zijn om de commentaar van autoriteiten te vragen en de
opinie van de minderheden zelf te negeren.20 Ook in dit onderzoek wordt onderzocht
welke instanties of mensen het meest aan het woord gelaten worden.
De „micro-stuctuur‟ van een tekst behelst de lokale dimensie van een bericht,
namelijk de lokale semantiek, de stijl, retoriek en relevantiestructuren.21 Zowel
woorden, zinnen, de relatie tussen zinnen als stilistische en retorische formuleringen
en betekenissen worden onderzocht. Van Dijk legt de nadruk op het onderzoek van
implicaties. Hiervan bestaan volgens hem verschillende vormen. Hij maakt een
onderscheid tussen „implicaties‟, „presupposities‟ en „vagueness‟. Dezillie definieert
een „implicatie‟ als “een propositie die niet expliciet verwoord wordt, maar die direct
af te leiden is uit andere woorden of zinnen, of uit de algemene context”.22 Voor een
definitie van een „presuppositie‟ citeert ze Van Dijk die dit ziet als “(…) a proposition
16
G. DENECKERE, loc.cit. 17
G. DENECKERE, op.cit., p. 32. 18
T. VAN DIJK, Communicating Racism. Ethnic prejudice in thought and talk. London, Sage Publications,
1987, pp. 37-39. en N. DEZILLIE, Het migrantendiscours doorgelicht : een analyse van de Vlaamse dag- en
weekbladpers (1986-1995). Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling Geschiedenis, 1997,
p. 51. 19
N. DEZILLIE, op.cit., p. 54. 20
Zie onder meer T. VAN DIJK, Elite Discourse and Racism. Newbury Park, Sage Publications, 1993, pp. 248-
255 en T. VAN DIJK, Communicating racism. Ethnic prejudice in thought and talk. London, Sage Publications,
1987, pp. 364-366. 21
N. DEZILLIE, op.cit., p. 51. Ze verwijst naar: T. VAN DIJK, Minderheden in de media. Een analyse van de
berichtgeving over etnische minderheden in de dagbladpers. Amsterdam, SUA, 1983, p. 21 22
N. DEZILLIE, op.cit., p. 48.
that is tacitly assumed to be true for another proposition to be meaningful”.23 Met de
term „vagueness‟ wordt bedoeld op het gebruik van „nominalisaties‟ en passieve
werkwoordsvormen. Volgens Dezillie definieert Fairclough een „nominalisatie‟ als
“een transformatie waarbij een werkwoordsvorm gesubstantiveerd wordt”.24 Dit heeft
als gevolg dat aspecten van actie, participatie, verantwoordelijkheid en causaliteit
versluierd worden.25 Zo zouden processen en acties voorgesteld worden als
autonoom. Ook het gebruik van passieve werkwoordsvormen zou dit als consequentie
hebben. Dezillie stelt dat dergelijke strategie in de verslaggeving over migranten
vooral gehanteerd wordt wanneer men de verantwoordelijkheid van de autoriteiten
voor negatieve acties wil verbergen.26
Als een journalist een negatief beeld wil ophangen kan hij teveel, irrelevante
informatie geven bij de beschrijving van bepaalde gebeurtenissen. Van Dijk noemt dit
„overcompleteness‟.27 Daarbij is het ook belangrijk dat stijl en retoriek onderzocht
worden. Verschillende groepen/actoren kunnen op stilistisch verschillende manieren
beschreven worden.28
Tenslotte wijst Van Dijk op de relevantiestructuur. Bepaalde aspecten en
betekenissen van een bericht kan men naar voren schuiven, belangrijker maken.
Vooral de kop en leads,-de vaak dikgedrukte inleidende/samenvattende paragrafen-
spelen hierin een rol. “Niet alleen trekt de kop door de aparte plaatsing en grote
lettertype meer de aandacht, maar ook in de inhoud wordt precies die informatie
uitgedrukt die volgens de krant het belangrijkste is, of die het leespubliek het meest
zal aanspreken”.29 Alweer blijkt uit de studie van Van Dijk dat er bij gebeurtenissen
met minderheden veel vaker de opinie en belangen van autoriteiten dan die van de
minderheden aan bod komen.
23
Zie onder meer N. DEZILLIE, loc.cit. en T. VAN DIJK, Elite Discourse and Racism. Newbury Park, Sage
Publications, 1993, p. 257. 24
N. DEZILLIE, op.cit., p. 52. Ze verwijst naar N. FAIRCLOUGH, Media discourse. London, Arnold, 1995, p.
26. 25
N. DEZILLIE, op.cit., p. 52. 26
Zie ook: N. DEZILLIE, loc.cit. 27
N. DEZILLIE, op.cit., p. 53. en T. VAN DIJK, Minderheden in de media. Een analyse van de berichtgeving
over etnische minderheden in de dagbladpers. Amsterdam, SUA, 1983, passim. 28
N. DEZILLIE, loc.cit. 29
N. DEZILLIE, loc.cit.
Een eerste deel van het onderzoek volgens de linguïstische pragmatiek bestaat uit het
onderzoeken van de „verwoordingsstrategieën‟. Hiermee doelen Blommaert en
Verschueren op de grammaticale en lexicale keuzes die door taalgebruikers, en dus
ook door journalisten, gemaakt worden. Er wordt nauwkeurig gekeken naar het
woordgebruik en de manier waarop zinnen opgebouwd worden, met aandacht voor
zowel betekenis als bijbetekenis.
In een tweede deel van het linguïstisch-pragmatisch onderzoek wordt gekeken naar
de impliciete betekenis van de teksten. Dit kan bestaan uit zowel implicaties als
presupposities/vooronderstellingen.30
Tenslotte worden de „globale betekenisgehelen‟ onderzocht; volgens Deneckere “de
laatste stap, waarmee op grond van de zorgvuldige analyse van het woordgebruik en
de implicaties een samenhangende analyse opgebouwd wordt in relatie tot de context
en de historische verankering van de taaluiting”.31
Zowel in de discoursanalyse als de linguïstische pragmatiek is het onderzoek meer
semantisch gericht, wordt meer naar het taalgebruik gekeken, dit aangezien er in de
onderzoeken van Van Dijk en Blommaert en Verscheuren, vooral gezocht werd naar
racisme in het taalgebruik omtrent het migrantendebat, dat in de Westerse pers
eerder impliciet of subtiel aan bod kwam. In de verslaggeving over het conflict in
Darfur heeft de “kwaliteitspers” echter ook expliciete leugens en zware fouten
verspreid en was er dus een zekere, correctere vergelijkingsbasis nodig. Vandaar ook
de noodzaak zelfstandig een (sterk vereenvoudigde samenvatting van de)
geschiedenis van Darfur te schrijven.32
30
G. DENECKERE, op.cit., p. 34. Cfr. Supra. 31
G. DENECKERE, loc.cit. 32
Een eerste werk, van Prunier, schoot ons inziens tekort op vlak van de geschiedenis van de laatste twintig jaar,
terwijl dat van Flint & de Waal, dat voor de laatste twintig jaar een bijzonder belangrijke meerwaarde biedt, dan
weer tekortschoot op vlak van geschiedenis van vóór die periode. Pas nadat ons onderzoek reeds een jaar bezig
was, verscheen het briljante werk van M.W. Daly, dat een aanzienlijk deel van ons onderzoek overbodig maakte.
Deel I
Darfur
Een Geschiedenis.
Hoofdstuk 1: Geografie en demografie.
1.1 Geografie.
1.1.1 Geografische schets.
Darfur is de meest Westelijke regio van de Republiek Soedan.33 Soedan is het grootste
land in Afrika. Het is maar liefst twee en een half miljoen vierkante kilometer groot,
waarop zo‟n 597 verschillende volkeren wonen, die respectievelijk 115 verschillende
talen spreken.34 De regio Darfur ligt bijna even ver van de Rode Zee als van de
Atlantische Oceaan. Darfur is ingedeeld in drie staten, Noord-, Zuid- en West-Darfur
met El-Fasher35, Nyala36 en El-Geneina als respectievelijke hoofdsteden. In wijzerzin
grenst Darfur in het Noorden aan Libië, aan Soedans Noordelijke provincie, in het
Oosten aan Noord- en West-Kordofan, de in het Zuiden aan de Noordelijke- en
Westelijke Bahr al Ghazal, de Centraal-Afrikaanse Republiek en in het Westen vooral
aan Tsjaad. Ten gevolge van milieufactoren, zoals de woestijn in het Noorden, de Qoz
zandheuvels en de Kabbabish van Kordofan in het Oosten en de Tseetseevlieg in het
Zuiden, ligt Darfur vrij geïsoleerd. De enige richting met minder hindernissen op de
weg, is het Westen, het huidige Tsjaad.
Het grootste deel van de regio ligt op een hoogte van 900 meter boven de zeespiegel.
Darfur wordt vooral getekend door de van Zuid naar Noord lopende vulkanische
bergketen Jebel Marra, die tot zo‟n 3088 meter hoog reikt.37 Deze keten deelt Darfur
33
De term Soedan komt van het door „Middeleeuwse‟ Arabische geografen gebruikte „Bilad al-Sudan‟, wat
“land van de zwarten” betekent. Dit sloeg op het hele gebied tussen de Atlantische Oceaan en de Rode Zee, ten
Zuiden van de Sahara en ten Noorden van de regenwouden. Dit wordt soms opgedeeld in West, Centraal en Oost
Soedan. Oost Soedan komt zo ongeveer overeen met de huidige republiek Soedan. Het is enkel in deze laatste,
nauwere betekenis, dat het woord Soedan hier gebruikt zal worden. 34
Volgens de volkstelling van 1956. Bron: N. TOBERT, The Ethnoarchaeology of the Zaghawa of Darfur
(Sudan); Settlement and Transience. Oxford, BAR, 1988, p. 28. 35
In het Fur letterlijk; het kamp, het fort. 36
In het Daju letterlijk; een plaats om te babbelen. 37
De hoogste top is de Jebel Nurnya. Zie: Sudan. (2end Edition), Vancouver, International Travel Maps Ltd.,
2006, 1: 2,500,000. Andere werken en kaarten geven uiteenlopende hoogte-, breedte- en lengte-cijfers, maar
allen liggen in de buurt van de 3000 meter als hoogte, 50 à 150 km als lengte en 20 à 100 km als breedte. J.
als het ware in tweeën. De bergketen is -afhankelijk van de bron- 70 à 110 km lang en
een 50 km breed, en heeft uitlopers naar het Westen, -het Tebella plateau-, en het
Noorden, -Jebel Gurgei en Jebel Siro-, tot het Noordoosten, met de Tabago heuvels.38
Van Tebella tot de Tabago heuvels volgen de bergen ongeveer de vorm van een S. Dit
gebergte heeft een grote invloed op het klimaat en de neerslag. Daarnaast was het
doorheen de geschiedenis steeds een veelgebruikt toevluchtsoord. Niet alleen de Fur-
sultans vonden er hun uitvalsbasis tussen 1874 en 1898, ook de eerste „Janjaweed‟, in
de jaren tachtig van de vorige eeuw, verscholen zich er, na raids op Fur-dorpen.39 In
het huidig conflict lagen de eerste kampen van de Fur in dit massief.
Darfur is bijzonder uitgestrekt. Het heeft, sinds een deel van de Noordelijke woestijn
erbij gerekend wordt, een oppervlakte van ongeveer een half miljoen vierkante
kilometer40. Op haar langst en breedst meet ze respectievelijk zo‟n 1150 en 400 km.
Darfur omvat meerdere klimatologische-/vegetatieve zones. Men zou de regio
geografisch in vier gebieden kunnen indelen.
In het Noorden, boven de grote Oostwaarts lopende Wadi Howar, -een bijzonder
brede en lange vallei, met begroeiing in het regenseizoen-, ligt de Libische woestijn.
Dit reusachtige gebied is zo goed als onbewoond. Enkel oases als Nukheila en El-
Atrun worden regelmatig aangedaan door nomaden. Deze laatste was trouwens een
tussenstation van de beroemde Darb el Arba„īn, de veertigdagenroute, de
karavaanroute tussen Darfur en de stad Asyut, in Egypte.41 Hoe verder men van de
Jebel Marra naar het Noorden trekt, hoe minder bomen men op de zanderige bodem
ADELBERGER, Vom Zultanat zur Republik: Veränderungen in der Sozialorgansation der Fur (Sudan).
Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, p. 26, heeft het bij voorbeeld over 3042 meter. Volgens hem is het
gebergte 88 km lang en maximaal 64 km breed. Volgens Tobert staat de hoogste berg 3024 meter boven
zeeniveau. R.O. Collins neemt per abuis 3000 feet en 900 meter in plaats 9000 feet en 3000 meter als hoogte. 38
Prunier geeft 110 km lang en 50 km breed, O‟Fahey 70 km lang; zie: G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous
Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 3. en eindnoot vijf op p. 166. en R.S. O‟FAHEY, State and Society
in Darfur. London, Hurst, 1980, passim. Zie ook A.B. THEOBALD, ‟Ali Dinar; Last Sultan of Darfur, 1898-
1916. London, Longmans, 1965, p. 4. 39
J. MORTON, Conflict in Darfur: A Different Perspective. HTSPE Resource Paper, juni 2004.
[http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf] 40
Ook hiervan lopen exacte cijfers uiteen. [http://www.citypopulation.de/Sudan_d.html#Land] geeft 502.880
km², R.S. O‟FAHEY, “Islam, State, and Society in Dār Fūr”, In: N. LEVTZION, Conversion to Islam. New
York-London, Holmes & Meier, 1979, p. 189. geeft 140.000 square miles
F. Ibrahim geeft 508,000 km². Voor hem is Jebel Marra tot 3088 meter hoog. Zie F. IBRAHIM, “Introduction to
the Conflict in Darfur/West Sudan”, In: A. VAN ARDENNE, M.A. MOHAMED SALIH, N. GRONO & J.
MENDEZ, Explaining Darfur; Lectures on the Ongoing Genocide by Agnes van Ardenne/Mohamed Salih/Nick
Grono/Juan Méndez. Amsterdam, Vossiuspers, 2006, p. 10.
Een in de media vaak gemaakte vergelijking is die met Frankrijk. Frankrijk is ongeveer 545.000 km² groot. 41
Cfr. infra.
vindt. Ver in het Noordwesten zijn er zandduinen, in het Noordoosten zandstenen
bergen.42 In het gebied net ten Noorden van Wadi Howar, de gizzu, verdwijnt de
regen via wadi‟s in het zand. Hierop groeien, indien er voldoende regen is gevallen,
tot enkele maanden na het regenseizoen, tal van grassen. Nomadische
bevolkingsgroepen trekken er in de winter met hun kuddes heen.
Ten Noord-Oosten van de Jebel Marra is er een semi-woestijn, met rond Jebel
Meidob iets meer regenval, die in natte jaren landbouw mogelijk maakt. Het stenige
gebied is minder geschikt voor kamelen; er worden eerder schapen en geiten
gekweekt. Er zijn in dit droge gebied veel minder wadi‟s en bronnen dan in West-
Darfur. Water wordt er verkregen uit speciaal daarvoor geteelde meloenen, en
gedurende het lange droge seizoen bewaard in trebeldi‟s: holle bewerkte baobab-
bomen.
Verder naar het Zuiden, strekt zich van iets ten Zuidwesten van de Jebel-Marra tot
diep in Kordofan een zone uit die gekend staat als de Qoz. De Qoz bestaan
voornamelijk uit zandheuvels met een dunne vruchtbare laag die bewerkt kan
worden. Ook bomen, vooral „Acacia Senegal‟ groeien er. Uit deze soort wordt
Arabische gom gewonnen. Het gehele landschap is het best te omschrijven als een
lichtgolvende savanne, die in het regenseizoen vol met grassen staat, en waarop
naarmate de droge maanden vorderen steeds minder begroeiing is. Op Qoz kan
bullrush millet, in het Arabisch „dukhn‟ geteeld worden. Dit is een graansoort die
minder water nodig heeft dan de “gewone” millet, die voor veel Darfuri‟s het
belangrijkste voedselgewas is.
De Jebel Marra zelf is een rotsig, ruw gebergte, dat echter veel regenval kent, en
waarvan de flanken als dusdanig voor landbouw geschikt zijn. Vooral het gebied
onmiddellijk ten Westen van de Jebel Marra is bijzonder vruchtbaar. In en op de
oevers van de grote wadi‟s, zoals wadi Azum, worden tal van gewassen geteeld.
Hoe verder naar het Zuiden, hoe meer regenval en hoe langer het regenseizoen duurt.
In het Zuidoosten zorgt een kleibodem voor poelen en modder in het regenseizoen.
42
Zie onder meer: K.M. BARBOUR, The Republic of the Sudan, a Regional Geography. London, University of
London Press, 1961, passim.
Het Zuiden is best beschrijfbaar als een zeer boomrijk grasland. Volgens sommige
auteurs is het gebied agricultureel gezien een van de rijkste van Soedan. In het
Zuidwesten vormen heuvels de waterscheidingslijn tussen het Nijl- en het
Congobekken. De Tseetseevlieg zorgt voor een natuurlijke grens voor de Baggara,
ongeveer ter hoogte van de Bahr al-Arab.
1.1.2 Transport.
Zoals hierboven gezegd waren er vanuit Darfur vooral naar Tsjaad
bewegingsmogelijkheden. De enige „grote baan‟, de A5, leidt van El-Fasher via El
Geneina naar Adre, Tsjaad in. El-Fasher ligt op zo‟n 1000 kilometer van Khartoum,
El-Geneina nog eens 300 kilometer verder, op 25 kilometer van de Tsjaadse grens.
Transportfaciliteiten zijn in heel de regio schaars. Asfaltwegen zijn zo goed als
onbestaande. Verhardde wegen vindt men enkel in en tussen de grootste steden.
Buiten de Bahr al-Arab, in het uiterste Zuidoosten, zijn er geen bevaarbare rivieren in
heel de regio; enkel wadi‟s, riviertjes die tijdens het regenseizoen stromen. Tot in de
jaren dertig waren kamelen de enige vervoersmiddelen. Nadien verschenen de eerste
vrachtwagens. Deze zijn tot nu ook “het” vervoermiddel bij uitstek. Pas in 1960 werd
een spoorlijn gebouwd die Nyala met het Nijldal verbond.43 De lijn Khartoum – El-
Obeid bestond toen reeds een halve eeuw. Ook Sumeih, een stadje in het uiterste
Zuidoosten van Darfur, kent een treinverbinding, aangezien het op de lijn van het
Nijldal naar Wau ligt. Toen Ibrahim vanuit Khartoum naar Nyala spoorde, in het
begin van de jaren tachtig, reden de treinen bijzonder onregelmatig, of stonden ze
dagenlang stil in tussenstations door een tekort aan brandstof.44 Dit alles werkt de
isolatie en de onafhankelijkheid van de regio in de hand, en is uiteraard allesbehalve
bevorderend voor een vlotte handel. Ter illustratie; een voedselkonvooi deed er in
1985 zo‟n 14 dagen over, om vanuit Khartoum El-Fasher te bereiken.45
43
Zie ook: “Sir James Farquharson; Engineer who in the last years before independence laid 1,800 miles of
railway in Kenya, Uganda and Sudan”, In: The Times, 13.04.2005.
De lijn Khartoum- El Obeid was op 27 februari 1912 officieel door Lord Kitchener en Sir Reginald Wingate
geopend.
Redenen voor de laattijdige aansluiting van Nyala zijn zowel van geologische aard –waardoor een boog langs het
Zuiden gemaakt moest worden-, als van politieke aard: men wou niet voldoende geld vrijmaken. 44
A.-R. A. IBRAHIM, Regional Inequality and Underdevelopment in Western Sudan. Sussex, University of
Sussex, Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling, 1985, passim. 45
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, passim.
Voor de volledigheid dient opgemerkt te worden dat er ook een aantal luchthavens
zijn, onder andere in El-Geneina, Nyala en El-Fasher, die sinds de tweede
wereldoorlog vrij frequent aangevlogen worden vanuit Khartoum. De luchthaven van
El-Fasher was tijdens en na de tweede wereldoorlog een belangrijke tussenstop voor
pelgrims tussen West-Afrika en het Midden-Oosten.46
Er zijn busdiensten tussen de belangrijkste steden. Voor kleinere afstanden wordt
gebruik gemaakt van muilezels, paarden of kamelen, al naargelang de ondergrond.
1.2 Demografie.
1.2.1 Demografische schets.
In wat volgt zal een poging ondernomen worden om vanuit de bestaande informatie
over de belangrijkste verschillende bevolkingsgroepen, deze zowel economisch,
geografisch, linguïstisch als religieus te beschrijven. Hieruit zal blijken dat het
überhaupt niet zo evident is om van verschillen te kúnnen spreken. Desondanks
zullen de „verschillende‟ bevolkingsgroepen besproken worden, om redenen die
verder gespecificeerd worden.
Recente schattingen over het aantal inwoners in Darfur lopen ver uiteen. Het is als
dusdanig onmogelijk een absoluut getal op te plakken. Uit de literatuur kunnen we
enkel afleiden dat het aantal tussen de zes en de zeven en een half miljoen moet
bedragen. De meest recente schatting geeft een totaal van ca. 6.975.000 inwoners,
voor een gebiedsoppervlakte van 502.880 km².47 Er zijn, afhankelijk van hoe men de
bevolkingsgroepen definieert, zo‟n veertig à tachtig groepen volgens Flint en de
Waal.48
Een aantal evoluties zijn van groot belang voor het verdere verhaal. Ten eerste
immigreerden al eeuwen nomaden uit West-Afrika om zich in Darfur te vestigen.
Sommige arme pelgrims bleven in Darfur hangen op hun heenweg naar of terugweg
46
L.A. FABUNMI, The Sudan in Anglo-Egyptian Relations; A Case Study in Power Politics 1800-1956.
London, Longmans, 1960, p. 188. 47
Zie de gegevens daterend van 01.07.2006 op http://www.citypopulation.de/Sudan_d.html#Land [site
bezichtigd op 18.05.2007] Er staat geen vermelding bij hoe aan de recentste aantallen op deze site werd
gekomen. Het lijkt heel onwaarschijnlijk dat deze getallen ook maar op de tienduizend mensen na correct kunnen
zijn. Dit onder andere door nomaden die over de grenzen van regio‟s en landen trekken. 48
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 8.
van Mekka. In de twintigste eeuw waren veel inwijkelingen op weg naar de Gezira
driehoek om er te werken in de katoenbouw.49 Veel van hen bleven in Darfur. Dit
immigratieproces werd geanalyseerd door Balamoan. 50 Deze nog steeds groeiende
groep, die zowel tot de Abbala verwante „Arabieren‟ als tot Fullani en andere volkeren
behoren, worden Fellata genoemd.51
Door de aanhoudende droogte zijn in de jaren tachtig zo‟n 150.000 mensen vanuit
het toenmalige Noord-Darfur naar Zuid-Darfur geëmigreerd.52 Daarbij trekken
sommige (semi-)nomadische groepen in langere periodes van droogte ook verder
naar het Zuiden. Het lijkt logisch om uit deze migraties, in combinatie met de
belangrijkste demografische evolutie: de reusachtige bevolkingsaangroei –een
vervijfvoudiging op amper vijftig jaar tijd-,53 af te leiden dat een dieperliggende reden
voor de crisis in Darfur de grondenschaarste door overbevolking is. Echter, Ibrahim,
een wetenschapper die vooral in de jaren tachtig veel onderzoek verrichtte naar het
landbouwpotentiaal van Darfur, en Morton, een Brits wetenschapper die gedurende
de jaren tachtig meewerkte aan twee landbouwprojecten, ontkrachten dit. Volgens
hen is er, ondanks de droogtes, die onvermijdelijk zijn, globaal genomen wel degelijk
voldoende grond in Darfur aanwezig.54
Wat religie betreft kunnen we kort zijn. Zo goed als álle inwoners van Darfur zijn
moslims. De meerderheid zijn ofwel volgelingen van de Soefitische Tidjaniyya sekte,
49
De Gezira is een reusachtige schiereiland, gevormd door de samenvloeiing van de Witte en Blauwe Nijl,
waarop katoen geteeld wordt. 50
G.A. BALAMOAN, Peoples and Economics in the Sudan 1884 to 1956. (Revised Edition) Boston, Harvard
University Center for Population Studies, 1981, 546 p. 51
Abbala zijn als Arabisch gepercipieerde, voornamelijk kameelhoudende bevolkingsgroepen in Noord-Darfur.
Cfr. Infra. 52
J. ADELBERGER, Vom Zultanat zur Republik: Veränderungen in der Sozialorgansation der Fur (Sudan).
Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, p. 25. Volgens Ibrahim zou de helft van de Meidob en de Zaghawa in de laatste dertig jaar naar het Zuiden en steden
geëmigreerd zijn. Zie F. IBRAHIM, “The Zaghawa and the Midob of North Darfur – A comparison of migration
behaviour”, In: GeoJournal, XLVI, 1998, p. 135. Het fenomeen van de migratie op zich is niet nieuw; zo
baseerde MacMichael zijn studie van de Zaghawa op basis van Meidob en jonge Zaghawa die naar Bara en El-
Obeid geëmigreerd waren op zoek naar werk of om er handel te drijven. Zie H.A. MACMICHAEL, “Notes on
the Zaghawa and the People of Gebel Midob, Anglo-Egyptian Sudan”, In: Journal of the Anthropological
Institute of Great Britain and Ireland. 1912, XLII, p. 289 & p. 336. 53
De volkstelling van 1955/56 kwam uit op 1.328.765 mensen; die van 1973 op ruwweg 2 miljoen en die van
1983 op 3.093.699 mensen, en die van 1993 op 4.638.203. Zie J. ADELBERGER, Vom Zultanat zur Republik:
Veränderungen in der Sozialorgansation der Fur (Sudan). Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, p. 11, R.S.
O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 1 en F. ABDEL-RAHMAN
EL-RASHEED, Activités commerciales et dynamisme socio-économique au Darfûr. Brussel, Koninklijke
Academie voor Overzeese Wetenschappen, 1991, p. 8. en de kritische kanttekening in voetnoot 1. 54
Cfr. Infra.
ofwel Ansar, volgelingen van de Mahdi,55 of beide.56 Daarnaast zijn er in de
historische en antropologische literatuur een aantal voorbeelden van pre-islamitische
gebruiken te vinden. Tot het ogenblik waarop de Koran strikter nageleefd werd,
genoten vrouwen van meer autonomie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Fur, waar
vrouwen in „conservatieve gezinnen‟ nog eigen gronden bezaten.57
Opmerkelijk is dat in het huidige conflict een onderscheid gemaakt wordt tussen
“zuruq”, -Afrikanen-, en “Arabieren”, wat impliceert dat de eerstgenoemde zwart en
de laatstgenoemde een beige, lichtbruine huidskleur zouden hebben. Als men
kleurenfoto‟s, die onder andere in The New York Times gepubliceerd zijn, van
naderbij bekijkt, valt echter op dat menig „Arabier‟ in België aanzien zou worden als
afkomstig uit zwart Afrika.58 Bekijkt men de kleurenfoto‟s van Michael Asher en
David Granville in het boek van eerstgenoemde, dan valt het op dat zowel leden van
de Messiriya, Um Jalul, Mahammid (als Arabisch beschouwde bevolkingsgroepen)
als Berti, Fur en Bedayat (als „Afrikaans‟ en Bedoeïenen gepercipieerd), een bruin-
zwarte huidskleur vertonen.59 Het onderscheid kan soms gemaakt worden op basis
van gelaatstrekken, maar vaak telt dit niet als doorslaggevend argument. De fotograaf
Finbarr O‟Reilly, fotografeerde bij voorbeeld een “Afrikaans” kindje, dat echter bruin
is van huidskleur en zelfs groene ogen heeft.60 Een oudere Zaghawa, met wie Aisha
Bain, Jen Marlowe en Adam Shapiro spraken, had eenzelfde roodbruine huidskleur.61
Andere waren helemaal zwart. Met andere woorden; in Darfur vindt men als het ware
een caleidoscoop aan huidskleuren terug, gaande van lichtbruin tot roetzwart, met
alle mogelijke combinaties aan gezichtsvormen.
Wat taal betreft is er een opmerkelijke evolutie waar te nemen. Vooreerst dient
vermeld te worden dat de meeste inwoners van Darfur Arabisch spreken. Hetzij als
eerste, hetzij als tweede of derde taal. Daarnaast spreekt een aantal van hen ook
55
Cfr. Infra. 56
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 10. 57
A. DE WAAL, Famine that Kills; Darfur, Sudan. (Revised Edition), Oxford, Oxford University Press, 2005, p.
49. 58
M. LACEY, “Sudanese Suffer as Militias are Hiding in Plain Sight”, In: The New York Times, 06.08.2004. 59
M. ASHER, In Search of the Forty Days Road. Harlow, Longman Group Limited, 1984, foto‟s tussen pp. 82-
83. 60
http://www.finbarroreilly.com/?s=10&t=details&l=0 [site bezichtigd op 19.05.2007] O‟Reilly was in 2004 in
Darfur. Dezelfde foto staat als cover op CHEADLE, D. & PRENDERGAST, J., Not on Our Watch; The Mission
to End Genocide in Darfur and Beyond. New York, Hyperion, 2007, 252 p. 61
J. MARLOWE, A. BAIN & A. SHAPIRO, darfur diaries; Stories of Survival. New York, Nation Books, 2006,
p. 160.
Engels, aangezien Soedan lange tijd een Anglo-Egyptisch condominium was. Uit de
hier volgende korte beschrijving van de bevolkingsgroepen in Darfur zal blijken dat –
in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt62- het niet is omdat een individu
Arabisch spreekt als moedertaal, hij of zij daarom als Arabisch gepercipieerd wordt.
Sommige “Afrikaanse” talen zijn al eeuwen uitgestorven; andere worden enkel nog
door zeer oude mensen gesproken. Desalniettemin lijkt het erop dat in de meeste
gevallen taal, de doorslaggevende factor is voor een “Afrikaanse” identiteit. Dit
behelst niet noodzakelijk de „moedertaal‟ van een individu, doch wel het behoren tot
een bevolkingsgroep die ooit een Afrikaanse taal gesproken heeft.
1.2.2 Enkele van de belangrijkste volkeren63 64
-De Fur
De Fur komen oorspronkelijk van de berghellingen van Jebel Marra. Hun leefgebied
is gestaag naar het gebied ten Zuidwesten ervan uitgebreid. Ze zijn kwantitatief de
grootste groep in Darfur, letterlijk het „land van de Fur‟65. De laatste schattingen over
hun aantal vermelden ongeveer één miljoen66. Door de splitsing van de regio Darfur
naar drie wilayat, provincies, werden ze echter een minderheid in elk van de drie
62
Zie bij voorbeeld S.SENGUPTA, “The World; Identity Politics; In Sudan, No Clear Difference Between Arab
and African”, In: The New York Times, 03.10.2004. 63
Onderstaande opsomming is zeker niet exhaustief.
Dit deel is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op het werk van Theobald. Waar mogelijk werden uiteraard ook
andere bronnen gebruikt om tot een juistere en verbeterde kennis te komen. Daarnaar zal verwezen worden in
voetnoten. De overige informatie is afkomstig uit: A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-
1916. London, Longmans, 1965, pp. 5-16. Hierbij dient gezegd dat de indeling van volkeren door Theobald in
“Sedentary Indigenous Tribes”, “Nomadic or semi-Nomadic non-Arab Tribes” en “Arab Tribes” niet
overgenomen wordt, aangezien deze indeling impliceert dat noch de nomaden noch de Arabieren „autochtoon‟,
zouden zijn, wat voor de meerderheid na al die eeuwen bezwaarlijk het geval genoemd kan worden. Voor wat de
huidige bevolkingsmigraties betreft gaat deze indeling al helemaal niet op; in sommige gebieden zijn de
nieuwkomers sedentaire volkeren, zoals groepen Salamat in Zuid-West Darfur, op andere plaatsen zijn de
nieuwkomers semi-nomadische groepen als bijvoorbeeld de Zaghawa die zich in Zuid-Oost Darfur vestigden. 64
Het woord stam werd zo veel mogelijk vermeden, omdat dit een verkeerd, “achterlijk” beeld oproept. De
meest werkbare, en minst gekleurde, definitie lijkt ons te zijn dat stammen volkeren zijn waarin een
aristocratisch, hiërarchisch gezag erkend wordt. Indien het woord stammen gebruikt wordt, zal het in deze
betekenis zijn. Op deze manier bekeken bestonden Europese bevolkingsgroepen met hun adel tot de Franse
Revolutie mogelijks ook uit “stammen”. 65
Een benaming die voor de Arabische volkeren een punt van wrevel is. Met uitzondering van de Rizeyqat
Abbala heeft elke bevolkingsgroep zijn dar (Arabisch meervoud, diar), zijn grondgebied, ooit toegekend of
toegeëigend. De benaming Darfur komt niet overeen met de dar van de Fur, dat er maar een deeltje van vormt.
Doordat deze term echter ook de naam van de regio is, voelen Arabische volkeren zich als het ware genegeerd in
hun bestaan. 66
In 1955/56 waren ze met ca. 265.565; in 1974 met ongeveer een half miljoen, en in 1983 met ca. 720.000. Zie
: J. ADELBERGER, p. 11 en R.S. O‟FAHEY, “Islam, State, and Society in Dār Fūr”, In: LEVTZION, N.,
Conversion to Islam. New York-London, Holmes & Meier, 1979, p. 191.
deelstaten.67 De Fur hebben hun gelijknamige taal, het Fur68. Ze worden
gepercipieerd als “zwart”. Volgens MacMichael zou hun donkere huidskleur een
gevolg zijn van de vele huwelijken met hun slaven. Ze leven hoofdzakelijk sedentair,
en kunnen langs de vruchtbare wadi‟s die van de berghellingen van de Jebel Marra
stromen gevarieerde gewassen telen, waaronder bijvoorbeeld tomaten; millet is de
belangrijkste ervan. Een aanzienlijk deel van de Sudan Liberation Army, de SLA,
bestaat uit Fur.
-De Zaghawa
De Zaghawa vormen eveneens een grote bevolkingsgroep. Ze leven ten Noordwesten
van de Jebel Marra, zowel in Tsjaad als tot diep in Soedanees grondgebied, ongeveer
tot 25 graden westerlengte. De “Soedanese” Zaghawa zijn met zo‟n 350.000. Ze
hebben een eigen taal. Ze worden aanzien als „zwarten‟. Zaghawa leven zowel semi-
nomadisch als sedentair, “(…) at a midpoint on the continuum of mobility to
sedentism”.69 Er bestaan hele dorpen, zoals Muzbat en Furawiya, maar in drogere
periodes wordt voornamelijk rondgetrokken, hetzij met kuddes, hetzij als arbeiders
naar de steden. Furawiya, het laatstgenoemde dorp, was de geboorteplaats van de
huidige Tsjaadse president Idriss Deby, en was een tijdlang één van de bolwerken van
de Justice and Equality Movement, de JEM.70 De Zaghawa houden kamelen en een
klein aantal runderen, maar er worden vooral geiten en schapen geteeld.
-De Bideyat
De Bideyat komen voor ten Noorden van Wadi Howar, en zijn vrijwel volledig
nomadisch. Ze leven vooral in het Ennedi-massief in Tsjaad, maar groepen ervan
trekken ook door Noord-Darfur. Ze voerden ooit raids uit tot in Dongola. Ze zijn
zwart van huidskleur en hebben hun eigen taal, maar worden door sommige auteurs
67
Tussen 1976 en 1981 was de regio Darfur opgedeeld geweest in Noord- en Zuid-Darfur. Op 14.02.1994
werden de bestaande 9 regio‟s in Sudan hervormd tot 26 deelstaten (wilayat). Noord (Shimal), Zuid (Janub) en
West (Gharb ) Darfur kwamen zo in de plaats van Darfur. De Fur zagen deze verdeling als een poging om hen
politiek uit te schakelen.
Voor de lokale administratieve indeling, zie o.a. J. ADELBERGER, Vom Zultanat zur Republik: Veränderungen
in der Sozialorgansation der Fur (Sudan). Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, pp. 42-46. 68
Er zijn hiervan 2 grote dialecten, maar studie hiervan zou ons te ver leiden. 69
N. TOBERT, The Ethnoarchaeology of the Zaghawa of Darfur (Sudan); Settlement and Transience. Oxford,
BAR, 1988, p. 4. 70
A. DE WAAL, “Tragedy in Darfur; On understanding and Ending the Horror”, In: Boston Review, oktober-
november 2004, passim.
tot Bedoeïenen gerekend, onder meer omwille van het lexicaal verband dat tussen
„Bedoeïenen‟ en „Bideyat‟ bestaat.
-De Massalit
Ook de Massalit hebben een eigen taal. Dar Massalit, dat in het uiterste Westen van
Darfur -tegen de grens met Tsjaad- ligt, was tot 1874 een deel van het sultanaat van
de Fur. Nadien was het zo goed als onafhankelijk, tot het in het Anglo-Egyptische
Soedan opgenomen werd.71 Naast de Fur en de Zaghawa zijn de Massalit met een
bevolkingsaantal van zo‟n 350.000 personen de derde grote „zwarte‟ bevolkingsgroep
van Darfur. Ze claimen echter Arabische afkomst, maar zouden hun lichte Arabische
gelaatstrekjes aan gemengde huwelijken te danken hebben. Op het moment dat
Theobalt zijn werk in 1965 uitbracht, woonden er, verspreid over de dorpen, een
aantal Arabieren tussen hen, vooral in het Noorden. Dorpen liggen zo goed als
allemaal in de buurt van vruchtbare wadi‟s. Schapen en vee worden gekweekt, uien
geteeld, terwijl dukhn, een soort millet, het belangrijkste gewas is. IJzer werd er
gevonden en bewerkt.
-De Tunjur.
De Tunjur, volgens Slatin Arabisch van origine, zijn een sedentaire bevolkingsgroep
die ooit over het gebied heersten maar nu hoofdzakelijk in Noord-Darfur rond de stad
Kutum leven.72 Ze spreken enkel Arabisch, volgens Balfour-Paul werd in geen 250
jaar nog een woord Tunjur gesproken.73 Ze worden door Theobald niet tot Arabische
stammen gerekend, en worden ook nu als zwart gepercipieerd.
-De Meidob
De Meidob leven ten noordoosten van Jebel Marra, langs de flanken van de
gelijknamige heuvels. Dit kleine, in Theobalds‟ tijd zeer vruchtbare gebied is langs
alle kanten omgeven door een boomloze vlakte. Zo bleven de Meidob lange tijd vrij
71
Voor meer over de geschiedenis van Dar Masalit, zie onder meer volgende werken van Kapteijns;
KAPTEIJNS, L., Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 1982, 442 p. en KAPTEIJNS, L., “The Emergence of a Sudanic State:
Dar Masalit, 1874-1905”, In: International Journal of African Historical Studies, XVI, 1983, 4, pp. 601-613. 72
De stichters van het rijk zouden afkomstig zijn uit Tunis. Zie: R.C. SLATIN, Fire and Sword in the Sudan; a
personal narrative of fighting and serving the Dervishes, 1879-1895. (vert.dr. F.R. WINGATE), Leipzig,
Tauchnitz, 1896, I, p.63. 73
H.G. BALFOUR-PAUL, History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities Service, 1955, pp.
10-11.
goed afgezonderd van de rest van de wereld. Ze hebben hun eigen taal en worden als
zwart gepercipieerd. In Theobalds‟ tijd hadden ze „(…)an inexhaustible supply of
water from wells and springs in deep wadis, (…)‟.74 Dit klopt bijlange niet (meer).75
Slechts zeer beperkte stroken land zijn nog goed bewerkbaar. Op andere kan enkel in
natte jaren millet geteeld worden. De Meidob zijn dan ook semi-nomadisch. Ze
hoeden schapen en geiten, met enkele kamelen en runderen. Deze worden in het
regenseizoen oostwaarts, tot diep in Kordofan gebracht om te grazen. In de droge
maanden werden, afhankelijk van de omstandigheden, woonplaatsen gewisseld, rond
de heuvels.
-De Berti76
De Berti leven in het Oosten van Noord-Darfur, ten Zuiden van de Meidob en net ten
Westen van de Zayadiya. Een kern bevindt zich rond de stad Mellit, bij de Tabago
heuvels, maar de grootste groep woont tussen Umm Kedada en Taweisha. In
tegenstelling tot hun buren zijn de Berti volledig sedentair. Ze doen aan landbouw,
houden schapen, geiten en runderen, en verzamelen Arabische gom, die verkocht
wordt. De Berti hadden een eigen taal, maar deze is verloren gegaan, ten voordele van
het Arabisch. Ze worden als „zwart‟ beschouwd.
-De Birgid
De Birgid zijn een kleine sedentaire bevolkingsgroep, die in het Noordoosten van
Zuid-Darfur leven. Onder meer Muhajiriyah, lange tijd een bolwerk van de Sudan
Liberation Army op de weg tussen Nyala en Ed Da‟ein, ligt in Dar Birgid.77 Ze hadden
een eigen taal, maar deze is zo goed als uitgestorven. De Birgid worden gepercipieerd
als „zwart‟.
-De Daju
Ook de Daju worden gepercipieerd als „zwart‟. Ze heersten ooit over Zuidelijk centraal
Darfur, maar zijn nu een relatief gezien veel minder belangrijke bevolkingsgroep. Ze
74
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 10. 75
Zie F. IBRAHIM, “The Zaghawa and the Midob of North Darfur – A comparison of migration behaviour”, In:
GeoJournal, XLVI, 1998, p. 137. 76
Dit stuk is gebaseerd op L. HOLY, Neighbours and Kinsmen; A Study of the Berti People of Darfur. London,
C. Hurst & Co., 1974, pp. ix-xi & 20-31. en “The Berti”, In: C.G. SELIGMAN & B.Z. SELIGMAN, Pagan
Tribes of the Nilotic Sudan. (2e druk), London, Routledge & Kegan Paul Ltd., 1962, p. 451. 77
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 54.
spreken hun eigen taal, het Daju. Ze leven voornamelijk in de heuvels ten Noord- en
Zuidoosten van Nyala. Daarnaast leeft een tweede groep Daju in Dar Sila, op de grens
tussen Darfur en Tsjaad. Ze doen aan landbouw en kweken runderen.
-De Gimr
De Gimr, een kleinere bevolkingsgroep, leven in het Westen van Darfur, ten Noorden
van de Massalit en ten Zuiden van de Zaghawa. Net als om Dar Tama, dat ten Westen
ervan ligt, werd lange tijd om Dar Gimr gevochten tussen Dar Fur en Wadai. Het
gebied, ten Westen waarvan nu tal van vluchtelingenkampen liggen, was al in
Theobalds tijd “sandy and stony, with only a moderate water supply”.78 De Gimr
claimen af te stammen van Ja‟ali van de Metemma, maar worden als zwart
gepercipieerd. Ze spreken enkel Arabisch; volgens Balfour-Paul zouden ze hun
Afrikaanse taal in de negentiende eeuw verloren hebben.79 Ze telen dukhn en houden
runderen en schapen.
-De Tama
Dar Tama ligt in West-Darfur, ter hoogte van El-Geneina, tegen de grens met Tsjaad.
Deze kleine bevolkingsgroep, die ooit haar eigen sultanaatje had, wordt als zwart
gepercipieerd. Ze zijn sedentair en telen dukhn.
-De Zaiyadiya
De Zaiyadiya zijn de grootste kamelenhoudende, nomadische, Arabisch
gepercipieerde groep. Ze spreken enkel Arabisch. Ze leven in het Noordoosten van
Darfur, ongeveer tussen de Berti en de Meidob. In de zomer zorgen ze ervoor dat de
kamelen in de buurt van bronnen blijven, waarvan deze kunnen drinken. Na de eerste
regens wordt naar het Zuiden getrokken, maar niet onder 13° Noorderbreedte,
aangezien er vanaf daar vliegen leven die een voor kamelen dodelijke ziekte
verspreiden. Na de laatste regens trekken ze naar het Noorden, waar de grassen in de
zanderige bodems, in een regio gekend als de gizzu, ongeveer ter hoogte van de
zestiende en zeventiende graad noorderbreedte, bloeien tot na december.
-De Bani Fadl
78
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 9. 79
H.G. BALFOUR-PAUL, History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities Service, 1955, p.11.
Ongeveer ter hoogte van de stad Taweisha, op de grens tussen Noord en Zuid Darfur
en tegen de grens met Kordofan, leeft een kleine groep sedentairen die als Arabieren
beschouwd worden, de Bani Fadl. Deze Arabischtalige groep was ten tijde van het
Turks-Egyptische bestuur machtig in Darfur. Het grootste deel van deze
bevolkingsgroep leeft nu echter in Kordofan, ten Oosten van En Nahud.
-De Messiriya
Tussen de Birgid en de Daju, ten Noordoosten van Nyala, leven er Messiriya, een
sedentaire, als Arabisch beschouwde stam, volgens onder meer MacMichael, nauw
verwant aan de Humr in Zuid-Kordofan.80 De Messiriya spreken enkel Arabisch.
-De Ma‟aliya
Ook de Ma‟aliya spreken enkel Arabisch, zijn sedentair, als Arabisch gepercipieerd,
en zijn verdeeld over Darfur en Kordofan. Ze leven ten Noorden van de Rizeyqat, in
het Zuidoosten van Darfur.
Baggara
De Baggara zijn geen volk. Baggara betekent letterlijk “veehoeders”, en slaat als
dusdanig op de economische activiteit die een mens of groep uitoefent. De
veehoeders tussen de witte Nijl en het Tsjaadmeer worden als Baggara bestempeld.
Er zijn zowel sedentaire, semi-nomadische als nomadische Baggara, waarbij de
grenzen tussen deze drie categorieën vaak bijzonder dun zijn.81 Ze trekken weg uit
hun „dar‟ indien de omstandigheden dit noodzakelijk maken. De meest voorkomende
migratiecirkel is het in de winter naar het Zuiden trekken, tot aan of zelfs voorbij de
Bahr al-Arab. Bij de eerste regenval trekken ze terug naar hun dar, om vandaar uit
verder te trekken naar het Noorden, van zodra het aantal vliegen en andere insecten
die in stilstaand water leven, toeneemt. Tegen het einde van de regens drijven ze de
kuddes terug naar de dar, om verder te trekken naar het Zuiden, als de
watervoorraden slinken. In de diar worden door oudere vrouwen ondertussen ook
granen geteeld op heuvelruggen, om in de basisbehoeften van de families te voorzien.
80
Zie de voetnoot in A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965,
p. 11. De Humr zijn een grote veehoudende nomadische, als Arabisch gepercipieerde stam uit Zuid-Kordofan. 81
M. ADAMS, “The Baggara Problem: attempts at modern change in Southern Darfur and Southern Kordofan”,
In: Development and Change, XIII, 1982, 2, p. 260.
Deze migratieschets is zeer sterk vereenvoudigd. Er bestaan bij voorbeeld bijna-
sedentaire Baggara, zoals de Habbaniya.
Baggara worden aanzien als Arabisch. Dit is ook hun moedertaal. Ze bestaan uit
meerdere bevolkingsgroepen. In Darfur zijn er ruwweg een viertal grote te
onderscheiden, die zelf ook nog indeelbaar zijn.
-De Rizeyqat
De Rizeyqat leven in het Zuidoosten van Darfur. Ze zijn de rijkste, grootste en
machtigste van de vier. Ze zijn ook de enige van de Baggara in Darfur waarvan grote
groepen echt nomadisch zijn. Evenwel werd in 1955, in schattingen, slechts de helft
als nomadisch gerekend.82 Ze speelden een belangrijke rol in de slavenhandel en ten
tijde van de eerste verovering van Darfur. In wintermaanden trekken ze met hun
runderen tot over de Bahr al-Arab, in de Bahr al-Ghazal, tot aan de grens met het
leefgebied van de Tse-Tsevlieg. Volgens Theobald is hun gebied zo‟n 120.000
vierkante mijl, groot, wat overeenkomt met zo‟n 310.800 km². Het is dikbegroeid,
behalve waar gronden vrijgemaakt werden voor het telen van dukhn.
-De Habbaniya
De Habbaniya leven zowel ten Westen van de Rizeyqat, in Darfur, als in Kordofan.
Hun gebied is kleiner dan dat van de Rizeyqat; qua oppervlakte ongeveer een derde
ervan. Ze zijn hoofdzakelijk sedentair. Naast hun vee zijn ze voornamelijk afhankelijk
van wilde rijst, eerder dan van dukhn.
-De Ta‟aisha
De Ta‟aisha leven nog verder naar het Westen, in de Zuidwestelijke hoek van Darfur.
In de winter trekken velen van hun naar dar Sila. Ze zijn nauw verwant met de
Habbaniya. Khaliffa Abdullahi was een Ta‟aisha. Ten tijde van diens heerschappij,
nadat hij hen verplicht had over te komen naar Omdurman, heersten ze praktisch
over Soedan. Deze volksverhuizing en de verliezen tegen de Anglo-Egyptische troepen
zorgde er echter voor dat ze gedecimeerd werden, wat ze nooit meer te boven zijn
gekomen.
82
M. ADAMS, “The Baggara Problem: attempts at modern change in Southern Darfur and Southern Kordofan”,
In: Development and Change, XIII, 1982, 2, pp. 260-261.
-De Bani Halba
De Bani Halba leven ten Noorden van de Ta‟aisha. Ze houden naast runderen in
mindere mate ook kamelen en schapen. De Bani Halba overwinteren niet diep in het
Zuiden van Darfur, maar in Wadi Azum, ongeveer in het centrum van West Darfur.
Daarnaast bewerken ze ook de Westelijke en Zuidelijke hellingen van Jebel Marra.83
Ze zouden eerder als semi-nomadisch omschreven kunnen worden.
-De Salamat
De Salamat zijn géén Baggara. Het zijn voornamelijk landbouwers. Dit als Arabisch
gepercipieerde volk is afkomstig uit Tsjaad. Gedurende de afgelopen dertig jaar
vestigden eerst enkele duizenden zich als vluchtelingen in Zuid-West Darfur. Later
kwamen nog eens duizenden Salamat zich in Dar Massalit vestigen.84
Abbala
Ook de term Abbala slaat op een economische activiteit, namelijk het houden van
kamelen. Ze slaat in de literatuur niet echt op de Zaiyadiya of Zaghawa, maar eerder
op een bepaalde subsectie van Rizeyqat die in Noord-Darfur kamelen houdt, en
ermee van Wadi Howar in het Noorden tot Nyala in het Zuiden trekt. Deze Abbala
hebben nooit hun eigen dar, hun grondgebied, gekregen, in tegenstelling tot de vier
grote Baggara. Niet alleen werden hen in de tijd van het Keira-sultanaat geen
hakura‟s verleend; in de koloniale periode werden er ook geen nazirs‟ benoemd.85 De
twee belangrijkste groepen zijn de Mahariya en de Mahamid/Jalul. Tussen deze
groepen is er al decennialang een rivaliteit, die er mede toe zorgde dat er nooit een
nazir kon aangeduid worden, aangezien beiden het nooit eens werden. Aan het hoofd
van de Mahamid/Jalul staat een zekere Musa Hilal. Deze wordt gezien als één van de
belangrijkste leiders van de „janjaweed‟.86
83
M. ADAMS, “The Baggara Problem: attempts at modern change in Southern Darfur and Southern Kordofan”,
In: Development and Change, XIII, 1982, 2, p. 261. 84
Zie onder meer A. El-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya
Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K. R. SPILLMAN & M. SULIMAN, Transformation
of Resource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, passim. 85
Het woord hakura staat zowel voor de documenten met landrechten die aan bepaalde volkeren of personen
toegekend werden als voor de gronden waarop ze betrekking hebben. Zie onder andere R.S. O‟FAHEY & M.I.
ABU SALIM, Land in Dār Fūr. Charters and related documents from the Dar Fur Sultanate. Cambridge,
Cambridge University Press, 1983, pp. 1-25.
Een nazir is het hoofd van een „Arabische‟ bevolkingsgroep. Zo hadden de vier grote Baggara in Darfur een
nazir. Zie J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, pp. 12-
13. 86
Cfr. Infra.
Men moet bij de bovenvermelde geografische aanduidingen weten dat dit grove
vereenvoudigingen zijn, die geen rekening houden met tal van uitzonderingen, (delen
van) bevolkingsgroepen of mensen die in het gebied van een ander volk leven.
Daarnaast zijn er ook steden waarnaar allerlei bevolkingsgroepen emigreren op zoek
naar werk, en dorpen die niet tot één bepaalde stam gerekend kunnen worden, maar
het resultaat van een dergelijke etnische mengeling zijn zodanig dat dergelijke entiteit
aanzien wordt als een ander volk. Een bijzonder voorbeeld hiervan is Dor, een dorp in
Noord-Darfur, dat op de grens van Dar Zaghawa en Dar Fur ligt.87 De inwoners van
dit dorp worden door zowel Fur als Zaghawa „Korabery‟ genoemd, het Zaghawa
woord voor Fur/Zaghawa.88 Inwoners van het dorp zijn vaak drietalig, spreken naast
Fur en Zaghawa uiteraard ook Arabisch. Anders dan hun Noorder- en Zuiderburen
zijn ze niet indeelbaar op economisch vlak in respectievelijk hoofdzakelijk herders en
hoofdzakelijk landbouwers, maar zijn ze de twee. Dorpen als Dor komen in heel
Soedan voor.
Er werd hierboven gepoogd om van elke bevolkingsgroep de dar of woonplaats
geografisch te situeren, de moedertaal te geven, de economische activiteiten te
benoemen en te vermelden of het volk sedentair dan wel nomadisch of semi-
nomadisch was. De eerste drie van deze facetten zijn ingegeven doordat uit Abdul-
Jalils‟ werk blijkt dat dit, samen met de genealogie waartoe men behoort, de
belangrijkste factoren zijn op basis waarvan de identiteit van mensen in Darfur
bepaald wordt.89 Aangezien de genealogie zich vaak in mythische sferen bevindt, voor
87
M.A. Abdul-Jalil beschreef Dor herhaaldelijk, onder meer in zijn doctoraatsverhandeling. Dit stuk is gebaseerd
op: M.A. ABDUL-JALIL, “The Dynamics of Ethnic Identification in Northern Darfur, Sudan: A Situational
Approach”, In: M.O. BESHIR, M.A.R. MOHAMED-SALIH & M.A. ABDUL-JALIL, The Sudan; Ethnicity and
National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, pp. 55-85. 88
M.A. ABDUL-JALIL, “The Dynamics of Ethnic Identification in Northern Darfur, Sudan: A Situational
Approach”, In: M.O. BESHIR, M.A.R. MOHAMED-SALIH & M.A. ABDUL-JALIL, The Sudan; Ethnicity and
National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, p. 61.
Het Fur woord voor Zaghawa/Fur is Fora-Merita, zie G. HAALAND, “Nomadism as an Economic Career
among the Sedentaries of the Sudan Savannah Belt”, In: I. CUNNISON & W. JAMES, Essays in Sudan
Ethnography presented to Sir Edwards Evans-Pritchard. London, C. Hurst & Company, 1972, p. 162. 89
Abdul-Jalil benadrukt dat dit niet de enige factoren zijn, en deze ook niet voor altijd vaststaan, maar complex
en veranderbaar zijn, en afhangen van situatie. Haaland geeft bijvoorbeeld een aantal culturele verschillen tussen
Fur en Baggara en Zaghawa. Een Fur zal volgens hem nooit een koe melken, want beschouwt dit als typisch
vrouwenwerk. Bij Baggara en Zaghawa doen zowel de man als de vrouw dit. Dit wordt gezien als een
identiteitsbepalende factor. Baggara gebruiken ossen als transportmiddel, wat dan weer niet gebeurt bij de Fur en
Zaghawa. Zie: M.A. ABDUL-JALIL, “The Dynamics of Ethnic Identification in Northern Darfur, Sudan: A
Situational Approach”, In: M.O. BESHIR, M.A.R. MOHAMED-SALIH & M.A. ABDUL-JALIL, The Sudan;
Ethnicity and National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, pp. 63-69.
elke gezin anders is en amper beschreven werd, kon deze hier niet neergeschreven
worden. Ze is echter van groot belang, aangezien bij voorbeeld na conflicten
bloedgeld betaalt moet worden volgens verwantschap. Zo citeert Abdul-Jalil een
gezegde uit Dor: “conflict reveals origins.”90
Het onderscheid maken tussen sedentair en (semi-)nomadisch, ofschoon vaak amper
te trekken aangezien de meeste volkeren een gemengde economie kennen, bleek toch
noodzakelijk. Niet omdat identificatie door de inwoners van Darfur erop gesteund is,
maar omdat deze termen in tal van artikels in de Westerse pers gebruikt werden
tijdens de beschrijving van het huidige conflict. Aldus speelde dit onderscheid voor de
identificatie van de hoofdrolspelers in het conflict, voor de Westerse journalisten en
lezers een rol.91
Een ander facet dat de identiteitsproblematiek moeilijker maakt werd beschreven
door Haaland en de Waal.92 Haaland ontdekte dat er Fur zijn die een nomadisch
leven verkozen boven een sedentair, en zich aansloten bij en opgenomen werden door
Zaghawa en Baggara. Ook el-Battahani bevestigt dit. Zolang de tribale autoriteit van
de Omda‟s, Nazirs, sheiks, …, door de nieuwkomers erkend werd, waren deze
welkom, en werden ze opgenomen door de andere bevolkingsgroep. In periodes
zonder conflicten waren intertribale huwelijken frequent.
En G. HAALAND, “Nomadism as an Economic Career among the Sedentaries of the Sudan Savannah Belt”, In:
I. CUNNISON & W. JAMES, Essays in Sudan Ethnography presented to Sir Edwards Evans-Pritchard. London,
C. Hurst & Company, 1972, pp. 163-165. 90
M.A. ABDUL-JALIL, “The Dynamics of Ethnic Identification in Northern Darfur, Sudan: A Situational
Approach”, In: M.O. BESHIR, M.A.R. MOHAMED-SALIH & M.A. ABDUL-JALIL, The Sudan; Ethnicity and
National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, p. 69.
Flint en de Waal insinueren dat het door de conflicten vanaf de jaren zestig was dat steeds meer aandacht ging
naar de afkomst. Ofschoon correct, lijkt dit ons toch enigszins moeilijk verenigbaar met het gegeven dat
conflicten doorheen de geschiedenis van Darfur altijd hebben bestaan. Het verschil zit hem ons inziens
voornamelijk in de veranderde aard van de conflicten. Cfr. Infra. J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short
History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 7. 91
Een overzicht van mogelijke hanteerbare definities van sedentarisme en nomadisme vindt men in N.
TOBERT, The Ethnoarchaeology of the Zaghawa of Darfur (Sudan); Settlement and Transience. Oxford, BAR,
1988, pp. 4-5. 92 G. HAALAND, “Nomadism as an Economic Career among the Sedentaries of the Sudan Savannah Belt”, In:
I. CUNNISON & W. JAMES, Essays in Sudan Ethnography presented to Sir Edwards Evans-Pritchard. London,
C. Hurst & Company, 1972, pp. 149-172. en DE WAAL, A., Famine that Kills; Darfur, Sudan. (Revised
Edition), Oxford, Oxford University Press, 2005, pp. 50-51.
Daarnaast zijn, ten gevolge van de droogtes, veel van de Abbala en Baggara -die
vroeger wel nomadisch waren maar hun kuddes zagen verloren gaan-, nu eigenlijk
semi-nomadische of sedentaire boeren of stadsbewoners geworden.93
Het feit dat de Zaghawa, die nu als Afrikaans aanzien worden, onder meer door
Qadafi tot medio jaren negentig als “ongeveer Arabisch” werden aanzien, bewijst
nogmaals hoe relatief deze indelingen in Arabisch-Afrikaans wel zijn.
1.2.3 Racisme in de literatuur.
Het valt bij het doornemen van de literatuur over de verschillende bevolkingsgroepen
van Darfur op, hoe deze door de eeuwen heen op een –althans vanuit eigentijds
oogpunt- bijzonder racistische manier beschreven werden. Al-Tunisi, die begin
negentiende eeuw verschillende jaren in Darfur woonde en er een vaak geciteerd boek
over schreef, beschreef bijvoorbeeld de Birgid als “(…) traîtres, voleurs et rapaces à
l‟excès, sans crainte de Dieu ni du Prophète.”94 Sarsfield heeft het over de Zaghawa
als “(…) a wild, dark, quarrelsome thieving people, (…), en over de Fur als “(…) an
indolent drunken folk, who have a greater reputation for treachery than for
courage”.95 Dergelijke citaten werden zonder commentaar overgenomen in
„wetenschappelijke‟ werken over de volkeren of de regio. Vooral in de jaren twintig en
dertig van de twintigste eeuw kwamen dergelijke beschrijvingen van volkeren vaak
voor. Deze werken legden daarnaast ook een sterke nadruk op de afkomst van elke
bevolkingsgroep en op het ras waartoe ze ingedeeld konden worden, iets wat eigen
aan de tijdsgeest was. Opmerkelijk is echter dat deze werken door de jaren heen nog
steeds geciteerd worden. Ook Theobald citeert bijvoorbeeld uit het stuk dat
MacMichael over de Bani Halba schreef, namelijk “(…)The Bani Halba of Darfur are a
particularly low type of Arab, poor in spirit and physique, incurably lazy and with
none of the finer qualities that distinguish the nomad Arabs of Kordofan.”96
Spaulding en Kapteijns wezen er eerder op dat een auteur als MacMichael bijzonder
neerkijkend doet over tal van „negroïde‟ stammen, en stelselmatig de „Arabische‟ de
93
F. IBRAHIM, “Introduction to the Conflict in Darfur/West Sudan”, In: A. VAN ARDENNE, M.A.
MOHAMED SALIH, N. GRONO & J. MENDEZ, Explaining Darfur; Lectures on the Ongoing Genocide by
Agnes van Ardenne/Mohamed Salih/Nick Grono/Juan Méndez. Amsterdam, Vossiuspers, 2006, p. 12. 94
M.E.-O. EL-TOUNSY, Voyage au Darfour. (vert. dr. N. Perron) Paris, Benjamin Duprat, 1845, pp. 249-250. 95
E.G. SARSFIELD-HALL, “Darfur”, In: Geographical Journal, LX, 1922, 5, p. 364. 96
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p.13.
hemel in prijst.97 Naast het toekennen van wat feitelijk algemeen voorkomende
menselijke eigenschappen zijn op basis van ras/volk/stam/uiterlijk, kwam de
vooronderstelling dat er in Soedan grosso modo twee groepen volkeren bestaan,
zwarte en Arabische, ook in veel werken voor. Dit werd pas in de recente literatuur
echt in vraag gesteld, onder meer door Prunier en door Spaulding en Kapteijns.
Er werd hierboven reeds gewezen op het feit dat in Soedan de elites in het Nijldal vrij
veel overgenomen hebben van het Anglo-Egyptische bewind. Het lijkt ons dat de
jarenlange racistische wetenschappelijke literatuur hier misschien wel een deel van is.
Tal van werken, zoals “A History of the Arabs in the Sudan” van MacMichael, worden
nog steeds herdrukt.98 Het lijkt dat ook de vooroordelen van de hoogopgeleide elite
uit het Nijldal hier een deel van hun oorsprong vinden. Zo lijkt de raciale
wetenschappelijke literatuur die zo kenmerkend was voor de jaren twintig tot vijftig
van de vorige eeuw, nog steeds haar slachtoffers te eisen. Er moet benadrukt worden
dat dit uiteraard niet de enige reden kan zijn; enkele voor de hand liggende oorzaken
zijn bijvoorbeeld het jarenlange conflict tussen Noord- en Zuid-Soedan waarbij het
noorden stelselmatig als Arabisch en het zuiden als zwart werd omschreven, en de
mentale –en in sommige gevallen nog fysieke- erfenis van de zwarte slavernij.99
97
J. SPAULDING & L. KAPTEIJNS, “The Orientalist Paradigm in the Historiography of the Late Precolonial
Sudan”, In: J. O‟BRIEN, & W. ROSEBERRY, (Eds.), Golden Ages, Dark Ages; Imagining the Past in
Anthropology and History. Berkeley, University of California Press, 1991, pp. 142-147. 98
H.A. MACMICHAEL, A History of the Arabs of the Sudan; And some Account of the People who preceded
them; and of the tribes inhabiting Darfur. Cambridge, Cambridge University Press, 1922, s.p. 99
Zoals hierboven reeds vermeld bestaat slavernij in Soedan nog steeds. R. M. Abusharaf geeft het voorbeeld
van een ongeletterd Zuid-Soedanees “zwart” meisje dat als huispersoneel voor een naar Amerika gemigreerd
Noord-Soedanees “Arabisch” gezin moest werken. Lobban geeft voorbeelden van hoe de slavenhandel in het
begin van de jaren negentig doorging bij enkele Baggara. Zie C. FLUEHR-LOBBAN & C. LOBBAN, (Eds.),
“The Sudan under the National Islamic Front”, In: Arab Studies Quarterly, XXIII, 2001, 2, pp. 61-85 en 31-39.
HOOFDSTUK 2: Het sultanaat van de Fur.
2.1 Het Keira-sultanaat.
2.1.1 Het Keira-sultanaat.
Volgens de overlevering zouden er in Darfur drie opeenvolgende rijken geweest zijn.
Het eerste was dat van de Daju. Deze zouden in de veertiende eeuw over Darfur
geheerst hebben. Dit Dajurijk zou zich vooral over het Zuiden en Oosten van de Jebel
Marra uitgestrekt hebben. Er zijn veel onduidelijkheden over het hoe en wanneer,
maar het zou zonder veel bloedvergieten opgevolgd zijn door een machtig Tunjurrijk,
dat vooral over het Noorden van de Jebel Marra heerste.100 Onder meer het Wadairijk
in het huidige Tsjaad moest het tribuut betalen. Volgens de hypothese die O‟Fahey
naar voor schuift, zou een zekere Suleiman ergens tussen 1580 en 1660, -zeer
vermoedelijk het dichtst bij dit laatste jaartal-, het Tunjurrijk verder gezet hebben
onder de Keira-dynastie, de heersende dynastie van een al bestaand tribaal rijkje van
de Fur in Jebel Marra.101 De Islam, onder de Tunjur misschien reeds een hofreligie,
werd door Suleiman algemeen ingevoerd door de bouw van moskeeën en de komst
van fuqara, die gronden kregen.102
De oudste gekende vermelding van Dar Fur in een Arabische bron dateert uit 1657-
58. In 1663 komt de naam ook voor op een Europees document.103 De sultans sloegen
erin hun gebied stelselmatig uit te breiden. Met het ten westen van Dar Fur gelegen
Wadairijk wisselden de relaties. Volgens Balfour-Paul moest Wadai elk jaar een
maagd afstaan voor de harem van de sultan, maar op andere momenten waren er
twisten, in de negentiende eeuw onder meer over Dar Tama en Dar Gimr, twee kleine
sultanaatjes tussen Dar Fur en Wadai.104 In het gebied ten zuiden van Dar Fur, in wat
100
H.G. BALFOUR-PAUL, History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities Service, 1955, pp.
13-14. 101
Zie R.S. O‟FAHEY & J. SPAULDING, Kingdoms of the Sudan. London, Methuen & Co, 1974, pp. 117-118. 102
Zie onder andere H.G. BALFOUR-PAUL, History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities
Service, 1955, pp. 17-18.
Fuqara, Arabisch meervoud van Faqih, zijn heilige mannen, vaak immigranten en hun nakomelingen, die in
Darfur op grote schaal de Islam verspreid hebben. Zie R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C.
Hurst & Company, 1980, pp. 115-121. 103
J. ADELBERGER, Vom Zultanat zur Republik: Veränderungen in der Sozialorgansation der Fur (Sudan).
Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, p. 33. 104
H. G. BALFOUR-PAUL, History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities Service, 1955, p.
17.
nu de Bahr al-Ghazal is, moesten sommige stammen tribuut betalen aan de Keira-
sultan. Over andere (semi-)nomadische volkeren was het bestuur vaak slechts
nominaal. De Rizeyqat bijvoorbeeld weigerden herhaaldelijk om tribuut te betalen.
Op het hoogtepunt van de macht en rijkdom van het rijk, rond het begin van de
negentiende eeuw, reikte het sultanaat tot aan het Nijldal. Ter illustratie van de
macht en het aanzien van het rijk: in 1799 stuurde Napoleon Bonaparte naar sultan
„Abd el-Rahmān een brief met het verzoek 2000 negerslaven voor diens leger naar
Egypte te zenden.105 De Oostwaartse veroveringen, met de annexatie van Kordofan
onder sultan Tayrab, waren ten koste van het Funj-rijk, dat sinds de zestiende eeuw
in het Nijldal bestaan had. Dit rijk bleef bestaan tot het in het begin van de jaren
twintig van de negentiende eeuw door de Egyptische vice-koning Muhamad Ali
veroverd werd.106
De kern van het sultanaat bestond ruwweg uit het Jebel Marra gebergte, met als oude
centrum Turra, waar de graven van tal van sultans nog steeds liggen. Later lag de
macht in Kobbei, een nu niet meer bestaand handelscentrum, en El-Fasher, letterlijk
het koninklijk kamp, waar het paleis van de sultan gevestigd was sinds 1791/92.107 De
rijkdom van het Keira-sultanaat was gefundeerd op de karavaanhandel naar het
huidige Egypte en Libië. Producten die verhandeld werden waren onder meer
struisvogelveren, ivoor, een kleine hoeveelheid koper en goud, Arabische gom, zout,
en vooral kamelen en zwarte slaven.
2.1.2 Slavernij.
Slaven, of in het Arabisch, „Abīd, waren een essentieel onderdeel van de maatschappij
in Dar Fur.108 Door de sultan en anderen werden ze gebruikt als sedentaire boeren die
op de gronden van hun eigenaars voor het voedsel van deze laatste moesten zorgen.
Door de intensiviteit van de landbouw was er een continu gebrek aan mankracht.109
Dit tekort aan arbeidskrachten werd aangevuld met gevangengenomen vijanden en
105
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 19. 106
Voor een geschiedenis van het Funjrijk en Dar Fur, zie R.S. O‟FAHEY & J. SPAULDING, Kingdoms of the
Sudan. London, Methuen & Co, 1974, 235 p. 107
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 146. 108
„Abd is arabisch voor (mannelijke) slaaf, de meervoudsvorm is „abīd. Het woord voor slavin is ama, met Ima‟
als meervoud. 109
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, pp. 24-25.
slaven. Ook in de hofhouding werden slaven ingeschakeld. “Within the court they
functioned as soldiers, administrators, concubines, domestics, guards and attendants,
organized in a complex hierarchy of groups and titles that paralleled and overlapped
with the free hierarchy.”110 Een aantal van hen slaagde er in hoge posities te bereiken.
Een zekere Muhammad Kurra, ofschoon geboren als vrij man, maakte zichzelf
bijvoorbeeld tot eunuch. Hierdoor kon hij de feitelijke heerser van het Oosten van
Darfur worden, waartoe op dat moment net Kordofan aangehecht werd. Hij werd
zelfs regent voor de jonge Muhammad al-Fadl, tot hij uiteindelijk vermoord werd
door Fur leiders die vonden dat hij te machtig was geworden.111
Nomaden in Dar Fur en Kordofan zetten hun slaven in in de landbouw en veeteelt.
Ofschoon ze gewassen nodig hadden als voedselzekerheid, keken nomaden neer op
landbouw, “fit only for slaves”.112 Daarnaast waren er in Dar Fartit, het hele gebied
ten Zuiden en Zuidwesten van Dar Fur, een aantal gemeenschappen van
Bandala/Mandala die wel vrij mochten leven, maar hun landbouwopbrengsten aan
Baggara moesten afstaan. 113
Begin negentiende eeuw was de jaarlijkse karavaan vanuit Dar Fur, via de „darb al-
arba‟īn‟, letterlijk de weg van veertig dagen, de grootste van alle karavanen die in
Egypte aankwamen.114 Vanuit Kobbei, een nu niet meer bestaande stad ten
Noordwesten van El-Fasher, liep de route van de darb al-arba‟īn via Wadi Howar en
oases als El Atrun 1100 mijl Noordwaarts naar een plaatsje ten Zuiden van de stad
Assyut, in Egypte.115 De reis gebeurde tijdens de zomermaanden, omdat het dan in de
woestijn ook ‟s nachts heet bleef en de „koopwaar‟ zo niet ziek werd van de koele
nachten, zoals in de wintermaanden het geval was. Schattingen over de aantallen
getransporteerde slaven lopen, -afhankelijk van de geciteerde Westerse bezoeker- 110
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 40. 111
Meer over deze uiterst intrigerende persoon vindt men in R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr.
London, C. Hurst & Company, 1980, pp. 39-41. en “Muhammad Kurra”, In: R. HILL, A Biographical
Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co., 1967, p. 263. 112
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 25. 113
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 137. 114
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 29. 115
Zie onder andere K.M. BARBOUR, The Republic of the Sudan; A Regional Geography. London, University
of London Press Ltd., 1961, p. 132. en R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst &
Company, 1980, pp. 139-144.
Het interessant klinkende werk M. ASHER, In Search of the Forty Days Road. Harlow, Longman Group
Limited, 1984, 179 p. is helaas geen wetenschappelijk werk, maar een interessant leesboek.
zwaar uiteen, met tussen de 1000 en 12.000 slaven per jaarlijkse karavaan.116 O‟Fahey
wijst erop dat schommelingen logisch zijn, aangezien veel afhing van de fluctuerende
vraag en de politieke situatie in Egypte.117
Slaven werden gehaald uit Dar Fartit, het hele gebied ten zuiden en zuidwesten van
Dar Fur.118 Dit gebeurde zowel door de Baggara als in door de sultan georganiseerde
expedities of raids.119 Deze gingen in de loop der eeuwen steeds verder zuid- en
zuidwestwaarts. Eind achttiende eeuw kwamen expedities van veertig dagen voor, die
tot diep in de huidige Centraal Afrikaanse Republiek doordrongen.120 Daar bouwden
ze dan een zariba, een grote houten of doornen ommuring die als uitvalsbasis
gebruikt werd en waarin de gevangen slaven verzameld werden.121 Tot de penetratie
van het gebied door andere slavenjagers, midden jaren vijftig van de negentiende
eeuw, hadden de jallāba of handelaars ook vredige contacten met de Kreish en
Noordelijke Azande, waarmee ze kraaltjes, koper en Egyptische katoenstoffen voor
ivoor en slaven ruilden.122 Daarnaast lag het sultanaat vaak in oorlog met haar buren,
wat eveneens voor een aanstroom van slaven zorgde.
Door de handel vestigden zich steeds meer Ja‟alli en Danāqla, Arabieren die
oorspronkelijk uit het Nijldal kwamen en vooral handel dreven, in Dar Fur.
Egypte is altijd Dar Furs‟ belangrijkste handelspartner geweest. Naast de darb al
arba‟īn waren er echter nog drie andere routes. De ene ging westwaarts, naar Wadai.
Daarmee verbonden was de tweede grote handelsroute die via de Kufra-oase naar het
huidige Libië liep. Een derde, kortere route, liep oostwaarts, door Kordofan naar de
Nijlvallei. Doordat dit gebied bevolkt was door vijandige stammen die of overvallen
116
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 33. 117
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, pp. 143-144. 118
Fartit is de in Dar Fur gebruikte term die slaat op niet-moslims die ten Zuiden van Dar Fur wonen, op de
stammen die ruwweg ten Zuiden van de Bahr al „Arab leven.
Zie Mowafi, pp. 29-30 en Holt-Daly pp. 65-71 119
Volgens O‟Fahey beperkten de Baggara zich voornamelijk tot het frequente kidnappen van kinderen. Zie R.S.
O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 137. 120
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 30. O‟Fahey citeert een getuigenis van een tocht die zes maanden duurde. Expedities
van deze duur waren vermoedelijk echter hoogst uitzonderlijk. Zie R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr.
London, C. Hurst & Company, 1980, pp. 137-138. 121
Zariba komt van het Arabische woord voor „doornen‟. Het Arabische meervoud is zaraib. 122
Zie R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882.
Stockholm, Esselte Studium, 1981, pp. 51-52.
pleegden of tollen eisten was dit een voor de handel ongunstige route. Ze werd vooral
gebruikt door pelgrims uit West-Afrika en Dar Fur op hun weg naar Mekka.
Zoals hierboven vermeld eindigden de vreedzame contacten met de Kreish en Azande
in het midden van de negentiende eeuw, meer specifiek na 1854, het jaar waarin de
eerste handelaar erin slaagde de Bahr al-Ghazāl op te varen.123 Vanaf dat ogenblik
kwam het één en ander in een stroomversnelling. De slavenhandelaars, tegen wie de
route langs de Nijl onder meer door patrouilles op de witte Nijl steeds beter
afgesloten werd, kwamen zich „en masse‟ in de Bahr al-Ghazāl vestigen, waar ze
zaraib bouwden, waardoor nog meer jallāba makkelijker door het gebied konden
reizen. Ze slaagden erin de Kreish, aan wie de jallāba voordien taksen dienden te
betalen, te verslaan. In 1856 kwam ook een zekere Zubeir zich in het gebied vestigen
met als doel er een soort koninkrijkje te stichten.124 In 1866 sloot hij een alliantie met
de Rizeyqat, die in het gebied ten Noorden van de Bahr al-„Arab leefden, waardoor hij
een nieuwe noordwaartse route door Kordofan, kon openen.125 Wat deze
overeenkomst, die Zubeir schatrijk maakte, voor Darfur als gevolg had, wordt
hieronder beschreven.
2.2 De eerste verovering van Dar Fur.
De eerste verovering van Dar Fur, -in 1874-, moet gezien worden in het kader van de
strijd tegen de slavenhandel en de imperialistische ambities van Khedive Ismail, de
toenmalige vice-koning van Egypte. Dit laatste land was toen voor Europa een
bijzonder belangrijk deel van het Ottomaanse Rijk.
In Groot-Brittannië kregen de antislavernijbewegingen in de jaren zestig van de
negentiende eeuw ten gevolge van de Amerikaanse burgeroorlog en de
daaropvolgende invoering van het dertiende amendement meer aandacht voor de
slavernij in het Midden-Oosten. Ze zetten druk op de Britse regering om bij de Turkse
en ook specifiek de Egyptische heersers aan te dringen de slavenhandel te beëindigen.
123
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p 50. 124
Cfr. infra. 125
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, pp. 52-53.
Deze bestond in Egypte al eeuwenlang, maar vond onder impuls van de grootvader
van Ismail, Muhammad Ali, op een nog grotere schaal plaats. 126 Laatstgenoemde
veroverde in 1820-22 delen van Soedan om een viertal redenen. Hij hoopte het goud
dat ervandaan kwam in zijn bezit te krijgen en de winsten van de bestaande handel op
te strijken; hij wenste ook de erheen gevluchtte Mamlukken te verslaan en –vooral- er
slaven te halen. Muhammad Ali betrouwde zijn Albanese troepen niet helemaal en
droomde van een sterk en loyaal slavenleger.127 Ten gevolge klimatologische en
andere omstandigheden lag de sterftegraad van de zwarte troepen in Egypte echter
bijzonder hoog, -amper 3000 van 30.000 wist te overleven-, waardoor een grote
aanvoer noodzakelijk was. 128
Ondanks deze mislukte poging stopte het gebruik van slaven in legers niet. In het
bijzonder in Soedan was het leger voornamelijk opgebouwd uit zwarte troepen, en
zouden slaven nog tot in 1882 gerekruteerd worden. 129
Slaven werden vanaf de negentiende eeuw ook in Egypte ingezet op grootschalige
landbouwbedrijven, vooral na de enorme vraag naar katoen tijdens de Amerikaanse
Burgeroorlog. Expedities werden uitgerust om in grotere aantallen slaven uit het
Zuiden te kunnen halen. Door dit alles kende de reeds eeuwen bestaande
slavenhandel een nog sterkere groei.
Khedive Ismail kon of wou vijftig jaar na de expeditie van zijn grootvader de slavernij
in Egypte niet zomaar afschaffen zonder de Egyptische elite, die de belangrijkste
slaveneigenaars waren, tegen hem te keren. Hij verkoos om het probleem bij de bron
aan te pakken door de jacht op slaven in het Zuiden van Soedan te verbieden en aan
126
Volgens Mowafi (R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-
1882. Stockholm, Esselte Studium, 1981, p. 8.) en Lewis (B. LEWIS, Race and Slavery in the Middle East: an
Historical Enquiry. New York, Oxford University Press, 1990, pp. 72-73.) was een andere belangrijke reden
voor de toename in de vraag naar zwarte slaven veroorzaakt door het feit dat Rusland het Ottomaanse Rijk
terugdrong. Hierdoor kwamen er steeds minder blanke –al dan niet vrijwillig afgestane- „slaven‟ op de markt.
Vanaf dan moest er meer beroep gedaan worden op zwarte slaven. Dit lijkt ons moeilijk een doorslaggevende
factor te kunnen zijn geweest, aangezien blanke slaven ook de periode ervoor duur en dus eerder een
uitzonderlijk luxeproduct waren. Dat er nu minder aangevoerd werden, kan dan ook geen dergelijk grote invloed
hebben gehad. De Europese regeringen drongen er bij de Ottomaanse en Egyptische overheden overigens
vroeger en harder op aan om de blanke dan de zwarte slavernij stop te zetten. 127
Voor een geschiedenis van slavenlegers in Egypte, zie R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition
Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm, Esselte Studium, 1981, pp. 18-23. 128
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 20. 129
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 20.
te pakken. Dit was tevens een uitgelezen excuus om een zo groot mogelijk deel van
Noordwest Afrika te veroveren130. Zo kreeg Baker de opdracht Equatoria te veroveren
en er de slavenhandel te stoppen. Ook de Bahr-al-Ghazal en de gebieden in het
Oosten, hoofdzakelijk langs de kusten van de Rode Zee, tot in Somalië werden onder
Egyptisch bestuur gebracht. De havens Suakin en Massawa werden in 1865 –
opnieuw- van de Ottomaanse sultan verkregen.131 Dit alles om de slavenhandel, die
welig tierde, beter te kunnen bestrijden, maar waarschijnlijk vooral ook vanuit
Khedive Ismails‟ imperialistische droom van een groot Afrikaans rijk dat van de bron
tot de monding van de Nijl zou lopen.
Begin jaren zeventig wou Egypte om dezelfde redenen ook Dar Fur aan haar
bezittingen toevoegen. De officiële reden hiervoor was dat de slavenhandel via Dar
Fur nog steeds doorging en het zo onmogelijk was deze te stoppen. Dit klopte ook;
omdat de weg langs de Nijl zo goed als afgesloten was voor de handelaars, was er een
nieuwe route vanuit de Bahr al-Ghazal via Dar Rizeyqat -in het huidige Zuidwest
Darfur- door Kordofan naar het Noorden in gebruik gekomen.132 Agenten van grote
handelaars –waaronder Zubeir- in Darfur en Kordofan zorgden voor de doorstroming
van de slaven tot in het Noorden. Op haar hoogtepunt was deze handel tot zes keer zo
omvangrijk als die langs de Nijl.133 Daarbij was Dar Fur de verzamelplaats van de
elders verdreven –tegenover Egypte vijandig staande- slavenhandelaars geworden.
Net als bij de verovering van Soedan door Muhammad Ali een halve eeuw ervoor,
130
Holt stelt dat dit gedeeltelijk genuanceerd moet worden, door erop te wijzen dat het oorspronkelijk Groot-
Britannië was geweest dat voorgesteld had het Zuiden van Soedan onder controle te brengen, teneinde de
slavenhandel tegen te gaan. Mowafi toont aan de hand van de brief naar de minister van binnenlandse zaken met
daarin de opdracht van Ismail aan Baker echter aan, dat het de Khedive in de eerste plaats vooral om
gebiedsuitbreiding en in mindere mate om het stopzetten van de slavenhandel te doen was. Zie P.M. HOLT &
M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk), Harlow,
Pearson, 2000, pp. 65-66. en R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the
Sudan; 1820-1882. Stockholm, Esselte Studium, 1981, pp. 68-69. 131
In 1846-49 waren beide havensteden al aan Soedan gegeven, maar na protest van Groot-Britannië werd hun
bestuur terug aan de Turkse gouverneur van Jedda toevertrouwd. Zie M. LAVERGNE (Ed.), Le Soudan
contemporain. Paris, Karthala, 1989, pp. 129-130. 132
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, p. 30.
Het afsluiten van de route langs de Nijl was uiteraard niet absoluut. Onder het mom van de ivoorhandel, of
dankzij achterpoortjes in de wetgeving die bijvoorbeeld het reizen met eigen slaven niet verbood, slaagden vele
handelaars erin ondanks het verbod gewoon verder te handelen. Daarnaast was het gebied uiteraard zo
uitgestrekt en de middelen van de overheid zo beperkt dat zelfs een waterdichte wetgeving amper volledig had
kunnen opgevolgd worden. 133
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 62.
speelde bij Khedive Ismail misschien ook de wens tot controle op de opbrengsten van
de handel een rol in de beslissing dit gebied te veroveren.
De verovering zelf gebeurde ironisch genoeg grotendeels door Zubeir134, zélf een zeer
rijk en machtig slavenhandelaar. Zijn macht en aanzien groeide vooral nadat hij
Muhammad al-Hilali135 verslagen had. Deze laatste was een door de Soedanese
overheid gesteunde, volgens de literatuur bijzonder omstreden persoon, die met een
klein leger systematisch zaraib van slavenhandelaars in de Bahr al-Ghazal aanviel.136
Na de overwinning van Zubeir werd de Bahr al-Ghazal in 1873 een provincie met aan
het hoofd Zubeir als gouverneur. In de praktijk waren grote delen van het gebied
voordien reeds onder zijn controle.137
Zubeir meldde aan de Egyptische overheid dat hij Dar Fur zou aanvallen, nadat de
Rizeyqat er bescherming hadden gekregen. Deze hadden de handelsakkoorden met
Zubeir verbroken, hadden zijn karavanen die door Dar Rizeyqat trokken geplunderd
en waren zelfs tegen hem ten strijde waren. Hij had ze echter verslagen, waarop ze
naar Dar Fur waren gevlucht, alwaar sultan Ibrahim Qarad, hun soeverein, hen
bescherming had geboden. Zubeir viel Dar Fur deels aan om de Rizeyqat aan te
134 Rahma Mansur al-Zubeir (Zubair, Zubeyr, Zubayr, Zebher) (°1830 +1913), een Ja‟ali Arabier, trok in 1856
naar de Bahr al-Ghazāl. Daar werd hij, na een huwelijk met de dochter van een machtige Azande chef, door het
uitbouwen van een netwerk van zaraib en een legertje aan slavenraiders een schatrijk en machtig
slavenhandelaar. Tegen 1865 was hij de virtuele heerser van de Bahr al-Ghazal geworden. Een jaar later sloot hij
verdragen met de Rizeyqat, waardoor hij de karavaanroute naar Kordofan opende. Hij werd door de Egyptische
overheid benoemd tot gouverneur van de Bahr al-Ghazal en kreeg de graad van Bey. In 1874 veroverde hij een
groot deel van het huidige Darfur. Na geschillen met de gouverneur en aanvoerder van het reguliere Egyptische
leger, trok hij naar Cairo, om zijn zaak te bepleiten. Khedive Ismail verbood hem terug te keren, maar benoemde
hem tot Pasha. In 1879 werd zijn zoon Suleiman, - die het bestuur van de Bahr al-Ghazal in afwezigheid van zijn
vader had overgenomen-, doodgeschoten in het kader van de strijd tegen de slavenhandel, door Romolo Gessi,
de door Gordon aangestelde gouverneur van de Bahr al-Ghazal. Desondanks wou Gordon tijdens de opstand van
de Mahdi Zubeir als gouverneur van Darfur aanstellen, om er orde op zaken te stellen. Dit werd geweigerd door
de Engelse regering. Zubeir slaagde er nadien wel in om in Egypte zwarte troepen bij elkaar te krijgen, maar
weigerde na een geschil met de overheid ze aan te voeren. Uiteindelijk werd Zubeir overgebracht naar een
gevangenis op Gibraltar. Op vraag van Wingate kon hij in 1899 terugkeren. Zubeir leeft voort in Deim Zubeir,
letterlijk “kamp van Zubeir”, de stad in de Bahr al-Ghazal die groeide rond diens strategisch geplaatste kamp.
Zie o.a. R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882.
Stockholm, Esselte Studium, 1981, pp. 52-53. en “al-Zubair Pasha Rahma Mansūr”, In: R. HILL, A Biographical
Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co. Ltd., 1967, pp. 390-391. 135
Muhammad al-Hilali staat ook bekend onder de naam Muhammad al-Bulalawi of al-Bilali, zie voetnoot 24 op
p. 91 van Mowafi, en diens verwijzing daar naar R.S. O‟FAHEY, “Al-Bulalawi or Al-Hilali”, In: Sudan Notes
and Records, 1, 1973, IV, p. 197. 136
Zie P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, pp. 67-68., R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London,
Frank Cass & Co. Ltd., 1967, pp. 258-259. & R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in
Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm, Esselte Studium, 1981, pp. 65-66. 137
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, pp. 67-68.
pakken, maar vermoedelijk vooral om „zijn‟ grondgebied uit te breiden. Officieel
gebeurde de verovering onder de Egyptische vlag. De troepen van de sultan werden
verslagen tijdens de slag bij Menawashi, op 24 oktober 1874, waarbij Ibrahim Qarad
ook het leven liet. Er ontstonden echter al gauw spanningen tussen de feitelijke
veroveraar en Ismail Pasha al-Aiyub, de gouverneur-generaal van Soedan en
commandant van de Egyptische troepen die Dar Fur vanuit het Oosten waren
binnengevallen, kort na Zubeirs aanval op Dar Fur vanuit het Zuiden. Ze waren vier
dagen na Zubeir in El-Fasher aangekomen.138 Mogelijks vertrouwde Ismail Pasha al-
Aiyub Zubeirs bedoelingen niet.139 Zubeir voelde zich alleszins benadeeld door al-
Aiyubs manier van handelen, -niet overwinnaar Zubeir maar een zekere Hassan bey
Hilmi werd gouverneur van Darfur-, en trok naar Cairo om zijn zaak bij Ismail te
bepleiten. Daar aangekomen kreeg hij evenwel huisarrest. Ook een gezant van Dar
Fur, de khabir140 Hamza al-Imam, zou naar het Egyptische hof getrokken zijn,
volgens O‟Fahey om tegen de verovering ervan te pleiten.141 Beide pogingen mochten
niet baten. Darfur werd in vieren gedeeld, met aan het hoofd van de regio een
gouverneur, en werd zo een deel van Soedan. Een garnizoen werd gevestigd in El-
Fasher, maar dit kon niet beletten dat op de flanken van Jebel Marra troonopvolgers
en -pretendenten van de sultan kleinere sultanaatjes heroprichtten en regelmatig in
opstand kwamen tegen het Egyptische bestuur.
Men kan zich afvragen waarom Dar Fur wél in 1874 maar niet reeds in 1822 werd
veroverd. Per slot van rekening was Kordofan, in 1822 een deel van Dar Fur, toen wél
veroverd geweest.142 Het oorspronkelijke doel van de expeditie was toen om ook Dar
138
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 17. 139
H. BLEUCHOT, “Le Soudan au XIXe siècle”, In: M. LAVERGNE (Ed.), Le Soudan contemporain. Paris,
Karthala, 1989, pp. 136-139. stelt dat Ismail de opdracht gaf aan de gouverneur-generaal om Darfur in te nemen
vóór Zubeir. 140
Khabirs waren machtige handelaars in dienst van de sultan in Dar Fur, soms met een soort ambassadeurs-
functie. Zie R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 45. 141
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p 45.
Hill vermeldt dit vreemd genoeg niet; wel dat Hamza al-Imam goed kon samenwerken met de Egyptenaren,
dankzij hen veel rijker werd en later zelfs tot Pasha benoemd werd. Zie “Hamza Pasha Imām al-Khabīr”, In: R.
HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co. Ltd., 1967, pp. 150-151. 142
Het Egyptische leger, aangevoerd door Muhammad Bey Khusraw, had in 1822 de troepen van Maqdum
Musalim bij Bara verslagen. De Maqdum, -een soort gouverneur onder de sultan van Dar Fur-, sneuvelde. Sultan
Muhammad Fadl zond nieuwe troepen om de provincie te heroveren, maar ook deze konden niets aan de situatie
veranderen. Kordofan werd een provincie van Soedan, al waren de Egyptenaren in hun opmars gestopt. Zie P.M.
HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk),
Harlow, Pearson, 2000, p. 46. En de verwijzing in de voetnoot daar naar JABARTI, „Ajā‟ib al-āthār, IV, 318.
Na het verschijnen van een Ottomaanse firman uit 1841 die Dar Fur tot deel van het rijk rekende, probeerde een
zekere Muhammad Abu Madyan, die beweerde broer van sultan Muhammad Fadl te zijn, om met Egyptische
Fur aan te vallen. Dat dit wel in 1874 maar nog niet in 1822 lukte, komt onder andere
omdat er kort na de verovering van Kordofan, op Kreta een opstand tegen het
Ottomaanse gezag was begonnen, waardoor het veroveren van Dar Fur geen prioriteit
meer was.143 Een mogelijke verklaring ligt misschien ook in de interne zwakte van het
Keira-sultanaat in 1874. In 1873 was er een opvolgingsstrijd geweest tussen twee
troonpretendenten144, waardoor de macht van de nieuwe sultan, Ibrahim Qarad,
misschien nog niet helemaal geconsolideerd was.
Na de verovering van Dar Fur verbood de commandant de slavenhandel, werden er
slaven vrijgelaten, werden pogingen ondernomen om zij die dit wouden, terug te
sturen naar waar ze vandaan kwamen en werd een hoofdelijke belasting ingevoerd.
Dit laatste omdat de Egyptische staatskas ongekende dieptes had bereikt. Ismail had
nogal wat geld gespendeerd aan de verovering en ontwikkeling van Soedan, maar had
hoofdzakelijk aan andere factoren, zoals bijvoorbeeld in de aanleg van het Suezkanaal
en in de oorlogen in Ethiopië in 1875 en 1876, enorme sommen geleend geld
gespendeerd. Zo had hij een reusachtige schuld opgebouwd met als gevolg dat hij
onder andere het Egyptische aandeel van het Suezkanaal moest verkopen in 1876. 145
Hij vond dat Soedan geld in het laatje moest brengen. Hiervoor werden ook in Dar
Fur taksen geheven. Dit, maar vooral de afschaffing van de slavenhandel, die in Dar
Fur voor velen eeuwenlang de belangrijkste bron van welvaart was geweest, maakte
het nieuwe bestuur bijzonder onpopulair.
De periode van 1874 tot 1898, waarin Dar Fur voor de eerst maal niet langer
onafhankelijk was, staat in het collectieve geheugen van de regio bekend als „Umm
Kwakiyya‟, letterlijk “de moeder van het banditisme”.146 Het is dan ook weinig
verbazingwekkend dat de ene opstand na de andere uitbrak. Een aantal kleinere,
zoals die onder sultan Bosh, werden relatief snel onderdrukt met het doden van de
hulp Dar Fur te veroveren. Door de dood van de gouverneur-generaal van Soedan, Ahmad Pasha abu Widan, in
1843, ging deze expeditie uiteindelijk niet door. Zie: “Muhammad abū Madyan”, In: R. HILL, A Biographical
Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co., 1967, p. 264. 143
M. LAVERGNE (Ed.), Le Soudan contemporain. Paris, Karthala, 1989, pp. 120-121. 144
R.S. O‟FAHEY, State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, p. 47. 145
Volgens Mowafi leende Ismail tussen 1863 en 1876 £ 7,000,000 per jaar, waardoor hij de Egyptische
staatsschuld opbouwde tot £ 94,000,000. Hiervan was £ 16,000,000 naar de bouw van het Suezkanaal gegaan.
Zie R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, pp. 84-85. 146
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, pp. 15-20 en voetnoot 37
op p. 168.
troonpretendent en diens gevolg. Andere, zoals die onder leiding van Harun, waren
veel bedreigender.
In 1877 was Gordon, de nieuwe gouverneur-generaal van Soedan, amper opnieuw in
het land of er was in Darfur al een grote opstand onder leiding van
sultan/troonpretendent Muhammad Harun al-Rashid uitgebroken.147 Niet alleen het
kerngebied in Jebel Marra, maar ook steden als Dara, el-Fasher, Kebkabiya en Qulqul
werden door de opstandelingen ingenomen. In de jaren voor deze grote opstand
waren de voormalige slavenhandelaars erin geslaagd om wapens en munitie de regio
binnen te smokkelen. De belangrijkste reden voor deze opstand waren de
maatregelen die het bestuur tegen de slavernij had genomen. Tal van gezinnen
bezaten slaven, en slaven waren zoals eerder vermeld voor velen lange tijd een bron
van inkomsten geweest. In mei trok Gordon zelf naar Darfur. Hij slaagde er door zijn
persoonlijke optreden in, de gemoederen tot bedaren te brengen.
Waar hij in 1877 nog eerder gematigd was, begon Gordon in 1878 pas echt in heel
Soedan met harde maatregelen tegen de slavenhandel en –handelaars te ageren.
Gordon beschikte echter niet over de financiële middelen die voor een dergelijk
streng beleid noodzakelijk waren. De harde pogingen tot repressie van de
slavenhandel zouden uiteindelijk tot een dergelijk diep ongenoegen leiden dat de
Mahdiya mogelijk werd.
Vanaf midden 1878 waren de voormalige slavenhandelaars, die uit heel het land naar
Darfur en de Bahr al-Ghazal trokken, de drijvende kracht achter elke mogelijke
opstand in deze gebieden geworden.148 In die laatste regio revolteerde Sulayman, de
zoon van Zubeir, in juli 1878 tegen het centrale gezag. In Darfur barstte in maart van
het daaropvolgende jaar een nieuwe opstand los onder Harun. Gessi, de gouverneur
van de Bahr al-Ghazal, één van de vele Europeanen die door Gordon was aangesteld,
147
Charles George Gordon (1833-1885) was een diepgelovige, op meerdere gebieden bijzondere militair. Hij
slaagde erin zich in verschillende oorlogen in onder andere de Krim en China telkens te onderscheiden. Hij werd
gouverneur van Equatoria in 1872. Na een onderbreking werd hij in 1877 aangesteld als gouverneur-generaal
van Soedan. Toen Ismail afgezet werd, nam hij ontslag, om in 1883, toen hij op het punt stond naar Belgisch
Congo te vertrekken, weer aangesteld te worden, ditmaal met als opdracht Khartoum te ontzetten voor de
optrekkende troepen van de Mahdi. Zie o.a. “Gordon Pasha, Charles George” In: R. HILL, A Biographical
Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co. Ltd., 1967, pp. 138-140. 148
R. MOWAFI, Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm,
Esselte Studium, 1981, pp. 88-89.
leidde een expeditie tegen Sulayman. Messedaglia, de gouverneur van Darfur, leidde
een expeditie tegen Harun. Noch het onnodig executeren van Sulayman en diens
adjudanten, -nadat ze zich hadden overgegeven-, door Gessi, noch het verslaan en het
ombrengen van Harun een jaar nadien, in juli 1880, door Messedaglia, hadden echter
de bedoelde gevolgen. De hierop volgende rust was slechts schijn, niet meer dan een
stilte voor wat komen zou.
Ondertussen was Khedive Ismail in juni 1879 afgezet. Zijn zoon Tawfiq nam
nominaal het bestuur over. Het feitelijke bewind lag vanaf dan in Engelse handen.
Gordon vertrok uit Soedan, Gessi en Messadaglia werden vervangen, en de
slavenhandel bloeide weer op. Muhammad Ra‟uf, de nieuwe gouverneur-generaal,
had noch de middelen noch de wil om de slavernij hard te bestrijden. Zowel de
taksen, die met bruut geweld en zonder genade verzameld werden, als het algemeen
ongenoegen bleven hoog, en, wat volgens bepaalde historici niet mogelijk was
geweest onder de „sterkere‟ Gordon, werd wel mogelijk onder de „zwakkere‟ Ra‟uf; de
Mahdiya brak uit in 1881.149
2.3 Darfur tijdens de Mahdiya.150
De Mahdiya is de periode waarin Soedan bestuurd werd door de “Mahdi”,
Muhammad Ahmad en Kalief Abdullahi, die de “Mahdi” na diens dood in 1985
opvolgde.151 De periode ervoor heet de Turkiya, die erna de Angliya.
Muhammad Ahmad was niet de eerste en zeker niet de laatste die beweerde de Mahdi
te zijn. De Mahdi is een soort „Messias‟, een „verwachtte verlosser‟, zoals er ook
149
Bleuchot toont aan dat Ra‟uf weinig manoeuvreerruimte had, onder meer door een nieuwe regeling in 1880
die inhield dat elk ministerie in Egypte verantwoordelijk was voor haar respectievelijk domein in Soedan. Dit
maakte besturen uiteraard veel minder efficiënt. Daarnaast had Ra‟uf echter ook een aantal op het eerste zicht
minder bekwame ideeën, zoals onder andere het ruziën met - en willen berechten van Messedaglia. Zie H.
BLEUCHOT, “Le Soudan au XIXe siècle”, M. LAVERGNE (Ed.), Le Soudan contemporain. Paris, Karthala,
1989, pp. 141-142. 150
Er bestaat een volledige geschiedenis van Dar Fur gedurende de Mahdiya. Deze is echter in het Arabisch, en
kon aldus niet gebruikt worden. O‟Fahey verwijst er in R.S. O‟FAHEY, “Islam, State, and Society in Dār Fūr”,
In: N. LEVTZION, Conversion to Islam. New York-London, Holmes & Meier, 1979, p. 190. naar.
De referentie is M.a-M. AL-HASAN, Ta‟rīkh Dār Fūr al-siyāsī, 1882-1898, Khartoum, s.n., 1970, s.p. 151
De eigenlijke titel die Abdullahi droeg was die van Khalifat al-Mahdi.
doorheen de geschiedenis van andere religies verschillende geweest zijn.152
Muhammad Ahmad, geboren als de derde zoon van een bootmaker op 12 augustus
1844 op een eilandje enkele kilometers ten Zuiden van Dongola, kreeg les op een
Koranschool in Omdurman. Zijn vader claimde af te stammen van de familie van
Mohammed.153
Hij slaagde er door studie, meditatie, vroomheid en retorische overtuigingskracht in
om zichzelf op te werken. Hij vestigde zich op het eiland Aba, vanwaar zijn diepe
religiositeit al gauw beroemd werd in de omstreken. Hij verzamelde een aantal
getrouwen rond hem. Onder meer door een huwelijk met een dochter van een man
van aanzien steeg Muhammad Ahmad op de sociale ladder. Hij reisde door het land,
onder andere naar Sennar en Kordofan, waar hij zijn toekomstige kalief leerde
kennen. Muhammad Abdullahi was een Baggara, meer bepaald een Ta‟aisha,
afkomstig uit het huidige Zuid-Darfur. Hij was de zoon van een waarzegger en deelde,
net als tal van tijdgenoten, de verwachting van de komst van de Mahdi. Op een
bepaald moment had hij in Zubeir de Mahdi gezien. Deze had dit echter geweigerd. 154
Tussen maart en mei van het jaar 1881 riep Muhammad Ahmad zichzelf uit als de
Mahdi. Hij begon brieven te schrijven naar omliggende sheiks, met daarin de
boodschap dat hij de Mahdi was, en vroeg hen om hem ofwel te steunen, of zich
minstens neutraal op te stellen.
Mohammad Ra‟uf deed niet voldoende –of kon gewoonweg niet voldoende doen- om
de Mahdi te stoppen. Hij stuurde er een zekere Abu Su‟ud met een klein aantal
troepen op af, maar deze werden verslagen. De Mahdi en zijn gevolg verhuisden
hierop naar Zuid-Kordofan. Door de Europeanen werd Muhammad Ahmad
onderschat; in hun ogen was hij niet meer dan een religieuze fanaticus. Dit, in
152
Het adjectief mahdi betekent zoveel als “(door god) geleidde”. Zie: P.M. HOLT, The Mahdist State in the
Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University
Press, 1977, p. 28.
Voor een meer doctrinair-ideologische benadering van Mahdisme, zie P.M. HOLT, The Mahdist State in the
Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University
Press, 1977, pp. 22-31.
Tenzij anders vermeld zal in dit werk de term de Mahdi steeds op Muhammad Ahmad slaan. 153
Zie “Muhammad Ahmad ibn al-Sayid „Abd Allāh, al-Mahdi”, In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the
Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co., 1967, pp. 247-248. 154
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, pp. 76-77.
combinatie met het feit dat Mohammad Ra‟uf voor het bestuur van Soedan
afhankelijk was van Egypte,155 waar echter de opstand van Urabi Pasha aan de gang
was, maakte dat vooraleer er voldoende aandacht aan het nieuwe probleem besteed
kon worden, het reeds te laat was. 156
Na overwinningen in Zuid-Kordofan in 1882 volgde in 1883 de inname van El-Obeid,
de hoofdstad van Kordofan, en de vernietiging van menig Egyptisch leger uitgestuurd
om komaf te maken met de Mahdi, waarvan het beroemdste geleid was door Hicks
Pasha. Bij elke overwinning groeide het aanzien van Muhammad Ahmad bij de
„Soedanese‟ bevolking aanzienlijk, en sloten er zich steeds meer aanhangers aan.
Naast religieuze volgelingen van de Mahdi en misnoegde voormalige
slavenhandelaars, bestond het leger van Muhammad Ahmad vooral uit Baggara. “To
them the Mahdia made its appeal in simple and elementary terms: „Kill the Turks and
cease to pay taxes.‟”157 De Rizeyqat bijvoorbeeld hadden niet enkel onder de
nederlagen tegen Zubeir geleden, maar ook onder het nieuwe bestuur, met zijn
hoofdelijke belastingen en vooral met zijn maatregelen tegen de slavernij. De Mahdi
slaagde er begin 1884 in de Bahr al-Ghazal en grote delen van Oost-Soedan te
veroveren. De daaropvolgende gebeurtenissen, met de heraanstelling van Gordon als
gouverneur-generaal, diens dood tijdens de inname van Khartoum op 26 januari
1885 en de enkele dagen te laat gekomen Engelse troepen, zijn zowel op het moment
zelf als doorheen heel de twintigste eeuw bijzonder veel beschreven.158 Interessanter
voor ons verhaal is het feit dat na de ontzetting van Khartoum, de Engelsen zich
155
Cfr. Supra. 156
Ahmad Urabi Pasha (1840-1911) een Egyptisch generaal, was een van de vele misnoegde Egyptenaren die in
1879 in opstand kwam tegen de buitenlandse inmenging in Egypte en de bevoordeling van Turken en
Europeanen onder Tawfiq. Dit onder meer ten gevolge van de reusachtige schulden die zijn voorganger, Ismail,
bij Franse en Engelse banken had opgedaan. Ook de mislukte Egyptische militaire campagne onder Khedive
Ismail in Ethiopië in 1875-76 en de zware afslankingen in het leger, zette bij menig –al dan niet Egyptisch-
nationalistisch- officier kwaad bloed. Cfr. Infra. 157
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 78.
Na gevechten in Alexandrië kwam het Britse leger tussenbeide en versloeg het Urabi Pasha uiteindelijk op 13
september 1882 in de slag bij Tel al-Kebir, waarna hij en de belangrijkste andere opstandelingen naar Ceylon
werden verbannen. Zie o.a. “Ahmad „Urabi Pasha”, In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e
druk), London, Frank Cass & Co. Ltd., 1967, pp. 40-41. 158 Ik verwijs dan ook naar enkele werken uit de hele bibliotheken die hierover volgeschreven zijn. Onderstaande
lijst is verre van exhaustief. C. CHAILLÉ-LONG, Les trois prophètes: le Mahdi, Gordon, Arabi. Paris, Dentu,
1886, 291 p., J. DELEBECQUE, Gordon et le drame de Khartoum. Paris, Librairie Hachette, 1935, 240 p., P.
TURNBULL, Gordon of Khartoum. Folkestone, Bailey Brothers & Swinfen Limited, 1975, 162 p., P.
JOHNSON, Gordon of Khartoum. Wellingborough, Patrick Stephens, 1985, 272 p. en F. NICOLL, The Sword
of the Prophet; The Mahdi of Sudan and the Death of General Gordon. Phoenix Mill, Sutton Publishing Limited,
2004, 323 p.
onmiddellijk weer terugtrokken, zodat na toevoeging van Sennar en Kassala zowat
heel het huidige Soedan veroverd was. Enkele maanden nadien overleed de Mahdi
aan tyfus. Vanaf dan stond Khalifa Abdullahi aan het hoofd van dit rijk.
In Darfur was de laatste in een bijna continue reeks opstanden, deze maal onder
leiding van „Abdallāh Dūd Banja, nog in volle gang toen de mahdiya de regio
bereikte.159 Slatin was er op dat moment gouverneur. Hij zond een neef van de Mahdi,
een zekere Muhammad Khalid Zughal naar de Mahdi in El-Obeid om te
onderhandelen. Uiteindelijk werd Slatin gevangengenomen en werd Zughal
gouverneur van Darfur, tot Khalifa Abdullahi laatstgenoemde in 1889 wegstuurde.
Dūd Banja, de troonpretendent van de Fur, bleef zich ook tegen het nieuwe bewind
verzetten. Hij werd net als Slatin in 1884 verslagen en als gevangene naar Khalifa
Abdullahi gestuurd. Daar verkreeg Dūd Banja van deze laatste gratie, waarop hij zich
aansloot bij diens leger. Slatin bleef tot zijn vlucht elf jaar later in gevangenschap in
Omdurman.160
Darfur werd samen met Kordofan één grote Westelijke provincie, „imālat al-Gharb,
met achtereenvolgens „Uthmān Ādam en Mahmūd Ahmad aan het hoofd.161 Ook nu
bleven de opstanden onder leiding van troonpretendenten van de Fur doorgaan.
Yusuf Ibrahim, één van hen, werd samen met zijn aanhangers herhaaldelijk verslagen
in 1887 en 1888.162 Na de dood van Yusuf trok „Uthmān Ādam succesvol op tegen de
religieus geïnspireerde Ahmad abu Jummaiza van de Massalit, wiens gevolg hij in
159
HOLT, P.M., The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 43. 160
Rudolf Carl von Slatin (1857-1932) was door Ra‟uf aangesteld als gouverneur van Darfur. Onder Gordon was
hij reeds gouverneur van Dara, in Zuid-Darfur geweest. Na diens gevangenname in 1884 zou hij tot z‟n vlucht in
1895 in Omdurman gevangen zitten. In deze periode leerde hij echter bijzonder veel over de Soedanezen en hun
cultuur. Informatie die hij ten dienste stelde van de Engelsen. Tussen 1900 en 1914 zou hij de bijzondere positie
van inspecteur-generaal van Soedan krijgen, na te zijn geridderd door Queen Victoria in 1898. Met de uitbraak
van de eerste wereldoorlog moest Slatin, een Oostenrijker, zijn post verlaten. Hij werd voorzitter van het
Oostenrijkse Rode Kruis. Zijn avonturen in Soedan schreef hij neer in R.C. SLATIN, Fire and Sword in the
Sudan; a personal narrative of fighting and serving the Dervishes, 1879-1895. (vert.dr. F.R. WINGATE),
Leipzig, Tauchnitz, 1896, I, II & III. Voor meer over Slatin, zie onder andere: “Slatin Pasha, Sir Rudolf Karl
von, Baron”, In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co. Ltd.,
1967, pp. 339-340. 161
P.M. HOLT, The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 244. 162
“Yusuf Ibrahim Muhammad” In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank
Cass & Co., 1967, p. 386.
1889 bij El-Fasher uitroeide.163 Deze Ahmad abu Jummaiza was een reële bedreiging
voor de Mahdiya in Darfur geweest. Hij was in 1888 in opstand gekomen, terwijl hij
zichzelf uitriep tot Khalifa „Uthmān. Hij slaagde erin twee Mahdistische legers te
verslaan. Ook de nieuwe troonpretendent van de Fur, Abu Khairat, voegde zich onder
zijn leiderschap. Abu Khairat werd echter gedood door zijn eigen volksgenoten.
Ahmad abu Jummaiza stierf amper een jaar later aan de pokken, waarna zijn
beweging uit elkaar viel en uiteindelijk vernietigd werd door „Uthmān Ādam.164
Deze onuitputtelijke reeks aan opstanden was niet zo uitzonderlijk in „Soedan‟. Ook in
Kordofan bijvoorbeeld waren er onder meer grote opstanden van de Kababish, een
nomadisch volk, tegen het Mahdistisch regime. Desondanks wordt de Mahdi door
veel Soedanese nationalisten in de twintigste eeuw gezien als de vader van de
onafhankelijkheid.165 Holt stelt terecht dat de Mahdi eigenlijk meer als hervormer
van de Islam moet gezien worden.166 De Khalifa Abdullahi daarentegen was meer een
staatsman. Om zijn macht te verstevigen liet de Khalifa grote aantallen mensen uit
zijn volk, de Ta‟aisha, -waarin zijn voorouders als migranten uit het Westen ooit
waren opgenomen-, al dan niet vrijwillig overkomen naar de Nijlvallei. Hij zorgde er
ook voor dat hij bij zijn dood opgevolgd zou worden door zijn zoon, als ware het een
koninklijke dynastie.167 Desondanks wordt het bestuur van Khalifa Abdullahi in
tegenstelling tot dat van de Mahdi als zeer negatief herinnerd. Hiervoor zijn volgens
Holt een aantal redenen aanwijsbaar. De Mahdi stierf op het hoogtepunt van zijn
macht, terwijl onder de kalief de troepen verslagen werden, de hoofdstad ingenomen
werd en Abdullahi zelf sneuvelde. Daarnaast zorgde de politieke partij rond de
nakomelingen van de Mahdi ervoor dat er een positief beeld van deze laatste
opgehangen werd. Tenslotte noemt Holt twee samenhangende redenen die volgens
ons misschien van doorslaggevend groot belang zouden kunnen zijn voor het verdere
verloop van Darfurs geschiedenis. Vooreerst zijn “(…) the most highly educated and
articulate of the modern Sudanese [are] drawn to a very large extent from those
163
“‟Uthman Adam”, In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass &
Co., 1967, p. 367. 164
“Ahmad abu Jummaiza”, In: R. HILL, A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank
Cass & Co., 1967, p. 34. 165
P.M. HOLT, The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 4. 166
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 77. 167
P.M. HOLT, The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 205.
riverain communities which experienced a meteoric rise under the Mahdi but were
deprived of authority and even persecuted under the Khalifa.”168 Daarnaast zijn
huidige ideeën erover geen ongewijzigde inheemse herinnering eraan, maar zijn ze
“(…)deeply affected by over fifty years of education under British auspices”.169
Naast de Ansar170 van de Mahdi, spelen ook andere religieuze sektes/groeperingen
nog steeds een heel belangrijke rol in het huidige politieke landschap -voor zoverre
daar na de staatsgreep van 1989 nog van gesproken kan worden-. De belangrijkste is
de Khatmiya, synoniem van de Mirghaniya. Eerste naam is afkomstig van een plaats,
de tweede van de naam van de stichter en diens nakomelingen, die het erfbare
leiderschap waarnemen. De Khatmiya werd tijdens de Egyptische bezetting vóór de
Mahdiya ernstig bevoordeeld, wat tot jaloezie had geleid bij andere grote groepen in
het Nijldal. Volgens Shukair was dit mede een reden tot misnoegen, en zo
voedingsbodem voor de Mahdiya. Holt nuanceert dit. Wat er ook van zij, tot nu speelt
de Khatmiya een belangrijke politieke rol. Zoals de Ansar massaal stemmen voor de
Umma partij die geleid wordt door Sadiq al-Mahdi, zo bestaat de Democratic
Unionist Party vooral dankzij de Khatmiya. In de laatste democratische verkiezingen,
in 1986, behaalden deze partijen respectievelijk 99 en 63 zetels, tegen 51 zetels voor
het National Islamic Front.171
2.4 Ali Dinar.
De avond vóór de beslissende slag van Karrari op 2 september 1898 waarbij de
troepen van Khalifa Abdullahi definitief werden verslaan, zag een zekere Ali Dinar de
bui al hangen en ging ervandoor, richting Darfur.172 Ali Dinar was één van de talloze
kleinzoons van Muhammad al-Fadl en één van de vele troonpretendenten van het
sultanaat. Sinds de dood van Abu Khairat in 1890 was hij nominaal sultan geworden.
168
P.M. HOLT, The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 4. 169
P.M. HOLT, The Mahdist State in the Sudan; 1881-1898; A Study of its Origins Development and
Overthrow. (2e druk), Nairobi, Oxford University Press, 1977, p. 4. 170
De term Ansar slaat eigenlijk op de eerste helpers van de profeet Mohammed. Muhammad Ahmad, die
bijzonder veel ontleende aan de vroeg-Islamitische periode, herbruikte ook deze term. Ze slaat nu op de
hoofdzakelijk in Kordofan en Darfur levende aanhangers van de nakomelingen van de Mahdi. 171
Cfr. Infra. 172
Volgens Theobald is er over de exacte vertrekdatum toch enige onduidelijkheid. Sommige bronnen, vooral
geïnterviewde familieleden, stellen dat Ali Dinar pas ná de slag naar Darfur trok. Zie voetnoot 4 in A.B.
THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 30.
Hij was echter door Mahmud Ahmad gedwongen geweest naar Omdurman te
verhuizen. Tot 1 september 1898 verbleef hij daar. Op zijn daaropvolgende vlucht
naar het Westen lukte het hem steeds meer gezellen rond hem te verzamelen. Samen
slaagden ze er in om, eenmaal in Darfur aangekomen, niet alleen Ibrahim Ali, een
andere troonpretendent die door de Engelsen gesteund werd, maar ook de door
Khalifa Abdullahi aangestelde Abu Kauda en het kleine Mahdistische leger uit te
schakelen. Stelselmatig werd een steeds groter gebied onderworpen, tot het sultanaat
ongeveer de vorm kreeg van het huidige Zuiden van Noord Darfur, West Darfur en
het Noorden van Zuid-Darfur.
Ali Dinar slaagde er vrij snel in zich te laten erkennen door Groot-Brittannië.
Ondertussen was er een wissel in het bestuur van Soedan opgetreden. Kitchener, de
overwinnaar in Karrari en eerste gouverneur-generaal van het condominium, werd in
1899 overgeplaatst naar Zuid-Afrika, waar de boerenoorlog was uitgebroken. Hij
werd vervangen door Sir Reginald Wingate. In 1900 werd Slatin aangesteld als
inspecteur-generaal van Soedan. Hij zou de belangrijkste beslissingen in verband met
Darfur nemen en een bijzondere band met Wingate opbouwen. Hetgeen algauw
erkend zou worden als de “Soedanese overheid” had zich vrij snel neergelegd bij Ali
Dinars‟ herovering van Darfur en zijn systematische groeiende macht. De Britten
steunden hem, op voorwaarde dat hij hen loyaal bleef –in concreto: niet met de
Fransen zou onderhandelen- en zo goed mogelijk de vrede handhaafde. De Soedanese
overheid, de facto eigenlijk de Britten, was er namelijk op gebrand zo weinig mogelijk
geld uit te geven. In die zin zou een herovering van Darfur een dure onderneming
geweest zijn, die meer zou kosten dan opbrengen. Zolang Ali Dinar de rust in de regio
bewerkstelligde kon er bovendien van de opbrengsten van de handel genoten worden.
Ofschoon de sultan geleidelijk aan zijn macht kon uitbreiden, ging het hem niet over
rozen. Een zekere Faki Sanin slaagde er bijvoorbeeld in om in Kebkabiya tal van
voormalige aanhangers van de Mahdi rond zich te verzamelen en zich tegen Ali Dinar
te verzetten, zelfs tot in 1909.173 Een andere overgebleven groep van het Mahdistische
leger trok ondertussen door Zuid-Darfur. En de Westelijke sultanaatjes van Tama,
173
Na herhaaldelijke militaire overwinningen tegen verschillende legers van Ali Dinar, werd pas na 18 maanden
belegering Kebkabiya ingenomen en werden Faki Sanin en zijn naasten onthoofd. De hoofden werden in El
Fasher op staketsels ten toon gesteld. Gevangenen, waaronder vrouwen en kinderen, werden gebrandmerkt in het
gezicht. “Zie: A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, pp.
34-37 & pp. 75-76.
Gimr, Sila en Massalit weigerden hun onafhankelijkheid zomaar op te geven.
Desondanks kon Ali Dinar in enkele jaren tijd zijn macht vestigen en verstevigen.
Vooral de Arabische stammen hadden zwaar te lijden onder het tirannieke bestuur
van Ali Dinar. Toen Slatin, in oktober 1900 aangesteld als inspecteur-generaal van
Soedan, enkele maanden later in Kordofan was, kwamen verschillende sheiks van de
Ma‟aliya, Rizeyqat en Habbaniya bij hem klagen.174 In een brief naar Slatin,
geschreven door de broer van Musa Madibbu, het hoofd van de Rizeyqat, op het
ogenblik dat Musa Madibbu door Ali Dinar gevangen was gezet, werd Ali Dinar de
“tyrant Fur” genoemd.175
In zijn eigen brieven, geschreven in een vurige stijl, zonder veel onderscheid tussen
realiteit en fantasievolle leugens, -zoals uit controleerbare brieven elders in het boek
van Theobald blijkt-,176 had Ali Dinar het over overvallen, moorden, plunderingen en
platbranden van huizen door de Rizeyqat.177 Elders vermeldde hij ook hun
“samenspannen met de Fransen”. Dit berustte vermoedelijk meer op een justificatie
voor zijn eigen optreden dan op enige grond van waarheid. Herhaaldelijk dreigde hij
er in brieven naar de Soedanese overheid mee, verschillende Arabische stammen
letterlijk uit te roeien. Ondanks sussende antwoorden uit Khartoem, trok hij ook
effectief ten strijde tegen hen. Veel kon de Soedanese overheid hiertegen niet
ondernemen. Dit was één van de zwakke punten in de relatie tussen Ali Dinar en de
Soedanese overheid. “The Governor-General did not make clear, what would happen
if ‟Alī Dīnār failed to follow his advice”178. Omgekeerd kon de Soedanese overheid Ali
Dinar ook niet door dik en dun beschermen. Hij was hen wel nominaal erkenbaar en
betaalde een jaarlijks tribuut, maar anderzijds wou de Soedanese overheid buiten wat
kleine giften géén daden stellen waaruit zou blijken dat deze verantwoordelijk was
voor de regio. Zo werd het leveren van Britse en Egyptische vlaggen aan El Fasher
174
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 41. 175
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 45. 176
Onder meer uit zijn beschrijving van de verovering en herovering van Wadai door de Fransen blijkt dat er wel
eens een loopje met de waarheid wordt genomen. Zo meldt hij bijvoorbeeld dat de Masalit, toen ze de Fransen
versloegen, dit onder zijn soevereiniteit deden. Zie A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-
1916. London, Longmans, 1965, passim. 177
Zie: A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, pp. 44-48 &
pp. 69-71. 178
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 54.
diplomatisch geweigerd.179 Ali Dinar van zijn kant verliet sinds zijn aankomst in 1898
Darfur nooit meer, noch werd “zijn” gebied betreden door een officiële
vertegenwoordiger van het Engels-Egyptische bestuur in Soedan.180
Ondanks zijn bijzonder gewelddadige optreden tegen bepaalde bevolkingsgroepen –
naast „Arabische‟ en nomadische onder meer ook de Masalit, waarvan de gevangen
sultan onthoofd werd na een nederlaag van de Fur tegen de Masalit- en de
herhaaldelijke problemen bij het doortrekken van onder meer de Kababish, -een
Arabische, nomadische bevolkingsgroep die officieel in het Noorden van Kordofan
leefde, maar in realiteit een veel ruimer domein doorreisde-, beoordeelt Theobald het
bestuur van Ali Dinar als vrij vredig, voornamelijk tijdens de periode 1902-1909.181
Na de val van Abesher, de hoofdstad van Wadai in 1909, zorgde de Oostwaartse
expansie van de Fransen echter tot een toenemende, uiteindelijk onhoudbare druk op
Ali Dinar.
2.5 Darfur definitief veroverd.
De herovering van Darfur moet gezien worden tegen de bredere historische
achtergrond van de „Scramble for Africa‟. In 1898 had de Franse colonne Marchand
tegenover Kitchener gestaan in Fashoda, -de huidige stad Kodok-. In de nasleep van
de hierdoor ontstane spanning werden een aantal grote verdragen gesloten in
verband met de verdeling van Afrika. Een kleiner verdrag, de dato 21 maart 1899, had
betrekking op de Westelijke grens van het latere Anglo-Egyptische Soedan. Hierin
werd beslist dat de Franse „invloedszone‟ tot en met de staat Wadai zou lopen, en het
sultanaat Dar Fur onder Britse hegemonie zou komen.182 Dat beide sultanaten
eeuwenlang de tussenliggende gebieden betwist hadden, waardoor de grens tussen
beide staten bijzonder moeilijk te trekken was, -nog afgezien van de moeilijkheid een
grens te trekken voor een nomadische bevolking-, leidde tot problemen. Immers,
toen begin deze eeuw “Senegalese” troepen onder Frans bevel stelselmatig het
179
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 39. 180
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 42. 181
In een van de brieven waarin Al Dinar zijn woede over de Kababish spuit, heeft hij het naast de aanvallen op
en plunderingen van dorpen, moorden en diefstal van geiten en vee, over verkrachtingen van vrouwen en
kinderen. A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 74. 182
Zie: A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 103.
huidige Tsjaad onder de voet liepen en daarbij uiteindelijk ook Wadai veroverden183,
trokken deze onmiddellijk door naar dar Sila, Tama, Gimr en uiteindelijk ook naar
dar Masalit. Dit waren de tussen Darfur en Wadai gelegen sultanaatjes waarvoor
onderling eeuwenlang gevochten was, en waarop als dusdanig eigenlijk door zowel
Frankrijk en Groot-Britannië aanspraak kon worden gemaakt. De overeenkomst van
1899 stelde dat de grens liep tot wat in 1882 de Provincie Darfur was. Die grens lag
echter ook toen reeds niet helemaal vast. Daarenboven was kort tevoren dar Masalit
afgescheiden van Darfur, maar had er voordien wel toe behoord. Ook was Ali Dinar
wel met een Silawi prinses getrouwd als bevestiging van de soevereiniteitsbanden
tussen Darfur en dar Sila, maar was hij er later militair tegen opgetreden, wat dan
weer in zijn nadeel sprak. Ook tegen dar Masalit was hij militair opgetrokken, en had
het verslaan, waarna hij de gevangen gehouden vorige sultan liet doden.
Het was als dusdanig moeilijk een grens te trekken tussen beide staten, omdat er
eenvoudigweg nooit een definitieve grens had bestaan. Toch zag Ali Dinar zichzelf als
legitiem heerser over deze sultanaatjes, en voelde zich zeer bedreigd door het
oprukken van de Fransen. Ali Dinar liet zijn manschappen regelmatig raids uitvoeren
in de tussen Darfur en Wadai liggende sultanaatjes. Toen de Britten opnieuw een
sussende toon aannamen, maar niets tegen de Franse veroveringen ondernamen,
veranderde de toon van Ali Dinar‟s brieven. Wingate voelde de nood aan een nieuw
akkoord met Frankrijk, maar deze weigerden met Groot-Brittannië een grens vast te
leggen, die op het terrein niet gerespecteerd werd. Ze eisten dat Darfur opgenomen
zou worden in Soedan. De zaak werd stelselmatig uitgesteld tot in de zomer van 1914,
toen de eerste wereldoorlog uitbrak, en afgesproken werd dit geschil tussen de
bondgenoten na de oorlog te regelen.
In heel Soedan werd door Wingate moeite gedaan de Soedanezen niet tegen zich te
keren, daar de Ottomaanse sultan tegen de Britten was, en het conflict in Soedan
mogelijks als Christenen versus Moslims kon worden voorgesteld. Er was een reeël
gevaar van samenwerking tussen de Sanusiya, een sekte die voornamelijk in het
huidige Libië en Noord-Tsjaad de macht had, en de Ottomanen. Ali Dinar trok zijn
conclusies uit het bondgenootschap tussen Frankrijk en Groot-Brittannië en de
183
Voor een Franse beschrijving van de “verspreiding van de Franse liefde voor de civilisatie” tegen „Dud
Murra‟ zie: L‟Illustration van deze jaren.
passiviteit van deze laatste wat betreft de bescherming van „zijn‟ vazalstaten, en sloot
zich aan bij de Ottomanen. Hij verklaarde de Jihad tegen de Britten, maar daar bleef
het bij. Een brief naar de Ottomaanse sultan waarin met spoed om meer wapens werd
gevraagd werd pas maanden later beantwoord. Met de Sanusiya waren er wel
contacten, maar Ali Dinar deinsde ervoor terug deze sekte te veel te omarmen, omdat
hij vreesde voor een religieuze uitholling van zijn macht.184
In de periode voor de eerste wereldoorlog stapelden de klachten van voornamelijk
Arabische bevolkingsgroepen langs de Oostzijde van Darfur zich langzamerhand op.
Ali Dinar stond bekend om zijn gewelddadig optreden, en was voor Wingate
langzamerhand een bron van ergernis geworden. Zonder de toestemming van zijn
hiërarchische meerderen, -die mogelijks om financiële redenen zouden geweigerd
hebben- maar rechtstreeks via Kitchener, slaagde hij erin een troepenmacht klaar te
stomen, en in het grootste geheim het barre woestijngebied ten Oosten van Darfur, in
Westelijk Kordofan, te laten klaarmaken voor hun doortocht. Macmichael werd
aangeduid om inlichtingen te verzamelen die de invasie zouden vereenvoudigen.185
Wingate verdedigde de invasie als noodzakelijk om militaire redenen, omwille van de
dreiging die uitging van een mogelijke samenwerking tussen Ali Dinar, de Sanusiya
en de Ottomanen. Daar bleek achteraf zeer weinig van waar te zijn. Anno 1916 was de
Sanusiya grotendeels bedwongen.186
De verdere planning werd zo geheim mogelijk gehouden. Wingate kwam in maart
1916 zelf naar West-Kordofan. Wingate bleef echter Ali Dinars‟ brieven vriendelijk
beantwoorden. Na een vals gerucht dat Ali Dinar versterkingen naar zijn Oostelijke
grens had gestuurd werd het sultanaat begin mei binnengevallen en vrij snel
overwonnen.187 Enkele maanden na de verovering werd de voortvluchtige Ali Dinar
gedood.
184
Spaulding en Kapteijns beschreven de briefwisseling tussen beide. Zie: J. SPAULDING & L. KAPTEIJNS,
An Islamic Alliance, Ali Dinar and the Sanusiyya, 1906-1916. Evanston, Northwestern University Press, 1994,
passim. 185
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 154. 186
Zie onder meer A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965,
p. 174. 187
A.B. THEOBALD, ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, p. 173.
Hoofdstuk 3: Darfur in het Anglo-Egyptische Soedan.
3.1 Indirect Rule en directe achteruitstelling.
Voor de meeste inwoners van Darfur veranderde er vrij weinig met de
machtsovername door de Engelsen. De schaarse administratie werd aanvankelijk
verder bemand met mensen die ook onder Ali Dinar reeds gediend hadden.
Aangezien Darfur economisch amper of niet interessant was voor de Britten, werd er
nauwelijks geïnvesteerd; “The province‟s income was indeed meagre, even by
Sudanese standards: in the bumper year of 1928, Darfur‟s revenue stood at only £E
57,575, out of a total government revenue of about £E6 million”.188 Veel meer dan de
rust bewaren deden en konden de weinige Britten in het gebied niet. Voorbeelden van
de totale achterstelling van Darfur zijn legio. Zo waren er in 1935 nog maar 4
staatsscholen met basisonderwijs in een gebied met meer dan een half miljoen
inwoners, kwam in 1929 niet één van de 510 studenten van Gordon College uit Darfur
en was er geen enkel materniteitshospitaal –terwijl er hiervan in Khartoum alleen al
8 waren-.189
De Britten bestuurden het gebied door verder te bouwen op bestaande aristocratische
machtsstructuren en deze waar nodig aan te passen of er nieuwe bij te verzinnen.190
Grandin onderscheidt drie afzonderlijke periodes van “Indirect Rule” in Soedan. In
de eerste periode, tussen 1899 en 1921, toen Soedan nog maar net heroverd was, was
het doel voornamelijk het winnen van het vertrouwen van de belangrijkste personen
op lokaal vlak, om zo onrechtstreeks het vertrouwen van grotere delen van de
bevolking te winnen. Deze politiek was gefundeerd op een “Memorandum to Mudirs”,
188
Uit: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, p. 139.
Dit extreem lage getal, 1% van de totale Soedanese inkomsten, moet men interpreteren in het licht dat Darfur
715.000 inwoners telde ! (schatting in 1940). Vergelijk met de 535.000inwoners van de Noordelijke Provincie en
de 422.000 van Kassala. 189
Zie M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, pp. 360-387.
En G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, pp. 30-31. 190
N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956): éléments d‟interpretation
socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, pp. 230-231 schetst een omgekeerd voorbeeld
van de Baggara Humr, waar de toenmalige Nazir in de ogen van de Engelsen te veel macht dreigde te vergaren,
waarna de Britten de voor het nomadische samenlevingsverband vreemde functie van de omda “inplantte”. Nog
volgens Grandin zou ook bij de Missiriya een dergelijke uitvinding van de lokale machthebbers zijn
doorgevoerd. M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, pp. 132-133 geeft zelfs een hele opsomming van deels uitgevonden dar, toegevoegde
Shayks aan amper bestaande volkeren, … .
dat Kitchener in 1899 verspreid had. In Darfur, pas in 1916 veroverd, had het in 1921
verschenen rapport van de “Milner Mission” echter een veel grotere impact.191 Dit
rapport maakte van de tot dan toe eerder empiristische “Native Administration”-
praktijken de bijna dogmatisch na te volgen standaard. Het rapport was een analyse
van de situatie in Egypte en in Soedan, en van zowel hun onderlinge relatie als deze
met Groot-Brittannië. Het was geschreven naar aanleiding van het
onafhankelijkheidsstreven van Egypte. Dit was sinds het begin van WOI, toen Groot-
Brittanië Egypte loskoppelde van de Ottomaanse invloed, sterk toegenomen, en
leidde tot grote onlusten na de oorlog. Sommige Egyptenaren streefden, net als een
aantal Soedanesen, naar de éénheid van de Nijlvallei; ze zagen Soedan als een deel
van Egypte. De Engelsen wouden dit laatste kost wat kost vermijden, eerder omwille
van de talrijke investeringen in Soedan, dan omwille van de zogenaamde
onoverbrugbare verschillen in “(…) character and constitution (…)” tussen Egypte en
Soedan, zoals in het Milner rapport beweerd werd.192 Met betrekking tot de manier
waarop Soedan regionaal geleid moest worden steldde dit rapport dat “(…) The
administration of the different parts should be left as far as possible in the hands of
the native authorities, wherever they exist, under British supervision”193. Als reactie
op het nationalistische streven van de “opgeleide Egyptenaren” en om eenzelfde
beweging in Soedan in de kiem te smoren, -het beginnend Soedanese nationalisme
rond 1920 werd volledig aan “verderfelijke Egyptische invloeden” toegeschreven-, en
de opkomst ervan in Soedan zo lang mogelijk uit te stellen, werd enerzijds besloten
tot het uitsluiten van Egyptenaren uit de administratie het onderwijs, het leger, …, en,
tot het bewust dom maken en houden van zo veel mogelijk Soedanezen.
Deze plannen werden vooral doorgevoerd na de onlusten in het jaar 1924, die op 19
november zouden culmineren in de moord op de goeverneur van Soedan, Stack, in
Cairo.194 Dit was het uitgelezen moment waarop, ironisch genoeg, vooral Stack zelf
191
Zie N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956): éléments
d‟interpretation socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, pp. 232-236. 192
Citaat overgenomen uit: M. ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in
Constitutional and Political Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, p. 61. 193
Citaat overgenomen uit: N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956):
éléments d‟interpretation socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, p. 233. 194
Als reactie op de toename aan Egyptisch nationalisme was men in 1918 overgegaan tot de vervanging van
Egyptenaren door opgeleide Soedanezen. Uit schrik voor de opkomst van een opgeleide groep Soedanezen werd
de opleiding na 1924 echter weer afgeschaft. Zie: M. ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the
Sudan; A Study in Constitutional and Political Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, pp. 64-
65 & p. 68.
gewacht had om de plannen volledig in uitvoering te brengen. Onmiddellijk werd de
terugtrekking van alle (zuiver) Egyptische eenheden uit Soedan geëist. Deels als
gevolg hiervan ontstond in Khartoem een opstand van Soedanese soldaten, als steun
aan Egyptische soldaten die weigerden te vertrekken zonder uitdrukkelijk bevel van
Cairo. De Egyptische troepen werden weggevoerd, de Soedanese troepen
doodgeschoten in het ziekenhuis waarin ze gevlucht waren195.
Het nieuw opgerichtte Sudan Defence Force bestond uit Soedanezen onder Brits
bevel. Typerend voor de machtsverhoudingen in het op papier nog steeds bestaande
“Anglo-Egyptische condominium” was dat Groot-Brittannië, nadat het Egypte
verplicht had haar troepen terug te trekken, ook nog eens eiste dat Egypte dit nieuwe
leger zou betalen. De militaire school in Khartoum, voor Soedanezen, werd gesloten.
In amper twee jaar tijd werden zowat heel de administratie, het onderwijs, …,
ontdaan van Egyptenaren. Om te vermijden dat een Soedanese klasse van half-
geletterd administratief personeel zou ontstaan196, een klasse die als broeikas van
nationalistische ideeën werd aanzien, werd een drastische vermindering aan
kwalitatief onderwijs doorgevoerd. In 1915 bedroegen de uitgaven aan onderwijs nog
3,9 % van de totale overheidsuitgaven. In 1926 was dit gezakt tot 1,9 %.197 Khuttabs,
staatsgeorganiseerde basisschooltjes met hiervoor opgeleide leerkrachten, werden zo
veel mogelijk vervangen door Khalwa‟s, zeer primitieve schooltjes rond plaatselijke
faqi/fuqara, waarvan sommigen een heel klein loon kregen. Ook het oprichten van
nieuwe Khalwa‟s werd aangemoedigd. Het aantal van deze schooltjes steeg bijzonder
snel, van 78 in 1924 naar 768 in 1930, -véél sneller dan het aantal opgeleidde
leerkrachten-.198
195
Zie voor deze veelbeschreven gebeurtenissen onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the
Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, pp. 115-116. & M.
ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and Political
Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, pp. 102-108.
Het feit dat de Egyptische troepen de Soedanese soldaten niet ter hulp kwamen, zorgde bij veel Soedanese
nationalisten die eerder pro-Egyptisch waren tot drastische ommekeer van denken. 196
De Britten in Soedan hadden een vreselijke hekel aan “the effendi type”, voornamelijk opgeleide Soedanezen
die nationalistische en of andere ideeën ontwikkelden. 197
Bron: P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day.
(5e druk), Harlow, Pearson, 2000, pp. 118-119. 198
M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, p. 381.
Dat er begin de jaren twintig Britse rapporten verschenen waarin geklaagd werd over
faqi‟s die hun leerlingen voorlazen uit Mahdistische geschriften199, impliceert dat
leerkrachten in de toen nog niet talrijke Khalwa‟s konden lezen. Eind jaren twintig
konden de meeste „leerkrachten‟ in de Khalwa‟s dit niet. Onderzoek in Khalwa‟s in de
dorpjes rond Khartoem wees uit dat zelfs in dit ontwikkelde gebied de meeste
leerkrachten hun eigen naam niet konden spellen.200 De Britten wisten dit zeer goed.
Het districtshoofd van Zuid-Darfur vroeg bijvoorbeeld dat er opnieuw een Kuttab in
Nyala zou komen, omdat de volstrekt waardeloze Khalwas de toekomst van het
gebied hypothekeerden. Het werd hem geweigerd. In rapporten werd het Soedanese
onderwijs als “goed genoeg en net hetgeen de Soedanezen verdienen” omschreven.
Naar de buitenwereld werd trots gewezen op de verwezenlijking, dat nooit eerder
zoveel Soedanezen onderwijs hadden gekregen.201
Deze onderwijspolitiek was op verschillende vlakken sterk verweven met de Indirect
Rule-praktijk. Zo werd aan sommige faqi‟s gevraagd de nadruk te leggen op tribale
legenden en gebeurtenissen,202 teneinde de tribale identiteit te versterken, te
herstellen, of te introduceren in gebieden waar deze nog amper bestond. Na de
woelige migratiejaren onder Mahdiya-bewind, en de verstedelijking en invoering van
een katoenindustrie en -economie waarin tribale leiders voor de bevolking niet
relevant waren, was er in sommige gebieden, voornamelijk in de steden, eerder
sprake van een Soedanese mix. Daarnaast was het een onderdeel van wat de opvolger
van Stack, J. Maffey zag als de beste remedie tegen de verspreiding van de “nieuwe
ideeën” als Soedanees nationalisme en andere –ismes. Op basis van de idee dat de
plaatselijke bevolking minder snel in opstand zou komen tegen plaatselijke leiders
met dezelfde huidskleur en taal, dan tegen blanken die de lokale taal en gewoonten
niet machtig waren203, werd voor het lokale bestuur van Soedan zoveel mogelijk
beroep gedaan op plaatselijke notabelen. Dit gebeurde nog het meest in Darfur, dat
199
Zie M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of
Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, passim. 200
In Darfur, de “waardeloze periferie”, zal het op zijn zachtst gezegd zeker niet beter geweest zijn.
Zie M.W. DALY, “Government policy towards education in the Northern Sudan”, In: M.W. DALY, Empire on
the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, pp. 379-387. ; M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A
History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, p. 136. en G. PRUNIER,
p. 30. 201
.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, passim. 202
M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, p. 381. 203
Zie N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956): éléments
d‟interpretation socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, pp. 232-236.
als uitermate geschikt voor native administration werd beschouwd. Dit naar
Nigeriaans voorbeeld, zoals beschreven in het in 1922 verschenen, bijzonder
invloedrijke “The Dual Mandate in British Tropical Africa” van F. Lugard. “The
advantages of the Nigerian model were clear: „Native Administrations give rise to no
“Intelligentsia” class(…)‟”.204
Volgens Daly was het macht geven aan tribale leiders ook bedoeld als tegengewicht
tegen de toenemende macht, die Sayid al-Mahdi op zeer korte tijd tijdens en na WOI
vergaarde.205 Ten slotte hadden ook de besparingen na de wereldwijde crisis van 1929
-die omwille van de instorting van de vraag naar in de Gezira geteelde katoen, de
belangrijkste bron van inkomsten, voor Soedan catastrofaal was- als gevolg dat hierna
nog minder beroep werd gedaan op Soedanees administratief en educatief personeel
en meer overgelaten werd aan de lokale potentaten en faqi‟s.206
In de jaren dertig steeg in heel Soedan de kritiek op het systeem. Het had op
verschillende plaatsen tot absurde toestanden geleid, onder meer in de gebieden waar
er helemaal geen sheiks of andere tribale machthebbers meer bestonden. Desondanks
zou het tot na Maffey duren vooraleer er geleidelijk van afgestapt werd, ironisch
genoeg net omwille van de aanhoudende vraag naar geschoolde mensen in de
administratie. Dit was ook de enige reden geweest waarom Gordon College niet
volledig werd gesloten, zoals met de militaire academie was gebeurd.207 In Darfur,
reeds van bij het begin de regio bij uitstek om Indirect Rule toe te passen, -Dar
Massalit bleef een sultanaat, voorzien van „adviseur‟ tot in 1951; Wingate kon een
voorstel van MacMichael om het sultanaat van de Fur in heel Darfur opnieuw in te
voeren, slechts nipt vetoën208- bleef dit systeem, in tegenstelling tot in de andere
delen van Soedan, echter ook na het vertrek van Maffey het basisbeginsel van
bestuur. Zo komt het dat zelfs “(…) Philip Ingleson, Governor of Darfur in 1935-44,
204
Uit: M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, p. 364. 205
M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, p. 99. 206
N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956): éléments d‟interpretation
socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, pp. 235-236. 207
M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, p. 384. 208
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, passim.
could write without embarrasment: “We have been able to limit education to the sons
of Chiefs and native administration personnel (…)””.209
Het hele gebied was ingedeeld in “Dar”, die moesten overeenkomen met de
woongebieden van de belangrijkste volkeren.210 Waar tribale grenzen al klopten, was
er nog het probleem dat in onder meer stedelijke gebieden amper nog sprake was van
stammen of volkeren. Noch waren tribale leiders overal voorhanden. “(…)appointing
shayks over people who happened to be at hand did not make them a tribe, let alone
give them a government”.211 De macht van de voor de Engelsen belangrijkste, en
meest meewerkende personen van deze gebiedjes werd op verschillende vlakken
uitgebreid. Dit gebeurde eerst voor de nomadische volkeren in 1922, pas in 1927, met
de “Powers of Sheikhs Ordinance” ook voor de sedentaire. Werkte een bepaalde
machthebber echt niet mee of dreigde hij veel te machtig te worden, dan werd zijn
macht ontnomen en aan een andere persoon toegewezen.
De wetgeving werd in 1928 en begin de jaren dertig nog uitgebreid, voornamelijk
omdat de overgrote meerderheid van de misdrijven … niet tribaal, maar “intertribaal”
bleek te zijn. Verdergaand in de tribale logica werden daarom intertribale
rechtbanken opgericht.212 Ontmoetingen tussen stamleiders werden door de Britten
bevorderd, en zeer ceremonieel ingekleed, als ware het ontmoetingen tussen
staatsleiders.213
Het weinige staatsgeorganiseerd onderwijs, waar dit al bestond, werd enkel
toegestaan aan kinderen van meewerkende machthebbers. Op papier waren de
voornaamste taken van deze laatste het spreken van recht en het innen van
belastingen.214 In de praktijk bleken velen, eens “benoemd” door de Engelsen, zich als
lokale dictators te gedragen, vooral nadat bleek dat dit zo goed als ongestraft kon.215
209
Uit: G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005p. 30. 210
Het gebied van deze dar stemde echter lang niet overal met de reële machtsverdeling overeen, wat de
uitoefening van de functies van lokale machtshebbers niet eenvoudig maakte. Zie Grandin, p. 232. 211
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, pp. 132-133. 212
M.W. DALY, Empire on the Nile. Cambridge, Cambridge University Press, 1986, pp. 367-368.
En M. ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and Political
Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, p. 69. 213
Zie M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, passim. 214
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 32.
De Anglo-Soedanese politiek in het Zuiden werd wel eens beschreven als die van het
in stand houden van een menselijke zoo.216 In Darfur werd er relatief gezien nóg
minder geïnvesteerd. In een eeuw van toenemende globalisatie was dit een kapitale
blunder, die in de ogen van het toenmalige bestuur echter gerechtvaardigd was vanuit
het “respect voor de plaatselijke cultuur” en vooral vanuit de idee dat hoe minder
Soedanezen een opleiding zouden hebben genoten, hoe minder kans op
vrijheidsstreven en dus hoe minder onrust er in de regio zou zijn.
Voor Britse functionarissen als MacMichael, Davies, … was dit een ideale periode om
hun ietwat romantische theorieën over het verschil tussen “Arabieren” en
“Afrikanen”, stammen, Westerse civilisatie en primitieve volkeren, … te laten
botvieren. Dit gebeurde overigens in een periode waarin over de gehele wereld door
topwetenschappers mensen werden ingedeeld op basis van raciale kenmerken, en er
al dan niet subjectieve eigenschappen werden aan toegeschreven.
Sayid al-Mahdi, de postuum geboren zoon van de Mahdi, die vrij snel veel macht kon
opbouwen, en daarbij in functie van de omstandigheden gesteund dan wel bijna
vermoord werd door de Engelsen, had wél aandacht voor het relatief dichtbevolkte
westen van Soedan.217 Hij had een aantal agenten in Darfur, die “a parallel
administration” uitbouwden.218 Deze slaagden erin om de slechte herinneringen die
Met daarnaast onder meer de verantwoordelijkheid voor de constructie van waterputten en wegen,
communicatie, het bijhouden van sterftecijfers, ... Zie: N. GRANDIN, Le Soudan nilotique et l‟administration
britannique: (1898-1956): éléments d‟interpretation socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill,
1982, pp. 231-232.
En M. ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and Political
Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, pp. 69-70. 215
Voor voorbeelden, zie M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge,
Cambridge University Press, 2007, p. 132. 216
Zie onder meer : G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, passim
en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, passim. 217
Voornamelijk na het uitbreken van de eerste wereldoorlog werd Sayyid abd‟el-Rahman al-Mahdi door de
Britten gebruikt om Soedanezen te overtuigen niet in opstand te komen noch de kant van de Ottomaanse sultan
te kiezen. Ook naar aanleiding van de onafhankelijkheidsstrijd in Egypte werd hij gebruikt om Soedanezen te
overtuigen niet bij Egypte aan te willen sluiten. Zie onder meer: P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the
Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 114. 218
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, pp. 27-28.
de Darfuri aan de Mahdiya hadden, te doen vergeten, en integendeel opmerkelijk snel
een heel uitgebreide aanhang te verwerven.219
Velen geloofden dat hij “Nabi Isa” was en hij, net zoals zijn vader een einde had
gemaakt aan de Turkiya, binnenkort een einde zou maken aan de tweede
buitenlandse bezetting.220
Daarbij waren veel Darfuri volgens contemporaine Britse bronnen voordien slechts in
naam Moslim, was hun cultus nog sterk verweven met pagane riten, maar werden
deze onder invloed van de zendelingen steeds devotere Moslims. Begin de jaren
twintig steeg het aantal dat op pelgrimstocht trok naar het eiland Aba, waar de zoon
van de Mahdi resideerde, bijzonder snel. Op een bepaald ogenblik waren er tussen de
vijf- en de vijftienduizend volgelingen op en rond Aba.221 Uit schrik voor de massa
kregen deze van de Anglo-Egyptische overheid het bevel terug te keren naar de plaats
waar ze vandaan kwamen. Velen verkozen in de Gezira te blijven werken. Een verbod
op de pelgrimstocht naar Aba was overigens niet naleefbaar, omdat de Britten de
Westerlingen nodig hadden als goedkope arbeidskrachten in de katoenvelden in de
Gezira, en dus emigratie niet wouden stopzetten.222 Aangezien het onmogelijk was
mensen die om religieuze redenen naar het Westen trokken te onderscheiden van
mensen die dit om economische redenen deden, haalde dit verbod weinig uit, ook al
omdat bij velen beide redenen verweven waren.223 Omdat de zoon van “de Mahdi” als
té machtig werd aanzien werden de zendelingen ervan in 1923 uit Darfur en Kordofan
verbannen. Zijn populariteit nam daar echter net hierdoor toe.224 Ook elders in
Soedan steeg zijn aanzien vrij snel. In de loop van de ganse twintigste eeuw zou
Darfur een zeer stabiele achterban blijven voor Sayid, zijn nakomelingen en “hun”
Umma partij.
219
Zie M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of
Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, pp. 90-93. 220
L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, p. 274. 221
M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, p. 93. 222
M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, p. 95. 223
L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, pp. 272-273. 224
Zie: PRUNIER, pp. 27-28. en M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The
Governor-Generalship of Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut,
1980, p. 91.
3.2 De Nyala Uprising.
De verhouding tussen het Anglo-Egyptische bestuur en de zoon van “de Mahdi” was
zoals hogerop vermeld tweezijdig; enerzijds werd hij ingeschakeld wanneer het de
Britten goed uitkwam, anderzijds zat de vrees voor een nieuwe Mahdistische opstand
er diep in. Elke vorm van potentiële rebellie werd hardhandig aangepakt.225 Toch
vonden er over zowat het hele land lokale opstandjes plaats, vaak onder leiding van
een plaatselijke „profeet‟. Ook in Darfur wordt de plotse opstand, onder leiding van
Abdallah al-Sihayni in Nyala anno 1921, als Mahdistisch geïnspireerd omschreven226.
Dit –aldus Daly en Prunier-, ondanks het feit dat een aantal leden van het Anglo-
Egyptische bestuur, zoals Willis, reeds in de maanden na de opstand beschouwden
dat de opstand massale aanhang had, eerder omwille van wijdverspreide
ontevredenheid waarvoor de Britten zelf verantwoordelijk waren: een
belastingsverhoging in een jaar dat de oogsten niet denderend waren geeest, dan door
religieus fanaticisme. Toch werd dit laatste als officiële reden doorgegeven naar de
buitenwereld toe, vooral om lastige vragen van Londen te vermijden.227 Ons inziens
was de religieuze, Mahdistische, motivatie mogelijks wel aanwezig, daar het
allerminst duidelijk is of de vermelde belastingsverhogingen dat jaar en voor die
volkeren doorgevoerd werden. Bovendien zou al-Sihayni zichzelf wel degelijk hebben
uitgeroepen tot “Nabi Isa”, -Jezus-, die de Mahdi zou opvolgen. Dit impliceert echter
niet dat de zoon, of de zendelingen van de zoon van de Mahdi rechtstreeks bij de
opstand betrokken moeten zijn geweest.228 Ook de globale onrust over de gevolgen
van de overgang van Franse naar Britse hegemonie zou wel eens een reden kunnen
geweest zijn.
225
Toen in 1927 een zelfverklaarde Mahdi in West Darfur District aan aanzien won, werd hij onmiddellijk
opgespoord en gedood. Zie: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge,
Cambridge University Press, 2007, p. 124. 226
Zie o.a. M. LAVERGNE (Ed.), Le Soudan contemporain. Paris, Karthala, 1989, passim. 227
Zie: M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of
Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, p. 87. 228
Opmerkelijk is dat Daly enkel melding geeft van belastingsverhoging bij de Humr, een volk dat eerder in
Zuid-Kordofan dan Darfur leeft en amper of niet bij de opstand betrokken was. Zo belastingsverhoging de reden
was, is het ook vreemd waarom de opstand niet in 1922-23 plaatsvond, het jaar dat belastingen veel zwaarder
werden voor de Masalit, of later, toen de taksen nog meer stegen en dramatischer gevolgen hadden na
droogteperiodes. Zie L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit
Sultanate, 1870-1930. Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, pp. 260-262.
Wat is er feitelijk gebeurd? Op 26 september 1921 heeft een overmacht van naar
schatting vijf à zesduizend man, onder leiding van de Massalit faki Abdallah al-
Sihayni, de enkele tientallen Anglo-Egyptisch manschappen in Nyala aangevallen.
Het werd een slachtpartij, met een zes à achthonderdtal doden aan weerszijden en
slechts een handvol overlevenden aan Anglo-Egyptische zijde. Slechts op het
nippertje kon de aanval afgeslagen worden. Ofschoon het merendeel van de
aanvallers uit Massalit en Fellata bestonden, waren zowat alle volkeren van Darfur
vertegenwoordigd.229 Al-Sihayni werd nadien in amper een maand tijd
gevangengenomen, ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
In dezelfde periode werd ook het Anglo-Egyptische fort Kereinik, in Dar Massalit
gelegen, belegerd door een vijfduizend tal Massalit, die vermoedelijk hoopten de
Britten te kunnen verdrijven uit hun dar. Anglo-Egyptische versterkingen zorgden
echter voor een voldoende afschrikeffect, en het beleg eindigde na de dood van al-
Sihayni. Het fort zelf werd uiteindelijk nooit aangevallen.230 Opmerkelijk is dat toen
Cairo aan Londen melddee dat versterkingen gestuurd dienden te worden; “(…)the
foreign office could not even determine where Kereinik was, nor was its location
known to anyone in the London offices of the Sudan Government(…)”.231 Het hele
gebied was dus blijkbaar niet eens in kaart gebracht.
Ondanks het herhaaldelijk in heel Soedan voorkomen van dergelijke opstandjes,
betekende de Nyala Uprising een grote schok voor het Anglo-Egyptische bestuur.
Vermoedelijk was dit het gevolg van de combinatie van enerzijds de schaal van de
opstand, -duizenden strijders en bijna alle volkeren van Darfur waren er in
betrokken-, en anderzijds van het feit dat al-Sihayni bijna in zijn opzet geslaagd
was.232
229
“The “Gimr, Fur, Beigo, Bergig, Beni Halba, Beni Hussein, Zayadiya, Habbania, Messaria, Taaisha,
Rizeigat, Turmani and Murrati” tribes were also presented” Uit: M.W. DALY, British Administration and the
Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands
Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, pp. 80-81. en voetnoot 125 daarbij.
Zie ook G. PRUNIER, p. 28. 230
L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, p. 243. 231
M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, p. 81. 232
M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, pp. 79-80.
3.3 Dar Massalit, een uit de hand gelopen experiment.233
Misschien wel het meest extreme voorbeeld van native administration en indirect
rule is het bestuur van Dar Massalit, een gebied overeenkomend met ruwweg het
huidige Westen van Darfur. Dar Massalit, lang een onderdeel van Darfur, had zich in
de jaren zeventig van de negentiende eeuw kunnen losmaken van Darfur. In het
eerste decennium van de twintigste eeuw had dit gebied de Fransen geleidelijk zien
optrekken naar het Westen, tot het in 1911, na verschillende veldslagen, een deel van
zijn grondgebied aan hen moest afstaan, en het net als Dar Gimr en Dar Sila onder
Franse invloedssfeer kwam. Dit laatste werd, onder meer om historische redenen,
betwist (cfr. supra) door de Britten. Nadat reeds in 1916 duidelijk was geworden dat
de Britten het zouden halen in dar Masalit (en in dar Gimr), was er sinds 1918 op de
grens van Dar Massalit, te Kereinik, een door Anglo-Egyptische militairen bemande
post. In maart 1921 werd dar Massalit officieel deel van het Anglo-Egyptische Soedan.
De sultan mocht echter aan de macht blijven. Buiten de oprichting van een fort te El-
Geneina, met zeer beperkte invloed in een straal errond, veranderde er eigenlijk
bijzonder weinig in het grootste deel van het sultanaat; met uitzondering van de zeer
trage invoering van het muntstelsel en een grondiger uitgewerkt –en sneller
doorgevoerd- belastingsstelsel. Dit laatste kwam vaak bovenop reeds bestaande
belastingen, en werd in de loop van de jaren twintig nog gradueel verhoogd. Dit
leidde tot hervormingen na een “taxpayers strike” in 1934.
De macht van de sultan werd in het begin wat ingeperkt ten voordele van de Anglo-
Egyptische overheid, ook op buitenlands en militair vlak, maar al gauw werd zijn
macht door “binnenlandse” centralisering sterk uitgebreid en kreeg hij zelfs een riant
loon van de Britten.234 Naast militairen, verbleef er ook een Britse adviseur in het
gebied. De eerste onder hen, R. Davies, was zeer sterk beïnvloed door het
Lugardisme, en experimenteerde hiermee in Dar Massalit. Het zou in dit gebied lange
233
Dit stuk is gebaseerd op:
L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, pp. 238-277. ; M.W. DALY, Darfur‟s
Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, pp. 120 & 127-
129; M.W. DALY, British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir
Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, pp. 177-178.; P.M.
HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk),
Harlow, Pearson, 2000, pp. 110-111. en N. GRANDIN, pp. 234 &238. 234
“(…) he had a qadi, but his own judgements were final” Uit: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of
Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, p. 128.
tijd blijven bestaan. Terwijl in het centrum van Soedan een industrie opgebouwd
werd, er treinen reden, er ziekenhuizen bestonden en studenten afstudeerden,
worstelden de Massalit zelfs met hun enige “vooruitgang”: de invoering van
muntgeld. De eerste decennia gebruikten ze dit enkel om belastingen te betalen. Het
naar school sturen van kinderen van notabelen, ofschoon licht aangemoedigd door de
Britten, gebeurde aanvankelijk amper, omwille van een vreemde achterdocht ertegen.
Ondanks herhaalde kritiek op dit aparte systeem in dar Massalit in de jaren dertig en
veertig, en ondanks de plannen de regio -toch minstens administratief- op dezelfde
manier als de andere Soedanese gebieden te behandelen, bleef dit systeem bestaan tot
de dood van sultan Endoka in 1951.
Op een aantal vlakken was de invloed van de Britten zo mogelijk nog negatiever.
Enerzijds vervormden de Britten, omwille van de eenvoud en eenheid van bestuur,
het min of meer feodale dar Massalit -waarin de macht verdeeld was over een groep
bestaande uit de uitgebreide familie van de sultan en diens slaven- naar een centraal,
bijna tiranniek geleid gebied, waarin de macht veel geconcentreerder was in de
persoon van de sultan zelf. Anderzijds werd een belastingsstelsel ingevoerd dat
kwantitatief bepaald werd door de opbrengsten van het voorbije jaar, in een gebied
dat bijzonder onregelmatige opbrengsten kent, en velen slaagden er bijgevolg niet in
hun belastingen te betalen. Velen trokken naar het Oosten om in onder meer de
Gezira te werken. Net zoals de Britten in dezelfde periode, door het uitbouwen van
wat later de “Southern Policy” werd genoemd, de historisch basis legden voor ernstige
problemen tussen Noord en Zuid-Soedan, werd ook hier de basis gelegd voor het
huidige conflict in Darfur. Door van Soedan wel één staat te maken, maar slechts de
Nijlvallei te ontwikkelen, werd de „periferie‟ van die staat achteropgesteld en
ondergeschikt gemaakt. “(…) The emigration from Dar Masalit and western Dar Fur
in general was the immediate and dramatic response to the incorporation of the
area into the Anglo-Egyptian Sudan, and set a trend which has not been reversed
until today. It is the most striking illustration of how Condominium Rule, by
developing the central part of the Sudan, underdeveloped the periphery, including
Dar Masalit.” 235
235
Uit: L. KAPTEIJNS, Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930.
Amsterdam, Universiteit Amsterdam, Doctoraatsverhandeling, 1982, pp. 276-277
3.4 Dual Policy, Mahdisme en nationalisme.
Stack, gouverneur-generaal voor Maffey, was begin de jaren twintig voorstander
geweest van een dual policy, die inhield dat naast Indirect Rule op het platteland, er
in de steden in Noord-Soedan adviesraden zouden zijn, bestaande uit lokale
notabelen (en Britse functionarissen). Uit sterke vrees dat uit deze raden een soort
parlementair stelsel zou kunnen groeien, en als tegenreactie tegen het kiemen van
Soedanese onafhankelijkheidsbewegingen (cfr. supra), werden ze afgeschaft. De Dual
Policy werd als tegengesteld aan Indirect Rule gezien. Eind de jaren dertig werd
echter afstand genomen van de Indirect Rule, omdat het éénvoudigweg geen
efficiënte vorm van bestuur was in een moderne economie zoals deze die langs de Nijl
ontstond. Er werd, voornamelijk rond de hoofdstad Khartoum, opnieuw sterk
geïnvesteerd in onderwijs, en in sommige gemeenten werden raden opgericht.
Daarnaast werd in deze periode overgegaan naar “Local government”. Deze
verschilde van de Indirect Rule/native administration doordat ze eerder territoriaal
dan tribaal van inslag was.236
Op provinciaal en “nationaal” niveau werden, nog geen twintig jaar nadat soortgelijke
raden in een conservatieve reactie afgeschaft waren, om even conservatieve redenen
in 1943 adviesraden opnieuw opgericht, als tegenreactie tegen de groeiende druk en
kritiek afkomstig uit een “klasse” van opgeleide Soedanezen. Deze hadden namelijk,
uit frustratie omwille van een aantal maatregelen van de Soedanese overheid, een
zelfverklaarde „democratische‟ spreekbuis voor het Soedanese volk opgericht.237
Frustrerende maatregelen waren bijvoorbeeld het verlagen van de lonen van
overheidspersoneel van Soedanese afkomst -als besparingsreactie na de crisis begin
jaren dertig-, waardoor de opgeleide Soedanezen zich hevig geviseerd voelden, en
vooral het sluiten van een verdrag tussen Egypte en Groot-Britannië in 1936238,
236
Zie o.a. M. ABD AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and
Political Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, pp. 203-211. 237
Zie onder andere P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the
Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 122. 238
Onder toenemende druk van agressor Italië moest Groot-Britannië een aantal toegevingen doen tov Egypte,
teneinde haar strategische belangen rond het Suezkanaal te kunnen verzekeren. Eén van de toegevingen was dat
er opnieuw Egyptische troepen in Soedan gestationeerd zouden zijn.
waarin de Soedanezen -opnieuw239- zelfs niet gehoord werden, Dit gebeurde vanuit
de Graduates‟ Club, een vereniging van Soedanese oud-studenten.240 Aanvankelijk
beschouwde de Soedanese overheid aanvankelijk het niet als een probleem dat deze
nieuwe instelling, de Graduates‟ General Congress, commentaar gaf op bepaalde
overheidshandelingen. Dit werd wel een probleem nadat het Congress op 3 april 1942
een memorandum naar de Britten gestuurd had waarin naast een twaalftal andere
punten “(…) a joint declaration granting the Sudan, (…) the right of self-
determination, directly after this war(…)” werd gevraagd.241
De reactie van de Britten was eenvoudigweg te stellen, dat de Graduates‟ General
Congress hun vertrouwen had geschaad, en sowieso nooit representatief was geweest
voor het hele Soedanese volk. Daarnaast werden de voormeldde adviesraden
opgericht, met een schijn van democratie, maar waarvan de leden door de Soedanese
overheid gekozen werden, -18 van de 28 normale leden waren tribale leiders uit de
provincies-, en waar, nogal letterlijk naar de naam, slechts advies kon worden
verleend. Ook waren er bewust géén vertegenwoordigers van het Zuiden toegelaten.
Onder scherpe kritiek van de geletterde klasse, die dit aanvoelde als de zoveelste stap
om haar buiten spel te zetten, en onder zware druk werden, na het sluiten van een
nieuw verdrag tussen Egypte en Groot-Britannië over de situatie van Soedan, een
nieuw, iets democratischer legislative assembly en executive council opgericht in
1947. Op alle vlakken bleef de gouverneur-generaal echter de beslissende macht.
Niets kon zonder zijn goedkeuring.
Sinds het verdrag met de Egyptenaren in 1936, waardoor deze opnieuw aanwezig
waren in Soedan, veranderden de onderlinge machtsverhoudingen van het
condominium drastisch. Egypte en Groot-Britannië boden tegen elkaar op om de
steun van de Soedanezen voor zich te winnen. Na het verdrag tussen Bevin en Sidqi
Pasha, en nog meer na de Egyptische revolutie, leek Egypte aan het langste eind te
trekken.
239
Ook bij een verdrag over het Nijlwater waren Soedanezen niet betrokken geweest. Zie onder meer M. ABD
AL-RAHIM, Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and Political Development
1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, pp. 114-115. 240
Met aanvankelijk enkel oud-studenten van opleiding hoger dan basisschoolniveau; later echter ook voor hen. 241
Zie onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the
Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 126.
De Soedanezen waren de hele periode van de onafhankelijkheidsstrijd getekend door
een scherpe duale tegenstelling tussen: zij die ervoor kozen met de Britten samen te
werken om de Egyptenaren uit het land te houden en nadien de Britten zélf eruit te
werken, en zij die, al dan niet hopend op een unie met Egypte, eerst de Britten eruit
wouden, en hiervoor met de Egyptenaren samenwerkten.242 De eersten waren vooral
Ansar, aanhangers van Sayid abdel Rahman al-Mahdi en diens zoon Siddiq, terwijl de
leden van de Khatmiya vooral tot het laatstgenoemde kamp behoorden. Eens te meer
probeerden de Britten de Mahdisten voor zich te winnen, om samen tegen de
Egyptische invloed te strijden.243
De eerste politieke partijen die opgericht werden, waren niet toevallig de “National
Unionist Party”, met de latere premier al-Azhari en diens ashigga, gesteund door de
Khatmiya, en daartegenover de “Umma”, die al gauw de partij van de Ansar bleek te
zijn. Naar analogie met andere bewegingen in de wereld werden ook een
communistische- en een Moslim Broederschaps-partij opgericht. Deze partijen
zouden lange tijd het politieke landschap blijven bepalen.244
Welke plaats nam Darfur in dit politieke landschap in? Zoals eerder gezegd, was
Darfur Mahdistisch getint: het volgde ook nu Sayid al-Mahdi en diens Umma. De
plaatselijke vertegenwoordigers van de Sayyid al-Mahdi werden ditmaal gesteund en
aangemoedigd door de Britten, tegen de “gezamenlijke vijand” Egypte. Daarnaast was
Darfur ook om cultureel-geografische redenen tegen een eenheid van de Nijlvallei
gekant: de tijden van de rijke karavaanhandel met Egypte waren lang voorbij; de
regio was veel meer op Tsjaad, Libië en de Ubangi-Shari gericht dan op de
Nijlvallei.245
242
Respectievelijk onder de slogan “Sudan for the Sudanese” en “Unity of the Nile Valley”. Zie onder meer G.
WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst & Company,
2003, pp. 104-106. 243
Het vertrouwen van Sayid al-Mahdi in de Britten daalde echter aanzienlijk toen het verdrag tussen Sidqi en
Bevin gesloten werd. Ofschoon het volgens Bevin inhoudelijk niets veranderde, leek Egypte nog meer
medezeggenschap te krijgen, wat door de Ansar als Brits verraad werd aanzien. Ook het oprichten van een
Socialistic Republican Party, als niet-sectarische anti-Egyptische partij, -als alternatief voor de Umma, werd –
terecht- als een directe actie van de Britten tegen al-Mahdi ervaren. Zie onder meer G. WARBURG, Islam,
Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst & Company, 2003, pp. 130-131. 244
“Umma” betekent in modern arabisch “natie”, maar is ook sterk religieus getint; het woord wordt ook
gebruikt om de Islamitische gemeenschap ten tijde van de profeet mee te duiden, en werd ook door de Mahdi
gebruikt. Zie onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to
the Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 127. 245
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, Hurst & Company, 2005, p. 35.
Daly toont aan dat, terwijl in deze periode in het centrum van het land, met name
Khartoum, Khartoum Noord en Omdurman, met ambitieuze meerjarenplannen
massaal geïnvesteerd werd in alle mogelijke overheidsdomeinen, als onderwijs,
economie en justitie, …, investeringen in Darfur volstrekt onevenredig laag bleven.246
De enige aanzienlijke vooruitgang was een verbeterde kwaliteit van de luchthavens,
omwille van hun strategische ligging tijdens de tweede wereldoorlog.247 Ofschoon de
wegen tussen de belangrijkste steden verbeterd waren, voornamelijk om
vliegtuigbrandstof sneller te kunnen transporteren, bleef het vervoer tussen Darfur
en El-Obeid lang duren. De transportkosten van de –eventuele- opbrengsten uit
Darfur lagen dermate hoog, dat zij het verhandelen bijzonder moeilijk maakten. In
omgekeerde richting, in periodes van voedselschaarste, waren de producten dubbel
zo duur in Darfur als in El-Obeid.248
Terwijl een deel van het land dus een enorme sprong voorwaarts maakte, bleef Darfur
ter plaatse trappelen.
In deze periode werden voor het eerst de duidelijke klimatologische wisselvalligheid
en de toenemende droogte vastgesteld, en wel in heel Soedan. Een van de ernstig
bekritiseerbare handelingen is dat de overheid, als reactie op het schaarser worden
van water, vooral dieper liet graven, of nog meer putten liet aanleggen, in plaats van
naar langetermijn- oplossingen te zoeken.249
246
Zie M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, pp. 163-168.
Zie onder meer ook G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London,
Hurst & Company, 2003, p. 140. 247
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 148. 248
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 149 en volgende. 249
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, pp. 148-151.
Hoofdstuk 4: Darfur, het Siberië van Soedan.
4.1 Darfur opnieuw gekoloniseerd.
Op 1 januari 1956 werd Soedan officieel onafhankelijk. Aan het hoofd stond Ismail al-
Azhari. Geconfronteerd met diens stijgende populariteit sloten de twee grootste
sekteleiders van het land, al-Mirghani en Sayid al-Mahdi, echter al gauw de handen
in elkaar. In juni 1956 verbrak al-Mirghani zijn tactische samenwerking met al-
Azhari, en richtte de People‟s Democratic Party op. In juli ontstond een coalitie
tussen de partijen van al-Mirghani en de Umma van al-Mahdi.250 De hiernavolgende
reeks van machtsspelletjes en intriges in Khartoum ging gepaard met een groot
onvermogen iets te doen aan de oorlog die was losgebarsten in het Zuiden van het
land, of aan de economische problemen, of het opstellen van een grondwet en andere
beleidsvraagstukken. Economisch zat het structureel fout: de Soedanese overheid
kocht al de in Soedan geproduceerde katoen op aan een vastgelegde prijs, om ze dan
door te verkopen aan de rest van de wereld, vaak echter onder de prijs die ze zelf
betaald had.
De Umma en de DPD wonnen de verkiezingen van 1958, maar hadden vooraf
afgesproken geen oppositie te voeren tegen mekaar. Het gevolg was dat alle
verschillen pas duidelijk werden nadat beide partijen een coalitie hadden gevormd.
Deze was onbestuurbaar, omwille van de reusachtige meningsverschillen over zelfs
fundamentele vraagstukken als de te voeren buitenlandse politiek. De Umma begon
actief gesprekken te voeren met de NUP van al-Azhari. Geruchten gingen de ronde
dat ook de DPD met de NUP onderhandelde.251 Nadat „Abdallah Khalil, sinds juli
1956 aan het hoofd van de regering, aan het leger voorgesteld had heel tijdelijk de
macht over te nemen, om na een half jaar een overgangsregering aan te stellen die
verkiezingen zou uitschrijven, aanvaardde het leger dit voorstel. De motivatie van het
leger was zelf aan de macht te komen eerder dan enige bezorgdheid omtrent de
toestand van het land. Al gauw bleek namelijk dat het leger niet van plan was zelf een
einde te maken aan haar heerschappij. Er kwam pas een einde aan de militaire junta
250
Zie onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the
Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 146. 251
Zie onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the
Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 148.
nadat bleek dat de militairen geen verbetering hadden gebracht. De oorlog in het
Zuiden was helemaal niet opgelost geraakt, economisch ging het zéér slecht, de
overheid bleef inzetten op katoen, maar slaagde er niet in winst te maken op de
schommelende wereldmarkt. Bij de bevolking heerste een gevoel dat dit te wijten was
aan de corruptie van de generaals. Toen er opstanden uitbraken, en de lagere
officieren de kant van het volk leken te kiezen, besloten de generaals er zelf een einde
aan te stellen, en beloofden een transitieperiode naar een democratisch systeem.
De nieuwe democratische periode bracht echter geen oplossingen. Integendeel, de
partijen van al-Mahdi en al-Mirghani ruzieden. Eén en ander werd nog
gecompliceerder toen Sayid abd‟al Rahman al-Mahdi in 1959 gestorven was, en kort
na hem ook zijn oudste zoon Sayid Siddiq, die de partij en de sekte overgenomen had,
overleed. De macht werd nu verdeeld tussen de jongere broer van Sayid Siddiq, Imam
al-Hadi, die het religieuze hoofd van de sekte werd, en Sayid Sadiq, de oudste zoon
van Sayid Siddiq en kleinzoon van Sayid abd‟al Rahman, die het hoofd van de
politieke partij werd. In de verkiezingen van 1965 was hij echter nog te jong om op te
komen. Eénmaal de minimumleeftijd van 30 voorbij, botsten de sterk autocratische
ideeën van Sadiq zowel met de ideeën van zijn oom als met deze van de andere
partijen.252 Opnieuw slaagden de democratische partijen er niet in oplossingen te
formuleren voor de problemen van het land.
Ofschoon het relatief dichtbevolkte Darfur voor de Umma een belangrijk
stemmenbastion was, -bij de verkiezingen van 1958 haalde de Umma er 19 van de 22
zetels binnen-253 werd amper of niets ter compensatie ondernomen. Darfur werd in
deze periode gezien als een achterlijke, verre provincie, waarnaar net als onder de
Britten vooral incompetente mensen werden weggepromoveerd. Tegenstanders van
het regime uit de Nijlvallei werden er naartoe gestuurd en gevangengezet,254 als was
het een soort Siberië. Ibrahim toont aan dat sinds de onafhankelijkheid, drie volkeren
rond de hoofdstad alle posten op economisch, militair en bestuurlijk vlak steeds in
252
Zie onder meer P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the
Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 161. en G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in
the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst & Company, 2003, pp. 170-173. 253
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 37. 254
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 156.
handen hebben gehad.255 Deze drie volkeren hebben Darfur als het ware opnieuw
gekoloniseerd.
Onder impuls van de zonen van stamleiders die een opleiding hadden genoten, zoals
Ibrahim Diraige, zoon van een shartai, werd in 1963 het Darfur Development Front
opgericht. Zoals de naam al duidelijk maakt, had dit als doel het in vergelijking met
de Nijlvallei sterk onderontwikkelde Darfur te ontwikkelen.256 Ook na de
machtsoverdracht bleef Darfur gepasseerd worden bij het opmaken van het budget.
Daly toont aan dat het overgrote merendeel van de investeringen ook in deze periode
in de Nijlvallei gebeurde.257 En erger nog, in Darfur was de bevolkingsgroei groter
dan de economische groei.258
Naast het Darfur Development Front ontstonden er onder meer onder de soldaten
van het leger verzetshaarden, die voornamelijk tegen de Jallaba, handelaars uit de
Nijlvallei, -als een pars pro toto voor alle bewoners van de Nijlvallei- gekant waren,
en vóór de ontwikkeling van de regio. Het gevolg was een zuivering van deze
opstandige elementen uit het leger.259
Dé belangrijkste, en helaas enige noemenswaardige gebeurtenis in deze periode, voor
Darfur, is de totstandkoming van de spoorwegverbinding tussen El-Obeid en Nyala.
Deze zorgde ervoor dat Nyala op zeer korte tijd zou uitgroeien tot één van de drie
grootste steden in Darfur.
In deze periode zien we ook de opkomst van de Moslimbroederschap, en haar
politieke partij, de Islamic Charter Front. Daarnaast is het opvallend dat bij
discussies over de te hanteren grondwet, de vertegenwoordigers van Darfur, net als
255
A.-R. A. IBRAHIM, Regional Inequality and Underdevelopment in Western Sudan. Sussex, University of
Sussex, Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling, 1985, passim. 256
Zie onder meer S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S.
HARIR & T. TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, p.
156. 257
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, pp. 191 e.v. 258
Uit: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, p. 189. 259
S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S. HARIR & T.
TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp. 155-156. en
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, pp. 194-195.
die van het Zuiden, de Nubabergen en de Rode Zee-heuvels tegen het Islamitische
voorstel waren omdat dit het Islamitische en Arabische bestuur van de volkeren in de
Nijlvallei en de achteruitstelling van de andere regio‟s zou verankeren.260
Volgens Prunier werd bij de verkiezingen van 1968, toen de twisten tussen Imam al-
Hadi en Sadiq zo hoog opgelopen waren dat beiden met een eigen partij opkwamen,
voor het eerst een onderscheid gemaakt tussen Arabieren en Afrikanen. Al-Hadi
ronselde stemmen bij de “Arabische” volkeren, nadat Sadiq zich van de steun van
Diraige en de stemmen van de “zwarte volkeren” van Darfur zou hebben verzekerd
door te stellen dat de achteruitstelling van Darfur te wijten was aan de “Arabieren”.261
Hierbij maakte hij geen onderscheid tussen de Arabische volkeren van Darfur en de
Arabische volkeren die in Khartoum de touwtjes in handen hadden.
4.2 Nimeiri; bouwen op drijfzand
Toen in mei 1969 het leger in Soedan opnieuw ingreep, vonden zelfs de meeste
democraten dit niet zo erg: het leek toch niet erger te kunnen dan onder het
partijenstelsel. In zijn 17-jarige dictatuur bewees Nimeiri het tegendeel. Ofschoon het
regime aan prestige won doordat de oorlog in het Zuiden in 1972 officieel beëindigd
werd, slaagde Nimeiri erin het land op de rand van de afgrond te brengen.
Van bij het prille begin slaagde Nimeiri erin te heersen, door telkens anderen aan
hem te binden. Op papier begonnen als “communistisch”, waardoor steun verkregen
werd vanuit het Oostblok, was Nimeiri immers vooral begaan met zijn eigen
voortbestaan. Onmiddellijk na de revolutie werden alle politieke partijen verboden,
ook de communistische. Sadiq werd gevangengezet. Al-Azhari stierf. Al-Hadi werd
gedood terwijl hij op de vlucht was, na een bijzonder bloedig onderdrukte opstand op
het eiland Aba, waar een 12.000 Ansar het leven lieten.262 Zo was de rechtse
tegenstand uitgeschakeld. Ofschoon het land in 1973 omgevormd werd tot een
260
Zie G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 40; deze verwjst
naar G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst, 2003, p.
148. die op zijn beurt verwijst naar A. ALIER, Southern Sudan; Too Many Agreements Dishonoured. Reading,
Ithaca Press, 1991, pp. 36-40. 261
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 41. 262
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 167.
éénpartijstaat, en de naam van de partij de “Sudan Socialist Union” (SSU) was, had
Nimeiri het na een linkse couppoging in 1971 achter de schermen over een andere
boeg gegooid. De geledingen werden van alles wat links was gezuiverd.263 In 1972
sloot hij vrede met het Zuiden, terwijl hij steeds meer en meer van Amerikaanse
financiële steun begon te genieten. Na een bijna geslaagde couppoging in 1976, die
vanuit Londen door Sadiq al-Mahdi georchestreerd was en vanuit Libië plaatsvond,
veranderde Nimeiri opnieuw van tactiek en begon een periode van reconciliatie met
Sadiq. Vanaf 1977 was deze terug in het land. Typerend voor de groeiende invloed van
de Moslimbroeders is, dat Nimeiri vanaf eind jaren zeventig, begin jaren tachtig,
steeds meer beroep op hen deed.264 Zo werd Hassan al-Turabi procureur-generaal.
Samen met Sadiq werd hij tot lid van het politiek bureau van de SSU benoemd. De
toegenomen band van Nimeiri met de Islamisten botste echter steeds meer en meer
met de belangen van het Zuiden, waar na de invoering van de Sharia in heel Soedan,
in de zogenaamde september wetten, de oorlog opnieuw losbarstte.265 Sadiq op zijn
beurt besefte weinig invloed te hebben op het bestuur van Nimeiri, die alle touwtjes
in handen bleef houden, en verklaarde begin de jaren tachtig de reconciliatie voor
mislukt, waarna hij onder huisarrest geplaatst werd. In 1984 liet Nimeiri ook de
moslimbroeders vervolgen, en steunde hij uitsluitend nog op het leger. Uiteindelijk
lieten de militairen hem ook vallen terwijl hij op rondreis in de VS was, na
aanhoudende protesten, stakingen en confrontaties in de drie grootste steden.
Begin de jaren tachtig stond Soedan herhaaldelijk op de rand van een faillissement.
Tal van intellectuelen trokken naar de Arabische staten.266 Het land kende een
reusachtige staatsschuld, inflaties, devaluaties, ernstige voedseltekorten, … . Het
Internationaal Monetair Fonds, IMF, weigerde nog leningen te verstrekken en stelde
tal van regels op waaraan Soedan zich diende te houden. Nimeiri was zijn dictatuur 263
Als legitimatie voor zijn macht had Nimeiri in 1971 een referendum georganiseerd. 98,6% koos voor Nimeiri
als president. De verkiezing was echter dermate gefraudeerd dat het amper het vermelden waard is. Zie o.a. P.M.
HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk),
Harlow, Pearson, 2000, passim. 264
In de jaren na de onafhankelijkheid begon de Moslimbroederschap aan invloed te winnen in Soedan. Dit
onder meer onder impuls van Hassan al-Turabi, in die periode docent aan de universiteit van Khartoum. De
politieke vleugel van de Moslimbroeders, de Islamic Charter Front, ICF, begon langzaamaan steeds meer
stemmen te krijgen.
Zo haalt het ICF in Kutum, in Darfur een parlementszetel binnen in de verkiezingen van 1965. Zie: G.
PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 39. 265
Voor meer over het “Islamic Path” van Nimeiri, zie: G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the
Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst & Company, 2003, pp. 150-169. 266
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 220.
begonnen met grote retoriek over fantastische meerjarenplannen die heel Soedan
vooruit zouden helpen. Veel van die peperdure plannen faalden echter, om
verschillende redenen. Enerzijds waren de sterk fluctuerende prijzen op de
wereldmarkt vaak bijzonder nadelig voor Soedan, en waren er een aantal langdurige
droogtes eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, maar anderzijds was het regime
in Khartoum bijzonder bureaucratisch267, werden er grove misinvesteringen begaan
en tierde de corruptie welig, … . Op het terrein was er aanvankelijk weliswaar een
vooruitgang te merken. Maar zowat alle technische, moderne apparatuur diende
geïmporteerd te worden. Het geld ervoor werd ofwel geleend, ofwel bijééngebedeld,
zowel in het Westen, het Oostblok als in de Arabische wereld. Er ging véél meer geld
het land uit dan er binnenkwam.
Eén van de sectoren waarin een fenomenale sprong voorwaarts gemaakt zou worden
was de landbouw. In het midden van de jaren zeventig was duidelijk geworden dat
Soedan een reusachtig, ongebruikt landbouwpotentieel bezat. “(…) only 17 million of
an estimated 200 million acres of cultivable land were under the plough”.268 Het
doel van de plannen was, om van Soedan de graanschuur van het Midden-Oosten te
maken. Mede met Arabisch geld werd op grote schaal geïnvesteerd in –buitenlands-
technisch materiaal. Na een duur tienjarenplan bleek echter dat de Soedanese
landbouw zo mogelijk nog slechter af was dan voordien. Darfur zou hiervan de dupe
worden. Ibrahim Diraige, in 1980 aangesteld als gouverneur van de provincie, had
het na jaren van droogte in 1983 aangedurfd een brief te sturen naar Nimeiri, waarin
hij om dringende buitenlandse voedselhulp vroeg om de dreigende hongersnood te
verhelpen. Aangezien het toegeven aan deze vraag, na de retoriek over de
“graanschuur van het Midden-Oosten” een reusachtig gezichtsverlies zou betekend
hebben voor Nimeiri, weigerde deze woedend.269 Enkele dagen nadat Diraige zélf
naar Khartoum was getrokken om het probleem aan te kaarten, beval Nimeiri zijn
267
Daly haalt aan dat “It was famously said to take 136 separate steps to get a telephone line installed”. Uit:
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 210. 268
Uit: P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 177. 269
Ook Brewer, voormalig Amerikaans ambassadeur in Sudan leek in ‟82 nog volledig overtuigd door deze
retoriek; “(…) with stability and orderly development, [Sudan] could in due course make an increasingly
meaningful contribution to alleviating world food problems”. Uit: W.D. BREWER, “The Libian-Sudanese
“crisis” of 1981: Danger for Darfur and Dilemma for the United States”, In: The Middle East Journal, XXVI,
1982, 2, p. 214.
arrestatie. Diraige zat echter op dat ogenblik reeds op een vliegtuig naar het
buitenland.270
Duizenden inwoners van Darfur hadden die luxe niet. Na aanvankelijk alles ontkend
te hebben, om begin 1984 te stellen dat de hongersnood zwaar overdreven was, moest
het regime van Nimeiri in augustus 1984 toegeven dat er een zeer ernstige
hongersnood heerste, waarna aan de wereld om voedselhulp werd gevraagd. In 1985
vloog de vice-president van de VS George Bush persoonlijk naar Khartoem om een
massa voedselhulp aan te kondigen. Ondertussen waren tot 80.000 vluchtelingen uit
Darfur helemaal naar Khartoem getrokken.271 Medio 1985 ontstond echter ook in de
rest van Soedan voedselschaarste, met opstanden en algemene stakingen als gevolg,
die tot de afzetting van Nimeiri zouden leiden.
Eén van de veranderingen die het regime van Nimeiri heeft pogen door te voeren was
de inperking van de macht van de “stamleiders”. Op papier waren er na de wetten van
het Anglo-Egyptische condominium weliswaar een aantal veranderingen
doorgevoerd; in de praktijk bleven de sheiks, nazirs, shartais, omdas, …, in Darfur en
andere achtergestelde gebieden de ware machtshebbers. Nimeiri zou deze macht
proberen breken door het instellen van regionale en lokale instellingen, en het
hertekenen van de administratieve gebieden, niet langer op basis van het woongebied
van volkeren. Integendeel, “Boundaries were drawn deliberately to cut across rather
than incorporate tribal dars”272. De verkozen instellingen waren echter, net als onder
het Anglo-Egyptische condominium, slechts adviesraden. In de realiteit ontbrak het
op lokaal niveau ook aan financiële middelen, die eerst rechtstreeks naar de provincie
Darfur gingen, en na nog een hervorming zelfs door de regio Darfur aan Khartoum
gevraagd moesten worden.273
Naast de landbouw boerde ook de handel achteruit in Darfur, hoofdzakelijk ten
gevolge van de slechte kwaliteit van de wegen. Er waren nog steeds amper wegen die
ook in het regenseizoen bereidbaar waren. De Soedanese spoorwegen hadden
270
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, pp. 50-51. 271
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, pp. 51-52. 272
Uit: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge
University Press, 2007, p. 208. 273
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, pp. 209 & 224.
ondertussen te kampen met ernstige structurele problemen. Toen Ibrahim
bijvoorbeeld begin de jaren ‟80 een trein nam, zat hij vaak dagenlang vast in
tussenstations wegens gebrek aan brandstof.274
Begin de jaren tachtig was een woelige periode in Darfur. Als gevolg van langdurige
droogtes rond 1973 waren tal van Zaghawa en Meidob naar het Zuiden getrokken, tot
zelfs het gebied rond Nyala.275 In dezelfde periode viel de beslissing van Nimeiri dat,
net zoals alle land ooit van de sultan van Dar Fur was geweest, alle land uiteindelijk
van de staat was. Met als gevolg dat het ongeregistreerde land, ofschoon er al
decennia aanspraken op gemaakt werden op basis van gewoonte en Hakura‟s, nu
door “nieuwkomers” legaal ingepalmd werden. De Zaghawa en andere migranten
maakten dankbaar gebruik van deze opportuniteit. De Fur, Birgid, Rizeyqat en
andere “oorspronkelijke” bewoners voelden zich echter bedreigd.
4.3 Tsjaad 1960-1985. Korte schets van een lange oorlog.
Tsjaad is sinds 1960 onafhankelijk. In wat volgt zal gepoogd worden een summiere,
sterk vereenvoudigde samenvatting van een bijzonder ingewikkelde burgeroorlog te
schetsen. Net als Soedan kent Tsjaad een etnische caleidoscoop aan volkeren, met
sterk vereenvoudigd “Arabische” en/of Islamitische volkeren in het Noorden, en
“Afrikaanse”, al dan niet Christelijk-pagane volkeren in het Zuiden.
Tombalbaye, een Sara, -het grootste “Afrikaanse” volk-, was de eerste president.276
Nadat Tombalbaye het erg onderontwikkelde land echter begon om te vormen tot een
dictatuur, met hem en de Sara aan het hoofd, ontstond er al gauw een burgeroorlog
met tegenstanders van het regime. De Tsjaadse rebellen werden aanvankelijk
gesteund door Soedan, en andere Moslimlanden, zeker nadat de Umma aan de macht
gekomen was in 1964. Frolinat, een fusie van verschillende kleine groeperingen werd
niet toevallig opgericht in Nyala, en had kantoren in Khartoum en de belangrijkste
274
A.-R. A. IBRAHIM, Regional Inequality and Underdevelopment in Western Sudan. Sussex, University of
Sussex, Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling, 1985, passim. 275
Cfr. Infra. 276
Opmerkelijk is dat zoals de volkeren van de Nijlvallei waar de katoenhandel floreerde, de macht
overgenomen hebben van de Britten, ook de Sara in Tsjaad machtig waren dankzij de erfenis van de Franse
katoenhandel. Zie R.O. COLLINS & J. MILJARD BURR, Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton,
Markus Wiener Publishers, 2006, passim. En de commentaar op dit werk hierboven.
steden in Darfur, van waaruit ze in hele kleine groepjes opereerden in Wadai en het
Noorden van Tsjaad.277
Er vonden ook confrontaties plaats op Soedanees grondgebied. Nadat Nimeiri aan de
macht kwam in Soedan, verminderden geleidelijk de goede relaties tussen hem en de
rebellen. Nadat verschillende Tsjaadse groeperingen mekaar in 1971 in Darfur
onderling bevochten hadden, greep het Soedanese leger in, met honderden Tsjaadse
doden als gevolg.278 In hetzelfde jaar waarin Nimeiri aan de macht gekomen was in
Soedan, had Qadafi de Libische koning Idris, een afstammeling van de Sanusi,
omvergeworpen. De Tsjaadse rebellen vonden vanaf dan in Libië een nieuwe militaire
en financiële steun. Qadafi droomde net als Nasser vóór hem, van een groot pan-
Arabisch gebied in Afrika. Waar dit bij Nasser eerder een retorisch pan-Arabisme
was, vertoonde de interpretatie ervan bij Qadafi imperialistische tintjes, waarbij in
Qadafi‟s retoriek Arabische culturele suprematie niet geschuwd werd.279 Hij droomde
van een grote Arabische Unie in Afrika, en praatte hierover met onder meer Egypte
en Soedan, die het plan echter weglachten.280 Wel werden er
samenwerkingsakkoorden getekend.
De Tsjaadse rebellenbeweging, reeds van bij het begin een amalgaam van
verschillende politieke, religieuze en tribale groeperingen, raakte echter meer en
meer verdeeld. Nadat een Sara-officier Tombalbaye in 1975 vermoord had wegens de
aanhoudende verliezen op het terrein, vooral na de terugtrekking van de fransen uit
het Noorden van Tsjaad, verviel het land geleidelijk aan in individuele gebieden met
een eigen “war lord” aan het hoofd. Het bestuur van Tombalbaye werd overgenomen
door de “Afrikaan” Malloum, maar al gauw heerste die enkel nog over het Zuiden van
het land. Het Noorden werd beheerst door de “Arabier” Goukouni. Het Oosten werd
geleid door de voormalige legerchef van Goukouni, de “Afrikaan” Hissène Habré.
Deze laatste werd militair gesteund door Soedan en Egypte. Hij was Moslim en zowel
tegen Malloum als tegen Qadafi‟s Goukouni. Habré‟s Forces Armées du Nord, FAN,
277
Zie onder meer R. BUIJTENHUIJS, Le Frolinat et les révoltes populaires du Tchad, 1965-1976. The Hague,
Mouton, 1978, pp. 110-114. en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide.
Cambridge, Cambridge University Press, 2007, pp. 200-201. 278
Zie o.a. R. BUIJTENHUIJS, Le Frolinat et les guerres civiles du Tchad, (1977-1984): la révolution
introuvable. Paris, Karthala, 1987, pp. 108-112. 279
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 44. 280
Zie R.O. COLLINS & J. MILJARD BURR, Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton, Markus Wiener
Publishers, 2006, passim. En de commentaar op dit werk hierboven.
werden in Darfur getraind en bewapend. Qadafi maakte van de zwakte van Malloum
gebruik om de Aozoustrook te bezetten. In de jaren dertig was immers door de Franse
minister van buitenlandse zaken een relatief klein deel van Noord-Tsjaad, de
Aozoustrook, aan Italiaans Libië geschonken. Dit verdrag werd weliswaar nooit
geratificeerd door het Franse parlement.281 Steunend op dit oude geschil tussen Italië
en Frankrijk, bezette Qadafi nu dit gebied, terwijl hij Goukouni‟s troepen zwaar
bewapende.
In een poging van de regering van nationale eenheid om de militair sterke Goukouni
aan te kunnen, bood “president” Malloum het premierschap aan Habré aan. Na deze
gebeurtenis traden er echter gevechten op tussen Habré‟s troepen en deze van
Malloum. Met militaire hulp van Libië sloeg Goukouni er in 1980 in, zowat heel
Noord-Tsjaad en delen van de hoofdstad te veroveren. Onder buitenlandse,
voornamelijk Afrikaanse, druk en bemiddeling, werden pogingen ondernomen de
verschillende fracties in één regering samen te brengen. Spoedig ontstonden er
hevige gevechten tussen Goukouni en Malloum aan de ene zijde, en Habré aan de
andere zijde. In het najaar van 1980 werden, ditmaal met directe hulp van Libië en
het “Islamic Legion”, Habré‟s troepen teruggedrongen uit de hoofdstad. Ze trokken
zich terug naar hun uitvalsbasis in het Oosten van Tsjaad, -het voormalige Wadai- en
het Westen van Soedan –Darfur-, waar ze gebombardeerd werden door Libische
vliegtuigen.282 Eind 1980 verbleven duizenden Tsjaadse vluchtelingen en honderden
troepen van Habré in Darfur. Tegelijkertijd werden er ook tal van Soedanezen door
Libië geronseld om in het voormeldde Islamic Legion te vechten. Dit was in 1972 door
Qadafi opgericht, en bestond voornamelijk uit “Arabische” vrijwilligers allerhande,
die tegen de “Afrikaanse slaven” wouden vechten.283 Deze werden getraind en
geïndoctrineerd in kampen in Zuid-Libië. Tegelijk steunde Qadafi in Darfur de
oprichting van de “Arab Union”, “(…) a militantly racist and pan-Arabist
organization which stressed the “Arab” character of the province”.284
281
Zie onder meer R.O. COLLINS & J. MILJARD BURR, Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton,
Markus Wiener Publishers, 2006, pp. 14-15. en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and
Genocide. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, pp. 206-207. 282
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 218 283
Er dient opgemerkt te worden dat Qadafi een andere perceptie omtrent Arabieren-Afrikanen had dan nu. Zo
zag hij de Zaghawa, in het huidig conflict gepercipieerd als een semi-nomadisch “Afrikaans” volk, als
nomadische Arabieren. 284
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. Londen, Hurst & Company, 2005, p. 45.
Begin 1981 werd een akkoord getekend tussen Goukouni en Libië, waarin Tsjaad
beloofde zich te zullen integreren in Libië. Na sterke buitenlandse druk werd hiervan
afgezien door Tsjaad en beval Goukouni de terugtrekking van de Libiërs, wat zij
vreemd genoeg snel deden.285 Eens de Libiërs teruggetrokken waren naar het
Noorden, kwam Habré, -via Soedan zwaar bewapend door de VS- echter terug
opzetten vanuit het Oosten van Tsjaad. Medio 1982 nam hij N‟djamena opnieuw in,
en verdreef hij Goukouni naar het Noorden. Andermaal gesteund door Libiërs en het
“Islamic Legion” ging deze in het tegenoffensief. Eén van Goukouni‟s getrouwen,
Acheikh Ibn Oumar, -een Salamat, een volk dat, zoals de Zaghawa, zowel in Tsjaad als
Darfur leeft-, vestigde zich met zijn troepen inmiddels in Zuid-West Darfur. Er hangt
in de literatuur veel mist omtrent de gebeurtenissen in de jaren tachtig in Darfur,
maar over één feit lijkt iedereen het eens: Acheikh Ibn Oumar was een
onwaarschijnlijk harde racist. Na het optrekken van kampen nabij Foro Boranga,
begon hij met zijn troepen de Fur en andere “Afrikanen” van hun gronden te
verjagen.286 Na militaire raids van Habré‟s troepen moest Acheik echter zelf vluchten.
Hierna bouwde hij zijn kampen rond Kutum, in Noord-Darfur, alwaar hij eveneens
de “Afrikaanse” bevolking terroriseerde.287
Inmiddels begonnen de Fransen zich opnieuw te mengen in het conflict. Er werd
massaal militair materieel aangevoerd, dat strategisch rond de hoofdstad werd
opgesteld, om Goukouni af te schrikken. De 16e breedtegraad werd van toen af zowat
de grens tussen Habré/Frans gebied en Goukouni/Libisch gebied.
4.4 Gevangen tussen incompetentie en Nimeiri‟s erfenis: Sadiq
al-Mahdi.
Nadat het leger Nimeiri in het voorjaar van 1985 aan de kant had gezet, volgde een
jaar waarin de legertop als „Transitional Military Council‟, TMC, het bestuur gewoon
voortzette. “Nimeiriism without Nimeiri” zoals John Garang, hoofd van de SPLM het
285
Zie onder meer W.D. BREWER, “The Libian-Sudanese “crisis” of 1981: Danger for Darfur and Dilemma for
the United States”, In: The Middle East Journal, XXVI, 1982, 2, pp. 205-216. 286
Zie onder meer M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge,
Cambridge University Press, 2007, p. 219. 287
Zie onder meer M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge,
Cambridge University Press, 2007, p. 219.
noemde.288 In april 1986 volgden uiteindelijk verkiezingen. Sadiq al-Mahdi won deze,
met de verkiezingsbelofte een einde te maken aan de oorlog in het Zuiden, en dankzij
een paar millioen dollar campagnegeld van Libië. De Umma haalde 100 van de 262
stembare zetels binnen -39 zetels konden niet verdeeld worden omwille van de
onmogelijkheid te stemmen in het Zuiden-, en vormde een coalitie met de DUP en
een aantal kleinere partijen.289 Sadiq werd eerste minister, al-Mirghani hoofd van de
„Supreme Council of State.290 Opvallend is dat het NIF, de politieke zuil van de
moslimbroeders, die sinds de jaren zestig steeds meer aanhang kregen, maar liefst 51
zetels binnenhaalde, en vooral goed scoorde bij de hoogopgeleide bevolking. Van de
28 parlementszetels die voorbehouden waren voor hoger opgeleidde personen,
haalde het NIF er 23 binnen. Ook in Darfur, waar 34 van de 39 “normale” zetels aan
de Umma toekwamen, gingen de 4 voor hoger opgeleidde personen voorbehouden
zetels naar het NIF. 291
Sadiq blonk al gauw echter uit in besluiteloosheid. Aan de economische malaise kon
hij niets verbeteren. In de oorlog met het Zuiden, waarbij, ten gevolge van talloze
verliezen van het leger, een deel van het Soedanese leger vragende partij was om de
oorlog te beëindigen, durfde Sadiq geen eenduidige beslissing nemen, uit vrees voor
de reactie van het NIF. Erger, uit wantrouwen jegens het leger en uit acute geldnood,
werden in Kordofan met de hulp van Libische wapens en instructeurs, tal van
“Arabische vrijwilligers” getraind en bewapend om als “Popular Defence Forces” in
een Jihad tegen de Christelijke of ongelovige Afrikanen in het Zuiden te vechten.292
Deze in Soudanese televisiedocumentaires verheerlijkte “muharilin”, zoals ze op het
terrein bekendstonden, waren bijzonder gewelddadig. Ze bestonden voornamelijk uit
Baggara, “Arabische” veehoeders uit het Zuiden van Kordofan en Darfur, die het
terrein vrij goed kenden, aangezien deze volkeren als semi-nomaden reeds eeuwen
door de Bahr al-Ghazal trokken. Eén van de weinige, alom bekende, want door
288
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 180. 289
Zie: J.L. CHIRIYANKANDATH, “1986 Elections in the Sudan: Tradition, Ideology, Ethnicity - and Class?”,
In: Review of African Political Economy, XIV, 1987, 38, p. 99. 290
P.M. HOLT & M.W. DALY, A History of the Sudan; From the Coming of Islam to the Present Day. (5e
druk), Harlow, Pearson, 2000, p. 182. 291
Zie: J.L. CHIRIYANKANDATH, “1986 Elections in the Sudan: Tradition, Ideology, Ethnicity - and Class?”,
In: Review of African Political Economy, XIV, 1987, 38, pp. 98-100. 292
Zie onder meer M.A. MOHAMED SALIH & S. HARIR, “Tribal Militias; The Genesis of National
Disintegration”, In: S. HARIR & T. TVEDT (Eds.), Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala,
Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp. 186-203. en M.A. MOHAMED SALIH, “New Wine in Old Bottles: Tribal
Militias and the Sudanese State”, In: Review of African Political Economy, 45-46, 1989, pp. 168-174.
toevallig aanwezige journalisten de wereld ingestuurde, bloedbaden was dat van el-
Daien, in Zuid-Darfur. De “murahilin” moordden er, uit frustratie omwille van een
verloren offensief tegen de SPLA een 1200tal Dinka-vluchtelingen uit. Het loon van
de „Popular Defence Forces‟ bestond voornamelijk uit de buit die ze in de Bahr al-
Ghazal konden bijeenscharrelen.
Ofschoon de meeste hulp, -voornamelijk voedsel- om een einde te maken aan de
hongersnood in Darfur en de rest van het land, van de VS kwam, keerde Soedan
onder Sadiq zich tot Libië, voornamelijk om wapens te bekomen om te kunnen
vechten in Zuid-Soedan, en om olie te kopen om de zeer zwakke Soedanese economie
iets of wat te redden. Wat dit laatste betrof, was er echter geen vooruitgang in zicht.
De staatsschuld die Nimeiri had achtergelaten was reusachtig, en gezien de TMC nog
tot vijf keer meer wou uitgeven dan er overheidsinkomsten waren, was zelfs het
stoppen van de groei van de staatsschuld geen sinecure293. Het gevolg was een
belangrijke Brain Drain van tal van intellectuelen naar onder meer de Arabische
wereld. Meer dan een derde van de overheidsposten in Darfur raakt niet meer
ingevuld.294
In de hoop de chaos en de anarchie in het gebied te verminderen besloot Khartoum
terug meer macht aan de “tribale leiders” toe te delen.295 Het was echter te laat. Tal
van jongeren die het gezag van “hun” stamleiders niet noodzakelijk nog erkenden
waren zwaarbewapend, met wapens die overal beschikbaar waren als gevolg van de
massale Libische militaire aanwezigheid in het gebied –de prijs die Sadiq moest
betalen in ruil voor Libische steun in de oorlog in het Zuiden-.
4.5 De “stammenoorlog”.
Van bij het begin van de Britse aanwezigheid in Darfur zijn gevechten tussen volkeren
in Darfur vastgesteld, vaak naar aanleiding van veediefstallen, waarbij bescherming
293
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 239. 294
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University
Press, 2007, p. 241. 295
Zie onder meer J. MORTON, “Tribal administration or no administration: the choice in Western Sudan”,
Sudan Studies, XI, 1992, pp. 26-47 en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide.
Cambridge, Cambridge University Press, 2007, p. 242.
werd geboden door de bevolkingsgroep van waar de dieven afkomstig waren. Deze
geschillen werden zo vaak mogelijk opgelost door de inzet van tribale commissies,
Joudiyya, die door een ingenieus bemiddelingssysteem met de hulp van de Britse
overheid erin slaagden de meeste problemen min of meer te beperken in omvang. Na
het betalen van diya, bloedgeld, werden de zaken gesloten.296
Indien men de lijst met Joudiyya tussen 1922 en 1997 bekijkt, valt op dat er een
enorme toename is van verzoeningscommissies eind jaren zestig tot eind jaren
negentig.297 Zoals meermaals hierboven beschreven, trokken in de jaren zeventig
tienduizenden Zaghawa en Meidob naar het Zuid-Oosten van Darfur. Doordat meer
mensen dicht bij elkaar leven ontstaan er meer geschillen, lijkt de logische verklaring.
Dat is het niet. In Darfur was het tot voor de jaren zeventig volkomen normaal dat
mensen “van stam switchten”. De enige voorwaarde was dat het gezag van de tribale
leiders, of het nu nazirs, sheiks, omda‟s of shartais waren, aanvaard werd. Volgens el-
Battahani kregen nieuwkomers weliswaar geen volwaardige eigendom, maar slechts
het leen van de grond. Toen in de jaren zeventig-tachtig als gevolg van de droogte
hele dorpen zich in andere „dar‟ vestigden, was de bereidheid zich als “gast” te
gedragen, zich aan te passen aan de oorspronkelijke bevolking en zich te
onderwerpen aan de plaatselijke leiders, er niet. Zo ontstond een hevig conflict tussen
Zaghawa en Rizeiqat toen eerstgenoemden –in gebied dat ooit van de Rizeiqat was-,
met een meerderheid waren, en erin slaagden hun kandidaat voor een raad verkozen
te krijgen. Deze Zaghawa hadden van de sheik van de Rizeiqat de toelating gekregen
een eigen omda te hebben, die net als de andere omda‟s onder hem zou ressorteren.
Mede door de macht van het getal was de wil om zich als dankbare “gast” te gedragen
bij de Zaghawa echter ver te zoeken. Eerder dan steeds in een minderwaardige positie
te moeten blijven ten opzichte van de oorspronkelijke dar-eigenaars, zochten ze
onafhankelijke macht. De Rizeiqat rechtvaardigden hun claim op basis van hun
296
Voor een gedetailleerde uitleg over de werking van deze instellingen, zie A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace
Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER,
K.R. SPILLMANN & M. SULIMAN (Eds.), Transformation of Resource Conflicts: Approach and Instruments.
Bern, Peter Lang, 2002, pp. 379-450. 297
A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya Institution in Darfur,
Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.R. SPILLMANN & M. SULIMAN (Eds.), Transformation of Resource
Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, p. 404.
Opmerking: waarschijnlijk is de lijst onvolledig; Morton citeert stukken over geschillen uit de jaren veertig,
terwijl er in El-Battahani‟s lijst geen vermeld staan uit de jaren veertig. Zie: J. MORTON, “Conflict in Darfur; a
Different Perspective”, s.l., HTSPE, 2004, p. 4. Op: [http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf].
Zie ook S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S. HARIR & T.
TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, p. 169.
Hakura; ze hadden deze gronden verkregen van de Fur sultan, en waren in hun bezit
bevestigd door de Britten. De Zaghawa steunden op het Soedanese nationale recht
dat stelde dat alle grond van de staat was, en éénieder er dus gelijke rechten op had.
Opvallende, gelijkaardige conflictsituaties omwille van politieke macht, tussen
“nieuwkomers” en dar-eigenaars ontstonden ook elders in Darfur.298 Dit is de
dieperliggende oorzaak voor tal van conflicten, en een verklaring voor de flinke
toename in aantal conflicten in de jaren zeventig-tachtig.
Het “stammenconflict” tussen de Fur en “27 Arabische volkeren” had een
gelijkaardige reden, maar dan op hoger niveau. Het had als dieperliggende oorzaak
een machtsstrijd tussen de Fur, de talrijkste bevolkingsgroep in Darfur en
dientengevolge de best vertegenwoordigde in regionale en nationale raden, en
Arabische stammen, die -en dat lijkt nieuw- doelbewust samenwerkten met andere
Arabische volkeren in Darfur, en probeerden om de banden met “Arabieren in de
Nijlvallei” te verstevigen.
Doorheen de jaren tachtig namen het aantal gewelddadige confrontaties tussen
“Arabieren” en “Fur” of, in mindere mate, andere “Afrikaanse volkeren” geleidelijk
toe. Flint & De Waal beschrijven als eerste ernstigste racistisch casus een gewapende
groep mannen in uniform die in 1982 een markt afzette, alle mensen tegenhield,
vroeg van welke stam ze waren, de “Arabieren” liet vertrekken, om al de “Afrikanen”
af te ranselen en te beroven.299 Frequenter waren de overvallen op straat van éénieder
die er “Fur” uitzag, of omgekeerd, van Fur op “Arabieren”.
Het is nog steeds niet duidelijk wie de oorlog startte en wat de exacte aanleiding was;
wel duidelijk is dat het geweld in 1987 zich bijzonder snel verspreidde over heel het
Fur-gebied. Ook is duidelijk dat het geen oorlog van “Afrikanen” tegen “Arabieren”
was, maar wel één van een unie van Arabische stammen tegen de Fur. De Massalit en
andere Afrikaanse volkeren hadden er niets mee te maken. De Zaghawa vochtten hun
298
Zie onder meer J. MORTON, “Conflict in Darfur; a Different Perspective”, s.l., HTSPE, 2004, p. 4. Op:
[http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf]. en A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The
Role of the Joudiyya Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.R. SPILLMANN & M.
SULIMAN (Eds.), Transformation of Resource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002,
passim. 299
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, passim.
eigen oorlogje in het Noorden uit tegen de Fur. Zowel de Fur als de Arabieren
beschuldigden elkaar op de vredesconferentie achteraf van racisme. De Arabische
stammen verweten de Fur en diens nationale parlementsleden en regionale
gouverneurs hun demografische meerderheid te misbruiken, met als adagium een
“Dar Fur for the Fur”. De Fur verweten de Arabieren een “Arab Belt” in Afrika te
willen uitbouwen, door zoveel mogelijk “Afrikanen” te vermoorden en dorpen te
vernietigen.300 Zoals de “Dar Fur for the Fur”-retoriek als bewijs van het opkomend
Fur-nationalisme gezien kan worden, kan het feit dat gebieden waar de Fur verjaagd
waren door de Arabieren als “liberated territories” werden genoemd, gezien worden
als een tegenoverstaand racisme.
Deze ideologische redenen verklaren deels waarom, wat mogelijks begon als
individuele geschillen, diefstallen, woedende reacties van Fur na het opeten van
gewassen langs Wadi‟s of waterbronnen door vee van “Arabische” nomaden, het
afsluiten van gebieden om het vee van anderen buiten te houden, …, zo snel
evolueerde naar een oorlog waarin ook Fur en Arabieren die honderden kilometers
van het “begingebied” woonden volop in betrokken waren.
De druk op de gronden an sich was globaal beschouwd niet de doorslaggevende
reden, aangezien er in Darfur, volgens alle onderzoeken, wel degelijk nog steeds
voldoende bebouwbare gronden waren.301 Het conflict tussen Fur en 27 Arabische
stammen werd evenmin veroorzaakt door de interne migratie van Meidob en
Zaghawa, waarvan de helft na de droogte van 1973 en tijdens de droogte van begin
jaren tachtig zich in Zuid-Darfur was gaan vestigen.302 De druk op de gronden
300
Zie S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S. HARIR & T.
TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp. 144-185.
“(…) aux yeux des „arabes‟ du Dar Fur, les Fur sont à la fois enviés (ils sont plus riches), haïs (ils sont les
anciens maîtres) et méprisés (ils ne sont pas des „arabes‟, identité à la fois prestigieuse et incertaine dans la
zone sahélienne)” Uit: G. PRUNIER, “Ecologie, structures ethniques et conflits politiques au Dar Fur”, In: H.
BLEUCHOT, C. DELMET, D. HOPWOOD (Eds.), Sudan; History, identity, ideology. Reading, Ithaca Press,
1991, passim. 301
Vooral F.N. IBRAHIM is hiervan overtuigd. Maar ook verschillende andere auteurs, zoals J. MORTON,
moeten toegeven dat er ondanks de regelmatige hongersnoden globaal genomen wel degelijk voldoende
agricultureel potentieel is in Dar Fur om de bevolking van voedsel te voorzien. Zie J. MORTON, The poverty of
nations: the aid dilemma at the heart of Africa. London, British Academic Press, 1994, passim. 302
Zie onder meer F. IBRAHIM, “The Zaghawa and the Midob of North Darfur – A comparison of migration
behaviour”, In: GeoJournal, XLVI, 1998, passim. En A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan;
The Role of the Joudiyya Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.G. SPILLMAN, M.
SULIMAN (Eds.), Transformation of Rescource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002,
pp. 379-450.
speelde lokaal mogelijks wel mee, doordat tal van tegenstanders van Habré met hun
families en kuddes de grens waren overgetrokken en, om veilig te zijn voor Tsjaads
oorlogsgeweld langs de grenzen, met tienduizenden onmiddellijk diep in Darfur
waren getrokken, in de omgeving van Jebel Marra, de thuisbasis van de Fur. Daar
werden ze echter geconfronteerd met de moeilijkheid nieuwe gronden en autonomie
te verwerven, omdat de Fur, zoals gezegd, net zoals de andere volkeren met „dar‟ in
Darfur, nog steeds met een Hakura-systeem werkten, daterend uit de periode van het
Keira-sultanaat. Dit ondanks het feit dat volgens de Soedanese wet alle gronden
toekwamen aan de staat. Dit laatste zou het argument zijn van de “indringers” om
hun grondbezit te legitimeren.
Het incidenteel geweld groeide uit tot een oorlog in 1987. Fur-dorpen werden
aangevallen door groepen Arabische jongeren te paard en op kamelen, zogenaamde
“janjawid”, waarbij graanvelden, groentetuinen, boomgaarden, huizen, maar ook
moskees en scholen werden vernietigd. Tal van mensen werden verminkt. Honderden
gedood. De Fur-jongeren groepeerden zich in “militias”, die dezelfde bloedige
aanvallen verrichtten op de tentenkampen van “Arabieren”. De Arabische volkeren
kregen hun wapens van de PDF die het op hun beurt van het Soedanese leger hadden
verkregen, die met de PDF als Murahilin samenwerkten in Zuid-Darfur en Zuid-
Kordofan tegen de SPLA. Ook wapens die Libië sinds 1985 massaal het gebied
binnenbracht, werden door Arabische volkeren vlot doorgegeven. Andere van deze
wapens kwamen op de markt terecht, waar ook de Fur ze kochten. De Fur richtten
zich naar Habré als wapenleverancier, maar in hoeverre deze hier echt op in is
gegaan, is nog steeds onduidelijk. Wel mochten de Fur ongestoord een kantoor
openhouden in N‟djamena. Volgens Harir werd ook de SPLA gecontacteerd, zonder
veel succes.303
Doorheen 1988 werden er regelmatig raids uitgevoerd op dorpen, met duizenden
slachtoffers tot gevolg. Soms werden verschillende dorpen op één dag aangevallen.
Soms was er dagenlang een onrustige luwte. Ook in 1989 keerde de rust niet terug.
Wel waren sinds de aanstelling van Dr. Sese als nieuwe gouverneur
Uit dit laatste werk blijkt dat vooral de Zaghawa zelf in dezelfde periode en om vergelijkbare redenen problemen
hadden met de Rizeyqat en andere volkeren. 303
S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S. HARIR & T.
TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, p. 145.
onderhandelingen begonnen. Met de hulp van bemiddelaars, onder leiding van de
afstammeling van de Massalit-sultan, werd gepoogd een vredesconferentie tussen de
Fur en de Arabische volkeren te beleggen. Vanaf februari 1989 tot de in mei geplande
conferentie was er een wapenstilstand. Kort voor de conferentie werd deze echter
doorbroken, waardoor de conferentie even uitgesteld werd, maar wel nog doorging,
vanaf eind mei.304 Al gauw bleek echter dat er weinig hoop was op een doorbraak.
Een stevig akkoord had, naast wederzijds vertrouwen, ook garanties nodig dat een
derde partij, in casu de overheid, kon ingrijpen indien het akkoord niet nageleefd
werd.305 Onder Sadiq al-Mahdi leek dit onmogelijk. Ondertussen, op 30 juni 1989,
pleegde Bashir echter zijn coup. Binnen de week was er een vredesakkoord in Darfur.
Het lijkt ons dat beide partijen hun hoop vestigden op het nieuwe bewind.306
Gedurende de jaren tachtig was de overheid door beide kampen als niet neutraal
aanzien. Het regionale bestuur werd sinds de machtsoverdracht aan Diraige, een Fur,
door de Arabische volkeren als niet neutraal aanzien.307 De trafiek van wapens, die
van de Soedanese regering uiteindelijk bij de Arabische jongeren terechtkwamen,
verhoogde dan weer de perceptie bij de Fur dat de centrale overheid tegen hen was.
Sowieso was de Soedanese overheid doorheen de jaren tachtig tergend incapabel; er
waren geen middelen voor politie noch leger in Darfur. Morton beschrijft hoe de
ordediensten, zo er een achtervolging op veedieven ingesteld werd, vaak van de
voertuigen van het bedrijf waar Morton tewerkgesteld was, moesten gebruik maken.
Prunier beschrijft hoe de minister van defensie van de regering van Sadiq al-Mahdi,
door een -omwille van het door de Libiërs in Darfur veroorzaakte geweld- woedende
massa bekogeld met stenen, het bevel gaf te vuren op de massa, het leger dit niet kon,
aangezien de militairen geen patronen hadden.308
304
In tegenstelling tot wat Collins & Burr doen uitschijnen. In J.M. BURR & R.O. COLLINS, Darfur; The Long
Road to Disaster. Princeton, Markus Wiener Publishers, 2006, passim. 305
Dit is een onderliggende reden waarom ook tal van andere akkoorden tussen andere volkeren in dezelfde
periode zo vaak verbroken werden. Zie: A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of
the Joudiyya Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.G. SPILLMAN, M. SULIMAN
(Eds.), Transformation of Rescource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, pp. 379-450. 306
Volgens Morton kwam het akkoord er onder druk van het nieuwe bewind, en omdat de Fur
vertegenwoordigers aanvoelden dat ze nu zonder gezichtsverlies een akkoord konden sluiten. Zie: J. MORTON,
“Conflict in Darfur; a Different Perspective”, s.l., HTSPE, 2004, p. 4. Op:
[http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf]. 307
Zie onder meer S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S.
HARIR & T. TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp.
158-161. 308
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, Hurst & Company, 2005, passim.
Ondertussen was in Darfur een “Arab Gathering” opgericht. Deze verspreidde volgens
Flint & de Waal doorheen Darfur racistische cassettes en pamfletten waarin
geproclameerd werd dat het ongehoord was dat “zwarten” Arabieren leidden.309 Ze
riepen alle Arabische volkeren in Darfur op om zich te verenigen tegen deze
“absurde” situatie. De Arab Gathering zou beroemd worden na een open brief aan
Sadiq al-Mahdi, waarin hij opgeroepen werd steun te bieden aan zijn Arabische
broeders. Er werd in geclaimd dat “(…)Arab tribes represented more than 70 per cent
of Darfur‟s total population and were politically, economically and socially
„predominant‟. Despite this, they had been „deprived of true representation in the
leadership of Darfur region‟”.310 Ze vroegen Sadiq hen te helpen, aangezien hij “een
broeder van hen” was. Onder het “politieke” conflict om macht groeide een
supremacistisch, Arabisch racistisch laagje. Twee documenten, “Qoreish I” en
“Qoreish II”, hielden een manifest en plan in om ervoor te zorgen dat de Arabieren
over de zwarten konden heersen. “Afrikaanse” leiders moesten vermoord worden.
Scholen moesten op alle mogelijke manieren verstoord worden; Conflicten tussen
verschillende Afrikaanse stammen moesten worden gezaaid, zodat ze zich niet
zouden verenigen, … .311 Qoreish II vermeldt Acheikh Ibn Oumar, de racistische
Tsjaadse guerillaleider, als groot ideologisch voorbeeld.
4.6 Ondertussen in Tsjaad.
Met behulp van Amerikaanse en Franse militaire steun slaagde Habré er medio jaren
tachtig in, Tsjaad relatief rustig te houden. Steeds meer voormalige Zuidelijke
tegenstanders van zijn regime, al dan niet restanten van troepen van Malloum,
verkregen amnestie en werden opgenomen in het Tsjaadse leger. Ondertussen
werden honderden Tsjaadse officieren naar Frankrijk gestuurd voor militaire
training. Eén van de belangrijkste is Idriss Déby, die na zijn terugkomst militaire
adviseur van Habré werd.312 In het Noorden ontstond medio 1986 een zoveelste
schisma tussen de troepen van Goukouni, die steeds minder happig waren op de
Libische aanwezigheid in hun gebied, en de troepen van Acheikh Ibn Oumar, die nog
309
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur; A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, pp. 51-53. 310
Uit: J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur; A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 52. 311
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur; A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, pp. 51-53 312
Zie onder meer R.O. COLLINS & J. MILJARD BURR, Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton,
Markus Wiener Publishers, 2006, pp. 239-242.
steeds hevig pro-Libisch bleven. Habré speelde hierop in door de Noord-Tsjaadse
tegenstanders van Libië te bewapenen.
Tegelijkertijd trok hij in het offensief tegen de Libiërs en de troepen van Acheikh Ibn
Oumar. Eind 1986 begin 1987 volgden indrukwekkende overwinningen van Habré‟s
troepen in het Noorden zich op. Duizenden Libische soldaten sneuvelden. Bijzonder
veel materieel kwam onbeschadigd in handen van Habré. Qadafi wierp aanvankelijk
steeds meer militairen in de schaal, maar begon met de terugtrekking na de val van
Ouadi Doum, de belangrijkste uitvalsbasis voor de Libische luchtmacht in Noord-
Tsjaad in maart 1987. Nadat in september van dat jaar het Tsjaadse leger een
vernietigende verrassingsaanval op de grootste basis in Zuid-Libië had uitgevoerd,
tekende Qadafi een vredesverdrag met Tsjaad.
Acheikh Ibn Oumar besefte dat hij zonder Libische hulp kansloos was, en sloot vrede
met Habré. Ibn Oumar en diens gevolg kregen belangrijke posten in Habré‟s regering.
Na een mislukte staatsgreep in 1989 door de voormalig generaal en militair adviseur
van Habré, Idriss Déby en twee andere vooraanstaande Tsjaadse bevelhebbers,
vluchtte Déby naar Darfur, alwaar Qadafi hem in het grootste geheim steunde.
Soedan, een internationale paria, was op dat ogenblik helemaal aangewezen op
militaire hulp en olie van Libië, en sloot de ogen voor het gebruik van Darfur als
uitvalsbasis. Om geen oorlog met Tsjaad te beginnen, ontkende Khartoum dat het
Tsjaadse leger herhaaldelijk raids op de Tsjaadse rebellen uitvoerde honderden
kilometers diep in Darfur. Na herhaaldelijke aanvallen en tegenaanvallen rond
Kutum, in Darfur, en in het Oosten van Tsjaad, slaagde Déby erin om eind 1990
N‟djamena in te nemen. Ofschoon Déby sindsdien onafgebroken aan de macht bleef,
was het verhaal niet afgelopen; nog steeds volg(d)en de pogingen tot staatsgreep
elkaar op. Nog steeds werd/wordt Darfur hierbij als “springplank” gebruikt.
Hoofdstuk 5: racisme, religie en dictatuur.
5.1 De coup van 30 juni 1989.
Twee aspecten van de coup van 1989 zijn van bijzonder belang voor ons verhaal.
Vooreerst de onmiddellijke aanleiding waaróm ze gepleegd werd. De coup werd
gepleegd omdat Sadiq Al-Mahdi, het hoofd van de “democratische” regering, op het
punt stond vrede te sluiten met het Zuiden, en ervoor zou zorgen dat de Sharia daar
niet geldig zou zijn. Dit voelden de Islamisten die de coup pleegden aan als een
belediging. Voor hen was Soedan een ondeelbare Arabische, Islamitische eenheid. De
herroeping van de wetten van september 1983 zou een einde van het droombeeld van
Soedan als Islamitische staat inhouden. Nadat al-Mirghani eind 1988 aangekondigd
had een vrede met de SPLA te hebben getekend, had Sadiq al-Mahdi zich nog gehaast
te stellen dat dit een partijstandpunt was, en niet officieel van de Soedanese regering
uitging.313 Al-Mirghani en diens DUP verlieten de regering, in hun plaats kwam het
NIF erin. Eind februari 1989 stelde het moegestreden Soedanese leger Sadiq onder
druk; als niet gauw een vrede getekend zou worden met de SPLA, zou het een
staatsgreep plegen. In juni 1989 stond Sadiq op het punt te bezwijken voor deze druk.
Net vooraleer een vrede overeengekomen kon worden, greep een groep Islamistische
officieren onder leiding van kolonel al-Bashir in.
De manier waarop naar de buitenwereld –zowel buiten Soedan als binnen Soedan
zelf- een theaterstuk opgevoerd werd, is het tweede opmerkelijke aspect aan de coup.
Omdat gevreesd werd dat de coup in de eerste weken zou falen als onmiddellijk
duidelijk werd dat het een radicaal Islamitisch karakter had, en omdat ook het
Westen het moeilijk zou hebben met een zoveelste Islamitische revolutie/staatsgreep,
werd naar buiten toe maandenlang een toneel gespeeld. De politieke aard van de
coupplegers werd verborgen gehouden. Lange tijd was onduidelijk of Bashir de macht
in handen had, dan wel een stropop was. Om te doen blijken dat de officieren niet tot
de NIF behoorden, werd NIF ideoloog Hassan al-Turabi zelfs, net als andere politieke
leiders, kort gevangengezet en later onder huisarrest geplaatst. Overdag gevangen in
313
Zie onder meer G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London,
Hurst & Company, 2003, pp. 197-201.
zijn huis, kreeg al-Turabi volgens geruchten ‟s nachts echter heel wat coupplegers met
bestuursvragen over de vloer.314
In Soedan zelf werd echter gauw duidelijk van welke strekking de „Revolutionary
Command Council‟ was. Na de staatsgreep volgde een nooit geziene zuivering van het
leger, overheidsdiensten, scholen, ziekenhuizen, rechtbanken…; telkenmale iemand
liet blijken tegen het Arabisch-Islamitische project te zijn werd deze ontslagen en
vervangen door NIF-gezinden. Vrouwen werden uit instellingen geweerd.315 Het
aantal “ghost houses” waarin mensen gefolterd werden of gewoon verdwenen was
zelfs naar Soedanese normen extreem. Zeer snel na de coup waren de PDF met de
Popular Defence Act gelegaliseerd.316 Verenigingen werden verboden. De pers werd
gecontroleerd. Heel veel Soedanese intellectuelen vluchtten het land uit. In hun
plaats kwamen Moslims die in Afghanistan gevochten hadden het hele land
rondtoeren en spreken over de plichten van Moslims.317 Het Arabisch werd de
officiële taal aan de universiteit van Khartoum; studenten en proffen die
protesteerden werden ontslagen. In de scholen werden bijna uitsluitend de Koran en
sharia aangeleerd en werden hele generaties als het ware geïndoctrineerd.
Pas na verloop van tijd werd ook naar de buitenwereld toe de façade afgeworpen.
Ministers werden vervangen door radicale islamisten. Hassan al-Turabi werd
vrijgelaten, maar bleef lange tijd officieel buiten de regering. Nadat Soedan Irak had
gesteund bij diens invasie van Koeweit, en al-Turabi onder meer opriep tot verzet
tegen Arabische staten die meewerkten met de VS werd, het land meer en meer een
internationale paria, dat in functie van haar nood aan wapens en olie vooral goede
banden onderhield met Libië en Iran. Osama Bin Laden was een graag geziene gast in
dit fundamentalistische, racistische Soedan. Volgens Daly verkreeg deze in ruil voor
314
Zie onder meer: J.M. BURR & R.O. COLLINS, Hasan al-Turabi and the Islamist State, 1989-2000. Leiden-
Boston, Brill, 2003, pp. 10-11. en G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, Hurst & Company,
2005, passim en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge
University Press, 2007, passim. 315
Dit ondanks het liberale standpunt van Turabi en het NIF hieromtrent, aldus Warburg. Zie: G. WARBURG,
Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst & Company, 2003, p. 211. 316
Zie: M.A. MOHAMED SALIH & S. HARIR, “Tribal Militias; The Genesis of National Disintegration”, In:
S.HARIR & T. TVEDT (Eds.), Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppasala, Nordiska Afrikainstitutet,
1994, p. 187. 317
Willemse, die begin jaren negentig onder strikte voorwaarden een aantal keren in Darfur mocht zijn,
beschreef een dergelijke spreekbeurt waarin een persoon opriep tot Islamitischer leven. Zie: WILLEMSE, K.,
„One Foot in Heaven‟ Narratives on gender and Islam in Darfur, West-Sudan. Leiden, Rijksuniversiteit Leiden,
2001, passim.
het arrangeren van een wapendeal met Rusland, gronden en trainingskampen.318 Na
schijnverkiezingen werd Turabi in 1994 voorzitter van het „parlement‟, dat uitsluitend
bestond uit NIF-getrouwen, en werd Bashir president van de „republiek‟ Soedan.
De oppositie vormde in het buitenland en met medewerking van de SPLA/M een
National Democratic Alliance, maar slaagde er niet in om krachtig samen te
werken.319 Eind jaren negentig zou het dictatoriaal regime echter toelaten dat onder
meer Jafaar Nimeiri terug in het land kwam en dat er opnieuw politieke partijen
zouden bestaan.320 Een breuk tussen Bashir, klaarblijkelijk een dictator die vooral zo
lang mogelijk aan de macht wou blijven, en al-Turabi, een meer idealistische
religieuze fundamentalist, bracht deze laatste ertoe zijn eigen partij op te richten.
Door deze breuk slaagde Bashir erin Turabi de schuld in de schoenen te schuiven van
de meest extremistische uitwassingen van het bewind, en geleidelijk de paria status
van Soedan enigszins te verminderen.
5.2 Summiere inleiding op het conflict in het Zuiden.321
Het is in het kader van deze verhandeling niet mogelijk de volledige geschiedenis van
het conflict in het Zuiden weer te geven. Niettemin zullen enkele lijnen geschetst
worden.
Onder het Anglo-Egyptisch bewind kreeg het huidige Zuiden van Soedan een andere
behandeling dan het Noorden. Het Zuiden werd als grotendeels animistisch, tribaal,
zwart en achtergesteld gezien, en dat wouden de Engelsen om verschillende redenen
ook zo houden. Het Noorden werd gezien als zijnde Arabisch en moslim. Hier ziet
men dus al een eerste raciale Noord-Zuid opdeling, in Darfur nog voorafgegaan door
het onderscheid tussen Dar Fur en Dar Fartit, waarbij het niet-Moslim zijn van de
inwoners van dit laatste gebied als het ware toeliet hen tot slaven te maken.
318
Zie: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge
University Press, 2007, p. 257. 319
Zie onder meer “Sudan Profile”, In: International Debates, II, 2004, 6, pp. 162-167. 320
Zie onder meer G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London,
Hurst & Company, 2003, p. 192. 321
Dit stuk is hoofdzakelijk gebaseerd op: D.H. JOHNSON, The Root Causes of Sudan‟s Civil Wars. Oxford,
James Currey, 2004, passim., G. WARBURG, Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya.
London, Hurst & Company, 2003, passim. en A. ALIER, Southern Sudan; Too Many Agreements Dishonoured.
Reading, Ithaca Press, 1991, passim.
Er werden tijdens het condominium een aantal maatregelen getroffen om de
Arabisering en Islamitisch proselitisme in het Zuiden onmogelijk te maken, onder
meer door het effectief in twee delen van het Soedanese grondgebied, en het
verplichten van bepaalde visa om van het ene naar het andere deel te kunnen reizen.
Ook het leger werd gesplitst. Het Zuid-Soedanese leger mocht enkel uit „Afrikanen‟
bestaan, maar bleef weliswaar onder leiding van Britten.
In vergelijking met de herinneringen aan de massale slavenjacht door Noord-
Soedanezen in Zuid-Soedan een halve eeuw voordien, was het Anglo-Egyptische
bewind in de ogen van de Zuid-Soedanezen een grote verbetering. De Noord-
Soedanezen zagen de opsplitsing echter als het tegenhouden van een logische
innerlijke unificatie van het land Soedan, als het nodeloos uitstellen van een bekering
en Arabisering van de ongelovigen. Toen het land dan ook onafhankelijk werd, was
dit het eerste wat tal van Noordelijke Soedanezen deden. Tal van Zuidelijke
Soedanezen voelden zich hierdoor echter in hun eigenheid bedreigd. Dit was de kiem
van een reeks oorlogen, die alles tezamen bijna een halve eeuw zouden duren.
Nimeiri slaagde er begin jaren zeventig in een akkoord te sluiten met de belangrijkste
Zuidelijke rebellenbewegingen. Nadat hij begin jaren tachtig eenzijdig steeds meer
akkoorden verbrak, nam het geweld echter opnieuw toe. Eind jaren tachtig was het
Noord Soedanese leger, waarvan de manschappen vooral uit Darfuri, en de kaders
vooral uit inwoners van de Nijlvallei bestonden, oorlogsmoe.322 Er werden sinds het
midden van dat decennium „Arabische‟ vrijwilligers opgenomen en bewapend door
het leger. Het voordeel van deze manschappen, die sneuvelden bij bosjes, was dat
naar de buitenwereld toe de gevechten afgedaan konden worden als tribale onlusten.
Na het aan de macht komen van het NIF ging de oorlog onverminderd door, met
wisselende krijgskansen. Begin jaren negentig leek het Noorden het te zullen halen,
nadat buitenlandse steun voor de SPLA/M wegviel, de SPLA een aantal nederlagen
leed en Khartoem handig inspeelde op de interne verdeeldheid in en tussen de
Zuidelijke rebellenbewegingen. Eind jaren negentig moest het Soedanese leger op
322
Zie onder meer: S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S.
HARIR & T. TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994,
passim.
haar beurt grote gebieden prijsgeven. Toen bleek dat er in het grensgebied tussen
Noord en Zuid-Soedan olie vindbaar was, werd de kaart van Soedan hertekend, zodat
grote olievelden sinds dan in Noord-Soedan vielen. Pas na jarenlange
onderhandelingen slaagden de SPLA/M en de regering erin een akkoord te bereiken.
Het Comprehensive Peace Agreement werd begin januari 2005 getekend. Het
voorzag onder meer in een deling van de olieopbrengst tussen Noord en Zuid Soedan,
in een relatief grote autonomie voor Zuid-Soedan, in de deling van de politieke
macht, waarbij een Zuid-Soedanees eerste vice-president werd en de Zuid-
Soedanezen een vaststaand aantal zetels in het parlement kregen, en in waarborgen
voor de „Afrikaanse‟ bevolking van Khartoem. Tegen 2009 zou er een referendum
over een eventuele onafhankelijkheid van Zuid-Soedan gehouden worden.
Amper enkele maanden na het ondertekenen stierf John Garang, de charismatische
en hardwerkende leider van de SPLA/M. Zijn opvolgers konden minder hun stempel
drukken op het beleid in Khartoem.
5.3 The Forgotten war in Darfur flares again.323
De vrede in Darfur tussen de Fur en de “27 Arabische volkeren” hield niet lang stand.
Kleine schermutselingen, het afbranden van dorpen, veediefstallen, …, bleven af en
toe plaatsvinden.324 Het was een sluimerende oorlog. Wat er exact gebeurde is
onduidelijk. Er bestaat amper literatuur over. Een rapport van Africa Watch claimde,
na een korte periode van intensiever geweld, dat “(…) A new and particularly
ominous development has been the involvement of the Sudanese army, which has
destroyed Fur villages and detained leading Fur chiefs.” Dit feit wordt noch bevestigd,
noch ontkend door andere auteurs. Enkel Morton stelt het in vraag voor wat betreft
de periode dat hij zelf aanwezig was.325 Dit gegeven verdient zeker nader onderzoek.
Wel is duidelijk dat de eerste jaren van het nieuwe bewind hongersnood inhielden,
dat Musa Hilal, Sheik van de Mahamid na de machtsovername in ere werd hersteld;
hij was door Sese omwille van zijn Arabisch supremacistische, racistische en
323
Cfr. Africa Watch, The Forgotten War in Darfur Flares Again, s.l., s.n., april 1990, s.p.. 324
Zie onder meer S. HARIR, “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S.
HARIR & T. TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp.
177-178. 325
J. MORTON, “Conflict in Darfur; a Different Perspective”, s.l., HTSPE, 2004, pp. 2-3. Op:
[http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf].
bloeddorstige incompetentie uit zijn functie gezet geweest; en dat Daoud Bolad, een
NIF medestander van het eerste uur in Darfur, zeer zwaar ontgoocheld was in het
nieuwe bewind.
5.4 Daoud Bolad.
De levensloop van Daoud Bolad wordt door verschillende auteurs gezien als hét
voorbeeld van de achteropstelling, van het racisme, van het neerkijken op de
“Afrikaanse” Soedanezen door hun “Arabische” landgenoten aan de Nijl. Ons inziens
is ze typerend voor de frustratie van verschillende hoogopgeleide Darfuri die hun
hoop hadden gesteld op de Moslimbroederschap om gelijkheid voor Darfur te
verkrijgen. De levensloop van deze Fur wordt beschreven door Sharif Harir, zelf ooit
lid van de Moslimbroederschap en het NIF.326 Als beloftevolle jonge student met
politieke ambities, slaagde Bolad er eind jaren zeventig in, de eerste voorzitter van de
Khartoum University Students Union te worden zonder afkomstig te zijn uit het
Nijldal. Zijn adjunct was toen een zekere al-Tayeb Ibrahim “Sikha”. Onder het regime
van Nimeiri werd hij, -net zoals tal van andere leden van de Islamitische beweging-
herhaaldelijk gevangengezet en gemarteld. Hij was diepgelovig moslim, lid van de
moslimbroederschap, en leek, net zoals al de vroegere voorzitters van de Students
Union, een politieke carrière voor de boeg te hebben. Amper tien jaar later, nadat zijn
voormalige collega‟s en vrienden uit de Islamistische beweging de macht in Soedan
hadden overgenomen, verscheen hij in 1991 echter aan het hoofd van een leger SPLA-
troepen in Darfur. Wat dreef nu deze man om een band te sluiten met zijn
ideologische tegenstanders en de wapens op te nemen tegen zijn voormalige collega‟s
en gelijkgezinden? Daoud Bolad was moegetergd, had de ene na de andere functie
naar minder capabele mensen zien gaan, en kon vooral niet opboksen tegen een
continu neerkijken binnen de Islamistische gemeenschap op de “zuruq”, zwarten,
enkel en alleen omwille van hun huidskleur. Al-Tayeb Ibrahim Sikha beklom de
politieke ladder, Bolad niet. Bolad beschuldigde de Moslim Broederschap van
racisme.327 Daarnaast was, toen de NIF in 1988 uiteindelijk in de regering kwam, alle
326
Zie S. HARIR, “Racism in Islamic Disguise: Retreating Nationalism and Upsurging Ethnicity in Darfur”, In:
H. VEBER, Never Drink from the Same Cup: Proceedings of the Conference on Indigenous Peoples in Africa.
Copenhagen, IWGIA, 1993, pp. 291-311. en M.A. MOHAMED SALIH, Understanding the Conflict in Darfur.
Copenhagen, University of Copenhagen, 2005, p. 19.
Ook Flint & de Waal en Prunier beschrijven deze gebeurtenissen. 327
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, pp. 20-26.
kritiek van deze partij op de Libische militaire aanwezigheid in Darfur plotseling
verdwenen.328
Na zijn studies, was Bolad teruggekeerd naar Darfur. Hij had een zaak geopend en
was in de lokale politiek gestapt. Uit frustratie omwille van bovenvermelde feiten, was
hij in 1989 naar Tsjaad getrokken, in de hoop er steun te krijgen voor een nieuw op te
richten guerrilla. Uiteindelijk trok hij naar Ethiopië om er te praten met John Garang
en lid te worden van de SPLA. In 1991 dook hij terug op in Zuid-Darfur. Hij had in
1990 training gevolgd in Zuid-Kordofan en stond er aan het hoofd van SPLA-troepen
die door Zuid-Darfur naar Jebel Marra zouden trekken om daar een uitvalsbasis op te
richten.
De aanwezigheid van deze troepen werd echter al gauw opgemerkt en doorgegeven
aan het bestuur. Uitgerekend al-Tayeb Ibrahim “Sikha” was de toenmalige militaire
gouverneur van Darfur, en stond aan het hoofd van de, met een militie van Beni
Halba aangevulde, legertroepen die Bolad en zijn manschappen versloegen. Bolad
werd gevangengenomen en stierf in duistere omstandigheden in de gevangenis;
vermoedelijk bezweek hij aan de gevolgen van zeer zware folteringen. De “fursan”, of
ruiters waarmee de militie van Beni Halba bedoeld wordt, brandden na hun
overwinning een aantal dorpen van de Fur af, omdat deze steun zouden hebben
verleend aan Bolads manschappen.329 Volgens Flint & De Waal had Bolad bij zijn
gevangenname documenten op zich waarin nauwgezet elk lid van zijn ondergrondse
cellen stond genoteerd; “his network was quietly and ruthlessly dismantled. The
Darfurian resistance was set back by ten years”.330
Op de website van de Justice and Equality Movement, JEM, wordt Bolad als een
martelaar geëerd. Dit lijkt de hypothese te bevestigen dat de JEM bestaat uit
gedesillusioneerde Darfuri zoals Bolad, die Soedan van binnen uit wouden
hervormen, maar omwille van het onwrikbare diepe racisme eind jaren negentig
uiteindelijk de wapens opnamen.331
328
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 73. 329
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 57. 330
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, pp. 25-26. 331
Zie: [http://www.sudanjem.com] En J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War.
London, Zed Books, 2005, p. 26.
5.5 Van Jihad tegen animistische en Christelijke “zurga”, naar
Jihad tegen “zurga”.
Een, ons inziens, belangrijke gebeurtenis van begin de jaren negentig is de
uitbreiding van de oorlog tegen het zwarte Zuiden, -de “Jihad” van de Popular
Defence Forces, breed uitgesmeerd in documentaires op de Soedanese televisie-, tot
een Jihad tegen de Afrikaanse moslims in de Nubabergen. Ulama, riepen hiertoe op.
De „Nuba Mountains‟ zijn een berggebied, dat net als Darfur wel deel was van het
Islamitische Noorden, maar waarvan de inwoners voornamelijk zwart-Afrikaanse
gelaatstrekken vertoonden. Er was in dat gebied een opstand uitgebroken tegen
Khartoem, en de opstandelingen werkten samen met de SPLA. Vanaf dat ogenblik
gold de Heilige oorlog van de vrijwilligers en aangeduidden van de PDF, ook tegen
“zwarte moslims”.
Een tweede cruciale gebeurtenis is, dat even ervoor in Tsjaad het Libische leger
volledig verslagen was. Qadaffi had plotseling vrede gesloten met Tsjaad, waarna zijn
geïndoctrineerde soldaten vanuit kampen in Libië terugkeerden naar Darfur. Zowel
in Khartoum als in Darfur werd door Islamisten Islam gelijkgeschakeld met
Arabisme.332
Daar waar de Arab Gathering onder Sadiq al-Mahdi klaarblijkelijk bot ving, werd ze
van bij het begin door de NIF gesteund. Toen in 1994 Soedan werd heringedeeld,
deels als administratieve reorganisatie, maar ook om waardevolle oliebronnen en
kopermijnen in Noordelijke provincies op te nemen, werd ook Darfur, dat voordien
uit twee delen bestond, heringedeeld in drie provincies, in een Noord, West en Zuid
Darfur. Dit had als gevolg dat de Fur, voordien de grootste bevolkingsgroep, nu
verdeeld waren over drie gebieden, en in alle drie de gebieden een minderheid
werden, die niet meer van hun aantal gebruik konden maken hun vertegenwoordigers
verkozen te krijgen. Voortaan zwaaiden de “Arabieren” de plak.
Een nog opvallender ingrijpen van Khartoum in de machtsstrijden in Darfur
gebeurde in Dar Massalit. Dit meest westelijke deel van Darfur had het meest te
332
D.H. JOHNSON, The Root Causes of Sudan‟s Civil Wars. Oxford, James Currey, 2004, p. 140.
lijden gehad onder de droogtes van de jaren 70-80, en onder sterk toegenomen
migratiebeweging van Arabische Tsjaadse migranten. Toen deze na strijd met de
Massalit om officiële erkenning vroegen van de eigendom van de gronden die ze
hadden ingepalmd, besliste de overheid in 1995 prompt om het hele gebied in dertien
stukken te verdelen, met aan het hoofd van elk gebied een “stamleider”.333 Hiervan
waren er acht Arabisch, en slechts vijf Massalit. Dit ondanks het feit dat de bevolking
toen nog voor twee derden uit Masalit bestond. Daarnaast werd beslist dat die dertien
stamleiders de opvolger van de sultan, en dus van de “overheid” zouden kiezen, en
dat de sultan vanaf nu om de zes jaar verkozen moest worden. Ook op deze manier
werd de zwarte meerderheid dus gebroken. In dezelfde periode namen de raids van
Arabieren op kuddes van de Massalit toe, en werden hele dorpen aangevallen.
Ondertussen nodigden de Arabische stamleiders in Dar Massalit hun “Arabische
volksgenoten” uit Tsjaad uit om zich in dar Massalit te komen vestigen. Massalit
dorpsnamen werden vervangen door Arabische namen. De machtsverhoudingen
waren gekeerd. Waar de Fur en de Massalit decennialang de dorpen van
tegenstanders die “hun land” inpalmden verbrand hadden, gebeurde nu hetzelfde
met hun eigen dorpen. Op één dag in juni 1996 werden 7 dorpen aangevallen, zonder
dat de overheid ingreep. Integendeel, in datzelfde jaar verwierp Khartoum de
aanspraken die de Massalit op hun grond maakten als niet-legitiem; werden
tientallen Massalit jongeren door de Soedanese overheid opgepakt en meegevoerd,
om verplicht in het Zuiden te gaan vechten en begon de politie bij huiszoekingen
zoveel mogelijk wapens in beslag te nemen van de Massalit, maar, zo bleek, niet van
de Arabieren. In sommige gevallen werd de ene dag een heel Massalit dorp
onderzocht op wapens door de politie, en werd hetzelfde dorp de volgende dag
aangevallen door „Janjaweed‟. Iets te vaak om toevallig te zijn. Steeds meer Arabieren
werden bewapend en opgenomen in de Popular Defence Forces. Er werd onder de
bevolking van Darfur geronseld om deze troepen te versterken. Er werden echter
geen “zwarten” toegelaten. In de open oorlog die al gauw ontstond vluchtten
tienduizenden naar Tsjaad en naar steden als el-Geneina. Duizenden anderen werden
gedood.
333
Zie onder meer A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya
Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.R. SPILLMANN & M. SULIMAN (Eds.),
Transformation of Resource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, pp. 379-450.
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, passim.
En M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow. A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge University
Press, 2007, passim.
Tekenend voor het racisme van het NIF is dat Khartoum, dat in dar Massalit duidelijk
de kant had gekozen van de “nieuwkomers”, dit niet deed in het conflict tussen
Zaghawa en Rizeyqat in Zuid-West Darfur, dat in datzelfde jaar 1996 opnieuw was
losgebarsten. Verkiezingen in een kiesdistrict waar een Zaghawa normaliter zou
winnen, waren gesaboteerd. De Zaghawa hadden ondanks hun grote aantal in dit
gebied slechts één omda, die, zoals de andere omda‟s in dar Rizeyqat, onder de nazir
van de Rizeyqat stond. Tal van diefstallen, soms -eerder kleine- incidenten, geruchten
omtrent afkeurbaar gedrag van vooraanstaande Zaghawa, wakkerden in 1996 de
wederzijds haat aan en leidden tot zeer gewelddadige raids op dorpen en winkels van
Zaghawa. Dit conflict met Rizeyqat werd uiteindelijk opgelost, na het betalen van –
weliswaar veel te weinig- bloedgeld door de Rizeyqat.334 De Rizeyqat hadden met het
huidige conflict weinig te maken.335
5.6 Van 1996 tot 25 april 2003.336
Over de gebeurtenissen in de “jaren negentig” in Darfur, waaronder een aantal
cruciale tussen begin jaren negentig en het jaar 2003, wanneer de rebellen plots
internationale bekendheid verwerven, is in de literatuur relatief weinig bekend, té
weinig. Flint en de Waal geven reeds een aantal gebeurtenissen, voornamelijk die in
dar Massalit. Maar meer onderzoek ter plaatse, onder meer naar wat in deze periode
bij de Fur, bij de Arabische volkeren, bij de noordelijke Zaghawa, de Gimr, …
gebeurde, is noodzakelijk voor een beter begrip van het conflict.
Een aantal punten kunnen wel met enige zekerheid gesteld worden. Het meest
opvallend is, dat de banden tussen verschillende Arabische volkeren in het gebied
steeds nauwer waren geworden, en er verschillende organisaties opgericht werden die
deze band nog verstevigden, zoals de “Union of Shepherds”, de “Administration of
334
Zie: A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya Institution in
Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.R. SPILLMANN & M. SULIMAN (Eds.), Transformation of
Resource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, pp. 379-450. 335
Zie onder meer: D.H. JOHNSON, “Darfur; Peace, Genocide & Crimes Against Humanity in Sudan”, In: P.
KAARSHOLM (Ed.), Violence, Political Culture & Development in Africa. Oxford, James Currey, 2006, pp.
92-104. en D.H. JOHNSON, The Root Causes of Sudan‟s Civil Wars. Oxford, James Currey, 2004, pp. 139-141. 336
Dit stuk is hoofdzakelijk gebaseerd op J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War.
London, Zed Books, 2005, passim. en M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow. A History of Destruction and Genocide.
New York, Cambridge University Press, 2007, passim.
Nomads Education”, etcetera.337 Het lijkt alsof de klemtoon van de
identiteitsbepaling door “stam” verlegd is naar het “Arabisch” zijn.
Daarnaast lijkt het ons dat hetgeen nu in Darfur gebeurt, het resultaat is van een
spiraal van geweld, waarbij acties vanwege de ene partij, hevigere reacties bij de
andere teweegbrachten. Individuele acties speelden daar eveneens een grote rol in.
De voormeldde gevechten in dar Massalit bleven van 1996 tot 1998 doorgaan, waarbij
tienduizenden naar Tsjaad vluchtten. Toen Massalit protesteerden, werden ze
hardhandig opgepakt. Ondertussen werd Musa Hilal, verzekerd van de steun van
parlementsleden en medestanders in het regime, vrijwel ongemoeid gelaten telkens
hij bij geschillen de wapens trok.
Na een incident waarbij een Arabische leider gedood was, slaagden Arabische
supremacisten erin in Khartoum de Massalit af te doen als “het verlengde van de
SPLA”, en werd heel dar Massalit als dusdanig aangepakt; “Government troops sealed
off Dar Massalit as militias backed by government helicopters launched a series of
attacks that killed more than two thousand people”.338
Ondertussen was, als reactie op de steeds meer gewelddadige, ongestrafte aanvallen
op Fur en andere Afrikaanse volkeren, door een aantal hoogopgeleidde Fur vanaf
1996-97 bij familie en vrienden in Khartoum en in het buitenland geld verzameld om
zich militair te kunnen organiseren tegen het regime. Contacten met de Massalit
werden gezocht, maar deze waren terughoudend, uit schrik voor een nog harder
terugslaan van de Soedanese overheid.
337
A. EL-BATTAHANI, “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya Institution in Darfur,
Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K.R. SPILLMANN & M. SULIMAN (Eds.), Transformation of Resource
Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, p. 426. 338
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 72.
In 2001 zou een Massalit effectief contact zoeken met de SPLA, maar een offensief vanuit Bahr al-Ghazal naar
Darfur werd gestopt. Zie: J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed
Books, 2005, p. 83.
Reeds in 1994 was onder leiding van Sharif Harir en Diraige in Eritrea een politieke
beweging rond intellectuelen uit Darfur, de Sudan Federal Democratic Alliance,
opgericht, die meewerkte aan de National Democratic Alliance. 339340
De eerste alliantie kwam er, opmerkelijk genoeg, met de Zaghawa. De Fur en de
Zaghawa waren eeuwige vijanden geweest –Zaghawa waren semi-nomaden die bij
hun doortocht bij de Fur steeds voor ruzies zorgden-, maar besloten nu samen in het
verzet te gaan tegen de nieuwe vormen van racistisch, Arabisch supremacistisch
geweld van leden van het NIF en de Arab Gathering.
De „janjaweed‟, die in de jaren tachtig bestond uit de gewapende jeugd van Arabische
stammen, -zoals de Fur hun “milishias” hadden-, werden in 1999 in Darfur volledig
geïntegreerd in de PDF, op bevel van Muhammad Ahmad al-Dabi, een Arabisch
supremacistische generaal. Ze werden getraind door voormalige „murahileen‟ uit de
oorlog in het Zuiden.341
Met de hulp van Zaghawa officieren die enkele jaren voordien Deby aan de macht
geholpen hadden in Tsjaad, werden vanaf 2000 de eerste trainingskampen gebouwd
door de rebellen. Het “Darfur Liberation Front”, DLF, werd opgericht.
Een jaar nadat het beruchte, anonieme “Black Book of the Sudan”, -dat aan de hand
van overheidsdocumenten stelde dat Darfur altijd al verwaarloosd was geweest, en
dat drie volkeren in de Nijlvallei steeds de macht in handen hadden gehouden-, een
storm van reacties had veroorzaakt in Khartoum, waar dergelijke kritiek in het
terreurklimaat van de geheime diensten absoluut ongezien was, werd in augustus
2001 de Justice and Equality Movement, JEM, opgericht.342 De JEM was opgebouwd
339
Voor (fragmenten uit) het charter van deze beweging, zie M.A. MOHAMED SALIH, Understanding the
Conflict in Darfur. Copenhagen, Centre of African Studies, 2005, pp. 18-19. 340
Volgens Johnson trainden de Fur die de SFDA oprichtten vanaf 1997 manschappen in Eritrea. Daly spreekt
dit tegen. Zie D.H. JOHNSON, The Root Causes of Sudan‟s Civil Wars. Oxford, James Currey, 2004, p. 141 en
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge University
Press, 2007, passim. 341
Zie onder meer: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York,
Cambridge University Press, 2007, p. 263. 342
Ons inziens stond weinig nieuws in het „Black Book‟, maar was het gewoon een herneming van enkele van de
belangrijkste punten van het eerste deel van de doctoraatsthesis van Ibrahim. Zie: A.-R. A. IBRAHIM, Regional
Inequality and Underdevelopment in Western Sudan. Sussex, University of Sussex, Onuitgegeven
Doctoraatsverhandeling, 1985, passim.
Het Black Book is vindbaar via [http://www.sudanjem.com].
rond intellectuele Darfuri en gedesillusioneerde Moslimfundamentalisten die in de
jaren tachtig-negentig hadden gehoopt dat de Islam en het NIF de uitweg zouden
bieden uit de armoede van Soedan en Darfur, maar die op steeds meer racisme waren
gestoten. De JEM eiste dat Darfur, dat sinds de verovering altijd achtergesteld was
geweest, eindelijk op een gelijke voet zou behandeld worden. Ook het DLF was tegen
de achterstelling die het gebied sinds 1916 gekend had.
Het Black Book had als gevolg dat Arabische supremacisten zich bedreigd voelden, en
nog harder medestanders bewapenden.343
In 2001 stopten de Zaghawa belastingen te betalen “(…) to a government that
„provided no security at all for human beings in Dar Zaghawa, no medical services
and no education system‟”.344 Een aanval van janjaweed op Abu Gamra, in 2001,
waarbij 125 burgers gedood werden, waaronder een groep onder leiding van 2
hoofdleerkrachten die bespraken hoe lokale scholen te heropenen, was het feit dat
voor veel Zaghawa de doorslag gaf om door te gaan met militaire bewapening en
training.345
In 2001 werd door de Soedanese overheid de noodtoestand uitgeroepen in het gebied,
en werden militaire uitzonderingstribunalen van kracht.346
In februari 2002 begon het DLF regelmatig overheidsposten, konvooien en
politiekantoren aan te vallen.
De immuniteit van de handelingen van de PDF, die af en toe dorpen platbrandden en
tientallen mensen vermoordden, verhoogde bij de “Afrikaanse” bevolking van Darfur
de nood aan militair verweer, en de woede op de overheid. De bewapening en de
schermutselingen van deze “Afrikaanse” rebellen bracht het centrale bewind er dan
weer toe nog meer Arabische mensen te bewapenen.
343
M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge University
Press, 2007, p. 276. 344
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 75. 345
J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, p. 75. 346
Zie: J.-P. RÉMY, “Darfour, le soupçon d‟<<éventuelles crimes contre l‟humanité>>”, In: Le Monde,
30.06.2004, p. III.
In een typische verdeel-en-heers-strategie besliste Khartoum om enerzijds zo hard
mogelijk de rebellen aan te vallen en de kampen te bombarderen, en anderzijds
Ibrahim Muhammad Sulayman, een gematigde generaal, naar het gebied te sturen.
Deze liet zowel Musa Hilal, een janjawidleider, overplaatsen naar Oost-Soedan, als
verzetsleiders gevangenzetten. Hij organiseerde een bijeenkomst van tribale Fur-
leiders.347 Deze leiders besloten hun vergadering met de unanieme vraag aan de
Soedanese overheid om toch minstens haar taak als neutrale ordehandhaver na te
komen. Niet veel later echter kwamen Arabische stamleiders bijeen; deze besloten
hun vergadering met de stelling dat alle onrust te wijten was aan de Fur en aan
extremistische Moslims. Ze eisten de terugkeer van Musa Hilal.
In november 2002 beloofde Ali Osman Taha, eerste vice-president van Soedan, en
volgens Musa Hilal “hero of the Sudan”, bij zijn bezoek aan Darfur, dat hetgeen in
Zuid-Soedan gebeurd was nog maar een “preview” was van hetgeen Darfur te
wachten stond.348
Aangezien de overheid vastbesloten was haar Arabisch-racistisch politiek verder te
zetten, gingen de verzetsstrijders een stapje verder in hun aanvallen op
overheidsposten. Op 26 februari 2003 vielen ze het stadje Golu aan met maar liefst
300 „technicals‟: jeeps waarop een zwaar machinegeweer gemonteerd is. In maart
werd de grensstad Tiné aangevallen. Op korte tijd werden honderden Soedanese
soldaten gedood. Op 25 april vielen JEM en SLA in een gezamenlijke actie
tegelijkertijd El-Fasher en Nyala aan.349 Ze kidnapten er de commandant, doodden
tientallen soldaten en vernietigden tal van helikopters en vliegtuigen.
5.7 Darfur, een genocide?
Al-Bashir, in maart op bezoek geweest in El-Fasher, beloofde het leger “los te zullen
laten”, als ware het een hond aan een ketting. Opnieuw was de strategie van de
Soedanese overheid meerzijdig. Niettegenstaande onderhandelingen en vage beloftes
347
Zie: M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. New York, Cambridge
University Press, 2007, pp. 278-279. 348
Zie onder meer J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long War. London, Zed Books,
2005, passim. 349
Na contacten met de SPLA/M werd het DLF herdoopt tot SLA/M, en werd een politiek manifest geschreven.
over “ontwikkeling”, werd tegelijkertijd de noodtoestand uitgeroepen. Ibrahim
Muhammad Sulayman werd vervangen door een lid van de Arab Gathering, en er
werden tientallen jongeren opgepakt en afgevoerd.
Musa Hilal werd vrijgelaten en kwam opnieuw in overheidsdienst, als leider van
PDF/janjaweed, ditmaal nog meer gesteund door de Soedanese overheid. Er werden
een tiental kampen gebouwd in West en Noord-Darfur, die bijna dagelijks bevoorraad
werden met wapens en voedsel door het Soedanese leger. Er werd volop geronseld
onder Arabische volkeren, vooral onder inwijkelingen uit Tsjaad, naar verluid zelfs
uit Libië en Nigeria. Volgens Prunier werden zelfs dieven en moordenaars uit de
gevangenissen gehaald om in de kampen getraind te worden, -wat Musa Hilal betreft
klopt dit alleszins-. Daar kregen ze een militaire en een ideologische training.
Gedurende de beginjaren wonnen de rebellen zowat elke confrontatie met het
Soedanese leger. In het midden van 2003 werd op het terrein duidelijk dat de
Soedanese overheid in plaats van kampen van de rebellen aan te vallen, steeds vaker
dorpen en steden aanviel. Van dan af was het vermoorden en verdrijven van de
“zwarte” burgers het eerste doel, zoals ook in het Zuiden en de Nuba-bergen was
gebeurd. De manier waarop dit gebeurde is door honderden vluchtelingen en
organisaties beschreven: voor de aanval bombardeerde het leger de dorpen met oude
cargovliegtuigen en liet ze met brandbare stoffen gevulde tonnen uit de laadruimte
vallen op de huizen. Daarna kwamen helikopters, die huizen en mensen
kapotschoten. Meestal ‟s ochtends vroeg verscheen het leger, soms alleen, meestal
samen met PDF, om zoveel mogelijk jonge mannen, -potentiële rebellen- dood te
schieten of af te voeren naar plaatsen waarvan ze niet meer zouden terugkomen.350
Huizen, moskeeën, winkels, alles van waarde werd geplunderd en in brand gestoken;
vrouwen en meisjes werden verkracht en verminkt, soms letterlijk gebrandmerkt.
Deze handelingen gingen vaak gepaard met geschreeuw dat de inwoners slaven, of
“zurga”, zwarten waren, en dat Arabische volkeren de echte eigenaars van de gronden
waren. Vee, bomen, graanvelden, alles wat nuttig had kunnen zijn werd vernietigd.
Bronnen werden doelbewust vergiftigd, zodat gevluchtte mensen bij hun terugkomst
350
Zie onder meer Zie “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations
Secretary-General”, Genève, 25.01.2005, passim. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf].
niets meer zouden kunnen gebruiken. Voedselvoorraden werden verbrand, aarden
potten en kruiken lek geschoten zodat ze onbruikbaar werden.
Het rapport van de onderzoekscommissie en verschillende artikels en rapporten van
mensenrechtenorganisaties vermelden naast dit patroon nog een aantal zeer
gruwelijke gewelddaden, zoals het vastketenen en in brand steken van mensen; het
geboeid, met een touw aan paarden meeslepen van mensen; het voor de ogen van de
moeder vertrappelen van baby‟s; het na een verkrachting afsnijden van de borsten en
naakt in de woestijn achterlaten van een vrouw; het verkrachten van tientallen
vrouwen en kinderen in een internaat in Tawilla, … .
Deze aanvallen, bedoeld om de rebellen, die leefden van voedsel dat door hun dorpen
van afkomst werd afgestaan, een zware slag toe te brengen, brachten net het
omgekeerde met zich mee. Talloze jongeren die hun dorpen hadden zien afbranden of
gruweldaden hadden meegemaakt, …, boden zich aan om mee te vechten met de
rebellen.
Was dit een genocide? Ja. Niet in de eerste plaats door kogels of machetes, -ofschoon
de jongens en mannen opvallend vaak gedood werden-, maar door ziektes als gevolg
van totale ondervoeding. Hoe komt dit? Tal van mensen die uit hun dorpen waren
verdreven, verkozen, liever dan in de woestijn om te komen, naar de rand van de
grote steden, Nyala, el-Fasher, El-Geneina te vluchten, en daar verbleven ze met
tienduizenden opeengehoopt in kampen. In die vluchtelingenkampen werden ze
echter, zowel door lokale beambten als ten gevolge van bevelen van Kartoum, bewust
uitgehongerd tot ze zouden sterven. Voedselhulp van het Westen werd
tegengehouden in de havens, onder tal van excuses, zoals dat het “genetisch
gemanipuleerd” zou zijn, dat er papieren niet in orde waren, … .351 Soms, ook nu nog,
worden voedseltransporten overvallen en gaat het voedsel niet naar de vluchtelingen
maar naar de Soedanese soldaten of naar de rebellen. Vluchtelingen die hun kampen
verlieten om hun velden te bewerken werden gedood. Westerse hulpverleners die
kritiek gaven werden het land uitgezet. Anderen werden niet toegelaten. Pas onder
zeer grote internationale druk werden in 2004 iets meer visa verleend aan
hulpverleners.
351
Zie onder meer G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, Zed Books, 2005, passim.
De enige reden waarom het gebeuren nu geen genocide meer is, is omdat er onder
zeer zware internationale druk langzamerhand meer voedselhulp toegelaten wordt in
de kampen. De enige reden waarom er 2,5 miljoen mensen nog leven, is omdat het
westen hen al vijf jaar in leven houdt met voedselhulp. Het sponsoren van voedsel en
AU manschappen was dan ook het enige dat het Westen ondernam. Als korte termijn
oplossing een zeer nobele daad. Op langere termijn echter zeer problematisch. De
etnische zuivering, waarbij meer dan 2 miljoen mensen in kampen leven, wordt op
deze wijze al vijf jaar geconsolideerd.
De verslagen van de waarnemers van het staakt-het-vuren scheppen een beeld van
het conflict als een sluimerende oorlog, waarin rebellen, soldaten en burgers soms
wekenlang naast en door elkaar leven, samen naar de Moskee gaan, het staakt-het-
vuren respecteren, kortom het leven gewoon laten doorgaan; waarna de rust dan
plotseling doorbroken wordt na een incident, of nadat de rebellen of het leger een
nieuw offensief begonnen zijn.352 Het lijkt erop dat verschillende rebellenleiders zich
in de periode 2004-2005 steeds meer als lokale warlords gedroegen, met elk hun
gebied, waarbinnen ze de opperste autoriteit waren.
352
De verslagen die gebruikt werden zijn deze die vindbaar waren op: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/CFC.htm]. Dit is weliswaar een onvolledige lijst.
DEEL II
De weergave van het conflict in de Westerse pers.
Hoofdstuk 1: De dagbladen.
1.1 Inleiding.
De vier onderzochte kranten, De Standaard (DS), Le Monde (LM), The Times (TT) en
The New York Times (NYT), hebben allen een archief dat raadpleegbaar is via het
internet. Op het internet zie je de artikels echter niet op dezelfde manier als in de
krant; de opmaak en eventuele illustraties zijn vaak anders. Meer nog, uit het
onderzoek bleek dat artikels vaak met andere titel of inhoud on line stonden dan in de
gedrukte versie.353 Vandaar dat de internetarchieven enkel gebruikt werden als
indicatie, als eerste hulpmiddel om eenvoudig terug te vinden op welke dagen er
zeker over Darfur geschreven werd.354 De artikels zelf werden in de oorspronkelijke
kranten bekeken.
In de onderstaande tekst zal een korte duiding worden gegeven bij de kranten, waar
mogelijk aangevuld met relevante informatie. Om een idee te krijgen van het
werkingsbudget wordt een ruwe duiding van de grootte van lezersaantallen gegeven.
Dit is van belang want, hoe groter het lezersaantal, hoe groter de inkomsten zijn,
afkomstig zowel van abonnementen als van reclame. Hoe groter het lezersaantal, hoe
groter de middelen, onder meer om ter plaatse reportages te maken.
1.2 De Standaard.
De Standaard werd opgericht in 1914. De eerste nummers verschenen kort na het
einde van de eerste wereldoorlog. Het werd gesticht als een Katholiek en Vlaams
georiënteerd dagblad voor de hoger opgeleide bevolking.355 Het logo van de
Ijzertoren, AVV/VVK werd in 1999 geschrapt. Het lezersaantal is na de overname
door de VUM-groep in 1976 gestegen. Ze telt anno 2007 ongeveer 80.000 lezers. Er
zijn 90 vaste journalisten en fotografen in dienst.356 De Buitenlandredactie bestaat uit
353
Uitzondering hierop is De Standaard, waarvan de artikels op Mediargus wel allemaal met de juiste titels en
inhoud gevonden kan worden. Ook op die site zijn echter geen grafische gegevens opgenomen. 354
Aangezien dit bij The Times niet bleek te kunnen, werd hiervan elke dag van de onderzochte periode
doorgenomen. 355
G. DURNEZ, De Standaard: het levensverhaal van een Vlaamse krant 1914-1948. Tielt, Lannoo, 1985, p. 47. 356
Deze aantallen kunnen qua ordegrootte niet veel verschillen van die in de onderzochte periode. Bron voor de
gegevens is [http://www.standaard.be/Info.aspx?topic=Info.DS] (Deze site werd laatst bezichtigd op 2.07.2007).
acht mensen.357 Hiervan zijn Bart Beirlant, Isa Van Dorsselaer en Koert Lindijer de
belangrijkste auteurs van artikels die in de onderzochte periode over Darfur
verschenen. Lindijer is journalist bij NRC Handelsblad, waarmee De Standaard een
overeenkomst heeft om artikels over te nemen.358 DS wordt beschouwd als een
kwaliteitskrant, maar kon niet ontsnappen aan de recente tabloïdiseringstendens.359
Volgens Ellen Sonck moet men een onderscheid maken tussen de ideologische
spectra van de redacties van binnen- en buitenlands nieuws. Deze laatste zou volgens
haar door een meer links gedachtegoed gekenmerkt worden.360
De Standaard heeft sinds 2000 geen vaste correspondenten meer in het buitenland.
1.3 Le Monde.
Le Monde werd opgericht in 1944 door generaal de Gaulle. Ze kan deels als een
voortzetting van Le Temps gezien worden. Het doel van de Gaulle was dat het een
krant met internationaal prestige zou worden die voor de nationale
informatieverschaffing zou zorgen.361 Ze is nog steeds toonaangevend in Europa en
hecht een groot belang aan buitenlands nieuws, dat steeds op de eerste pagina‟s van
het dagblad te vinden is. Net zoals de meeste andere Franse dagbladen is de oplage
van Le Monde de laatste jaren licht achteruitgegaan.362 In de onderzochte periode lag
dit aantal, ruw genomen, tussen de 350.000 en de 400.000.
Jean-Philippe Rémy, Mouna Naïm, Stephen Smith, Catherine Simon, Afsané Bassir
Pour, Stéphanie Maupas en Corine Lesnes hebben in de onderzochte periode het
357
Zie K. LEICHER, De buitenlandberichtgeving in De Standaard;De invloed van structurele factoren op de
internationale nieuwsverzameling. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, pp. 83-
84. en bijlage 1 bij deze Licentiaatsverhandeling.
Van deze 8 waren op het moment van zijn studie slechts 2, -Bart Beirlant en Isa van Dorsselaer- ietwat
gespecialiseerd in Afrika. 358
Althans enkel deze geschreven door vaste medewerkers. Zie K. LEICHER, De buitenlandberichtgeving in De
Standaard;De invloed van structurele factoren op de internationale nieuwsverzameling. Gent, Universiteit Gent,
Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, pp. 85-86.
Daarnaast heeft ze met The Guardian, The Observer, The L.A. Times en The Washington Post een betaalde
overeenkomst waardoor DS alle artikels die erin verschijnen, integraal mag overnemen. 359
Ook Leicher is deze mening toegedaan. Zie E. SONCK, Beeldvorming van het Israëlisch-Palestijns conflict in
de Westerse dagbladpers; Een vergelijkende analyse van de berichtgeving in De Standaard en the New York
Times. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, p. 75. En K. LEICHER, De
buitenlandberichtgeving in De Standaard;De invloed van structurele factoren op de internationale
nieuwsverzameling. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, pp. 81-82. 360
E. SONCK, Beeldvorming van het Israëlisch-Palestijns conflict in de Westerse dagbladpers; Een
vergelijkende analyse van de berichtgeving in De Standaard en the New York Times. Gent, Universiteit Gent,
Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, p. 75. 361
J. THIBAU, Le Monde, 1944-1996: Histoire d‟un journal, un journal dans l‟Histoire. Paris, Plon, 1996, p. 50. 362
Zie [http://www.lemonde.fr/web/article/0,1-0@2-3386,36-261404,0.html] (Site laatst bezichtigd op
02.07.2007).
meest over Darfur in Le Monde bericht. Corine Lesnes deed dit vanuit New York,
waar ze correspondent was voor LM.
1.4 The Times.
The Times is de oudste van de vier dagbladen. Het eerste nummer verscheen reeds op
1 januari 1875. Ze was opgericht als kwaliteitskrant voor de hoogste sociale klassen.
Ze is eerder conservatief. Opmerkelijk is de grote mogelijkheden en plaats die
reclame krijgt in de lay-out. Dit geeft het een ietwat chaotische indruk. Ze heeft een
oplage van zo‟n 650.000 à 700.000 dagbladen.
Jonathan Clayton, Richard Beeston en Xan Rice zijn de journalisten van wie in de
onderzochte periode het meest over Darfur in The Times verscheen. Jame Bone
verzorgde het VN-gerelateerde nieuws van uit New York.
1.5 The New York Times.
The New York Times werd opgericht als de „New York Daily Times‟ in 1851. Haar
lezerspubliek beperkte zich aanvankelijk tot de bourgeoisie. Vandaag is dit echter veel
ruimer, is ze tot ver over de Amerikaanse landgrenzen gelezen en wordt ze als
„liberal‟, progressief en sociaal ruimdenkend, beschouwd.363 Ze heeft een oplage van
ruim één miljoen en is daarmee de belangrijkste krant van de VS.
Er is een duidelijke wederzijdse invloed tussen enerzijds de NYT en anderzijds het
Amerikaans congres en het State Departement. Enerzijds vinden de Amerikaanse
beleidsvoerders hetgeen in NYT verschijnt zeer belangrijk, anderzijds heeft veel van
het nieuws de overheid als bron.364 Enerzijds volgt de NYT dus de aandacht van de
president en het Amerikaans bestuur, anderzijds spelen deze laatste ook in op
hetgeen de NYT aanbrengt.
De journalisten die het meeste geschreven hebben over Darfur zijn Marc Lacey,
Cristopher Marquis, Somini Sengupta, Lydia Polgreen, Joel Brinkley, Nicholas D.
Kristof en Warren Hoge. Deze laatste was de VN-correspondent voor de NYT.
363
En kan zich ook vinden in dit „liberal‟-imago. Zie: D. OKRENT, “The Public Editor; Is The New York Times
a Liberal Newspaper?”, In: The New York Times, 25.07.2004. 364
H.L. CHAN, China in de Westerse pers, 1945-1971. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven
Licentiaatsverhandeling, 2002, p. 6.
Net als bij The Times is er opmerkelijk veel ruimte voor reclame. Met Le Monde deelt
de NYT zowel een hoog kwaliteitskrant-imago als het feit dat beiden een vaste,
rationele volgorde voor de verschillende nieuwscategorieën hebben. Op de
voorpagina staat het belangrijkste binnen- en buitenlandse nieuws, met onderaan een
categorie „Inside‟, korte berichten waarin wordt doorverwezen naar de
respectievelijke pagina‟s. Bovenaan de tweede pagina volgt een deels overlappende,
deels aanvullende „News Summary‟. De overige eerste pagina‟s zijn voorbehouden aan
het buitenlandse nieuws, gevolgd door het binnenlandse. Aparte katernen zijn
voorzien voor de andere nieuwscategorieën.
1.6 Persagentschappen.
Naast de door journalisten geschreven artikels en stukken die overgenomen werden
uit andere dagbladen, publiceerden deze vier kranten ook persberichten over Darfur
van persagentschappen. Le Monde, The New York Times en The Times publiceerden
artikels van Reuters, Associated Press (AP) en Agence France-Presse (AFP). De
Standaard publiceerde naast persberichten van deze agentschappen ook berichten
van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), Belga en Deutsche Presse-Agentur
(DPA).365 Net als TT gaf DS soms ook de BBC als bron voor sommige artikels. Het
hoeft uiteraard niet zo te zijn dat een krant enkel geabonneerd is op de
persagentschappen waarvan het artikels publiceert.
365
Volgens Leicher is DS enkel geabonneerd op Reuters, AP en Belga. Via deze laatste zou ook een selectie van
het nieuws van AFP en DPA de redactie bereiken. Zie K. LEICHER, De buitenlandberichtgeving in De
Standaard;De invloed van structurele factoren op de internationale nieuwsverzameling. Gent, Universiteit Gent,
Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, p. 85.
Hoofdstuk 2: Kwantitatief onderzoek.
2.1 Inleiding.
Om na te gaan hoe het conflict in Darfur weergegeven werd in de pers, moest
vooreerst nagegaan worden of het conflict überhaupt werd weergegeven. In
onderstaande tekst wordt op basis van kwantitatieve gegevens gepoogd na te gaan
hoeveel belang de verschillende dagbladen aan het onderwerp Darfur besteedden. Uit
een testje via de zoekfuncties van het archief van de websites van de dagbladen bleek
dat we ons mochten verwachten aan het meest artikels bij The New York Times, met
ongeveer het dubbel aantal artikels dan The Times, met tussenin De Standaard en Le
Monde.366 Voor alle vier de dagbladen viel op dat ze minder zoekresultaten
opleverden voor 2005 dan voor 2004, en amper of geen voor 2003.
2.2 De weerhouden artikels.
Weerhouden we enkel de artikels die volledig over Darfur handelen en schiften we
dus die artikels waarin Darfur enkel als woord of in een klein deel van het artikel
vermeld wordt dan zien we opmerkelijk lagere aantallen dan deze die via de
zoekfuncties werden gevonden. Lezersbrieven en verwijzingen naar artikels, -die
bijvoorbeeld onderaan of in een linkerkolom op de voorpagina staan- rekenen we er
niet bij, maar tellen wel de artikels die in de gedrukte versie maar niet online staan.
Editorialen worden eveneens meegerekend; korte besprekingen van artikels met
verwijzingen naar het volledige artikel, die bleken voor te komen in LM, TT en –
vooral- in NYT, niet. Artikels die op een andere pagina vervolgd worden, worden als
één geturfd. Kleinere artikels die bij een groot artikel stonden, met aparte titel en/of
auteur, worden als aparte artikels beschouwd.
366
Er werd gezocht op de zoektermen “Darfur, Darfoer, Darfour, West-Sudan, West-Soedan en West-Soudan”.
Dit leverde 536 resultaten op bij The New York Times, waarvan 0 in 2003, 286 in 2004 en 250 in 2005; 377 bij
De Standaard, waarvan 5 in 2003, 221 in 2004 en 151 in 2005; 370 bij Le Monde, waarvan 3 in 2003, 207 in
2004 en 160 in 2005; en 225 bij The Times, waarvan 0 in 2003, 152 in 2004 en 73 in 2005.
Vooraf moet opgemerkt worden dat een klein deel van de artikels niet gevonden
werd, omdat (delen van) sommige dagbladen ontvreemd of beschadigd waren, of
zoals in The Times wel eens voorkwam, de artikels ontbraken.367
De verwachtte terugval in 2005 wordt bevestigd. Het beeld wordt enigszins gewijzigd;
LM en TT bevatten nu slechts 104, respectievelijk 119 artikels die over Darfur
handelen. Van DS blijven er 159 artikels weerhouden, van NYT 226.368 Er zijn
verschillende redenen voor deze terugval. Bij LM, dat relatief gezien de grootste
terugval kent (van 370 naar 104), is de terugval deels te verklaren doordat LM als
zoekresultaat op haar site ook de artikels weergeeft die enkel op de site verschenen
zijn. Bij NYT merkten we dat van artikels die meerdere pagina‟s beslaan, elk stuk van
dat artikel een andere titel kreeg. Ook bleken er in NYT zeer veel samenvattingen van
nieuwsberichten met verwijzingen op de eerste twee pagina‟s voor te komen.
Bij het turven viel op dat het woord “Darfur”, in alle mogelijke spellingsvormen, vanaf
de Tsunami in Zuid-Oost Azië, van 26 december 2004 zeer vaak gebruikt wordt in
artikels die over hulpgerelateerde of maatschappijkritische onderwerpen gaan.
Daarnaast verschilt ook het relatieve aantal lezersbrieven onderling; bij NYT ligt dit
veel hoger dan bij de andere dagbladen, wat zou kunnen wijzen op een gevoeligheid
van de lezers van NYT voor het onderwerp, of het gevolg zou kunnen zijn van de
gevoeligheid van het onderwerp bij bepaalde journalisten van NYT, waardoor dit
dagblad veruit het meeste artikels over Darfur schreef.
2.3 De “rise and fall” van de aandacht voor Darfur in de
Westerse pers.
2.3.1 Het aantal artikels doorheen de tijd.
Het aantal artikels dat gedurende de jaren 2003 en 2005 aan Darfur gewijd wordt is
op het eerste zicht voor alle dagbladen op eenzelfde ongelijkmatige wijze verspreid369.
Gedurende heel 2003 wordt zo goed als niet over Darfur geschreven. Met
367
De boeken/mappen met DS van de eerste helft van maart 2004, met LM van heel januari 2005, met NYT van
heel december 2005 en met TT van de eerste helft van april 2004 ontbraken zowel in de Universiteitsbibliotheek
Gent als de bibliotheek van de KUL. Voor DS en TT betekende dit maar één artikel, bij LM en NYT
vermoedelijk echter meerdere. 368
Zie tabel 1 van bijlage 3. 369
Zie grafieken 2-6 in bijlage 3.
uitzondering van TT kent het aantal artikels een klein piekje in het begin van 2004,
waarna Darfur weer even uit de schijnwerpers verdwijnt tot in april. Vanaf dat
ogenblik heeft ook The Times West-Soedan ontdekt. In de maanden erna blijft het
aantal publicaties over Darfur toenemen. Alle dagbladen hebben in de maanden juli,
augustus en september 2004 het meeste aantal artikels over het onderwerp
geproduceerd. In het najaar en de winter van 2004 verzwakt de aandacht, om
opnieuw even toe te nemen tussen februari en april 2005. Met uitzondering van een
derde hoogtepunt in mei van dat jaar in De Standaard, -verklaarbaar door een
reportagereeks van Isa van Dorsselaer-, neemt het aantal gepubliceerde artikels
hierna weer af, met een absoluut dieptepunt in de zomer van 2005, met uiteindelijk
opnieuw een lichte toename op het einde van dat jaar.
2.3.2 Darfur als voorpaginanieuws.
Indien we de verwijzingen -in een linkerkolom van de voorpagina van TT en LM, of
onderaan de pagina bij NYT- niet meetellen, zien we dat NYT met 11 artikels Darfur
veruit het vaakst als voorpaginanieuws bracht. In LM haalt Darfur 6 keer de
voorpagina, in DS en TT elk 3 keer. Bij deze laatste krant bespreekt een van deze
artikels hoofdzakelijk de vraag of Groot-Britannië troepen zou moeten sturen. DS zet
drie keer een aangrijpende kleurfoto op de voorpagina. Bij LM zijn vier artikels
opiniestukken die elders vervolgd worden. Enkel in juli 2004 wordt door alle vier de
onderzochte dagbladen op de eerste pagina over de regio bericht. Met het nodige
voorbehoud omwille van de kleine aantallen, kan men eenzelfde patroon zien als bij
de artikels. In mei komt Darfur al een eerste maal bij DS en NYT op de voorpagina,
waarna het echte hoogtepunt van juli tot en met september loopt. In 2005 komt
Darfur nog amper 2 maal op de voorpagina, één maal bij de hoger vermelde reportage
van van Dorsselaer in DS, een tweede maal linksonder de voorpagina van NYT van 18
oktober wanneer Marc Lacey doorheen het gebied trekt.
2.3.3 Editorialen.
Er werden slechts 8 „echte‟ editorialen in de onderzochte periode helemaal aan Darfur
gewijd, it est artikels die ondertekend werden met Le Monde Éditorial, The Times
Editorial of in de kolom Editorial in The New York Times stonden.370 Alle
opiniestukken werden echter onderzocht en meegerekend, ook ingezonden
370
Zie tabellen 3-6 en grafiek 7 van bijlage 6.
stukken.371 Opnieuw steekt van de vier dagbladen NYT er kwantitatief gezien ver
boven uit, met 33 opinieartikels. The Times heeft er 15, Le Monde 12 en De Standaard
11. We observeren daarbij ook dat enkel in de maanden juli, augustus en september
2004 alle vier de kranten opiniestukken publiceerden. Het contrast met de andere
maanden is er; maar iets minder extreem dan in de grafiek met het aantal artikels.
Deels is dit het gevolg van regelmatige stukken van Nicholas D. Kristof voor NYT. Een
andere reden is dat een aantal opiniestukken handelden over het (te) weinig in het
nieuws komen van Darfur, net op momenten dat Darfur inderdaad minder in het
nieuws was.372
Bekijkt men wie deze artikels schreef, dan valt op dat maar liefst 23 van de 24 door
redactieleden geschreven opiniestukken bij NYT afkomstig zijn van één journalist,
namelijk Nicholas D. Kristof. In TT werden vier maal artikels van James Smith
gepubliceerd, de medestichter en directeur van Aegis Trust, een organisatie voor de
preventie van genocides. Ingezonden stukken van Kofi Annan en Colin Powell werden
in respectievelijk NYT en LM gepubliceerd.
2.3.4 Illustraties bij artikels.
Le Monde bevat opmerkelijk weinig artikels met foto‟s.373 Ook op de andere
onderzochte illustraties, kaartjes of cartoons scoort deze krant laag. The Times heeft
er van deze drie categorieën relatief gezien telkens het meest; zo‟n 30% van al de
artikels zijn voorzien van één of meerdere foto‟s, 17% van één of meerdere kaartjes.
Ook bij deze categorieën zien we opnieuw een piek bij alle vier de dagbladen in de
zomermaanden van 2004, met een afname in het najaar en een lichte toename in
februari-maart 2005. De Standaard steekt ook op dit vlak in de maand mei 2005
bovenuit, opnieuw dankzij de reportage van van Dorsselaer.
In totaal zijn er amper zeven cartoons over Darfur getekend in de vier kranten;
waarvan de tekening in De Standaard eigenlijk over Bush en Katrina gaat, en die in
NYT niet veel meer is dan een tekening van gebalde vuisten die samen een hamer
371
Dit omdat ze gepresenteerd worden als zijnde afkomstig van specialisten en niet zomaar tussen lezersbrieven
gepubliceerd staan. In Le Monde komen sommige zelfs op de voorpagina. 372
Bijvoorbeeld I. VAN DORSSELAER “Ondertussen in Darfour. Waarom de oorlog in Soudan weer helemaal
vergeten is.”, In: De Standaard, 26.12.2005, pp. 38-39. 373
Zie de tabellen en grafieken in bijlage 5. Bij de foto‟s werd geen rekening gehouden met kleine portretjes van
redacteurs.
vormen, naar aanleiding van de verwijzing naar het Internationaal Strafhof in Den
Haag. Ook de cartoon die in Le Monde verscheen alludeert over deze doorverwijzing.
Die van TT werden gepubliceerd in juli 2004, een maand voor het bezoek van Straw
aan Darfur, en één zonder concrete aanleiding, in november 2005. Ook al moeten we
wel bíjzonder voorzichtig zijn met dergelijke lage aantallen; stellen we toch opnieuw
een bevestiging van het scenario met „veel‟ cartoons in de zomer van 2004, en een
kleinere opstoot aan belangstelling in het voorjaar van 2005.
2.3.5 Oorsprong van de artikels.
Indien men de artikels indeelt naar oorspong, valt op dat niet minder dan 61% van de
artikels over Darfur die in DS verschenen van persbureaus afkomstig zijn.374 Dit,
ondanks het bij de categorie “zelfgeproduceerde” berichten tellen van artikels,
waarbij zowel persbureaus als journalisten vermeld stonden als auteur. DS is ook het
enige dagblad dat artikels van andere dagbladen overnam. Amper 4,5% van de
artikels is gemaakt door correspondenten in het buitenland of journalisten die
uitgezonden werden om een reportage te maken. Bij LM is de hoeveelheid berichten
die letterlijk overgenomen werden van persbureaus het kleinst. Het viel ons op dat
berichten in LM vaak pas een tweetal dagen na de andere dagbladen in de krant
verschenen, maar meestal herschreven en inhoudelijk verbeterd door een redactielid.
NYT telt met 40% een zeer hoog percentage aan ter plekke of via correspondenten
geschreven artikels. Het lijkt ons vrij evident dat dit slechts mogelijk is dankzij de
grote oplage en het daarmee samenhangende grote budget van dit dagblad. Deze
krant wordt wat betreft het percentage ter plekke of via correspondenten geschreven
artikels gevolgd door LM en TT, met 29, respectievelijk 23,5 %. Kijkt men naar de
verspreiding in tijd, merken we dat alle vier de dagbladen in juli een hoogtepunt in
het aantal zelfgeproduceerde –it est op de redactie in het thuisland geschreven-
artikels kennen. Bij LM, NYT en TT zien we een maand nadien dat dit aantal afneemt,
en plaatsmaakt voor ter plaatse geproduceerde artikels.
2.3.6 De grootte van de artikels.
Als we de artikels indelen naar grootte door een onderscheid te maken tussen grote
en kleine artikels, en daarbij 200 woorden als grens gebruiken tussen de twee
mogelijkheden, merken we dat DS en TT het hoogste relatieve aantal kleine artikels
374
Zie de tabellen en grafieken in bijlage 4.
bevatten.375 Bij DS ligt dit in het verlengde van het aantal letterlijk overgenomen
korte persberichten. TT schrijft veel korte berichten zelf.
Evalueert men de artikels naar grootte doorheen de tijd, dan stelt men vast dat de
verhouding grote versus kleine artikels bij LM en NYT meestal gelijkloopt. Bij DS en
TT merken we een toename van het aantal kleine berichten in september 2004.
2.3.7 Darfur als begrip.
We wezen in de inleiding reeds op het feit dat tal van artikels na de Tsunami van
2004 het woord Darfur wel gebruiken als voorbeeld van een humanitaire ramp, maar
dit zonder verdere uitleg bij. Dit is ook de reden waarom ze niet werden opgenomen
in dit onderzoek. Desalniettemin is dit feit an sich wel interessant; het gebruik van
het woord zonder uitleg bij, impliceert dat de journalisten er van uitgaan dat het
publiek weet waarover het gaat. Uit de talloze lezersbrieven die zich afvragen waarom
er zoveel geld wordt gestort voor de slachtoffers van de Tsunami en zo weinig voor de
ongeveer even talrijke slachtoffers van de crisis in Darfur, blijkt dit ook zo te zijn. Het
wijst erop dat „Darfur‟, hoewel er in die periode net minder (met grote artikels) in de
dagbladen over werd geschreven, als het ware een begrip geworden was/(is).
2.3.8 Relatief belang van het onderwerp voor de dagbladen.
Het was in de beperkte tijdsspanne niet mogelijk om de volledige inhoud van de vier
kranten na te gaan en zo een volledige kwantitatieve vergelijking tussen de dagbladen
te kunnen maken. Wel werden een aantal steekproeven gehouden. Als men de
aandacht die in de dagbladen gewijd werd aan Darfur vergelijkt met die voor Irak,
blijkt dat volgens de website in dezelfde drie jaar in NYT het woord “Iraq” in maar
liefst 12.036 artikels voorkomt, tegen 536 artikels met “Darfur”. Ofschoon men
rekening moet houden met de eerder vermeldde opmerking dat het aantal artikels dat
online meegeteld wordt noch gelijk, noch gelijkaardig is aan het aantal artikels dat in
de gedrukte versies verschijnt, geeft dit toch ruim twintig maal meer artikels over
Irak dan over Darfur. Zelfs tijdens de periode met grootste aandacht voor de crisis in
West-Soedan, gedurende de zomermaanden van 2004, bleef Irak primeren. Zo
haalde Irak in DS in de maanden juli-augustus-september maar liefst negen maal de
voorpagina, waartegenover slechts één voorpaginapublicatie over Darfur staat.
375
Zie de tabellen en grafieken in bijlage 7.
Vergelijken we de aandacht voor Darfur in deze periode echter met een gelijkaardig
Afrikaans conflict, bijvoorbeeld dit in “Uganda”, dan vinden we met de zoekmachine
van NYT nog maar 398 resultaten, wat net een vierde minder is dan die voor
“Darfur”. Rekenen we het jaar 2003, waarin niet één artikel in NYT over Darfur
verschenen is, echter niet mee, dan blijven nog 246 artikels over waarin Uganda
vermeld wordt. Voor elke drie artikels waarin Uganda vermeldt wordt, zijn er dus 7
waarin Darfur voorkomt. Ditzelfde voorbeeld, “Ouganda”, blijkt ook in LM in de jaren
2004-2005 161 maal voorgekomen te zijn, wat eenzelfde 3/7 verhouding oplevert.376
In vergelijking tot de situatie in Oeganda blijkt dus ruim twee maal zo veel over de
crisis in Darfur verschenen te zijn.
2.4 Tussentijdse conclusie.
We stellen vast dat er ondanks een aantal kleine onderlinge verschillen toch een
tendens van zeer duidelijke laagtepunten en piekmomenten is geweest in de aandacht
voor Darfur. Pas eind 2003 is er sprake van de regio. In het voorjaar van 2004 zien
we een lichte toename van artikels, om te pieken in juli van dat jaar. De aandacht
blijft zeer hoog tot en met september, waarna een afname haar dieptepunt kent in
januari 2005. Op dat moment is het woord „Darfur‟ ondertussen wel door iedereen
gekend. In de maanden onmiddellijk erna volgt een tweede piekmoment, met half zo
veel artikels als in de zomermaanden van het jaar ervoor. Het aantal artikels neemt
daarna gestaag weer af, om na een derde kleine toename in onduidelijkheid te
stoppen eind 2005. Deze trend met piekmoment in juli 2004 vindt men ook terug in
het aantal voorpagina‟s, het aantal editorialen en het aantal illustraties.
Minder evident is het om een duidelijk verband te leggen naar de oorsprong en
grootte van de artikels. Deze hangen waarschijnlijk meer af van budgetten en visies
van de kranten. Enkel van De Standaard is duidelijk dat deze over onvoldoende
middelen beschikte om zelf veel artikels te schrijven en dat deze krant zich probeerde
te behelpen door het publiceren van persberichten en overnemen van artikels van
andere dagbladen.
376
Er kan niet genoeg benadrukt worden dat dit slechts voorbeelden zijn en er voor een 100% waterdichte
vergelijking (veel) meer onderzoek nodig is, zowel van de verslaggeving omtrent Darfur als van de
verslaggeving over Afrikaanse en andere onderwerpen.
2.5 Redenen voor de “rise and fall” van de aandacht voor
Darfur in de Westerse pers.
Hoe valt deze plotse, relatief massale aandacht nu te verklaren? Het conflict was al
meer dan een jaar aan de gang toen in het najaar van 2003 de eerste rapporten van
NGO‟s verschenen. De Standaard publiceert op het einde van dat jaar een
achtergrondartikel van Koert Lindijer. NYT en LM sturen in januari 2004,
respectievelijk Somini Sengupta en Jean-Patrick Rémy ter plekke, om uit te maken
wat er gebeurt. Frans minister Dominique de Villepin brengt kort daarop een bezoek
aan de regio, maar dit eerder uit bezorgdheid om Tsjaad dan om Darfur. Hierna is het
weer even stil, tot Mukesh Kapila na maanden van informatie verzamelen en na een
rondreis door het gebied, op 19 maart verklaart dat Darfur de grootste humanitaire
crisis van het moment is, dat er etnische zuiveringen aan de gang zijn en dat het enige
verschil met Ruanda ligt in de groottecijfer van het aantal dodelijke slachtoffers.377
Als ook VN secretaris-generaal Kofi Annan op 7 april in zijn redevoering ter
nagedachtenis van de tien jaar eerder plaatsgevonden genocide in Ruanda wijst op de
„onrustwekkende gebeurtenissen‟ in Darfur, gaat de bal aan het rollen.378
Wat volgt kan enkel verklaard worden in deze context, tegen de achtergrond van tal
van herdenkingsplechtigheden naar aanleiding van de tienjarige “verjaardag” van de
Ruandese genocide. In een hele sfeer van verontschuldigingen voor de toenmalige
passiviteit van het Westen, van een “if only we had known” en “never again”, kwamen
de woorden van Annan en Kapila hard aan. Zonder eigenlijk echt te weten wat er in
Darfur gebeurde en zonder vragen te stellen bij wat men dacht te weten –dat men live
getuige was van de eerste genocide van de eenentwintigste eeuw- was de wereld
wakker geschud. Ook G.W. Bush stuurde vrij snel na de woorden van Annan een
geschreven nota naar Khartoum. The Times begon pas vanaf dat ogenblik over het
conflict te schrijven, en stuurde Jonathan Clayton naar het gebied. Joeri Boom deed
377
Mukesh Kapila was van maart 2003 tot april 2004 “UN Resident and Humanitarian Coördinator and UN
Development Program Resident Representative” in Sudan. Na 13 van zijn geplande 24 maanden durende werk
aldaar werd hij overgeheveld naar een andere functie, kort na zijn beschuldigingen aan het adres van de
Soedanese overheid.
Zie onder meer “What put Sudan on the Map?”, In: Press Gazette, 18.11.2004. en A. LEBOR, “Complicity with
Evil”; The United Nations in the Age of Modern Genocide. New Haven & London, Yale University Press, 2006,
p. 197. 378
Zie onder meer G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, pp. 124-
127.
hetzelfde voor De Standaard. Het échte hoogtepunt volgt echter pas later, eind juni,
wanneer de Amerikaanse Secretary of State Colin Powell en VN secretaris-generaal
Kofi Annan bijna gelijktijdig zelf naar Darfur reizen, met in hun kielzog tal van
journalisten. Vooral bij The Times is de ommezwaai spectaculair.379 Van 4 artikels in
de maand juni, springt ze naar 26 in de maand juli. Deze stijging doet zich echter bij
alle vier de dagbladen voor. In de maand juni waren Brits minister voor
ontwikkelingssamenwerking Hillary Benn en actrice Angelina Jolie in feite reeds naar
het gebied getrokken. Deze eerste bezoeken waren in de media echter zo goed als
onopgemerkt gebleven, ondanks verwoedde pogingen van Angelina Jolie de
bevolking in de VS aan te spreken.
In de zomer van 2004 werd Darfur als het ware platgelopen door tal van
beroemdheden en parlementariërs en ministers van over heel de wereld. Zo bezocht
bijvoorbeeld een Sloveense delegatie het gebied. Een aantal instellingen noemden het
een genocide, wat zou verplichten tot ingrijpen. Groot-Britannië voerde een actief
debat over het al dan niet sturen van troepen. In dezelfde zomer van 2004 ontstaan
reeds de redenen voor de terugval van de aandacht. Met VN Resolutie 1556 was een
deadline ingesteld. Het lijkt erop dat met het toelaten van meer hulpverleners de –
belangrijkste?- eis van het Westen was ingewilligd. Het was “ ‟s werelds ergste
humanitaire crisis”, waardoor de vraag naar de kern van het conflict, hoe het ontstaan
was, wat er gebeurde en waarom, grotendeels onderbelicht bleef. Zo dit al belicht
werd, waren er twijfels over de feiten. Tal van gegevens spraken mekaar tegen. Het
beeld van een genocide werd in “pacifistisch Europa” als “Amerikaans” gezien; de
beeldvorming werd nog bemoeilijkt doordat de Soedanese overheid staalhard bleef
liegen, inspeelde op de twijfels en de Europeanen van een “minder Amerikaanse
versie” van de feiten voorzag. Tegelijkertijd groeide het beeld dat Rusland en China
onoverkomelijke hindernissen in de VN Veiligheidsraad werden. De situatie was erg,
maar men kon er niet veel aan doen. Een ingestelde deadline, was stilletjes, zonder
directe gevolgen, verlopen. Het resultaat van het instellen van een
onderzoekscommissie zou pas maanden later bekend worden, en een nieuwe
toename in het aantal artikels over Darfur teweegbrengen. Er was eind augustus
2004 hoop op een onderhandelde oplossing voor het conflict. Toen bleek dat de
Afrikaanse Unie troepen zou ontplooien in Darfur, werd dit –onterecht- als
379
Zie tabel zes van bijlage 1.
“oplossing” gezien, waardoor de morele dwang iets te ondernemen verzwakte, en ook
de aandacht zou verslappen, ondanks pogingen van Colin Powell, onder meer door de
gebeurtenissen een genocide te noemen.
Nadat tal van Westerse hulpverleners sneuvelden, en dit bevestigd werd door de
waarnemers van de Afrikaanse Unie, begon men oog te krijgen voor het feit dat deze
het conflict niet zouden kunnen oplossen. De beslissing over de berechting van de
misdadigers door het ISH, dat een afschrikwekkend effect zou hebben, werd
onterecht als een grote stap vooruit in de richting van vrede gezien. Daarna werd
Darfur nog slechts in de schijnwerpers gebracht door reportages en rapporten van
hulporganisaties, voornamelijk met betrekking tot verkrachtingen.
Hoofdstuk 3: Kwalitatieve analyse.
3.1 Inleiding.
We weten nu reeds hoeveel en wanneer er over Darfur geschreven werd, hoe vaak de
regio voorpaginanieuws was, hoeveel editorialen er verschenen, hoe omvangrijk
artikels waren, wie de artikels schreef, welke en hoeveel mogelijke illustraties daarbij
hoorden, maar nog niets over alle mogelijke inhoudelijke aspecten. In onderstaand
deel wordt onderzocht wát in de artikels over Darfur geschreven wordt, welke
onderwerpen daarbij aan bod komen, wie er aan het woord komt, en in welk daglicht
deze gesteld worden. Veel aandacht wordt besteed aan het analyseren van de
verwoordingsstrategieën en eventuele implicaties, in het bijzonder deze met
betrekking tot de weergave van het conflict zelf.380 Daarnaast wordt gepoogd het
totaalbeeld dat door de artikels geschapen wordt te reproduceren, weliswaar met de
beperkende factor dat onderstaande tekst een zo leesbaar mogelijk geheel moest
blijven.
Aangezien het aantal weerhouden artikels te hoog lag om ze allemaal grondig te
analyseren en te bespreken, werden veertien onderwerpen of gebeurtenissen
geselecteerd. Deze gaan van het bezoek van belangrijke staatsmannen, over
uitspraken van hooggeplaatste functionarissen tot gebeurtenissen op het terrein zelf.
Nog andere artikels werden geschreven naar aanleiding van rapporten en
handelingen van NGO‟s en de VN.381 Elk zullen eerst historisch gesitueerd worden,
waarna een inhoudelijke bespreking en vergelijking tussen de dagbladen volgt. We
zijn er ons van bewust dat we, door deze selectie, misschien wel korte of grote
berichten die bijvoorbeeld slechts in één dagblad verschenen maar van een heel ander
discours zijn, over het hoofd zien. Onder meer vallen als gevolg van deze methode
eventuele reportages volkomen buiten beeld, wat ons inziens een ernstige
tekortkoming is. Desalniettemin werd er bij de –cruciale- selectie van de
onderwerpen een zo groot mogelijke representativiteit nagestreefd, zowel naar
verhouding van het aantal artikels doorheen de tijd als naar de onderwerpen zelf.
380
Cfr. Supra. 381
Zie bijlage 8 voor een lijst van geselecteerde onderwerpen.
3.2 Het tekenen van een staakt-het-vuren op 08.04.2004.
3.2.1 Achtergrond.
De vrede van begin april 2004 was reeds de tweede wapenstilstand tussen de rebellen
en de Soedanese overheid die in Ndjamena werd getekend. Nadien zouden er nog vele
vredesakkoorden getekend worden, maar niet meer in Ndjamena. Het is deze „vrede‟
van 8 april 2004 waarop het „mandaat‟ van de Afrikaanse Unie maandenlang
gebaseerd was.382 Bij gebrek aan een beter vredesakkoord had de Cease fire
Commission als mandaat na te gaan of het staakt-het-vuren, dat hernieuwbaar was
na vijfenveertig dagen, gerespecteerd werd. De vraag naar AU-troepen was er
gekomen nadat een eerder vijfenveertig dagen durend bestand tussen rebellen en
regering in september 2003 door beide partijen totaal genegeerd was geworden. Ook
deze tweede wapenstilstand bestond eerder op papier dan op het terrein, zo blijkt uit
de waslijst aan inbreuken erop.383
De „humanitaire vrede‟ kwam tot stand in Ndjamena, onder supervisie van Idriss
Déby.384 Deze was geenszins een neutrale bemiddelaar. Ofschoon hij Zaghawa was, -
en volgens de Waal zelfs in Furawiya, een dorpje in Noord-Darfur, is geboren-, stond
hij in 2004 internationaal nog in een dergelijke positie dat hij vrijwel helemaal
meewerkte met de Soedanese regering.385 Van een onpartijdige bemiddeling was dus
geen sprake. Collins wijst erop dat de vredesgesprekken in Ndjamena –waartoe Déby
de rebellen en de Soedanese regering eind maart had uitgenodigd- een aantal
opzettelijke lacunes vertoonde.386 Ofschoon de rebellen, -de SLM en JEM waren er
vertegenwoordigd door één delegatie-, aanvankelijk niet hadden willen komen,
trokken ze toch naar Tsjaad, eens de Verenigde Staten hun veiligheid waarborgde.
382
Op 28 mei werden de concrete mandaatsmodaliteiten van de AU-observatietroepen uitgewerkt en
overeengekomen in Addis Ababa in Ethiopië. Voor de tekst hiervan zie: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/Agreements/agreement%20with%20the%20Sudanese%20parties.pdf]
Met Soedan werd op 4 juni een Status of Mission Agreement gesloten. Zie [http://www.africa-
union.org/DARFUR/Agreements/soma.pdf]. 383
Voor een (onvolledige) lijst van door de Cease-Fire Commission onderzochte (vermeende) inbreuken
gedurende de periode 2004-2005, zie: [http://www.africa-union.org/DARFUR/CFC.htm] 384
Voor de tekst van dit akkoord, zie [http://www.unmis.org/english/documents/darfur-HumCeasFireAgree.pdf] 385
A. DE WAAL, “Tragedy in Darfur; On understanding and Ending the Horror”, In: Boston Review, oktober-
november 2004, passim. [http://bostonreview.net/BR29.5/dewaal.html] 386
Zie R.O. COLLINS, “Disaster in Darfur: Historical Overview”, In: S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.),
Genocide in Darfur; Investigating the Atrocities in the Sudan. New York, Routledge, 2006, pp. 14-17. en R.
IYOB & G.M. KHADIAGALA, Sudan; The Elusive Quest for Peace. London, Boulder, 2006, pp. 152-153.
Daar werd eerst een week discussie gevoerd over het statuut van de internationale
waarnemers. De VS en de rebellen waren vóór waarnemers, Frankrijk en Tsjaad
tegen. Uiteindelijk waren er waarnemers aanwezig op de besprekingen van de
humanitaire aspecten die tot dit staakt-het-vuren leidden, maar niet bij de politieke
gesprekken die twee weken later gevoerd werden. Een aantal punten waarover op de
gesprekken instemming was bereikt, bleken bij de ondertekeningsceremonie uit het
akkoord te zijn verdwenen. De rebellen weigerden daarom aanvankelijk deze te
ondertekenen, tot Déby hun beloofde de weggelaten stukken later, na de
tekenceremonies erin op te nemen. Dit gebeurde nooit.387 Artikel elf van de
overeenkomst stelt dat de Franse, Engelse en Arabische versie alle drie “equally
authentic” zijn.388 Desalniettemin stond er in de Arabische versie dat de rebellen zich
op bepaalde plaatsen moesten verzamelen en deze plaatsen doorgeven aan de
Soedanese overheid, terwijl dit in de Engelse versie van de overeenkomst toevallig
weggelaten was. Pas achteraf is in Artikel 6 een zin bijgekrabbeld, namelijk “The
forces of the armed opposition should be assembled in clearly identified sites”. 389
De na vijfenveertig dagen hernieuwbare overeenkomst hield in dat vijandigheden
gestaakt werden (art. 1), dat gevangenen vrijgelaten werden (art. 5), dat toegang tot
oorlogsslachtoffers vergemakkelijkt werd voor humanitaire organisaties (art. 8) en
dat er een Cease Fire Commission zou worden opgericht (art. 3, 4, 7, 9 & 10). De
Soedanese regering verbond zich ertoe “(…) to neutralize armed militias” (art. 6).390
Volgens Prunier werd de wapenstilstand “(…) broken within hours of being
signed”.391 Ondanks alle grove tekortkomingen bleef het de juridische basis voor
AMIS, African Union Mission in Sudan392, en bleef onder meer de VN Veiligheidsraad
het naleven ervan nastreven.
387
Tenzij anders vermeld is deze alinea voornamelijk gebaseerd op: R.O. COLLINS, “Disaster in Darfur:
Historical Overview”, In: S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.), Genocide in Darfur; Investigating the
Atrocities in the Sudan. New York, Routledge, 2006, p. 15. 388
Zie [http://www.unmis.org/english/documents/darfur-HumCeasFireAgree.pdf] 389
Zie [http://www.unmis.org/english/documents/darfur-HumCeasFireAgree.pdf] 390
Zie [http://www.unmis.org/english/documents/darfur-HumCeasFireAgree.pdf] 391
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 114. 392
Zie de nieuwe site [http://amis-sudan.org/].
De politieke vredesgesprekken twee weken nadien werden een klucht. Amper waren
ze afgerond op 25 april, of beide rebellenbewegingen zwoeren het akkoord af.393 Als
verklaring werd gesteld dat de delegaties in Ndjamena hun respectievelijke mandaten
hadden overschreden. Déby verloor elke geloofwaardigheid als onpartijdige
onderhandelaar, en kreeg amper een maand later te maken met de eerste van een
reeks couppogingen die stuk voor stuk zijn manoeuvreerruimte aanzienlijk zouden
inperken. De Zaghawa in Tsjaad, die tal van belangrijke posities bezetten, namen zijn
samenwerking met Khartoum niet langer. Vanaf dan zouden de meeste
vredesgesprekken in Addis Ababa, in Ethiopië en Abuja, in Nigeria, gevoerd worden.
3.2.2 In de dagbladen.
Volgens het artikel in De Standaard zijn het de Janjaweed, een Arabische militie, die
tientallen Afrikaanse dorpen hebben aangevallen.394 De Standaard is enerzijds
positief over het bestand, -de titel “eindelijk een bestand” zegt hier veel-, maar twijfelt
anderzijds of de regering de janjaweed wel kan aanpakken. “De Sudanese regering
verklaarde dat ze zal proberen de Arabische Janjaweed-milities aan te pakken.” “De
vraag is (…)”volgens een geciteerde hulpverlener of de Soedanese regering wel in
staat is de milities te controleren en of deze bereid zullen zijn hun wapens af te
staan.395
Er wordt met de actieve en passieve werkwoordsvorm gespeeld; “de regering wordt
ervan beschuldigd” en “die militie heeft (…) platgebrand”. Door het gebruik van deze
werkwoordsvormen en de “wordt ervan beschuldigd”-constructie wordt enerzijds
onzekerheid gecreëerd over de rol van de regering, en wordt zekerheid gegeven over
de rol van de militie.396 Daarnaast is het antagonisme een “moorddadige Arabische
militie” en “Afrikaanse dorpen” opmerkelijk. De Standaard heeft aandacht voor de
slachtoffers, onder meer door een vluchtelinge aan het woord te laten. Dit blijkt ook
uit de tweede zin van de „lead‟397; “Op het terrein blijft de burgerbevolking vooral
vrezen voor verkrachting, moord en een nakende hongersnood”.
393
Voor een, door de Soedanese overheid ongetekende versie van dit akkoord, zie [http://www.africa-
union.org/DARFUR/Agreements/agreementCF.pdf]. Het akkoord hield in dat er een grote conferentie met
vertegenwoordigers van alle geledingen uit Darfur en de Soedanese overheid georganiseerd moest worden. 394
Reuters, “Eindelijk bestand in Sudan.”, In: De Standaard, 10.04.2004. 395
Cursivering toegevoegd. 396
Zie ook T. VAN DIJK, Minderheden in de media. Een analyse van de berichtgeving over etnische
minderheden in de dagbladpers. Amsterdam, Universiteit Amsterdam, 1983, pp. 71-72. 397
De lead is de, meestal vetgedrukte, begintekst van een nieuwsbericht.
Le Monde legt er in de ondertitel de nadruk op dat het akkoord hernieuwbaar is om
de 45 dagen en toegang tot de conflictszones verleent aan humanitaire
organisaties.398 Een tweede titel “c‟est le 3‟ ou le 4‟”, ofschoon uit een citaat van een
hulpverlener, werpt twijfels op over het gevolg dat eraan gegeven zal worden. Le
Monde is relatief sceptisch. Volgens een geïnterviewde hulpverlener wordt er om de
zoveel tijd gepraat, “(…) ils acceptent un cessez-le-feu, et cela dure quelque mois”.
Ook Le Monde is onzeker en gebruikt indirecte constructies om over het conflict te
oordelen; “certains responsables de l‟ONU presentent les violences en cours (…)” als
een etnische zuivering. Een mensenrechtencommissie van de VN zal “(…) ces
accusations” onderzoeken.399 Het zijn beschuldigingen, die nog onderzocht moeten
worden. Darfur is een “province peuplée de musulmans non arabes”, waarin de
zwarte bevolking wordt weggejaagd door Arabische milities.
De New York Times stelt zich geen vragen bij het naleven van het staakt-het-vuren,
maar is er evenmin enthousiast over.400 Het is een “New Cease-Fire”. In het artikel
worden vooral hooggeplaatste personen aan het woord gelaten. Volgens M.O. Ismail
zou de AU het in de volgende week in Addis Abbeba over controlemiddelen voor het
staakt-het-vuren hebben. Kofi Annan had de dag voordien geopperd dat een
internationale militaire interventie nodig zou kunnen zijn. Er wordt geen woord
gerept over de mogelijke betrokkenheid van de Soedanese overheid. Het zijn de “Arab
militias” die de “ African villagers” van hun gronden verjaagd hebben. Dat de
Soedanese overheid de milities heeft bewapend is iets wat de rebellen beweren.
Enkel in The Times werden geen artikels over het staakt-het-vuren gevonden.401 Alle
drie de artikels geven aan dat het persbericht afkomstig is van Reuters. Het stuk in Le
Monde is ook op een bericht van AFP gebaseerd.
Op 26 juni stelde Nicholas D. Kristof dat het staakt het vuren van 8 april er gekomen
was mede nadat president Bush een written statement had verstuurd.402 Dit, samen
398
AFP, Reuters, “Darfour: gouvernement et rebelles ont signé un cessez-le-feu.”, In: Le Monde, 10.04.2004. 399
Cursivering toegevoegd. 400
Reuters, “Sudan and Rebels Agree to New Cease-Fire.”, In: The New York Times, 09.04.2004. 401
Mogelijks bestaat er wel een artikel van, -de zoekmachine op de site geeft alleszins een vermelding van het
woord Darfur op 10.04.04-, maar dit kon niet nagegaan worden, aangezien het boek met de ingebonden artikels
van The Times van begin april 2004 ontbreekt in de Universiteitsbibliotheek Gent. 402
N.D. KRISTOF, “Dithering as Others Die”, In: The New York Times, 26.06.2004.
met het feit dat Kofi Annan de dag voor het ondertekenen van het staakt-het-vuren de
mogelijkheid een internationale troepenmacht te ontplooien had laten vallen, doet
vermoeden dat de Soedanese regering onder druk stond.
3.3 Colin Powell en Kofi A. Annan bezoeken Darfur, 30 juni/01
juli 2004.
3.3.1 Achtergrond.403
De impact die een beperkte hoeveelheid mensen hebben gehad op het conflict in
Darfur en de aandacht ervoor in de media wordt vaak over- of onderschat.
Enerzijds hebben TNYT-editorialist Nicholas D. Kristof, secretaris-generaal Kofi
Annan en Secretary of State Colin Powell elk afzonderlijk méér gedaan voor het in de
pers verschijnen van het conflict dan in de literatuur uitschijnt. Er werd in het
kwantitatief deel reeds gewezen op het schrijven van opiniestukken in LM en TNYT,
en op het feit dat door hun komst naar Darfur de ogen van tal van (andere)
journalisten en met hen –„de wereldopinie‟- helemaal opengingen. In hun kielzog
volgden tal van “Bekende Wereldburgers” als Frank de Winne, maar ook staatsleiders
en parlementsleden van alle mogelijke landen, van Slovenië tot Brazilië.
Anderzijds waren bijvoorbeeld actrice Angelina Jolie, Engels minister voor
ontwikkelingssamenwerking Hillary Benn en een aantal leden van het Amerikaanse
congres reeds in juni in Oost-Tsjaad en Darfur geweest. In zekere zin was de komst
van Annan en Powell dus slechts de culminatie van wat reeds vóór hun komst bezig
was. Na het bezoek van Powell en Annan steeg het aantal buitenlandse prominenten
in de regio echter bijzonder snel, tot de Soedanese regering uiteindelijk de
„onveiligheid‟ in de kampen aangreep om aan deze bron van imagoschade een einde
te maken.
Een heel groot deel van de bezoekers en journalisten trok voor amper een paar uur
naar Abou Shouk, het “modelkamp” voor vluchtelingen, een zee van geordende
tentjes op enkele minuten rijden -in 4x4‟s met airconditioning- van de luchthaven
403
Tenzij anders vermeld komt de informatie van dit stuk uit DS, LM, TNYT, TT, BBC News, The Washington
Post, The Economist en Courrier International.
van El-Fasher. Hoe dan ook verhoogden deze bezoeken de aandacht voor Darfur, of
althans, voor de vluchtelingenkampen in de regio en in Oost-Tsjaad. Zoals later zou
blijken bleef de kern van het conflict echter ver buiten het zicht van de camera‟s. Zo
zijn Powell en Annan enerzijds geslaagd in hun opzet de aandacht van de wereld te
vestigen. Anderzijds hebben ze ook gefaald, door hoofdzakelijk op het humanitaire
aspect van het conflict, of met andere woorden, eerder op de gevolgen dan op de
oorzaken ervan te focussen.
Dit humanitaire aspect was, -ondanks een akkoord tussen Annan en Bashir tot
ontwapening van de „janjaweed‟-, het enige concrete resultaat van het bezoek van
Powell en Annan. Ten gevolge van de plotse reusachtige aandacht voor de regio, en
van de grote druk van deze bezoeken en VN-resoluties, moest de Soedanese regering
toegevingen doen. Hulpverleners verkregen vanaf dan makkelijker visa voor de
getroffen gebieden; ze werden minder tegengewerkt en noodvoedsel werd niet meer
op dezelfde opzichtige, bijna genocidale manier tegengehouden. Wel bleef de
Soedanese regering een meester in het uitvinden van excuses om hulp tegen te
werken. Zo mochten er geen Amis-soldaten het land binnen vooraleer ze AIDS-testen
afgelegd hadden en werd voedsel en masse vernietigd onder het voorwendsel dat er
genetisch gemanipuleerde bestanddelen inzaten.
Terwijl Powell in minder dan een uur Abou Shouk bezocht, probeerde Annan andere,
minder goed verzorgde kampen te bezichtigen. Annan trok met zijn gevolg naar Zam
Zam, waar een groep van 40.000 mensen opeengepakt zat. Dezelfde dag ging hij naar
Meshtel, een ander vluchtelingenkamp, om daar aangekomen vast te stellen dat
bulldozers de laatste restjes van hutten en tentjes op elkaar veegden. De dag ervoor
waren medewerkers van de secretaris-generaal nog in het kamp geweest om het
bezoek voor te bereiden. Nu waren alle vluchtelingen weg. Het bleek dat de mensen
die er hadden geleefd de avond voordien op kamions gedreven waren en afgezet
waren geweest voor de ingang van Abou Shouk. De officiële reden van de regering van
Soedan was dat het kamp onhygiënisch was. Dit was ook zo. Net als in de meeste
andere vluchtelingenkampen waren de levensomstandigheden er abominabel. Die
andere kampen werden echter ongemoeid gelaten; dit feit in combinatie met het
tijdstip, en de spoed waarmee de mensen er in allerijl uit weggevoerd werden doet
heel sterk vermoeden dat het kamp vernietigd werd om ervoor te zorgen dat Annan
en de Westerse pers de abominabele toestand ervan niet te zien zouden krijgen.
De Soedanese regering sloeg ook op een andere manier terug. Achteraf bleek dat de
mensen die het aangedurfd hadden te spreken met Annan, Powell, journalisten of
mensen uit hun gevolg, opgezocht werden door de Soedanese veiligheidsdiensten en
hetzij hardhandig aangepakt werden, hetzij nooit meer teruggezien werden.404 Bij
latere bezoeken zou blijken dat agenten van de Soedanese geheime dienst zich
vermomden als vluchtelingen om dan “toevallig gekozen” te worden om met de
Westerse bezoekers te praten.
Colin Powell vloog na zijn terugkomst in Khartoum vrij snel door naar een meeting
van Asean.405 Net voor zijn vertrek had Mustafa Osman Ismail, minister van
buitenlandse zaken van Soedan, beloofd de veiligheid in de regio te verhogen,
regulaties voor humanitaire hulp te versoepelen en harder te onderhandelen om tot
een politieke oplossing voor het conflict te komen. Secretaris-Generaal van de VN
Kofi Annan trok na zijn bezoek aan Darfur, via Tsjaad terug naar Khartoum. In een
„joint communiqué‟, met de Soedanese regering, beloofde deze laatste onder meer de
onmiddellijke ontwapening van de „janjaweed‟, een moratorium op regulaties voor
hulpverleners, onderzoek van mensenrechtenschendingen, het installeren van een
sterke Soedanese politiemacht in Darfur en het hervatten van vredesgesprekken.406
De VN beloofde er alles aan te doen om, overeenkomstig haar 90-dagen durende
„Humanitarian Action Plan‟, de situatie van de hulpbehoevenden te verbeteren. De
opvolging van de verbintenissen in dit joint communiqué zou worden opgevolgd door
een Joint Implementation Mechanism, onder leiding van Ismail zelf en een
vertegenwoordiger van Annan. Ofschoon het communiqué duidelijk stelt dat de
politiemacht “strong, credible and respected” moest zijn, leidde het ertoe dat de
Soedanese regering vanaf dat ogenblik de „janjaweed‟ eenvoudigweg inzette als
404
Zie o.m. M. LACEY, “Sudan Accused of Arresting Those Who Disclose Dire Conditions”, In: The New York
Times, 11.08.2004 en “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in Darfur, Sudan”,
20.10.2004, § 30 in fine, Op: [http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-
%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. 405
Asean is de Association of Southeast Asian Nations, een samenwerkingsverband van Zuidoost-Aziatische
landen op economisch, cultureel en politiek vlak. 406
Cfr. Infra. Voor de (slecht vertaalde) tekst van dit communiqué, zie:
[http://www.unmis.org/English/documents/JC.pdf]
politie, waardoor niet langer geheim moest gehouden worden dat de regering deze op
alle vlakken steunde.407
Voor Powell zou het bij dit ene bezoek blijven. Op 16 november 2004 werd hij
vervangen door Condoleezza Rice als Secretary of State. Annan ging nog een tweede
maal naar Darfur, eind mei 2005, ditmaal echter met minder media-aandacht.
3.3.2 In de dagbladen.
Het artikel “Powell zet Sudan onder druk over ramp in Darfour”, legt, zoals ook uit de
titel blijkt, de nadruk op de druk die Powell op de regering in Khartoum zet om een
einde te maken aan de “etnische zuivering” in het gebied, waaraan “volgens
Washington”(…) “de Janjaweed, een Arabische militie”(…) “met de steun van de
regering in Khartoum” “zich schuldig maakt” –let op de verhullende zinsconstructies-
.408 Dit tegen “de Afrikaanse inwoners” van Darfur. Een miljoen mensen dreigen om
te komen als niet snel meer hulp ter plaatse wordt gebracht. Om druk te zetten zal
Powell dreigen met olie-sancties en “de regeringsleden voorhouden dat ze als
oorlogsmisdadigers kunnen worden vervolgd”. Implicatie: het is niet duidelijk of dit
wel kan.
De dag nadien verhaalt De Standaard hoe Powell gedurende “zijn twintig minuten
durende bezoek” aan het Abou Shoukvluchtelingenkamp in een speciaal daartoe
“overgevlogen terreinwagen” zeer enthousiast onthaald werd door de
vluchtelingen.409 Aan de regering vroeg hij de beteugeling van de Janjaweed en een
vrije toegang voor hulporganisaties aan de regio. Het conflict wordt uitgelegd als
“(…)een campagne van etnische zuivering tegen zwarte stammen (…)” door
“Arabische janjaweed-milities en het Sudanese regeringsleger(…)”, “als wraak voor
een opstand van twee rebellenbewegingen(…)”.
407
Zie: “Joint Communiqué between the Government of Sudan and the United Nations on the occasion of the
visit of the Secretary General to Sudan”, Khartoum, 3.07.2004, p. 2
[http://www.unmis.org/English/documents/JC.pdf]
Ondertussen kon de Soedanese overheid ook documenten met aanwijzingen gerelateerd aan de vroegere
activiteiten van deze „janjaweed‟ vernietigen. 408
AP, “Powell zet Sudan onder druk over ramp in Darfour.”, In: De Standaard, 30.06.2004. 409
Reuters, “Powell wil milities weg uit Darfour.”, In: De Standaard, 01.07.2004.
Nadat ook Kofi Annan een bezoek aan Darfur gebracht heeft, wil deze volgens De
Standaard “binnen de 24 of 48 uur” vooruitgang zien.410 Hij overweegt het sturen van
buitenlandse troepen. Het conflict is in februari vorig jaar ontstaan. De janjaweed
“werden door het regeringsleger ingezet”, “om een tactiek van verschroeide aarde uit
te voeren tegen de Afrikaanse stammen in Darfour”. Geïmpliceerd wordt dat de
janjaweed nu niet meer ingezet wordt. “De druk lijkt al enig succes te hebben”, de
minister van binnenlandse zaken van Soedan kondigde aan dat vandaag “gesprekken
beginnen met de leiders van de twee rebellenbewegingen”. Het artikel is vrij neutraal;
“maar de regering blijft ontkennen dat ze de Janjaweed-milities steunt”. Ministers
Verwilghen en Louis Michel maken bekend dat België een bijkomende € 700.000 wil
storten.
Volgens Jean-Philippe Rémy wil Powell met harde taal duidelijk maken waar het op
staat.411 De acute nood rechtvaardigt dergelijke taal. Het regenseizoen komt eraan en
dan verandert Darfur in een onbereikbare modderpoel. Ook een rapport van AZG, dat
een toename van het aantal zieken en ondervoedden vaststelt, heeft als titel “le pire
est à venir”. Annan “bedreigde” Khartoum reeds met een internationale interventie.
De situatie is ontstaan als reactie op een gewapende opstand in februari 2003,
waarna door het leger gesteunde janjawid-milities een repressie op de
burgerbevolking begingen. Nu dreigt een humanitaire catastrofe voor 1 miljoen
vluchtelingen. Powell zal Bashir verzoeken de door hem beloofde ontwapening van de
„janjaweed‟ door te voeren, en de toegang tot het sinds 2003 vrijwel afgesloten gebied
voor hulpverleners open te zetten. Ook Annan zal druk zetten tot de ontwapening van
de „janjaweed‟, en een humanitaire urgentie-operatie superviseren.
In een bijkomend artikel op dezelfde pagina vraagt Stephen Smith zich af of er sprake
is van genocide dan wel etnische zuivering.412 Het onderscheid is van belang omdat
de benaming genocide de verplichting in te grijpen impliceert. Physicians for Human
Rights heeft op 23 juni laten weten dat het een genocide betreft. Ofschoon Smith de
bal in het midden laat, laat hij uitschijnen dat het genocide noemen vooral ingegeven
is door Amerikaanse politiek. Niet toevallig wordt <<Dangereuse banalisation>>, een
410
AP, “Annan stelt regering Sudan ultimatum., In: De Standaard, 02.07.2004. 411
J-P. RÉMY, “Colin Powell veut forcer Khartoum à cesser sa politique de terre brûlée dans le Darfour.”, In:
Le Monde, 30.06.2004. 412
S. SMITH, “Dans l‟ouest du Soudan: <<épuration ethnique>> ou <<génocide>>?”, In: Le Monde,
30.06.2004.
citaat van medewerkers van de VN, als tussentiteltje gebruikt. Volgende zin geeft
weer hoe Smith het conflict en de rol van de regering erin ziet; “Les exactions
commises dans l‟ouest du Soudan, en particulier par les janjawids, les <<cavaliers>>
arabes enrôlés par le gouvernement de Khartoum pour dévaster le fief de deux
mouvements rebelles (…)” .413
Twee dagen later, opnieuw in een bijkomend artikel, citeert Smith Powell, die stelt
dat er indicatoren, maar zeker nog niet alle indicatoren van een wettelijke definitie
van genocide aanwezig zijn.414 Eerder dan te discussiëren over de benaming, wil
Powell echter actie. Volgens Annan grenzen de gebeurtenissen aan een etnische
zuivering.
In het grote artikel op dezelfde pagina, geeft Smith weer hoe de regering van Soedan
belooft de janjawid en andere milities te bevechten, de toegang open te zetten voor
hulpverleners en te zoeken naar politieke oplossingen voor het conflict.415
Presuppositie: de janjawid worden (niet meer) gesteund door de regering. Smith is
optimistisch: amper enkele dagen geleden ontkende M.O. Ismail nog dat er
hongersnood, ondervoeding of zieken zouden zijn in het gebied. Nu belooft deze
namens de regering tegemoet te komen aan de drie belangrijkste eisen van Powell.
Net gisteren zou de commissie van de AU samenkomen in Tsjaad om te bespreken
hoe 120 waarnemers ontplooid zullen worden om na te gaan of Soedan zich aan haar
woord houdt. De VS lieten in de VN Veiligheidsraad een voorstel tot resolutie
circuleren, waarin een wapenembargo en sancties tegen de „janjaweed‟ en andere
verantwoordelijken zouden opgenomen worden. Egypte riep op tot een kalme
oplossing van het conflict, eerder dan bedreigingen en sancties. Smith is niet neutraal
in zijn taalgebruik; de „janjaweed‟ zijn “les reîtres de l‟apocalypse”.
Net als in de artikels van De Standaard en Le Monde, laat ook Marquis enkel
hooggeplaatste personen aan het woord.416 Powell is reeds lang criticus van het
413
In een later artikel zou Smith zich ernstige vragen stellen bij de benaming genocide voor het conflict in
Darfur. Zie: S.SMITH, “Un, deux, trois, beaucoup de génocides…”, In: Le Monde, 22.07.2004. 414
“Pas encore un <<genocide>>”, In: Le Monde, 02.07.2004. 415
S. SMITH, “Khartoum s‟engage auprès de M. Powell pour la résolution de la crise au Darfour.”, In: Le
Monde, 02.07.2004. 416
C. MARQUIS, “Powell Plans to Travel to Sudan In Effort to Stop Militia Attacks”, In: The New York Times,
25.06.2004.
regime in Khartoum. Hij laat onderzoeken of de etnische zuivering genocide genoemd
kan worden. De woordvoerder van het State Departement stelt dat de soedanese
overheid Arabische milities, “called Janjaweed”, gesteund heeft, luchtaanvallen en
bombardementen op dorpen heeft uitgevoerd, en obstakels opgezet heeft om
hulpverleners buiten te houden. Dit alles staat in fel contrast met de vooruitgang in
de vredesgesprekken om een einde te maken aan 20 jaar oorlog in Zuid-Soedan.
Powell moet die tot een goed einde brengen en de steun van Soedan in de strijd tegen
terrorisme behouden.
Vanuit New York bericht W. Hoge dat Kofi Annan samen met Powell druk zal
uitoefenen op de Soedanese regering om Darfur opener te stellen voor hulpverlening
en de „janjaweed‟, -die “bewapend en uitgerust zijn door de overheid”- te
ontwapenen.417 Bashir ontkende de “herhaalde berichten” van hulporganisaties dat
hulpverleners tegengewerkt en geïntimideerd worden. Hoge verhaalt hoe Annan
zichzelf persoonlijk verantwoordelijk achtte voor de genocide in Ruanda, omdat hij
toen hoofd van de “peacekeeping office” was. Indien de Soedanese regering nu niet
zou ageren, zou de VN Veiligheidsraad sancties of een militaire interventie moeten
overwegen. Daarnaast riep hij de wereld op meer geld bijeen te zamelen, en
verzekerde dat “(…)the perpetrators ought to be put on notice that they will be held
accountable, whoever they are”. Hoge is kritisch voor de Soedanese regering, en haalt
onder meer een rapport van de VN mensenrechtencommissie aan dat de overheid van
wijdverspreide schendingen beschuldigde. Het conflict begon in februari 2003 toen
“black African rebel groups” in opstand kwamen tegen de regering. Deze antwoordde
door milities carte blanche te geven, en honderden dorpen te bombarderen, waarbij
mensen sneuvelden, maar ook oogsten en waterinstallaties vernield werden.
Powell zou de Soedanese regering onder druk zetten door te stellen dat er geen
oplossing mogelijk is voor Zuid-Soedan, waar olievelden liggen waarvan Khartoem bij
de ontginning ervan na de vrede de helft van de opbrengst zou krijgen, als niets aan
Darfur gedaan wordt.418 In het artikel wordt de nadruk gelegd op het openen van
toegang voor hulpverleners. Dit omdat tal van mensen sterven, en deze aantallen
417
W. HOGE, “U.N. Chief to Join Powell in Sudan to Try to Halt Massacres”, In: The New York Times,
26.06.2004. 418
C. MARQUIS, “Powell to Press Sudan to Ease the Way for Aid in Darfur”, In: The New York Times,
30.06.2004.
stijgen. Door het regenseizoen zullen velen onbereikbaar zijn. Volgens USAID zullen
er voor het einde van dit jaar 300,000 mensen sterven. Ismail gaf toe dat er een
probleem is, maar ontkende dat er een hongersnood of epidemie zou zijn. Libië stelde
voor een nieuwe hulpaanvoerroute naar Darfur te openen. Ondertussen waren
juristen voor Powell aan het nagaan of er sprake was van genocide, dan wel van
etnische zuivering. Voor Marquis is dit veroorzaakt door “the Arab militias”, die
systematisch honderden “black African villages” in West Soedan “weggeveegd”
hadden.
Dat Powell en Annan in Soedan zijn is voorpaginanieuws in de New York Times.419
Marquis vergezelde Powell naar El-Fasher, Lacey bleef ondertussen bij Annan in
Khartoem. Daar werden studenten die de Secretaris-Generaal van de VN een petitie
wouden overhandigen waarin de behandeling van de bevolking in Darfur wordt
afgekeurd, neergeschoten door veiligheidsdiensten. Jan Egeland, die nadien de
studenten bezocht, en Annan, verzochten M.O. Ismail en A.O. Taha, vice-president,
geen actie te ondernemen tegen de studenten. Ondertussen stroomden in Abou
Shouk duizenden samen om Powell te zien. Één vluchteling werd, -zeer kort- aan het
woord gelaten. Powell wou met zijn bezoek vooral de internationale gemeenschap
oproepen druk te zetten op Khartoem. Om dit te doen liet de VS een voorstel tot
resolutie circuleren. Daarbij werd de mogelijkheid tot sancties tegen leden van de
overheid na 30 dagen geopend. De VS hadden al 12 sancties lopende tegen Soedan.
Net voor het vertrek van Powell, beloofde M.O. Ismail dat de Soedanese overheid
meer veiligheidstroepen in Darfur zou ontplooien, regulaties voor hulpverleners zou
versoepelen, en spoedig zou onderhandelen met de rebellenbewegingen. Na minder
dan een uur aanwezigheid in het kamp, werd aan Powell en zijn entourage gevraagd
haastig op het vliegtuig te stappen, omdat een zware regenstorm aan de horizon
verscheen.
Lacey beschrijft lichtjes dramatiserend hoe de mensen en de hutjes van Meshtel
verdwenen waren, op het ogenblik dat Annan daar aankwam in zijn escorte jeeps.420
Tot tweemaal toe liepen de gemoederen hoog op tussen VN medewerkers van Annan
en Soedanese officials. Eerst tijdens een gesprek tussen Annan en vluchtelingen in
419
C. MARQUIS & M. LACEY, “Powell and Annan See Hints of Disaster in Sudan”, In: The New York Times,
01.07.2004. 420
M. LACEY, “Sudan Camp is Moved Before U.N. Visit”, In: The New York Times, 02.07.2004.
Zam Zam kamp, waar Soedanese ministers er op aandrongen daarbij te willen zijn, -
iets wat Annan afwees, omdat de vluchtelingen anders mogelijks niet vrijuit zouden
praten- en „s middags nadat bleek dat het kamp Meshtel, een van de 50 kampen die
geen voedselhulp kreeg, met de grond gelijk was gemaakt. De soedanese overheid
drong er bij Annan op aan dat hij net als Powell Abou Shouk zou bezoeken, volgens
Lacey onder hulpverleners bekend als “tourist camp”, omwille van de relatief goede
condities erin. De inhoud van een speech van de lokale gouverneur de dag voordien,
waarin openheid en eerlijkheid beloofd werden, was volgens Lacey ver te zoeken in
Meshtel.
In het bericht van AP dat The New York Times twee dagen later publiceert, is weinig
te merken van de hardheid en opmerkelijke correctheid van de bevindingen van W.
Hoge.421 De rol van de Soedanese overheid is positief; zij belooft troepen te zenden,
“to stop militia violence”, ze zal onmiddellijk de „janjaweed‟, “That is the Arab militia
blamed for attacks on black Africans” ontwapenen, en een einde proberen stellen aan
het conflict. Implicatie: het zijn de „janjaweed‟ die als enige verantwoordelijk zijn.
Soedans belofte kwam er terwijl de VS dreigden met sancties indien de overheid niet
snel de “attacks by the militias” zou stoppen en hulp toelaten voor de
vluchtelingen.422
In The Times wordt het bezoek van Powell op voorhand aangekondigd in de rubriek
the World next week.423 Het wordt als volgt samengevat; “Colin Powell, (…), visits the
Darfur region of the Sudan to pressurize Khartoum to stop government backed
militias who have driven thousands of black Africans from their homes”.424 Volgens
Jonathan Clayton worden “tribal Africans”, -implicatie: arme, achtergestelde
zwarten-, in een etnische zuivering, gesponsord door “Sudan‟s Arab Government”,
uit hun huizen verjaagd.425 Clayton neemt geen neutrale positie in; hij gelooft niet in
de onschuld van de Soedanese regering, maar stelt de Janjaweed voor als monsters
die werden losgelaten en beteugeld moeten worden. De „janjaweed‟ “where unleashed
on Darfur‟s inhabitants(…)” nadat in februari 2003 “predominantly black Africans” in
421
AP, “Sudan Pledges to Disarm Militias in Darfur Region”, In: The New York Times, 04.07.2004 422
Cursiveringen toegevoegd. 423
“The world next week; Tuesday”, In: The Times, 26.06.2004. 424
Cursivering toegevoegd. 425
J. CLAYTON, “Stop persecution of peasant tribes, US tells Sudan”, In: The Times, 01.07.2004.
opstand kwamen.426 Powell gaf hoop aan 300,000 “dorpelingen” die op sterven
stonden. Ook op andere plaatsen wordt een eerder negatief, maar correct, beeld
opgehangen van de Soedanese regering, bijvoorbeeld in de beschrijving van Bashir,
als “Sudans‟ military ruler” in plaats van met het meer gebruikelijke “president”. De
komst van Annan en Powell is een duidelijk signaal dat de internationale
gemeenschap haar geduld voor de Soedanese regering verloren heeft. Annan vreest
een herhaling van de genocide in Ruanda. Clayton gebruikt een dramatiserende,
maar inhoudelijk correcte, stijl; mensenrechtengroeperingen verzamelden
“thousands of cases of rape and (…) provided overwhelming evidence that the
Government was involved”.427 Onder druk van deze mensenrechtengroeperingen en
rechtse groeperingen in de VS heeft dit land bij Soedan gedreigd met sancties. Ook
Groot-Brittannië is voor sancties indien Soedan hulpverleners blijft tegenwerken en
Soedan geen stappen onderneemt “to rein in the janjaweed”.428 Heel opmerkelijk is
dat Powell zei dat hij van Bashir, een “very clear statement” had gekregen dat “he
would remove any obstacles blocking aid deliveries”. Van de andere beloftes wordt dit
niet gezegd.
Enkele dagen later zou in de rubriek “the week that was the world” nog een kort
artikel over het bezoek van Powell en Annan in The Times verschijnen.429 “Up to
30,000 people are believed to have been killed and more than a million have been
made homeless in a 16-month campaign of “ethnic cleansing” waged by a
government- sponsored Arab militia”.
3.4 De „Background Briefing‟ van Human Rights‟ Watch met
bewijzen over de steun van de regering aan de milities.
3.4.1 Achtergrond.
Sinds 2003 publiceerden NGO‟s rapporten, briefings, statements, … over Darfur. Dit
gebeurde het frequentst gedurende de zomer van 2004, of kort voordat instellingen
als de VN belangrijke beslissingen over de regio moesten nemen, zoals in diezelfde
zomer van 2004 en in het voorjaar van 2005. Vele rapporten handelden over de
426
Cursivering toegevoegd. 427
Cursivering toegevoegd. 428
Cursivering toegevoegd. 429
“The week that was the world; Africa: Sudan bloodbath appeals” In: The Times, 03.07.2004.
verkrachtingen en andere mensenrechtenschendingen; andere beschreven
„janjaweed‟kampen, of verzamelden getuigenissen waaruit de betrokkenheid van het
leger -en dus de overheid- in het conflict bleek. Een band die de overheid, na lang te
ontkennen dat er iets bestond als „janjaweed‟, steeds ontkende. In juni-juli was het
internationaal algemeen aangenomen beeld echter dat er wel degelijk een band
bestond, in die zin dat men aanvaardde dat de Soedanese overheid de „janjaweed‟ van
wapens had voorzien, had opgeleid en had ingezet, maar dat het daarbij min of meer
gebleven was.430 Vandaar de eis van Powell en Annan om de „janjaweed‟, die de
Soedanese regering zou hebben “losgelaten”, te ontwapenen.431
De briefing van HRW toonde aan dat dit beeld niet klopt.432 HRW kon beslag leggen
op officiële documenten van de Soedanese overheid waarin deze de
verantwoordelijken van Noord-Darfur beveelt de activiteiten van Musa Hilal en diens
“mujahedeen” –zoals de strijders van de PDF in Soedan worden beschreven- en
“minor offences against civilians who are suspected members of the rebellion” niet te
bestraffen en zijn autoriteit niet in vraag te stellen.433 Documenten gericht aan het
bestuur van Zuid-Darfur roepen op tot een ruimere rekrutering voor de „janjaweed‟.
Opmerkelijk is dat eerstgenoemde documenten gedateerd zijn van 13 februari 2004;
dit is amper vier dagen nadat Bashir het bericht de wereldpers instuurde dat de
rebellen verslagen waren.434 Het is veelzeggend over de reusachtige discrepantie
tussen hetgeen de Soedanese overheid zei, en hetgeen ze effectief deed.
Andere documenten bevelen de organisatie van de herverdeling van gronden van
weggejaagde “outlaws”, onder nomadische bevolkingsgroepen. Dit gegeven, samen
met het plan van de Soedanese minister van binnenlandse zaken om de vluchtelingen
430
Het is op die manier dat men de uitspraak van B. Ramcharan, gezant van de VN voor mensenrechten, die
stelde dat “I condemn the Government of Sudan but I do not think it is responsible”, moet zien. 431
Ook in het communiqué van de Peace and Security Council van de AU de dato 27.07.2004 wordt enkel de
Janjaweed als agressor vermeld. Zie: [http://www.africa-
union.org/News_Events/Communiqués/Communiqué%20_Eng%2027%20july%2004.pdf] 432
Zie [http://hrw.org/english/docs/2004/07/19/darfur9096.htm] en A. LEBOR, “Complicity with Evil”; The
United Nations in the Age of Modern Genocide. New Haven & London, Yale University Press, 2006, pp. 146-
147. 433
Zie: HRW, “Darfur Documents Confirm Government Policy of Militia Support”, 20.07.2004, p. 2.
[http://hrw.org/english/docs/2004/07/19/darfur9096.htm] 434
Zie onder meer: “Sudan: Rebellen in Darfour verslagen”, In: De Standaard, 10.02.2004.
te concentreren in 18 blijvende nederzettingen, deed HRW vrezen dat de Soedanese
overheid de etnische zuiveringen definitief zou consolideren.435
In de begeleidende persnota stelde het hoofd van HRW Afrika dat het zinloos is een
onderscheid te maken tussen milities en het leger.436 Later zou ook het hoofd van de
AU-troepen dit durven stellen. De „janjaweed‟ zijn inderdaad gewoon een onderdeel
van de Soedanese strijdkrachten, die op bevel van, en voor, de Soedanese overheid
werkten. Er zijn slechts nuanceverschillen in vergelijking tot het reguliere leger,
onder meer wat de rekrutering betreft; de „janjaweed‟ zijn voornamelijk afkomstig uit
bepaalde stammen in Darfur en Tsjaad.437
Vrij snel zou het beeld van de “losgelaten hordes” plaatsmaken voor een correcter
beeld volgens hetwelk de gebeurtenissen in Darfur door leden van de hoogste
geledingen van het Soedanese staatsbestel gepland zijn.
3.4.2 In de dagbladen.
Ofschoon de titel, “Sudanese regering steunt rebellen”, verwarring schept, bedoelt het
met “rebellen” wel degelijk de „janjaweed‟. 438 Ondanks dat Peter Takirambudde,
hoofd van HRW Afrika, in het artikel stelt dat het absurd is een onderscheid te maken
tussen „janjaweed‟ en regeringstroepen, zijn deze „janjaweed‟ “verantwoordelijk voor
de zware schendingen van de mensenrechten de voorbije maanden”. Toch brengt
globaal genomen het artikel de Soedanese overheid in een negatief daglicht, vooral
door Peter Takirambudde aan het woord te laten en uit het rapport te citeren.
Desondanks gaat De Standaard er slechts vanuit dat de overheid de „janjaweed‟
“steunt” of ermee “samenwerkt(e)”; -let op de haakjes-.
Le Monde wijdt geen artikel aan dit rapport, maar vermeldt het af en toe wel kort
samen met een rapport van Amnesty International over verkrachtingen als
oorlogswapen, in andere artikels.439
435
Zie : HRW, “Darfur Documents Confirm Government Policy of Militia Support”, 20.07.2004, p. 4.
[http://hrw.org/english/docs/2004/07/19/darfur9096.htm] 436
Zie: [http://hrw.org/english/docs/2004/07/20/darfur9095.htm] 437
Cfr. infra over de ontstaansgeschiedenis van de Popular Defence Forces. 438
bar, “Sudanese regering steunt rebellen.”, In: De Standaard, 22.07.2004. 439
Zie onder meer J.-P. RÉMY, “Le Soudan est exhortée à agir pour règler le conflit au Darfour”, In: Le Monde,
23.07.2004, p. 2.
Op dezelfde pagina waarop Hoge in The New York Times over het rapport van HRW
schrijft, staat een kort persbericht van Reuters, waaruit blijkt dat tien “Arab
militiamen” veroordeeld zijn tot amputaties en 6 jaar cel voor oorlogsvoering, moord,
gewapende plundering en verboden wapendracht.440 Ofschoon Hoge weinig stelt dat
hij niet citeert, is het artikel hard voor de Soedanese regering.441 Hij citeert uitvoerig
Kenneth Roth, executive director van HRW, die het voorstel tot resolutie “ridiculed”,
omdat het bevriezen van tegoeden en een reisverbod voor mensen, die geen tegoeden
op buitenlandse banken hebben en niet reizen, weinig uit zullen maken. Roth toonde
de Arabische documenten en vertalingen en vertelde dat ze authentiek waren
bevonden door Soedanese bronnen die in het verleden reeds betrouwbaar bleken te
zijn. Hij is tegen uitstel omdat de Soedanese overheid ondertussen de etnische
zuivering consolideert. “The time had come to cease trusting Khartoum‟s claims”.
In The Times valt het verschijnen van het rapport samen met een reportage van
Clayton in Darfur. Het lijden van de bevolking in Darfur is voorpaginanieuws.442
Verscheidene journalisten schrijven over het conflict. Michael Horsnell gaat dieper in
op het rapport, dat reeds op de voorpagina vermeld wordt.443 Horsnell probeert twee
visies van het conflict te combineren. Er waren reeds lang spanningen tussen
“Nomadic Arab tribes” en “black African farmers” over water en land in de regio.
Maar “tensions erupted” in februari 2003 toen twee rebellenbewegingen in opstand
kwamen tegen de regering. Naast het rapport van HRW, verscheen ook een van AI,
dat beschreef hoe op grote schaal verkrachtingen werden gepleegd. Gordon Brown
noemt het rapport van HRW “absolutely shocking”, en roept op tot internationale
hulp voor de slachtoffers. Celebrities werken samen met vrijwilligers om het Britse
volk op te roepen geld in te zamelen.
In een kort artikel in de rubriek “the week that was the world”, wordt herhaald dat in
een rapport van AI beschreven wordt hoe “mass public rapes” als oorlogswapen
440
Reuters, “Sudanese Militiamen Are Sentenced”, In: The New York Times, 20.07.2004. 441
W.HOGE, “Rights Group Says Sudan Aids Abuses”, In: The New York Times, 20.07.2004. 442
Zie: J. CLAYTON, “World opens its eyes to tragedy of Sudan”, In: The Times, 21.07.2004. 443
M. HORSNELL, “Appeal reaches out to hearts and wallets”, In: The Times, 21.07.2004.
werden ingezet door „janjaweed‟. HRW “beschuldigt” de regering ervan samen te
spannen met deze milities.444
3.5 Het bezoek van Mustafa Osman Ismail aan Europa.
3.5.1 Achtergrond.
Midden juli 2004 stond de Soedanese regering internationaal met de rug tegen de
muur. De VS en Groot-Brittannië lieten in de VN Veiligheidsraad een nieuw
resolutieontwerp, met daarin de mogelijkheid tot sancties, circuleren. Tussen 26 juni
en 2 juli waren achtereenvolgens Colin Powell en Kofi Annan naar Darfur gereisd.445
De aandacht voor Darfur in de dagbladen piekte.446 Tal van rapporten van NGO‟s
verschenen; steeds meer functionarissen en bekende wereldburgers bezochten de
vluchtelingenkampen in de regio; het Amerikaanse Congres keurde op 22 juli een
notie goed waarin de crisis een genocide werd genoemd en die opriep tot acties tegen
Soedan, …; en vooral: in Groot-Brittannië werd luidop gedebatteerd over het al dan
niet sturen van Britse troepen, -onder meer de Torries en sommige „left liberals‟
waren voor-. Dit is de achtergrond waartegen de Soedanese regering besloot niet te
plooien, maar terug te slaan. Ze ondernam een aantal stappen, waaronder één waarin
ze zichzelf gedurende de jarenlange oorlog met Zuid-Soedan gespecialiseerd had:
twijfel en tweedracht zaaien.
Soedan had een aantal ambassadeurs en medewerkers die zeer goed aanvoelden wat
er in het buitenland leefde. Deze merkten dat, naar aanleiding van de manier waarop
de VS en Groot-Brittannië tegen Irak ten oorlog waren getrokken, er in brede lagen
van de bevolking op het Europese continent een soort achterdocht voor de
buitenlandse politiek van de VS en G-B was ontstaan. Hun internationale
geloofwaardigheid had sterk ingeboet nadat in een hele reeks onthullingen was
uitgekomen hoe de redenen voor de interventie in Irak gemanipuleerd waren geweest
en beleidsmensen van deze staten zonder verpinken staalhard hadden gelogen. En
het waren net díezelfde regeringen die nu in de VN zo hard hun best deden om tegen
Soedan gerichte resoluties goedgekeurd te krijgen. Kortom, er was enige reden tot
achterdocht jegens de huidige “genocide”, ook al omdat er onzekerheid was over wat 444
“The week that was the world; Africa; Sudan Disaster”, In: The Times, 24.07.2004. 445
Cfr. Supra. 446
Cfr. Supra.
er juist in Darfur gebeurde. Het is op deze twijfels omtrent de aard van het conflict en
de beweegredenen van de VS en G-B dat de Soedanese minister van buitenlandse
zaken zou inspelen. Het was overigens deze achterdocht die, in combinatie met
Frankrijks‟ hoop op olieconcessies in het Zuiden van Soedan, Frankrijk ertoe bracht
in juni-juli 2004 VN-resoluties tegen Soedan hetzij tegen te houden, hetzij zo
onwerkbaar mogelijk te houden.447
Mustafa Osman Ismail trok in de laatste week van juli 2004 naar Parijs en naar
Brussel. Hij nam hierbij ruim de tijd om met de pers te praten, om de “niet-
Amerikaanse” versie van de gebeurtenissen uit te leggen aan de media. Deze waren al
te blij een “andere versie” te kunnen weergeven, aangezien één van de middelen tot
het bereiken van objectiviteit, -wat nagestreefd wordt door de pers-, net ligt in de
weergave van de meningen van alle partijen.
Het naar Europa reizen van M.O. Ismail was de eerste aanzet in een breder kader van
een desinformatie-offensief. Ook naïeve publicaties als “Soudan: Pour une paix
véritable au Darfour”, waarin de versie van de overheid wordt verdedigd en niet
toevallig ook een interview met M.O. Ismail wordt gegeven, leenden zich uitstekend
hiertoe.448 Naast het staalhard liegen van de Soedanese overheid zelf, werd ook
minstens één wetenschapper aangesproken. De Brit Dr. David Hoile, sinds 1996 in
Soedanese loondienst en eigenaar van websites als http://www.espac.org, -“The
European Sudanese Public Affairs Council”- werd (opnieuw) ingeschakeld om op
dusdanige manier te liegen dat het publiek in de wereld aan het twijfelen zou worden
gebracht.449 Op “wetenschappelijke” wijze, in een logisch opgebouwde tekst met
verzorgd kritisch apparaat, slaagde Hoile er in 2005 in, om met zijn
internetpublicaties een heel boek vol te schrijven op basis van uit de context gerukte
zinnen, halve waarheden en hele leugens.450 Zijn publicaties hadden als doel de
rebellen in een negatief daglicht te plaatsen en elke link tussen de „janjaweed‟ en de
447
Een derde mogelijke reden hiervoor bleek later uit een AI-rapport over wapenhandel tussen Frankrijk en
Soedan. Frankrijk had ondanks een verbod van de Europese Unie eind jaren negentig wapens geleverd aan
Soedan, op een moment dat daar de oorlog tegen het Zuiden bezig was. Zie AI, Sudan; Arming the Perpetrators
of Grave Abuses in Darfur, London, 16 November 2004. Op:
[http://web.amnesty.org/library/pdf/AFR541392004ENGLISH/$File/AFR5413904.pdf]. en Cfr. Infra. 448
B. DRWESKI, S. DOGGUI & Y. VARGAS, Soudan: Pour une paix veritable au Darfour, Pantin, Le temps
des cerises, 2004, 58 p. 449
Cfr. Supra. 450
Zie onder meer: D. HOILE, Darfur in Perspective, 2006 op [http://www.espac.org/darfur-in-perspective/]
overheid te ontkennen. Zo probeert hij in „Darfur in Perspective‟ aan te tonen dat de
rebellen in Darfur Moslimfundamentalisten zijn, en dat ze heel nauwe banden met
Al-Qaeda hebben. „Toevallig‟ wordt de seculiere rebellenbeweging SLA/M er niet in
besproken. Dit alles onder het mom een vredesactivist te zijn. In een artikel
ontmaskeren A. O. El-Tom en T. A. Mohammed Dr. David Hoile echter als een
„vredesactivist‟ van wel zeer twijfelachtig alooi, en bewijzen ze dat hij door de
Soedanese overheid betaald werd.451
Of de komst van Ismail naar Europa doorslaggevend is geweest of niet, is niet
duidelijk, maar eind juli 2004 werd gewapend optreden tegen Soedan uitgesloten.
Vanaf nu werd de nadruk gelegd op “Afrikaanse” oplossingen voor het conflict. Zowel
Frankrijk als Groot-Brittannië, kozen, bij monde van respectievelijk Michel Barnier
en Jack Straw, het ondersteunen van AU-troepen als best werkbare oplossing en
sloten het zenden van eigen troepen uit.452
3.5.2 In de dagbladen.453
A) de interviewers.
Isa Van Dorselaer is goed geïnformeerd, en legt naast de stellingen van M.O.Ismail de
visies van HRW, AI en het Amerikaanse Congres.454 Daarnaast maakt ze gebruik van
een aantal werkwoordsvormen die twijfel zaaien rond de oprechtheid van de
Soedanese regering; “zo zouden 5.000 politiemensen zijn ingezet(…) en 90.000
ontheemden teruggekeerd naar hun dorpen”,455 “M.O. Ismail reisde (…) door Europa
om te praten over de “zware inspanningen” die zijn regering volgens hem doet (…)”.
De aanhalingstekens rond zware inspanningen en de zinsconstructie zijn
451
Zie: A.O. EL-TOM & T.A. MOHAMMED, “A Mercenary Author for Hire: David Hoile and His New Book
On Darfur”, 9.08.2005, Op: [http://www.sudaneseonline.com/earticle2005/sep8-19700.shtml]. A. O. El-Tom zelf
is een antropoloog, die lid werd van JEM. Zie: J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur, A Short History of a Long
War. London, Zed Books, 2005, pp. 89-90. 452
Zie onder meer: J.-P. RÉMY, “En visite au Darfour, Michel Barnier insiste sur la nécessité d‟une solution
<<africaine>> au conflit”, In: Le Monde, 29.07.2004.
Barnier was de Franse minister van buitenlandse zaken tussen 31 maart 2004 en 5 juni 2005. 453
We zijn er ons van bewust dat analyses van interviews als onderdeel van een krantenanalyse normaliter
weinig geschikt zijn. Desondanks lijkt ons de keuze in dit geval verantwoord omwille van het belang van het
discours van de Soedanese regering op de Westerse weergave van het conflict. Daarnaast zien we de interviewer
niet als neutraal, passief object, maar zijn we ervan overtuigd dat deze wel degelijk een inbreng heeft in het
artikel. Een analyse is ons inziens mogelijk door een onderscheid te maken tussen de visie en het woordgebruik
van de geïnterviewde en dat van de interviewer. 454
I. VAN DORSELAER, “Interview: “Doen wat juist is””, In: De Standaard, 26.07.2004. 455
Cursivering toegevoegd. Aanhalingstekens rond zware inspanningen niet.
veelzeggend, Van Dorselaer is er helemaal niet van overtuigd dat de Soedanese
regering dit echt onderneemt, het is maar iets wat M.O. Ismail beweert.
Mouna Naïm drukt veel minder haar stempel op het artikel dan Van Dorselaer in De
Standaard; ze laat M.O. Ismail zelf aan het woord.456 Haar vraagstelling is
voorzichtig, op het naïeve af. Ofschoon de vaststellingen uitgaan van onafhankelijke
organisaties als AI en HRW, zijn het niet nakomen van het ontwapenen van de
„janjaweed‟ en het naar verkeerde plaatsen repatriëren van vluchtelingen, volgens
Naïm weerlegbare beschuldigingen; “le gouvernement est accusé de (…)”, “on vous
accuse de(…)”, “les accusations”.
B) M.O. Ismail.
In het artikel in De Standaard is volgens M.O. Ismail het conflict in Darfur een
“humanitaire crisis door gevechten die niet onze schuld zijn”. De documenten uit het
rapport van HRW zijn “vervalsingen”. De verkrachtingen zijn “het werk van
bandieten die gebruik maken van de chaos”. Het door het Amerikaanse Congres
noemen van een genocide is te wijten aan het feit dat er in het najaar Amerikaanse
verkiezingen zijn, en men de Afro-Amerikaanse stemmen wil winnen. Al meer dan
honderd „janjaweed‟-militieleden zijn opgepakt.
Op deze manier verbergt M.O. Ismail handig de inbreng van de Soedanese regering in
het conflict. Het is slechts “een humanitaire crisis”, waarbij de internationale
gemeenschap hulp kan verstrekken; het is geen burgeroorlog of genocide waarin de
internationale gemeenschap zich zou kunnen moeien. De crisis is te wijten aan
“gevechten die niet de schuld van de regering” zijn. Er wordt geïmpliceerd dat het de
rebellen zijn die als eerste de wapens hebben opgenomen, en dat zij dus
verantwoordelijk zijn voor het leed van de burgerbevolking.
Het interview in Le Monde was enkele dagen voordien afgenomen. In tegenstelling
tot in De Standaard stelt M.O. Ismail nu zelfs letterlijk dat de rebellen zijn begonnen,
en zij dus de verantwoordelijkheid van de crisis moeten dragen. M.O. Ismail maakt
een onderscheid tussen janjaweed, milities en rebellen. De janjaweed zijn gewoon
456
M. NAÏM, “<<l‟acharnement à critiquer le seul gouvernement renforce l‟intransigeance des rebelles>>”, In:
Le Monde, 23.07.2004.
criminelen, die altijd bestaan hebben, de milities zijn stammen die weigerden mee te
werken met de rebellen en de rebellen bestaan uit voormalige PDF. Ze werden als
dusdanig ooit zelf bewapend door de Soedanese overheid. Hij beklemtoont dat er op
vlak van humanitaire toegankelijkheid grote vooruitgang is geboekt. Desondanks is
het nog een “zeer ernstige humanitaire situatie” en is de veiligheid nog “niet
bevredigend”. De boodschap van M.O.Ismail is dat de Soedanese regering eraan
werkt. Zo zijn er reeds honderd janjaweed opgepakt, en werden reeds 157.000
mensen gerepatrieerd. In een retorische vraag stelt de minister van buitenlandse
zaken of de vluchtelingen naar de kampen zouden zijn gekomen als de
beschuldigingen waar zouden zijn, aangezien alle vluchtelingenkampen in gebieden
liggen die door de overheidstroepen worden gecontroleerd. -Helemaal meegaand in
de leugens- voorspelt M.O. Ismail dramatiserend dat de Soedanese regering nog
verweten zal worden dat ze als straf de ledematen van janjaweed amputeert.
Opnieuw wordt handig de rol van de Soedanese regering verborgen en ontkend. De
boodschap is duidelijk; de Soedanese regering doet haar best, maar staat in een
moeilijke positie, heeft tijd nodig, eerder dan kritiek. De rebellen zijn begonnen, en
dus verantwoordelijk.
3.6 VN Veiligheidsraad resolutie 1556.
3.6.1 Achtergrond.
Op 30 juli 2004 wordt VN Veiligheidsraad resolutie 1556 goedgekeurd. Deze werd
ingediend en herhaaldelijk gewijzigd door de Verenigde Staten en vraagt van de
Soedanese regering aanwijsbare vorderingen in de ontwapening van de „janjaweed‟,
binnen een termijn van dertig dagen.457 Na die termijn zou elke maand opnieuw
verslag van de toestand uitgebracht moeten worden. Indien de Soedanese regering
hier niet in zou slagen, zouden maatregelen in overweging kunnen worden genomen.
Om de resolutie te laten aanvaarden was Powell op 22 juli persoonlijk naar de VN
gekomen. Uiteindelijk waren er als gevolg van de oppositie van tal van landen, maar
liefst vijf versies nodig, dit tot enige frustratie van de Amerikaanse ambassadeur John
457
Naast de VS stond ook Groot-Brittannië achter deze resolutie.
Danforth.458 In de laatste, goedgekeurde versie was het woord “sanctions” vervangen
door “(…) further actions, including measures as provided for in Article 41 of the
Charter of the United Nations (…)”.459 De resolutie was ingediend nadat het bezoek
van de Secretary of State Kofi Annan en het joint communiqué tussen Annan en
Ismail geen enkele vooruitgang op het vlak van ontwapening van de „janjaweed‟
hadden gebracht. Zelfs Jan Pronk, de speciale gezant van de VN voor Soedan, die zich
steeds zo positief mogelijk had uitgelaten over de handelingen van de Soedanese
regering, moest op 21 juli toegeven dat er –de vergemakkelijkte toegang van
hulpverleners tot het gebied uitgezonderd- geen enkele vooruitgang was geboekt
sinds de overeenkomst tussen Annan en Ismail op het vlak van ontwapening en
veiligheid.
De Soedanese regering wrong zich in tal van bochten om onder de druk uit te
geraken. Enerzijds werd ze in de VN Veiligheidsraad gesteund door Algerije, China en
Pakistan, die tegen de resolutie waren –uiteindelijk zou eerstgenoemde voorstemmen
en zouden de andere zich onthouden-, en door Frankrijk, dat in de VN
veiligheidsraad wel vóór de resolutie, maar tegen het gebruiken van sancties pleitte.
Anderzijds trok Ismail naar Europa om er het publiek te bespelen en werden er
opnieuw –foutieve- persberichten de wereld ingestuurd waaruit zou blijken dat er wel
degelijk „janjaweed‟ opgepakt en berecht werden.460
458
Vandaar de uitspraak “Well, I think it would have to be clear to the government of Sudan that what we mean
is sanctions. (…) so if you wanted to use the word banana, so long as it‟s clear it equals sanctions.” van J.
Danforth, ambassadeur van de VS bij de VN, op 28.07.2004.
Nadat in november 2004 in de VN Veiligheidsraad, ondanks de op dat ogenblik reeds duidelijk aangetoonde
feiten, voornamelijk China en Rusland zich onmogelijk hard tegen alle mogelijke sancties hadden verweerd, zou
Danforth moegestreden opstappen. Hij werd tijdelijk opgevolgd door Anne W. Patterson.
Hierbij moet onmiddellijk genuanceerd worden dat het vooralsnog niet duidelijk is wat juist de doorslag gaf voor
Danforths‟ ontslag; de frustraties omwille van de totale onwerkbaarheid van de VN Veiligheidsraad inzake de
crisis in Darfur en de tegenkantingen en leugens van de Soedanese regering, of het tot Secretary of State
benoemen van Condoleezza Rice door Bush amper enkele dagen tevoren. De aanstelling van John Bolton als
nieuwe VS-ambassadeur bij de VN, medeondertekenaar van een brief naar Clinton met daarin “American policy
cannot continue to be crippled by a misguided insistence on unanimity in the UN Security Council” en gekend
om uitspraken als “There is no such thing as the United Nations. There is only the international community,
which can only be led by the only remaining superpower, which is the United States.” en “The Secretariat
building in New York has 38 stories. If you lost ten stories today, it wouldn't make a bit of difference.”, doet
vermoeden dat Danforth gefrustreerd opstapte omwille van de diplomatieke taalspelletjes en de machteloosheid
van de VN Veiligheidsraad inzake Darfur. Waarna Bush vermoedelijk bewust een persoon met duidelijk harder
profiel aanstelde om orde op zaken te stellen in de VN Veiligheidsraad, zowel inzake Darfur als Iran en andere
knelpunten. Zie onder meer [http://www.theindyvoice.com/pnac/] en R. WATSON, “Bush deploys hawk as new
UN envoy”, In: The Times, 08.03.2005. 459
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1556, 30.07.2004, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html]. 460
Cfr. Supra en Cfr. Infra.
De mogelijke maatregelen waarnaar in deze resolutie wordt verwezen waren een
reisverbod, en een bevriezing van tegoeden op banken van verantwoordelijken. In de
resolutie zelf wordt een wapenembargo opgelegd aan de rebellen en de „janjaweed‟,
die in de drie staten van Darfur zou moeten nageleefd worden. Er wordt echter een
uitzondering op het wapenembargo gemaakt voor hulpverleners én voor
regeringstroepen. Er is geen sprake van de mogelijkheid van een unilaterale of
multilaterale militaire interventie, wel wordt de crisis “a threat to international peace
and security” genoemd, een vermelding die, althans theoretisch, de mogelijkheid van
een interventie niet tegenhield. Deze vermelding is dus van essentieel belang, gezien
het soevereiniteitsprincipe dat gehanteerd wordt in de VN (artikel 2, §7 VN
handvest).461 Er kan niet militair ingegrepen worden in een intern conflict van een
land zonder toestemming van de overheid van dat land, tenzij de VN Veiligheidsraad
beslist dat dit intern conflict een bedreiging vormt voor de internationale vrede en
veiligheid.462
3.6.2 In de dagbladen.
De Standaard legt de nadruk op de gruwelen die de AU beschreef.463 Het begint met
de beschrijving hoe janjaweedmilities vastgeketende mensen levend verbrandden.
Omdat ondanks de belofte van Khartoum de „janjaweed‟, “ te ontwapenen dit nog niet
is gebeurd, zal Powell een nieuwe resolutie laten stemmen, die in sancties voorziet.
Dat woord zal, om Pakistan, Algerije en China te overtuigen niet tegen te stemmen,
vervangen worden door maatregelen. Deze landen vinden dat Soedan meer tijd moet
krijgen “vooraleer te dreigen met sancties”. De Britse regering is bereid 5000
manschappen te sturen, maar Soedan is daar fel tegen, en zal “niet stilzitten”, maar
“terugslaan”, zo dit gebeurt.
Achteraf meldt De Standaard dat het woord sancties is vervangen door maatregelen,
maar verwezen wordt naar Art. 41 van het VN handvest, dat sancties inhoudt.464 De
Soedanese regering wordt door de resolutie onder druk gezet de „janjaweed‟ te
461
Zie: [http://www.un.org/aboutun/charter/] 462
Zie onder meer A. LEBOR, “Complicity with Evil”; The United Nations in the Age of Modern Genocide.
New Haven & London, Yale University Press, 2006, pp. 192-193. 463
AP, Reuters, “Nieuwe gruwelen in Darfur”, In: De Standaard, 29.07.2004. 464
AP, “Sudan „onder curatele‟”, In: De Standaard, 31.07.2004.
ontwapenen. Expliciet wordt gezegd dat ze “die (ze) vroeger zelf bewapend en
gesteund” heeft.465
Op dezelfde pagina waarop het interview met M.O. Ismail wordt weergegeven, neemt
Rémy een relatief mild standpunt in ten opzichte van de Soedanese regering.466 De
druk op Soedan wordt gezet omdat er “nog niet voldoende vooruitgang” is geboekt in
het berechten van „janjaweed‟. Dat deze geamputeerd worden is het paradoxale
gevolg van de eis van Powell een einde te stellen aan de straffeloosheid. Desondanks
zal harder opgetreden worden in de VN. Ook Frankrijk steunt dit voorstel, al is het
geen voorstander van dreigen met sancties; de VN riskeert de Soedanese overheid,
die de controle over sommige „janjaweed‟ is verloren, tegen zich te keren, stelt een
Frans diplomaat expliciet.467 De „janjaweed‟, “cavaliers de l‟apocalypse”, waren door
Khartoum ingezet in de strijd tegen de rebellenbewegingen maar “sont accusés” om
“en cours” van een terreurcampagne tegen de rebellen, tussen de 10.000 en 30.000
burgers te hebben gedood, en een miljoen uit hun huizen te hebben verdreven. Zo
voorgesteld waren de burgerslachtoffers als het ware “colateral damage”.
De nadruk van het artikel van Le Monde na de goedkeuring van de resolutie ligt op
het vervangen van het woord sancties door maatregelen.468 Dit op aanraden van
Frankrijk en Groot-Brittannië aan de VS, wiens vijfde versie van voorstel tot resolutie
het was. De Soedanese overheid moet de burgerbevolking beschermen tegen de
„janjaweed‟, die “ervan beschuldigd worden” “les principaux responsables des
exactions” te zijn. Presuppositie: de Soedanese overheid is niet zelf de
verantwoordelijke. Pakistan en China onthielden zich. Peking oordeelde dat de
resolutie inefficiënt was en vreesde dat het de situatie complexer zou maken. Andere
landen waren sceptisch omdat het wapenembargo jegens de rebellen en „janjaweed‟
uit de resolutie niet gold voor de Soedanese regeringstroepen.
In het kader van een groot artikel van Lacey dat zich buigt over de vraag of de
gebeurtenissen in Darfur als genocide kunnen bestempeld worden, verhaalt Hoge
over een nieuw ontwerp tot VN resolutie dat de VS laat circuleren in de
465
Cursivering toegevoegd. 466
J.-P. RÉMY, “Le Soudan est exhorté à agir pour régler le conflit au Darfour”, In: Le Monde, 23.07.2004. 467
Cursivering toegevoegd. 468
“Les Nations unies demandent au Soudan de protéger les populations du Darfour”, In: Le Monde, 01.08.2004.
Veiligheidsraad.469 De verantwoordelijkheid voor de veiligheid in Darfur ligt bij de
Soedanese overheid, laat Powell weten. Hij zet Khartoem onder druk door te dreigen
met ongespecificeerde sancties, indien ze niet binnen de 30 dagen leiders van
“plunderende milities” aanpakt. Naast de sancties zou ook een wapenembargo van
kracht worden. Aangezien de Soedanese regering “(…) turned it on, they can turn it
off”, stelde Powell expliciet. Dit was een reactie op de opmerking van een journalist
dat Powell van dezelfde regering die hij ervan beschuldigt de Janjaweed te hebben
bewapend, nu vraagt te ontwapenen.
In een kort bericht in The New York Times wordt gemeld dat de EU de resolutie
steunt en dat Kofi Annan met Afrikaanse leiders zal praten over een Afrikaanse
oplossing voor het conflict.470 De EU is voorstander van sancties als de Soedanese
regering “does not rein in the pro-government Arab militias accused of ethnic
cleansing against black Africans”.
Om de Resolutie erdoor te krijgen heeft John Danforth, voormalig speciaal gezant
van de VS voor Soedan, nu VS ambassadeur bij de VN, het woord sancties vervangen
door “maatregelen als voorzien in artikel 41 van het VN Charter”, meldt ook The New
York Times.471 Dit heeft echter dezelfde betekenis, stelt Danforth. De resolutie moet
Soedan ertoe brengen “Arab militias armed by the government” te ontwapenen en te
berechten. Kofi Annan liet in een statement weten dat hij ernstig bezorgd is over
rapporten van “continuing Janjaweed attacks”.
Met het verstrijken van de tijd verandert Warren Hoges‟ visie op het conflict in
Darfur.472 Ook hij ziet het nu als dat “Arab militias” uitgerust door de overheid, “are
accused of” het doden, verkrachten en van hun land verdrijven van “black Africans”,
“darker-skinned Africans”. De VN namen de resolutie, die sancties mogelijk maakt,
aan, met 13 stemmen voor. China en Pakistan onthielden zich; zij wensen dat aan
Sudan meer tijd gegeven wordt. Danforth wordt geciteerd; hij is teleurgesteld dat net
469
M.LACEY, “Sudan Memo; In Darfur, Appalling Atrocity, but Is That Genocide?”, In: The New York Times,
23.07.2004.
W. HOGE, “At U.N., U.S. Threatens Penalties on Sudan”, In: The New York Times, 23.07.2004. 470
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: Europe Calls for Sanctions”, In: The New York Times, 27.07.2004. 471
W. HOGE, “U.S. Alters Sudan Resolution to Attract U.N. Votes”, In: The New York Times, 30.07.2004. 472
W. HOGE, “U.N. Council Threatens to Punish Sudan Over Militia Killings”, In: The New York Times,
31.07.2004.
Sudan, waarvan hij hoopte dat het een voorbeeld van etnische verzoening zou zijn
geworden, “has fostered an armed attack on its own civilian population”. Soedans‟
minister van informatie verwerpt de Resolutie. De Soedanese vertegenwoordiger in
de VN vraagt retorisch of het niet dezelfde landen zijn die onschuldige burgers in
Afghanistan en Irak doodden die nu deze resolutie opstelden. De Arabische Liga stelt
zich de vraag waarom er wel aandacht is voor “such a situation” maar niet voor
Palestina. Ook AI wordt geciteerd; het is ontgoocheld in de zwakke bewoordingen.
Eén dag na het verwerpen van de resolutie door Soedan‟s minister van informatie,
wordt deze minister door M.O. Ismail teruggefloten, bericht The New York Times
kritiekloos.473 Het is aan „het kabinet‟ om, komende zondag, dergelijke beslissing te
nemen. Volgens hem gaat de resolutie niet in tegen de eerder met Annan afgesproken
belofte de „janjaweed‟ te ontwapenen. De ambassadeur van Soedan bij de VN is
ongelukkig met de resolutie, maar verklaart dat zijn land ze zal naleven. Maar, stelt
hij, “It is difficult to implement, so we need U.N. assistance”. Het conflict wordt
samengevat als “ (…)government-backed Arab militias have waged a campaign to
drive out black African farmers”.
Het Soedanese „kabinet‟ veroordeelde de 30 dagen deadline, maar stelde dat ze een
met Annan overeengekomen 90 dagen programma zou navolgen.474 Sudan “says it
has already started to crack down on the militias, whose members have been
attacking black African villages, looting, raping, burning houses and driving the
people off the land.”475
Persagentschappen en Annan stelden dat de betoging tegen de VN Resolutie, in
Khartoum, waarin 100.000 mensen meestapten, georchestreerd was door de
overheid.476 Annan en Francis Deng worden geciteerd. Ze zijn voorstander van een
uitgebreidere AU troepenmacht. Ook binnen de AU zelf groeit de wil om een grotere
troepenmacht te sturen. Voor Annan moet hun mandaat uitgebreid worden naar het
beschermen van de locaties waar de rebellen ontwapend worden. Om de twijfels weg
473
AP, “Bowing to U.N. Demands, Sudan Says It Will Disarm Militias”, In: The New York Times, 01.08.2004. 474
Reuters, “New U.N. Deadline Rejected by Sudan”, In: The New York Times, 02.08.2004. 475
Cursivering toegevoegd. 476
W. HOGE, “Protesters in Sudan Oppose U.N.‟s Demands”, In: The New York Times, 05.08.2004.
te nemen stelt hij dat de burgerbevolking moet beschermd worden en de janjaweed
en “other outlaw forces” binnen de termijn van 30 dagen ontwapend moeten worden.
Groot-Brittannië probeert de door de VS voorgestelde resolutie door de VN
Veiligheidsraad goedgekeurd te krijgen, zo bericht The Times op 24 juli.477 Groot-
Britannië wil druk zetten op Khartoum. VN-officials en ambassadeurs trekken
volgende week naar Darfur, om verslag uit te brengen, maar zolang kan volgens
Britse diplomaten niet gewacht worden. Ondertussen hebben organisaties grote
sommen geld verzameld voor de vluchtelingen. Ondanks de belofte van de regering ze
te stoppen, voerden “Arab militias” deze week nog twee aanvallen uit. Implicatie; de
regering is schuldig aan schuldig verzuim. “Volgens JEM” werden 6000 militieleden
in de politie geïntegreerd.
De nadruk van het artikel ligt erin, zoals ook uit de titel blijkt, dat Groot-Britannië
druk zet om Darfur te incorporeren in de planning van de VN vredesmacht voor Zuid-
Soedan.478 Dit in een resolutie die ten laatste volgende week gestemd wordt. Hierbij is
er “strong support” van Duitsland en Frankrijk, maar mogelijke tegenstand van
China, Rusland, Pakistan, Algerije en Brazilië. Dat er troepen van het Verenigd
Koninkrijk bij de vredesmacht horen wordt niet uitgesloten, maar de basis wordt,
aldus de vertegenwoordiger van het VK bij de EU, de Afrikaanse Unie, “who are in the
lead on this”. Naast het mogelijk maken van het plannen van een vredesmacht, zal de
resolutie ook een wapenembargo instellen op de janjaweed, en de Soedanese regering
bedreigen indien deze de “militia leaders” niet binnen de 30 dagen aanhouden.
De VN Veiligheidsraad heeft na weken onderhandelen een resolutie aangenomen die
dreigt met sancties indien de Soedanese overheid janjaweed niet binnen de dertig
dagen ontwapent en de leiders arresteert. 479 Om de resolutie gestemd te krijgen
moest het woord sancties vervangen worden door een zin die hetzelfde betekent,
benadrukt ook The Times. Bone speelt met verhullende zinsconstructies; “Janjawid,
who are believed to have killed(…) black villagers(…) in retaliation for a rebel
uprising that began in Februari 2003”. (…) the Sudanese government, which they
477
J. BONE, “Britain seeks UN resolution on Sudan”, In: The Times, 24.07.2004. 478
J. BONE & A. BROWNE, “Britain pushes for UN peace force in Sudan”, In: The Times, 27.07.2004. 479
J. BONE, “Crisis in Sudan prompts threat of UN sanctions”, In: The Times, 31.07.2004.
[=Aid groups] accuse of backing the Janjawid”.480 Hulporganisaties betreuren dat
niet harder wordt opgetreden. John Danforth, “an Episcopalian minister”verdedigde
de resolutie, door te stellen dat ze niet “bogged down over words” mag geraken.
Ondanks dat de VN resolutie de Soedanese overheid 30 dagen geeft om de “Arab
Janjawid militias” te ontwapenen, en dit volgens The Times gerechtvaardigd wordt
omdat het om ‟s werelds ergste humanitaire crisis gaat, die veroorzaakt is door de
Janjawid, reageert de Soedanese woordvoerder van het leger “angrily”.481 Het
Soedanese leger ziet de resolutie als een oorlogsverklaring en staat klaar om de
buitenlandse troepen aan te pakken. De Janjawid“(…)were unleashed on the
population after the regular army failed to put down a rebellion by Darfur‟s black
African tribes in February last year”. De meeste vluchtelingen kunnen nu amper
overleven in kampen rond de drie grootste steden van Darfur. De mogelijkheid tot het
sturen van buitenlandse troepen wordt overwogen; Frankrijk stuurde 200
manschappen naar Tsjaad om er de grens te beschermen en vluchtelingen te helpen.
De Arabische Liga komt dit weekend samen om de situatie te bespreken, maar
betreurt dat Soedan maar 30 dagen wordt gegeven.
In een door de regering gesteunde betoging waarin duizenden meeliepen, werden
vreemdelingen gewaarschuwd niet te interveniëren in Darfur.482 “This sign of angry
reaction by the authorities”, kwam er terwijl de AU liet weten het aantal troepen
mogelijks van 300 naar 2000 te verhogen. Ook in dit artikel wordt het beeld van de
door de Soedanese overheid losgelaten janjaweed herhaald; “The Government armed
the Janjawid when regular forces failed to quell the rebellion. Since then, they have
laid waste to(…)”.483
3.7 “Veiligheidstroepen” voor Darfur, augustus 2004 tot …?
3.7.1 Achtergrond.
480
Cursiveringen toegevoegd. 481
J. CLAYTON, “Sudan‟s soldiers say the UN Darfur plan means war-and they are ready to confront foreign
troops”, In: The Times, 03.08.2004. 482
J. Clayton, “Protesters tell the world to stay away”, In: The Times, 05.08.2004. 483
Cursivering toegevoegd.
In het joint communiqué van Annan en M.O. Ismail d.d. 3 juli 2004 was, naast een
versoepeling van de regulaties voor hulpverlening en een belofte tot vervolging en
berechting van mensenrechtenschendingen, ook afgesproken dat de regering van
Soedan zich ertoe verbond enerzijds de veiligheid in het gebied te verhogen, en
anderzijds tot een onderhandelde politieke oplossing van het conflict te komen.484
Inzake veiligheid zou ze zorgen dat er ten eerste een “(…)strong, credible and
respected police force in all IDP areas as well as in areas susceptible to attacks” zou
komen. Een tweede en derde belofte waren “[to] train all police units in human rights
law and hold them responsible for upholding it” en “[to] ensure that no militias are
present in all areas surrounding IDP camps”. Daarnaast werd ook opnieuw beloofd
dat onmiddellijk zou begonnen worden met de ontwapening van de „janjaweed‟ en
“other armed outlaw groups”, en ten slotte dat actie ondernomen zou worden om het
vertrouwen van de bevolking te herwinnen en elke terugkeer van de vluchtelingen op
vrijwillige basis zou gebeuren.485
Op welke manier gaf de Soedanese regering een invulling aan haar verplichtingen?
Op humanitair gebied werd effectief vooruitgang geboekt, er werden geen al te
opzichtige onnodige regels meer uitgevonden en enkele bestaande werden
versoepeld.486 Als bewijs van de inspanningen op gerechtelijk gebied werden een
aantal gevangenen, die in feite niets met de „janjaweed‟ te maken hadden, vervolgd en
berecht alsof ze „janjaweed‟ waren, en gestraft voor misdaden die ze niet begaan
hadden.487 De politieke „onderhandelingen‟ op 15 juli 2004 in Addis Abeba waren een
maat voor niets. Zowel de JEM als de SLA/M weigerden zelfs aanwezig te zijn. Op het
vlak van veiligheid had M.O. Ismail beloofd om 6000 extra politietroepen te voorzien
in het gebied. Jan Pronk, sinds 18 juni 2004 speciaal vertegenwoordiger van Annan
voor Soedan, merkte op dat de Soedanese regering effectief werk maakte van haar
belofte, nadat hij met zijn eigen ogen meer troepen in en rond de steden in Darfur
gezien had.488 M.O. Ismail pakte met deze verhoging van het aantal
484
Cfr. Supra. Voor het Joint Communiqué, zie [http://www.unmis.org/english/documents/JC.pdf]. 485
Cfr. Supra. Voor het Joint Communiqué, zie [http://www.unmis.org/english/documents/JC.pdf]. 486
Wat niet betekend dat elke hulpverlener plots onvoorwaardelijke toegang tot Darfur verkreeg, integendeel.
Voor enkele voorbeelden van absurde regels, zie G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C.
Hurst & Co., 2005, passim. 487
Zie onder meer G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 118. 488
Het rapport van 30.08.2004 maakt melding van 6500 extra troepen en 100 bewapende land-cruisers. Zie:
Report of the Secretary-General pursuant to paragraphs 6 and 13 to 16 of Security Council resolution 1556
(2004), 30.08.2004, pp. 3 & 7-8. Op: [http://www.un.org/Docs/sc/sgrep04.html].
veiligheidstroepen ook uit naar de wereldpers als één van de bewijzen van de inzet en
goede wil van de Soedanese regering.
Uit een steeds groeiend aantal getuigenissen van vluchtelingen die aangehaald
werden in rapporten van onder meer HRW en AI, bleek echter dat tal van
politiemensen die nu kampen „beschermden‟, amper enkele dagen ervoor nog de
gevreesde „janjaweed‟ waren.489 Dit ondanks de verplichting geen milities rond de
vluchtelingenkampen toe te laten. Als “(…)strong, credible and respected police force”
kon dit tellen.490 Zelfs volgens de stelling dat de „janjaweed‟ als een aparte entiteit
gezien kon worden, ons inziens sinds 1999 amper nog correct, zouden moordenaars,
verkrachters, plunderaars waarvoor tienduizenden naar de kampen waren gevlucht
nu een politie-uniform krijgen, en werden ze ingezet om officieel hun “veiligheid” te
garanderen. Dezelfde „janjaweed‟ voor wiens misdaden eerst een oogje moest worden
toegeknepen door politiediensten, werden nu zelf die politiediensten.491
De verplichting geen vluchtelingen gedwongen uit vluchtelingenkampen weg te
sturen werd volgens verschillende bronnen genegeerd, tot hiertegen geprotesteerd
werd.492 Om te vermijden dat vluchtelingen werden teruggestuurd naar vernietigde
dorpen, waar ze zonder bestaansmiddelen vrijwel zeker zouden verhongeren of ten
prooi zouden vallen aan nieuwe aanvallen van het Soedanese leger, werkte de VN mee
met plannen tot het voorzien van “veilige zones”.493 In een “Darfur Plan of Action”
opgesteld door het „Joint Implementation Mechanism‟, bestaande uit J. Pronk en
M.O. Ismail, beloofde de Soedanese regering „safe areas‟ op te richten rond
vluchtelingenkampen en de belangrijkste steden, waarin het Soedanese leger geen
militaire operaties meer zou uitvoeren, en de veiligheid door de Soedanese politie
gegarandeerd zou worden.494 Het is moeilijk om zich in te beelden dat Pronk niet
489
Zie onder meer [http://hrw.org/english/docs/2004/07/19/darfur9096.htm].
En G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, pp. 117-118 & 135-136. 490
Zie “Joint Communiqué between the Government of Sudan and the United Nations on the occasion of the
visit of the Secretary General to Sudan”, Khartoum, 3.07.2004, p. 2
[http://www.unmis.org/english/documents/JC.pdf]. 491
Cfr. Supra. 492
Zie onder meer: J.-P. RÉMY, “En visite au Darfour, Michel Barnier insiste sur la nécessité d‟une solution
<<africaine>> au conflit”, In: Le Monde, 29.07.2004 en G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide.
London, C. Hurst & Co., 2005, p. 136. 493
Cfr. Supra. Zie ook: J. FLINT & A. DE WAAL, Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books,
2005, p. 128. 494
Zie: Darfur Plan of Action, 05.08.2004, Op:
[http://www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/AllDocsByUNID/c54c2901cc358d4985256eef00684020] en Report of the
meer inzicht zou gehad hebben in wat de gevolgen konden zijn toen hij de tekst
ondertekende. Deze bevat onder andere: “This can be achieved by a number of means
that could include: Establishing static defences around towns/camps. Checkpoints on
relevant routes (…)”. Op die manier werden vluchtelingenkampen open
gevangenissen; de etnische zuivering werd langzaamaan voltrokken, met steun van de
VN. Als het ware om eraan te herinneren dat dit een goede situatie was, dat het
Westen blij mocht zijn dat ze voedsel en onderdak mócht verschaffen, om te bewijzen
dat het nóg erger kon -en de VN er dus alle belang bij had de vluchtelingen in deze
kampen te houden-, werd enkele maanden later heel het el-Jeer vluchtelingenkamp
bestormd en met de grond gelijk gemaakt door Soedanese troepen.495
Vooral ‟s nachts, nadat hulpverleners en de troepen van de AU naar de steden
teruggekeerd waren, kon het leven in de vluchtelingenkampen, die eerder “open
gevangenissen” waren geworden, verschrikkelijk zijn. Verkrachtingen, moorden,
diefstallen, … door “veiligheidstroepen” kwamen onbestraft voor.
3.7.2 In de dagbladen.
Vrij snel na het Joint Communiqué van Annan en de Soedanese regering belooft deze
laatste extra politietroepen te zullen sturen. In een klein bericht meldt The New York
Times een maand later dat M.O. Ismail beloofd had dat het aantal politieagenten
verdubbeld zou worden naar 20.000.496 De verhoging van het aantal politietroepen
wordt ook in verschillende artikels van de andere dagbladen vermeld.497
The Times geeft zowel de versie van de Soedanese autoriteiten als die van
hulporganisaties en de VN.498 Beeston lijkt de veelheid aan tegenstrijdige gegevens
niet goed te begrijpen. Jack Straw zal “be able to judge for himself”, als hij volgende Secretary-General pursuant to paragraphs 6 and 13 to 16 of Security Council resolution 1556 (2004), 30.08.2004,
p. 3. Op: [http://www.un.org/Docs/sc/sgrep04.html].
De Soedanese regering gaf haar invulling aan dit akkoord door in een straal van 20 km rond de voornaamste
steden een perimeter in te stellen. Sommige van die gebieden waren echter reeds door rebellen bezet. Deze
werden aangevallen. Zo leidde dit DPA tot meer geweld. Zie “Report of the Chairperson of the Commission on
the Situation in Darfur, Sudan”, 20.10.2004, § 31-32, Op: [http://www.africa-
union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. 495
Dit amper enkele uren na het tekenen van een zoveelste vredesverdrag, ditmaal in Abuja. Zie onder meer R.
IYOB & G.M. KHADIAGALA, Sudan; The Elusive Quest for Peace. London, Boulder, 2006, p. 155. 496
Reuters, “World Briefing; Africa; Sudan: 10.000 More Police Officers to Darfur”, In: The New York Times,
18.08.2004. 497
Zie onder meer: S. SMITH, “Londres exclut d‟inervenir militairement au Darfour”, In: Le Monde,
25.08.2004. 498
R. BEESTON, “Sudan police show force, but is militia still at large?” In: The Times, 12.08.2004.
maand het land bezoekt. Hij stelt in een ondertitel en als bijschrift bij een foto dat
vrede in de provincie mogelijks slechts tijdelijk is. Hij beschrijft hoe enkele van de
6000 extra Soedanese paramilitairen langs de grens in West Darfur patrouilleerden
en een houthakkende vrouw beschermden. De Soedanese overheid toont hiermee dat
ze “ (…)the first steps in restoring order(…)” heeft genomen. De Soedanese
ambassadeur in Londen wordt geciteerd; “We are doing what we can. The problem is
not the will, but logistics(…); the Janjawid are dispersed(…)”. Volgens Beeston waren
de „janjaweed‟ “Arab tribesmen”, “originally armed and funded by Khartoum as a
militia to subdue a rebel movement”. HRW en agentschappen van de VN
benadrukken dat de aanvallen doorgaan en de overheid samenspant met de
„janjaweed‟. HRW beschuldigde de dag voordien de regering ervan dat „janjaweed‟
worden opgenomen in de strijdkrachten. AI “claimed” dat burgers die met
journalisten en buitenlandse vertegenwoordigers spraken hard aangepakt worden.
Het feit dat Beeston stelt dat Straw het nog moeilijk zal hebben Khartoum ervan te
overtuigen dat Groot-Brittannië en de VS geen verborgen redenen hebben voor hun
interesse in Darfur, impliceert dan weer dat er mogelijks geen reden is voor die
aandacht.
De Standaard hanteert in de titel van een ruim een maand later verschenen artikel
dan wel aanhalingstekens, het feit dat zowel Louise Arbour, hoog vertegenwoordiger
voor de mensenrechten van de VN, als een delegatie van AI van vluchtelingen, te
horen kregen dat de vluchtelingen bewaakt worden door voormalige „janjaweed‟
maakt dat de stelling zeer geloofwaardig overkomt.499 Die „janjaweed‟, “Arabische
milities die het vuile werk opknapten voor het regeringsleger”, hebben de voorbije
maanden “meer dan een miljoen zwarte Afrikanen op de vlucht gedreven”. Arbour
deed deze uitspraak op de BBC. Niet De Standaard, maar Arbour gebruikte
verhullende constructies; “ze beweren(…)” en “er is een wijdverspreide overtuiging
dat(…)” er voormalige „janjaweed‟ opgenomen zijn in de politie. De AI delegatie kon
van 14 tot 21 september vrij rondreizen door het gebied. De organisatie stelt dat de
“veilige gebieden”, niet veilig waren. De rebellen worden als even erg als de
„janjaweed‟ omschreven. “Nomaden vertelden AI hoe zij op hun beurt op de vlucht
499
bar, “„Moordenaars bewaken vluchtelingen in Darfur.‟”, In: De Standaard, 22.09.2004.
sloegen voor moorden en verkrachtingen door de twee rebellenbewegingen”. Merk op
dat de “nomaden” als tegengesteld aan “de rebellen” worden gezien.500
3.8 De deadline verstreken.
3.8.1 Achtergrond.
In de VN Veiligheidsraad resolutie 1556, goedgekeurd op 30 juli 2004, was een
deadline van 30 dagen voorzien waarna de Soedanese regering vooruitgang zou
moeten kunnen voorleggen in onder meer het ontwapenen van de „janjaweed‟ en het
beschermen van haar burgers.501 Daarmee was “de klok beginnen tikken”, zoals
Danforth verklaarde aan journalisten.502 Vanaf nu zou de Soedanese regering elke
maand opnieuw verbeteringen moeten aantonen. Indien ze haar verplichtingen niet
zou nakomen, “(...) we would have to consider sanctions”.503 Reeds enkele dagen
nadien, in de op 5 augustus getekende “Darfur Plan of Action”, werd de verplichting
van de resolutie echter ernstig afgezwakt tot “(…)Whilst it is acknowledged that the
Government of the Sudan may not be able to fulfil all the requirements of resolution
1556 (2004) by this deadline, there are several actions that they can take now to
demonstrate commitment to comply”.504 Waar in de resolutie duidelijk stond dat de
Soedanese overheid de „janjaweed‟ moest ontwapenen, werd dit in het Darfur Plan of
Action “(…)instruct them to cease their activities forthwith and lay down their
weapons. These weapons could later be collected (...)”.505
Eind augustus 2004 bleek dat de Soedanese overheid haar verplichtingen niet
nagekomen was. Zowel uit persberichten als rapporten van NGO‟s bleek dat de
Soedanese overheid nog steeds samen met de PDF/„janjaweed‟ dorpen aanviel, in
plaats van te ontwapenen. Logischerwijze zou men verwachten dat dit op hevig
internationaal protest zou zijn gebotst. Dit gebeurde niet. Op het internationale
niveau was in de tussentijd één en ander veranderd. Rusland, dat wapens aan Soedan
verkocht, steunde vanaf nu zijn handelspartner vrijwel onvoorwaardelijk, en werd net
500
Cfr. Supra. 501
Cfr. infra. 502
Voor een (onvolledige) transcriptie van dit gesprek, zie: [http://www.state.gov/p/af/rls/rm/34839.htm]. 503
Zie: [http://www.state.gov/p/af/rls/rm/34839.htm]. 504
Zie: Darfur Plan of Action, 05.08.2004, Op:
[http://www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/AllDocsByUNID/c54c2901cc358d4985256eef00684020] 505
Zie: Darfur Plan of Action, 05.08.2004, Op:
[http://www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/AllDocsByUNID/c54c2901cc358d4985256eef00684020]
als China een belangrijke tegenstander van alle mogelijke sancties in resoluties van de
VN Veiligheidsraad. Ook Frankrijk was nog geen overtuigd voorstander van sancties.
Enkel de VS, bij monde van Danforth, vond dat Pronk veel te zacht was omgegaan
met de Soedanese regering en wenste harde druk op Soedan. Toen op 1 september de
zaak voor de VN Veiligheidsraad werd gebracht en de dag nadien Pronk aan Annan
enerzijds over de vooruitgang in humanitaire aspecten en de instelling van „safe
area‟s‟ rapporteerde, maar anderzijds moest bekennen dat Soedan de „janjaweed‟ nog
niet ontwapend had, was de algemene teneur dat de VN de troepen van de Afrikaanse
Unie in Darfur en de vredesgesprekken in Abuja zou moeten steunen, eerder dan te
dreigen met sancties.506 Enkel de VS wou harder optreden, en liet in de week na de
rapportage een ontwerpresolutie circuleren waarin de mogelijkheid van olie-sancties
vermeld werd. Dit echter zonder veel gevolg.507 Om nog meer druk te zetten noemde
Colin Powell het conflict in Darfur een genocide, en riep op tot een internationaal
onderzoek.
3.8.2 In de dagbladen.
De Standaard meldt op 31 augustus dat de avond voordien de deadline voor de
Soedanese regering om de „janjaweed‟-milities te ontwapenen was verstreken.508 Over
twee dagen rapporteert Jan Pronk over de inspanningen die de Soedanese regering
gedaan heeft “om de milities in toom te houden” –als was het een hond aan een
leiband- en worden eventuele economische en politieke sancties bekeken door de VN
Veiligheidsraad. VN adviseur Dennis McNamara stelt dat vluchtelingen nog altijd
aangevallen worden, waarbij vrouwen en meisjes nog steeds verkracht worden. De
Soedanese regering laat weten dat 5 hulpverleners ontvoerd werden door de rebellen.
Annan stelt in een rapport dat er vooruitgang is geboekt, maar onvoldoende, bericht
De Standaard.509 Hij is voorstander van een internationale troepenmacht. Sancties
506
Eens te meer liet M.O. Ismail in een brief aan Annan weten dat er wel degelijk „janjaweed‟ berecht waren
geweest.
Voor het rapport van Annan, zie: Report of the Secretary-General pursuant to paragraphs 6 and 13 to 16 of
Security Council resolution 1556 (2004), 30.08.2004, Op: [http://www.un.org/Docs/sc/sgrep04.html]. 507
In de definitieve versie wordt wel vermeld dat de VN Veiligheidsraad maatregelen die de petroleumindustrie
van Soedan kunnen raken, in overweging zou kunnen nemen. Gezien het vetorecht van China en het feit dat
China een van de afnemers van Soedans‟ olie was, waren dit betekenisloze woorden. Zie: VN Veiligheidsraad
Resolutie 1564, 18.09.2004, § 14 Op: [http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html]. 508
AFP, Reuters, “VN bespreken donderdag mogelijke sancties tegen Soedan”, In: De Standaard, 31.08.2004. 509
AP, “Kritisch rapport Annan over Darfur”, In: De Standaard, 02.09.2004.
zullen waarschijnlijk niet toegepast worden wegens Russisch en Chinees verzet.
Ondertussen werden 6 ontvoerde hulpverleners vrijgelaten door de rebellen.
Beirlant is kritisch jegens de regering in Khartoum.510 Vooral de laatste zin, “en zelfs
dat voorstel gaat voor Soedan te ver”, als commentaar bij het sturen van 380
manschappen van de Afrikaanse Unie, laat dit uitschijnen. Zowel de VS als
mensenrechtenorganisaties bekritiseren het “lauwe” rapport van Pronk, dat zowel
melding maakt van vooruitgang als het niet nakomen van verplichtingen door de
Soedanese regering. Pronk stelde onder meer dat het Soedanese leger zelf geen
aanvallen meer verricht. Aanvallen die het tegendeel bewijzen, zijn volgens hem
ingegeven uit zelfverdediging. HRW laakt dat het rapport niet erkent dat “(…) de
regering van Sudan verantwoordelijk is voor die aanvallen op burgers, direct en via de
Janjaweed-milities die door haar gesteund worden.” Door het “lauwe” rapport zullen
er waarschijnlijk geen sancties komen.
Tussen een groot artikel waarin Catherine Simon aan de hand van een gesprek met
een vluchtelinge de etnische complexe mengeling tussen Arabieren en Afrikanen
beschrijft, meldt een kleiner artikel in Le Monde dat over twee dagen beslist wordt of
Soedan voldoende vooruitgang heeft geboekt om “aan sancties te kunnen
ontsnappen”, zoals in een resolutie eind juli was goedgekeurd.511 Presuppositie is dat
Khartoum effectief meewerkt. Deze resolutie vroeg Khartoum binnen de dertig dagen
de „janjaweed‟ milities te ontwapenen en de veiligheid te herstellen. Aan de
vooravond hiervan gaat een commissie die moet nazien op het staakt-het-vuren na of
het Soedanese leger het dorp Oum Hashab de voorbije dagen zou hebben aangevallen
met helikopters.
Le Monde meldt dat Annan voorstander is van een uitbreiding van het aantal en van
het mandaat van de troepen van de AU.512 Probleem hierbij is dat vooral Khartoum er
tegen gekant is. Het rapport van Pronk is volgens verschillende diplomaten verzacht.
Ondanks beslist was dat bij niet naleving over sancties zou geoordeeld worden, zullen
er geen sancties volgen, gezien de tegenstand van onder meer China en Pakistan.
510
B. BEIRLANT, “Sudan ontspringt dans. Mensenrechtenorganisaties uiten kritiek op rapport van Jan Pronk”,
In: De Standaard, 04.09.2004. 511
AP, “L‟ONU examine les sanctions le 2 septembre”, In: Le Monde, 31.08.2004. 512
“Kofi Annan recommande un renforcement de la présence internationale au Darfour”, In: Le Monde,
03.09.2004.
Rusland stelt dat de situatie in Soedan aan het veranderen is, en vindt het dreigen
met sancties doeltreffender dan sancties zelf. De VS zijn nog niet zeker over hun
volgende stap. Le Monde blijft zeer op de oppervlakte; het rapport handelt over de
inspanningen van Soedan “pour ramener la paix au Darfour”. De regering was niet in
staat “de résoudre la crise au Darfour”, en “n‟a pas rempli certains des engagements
essentiels qu‟il avait pris”.
In een kort artikel stelt Warren Hoge in The New York Times dat uit rapporten van
hulporganisaties en de AU blijkt dat de Soedanese regering “has not reined in the
militias”, “which are held responsible for the deaths of 30.000 Darfur villagers”.513
Desondanks zal Soedan niet gestraft worden. Hoge verhult de rol van de Soedanese
overheid, en gaat mee in het dorpelingen-nomaden antagonisme.
Het rapport van Annan is weinig positief voor Sudan.514 Dit blijkt onder meer uit de
titel, de aanvang van een alinea; “In his report‟s only positive portion(…)” en het
gebruik van aanhalingstekens rond “some progress” in de veiligheid binnen sommige
vluchtelingenkampen. M.O. Ismail betwist het rapport in een brief. Volgens hem doet
Sudan “relentless effort” en worden „janjaweed‟ vervolgd. Het rapport van Annan stelt
dat er bewijs is dat gewone criminelen door de overheid „janjaweed‟ worden
genoemd. Hun namen en eventueel bewijsmateriaal werden niet doorgegeven aan de
VN. Vluchtelingen “reported coming under attack by government forces, sometimes
from the air”. Toch verhult Hoge de rol van de overheid in een zin die de situatie moet
samenvatten: “some 50,000 black Africans have been killed and 1.2 million displaced
by marauding Arab Janjaweed militias armed and encouraged by the government in
Khartoum (…)”. Ook The New York Times meldt dat een aantal landen tegen sancties
zijn en Annan voor de uitbreiding is van de troepenmacht van de AU van 300 naar
3000 man. Ook Powell is daar voorstander van.
Globaal gezien stelt Beeston in The Times de situatie voor als dat Sudan niet
voldoende ondernomen heeft om haar bevolking tegen milities te beschermen.515 Het
onderschrift bij een grote foto luidt “Fire and wood: paramilitary police in Darfur
513
W. HOGE, “World Briefing; Africa; Sudan: U.N.‟s Deadline Expires”, In: The New York Times, 31.08.2004.
Cursiveringen toegevoegd. 514
W. HOGE, “Annan Says Sudan Hasn‟t Curbed Militias; Urges More Monitors”, In: The New York Times,
02.09.2004. 515
R. BEESTON, “Sudan faces UN anger as peace edict is ignored”, In: The Times, 31.08.2004.
protect a Sudanese woman gathering tinder from attack by the Janjawid militia”.
Beeston citeert McNamara, hoofd van OCHA516, die stelt dat vrouwen en meisjes nog
steeds verkracht worden door militieleden. Het beeld dat geschetst wordt impliceert
dat de Soedanese overheid de „janjaweed‟ heeft bewapend en gesteund, maar nu
moeite heeft ze terug onder controle te krijgen. De Soedanese overheid is “(…)
accused of failing to meet their obligations to protect civilians and rein in the
Janjawid militia”. Maar ze heeft volgens Hillary Benn zeker grote vooruitgang
geboekt op vlak van hulpverlening. Soedan riskeert wel sancties en een internationale
troepenmacht. De beslissing hangt af van het rapport van Pronk. Volgens diplomaten
is er weinig steun voor sancties, maar wel voor een uitbreiding van AU troepen, van
300 naar 4000 man. Khartoum is echter fel tegen buitenlandse troepen, zelfs
Afrikaanse.
Annan stelde volgens The Times dat de Soedanese overheid “failed to stop attacks on
civilians in Darfur”.517 Diplomaten meldden dat er geen sancties zullen volgen,
aangezien China, Rusland, Pakistan en Algerije tegen zijn. Er wordt volgens Bone in
de VN zelfs gediscussieerd over het al dan niet houden van een open debat over
Soedan, zoals Spanje voorstelde. Annan is sterke voorstander van het uitbreiden van
de troepen van de AU van 300 naar meer dan het tienvoudige. Eind augustus werden
nog verschillende aanvallen van milities op dorpen gerapporteerd. Annan stelt dat
indien de milities onder invloed van de regering stonden, dit een ernstige inbreuk is
van de beloftes van de regering, en dat zelfs indien ze buiten de invloed van de
regering stonden, het haar taak was de burgers ertegen te beschermen.
In een kort bericht in de rubriek “the week that was the world”, herhaalt The Times
dat Sudan er volgens Annan niet in geslaagd is aanvallen op burgers te stoppen.518
3.9 Powell noemt Darfur een genocide, 9 september 2004.
3.9.1 Achtergrond.519
516
UN Office for the Coordination of Humanitarian Assistance. 517
J. BONE, “Sudan accused by UN chief”, In: The Times, 02.09.2004. 518
“The week that was the world; Africa: Darfur violence”, In: The Times, 04.09.2004. 519
Dit stuk is voornamelijk gebaseerd op S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.), Genocide in Darfur;
Investigating the Atrocities in the Sudan. New York, Routledge, 2006, 284 p. en E.MARKUSEN & S. TOTTEN,
“Investigating Allegations of Genocide in Darfur: The U.S. Atrocities Documentation Team and the UN
Kort voor het bezoek van Secretary of State Colin Powell aan Darfur, eind juni 2004,
was een rapport van Physicians for Human Rights verschenen waarin op basis van
gesprekken met vluchtelingen geponeerd werd dat de crisis in Darfur een genocide
was. Ook het Amerikaanse Congres had de crisis reeds tweemaal zo genoemd.
Eenmaal terug in de VS, beval Powell een nader onderzoek. Er werd zeer snel een
team samengesteld van een dertigtal juristen en experts in sociologisch onderzoek en
in onderzoek naar genocides om vast te stellen wat er aan de gang was. Soedan
verleende geen visa aan deze onderzoekers, die zichzelf het Atrocities Documentation
Project noemden. Daarom trokken ze naar de vluchtelingenkampen in Oost-Tsjaad
om er op basis van getuigenissen van vluchtelingen te proberen vast te stellen of het
al dan niet om een genocide ging. Om een zo representatief mogelijk beeld van de
situatie te creëren, werden vluchtelingen in kampen langs de gehele grens, dus zowel
in het Noorden, het midden als het Zuiden, ondervraagd. In totaal werden er 1136
getuigenissen genoteerd.520 De bevindingen werden gepubliceerd op 9 september
2004. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, en na vergelijking met de
definitie en juridische voorwaarden voor een genocide uit de genocidenconventie,
noemde Colin Powell de crisis in Darfur, op diezelfde 9 september 2004 in een
toespraak voor de commissie van buitenlandse zaken van het Amerikaanse Congres,
een genocide.521 Dit gebeurde weliswaar na druk vanuit het Congres zelf.
Dit was om verschillende redenen een nooit geziene uitspraak. Nooit eerder had een
regeringslid een andere staat beschuldigd van genocide; nooit eerder had een
regeringslid voor onderzoek beroep gedaan op zelf aangestelde wetenschappelijke
onderzoekers in een samenwerking met NGO‟s.522 Wat ons –en S. Totten en E.
Markusen- echter het meest opvalt, was het fragment van Powells‟ verklaring ná het
noemen van een genocide. Hij meldde dat het noemen van een genocide níet
verplichtte tot militair ingrijpen, of tot enige welke andere actie ook tot het
Commission of Inquiry”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the
Study of Genocide, 2006, pp. 48-53. 520
S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.), Genocide in Darfur; Investigating the Atrocities in the Sudan. New
York, Routledge, 2006, passim. 521
Voor de tekst van de conventie; zie: [http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/p_genoci.htm]. 522
S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.), Genocide in Darfur; Investigating the Atrocities in the Sudan. New
York, Routledge, 2006, passim.
voorkomen van de genocide.523 De Secretary of State slaagde er zo in de
genocidenconventie vrijwel waardeloos te maken. Ofschoon deze conventie inderdaad
niet letterlijk tot militair ingrijpen verplicht,524 druist de verklaring van Powell in
tegen artikel 1 van de conventie, namelijk dat: “The Contracting Parties confirm that
genocide, whether committed in time of peace or in time of war, is a crime under
international law which they undertake to prevent and to punish”.525 Vooral deze
laatste woorden, “which they undertake to prevent and to punish”, werden door
Powells‟ declaratie tenietgedaan. In dezelfde week waarin Powell zijn redevoering
hield, waren de bombardementen vanuit Antonovs op - en het vanuit
gevechtshelikopters neermaaien van- burgers in Darfur in volle gang. Er was dus wel
degelijk iets “to prevent”.526
Powell riep op, na te concluderen dat er een genocide plaatsvond, -met de resultaten
van het onderzoek van de ADP in zijn handen-, tot een níeuw onderzoek om uit te
maken of er een genocide plaatsvond. Dit nieuwe onderzoek zou onder auspiciën van
de VN moeten plaatsvinden. Deze beslissing was, op het ogenblik dat volgens hemzelf
een genocide aan de gang was, een even onwaarschijnlijk absuurd als tijdrovend
manoeuvre, dat als enige voordeel kon hebben dat de resultaten van dit nieuwe
onderzoek door meer mensen geloofd zouden worden, en niet door grote delen van de
wereldbevolking in vraag zouden gesteld worden, enkel en alleen omdat de
onderzoekers Amerikanen waren.
Tot de instelling van deze nieuwe onderzoekscommissie zou in de VN Veiligheidsraad
uiteindelijk overeenstemming bereikt worden in resolutie 1556 van 18 september
2004. Ondanks de andersluidende bevindingen van deze commissie, zou de VS het
conflict een genocide blijven noemen. Maar om het met de latere woorden van N.D.
523
“Mr. Chairman, some seem to have been awaiting this determination of genocide to take action. In fact,
however, no new action is dictated by this determination”. C. Powell op 9.09.2004 voor het Amerikaanse
Congres.
Merk op dat onder Clinton de Amerikaanse overheid tijdens de gebeurtenissen in Ruanda bewust wachtte met
het gebruiken van het woord “genocide”, net om niet gebonden te moeten zijn door de gevolgen hiervan. 524
Zie onder meer G.H. STANTON, “Twelve Ways to Deny a Genocide”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur:
Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the Study of Genocide, 2006, pp. 45-46. 525
Bron: “Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide”, Op:
[http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/p_genoci.htm]. 526
Enkele van de vele aanvallen, meer specifiek deze met helikopters en gevechtstroepen/janjawid op de dorpen
Yassin, Hashaba en Gallab op 26 augustus 2004 werden zelfs vermeld in VN Veiligheidsraad resolutie 1564. Zie
VN Veiligheidsraad Resolutie 1564, 18.09.2004, Op: [http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html].
Kristof te zeggen; “Bush called it genocide, but he had used that label not to spur
action, but to substitute for it”.527
3.9.2 In de dagbladen.
De meeste dagbladen leggen de klemtoon eerder op het “genocide” noemen dan op
het conflict zelf.
Volgens De Standaard zou Powell met het laten vallen van de term genocide vooral de
Soedanese regering zelf onder druk willen stellen “doelmatige maatregelen te nemen
tegen de milities”.528 “Hij wees erop dat Sudan” als ondertekenaar van de
genocidenconventie verplicht is “volkerenmoord te voorkomen en de daders te
bestraffen”. Het is het optreden van “de milities” dat volgens Powell neerkomt op
genocide op de “zwarte Afrikaanse bevolking”. Hij besluit hiertoe op grond van
interviews met ruim duizend gevluchte Soedanezen in Tsjaad. Nog volgens Powell
kan het nog steeds aan de gang zijn. Het gebruik van de term zal het debat in de VN
Veiligheidsraad aanwakkeren. De VS lieten een resolutie circuleren met “uitbreiding
van het aantal internationale waarnemers” en vermelding van mogelijke economische
sancties.
In een kort artikel meldt De Standaard dat M.O. Ismail de “Amerikaanse
beschuldigingen” verwerpt.529 De VS zouden volgens hem het “humanitair probleem”
aanwenden om “te hengelen naar de stemmen” van Afro-Amerikaanse kiezers.
Ondanks het genocide noemen van “het geweld”, stellen Powell en Bush dat dit niet
inhoudt dat er actie ondernomen moet worden, beklemtoont Le Monde.530 Powell
verklaarde voor de commissie buitenlandse zaken van de senaat dat het een genocide
was, op basis van interviews van 1136 vluchtelingen in 19 kampen in Tsjaad.
Khartoum en de janjaweed zijn verantwoordelijk. Kort na de verklaring verstuurde
George Bush een statement dat hij “diepbedroefd is omwille van de genocide”, en
spoort hij de internationale gemeenschap aan mee op te treden. Door te vermelden
dat Bush bij de presidentsverkiezingen in 2000 veel Afro-Amerikaanse stemmen had
527
N.D. KRISTOF, “The Pope and Hypocrisy”, In: The New York Times, 06.04.2005. 528
AP, Reuters, “VS zien genocide in Darfur”, In: De Standaard, 10.09.2004. 529
AFP, Belga, “Sudan: Khartoum ontkent genocide”, In: De Standaard, 11.09.2004. 530
S. SMITH, “Les Etats-Unis qualifient de <<génocide>> les violences dans le Darfour”, In: Le Monde,
11.09.2004.
verloren na een uitspraak over Afrika, insinueert Le Monde dat de beslissing het
geweld in Darfur een genocide te noemen mogelijks politieke motieven vertoonde.
Ondertussen circuleerde een VN resolutie, waarin maatregelen werden vermeld die
de petroleumsector zouden kunnen raken en een vliegverbod voor Soedanese
militiare vluchten boven Darfur inhield. China laat haar “vijandigheid” jegens de
Resolutie merken, en “dreigt” ermee haar vetorecht te gebruiken.
Reeds op 25 augustus bericht The New York Times over het Atrocities
Documentation Team.531 Een eerste rapport, na 257 interviews, wijst uit dat er een
patroon is in de gewelddaden. Doelgericht vallen “Arab soldiers and militia” “non-
Arab villagers” aan. Ongeveer de helft van de ondervraagden stelde dat
regeringstroepen samen met milities hadden aangevallen. Een kwart antwoordde dat
alleen regeringstroepen aangevallen hadden, 17 % dat enkel milities hadden
aangevallen. Bij de aanvallen werden racistische slogans geroepen. Het aantal
slachtoffers van “the killings”, “ranges from 30.000 victims to many times more”, is
moeilijk vast te leggen, omdat veel geïnterviewden stelden dat mensen ontvoerd
waren, maar hun lot onbekend was. Het onderzoek heeft als doel informatie uit de
eerste hand te verzamelen, dat als bewijsmateriaal zou kunnen dienen om uit te
maken of het om genocide gaat of niet. Volgens The New York Times handelt de
Amerikaanse overheid voorzichtig over het onderwerp, om te vermijden dat
vooruitgang in het beëindigen van “a separate civil war with southern rebels”, in
gevaar zou worden gebracht.
Het genocide-noemen door Powell is belangrijk nieuws voor The New York Times.532
Powell wordt geciteerd in de rubriek “Quotation of the day”, en op de voorpagina
staat reeds een kort berichtje met verwijzing naar het betreffende artikel van
Weisman. Deze ziet Powell als een gematigd leider. Hij nam zijn beslissing na het
analyseren van de door experts verzamelde gegevens. Volgens functionarissen van
het state departement werd de beslissing genomen om druk te zetten. Weisman stelt
dat er mogelijks ook politieke motieven achter schuilen. Het Congres had de
burgeroorlog reeds genocide genoemd. Kerry had vorige week opgeroepen tot het
531
M. LACEY, “U.S. Reports on Violence in Sudan Finds a „Pattern of Atrocities‟”, In: The New York Times,
25.08.2004. 532
S.R. WEISMAN, “Powel Says Rapes and Killings in Sudan Are Genocide”, In: The New York Times,
10.09.2004.
noemen van genocide. Ook Afro-Amerikaanse groepen hadden kritiek geuit. Lange
tijd was het gebruiken van het woord genocide een gevoelig onderwerp. Zo ook in
1994, in Ruanda, waar pas na 800.000 doden het gebeuren genocide werd genoemd.
Desondanks zijn China en Pakistan gekant tegen sancties in een voorstel van
resolutie. VS ambassadeur bij de VN reageerde hierop door te stellen dat elk land dat
een resolutie met sancties tegenhield, “ “would have to explain the continuing tragedy
of Darfur'' and explain why it favored (sic) ''stepping back and letting people die and
be shot down by helicopters and raped”.
In een kort bericht kijkt The Times terug op het door Powell voor het Congres
noemen van genocide van “the campaign by the Sudanese government and the
Janjawid Arab militias that has driven more than a million black villagers from their
homes”.533 Dit terwijl VS diplomaten een resolutie met dreiging tot oliesancties laten
rondgaan in de VN.
3.10 Het verschijnen van het AI-rapport over de herkomst van
de Soedanese wapens, 16.11.2004.
3.10.1 Achtergrond.
Zoals we in het kwantitatieve deel van dit onderzoek zagen nam het aantal artikels
over Darfur vanaf het najaar van 2004 sterk af. Er was immers een consensus
gevonden dat er „Afrikaanse oplossingen voor Afrikaanse problemen‟ moesten
komen; er was bovendien onenigheid over wat het conflict concreet inhield –de
meningen wisselden van genocide tot stammentwisten veroorzaakt door droogte-; de
deadline ingesteld door resolutie 1556 was zonder gevolgen verstreken; de
“oplossing” voor het conflict lag in het sponsoren van Amis om de vrede te bewaren.
Daarmee verdween Darfur vrij snel uit de spotlights.
Één van de uitzonderingen hierop was het rapport dat Amnesty International op 16
november 2004 vanuit Nairobi de wereld instuurde.534 VN-Ambassadeur voor de VS
John Danforth was erin geslaagd de zittingen van de VN van 18-19 november in
533
Het artikel zelf dat die week verscheen ontbreekt vreemd genoeg.
“The week that was the world; Africa: Sudan genocide”, In: The Times, 11.09.2004. 534
AI, Sudan; Arming the Perpetrators of Grave Abuses in Darfur, London, 16 November 2004. Online vindbaar
op: [http://web.amnesty.org/library/pdf/AFR541392004ENGLISH/$File/AFR5413904.pdf].
Nairobi in plaats van in New York te laten plaatsvinden. Dit om een duidelijk signaal
naar de Soedanese overheid te zenden dat men Soedan nog niet vergeten was.535
Enkele dagen voor de samenkomst verscheen het rapport van AI omtrent de
wapenhandel met Soedan. Er werd de nodige ruchtbaarheid naar de pers toe
verzekerd. Op 16 november organiseerde AI in Nairobi een persconferentie, en naast
het lijvige rapport zelf, verschenen er twee begeleidende kortere nota‟s met uitleg en
een verzameling getuigenissen voor journalisten.536
In het rapport wordt de beslissing bekritiseerd van de VN Veiligheidsraad, om wel
een embargo op wapens in de drie staten van Darfur op te leggen aan de rebellen en
aan milities, maar niet aan de regering. Deze milities werden immers eenvoudigweg
via de regering bewapend. In het rapport worden er voor elk type wapen
ooggetuigenverslagen over het gebruik ervan in Darfur gegeven. Eveneens worden
een aantal bronnen en bestemmingen van verschillende categorieën van wapens voor
de jaren 2000-2003 vermeld. Zo blijkt dat een aantal bedrijven en landen uit de EU
een wapenembargo jegens Soedan, dat inging op 16 maart 1994, geschonden hebben.
Met name Frankrijk verkocht in 2000-2001 een grote hoeveelheid kleinere wapens.
Soedans‟ belangrijkste, rechtstreekse leveranciers waren echter Rusland, China, Wit-
Rusland en Iran. Daarnaast zorgden een heleboel constructies ervoor, dat ondanks
alle verboden, wapens via een omweg toch in Soedan geraakten. Één van de talloze
dergelijke constructies is bijvoorbeeld het door Polen aan Yemen verkopen van tanks,
die door dit laatste land doorverkocht werden aan Soedan. Andere voorbeelden zijn
het door een Litouws bedrijf herstellen van Soedanese helikopters, en de -door de
Sunday Times onthulde- samenwerking van een Brits bedrijf met Oekraïne, met als
gevolg dat via dit land -in Brazilië vervaardigde- wapens in Soedan terecht konden
komen. Voor training in de nieuwste militaire technieken deed (of doet) Soedan
beroep op Rusland, Wit-Rusland en Maleisië. Ten slotte wordt ook de aandacht
gevestigd op het feit dat China een deel van haar olie uit Soedan haalt, en dat Soedan
535
Ofschoon het Danforth eerder om de nakende vrede tussen het Noordn en Zuiden van Soedan dan om het
conflict in Darfur te doen was. 536
Zie AI, “PRESS CONFERENCE INVITATION Sudan: Arms trade and human rights abuse in Darfur”, 8
november 2004, Op: [http://web.amnesty.org/library/Index/ENGAFR541432004?open&of=ENG-SDN] en twee
begeleidende nota‟s; AI, “Sudan: Arming the perpetrators of grave abuses in Darfur; Testimonies”, 16 november
2004, Op: [http://web.amnesty.org/library/Index/ENGAFR541442004?open&of=ENG-SDN] en AI, “Press
Release; Sudan: Arms trade fuelling human rights abuse in Darfur”, 16 november 2004, Op:
[http://web.amnesty.org/library/Index/ENGAFR541422004?open&of=ENG-SDN].
de afgelopen jaren bijna de helft van haar inkomsten aan defensie-uitgaven besteed
heeft.537
Het rapport helpt mee verklaren waarom Rusland en China in het najaar van 2004
(en later) de regering in Khartoem zo uitgesproken beschermden in de VN
Veiligheidsraad. Zo kon er in Nairobi amper een vuist gemaakt worden tegen de
onophoudelijke schendingen door de Soedanese overheid, van zowel vredesverdragen
als internationale verdragen.
3.10.2 In de dagbladen.
Bart Beirlant neemt een harde toon aan jegens de wapenleveranciers en het regime in
Soedan.538 “Geen regering kan beweren dat ze niet wist met welke heerschappen ze te
maken had”. Het voert “een vuile oorlog” in Darfur. Waarbij het soedanese leger
burgers “al ruim anderhalf jaar” vanuit de lucht bestookt, terwijl het “de Arabische
Janjaweed-milities” bewapent “om het vuile werk op de grond te doen”; er wordt hier
een nieuw beeld geschept van de samenwerking tussen janjaweed en het leger.
Europa kent reeds sinds 1994 een wapenembargo tegen Soedan. Desondanks
verkocht Frankrijk wapens, -Soedan meldde dit zelf aan de VN-, beklemtoont
Beirlant, en waren een Brits en Iers bedrijf makelaar voor wapentransacties. Beirlant
vermeldt niet expliciet dat zijn informatie uit een rapport van Amnesty komt. Volgens
Beirlant roept Amnesty de VN Veiligheidsraad op een wapenembargo tegen Soedan af
te kondigen. Ondanks het speciaal in Nairobi samenkomen, is volgens De Standaard
de kans ook nu klein dat het tot maatregelen komt. Dit grotendeels omdat China,
Rusland en Frankrijk nauwe banden met Kartoem onderhouden en permanente
leden van de Veiligheidsraad zijn, aldus een door Beirlant geciteerde medewerker van
AI.
The New York Times meldt in een kort bericht dat AI in een vandaag gepubliceerd
rapport Rusland, China, Polen, Wit-Rusland en andere landen van wapenhandel met
Soedan beschuldigd, en dat deze wapens gebruikt worden voor
537
Zie: AI, Sudan; Arming the Perpetrators of Grave Abuses in Darfur, London, 16 November 2004. Online
vindbaar op: [http://web.amnesty.org/library/pdf/AFR541392004ENGLISH/$File/AFR5413904.pdf]. 538
B. BEIRLANT, “Wapens voor Sudan? Geen probleem.” In: De Standaard, 17.11.2004.
mensenrechtenschendingen in Darfur.539 AI roept de VN op het wapenembargo tegen
Soedan te verstrengen.
Xan Rice brengt voor The Times verslag uit vanuit Nairobi, en legt de nadruk op het
leveren van gevechtsvliegtuigen door China en Rusland. Het rapport van AI zal druk
zetten op China en Rusland. Ondertussen verslechtert de situatie in Darfur.540
Tienduizenden “dorpelingen” stierven “at the hands of a government-sponsored
militia”. Jan Pronk waarschuwt dat de regio “was in danger of sliding into anarchy”,
na een aanval van politietroepen op een vluchtelingenkamp vorige week. Er is
vertraging bij de ontplooiing van de AU troepen die “geen mandaat hebben om
burgers te beschermen”, en ook op vlak van hulpverlening gaat het slechter. Naast
Rusland en China worden door The Times ook Wit-Rusland en Oekraïne als
belangrijke leveranciers van legervliegtuigen genoemd. Een Britse firma werd in mei
door Khartoum toegestaan wapens van Brazilië en vliegtuigen van Oekraïne te kopen
en te leveren. Dit was door The Sunday Times ontdekt. Het wordt door het bedrijf
ontkend. De wapens werden ingezet in het 20 jarig conflict in het zuiden en in Darfur.
De rebellen verkregen volgens The Times hun meeste wapens na gevechten met
regeringstroepen.
3.11 Save the Children verlaat Darfur, eind december 2004.
3.11.1 Achtergrond.541
Op 12 oktober 2004 stierven twee medewerkers van Save the Children nadat hun
voertuig op een landmijn gereden was. Hun chauffeur raakte zeer ernstig verbrand.
Het wereldvoedselprogramma van de VN reageerde hierop door haar hulp in Noord-
Darfur tijdelijk uit te stellen. Enkele weken later, op 29 november, vroeg Soedan aan
de directeurs van Oxfam Groot-Brittannië en Save the Children Groot-Brittannië om
het land te verlaten. Dit volgde op een persbericht van Save the Children en twee
persberichten van Oxfam, waarin beide organisaties zich kritisch zouden hebben
uitgesproken jegens de regering van Soedan, en partij zouden hebben gekozen voor
539
M. LACEY, “World Briefing; Africa; Sudan: Arms exports said to fuel Darfur violence”, In: The New York
Times, 16.11.2004. 540
X. RICE, “China and Russia „sell jets and guns to Sudan‟”, In: The Times, 17.11.2004. 541
Tenzij anders vermeld is dit stuk voornamelijk gebaseerd op informatie uit DS, LM, TNYT, TT, The
Guardian, BBC News, The Washington Post en het “Report of the Ceasefire Commission on the Situation in
Darfur Conflict at the Joint Commission Emergency Meeting in Abuja, Nigeria”.
de rebellen.542 Onder zware diplomatieke druk van de Britse ambassadeur in Soedan
en na gesprekken met speciaal gezant van de VN voor Soedan J. Pronk, werd de
beslissing tot uitzetting bevroren.543 Op 5 december werden vijf lokale medewerkers
van Save the Children overvallen door een militie. Hierbij werden twee vrouwen
verkracht.544 Een week later, op 12 december, werd een konvooi overvallen. Nu
sneuvelden er twee medewerkers van Save the Children, drie anderen werden als
vermist gerapporteerd en een zesde werd door de AU gewond overgebracht naar
Nyala.545 De voertuigen van de hulporganisatie werden teruggezien in een kamp van
de SLA. Save the Children schortte alle hulp op in afwachting van de resultaten van
het onderzoek van de Afrikaanse Unie. Ook de VN stopte tijdelijk alle hulp voor Zuid-
Darfur. Save the Children besliste uiteindelijk tot terugtrekking uit het gebied.
Ofschoon de gevechten nooit helemaal gestopt waren gedurende de zomer van 2004,
is het toegenomen geweld in het najaar van 2004 symptomatisch voor de meer
grimmige sfeer. Zowel Soedan als de rebellen trokken in het offensief. Voor de
regering van Soedan was het wegvallen van de druk dat het Westen ooit troepen zou
zenden het signaal geweest dat het ongestoord verder mocht handelen in Darfur. Uit
een rapport van de AU-troepen blijkt dat Soedan in het najaar van 2004 een
“astronomische hoeveelheid” wapens naar Darfur vervoerd heeft.546 De vraag was,
volgens Majoor Generaal Okonkwo, die aan het hoofd van de AU-troepen in Darfur
stond, niet langer of maar wanneer de situatie zou exploderen.547 Door de steun van
onder meer China, dat ironisch genoeg als argument aangaf dat “druk
contraproductief werkte”, kon in de VN Veiligheidsraad resolutie 1574 zelfs niet eens
542
Het persbericht van Save the Children handelde over gevechten in Tawilla, de week voordien en veroordeelde
de rol van zowel de rebellen als het Soedanese leger daarin. De persberichten van Oxfam bekritiseerden de
zwakke resolutie 1574 en riepen de EU op tot hardere inzet. Voor de (Amerikaanse) persberichten van Oxfam,
zie : [http://www.oxfamamerica.org/newsandpublications/press_releases/archive2004]. 543
De directeur van Oxfam zou een week nadien het land uitgezet worden, met als reden dat hij slechts een
visum voor Darfur had, maar in Khartoum verbleef. Wel verkreeg hij het recht om bij een vertrek al 48uur
nadien opnieuw in Soedan te zijn. 544
“Report of the Ceasefire Commission on the Situation in Darfur Conflict at the Joint Commission Emergency
Meeting in Abuja, Nigeria”, p. 5, Op: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/reports%20of%20the%20cfc/27%20dec%202004%20Report%20CFC.pdf] . 545
“Report of the Ceasefire Commission on the Situation in Darfur Conflict at the Joint Commission Emergency
Meeting in Abuja, Nigeria”, p. 8, Op: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/reports%20of%20the%20cfc/27%20dec%202004%20Report%20CFC.pdf] . 546
Zie: “Report of the Ceasefire Commission on the Situation in Darfur Conflict at the Joint Commission
Emergency Meeting in Abuja, Nigeria”, Op: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/reports%20of%20the%20cfc/27%20dec%202004%20Report%20CFC.pdf]. 547
“Report of the Ceasefire Commission on the Situation in Darfur Conflict at the Joint Commission Emergency
Meeting in Abuja, Nigeria”, p. 2, Op: [http://www.africa-
union.org/DARFUR/reports%20of%20the%20cfc/27%20dec%202004%20Report%20CFC.pdf].
de term maatregelen vermeld worden.548 Bij de rebellen en de vluchtelingen in de
kampen had de passiviteit van het Westen tot frustratie en verlies van vertrouwen in
de VN en een mogelijke internationale oplossing geleid.
De situatie „explodeerde‟ echter niet zoals de AU had gevreesd. Wel vielen de
Soedanese troepen steeds harder en frequenter dorpen en steden aan, daarbij vaak
niet in achting nemend of er rebellen aanwezig waren of niet. Ondanks nieuwe
akkoorden met staakt-het-vuren en door de AU ingestelde deadlines tot het
beëindigen van de vijandigheden, bleven de Soedanese troepen en de rebellen elkaar
bestoken. De schijn van het staakt-het-vuren van N‟djamena na te volgen was (even)
weg. De Soedanese troepen vielen de rebellen ook in hun kampen en de door hen
bezette dorpen aan. Dit in het kader van een operatie “to clear roads of lawless
elements”, om de as Nyala- Al-Fasher “vrij te maken”.549 Ook de rebellen vielen actief
dorpen, politieposten en, -zoals dat waarin de medewerkers van Save the Children
sneuvelden-, hulpkonvooien aan.550 In de maanden oktober-november werden steeds
meer gewelddadige gebeurtenissen gerapporteerd.551 Op hetzelfde ogenblik was de
aandacht voor het conflict in de pers sterk afgenomen. De hoeveelheid geweld was als
het ware omgekeerd evenredig met de hoeveelheid aandacht voor het conflict in de
pers.552 Mogelijks hadden bepaalde pesterijen, zoals het uitzetten van directeurs van
hulporganisaties en/of het gericht aanvallen van hulpverleners, tot doel ook deze
„pottenkijkers‟ uit het gebied weg te jagen.
3.11.2 In de dagbladen.
548
Enkel § 12 stelt dat over eventuele acties later beslist moet worden. Zie: VN Veiligheidsraad resolutie 1574,
19.11.2004, Op:[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html]. 549
Zie: S. SMITH, “L‟Union Africaine adresse un <<ultimatum>> aux belligérants pour faire cesser la guerre au
Darfour”, In: Le Monde, 21.12.2004. en African Union Press Release 112/2004, Op: [http://www.africa-
union.org/News_Events/Press_Releases/112%2004%20Darfur%20Ceasefire%20Agreement%20violation.pdf] 550
Dit is althans de officiële versie van de feiten. Een andere, minder waarschijnlijke maar niet onmogelijke
versie luidt dat vermomde soldaten in dienst van de Soedanese regering het hulpkonvooi aanvielen en de
voertuigen opzettelijk in het SLA-kamp achterlieten om daarna snel weg te rijden met andere voertuigen. Op
deze manier zou de SLA onterecht zwartgemaakt kunnen zijn. 551
Le Monde geeft 13 gerapporteerde inbreuken op het staakt-het-vuren tussen april en September tegenover 53
voor de periode oktober-november. Zie: S. SMITH, “L‟Union Africaine adresse un <<ultimatum>> aux
belligérants pour faire cesser la guerre au Darfour”, In: Le Monde, 21.12.2004. Dit getal klopt om twee redenen
niet. Alleen al de AU heeft in de eerste periode meer gewelddadige overtredingen gerapporteerd. Voor een
(onvolledige) lijst van deze AU-rapporten, zie: [http://www.africa-union.org/DARFUR/CFC.htm]. Daarnaast
werden talloze schendingen van de vrede gewoon niet gerapporteerd in de maanden mei-juni-juli, om de
eenvoudige reden dat er nog geen AU-waarnemers waren en er veel minder journalisten en hulpverleners in het
gebied waren. 552
Cfr. Supra.
De AU heeft 40 hulpverleners per helikopter moeten evacueren uit Tawilla, bericht
De Standaard.553 Dit nadat gevechten uitbraken tussen “zwarte Afrikaanse rebellen en
Arabische milities”, “de rebellengroep SLA en de Arabische Janjaweed”. De
betrokkenheid van de Soedanese regering wordt volledig weggelaten. De gevechten
zijn een inbreuk op het bestand van 9 november jongstleden. 1,8 miljoen mensen zijn
ontheemd. Sinds maart zijn “volgens internationale instanties” “meer dan 70.000
mensen door gevechten, ziekte en honger” omgekomen in Darfur.
De Standaard meldt in een kort bericht dat de VN en andere hulporganisaties hulp
aan Zuid-Darfour hebben opgeschort.554 Dit nadat een konvooi van duidelijk
herkenbare wagens onder vuur was genomen, waarbij twee medewerkers van Save
the Children omkwamen. Louis Michel betreurt de “brutale doden”.
Zowel in een ondertitel als de lead stelt De Standaard dat de Soedanese regering “een
grootschalig offensief” voorbereidt.555 Het artikel citeert AU Generaal Festus
Okonkwo, die in het gekende rapport aantoont dat “een astronomische hoeveelheid
wapens en munitie” het gebied wordt binnengebracht. Volgens Okonkwo gebeurt dit
zowel door de regering als door de rebellen; in haar titel en lead vermeldt De
Standaard echter enkel de Soedanese regering. De Standaard wil ook niet zelf gezegd
hebben dat de rebellen verantwoordelijk zijn voor de dood van 2 medewerkers van
Save the Children; wel citeert ze Okonkwo; die “de rebellen verantwoordelijk hield
voor (…)”. De Standaard schat de situatie erg in; “volgens voorzichtige schattingen
zijn al ongeveer 70.000 mensen omgekomen(…) ruim 2 miljoen mensen zijn op de
vlucht”.556 De AU is nog maar met 900 van de 3000 geplande manschappen aanwezig
in het gebied. Dat er ook iets schort aan hun mandaat, wordt niet vermeld.
The New York Times stelt, globaal genomen, dat de beslissing van Soedan de
directeurs van Oxfam en Save the Children het land uit te zetten absurd is.557 Ze komt
er “amper drie weken na een belofte de toegang tot hulpverlening uit te breiden”. De
organisaties worden beschuldigd van statements “die volgens de overheid steun voor
553
AP, “Sudan; Hulpverleners vluchten voor nieuw geweld”, In: De Standaard, 23.11.2004. 554
AP, “Darfour: VN schorten hulpoperaties op”, In: De Standaard, 14.12.2004. 555
AP, Reuters, “„Darfour tikkende tijdbom‟”, In: De Standaard, 18.12.2004. 556
Cursivering toegevoegd. 557
S. SENGUPTA, “Sudan Orders The Expulsion Of Aid Officials From 2 Groups”, In: The New York Times,
30.11.2004.
de rebellen suggereren”. Oxfam Groot-Brittannië “houdt zich bezig met de verdeling
van proper water en sanitair in vluchtelingenkampen”, terwijl de Save the Children
“onder meer zeep en dekens uitdeelt aan vluchtelingen”. Toegankelijkheid voor
hulpverlening was reeds “van toen de opstand begin 2003 uitbrak” een probleem,
stelt The New York Times. Zowel de VN als de Britse ambassade proberen Soedan op
andere gedachten te brengen. Save the Children had vorige week in een rapport
gesteld dat zowel de rebellen als de overheid het staakt-het-vuren schonden bij een
aanval en bombardement op Tawilla, waarbij medewerkers van Save the Children “de
woestijn in moesten vluchten”, alwaar ze zoals bekend door AU helikopters opgepikt
waren.
In een neutraal artikel meldt The New York Times dat de manager van Oxfam Groot-
Brittannië Soedan verlaten heeft.558 Dit gebeurde na een bevel van het ministerie van
humanitaire zaken het land te verlaten, omdat hij met een visum voor Darfur in
Khartoem verbleef. Het stond hem overigens vrij binnen de 48 uur een nieuw visum
aan te vragen. Volgens The New York Times werkte Soedan sinds mei mee met een
snelle procedure van gegarandeerde visa binnen de 48 uur. Het conflict wordt door
de VN “een van ‟s werelds ergste humanitaire crisissen” genoemd.559 Ondanks de
nadruk van het artikel dat Soedan meewerkt aan visa, meldt het onomwonden dat
overheidstroepen en “door de overheid gesteunde milities” 1,6 miljoen mensen uit
hun huizen hebben verdreven.
De VN liet weten hulpverlening voor Zuid-Darfur op te schorten nadat twee
medewerkers van Save the Children sneuvelden nadat hun duidelijk gemarkeerde
konvooi onder vuur was genomen, meldt The New York Times.560 De AU onderzoekt
de zaak. Ondertussen “vroeg president Bashir aan het parlement de noodtoestand
voor een jaar te verlengen omwille van de veiligheid”.
The Times vertoont het meeste aandacht voor Save the Children. Het is het enige
dagblad dat in twee korte berichten meldt dat een Brits en een Soedanese
558
Reuters, “Sudan Head of Oxfam Quits Country”, In: The New York Times, 13.12.2004. 559
Cursivering toegevoegd. 560
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: 2 Aid Workers Killed”, In: The New York Times, 14.12.2004.
medewerker van Save the Children stierven en hun chauffeur ernstig verwond raakte
na over een landmijn te zijn gereden.561
Volgens The Times zorgt de expulsie van de directeurs van Oxfam en Save the
Children voor een ernstige verslechtering van de relaties tussen Groot-Brittannië en
Soedan.562 De Britse ambassadeur probeert, binnen de 48 uren die Khartoem aan de
directeuren gaf het land te verlaten, de bevelen te doen herroepen. Als dat niet lukt
zal het Verenigd Koninkrijk “have to consider the next step”, citeert The Times een
Brits diplomaat. Door het buitenzetten zou de hulpverlening voor honderdduizenden
mensen in Darfur in gevaar kunnen komen. Deze is nu al verminderd door een
recente opwelling van geweld. Pas sinds dit jaar mochten hulporganisaties “serious
relief efforts” beginnen. “Khartoem is woedend dat westerse organisaties zo openlijk
kritiek geven”, aldus The Times.
Amper een week nadat een vorige uitwijzing afgewend was, werd het hoofd van
Oxfam Groot-Brittannië in Soedan verplicht het land te verlaten.563 Het zorgde voor
een nieuwe rel tussen Groot-Brittannië en Soedan. The Times wijdt een hele pagina
aan “the latest diplomatic scrap” met Khartoem. The Times legt de nadruk op de
verslechterende situatie in Darfur, met een verslechterde verhouding tussen het
Westen en Khartoem tot gevolg. The Times meldt dat een recent rapport van Annan
stelt dat “moorden, verkrachtingen en etnische zuivering onverminderd voortgaan”.
“We‟ve tried everything. We‟ve tried the carrot approach. We‟ve tried the stick
approach, and we are getting nowhere”, stelt Danforth, voormalig VS ambassadeur
bij de VN. De enige hoop die hij ziet is in het ontplooien van meer troepen van de AU.
Ook Britse diplomaten zien amper een uitweg voor “the worst humanitarian crisis in
the world”, al zou een vrede met het Zuiden een “framework” voor de rest van het
land kunnen stellen.564
Het artikel van Reuters, na de dood van 2 medewerkers van Save the Children werpt
een heel ander licht op het conflict.565 Het zou ontstaan zijn “after years of tribal
561
“Briton killed by mine in Darfur”, In: The Times, 13.10.2004. en “The week that was the world; Afrika; Aid
workers killed”, In: The Times, 16.10.2004 562
R. BEESTON, “Aid risk as Sudan expels British directors”, In: The Times, 30.11.2004. 563
R. BEESTON, “British aid worker‟s expulsion ignites new row in Sudan”, In: The Times, 09.12.2004. 564
Cursivering toegevoegd. 565
Reuters, “Save the Children staff die in Sudan”, In: The Times, 14.12.2004.
fighting over scarce resources”, toen “rebels took up arms early last year, accusing
Khartoum of neglect and of arming Arab militias, known as Janjawid, to loot and
burn non-Arab villages. Khartoum denies any links to the Janjawid, whom it calls
outlaws”. Op dergelijke wijze wordt de rol van de Soedanese regering en haar leger,
waarvan de „janjaweed‟ deel uitmaken, ontkend. Zelfs al zou de Soedanese regering de
janjaweed bewapend hebben, het zijn de „janjaweed‟ die “non-Arab villages” in
branden steken en plunderen, wordt door dit artikel geïmpliceerd. De
verantwoordelijkheid ligt bij de rebellen; 1,6 miljoen mensen “are forced from their
homes by a 22-month old rebellion”. De dood van 2 andere medewerkers van Save
the Children was volgens de AU te wijten aan een landmijn die door rebellen was
gelegd. Door een handige constructie weet het artikel zelfs het kritische rapport van
Annan geen kwaad woord over de regering te doen zeggen; Annan zei vorige week dat
“Darfur was plagued by banditry, rape and village burnings”.566
Amper een week later laat Beeston er in een artikel over het stopzetten van de
activiteiten van Save the Children echter geen twijfel over bestaan dat het conflict wel
degelijk een is tussen rebellen en de Soedanese overheid.567 De organisatie beslist zich
terug te trekken nadat vier van haar medewerkers gedood werden in “growing
violence between government forces and rebels”. De globale toon van het artikel is
pessimistisch. Onderhandelingen tussen de strijdende partijen in Abuja werden
stopgezet. The Times vreest dat beide zullen proberen een “land grab” te doen om in
een zo gunstig mogelijke positie te staan bij volgende onderhandelingen. Daarnaast
zouden ook andere organisaties hun hulpverlening kunnen stopzetten, al is dit wat
Oxfam betreft nog niet het geval. Volgens Beeston is er wel hoop dat van zodra alle
troepen van de Afrikaanse Unie gestationeerd zullen zijn, ze een robuustere rol
zouden kunnen spelen in het tegenhouden van het geweld.
In een artikel voorzien van grote foto -1/3e van de pagina- van een Afrikaans kindje
met vliegjes op en rond zijn gezicht wordt de klemtoon op het humanitaire gelegd.568
De boodschap van het artikel van The Times is dat honderdduizenden in Darfur
honger zullen lijden, doordat het WFP hulp opschort. Dit is beslist na gevechten in
West-Kordofan, waardoor honderdduizenden in Darfur niet meer over land te
566
Cursivering toegevoegd. 567
R. BEESTON, “Save the Children quits Darfur”, In: The Times, 22.12.2004. 568
X. RICE, “Darfur refugees face starvation as violence halts aid”, In: The Times, 31.12.2004.
bereiken zijn. De situatie voor hulpverleners verslechtert; zowel vrachtwagens met
voedsel van de VN als voertuigen van andere organisaties worden door
rebellenbewegingen gestolen. Verscheidene hulpverleners werden gedood. De VN
slaagt er niet in hard op te treden tegen Soedan, omdat China dreiging met sancties
blokkeert. Volgens The Times begon het conflict in februari 2003, toen de SLA en
JEM wapens opnamen tegen Khartoem, “to fight for a greater share of resources and
political recognition”. “The Government responded by arming and backing an Arab
militia, known as the Janjawid, which embarked on a brutal course of murder,
looting and rape against the mainly African farmers.”569 Eens te meer wordt de rol
van de Soedanese overheid weggemoffeld. Desalniettemin wordt elders impliciet
bevestigd dat de overheid liegt; de overheid beschuldigde de rebellenbeweging ervan
dorpen te hebben aangevallen, maar waarnemers stellen dat zowel de regering als de
rebellen verantwoordelijk zijn.
Opmerking bij dit laatste artikel is, dat één van de stellingen van de Waal erin bestaat
dat er bij de hongersnoden in de jaren tachtig in Darfur veel minder mensen stierven
dan door het Westen algemeen werd gedacht. De bevolking greep toen immers terug
naar andere mechanismen, verzamelde eetbare planten, migreerde, verrichtte
kleinschalige dagarbeid in de steden, … .570 Net deze door het Westen onderschatte
mechanismen werden nu echter grotendeels uitgeschakeld door tienduizenden
individuen dicht bij elkaar te stapelen. De mechanismen bestaan nog, maar
bijvoorbeeld het loon van dagarbeiders in en rond de grootste steden is door het
overaanbod miniem. Gewassen werden op korte termijn in een cirkel van ettelijke
kilometers rond de kampen kaalgeplukt en omgehakt om te kunnen koken. Ook het
grondwater wordt op sommige plaatsen in Darfur aan razend tempo opgebruikt, door
steeds nieuwe putten te graven.571 De gevolgen voor de toekomst van deze korte
termijnoplossing is dramatisch. Vluchtelingen werden (en worden) zo geleidelijk aan
wel degelijk afhankelijk van externe hulp.
3.12 Het rapport van de VN onderzoekscommissie, 25 januari
2005.
569
Cursivering toegevoegd. 570
A. DE WAAL, Famine that Kills; Darfur , Sudan, New York, Oxford University Press, 2005, passim. 571
Zie voor een historische situatieschets van deze problematiek M.W. DALY, Darfur‟s Sorrow; A History of
Destruction and Genocide, New York, Cambridge University Press, passim.
3.12.1 Achtergrond.
Na het zonder gevolgen verstrijken van de deadline voor de ontwapening van de
„janjaweed‟ en na het gebruik van “het G-woord” door Secretary of State Colin Powell,
was de VN Veiligheidsraad op verzoek van de VS op 18 september overeengekomen
dat een VN onderzoekscommissie ingesteld zou worden om uit te maken of er al dan
niet sprake was van een genocide in Darfur.572 Deze beslissing was uniek in de
geschiedenis van de VN. Het was de eerste maal dat de VN een dergelijk onderzoek
instelde in een conflict dat aan de gang was.573 Naast het uitmaken of het conflict een
genocide was, moest de onderzoekscommissie ook “(…) reports of violations of
international humanitarian law and human rights law in Darfur by all parties(…)”
onderzoeken en de daders hiervan identificeren, “(…) with a view to ensuring that
those responsible are held accountable(…)”.574
De onderzoekscommissie van de VN had niet enkel bredere
onderzoeksdoelstellingen, maar ook veel meer mogelijkheden dan haar Amerikaanse
voorganger. Haar leden kregen visa voor Soedan, mochten vrijwel overal, -gaande
van overheidsgebouwen in Khartoem tot gevangenissen in Darfur- met mensen
praten en papieren opvragen. Het onderzoek begon op 25 oktober 2004.575 De
commissie werd voorgezeten door Antonio Cassese, en werd bijgestaan door een
team van dertien experts, dat gedurende drie maanden permanent in Soedan
verbleef.576 Hoge vertegenwoordigers van de regering in Khartoem, -maar niet al-
Bashir- en andere functionarissen in de drie staten werden gehoord. Daarnaast werd
572
Cfr. Supra. Zie ook VN Veiligheidsraad Resolutie 1564, 18.09.2004 Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html]. en E. MARKUSEN & S. TOTTEN, “Investigating
Allegations of Genocide in Darfur: The U.S. Atrocities Documentation Team and the UN Commission of
Inquiry”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the Study of
Genocide, 2006, p. 48. en pp. 53-59. 573
E. MARKUSEN & S. TOTTEN, “Investigating Allegations of Genocide in Darfur: The U.S. Atrocities
Documentation Team and the UN Commission of Inquiry”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur: Genocide Before Our
Eyes. New York, Institute for the Study of Genocide, 2006, passim. 574
Zie VN Veiligheidsraad Resolutie 1564, 18.09.2004, § 12 Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html].
Merk op dat de onderzoekscommissie niet moest nagaan hoe men in het geval van een eventuele genocide, deze
zou kunnen tegenhouden. Ook de VN Veiligheidsraad wil dus de “(…) to prevent (…)” uit de Genocide
Conventie zelfs niet eens in overweging nemen. Hier werd de kiem gelegd van een absurde, ons inziens
onverdedigbare situatie, waarin moorden en zeer zware mensenrechtenschendingen wel van op afstand worden
berecht en veroordeeld, maar op geen enkele wijze worden tegengehouden. 575
Zie “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 2. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf]. 576
Antonio Cassese was eerder de eerste voorzitter van het internationaal tribunaal voor het voormalige
Joegoslavië geweest.
er ook met vluchtelingen in kampen en in gevangenissen, met woordvoerders van
rebellen in Eritrea, met leiders en slachtoffers van de rebellen in het gebied zelf en
met functionarissen van de AU gesproken. Khartoem werkte langs de ene kant vrij
goed mee, maar liet anderzijds vluchtelingen in kampen als Abou Shouk betalen om
te zwijgen. Ze liet overheidsambtenaren, vermomd als vluchtelingen in de kampen
intrekken om er met de commissieleden te spreken en liet andere vluchtelingen
bedreigen, … . Daarnaast bleken bijvoorbeeld documenten van de
veiligheidsdiensten, waartoe vice-president Taha toestemming tot inzage had
verleend, ter plaatse in Darfur “onbestaande” te zijn. 577
Wat de onderzochte schendingen van de internationale mensenrechten en het
internationaal humanitair recht betreft, nam de commissie als vertrekpunt de
vaststelling dat er 1,65 miljoen vluchtelingen in Darfur en 200.000 in Tsjaad waren,
en dat er op grote schaal dorpen doorheen Noord-,West- en Zuid-Darfur verwoest
waren. Ze kwam tot het besluit dat “(…) the Government of the Sudan and the
Janjaweed are responsible for serious violations of international human rights and
humanitarian law amounting to crimes under international law”.578 Sommige
schendingen konden mogelijks als misdaden tegen de menselijkheid bestempeld
worden. Aan de rebellen kon mogelijks eveneens het bedrijven van oorlogsmisdaden
verweten worden. De commissie ontkrachtte de visie van de Soedanese overheid, dat
de aanvallen op dorpen louter voor “counter-insurgency” doeleinden plaats vonden,
en stelde dat de meeste aanvallen doelbewust tegen burgers gericht waren geweest. In
de meeste aangevallen dorpen waren er geen rebellen aanwezig. En zelfs in de
zeldzame gevallen dat er waren, was geen enkele inspanning geleverd om de burgers
bij aanvallen te sparen.579
De vraag of er een genocide plaatsvindt/heeft plaatsgevonden werd ambivalent
beantwoord. Enerzijds bleken er wel degelijk materiële elementen van genocide te
bestaan, maar anderzijds ontbrak volgens de commissie bij de overheid in Khartoem
577
Zie: “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 16. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf]. 578
“Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 3. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf]. 579
“Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, pp. 3-4. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf].
het intentionele element.580 Eerder dan een genocidaire intentie was er bij de
planners van aanvallen op dorpen de wil geweest om burgers te verdrijven, als deel
van een “counter-insurgency”. In sommige gevallen evenwel was er een mogelijkheid
dat bepaalde individuen, waaronder ook overheidspersonen, daden met genocidaire
intenties gepleegd hadden.581
Een verzegelde lijst met namen van verantwoordelijken voor onderzochte
schendingen werd overgedragen aan Kofi Annan. Daarnaast werden koffers met de
verzamelde informatie en de mogelijke bewijslast, bezorgd aan Louise Arbour, de
Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten van de VN. Om voornoemde
schendingen te vervolgen sprak de commissie zich uit tot het door de Veiligheidsraad
verwijzen naar het Internationaal Strafhof (ISH, International Criminal Court, ICC)
in Den Haag, omdat het Soedanese justitie-apparaat niet in de mogelijkheid
verkeerde de schendingen te onderzoeken en te berechten.582
Naast enkele maatregelen die de Soedanese overheid zou moeten nemen, zoals het
verbeteren van haar justitieapparaat, en naast onder meer het herinstellen van het
mandaat van de “Special Rapporteur on human rights”, beval de commissie tot de
oprichting van een “Compensation Commission” aan, die in schadeherstel aan de
slachtoffers zou voorzien.583
3.12.2 In de dagbladen.
In een kort bericht meldt De Standaard dat Annan in de marge van een Afrikaanse
top in Abuja liet weten dat hij sancties wil tegen Soedan, “dat in de regio Darfour
580
Overeenkomstig artikel 2 van de genocidenconventie moet er om van genocide sprake te zijn een intentie tot
vernietiging zijn. Zie: [http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/p_genoci.htm]. 581
“Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 4. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf].
Men kan zich de vraag stellen of uit het feit dat niet de Soedanese overheid maar wel individuen de intentie
hadden een genocide te plegen volgt dat er geen genocide gepleegd is. Een ander mogelijk punt van kritiek is dat
de commissie wel heel nauwgezet mogelijke misdaden onderzocht en beschreven heeft aan de hand van
voorbeelden (pp. 63-107), maar klaarblijkelijk niet is nagegaan of er sprake was van genocide door uithongering
in de periode voor midden 2004, door de obstructie van humanitaire hulp. 582
“Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 5 & 148-149. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf]. 583
“Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 6 & pp. 149-153. Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf].
zware mensenrechtenschendingen bedrijft”.584 China en Rusland hielden een vorige
keer sancties tegen.
Van Dorsselaer gaat dieper in op het conflict.585 Ze bekritiseert het feit dat er vooral
gedebatteerd wordt maar weinig gedaan wordt; “een semantische discussie, terwijl in
Sudan mensen sterven”. Van Dorsselaer ziet het conflict als het door de regering
terugslaan na een opstand van 2 rebellenbewegingen. Deze doet dit door “een tactiek
van de verschroeide aarde”, en maakt voor “het vuile werk” gebruik van “Janjawid,
(…) Arabische milities die door het regime bewapend en logistiek gesteund worden”.
Van Dorsselaer hakt zelf de knoop of het al dan niet een genocide betreft niet expliciet
door, maar stelt dat mensenrechtenverenigingen als HRW twijfelen of er voldoende
bewijzen van genocidaire intenties aanwezig zijn, en dat het rapport van de VN
onderzoekscommissie zal stellen dat er geen genocide is. Maar zelfs als het er één is,
stelt HRW, zal er weinig gebeuren. Zware druk is nodig, maar een eerdere resolutie
kon zelfs niet met sancties dreigen. Het verhogen van het aantal troepen van de AU is
een optie.
De Standaard meldt daags nadien dat M.O. Ismail benadrukt dat het rapport van de
VN stelt dat er geen genocide plaatsvindt.586 Diplomaten bevestigen dit, maar wijzen
erop dat er wel “extreem geweld” in vermeld wordt. Het artikel citeert een
rebellenleider, die stellig ontkent dat er geen genocide zou zijn. Door het rapport
komt er druk op de Veiligheidsraad om sancties tegen - en vervolgingen van
misdadigers mogelijk te maken. Het conflict zelf wordt niet weergegeven, wel wordt
melding gemaakt van “zeker 70.000 burgers” die gedood zijn en “ nog eens 1,8
miljoen” die “dakloos en op de vlucht” zijn.
Bij een artikel over de verwijzing van de zaak naar het strafhof, stelt De Standaard dat
het “zeer waarschijnlijk oorlogsmisdaden” zijn en mogelijks misdaden tegen de
menselijkheid.587 “De Sudanese regering en haar milities” hebben zich “niet schuldig
gemaakt aan „opzet tot genocide‟”, wel aan “genocidale acties”.
584
Reuters, “Verenigde Naties: Annan wil sancties tegen Sudan”, In: De Standaard, 31.01.2005. 585
I. VAN DORSSELAER, “Analyse; Waarom het drama in Darfour (g)een genocide is”, In: De Standaard,
31.01.2005. 586
AP, Reuters, “Darfour: „geen genocide‟”, In: De Standaard, 01.02.2005. 587
“Letterlijk; „Waarschijnlijk oorlogsmisdaden‟”, In: De Standaard, 02.02.2005.
Een dag later meldt Jan Pronk dat de VN in het bezit is van een lijst van 51
oorlogsmisdadigers.588 Hieronder tellen we zowel regeringsleden, militairen als
rebellen. Het rapport van de VN sprak over oorlogsmisdaden, maar “durfde zich
(nog) niet uit te spreken over een genocide”.
Le Monde stelt dat het rapport tot “een nieuwe krachtmeting” leidt tussen de VS en
Europa, inclusief Groot-Brittannië.589 In een tussentitel wordt benadrukt dat leden
van de raad, nog vooraleer het rapport zelf te krijgen, al aan het discussiëren waren
over de heikele kwestie van adequate jurisdictie. Het rapport was eerst aan Soedan
zelf bezorgd, waarna deze overal kon rondbazuinen dat er geen genocide had
plaatsgevonden. “Pour remettre les choses en perspectives”, was bij de bespreking
van het rapport, dit rapport daarom ook openbaar gemaakt. Le Monde benadrukt dat
de misdaden begaan tijdens “de burgeroorlog” niet minder erg zijn dan een genocide.
De onenigheden, tussen de VS en Europa enerzijds en China, dat tegen sancties is,
anderzijds, riskeren volgens Le Monde alles lam te leggen. In een onderstaand artikel
op dezelfde pagina wordt uit (vermoedelijk de samenvatting van) het rapport
geciteerd.
The New York Times stelt dat de onderzoekscommissie vermoedelijk wel tot “gross
violations”, zal besluiten, zonder te specifiëren wat Hoge hieronder verstaat, maar
geen genocide zal vinden.590 Het artikel benadrukt de discussie die zich achter de
schermen afspeelt over het al dan niet toewijzen van de misdaden aan het ICC. Zowel
de onderzoekscommissie als Annan en de meeste landen in de VN Veiligheidsraad
zijn voor het ICC. De VS stellen voor dat een tijdelijk tribunaal als dat voor Ruanda in
Arusha, Tanzania, wordt opgericht. Dit zou volgens HRW, Annan‟s
vertegenwoordiger en VN Veiligheidsraadvoorzitter Argentinië echter te kostelijk en
te tijdrovend zijn.
Uit het rapport blijkt dat er geen genocide heeft plaatsgevonden, maar even erge
misdaden hebben plaatsgevonden en sommige individuen mogelijks wel genocidaire
588
AFP, “Sudan: 51 namen op VN-lijst oorlogsmisdadigers”, In: De Standaard, 03.02.2005. 589
C. LESNES, “L‟ONU ne conclut pas au génocide mais dénonce des <<crimes contre l‟humanité>> au
Darfour”, In: Le Monde, 02.02.2005. en “Verbatim; <<Une action doit être enterprise d‟urgence>>”, In: Le
Monde, 02.02.2005. 590
W. HOGE, “U.S. Lobbies U.N. on Darfur And International Court”, In: The New York Times, 29.01.2005.
intenties hadden.591 Hoge parafraseert en citeert uit (vermoedelijk de samenvatting
van) het rapport. The New York Times legt ook nu de nadruk op de discussie tussen
de VS enerzijds en de VN, EU anderzijds. Het rapport “„strongly‟ recommends” dat de
misdaden voor het ICC worden gebracht. De VS is tegen. Dat een speciaal tribunaal
veel zou kosten wordt door de VS gecounterd door te stellen dat als de kosten
vergeleken worden met die van het ICC, een speciaal tribunaal veel minder zou
kosten. Hoge stelt dat het rapport de verklaring van de Soedanese regering dat de
aanvallen “counterinsurgency military moves” waren, ontkracht, “(…) „most attacks
were deliberately and indiscriminately directed against civilians‟ ”.
The Times is sceptisch over het rapport.592 Dit blijkt onder meer uit de titel “70.000
dead and 1.6m homeless, but the UN says it‟s not genocide” en het melden dat
onlangs nog de 60e verjaardag van de bevrijding van Auschwitz werd gevierd. Het
artikel neemt een hele pagina in beslag. Opmerkelijk is dat Bone het conflict “the
worst present human rights crisis” noemt, eerder dan “‟s werelds ergste humanitaire
crisis”, zoals het conflict in eerdere artikels werd benoemd.593 Ondanks het feit dat er
geen genocide plaatsvindt, wil Annan dat er actie ondernomen wordt. Hieromtrent
zitten de VS en Groot-Brittannië in “a historic clash”; Europa, gesteund door de
meerderheid van de VN Veiligheidsraad, is voorstander van een verwijzing van de
misdaden naar het ICC, de VS zijn fel tegen. De VS staan nu voor een dilemma,
aangezien ze de enige staat zijn die “the atrocities”, “(…)during a government backed
military campaign that has killed tens of thousands and driven nearly two million
black villagers from their homes” in Darfur een genocide noemden.
3.13 De doorverwijzing van de misdaden in Darfur naar het
ISH.
3.13.1 Achtergrond.
De vierde opdracht van de VN onderzoekscommissie voor Darfur was middelen te
vinden om de verantwoordelijken van de schendingen van de internationale
591
W. HOGE, “U.N. Finds Crimes, Not Genocide in Darfur”, In: The New York Times, 01.02.2005. 592
J. BONE, “70.000 dead and 1.6m homeless, but the UN says it‟s not genocide”, In: The Times, 01.02.2005. 593
Cursivering toegevoegd. Cfr. Supra.
mensenrechten en het internationaal humanitair recht te berechten.594 De commissie
evalueerde in functie hiervan het Soedanese rechtssysteem, om te concluderen dat dit
rechtssysteem in een tiental jaren heel veel bevoegdheden en mogelijkheden verloren
had ten voordele van de uitvoerende macht. Deze was dus helemaal niet bij machte
verantwoordelijken te berechten.595 Soedan had de statuten van het ISH niet
geratificeerd, met als gevolg dat ze geen partij was van deze overeenkomst. In haar
rapport drong de onderzoekscommissie erop aan dat de VN Veiligheidsraad de
verantwoordelijken voor de misdaden, -er was een verzegelde lijst van 51 verdachte
personen opgesteld-, voor het Internationaal Strafhof in Den Haag zou brengen. Dit
overeenkomstig artikel 13 b van de statuten van het ISH.596
Ofschoon de VS het verdrag in Rome mee ondertekenden, ratificeerden ze het nooit,
en weigerden ze het om verschillende redenen te erkennen. De belangrijkste reden
vloeide voort uit de vrees van de VS dat het ISH een „wapen‟ had kunnen worden
waarmee haar tegenstanders tal van –al dan niet actieve- militairen en
functionarissen zouden kunnen aanklagen en achter de tralies brengen. Na de
publicatie van het rapport op 25 januari, volgden dan ook twee maanden van
moeizaam onderhandelen op het hoogste internationale niveau. Er waren reeds
eerder doorverwijzingen van mensenrechtenschendingen in Afrikaanse landen naar
het ISH geweest, maar deze waren telkens voorafgegaan door de toestemming van het
bestuur van het land waarin ze plaatsgevonden hadden.597 Op deze manier was geen
toestemming van de VN Veiligheidsraad vereist geweest.598
De VS waren aanvankelijk te vinden voor een apart tribunaal in Tanzania, naar
voorbeeld van het Rwandatribunaal en lobbyden hiervoor onder meer bij monde van
Anne Patterson, -plaatsvervangend VN-ambassadeur na het opstappen van John
Danforth-, bij de veertien andere leden van de VN Veiligheidsraad.599 Frankrijk was
594
Cfr. Supra. 595
Zie: “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, pp. 144-149. Op: [http://www.ohchr.org/english/docs/darfurreport.doc]. 596
Voor de tekst van de statuten, zie: [http://www.icc-
cpi.int/library/about/officialjournal/Rome_Statute_English.pdf]. 597
Dit overeenkomstig art. 13a en 14, zie [http://www.icc-
cpi.int/library/about/officialjournal/Rome_Statute_English.pdf]. 598
Zie: [http://www.icc-cpi.int/library/about/officialjournal/Rome_Statute_English.pdf]. 599
Danforths‟ zelf ingediende ontslag werd effectief op 20 januari 2005. De benoeming van zijn door Bush op 7
maart 2005 aangestelde opvolger, J. Bolton, werd echter niet goedgekeurd door het Amerikaanse Congres,
waardoor Patterson nog tot 1 augustus 2005 waarnemend ambassadeur van de VS bij de VN zou blijven.
echter een hevige voorstander van een doorverwijzing naar het strafhof. Ook de VN-
functionarissen zelf, waaronder Louise Arbour, Hoog Commissaris voor
mensenrechten van de VN, waren voorstander van een verwijzing naar het ISH.
Uit schrik dat een mogelijk veto van de VS hieromtrent ook andere beslissingen met
betrekking tot Soedan zou tegenhouden werd besloten drie afzonderlijke resoluties te
stemmen. Meer bepaald resoluties 1590, 1591 en 1593.600 In resolutie 1590 werd
unaniem tot de uitwerking van UNMIS, een troepenmacht van 10.000 militairen die
de vrede en heropbouw in Zuid-Soedan moest bestendigen, overeengekomen.601
Omtrent Darfur werd in deze resolutie relatief weinig beslist. In paragraaf 5 werd Kofi
Annan bevolen binnen de 30 dagen te rapporteren omtrent de mogelijkheden waarop
UNMIS AMIS in Darfur zou kunnen helpen. Daarnaast bestempelde deze resolutie
dat er geen gewapende oplossing kon komen voor Darfur (§ 7), verzocht ze dat de
Secretaris-Generaal maandelijks zou blijven rapporteren over de toestand (§12) en
vroeg ze het spoedig inzetten van “human rights monitors” (§ 17).602
Resolutie 1591, de dato 29 maart 2004, maakte maatregelen tegen welbepaalde
personen mogelijk.603 Algerije, China en Rusland onthielden zich bij de stemming. De
maatregelen bestonden uit een reisverbod en een bevriezing van “(…) all funds,
financial assets and economic resources”.604 Deze maatregelen konden van
toepassing worden op: éénieder die het vredesproces zou verhinderen; of een
bedreiging zou vormen voor de stabiliteit in Darfur en de regio; of schendingen van
mensenrechten, internationaal humanitair recht of andere “atrocities” zou begaan; of
in strijd met § 7 en 8 van resolutie 1556 in wapens zou handelen; of op
verantwoordelijken voor Soedanese offensieve vluchten in en over Darfur (§ 3c & 6).
De mogelijkheid tot het nemen van andere maatregelen conform art 41. van het VN
Charter werd opengelaten indien de situatie in Darfur erger zou worden (§ 8).
600
Voor de teksten van de resoluties, zie : [http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 601
Omdat vertraging was opgelopen in het opstellen ervan, was in een eerdere Resolutie 1588 reeds besloten tot
een verlenging van het mandaat van UNAMIS, de voorbereidende VN-manschappen in Zuid-Soedan. 602
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1590, 24.03.2005, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 603
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1591, 29.03.2005, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 604
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1591, 29.03.2005, §3, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm].
Opnieuw werd benadrukt dat een gewapende oplossing voor het conflict onmogelijk
was (§ 2).605
Twee dagen later werd uiteindelijk in resolutie 1593 de vervolging en berechting van
de misdaden in Darfur toevertrouwd aan het ISH.606 Algerije, Brazilië, China en de
VS onthielden zich bij de stemming. In de definitieve versie van de resolutie was aan
de grootste vrees van de VS tegemoetgekomen door het invoegen van paragraaf 6. Dit
hield in dat burgers en functionarissen van een staat die geen partij was van de
Statuten van Rome, uitgezonderd Soedan, enkel berecht konden worden door de
justitie van hun eigen staat, voor strafbare gedragingen in of gerelateerd aan
activiteiten in Soedan, tenzij die staat expliciet afstand deed van dit recht.607
Hierdoor werd het onmogelijk dat Amerikaanse burgers en militairen zouden
vervolgd worden. Zo raakte deze resolutie er toch door, na een onthouding van de VS,
ondanks de uitspraak enkele dagen voordien dat “het standpunt van de VS inzake de
ICC gekend is”.608
In de aanloop naar de stemming stuurde de Soedanese regering opnieuw een foutief
persbericht de wereld in, met name dat er een onderzoek naar misdaden geopend
was. Op 28 maart beweerde de Soedanese minister van justitie, Ali Mohamed Osman
Yassin dat 15 verdachten uit het leger en de veiligheidsdiensten opgepakt waren en
berecht zouden worden. Mustafa Osman Ismail, de minister van buitenlandse zaken
deed daar nog een schepje bovenop; volgens hem waren er reeds 164 mensen
gearresteerd.609
605
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1591, 29.03.2005, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 606
Zie VN Veiligheidsraad resolutie 1593, 31.03.2005, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 607
“(…)6. Decides that nationals, current or former officials or personnel from a contributing State outside
Sudan which is not a party to the Rome Statute of the International Criminal Court shall be subject to the
exclusive jurisdiction of that contributing State for all alleged acts or omissions arising out of or related to
operations in Sudan established or authorized by the Council or the African Union, unless such exclusive
jurisdiction has been expressly waived by that contributing State;” Zie: VN Veiligheidsraad resolutie 1593,
31.03.2005, Op: [http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions05.htm]. 608
Zie: C. LESNES, “Paris et Washington s‟affrontent à l‟ONU sur la question des crimes de guerre au
Darfour”, In: Le Monde, 25.03.2005. 609
Zie onder meer C. TRÉAN, “La FIDH fustige un <<chantage de la honte>> à l‟ONU sur le Darfour”, In: Le
Monde, 30.03.2005; REUTERS, “Darfur Arrests”, In: The Times, 29.03.2005; REUTERS, “Sudan Arrests 15
Accused in Darfur Crimes”, In: The New York Times, 29.03.2005 en AP, “Soedan; Vervolging voor misdaden
in Darfour”, In: De Standaard, 30.03.2005.
Minder dan een week na de stemming van de resolutie bezorgde Annan de verzegelde
lijst met de 51 namen en een aantal koffers met onderzoeksmateriaal van de
commissie, aan Louis Moreno Ocampo, aanklager van het Internationaal Strafhof.
Uiteindelijk werd het onderzoek zelf officieel pas op 6 juni 2005 geopend, nadat het
ISH in de tussenperiode Soedan de kans had gegeven aan te tonen dat ze zelf
onderzoeken voerde. Ondanks de aankondigingen van Soedans‟ ministers deed haar
justitie dit niet. Met het ISH weigerde de regering in Khartoem elke mogelijke
samenwerking. Zo kregen de onderzoekers bijvoorbeeld geen visa om het land binnen
te kunnen en beloofde Bashir plechtig niemand te zullen uitleveren.
3.13.2 In de dagbladen.
Alle vier de dagbladen besteedden veel aandacht aan de verwijzing van de misdaden
naar het Strafhof, maar verloren daarbij vaak het conflict zelf uit het oog.
De Standaard stelt dat de vraag van het onderzoeksrapport om de misdaden begaan
door “(...) regeringsleden, rebellen en buitenlandse soldaten (leden van Arabische
stammen uit Tsjaad en Libië)” voor het ISH te brengen, Groot-Brittannië in een lastig
parket brengt.610 Het land is voorstander van het strafhof, maar hierdoor zou Tony
Blair “in botsing komen met de regering van zijn goede vriend George W. Bush”. Deze
erkent het strafhof niet. Ook China heeft het verdrag niet geratificeerd. De Standaard
benadrukt, onder meer in de lead, dat het onderwerp tot hevige discussies in de VN
Veiligheidsraad zal leiden. Het conflict zelf wordt niet beschreven of samengevat.
In een kort bericht meldt De Standaard twee weken later dat Louise Arbour
voorstander is van de verwijzing van de misdaden in Darfur naar het ISH.611 Ze
“steunt de conclusies” van het rapport “dat de Sudanese regering en milities zich
schuldig maken aan massamoorden en waarschijnlijk oorlogsmisdaden”. Algerije, de
VS en China niet. Zo impliceert De Standaard dat de feiten en bevindingen uit het
rapport slechts al dan niet “steunbare conclusies” zijn.
610
AP, Reuters, “Oorlogsmisdaden Darfour zijn zaak voor Strafhof", In: De Standaard, 02.02.2005. 611
AP, “Sudan: VN wil beschuldigden voor internationaal strafhof”, In: De Standaard, 18.02.2005.
Op 30 maart 2004 meldt De Standaard dat de Soedanese overheid 164 mensen zal
vervolgen, maar nooit iemand overdragen.612 “Net vandaag” zou de VN
Veiligheidsraad stemmen over het al dan niet doorverwijzen van de misdaden naar
het ISH. Toeval, zo impliceert de woordkeuze.
In het artikel over de goedkeuring van de resolutie, geeft De Standaard indirect blijk
van het feit dat ze zelf niet alles weet over het ISH en van wat er gebeurd is in
Darfur.613 Eerder dan zich zelf een mening te vormen, worden
mensenrechtenorganisaties aan het woord gelaten om zich uit te spreken over de
beslissing. Dit zowel in de ondertitel, “mensenrechtenorganisaties noemen verwijzing
door Veiligheidsraad historisch” als in de rest van het artikel. De Standaard meldt dat
de VS zich onthielden, nadat de resolutie aangepast werd zodat geen Amerikanen
vervolgd kunnen worden. Brazilië onthield zich omwille van die uitzondering. HRW
en AI vinden de uitzondering totaal onaanvaardbaar. Het artikel beschouwt het
conflict als ernstig; volgens een Britse parlementaire commissie zijn er “wellicht
300,000 doden gevallen” in Darfur. HRW trekt ons inziens een wel heel optimistisch
besluit uit de verwijzing; “Deze historische stap door de Veiligheidsraad biedt reële
hoop op bescherming voor de bevolking van Darfour”, zo wordt HRW geciteerd.
Eerder meldden we dat het wel berechten maar amper of niet tegenhouden van
misdaden die nog steeds aan de gang zijn, ons inziens een absurde situatie inhield (en
inhoudt), die op het terrein geen aanwijsbare verbeteringen meebracht. HRW, en
indirect ook De Standaard, lijken hier echter blind voor.
Een week later meldt De Standaard in een sceptischer bericht dat Annan de lijst met
51 namen aan Louis Moreno Occampo heeft overgedragen.614 “Er lijkt evenwel weinig
kans te bestaan dat er ooit Sudanezen voor het hof verschijnen”. Tienduizenden
betoogden in Khartoum tegen de VN-resolutie en Omar al-Bashir beloofde niemand
te zullen overdragen.
Na een grondig onderzoek onder leiding van Louis Moreno Occampo, besloot deze
dat de voorwaarden voor het openen van een onderzoek vervuld zijn, zo stelt De
612
AP, “Sudan: Vervolging voor misdaden in Darfour”, In: De Standaard, 30.03.2005. 613
AP, Reuters, “Misdaden Darfour naar strafhof”, In: De Standaard, 02.04.2005. 614
AP, Reuters, “Sudan: Annan geeft Strafhof lijst Darfour-verdachten”, In: De Standaard, 06.04.2005.
Standaard op 7 juni 2005.615 Soedan liet zoals bekend reeds weten niet mee te zullen
werken, maar, “zal uiteindelijk niets anders kunnen”, “zoals ook Servië moest gaan
meewerken”, zo wordt de eerste openbare aanklager van het Joegoslavië-tribunaal
geciteerd. Het hof zal vermoedelijk “topfiguren binnen de regering en het leger van
Sudan, militieleiders en buitenlandse bevelhebbers” vervolgen. De rebellen worden
niet vermeld. Het conflict wordt samengevat als een opstand van rebellenbewegingen,
waartegen “het Soedanese regeringsleger met medewerking van Arabische milities”
“een campagne van verschroeid aarde” hield. Opmerkelijk is de constructie “met
medewerking van”, ofschoon niet volledig correct, is het al veel minder verhullend
over de rol van de Soedanese overheid.
Op 10 februari 2005 somt Le Monde een reeks meningsverschillen op tussen Europa
en de VS.616 Ook “CPI, Darfour” is er een van. De VS zijn om de gekende redenen
voorstander van een apart tribunaal, en voeren “une guerre acharnée” tegen het ISH.
Een week later meldt Le Monde scherp dat de VS “bataille contre la justice
internationale”, en alles doet “pour éviter que la CPI ait à traiter des violences dans
l‟ouest du Soudan”, zoals de ondertitel luidt.617 Alle mensenrechtenorganisaties zijn
voorstander, en het geval Darfur “komt exact overeen met hetgeen waarvoor het ISH
werd opgericht”. Le Monde stelt het voor als een strijd tussen de VS enerzijds en
mensenrechtenorganisaties, gesteund door Europa, anderzijds. Voor de VS is niets
bespreekbaar, aldus Le Monde. Zelfs een volgens mensenrechtenorganisaties
“huiveringwekkend” voorstel van Groot-Brittannië, dat in ruil voor een goedkeuring
van het ISH voor Darfur, Amerikaanse soldaten op buitenlandse missies immuun
zouden zijn, was onbespreekbaar. De VS dwongen in 2001 en 2002 immuniteit op
voor hun soldaten, maar weigerden soortgelijke onschendbaarheid voor VN-troepen.
De hoop van sommigen dat het feit dat de VS Darfur als eersten een genocide hebben
genoemd, haar zal dwingen iets te ondernemen, bleek tevergeefs, zo stelt het artikel.
In een kort artikel dat midden in het vorige staat, wordt verslag uitgebracht van de
voorstelling van het rapport van de onderzoekscommissie op 16 februari aan de VN
615
BAR, “Strafhof onderzoekt Darfour”, In: De Standaard, 07.06.2005. 616
“Chine, Climat, CPI, développement … les sujets de discorde demeurent”, In: Le Monde, 10.02.2005. 617
S. MAUPAS & C. TRÉAN, “Darfour : Washington bataille contre la justice internationale”, In : Le Monde,
18.02.2005.
Veiligheidsraad door Louise Arbour.618 Volgens haar is het ISH de enige mogelijke
instelling. Andere oplossingen zijn “hetzij te traag, hetzij te duur, hetzij ongepast” .Ze
stelde dat in Darfur de misdaden op systematische schaal waren gepleegd, en dus
mogelijks misdaden tegen de menselijkheid uitmaakten.
Opnieuw de nadruk leggend op de discussies in de VN eerder dan op Darfur zelf,
meldt Le Monde op 19 maart enigszins gefrustreerd dat de VN Veiligheidsraad wat
Soedan betreft volledig lam ligt.619 “Terwijl experts oproepen tot dringende
maatregelen om een einde te stellen aan het geweld in Darfur”, blijven Europa en de
VS “elkaar beschuldigen van aan politiek te doen”. Ondertussen slaagt de AU er maar
niet in, meer dan 2000 man in Darfur te brengen, terwijl er sinds oktober 3000 ter
plaatse moesten zijn. In de VN Veiligheidsraad zijn de VS en Europa voorstander van
sancties tegen Soedan, maar is China tegen. Europa is dan weer voorstander van een
verwijzing naar het ISH, “een rode lap” voor de VS. Zo kon na twee maanden nog
geen resolutie goedgekeurd worden. Ondertussen verhoogt Jan Egeland “brutaal” het
dodencijfer naar 180.000, “zonder te verbergen dat zijn doel is de VN
Veiligheidsraad wakker te schudden”. Een voorstel tot oplossing van de impasse, dat
door Nigeria aan Europa gericht was , en de oprichting van een Afrikaanse commissie
voor rechtspraak en verzoening inhield, werd dan weer te licht gevonden door
Frankrijk en Groot-Brittannië, meldt Le Monde.
Nadat de VS het voorstel tot resolutie gesplitst hadden in drie resoluties, zorgde de
Franse ambassadeur bij de VN ervoor dat “la crise qui couvait depuis des semaines a
fini par s‟éclater”.620 Dit werd veroorzaakt door tijdens besprekingen in de
Veiligheidsraad een Frans voorstel “uit zijn broekzak te halen”. Het zorgt ervoor dat
er nu een Frans tegen een Amerikaans voorstel bestaat, stelt Le Monde. Het Franse
ontwerp wordt gesteund door de meeste landen; dat van de VS, waarin geen
rechtbank gespecificeerd wordt waarschijnlijk door China, Rusland en Algerije. Het
voorstel van Frankrijk komt volgens de Britse ambassadeur tegemoet aan de
belangrijkste vrees van de VS, met name door inwoners van landen die het verdrag
618
AFP, “<<Le meilleur moyen contre l'impunité>>”, In: Le Monde, 18.02.2005. 619
C. LESNES, “Le Conseil de sécurité est paralysé sur le Soudan”, In: Le Monde, 19.03.2005. 620
C. LESNES, “Paris et Washington s'affrontent à l'ONU sur la question des crimes de guerre au Darfour”, In:
Le Monde, 25.03.2005.
van Rome niet geratificeerd hebben uit te sluiten van vervolging. De tussentitel “une
solution coûteuse”, maakt duidelijk dat Le Monde dit een zware toegeving vindt.
Een dag nadien meldt Le Monde dat de stemming over de resolutie een week werd
verdaagd na een telefoontje tussen de Amerikaanse Secretary of State Rice en Frans
minister van buitenlandse zaken Barnier.621 Ofschoon het standpunt van de VS “wel
gekend is”, hoopt Europa dat ze zich zou onthouden bij de stemming. Le Monde
merkt op dat als een gelijkaardig incident zich vorig jaar had afgespeeld, “de lont in
het kruitvat zou zijn geworpen”. Ondertussen werd een eerste resolutie, over de
ontplooiing van 10.000 blauwhelmen in Zuid-Soedan, goedgekeurd. Gehoopt wordt
dat dit een positieve invloed op Darfur zal hebben. Pronk stelde opnieuw dat een
8000 man grote troepenmacht nodig is. De AU slaagt er niet in meer dan 2000 van
de afgesproken 3000 manschappen te stationeren. Le Monde is sceptisch; “Un an
après les premiers cris d‟alarme, l‟Union africaine, le Conseil de sécurité, les
Européens et les Américains continuent de se renvoyer les responsabilités de
l‟inaction générale”.
Als antwoord op de patstelling tussen een Frans en Amerikaans voorstel, zouden
“volgens een communiqué van 25 maart van de FIDH”, de internationale federatie
voor de mensenrechten, Groot-Brittannië en de VS een nieuw voorstel tot Resolutie
indienen.622 Daarin zou een vijfjarige immuniteit voor Amerikaanse soldaten
opgenomen zijn, als ruil voor de éénmalige erkenning van het ISH door de VS.
Volgends de FIDH gaat een dergelijke onschendbaarheid in tegen de statuten van het
ISH. De FIDH roept Frankrijk op niet te buigen voor deze chantage, zo stelt Le
Monde. Het artikel meldt neutraal dat Soedan liet weten misdadigers te zullen
vervolgen. Le Monde citeert de reactie van de woordvoerster van het Amerikaanse
State Department die hier sceptisch op reageert.
In de nacht van 31 maart op 01 april werd VN Resolutie 1593 aangenomen, zo stelt Le
Monde.623 Tot op het laatste moment was onduidelijk hoe de VS zouden stemmen.
Tot op het einde onderhandelden de VS over toegevingen, meer bepaald betreffende
621
C. LESNES, “A l'ONU, la discussion sur le jugement des crimes commis au Darfour continue”, In: Le
Monde, 26.03.2005. 622
C. TREAN, “La FIDH fustige un <<chantage de la honte>> à l'ONU sur le Darfour”, In: Le Monde,
30.03.2005. 623
C. TREAN, “L'ONU saisit la Cour pénale internationale des crimes du Darfour”, In: Le Monde, 02.04.2005.
§6 van de resolutie. Ze was ingediend door Frankrijk, maar omdat Frankrijk twijfelt
of de toegevingen die aan de VS gedaan zijn niet ingaan tegen de statuten van het
ISH, werd het peterschap ervan uiteindelijk enkel door Groot-Brittannië
waargenomen. In de oorspronkelijke versie zouden enkel vredestroepen immuun zijn
voor het ISH, op uitdrukkelijke vraag van de lidstaat aan de Secretaris-Generaal van
de VN. Le Monde stelt de verwijzing naar het ISH als een hardbevochten overwinning
voor; “la France a pris l‟initiative de la contre-offensive(…)”. Het lijkt in Le Monde
eerder een conflict tussen Frankrijk en de VS. Het conflict in Darfur wordt niet
besproken.
In een artikel op dezelfde pagina is Le Monde kritisch over de gevolgen van de
verwijzing naar het ISH van de misdaden in Soedan.624 Een directrice van een
onderzoeksinstelling wordt geciteerd. Net als het rapport van de
onderzoekscommissie zegt deze dat de verwijzing naar het ISH op korte termijn een
ontradend effect zal hebben op de misdadigers, “même si le conflit perdure”, zo stelt
Le Monde. In het bericht van de Soedanese overheid dat 164 verantwoordelijken
vervolgd worden ziet ze reeds een voorbeeld van het ontradend effect. Aangezien het
ISH niet in werking mag treden als de staat zelf actief vervolgingen instelt, zal Soedan
proberen aan de jurisdictie van het ISH te ontsnappen door minder belangrijke
misdadigers te vervolgen, zo citeert Le Monde de onderzoekster. Soedan erkent het
ISH niet, en zal alles in het werk stellen om het tegen te werken. Annan heeft van de
onderzoekscommissie een lijst met verdachten en 20.000 documenten ontvangen,
die hij zal overdragen aan het ISH. Het conflict zelf ontstond volgens Le Monde in
2003. “Rebellen vechten tegen het leger en janjaweedmilities, die bestaan uit lokale
stammen als aanvulling van het leger”.
In een artikel over de aanvatting van het onderzoek stelt Le Monde dat Louis Moreno
Occampo, bij de overhandiging van de lijst met verdachten begin april, had gezegd
dat hij zich er niet door gebonden voelde.625 Hij stond immers in een precaire
situatie, aangezien landen die het verdrag niet ratificeerden niet gedwongen zijn mee
te werken. Het onderzoeksrapport had namelijk doen uitschijnen dat er, naast
624
C. TREAN, “Le procureur de la CPI disposera d'une liste de 51 suspects fournie par les Nations unies”, In: Le
Monde, 02.04.2005. 625
S. MAUPAS, “La Cour pénale internationale ouvre une enquête sur les crimes de guerre du Darfour”, In: Le
Monde, 08.06.2005.
rebellen, gewone ambtenaren en buitenlandse officieren, vooral hoge functionarissen
en hoge officieren in het Soedanese leger op de lijst zouden staan, aldus Le Monde.
Het artikel is sceptisch; toen Moreno Occampo bij de beslissing de misdaden te
onderzoeken, “voorzichtig” vermeldde de gerechtelijke inspanningen onafhankelijk te
zullen onderzoeken, kwam felle kritiek van mensenrechtenverenigingen. De VN
Veiligheidsraad had in de resolutie gevraagd op 29 juni de resultaten van het werk
van Occampo te bespreken. Volgens Le Monde te vroeg. Het conflict zelf is “een
burgeroorlog, die tussen de 180.000 en 300.000 doden veroorzaakte”. Volgens de
Soedanese overheid zou de beslissing de vervolging aan te vatten riskeren “de
atmosfeer van de vredesbesprekingen te vergiftigen”. De rebellen zijn enthousiast.
Na een bezoek van Taha en Garang aan de VN Veiligheidsraad, in de marge waarvan
eerstgenoemde opmerkt dat er geen redenen zijn om Soedanezen buiten het land te
berechten, neemt Warren Hoge in The New York Times een wel zeer neutrale
houding in tegenover de Soedanese regering.626 Verdachten zouden volgens Soedan
in Soedan door Soedanese rechters moeten worden berecht. De lijst met verdachten
“reportedly include members of the government. It has been accused of financing
and equipping Arab militias held responsible for an ethnic-cleansing campaign that
has left up to two million people homeless and caused the loss of 70,000 lives by
United Nations estimate, and as many as 300,000 according to outside experts.”627
Ofschoon Hoge ooit in zeer klare taal over het conflict schreef verhult hij hier de rol
van de Soedanese overheid, door te stellen dat de “Arab militias” verantwoordelijk
zijn, en de Soedanese overheid deze enkel mogelijks –als de beschuldigingen juist
zijn-, gefinancierd en bewapend heeft. Taha wordt veel meer aan het woord gelaten
dan de plaatsvervangend ambassadeur van de VS bij de VN, die onderaan het artikel
alles ontkent. Het akkoord met het Zuiden van Soedan wordt naar voren geschoven
als de basis voor vrede in Darfur, zo stelt The New York Times. Wijlen John Garang
wordt geciteerd: deze maakte over de berechting van de misdaden in Darfur de –ons
inziens terechte- opmerking dat “to punish killers before achieving peace would be
„putting the cart before the horse, in which case both the cart and the horse would not
move and they would go nowhere‟”.
626
W. HOGE, “Sudan Rebuffs U.N. on Trying Darfur War-Crimes Suspects Abroad”, In: The New York Times,
09.02.2005. 627
Cursivering toegevoegd.
De tegenkanting van Soedan maakt volgens The New York Times de problematische
situatie van de VS, die voor een spoedige berechting zijn zonder dat de misdaden voor
het ISH worden gebracht, nog moeilijker. Pronk wordt geciteerd, hij stelt dat de
situatie in een patstelling terecht is gekomen, en dringend een doorbraak nodig heeft.
In een opiniestuk in The New York Times maakt Samantha Power brandhout van alle
argumenten van de Bush administratie tegen het ISH.628 Opmerkelijk is dat ze de
misdaden omschrijft als “the atrocities by government-backed militias”. Musa Hilal is
volgens haar “the coordinator of the deadly Janjaweed militia in Darfur”. Dit
impliceert enerzijds dat de milities verantwoordelijk zijn voor de misdaden.
Anderzijds is dit ons inziens incorrect; Musa Hilal heeft nooit ontkend voor de
Soedanese overheid te werken.
The New York Times meldt dat Louise Arbour de VN Veiligheidsraad opriep haast te
maken bij het beslissen over de rechtsgang, om druk te zetten op de VS.629 Na Koffi
Annan en het rapport van de onderzoekscommissie dat ze voorstelde, is –zoals
bekend- ook zij voorstander van het voor het strafhof brengen van de misdaden. Haar
betoog in The New York Times is opmerkelijk; “There is no hope for sustainable
peace in Darfur without immediate access to justice”. We wezen er reeds
herhaaldelijk op dat dit sterk betwijfelbaar is. Daarnaast stelt ze dat “The imperative
is to act very quickly, (…)because crimes continue to be perpetrated as we speak. This
is a case where to indict and arrest certain persons could actually prevent the
commission of crimes and actually save lives and protect victims.” The New York
Times neemt het kritiekloos over van Arbour. Ofschoon Arbour vrijwel zeker wist dat
zelfs als het ISH zou gevat worden, het nog jaren zou duren vooraleer het eerste
aanhoudingsbevel uitgevaardigd zou worden. Onder meer omdat Warren Hoge ook
Jan Egeland citeert, die stelt dat de situatie dramatisch is tenzij er spoedig actie
ondernomen wordt, lijkt The New York Times voorstander van een snelle beslissing.
Hoge stelt opnieuw, nu letterlijk, dat de “Arab militiamen” verantwoordelijk zijn voor
“a campaign of killing, raping and destruction that has left up to two million black
African villagers homeless”.630 Minstens 300.000 mensen stierven.
628
S. POWER, “Court of First Resort”, In: The New York Times, 10.02.2005. 629
W. HOGE, “Human Rights Commissioner Urges U.N. to Act Quickly on Darfur”, In: The New York Times,
17.02.2005. 630
Cursivering toegevoegd.
Op 24 maart 2005 meldt The New York Times dat Frankrijk, “in a direct challenge to
the United States”, een voorstel tot resolutie heeft ingediend dat de misdaden in
Darfur, “waar een campagne van etnische zuivering 300.000 doodde, en 2 miljoen
dorpelingen moesten vluchten”, verwijst naar het ISH.631 De VS staan nu voor de
moeilijke situatie het ISH te erkennen of een politiek onhandig veto stellen, aldus The
New York Times. Frankrijk diende het voorstel in omdat actie te lang was uitgesteld,
zo wordt de Franse ambassadeur geciteerd. Hij benadrukt dat een paragraaf van de
resolutie Amerikanen immuun maakt voor vervolging.
Na de goedkeuring van de resolutie die het sturen van 10.000 troepen naar Zuid-
Soedan mogelijk maakt, stelde Frankrijk het stemmen over haar ingediende resolutie
een week uit, meldt The New York Times.632 Annan meldde zowel dat het ISH de
beste keuze zou zijn, als dat er sancties mogelijk zouden moeten zijn. Zowel de VS als
de VN hopen dat het vredesakkoord met het Zuiden de vrede zal versnellen in Darfur,
“where "ethnic cleansing" by government-supported Arab militias has made refugees
of two million villagers and cost the lives of an estimated 300,000 people”. Of de
aanhalingstekens insinueren dat er een genocide in plaats van etnische zuivering, of
gewoon geen etnische zuivering heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk, wel dat eens
te meer de verantwoordelijkheid in de schoenen van de milities wordt geschoven.
Soedan liet weten dat ze tegen alle twee de voorgestelde resoluties is, zo meldt The
New York Times.633 Het artikel gebruikt neutrale taal, maar vermits eerst M.O. Ismail
wordt geïnterviewd, die stelt dat Soedan “totally against” elke resolutie is die een
Soedanese burger “–whether he is a rebel or government official-”, buiten Soedan zou
vervolgen, en nadien een woordvoerder van de JEM, die zeer enthousiast is over het
Franse voorstel, trekt het Khartoum in twijfel. De woordvoerder van de JEM stelt dat
de beslissing zal bijdragen tot vrede, en “help us reach a political solution”. Volgens
Hoge zijn “tens of thousands of people (…) killed in fighting during the two-year-old
rebellion in Darfur. Thousands more die every month in camps (…)”.
631
W. HOGE, “France Asking U.N. to Refer Darfur to International Court”, In: The New York Times,
24.03.2005. 632
W. HOGE, “10,000 Peacekeepers to Be Sent To Sudan, U.N. Council Decides”, In: The New York Times,
25.03.2005. 633
Reuters, “Sudan Opposes U.N. on War Crimes”, In: The New York Times, 28.03.2005.
In een bericht van Reuters wordt gesteld dat Soedan geen behoefte heeft aan
buitenlandse rechtbanken en zelf zal beginnen te vervolgen.634 Het citeert de minister
van justitie, die de arrestatie van 15 leden van de militaire en veiligheidsdiensten
aankondigt. Ze worden beschuldigd van het verkrachten en doden van burgers en het
afbranden van dorpen “and other things - different kinds of atrocities”, zo stelt de
minister. “Now it is high time for us to prove ourselves and to prove how genuine we
are and how seriously the Sudanese judiciary can do the job”. Ons inziens nog
opmerkelijker dan het feit dat The New York Times het bericht serieus neemt, is dat
de Soedanese overheid toegeeft dat militairen en leden van de veiligheidsdienst zich
überhaupt schuldig zouden hebben kunnen gemaakt aan dergelijke gruweldaden. Dit
was één van de zeldzame keren dat ze dit toegaf, vermoedelijk om zo geloofwaardig
mogelijk te klinken.
De berichtgeving van The New York Times over de beslissing van de VN
Veiligheidsraad de misdaden in Darfur door het ISH te laten vervolgen, werd helaas
niet gevonden, daar het dagblad d.d 01 april 2005 ontbreekt in de
Universiteitsbibliotheek van de KUL. Wel wordt de dag nadien in een kort artikel
gemeld dat Soedan de beslissing verwerpt.635 De VS hebben hun weerstand tegen het
hof laten varen omwille van het uitzonderlijke karakter van de misdaden in Darfour,
zo wordt Rice geciteerd.
The New York Times brengt eveneens verslag uit van het overdragen van de lijst met
51 verdachten en “nine large boxes containing thousands of commission files (…)” van
Annan aan Louis Moreno Occampo.636 Ondanks het feit dat de lijst “is said to include
the names of senior Sudanese government officials, militiamen, army officers and
rebel commanders” wordt opnieuw de verantwoordelijkheid voor de “wijdeverspreide
verkrachtingen, moorden en brandstichtingen in de schoenen van “marauding Arab
militias” geschoven. Deze “ [are] held responsible for the forced displacement of 2.4
million black African villagers and the deaths of up to 300,000 people in Darfur”.637
634
Reuters, “Sudan Arrests 15 Accused in Darfur Crimes”, In: The New York Times, 29.03.2005. 635
“World Briefing; Africa; Sudan: U.N. Court Rejected”, In: The New York Times, 02.04.2005. 636
Reuters, “International War-Crimes Prosecutor Gets List of 51 Sudan Suspects”, In: The New York Times,
06.04.2005. 637
Cursivering toegevoegd.
Occampo hoopt dat Soedan zal meewerken, maar Bashir weigerde publiekelijk ooit
Soedanezen te zullen overdragen. Tienduizenden Soedanezen betoogden in
Khartoum tegen de VN resolutie.
Op 7 juni 2005 meldt The New York Times dat het ISH haar onderzoek naar Darfur
heeft aangevat.638 De voorbije twee maanden verrichtte het ISH reeds veel werk. Toch
dreigt het vertraging op te lopen, aangezien Soedan ondertussen zelf onderzoeken
voert, en dat is een mogelijke hindernis. De VS hadden volgens The New York Times
bij de oprichting van het ISH op verschillende vlakken zekerheden ingebouwd, één
ervan was dat geen onderzoeken gevoerd mochten worden als niet aangetoond was
dat het land zelf geen onderzoeken kon of wou instellen. Soedan huurde juristen uit
Groot-Brittannië en Kenia. The New York Times gelooft niet dat Soedan dit oprecht
doet; het is een vertragingsmanoeuvre, een van de manieren om het ISH tegen te
werken.
The Times bericht op 25 maart 2005 dat op verzoek van Washington een resolutie is
goedgekeurd met betrekking tot de ontplooiing van 10.000 manschappen in Zuid-
Soedan.639 Mogelijks wordt ook een resolutie die sancties mogelijk maakt
goedgekeurd. Wat betreft de vervolging van misdadigers in Darfur, staat de VS echter
alleen, stelt The Times. Na het bovengenoemde “neat diplomatic manoeuvre” van
Frankrijk, beklemtoont het artikel dat de VS zich in een hachelijke situatie bevindt
doordat het enerzijds zeer fel voor de berechting van de misdaden is, maar anderzijds
“van bij de oprichting” tegen het ISH gekant was. Volgens het artikel zijn veel van de
van oorlogsmisdaden verdachte personen, “members of the pro-government
Janjawid militia responsible for murder, ethnic cleansing and mass rape”.640
In twee korte kritiekloze berichten van Reuters meldt The Times op 28 en 29 maart
dat Soedan de resolutie die stelt dat Soedanezen voor een “foreign court” gebracht
worden, weigert en dat het 15 verdachten opgepakt heeft.641 In het eerste wordt M.O.
Ismail geciteerd, in het tweede de Soedanese minister van justitie.
638
M. SIMONS, “Court in Hague Is to Investigate Darfur Violence”, In: The New York Times, 07.06.2005. 639
R. BEESTON, “US painted into corner over war criminals prosecution”, In: The Times, 25.03.2005. 640
Cursivering toegevoegd. 641
Reuters, “Sudan refusal”, In: The Times, 28.03.2005. en Reuters, “Darfur arrests”, In: The Times,
29.03.2005.
Een dag later stelt Kate Allen, het hoofd van AI Groot-Brittannië, dat dit land haar
speciale relatie met de VS moet aanwenden om deze ertoe te brengen het voorstel van
resolutie niet te vetoën.642 Groot-Brittannië speelde een cruciale rol bij het tot stand
komen van het ISH, en heeft al gebogen “in the face of US hostility”. Ofschoon ze het
vermoedelijk zo niet bedoelt, impliceert de zin “It was horrifying last summer to see
hundreds of thousands of people streaming out of Darfur”, ons inziens dat de
vluchtelingenstroom nu voorbij is, dat de misdaden die aan de basis ervan liggen
voorbij zijn, en dus berecht kunnen worden.
Op een volledige pagina, met drie grote foto‟s, brengt The Times verslag van het
bezoek van Brian Steidle aan het House of Commons.643 Steidle is een Amerikaans
militair die van september tot februari als waarnemer in Darfur aanwezig was, maar
ontslag nam om alles aan de wereld te kunnen vertellen. Uitvoerig worden de
gruweldaden beschreven. Er wordt beklemtoond dat deze nog steeds doorgaan, en er
actie ondernomen moet worden. Gisteravond zou de VN resolutie om de misdaden
voor het ISH te brengen gestemd worden. Volgens The Times zeiden diplomaten dat
de VS zich zouden onthouden. Dit is echter niet genoeg; Clare Short, de voormalige
Britse “international development secretary” wordt geciteerd: “There‟s all this talk of
UN resolutions, but there‟s a failure to act, to give a big enough force powers to stop
the killing”. Ze is voorstander van een mandaat onder hoofdstuk 7 van het VN
handvest, om de AU troepen een sterker mandaat te kunnen bezorgen.
The Times ziet de beslissing van de VS zich te onthouden als een verrassende, grote
stap in de richting van wereldjustitie.644 Dit gezien de grote tegenstand van de VS en
het door Bush als VN ambassadeur benoemen van Bolton, de persoon die de dag dat
hij de goedkeuring van Clinton ongedaan maakte als “the happiest moment in my
government service” omschreef. Mensenrechtenverenigingen “were jubilant”. De
regering van Soedan ziet de beslissing als ondermijnend voor de vredesgesprekken.
Het hoofd van de SLA is enthousiast, en zo hij op de lijst van verdachten staat, bereid
naar Den Haag te gaan, aldus The Times. Het conflict is “een oorlog, waarin tot
300.000 mensen stierven sinds ze in februari 2004 uitbrak”. Vermoedelijk bedoelde
The Times februari 2003; dat was alleszins de gangbare visie van de media.
642
K. ALLEN, “The only way to see justice”, In: The Times, 30.03.2005. 643
R. BEESTON, J. BONE, “Pictures that bring home the suffering of Darfur”, In: The Times, 01.04.2005. 644
J. BONE, “Darfur genocide trials to reach world court after US 'climbdown'”, In: The Times, 02.04.2005.
In een commentaarstuk, op dezelfde dag verschenen, vindt The Times de beslissing
van de VS hoopgevend.645 Tot nu is de reactie van de wereld op de misdaden in
Darfur echter onvoldoende. De vrees van de VS was niet helemaal onterecht, gezien
het antiamerikanisme dezer dagen, stelt The Times. Desondanks lijkt de kans dat een
Amerikaan buiten de VS berecht wordt klein, aangezien het ISH pas in werking treedt
als het land zelf tekortschiet. De aanvang van het artikel is opmerkelijk; “For two
years, black African farmers and their families in Sudan‟s Darfur region have been
terrorised and murdered by militia units acting with the implicit, and sometimes
explicit, blessing of the Government in Khartoum. (…) The ruthlessness of the
Janjawid and other militias on the ground, driving entire communities from their
villages, and raiding international food convoys, (…) at least 180,000 people have
lost their lives to militia violence or deliberately induced famine”.646 De editorialist
van The Times ziet duidelijk de milities als hoofdverantwoordelijken, Khartoem gaf
slechts zijn zegen.
The Times meldt op 7 juni 2005 dat het ISH haar onderzoek formeel gestart is.647 Het
artikel spreekt zich niet uit over het conflict, “een campagne van geweld”-, maar
maakt er geen geheim van dat (de daden van) “scores of prominent figures in the
Khartoum regime” onderzocht zullen worden. Het artikel citeert “een Westerse
diplomaat”, die stelt dat op de geheime lijst 10 prominente leden van het regime in
Khartoum staan, naast 17 militaire officieren, 14 lokale beambten en verscheidene
tribale hoofden, 7 rebellenleiders en 3 buitenlandse officieren –vermoedelijk
Tsjaadse, die de rebellen steunen-, aldus The Times.
3.14 De NAVO helpt de ontplooiing van de AU in Darfur.
3.14.1 Achtergrond.
645
The Times, “A noble compromise; A vote at the UN brings hope at last for justice in Darfur”, In: The Times,
02.04.2005. 646
Cursiveringen toegevoegd. 647
R. BEESTON, J. CLAYTON, “Investigators target Darfur killers”, In: The Times, 07.06.2005.
De troepen van de Afrikaanse Unie werden hoofdzakelijk door de VS, Canada, de EU
en een aantal Europese landen gesponsord.648 In dezelfde periode waarin de AU de
beslissing tot het sturen van militaire waarnemers, -die het staakt-het-vuren van 8
april moesten nazien-, uitwerkte in akkoorden met Soedan, opperde men in het
Westen dat deze AU troepen het hele conflict zouden moeten oplossen, liever dan
eigen troepen te sturen, -wat Soedan hoe dan ook weigerde-.649 Reeds eind juli 2004
werd daarover met de Afrikaanse Unie onderhandeld.650 In haar communiqué van 27
juli gaf de Vrede en Veiligheidsraad van de AU de opdracht te onderzoeken hoe de
troepen geoptimaliseerd konden worden en eventueel een volledige vredesmacht
konden worden.651
De realiteit stond hier echter nog ver af; de eerste 155 Rwandese soldaten waren pas
op 14 en 15 augustus aangekomen. Eind augustus 2004 kwamen daar de 155
Nigeriaanse manschappen bij.652 Deze mochten slechts licht bewapend zijn, en
hadden uitsluitend de bescherming van de 135 militaire waarnemers als mandaat.
Soedan stond erop dat het instaan voor de bescherming en veiligheid van de
bevolking in Darfur door haar eigen troepen zou gebeuren. Slechts in uiterste
noodzaak mochten de AU-troepen ook Soedanese burgers beschermen.
Reeds eind augustus 2004 had Jan Pronk als oplossing van het conflict de nadruk
gelegd op een uitbreiding van het aantal troepen, met tevens een kleine uitbreiding
van hun mandaat. Om onder de Amerikaanse druk uit te komen, had de Soedanese
regering zelf op 9 september, als een “minst slechte” oplossing, opgeroepen tot meer
AU monitors.653 Uiteindelijk zou de Afrikaanse Unie op 20 oktober 2004 het
648
Zie: “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in Darfur, the Sudan”, 20.10.2004, pp. 7-
8, Op: [http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-
%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. 649
Eerder dan het conflict op te lossen, verloste het hen van een dilemma. 650
Zie onder meer: J.-P. RÉMY, “En visite au Darfour, Michel Barnier insiste sur la nécessité d‟une solution
<<africaine>> au conflit”, In: Le Monde, 29.07.2004. 651
Zie: “Communiqué of the thirteenth meeting of the Peace and Security Council”, 27.07.2004, § 9, Op:
[http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Communiqué%20_Eng%2027%20july%2004.pdf]. 652
Zie: “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in Darfur, the Sudan”, 20.10.2004, p. 6,
Op: [http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-
%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. 653
-Maar niet tot uitbreiding van hun mandaat-.
Zie VN Veiligheidsraad Resolutie 1564, 18.09.2004, § 3, Op:
[http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html].
opstellen van 3320 manschappen voorstellen, waarvan 815 burgerlijke politie.654 De
ontplooiing hiervan verliep zeer traag. Het grootste probleem hierbij was, zo er
Afrikaanse landen bereid waren te voorzien in troepen en politie, en indien deze
troepen onder meer de door Soedan opgelegde Aids- en andere testen hadden
doorstaan, en indien er voldoende barakken gebouwd waren, de manschappen in (en
uit) Darfur te krijgen. De Afrikaanse Unie had te weinig fondsen en materieel om alle
manschappen op korte tijd over te vliegen. Het is op dit vlak dat de NAVO (en de EU)
zou helpen.
Eind juli 2004 had het United States Holocaust Museum, Darfur een genocide
genoemd, in de hoop dat de NAVO of andere grote instellingen zich aangesproken
zouden voelen om in te grijpen.655 Een aantal voormalige ministers van buitenlandse
zaken, onder leiding van M. Albright, verzochten in een artikel in de International
Herald Tribune om een tijdelijke ontplooiing van NAVO-troepen. Ook Eric Reeves,
door collega-onderzoekers als Prunier afgeschilderd als “anti-Khartoum activist”,
beschouwde de ontplooiing van een NAVO-troepenmacht van minstens 15.000 man,
-met of tegen de zin van de regering in Khartoem-, als de enige waarachtige oplossing
voor het conflict.656 Dit scenario werd geweigerd door de NAVO, die geen rol als
politieman van de wereld wou opnemen.
Onder toenemende druk van de buitenwereld, -onder meer Kofi Annan stelde voor
dat de NAVO iets zou doen in Israël-Palestina of Darfur-, suggereerde Jaap de Hoop
Scheffer, Secretaris-Generaal van de NAVO, in februari 2005 een ondersteunende rol
van de NAVO voor de AU-troepen. Na een officiële vraag hiertoe van de AU, werd
midden mei overeengekomen dat de NAVO (en de EU) zouden voorzien in training
en logistieke hulp, waaronder het transport van de AU-manschappen. Tot dan toe
was dit transport voor de AU een zeer kostelijke en moeizame opdracht geweest, die
er mede toe geleid had dat er na 6 maanden nog maar 2372 van de 3320 voorziene
654
Zie: “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in Darfur, the Sudan”, 20.10.2004, pp.
17-18, Op: [http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-
%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. 655
“Holocaust Museum Signals Genocide”, In: The New York Times, 01.08.2004. 656
Zie: M. ALBRIGHT e.a., “NATO to Darfur”, In: International Herald Tribune, 26.05.2005, Op: [http://www.iht.com/articles/2005/05/25/opinion/edalbright.php].
G. PRUNIER, Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, p. 126. en
E. REEVES, “Darfur: Genocide Before Our Eyes”, In: J. APSEL (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New
York, Institute for the Study of Genocide, 2006, pp. 39-40.
manschappen aanwezig waren.657 Op 28 april 2005 werd door de Afrikaanse Unie
voorgesteld dit aantal in twee fases tegen augustus 2005 op te trekken tot 5887
militairen en 1560 politietroepen. Dit zou eventueel in september 2005 gevolgd
worden door een derde fase, de ontplooiing van in totaal 12.300 manschappen aan
militair, politie en civiel personeel.658 Ofschoon dit achteraf een te optimistische
planning zou blijken te zijn, was hulp van de NAVO hierbij zeker niet overbodig.
3.14.2 In de dagbladen.
Reeds enkele dagen na het verschijnen van het rapport van de onderzoekscommissie
van de VN “suggereerde” Jaap De Hoop Scheffer in De Standaard de mogelijkheid
van logistieke hulp en training voor de soldaten van de Afrikaanse Unie in Darfur.659
Het leveren van troepen sloot hij uit; “(…)eerlijk gezegd denk ik dat we het aan de
Afrikanen en de Afrikaanse Unie moeten overlaten om een manier te zoeken om dit
tragische en vreselijke conflict op te lossen”.
In een even kort bericht wordt gemeld dat de Afrikaanse Unie een verzoek aan de
Navo gericht heeft tot logistieke ondersteuning.660 De Navo-lidstaten stemmen in met
verkennende gesprekken. Een AU-troepenmacht van 2200 man beschermt
internationale waarnemers die “in de gewelddadige Soedanese regio Darfur” toezien
op het naleven van een “wankel bestand tussen het Soedanese regime,
regeringsgezinde milities en twee rebellenbewegingen”; -waar ANP vandaan haalt dat
er een bestand zou zijn met “regeringsgezinde milities”, wat regeringsgezindheid ook
moge zijn, is niet duidelijk-.
De Standaard brengt verslag uit van het bezoek van de voorzitter van de commissie
van de AU aan de Navo en de EU op 17 mei.661 Ofschoon nog niets concreet is
afgesproken, gaat de Navo principieel akkoord met het helpen van de Afrikaanse
657
Zie: “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in the Darfur Region of the Sudan”,
28.04.2005, p. 10, Op: [http://www.amis-
sudan.org/Report/20050428%20REPORT%20OF%20THE%20CHAIRPERSON%20OF%20THE%20COMMIS
SION.pdf]. 658
Zie: “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in the Darfur Region of the Sudan”,
28.04.2005, pp. 27-28, Op: [http://www.amis-
sudan.org/Report/20050428%20REPORT%20OF%20THE%20CHAIRPERSON%20OF%20THE%20COMMIS
SION.pdf]. 659
AP, “Sudan: Navo ziet mogelijke rol in Darfour”, In: De Standaard, 04.02.2005. 660
ANP, “Sudan: Afrikaanse Unie vraagt Navo-hulp Darfour”, In: De Standaard, 28.04.2005. 661
B. BEIRLANT, “Navo bereid tot hulp voor Darfour”, In: De Standaard, 18.05.2005
Unie. Zoals bekend echter zonder zelf troepen te sturen; “Navo heeft niet de ambitie
gendarme van de wereld te worden”, citeert Beirlant De Hoop Scheffer”. Het artikel is
globaal genomen voorzichtig optimistisch. De Navo wil haast maken, omdat ze “„a
window of opportunity”, een kleine kans om een oplossing voor Darfur te forceren”
ziet. Beirlant is enigszins sceptisch of de AU wel zoveel manschappen ter beschikking
heeft, maar meldt dat de AU haar troepen “tegen eind juli” wil optrekken tot 6170
militairen en 1560 politiemensen. De Soedanese regering “stemde ermee in de
onderhandelingen te heropenen”. Ook de rebellen verwelkomden dit. Omdat de EU al
vrij veel doet, moet nog onderling afgesproken worden wie wat zal ondernemen.
In een van NRC Handelsblad gekocht artikel stelt Robert van de Roer dat de reden
waarom zowel de EU als de Navo troepen van de AU zullen transporteren in een
antagonisme ligt tussen Frankrijk en de VS.662 “Met het huidige besluit” zijn
“„meningsverschillen‟ tussen Frankrijk en de VS opgelost”. Op 9 juni werd dit door de
Navo goedgekeurd. De EU moet het volgende week nog doen. Om dubbelwerk te
vermijden en “eventuele spanningen te deconflicteren” zullen zowel de EU als de
Navo stafpersoneel ter beschikking stellen van de AU in Addis Abbeba. Van de Roer
hekelt de situatie; “de Navo (lees: vooral de VS) en de EU (lees: vooral Frankrijk)”
gaan beide het luchttransport van “5000 troepen” verzorgen. “De VS hebben
aangeboden onder Navo-vlag troepen uit Rwanda naar Darfour te vliegen. Frankrijk
zal onder EU-vlag troepen uit Senegal invliegen”. Dit zal “vanaf juli” gebeuren. Het
conflict zelf komt niet aan bod.
In een klein artikel in Le Monde, dat onder een artikel over besprekingen tussen
Europa en de VS omtrent de Navo staat, wordt melding gemaakt van de vraag van
Annan aan de Navo om zich te bezinnen over het sturen van een troepenmacht die de
vrede zou moeten handhaven.663 De vraag is volgens Le Monde of de Navo zich
hiertoe geroepen voelt. Omtrent een Duits voorstel, om troepen naar Israël-Palestina
te sturen, is het alleszins nog te vroeg, zo wordt de Hoop Scheffer geciteerd. Opnieuw
wordt het conflict zelf niet meer uitgelegd.
662
R. VAN DE ROER, “Navo en EU geven logistieke hulp aan Darfour”, In: De Standaard, 10.06.2005. 663
“<<Changer l‟image>> de l‟OTAN au Proche-Orient”, In: Le Monde, 15.02.2005.
Volgens Jean-Philippe Rémy was de VS reeds lang vragende partij om de Navo in te
schakelen.664 Frankrijk was hier terughoudend in, “estimant qu‟il s‟agit davantage
d‟une mission pour l‟UE”. De regeling van het akkoord met de AU is een discrete
invloedsstrijd. Rémy citeert een Europees diplomaat; “c‟est une mouche américaine
qui a piqué Alpha Oumar Konaré (…)”, hij nam de beslissing zich tot de Navo te
wenden “(…)sans consulter la plupart des pays membres de l‟UA, qui s‟y seraient
opposés”. Ons inziens een handig discours, want het is wel te verstaan dat niet de
Afrikaanse landen maar wel de diplomaat ertegen is, maar Le Monde neemt het
kritiekloos over. Zowel de Navo als de EU gaan akkoord dat de AU zal instaan voor de
manschappen, en de internationale gemeenschap voor het geld en de middelen
hiervoor. Voorlopig zijn er nog te weinig fondsen meldt Le Monde, zeker voor de door
de AU aangegeven verdubbeling van haar manschappen van 3320 naar 7731 man.
Hoewel er sinds januari geen gevechten meer zijn geweest, hebben de vluchtelingen
in kampen nog steeds te lijden. Enige “lichtpuntje”, aldus Rémy, is dat voor het eind
van de maand de politieke onderhandelingen hervat worden. Le Monde meldt ten
slotte dat Eritrea, dat de rebellen in Darfur steunt, en Soedan, “deux pays
constamment au bord de la guerre depuis de nombreuses années”, zich verzoend
hebben.
Op een conferentie in Addis-Abbeba werden volgens de AU voldoende fondsen
verzameld.665 Rémy is sceptisch over de slaagkansen van de AU. Hij citeert een
verantwoordelijke van de VN, die stelt dat de troepen van de AU weinig meer te
bieden hebben dan hun “haut niveau de motivation”. De afgelopen maanden
begingen zowel de regering als de rebellen “actes de banditisme” jegens
hulporganisaties. Opmerkelijk: er wordt niet gerept over „janjaweed‟. Enige “lueur
d‟espoir” zit in de aankondiging van de hervatting van vredesgesprekken, ofschoon
deze tot nu toe tot geen enkel tastbaar resultaat leidden. Onder meer
gevechtshelikopters, transportvliegtuigen en voertuigen worden aan de AU geleend.
Tegen september zou het aantal troepen verhoogd moeten worden naar 7700, om op
termijn eventueel 12.300 man te bereiken. Frankrijk belooft naast hulp ook 1200
664
J.-P. RÉMY, “A la demande de l‟Union africaine, l‟OTAN et l‟UE vont s‟impliquer au Darfour”, In: Le
Monde, 19.05.2005. 665
J.-P. RÉMY, “Soudan: la force africaine au Darfour reçoit un soutien international accru”, In: Le Monde,
28.05.2005.
vlieguren. Volgens Rémy zal het belangrijk zijn om grondig te plannen, om te
vermijden dat dubbel werk wordt verricht door de EU en de Navo.
Onder een artikel over de samenkomst van de Navo stelt Le Monde in een apart
artikel dat zowel de Navo als de EU hun respectievelijke aanbiedingen tot hulp zullen
beheren.666 Het artikel handelt amper of niet over Darfur zelf. Sinds augustus 2004
ontplooide de AU een troepenmacht van 2700 man in het gebied, maar daar zouden
vanaf juli 5000 manschappen bij moeten komen, stelt Stroobants. Een geschil was
ontstaan nadat de VS had gepleit dat deze door de Navo zouden worden
getransporteerd, terwijl Frankrijk en België vonden dat de EU dit moest doen, om
historische redenen. Maar ook omdat Frankrijk het nut en de groeiende rol van de
Europese defensie wou tonen jegens de Navo, “dominé par les Etats-Unis”, stelt
Stroobants. Duitsland, Oekraïne en Canada spraken zich reeds uit te willen helpen.
Na een schriftelijk verzoek tot logistieke hulp kwamen de Navo-bondgenoten overeen
gesprekken met de AU te starten, bericht The New York Times.667
Vertegenwoordigers beklemtoonden dat er geen troepen ontplooid zouden worden,
maar mogelijks wel meegeholpen wordt in transport, communicatie en planning voor
een uitgebreidere troepenmacht. De AU gaf toe dat haar 2200 man “extremely
stretched” was en haar mandaat niet kon volbrengen, aldus The New York Times. Een
week voordien meldde The New York Times reeds dat op de Navo top beslist was om
te helpen zo de AU daarom zou verzoeken.668
Ook in een volgend artikel wordt de nadruk gelegd op de rol van de AU en de Navo,
eerder dan op het conflict in Darfur zelf. Enkele dagen nadat de EU aan de AU
aanbood om in het transport en training van de AU troepen te voorzien, laat de Navo
weten transport, training en andere hulp aan te bieden.669 De Navo zal dit morgen
doen, op een internationale conferentie in Addis Abbeba. De AU wou “more than
triple” de hoeveelheid manschappen naar 7700 tegen eind september.
666
J.-P. STROOBANTS, “Compromis entre Paris et Washington sur le Darfour”, In: Le Monde, 11.06.2005. 667
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: NATO Weighs Support Role in Darfur”, In: The New York Times,
28.04.2005. 668
Zie: S.R. WEISMAN, “At NATO Talks, Accord and Discord for U.S. and Russia”, In: The New York Times,
22.04.2005. 669
Reuters, “World Briefing; Africa; Sudan: NATO To Support African Forces in Darfur”, In: The New York
Times, 25.05.2005.
3.15 Directeurs AZG Nederland Soedan en Darfur opgepakt,
30/31 mei 2005.
3.15.1 Achtergrond.
Één van de onderwerpen waarop in talloze artikels de aandacht gevestigd wordt is dat
van verkrachtingen en seksueel geweld in Darfur. Dit kwam (en komt) op een
dergelijke grote schaal voor dat de sterke taboes die er in het diepgelovige Darfur op
rustten, op sommige plaatsen langzamerhand doorbroken werden. Ook artsen
getuigden over het lot van tal van verkrachte vrouwen en kinderen in
vluchtelingenkampen. Er verschenen rapporten over, zowel van NGO‟s als HRW, AI
en AZG, als van medewerkers van de Verenigde Naties. Ook de VN
onderzoekscommissie wijdde een deel van haar onderzoek aan het nagaan van
verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld. Ze kwam tot de conclusie dat
er indicaties waren dat verkrachtingen en seksueel geweld deel uitmaakten van een
doelbewuste strategie om de bevolking te terroriseren en aan te zetten tot vluchten.670
Drie patronen werden gerapporteerd door de onderzoekscommissie: verkrachtingen
tijdens de aanvallen op dorpen en steden, verkrachtingen na ontvoering en
gedurende de gevangenhouding van vrouwen en kinderen, en ten derde
verkrachtingen bij het tegenhouden van (groepen) vrouwen, als deze ergens
onderweg waren; bijvoorbeeld in de omgeving van een vluchtelingenkamp op zoek
naar hout en voedsel.671 Sommige gebeurden in het openbaar, soms in het zicht van
familieleden. De vrouwen kregen vaak te horen dat ze “abid”, slaven of “zurga”,
zwarten, waren.672 In een groot aantal gevallen werden vrouwen verwond met
zwepen, stokken of bijlen, soms zelfs letterlijk getekend. Artsen zonder grenzen
beschrijft in haar rapport hoe 81% van de door haar behandelde vrouwen verkracht
was geweest door Soedanese militairen en „militieleden‟ onder bedreiging van
vuurwapens.673 Verschillende casussen van vrouwen die verstoten werden door hun
vader of verlaten werden door hun verloofde of echtgenoot, zijn bekend. Op sommige
670
Zie: “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 94, Op: [http://www.ohchr.org/english/docs/darfurreport.doc]. 671
Zie: “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”,
Genève, 25.01.2005, p. 87, Op: [http://www.ohchr.org/english/docs/darfurreport.doc]. 672
Zie onder meer: “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations
Secretary-General”, Genève, 25.01.2005, p. 87, Op: [http://www.ohchr.org/english/docs/darfurreport.doc]. 673
Zie: “The Crushing Burden of Rape; Sexual Violence in Darfur”, Amsterdam, 08.03.2005, p. 3, Op:
[http://www.doctorswithoutborders.org/publications/reports/2005/sudan03.pdf].
plaatsen werden ongehuwde vrouwen die zwanger waren geworden als gevolg van
verkrachting, door politiemensen opgesloten en beboet omwille van hun illegale
zwangerschap.674
Dergelijke praktijken waren reeds meermaals beschreven.675 Het is dan ook vreemd
dat Soedan de directeuren van Artsen Zonder Grenzen Nederland uit Khartoem en
Darfur op respectievelijk 30 en 31 mei 2005 liet oppakken. Ze werden slechts op
borgtocht vrijgelaten, onder voorwaarde het land niet te verlaten. Eerstgenoemde,
Paul Foreman, werd beschuldigd van misdaden tegen de staat, het verspreiden van
valse informatie, en spionage.676 Nadien werd ook Vincent Hoedt van gelijkaardige
gedragingen beschuldigd.677
3.15.2 In de dagbladen.
Ofschoon de Soedanese openbare aanklager neutraal wordt geciteerd, vindt De
Standaard de Soedanese overheid globaal gezien onredelijk.678 AZG “stelt niet dat de
regering direct verantwoordelijk” was, “maar vond wel” dat ze een einde aan de
straffeloosheid moet stellen. “De politie sluit verkrachtte vrouwen veelal op en
behandelt ze als (seks)slaaf”. “De regering is boos(…); “Volgens de Soedanese wet had
AZG eerst met Soedan moeten overleggen”. Het Soedanese gerecht wil de bewijzen
van de verkrachtingen, maar Foreman weigert deze te geven, omdat ze onder het
medisch beroepsgeheim vallen. De maximum celstraf is 3 jaar, maar Foreman is vrij
op borgtocht, al mag hij het land niet verlaten.
Een dag nadien meldt De Standaard dat “de regering woedend” is.679 Er werd nog een
andere medewerker van AZG gearresteerd en vrijgelaten na € 3200 borg. De
Standaard is al minder zeker van de correctheid van het rapport van AZG; het is “een
674
Zie onder meer: “The Crushing Burden of Rape; Sexual Violence in Darfur”, Amsterdam, 08.03.2005, p. 6,
Op: [http://www.doctorswithoutborders.org/publications/reports/2005/sudan03.pdf]. Voor voorbeelden van de
manier waarop de Soedanese politie en justitie omgaat met verkrachtingen, zie: “Acces to Justice for Victims of
Sexual Violence; Report of the United Nations High Commissioner for Human Rights”, 29.07.2005, Op:
[http://www.nrc.ch/8025708F004CE90B/(httpDocuments)/655303D8F09C7AD1802570B7005A567D/$file/ohc
hr-sdn-29jul.pdf]. 675
Onder meer in “Rape as a weapon of war; Sexual violence and its consequences”, London, 19.07.2004, Op:
[http://www.amnesty.org/en/library/asset/AFR54/076/2004/en/dom-AFR540762004en.pdf]. 676
Zie onder meer: P. MOSZYNSKI, “Sudan arrests aid worker for “crimes against the state”, 11.06.2005, Op:
[http://www.bmj.com/cgi/content/full/330/7504/1350?rss]. 677
Zie ook: [http://www.artsenzondergrenzen.nl/index.php?pid=65&article=343]. 678
ANP, Reuters, “Hulpverlener opgepakt in Sudan na kritisch rapport”, In: De Standaard, 31.05.2005. 679
AP, “Sudan: Weer medewerker AzG opgepakt, maar vrij op borgtocht”, In: De Standaard, 01.06.2005.
rapport” “waarin melding wordt gemaakt van medisch bewijs dat(…)”. “(…)De daders
zouden voor ruim 80% bestaan uit militairen of leden van met de regering verbonden
milities”.680
Volgens Ine Roox “zwijgt de regering de crisis dood”.681 Hulpverleners worden
geïntimideerd, moeten maandenlang op visa wachten en “belet de dingen bij de naam
te noemen”, zoals Civet geciteerd wordt. “(…)over de humanitaire crisis moeten we
onze mond houden”, zegt Civet.682 Ook “het steunen van” “de moordende en
verkrachtende Arabische Janjaweed-milities”, waarvan “de Soedanese regering wordt
beschuldigd”, wordt “in alle talen ontkend”.683 Presuppositie is dat die steun een feit
is. Implicatie is dat het de “Arabische Janjaweed-milities” zijn die verantwoordelijk
zijn, en Soedan enkel over de steun aan deze milities. Hoedt en Foreman “worden
ervan beschuldigd leugens te verspreiden, te spioneren, en „de Soedanese
maatschappij te destabiliseren‟”. M.O. Ismail, in het licht van het globale artikel als
leugenaar te bestempelen, waarschuwde dat organisaties zich niet met binnenlandse
aangelegenheden moesten inlaten en foutieve informatie verspreiden. Civet wordt
afgebeeld als moedige hulpverleenster die ondanks het gevaar nooit zal zwijgen.
In een van het NRC Handelsblad gekocht artikel, geeft Lindijer een nieuw beeld van
de verkrachtingen.684 Ze “hebben weinig te maken met seksuele lust”, maar “zijn de
ultieme vorm van vernedering”, en worden uitgevoerd door “extremistische,
gearabiseerde Soedanezen” “om Afrikaanse boeren te onderdrukken”.685 Lindijer
herhaalt maar nuanceert zo het antagonisme tussen Arabieren en (sedentaire)
Afrikanen. Naast AZG publiceerden ook andere hulporganisaties uitvoerig over de
verkrachtingen. Ze komen zo vaak voor, dat in Darfur, waar twee jaar geleden “de
ontheemden en vluchtelingen nog huiverig waren om” erover te praten en vrouwen
uit hun familie werden verstoten, men nu op journalisten en hulpverleners afstapt, en
vrouwen onlangs zelfs een demonstratie hielden. In Soedan is het echter een taboe,
dat “niet in [onze] cultuur past”. “Haviken in het regime, vooral in de geheime
680
Cursivering toegevoegd. 681
I. ROOX, “„Sudan zwijgt crisis dood‟; Interview Nathalie Civet, verantwoordelijke AZG België in Sudan”,
In: De Standaard, 02.06.2005.
Cursivering toegevoegd. 682
Cursivering toegevoegd. 683
Cursivering toegevoegd. 684
K. LINDIJER, “Verkrachting ultieme vorm van vernedering”, In: De Standaard, 02.06.2005. 685
Cursivering toegevoegd.
diensten treiteren regelmatig hulpverleners met een huns inziens te grote mond door
ze een paar dagen te arresteren”. Lindijer hanteert een retorische stijl; “meisjes en
oma‟s” worden verkracht. Het conflict kent “vele oorzaken”, en houdt in dat “een
kleine groep gearabiseerde extremisten” “de Afrikaanse boeren uit Darfur wil
verdrijven”. “Politici en religieuze fanatici wakkerden de raciale haat aan om de
bevolking van Darfur tegen elkaar op te zetten”.
Drie weken later meldt De Standaard dat de aanklacht ingetrokken is.686 Dit laat M.O.
Ismail weten. Deze “zei bovendien veel respect te hebben voor het belangrijke werk”
van de organisatie. Dit na schriftelijke correspondentie met AZG, die de Soedanese
overheid “blijkbaar heeft weten te overtuigen”.
Le Monde stelt dat Foreman is aangehouden na het weigeren van het aan de justitie
overdragen van bewijs dat in een rapport over verkrachtingen, “begaan door pro-
gouvernementele milities”, was verschenen.687 Het hoofd van MSF Nederland is
“geschokt”, en weet niet wat de aanklachten zijn. Le Monde wil niet zelf gezegd
hebben dat Soedanese soldaten vrouwen verkrachtten. “Volgens het rapport zou de
meerderheid van de slachtoffers aan MSF Nederland hebben verklaard dat ze
verkracht werden door pro-gouvernementele milities en militairen”. Eens te meer
wordt door de zinsbouw de realiteit verhuld. “Khartoum ontkent dat haar troepen
dergelijke misdaden begaan hebben”.
De aanhouding van een tweede hulpverlener “maakt deel uit van een patroon van
willekeurige aanhoudingen en bedreigingen” tegen een twintigtal hulpverleners van
verschillende organisaties, zo citeert The New York Times HRW onderzoekster Leslie
Lefkow.688 Hulpverleners werden pas na internationale druk toegelaten in Darfur, en
hun situatie is nog precair. Een medewerker van het Soedanese ministerie voor
humanitaire zaken ontkent dit. Ofschoon The New York Times stelt dat het rapport
meldt dat 80% van de slachtoffers soldaten én leden van “government-allied militias”
als hun verkrachters aanduidden, duidt ze enkel de milities als verantwoordelijken
voor de misdaden aan; “The Sudanese government is accused of responding to a two-
686
AP, “Sudan: Aanklachten tegen AZG ingetrokken”, In: De Standaard, 21.06.2005. 687
AFP, “Khartoum arrête le chef de mission de MSF au Soudan”, In: Le Monde, 01.06.2005. 688
AP, “Aid Worker is Detained in Sudan Over a Report on Rapes in Darfur”, In: The New York Times,
01.06.2005.
year rebellion in Darfur with a counterinsurgency campaign in which militiamen
committed abuses, including killings, rape and arson, on such a scale that some
officials have labeled it genocide”.689
The Times verwijst op 31 mei 2005 bovenaan pagina 29 naar een artikel op pagina 34
met als titel “Sudan; The British head of aid charity Médecins Sans Frontières is
arrested”, maar noch op die pagina, noch elders in het dagblad, staat een artikel in die
aard.
3.16 Tussentijdse conclusies.
Er zijn uit dit onderzoek uiteenlopende conclusies te trekken. De ons inziens twee
belangrijkste vaststellingen zijn: de manier waarop stelselmatig de rol van de
Soedanese overheid verhuld werd en het antagonisme in de media tussen
nomadische Arabieren en zwarte Afrikaanse dorpelingen. Op een derde feit, de
manier waarop met cijfers gegoocheld wordt, was reeds door Prunier gewezen. Alle
dagbladen, weliswaar met onderlinge verschillen en evoluties, hebben van bij het
begin tot het einde, door allerhande zinsconstructies en werkwoordsvormen, de rol
van de Soedanese overheid grotendeels verborgen. Er werd een veel te grote nadruk
op de rol van de „janjaweed‟ gelegd. In tegenstelling tot Prunier zijn we ervan
overtuigd dat het onderscheid tussen “Afrikanen” en “Arabieren” door de bevolking
in Darfur zélf gemaakt wordt, en dien ten verstande verdedigbaar is. Een onderscheid
tussen nomaden en dorpelingen, zoals in bovenstaande artikels zeer vaak gemaakt
werd, is in Darfur echter vrijwel onmogelijk.
Een onderscheid in kwaliteit tussen zelfgeproduceerde artikelen, berichten die
letterlijk overgenomen werden van persbureaus en deze afkomstig van
correspondenten in het buitenland is duidelijk. Echter niet zo zeer tussen de
zelfgeproduceerde en deze afkomstig van correspondenten, maar wel tussen deze die
letterlijk overgenomen werden van persbureaus, en de andere twee categorieën. De
berichten overgenomen van persbureaus brachten vaker kritiekloos de boodschap
van de Soedanese regering over.
689
Cursivering toegevoegd.
Er zijn nog een aantal andere vaststellingen mogelijk. Het blijkt dat onder meer
Warren Hoge van The New York Times, die voordien een vrij correct beeld gaf van
het conflict, vooral na de beslissing van de VN Veiligheidsraad dat Soedan de
janjaweed zélf moest ontwapenen, meegaat in het beeld van “janjaweed” als
afzonderlijke entiteit die verantwoordelijk is voor de ergste misdaden.
Eerder dan de media verantwoordelijk te stellen voor het te veel focussen op het
humanitaire aspect, zoals Lindijer had gedaan, lijkt het ons dat beleidsmensen van de
VN de wereld hebben proberen wakker schudden door te stellen dat in Darfur ‟s
werelds ergste humanitaire crisis aan de gang was.690 De media namen dit slechts
over. Andere staatsleiders en individuen binnen de VN haalden hierop voldoening uit
de humanitaire vooruitgang gedurende de zomer van 2004. Typerend hiervoor is de
reactie van Gordon Brown op het rapport van HRW, die het wel “absolutely shocking”
noemt maar enkel oproept tot hulp voor de slachtoffers. Veel meer dan humanitaire
hulp bieden en het sponsoren van de AU, wouden noch Europa, noch de VS.
In navolging van eerder onderzoek van onder meer Van Dijk, valt op hoe weinig de
inwoners van Darfur zelf, of het nu rebellen, overlevenden of vluchtelingen, waren,
aan het woord gelaten werden. Steeds werden beleidsmensen in Khartoem, of, meer
nog, functionarissen van Westerse instellingen geciteerd. In mindere mate werden
mensenrechtenorganisaties en hulpverleners aan het woord gelaten. Dit kan
mogelijks aan de selectie van de onderwerpen liggen, die vrij sterk op handelingen
van de VN en andere instellingen gericht was; vermoedelijk werden de inwoners van
Darfur en hulpverleners in documentaires meer aan het woord gelaten.691
Ook het verhullende taalgebruik omtrent de verantwoordelijkheid van de Soedanese
overheid stemt overeen met hetgeen Dezillie en Van Dijk met betrekking tot de
verslaggeving over migranten stellen, namelijk dat dergelijke strategie vooral
gehanteerd wordt wanneer men de verantwoordelijkheid van de autoriteiten voor
negatieve acties wil verbergen.692
690
Cfr. Infra. 691
Cfr. Infra. 692
Cfr. Infra.
Er werd doorheen de tijd een dubbele evolutie in de weergave van het conflict
waargenomen. Het beeld dat door alle vier de dagbladen doorheen de onderzochte
periode werd geschetst is dat de rebellen in februari 2003 in opstand kwamen tegen
Khartoem, waarna deze Arabische milities bewapende die –al dan niet samen met het
leger- zwarte dorpelingen verdreven. De evolutie hierbij is dat in het voorjaar van
2004 de bewapening van de Janjaweed door de regering bij onder meer De
Standaard als een “beschuldiging” werd voorgesteld. Enkel The New York Times ging
daar toen reeds zonder twijfels vanuit. Pas tijdens de zomer werd dit beeld ook door
de andere dagbladen aanvaard. Tot de herfst van 2004, vooral nadat Soedan
herhaaldelijk verplicht werd de “janjaweed” te ontwapenen, werd hierbij aangenomen
dat het ongeveer was gebleven bij het bewapenen en loslaten van de “janjaweed”.
Vanaf het najaar van 2004 zouden echter steeds meer berichten opduiken dat de
“Janjaweed” nog steeds samen met het leger dorpen aanviel.
Een tweede evolutie in de weergave van het conflict bestaat erin dat tot en met de
herfst van 2004 het conflict in de meeste artikels in één zin samengevat werd. Vanaf
eind 2004 werd het conflict amper nog in één zin samengevat, -blijkbaar was dit niet
meer nodig, was dan reeds genoeg geweten wat in Darfur gebeurde-, maar werd
steeds vaker het aantal slachtoffers weergegeven.
In de geselecteerde artikels werd vanaf begin 2005 de focus verlegd van Darfur naar
New York en Brussel, alwaar de discussies tussen Europa en de VS over de jurisdictie
en de eventuele rol van de Navo meer aandacht kregen dan het conflict zelf. Over
Darfur zelf werd er in 2005 amper nog geschreven.
Een andere vaststelling is dat niet alleen de International Crisis Group, zoals Lindijer
reeds opmerkte, maar ook zowel mensenrechtenorganisaties (AI, in Nairobi),
individuele staten als de VS (het benoemen van genocide) en Soedan (door berichten
over berechting), als VN medewerkers (de commentaren van Kofi Annan en Louise
Arbour) probeerden de politiek in de VN Veiligheidsraad te beïnvloeden.
Ofschoon dit niet het onderwerp van onderzoek uitmaakte, viel toch op dat onder
meer Franse ministers respectievelijk aan The New York Times en aan Le Monde
leken te vertellen wat deze wilden horen, wat soms, bijvoorbeeld bij de
totstandkoming van resolutie 1593, tot uiteenlopende beelden van dezelfde feiten
geleid heeft.
Besluit.
Samenvattend kunnen we stellen dat het onmogelijk is een onderscheid te maken
tussen zwarte Afrikaanse dorpelingen en Arabische nomaden. Dit omdat de meeste
inwoners, of ze nu als Afrikaans of Arabisch gepercipieerd worden, semi-nomadisch
leven. Hoewel het onderscheid tussen “Arabieren” en “Afrikanen” om verschillende
redenen zeer moeilijk te trekken is en in sommige gevallen aan het absurde grenst,
wordt het onderscheid op het terrein wel degelijk gemaakt. De indeling gebeurt op
basis van het antwoord op de vraag, of het volk waartoe een persoon behoort ooit een
Afrikaanse taal sprak of nog steeds spreekt als moedertaal. Zo ja is men geen Arabier.
Darfur was een machtig sultanaat, maar verarmde na het stopzetten van de
slavenhandel en verwerd na de integratie in Soedan tot de periferie van Soedan.
Onder het Anglo-Egyptische condominium werd het achteropgesteld. De bevolking
van Darfur werd doelbewust domgehouden. Drie volkeren in de Nijlvallei erfden de
macht in het post-koloniale Soedan en bleven Darfur achteropstellen. Het Soedanese
bewind, hetzij democratisch, hetzij dictatoriaal, slaagde er niet in de problemen
waarmee het geconfronteerd werd op duurzame wijze op te lossen, integendeel; in de
laatste halve eeuw ging het Soedanese staatsbestel herhaaldelijk op en over de rand
van de afgrond.
De Britten beschreven tal van conflicten tussen verschillende stammen, vaak naar
aanleiding van diefstallen en kleine incidenten, soms naar aanleiding van
migratiebewegingen van seminomadische volkeren door het gebied van sedentaire
volkeren. Ten gevolge van grote droogtes sinds eind jaren zestig, migreerden
tienduizenden van het Noorden naar het Zuiden. Daar ontstonden in de jaren tachtig
en negentig steeds meer conflicten met de oorspronkelijke bewoners. Deze conflicten
draaiden voornamelijk om politieke macht, waarbij grondeigendom op basis van
hakura‟s door de oorspronkelijke bewoners verdedigd werd. Ook het conflict tussen
“27 Arabische volkeren” en de Fur, medio jaren tachtig, had als dieperliggende reden
een strijd om de macht in het gebied. De overheden werden hierbij als niet-neutraal
beschouwd.
Onder directe invloed van de oorlog in Tsjaad, waarin Darfur een grote rol speelde,
waaiden racisme en Arabisch supremacisme over naar Darfur. In Soedan zelf
bestonden reeds tal van vooroordelen ten opzichte van zwarten ten gevolge van de
oorlog met het Zuiden en de erfenis van de zwarte slavernij. Cruciaal punt is het
moment waarop de “Jihad” die door geestelijken van het huidige regime uitgeroepen
was ook van kracht werd jegens zwarte Moslims uit de Nubabergen. Waar de
Arabische supremacisten uit Darfur bij Sadiq al-Mahdi nog geen gehoor vonden,
vonden ze dit in de loop van de jaren negentig wel bij toplieden van de NIF-dictatuur.
Machtsconflicten werden vanaf die periode met de hulp van Khartoem structureel in
het voordeel van Arabische volkeren beslecht. Indien de oorspronkelijke bevolking
daartegen opkwam, zoals de Massalit in de jaren 1996, werd bijzonder hard
opgetreden door Khartoem. Tal van feiten uit deze periode zijn echter nog
onvoldoende bekend. Heel belangrijk is de volledige integratie van de “janjaweed” in
de PDF van Darfur in 1999. De “Afrikaanse” bevolking, waarvan de seminomadische
Zaghawa van oudsher conflicten met de Fur hadden gekend, besloot samen in het
verzet te treden. Door deze samenwerking van Afrikaanse stammen, werd, na de
reeds toenemende vereniging van Arabische stammen sinds medio jaren tachtig, het
antagonisme Arabieren-Afrikanen tastbaarder.
Veel hoogopgeleide Darfuri hadden zich in de jaren tachtig tot de NIF en Turabi
gericht om uit het Soedanese racisme en de achteropstelling van Darfur te raken,
maar waren bedrogen uitgekomen. De JEM, naast de grote seculiere SLA/M
rebellenbeweging, werd opgebouwd rond hoogopgeleide Darfuri, voornamelijk
Zaghawa. Verschillende onder hen waren zelf lid van het NIF geweest, en hebben
zodoende banden gehad met Turabi, maar hadden er op het ogenblik van de opstand
geen meer. Wel waren er nauwe banden tussen de JEM en Tsjaadse leiders.
Vanaf begin 2002 werden de eerste georganiseerde aanvallen van de rebellen
verricht. Medio 2003 veranderde de Soedanese overheid van tactiek, en viel ze in
plaats van de rebellen, steeds meer burgers en dorpen aan.
Op het ogenblik waarop tienduizenden burgers de keuze hadden tussen onbeschermd
in de woestijn te verhongeren, -nadat hun dorp en voedselvoorraden vernietigd
waren-, of samengepakt in vluchtelingenkampen te verhongeren omdat Khartoem
voedsel en andere hulp tegenhield, was er een genocide aan de gang. Daartegen is
forse druk gevoerd door onder meer Powell en Annan, met als gevolgd dat het Westen
van Khartoem de toelating kreeg om de vluchtelingen in leven te houden. Het
betekende een goede noodoplossing, -maar allesbehalve duurzaam-. Het zenden van
eigen troepen werd door het Westen vrij snel uitgesloten; in de plaats ervan werd een
hardwerkende, maar veel te kleine troepenmacht van de Afrikaanse Unie gesponsord
en structureel ondersteund door de Europese Unie en de Navo.
De VS noemden de gebeurtenissen in Darfur, op basis van een nauwgezet onderzoek
bij vluchtelingen in Tsjaad, in september 2004 een genocide, maar besloten dat dit
tot geen nieuwe acties verplichtte. Ze verzochten de VN een onderzoekscommissie in
te stellen. Deze had van bij het begin níet de opdracht na te gaan wat er moest
gebeuren indien ze tot genocide zou besluiten, wel hoe eventuele misdaden te
berechten. De commissie besloot in januari 2005 dat er mogelijks wel daden van
genocide hadden plaatsgevonden, maar dat niet duidelijk was of er een intentioneel
element aanwezig was bij de bevelhebbers in Khartoem. De misdaden werden
doorverwezen naar het ISH in Den Haag. Zo ontstond de absurde situatie dat
misdaden berecht zouden worden alvorens ze beëindigd werden.
Het conflict was reeds maanden op relatief grote schaal aan de gang, vooraleer de
Westerse pers erover begon te berichten. In het voorjaar van 2004 werd steeds meer
over het conflict bericht, waarna Darfur in juli, augustus en september van datzelfde
jaar bijna dagelijks in het nieuws was. Redenen voor deze naar Afrikaanse
maatstaven enorme aandacht voor het conflict lagen in de aard van het conflict, -
“misschien wel de eerste genocide van de éénentwintigste eeuw”-, en het aandacht
trekken door Powell, Annan en andere prominente figuren. Na de zomer zou Darfur
steeds minder in het nieuws komen, maar een begrip worden, dat geen uitleg meer
behoefde in de dagbladen. Begin 2005 werd opnieuw meer over de regio bericht,
maar inhoudelijk handelden artikels vooral over discussies tussen Frankrijk en de VS
over de jurisdictie en de eventuele rol van de Navo, eerder dan over het conflict zelf.
Dat kwam nog maar zelden aan bod.
De pers heeft gefaald in het correct neerzetten van de feiten. In de meeste artikels
werden de handelingen van de Soedanese overheid verhuld, voornamelijk door de
verantwoordelijkheid in de schoenen van de “janjaweed” te schuiven. Vooral de
berichten die letterlijk overgenomen werden van persagentschappen waren van
matige kwaliteit.
Evalueert men de kranten onderling dan valt op dat Le Monde meer bereid was de
versie van de Soedanese overheid over te nemen, wat als gevolg heeft dat ze de rol van
de Soedanese overheid het vaakst verhulde. Le Monde was ook het meest kritisch
voor de rol van de VS. De Standaard was voornamelijk afhankelijk van persberichten,
en was als dusdanig het gevoeligst voor de kwalitatief mindere berichtgeving die dit
met zich meebracht. De verslaggeving van The Times blijkt kwalitatief zeer
uiteenlopend te zijn geweest. The New York Times was wat de verslaggeving omtrent
Darfur betreft veruit de beste van de vier, wat gezien de middelen van dit dagblad en
de hoeveelheid journalisten die naar het gebied gestuurd werden niet zo
verwonderlijk kan zijn.
Het beeld dat door alle vier de dagbladen doorheen de onderzochte periode werd
geschetst is, dat de rebellen in februari 2003 in opstand kwamen tegen Khartoem,
waarna deze Arabische milities bewapende die –al dan niet samen met het leger-
zwarte dorpelingen verdreven. Er is een kleine evolutie in dit beeld merkbaar. In het
voorjaar van 2004 was de bewapening van de Janjaweed door de regering bij onder
meer De Standaard een “beschuldiging”. The New York Times ging daar toen reeds
zonder twijfels vanuit. Tijdens de zomer werd dit beeld ook door de andere dagbladen
aanvaard. Tot de herfst van 2004, vooral nadat Soedan herhaaldelijk verplicht werd
de “janjaweed” te ontwapenen, werd hierbij aangenomen dat de rol van Khartoem
ongeveer was gebleven bij het bewapenen en loslaten van de “janjaweed”. Vanaf het
najaar van 2004 zouden echter steeds meer berichten opduiken dat de “Janjaweed”
nog steeds samen met het leger dorpen aanviel.
In de besproken artikels werden opvallend vaak prominente figuren aan het woord
gelaten. Het ging voornamelijk om personen uit de VN, Khartoem, de VS en de EU.
De bevolking van Darfur werd zelden geciteerd. Ook hulpverleners kwamen niet vaak
aan het woord. Dit kan echter aan de keuze van de onderwerpen waarrond artikels
gezocht werden, liggen.
Tot slot: reeds in de jaren negentig merkte Mohamed Salih op dat het enige nut dat
het inzetten van “murahilin” in de oorlog tegen het Zuiden had was, dat Khartoem zo
de gevechten kon afdoen als stammentwisten. Dankzij de “janjaweed” slaagde Soedan
er ook in Darfur in, de verantwoordelijkheid voor de gevechten van zich af te
schuiven.
Epiloog.
In januari 2006 vroeg de AU aan de VN het roer van de vredesmacht over te nemen.
Structurele problemen en een zwak mandaat zorgden ervoor dat de AU de situatie
niet aankon. De VN ging akkoord en beloofde ten laatste in oktober 2006 de AU
troepen te vervangen door een veel grotere troepenmacht; er werden getallen
genoemd van 25.000 manschappen, en er werd gesteld dat deze ook het mandaat
zouden krijgen om tussen te komen in gevechten. Twee jaar hardnekkig verzet van de
Soedanese overheid leidde ertoe dat in januari 2008 de 7000 manschappen van de
AU hun groene baret inwisselden voor een blauwe. Nog steeds betaalt het Westen,
nog steeds laat Soedan geen niet-Afrikaanse troepen toe. Khartoem dreigde er zelfs
mee deze aan te vallen, indien ze gestationeerd zouden worden. Het ziet ernaar uit
dat er pas in 2009 voldoende manschappen gevonden zullen worden.
Ondertussen zijn de gevechten echter uitgebreid naar grote delen van Zuid-Darfur, en
West-Kordofan, en zijn er in plaats van 2,5 miljoen vluchtelingen nu 4 miljoen
mensen “war affected” geworden. EU troepen beschermen vluchtelingen in Oost-
Tsjaad.
Grote hoeveelheden Tsjaadse troepen werden, ofschoon in het grootste geheim
aanwezig, gespot in de omgeving van de grens met Soedan, alwaar ze gevechten
uitvoerden met onbekende tegenstanders.
Een groot vredesverdrag, het Darfur Peace Agreement, in mei 2006 door Khartoem
en -na zware druk- door de Minni Minawi fractie van de SLA getekend, wordt door tal
van auteurs besproken, maar heeft voorlopig als weinig bemoedigende resultaat dat
de rebellen zeer diep verdeeld zijn, met nog meer (onderling) geweld tot gevolg. Als
gevolg van de harde druk die door Westerse diplomaten -en mogelijks zelfs door
auteurs als de Waal- op de rebellen werd gezet, weigerden deze nadien nog politieke
onderhandelingen te voeren.
De relaties tussen Tsjaad en Soedan zijn het afgelopen jaar ernstig bekoeld. De
afgelopen jaren werden verschillende pogingen tot staatsgreep in Ndjamena gevoerd,
telkens met raids vanuit Darfur. De laatste in februari 2008, toen Deby slechts
ternauwernood, -onder meer dankzij steun van de JEM- zijn hachje kon redden. De 3
Tsjaadse rebellengroepen waren in Darfur bewapend door Soedan. In mei 2008
gebeurde een tegenzet, die in tegenstelling tot de raids op Ndjamena ongezien was in
Soedans geschiedenis: de JEM viel met een klein aantal jeeps zowaar Khartoum aan,
en werd pas in de straten van Omdurman tegengehouden. Voor het bewind in
Khartoum betekende dit de zo mogelijk hardste mentale dreun ooit. Wat volgde was
een heksenjacht op eenieder die mogelijkerwijze met de aanval in verband kon
gebracht worden.
In dezelfde periode werd opnieuw gevochten in het grensgebied tussen Noord en
Zuid-Soedan.
In de amper herstelde rust kondigde Louis Moreno Occampo aan, Bashir zelf te
willen aanklagen. De gevolgen van deze stap zijn op dit ogenblik nog niet te overzien.
Mogelijks zoekt Khartoem, in de hoek gedreven, een nieuwe externe of interne vijand.
Bibliografieën
BJORKELÖ, A.J. & WICKENS, G.E., A bibliography of the Dar Fur/Wadai Region. Bergen, University of Bergen, 1981, 191 p. DALY, M.W., Sudan. Oxford-Santa Barbara, Clio Press, 1983, 176 p. (= World Bibliographical Series, 40). FRANÇOIS, L. & LELOUP, G., Te paard op drie eeuwen. Bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen aan de Vakgroepen Geschiedenis van de Universiteit Gent 1891-2003. Gent, Academia Press, 2004, 217 p.
Literatuur ABD AL-RAHIM M., Imperialism and Nationalism in the Sudan; A Study in Constitutional and Political Development 1899-1956. Oxford, Clarendon Press, 1969, 275 p. ABDEL-RAHMAN EL-RASHEED, Activités commerciales et dynamisme socio-économique au Darfûr. Brussel, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, 1991, 228 p. ABDUL-JALIL M.A., “The Dynamics of Ethnic Identification in Northern Darfur, Sudan: A Situational Approach”, In: M.O. BESHIR, M.A.R. MOHAMED-SALIH & M.A. ABDUL-JALIL, The Sudan; Ethnicity and National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, pp. 55-85. “Acces to Justice for Victims of Sexual Violence; Report of the United Nations High Commissioner for Human Rights”, 29.07.2005, Op: [http://www.nrc.ch/8025708F004CE90B/(httpDocuments)/655303D8F09C7AD1802570B7005A567D/$file/ohchr-sdn-29jul.pdf]. ADAMS M., “The Baggara Problem: attempts at modern change in Southern Darfur and Southern Kordofan”, In: Development and Change, XIII, 1982, pp. 259-289. ADELBERGER J., Vom Zultanat zur Republik: Veränderungen in der Sozialorgansation der Fur (Sudan). Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1990, 185 p. “Agreement between the governement of Sudan, the Sudan Liberation Movement and the Justice and Equality Movement”, N‟djamena, 25.04.2004, Op: [http://www.africa-union.org/DARFUR/Agreements/agreementCF.pdf]. “Agreement on humanitarian ceasfire on the conflict in darfur”, 08.04.2004, Op: [http://www.unmis.org/english/documents/darfur-HumCeasFireAgree.pdf]. “Agreement on humanitarian ceasfire on the conflict in darfur”, Khartoum, 04.06.2004, op: [http://www.africa-union.org/DARFUR/Agreements/soma.pdf].
“Agreement with the Sudanees parties on the modalities for the astablishment of the ceasfire commision and the deployment of observers in the Darfur”, Adis Abeba, 28.05.2004, Op: [http://www.africa-union.org/DARFUR/Agreements/agreement%20with%20the%20Sudanese%20parties.pdf]. AI, “PRESS CONFERENCE INVITATION Sudan: Arms trade and human rights abuse in Darfur”, 8 november 2004, Op: [http://web.amnesty.org/library/Index/ENGAFR541432004?open&of=ENG-SDN]. AI, “Press Release; Sudan: Arms trade fuelling human rights abuse in Darfur”, 16 november 2004, Op: [http://web.amnesty.org/library/Index/ENGAFR541422004?open&of=ENG-SDN]. AI, Sudan; Arming the Perpetrators of Grave Abuses in Darfur, London, 16 November 2004. Op: [http://web.amnesty.org/library/pdf/AFR541392004ENGLISH/$File/AFR5413904.pdf]. ALIER A., Southern Sudan; Too Many Agreements Dishonoured. Reading, Ithaca Press, 1991, 326 p. ASHER M., In Search of the Forty Days Road. Harlow, Longman Group Limited, 1984, 180 p. BALAMOAN G.A., Peoples and Economics in the Sudan 1884 to 1956. (Revised Edition) Boston, Harvard University Center for Population Studies, 1981, 517 p. BALFOUR-PAUL H.G., History and Antiquities of Darfur. Khartoum, Sudan Antiquities Service, 1955, 28 p. BARBOUR K.M., The Republic of the Sudan; A Regional Geography. London, University of London Press Ltd., 1961, 292 p. BESHIR, M.O., MOHAMED-SALIH, M.A.R. & ABDUL-JALIL, M.A., The Sudan ; Ethnicity and National Cohesion. Bayreuth, Bayreuth University, 1984, 85 p. (= Bayreuth African Studies Series, 1). BREWER W.D., “The Libian-Sudanese “crisis” of 1981: Danger for Darfur and Dilemma for the United States”, In: The Middle East Journal, XXVI, 1982, 2, pp. 205-216. BUIJTENHUIJS R., Le Frolinat et les révoltes populaires du Tchad, 1965-1976. The Hague, Mouton, 1978, 479 p. BURR J.M. & COLLINS R.O., Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton, Markus Wiener Publishers, 2006, 340 p. BURR J.M. & COLLINS R.O., Hasan al-Turabi and the Islamist State, 1989-2000. Leiden-Boston, Brill, 2003, 304 p.
CHAILLÉ-LONG C., Les trois prophètes: le Mahdi, Gordon, Arabi. Paris, Dentu, 1886, 291 p. CHAN H.L., China in de Westerse pers, 1945-1971. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2002, 176 p. “Charter of the United Nations”, Op: [http://www.un.org/aboutun/charter/] CHEADLE, D. & PRENDERGAST, J., Not on Our Watch; The Mission to End Genocide in Darfur and Beyond. New York, Hyperion, 2007, 253 p. CHIRIYANKANDATH J.L., “1986 Elections in the Sudan: Tradition, Ideology, Ethnicity - and Class?”, In: Review of African Political Economy, XIV, 1987, 38, pp. 96-102. COLLINS R.O., “Disaster in Darfur: Historical Overview”, In: S. TOTTEN & E. MARKUSEN (Eds.), Genocide in Darfur; Investigating the Atrocities in the Sudan. New York, Routledge, 2006, pp. 14-17. COLLINS, R.O., Civil Wars and revolution in the Sudan: essays on the Sudan, Southern Sudan and Darfur, 1962-2004. Hollywood, Tsehai publishers, 2005, 408 p. COLLINS R.O. & MILJARD BURR J., Darfur; The Long Road to Disaster. Princeton, Markus Wiener Publishers, 2006, 340 p. DALY M.W., Darfur‟s Sorrow; A History of Destruction and Genocide. Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 368 p. DALY M.W., Empire on the Nile; the Anglo-Egyptian Sudan (1898-1934). Cambridge, Cambridge University Press, 1986, 542 p. DALY M.W., Imperial Sudan; The Anglo-Egyptian Condominium, 1934-1956. Cambridge, Cambridge University Press, 1991, 471 p. DALY M.W., British Administration and the Northern Sudan, 1917-1924; The Governor-Generalship of Sir Lee Stack in the Sudan. Istanbul, Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, 1980, 279 p. “Darfur Plan of Action”, 05.08.2004, Op: [http://www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/AllDocsByUNID/c54c2901cc358d4985256eef00684020]. DE CLERCK, J., De positie van de minderheden in het Afrikaans recht; Casus: Nigeria Versus Sudan. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 1999, 124 p. DE WAAL A., Famine that Kills; Darfur, Sudan. (Revised Edition), Oxford, Oxford University Press, 2005, 258 p.
DE WAAL A., “Tragedy in Darfur; On understanding and Ending the Horror”, In: Boston Review, oktober-november 2004, op: [http://bostonreview.net/BR29.5/dewaal.html]. DURNEZ G., De Standaard: het levensverhaal van een Vlaamse krant 1914-1948. Tielt, Lannoo, 1985, 560 p. DRWESKI B., DOGGUI S. & VARGAS Y., Soudan: Pour une paix veritable au Darfour, Pantin, Le temps des cerises, 2004, 57 p. El-BATTAHANI A., “Tribal Peace Conferences in Sudan; The Role of the Joudiyya Institution in Darfur, Western Sudan”, In: G. BAECHLER, K. R. SPILLMAN & M. SULIMAN, Transformation of Resource Conflicts: Approach and Instruments. Bern, Peter Lang, 2002, pp. 379-450. EL-TOM A.O. & MOHAMMED T.A., “A Mercenary Author for Hire: David Hoile and His New Book On Darfur”, 9.08.2005, Op: [http://www.sudaneseonline.com/earticle2005/sep8-19700.shtml] FABUNMI L.A., The Sudan in Anglo-Egyptian Relations; A Case Study in Power Politics 1800-1956. London, Longmans, 1960, 466 p. FLINT J. & DE WAAL A., Darfur. A Short History of a Long War. London, Zed Books, 2005, 152 p. FLUEHR-LOBBAN C. & LOBBAN C., (Eds.), “The Sudan under the National Islamic Front”, In: Arab Studies Quarterly, XXIII, 2001, 130 p. GRANDIN N., Le Soudan nilotique et l‟administration britannique: (1898-1956): éléments d‟interpretation socio-historique d‟une expercience coloniale. Leiden, Brill, 1982, 348 p. HAALAND G., “Nomadism as an Economic Career among the Sedentaries of the Sudan Savannah Belt”, In: I. CUNNISON & W. JAMES, Essays in Sudan Ethnography presented to Sir Edwards Evans-Pritchard. London, C. Hurst & Company, 1972, pp. 149-172. HARIR S., “Ethno-Political Conflict in Dar Fur and the Regional Cultural Factors”, In: S. HARIR & T. TVEDT, Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, 275 p. HILL R., A Biographical Dictionary of the Sudan. (2e druk), London, Frank Cass & Co. Ltd., 1967, 409 p. HOILE D., Darfur in Perspective, 2006, Op: [http://www.espac.org/darfur-in-perspective/] HOLT P.M. & DALY M.W., A History of the Sudan. From the Coming of Islam to the Present Day. (5e druk), Harlow, Pearson, 2000, 222 p.
HOLY L., Neighbours and Kinsmen; A Study of the Berti People of Darfur. London, C. Hurst & Co., 1974, 186 p. HRW, “Darfur Documents Confirm Government Policy of Militia Support”, 20.07.2004, Op: [http://hrw.org/english/docs/2004/07/19/darfur9096.htm]. IBRAHIM A.-R. A, Regional Inequality and Underdevelopment in Western Sudan. Sussex, University of Sussex, Onuitgegeven Doctoraatsverhandeling, 1985, 389 p. IBRAHIM F., “The Zaghawa and the Midob of North Darfur – A comparison of migration behaviour”, In: GeoJournal, XLVI, 1998, pp. 135-140. IBRAHIM F., “Introduction to the Conflict in Darfur/West Sudan”, In: A. VAN ARDENNE, M.A. MOHAMED SALIH, N. GRONO & J. MENDEZ, Explaining Darfur; Lectures on the Ongoing Genocide by Agnes van Ardenne/Mohamed Salih/Nick Grono/Juan Méndez. Amsterdam, Vossiuspers, 2006, pp. 9-18. IYOB R. & KHADIAGALA G.M., Sudan; The Elusive Quest for Peace. London, Boulder, 2006, 224 p. “Joint Communiqué between the Government of Sudan and the United Nations on the occasion of the visit of the Secretary General to Sudan”, Khartoum, 3.07.2004, Op: [http://www.unmis.org/English/documents/JC.pdf]. JOHNSON D.H., The Root Causes of Sudan‟s Civil Wars. Oxford, James Currey, 2004, 234 p. JOHNSON D.H., “Darfur; Peace, Genocide & Crimes Against Humanity in Sudan”, In: P. KAARSHOLM (Ed.), Violence, Political Culture & Development in Africa. Oxford, James Currey, 2006, pp. 92-104. KAPTEIJNS, L., Mahdist Faith and Sudanic Tradition; The History of the Masalit Sultanate, 1870-1930. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 1982, 444 p. KAPTEIJNS, L., “The Emergence of a Sudanic State: Dar Masalit, 1874-1905”, In: International Journal of African Historical Studies, XVI, 1983, 4, pp. 601-613. KRISTOF N.D., “The Pope and Hypocrisy”, In: The New York Times, 06.04.2005. LACEY M., “Sudanese Suffer as Militias are Hiding in Plain Sight”, In: The New York Times, 06.08.2004. LACEY M., “Sudan Accused of Arresting Those Who Disclose Dire Conditions”, In: The New York Times, 11.08.2004. LAVERGNE M. (Ed.), Le Soudan contemporain. Paris, Karthala, 1989, 638 p. LEBOR A., “Complicity with Evil”; The United Nations in the Age of Modern Genocide. New Haven & London, Yale University Press, 2006, 326 p.
LEICHER K., De buitenlandberichtgeving in De Standaard;De invloed van structurele factoren op de internationale nieuwsverzameling. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, 126 p. LEWIS B., Race and Slavery in the Middle East: an Historical Enquiry. New York, Oxford University Press, 1990, 184 p. MACMICHAEL H.A., “Notes on the Zaghawa and the People of Gebel Midob, Anglo-Egyptian Sudan”, In: Journal of the Anthropological Institute of Great Britain and Ireland. 1912, pp. 288-344. MARKUSEN E.& TOTTEN S., “Investigating Allegations of Genocide in Darfur: The U.S. Atrocities Documentation Team and the UN Commission of Inquiry”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the Study of Genocide, 2006, pp. 48-59. MARLOWE J., BAIN A. & SHAPIRO A., darfur diaries; Stories of Survival. New York, Nation Books, 2006, 256 p. MOHAMED SALIH M.A. & HARIR S., “Tribal Militias; The Genesis of National Disintegration”, In: S. HARIR & T. TVEDT (Eds.), Short-Cut to Decay; The Case of the Sudan. Uppsala, Nordiska Afrikainstitutet, 1994, pp. 186-203. MOHAMED SALIH M.A., “New Wine in Old Bottles: Tribal Militias and the Sudanese State”, In: Review of African Political Economy, 45-46, 1989, pp. 168-174. MOHAMED SALIH M.A., Understanding the Conflict in Darfur. Copenhagen, Centre of African Studies, 2005, 29 p. MORTON J., Conflict in Darfur: A Different Perspective. HTSPE Resource Paper, 2004, 23 p., Op: [http://www.htspe.com/pdfs/ConfDar.pdf]. MORTON J., The poverty of nations: the aid dilemma at the heart of Africa. London, British Academic Press, 1994, 265 p. MORTON J., “Tribal administration or no administration: the choice in Western Sudan”, In: Sudan Studies, XI, 1992, pp. 26-47. MOSZYNSKI P., “Sudan arrests aid worker for “crimes against the state”, 11.06.2005, Op: [http://www.bmj.com/cgi/content/full/330/7504/1350?rss]. MOWAFI R., Slavery, Slave Trade and Abolition Attempts in Egypt and the Sudan; 1820-1882. Stockholm, Esselte Studium, 1981, 145 p. NICOLL F., The Sword of the Prophet; The Mahdi of Sudan and the Death of General Gordon. Phoenix Mill, Sutton Publishing Limited, 2004, 384 p. O‟FAHEY R.S., “Islam, State, and Society in Dār Fūr”, In: N. LEVTZION, Conversion to Islam. New York-London, Holmes & Meier, 1979, pp.189-206.
O‟FAHEY R.S., “Al-Bulalawi or Al-Hilali”, In: Sudan Notes and Records, 1, 1973, IV, p. 197. O‟FAHEY R.S., State and Society in Dār Fūr. London, C. Hurst & Company, 1980, 210 p. O‟FAHEY R.S. & ABU SALIM M.I., Land in Dār Fūr. Charters and related documents from the Dar Fur Sultanate. Cambridge, Cambridge University Press, 1983, 180 p. O‟FAHEY R.S. & SPAULDING J., Kingdoms of the Sudan. London, Methuen & Co, 1974, 235 p. OKRENT D., “The Public Editor; Is The New York Times a Liberal Newspaper?”, In: The New York Times, 25.07.2004. “Communiqué of the thirteenth meeting of the peace and security council”, Addis Ababa, 27.07.2004, Op: [http://www.africa-union.org/News_Events/Communiqués/Communiqué%20_Eng%2027%20july%2004.pdf]. PRUNIER, G., Darfur; The Ambiguous Genocide. London, C. Hurst & Co., 2005, 212 p. PRUNIER G., “Ecologie, structures ethniques et conflits politiques au Dar Fur”, In: H. BLEUCHOT, C. DELMET, D. HOPWOOD (Eds.), Sudan; History, identity, ideology. Reading, Ithaca Press, 1991, pp. 85-103. “Rape as a weapon of war; Sexual violence and its consequences”, London, 19.07.2004, Op: [http://www.amnesty.org/en/library/asset/AFR54/076/2004/en/dom-AFR540762004en.pdf]. REEVES E., “Darfur: Genocide Before Our Eyes”, In: J. APSEL (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the Study of Genocide, 2006, pp. 26-42. REIDLE, B. & REIDLE WALLACE, G., The Devil Came On Horseback: Bearing Witness to the Genocide in Darfur. New York, Public Affairs, 2007, 230 p. “Remarks by Ambassador John Danforth on the Situation in the Sudan”, 02.08.2004, Op: [http://www.state.gov/p/af/rls/rm/34839.htm]. RÉMY J.-P., “En visite au Darfour, Michel Barnier insiste sur la nécessité d‟une solution <<africaine >> au conflit”, In: Le Monde, 29.07.2004. RÉMY J.-P., “Darfour, le soupçon d‟<<éventuelles crimes contre l‟humanité>>”, In: Le Monde, 30.06.2004, p. III. “Report of the Chairperson of the Commission on the Situation in Darfur, Sudan”, 20.10.2004, Op: [http://www.africa-
union.org/News_Events/Communiqués/Report%20-%20Darfur%2020%20oct%202004.pdf]. “Report of the International Commission of Inquiry on Darfur to the United Nations Secretary-General”, Genève, 25.01.2005, Op: [http://www.un.org/News/dh/sudan/com_inq_darfur.pdf]. “Report of the Secretary-General pursuant to paragraphs 6 and 13 to 16 of Security Council resolution 1556 (2004)”, 30.08.2004, Op: [http://www.un.org/Docs/sc/sgrep04.html]. SARSFIELD-HALL E.G., “Darfur”, In: Geographical Journal, LX, 1922, 5, pp. 359-368. SELIGMAN C.G. & SELIGMAN B.Z., Pagan Tribes of the Nilotic Sudan. (2e druk), London, Routledge & Kegan Paul Ltd., 1962, 282 p. SENGUPTA S., “The World; Identity Politics; In Sudan, No Clear Difference Between Arab and African”, In: The New York Times, 03.10.2004. “Sir James Farquharson; Engineer who in the last years before independence laid 1,800 miles of railway in Kenya, Uganda and Sudan”, In: The Times, 13.04.2005. SLATIN R.C., Fire and Sword in the Sudan; a personal narrative of fighting and serving the Dervishes, 1879-1895. (vert.dr. F.R. WINGATE), Leipzig, Tauchnitz, 1896, 640 p. SONCK E., Beeldvorming van het Israëlisch-Palestijns conflict in de Westerse dagbladpers; Een vergelijkende analyse van de berichtgeving in De Standaard en the New York Times. Gent, Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2004, 180 p. SPAULDING J. & KAPTEIJNS L., “The Orientalist Paradigm in the Historiography of the Late Precolonial Sudan”, In: J. O‟BRIEN, & W. ROSEBERRY, (Eds.), Golden Ages, Dark Ages; Imagining the Past in Anthropology and History. Berkeley, University of California Press, 1991, pp. 19-38. STANTON G.H., “Twelve Ways to Deny a Genocide”, In: J. APSEL, (Ed.), Darfur: Genocide Before Our Eyes. New York, Institute for the Study of Genocide, 2006, pp. 43-47. “Sudan: New Darfur documents”, Human Rights Watch, 20.07.2004, Op: [http://hrw.org/english/docs/2004/07/20/darfur9095.htm]. “Sudan: Rebellen in Darfour verslagen”, In: De Standaard, 10.02.2004. “Sudan Profile”, In: International Debates, II, 2004, 6, pp. 162-167. SULIMAN M., “Conflict Resolution among the Borana and the Fur: Similar Features, Different, Different Outcomes”, In: M. SULIMAN, Ecology, Politics and Violent conflict. Londen, Zed books, 1999, pp. 286-290.
“The Crushing Burden of Rape; Sexual Violence in Darfur”, Amsterdam, 08.03.2005, Op: [http://www.doctorswithoutborders.org/publications/reports/2005/sudan03.pdf]. THEOBALD A.B., ‟Alī Dīnār; Last Sultan of Darfur 1898-1916. London, Longmans, 1965, 243 p. THIBAU J., Le Monde, 1944-1996: Histoire d‟un journal, un journal dans l‟Histoire. Paris, Plon, 1996, 539 p. TOBERT N., The Ethnoarchaeology of the Zaghawa of Darfur (Sudan); Settlement and Transience. Oxford, BAR, 1988, 268 p. TOTTEN, S. & MARKUSSEN, E., (Eds.), Genocide in Darfur; Investigating the Atrocities in the Sudan. New York, Routledge, 2006, 284 p. VAN ARDENNE A. & SALIH M. & GRONO N. & MENDEZ J., Explaining Darfur. Amsterdam, Vossiuspers UvA, 2006, 60 p. VAN DORSSELAER I. “Ondertussen in Darfour. Waarom de oorlog in Soudan weer helemaal vergeten is.”, In: De Standaard, 26.12.2005, pp. 38-39. VN Veiligheidsraad Resolutie 1564, 18.09.2004, Op: [http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions04.html]. WATSON R., “Bush deploys hawk as new UN envoy”, In: The Times, 08.03.2005. WARBURG G., Islam, Sectarianism and Politics in the Sudan since the Mahdiyya. London, Hurst, 2003, 245 p. WARBURG G., The Sudan under Wingate. Haïfa, Haifa University, 1974, 245 p. “What put Sudan on the Map?”, In: Press Gazette, 18.11.2004. WILLEMSE, K., „One Foot in Heaven‟ Narratives on gender and Islam in Darfur, West-Sudan. Leiden, Rijksuniversiteit Leiden, 2001, 403 p. http://amis-sudan.org/ http://www.africa-union.org/DARFUR/CFC.htm http://www.citypopulation.de/Sudan_d.html#Land http://www.finbarroreilly.com/?s=10&t=details&l=0 http://www.lemonde.fr/web/article/0,1-0@2-3386,36-261404,0.html http://www.sudanjem.com http://www.un.org/
Bijlage 1.
De Keira sultans693.
1) Suleiman, ca. 1650-1680
2) Musa, ca. 1680-1700
3) Ahmad Bukr, ca. 1700-1720
4) Muhammad Dawra, ca. 1720-1730
5) „Umar Lel, ca. 1730-1739
6) Abu‟l-Qasim, ca. 1739-1752
7) Muhammad Tayrab, 1752/3-1785/6
- al-hajj Ishaq, 1785/6-1787/8
8) „Abd al-Rahman, 1787/8-1803
9) Muhammad al-Fadl, 1803-1838
10) Muhammad al-Husayn, 1838-1873
11) Ibrahim Qarad, 1873-1874
12) Hasaballah*
13) Bosh*
14) Harun*
15) „Abdallah Dud Banja*
16) Yusuf*
17) Abu‟l-Khayrat*
18) „Ali Dinar, troonsbestijging: 1891, heerschappij: 1898-1916
* “Schaduw sultans”, van 1874 tot 1898
693
Uit: R.S. O‟FAHEY & M.I. ABU SALIM, Land in Dār Fūr. Charters and related documents from the Dar Fur
Sultanate. Cambridge, Cambridge University Press, 1983, p. 2
Bijlage 2.
(Gedateerde) kaart met geografie en steden van Darfur.
Bron: Moderne Wereldatlas, Alphen aan den Rijn, Atrium, 2003, pp. 68-69.
Bijlage 3.
1) Aantal weerhouden artikels 2003-2005.
Aantal weerhouden artikels
159
104
226
119
0
50
100
150
200
250
DS LM TNYT TT
Kranten
# A
rtik
els
2) Artikels naar publicatiedatum.
Aantal artikels 2003-2005
0
5
10
15
20
25
30
feb/
03
apr/0
3
jun/
03
aug/
03
okt/0
3
dec/03
feb/
04
apr/0
4
jun/
04
aug/
04
okt/0
4
dec/04
feb/
05
apr/0
5
jun/
05
aug/
05
okt/0
5
dec/05
Maanden
# A
rtik
els De Standaard
Le Monde
The New York Times
The Times
3) Artikels De Standaard naar publicatiedatum.
Aantal artikels De Standaard 2003-2005
0
5
10
15
20
25
feb/
03
apr/0
3
jun/
03
aug/03
okt/0
3
dec/03
feb/
04
apr/0
4
jun/
04
aug/04
okt/0
4
dec/04
feb/
05
apr/0
5
jun/
05
aug/05
okt/0
5
dec/05
Maanden
# A
rtik
els
4) Artikels Le Monde naar publicatiedatum.
Aantal artikels Le Monde 2003-2005
0
2
4
6
8
10
12
14
feb/
03
apr/0
3
jun/
03
aug/03
okt/0
3
dec/03
feb/
04
apr/0
4
jun/
04
aug/04
okt/0
4
dec/04
feb/
05
apr/0
5
jun/
05
aug/05
okt/0
5
dec/05
Maanden
# A
rtik
els
5) Artikels The New York Times naar publicatiedatum.
Aantal artikels The New York Times 2003-2005
0
5
10
15
20
25
30
jan/
03
mrt/
03
mei/0
3
jul/0
3
sep/
03
nov/03
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
6) Artikels The Times naar publicatiedatum.
Aantal artikels The Times 2003-2005
0
5
10
15
20
25
30
jan/
03
mrt/
03
mei/0
3
jul/0
3
sep/
03
nov/03
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
Bijlage 4. 1) Aantal artikels DS naar afkomst.
Afkomst artikels De Standaard
47
7
97
8
0
20
40
60
80
100
120
Zelfg
epro
duce
erde
Corresp
onden
ten
Persb
urea
u
Ander
e kr
anten
Afkomst
# A
rtik
els
2) Artikels De Standaard naar afkomst naar publicatiedatum.
Artikels De Standaard 2003-2005 naar afkomst
0
5
10
15
20
25
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els
Artikels overgenomen van
persbureau's
Zelfgeproduceerde artikels
Artikels van cor. En redactie
ter plaatse
Artikels Overgenomen uit
andere kranten
Totale aantal artikels
3) Aantal artikels LM naar afkomst.
Afkomst artikels Le Monde
58
30
16
00
10
20
30
40
50
60
70
Zelfgeproduceerde Correspondenten Persbureau Andere kranten
Afkomst
# A
rtik
els
4) Artikels Le Monde naar afkomst naar publicatiedatum.
Artikels Le Monde 2003-2005 naar afkomst
0
2
4
6
8
10
12
14
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els
Artikels overgenomen van
persbureau's
Zelfgeproduceerde artikels
Artikels van cor. En redactie
ter plaatse
Totale aantal artikels
5) Aantal artikels TNYT naar afkomst.
Afkomst artikels The New York Times
71
90
65
00
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Zelfgeproduceerde Correspondenten Persbureau Andere kranten
Afkomst
# A
rtik
els
6) Artikels The New York Times naar afkomst naar publicatiedatum.
Artikels The New York Times 2004-2005 naar afkomst
0
5
10
15
20
25
30
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
Artikels overgenomen van
persbureau's
Zelfgeproduceerde artikels
Artikels van cor. En redactie
ter plaatse
Totale aantal artikels
7) Aantal artikels TT naar afkomst.
Afkomst artikels The Times
67
2824
00
10
20
30
40
50
60
70
80
Zelfgeproduceerde Correspondenten Persbureau Andere kranten
Afkomst
# A
rtik
els
8) Artikels The Times naar afkomst naar publicatiedatum
Artikels The Times 2004-2005 naar afkomst
0
5
10
15
20
25
30
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
Artikels overgenomen van
persbureau's
Zelfgeproduceerde artikels
Artikels van cor. En redactie
ter plaatse
Totale aantal artikels
Bijlage 5. 1) Aantal artikels met foto‟s.
Aantal artikels met foto's
43
10
63
36
0
10
20
30
40
50
60
70
DS LM TNYT TT
Kranten
# A
rtik
els
2) Artikels met foto‟s naar publicatiedatum.
Aantal artikels met foto's 2004-2005
0
2
4
6
8
10
12
jan/
04
mrt/
04
mei
/04
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei
/05
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els De Standaard
Le Monde
The New York Times
The Times
3) Artikels met één of meerdere kaartjes.
Aantal artikels met kaarten
13
9
31
20
0
5
10
15
20
25
30
35
DS LM TNYT TT
kranten
# k
aart
en
4) Artikels met kaarten naar publicatiedatum.
Aantal artikels met kaarten 2003-2005
0
1
2
3
4
5
6
7
feb/
03
mei/0
3
aug/03
nov/03
feb/
04
mei/0
4
aug/04
nov/04
feb/
05
mei/0
5
aug/05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
De Standaard
Le Monde
The Times
The New York Times
5) Artikels met cartoons.
Aantal cartoons
1 1 1
4
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
DS LM TNYT TT
Kranten
# C
art
oo
ns
6) Aantal cartoons naar publicatiedatum.
Aantal cartoons 2004-2005
0
0,5
1
1,5
2
2,5
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# C
art
oo
ns De Standaard
Le Monde
The Times
The New York Times
Bijlage 6. 1) Aantal artikels op voorpagina.
Darfur als voorpaginanieuws
3
6
11
3
0
2
4
6
8
10
12
DS LM TNYT TT
Kranten
# A
rtik
els
2) Artikels als voorpaginanieuws naar publicatiedatum.
Darfur als voorpaginanieuws 2004-2005
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
De Standaard
Le Monde
The New York Times
The Times
3) Aantal editorialen De Standaard.
Aantal editorialen De Standaard
7
4
0
1
2
3
4
5
6
7
8
DS Editoriaal Redacteurs gastauteurs
Soorten
# A
rtik
els
4) Aantal editorialen Le Monde.
Aantal editorialen Le Monde
1
4
7
0
1
2
3
4
5
6
7
8
LM Editoriaal Redacteurs gastauteurs
Soorten
# A
rtik
els
5) Aantal editorialen The New York Times.
Aantal editorialen The New York Times
3
24
6
0
5
10
15
20
25
30
TNYT Editoriaal Redacteurs gastauteurs
Soorten
# A
rtik
els
6) Aantal editorialen The Times.
Aantal editorialen The Times
4 4
7
0
1
2
3
4
5
6
7
8
TT Editoriaal Redacteurs gastauteurs
Soorten
# A
rtik
els
7) Aantal editorialen naar publicatiedatum.
Aantal editorialen 2004-2005
0
1
2
3
4
5
6
jan/
04
mrt/
04
mei/0
4
jul/0
4
sep/
04
nov/04
jan/
05
mrt/
05
mei/0
5
jul/0
5
sep/
05
nov/05
Maanden
# A
rtik
els
De Standaard
Le Monde
The New York Times
The Times
Bijlage 7. 1) Aantal grote artikels.
Absolute aantal grote artikels
9480
160
73
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
DS LM TNYT TT
Kranten
# A
rtik
els
2) Aantal kleine artikels.
Absolute aantal kleine artikels
65
24
66
46
0
10
20
30
40
50
60
70
DS LM TNYT TT
Kranten
# A
rtik
els
3) Verhouding aantal kleine versus aantal grote artikels
59%
41%
77%
23%
71%
29%
61,5%
38,5%
0,00%10,00%
20,00%30,00%
40,00%50,00%60,00%
70,00%80,00%
90,00%100,00%
Percentages
DS LM TNYT TT
Kranten
Relatieve aantal grote en kleine artikels
Kleine artikels
Grote artikels
4) Artikels De Standaard naar grootte naar publicatiedatum.
Grote en kleine artikels De Standaard 2003-2005
0
5
10
15
20
25
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els Totale aantal artikels
Aantal kleine artikels
Aantal grote artikels
5) Artikels Le Monde naar grootte naar publicatiedatum.
Grote en kleine artikels Le Monde 2003-2005
0
2
4
6
8
10
12
14
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els Totale aantal artikels
Aantal kleine artikels
Aantal grote artikels
6) Artikels The New York Times naar grootte naar publicatiedatum.
Grote en kleine artikels The New York Times 2003-2005
0
5
10
15
20
25
30
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els Totale aantal artikels
Aantal kleine artikels
Aantal grote artikels
7) Artikels The Times naar grootte naar publicatiedatum.
Grote en kleine artikels The Times 2003-2005
0
5
10
15
20
25
30
jan/
03
apr/0
3
jul/0
3
okt/0
3
jan/
04
apr/0
4
jul/0
4
okt/0
4
jan/
05
apr/0
5
jul/0
5
okt/0
5
Maanden
# A
rtik
els Totale aantal artikels
Aantal kleine artikels
Aantal grote artikels
Bijlage 8.
Lijst met geselecteerde onderwerpen en bijhorende artikels.
1) Het tekenen van een staakt-het-vuren op 08.04.2004.
Reuters, “Eindelijk bestand in Sudan”, In: De Standaard, 10.04.2004, p. 19.
AFP, Reuters, “Darfour: gouvernement et rebelles ont signé un cessez-le-feu”, In: Le
Monde, 10.04.2004, p. 32.
Reuters, “Sudan and Rebels Agree to New Cease-Fire”, In: The New York Times,
09.04.2004, p. A6.
2) Colin Powell en Kofi A. Annan bezoeken Darfur, 30 juni/01 juli 2004.
AP, “Powell zet Sudan onder druk over ramp in Darfour”, In: De Standaard,
30.06.2004, p. 14.
Reuters, “Powell wil milities weg uit Darfour”, In: De Standaard, 01.07.2004, pp. 14-
15.
AP, “Annan stelt regering Sudan ultimatum”, In: De Standaard, 02.07.2004, p. 14.
J-P. RÉMY, “Colin Powell veut forcer Khartoum à cesser sa politique de terre brûlée
dans le Darfour”, In: Le Monde, 30.06.2004, p. 8.
S. SMITH, “Dans l‟ouest du Soudan: <<épuration ethnique>> ou <<génocide>>?”,
In: Le Monde, 30.06.2004, p. 8.
S. SMITH, “Khartoum s‟engage auprès de M. Powell pour la résolution de la crise au
Darfour”, In: Le Monde, 02.07.2004, p. 5.
“Pas encore un <<genocide>>”, In: Le Monde, 02.07.2004, p. 5.
C. MARQUIS, “Powell Plans to Travel to Sudan In Effort to Stop Militia Attacks”, In:
The New York Times, 25.06.2004, p. A4.
W. HOGE, “U.N. Chief to Join Powell in Sudan to Try to Halt Massacres”, In: The
New York Times, 26.06.2004, p. A2.
C. MARQUIS, “Powell to Press Sudan to Ease the Way for Aid in Darfur”, In: The
New York Times, 30.06.2004, p. A3.
C. MARQUIS & M. LACEY, “Powell and Annan See Hints of Disaster in Sudan”, In:
The New York Times, 01.07.2004, p. A1.
M. LACEY, “Sudan Camp is Moved Before U.N. Visit”, In: The New York Times,
02.07.2004, p. A5.
AP, “Sudan Pledges to Disarm Militias in Darfur Region”, In: The New York Times,
04.07.2004, p. A4.
“The world next week; Tuesday”, In: The Times, 26.06.2004, p. 18.
J. CLAYTON, “Stop persecution of peasant tribes, US tells Sudan”, In: The Times,
01.07.2004, p. 16.
“The week that was the world; Africa: Sudan bloodbath appeals”, In: The Times,
03.07.2004, p. 20.
3) De „Background Briefing‟ van Human Rights‟ Watch met bewijzen over
de steun van de regering aan de milities.
bar, “Sudanese regering steunt rebellen”, In: De Standaard, 22.07.2004, p. 16.
W.HOGE, “Rights Group Says Sudan Aids Abuses”, In: The New York Times,
20.07.2004, p. A9.
M. HORSNELL, “Appeal reaches out to hearts and wallets”, In: The Times,
21.07.2004, p. 9.
“The week that was the world; Africa; Sudan Disaster”, In: The Times, 24.07.2004, p.
18.
4) Het bezoek van Mustafa Osman Ismail aan Europa.
I. VAN DORSELAER, “Interview: “Doen wat juist is””, In: De Standaard, 26.07.2004,
p. 37.
M. NAÏM, “<<l‟acharnement à critiquer le seul gouvernement renforce
l‟intransigeance des rebelles>>”, In: Le Monde, 23.07.2004, p. 2.
5) VN Veiligheidsraad resolutie 1556.
AP, Reuters, “Nieuwe gruwelen in Darfur”, In: De Standaard, 29.07.2004, p. 14.
AP, “Sudan „onder curatele‟”, In: De Standaard, 31.07.2004, p. 11.
J.-P. RÉMY, “Le Soudan est exhorté à agir pour régler le conflit au Darfour”, In: Le
Monde, 23.07.2004, p. 2.
“Les Nations unies demandent au Soudan de protéger les populations du Darfour”,
In: Le Monde, 01.08.2004, p. 5.
W. HOGE, “At U.N., U.S. Threatens Penalties on Sudan”, In: The New York Times,
23.07.2004, p. A3.
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: Europe Calls for Sanctions”, In: The New York
Times, 27.07.2004, p. A8.
W. HOGE, “U.S. Alters Sudan Resolution to Attract U.N. Votes”, In: The New York
Times, 30.07.2004, p. A7.
W. HOGE, “U.N. Council Threatens to Punish Sudan Over Militia Killings”, In: The
New York Times, 31.07.2004, p. A2.
AP, “Bowing to U.N. Demands, Sudan Says It Will Disarm Militias”, In: The New
York Times, 01.08.2004, p. A12.
Reuters, “New U.N. Deadline Rejected by Sudan”, In: The New York Times,
02.08.2004, p. A3.
W. HOGE, “Protesters in Sudan Oppose U.N.‟s Demands”, In: The New York Times,
05.08.2004, p. A6.
J. BONE, “Britain seeks UN resolution on Sudan”, In: The Times, 24.07.2004, p. 24.
J. BONE & A. BROWNE, “Britain pushes for UN peace force in Sudan”, In: The
Times, 27.07.2004, p. 10.
J. BONE, “Crisis in Sudan prompts threat of UN sanctions”, In: The Times,
31.07.2004, p. 22.
J. CLAYTON, “Sudan‟s soldiers say the UN Darfur plan means war-and they are
ready to confront foreign troops”, In: The Times, 03.08.2004, p. 26.
J. CLAYTON, “Protesters tell the world to stay away”, In: The Times, 05.08.2004, p.
29.
6) “Veiligheidstroepen” voor Darfur, augustus 2004 tot …?
bar, “„Moordenaars bewaken vluchtelingen in Darfur.‟”, In: De Standaard,
22.09.2004, p. 16.
Reuters, “World Briefing; Africa; Sudan: 10.000 More Police Officers to Darfur”, In:
The New York Times, p. A13.
R. BEESTON, “Sudan police show force, but is militia still at large?” In: The Times,
12.08.2004, pp. 30-31.
7) De deadline verstreken.
AFP, Reuters, “VN bespreken donderdag mogelijke sancties tegen Soedan”, In: De
Standaard, 31.08.2004, p. 13.
AP, “Kritisch rapport Annan over Darfur”, In: De Standaard, 02.09.2004, p. 2.
B. BEIRLANT, “Sudan ontspringt dans. Mensenrechtenorganisaties uiten kritiek op
rapport van Jan Pronk”, In: De Standaard, 04.09.2004, pp. 18-19.
AP, “L‟ONU examine les sanctions le 2 septembre”, In: Le Monde, 31.08.2004, p. 8.
“Kofi Annan recommande un renforcement de la présence internationale au
Darfour”, In: Le Monde, 03.09.2004, p. 7.
W. HOGE, “World Briefing; Africa; Sudan: U.N.‟s Deadline Expires”, In: The New
York Times, 31.08.2004, p. A9.
W. HOGE, “Annan Says Sudan Hasn‟t Curbed Militias; Urges More Monitors”, In:
The New York Times, 02.09.2004, p. A5.
R. BEESTON, “Sudan faces UN anger as peace edict is ignored”, In: The Times,
31.08.2004, p. 25.
J. BONE, “Sudan accused by UN chief”, In: The Times, 02.09.2004, p. 39.
“The week that was the world; Africa: Darfur violence”, In: The Times, 04.09.2004, p.
14.
8) Powell noemt Darfur een genocide, 9 september 2004.
AP, Reuters, “VS zien genocide in Darfur”, In: De Standaard, 10.09.2004, p. 2.
AFP, Belga, “Sudan: Khartoum ontkent genocide”, In: De Standaard, 11.09.2004, p.
16.
S. SMITH, “Les Etats-Unis qualifient de <<génocide>> les violences dans le
Darfour”, In: Le Monde, 11.09.2004, p. 6.
M. LACEY, “U.S. Reports on Violence in Sudan Finds a „Pattern of Atrocities‟”, In:
The New York Times, 25.08.2004, p. A7.
S.R. WEISMAN, “Powel Says Rapes and Killings in Sudan Are Genocide”, In: The
New York Times, 10.09.2004, p. A3.
“The week that was the world; Africa: Sudan genocide”, In: The Times, 11.09.2004, p.
20.
9) Het verschijnen van het AI-rapport over de oorsprong van Soedanese
wapens, 16.11.2004.
B. BEIRLANT, “Wapens voor Sudan? Geen probleem”, In: De Standaard, 17.11.2004,
p. 16.
M. LACEY, “World Briefing; Africa; Sudan: Arms exports said to fuel Darfur
violence”, In: The New York Times, 16.11.2004, p. A6.
X. RICE, “China and Russia „sell jets and guns to Sudan‟”, In: The Times, 17.11.2004,
p. 37.
10) Save the Children verlaat Darfur, eind december 2004.
AP, “Sudan; Hulpverleners vluchten voor nieuw geweld”, In: De Standaard,
23.11.2004, p. 14.
AP, “Darfour: VN schorten hulpoperaties op”, In: De Standaard, 14.12.2004, p. 13.
AP, Reuters, “„Darfour tikkende tijdbom‟”, In: De Standaard, 18.12.2004, p. 23.
S. SENGUPTA, “Sudan Orders The Expulsion Of Aid Officials From 2 Groups”, In:
The New York Times, 30.11.2004, p. A3.
Reuters, “Sudan Head of Oxfam Quits Country”, In: The New York Times,
13.12.2004, p. A5.
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: 2 Aid Workers Killed”, In: The New York Times,
14.12.2004, p. A6.
“Briton killed by mine in Darfur”, In: The Times, 13.10.2004, p. 32.
“The week that was the world; Afrika; Aid workers killed”, In: The Times, 16.10.2004,
p. 20.
R. BEESTON, “Aid risk as Sudan expels British directors”, In: The Times, 30.11.2004,
p. 36.
R. BEESTON, “British aid worker‟s expulsion ignites new row in Sudan”, In: The
Times, 09.12.2004, p. 50.
Reuters, “Save the Children staff die in Sudan”, In: The Times, 14.12.2004, p. 29.
R. BEESTON, “Save the Children quits Darfur”, In: The Times, 22.12.2004, p. 29.
X. RICE, “Darfur refugees face starvation as violence halts aid”, In: The Times,
31.12.2004, p. 40.
11) Het rapport van de VN onderzoekscommissie, 25 januari 2005.
Reuters, “Verenigde Naties: Annan wil sancties tegen Sudan”, In: De Standaard,
31.01.2005, p. 38.
I. VAN DORSSELAER, “Een semantische discussie, terwijl in Sudan mensen
sterven”, In: De Standaard, 31.01.2005, p. 41.
AP, Reuters, “Darfour: „geen genocide‟”, In: De Standaard, 01.02.2005, p. 3.
“Letterlijk; „Waarschijnlijk oorlogsmisdaden‟”, In: De Standaard, 02.02.2005, p. 16.
AFP, “Sudan: 51 namen op VN-lijst oorlogsmisdadigers”, In: De Standaard,
03.02.2005, p. 17.
C. LESNES, “L‟ONU ne conclut pas au génocide mais dénonce des <<crimes contre
l‟humanité>> au Darfour”, In: Le Monde, 02.02.2005, p. 4.
“Verbatim; <<Une action doit être enterprise d‟urgence>>”, In: Le Monde,
02.02.2005, p. 4.
W. HOGE, “U.S. Lobbies U.N. on Darfur And International Court”, In: The New York
Times, 29.01.2005, p. A8.
W. HOGE, “U.N. Finds Crimes, Not Genocide in Darfur”, In: The New York Times,
01.02.2005, p. A3.
J. BONE, “70.000 dead and 1.6m homeless, but the UN says it‟s not genocide”, In:
The Times, 01.02.2005, p. 29.
12) De doorverwijzing van de misdaden in Darfur naar het ISH.
AP, Reuters, “Oorlogsmisdaden Darfour zijn zaak voor Strafhof", In: De Standaard,
02.02.2005, pp. 16-17.
AP, “Sudan: VN wil beschuldigden voor internationaal strafhof”, In: De Standaard,
18.02.2005, p. 19.
AP, “Sudan: Vervolging voor misdaden in Darfour”, In: De Standaard, 30.03.2005, p.
20.
AP, Reuters, “Misdaden Darfour naar strafhof”, In: De Standaard, 02.04.2005, p. 17.
AP, Reuters, “Sudan: Annan geeft Strafhof lijst Darfour-verdachten”, In: De
Standaard, 06.04.2005, p. 20.
BAR, “Strafhof onderzoekt Darfour”, In: De Standaard, 07.06.2005, p. 15.
“Chine, Climat, CPI, développement … les sujets de discorde demeurent”, In: Le
Monde, 10.02.2005, p. 2.
S. MAUPAS & C. TRÉAN, “Darfour : Washington bataille contre la justice
internationale”, In : Le Monde, 18.02.2005, p. 6.
AFP, “<<Le meilleur moyen contre l'impunité>>”, In: Le Monde, 18.02.2005, p. 6.
C. LESNES, “Le Conseil de sécurité est paralysé sur le Soudan”, In: Le Monde,
19.03.2005, p. 34.
C. LESNES, “Paris et Washington s'affrontent à l'ONU sur la question des crimes de
guerre au Darfour”, In: Le Monde, 25.03.2005, p. 3.
C. LESNES, “A l'ONU, la discussion sur le jugement des crimes commis au Darfour
continue”, In: Le Monde, 26.03.2005, p. 32.
C. TREAN, “La FIDH fustige un <<chantage de la honte>> à l'ONU sur le Darfour”,
In: Le Monde, 30.03.2005, p. 4.
C. TREAN, “L'ONU saisit la Cour pénale internationale des crimes du Darfour”, In:
Le Monde, 02.04.2005, p. 4.
C. TREAN, “Le procureur de la CPI disposera d'une liste de 51 suspects fournie par les
Nations unies”, In: Le Monde, 02.04.2005, p. 4.
S. MAUPAS, “La Cour pénale internationale ouvre une enquête sur les crimes de
guerre du Darfour”, In: Le Monde, 08.06.2005, p. 4.
W. HOGE, “Sudan Rebuffs U.N. on Trying Darfur War-Crimes Suspects Abroad”, In:
The New York Times, 09.02.2005, p. A5.
S. POWER, “Court of First Resort”, In: The New York Times, 10.02.2005, p. A23.
W. HOGE, “Human Rights Commissioner Urges U.N. to Act Quickly on Darfur”, In:
The New York Times, 17.02.2005, p. A9.
W. HOGE, “France Asking U.N. to Refer Darfur to International Court”, In: The New
York Times, 24.03.2005, p. A3.
W. HOGE, “10,000 Peacekeepers to Be Sent To Sudan, U.N. Council Decides”, In:
The New York Times, 25.03.2005, p. A8.
Reuters, “Sudan Opposes U.N. on War Crimes”, In: The New York Times,
28.03.2005, p. A3.
Reuters, “Sudan Arrests 15 Accused in Darfur Crimes”, In: The New York Times,
29.03.2005, p. A9.
“World Briefing; Africa; Sudan: U.N. Court Rejected”, In: The New York Times,
02.04.2005, p. 4.
Reuters, “International War-Crimes Prosecutor Gets List of 51 Sudan Suspects”, In:
The New York Times, 06.04.2005, p. A2.
M. SIMONS, “Court in Hague Is to Investigate Darfur Violence”, In: The New York
Times, 07.06.2005, p. A15.
R. BEESTON, “US painted into corner over war criminals prosecution”, In: The
Times, 25.03.2005, p. 47.
Reuters, “Sudan refusal”, In: The Times, 28.03.2005, p. 29.
Reuters, “Darfur arrests”, In: The Times, 29.03.2005, p. 33.
K. ALLEN, “The only way to see justice”, In: The Times, 30.03.2005, p. 18.
R. BEESTON, J. BONE, “Pictures that bring home the suffering of Darfur”, In: The
Times, 01.04.2005, p. 34.
J. BONE, “Darfur genocide trials to reach world court after US 'climbdown'”, In: The
Times, 02.04.2005, p. 39.
The Times, “A noble compromise; A vote at the UN brings hope at last for justice in
Darfur”, In: The Times, 02.04.2005, p. 25.
R. BEESTON, J. CLAYTON, “Investigators target Darfur killers”, In: The Times,
07.06.2005, p. 38.
13) De NAVO helpt bij de ontplooiing van de AU in Darfur.
AP, “Sudan: Navo ziet mogelijke rol in Darfour”, In: De Standaard, 04.02.2005, p. 15.
ANP, “Sudan: Afrikaanse Unie vraagt Navo-hulp Darfour”, In: De Standaard,
28.04.2005, p. 15.
B. BEIRLANT, “Navo bereid tot hulp voor Darfour”, In: De Standaard, 18.05.2005, p.
2.
R. VAN DE ROER, “Navo en EU geven logistieke hulp aan Darfour”, In: De
Standaard, 10.06.2005, p. 18.
“<<Changer l‟image>> de l‟OTAN au Proche-Orient”, In: Le Monde, 15.02.2005, p. 3.
J.-P. RÉMY, “A la demande de l‟union africaine, l‟OTAN et l‟UE vont s‟impliquer au
Darfour”, In: Le Monde, 19.05.2005, p. 4.
J.-P. RÉMY, “Soudan: la force africaine au Darfour reçoit un soutien international
accru”, In: Le Monde, 28.05.2005, p. 6.
J.-P. STROOBANTS, “Compromis entre Paris et Washington sur le Darfour”, In: Le
Monde, 11.06.2005, p. 6.
AP, “World Briefing; Africa; Sudan: NATO Weighs Support Role in Darfur”, In: The
New York Times, 28.04.2005, p. A6.
Reuters, “World Briefing; Africa; Sudan: NATO To Support African Forces in Darfur”,
In: The New York Times, 25.05.2005, p. A6.
14) Directeurs AZG Nederland Soedan en Darfur opgepakt, 30/31 mei
2005.
ANP, Reuters, “Hulpverlener opgepakt in Sudan na kritisch rapport”, In: De
Standaard, 31.05.2005, p. 19.
AP, “Sudan: Weer medewerker AzG opgepakt, maar vrij op borgtocht”, In: De
Standaard, 01.06.2005, p. 21.
I. ROOX, “„Sudan zwijgt crisis dood‟; Interview Nathalie Civet, verantwoordelijke
AZG België in Sudan”, In: De Standaard, 02.06.2005, p. 20.
K. LINDIJER, “Verkrachting ultieme vorm van vernedering”, In: De Standaard,
02.06.2005, p. 20.
AP, “Sudan: Aanklachten tegen AZG ingetrokken”, In: De Standaard, 21.06.2005, p.
16.
AFP, “Khartoum arrête le chef de mission de MSF au Soudan”, In: Le Monde,
01.06.2005, p. 32.
AP, “Aid Worker is Detained in Sudan Over a Report on Rapes in Darfur”, In: The
New York Times, 01.06.2005, p. A4.