Cursus Balanslezen

63
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Balans Lezen Deze cursus is eigendom van de VDAB©

description

Cusrsus voor het lezen van finaciele balasen

Transcript of Cursus Balanslezen

Page 1: Cursus Balanslezen

Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddelingen Beroepsopleiding

Balans

Lezen

Deze cursus is eigendom van de VDAB©

Page 2: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 2/43

INHOUDSOPGAVE

I. VOORSTELLING..........................................................................................................................................

II. WAT IS... ENKELE DEFINITIES EN OMSCHRIJVINGEN...................................................................1. BALANSLEZEN:........................................................................................................................................2. ONDERNEMING:......................................................................................................................................3. INVENTARIS:............................................................................................................................................4. BALANS:...................................................................................................................................................5. RESULTATENREKENING:.......................................................................................................................6. JAARREKENING:......................................................................................................................................

III. DE INVENTARIS......................................................................................................................................A. INHOUD: HEBBEN EN HOUDEN, BEZIT EN SCHULDEN.........................................................................................B. WAT IS KAPITAAL? WAT IS EIGEN VERMOGEN?..............................................................................................C. STRUCTUUR....................................................................................................................................................D. ONDERSCHEID: LANGE VERSUS KORTE TERMIJN...............................................................................................

IV. DE BALANS...............................................................................................................................................A. ACTIVA & PASSIVA?.......................................................................................................................................B. VAST ACTIEF VLOTTEND ACTIEF................................................................................................................C. EIGEN VERMOGEN VREEMD VERMOGEN......................................................................................................D. VERDERE STRUCTUUR.....................................................................................................................................

V. DE RESULTATENREKENING.................................................................................................................A. HERKOMST VAN DE PRAKTIJK EN SITUERING....................................................................................................B. KOSTEN = UITGAVEN??? WELKE WÉL, WELKE NIET???...................................................................................C. OPBRENGSTEN = INKOMSTEN??? ZELFDE VRAAG.............................................................................................D. CATEGORIEËN VAN KOSTEN EN OPBRENGSTEN.................................................................................................E. WAT IS WINST? VERLIES? WELKE SOORTEN?..................................................................................................

VI. LIQUIDITEIT............................................................................................................................................A. HET “NETTO BEDRIJFSKAPITAAL”....................................................................................................................B. CURRENT RATIO.............................................................................................................................................C. ACID TEST OF QUICK RATIO.............................................................................................................................D. THESAURIE OF ONMIDDELLIJKE LIQUIDITEIT....................................................................................................E. ROTATIES.......................................................................................................................................................

1. Klantenrotatie of dagen klantenkrediet.......................................................................................................2. Leveranciersrotatie of dagen leverancierskrediet.......................................................................................3. Voorraadrotatie of doorstroming van de stocks..........................................................................................

VII. SOLVABILITEIT OF SCHULD(ON)AFHANKELIJKHEID................................................................A. ALGEMENE SCHULDGRAAD.............................................................................................................................B. LANGE TERMIJNSCHULDGRAAD.......................................................................................................................

VIII. RENDABILITEIT, RENDEMENT.........................................................................................................A. BRUTO WINSTMARGE (OF BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE-MARGE)..................................................................B. VERKOOPMARGE(S) VÓÓR BELASTING.............................................................................................................C. RENDABILITEIT VAN HET TOTAAL ACTIEF.......................................................................................................D. RENDABILITEIT VAN HET EIGEN VERMOGEN (NA BELASTING)..........................................................................

IX. CASH-FLOW OF "DE WARE WINST"..................................................................................................

X. SLOTBEMERKINGEN..............................................................................................................................1. Verband tussen rendabiliteit en solvabiliteit: de Financiële Hefboom (financial leverage).........................2. Invloed van solvabiliteit op liquiditeit........................................................................................................3. Invloed van liquiditeit (cash-flow) op solvabiliteit (fin. risico): de cash-flow dekking van het vreemd vermogen.........................................................................................4. Slotoverweging:.........................................................................................................................................

Page 3: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 3/43

I.

VOORSTELLING

Dit werkstukje heeft niet de pretentie een allesomvattende kijk op balansanalyse te bieden. Zo gaat het gewild voorbij aan interessante, maar omvangrijke themata als de tabellen van herkomst en besteding van de middelen en de waardebepaling van ondernemingen. Wél wil het een leidraad zijn bij de klassikale lessen, die aan ge-interesseerden, zowel mét als zonder boekhoudkundige basis, een zicht van buitenaf willen geven op de economische situatie van een onderneming, uitgaande van het beschikbaar cijfermateriaal in de jaarrekening. Dit specifiek doel is beslis-send voor de omvang en de diepgang van de hier verstrekte informatie.

In de hoofdstukken II tot en met V wordt daarom eerst een licht ontstoken over de boekhouding als werkinstrument. Zonder kennis van het werkinstrument en de daaruit voortvloeiende cijfergegevens is geen interpretatie mogelijk. Daarna kunnen we dan de hoofdstukken VI tot en met IX aanvatten, die de kern en het doel van deze cursus inhouden:

Zo bestuderen we in hoofdstuk VI de liquiditeit als verhouding tussen "binnenkort" te betalen schulden en het daarvoor beschikbare geld en gaan we na hoe "beschikbaar" die middelen van de onderneming wel zijn.In een tweede stap bekijken we de solvabiliteit (hoofdstuk VII) als wijze van verde-ling van de schulden over bedrijfs-interne (aandeelhouders) en bedrijfs-externe geldschieters (banken, leveranciers, e.a. leningen en schulden).Vermits ondernemingen geen liefdadigheidsinstellingen zijn en geld moet "opbrengen", behandelen we onvermijdelijk de rendabiliteit van de onderneming (hoofdstuk VIII) en gaan we na hoe deze tot stand is gekomen. Deze rendabiliteit geeft de verhouding weer tussen de ingezette middelen en wat zij hebben voort-gebracht.Voor we in het laatste hoofdstuk enkele verbanden leggen en conclusies trekken, wordt een tipje van de sluier gelicht over een onderwerp dat veel uitdieping toelaat, die echter in deze cursus haar plaats niet vind. De winst van een onderneming bevat namelijk ook invloeden, die boekhoudkundig wel een benadering van de realiteit uitmaken, maar die de ware winst enigszins vertekenen. Dit ware beeld wordt op-nieuw getoond via de cash-flow-analyse (hoofdstuk IX).

In tegenstelling tot andere geschriften over het thema, wordt in dit werkje de klem-toon gelegd op een GOED BEGRIP VAN DE GEGEVENS WAARMEE GEWERKT WORDT , dat moet voorafgaan aan het "van buiten kennen" van formules: zulk begrip blijft langer bij en zal er te gepasten tijde ook toe aanzetten de formules aan te passen of te relativeren. Het PRAKTISCHE NUT van onderhavige cursus hangt voornamelijk af van de door de lezer gezochte of uitgeoefende tewerkstellingsfunctie. Zo is het van essentieel belang voor directiemedewerk(st)ers en (hulp)boekhoud(st)ers, dat zij minstens noties hebben van de door de boekhoud(st)er, financieel en/of algemeen directeur, accountant of bedrijfsrevisor gehanteerde terminologie.

Page 4: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 4/43

II.

WAT IS...

ENKELE DEFINITIES EN OMSCHRIJVINGEN...

1. BALANSLEZEN:

= methode...om o.b.v. uitgebreid en onoverzichtelijk cijfermateriaal...toch min of meer significante uitspraken te kunnen doen...over de economische toestand van een onderneming...op een bepaald ogenblik...

a) Methode?

Ja, want er wordt gebruik gemaakt van (naar behoefte aanpasbare) formules, die in kengetallen uitmonden, die dan samen geïnterpreteerd dienen te worden in de vorm van conclusies...

b) Uitgebreid en onoverzichtelijk cijfermateriaal?

Bij eerste, oppervlakkige en onvoorbereide lezing van een balans (zie voorbeeld in bijlage) wordt men overstelpt door cijfers, die - op zich - meestal weinig relevant kunnen genoemd worden. Wanneer men deze cijfers echter op de gepaste wijze naast en tegenover elkaar plaatst (zoals in een puzzel), verkrijgt men een totaal-beeld, dat toelaat min of meer treffende vaststellingen en zinnige conclusies te for-muleren.

c) Min of meer significante uitspraken?

Er weze hier ook opgemerkt, dat de jaarrekening als bron van informatie niet vrij is van beperkingen, die haar waarde als “gezondheidsbarometer” sterk kunnen relativeren. Naast het feit dat de balans een MOMENTOPNAME is (zie verder), zijn bepaalde cijfers gestoeld op - altijd min of meer SUBJECTIEVE - RAMINGEN en WAARDERINGEN. Bovendien worden (vrijwel) alle elementen gewaardeerd aan KOSTPRIJS en niet aan vervangings- of verkoopwaarde (die soms middels herwaarderingen benaderd kan worden). Tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat - ook al is het tegendeel imminent - de balans principieel opgesteld

Page 5: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 5/43

wordt vanuit “going concern”-standpunt (men gaat ervan uit dat de onderneming haar activiteit blijft voortzetten) en al te vaak systematisch “geretoucheerd” wordt, om naar buiten toe een vaak onverdiend vertrouwen te wekken...

Als we al rekening gehouden hebben met deze beperkingen, dan nog is de uitkomst van ons denken en rekenen in hoge mate afhankelijk van het juiste gebruik van de formules, waarbij geen element verkeerdelijk mag worden toegevoegd of weggela-ten.

Zo zal men ook steeds moeten nagaan in welke mate de standaardformule voor deze of gene onderneming eventueel dient aangepast, onder meer vanuit de specifieke situatie van de onderneming qua activiteit, werkterrein, geplogenheden van de sector, enz... alvorens men bepaalde criteria als alarmerend of afwijkend mag bestempelen.

d) Over de economische toestand van een onderneming?

Zowel de bedrijfsinterne (eigenaars/aandeelhouders - leiding - personeel) als ex-terne instanties (financiële instellingen - leveranciers - overheid - klanten) zijn geïn-teresseerd in de “economische gezondheid” van de onderneming.

Voor de eigenaars is dit evident: zij willen immers weten wat hun aandelen waard zijn, en wat zij opbrengen (of kosten!). De bedrijfsleiding wil weten hoe de zaken gaan, om te weten welke maatregelen zich opdringen en wat de mogelijkheden van het ogenblik zijn. Ook het personeel wil weten of en hoelang het bedrijf hen nog kan betalen en of er misschien ruimte is voor een loonsaanpassing...

Financiële instellingen stellen de vraag meestal alleen, wanneer hen om geld ge-vraagd wordt, dus alvorens een leningsaanvraag goed of af te keuren. Ook bij be-leggingsbeslissingen zullen zij nagaan hoe betrouwbaar (veiligheid) en lucratief (rendement) hun belegging in de aandelen van deze of gene onderneming kan of zal zijn.

De leveranciers willen weten of zij een kredietwaardige klant hebben. De overheid, of en hoeveel belastingen zij kan innen. En ja, ook de klant wil weten of hij in de toe-komst nog leveringen vanwege zijn leverancier moet verwachten...

Page 6: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 6/43

Om op al deze vragen te kunnen antwoorden, moet de “koorts” van een onderne-ming op (minstens) drie vlakken worden gemeten:

1. paraatheid of liquiditeit : in hoeverre is de onderneming voorbereid op het terug-betalen van haar op korte termijn vervallende schulden...

2. zelfstandigheid of solvabiliteit : in welke mate staat de onderneming “op eigen be-nen”, dus hoe onafhankelijk is zij van externe financieringsbronnen (leningen)...

3. scheppingskracht of rendabiliteit : is de onderneming in staat zelf - door eigen ac-tiviteit - nieuwe middelen aan te maken (winst te genereren) en hoe staat die winst tegenover de ingezette middelen.

4. (geldstroom of cash-flow): wat is de ware omvang van de bedrijfsactiviteit, los van de minder controleerbare en vaak meer manipuleerbare factoren? Hoe ziet de fi-nanciële structuur van de onderneming eruit? enz...

Elk van deze parameters, los van de andere bekeken, is weinig tot nietszeggend. Het binnen het juiste kader geplaatste totaalbeeld telt.

e) Op een bepaald ogenblik?

Net zoals dat met mensen het geval is, zijn er ook voor ondernemingen onderhuidse evoluties (ziekteprocessen) en onvoorziene omstandigheden die plots de kop opste-ken. Men vergelijke met het familieportret waarop een bepaald persoon nog breed-lachend straalt van gezondheid, daar waar hij twee dagen later door een hartaanval geveld wordt.

Aangezien een balans eveneens een MOMENTOPNAME is (zie verder), dient men de balansgegevens minstens op twee vlakken met de nodige terughoudendheid te gebruiken: ten eerste gaat het zoals gezegd over een momentopname, die men slechts zinnig kan situeren in een bepaalde evolutie; ten tweede zijn de gegevens slechts beschikbaar na een vrij lange periode (afsluiting van het boekjaar max. 6 maanden om balans neer te leggen bij de Nationale Bank nogmaals 2 à 3 maanden vóór beschikbaarheid...).

Page 7: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 7/43

2. ONDERNEMING:

= geheel van mensen en middelendie samen ingezet wordenom een bepaald (economisch) doel te bereiken

Een onderneming maakt dus gebruik van zowel mensen (arbeid) als middelen (geld - onder alle gedaanten) om haar doel te bereiken.

Dat doel situeert zich op verscheidene niveaus. Zo herkennen wij o.m.:

Het allereerste doel van elke vorm van onderneming is zelfbehoud, m.a.w. BLIJ-VEN BESTAAN. Een onderneming die dat niet nastreeft is evidenterwijze ten dode opgeschreven. Daarin verschilt het doel van een onderneming dus niet van het streven van de mens.

Dat “blijven bestaan” is dus een “must”, die ook de eerste reden is van het tweede doel, namelijk WINST MAKEN, als vorm van verzekering van een toekomst, die ook voor de onderneming vol onzekerheden zit. Ook daar zien wij dus een parallel met ons eigen werken en ijveren.

Daarnaast zijn er de vele andere doelen, die hun weerslag vinden in de achterlig-gende be-doel-ingen van de stichters, in de statuten van de onderneming, enz...

Vaak rijst de vraag naar wie eigenlijk recht heeft op de vruchten van de door de on-derneming uitgeoefende activiteit, op de winst dus. In de klassieke economie heeft elke vorm van “inzet” zijn “beloning”. Voor arbeid is dat “loon” (in de meest brede betekenis), voor grond zijn dat de vruchten die hij voortbrengt. Voor kapitaal (in de financiële zin) is dat rente (wat vraagt u aan uw bank en wat “vraagt” de bank van u?!).

Het is in diezelfde redenering dat diegenen, die de “(geld)middelen” ter beschikking stelden van de onderneming - men leze: de “aandeelhouders” ofte “eigenaars” van de onderneming -, “recht hebben” op het resultaat, of dat nu winst is of verlies (de bluts met de buil nemen, heet dat dan). Zij zijn de leveranciers van het “eigen ver-mogen” van de onderneming, wat boekhoudkundig dan ook als schuld aan deze aandeelhouders wordt voorgesteld. Winst is dus boekhoudkundig een toename van dat eigen vermogen, dus een toename van de schuld aan de aandeelhouders...

Page 8: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 8/43

3. INVENTARIS:

= de VOLLEDIGE en GEDETAILLEERDE LIJSTvan alle bezittingenen vorderingenen van alle schulden van de onderneming,gewaardeerd aan aankoopprijs of (desgevallend) in boekhoudkundige waarde

Volgens de letter van de wet moet MINSTENS EENMAAL PER JAAR een inventaris worden opgesteld. De hier bedoelde inventaris is die van de laatste dag van het boekjaar (= niet altijd 31/12! Sommige bedrijven voeren hun boekhouding immers “te paard” over twee kalenderjaren: bijv. van 1 mei tot 30 april). Hij vindt ook zijn weer-slag in de (eindejaars)balans. Zie verder: hoofdstuk III.

4. BALANS:

= de gestructureerde weergave van alle bezittingen, vorderingen en schulden van de onderneming op een bepaald ogenblik.= een MOMENTOPNAME= OVERZICHT VAN DE INVENTARIS

Wanneer men in het algemeen over “de balans” spreekt, bedoelt men meestal de balans op het ogenblik van de afsluiting van het boekjaar.

De term balans (“weegschaal”) verwijst naar het evenwicht dat er (boekhoudkundig ALTIJD) moet zijn tussen de HERKOMST van de middelen (vanwaar hebben wij ons geld, waarbij de aandacht uitgaat naar de schulden) en hun BESTEDING of AAN-WENDING (waaraan hebben wij het uitgegeven, waarbij in de balans aandacht be-steed wordt aan de “activa”, zijnde die bezitselementen die minstens voor enige tijd in de onderneming blijven of minstens nog aanwezig zijn bij inventarisopname).

De achterliggende filosofie is immers, dat alles (men leze: elk middel) een herkomst heeft, en alles een bestemming... Boekhouding is uiteindelijk niets anders dan fi-nanciële geschiedschrijving binnen de onderneming: het is het opvolgen van geld in al zijn vormen en noteert vooral hoe dat geld telkens van gedaante verwisselt en welke gevolgen die metamorfosen meebrengen. Als zulke gedaanteverwisseling nl. gepaard gaat met een méérwaarde (bijv. wij zetten onze handelswaar om in een handelsvordering of geld voor méér dan de kostprijs) dan hebben wij een opbrengst geboekt. Op dat ogenblik bevindt zich de herkomst van die handelsvordering of dat

Page 9: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 9/43

geld enerzijds in de “verdwenen” (verkochte) handelsgoederen en anderzijds in de met die verkoop gerealiseerde winst/opbrengst/meerwaarde.

Dit evenwicht wordt nog benadrukt door de weergave van de balans, waarbij men de HERKOMST RECHTS (=Passief=Credit) en de BESTEDING LINKS (=Actief=Debet) plaatst.

D(ebet) C(redit)

Bezit = SchuldActief = Passief

Besteding = Herkomst

Voor verdere bespreking wordt verwezen naar hoofdstuk IV. van deze cursus.

5. RESULTATENREKENING:

= de systematische, gestructureerde en gespreide weergavevan de tijdens het jaar gedane kosten en verworven opbrengsten

Waar de balans een momentopname is, is de resultatenrekening de weerspiegeling van de gecumuleerde (opgestapelde) kosten en opbrengsten van het hele (boek)jaar. De vermelde eindcijfers zeggen dus niets over de frequentie of hoegrootheid van de onderscheiden kosten en opbrengsten of hun spreiding over het jaar. Het zijn slechts jaartotalen, die al evenmin op rechtstreekse wijze aantonen of de betreffende kosten BETAALD werden en de opbrengsten GEÏND...

Voor verdere bespreking wordt verwezen naar hoofdstuk V. van deze cursus.

6. JAARREKENING:

De jaarrekening is de gebruikelijke term, die het geheel van neergelegde balans, resultatenrekening en bijhorende toelichting aanduidt. De jaarrekening wordt neerge-legd bij de Nationale Bank van België in een wettelijk bepaalde vorm, hetzij volgens het verkort schema (VKT), hetzij volgens het volledig schema (Vol.), al naargelang de onderneming al dan niet aan de door de wetgever vastgestelde criteria voldoet. Eenmaal neergelegd (op papier of op diskette) zal zij na enige tijd door om het even wie kunnen geraadpleegd worden.

Page 10: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 10/43

III.

DE INVENTARIS...

A. Inhoud: hebben en houden, bezit en schulden

Zoals boven reeds aangehaald is de inventaris een gedetailleerd totaaloverzicht van ALLE in geld waardeerbare elementen van de onderneming. Het betreft hier dus alle bezittingen (en vorderingen, die een toekomstig bezit vertegenwoordigen) en schul-den.

Inventaris

Bezittingenxxxxxxx 12345xxxxxxxxx 78966xxxxxx 78521

Schuldenxxxx 45699xxxxxxxxxx 127899s

Voor het overzicht wordt deze inventaris gestructureerd weergegeven, en wel vol-gens het door de onderneming gehanteerde rekeningenplan. Hij zal immers de basis vormen van de balans. Ook is het zo dat niet alleen de boekhouder en/of verant-woordelijke voor de inventaris van deze lijst gebruik zal maken. Naast de internen (bestuurders, aandeelhouders, personeelsleden,...) zijn ook externen in deze inven-taris geïnteresseerd. De belangrijkste van deze externen is de staat, en in de aller-eerste plaats de fiscus. Hoe vaak hoort men immers niet dat deze zijn (liefst onver-wachte en ongewenste!) intrede doet in een bedrijf op het ogenblik dat de inventaris klaar zou moeten zijn, om te controleren of bijv. de voorraden van de handelsgoede-ren wel correct weergegeven zijn (denk aan de “zwarte” bloem van bepaalde bakke-rijen), of de opgegeven activa niet “ondergewaardeerd” zijn (waardoor men winsten wegmoffelt) en/of passiva “overgewaardeerd” (idem). Door winsten te verbergen ontduikt men immers belasting!

Page 11: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 11/43

B. Wat is Kapitaal? Wat is Eigen Vermogen?

Boven zagen we reeds wat KAPITAAL is: de (meestal aanvankelijke en soms ach-teraf gewijzigde) inbreng van de aandeelhouders in de vennootschap. Het dient als buffer, een soort borgstelling voor de verplichtingen van de onderneming ten over-staan van derden-schuldeisers. Voor elk type van handelsvennootschap bepaalt de wetgever het minimum-kapitaal (bijv. 1.250.000 of 2.500.000) en het deel daarvan dat van in den beginne moet “volstort” (d.w.z. betaald of voldaan) zijn. Bijvoorbeeld 25% van het “geplaatste” (=ingetekende) kapitaal en/of een minimum-bedrag.

Dit verschil tussen geplaatst en volstort kapitaal kan tot verwarring leiden, maar is in se vrij simpel. Bij oprichting van de vennootschap - of bij intekening door aandeel-houders op aandelen van een onderneming - verbinden deze aandeelhouders er zich toe - tegen ontvangst van aandelen met een overeenkomstige waarde - geld of materiële goederen te verstrekken. Zoals boven vermeld, MOET een deel daarvan onmiddellijk volstort (= voldaan) worden. Het restant wordt voldaan op verzoek en na beslissing van de AV. Dit verklaart dan ook de eventueel voorkomende negatieve post op het passief van de balans “aandeelhouders nog te storten” of “niet-opge-vraagd kapitaal”. Samen met de rekening “Geplaatst kapitaal” vormt zich een nieuw saldo: het volstort kapitaal.

Het kapitaal is slechts een deel van het EIGEN VERMOGEN (EV) van de onderne-ming. We zagen inderdaad reeds dat de winsten die een onderneming maakt toe-komen aan de verschaffers van de middelen van die onderneming, dus aan de aan-deelhouders. Zolang die winsten niet worden uitgekeerd en in de onderneming blij-ven, verhogen zij de waarde van het EV, en dus de waarde van de aandelen. Deze waardeverhoging zal pas effect sorteren op het ogenblik dat de aandelen verhandeld worden of op het ogenblik van liquidatie, bij fusie met of opslorping door een andere vennootschap.

Elk jaar opnieuw moet de AV haar goedkeuring hechten aan het beleid van de raad van bestuur (dagelijkse leiding) en aan de opgestelde, neer te leggen jaarrekening. Bij die goedkeuring hoort ook de beslissing over het resultaat. Hierbij heeft de AV in hoofdzaak volgende opties, waaruit zij er meerdere kan kiezen: uitbetaling van de winst onder de vorm van dividenden, de “reservering” van de winst, waardoor de winst vastgelegd wordt in de onderneming, en de overdracht van de winst naar het volgend boekjaar. In al die gevallen wordt de winst integraal belast. (In vele onder-nemingen worden de bestuurders ook vergoed met tantièmes: een soort bonus, dus. Dit bedrag is wél aftrekbaar in de vennootschapsbelasting.)

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat HET EV BESTAAT UIT AL DIE ELEMENTEN DIE PER EINDE REKENING TOEKOMEN AAN DE AANDEELHOUDERS : het kapitaal, de reserves (winsten van vroeger) en het overgedragen resultaat. “Resultaat” in plaats

Page 12: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 12/43

van “winst”, omdat een onderneming inderdaad ook verlies kan maken! Dit verlies is dan ook een vermindering van het EV en wordt als een negatief cijfer in het EV ver-meld.

C. Structuur

Het werd reeds gesteld: de inventaris is een belangrijk document, dat niet alleen voor de boekhouder of inventaris-verantwoordelijke leesbaar moet zijn. Daarom wordt er een structuur aan gegeven, die voornamelijk neerkomt op een indeling, zoals die in de balans terug te vinden is en die bezittingen, vorderingen en schulden (eigen en vreemd vermogen) in gebundeld detail weergeeft. Zie ook verder hoofd-stuk IV: “de balans”.

D. Onderscheid: lange versus korte termijn

De boekhouding van een onderneming wordt normaliter gevoerd op jaarbasis. Dit kan een kalenderjaar zijn (1/1 tot 31/12) of een andere periode van één jaar (bijv. 1/5/xx tot 30/4/xx+1). Men heeft immers een referentieperiode nodig om de presta-ties van de onderneming te kunnen meten. Dit heeft gevolgen voor de boekhouding.Zoals we zagen is de resultatenrekening de verzameling van alle kosten en op-brengsten van de te observeren periode. Kosten en opbrengsten van andere perio-des worden dus zoveel mogelijk uit de resultatenrekening van het boekjaar geweerd. Daarom wordt elke oude periode m.b.t. het resultaat “afgesloten” en begint elke nieuwe periode met een schone lei voor kosten en opbrengsten.

Één (boek)jaar is dus het criterium, de maatstaf die gebruikt wordt om vast te stellen of iets een kost is of niet. De vraag rijst hier dus, of een bepaalde “inspanning” (kost, aankoop, enz...) in éénmaal in het resultaat terecht zal komen (en dus voor 100 % als kost zal worden behandeld)... of misschien een langer ge-bruik toelaat, waardoor wij de gedane inspanning over een langere periode (dan één jaar) moeten spreiden.Typische kosten zijn bijvoorbeeld de kosten van elektriciteit, gas, water, huur, lonen (werkuren), enz. die meestal pas aangerekend/geboekt worden als ze reeds (lang) VERbruikt (en dus niet meer aanwezig) zijn. Duurzamere inspanningen zijn bijv. de aankoop van bedrijfswagens en computers (gebruiksduur 2 à 3 jaar), meubilair en installaties ( 10 jaar) en gebouwen (20 tot 50 jaar). De boekhoudkundige verwerking van deze inspanning is in de eerste plaats een poging om het aan alle

Page 13: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 13/43

materiële goederen inherente waardeverlies (veroudering, slijtage,... ) weer te geven. Zij draagt over het algemeen de naam “afschrijving”. (zie ook verder: hoofdstuk V, afd. B en D)

Ook onze rechten (vorderingen) en verplichtingen (schulden) worden opgesplitst op basis van hun invorderbaarheid/betaalbaarheid. Zo wordt een schuld, die over meerdere jaren terugbetaald wordt (denk aan een hypothecaire lening), op het einde van elk “boekjaar” opgesplitst in het deel dat in de loop van het volgend jaar zal moeten betaald worden (korte termijn) en het saldo, dat op de rekening “schulden > 1 jaar” blijft. Dit is belangrijk voor de liquiditeitsvraag, m.a.w. over welke bedragen (ter terugbetaling) moeten wij het komende/lopende jaar beschikken? Dezelfde splitsing ziet men bij de vorderingen, wat op zijn beurt een zicht biedt op de bedra-gen die (waarschijnlijk) gedurende het lopende jaar zullen geïnd worden.

Page 14: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 14/43

IV.

DE BALANS...

A. Activa & Passiva?

Zoals de lezer merkt, zit er heel wat jargon in de omgangstaal van de boekhouder/ accountant/bedrijfsrevisor... Dit jargon heeft niet in de eerste plaats de bedoeling om voor leken onverstaanbaar te zijn, wél om zoveel mogelijk in één woord samen te vatten, wat anders een hele begripsomschrijving zou vergen. Een goed begrip van dit jargon opent dan ook meteen een hele reeks deuren voor wie (zelfs occasioneel) met deze vakmensen te maken heeft.

Het werd reeds eerder gesteld: de balans is de bijzonder “gestructureerde” weer-gave van de inventaris. Deze structuur is het resultaat van een zeer lange evolutie en is voor de meeste ondernemingen sinds ruim twintig jaar ook wettelijk opgelegd.

Actief BALANS Passief

Lange term. (>1jr) Eigen Vemogen

Lange termijn (>1jr) Lange term. (>1jr) Vreemd Vermogen

Korte termijn (1jr) Korte termijn (1jr)

BESTEDINGvan de middelen

HERKOMSTvan de middelen

Actief = Passief

In eerste instantie merken we een opdeling in twee helften, die zowel naast als onder elkaar kunnen worden weergegeven: “Actief” en “Passief”. Deze indeling be-rust op de gelijkheid (evenwicht - balans) tussen de herkomst (vanwaar komen onze middelen) en de besteding (waaraan hebben wij onze middelen besteed, waar zijn ze naartoe). Een gelijkheid die een boekhoudkundige MUST is. Een ongelijkheid op dit vlak zet nl. de gehele boekhouding (en haar bewijskracht t.o.v. de buiten-wereld!) op de helling.

Page 15: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 15/43

Onder de ACTIVA vinden we, zoals gezegd, alle materiële - én immateriële: bijv. octrooien - bezitselementen. Onder bezit wordt daarbij ook verstaan hetgeen de onderneming nog te innen heeft, nl. haar vorderingen op anderen. Al wat de onder-neming op min of meer permanente basis “verwerft” vindt hier zijn weerslag in een vooraf vastgelegde orde van dalende duurzaamheid van gebruik (onroerende goe-deren blijven bijv. langer in de onderneming dan meubelen of auto’s, en deze langer dan de voor verkoop bestemde handelsgoederen, om van liggend geld nog maar te zwijgen!). Men zou ook kunnen zeggen: in stijgende orde van “liquiditeit” of “verzilverbaarheid”.

Anderzijds vinden we onder de PASSIVA alle mogelijke schulden van de onderne-ming, te beginnen met de meest duurzame: het kapitaal en de andere elementen van het EV (zie boven hoofdstuk III afdeling B). Daarop volgen dan de “voorzieningen” (zie hierna) en de schulden aan “derden” (zijnde alle schulden bij aan de onderneming vreemde “personen” + de leningen die eventueel bij aandeel-houders zijn aangegaan en die geen kapitaal vertegenwoordigen). Deze laatste zijn eveneens gerangschikt in dalende orde van duurzaamheid (eerst langlopende le-ningen/schulden, daarna leningen/schulden op minder dan een jaar) of stijgende orde van betaalbaarheid.

B. Vast Actief Vlottend Actief

Uit de voorgaande redenering komt ook deze opdeling: een onderscheid tussen de middelen die “vast” (dus voor > 1 jaar) in de onderneming worden aangewend enerzijds en de middelen die “liquide” of “vlottend” zijn en dus normaliter vlotter een andere bestemming krijgen, van gedaante veranderen als het ware (geld han-delsgoederen vordering op klanten geld).

Dit onderscheid is van belang om de liquiditeitspositie van de onderneming te peilen: in hoever is zij in staat om haar op korte termijn vervallende schulden te betalen met “beschikbare” of “snel in geld omzetbare” middelen.

Daarnaast wordt het onderscheid vast-vlottend ook vaak gebruikt om de financie-ringsproblematiek door te lichten. Het is nl. niet om het even hoe men zijn investe-ringen financiert. Zo wordt algemeen gesteld dat langlopende investeringen best worden gefinancierd met langlopende schulden, en korte-termijn-operaties met kortlopende schulden. Logisch ook: welke zin heeft het om een langetermijnlening aan te gaan voor de opvulling van een tijdelijk kastekort? Dat zou immers leiden tot een situatie waarbij we jaren lang zouden afbetalen voor een probleem dat sinds jaar en dag opgelost is. Anderzijds heeft snel(ler) afbetalen ook weinig zin voor goederen die lang in de onderneming blijven. Dat zou een zware financiële last doen ontstaan tijdens een korte periode, terwijl de goederen zelf lang meedraaien en

Page 16: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 16/43

bijdragen tot de winst. Uiteindelijk gaat het er toch om de inspanningen zo passend mogelijk te verdelen!

C. Eigen Vermogen Vreemd Vermogen

Dit onderscheid zagen we voorheen reeds inhoudelijk. Weze hier nog vermeld dat deze opdeling ook in de officiële balans terug te vinden is. Het belang van deze in-deling zal verder aan bod komen in de bespreking van de verhouding tussen beide (solvabiliteit: hoofdstuk VIII hierna).

D. Verdere structuur...

De verdere indeling van de balans (zie voorbeeld in bijlage) in rubrieken is in het bijzonder gericht op een grotere hanteerbaarheid en gemak van verwijzing. Zij ver-betert ook het overzicht van de gegevens in duidelijk omschreven rubrieken met een welbepaalde inhoud.

Page 17: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 17/43

Zo vindt men op de actief-zijde:

I. Oprichtingskosten : door de band genomen betreft het hier de “kosten” die ter gelegenheid van de oprichting van de onderneming (of bij haar herstructurering) worden gedaan en die een langdurige en gunstige invloed hebben op werking en resultaten van de onderneming. Vandaar dat deze “kosten” ook over meerdere jaren mogen worden gespreid via afschrijvingen. De onder deze rubriek weer-gegeven bedragen zijn “boekwaarden”, als saldo van aanschaffingsprijs min geboekte afschrijvingen.

II. Immateriële vaste activa : kort gesteld zijn dit de “rechten” die de onderneming heeft uit opzoekingswerk (R&D), octrooien, licenties, en dergelijke meer. Ook “goodwill” valt hieronder (de boekhoudkundige méérprijs die door de onderneming werd betaald bij opslorping van een andere vennootschap). Ook hier wordt gewerkt met “boekwaarde”.

III. Materiële vaste activa : hieronder vallen alle (meestal) tastbare bezitselemen-ten, zoals terreinen, gebouwen, meubilair, voertuigen, enz..., alsook de gebruiks-rechten hierop (behalve huur) zoals leasing, vruchtgebruik, recht van erfpacht, enz... Op enkele uitzonderingen na wordt op al deze activa afgeschreven, zodat wij ook hier alleen “boekwaarden” terugvinden.

IV. Financiële vaste activa : betreffen de aandelen en andere rechten in en vorde-ringen op andere bedrijven, in zover deze voor langere tijd in de onderneming zijn vastgelegd.

V. Vorderingen > 1jr : handels- en andere vorderingen, waarvan de betaling over meerdere jaren gespreid is (voor het saldo: zie boven) of integraal in de toekomst zal plaatsvinden.

VI. Voorraden en bestellingen in uitvoering : zowel de produkten, bestemd voor rechtstreekse verkoop, als de grondstoffen, hulp(grond)stoffen, goederen in be-werking (halffabrikaten), gereed produkt (afgewerkte goederen) en de gronden bestemd voor verkoop vinden hier hun plaats. Dus alles wat wij aankopen of ma-ken, met het oog op de verkoop ervan, inclusief de door ons betaalde voorschot-ten op deze aankopen (de goederen komen later in de plaats). “Bestellingen in uitvoering” dekt zowel industriële bestellingen, bijv. van een grote hoeveelheid goederen, als de constructie van gebouwen in opdracht van derden (bouwonderneming).

VII. Vorderingen op 1jr : Zelfde als onder V., maar dan op korte termijn.

VIII. Geldbeleggingen : zoals het woord zegt...

IX. Liquide middelen : alle vrijwel onmiddellijk beschikbare fondsen, zoals kas, zichtrekening, postchequerekening,...

X. Overlopende rekeningen : dit is een speciale categorie, waarin men onder meer kosten en opbrengsten onderbrengt, die in het volgend boekjaar thuishoren.

Page 18: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 18/43

... en op de passief-zijde:

I. Kapitaal : zoals gezegd...

II. Uitgiftepremies : bij uitgifte van nieuwe aandelen moet soms door de koper méér of minder betaald worden dan de “nominale” waarde van het aandeel. Dit, om het verschil tussen “oude” en “nieuwe” aandelen weg te werken. Immers, zoals we boven zagen, wordt de waarde van een aandeel niet alleen bepaald door het kapitaal dat het vertegenwoordigt, maar ook door de andere elementen van het EV.

III. Herwaarderingsmeerwaarden : Een goed is zelden “op” of “verdwenen”, alleen maar omdat het afgeschreven is. Boekhoudkundig staat zijn waarde dan wel op nul. Het kan voor de onderneming interessant zijn om de échte waarde van haar bezit aan de buitenwereld te tonen, door een “herwaardering” door te voeren op bepaalde actief-bestanddelen, nadat zij deze opnieuw liet schatten. Dit is echter slechts een boekhoudkundige correctie, die geen enkele winst of meerwaarde meebrengt. Daarom wordt de tegenwaarde van de herwaardering (van het actief) ook op de passief-zijde zichtbaar gemaakt. Fiscaal is deze “gelijktrekking” (AP) overigens een must, om niet belast te worden op “niet-verwezenlijkte” meerwaar-den.

IV. Reserves : de “opgespaarde” winsten van vorige boekjaren... (beslissing AV)

V. Overgedragen Winst/Verlies : de “naar volgende boekjaren overgedragen” winsten en verliezen. Dus de niet-opgespaarde winsten en de verliezen die niet “op de reserves zijn aangerekend” (dus ervan werden afgetrokken).

VI. Kapitaalsubsidies : zijn door overheden toegekende subsidies (voor de oprich-ting van een fabriek bijv.) die jaarlijks worden afgebouwd door een % ervan als winst te aanzien, waardoor de effectieve afschrijvingskost van het actiefbestand-deel waarvoor ze werden toegekend daalt tot de eigen inbreng van de onderne-ming. (vraag hier uitleg!)

VII. Voorzieningen voor risico’s en kosten : de fiscale en boekhoudwetgever staan toe om kosten, die in de toekomst zwaar op het resultaat zouden wegen (bijv. herstelling van het dak van het magazijn), ruim op voorhand reeds jaarlijks voor een deel op de winst aan te rekenen. De praktijk doet denken aan de afschrij-vingen, maar dan in omgekeerde chronologische volgorde...

VIII. Schulden op > 1jr : tegenhanger van rubriek V. op het actief.

IX. Schulden op 1jr : tegenhanger van rubriek VII. van het actief, met dien ver-stande dat men hier ook het deel terugvindt van de schulden op > 1jr, dat tijdens het lopend jaar zal komen te vervallen (Hoofdstuk III.D).

X. Overlopende rekeningen : tegenhanger en complement van rubriek X. van het actief.

Page 19: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 19/43

V.

DE RESULTATENREKENING...

A. Herkomst van de praktijk en situering

Men zou de resultatenrekening kunnen omschrijven als een tijdelijke (want zoals ge-zien jaarlijks hernieuwde) tussenstap tussen beginbalans (einde vorig boekjaar) en eindbalans. Een tussenstap die als bijna uitsluitend doel heeft, voldoende gedetail-leerde informatie te verstrekken over de bestemming van onze kosten en de bron-nen van onze opbrengsten. Het saldo van heel deze operatie wordt per einde boek-jaar naar de balans overgebracht na beslissing van de AV over de toewijzing ervan.

Uitsluitend weten of er winst is - en hoeveel - dient slechts de aandeelhouders. Als men een onderneming moet leiden, moet men weten welke inspanningen het meeste resultaat opleveren, om op die manier economisch verantwoord te kunnen werken. (Net daarom is zelfs de vrij gedetailleerde weergave van de resultatenrekening voor zeer vele ondernemingen onvoldoende, en zoeken zij bijkomende informatie via de “analytische boekhouding”, die toelaat een kosten-batenanalyse per produkt, dienst, afdeling, enz... van de onderneming te maken.)

In de resultatenrekening worden de kosten en opbrengsten volgens soort opge-deeld. Men gaat dus kijken naar de bestemming van de kosten (aankopen handels-goederen - personeelskosten - financiële kosten - ...) en naar de herkomst van de opbrengsten (verkopen - huurgelden - bankintresten - ...).

Voor verdere bespreking wordt verwezen naar afdeling D hieronder.

B. Kosten = Uitgaven??? Welke wél, welke niet???

Vaak wordt de fout gemaakt de begrippen “kosten” en “uitgaven” door elkaar te ge-bruiken. De term “kosten” is een boekhoudkundig begrip, dat verwijst naar een vorm van besteding van de middelen. Wij kunnen inderdaad ons geld uitgeven aan GE-BRUIKSgoederen, die boekhoudkundig dan als “activa” worden geclassificeerd, of aan VERBRUIKSgoederen, die vaak reeds verdwenen zijn op het ogenblik dat ons de factuur wordt aangeboden, en die onder de noemer “kosten” vallen. Deze “kosten” worden geboekt op het ogenblik dat de factuur geregistreerd wordt en staan los van hun betaling. Het sterkste voorbeeld van dit verschil vindt men in de af-schrijvingskosten, voorzieningen en waardeverminderingen, vaak samengevat onder

Page 20: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 20/43

de noemer “NIET-KASKOSTEN”. Deze kosten leiden niet meteen of rechtstreeks tot een betaling.

Immers:

Afschrijvingen houden verband met vaste activa, waarvan de betaling in principe reeds gedaan is.

Bij voorzieningen (voor toekomstige risico’s en kosten) wordt éérst de kost ge-boekt, en zal betaling pas voorvallen, wanneer het risico of de kost zich voordoet.

Waardeverminderingen zijn, naar analogie met de voorzieningen, vooraf als kost geboekte “verliezen” (of “minderwaarden”) op de toekomstige realisatie van be-paalde activa-elementen.

De term “uitgaven” slaat op een financiële handeling, namelijk het “uitgeven” van geld, meestal als betaling van een kost of terugbetaling van een schuld, maar ook soms als “voorschot” of lening aan derden. Geld dat uit de kas gehaald wordt vormt dus een uitgave, ook als we het achteraf terugkrijgen.

C. Opbrengsten = Inkomsten??? Zelfde vraag...

Wat hiervoor gesteld werd betreffende kosten en uitgaven geldt eveneens voor “opbrengsten” en “inkomsten”. “Opbrengsten” is de boekhoudkundige verzamelnaam voor een bepaalde vorm van “herkomst van middelen”. Inderdaad kunnen wij princi-pieel op twee wijzen middelen verwerven: wij kunnen ze “lenen” (wat een latere te-rugbetaling inhoudt) of “verdienen” (waarna zij definitief “verworven” zijn). De lenin-gen vindt men terug op het passief van de balans onder de hoofding “Schulden”. De zelf - door eigen activiteit - “gecreëerde” middelen vallen onder de opbrengsten. Deze opbrengsten worden geboekt op het ogenblik dat de (uitgaande) factuur wordt opgesteld, dus op het ogenblik dat wij een “zekere en vaststaande” vordering heb-ben op een derde en dit, los van de eventuele (misschien ooit/nooit volgende) beta-ling ervan door de klant.

“Inkomsten” daarentegen verwijst naar de inning, het binnenkomen van geld, of het nu gaat om de inning van schuldvorderingen uit hoofde van leningen of uit hoofde van “opbrengsten”... Geld dat binnenkomt in de kas is dus een inkomst, ook als het achteraf moet teruggegeven worden.

Page 21: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 21/43

D. Categorieën van kosten en opbrengsten

Boven werd reeds gezegd dat de kosten en opbrengsten worden ingedeeld naar hun “soort”, naar hun aard. De huidige boekhoudstandaard onderscheidt in hoofdzaak VIER soorten kosten en opbrengsten, waarvan hieronder de korte bespreking per categorie:

1. Bedrijfskosten...

Onder bedrijfskosten worden die kosten gerangschikt die RECHTSTREEKS te ma-ken hebben met de bedrijfsactiviteit.

Als eerste vindt men er de “aankopen” (“60”)van grondstoffen, hulpstoffen, handels-goederen enz... Men kan terecht de vraag stellen waarom deze aankopen niet met-een onder de voorraden (op het actief) worden geboekt. Het antwoord is vrij een-voudig: op jaarbasis gaat het meestal om vele facturen voor de aankoop van goede-ren, die - hopelijk - vóór het einde van het jaar ook terug verkocht zullen zijn. De aankoopkost van deze goederen hoort dus eigenlijk niet thuis op de balansrekening voorraden.

Een ander argument vindt men in de typische behandeling van een aankoop-ver-kooptransactie. Boekhoudkundig worden beide transacties nl. afzonderlijk gezien, zodat men per einde jaar de omzet (verkoopcijfer) moet verminderen met de “aankoopprijs van de verkochte goederen” om te weten wat als juiste “bruto winst” werd gerealiseerd. Verkoopprijs en aankoopprijs zijn immers niet met elkaar verge-lijkbaar, omdat hun verschil de winst (per artikel) is. In de boekhouding wordt niet gewerkt met aantallen, maar met geld. De aanpassing van het voorraadcijfer op de balans zal dan ook vaak slechts éénmaal per jaar gebeuren, en wel op basis van de opgestelde inventaris. De wijziging in de voorraden wordt op dat ogenblik als een kost (verminderde voorraad = verminderd bezit; verminderde voorraad wil ook zeg-gen dat wij - in aantallen - méér hebben verkocht dan aangekocht, want we hebben “oude” voorraden aangesproken!) of als een negatieve kost (méér voorraad = méér bezit; wij hebben dus méér aankopen in de kosten staan dan wij goederen hebben verkocht!).

Er weze hier opgemerkt dat de meeste handelsvennootschappen die produkten ver-kopen permanent op de hoogte willen zijn van de stand van hun voorraden. Niet al-leen om regelmatig steekproeven te kunnen uitvoeren en zo al te grote verschillen op het einde van het jaar te voorkomen, maar ook om het risico van te laat ontdekte “verdwijningen” te verminderen. Zij gebruiken daarvoor “stock-programma’s”, die meestal rechtstreeks aan de computerboekhouding en de facturatie-module gekop-peld zijn, en die hen ook (automatisch) verwittigen wanneer iets bijbesteld moet wor-den.

Page 22: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 22/43

Onder “Diensten en diverse goederen” (“61”) vallen al die grote en kleine kosten, die nodig zijn om “de boel draaiend te houden”. Wij denken daarbij aan huur, vuur, licht, verzekeringen, onderhoud, herstellingen, enz...

Een van de grootste kosten van een onderneming is meestal de post “Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen”, meestal afgekort tot “personeelskosten” (“62”). De hier gevonden bedragen omvatten de volledige kost van het tewerkgestelde mensenpotentieel: zowel netto-lonen/wedden, als sociale lasten (werknemer + patronaal), als ingehouden Bedrijfsvoorheffing, als wetsverze-kering, enz...

Een andere typische bedrijfskost zijn de “Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico’s en lasten” (“63”). De afschrijvingen werden reeds eerder behandeld. Het hier gevonden bedrag omvat het jaarlijks als kost geboekt gedeelte van de aanschaffingsprijs. De waardeverminderingen (en soms minderwaarden) zijn die, die geboekt werden op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorde-ringen. De voorzieningen (zie behandeling van het passief voor het gecumuleerde saldo) betreffen eveneens het jaarlijks als kost geboekte deel van de verwachte to-taalkost.

Als laatste hoofdstuk van de bedrijfskosten staan de “andere bedrijfskosten” (“64”) vermeld. Het gaat hier om al die - meestal kleine - kosten, die elders niet direct thuishoren en die vaak onvermijdelijk zijn voor de uitoefening van de bedrijfsactivi-teit, zoals milieubelasting, provincie- en gemeentebelastingen en dergelijke.

en Bedrijfsopbrengsten...

De hoofdbrok van deze categorie valt onder de algemene noemer “Omzet” (“70”) of verkoop. Hierin zitten alle courante opbrengsten van uitgaande facturen.

In tegenstelling tot wat hierboven werd gezegd over de groep “60”, vindt men de voorraadwijzigingen van de goederen in bewerking en de afgewerkte goederen (typisch voor een productieonderneming!) hier terug (“71”) en niet bij de kosten. Het systeem blijft echter hetzelfde, maar gezien de boekhoudlogica wordt het teken van de bedragen omgekeerd (spiegelbeeld).

Onder de term geproduceerde vaste activa (“72”) verstaat men de door de onder-neming, met eigen krachten, opgerichte of geproduceerde goederen, die in de on-derneming zullen blijven. Zo kan een onderneming bijvoorbeeld zélf, met eigen per-soneel, een garage of hangar bouwen. Deze moet uiteindelijk als actiefbestanddeel op de balans terechtkomen, zodat de hiervoor gedane inspanningen hun karakter van kost verliezen en moeten worden overgebracht naar de overeenkomstige ba-lansrekening.

Page 23: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 23/43

Buitenbeentjes, zoals de eerder occasionele verhuur van (roerende of onroerende) goederen en andere niet direct tot de doelstellingen van de onderneming behorende “meepikkertjes” vindt men terug onder de “Andere bedrijfsopbrengsten” (“74”).

2. Financiële kosten... (“65”)

Zoals uit de woordkeuze reeds kan worden afgeleid, vallen onder deze hoofding (omzeggens) alle kosten met een financieel karakter... met andere woorden: alle kosten, verbonden aan of voortvloeiend uit financiële operaties.

Men denke hierbij aan intresten (van leningen en andere schulden), nalatigheidsin-tresten (wanneer men niet tijdig betaalde), bankkosten (kosten van overschrijvin-gen), verleende disconti aan klanten en dies meer. Daarnaast vindt men hier ook de waardeverminderingen op bepaalde “financiële” activabestanddelen.

en Financiële opbrengsten... (“75”)

als logische tegenhanger. Immers ook onze onderneming kan voordeel behalen uit “financiële transacties”, kan intresten krijgen op uitgeleend geld, kan nalatigheidsin-tresten vragen (en krijgen) van haar klanten, kan van haar leveranciers betalings-kortingen (disconti!) toegestaan krijgen, enz...

3. Uitzonderlijke kosten... en dito-opbrengsten... (“66/76”)

Ook hier een vrij logische naamgeving. De zaken gaan nl. niet steeds zoals gepland. Ook ondernemingen hebben te kampen met de grote “X-factor”, het toeval, het lot, dat hen gunstig of ongunstig gezind is. Zo kunnen zich kosten of opbrengsten voor-doen, die eigenlijk niet écht deel uitmaken van de “normale” bedrijfsactiviteit. Deze kosten en/of opbrengsten zullen weliswaar in het resultaat van het boekjaar moeten worden opgenomen, omdat zij zich in de loop van dat boekjaar zullen voordoen, maar worden daar toch enigszins apart geclasseerd, opdat ook de buitenstaander hun “abnormale” karakter zou opmerken. Daardoor wordt het mogelijk het “normale” resultaat van het boekjaar wedersamentestellen. Deze kosten/opbrengsten zijn immers niet het resultaat van een doordeweekse bedrijfsmatige beslissing, maar dringen zich op de ene of andere wijze vanzelf op.

Voorbeelden hiervan zijn: een door de verzekering niet gedekt schadegeval, kwijt-schelding van een schuld, méér of minderwaarde bij realisatie (verkoop bijv.) van vaste activa, enz...

Page 24: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 24/43

4. Belastingen (- en +) (“67/77”)

De in de loop van het jaar (en voor dat jaar) betaalde vennootschapsbelasting en de roerende voorheffing op bepaalde financiële opbrengsten worden in de kosten ge-boekt. Daarnaast moet per einde boekjaar - op basis van de gekende winst - een raming geschieden van de eventueel nog bij te betalen vennootschapsbelasting, die eveneens in de kosten thuishoort, ook al is zij nog niet betaald. Deze geraamde be-lastingschuld weegt immers ook op het resultaat van dat jaar.

Anderzijds kan het gebeuren dat belastingen - die in een vorig boekjaar tevéél wer-den betaald - worden teruggestort. Deze vallen dan onder de “regularisaties” en worden behandeld als een winst.

Men mag deze boekhoudkundige verwerking echter niet verwarren met de fiscale behandeling terzake. Voor de fiscus zijn betaalde belastingen géén aftrekbare be-drijfskost en terugbetaalde belastingen niet belastbaar! (vraag hier om uitleg!)

E. Wat is Winst? Verlies? Welke soorten?

Algemeen kan men stellen dat winst (of verlies) het positieve (resp. negatieve) saldo is dat overblijft wanneer men alle kosten van alle opbrengsten aftrekt. Om de reële winst (of het verlies) te kennen moeten dus àlle kosten en opbrengsten in de boek-houding verwerkt zijn. Om niet telkens de twee termen te gebruiken (wat soms ver-warrend werkt) zal hier verder eerder de neutrale term “resultaat” (+ of -) gebezigd worden.

In de jaarrekening spreekt men over verschillende “soorten” resultaat. Deze “soorten” zijn eerder stadia, etappes in de vorming van het resultaat, waarbij men begint bij het meest essentiële en telkens méér en méér elementen toevoegt. Zo on-derscheidt men achtereenvolgens:

1. Het Bedrijfsresultaat

Dit is eenvoudigweg het verschil tussen bedrijfsopbrengsten en dito-kosten, als bruto overschot van de handels- of productieactiviteit van de onderneming.

In het verkort schema (VKT) van de jaarrekening wordt dit resultaat bondiger behan-deld dan in het volledig schema (Vol.) en duikt de aangepaste versie van een inter-essant begrip op: de “bruto marge” of “bruto winst” (+ of -). Bij de behandeling van de resultatenrekening (hoofdstuk V, afdeling D1) werd hiernaar reeds verwezen als zijnde het verschil tussen omzet enerzijds en aankopen (van handels- of productie-

Page 25: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 25/43

goederen) anderzijds, waarbij deze aankopen de naam meekregen van “kostprijs van de verkochte goederen”. Als begrip heeft deze bruto marge geen direct belang, maar over het algemeen is zij wel de hoofdbron waaruit de onderneming haar le-venskracht put (of zou moeten putten!).

Levert deze bruto marge onvoldoende “speelruimte” om de andere kosten van de activiteit (personeel, afschrijvingen, algemene kosten, enz...) te dekken, dan dringt een ingreep zich op, indien de onderneming wil blijven bestaan.

2. “Winst/Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, vóór belas-ting”

Wanneer men bij het bedrijfsresultaat het financiële resultaat (opbrengsten - kosten) telt, krijgt men het resultaat van de “gewone bedrijfsuitoefening”, m.a.w. uit de “normale” activiteit van de onderneming. Immers, onder normale activiteit valt ook het goed beheer van de financiën, waarbij men een maximale opbrengst beoogt voor het geïnde en uitstaande geld (vorderingen) en een minimale kost van schulden.

3. “Winst/Verlies van het boekjaar, vóór belasting”

Op deze plaats wordt het “uitzonderlijk resultaat” (+/-) toegevoegd aan het reeds verkregen saldo. Het woordje “gewoon” verdwijnt hier dan ook definitief uit de titel.

4. “Winst/Verlies van het boekjaar”

... na belastingen dus...

5. “Onttrekking aan/Overboeking naar belastingvrije reserves”

(“68/78”)Pro Memorie (vraag hier eventueel uitleg.)

6. “Te bestemmen winst/te verwerken verlies van het boekjaar”

Dit is het uiteindelijke resultaat waarover de AV haar zegen zal kunnen geven.

Page 26: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 26/43

We hebben nu het verschil gemaakt, zoals voorheen gesteld, tussen alle opbreng-sten enerzijds en alle kosten anderzijds. Als dit verschil niet gelijk is aan nul, wil dat zeggen dat er een “on-evenwicht” is tussen Kosten (Debet-links) en Opbrengsten (Credit-rechts) op onze resultatenrekening. Een onevenwicht dat - omwille van de onverbiddelijke gelijkheid van debet en credit tijdens het boeken - elders zijn tegen-waarde vindt: op de balans.

Immers, indien de onderneming winst geboekt heeft, dan heeft zij logischerwijze méér middelen geproduceerd dan verbruikt (steeds uitgedrukt in geld!), wat resul-teert in een méér-bezit. Dit méér-bezit vindt men terug als een positief verschil (op de balans) tussen actief (bezit en vorderingen/debet) en passief (schulden/credit). Andersom betekent een verlies ook dat de onderneming méér heeft verbruikt dan geproduceerd, wat resulteert in een minder-bezit.

We stelden reeds eerder dat het resultaat van de inspanningen van de onderneming per einde boekjaar naar de balans moet worden overgeheveld. Enerzijds om de re-sultatenrekening “op nul te zetten” (en volgend jaar opnieuw te kunnen beginnen), anderzijds om het zo noodzakelijke evenwicht op de balans te herstellen en een cor-rect zicht te geven op de toestand van het “eigen vermogen”.

Deze overheveling geschiedt, altijd na beslissing van de AV, in de laatste boekingen van het jaar, door de winst (Opbrengsten > Kosten) als een kost te boeken (Debet) én hem toe te wijzen aan die posten van het Passief (Credit), waarover de AV beslist heeft. Passief inderdaad, omdat zowel de betaalbaarstelling van tantièmes en divi-denden als de vermeerdering van reserves een toename van schulden (aan de ver-krijgers ervan of aan de aandeelhouders) veroorzaken.

In geval van verlies geschiedt het zelfde, maar dan in spiegelbeeld: het verlies (Kosten > Opbrengsten) wordt als een opbrengst (Credit) geboekt met zijn tegen-waarde op de debetzijde van de passiefrekening(en)(waardoor Totaal Kosten = To-taal Opbrengsten én Totaal Actief = Totaal Passief !!!)

In de Jaarrekening van de onderneming vinden we deze toewijzing terug in het laat-ste deel van de Resultatenrekening: de RESULTAATVERWERKING. (“69/79”)

Page 27: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 27/43

VI.

LIQUIDITEIT OF

"WIE ZIT ER OP DROOG ZAAD?"

Net zoals U en ik heeft een normale onderneming de verplichting om haar schulden te betalen op de vervaldag. Bij niet-betaling binnen die gestelde termijn kunnen sancties volgen, zoals reële of contractuele schadevergoedingen, moratoire (verwijl- of nalatigheids-) intresten of zelfs (bewarend of uitvoerend) deurwaardersbeslag, om er maar enkele te noemen. Vooral deze laatste, die principieel gepaard gaan met een juridische procedure, kosten handen vol geld en kunnen het naakte bestaan van de onderneming in gevaar brengen.

“Betalen” (en liefst op tijd) is dus de boodschap. Daartoe moet het nodige geld ook beschikbaar zijn. Dat geld is voor een deel concreet aanwezig in de onderneming (kasgeld, bankrekeningen,...) en komt voor een ander deel voort uit de continue om-zetting van andere “vlottende” activa, zoals voorraden en vorderingen. Deze “beschikbare” middelen (“liquiditeiten”) zijn echter niet steeds even beschikbaar! Voorraden zullen in de ene onderneming sneller “roteren” (omgezet worden naar vorderingen) dan in een andere. Ook (handels)vorderingen worden niet overal en altijd even vlot geïnd...

De verschillende liquiditeitsratio’s hebben de bedoeling, na te gaan in hoeverre de onderneming in staat is haar (kortvervallende) schulden te voldoen met behulp van de daartoe (op korte termijn) beschikbare middelen.

Als didactisch hulpmiddel kan, na lezing van de theorie over elke ratio, de praktische uitwerking van het voorbeeld (zie bijlage) bestudeerd worden.

A. Het “netto bedrijfskapitaal”

De netto liquiditeitssituatie wordt traditioneel uitgedrukt via het netto bedrijfskapitaal:

Formule: Vlottende activa (beperkt) - VV op korte termijn (VVKT)

Page 28: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 28/43

Schema: Actief Balans Passief

Vast actief Eigen Vermogen(+ vord.LT) &

VVLT

Vlottend actief(- vord.LT) VVKT

A B

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Zoals op de gestandaardiseerde balansweergave (voorbeeld in bijlage) blijkt, zijn ook de vorderingen op méér dan één jaar opgenomen onder de “vlottende activa”. Voor de bovenstaande formule dienen deze echter uit de berekening geweerd te worden, omdat zij niet bepaald als “liquide” aanzien kunnen worden. Onder het VVKT vindt men alle schulden (handels- en financiële) die binnen het jaar betaald moeten worden.

Een overschot aan vlottend actief duidt in deze berekening op een veilige liquidi-teitssituatie (men heeft een financiële reserve), terwijl een tekort de onderneming in financieringsproblemen kan storten. Maar het netto bedrijfskapitaal is een absoluut getal, dat weinig zegt over de verhouding tussen beide componenten. Deze komt tot uiting in de current ratio:

B. Current ratio

Zoals gezegd wordt hier de verhouding tussen vlottend actief en kortlopende schul-den berekend. De formule luidt dan ook:

Vlottend actief (beperkt)

VVKT

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Is de verhouding < 1, dan is er inderdaad een tekort aan vlottend actief, maar kan men ook vaststellen om welke procentuele afwijking het gaat en dus de ernst van het tekort vaststellen. Deze ratio mag tot minimaal 1,1 afdalen en wordt vanaf 2 veilig genoemd.

Het is hier wel belangrijk om zowel vlottend actief als VVKT te ontleden en er evt. die elementen uit te verwijderen die als niet-relevant kunnen worden aanzien. Zo bij-voorbeeld kunnen in de overlopende rekeningen bedragen voorkomen die over méér

Page 29: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 29/43

dan één jaar gespreid dienen te worden en dienen de eventuele belangrijke vooruit-betalingen op bestellingen in uitvoering eruit gelicht worden.

C. Acid test of quick ratio

Deze test houdt rekening met de (soms al te lage) graad van liquiditeit van bepaalde “vlottende” activa, zoals voorraden en overlopende rekeningen. Elke onderneming moet immers een “ijzeren voorraad” (minimale stock) aanhouden, wil zij niet zonder verkoopbare goederen vallen. Ook de overlopende rekeningen van het actief (ORA) worden uit deze test geweerd, tenzij zij effectief of korte termijn aanleiding geven tot ontvangsten (wat men uit de lezing van een doorsnee balans niet kan opmaken!).

De formule:Vlottend actief (beperkt) - voorraden - ORA

VVKT

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Deze ratio wordt veilig genoemd indien de uitkomst 1 bedraagt, maar zij moet mini-maal 0,5 bedragen.

D. Thesaurie of onmiddellijke liquiditeit

Een uiterst voorzichtige benadering, die veel weg heeft van een ietwat paranoïde kijk op de economische realiteit: indien deze formule (minstens) één oplevert, is de onderneming in staat om onmiddellijk en zonder tussenstappen haar korte termijn-schulden te betalen.

De formule:Geldbeleggingen + beschikbaar

VVKT

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Een verhouding die minder dan 1 oplevert is hoegenaamd geen reden tot paniek. Dat wordt ze pas bij waarden, lager dan 0,33.

Vergeet niet de verschillende ratio-uitkomsten met elkaar te vergelijken!

Hoe kan men de onmiddellijke liquiditeit (liefst permanent) verhogen? Hiertoe zijn er voor de onderneming een aantal “aanbevelingen van goed bestuur”:

Page 30: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 30/43

1. permanent opvolgen van de klanten (debiteuren-administratie) om een vlotte in-ning te garanderen en verlies te minimaliseren...

2. overeenkomsten met de leveranciers om goede (lange) betalingstermijnen te krij-gen (crediteuren-opvolging)...

3. snellere voorraadrotatie (zie verder)...

4. inbreng van liquide middelen / omzetten (verkoop) van vaste activa in geld...

5. hulp vragen aan de bank bij tijdelijke liquiditeitsproblemen (kaskrediet bijv.)

E. Rotaties...

Zoals hierboven omschreven (1-3) zijn de wijze van inning van de vorderingen, de wijze van betaling van de schulden en de snelheid waarmee de voorraden doorstro-men mede bepalend voor de liquiditeitspositie van de onderneming. Hoewel bedrijfs-interne personen geacht worden deze drie factoren toch min of meer te kunnen in-schatten, zijn er nog steeds een heel aantal ondernemingen, waar zélfs de boek-houder niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan zeggen hoe snel de klanten gemiddeld betalen, hoe snel de leveranciers betaald worden en hoe snel de voorraden “ververst” worden.

Het belang van deze drie factoren mag echter vanuit bedrijfsleidingsoogpunt niet onderschat worden. Het is immers geweten dat zeer vele (vooral startende) onder-nemingen binnen de eerste vijf jaren overkop gaan, nét omdat zij hun winst - waarop zij belast zullen worden - niet tijdig (kunnen) omzetten in geld, bovendien hun leve-ranciers - naar verhouding - te snel (moeten) betalen en daarenboven hun voorra-den niet onder controle (kunnen) houden!

Bedrijfsintern staat vaak een voldoende uitgebreid boekhoudpakket ter beschikking, dat soms zelfs per klant/leverancier de gemiddelde betalingstermijn berekent. In handelsvennootschappen vindt men ook vaak een vrij krachtig stockprogramma, dat zowel voor het totaal van de voorraden als voor elk artikel de “rotatie” of doorstro-ming opgeeft. Buitenstaanders moeten zichzelf behelpen met een aantal wiskundige formules, die een benaderende kijk geven op deze realiteiten:

Page 31: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 31/43

1. Klantenrotatie of dagen klantenkrediet

Of: “hoe snel betalen de klanten van de onderneming?”

Formule:Handelsvorderingen < 1jr* + Geendosseerde handelseffecten*

Omzet (+ BTW**)

* De waarde van de handelsvorderingen (HV) en geëndosseerde handelseffec-ten (GHE) is steeds in beweging en de eindejaarswaarde van die posten kan dus sterk afwijken van hun gemiddelde stand. Daarom wordt een betrouw-baarder zicht gegeven door de teller van deze breuk te vervangen door de gemiddelde stand, die verkregen wordt via toepassing van volgende vooraf-gaande formule:

Beginstand(HV < 1jr + GHE) + Eindstand(HV < 1jr + GHE)

2

** De omzet moet vermeerderd worden met de BTW, aangezien deze ook aan-wezig is in de handelsvorderingen. Indien niet juist geweten is welk BTW-per-centage op de omzet slaat, kan men het normale of een gemiddeld percen-tage toepassen.

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Indien men de uitkomst van bovenstaande formule - die een breukdeel van een jaar weergeeft - vermenigvuldigt met 365, vindt men het gemiddelde aantal dagen, waarbinnen de klanten betalen. Normaalgezien zou dus het openstaande saldo van de klantenrekening,samen met de geëndosseerde handelseffecten binnen die ter-mijn betaald moeten zijn. De bedoelde handelseffecten zijn niet in de balans, maar in de toelichting (rubriek XVII) opgenomen.

Een lage klantenrotatie (of hoog aantal dagen) wijst vaak op een te losse kredietpo-litiek: vele klanten zijn over tijd en een aantal van deze vorderingen worden stilaan oninbaar (of zijn het reeds). Dit werkt verliezen in de hand via de waardeverminde-ringen op dubieuze debiteuren en bijkomende kredietkosten.

Page 32: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 32/43

2. Leveranciersrotatie of dagen leverancierskrediet

Of: “hoe snel betaalt de onderneming haar leveranciers?”

Formule:Handelsschulden < 1jr *

Aankopen HG (e.d.) + DDG **

* Voor de post “handelsschulden” geldt dezelfde regel als voor de handelsvor-deringen (hierboven). Ook hier geeft de gemiddelde stand een treffender zicht op de reële situatie.

** Onder inkopen vallen zowel de aankopen van de handelsgoederen (HG) e.d. (“60”) als de diverse diensten en goederen (DDG:“61”), omdat beiden aanlei-ding geven tot het ontstaan van handelsschulden. Zoals bij de klantenrotatie dient ook hier de BTW toegevoegd. Belangrijk om weten is hier dat de invloed van de voorraadaanpassingen (“609...”) in de neergelegde jaarrekening meestal niet zichtbaar is, waardoor het beeld lichtelijk tot zwaar vertekend kan worden.

Ook hier levert de vermenigvuldiging van de uitkomst met factor 365 het aantal dagen op, waarbinnen de onderneming gemiddeld haar leveranciers betaalt.

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Leverancierskrediet (de schuldeisers laten wachten op hun geld) is voor vele onder-nemingen een belangrijke (en vaak goedkope tot zelfs gratis) financieringsbron. Een beredeneerd gebruik van deze kredietverlening is dan ook beslist aan te raden. In tegenstelling tot het klantenkrediet is hier een lage rotatie (lange omlooptijd) dus als positief te interpreteren.

Vaak wordt de leveranciersrotatie door (toekomstige) leveranciers van de onderne-ming als maatstaf gebruikt voor de beoordeling van de toegestane betalingstermijn, en zelfs voor het al dan niet verlenen van kortingen. Zo kan een positieve (lange) leveranciersrotatie de (nieuwe) leveranciers ertoe aanzetten alleen nog contante betaling te aanvaarden vanwege de (toekomstige) klant, wat op zich natuurlijk minder positief is.

Page 33: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 33/43

3. Voorraadrotatie of doorstroming van de stocks

Of: “hoelang blijven de voorraden in magazijn?”

Formule:Voorraden en bestellingen in uitvoering *

Kostprijs van de omzet **

* Ook hier geldt de regel dat de gemiddelde stand van de balansrekeningen een waarheidsgetrouwer beeld geeft dan de eindstand, die sterk afhangt van de eindejaarscyclus (bijvoorbeeld hoge inkopen voor de koopjesperiode in januari!).

** Aangezien de voorraden tegen kostprijs (aankoopprijs) gewaardeerd worden, moet de omzet dezelfde basis hanteren: we gebruiken hiervoor dus de hierbo-ven reeds uiteengezette “kostprijs van de verkopen”. Indien de voorraadwaarde kleiner is dan de kostprijs van de omzet, dan wil dit zeggen dat de onderne-ming op jaarbasis méér “producten” verkoopt dan zij per einde jaar in voorraad heeft, zodat we kunnen stellen dat deze goederen minder dan een jaar in op-slag blijven.

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Grote voorraden vragen veel ruimte, inrichting verwarming, verlichting en toezicht. Voorraden zijn bovendien “bevroren geld”: grote en/of “oude” voorraden worden slechts traag verkocht, dit wil zeggen omgezet in handelsvorderingen, die op hun beurt (hopelijk) betaald worden (dus terug omgezet in geld).

Bovenstaande formule geeft dan ook - na vermenigvuldiging met 365! - de snelheid in dagen weer, waarbinnen de voorraden en bestellingen in uitvoering (gemiddeld genomen) vernieuwd worden. Belangrijke factoren, die niet steeds even duidelijk te situeren vallen, zijn de economische sector waarbinnen de onderneming zich be-weegt en de typische fabricagecyclus van de sector of onderneming. Een goede be-nadering van het probleem kan dus wel enigszins de gevonden uitkomst relativeren.

Een trage rotatie (lange omlooptijd) duidt meestal op de aanwezigheid van “oude” voorraden, die waarschijnlijk zelfs onverkoopbaar geworden zijn. Een snelle rotatie daarentegen wijst doorgaans op een efficiënt voorraadbeheer, hoewel daarbij weze opgemerkt, dat een (té) laag voorraadpeil eveneens neveneffecten kan sorteren: hogere kosten wegens (té) kleine en frequente bestellingen en... ontevreden klanten.

Page 34: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 34/43

VII.

SOLVABILITEIT OF SCHULD(ON)AFHANKELIJKHEID...

Een onderneming kan haar activiteit financieren met eigen vermogen (EV) of met vreemd vermogen (VV). De keuze van financiering heeft een weerslag op de ren-dabiliteit (zie hoofdstuk VIII) en op de liquiditeitspositie van de onderneming (zie boven).

Daarnaast is de loutere verdeling van EV en VV binnen het totaal vermogen (TV) van de onderneming voor belanghebbende externen eveneens een indicatie: zij wijst nl. op het “financiële risico” van de onderneming. Immers, deze verdeling bepaalt op ingrijpende wijze de mogelijkheid van de onderneming om met eigen middelen (alle!) vreemde schulden te bekostigen en desgevallend terug te betalen.

Een juiste kennis van het vermogen is cruciaal! Zo zal in extremis niet worden uitge-gaan van de boekwaarde van de activa (waarop wij noodgedwongen aangewezen zijn), maar van hun effectieve verkoopwaarde of opbrengstwaarde.

Daarnaast is het algemeen geweten dat élke onderneming plots voor grote verliezen kan komen te staan... hetzij ten gevolge van een stroomversnelling in de technologi-sche evolutie, een plotse stijging van de loonlasten (bijv. algemene werktijdverkor-ting mét behoud van loon) of andere “X”-factoren, hetzij ten gevolge van een alge-hele economische crisis (laagconjunctuur). Een onderneming met een aanzienlijk vermogen (activa véél groter dan de schulden) zal een dergelijk “ongeluk” beter bufferen dank zij een grotere reserve ten overstaan van de schuldeisers.

Genoemde verdeling kan in meerdere kengetallen uitgedrukt worden, al naar gelang de klemtoon die men wil leggen. Onder EV wordt hier voor alle duidelijkheid ver-staan: Kapitaal (+ uitgiftepremies), Reserves, Winst of Verlies en Kapitaalssubsidies.

Schema: Actief Balans Passief

Vast actief Eigen Vermogen

Vreemd Vermogen

Lange termijnVlottend actief &

Korte termijn

TOT. VERMOGEN

Page 35: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 35/43

A. Algemene schuldgraad.

De verdeling tussen EV en VV kan weergegeven worden in functie van beiden. Af-hankelijk van het gekozen standpunt zal men dus de relatieve “schuld”graad:

VV

TV

of de relatieve “zelfstandigheids”graad aantonen:

EV

TV

waarbij beiden natuurlijk gewoon elkaars aanvulling zijn.

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Hoe groter de schuldONafhankelijkheid, hoe kleiner het risico voor derden. De te hanteren minima zijn hier bovendien afhankelijk van de verdeling van het actief:

Bij een beperkt vastliggend actief en een omvangrijk en snel roterend vlottend actief kan een solvabiliteit van 20 tot 25 % voldoende zijn;

Overweegt daarentegen het vastliggend en is het vlottend actief eerder aan de traag roterende kant, dan is een solvabiliteit van minstens 40 % aan te bevelen.

B. Lange termijnschuldgraad

Een deel van de schulden van de onderneming komen voort uit de permanente cy-clische omzetting van aankopen in vorderingen en van vorderingen in liquiditeiten, die beschikbaar worden voor nieuwe aankopen. Zolang de betalingspolitiek jegens de leveranciers en de aan- en verkopen constant blijven, worden deze schulden op korte termijn ook voortdurend hernieuwd. Deze vreemde schulden op korte termijn brengen bijgevolg ook zelden aflossingsproblemen mee.

Schulden op lange termijn worden meestal ingelost via een afbetalingsplan of aflos-singsschema, dat ver in de toekomst kan uitdeinen. De onderneming moet vol-doende eigen middelen creëren om in deze aflossingsbehoefte te voorzien.

Page 36: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 36/43

Ook hier kan de formule aangepast worden, al naar gelang het beeld dat men wil weergeven. Zo kan zij de volgende vormen aannemen:

VVLT

EV + VVLTofwel EV

VVLT

Zie ook voorbeeld in bijlage!

In de eerste formule wordt effectief de schuldgraad op lange termijn weergegeven als verhouding tussen het vreemd vermogen op lange termijn (VVLT) en het perma-nent (of lange termijn-) vermogen (EV+VVLT). De tweede formule geeft de onder-linge verhouding weer tussen EV en VVLT, waarbij een score van méér dan 2 uitste-kend is, 1 het gemiddelde en minder dan 1 slecht kan genoemd worden. Vergeten we echter niet wat reeds gezegd werd: de aard en activiteit van de onderneming is en blijft decisief in deze beoordeling.

De cash-flow dekking van het vreemd vermogen, een klassieker bij de behandeling van de solvabiliteit, wordt behandeld in hoofdstuk X.

Page 37: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 37/43

VIII.

RENDABILITEIT, RENDEMENT...

Tot hiertoe bestudeerden wij het totstandkomen van de winst en/of het verlies in hun verschillende boekhoudkundige aspecten en stadia. Deze winst of verlies zijn op zich weinig relevant, omdat men ze moet beschouwen in relatie tot de ingezette middelen. Een winst van bijvoorbeeld 10 miljoen is voor een kleine onderneming (balanstotaal van 3 miljoen) véél belangrijker dan voor een grote onderneming (balanstotaal 370 miljoen). In dat laatste geval “heeft de berg een muis gebaard”. Winst is dus een relatief begrip, dat moet afgewogen worden aan de totaliteit van de ingezette middelen (TV), aan de inbreng van de verschaffers van kapitaal (EV) en aan de totale ontwikkelde activiteit (omzet).

In deze vergelijkingen wordt veelal gewerkt met verschillende stadia van de winst (zie hoofdstuk V afdeling E), waardoor ook de invloed van de onderscheiden facto-ren tot uiting komt.

A. Bruto winstmarge (of bruto toegevoegde waarde-marge)

Bij de behandeling van de Resultatenrekening (hoofdstuk V afdeling E1) zagen we reeds het begrip “bruto winst” (of bruto toegevoegde waarde) als een absoluut getal, zijnde het verschil (in méér) tussen de verkopen en de kostprijs van deze verkopen. Dit cijfer zegt ons alleen welke “speelruimte” de onderneming heeft voor de dekking van de andere werkingskosten.

Een eerste interessante vergelijking dringt zich hier op: welke winstmarge behaalt de onderneming uit haar verkopen, ofwel, hoeveel verdient de onderneming gemiddeld op elke uitgaande factuur?

Hiervoor volstaat het, het gevonden bruto winstcijfer te vergelijken met de omzet waaruit het voorkomt, zodat duidelijk wordt welk percentage van de omzet voor zelf geproduceerde middelen instaat.

Formule: B rutow inst

O m zetx100(% )

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Page 38: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 38/43

Op dezelfde wijze kan men (en dat gebeurt in bepaalde sectoren) de bruto winst of de totale omzet vergelijken met zijn aankoopprijs, wat ons brengt bij de “omzet-coëf-ficiënt” die bijv. voor horeca-bedrijven zo belangrijk is.

Formules:Brutowinst

Aankopenx100(%) ofte

Omzet

Aankopenx100(%)

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Er dringt zich hier echter ook een andere overweging op: in hoeverre is de omzet afkomstig van “verkopen” van goederen? Welk deel van de omzet komt m.a.w. voort uit facturatie van dienstprestaties? Het is nogal duidelijk dat het ene niet met het an-dere mag vermengd worden, vooral als we de omzet gaan vergelijken met “zijn” kostprijs. Wat is immers de kostprijs van dienstprestaties? Inderdaad: personeels-kost, en daarvan zijn bijvoorbeeld geen “voorraden” beschikbaar! Spijtig genoeg is dit onderscheid niet in de (officiële) jaarrekening terug te vinden, wat de relevantie van de Bruto-marge vanuit dit perspectief opnieuw relativeert.

B. Verkoopmarge(s) vóór belasting

Ruimer dan de bruto winstmarge (punt 1. hiervoor), die alleen werkt met de kostprijs van de verkochte goederen, gaat deze formule uit van het bedrijfsresultaat (W/V), uitgedrukt als een deel van de omzet. Het verschil tussen de bruto- en de netto-uitkomst van deze formule ligt in het al dan niet meetellen van de niet-kaskosten (hoofdstuk V.B). Immers, standaard zijn de bedrijfskosten echte “kaskosten”: zij gaan gepaard met een kas-stroom. De niet-kaskosten (NKK) zijn net daarom gemakkelij-ker manipuleerbaar in functie van het beoogde resultaat (wat de boekhoudwetgeving wel expliciet verbiedt!). Zij worden echter vrijwel alleen fiscaal gecontroleerd.

Berekenen wij dus vooreerst de bruto verkoopmarge (vóór belasting) - met uitsluiting van de NKK (die dus terug worden bijgeteld) en daarna de netto-versie:

Formule: Bedr. res. NKK

Omzetx100(%)

en Bedrijfsresultaat

Omzetx100(%)

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Page 39: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 39/43

C. Rendabiliteit van het Totaal Actief

Interessant om weten - vooral voor de ondernemingsleiding - is, hoe de verhouding ligt tussen resultaat enerzijds en totaal van de ingezette middelen anderzijds. Ook hier kunnen we gebruik maken van de verschillende stadia van het resultaat en de NKK uitsluiten.

Formule: Resultaat + Fin. K +Belast. (+NKK)

Totaal der Activax100(% )

Zie ook voorbeeld in bijlage!

De uitsluiting van de financiële kosten (grotendeels kosten van vreemd vermogen) berust op de overweging dat het totaal actief gefinancierd wordt met zowel eigen (EV) als vreemd vermogen (VV) en dat deze financiële kosten de eigenlijke renda-biliteit van het VV zijn en dus niet mogen afgetrokken worden. Het zelfde geldt trou-wens voor de belastingen.

D. Rendabiliteit van het Eigen Vermogen (na belasting)

Dit is eerder een kluif voor huidige of toekomstige aandeelhouders van de onder-neming. Zij wensen in de allereerste plaats te weten of hun inspanning (inbreng) ook vruchten afwerpt. Deze rendementsratio geeft de relatie weer tussen de winst van het boekjaar (evt. +NKK) en het EV. De financiële kosten worden hier wél afgetrok-ken, omdat zij principieel alleen slaan op het VV.

Formule: W / V (+NKK)

Eigen Vermogen x 100 (%)

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Page 40: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 40/43

IX.

CASH-FLOW OF

"DE WARE WINST"...

Vooreerst dient duidelijk te zijn, dat het in het kader van deze leiddraad onmogelijk - en evenmin wenselijk - is de gehele cash-flow thematiek en financieringstabellen te behandelen. Wél wordt een tip van de sluier gelicht, waardoor het begrip cash-flow van een aantal misverstanden kan bevrijd worden.

Cash-flow bestudeert in welke mate de onderneming in de loop van het boekjaar zelf financiële middelen heeft voortgebracht. Dit noemt men het bruto zelffinancie-ringspeil van de onderneming. De aanwending van deze middelen kan gebeuren in investeringen of (terug)betaling van schulden.

De meeste kosten op de resultatenrekening brengen (eerder vroeg dan laat) een geldstroom op gang: de betaling. Daarom noemt men deze kosten ook “Kaskosten”. Wij zagen hierboven immers dat er ook niet-kaskosten (NKK) zijn, waaronder bijv. de afschrijvingen en waardeverminderingen als spreiding van in het verleden gedragen inspanningen en de voorzieningen voor risico’s en lasten als spreiding van toe-komstige inspanningen.

Deze NKK wegen (soms heel zwaar) op het resultaat en moeten bijgevolg uit dat resultaat geweerd worden (terug bijgeteld). Anderzijds kunnen op de NKK terugne-mingen (tegenboekingen) geschieden, die dan op hun beurt weer moeten afgetrok-ken worden. Let wel: afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen (+ hun terugnemingen) kunnen ook voorkomen onder de “uitzonderlijke” kosten en op-brengsten! Vergeet deze niet!

Ook overboekingen van meerwaarden naar belastingvrije reserves (werken fiscaal winstverlagend) moeten terug bij het resultaat worden gevoegd. Kapitaalsubsidies, zijnde tegemoetkomingen van de overheid (“15”), worden in de winst genomen vol-gens hetzelfde ritme waartegen de activa, waarvoor ze werden toegekend, worden afgeschreven. Aangezien we de NKK terug bij het resultaat bijtellen, moeten deze in winst genomen subsidies ook worden afgetrokken. Als laatste stap moet ook de ver-goeding van het kapitaal (de uitgekeerde dividenden) worden afgetrokken van de winst (indien dit nog niet zou zijn gebeurd: is het een balans/resultatenrekening vóór of nà winstverdeling?).

Formule: Resultaat + NKK - terugn. + toevoeg.bel.vrije res. - kap.subs. - divid.

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Page 41: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 41/43

X.

SLOTBEMERKINGEN...

Tussen de hierboven behandelde parameters (criteria) bestaan verschillende onder-linge verbanden. Enkele belangrijke worden hierna even belicht.

1. Verband tussen rendabiliteit en solvabiliteit:de Financiële Hefboom (financial leverage)

We onderzochten hierboven de rendabiliteit zowel vanuit het oogpunt van het totaal van de ingezette middelen (totaal actief), als vanuit de door de kapitaalverschaffers geleverde inspanning (EV). We zagen daar ook dat naast de vergoeding van het EV, ook het VV zijn vergoeding had, m.n. de financiële lasten die eraan verbonden zijn.

Bij de behandeling van de solvabiliteit stelden we vast dat de verhouding tussen EV en VV een indicator van (financiële en economische) ziekte of gezondheid van de onderneming kan zijn. Een zekere schuld-onafhankelijkheid werd daar als positief omschreven.

De vraag die zich stelt, is dan ook: hoe deze verhouding optimaliseren? Een politiek terzake kan niet alleen gevaarlijke of onrendabele situaties helpen vermijden, zij kan ook rendementsverhogend werken.

Een eerste vaststelling is, dat deze verhouding tussen EV en VV (of TV-VV) inder-daad een effect kan hebben op de rendabiliteitsratio’s:Aangezien het rendement van het VV voor de onderneming een kost is, die de netto-winst verlaagt, dient dit rendement afgewogen te worden aan het rendement van het TV. Immers, indien een geleende frank ons minder kost dan hij ons opbrengt, verho-gen wij daarmee het rendement van ons eigen geld (als aandeelhouder)...Aangezien wij echter moeilijk het exacte rendement van het VV kunnen distilleren uit de balansgegevens, gaan we omgekeerd tewerk: wij vertrekken vanuit het rende-ment van het EV en vergelijken dit laatste met het rendement van het TV.

Formule: Rendement van het EV

Rendement van het TV

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Is in deze vergelijking het rendement van het EV groter dan dat van het TV, dan is de uitkomst groter dan 1 en is bijkomend extern krediet (aan dezelfde voorwaar-den!!!) interessant. Immers, de onderneming realiseert alsdan een grotere winst bij

Page 42: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 42/43

een gelijkblijvende inspanning van de aandeelhouders. In de andere situatie moet - indien mogelijk - afstoting van VV overwogen worden.

Wij kunnen hieruit afleiden dat een onderneming haar rendabiliteit op twee wijzen kan verhogen: enerzijds door de eigen middelen zo laag mogelijk te houden, waar-door relatief méér winst ontstaat (hefboomwerking), en anderzijds door te kiezen voor de goedkoopste kredieten. In normale tijden zijn dit de korte termijnkredieten (bijv. leverancierskrediet), die echter op hun beurt het beeld van de liquiditeitsratio’s ingrijpend kunnen wijzigen (bedrijfskapitaal).

Het peil van het bedrijfskapitaal geeft dus de door de onderneming gevolgde politiek (rendement of veiligheid) weer.

2. Invloed van solvabiliteit op liquiditeit

Het verband tussen solvabiliteit en liquiditeit ligt vrij snel voor de hand. Een hoge schuldgraad maakt een vrij hoge en permanente liquiditeit noodzakelijk. Bovendien brengt een hoge schuldgraad een hoge jaarlijkse aflossingslast mee, en moet men rekening houden met de bijhorende kredietkosten, die al wel eens zwaar willen doorwegen.

Ook hier zien wij dat veiligheid en rendement twee elkaar tegenwerkende krachten kunnen zijn.

3. Invloed van liquiditeit (cash-flow) op solvabiliteit (fin. risico):de cash-flow dekking van het vreemd vermogen

De schuldgraad, d.i. de verhouding vreemde middelen in het globale financierings-pakket, verklaart slechts ten dele het financiële risico van de onderneming. Bij ge-lijkblijvende schuldgraad daalt het financiële risico nl. naarmate de onderneming meer liquiditeiten voortbrengt. Naarmate de cash-flow hoger ligt kan de onderneming dus gemakkelijker haar vaste verplichtingen (rente en aflossing) nakomen.

Vandaar:cash - flow voor winstuitkering

Vreemd Vermogen

Zie ook voorbeeld in bijlage!

Hoe hoger de verhouding, hoe groter het deel van de schulden dat de onderneming zou kunnen aflossen met de cash-flow van het boekjaar en dus hoe lager het finan-ciële risico.

Page 43: Cursus Balanslezen

BALANS-LEZEN 43/43

4. Slotoverweging:

De lezer werd in de loop van dit werkje herhaaldelijk gewaarschuwd: géén van de gehanteerde kengetallen is op zich zaligmakend, altijd opnieuw moet rekening ge-houden worden met de specifieke situatie van de onderneming en de sector en... last but not least...

HOE BETROUWBAAR ZIJN DE CIJFERS???