Congresmap VSG congres 2011

90
Donderdag 1 en vrijdag 2 december 2011 Efteling te Kaatsheuvel Met hoogwaardige keynote speakers Prof. dr. Romain Meeusen Prof. Jorunn Sundgot-Borgen Dr. Cees-Rein van den Hoogenband En 12 uitdagende parallelsessies Met thema’s als: gezond | chronisch ziek | geblesseerd binnen de doelgroepen jeugd | volwassenen | ouderen | gehandicapten | topsport | medische ethiek Mede mogelijk gemaakt door: Mede mogelijk gemaakt door: 11090_VSG_abstractboek_2011_cover.indd 1 24-11-11 11:06

description

Congresmap Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres 2011, georganiseerd door de Vereniging voor Sportgeneeskunde.

Transcript of Congresmap VSG congres 2011

Page 1: Congresmap VSG congres 2011

Donderdag 1 en vrijdag 2 december 2011 Efteling te Kaatsheuvel

Met hoogwaardige keynote speakers Prof. dr. Romain MeeusenProf. Jorunn Sundgot-BorgenDr. Cees-Rein van den Hoogenband

En 12 uitdagende parallelsessies Met thema’s als: gezond | chronisch ziek | geblesseerd binnen de doelgroepen jeugd | volwassenen | ouderen | gehandicapten | topsport | medische ethiek

Mede mogelijk gemaakt door:

Mede mogelijk gemaakt door:

11090_VSG_abstractboek_2011_cover.indd 1 24-11-11 11:06

Page 2: Congresmap VSG congres 2011

11090_VSG_abstractboek_2011_cover.indd 2 24-11-11 11:06

Page 3: Congresmap VSG congres 2011

11 & 2 december te Kaatsheuvel

Voorwoord................................................................................................... 2

Algemeen.programma.................................................................................. 3

Programma.dag.1.–.donderdag.1.december.2011............................................. 4

Programma.dag.2.–.vrijdag.2.december.2011.................................................. 6

Dagvoorzitters............................................................................................. 8

Plenaire.sprekers.......................................................................................... 9

Abstracts.dag.1.–.donderdag.1.december.2011.............................................. 13

Abstracts.dag.2.–.vrijdag.2.december.2011.................................................... 52

Organisatie................................................................................................ 81

Overzicht.vrije.voordrachten.dag.1.-.donderdag.1.december.2011.................... 82

Overzicht.vrije.voordrachten.dag.2.-.vrijdag.2.december.2011......................... 83

Dankwoord................................................................................................ 84

Stichting.Sport.&.Orthopedie....................................................................... 85

De.VSG.bedankt.haar.sponsoren................................................................... 85

inhoud

Page 4: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

2

Hartelijk welkom bij het zevende Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres! Het

verheugt ons dat we dit jaar samen met de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de

Sportgezondheidszorg (NVFS) dit congres organiseren. Door deze samenwerking komt het

multidisciplinaire karakter van het congres nog beter tot zijn recht.

De komende dagen staat ons wederom een keur aan interessante keynotes, presentaties

en ontmoetingen te wachten. De doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen vormen dit

keer de focus van de diverse sessies. Binnen deze doelgroepen wordt onderscheid gemaakt

in gezond, chronisch ziek en geblesseerd. De nieuwste kennis en ervaringen op allerlei

uiteenlopende sportmedische gebieden worden belicht. Kortom, voor elk wat wils! Vindt

u het lastig om een keuze te maken uit de diverse parallelsessies? Dan kunt u zich troosten met de gedachte dat alle

parallelsessies met een videocamera worden opgenomen en later via een speciale pagina op internet te bekijken zijn. Zo

hoeft u niets te missen.

Uit de evaluaties die in de afgelopen jaren zijn gehouden, kunnen we concluderen dat de congresbezoekers van mening

zijn dat de wetenschappelijke kwaliteit van het congres nog steeds stijgt. Ook overtreft het aantal aanmeldingen voor

dit jaar wederom de aantallen in voorgaande jaren. Deze beide trends willen we graag doorzetten in de komende jaren.

Met de samenwerking die de VSG in 2011 is aangegaan met de British Journal of Sports Medicine (BJSM) en de contacten

die zijn gelegd met de sportgeneeskunde in Qatar hoopt de VSG een basis te hebben gelegd voor de realisatie van een

Engelstalig jaarcongres op korte termijn. Daarmee kunnen we de wetenschappelijke kwaliteit nog verder verbeteren en

hopen we ook internationale beroepsgenoten voor ons congres te kunnen interesseren.

Kwalitatief hoogstaand onderzoek is niets waard als er geen aandacht is voor implementatie van de resultaten in het

veld. Helaas hebben in het verleden maar al te vaak onderzoeksresultaten op de plank liggen te verstoffen. Gelukkig

is die tijd voorbij en is er sprake van een toenemende aandacht voor implementatie. Er wordt zelfs bij het opzetten

van wetenschappelijk onderzoek rekening gehouden met de implementatiemogelijkheden en subsidiegevers stellen

tegenwoordig eisen aan de implementatie bij het honoreren van onderzoeksvoorstellen. Zo wordt gegarandeerd dat ook

daadwerkelijk iedereen die er baat bij kan hebben, meeprofiteert van de resultaten. Een goede ontwikkeling!

Ook op Europees gebied zijn er hoopvolle ontwikkelingen gaande. Tijdens een historische vergadering op het laatste

congres van de EFSMA is besloten om een Europese aanvraag tot erkenning van de sportgeneeskunde te doen. Ook

de VSG zal daar zijn belangrijke steen aan bijdragen. Daarnaast is de Nederlandse aanvraag tot erkenning van de

sportgeneeskunde als zelfstandig geneeskundig specialisme in volle gang. Zo alle ontwikkelingen bij elkaar nemend lijkt

ons sprookje van de volledig erkende sportgeneeskunde steeds dichterbij te komen. De VSG is er in ieder geval klaar voor.

Tot slot kan ik u nog melden dat tijdens dit congres voor de tweede maal de CosMed Prijs voor Sportgeneeskunde wordt

uitgereikt. De jury heeft uit een vijftal proefschriften en negen artikelen een keuze moeten maken. Donderdag aan het

einde van de middag maakt de jury bekend wie de prijzen in ontvangst mogen nemen. Aansluitend uiteraard weer een

uitgebreid sociaal programma. Ik hoop u graag te ontmoeten op een van deze twee sportgeneeskundige dagen.

Veel inspiratie toegewenst!

Drs. R.J.A. Visser, sportarts

Voorzitter Vereniging voor Sportgeneeskunde

Sprookjes bestaan!

voorwoord VSG Congres 2011

Page 5: Congresmap VSG congres 2011

31 & 2 december te Kaatsheuvel

algemeen programma

Algemeen programma dag 1Tijdstip Onderwerp

08.30 uur Inloop, registratie en mogelijkheid tot bezoeken netwerkplein in Theater De Efteling

09.10 uur Welkom door de dagvoorzitter Dr. Babette Pluim

09.15 uur Heet van de naald Drs. Rhijn Visser (VSG) en Dhr. Bart Smit (NVFS)

09.35 uur The overtraining syndrome

Prof. dr. Romain Meeusen, hoofd Departement Humane Fysiologie, Vrije Universiteit Brussel

10.00 uur Koffiepauze

10.45 uur Start parallelsessies ronde A in de subzalen

12.45 uur Lunch op het netwerkplein in Theater De Efteling

14.15 uur Start parallelsessies ronde B in de subzalen

16.15 uur Theepauze

17.00 uurOverview of Eating disorders among young athletes and Musculoskeletal factors and injury risks in female

athletes, focussing on effective interventions for prevention

Prof. Jorunn Sundgot-Borgen, professor of sports medicine, Norwegian School of Sport Sciences

17.45 uur Uitreiking CosMed Prijs voor Sportgeneeskunde

18.15 uur Afsluiting door de dagvoorzitter en borrel

19.45 uur Winterse kost en avondprogramma inclusief muziek en borrel (einde 02.00 uur)

Algemeen programma dag 2

Tijdstip Onderwerp

08.30 uur Inloop, registratie en mogelijkheid tot bezoeken netwerkplein in Theater De Efteling

09.15 uur Welkom door de dagvoorzitter Drs. Steef Bredeweg

09.20 uur Topsportgeneeskunde in Nederland; visie NOC*NSF

Dr. Cees-Rein van den Hoogenband, Chef Arts Londen 2012

10.00 uur Koffiepauze

10.45 uur Start parallelsessies ronde C in de subzalen

12.45 uur Lunch op het netwerkplein in Theater De Efteling

14.15 uur Start parallelsessies ronde D in de subzalen

16.15 uur Afsluiting met uitreiking beste vrije voordacht en prijs voor sportfysiotherapeut van het jaar

16.30 uur Borrel

17.30 uur Einde

Page 6: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

4

programma donderdag 1 december 2011

PlenairDo: Dagvoorzitter Dr. Babette Pluim

Do: The overtraining syndrome Prof. dr. Romain Meeusen

Do: Overview of Eating disorders among young athletes and Musculoskeletal factors and injury risks in female athletes, focussing on effective interventions for prevention

Prof. Jorunn Sundgot-Borgen

Vrij: Dagvoorzitter Drs. Steef Bredeweg

Vrij: Topsportgeneeskunde in Nederland; visie NOC*NSF Dr. Cees-Rein van den Hoogenband

Ronde A: Gezond | Donderdag 10.45 uur - 12.45 uur

Sessie A1: Jeugd

Sessieleiders: Drs. Ton Langenhorst en Drs. Arjan Kokshoorn

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Preventie van obesitas door sport/bewegen Prof. dr. Jaap Seidell Vrije Universiteit Amsterdam

11.10 How sickening is sitting? Dr. Mai Chin A Paw EMGO+/VUmc

11.30Talentherkenning en -ontwikkeling (vergelijking Nederland en Vlaanderen)

Dr. Marije Elferink-Gemser (NL) en dr. Johan Roeykens (BE)

Elferink-Gemser: UMCG, Rijksuniversiteit Groningen en Instituut voor Sport en Bewegingsstudies, HAN Roeykens: Universitair Ziekenhuis Antwerpen

12.05 Gestalte predictie bij 12/13-jarigen Prof. dr. Jan Gielen Universitair Ziekenhuis Antwerpen

12.25 Twee vrije voordrachten

Sessie A2: Volwassenen

Sessieleiders: Dr. Adam Weir en Drs. Maarten Moen

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Beweegstimulering Dr. Evert Verhagen EMGO-Vumc

11.10Preventieconsult huisarts: Bedreiging of kans voor de sportgeneeskunde?!

Drs. Jan-Willem Dijkstra SMA Regio Haarlem/Kennemer Gasthuis

11.35Onderzoek in de praktijk: overzicht van effectieve blessurepreventieve maatregelen

Drs. Ingrid Vriend Consument en Veiligheid

12.00 Aftrainen na een sportcarrière - hoe en waarom? Dhr. Sander van den Belt MSc. Vrije Universiteit Amsterdam

12.25 Twee vrije voordrachten

Sessie A3: Ouderen

Sessieleiders: Dr. Han Inklaar en Drs. Don de Winter

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Sport en artrose? Prof. dr. Sita Bierma-Zeinstra Erasmus MC

11.10 Minibattle: rol van de fietsproef bij sportmedisch onderzoek Drs. Jaap Bax en dr. Allard Sieders Bax: SMA Utrecht/SMA Olympia Amsterdam Sieders: Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp

11.40 Training door ouderen: voordelen en bedreigingen Drs. Leo Heere Vitesse

12.05 Psychologie van interventies Prof. dr. Gerjo Kok Universiteit Maastricht

12.30 Eén vrije voordacht

Page 7: Congresmap VSG congres 2011

51 & 2 december te Kaatsheuvel

programma donderdag 1 december 2011

Ronde B: Chronisch ziek | Donderdag 14.15 uur - 16.15 uur

Sessie B1: Jeugd

Sessieleiders: Drs. Frits van Bemmel en Dr. Goof Schep

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

14.15 Sport en aangeboren hartafwijkingen Dr. Berto Bouma AMC Amsterdam

14.40 Sport en kinderoncologie Dr. Netteke Schouten-van Meeteren Emma Kinderziekenhuis AMC

15.05Cystic fibrosis, we like to MOVIT: inspanning en inflammatie bij taaislijmziekte

Dr. Bert Arets UMC Utrecht

15.30 Diabetes type 1 Dr. Wouter de Waal Diakonessenhuis Utrecht

15.55 Twee vrije voordrachten

Sessie B2: Volwassenen

Sessieleiders: Drs. Robert Rozenberg en Dr. Stephan Praet

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

14.15 Migraine, exercise-induced headache in sport Drs. Hille Koppen Leids Universitair Medisch Centrum

14.40 Depressie en fysieke activiteit Mevr. Annelieke Roest, MSc Universitair Medisch Centrum Groningen

15.05 Exercise-induced hartritmestoornissen en sport Dr. Jan Hoogsteen Máxima Medisch Centrum

15.30Spondyloartritis (SpA) en sportief bewegen: de nieuwste ontwikkelingen inzake diagnostiek en behandeling met biologicals

Dr. André van Rijthoven UMC Utrecht

15.55 Twee vrije voordrachten

Sessie B3: Ouderen

Sessieleiders: Drs. Jan-Willem Dijkstra en Drs. Bert van Essen

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

14.15Behandelingsopties bij kraakbeenschade in de knie: stand van zaken

Dr. Gino Kerkhoffs AMC Amsterdam

14.40 COPD: inzichten in state of the art longrevalidatie Prof. dr. Richard Dekhuijzen UMC St. Radboud Nijmegen

15.05 Conservatieve behandelingen bij enkelartrose Drs. Angelique Witteveen Sint Maartenskliniek

15.30 Lichamelijke training van hartfalenpatiënten Dr. Jeff SendenMeander Medisch Centrum Amersfoort/Baarn

15.55 Twee vrije voordrachten

Page 8: Congresmap VSG congres 2011

6Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

programma vrijdag 2 december 2011

Ronde C: Geblesseerd | Vrijdag 10.45 uur - 12.45 uur

Sessie C1: Jeugd

Sessieleiders: Drs. Peter van Veldhoven en Drs. Ria van Rooijen

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Overbelastingsapofysitis: radiologische benadering Dr. Jan Veryser Universitair Ziekenhuis Antwerpen

11.10Overbelastingsproblematiek bij topturners op onvolwassen leeftijd

Dr. Sam Moustie Universitair Ziekenhuis Antwerpen

11.35 Sportpsychologie bij het kind Drs. Edith Rozendaal Sportgek

12.00 Knieklachten bij sportende kinderen, hoe te evalueren? Dhr. Roy Schaaij Fysiotherapie Tamminga Utrecht

12.25 Twee vrije voordrachten

Sessie C2: Volwassenen

Sessieleiders: Prof. dr. Jan Gielen en Drs. Peter van Beek

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Bone bruise, radiologische diagnostiek en belang bij sporters Prof. dr. Jan Gielen Universitair Ziekenhuis Antwerpen

11.10 Heupimpingement Drs. Sebastiaan Jansen Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp

11.35Prevalentie en preventie van medische problemen bij ‘Start to Run’

Dr. Trees Dooms Universitair Ziekenhuis Antwerpen

12.25 Twee vrije voordrachten

Sessie C3: Ouderen

Sessieleiders: Drs. Ed Hendriks en Drs. Leo Heere

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

10.45 Cuff tendinopathie Drs. Henk van der Hoeven Bergman Kliniek

11.10Een nieuwe heup of knie, het belang van een lichamelijke en sportieve leefstijl

Dr. Martin Stevens Rijksuniversiteit Groningen

11.45 Is sporten na een lumbale hernia (on)gezond? Dr. Mark Arts Medisch Centrum Haaglanden

12.10 Drie vrije voordrachten

Page 9: Congresmap VSG congres 2011

71 & 2 december te Kaatsheuvel

programma vrijdag 2 december 2011

Ronde D: Bijzonder | Vrijdag 14.15 uur - 16.15 uur

Sessie D1: Gehandicapten

Sessieleiders: Dr. Rienk Dekker en Drs. Wout van der Meulen

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

14.15 Circuittraining na een beroerte: FIT-Stroke trial Dr. Ingrid van de PortKenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, Revalidatiecentrum De Hoogstraat/UMC Utrecht

14.40 Cerebral palsy en conditietraining Dr. Olaf VerschurenKenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, Revalidatiecentrum De Hoogstraat/UMC Utrecht

15.05Rheumates@work: promoting physical activity in children with juvenile idiopathic arthritis

Dr. Otto Lelieveld Universitair Medisch Centrum Groningen

15.30Fysieke training bij facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD): doorbreken van de vicieuze cirkel van inactiviteit

Drs. Nicole Voet UMC St. Radboud Nijmegen

15.55 Twee vrije voordrachten

Sessie D2: Topsport

Sessieleiders: Drs. Maarten Moen en Dhr. Rob Tamminga

Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut

14.15 Voeding en topsport Dhr. Floris Wardenaar, MSc Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)

14.40 Mentale begeleiding bij presteren, herstellen en revalideren Drs. Afke van de Wouw Afke van de Wouw Sportbegeleiding

15.05 Vochthuishouding bij topsporters in extreme omstandigheden Dr. Gerard RietjensMinisterie van Defensie en Rabobank Wielerploeg

15.30 Trainingsbegeleiding en inspanningsfysiologie bij veldrijders Dr. Guy De Schutter Universitair Ziekenhuis Antwerpen

15.55 Twee vrije voordrachten

Sessie D3: Medisch Ethisch, doping in de ongeorganiseerde sport

Sessieleiders: Drs. Esther Schoots en Dr. Ivo van Hilvoorde

Tijdstip Onderwerp Sprekers Instituut

14.15

Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over prestatiebevorderende middelen, of... moeten ze dat? Het strenge antidopingbeleid in de topsport wordt – onbedoeld – ook van toepassing geacht voor breedtesport. De meeste sportartsen willen niets te maken hebben met prestatiebevorderende middelen en hulpvragen hierover van bijvoorbeeld bodybuilders. Dat staat op gespannen voet met het rapport van de Gezondheidsraad uit 2010 over dopinggebruik in sportscholen. De Gezondheidsraad legt het verband met verslavingszorg en adviseert onder andere sportartsen in te zetten bij het adviseren van mensen die vragen hebben over – of problemen als gevolg van – gebruik van middelen ter verbetering van hun figuur en/of prestaties. In deze sessie die georganiseerd wordt door de Medisch Ethische Commissie van de VSG komen zorgverleners (o.a. sportgeneeskunde, verslavingszorg), sporters en experts op het gebied van doping en ethiek aan het woord. Discussieert u mee? Meldt u snel aan, want het aantal plaatsen is beperkt!

Drs. Olivier de Hon, dr. Fred Hartgens, drs. Maarten Koornneef, dr. Pim de Ronde en drs. Paul Ruijsenaars

Page 10: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

8

Babette Pluim is bondsarts van de Koninklijke Nederlandse

Lawn Tennis Bond (KNLTB) en teamarts van het

Nederlandse Davis Cup-team. Zij is toernooiarts van de

ATP and WTA-toernooien in Den Bosch (Ordina Open) en

Rotterdam (ABN AMRO World Tennis Tournament).

Babette Pluim is lid van de medische commissie van de

Internationale Tennis Federatie (ITF), de Health, Medical

and Research Committee van het Wereld Anti-Doping

Agentschap (WADA) en de Interfederal Commission van de

FIMS. Zij is adjunct-hoofdredacteur van de British Journal

of Sports Medicine. In 1998 promoveerde zij op onderzoek

naar het sporthart.

Babette schreef het hoofdstuk ‘Medical care of Tennis

Players’ voor het IOC-boek Tennis en het hoofdstuk

‘The Epidemiology of Tennis Injuries’ voor het IOC-boek

The Epidemiology of Injury in Olympic Sports. Babette

schreef samen met orthopedisch chirurg Marc Safran het

boek From Breakpoint to Advantage: a Practical Guide

for Optimal Tennis Health and Performance. In 2009

verscheen de bewerkte Nederlandse uitgave hiervan,

getiteld Ace of Brace?.

Dagvoorzitter dag 1

Dr. Babette Pluim

Functie

Sportarts, Sportmedisch Centrum UMCG

Vakgebied

Sportgeneeskunde

Opleiding

1984-1992 Studie Geneeskunde Rijksuniversiteit te

Groningen

1995-1998 Opleiding tot sportarts in de Isala Klinieken

Zwolle

Speciaal interessegebied

Sportblessures en onderzoek naar hardlopen en blessures

Bijzonderheden

Hoofdopleider sportartsen in de opleidingsregio Groningen

Sportarts Nederlands Heren Volleybalteam 1994-1998

Clubarts FC Groningen 2003-2005

Voorzitter Concilium Nederlands Instituut Opleiding

sportartsen (NIOS)

Dagvoorzitter dag 2

Drs. Steef Bredeweg

dagvoorzitters

Page 11: Congresmap VSG congres 2011

91 & 2 december te Kaatsheuvel

Prof. dr. Romain MeeusenProf. dr. Romain Meeusen, (PhD) is hoofd van het department Humane Fysiologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Zijn

onderzoeksactiviteiten zijn gefocust op ‘Exercise and the Brain’, waarbij de invloed van neurotransmitters op de training

en het prestatievermogen wordt onderzocht.

Het recente werk van Romain Meeusen spitst zich toe op de thermoregulatie, het overtrainingssyndroom en

neurogenese tijdens inspanning. Hij doceert inspanningsfysiologie, training en coaching en sportfysiotherapie. Romain

publiceerde meer dan 350 artikelen en hoofdstukken in internationaal wetenschappelijke tijdschriften, 18 boeken over

fysiotherapie en hij sprak op meer dan 650 nationale en internationale congressen.

Daarnaast is Romain Meeusen voorzitter van de Belgische vereniging voor Fysiotherapie, secretaris-generaal van het

European College of Sport Science (ECSS) en lid van het American College of Sports Medicine (ACSM).

Romain Meeusen heeft de leiding over het Brussels Labo voor Inspanning en Topsport, waar hij werkt met verscheidene

topatleten en wetenschappelijk advies verleent aan het ‘Lotto Cycling Institute’ (Omega-Pharma Lotto wielerploeg).

Prof. Jorunn Sundgot-Borgen Jorunn Sundgot-Borgen (born 18 March 1961) is a Norwegian professor of sports medicine.

Jorunn Sundgot-Borgen is currently working as a professor in physical activity and health at The Norwegian School of

Sport Sciences. Since 1995 she was a consultant at The Norwegian Olympic Training center and acted as Head of the

Nutrition department for the last 5 years.

Jorunn is one of the leading researchers in the field of eating disorders, nutrition and osteoporosis in sports in general

and in female athletes in particular. She has coauthored the International Olympic Committee Medical Commission

Position Stand on the Female Athlete Triad. In her athletic career, she used to be a member of the Norwegian national

team in gymnastics and rhythmical gymnastics.

She took the MSc degree at the Arizona State University in 1985, and the dr.scient. degree at the Norwegian School of

Sport Sciences in 1993. She held a post-doctorate scholarship at Yale University from 1993 to 1997. She was a part-time

consultant for Olympiatoppen, the Norwegian elite sports program, from 1995 to 2008. She was an associate professor

from 1997 to 2002, and is a professor since 2002, of sports medicine at the Norwegian School of Sport Sciences. She is

especially cited on her expertise in eating disorders.

She has three children, and resides at Bekkestua

Dr. Cees-Rein van den Hoogenband Cees-Rein van den Hoogenband is chef arts Londen 2012. Van den Hoogenband heeft een ruime ervaring met de

begeleiding van topsporters. Hij maakte vijf keer deel uit van de medische staf van NOC*NSF tijdens de

Olympische Spelen.

De functie van Chef Arts Londen 2012 zal hij combineren met zijn werkzaamheden als directeur van het sportmedisch

gezondheidscentrum Topsupport, een onderdeel van St. Anna Ziekenhuis Geldrop-Eindhoven.

Cees-Rein van den Hoogenband is van origine chirurg, maar heeft vooral veel te maken gehad met behandeling van

blessures bij topsporters. Zo is Cees-Rein van 1987 tot 2011 clubarts en hoofd van de medische staf van PSV geweest.

Mission statement/motto: Trachten voor de Olympische Spelen van 2012 een stevig sportmedische begeleiding in te

zetten en samen met Maarten Moen proberen om een topsportmedisch beleid voor de jaren daarna op te stellen.

plenaire sprekers

Page 12: Congresmap VSG congres 2011

Quark CPET:

Complete SMA inricht-ing, ECG, Longfunctie, VO2max, Ergometers en Biometrie

K4 b2:

Gouden Standaard in draagbare BxB meta-bole metingen, inclusief GPS en telemetrie

Bod Pod GS:

Hoogstnauwkeurige meetapparatuur voor l ichaamssamenstel-ling volgens Gouden Standaard

BTS SPORTLAB:

Geïntegreerde biomechanische analyse van alle aspecten van beweging, met sportspecifieke protocollen

BTS FREEEMG 300:

Draadloos oppervlakte EMG, tot 16 kanalen, ook met footswitches en electrogoniometers. Integreerbaar met alle BTS producten

BTS DigiVec:

Integratie van video simultaan met grond-reactiekrachten tot echte ‘Augmented Reality’.

Aan de mooie productportfolio van COSMED hebben wij de fantastische productlijn van BTS Bioengineering toegevoegd. Per direct kunt u bij ons terecht voor deze ‘state of the art’ meetapparatuur voor gang-beeldanalyse, draadloos oppervlakte EMG, krachtenplatforms, high speed videocamera’s en uiteraard ook voor compleet geïntegreerde en gesynchroniseerde combinaties hiervan. Voor sportmedische toepassingen kunt u deze apparatuur gebruiken voor: drop-jump test, golf swing test, squat jump test, plotse richtingsverandering, een beet-test en nog veel meer. Internationaal wordt deze apparatuur onder meer gebruikt door Real Madrid, AC Milan, Juventus en het CONI (Italiaans NOC-NSF). De toevoeging van BTS aan onze portfolio maakt dat wij vanaf nu nog vrijwel uitsluitend van onze eigen naam gebruik gaan maken: TulipMed in plaats van COSMED Benelux, zoals velen ons reeds kennen. Voor onze huidige klanten verandert er vrijwel niets: u kunt nog steeds bouwen op onze kundige en bovenal snelle service. Verder hebt u vooral meer meetoplossingen tot uw beschikking dan voorheen. Alle bestaande contactgegevens blijven actief. Naast COSMED en BTS kunt u bij ons ook terecht voor: Monark Excercise HP|COSMOS Ergoline

TulipMed B.V. – De Liesbosch 52 – 3439 LC Nieuwegein – T: 088-10.50.500 – F: 088-10.50.599

www.tulipmed.nu

Testing solutions for heart, lungs and movement

Page 13: Congresmap VSG congres 2011

(SPORT) Osteopaat, een medisch beroep met toekomst

MASTER OF SCIENCE IN OSTEOPATHIE

Osteopathie: onmisbaar in de moderne medische sportbegeleidingDe heilzaamheid van osteopathie is algemeen erkend, vooral in de moderne medische sportbegeleiding. De interesse voor deze complementaire geneeswijze is dan ook groot. Osteopaat is een beroep met toekomst.

Osteopathie aan de IAO: al 25 jaar de beste opleiding in de BeneluxDe International Academy of Osteopathy (IAO) is de enige osteopathie-school in de Benelux die voldoet aan de Bachelor/Master-structuur, de Europese vereisten betreffende externe kwaliteitsbewaking ISO 9001 én de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over opleidingen in osteopathie.

Word Master of Science in Osteopathie en specialiseer tot sportosteopaat

5 JAAR PARTTIME (MODULAIR) Parallel in Gent (B), A’pen (B) & Zeist (NL)

MASTER OF SCIENCE IN OSTEOPATHIE

IAO Klein Dokkaai 3-5, 9000 Gent T. +32 (0)9 233 04 03 [email protected] www.osteopathie.eu

©20

11 M

ercu

rius

DM

• Parttime modulaire opleiding voor fysio/kinesitherapeuten gedurende 5 jaar: 6 seminaries per jaar telkens van donderdag tot zaterdag

• Parallelle programma’s in Gent (B), Antwerpen (B) en Zeist (NL)

• Bekroond met universitair diploma Master of Science in Osteopathy (MSc.Ost.), geaccrediteerd en erkend in alle Europese landen – opleiding i.s.m. University of

Applied Sciences (fhg), die de graad uitreikt

• Permanente vorming: onder meer postgraduaat Sportosteopathie

• Modern en effi ciënt onderwijs-systeem volgens de “blended learning” principes, een combinatie van online leren, contactonderwijs en individuele begeleiding

Congresgids Sport&Geneeskunde 130Hx185B.indd 1 19/10/11 11:14

Page 14: Congresmap VSG congres 2011

your scientific supporter

Sport verantwoord:Laat u wetenschappelijk begeleiden.

uw contact in Nederland: Freek Gubbels • M +31 648 513 301 • [email protected] • www.spartanova.com

Onderscheid u van uw collega’s met wetenschappelijke sportsoftwareSpartaNova biedt een wetenschappelijke tool aan waarmee u de conditie, het potentieel en de blessuregevoeligheid van uw sporters in kaart brengt. De software werd ontwikkeld aan gerenommeerde Belgische universiteiten en is gebaseerd op 15 jaar onderzoek bij 25.000 sporters. U test uw sporters op basis van zorgvuldig gekozen parameters, voert de resultaten in en krijgt meteen een kant-en-klare analyse. Uit honderden oefeningen adviseert de SpartaNova-tool precies die oefeningen die blessures helpen vermijden en de prestaties van uw sporter verbeteren. Via het online dagboek geeft u gepersonaliseerd trainingsadvies. U bespaart heel wat tijd, kan meer sporters opvolgen en bouwt een sterkere relatie met hen op.

43203_SpartaNova_VSG Congres_adv 185x130_4.indd 1 10/27/11 1:37 PM

Bewezen werking bij acute letsels en ontsteking aan het bewegingsapparaat, voor patiënten vanaf 2 jaar

Traumeel® is een erkend product van Heel Biologische Geneesmiddelen. Heel is al 75 jaar pionier op het gebied van wetenschappelijk onderbouwde moderne homeopathie als integraal onderdeel van de hedendaagse geneeskunde. Alle producten zijn geregistreerd en voldoen aan de allerhoogste kwaliteits- en veiligheidseisen. Vergelijkende studies met reguliere geneesmiddelen zijn een belangrijk onderdeel van ons onderzoeksprogramma. Heel Biologische Geneesmiddelen B.V. - Email: [email protected] - Website: www.heelbv.nl

Page 15: Congresmap VSG congres 2011

131 & 2 december te Kaatsheuvel

Jaap Seidell is hoogleraar voeding en gezondheid en directeur

van de afdeling gezondheidswetenschappen aan de Vrije

Universiteit en het VU medisch centrum in Amsterdam. Hij

is een internationaal gerenommeerd onderzoeker op zowel

het gebied van de oorzaken en gevolgen van overgewicht

en obesitas als de effectiviteit van overgewichtpreventie en

obesitaszorg. Hij is vanwege zijn kennis een veelgevraagd

adviseur van organisaties in binnen- en buitenland zoals de

Wereldgezondheidsorganisatie, de Gezondheidsraad, overheden,

consumentenorganisaties en organisaties van patiënten en

zorgverleners.

Relative to the large amount of evidence regarding

the acute and chronic effects of physical activity, little

is known about the adverse health outcomes caused

by prolonged sitting, especially in young people. I

will give an overview of the scientific evidence on the

prospective relationship between sedentary behaviour and

cardiometabolic health in children and youth. I will also

pay specific attention to the measurement of sedentary

behaviour in this age group. Finally, I will present the first

results of a ‘sitting experiment’ examining the effects of

prolonged sitting on metabolic indicators. //

Dr Mai Chin A Paw is associate professor at the Department of

Public and Occupational Health, EMGO Institute for Health and

Care Research - VU University Medical Center in Amsterdam, The

Netherlands.

Her background is in Human Movement Science and

Epidemiology. Mai obtained her PhD in 1999 for her thesis that

investigated the effects of physical exercise and micronutrient

supplementation on the health of frail older people. Since 2000

her main research focus is on Child Health and Care Research.

Mai is chair of the section Youth and Health within the

department of Public and Occupational health and is currently

involved in several research projects. Examples are the

development and evaluation of strategies promoting physical

activity and reducing sedentariness, measurement of physical

activity, and prevention and treatment of obesity. She uses

innovative methodologies in behavioural epidemiology such

as Intervention Mapping – a protocol for theory and evidence-

based development of interventions; analysis of mediators (how

does an intervention achieve its effects); analysis of moderators

Sessie A1: Jeugd

Prof. dr J. SeidellDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A1.–.Preventie.van.obesitas.door.sport/bewegen

Biografie

Prof. dr. Jaap Seidell

Dr. M. Chin A PawDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A1.–.How.sickening.is.sitting?

How sickening is sitting?

Biografie

Dr. M. Chin A Paw

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Page 16: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

14

(who responds to interventions); multi-level analysis; and the

latest techniques for longitudinal data analysis.

She is associate editor of The Journal of Science and Medicine

in Sport and member of the editorial board of the International

Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity.

Op de site van NOC*NSF staat te lezen dat ‘de

toptienambitie, het streven van Nederland om structureel

tot de tien beste topsportlanden ter wereld te behoren,

voor de Nederlandse topsport de ultieme doelstelling is’.

Dit is echter geen eenvoudige opgave en ons land heeft

deze positie tot op heden niet structureel gerealiseerd.

De concurrentie in de mondiale top is groot en voor

Nederland in de top-10 is kennis van experts uit de

sport en samenleving onmisbaar. In Nederland worden

kinderen opgeleid tot topsporters middels een systeem

dat grotendeels gebaseerd is op talentherkenning vanuit

de sportverenigingen en talentontwikkeling bij zowel de

verenigingen als de districten en nationale jeugdteams.

De kinderen die als talentvol worden herkend, krijgen

vaak een uitnodiging om in selectieteams hun potentie

waar te maken. Ze krijgen extra trainingen aangeboden

door over het algemeen goed opgeleide trainers,

goede trainingsfaciliteiten, medische begeleiding en

een wedstrijdprogramma op niveau. Ze kunnen zich

ontwikkelen door zich op te trekken aan sporters van

vergelijkbaar of hoger niveau. Het doel van het bieden

van deze extra mogelijkheden is het vergroten van

de kans om de top te bereiken. In vergelijking met

decennia geleden is er meer aandacht voor de soms

lastige combinatie van school en sport. Dit is onder

meer terug te zien in de toename van het aantal

LOOT-scholen. Echter, hoewel talentherkenning en

talentontwikkeling niet los te zien zijn van de context, is

er nog veel onduidelijkheid over wat de beste omgeving

is, wat de beste progamma’s zijn, wat de beste manier

van begeleiden is en hoe je weet aan welke kinderen

deze extra mogelijkheden het best geboden zouden

moeten worden. Wie zijn de topsporters van ‘morgen’

en waarom zij? Om de olympische ambities te kunnen

waarmaken – Nederland bij de top-10 – gaat het duidelijk

om meer dan alleen maar aanleg, een factor geluk en

hard trainen. Via onderzoek worden talenten in de tijd

gevolgd waarmee teruggekeken kan worden op specifieke

ontwikkelingen en kenmerken die bepalen hoe snel een

talent zich feitelijk ontwikkelt. Je kunt daarmee onder

andere het verschil ontdekken tussen jeugdtalenten

die zich ontwikkelen tot topsporters en degenen die

tijdens het talenttraject ‘afvallen’ en blijven steken op

amateurniveau. Heel essentieel is dat een echte topper

extreem gemotiveerd is en goed is in zelfregulatie. Uit het

onderzoek kan geconcludeerd worden dat getalenteerde

sporters vooral beter zijn in het stellen van doelen.

Een sporter moet dus slim zijn. Het is dus niet alleen

kwantitatief je uren draaien, maar vooral ook kwalitatief.

Daarnaast is de kwaliteit van de trainer of coach heel

belangrijk. Zo zie je bijvoorbeeld dat talenttrainers, die

de meeste talenten aan de top afleveren, zich met name

onderscheiden door veel autonomie aan de talenten te

geven. Met andere woorden, ze zorgen ervoor dat de

topper in spe verantwoordelijk wordt voor zijn eigen

leerproces. Want… zelfregulatie is een sleutel- en

succesfactor. //

Dr. M. Elferink-GemserDonderdag.1.december.–.11.30.uur.–.sessie.A1.–.Talentherkenning.en.-ontwikkeling:.Nederland

Talentherkenning en -ontwikkeling: Nederland

Page 17: Congresmap VSG congres 2011

151 & 2 december te Kaatsheuvel

Marije Elferink-Gemser studeerde Bewegingswetenschappen

(UMCG) aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2005

promoveerde ze aan dezelfde universiteit bij promotor prof.

dr. Chris Visscher op het onderwerp ‘Talentontwikkeling

van getalenteerde sporters’. Sindsdien houdt ze zich aan

de RUG als universitair docent bezig met talentonderzoek.

Een belangrijk onderzoeksthema omvat het waarmaken

van de bewegingspotentie van jeugdigen (‘het maximale

uit eigen kunnen halen’). Het onderzoek kenmerkt zich

door het longitudinale karakter waarbij jeugdigen jaren

achter elkaar worden gevolgd in hun ontwikkeling en het

multidimensionele karakter waarbij zowel persoonsgebonden

als omgevingsgebonden kenmerken in relatie worden gebracht

met de sportprestatie. Marije is daarnaast actief binnen het

Instituut voor Sport en Bewegingsstudies van de Hogeschool

Arnhem-Nijmegen dat ‘Talentherkenning en -ontwikkeling van

sporttalent’ als speerpunt heeft gekozen. Ze heeft inmiddels

ruim honderd publicaties over het onderwerp talentherkenning

en -ontwikkeling op haar naam staan, zowel nationaal als

internationaal in de vorm van wetenschappelijke artikelen,

populairwetenschappelijke artikelen, boeken, boekhoofdstukken

en bijdragen aan congressen. Ze wordt regelmatig door

buitenlandse universiteiten en voor internationale

wetenschappelijke congressen uitgenodigd om het Nederlandse

talentonderzoek te presenteren. Daarnaast vindt ze het heel

belangrijk om de onderzoeksresultaten te ‘vertalen’ voor

mensen in het werkveld zoals (toekomstige) trainers, coaches,

beleidsmakers, leerkrachten, getalenteerde sporters en hun

ouders.

Organisaties: Centrum voor Bewegingswetenschappen

(UMCG/Rijksuniversiteit Groningen); Instituut voor Sport en

Bewegingsstudies (Hogeschool Arnhem-Nijmegen).

Sporttalent detecteren en begeleiden is een kerntaak van

(top)sportfederaties. In het langdurige traject om sportief

talent te detecteren, te selecteren en te begeleiden

tot de topsport, worden in Vlaanderen verschillende

beleidsinitiatieven genomen. De leidraad daarvan vormt

het topsportactieplan Vlaanderen en hanteert een

voorwaardenscheppend beleid, géén beloningsbeleid.

Een van de grote verwezenlijkingen in Vlaanderen om

sportief talent te begeleiden, is de oprichting van de

topsportscholen.

Recent werden deze zowel op sportief als onderwijskundig

vlak doorgelicht. In deze uiteenzetting zal na een

korte situering op de voornaamste resultaten van deze

evaluaties ingegaan worden.

De eerste Vlaamse topsportscholen openden hun deuren

op 1 september 1998. Het doel van de topsportscholen

is om jonge talenten de kans te geven hun sportcarrière

zo optimaal mogelijk te ontwikkelen in combinatie

met de studies secundair onderwijs. Hiervoor is een

structurele samenwerking opgezet tussen de sport- en

de onderwijssector. Aanvankelijk participeerden twaalf

sportfederaties in de topsportscholen, vandaag zijn dat

er al zeventien. Het aantal ingeschreven leerlingen/

topsporters steeg van iets meer dan 200 naar ruim 900.

De (top)sportfederaties met participatie in een

topsportschool hanteren strenge selectiecriteria voor de

inschrijving aan een topsportschool.

Leerlingen die in het secundaire onderwijs (leeftijd 12

tot 18 jaar) de studierichting topsport volgen, krijgen

Biografie

Dr. M. Elferink-Gemser

Dr. J. RoeykensDonderdag.1.december.–.11.30.uur.–.sessie.A1.–.Talentherkenning.en.-ontwikkeling:.Vlaanderen

Talentherkenning en -ontwikkeling: Vlaanderen

Page 18: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

16

wekelijks 10 uur sportspecifieke topsporttraining,

aangevuld met 2 uur lichamelijke opvoeding tijdens de

schooluren. Daarnaast volgen zij de trainingen buiten de

schooluren in hun sportclub. In het totaal rapporteert men

vaak 15 tot 20 uur specifieke training op weekbasis.

Om een volwaardige studie te kunnen volgen, worden de

leerlingen specifiek begeleid en opgevolgd. De leerlingen

hebben het recht om, tijdens de lesuren, deel te nemen

aan stages en wedstrijden die onder de leiding staan van

de sportfederatie. De lestijden en zelfs examenperiodes

worden indien nodig aangepast aan de noden van de sport.

In het basisonderwijs (leeftijd 6 tot 12 jaar) zijn er vandaag

slechts twee federaties (gymnastiek en tennis) met

een participatie in één of meerdere basisscholen voor

topsportbeloften. Hier krijgen de leerlingen wekelijks tot

6 uur sportspecifieke training tijdens de schooluren als

aanvulling op de naschoolse sportbeoefening. //

Johan Roeykens is voltijds inspanningsfysioloog op de afdeling

S.P.O.R.T.S. van het UZ Antwerpen. Hij is van huis uit licentiaat

in de Lichamelijke Opvoeding en licentiaat in de Motorische

Revalidatie en Kinesitherapie.

S.P.O.R.T.S. is een van de negen door de Vlaamse overheid

erkende sportkeuringscentra en staat voor multidisciplinair

centrum voor Screening, Preventie, Onderzoek en onderwijs,

Revalidatie, Training en Sportgeneeskunde.

Voordien was Johan werkzaam op de Afdeling Topsport van

BLOSO, de Vlaamse sportadministratie. Gedurende twee jaar

was hij dossierbeheerder van de topsportscholen in Vlaanderen.

Op S.P.O.R.T.S worden de jaarlijkse (verplichte) sportmedische

keuringen en inspanningsonderzoeken bij onder andere

leerlingen/topsporters afgenomen. Daarnaast worden heel wat

sporters sportmedisch getest en geadviseerd in verschillende

sporttakken. De multidisciplinaire aanpak van de sporter binnen

het UZ Antwerpen biedt hierbij een belangrijke meerwaarde bij

het verlenen van gericht advies.

Johan is lesgever aan de Vlaamse Trainerschool (BLOSO), werkt

mee aan verschillende sportwetenschappelijke onderzoeken

binnen het UZ Antwerpen en heeft een bijzondere interesse

voor de meting van lichamelijke activiteit en toegepaste

inspanningsfysiologie in de trainingspraktijk.

Gestalte is belangrijk in een aantal sporten, zowel een

kleine of een grote gestalte kan wenselijk zijn in enerzijds

gymnastiek en vechtsporten als anderzijds basketbal,

volleybal en tennis, atletiek, hordelopen en zwemmen.

Selectie van topsporters gebeurt op jonge leeftijd en

dus per definitie met onvolwassen gestalte. Selectie kan

gebeuren op basis van de gestalte van de ouders, een

individuele groeicurve en door de vaststelling van de

skeletontwikkeling. Een gestalte voorspelling op basis

van genetica – dat wil zeggen op basis van de gestalte

van de ouders – is de minst correcte met een marge van

10 cm voor jongens en 9 cm voor meisjes voor een 95%

van de populatie. Voor de Vlaamse kinderen met minstens

1 Vlaamse ouder kan de individuele groeicurve berekend

worden op basis van minstens twee meetpunten met

minstens 6 maanden tijdsinterval, dit is de meest correcte

voorspeller van de gestalte op volwassen leeftijd. Bij de

selectie van de sporters beschikt men echter meestal

niet over twee meetpunten. Een alternatieve techniek

is de bepaling van de skeletontwikkeling op basis van

een radiografisch onderzoek van de hand. Niet de

chronologische leeftijd maar de leeftijd van het skelet

Biografie

Dr. J. Roeykens

Prof. dr. J. GielenDonderdag.1.december.–.12.05.uur.–.sessie.A1.–.Gestaltepredictie.bij.12/13-jarigen

Gestaltepredictie bij 12/13-jarigen

Page 19: Congresmap VSG congres 2011

171 & 2 december te Kaatsheuvel

Medische studies en specialisatie radiologie aan de Katholieke

Universiteit van Leuven. Muskuloskeletale radiologiestage bij

D. Resnick (UCSD, California) en B. Maldague (UCLouvain). Sinds

oktober 2000 Musculoskeletaal radioloog in het Universitair

Ziekenhuis Antwerpen (UZA) met speciale interesse in

radiologische beeldvorming van sportletsels. Mijn bijzondere

aandacht gaat naast de klassieke technieken zoals radiografie en

arthrografie vooral uit naar echografie, magnetische resonantie

en meersneden CT. PhD sinds februari 2004, thesis ‘Magnetische

resonantie van wekedelentumoren’. Sinds 15 jaar spreker op het

‘Limburgs Sportcongres’ België. Organisator van het Antwerps

Multidisciplinair Sportmedisch Symposium in 2004 en 2005.

Sinds oktober 2006 docent aan de Universiteit Antwerpen (UA).

Believer in multidisciplinaire samenwerking en daarom sinds

februari 2006 organisator van een veertiendaagse theoretische

en klinische multidisciplinaire sportvergadering aan de UA in

samenwerking met sportartsen, fysiotherapeuten, kinesisten,

radiologen, orthopedisten, cardiologen, dermatologen.

Organisator van cycli hands-oncursussen wekedelenechografie

sinds 2004. Organisator, in samenwerking met Babette Pluim,

van het STMS (Society for Tennis Medicine and Science)-congres

16 en 17 februari 2007 te Antwerpen. Auteur en coredacteur

van een gespecialiseerd boek over sportradiologie Imaging in

Orthopedic Sports Injuries (2006 Springer Verlag).

Al vroeg in zijn carrière legde prof. dr. Jan Gielen zich toe op het

onderzoek van sporters. Uit liefde voor de sport? “Ik kom uit

een heel onsportieve familie. Thuis deden wij niet aan sport en

gingen we niet naar het voetbal. Toen ik destijds voor het eerst

Jean-Marie Pfaff moest onderzoeken, kende ik die niet.” Dat

gebrek aan affiniteit met de sportwereld vindt hij geen nadeel,

integendeel: het waarborgt de objectiviteit. “Sportgeneeskunde

is boeiend doordat het een kruispunt van disciplines is,

van fysische geneeskunde en radiologie tot cardiologie en

psychologie. En ook op onderzoeksvlak zijn er veel uitdagingen.”

Biografie

Prof. dr. J. Gielen

bepaalt de groeicapaciteit. De ontwikkeling van het

skelet loopt dikwijls niet gelijk met de chronologische

leeftijd en is dikwijls familiaal bepaald. Meerdere

atlassen zijn beschikbaar voor jongens en meisjes om

de skeletontwikkeling te determineren. Deze techniek

heeft een standaarddeviatie van 1,2 cm vanaf de leeftijd

van 12 jaar bij meisjes en 14 jaar bij jongens. Voor het

gebruik van röntgentechnieken voor medische en zeker

voor niet-medische toepassingen wordt het ALARA-

principe toegepast. Men zoekt dus naar alternatieven

die niet gebruikmaken van ioniserende stralen om

skeletontwikkeling te determineren. Alternatieve

technieken zijn echografie en MRI die in onderzoek zijn.

Deze zijn echter nog niet beschikbaar. //

Page 20: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

18

Inleiding en vraagstellingPatiënten die een openhartoperatie moeten ondergaan,

behoren tot een kwetsbare populatie. Deze groep zal als

gevolg van een slechtere preoperatieve fysieke conditie

meer kans hebben op complicaties en een vertraagd

herstel. Zo is bekend dat een longontsteking na een

openhartoperatie de ligduur fors kan verlengen (American

Thoracic Society, Am J Respir Crit Care Med; 2005). Een

goede fysieke voorbereiding is daarom belangrijk. Er zijn

twee doelen geformuleerd. Allereerst het geven van een

systematisch overzicht van de huidige evidentie voor

preoperatieve fysieke therapie op het herstel na een

operatie. Daarnaast wordt het effect onderzocht van de

implementatie van preoperatieve ademspiertraining op

het verminderen van postoperatieve longontstekingen na

een openhartoperatie.

MethodeEen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd,

gebruikmakend van de databases PubMed, EMBASE, PEDro

and CINAHL waarbij studies werden geïncludeerd die de

effecten van preoperatieve fysieke therapie onderzochten

op de ligduur en complicaties na een operatie (Valkenet

et al. Clin Rehab; 2011). De studies zijn beoordeeld op

methodologische kwaliteit (PEDro-scorelijst). Effecten op

ligduur en aantal complicaties zijn verwerkt in een meta-

analyse.

Voor het tweede doel zijn, na implementatie van

preoperatieve ademspiertraining (dagelijks 20 min.

gedurende minimaal 2 weken), in 2008 en 2009

in het Universitair Medisch Centrum Utrecht data

verzameld aangaande preoperatieve pulmonale

risicoscores, ademspiertraininggegevens, incidentie van

longontstekingen en ligduur na een openhartoperatie.

Deze data zijn geanalyseerd middels propensity-analyse

om uitspraak te doen over de effectiviteit van deze

interventie.

ResultatenDe systematische review laat een significant effect

(p<0.05) zien van preoperatieve ademspiertraining op

het terugdringen van longcomplicaties na een buik- of

hartoperatie (4 studies).

De data betreffende preoperatieve ademspiertraining

voorafgaand aan een hartoperatie (n=346) laten een trend

zien in het voordeel van de pulmonaal hoog risicogroep

die ademspiertraining heeft gevolgd. In deze groep heeft

1 van 94 patiënten (1.1%) een longontsteking ontwikkeld

na de hartoperatie vergeleken met 8 van de 252 patiënten

(3.2%) die geen ademspiertraining hebben gevolgd (odds

ratio 0.29 (95% CI 0.032 – 2.64)).

Conclusies, discussie en aanbevelingenPreoperatieve ademspiertraining lijkt effectief

in het terugdringen van longontsteking na een

openhartoperatie. In tegenstelling tot de literatuurstudie

laten de data uit de praktijk geen significant verschil

zien op het verminderen van longontstekingen, maar

is er wel een trend zichtbaar in het voordeel van de

groep die ademspiertraining gevolgd heeft. Aanvullend

goed gecontroleerd en gerandomiseerd onderzoek

naar ademspiertraining bij verschillende chirurgische

patiëntgroepen wordt aanbevolen. //

Vrije voordrachten sessie A1

K. Valkenet, F. de Heer, L.A. van Herwerden, P. Doevendans, I.G.L. van de Port & F.J.G. Backx

Preoperatieve fysieke therapie voor een openhartoperatie: wetenschappelijke evidentie en klinische effecten

Page 21: Congresmap VSG congres 2011

191 & 2 december te Kaatsheuvel

InleidingCam impingement is een oorzaak van heuppijn en een

mogelijke risicofactor voor artrose. Cam impingement

wordt vooral bij jonge, mannelijke sporters gezien, maar er

zijn slechts een beperkt aantal onderzoeken die zich hebben

gericht op de manifestatie van cam laesies tijdens de groei.

DoelHet bepalen op welke leeftijd cam laesies ontstaan, en de

prevalentie van cam laesies bepalen bij jonge mannelijke

voetballers in vergelijking met niet-sportende controles.

MethodeIn deze studie zijn 89 (178 heupen) voetballers tussen

de 12 en 19 jaar, die in selectie-elftallen van Feyenoord

speelden, geïncludeerd. Tevens zijn er 92 (184 heupen)

controles in dezelfde leeftijdscategorie geselecteerd

uit radiologiegegevensbestanden wanneer zowel een

anterior-posterior (AP) als een Lauenstein-opname van

beide heupen beschikbaar was. Exclusie criteria voor

controles waren het hebben van heuppathologie en

sporten als dit vermeld was in de status. Bij de voetballers

zijn de bewegingsuitslagen van de heup bepaald en werd

de impingementtest uitgevoerd. Tevens is er volgens een

gestandaardiseerd protocol een AP-bekkenopname en

een Lauenstein-opname gemaakt. Om een cam laesie te

kwantificeren werd de alphahoek in alle röntgenfoto’s

bepaald, waarbij een afkapwaarde van 60 graden werd

gehanteerd. Tevens werden alle röntgenfoto’s gescoord

op basis van drie categorieën. De anterosuperior

kop-halsovergang werd gescoord als 1) normaal, 2)

afvlakking of 3) prominentie. Verschillen in prevalentie

werden getest met logistische regressie. Verschillen in

de bewegingsuitslagen werden getest met generalized

estimating equations.

ResultatenEen abnormale alphahoek werd al gevonden bij 12-jarigen

bij zowel voetballers als controles. De prevalentie van

een cam laesie gedefinieerd op basis van een abnormale

alphahoek was hoger bij voetballers (26%) dan bij

controles (17%), alhoewel niet significant wanneer

gecorrigeerd werd voor de leeftijd. Een prominentie in de

kop-halsovergang werd alleen gezien bij voetballers, vanaf

13-jarige leeftijd (13% vs 0%, p<0.033). De prevalentie van

een afvlakking van de kophals was ook significant hoger

bij voetballers (53% vs 19%, p=0.0001). Bij voetballers met

een cam laesie op basis van een abnormale alphahoek

was de endorotatie significant verminderd (19.7 vs 26.2,

p=0.002). Een positieve impingementtest associeerde niet

met het hebben van een cam laesie.

ConclusieEen cam laesie is zichtbaar vanaf 13-jarige leeftijd.

Cam laesies zijn meer prevalent en meer uitgesproken

bij jonge voetballers dan bij controles. Dit suggereert

dat mechanische belasting, vooral tijdens het sluiten

van de groeischijf, een belangrijke factor kan zijn in de

ontwikkeling van een cam laesie. //

R. Agricola

De ontwikkeling van cam laesies bij jonge voetballers

Page 22: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

20

Ondanks het onomstotelijke bewijs dat lichamelijke

activiteit de gezondheid bevordert, is de mate waarin de

populatie lichamelijk actief is in de afgelopen jaren alleen

maar afgenomen. Mede door specifieke aandacht voor

voldoende lichamelijke activiteit in het gezondheidsbeleid

en een daaraan gekoppeld publiek besef, lijkt de afname

de laatste jaren enigszins gestabiliseerd. Er wordt zelfs

een lichte toename gezien in het percentage Nederlanders

dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen.

Echter, we bewegen nog niet voldoende en de promotie

van voldoende lichamelijke activiteit blijft vooralsnog

een vitale component voor de preventie van chronische

aandoening en het bevorderen van de algemene

gezondheid in de hedendaagse samenleving.

Met het oog op het populatie attributieve risico

(PAR) is het zelfs zo dat vanuit het perspectief van

de maatschappelijke gezondheid het bevorderen van

lichamelijke activiteit meer gezondheidswinst kan

opleveren dan het verbeteren van voedingspatronen en

verlagen van lichaamsgewicht. Lichamelijke inactiviteit

heeft gewoonweg een sterkere onafhankelijke relatie

met allerhande gezondheidsproblemen. Daarnaast

heeft het stimuleren van lichamelijke activiteit ook

andere voordelen; een beweegrijke leefstijl helpt in het

handhaven van een gezond gewicht, is gecorreleerd aan

een gezonder voedingspatroon en draagt bij aan het

terugdringen van het aantal rokers.

Met het oog op de vele voordelen van lichamelijke

activiteit voor de gezondheid in diverse levensfasen, zijn

de preventie en interventiemogelijkheden ontelbaar. Het

voert dan ook te ver om een volledig overzicht te geven

van bestaande beweeginterventies en hun (potentiële)

impact op de maatschappelijke gezondheid. Daarom

zal er hier middels een selectie van interventies een

overzicht worden gegeven van mogelijkheden waarop

beweegstimulering kan worden ingezet voor primaire,

secundaire en tertiaire preventie van diverse (chronische)

aandoeningen. //

Evert Verhagen is als universitair docent verbonden aan

de afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO+ Instituut

van het VU Medisch Centrum in Amsterdam. Na zijn studie

bewegingswetenschappen promoveerde hij in 2004 op een

onderzoek naar de preventie van enkelletsels bij volleyballers.

Nadien is hij zich breder gaan oriënteren en voert nu studies

uit op het brede terrein van sport, leefstijl en gezondheid; van

beweegstimulering bij jongeren tot letselpreventie bij top- en

breedtesport en de implementatie van evidence naar de praktijk.

Daarnaast coördineert hij onderwijs op dit brede terrein bij de

faculteiten Bewegingswetenschappen en Geneeskunde van de

Vrije Universiteit in Amsterdam. Evert Verhagen is lid van het

editorial board van de Journal of Science and Medicine in Sport

en associate editor van de British Journal of Sports Medicine.

Tevens is hij als onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit

te Brussel en Monash University te Melbourne.

Sessie A2: Volwassenen

Dr. E. VerhagenDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A2.–.Beweegstimulering

Beweegstimulering

Biografie

Dr. E. Verhagen

Page 23: Congresmap VSG congres 2011

211 & 2 december te Kaatsheuvel

In Nederland is de afgelopen jaren als gevolg van een

ongezonde leefstijl een stijging van overgewicht en

obesitas waarneembaar. Met de stijging in overgewicht

is het aannemelijk dat ook het aantal mensen met

hypertensie, dislipidemie en verhoogd glucose de laatste

jaren is toegenomen. Het valt daarom te verwachten

dat ook een toename van de prevalentie van hart- en

vaatziekten, diabetes mellitus en chronische nierschade in

het verschiet ligt.

Op grond van demografische ontwikkelingen (dubbele

vergrijzing: toename van de oudere bevolking in

combinatie met hogere levensverwachting) en een

toename van (ernstig) overgewicht met effecten op

de incidentie en prevalentie van hart- en vaatziekten,

diabetes en chronische nierschade ontstaat er meer

aandacht voor preventie.

Er zijn studies die aantonen dat het reduceren van

risicofactoren bij gezonde mensen (= universele, selectieve

en geïndiceerde preventie) een viervoudige reductie

in sterfte geeft ten opzichte van de zorggerelateerde

preventie bij patiënten met reeds aanwezige coronaire

hartziekten. Er momenteel een brede tendens zichtbaar

die gaat van case finding naar preventie.

Er zijn op dit moment vele preventieve onderzoeken

en checks beschikbaar bij diverse (vaak commerciële)

instanties. De NHG-standaard Preventieconsult

Cardiometabool beoogt een evidence based-antwoord te

zijn op deze wildgroei aan testmogelijkheden en zelftests

tegen relatief lage kosten.

Deze voordracht heeft enerzijds tot doel om u kennis

te geven van het hoe en waarom van deze nieuwe

NHG-standaard op basis van actuele wetenschappelijke

achtergronden; het preventieconsult raakt aan, in

sportgeneeskunde gangbare, onderzoeksvormen.

Daarnaast zal de spreker trachten inzichtelijk te maken

dat er op basis van het huidige kennisdomein van de

sportgeneeskunde aangaande beweegadvisering op maat

en de actuele stand van zaken omtrent beweegadvies door

de huisarts mogelijk een wereld te winnen is. //

Jan-Willem Dijkstra is sportarts en sinds 2005 werkzaam als

sportarts-medisch coördinator in het SMA Haarlem-Kennemer

Gasthuis. Zijn werkopdracht is het in de regio Haarlem

vormgeven/verder professionaliseren van het specialisme

sportgeneeskunde. De afgelopen jaren werden onder zijn leiding

onder andere integratie binnen de medische staf van het KG,

subspecialisatie binnen de driekoppige vakgroep, scholing

huisartsen/fysiotherapeuten, opstarten multidisciplinaire

sportpoli SMA Haarlem met Heliomare, aanzet tot ontwikkeling

van een onderzoekstak sportgeneeskunde in samenwerking

met het Linneus Instituut en realisatie van het door NOC*NSF

gecertificeerde Topsport Medisch Samenwerkingsverband tot

stand gebracht.

Aandachtsvelden van de spreker zijn echografie (MSU) enerzijds

en anderzijds de toepassingsmogelijkheden van spiro-ergometrie

bij revalidatie op maat van chronisch zieken, in het bijzonder

hartfalenpatiënten.

Jan-Willem is tevens geregistreerd huisarts en als zodanig

geïnteresseerd in de raakvlakken van de eerste lijn met het

specialisme sportgeneeskunde en vice versa.

Drs. H.J.W. DijkstraDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A2.–.Preventieconsult.huisarts:.Bedreiging.of.kans.voor.

de.sportgeneeskunde?!

Preventieconsult huisarts: Bedreiging of kans voor de sportgeneeskunde?!

Biografie

Drs. H.J.W. Dijkstra

Page 24: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

22

Zelf is Jan-Willem in zijn vrije tijd fervent windsurfer en skiër,

tevens voormalig windsurfinstructeur en meer dan 15 jaar actief

geweest als Oostenrijks (Tirol/Landes) geregistreerd skileraar. In

deze tijd van het jaar is hij als schaatser (Elfstedentocht 1985/

marathonschaatsen (M2)) veelvuldig te traceren op de ijsbaan

van Haarlem, door liefhebbers ook wel het ‘Davos van het

Noorden’ genoemd.

Sporten en bewegen is gezond en Nederlanders worden

dan ook gestimuleerd om dit (meer) te gaan doen.

Circa 11 miljoen Nederlanders sporten en bewegen in

georganiseerd en ongeorganiseerd verband. Populair zijn

fitness, zwemmen, wielrennen/toerfietsen, hardlopen

en veldvoetbal. Sporten is gezond, maar brengt tegelijk

ook risico’s met zich mee. Het aantal sportblessures in

Nederland is, vergeleken met andere aandoeningen en

ziektes, hoog. Jaarlijks ontstaan 3,7 miljoen sportblessures,

waarvan 39% medische behandeling nodig heeft. Naast

belangrijke gevolgen voor de sporter zelf (sportverzuim,

stoppen met sporten), gaat dit samen met hoge medische

kosten en arbeidsverzuim. Om die reden heeft het

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

blessurepreventie op de agenda staan. In de periode

2008-2011 zijn activiteiten uitgevoerd om blessures

te voorkomen, specifiek gericht op 12 geprioriteerde

sporttakken en enkel-, knie-, hoofdblessures en geleidelijk

ontstane blessures.

Om sportblessures te kunnen voorkomen, moeten

maatregelen en interventies ingezet worden die

effectief zijn en werkzaam zijn in de praktijk (efficiënt).

Belangrijke modellen die gehanteerd worden binnen de

sportblessurepreventie om resultaten van onderzoek te

vertalen naar de praktijk, zijn het TRIPP-model (Finch,

2006) en het RE-AIM-model (Finch & Donaldson, 2009).

Dit laatste model wordt gebruikt om inzicht te krijgen

in de totale impact van een interventie in de praktijk.

Verschillende dimensies moeten hiervoor worden

gemeten, waaronder het aandeel sporters dat bekend is

met de preventieve maatregel, deze (op de juiste manier)

gebruikt en van plan is om deze op lange termijn te blijven

gebruiken.

Om deze informatie te verzamelen, zijn diverse

onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste is een overzicht

gemaakt van welke maatregelen werken ter preventie

van specifieke blessures (effectiviteit van bijvoorbeeld een

brace, helm, trainingsprogramma). Dit is gedaan door het

raadplegen van wetenschappelijke literatuur en (inter-)

nationale experts. De kennis neemt steeds toe door het

verschijnen van nieuwe publicaties (compressiekous,

core stability) en actuele discussies (rekken). Tevens is via

trendanalyses van blessurecijfers gekeken of de verplichte

invoering van bijvoorbeeld de fietshelm tot een daling

heeft geleid van het aantal blessures. De resultaten van de

onderzoeken worden toegelicht.

Met behulp van de Veiligheidsbarometer Sporters is in

2008 en in 2011 de veiligheidsbeleving en het gedrag van

Nederlandse sporters met betrekking tot blessurepreventie

in kaart gebracht. De focus ligt primair op het in kaart

brengen van het gedrag en de gedragsdeterminanten van

de sporters. Weten sporters welke maatregelen zij zelf

kunnen nemen en in welke mate doen zij dit?

Ten slotte is het belangrijk om inzicht te krijgen in de

effecten in de praktijk van de gevoerde blessurepreventieve

activiteiten in de periode 2008-2011. Dit is gedaan door

te kijken naar de trend in de landelijke blessurecijfers,

veranderingen in het gedrag en in de intermediaire

gedragsdeterminanten van sporters en door proces- en

effectevaluaties van de ingezette pilot-interventies. //

Drs. I. VriendDonderdag.1.december.–.11.35.uur.–.sessie.A2.–.Onderzoek.in.de.praktijk:.overzicht.van.effectieve.

blessurepreventieve.maatregelen

Onderzoek in de praktijk: overzicht van effectieve blessurepreventieve maatregelen

Page 25: Congresmap VSG congres 2011

231 & 2 december te Kaatsheuvel

Ingrid Vriend is projectleider en onderzoeker bij Stichting

Consument en Veiligheid. Consument en Veiligheid werkt, in

opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en

Sport, samen met de VSG, sportbonden en andere organisaties

aan de uitvoering van het landelijke blessurepreventiebeleid.

Hiervoor houdt Ingrid zich bezig met onderzoek naar de wensen

en behoeften van de doelgroep (sporters en intermediairs)

en proces- en effectevaluaties van (pilot)interventies. Het

afgelopen jaar stond onderzoek naar de effecten van de

campagne ‘Gebruik je kop, helm op’ bij skiën, snowboarden,

wielrennen en mountainbiken centraal. Om de kennis en

ervaring met betrekking tot de monitoring van sportblessures

in Nederland af te stemmen, is eind 2004 op verzoek van het

Ministerie van VWS het platform Monitoren Sportblessures

opgericht. In dit platform hebben experts op het gebied

van de epidemiologie van sportblessures zitting namens

hun organisatie. Ingrid is voorzitter van dit platform. Na de

studie Bewegingswetenschappen aan de VU, heeft ze de

masteropleiding Epidemiologie afgerond.

Er is, vanzelfsprekend en terecht, veel aandacht voor

talentontwikkeling en voor fysieke training van atleten.

Dit leidt tot kennis, sportief – en wellicht economisch –

succes, maar ook tot het opzoeken van de grenzen van

fysieke grenzen van elke atleet. Tel daarbij op dat een

survey onder Schotse oud-atletes aantoonde dat van

alle veranderingen die plaatsvinden vanaf het moment

van stoppen de fysieke aanpassing met 12.2 ± 11.9

maanden het langst duurde en dat van dezelfde groep 60%

aangaf dat hulp bij physiological and dietary detraining

terugkijkend nuttig zou zijn geweest. Dit is hoger dan de

51% die aangaf dat career planning wel handig zou zijn

geweest, terwijl daar in Nederland wel een programma

voor bestaat. Dit leidt tot de conclusie dat het eigenlijk

raar is dat er zo weinig bekend lijkt te zijn over het

fenomeen ‘aftrainen’. Of wellicht is ‘afbouwen’ in deze

context een beter woord, gezien de eventuele verwarring

met het gewichtsverlies binnen sporten waarin met

gewichtsklasses wordt gewerkt.

Het literatuuronderzoek waar de presentatie haar

oorsprong in vindt, laat zien dat er inderdaad geen

evidence based-programma lijkt te bestaan voor

afbouwen. In de voordracht zal de toehoorder dan ook

meegenomen worden op een zoektocht die leidt van de

summiere kennis die wel beschikbaar is, via de kennis over

de kortetermijngevolgen van niet of verminderd trainen

en de algemene kennis over de fysieke adaptaties aan een

intensieve sportbeoefening naar zo concreet mogelijke

aanbevelingen voor waar een goed afbouwprogramma

aan zou moeten voldoen. //

Biografie

Drs. I. Vriend

Dhr. S. van den BeltDonderdag.1.december.–.12.00.uur.–.sessie.A2.–.Aftrainen.na.een.sportcarrière.–.hoe.waarom?

Aftrainen na een sportcarrière – hoe en waarom?

Page 26: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

24

Sander van den Belt (1986) studeerde bewegings wetenschappen

in Groningen. Daar ontwikkelde hij een fascinatie voor ‘vergeten

groepen binnen de (top)sport’. Zo vroeg hij zich af wat een sporter

doet na zijn carrière, behalve in ‘het zwarte gat’ vallen en/of

aftrainen. Aftrainen? Wat is dat eigenlijk, hoe moet dat, waarom

moet dat, waar kan een gestopte atleet hiervoor terecht?

NOC*NSF zag het hiaat in de eigen kennis en gaf Sander de

opdracht de literatuur in te duiken op zoek naar de kennis

over dit onderwerp. De resultaten daarvan worden op het VSG-

congres gedeeld.

Op dit moment houdt Sander zich bezig met een andere

vergeten groep: ouders van sporttalent, waarvoor hij www.

topsportouders.nl opzette. Daarnaast is hij als teamleider

medische onderzoeken van Rienks Arbodienst nauw betrokken

bij een heel andere tak van sport: gezondheid, vitaliteit en

langdurige inzetbaarheid op de werkvloer.

InleidingDe hamstringblessure is een veelvoorkomende blessure on-

der voetballers en is verantwoordelijk voor 12-16% van alle

voetbalblessures. De hamstringblessure zorgt voor langdurig

sportverzuim en heeft een hoge recidiefkans. Kennis van de

risicofactoren is vereist voor adequate preventie.

DoelstellingWat zijn risicofactoren voor het oplopen van hamstringbles-

sures bij mannelijke, volwassen amateurvoetballers?

MethodeHet onderzoek is verricht onder 456 mannelijke volwas-

sen amateurvoetballers die spelen in het hoogste elftal

van 23 eersteklasseverenigingen. Gedurende het seizoen

2009-2010 zijn blessures geregistreerd in het online Bles-

sureregistratie Informatie Systeem (BIS) van TNO. Hiermee

zijn onder andere de diagnose, het ontstaansmoment en

de herstelduur vastgelegd. Bij aanvang van de studie is

gevraagd naar een aantal potentiële risicofactoren: leeftijd,

lengte, gewicht, voetbalervaring, dominant been, positie en

blessurehistorie. Van iedere speler is ook de voetbalexpositie

bijgehouden. De relatie tussen risicofactoren en hamstring-

blessures is onderzocht met logistische regressieanalyses.

Uit de totale steekproef zijn bij 179 spelers aan het begin van

het seizoen ook testen afgenomen. De testbatterij bestond

uit: lengte- en gewichtmeting, vetpercentagebepaling,

sit-and-reach (sar)-test, kuitspierlengte test, Interval Shuttle

Run Test (submaximaal), square-hoptest en vertesprongen.

Non-parametrische analyses zijn toegepast om de relatie tus-

sen de testscores en hamstringblessures te onderzoeken.

ResultatenAlle voetballers zijn meegenomen in de analyse (24,8 ±

4,2 jaar; 183,4 ± 6,5 cm; 78,2 ± 7,5 kg). In totaal hebben

49 spelers 63 hamstringblessures opgelopen. Een eerdere

hamstringblessure is een significante voorspeller voor een

hamstringblessure (p=0.001). Voor de overige variabelen zijn

geen significante verbanden gevonden.

In de subgroep van geteste spelers (24,8 jaar ± 4,1;182,5 cm

Biografie

Dhr. S. van den Belt

Vrije voordrachten sessie A2

Drs. M.R. Krist, drs. ing. A.M.C. van Beijsterveldt, dr. S.L. Schmikli, dr. I.G.L van de Port, prof. dr. F.J.G. Backx

Effectiviteit van een blessurepreventief oefenprogramma voor mannelijke amateurvoetballers

Page 27: Congresmap VSG congres 2011

251 & 2 december te Kaatsheuvel

± 6,3; 78,2 kg ± 7,3) wordt een significant verband gevonden

tussen het risico op een hamstringblessure en de sar test-

score (p=0.016). Deze lage score op de sit-and-reachtest ver-

hoogt de kans op een hamstringblessure. Dit verband blijkt

echter alleen te gelden voor spelers die in het voorgaande

seizoen geen hamstringblessures hebben gehad. Voor de

overige testresultaten zijn geen significante verbanden met

een hamstringblessure aangetoond.

ConclusiesUit dit onderzoek is gebleken dat een eerdere hamstring-

blessure een risicofactor is voor het oplopen van een

hamstringblessure. Spelers zonder hamstringverleden

en met een verminderde flexibiliteit van de onderrug en

achterzijde onderste extremiteit (sar score) hebben een

grotere kans op een hamstringblessure. De resultaten van

deze prospectieve studies komen deels overeen met bevin-

dingen uit andere studies. Een grootschalig onderzoek naar

de relatie tussen verminderde flexibiliteit en hamstring-

blessures bij dezelfde onderzoekspopulatie is dan ook aan

te bevelen. Dit kan leiden tot betere preventiemaatregelen

voor hamstringletsels. //

Inleiding en vraagstellingPatellatendinopathie is een moeilijk te behandelen

blessure. Extracorporele Schokgolf Therapie (ESWT) is

een relatief nieuwe methode voor het behandelen van

tendinopathie. Oorspronkelijk werd gebruikgemaakt van

gefocuste schokgolven bij ESWT. Een aantal jaar geleden

werd een nieuwe vorm van ESWT geïntroduceerd waarbij

gebruik wordt gemaakt van radiale schokgolven. Deze

vorm van ESWT wordt in Nederland meer gebruikt dan de

gefocuste vorm. Het meeste onderzoek is echter gedaan

met gefocuste ESWT. Het doel van deze studie is dan ook

om beide vormen van ESWT vóór het behandelen van

patella tendinopathie met elkaar te vergelijken.

MethodeDe TOPSHOCK-studie is een gerandomiseerde,

gecontroleerde trial met geblindeerde patiënten en

testafnemers. Sporters die langer dan 3 maanden

patellatendinopathie hadden, werden gerandomiseerd

in twee groepen. Eén groep werd 3 keer behandeld

met gefocuste ESWT en de andere groep met radiale

ESWT. Daarnaast kregen beide groepen een excentrisch

trainingsprogramma. Follow-upmetingen vonden 1, 4, 7

en 12 weken na de laatste ESWT-behandeling plaats. De

primaire uitkomstmaat was de VISA-P vragenlijst.

Resultaten43 sporters (32 mannen) werden gerandomiseerd en

57 pezen werden behandeld. Kenmerken van de sporters

waren (gemiddelde±standaard deviatie): leeftijd 31±11

jaar, lengte 181±9 cm, gewicht 79±13 kg, aantal uren

sport per week 2.5±3.2 uur. VISA-P score op baseline was

49±17. Resultaten worden begin november 2011 verwacht

en zullen op het congres worden gepresenteerd.

Conclusies, discussie aanbevelingenOp basis van de resultaten zal de effectiviteit van beide

methoden worden vergeleken en bediscussieerd. //

H. van der Worp, J. Zwerver, I. van den Akker-Scheek & R.L. Diercks

De TOPSHOCK studie: een RCT naar de effectiviteit van radiale shockwave therapie in vergelijking met gefocuste shockwave therapie voor patella tendinopathie

Page 28: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

26

Sita Bierma-Zeinstra is bijzonder hoogleraar ‘Artrose en

gerelateerde aandoeningen’ aan het Erasmus MC. Haar

onderzoekgroep verricht epidemiologisch, klinisch en

translationeel onderzoek naar artrose vanuit de afdeling

huisartsgeneeskunde en orthopedie; het artroseonderzoek

onder haar hoede is gekenmerkt door een multidisciplinaire

aanpak. Sita werkte vanaf 1983 tien jaar als fysiotherapeut in

Zweden en kwam daarna naar Nederland terug om biomedische

wetenschappen (richting bewegingswetenschappen) in

Nijmegen te studeren. Na een promotieonderzoek aan het

Erasmus MC bouwde zij daar vervolgens haar eigen lijn van

artroseonderzoek op.

Elke sportarts doet regelmatig inspanningsonderzoek

op een fietsergometer bij sporters en niet-sporters.

Verschillende vraagstellingen liggen hieraan ten grondslag

zoals een check-up, diagnostiek bij inspanningsgebonden

klachten, uitsluiten van ischemie en bepalen van de

belastbaarheid.

Het is de vraag of de fietsproef bij een sportmedisch

onderzoek een zinvol onderzoek is. In deze minibattle

zullen een voor- en een tegenstander de degens kruisen.

De cardioloog zet grote vraagtekens bij het nut van de

fietsproef bij een sportmedisch onderzoek en vindt het

zonde van de inspanning. De sportarts heeft genoeg

argumenten om te concluderen dat dit onderzoek

van grote toegevoegde waarde is en bij uitstek in de

sportgeneeskundige praktijk thuishoort. //

Jaap Bax (05-01-1962) studeerde geneeskunde aan de

Universiteit van Amsterdam. Na zijn artsexamen vervulde

hij zijn dienstplicht bij het Sportmedisch Centrum van de

Koninklijke Landmacht. Hier heeft hij later een deel van de

opleiding sportgeneeskunde gedaan en een aantal jaren

als sportarts gewerkt. In 1996 heeft hij de cardioscreening

Sessie A3: Ouderen

Prof. dr S. Bierma-ZeinstraDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A3.–.Sport.en.artrose?

Biografie

Prof. dr. S. Bierma-Zeinstra

Drs. J.G. Bax & dr. A. SiedersDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A3.–.Minibattle:.rol.van.de.fietsproef.bij.sportmedisch.

onderzoek

Minibattle: rol van de fietsproef bij sportmedisch onderzoek

Biografie

Drs. J.G. Bax

Page 29: Congresmap VSG congres 2011

271 & 2 december te Kaatsheuvel

ontwikkeld, een onderzoek dat heeft geresulteerd in een

getrapte cardiovasculaire screening met behulp van de

Framingham Index. Deze cardioscreening wordt gebruikt bij

beroepsmilitairen, die verplicht zijn om een conditieproef

af te leggen. Momenteel is Jaap werkzaam bij het SMA

Utrecht en SMA Olympia. Extra interesse heeft hij in rug- en

schouderklachten bij racketsporters. Als lid van de werkgroep

Huisarts en Sport van de VSG heeft hij diverse onderwijsmodules

ontwikkeld voor huisartsen. Jaap is docent bij de SOS, NSPOH en

de LHV. In zijn vrije tijd is hij actief tennisser, mountainbiker

en skiër.

In de huidige maatschappij wordt steeds meer

geaccepteerd dat het sporten op oudere leeftijd gangbaar

is. Niet lang geleden werd, ook binnen de medische

wereld, raar aangekeken tegen fitte 60-plussers, waarbij

gezondheidsklachten niet tot adviezen leidde om te blijven

bewegen, maar tot het voorstel om eens te stoppen met die

sportactiviteiten. Het belang van het sportief bewegen in

relatie tot gezondheidswinst wordt langzamerhand ontdekt.

Zo kan regelmatige lichaamsbeweging het ontstaan van

sommige chronische ziekten vertragen of voorkomen. Een

goed voorbeeld hiervan is type 2-diabetes. Bij mensen, die

aanleg hebben voor het ontstaan van deze aandoening,

zijn vele goede wetenschappelijk onderzoeken bekend, die

het belang van regelmatige sportieve beweging aantonen.

Osteoporose en hypertensie, aandoeningen die op oudere

leeftijd vaak voorkomen, kunnen door lichaamsbeweging

ook gunstig beïnvloed worden. Andere effecten van

het bewegen, zoals spierkracht en coördinatie, maar

ook valpreventie, stemmingsverbetering en verbeterde

cognitieve functies, vergroten de zelfstandigheid op oude

leeftijd waardoor zorgkosten kunnen dalen. De toegenomen

fitheid houdt ook na het verminderen van training nog

langere tijd aan. De afname in aeroob vermogen bedraagt 5

ml/kg.min per tien jaar. De maximale zuurstofopname, die

nodig is om zelfstandig te kunnen functioneren bedraagt

15-18 ml/kg.min en wordt bij inactieve ouderen vaak rond

85 jaar bereikt. Conditioneel gerichte trainingen verhogen

het aeroob vermogen met 5-10 ml, zodat de afhankelijkheid

tien jaar kan worden uitgesteld.

De afname van het fysieke vermogen met de leeftijd

demotiveert wel, vooral bij mensen die altijd prestatief

hebben gesport. De indeling in leeftijdscategorieën bij

vele takken van sport maken deze prestatievermindering

beter acceptabel. Bij individuele sporten, zoals hardlopen,

worden tabellen gehanteerd hoeveel tijd meer nodig is

om op oudere leeftijd tot hetzelfde prestatieniveau als op

jongvolwassen leeftijd te komen.

De afname in maximale hartfrequentie is samen met de

afname in spiermassa de voornaamste reden voor het

prestatieverlies. Andere redenen kunnen de toegenomen

spier-, pees- en gewrichtsstijfheid zijn en de afnemende

bewegingscoördinatie. Andere aspecten die het

prestatievermogen negatief kunnen beïnvloeden, zijn

de afname van de longcapaciteit en de vermindering in

warmteregulatie op oudere leeftijd, waardoor sporten

bij ongunstige klimatologische omstandigheden extra

risico’s op oververhitting, uitdroging of bevriezing met zich

meebrengen.

De blessurekans lijkt met het stijgen van de leeftijd toe

te nemen, maar door minder intensief sporten en het

verschuiven van de beoefende sportvormen in de richting

van individuele sportvormen zijn blessurerisico’s meer

theoretisch van aard dan wetenschappelijk onderbouwd.

Daarbij is ook nog op te merken dat mensen met een

grote blessuregevoeligheid met het stijgen van de leeftijd

rustige sportvormen kiezen of met sporten stoppen.

Artrose zien we op oudere leeftijd met grote regelmaat,

mede door eerder gewrichtsletsel, de afnemende

gewrichtssmering en de grotere gewrichtsbelasting in de

huidige maatschappij, waar mensen al op jongere leeftijd

overgewicht hebben.

Conclusie: sporten kan tot op oudere leeftijd de

zelfstandigheid en de fysieke belastbaarheid op

niveau houden, maar men dient de langzamerhand

verminderende lichaamsfuncties te accepteren. //

Drs. L. HeereDonderdag.1.december.–.11.40.uur.–.sessie.A3.–.Training.door.ouderen:.voordelen.en.bedreigingen

Training door ouderen: voordelen en bedreigingen

Page 30: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

28

Leo Heere (63 jaar) is van 1974 tot 2008 als sportarts werkzaam

geweest bij NOC*NSF en Sport Medisch Centrum Papendal. In

deze functie was hij coördinator van het project Bondsmedische

begeleiding.

Hij heeft vele nationale sportploegen begeleid, onder andere als

bondsarts van korfbal, hockeydames, volleybalheren, turnen,

handbalheren, krachtsportbond, hockeyheren en tafeltennis. Hij

is nu werkzaam als clubarts van Vitesse, Arnhem en hij houdt nog

spreekuren op het gebied van diabetes, sport en bewegen.

Leo is zeven jaar secretaris van de VSG en voorzitter van de

Commissie Beroepsbelangen geweest en lid van de Curriculum-

commissie en de commissie Kwaliteit van de VSG. Hij is voorzitter

van de SOS, secretaris van de stichting Geneeskunde en Sport en

tevens lid van de Klachtencommissie, de Commissie Richtlijnen

van de VSG en de Commissie van Deskundigen van de SCAS.

Hij is benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau en is lid

van verdienste van de KNKV. Leo heeft over de hele wereld vele

lezingen gegeven, vooral op het gebied van diabetes en sport. In

1983 kreeg hij zelf type 1-diabetes mellitus, waarna hij oprichter

en voorzitter van de Themagroep Diabetes en sport van de DVN

is geworden. Zijn huidige sport is hardlopen (98 marathons).

Gerjo Kok is sinds 1998 hoogleraar Toegepaste psychologie

aan de Universiteit Maastricht (UM). Van 1984-1997 was hij

hoogleraar aan de UM Gezondheidsvoorlichting en -bevordering.

Hij is coauteur van Planning Health Promotion Programs; an

Intervention Mapping approach, third edition, 2011.

Na het volgen van deze lezing kunt u:

• de empirische basis die ten grondslag ligt aan

planmatige programmaontwikkeling begrijpen;

• de stappen van het Intervention Mapping-proces

onderscheiden;

• het belang van een gedegen probleemanalyse

begrijpen;

• het belang van het gebruik van

gedragsveranderingtheorieën en evidentie voor keuze

bij programmaontwikkeling begrijpen;

• het belang van meetbare veranderdoelen begrijpen;

• het belang van participatie van belanghebbenden bij

programmaontwikkeling en evaluatie onderkennen. //

Biografie

Drs. L. Heere

Biografie

Prof. dr. G. Kok

Prof. dr. G. KokDonderdag.1.december.–.12.05.uur.–.sessie.A3.–.Psychologie.van.interventies

Psychologie van interventies

Page 31: Congresmap VSG congres 2011

291 & 2 december te Kaatsheuvel

IntroductieHartfalen is een steeds groter wordend probleem in de

samenleving door een steeds ouder wordende populatie,

meer mensen die een hartaanval overleven en hartfalen

ontwikkelen en een toename in prevalentie van diabetes

en obesitas. De prevalentie van hartfalen varieert van

3.0% tussen 65 en 74 jaar tot 16.8% boven 85 jaar.1 Na het

stellen van de diagnose overlijdt 40% in het eerste jaar.2

Lichamelijke inactiviteit komt veel voor bij patiënten met

hartfalen. Dit leidt tot verdere afname van de conditie en

progressie van hartfalen. Fysieke training vermindert de

mortaliteit, het aantal ziekenhuisopnames en verbetert

het inspanningsvermogen en de kwaliteit van leven.3 Of

training ook de levensduur verbetert is niet bekend.

Het doel van dit onderzoek is het beoordelen van het

effect van vroegtijdige, deels klinische, intensieve

revalidatie op de fysieke conditie, kwaliteit van leven en

hospitalisatie van patiënten met hartfalen.

MethodeIn de periode tussen 26-10-2009 tot en met 31-12-2010

werden 62 patiënten geïncludeerd in het ‘Moving

Forward Project’, een 12 maanden durende intensieve

revalidatie. De revalidatie bestond uit een kracht- en

duurtrainingsprogramma, 4 keer per week zelfstandig en

2 keer per week begeleid door de fysiotherapeut.

ResultatenBij aanvang, na 3 en 6 maanden werd de maximale

zuurstofopname bepaald middels een maximale

inspanningstest. Hierbij werd een toename gezien van

14% (= 2.2 ml/min/kg, n=41) na 3 maanden en van 26%

(= 4.0 ml/min/kg, n=29) na 6 maanden.

De kwaliteit van leven (Minnesota Living with Heart

Failure vragenlijst4) verbeterde na 3 maanden nog niet

(41.8 naar 39.7; n.s.), maar na 6 maanden wel (40.8

naar 34.0; p=0.03). Het gemiddeld aantal heropnames

bedroeg 2.0 ± 1.4. De primaire reden voor opname was bij

ongeveer 50% hartfalen.

Conclusie en discussieEen intensief trainingsprogramma leidt tot verbetering van

de conditie en kwaliteit van leven van hartfalenpatiënten.

Of de langetermijnresultaten ook een verlenging van de

levensduur laten zien, zal in de toekomst verder bekeken

worden.

Referenties1 Cowie MR, Wood DA, Coats AJS, Thompson SG, Poole-

Wilson PA, Suresh V & Sutton GC. Incidence and aetiology

of heart failure. A population-based study. European Heart

Journal 1999; 20: 421-428.

2 Cowie MR, Wood DA, Coats AJS, Thompson SG, Suresh V,

Poole-Wilson PA & Sutton GC. Survival of patients with a new

diagnosis of heart failure: a population based study. Heart

2000; 83: 505-510.

3 Dickstein K, Cohen-Solal A, Filippatos G, McMurray JJ,

Ponikowski P, Poole-Wilson PA, Strömberg A, van Veldhuisen

DJ, Atar D, Hoes AW, Keren A, Mebazaa A, Nieminen M, Priori

SG & Swedberg K; ESC Committee for Practice Guidelines

(CPG). European Society of Cardiology (ESC) guidelines for

the diagnosis and treatment of acute and chronic heart

failure 2008. European Heart Journal (2008) 29, 2388-2442.

4 Rector TS, Kubo SH & Cohn JN. Patient’s self assessment of

their congestive heart failure: Content, reliability, and validity

of a new measure: The Minnesota Living with Heart Failure

Questionnaire. Heart Failure 1987; 3: 198-219. //

Vrije voordracht sessie A3

Dr. S. van Berkel, drs. S.T. de Vries, drs. W.H. Vegter & dr. A.J.W. van ’t Hof

Moving Forward Project: Reactivatie bij hartfalen, de eerste resultaten

Page 32: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

30

Training en sportparticipatie is een belangrijk onderdeel

van de fysieke, psychologische en metabolische groei

van alle kinderen en adolescenten, en dit geldt ook

voor patiënten met een aangeboren hartziekte. Zoals

men kan verwachten, inspanningstolerantie varieert

sterk afhankelijk van de CHD en de behandeling

die heeft plaatsgevonden, maar het functionele

resultaat in de enkele patiënt is het belangrijkst. Een

individuele beoordeling van de patiënt is noodzakelijk

en hiervoor is een gedegen cardiovasculaire evaluatie,

zoals inspanningstest, echo en MRI, noodzakelijk. De

aanbevelingen voor lichaamsbeweging en sport worden

gebaseerd op het eigen vermogen van de patiënt, de

impact van sport op de onderliggende hemodynamiek en

het risico van acute decompensatie en ritmestoornissen.

Ze moeten ook gebaseerd zijn op de aard van de sport en

het verwachte inspanningsniveau. In het algemeen zijn

artsen overconservatief in hun advies.

Deelname aan reguliere oefeningen of sport heeft

een goed gedocumenteerd voordeel voor fitness,

psychologische welzijn en sociale interactie, evenals het

hebben van een positief effect op het toekomstige risico

van verworven hart- en vaatziekten. Over het algemeen is

een dynamische oefening meer geschikt dan een statische

oefening. Bij patiënten met bekende hartaandoeningen

is een plotselinge dood tijdens het sporten zeer

zeldzaam. Bepaalde aangeboren hartafwijkingen zijn niet

compatibel met competitieve sporten, als gevolg van

hun morfologische ernst/complexiteit en de neiging tot

ernstige aritmieën, waaronder Eisenmenger-syndroom,

univentriculaire hart, kransslagader afwijkingen, Ebstein’s

anomalie, en transpositie van de grote vaten gecorrigeerd

door Rastelli-procedure of veneuze switch. Recreatief

sporten is echter voor vrijwel iedereen mogelijk en heeft

een zeer gunstige invloed. //

Sessie B1: Jeugd

Dr. B. BoumaDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B1.–.Sport.en.aangeboren.hartafwijkingen

Sport en aangeboren hartafwijkingen

Berto Bouma is sinds 2001 cardioloog in het Academisch

Medisch Centrum te Amsterdam. Hij promoveerde op de these

‘aortaklepstenose in de oudere patiënt’. Hij heeft zich toegelegd

op de behandeling van de volwassen patiënten met een

aangeboren hartafwijking. Daarnaast houdt hij zich bezig met de

echocardiografie, en de evaluatie en behandeling van cardiale

patiënt rondom percutane en chirurgische procedures.

Biografie

Dr. B. Bouma

Page 33: Congresmap VSG congres 2011

311 & 2 december te Kaatsheuvel

In Nederland wordt jaarlijks bij circa 500 kinderen van

0-18 jaar een vorm van kinderkanker vastgesteld. Circa

30% van hen heeft leukemie, 25% een hersentumor,

10% een bottumor en 35% een andere soort tumor. De

behandeling van kinderkanker gebeurt met chirurgie en/of

chemotherapie en/of radiotherapie, waarbij de duur van de

behandeling varieert van enkele weken tot zelfs 2 jaar. Circa

75% van de kinderen geneest van hun ziekte.

De conditie van kinderen met kanker wordt door vele

factoren benadeeld. De kinderkanker kan aanleiding zijn

(geweest) tot slechte voeding en (tijdelijke) verzwakking.

Motorische beperkingen treden met name op bij een

hersentumor of een (bot)tumor van de rug of extremiteiten.

Bij een hersentumor kan soms slechte visus of

gehoorsverlies ontstaan en een tumor in de hypofyseregio

kan aanleiding geven tot hormoonstoornissen en morbide

eetzucht met ernstige vetzucht. Tijdens de behandeling

kunnen belastende complicaties verzwakkend zijn zoals

bijvoorbeeld infecties en voedingsproblemen. Ook in

zijn algemeenheid is er bij veel kinderen sprake van

vermoeidheid en spierzwakte, bijvoorbeeld door gebruik

van hoge dosis steroïden bij hematologische maligniteiten.

Een herstel naar een (nieuw) basisniveau duurt na staken

van de therapie veelal tot circa een jaar.

Late effecten van de therapie kunnen de algehele fysieke

conditie beïnvloeden. Onderdelen van de therapie kunnen

specifiek bepaalde organen benadelen. Voorbeelden hiervan

zijn hartspierzwakte door anthracyclines, restrictieve

longfunctiestoornis door bleomycine en cognitieve

problemen door craniale radiotherapie, maar ook algehele

vermoeidheid kan onverklaard blijven voortbestaan. Via de

Poliklinieken Late Effecten Kinderoncologie (PLEK) worden

deze problemen screenend onderzocht en worden adviezen

voor preventie en therapie gegeven. De LAnge TERmijn

effect-registratie (LATER) via Stichting Kinderoncologie

Nederland (SKION) geeft veel inzicht in deze materie.

Bewegen is een cruciale factor om deconditionering

zoveel mogelijk te voorkomen. Kinderen worden daarom

ook tijdens de behandelingsfase gestimuleerd om zoveel

mogelijk aan het normale leven deel te nemen op school

en in (sport)clubverband – ook als er beperkingen zijn – en

krijgen deels fysiotherapeutische begeleiding. Bovendien

heeft bewegen invloed op verbetering van het cognitief

functioneren. De QLIM-studie, aangestuurd vanuit het

VUMC, onderzoekt het effect van gecombineerde fysieke en

psychosociale training.

Bewegen in het kader van een sport heeft een meerwaarde,

met name door de ontspanning en de sociale context met

leeftijdsgenoten uit de eigen leefomgeving.

Participatie aan sportclubs blijft relevant ondanks het feit

dat er soms beperkingen zijn door slechte bloedstolling en

dat het competitieve element (tijdelijk) niet realistisch is.

Aanpassingen voor het individuele kind kunnen nodig zijn,

in de vorm van de participatie of in de positie in de groep.

Want desondanks ervaren kinderen de sportieve prestaties

nog steeds als positieve uitdaging. Dit is ook merkbaar aan

de drukbezochte speciale sportkampen (zeilen, skiën en

survival) en de inzet die getoond wordt om vaardigheden

opnieuw te verwerven en zo mogelijk topprestaties

te leveren bijvoorbeeld bij de Paralympics. In 2015 zal

centralisatie van de behandeling van kinderkanker in het

Nationaal Kinderoncologisch Centrum (NKOC) in Utrecht

plaatsvinden, waar bewegen en sport aandacht zullen

krijgen in het kader van ontwikkelingsgerichte zorg. //

A.Y.N. Schouten-van Meeteren, MD, PhDDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B1.–.Sport.en.kinderoncologie

Sport en kinderoncologie

Page 34: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

32

Na de opleiding tot arts aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

en de opleiding tot kinderarts in het Leids Universitair Medisch

centrum is Netteke Schouten-van Meeteren inmiddels bijna

20 jaar werkzaam als kinderoncoloog. Aanvankelijk werkte zij

bij het VUMC en in 2003 promoveerde zij op onderzoek naar

‘de invloed van cytostatica in vitro bij kinderhersentumoren

en retinoblastoom’. De laatste 6 jaar werkt zij op de afdeling

kinderoncologie van het Emma Kinderziekenhuis AMC. Hier

worden jaarlijks ongeveer 120 kinderen met kanker behandeld.

Netteke heeft als extra aandachtsgebieden de psychosociale

aspecten van kinderkanker en kinderen met een hersentumor

en daarnaast palliatieve zorg. Zij participeert in diverse

(multidisciplinaire) commissies om de behandeling van kinderen

met kanker te verbeteren: onder andere nationaal in de

Stichting kinderoncologie Nederland (SKION) en internationaal

in de Societé International Pédiatrique (SIOP).

Cystische fibrose (CF) wordt ook wel taaislijmziekte

genoemd. Cystic fibrosis is de meest voorkomende

autosomaal erfelijke aandoening bij het kaukasische,

blanke ras. Ongeveer 1.200 mensen in Nederland hebben

deze ziekte.

Het is een erfelijke aandoening, die ervoor zorgt dat er

overal in het lichaam taaislijm zit: in de longen, in de

darmen, en in de afvoergangen van de alvleesklier en

de lever. Dit leidt tot verstoppingen van deze organen,

vooral in de longen. Dit taaie slijm is een ideale plek

voor bacteriën en virussen, waardoor deze kinderen

vaak longontstekingen hebben. In de loop van de jaren

gaat de functie van de longen steeds verder achteruit.

Uiteindelijk overlijden deze patiënten hieraan. Vroeger

werden deze patiënten niet ouder dan 18 jaar. Met

de behandeling van tegenwoordig worden de meeste

patiënten bijna 40 jaar oud.

Naast een achteruitgang in longfunctie is

inspanningsintolerantie een belangrijk kenmerk van

ziekteprogressie bij patiënten met cystische fibrose.

Inspanningstolerantie kan afnemen bij verlies van

spiermassa (groeiachterstand en gewichtsverlies),

longfunctie, circulatie en activiteitenpatroon. Uit

onderzoek is gebleken dat training ervoor zorgt dat de

lichamelijke fitheid verbetert, de longfunctie behouden

blijft en kwaliteit van leven toeneemt.

De maximale inspanningscapaciteit is een belangrijke

voorspeller van de kwaliteit van leven, morbiditeit

en mortaliteit. Het optimaliseren van de fysieke

fitheid en het aanmoedigen van regelmatige fysieke

activiteiten is dan ook erg belangrijk. Dit natuurlijk naast

medicamenteuze behandeling.

In het MOVIT-onderzoek (‘Mucoviscidosis en Ontsteking,

Variabiliteit door Inspanning en Training’) onderzoeken we

het effect van een trainingsprogramma van 12 weken op

een groot aantal CF gerelateerde uitkomstmaten: aerobe

Biografie

A.Y.N. Schouten-van Meeteren, MD, PhD

Dr. H.G.M. AretsDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B1.–.Cystic.fibrosis,.we.like.to.MOVIT:.inspanning.en.

inflammatie.bij.taaislijmziekte

Cystic fibrosis, we like to MOVIT: inspanning en inflammatie bij taaislijmziekte

Page 35: Congresmap VSG congres 2011

331 & 2 december te Kaatsheuvel

en anaerobe inspanningscapaciteit, longfunctie, CFTR-

functie en kwaliteit van leven. Maar ook (systemische)

ontstekingsactiviteit en afweersysteem. Kinderen trainen

12 weken lang, 5 dagen van de week, 11 minuten per dag.

Het afweersysteem beschermt mensen tegen ‘indringers’,

zoals bacteriën en virussen. Deze indringers worden

opgeruimd door de witte bloedcellen (leukocyten) van

het afweersysteem. Leukocyten kunnen informatie aan

elkaar doorgeven door middel van stofjes in het bloed, de

cytokines. Op deze manier weten de leukocyten waar in

het lichaam de indringers zich bevinden.

Maar het afweersysteem heeft ook negatieve effecten.

De stofjes die vrijkomen bij het opruimen van indringers

kunnen namelijk ook schade geven aan cellen van

verschillende organen in het lichaam.

Uit onderzoek is gebleken dat bij kinderen en volwassenen

met CF de hoeveelheid leukocyten en cytokines continu

hoger is in vergelijking met gezonde proefpersonen, ook in

afwezigheid van indringers. Daarnaast is de reactie van het

afweersysteem op ‘indringers’ heftiger. Het herhaaldelijk

optreden van infecties leidt uiteindelijk tot beschadiging

van organen in het lichaam, met name in de longen.

Uit onderzoek bij gezonde volwassenen weten we ook

dat een inspanning invloed heeft op het afweersysteem.

Het idee is dat een milde inspanning de kans op het

verkrijgen van infecties zou kunnen verkleinen en dat een

heftige inspanning de kans op het verkrijgen van infecties

zou kunnen vergroten. We weten bijvoorbeeld dat (te)

forse fysieke training (bijvoorbeeld bij topsporters) de

vatbaarheid voor bovensteluchtweginfecties verhoogt,

maar matige inspanning zou daarentegen de vatbaarheid

voor infecties kunnen verminderen.

Maar of dat bij mensen met een chronische ziekte als

CF ook zo is? Door middel van het MOVIT-onderzoek

proberen we hierachter te komen: Leidt training en

acute inspanning tot een betere of mindere afweer tegen

bacteriële infecties?

Dit zijn belangrijke vragen en soms moeilijke materie die

aan de orde komen bij de lezing op 1 december. Dan zullen

de meeste resultaten van deze studie en een vergelijkbare

studie bij muizen verder bekend zijn. //

Bert Arets (4-5-1965) studeerde geneeskunde in Maastricht,

waar hij na een kort verblijf in Malawi (Mangochi District

Hospital) en militaire dienstplicht interne geneeskunde in het

Militair Hospitaal A Matthijssen te Utrecht, ook de opleiding

kindergeneeskunde volgde (1992-1997, opleider R. Kuiten,

perifere opleider De Wever ZH Heerlen; P. Theunissen).

In 1997 werd hij fellow kinderlongziekten in Utrecht, waar

hij na zijn subspecialisatie als kinderlongarts en later tevens

plaatsvervangend hoofd werkzaam bleef.

In 2002 promoveerde hij op het proefschrift: ‘Pulmonary

function testing: tools and applications in young children

with asthma’. Sindsdien combineert hij binnen zijn werk

patiëntenzorg met onderwijs en onderzoek, met als

belangrijkste onderzoekslijnen: longfunctieonderzoek bij

kinderen en cystic fibrosis, inflammatie en inspanning.

Bert is auteur van tientallen internationale publicaties, reviewer

voor verschillende internationale tijdschriften, deelnemer aan

en voorzitter van verschillende nationale en internationale

gremia.

In zijn vrije tijd is hij fervent sporter, loopt en fietst ook geregeld

voor allerlei goede doelen. Bert is getrouwd en vader van twee

kinderen (2000 en 2002), die al net zo sportief zijn.

Biografie

Dr. H.G.M. Arets

Page 36: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

34

De behandeling en begeleiding van kinderen met DM-I

is moeilijk, maar uitdagend; het is niet eenvoudig

om kinderen van wisselende leeftijden, met variabele

eetmomenten en behoeftes en een zeer gevarieerd

leefritme van spel, sport en school, goed te reguleren.

Intensieve begeleiding van kind, ouders en omgeving

(school) is noodzakelijk. Inzicht in de wisselingen van de

bloedsuikers is nodig om te anticiperen in dosering of

toedieningsvorm van insuline. Tijdens de voordracht zal

worden ingegaan op de praktische aspecten en adviezen

aan ouders en kinderen tijdens sport (en spel) en waar

mogelijk gesteund door pathofysiologische inzichten. //

Wouter de Waal is kinderarts. Na zijn opleiding in het Sophia

Kinderziekenhuis te Rotterdam en promotieonderzoek

naar groei-interventie bij kinderen aan de subafdeling

Kinderendocrinologie is hij sinds 2000 als algemeen kinderarts

verbonden aan het Diakonessenhuis Utrecht. Hier heeft hij als

aandachtsgebied kinderendocrinologie met in het bijzonder

groei en puberteit en diabetes mellitus.

IntroductieDiabetische polyneuropathie (DPN) is een

veelvoorkomende comorbiditeit bij patiënten met

diabetes. Deze aandoening is geassocieerd met

verminderde spierkracht, afgenomen mobiliteit en

verslechterde kwaliteit van leven. Het doel van deze studie

was om het acute en langetermijneffect van een matig

intensieve krachttraining op spierkracht, mobiliteit en

kwaliteit van leven bij DPN-patiënten te onderzoeken.

Dr. W. de WaalDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B1.–.Diabetes.type.1

Diabetes type 1

Biografie

Dr. W. de Waal

Vrije voordrachten sessie B1

T.H. IJzerman, N.C. Schaper, T. Melai, K. Meijer, P.J.B. Willems & H.H.C.M. Savelberg

Specifieke krachttraining verbetert spierkracht en mobiliteit in patiënten met diabetische polyneuropathie

Page 37: Congresmap VSG congres 2011

351 & 2 december te Kaatsheuvel

Materiaal en methodeDPN-patiënten zijn willekeurig in een interventiegroep (INT,

n=51) en een controlegroep (CON, n= 47) ingedeeld. De

INT-groep volgde een 24 weken durende interventie, met

drie trainingen per week. Deelnemers in beide groepen

voerden op een dynamometer isometrische en isokinetische

knie- en enkelkrachtmetingen uit. De afstand gelopen op de

6 minuten wandeltest (6MWT), de tijd nodig voor de ‘timed

up and go’-test (TUGT) en de score op de PASE-vragenlijst

werden gebruikt om de mobiliteit van de proefpersoon in

kaart te brengen. De SF36-vragenlijst werd gebruikt om de

kwaliteit van leven te bepalen. Beide groepen ondergingen

alle metingen vier keer: voor de interventie (T=0), na 12

weken (T=12), direct na de interventie (T=24) en 52 weken

na de start van de interventie (T=52).

ResultatenDe INT- en CON-groep waren vergelijkbaar qua leeftijd en

gewicht bij de start van de studie (68 ± 5 en 66 ± 8 jaar;

93 ± 17 en 94 ± 19 kg respectievelijk); dit veranderde niet

tijdens de studie. In de INT-groep verbeterden spierkracht

en functionele mobiliteitstests significant op T=12 en

namen verder toe op T=52. Er werd geen significant

verschil gevonden op de zelf-gerapporteerde mobiliteit

en kwaliteit van leven. In de CON-groep veranderde geen

van de gemeten variabelen over de tijd. In de INT-groep

voltooide 47% de hele studie, in de CON-groep was dit

64%. Van de uitvallers uit de INT-groep had 14% een

trainingsgerelateerde blessure.

ConclusieEen interventie met als doel het verbeteren van

spierkracht en functionele mobiliteit kan zowel

een positieve korte- als langetermijneffect hebben.

DPN-patiënten zijn fysiek kwetsbaar; om uitval te

minimaliseren zal een trainingsprogramma gebaseerd

moeten worden op de persoonlijke, fysieke mogelijkheden

van deelnemers. //

G. Reurink

Betrouwbaarheid en validiteit van Magnetic Resonance Arthrografie voor het diagnosticeren van labrum letsels van de heup

IntroductieLetsels van het labrum zijn een belangrijke oorzaak van

heupgerelateerde pijn, met name bij adolescenten,

jongvolwassenen en sporters. In toenemende mate

worden arthroscopische operaties van de heup toegepast

voor de diagnose en behandeling van deze letsels.

Magnetic Resonance Arthrografie (MRA) wordt gezien

als het aangewezen beeldvormende onderzoek voor het

beoordelen van het labrum. MRA is Magnetic Resonance

Imaging (MRI) gecombineerd met intra-articulair

contrast, waardoor letsels van het labrum beter zichtbaar

worden. Er is echter substantiële variatie in eerder

gerapporteerde sensitiviteit en specificiteit van MRA

voor de detectie van letsels van het labrum. Daarnaast is

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid nooit eerder bepaald.

DoelstellingHet doel van deze studie is het bepalen van de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de validiteit van

MRA voor het detecteren van labrum letsels van de heup

in een retrospectieve case series.

MethodeVan 91 patiënten (95 heupen), die een heup arthroscopie

hadden ondergaan in verband met een klinische

verdenking op een labrum letsel, werd het labrum

op de preoperatief gemaakte MRA’s retrospectief en

onafhankelijk van elkaar beoordeeld door twee

radiologen. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd

bepaald met het berekenen van de Kappa coëfficiënt

(κ). MRA-bevindingen werden vergeleken met de

Page 38: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

36

gouden standaard; beoordeling van het labrum bij

heuparthroscopie.

ResultatenBij arthroscopie werden 91 labrum letsels gevonden in

95 heupen. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was matig

(κ = 0.268). MRA had een sensitiviteit van 86% en 86%,

specificiteit van 75% en 50%, negatief voorspellende

waarde van 19% en 13% en positief voorspellende waarde

van 99% en 98% voor de twee beoordelaars respectievelijk.

ConclusieDoor een matige betrouwbaarheid en een hoge

prevalentie van labrumletsels in de onderzochte

populatie is de aanvullende waarde van MRA voor het

detecteren van labrumletsels beperkt bij patiënten met

een hoge klinische verdenking op labrumpathologie.

Bij een hoge klinische verdenking heeft MRA een lage

negatief voorspellende waarde, waardoor MRA niet

gebruikt kan worden om labrumletsels uit te sluiten.

Voor iedere individuele patiënt met een verdenking op

een labrumletsel zal een behandelaar kritisch moeten

overwegen of de uitkomst van een MRA het verdere

beleid zal bepalen. //

Migraine is een van de meest voorkomende vormen van

hoofdpijn, en kent een prevalentie van 15% bij vrouwen

en 5% bij mannen. De piek prevalentie ligt tussen het

twintigste en veertigste levensjaar, een fase waarbij het

bedrijven van (top)sport ook piekt.

De invloed op de kwaliteit van leven door migraine is groot,

en migraine staat dan ook in de top-20 van aandoeningen

met hoogste disability adjusted life years (een maat voor

beperking en tijd met symptomen) van de WHO.

Migraine kent vele (sterkere en minder sterkere)

zogenaamde triggers, waaronder lichamelijke inspanning,

dehydratie, slaapgebrek of hoofdletsel. Een sporter die

voor of na een wedstrijd een migraine-aanval krijgt, is dus

goed voorstelbaar. Er zijn echter ook aandoeningen die

soortgelijke hoofdpijn geven, maar veroorzaakt worden

door een ernstige onderliggende aandoening zoals een

sub-archnoidale bloeding of een Chiari malformatie. Welke

klachten en verschijnselen kunnen helpen met het maken

van een onderscheid? Zijn er nog andere ‘onschuldige’

inspanningsgerelateerde hoofdpijnen? Tijdens deze

voordracht komen de gele kaarten en rode vlaggen van

de hoofdpijndiagnostiek voorbij. Verder kan de ingestelde

behandeling voor migraine kan ook negatieve gevolgen

hebben op fysieke prestaties. Welke hoofdpijnmedicatie

het beste vermeden kan worden voor het bereiken van de

beste prestaties, zal eveneens besproken worden. //

Sessie B2: Volwassenen

Drs. H. KoppenDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B2.–.Migraine,.exercise-induced.headache.in.sport

Migraine, exercise-induced headache in sport

Page 39: Congresmap VSG congres 2011

371 & 2 december te Kaatsheuvel

Symptomen van depressie komen, met een prevalentie

van ongeveer 30%, veelvuldig voor bij patiënten met

een hartinfarct. Depressie is ook een voorspeller voor

een slechte cardiovasculaire prognose, zelfs als rekening

wordt gehouden met traditionele risicofactoren. Een

gedeelte van de relatie tussen depressie en prognose

lijkt verklaard te kunnen worden doordat depressieve

patiënten minder bewegen dan patiënten die niet

depressief zijn. De relatie tussen depressie en lichamelijke

activiteit is ingewikkeld en kan in traditionele studies, met

grote groepen patiënten, niet gedetailleerd onderzocht

worden. In deze studies worden namelijk gemiddelden

van twee groepen met elkaar vergeleken, maar deze

houden er geen rekening mee dat de relatie er per individu

anders uit kan zien. Ook zijn er in dit soort studies weinig

meetmomenten waardoor de richting van het effect

moeilijk in kaart is te brengen.

Met behulp van vector autoregressieve modellen hebben

we de relatie tussen fysieke activiteit en depressieve

symptomen voor een klein aantal patiënten die een

hartinfarct hebben gehad in kaart gebracht. Het gebruik

van deze methode is relatief nieuw in dit onderzoeksveld

en maakt het mogelijk om de temporele relaties te

onderzoeken tussen fysieke activiteit en depressieve

symptomen. Hiermee kan in kaart gebracht worden of,

op individueel niveau, een verhoging van depressieve

symptomen vooraf gaat aan een vermindering van fysieke

activiteit, en/of dat een vermindering van fysieke activiteit

vooraf gaat aan een verhoging van de depressieve

symptomen.

In deze studie zijn 4 mannelijke hartinfarctpatiënten

met milde tot matige depressieve klachten gevolgd

over een periode van 2 tot 3 maanden. Deze patiënten

rapporteerden dagelijks de mate van beweging (in

minuten) en depressieve symptomen (gemeten met de

PHQ-9) van die dag. De richting van het verband wisselde

tussen personen. Twee patiënten gingen minder bewegen

als ze de dag daarvoor relatief meer last hadden van

depressieve klachten. Een andere patiënt had minder

depressieve symptomen als hij de dag daarvoor meer

bewogen had. Ook de grootte van het effect en het

persisteren van het effect over meerdere dagen wisselden

onderling tussen de patiënten.

Uit deze studie concluderen we dat de richting en de

grootte van het verband tussen depressieve symptomen

en fysieke activiteit per persoon verschillend kan zijn.

Met behulp van dit type onderzoek kan de kloof tussen

onderzoek en praktijk worden verkleind en kunnen

gerichte adviezen aan individuen worden gegeven.//

A.M. Roest, MScDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B2.–.Depressie.en.fysieke.activiteit

Depressie en fysieke activiteit

Hille Koppen is in 2001 afgestudeerd aan de Universiteit

van Maastricht. De opleiding tot neuroloog volgde hij in

het Hagaziekenhuis te Den Haag. In 2007 begon hij met zijn

promotieonderzoek bij professor M.D. Ferrari in het Leids

Universitair Medisch Centrum, naar cardiale en cerebrale

afwijkingen bij migrainepatiënten waarop hij in 2012 hoopt te

promoveren. Sinds 2009 is Hille werkzaam als neuroloog in het

HagaZiekenhuis te Den Haag met, naast de algemene neurologie

als aandachtsgebieden hoofdpijn en epilepsie. Hij is actief

betrokken bij het opzetten van een regionaal hoofdpijncentrum

en bij de implementatie van nieuwe behandelingsmogelijkheden

voor migraine zoals botulinetoxine (Botox). Hij is sinds 2011

lid van de hoofdredactie van het Nederlands tijdschrift voor

neurologie en neurochirurgie.

Biografie

Drs. H. Koppen

Page 40: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

38

Annelieke Roest is psycholoog en werkt momenteel als

postdoconderzoeker bij het Interdisciplinair Centrum

Psychiatrische Epidemiologie, afdeling psychiatrie, aan het

Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Hier doet

zij onderzoek naar de relatie tussen angst en depressie en

lichamelijke aandoeningen. Haar promotieonderzoek verrichtte

ze op de afdeling medische psychologie van de Universiteit

van Tilburg. Dit onderzoek richtte zich op de effecten van angst

en depressie op de ontwikkeling en progressie van coronaire

hartziekten.

Door regelmatig te sporten – meer dan 3 keer per week

en specifiek duurtraining – zal het hart zich aanpassen

en zijn er duidelijke veranderingen waar te nemen op

boezem- en kamerniveau. Deze remodeling van het hart

komt tot expressie door een combinatie van druk, volume

en elektrische belasting. Verschillende aanpassingen

kunnen worden waargenomen, afhankelijk van het

type sportbelasting. Het hart van een atleet kan dus

verschillende verschijningsvormen hebben.

De aanpassing die we kunnen volgen met echo en MRI-

technieken zijn inmiddels redelijk goed in kaart gebracht,

waarbij de grenzen van normaal en abnormaal goed zijn

gedefinieerd. Deze aanpassingen zijn noodzakelijk om een

hoog hartminutenvolume te verkrijgen ten einde een goed

atletisch vermogen te ondersteunen.

Meestal zien we op boezem- en kamerniveau een dilatatie

optreden. Dit proces van dilatatie kent natuurlijk ook

grenzen. De fysiologische aanpassing kan geleidelijk

worden ingehaald door de pathofysiologie en eindigen in

pathologie.

Er komen de laatste tijd veel wetenschappelijk artikelen

die een duidelijke relatie aantonen tussen dilatatie en het

optreden van fibrose. Zo is inmiddels vast komen te staan

bij een grote groep joggers die meer dan vijf keer per week

trainen dat de kans op het ontwikkelen van atriumfibrillen

meer dan 50% is.

Ook op kamerniveau kunnen er veranderingen optreden

waarbij gezond hartweefsel wordt vervangen door

fibrose. Dit proces zal zich meestal aan de rechterharthelft

afspelen, met als gevolg kamerritmestoornissen. Het

proces van dilatatie en veranderingen in collageen en

fibrosehuishouding is in een vroeg stadium reversibel en

dat kan worden terugvertaald dat bij deconditioneren de

aritmie in ernst afneemt.//

Mijn naam is Jan Hoogsteen. Ik ben geboren op 19 mei 1955

te Heemstede. Na mijn eindexamen van de middelbare school

in 1976 heb ik mijn militaire dienstplicht vervuld tot 1977.

Daarna ben ik gestart met mijn studie aan de universiteit van

Wageningen. In 1978 ben ik gestart met de medische opleiding

aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. In 1984 heb ik mijn

artsexamen gehaald. Van 1984 tot 1987 ben ik werkzaam

geweest in het Gemeenteziekenhuis en Refaja Ziekenhuis te

Biografie

A.M. Roest, MSc

Dr. J. HoogsteenDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B2.–.Exercise-induced.hartritmestoornissen.en.sport

Exercised-induced hartritmestoornissen en sport

Biografie

Dr. J. Hoogsteen

Page 41: Congresmap VSG congres 2011

391 & 2 december te Kaatsheuvel

Chronische lagerugpijn is een van de meest voorkomende

pijnsyndromen met een onbekende oorzaak.

Enkele studies vermelden dat ongeveer 5-7% veroorzaakt

wordt Axiale Spondyloartritis (aSpA) een ziekte die tot

recent gediagnosticeerd werd 7-10 jaar nadat de eerste

symptomen zich presenteerden.

Een belangrijke oorzaak voor deze delay is de moeilijkheid

om inflammatoire rugpijn en axiale SpA te onderscheiden

binnen de groep patiënten met chronische rugpijn in de

klinische praktijk.

Behandeling van aSpA is het meest effectief in een eerste

fase van de ziekte. De Assessment of SpondyloArthritis

Society (ASAS)-groep heeft nieuwe criteria ontwikkeld

om de constatering inflammatoire rugpijn in een vroeg

stadium te stellen.

• ontstaan van klachten <40 jaar;

• sluipend, geleidelijk begin;

• verbetering bij bewegen;

• geen verbetering in rust;

• pijn ’s nachts (met verbetering bij het opstaan).

Sensitiviteit 77% en specificiteit 91.7% als ten minste 4 van

de 5 parameters aanwezig zijn (Sieper J et al. Ann Rheum

Dis: 2009: 74-788). De sensitiviteit en de specificiteit slaan

op de aanwezigheid van inflammatoire rugpijn, niet op de

diagnose.

De diagnose aSpA omvat naast inflammatoire rugpijn

ook hielpijn, perifere artritis, dactylitis,uveiitis, positieve

familie anamnese, goede reactie op NSAID, HLA B 27

antigeen en radiologische (röntgen of MRI-)afwijkingen

van de SI-gewrichten.

De behandeling non-farmacologisch bestaat uit educatie

en ondersteuning door bijvoorbeeld de sport en

oefengroepen, stoppen met roken en thuisoefeningen

zoals spinale rekoefeningen, houdingscorrectie,

hydrotherapie en recreatieve sport.

Farmacologisch als eerste de NSAID/selectieve COX-2-

remmers. Er is een goede respons bij 70% van de patiënten

in tegenstelling tot 15% bij mechanische rugpijn. Bij

actieve ziekte continu doseren.

Als tweedelijn anti-reumaticum (DMARD) bij perifere

artritiden gebruiken we als eerste keus, sulfasalazine.

In de literatuur is er minder bewijs voor middelen zoals

methotrexaat of leflonamide.

Glucocorticoiden geven we bijna alleen lokaal bij perifere

artritis of enthesitis. In uitzonderingsgevallen systemisch

(intraveneus of oraal).

Dordrecht op de afdeling interne geneeskunde. De cardiologische

vervolgopleiding startte ik in 1987 in het Catharina Ziekenhuis

te Eindhoven. In 1991 opgenomen in het specialistenregister

cardiologie en begonnen als cardiologie in St. Joseph Ziekenhuis

te Veldhoven, later het Máxima Medisch Centrum.

Sinds 1998 ben ik opleider sportgeneeskunde in het MMC. In

2004 gepromoveerd te Leiden op de thesis Cardiological aspects

of endurance athletes.

Dr. A.W.A.M. van RijthovenDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B2.–.Spondyloartritis.(SpA).en.sportief.bewegen:.de.

nieuwste.ontwikkelingen.inzake.diagnostiek.en.behandeling.met.biologicals

Spondyloartritis (SpA) en sportief bewegen: de nieuwste ontwikkelingen inzake diagnostiek en behandeling met biologicals

Page 42: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

40

Het falen op de behandeling (BASDAI > 4) met ten minste

twee verschillende NSAID’s na vier weken behandeling of

intolerantie of het falen op DMARD-therapie bij patiënten

met voornamelijk perifere artritis, is een indicatie voor

behandeling met anti TNF biological.

De TNF-alfablokkers (Infliximab, Etanercept, Adalimumab

en Golimumab) zijn even effectief en verschillen

nauwelijks in het bijwerkingprofiel.

Beter is de respons bij een vroege ziekte, jonge leeftijd en

hoge CRP (50-80%).

Ze geven een snelle respons, zijn duurzaam op de

lange termijn en geven ook een afname van de uveiitis-

frequentie. De meest voorkomende bijwerkingen zijn de

verhoogde kans op infecties (TBC!).

Langetermijnveiligheid is nog onbekend (maligniteiten?).

Belangrijke bezwaren zijn de hoge kosten (> 15.000 euro/

jaar) en relaps bij het stoppen van de TNF-alfablokkers.

Nieuwe trials met Secukinumab: IL-17 blokkade zijn

gaande bij falen op TNF-alfablokkade.

Contra-indicaties zijn een actieve infectie, (latente)

TBC, demyeliniserende ziektes (MS) hartfalen en

zwangerschap/borstvoeding. //

André van Rijthoven is in 1947 geboren in Tilburg,

Odulphuslyceum, en studie Geneeskunde Universiteit van

Amsterdam

1974 Artsexamen UvA

1980 Internist inschrijving Amsterdam, Heerlen

1982 Reumatoloog geregistreerd Heerlen

1990 Promotie: ‘Cyclosporine in Rheumatoid Arthritis’ Leiden

De eerste twintig jaar van mijn carrière ben ik werkzaam

geweest als reumatoloog in Z.O Brabant, aanvankelijk in

het Diaconessenhuis Eindhoven en Jozefziekenhuis (nu het

Máxima Medisch Centrum Veldhoven ) later ook in het

Catharinaziekenhuis Eindhoven, Annaziekenhuis Geldrop en

Elckerliek Helmond.

De laatste tien jaar staflid/UHD in het UMC Utrecht op de

afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie.

Aandachtsgebied: behandeling door immunosuppressie

(chemisch en biologisch) van inflammatoire ziekten als

reumatoïde artritis en spondyloartritis (SpA).

InleidingEen Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD) wordt als

primaire en secundaire profylaxis gebruikt in de behandeling

van levensbedreigende ritmestoornissen. Dragers van deze

defibrillator willen vaak blijven sporten. Over de veiligheid

hiervan zijn wereldwijd richtlijnen gepubliceerd. Een

eenduidige consensus ontbreekt, vooralsnog wordt een

restrictief beleid geadviseerd ten aanzien van sporten.

DoelHet risico op levensbedreigende ritmestoornissen tijdens

fysieke inspanning bij sporters met ICD werd onderzocht.

Zijn er bepaalde vormen van sport die meer aanleiding

geven tot levensbedreigende ritmestoornissen of ICD-

shocks? Daarnaast werd geëvalueerd hoe sporters deze

risico’s zelf inschatten.

Biografie

Dr. A.W.A.M. van Rijthoven

Vrije voordrachten sessie B2

Drs. T.A.M. Backhuijs, drs. H. Joosten, prof. dr. F.J.G. Backx, dr. M. Meine, dr. H.J. Nathoe & dr. R. Rienks

Sporten met een ICD: er zijn mogelijkheden!

Page 43: Congresmap VSG congres 2011

411 & 2 december te Kaatsheuvel

Inleiding en vraagstellingOndanks behandeling houden veel patiënten met

schizofrenie last van restverschijnselen en depressieve

symptomen. Ook blijven patiënten vaak blijvend

verminderd functioneren1 en is sprake van een slechte

lichamelijke gezondheid.2 Lichamelijke inactiviteit komt

veelvuldig voor bij patiënten met schizofrenie.3 Deze

interventiestudie onderzocht het effect van fitnesstherapie

versus activiteitentherapie op primaire en depressieve

symptomen, functioneren en lichamelijke gezondheid.

MethodeRetrospectief single-center cohortonderzoek over

de periode 1992-2010. 98 patiënten met ICD werden

geïncludeerd nadat patiënten ouder dan 40 jaar en/of

met een linker ventrikel ejectiefractie van kleiner dan

35% werden geëxcludeerd. Middels een telefonische

vragenlijst werd in de geselecteerde groep gevraagd naar

het optreden van levensbedreigende ritmestoornissen

en ICD-shocks. Tevens werd in kaart gebracht welke

sporten beoefend werden en mogelijke genomen

voorzorgsmaatregelen.

ResultatenDe gemiddelde leeftijd van de 70 deelnemende patiënten

(60% man) was 37 jaar (spreiding 21-53 jaar, mediaan

37 jaar). Zij waren gemiddeld 30 jaar oud ten tijde van

ICD-implantatie (spreiding 14-40 jaar, mediaan 30 jaar).

Gemiddeld droegen zij een ICD 85 maanden (spreiding

11-227 maanden, mediaan 69 maanden) in totaal

390 patiëntjaren. 18 patiënten hebben een ICD-shock

gehad, in totaal 162 shocks; gemiddeld 3 shocks per

persoon (spreiding 0-60 shocks, mediaan 0 shocks). 91%

van deze shocks waren ten gevolge van een potentieel

levensbedreigende ritmestoornis, 35% tijdens inspanning.

Er werd geen relatie gevonden tussen het voorkomen van

ICD-shocks en een bepaalde vorm en/of intensiteit van sport.

31% van de patiënten is bang voor een shock, een derde

van deze groep heeft daadwerkelijk een shock gehad.

87% van de onderzoekspopulatie durft te sporten,

ook de patiënten na een ICD-shock. Meest gebruikte

voorzorgsmaatregel was sporten met een hartslagmeter.

ConclusiesIn deze studie werd een jonge populatie onderzocht

met een goede linkerventrikelfunctie die op basis

hiervan niet beperkt wordt om te sporten. 67% van onze

populatie heeft in de geobserveerde periode geen enkele

shock gehad. In de groep waarin wel een shock optrad,

gebeurde dit in 35% tijdens fysieke inspanning. Er is

geen relatie met een bepaalde vorm en/of intensiteit

van sport aangetoond. Gezien deze resultaten lijkt een

minder restrictief beleid ten aanzien van sporten met ICD

gerechtvaardigd. Ook op topsportniveau zou het dragen

van een ICD als zodanig geen beperking hoeven vormen.

Referenties1 Kobza R, Duru F & Erna P. Leisure Time Activities of

Patients with ICDs: Findings of a Survey with Respect to

Sports Activity, High Altitude Stays and Driving Patterns.

Pace 2008; 31: 845-9.

2 Dougherty CM, Glenny RW, Kudenchuk PJ & Malinick

TE. Testing an Exercise Intervention to Improve Aerobic

Conditioning and Autonomic Function after an Implantable

Cardioverter Defibrilliator (ICD). Pace 2010; 33: 973-80. //

T.W. Scheewe, MSc, F.J.G. Backx, MD, A. Kroes, PhD, R.S. Kahn, MD, PhD., W. Cahn, MD, PhD

Fitnesstherapie bij patiënten met schizofrenie vermindert primaire en depressieve symptomen en verbetert functioneren en cardiovasculaire fitheid

Page 44: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

42

Methode63 patiënten met schizofrenie hebben deelgenomen aan

deze gerandomiseerde interventiestudie. Deelnemers

werden, gedurende zes maanden, toegewezen

aan twee wekelijks fitnesstherapie (‘EX’, N=31) of

activiteitentherapie (‘OT’, N=32). Primaire symptomen,

gemeten met de Positive and Negative Syndrome Scale

(PANSS) en cardiovasculaire fitheid, gemeten met een

maximale inspanningstest (VO2max and WATT max), waren

de primaire uitkomstmaten. Secundaire uitkomstmaten

waren de Montgomery and Åsberg Depression Rating

Scale, Camberwell Assessment of Needs, body mass

index, lichaamsvetpercentage en metaboolsyndroom.

Uitkomstmaten werden enkel blind afgenomen voor

aanvang en na afloop van interventie.

ResultatenAnalyses zijn uitgevoerd bij patiënten met een minimale

aanwezigheid van 26 uit 52 sessies (62%; EX=20, OT=19).

Fitnesstherapie verbeterde de primaire symptomen

(p=.001), depressieve symptomen (p=.012) en functioneren

(p=.050) in vergelijking met activiteitentherapie.

Fitnesstherapie vergeleken met activiteitentherapie

verbeterde WATTmax (p<.000) significant en VO2max

(p=.066) en triglyceriden (p=.075) trend significant.

Veranderingen bij het metaboolsyndroom duidden op een

beter effect van fitnesstherapie dan activiteitentherapie

maar bereikten geen significantie.

ConclusieEén tot twee keer fitnesstherapie per week verbetert

primaire en depressieve symptomen en functioneren

van patiënten met schizofrenie vergeleken met

activiteitentherapie. Daarbij verbetert fitnesstherapie

cardiovasculaire fitheid waarmee het risico op somatische

comorbiditeit verminderd kan worden. Behalve

een trendsignificante afname van triglyceriden na

fitnesstherapie vergeleken met activiteitentherapie, werd

geen effect gevonden op metaboolsyndroom. Hierbij duidt

de richting van verandering bij metaboolsyndroom op een

beter effect van fitnesstherapie. Verder onderzoek is nodig

om resultaten te bevestigen. Aandacht moet worden

besteed aan verbetering van therapietrouw en effectiviteit

op vlak van metaboolsyndroom.

Referenties1 Stahl SM & Buckley PF. Negative symptoms of

schizophrenia: a problem that will not go away. Acta

Psychiatr Scand. 2007; 115: 4-11.

2 Hausswolff-Juhlin Y, Bjartveit M, Lindstrom E, et

al. Schizophrenia and physical health problems. Acta

Psychiatr Scand Suppl. 2009; 15-21.

3 Scheewe TW, Klinckenberg E, Cahn W, et al.

Measurements with the Sensewear in patients with

schizophrenia. Geneeskunde en Sport. 2006;39(6):

261-262. //

Gino Kerkhoffs is in 1972 geboren in Maastricht. Hij werkte

twee jaar als orthopedisch chirurg in St. Gallen in Zwitserland

voordat hij in 2008 terugkeerde naar het Academisch

Medisch Centrum te Amsterdam. Zijn aandachtsgebieden zijn

artroscopische chirurgie, sporttraumatologie, posttraumatische

deformiteiten van enkel en knie, enkel- en kniechirurgie inclusief

prothesiologie en schouderchirurgie.

Gino is actief in een aantal medische organisaties, waaronder de

NOTS, NVA, ISAKOS en ESSKA die als focus sportletsels hebben.

Hij is de huidige voorzitter van de Sports Committee van de

ESSKA.

Gino publiceerde circa 60 artikelen in verschillende peer

reviewed-tijdschriften zoals de Lancet, Journal of Bone & Joint

Sessie B3: Ouderen

Dr. G.M.M.J. KerkhoffsDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B3.–.Behandelingsopties.bij.kraakbeenschade.in.de.knie:.

stand.van.zaken

Biografie

Dr. G.M.M.J. Kerkhoffs

Page 45: Congresmap VSG congres 2011

431 & 2 december te Kaatsheuvel

Chronisch obstructief longlijden (COPD) wordt gekenmerkt

door chronische luchtwegobstructie die weinig reversibel en

langzaam progressief is. In meer dan 90% van de gevallen

wordt COPD veroorzaakt door roken. De ernstklassificatie

van COPD wordt op dit moment bepaald door de mate

van afname van de expiratoire eensecondewaarde (FEV1).

Op basis van de zgn. GOLD-classificatie worden patiënten

ingedeeld in licht, matig, ernstig en zeer ernstig (stadium

1 tot 4) COPD. Deze internationale indeling biedt voordelen

ten aanzien van de eenduidigheid van de diagnostiek.

Echter, diverse componenten van het ziektebeeld zijn

niet in de ernstclassificatie opgenomen, hoewel deze

factoren van grote betekenis zijn voor de morbiditeit

en mortaliteit van deze patiënten. Pulmonale factoren

betreffen onder andere de mate van emfyseem, de afname

van diffusiecapaciteit, bloedgasafwijkingen, en mate van

dynamische hyperinflatie. Extrapulmonale factoren zijn

lichaamssamenstelling, comorbiditeit, en health status.

Dat onderstreept het belang van instrumenten die diverse

dimensies van de patiënt met COPD in beeld brengt.

De BODE-index (met als onderdelen de FEV1, 6-minuten

loopafstand, lichaamssamenstelling en kwaliteit van leven)

is daar een voorbeeld van.

Het is dus niet verwonderlijk dat de inspanningscapaciteit

nauwelijks te voorspellen is door één of enkele

longfunctiedeterminanten. Alvorens te starten met een

trainingsprogramma voor een patiënt met COPD is het

derhalve van belang om de inspanningscapaciteit van

de individuele patiënt te vast te stellen, gecombineerd

met metingen om de aard en oorzaak van de

inspanningsbeperking te achterhalen.

In deze voordracht wordt het effect van interventies gericht

op het optimaliseren van het lichamelijk prestatievermogen

beschreven. Hieronder wordt verstaan verbetering

van het inspanningsvermogen en het aanpassen van

het activiteitenniveau aan de mogelijkheden. Het doel

van verbetering van het inspanningsvermogen is het

dyspneuniveau te verminderen en ADL-activiteiten beter

te kunnen uitvoeren, teneinde participatieproblemen te

verminderen of te voorkomen.

In de literatuur zijn diverse klinische studies gepresenteerd

ten aanzien van interventies die zijn gericht op maximaal

inspanningsvermogen, uithoudingsvermogen en kracht. Deze

krijgen vorm door middel van duurtraining, intervaltraining

en weerstandstraining van perifere spiergroepen. Andere

interventies kunnen het lichamelijk prestatievermogen ook

doen toenemen zoals ademoefeningen, het aanpassen van

bewegingstempo, het verdelen van rust en inspanning,

verbetering van de coördinatie en lenigheid, regulering

van spierspanning en houding, ergonomische adviezen

en het leren beheersen van angst voor dyspneu. Bij het

verbeteren van het inspanningsvermogen kunnen dus diverse

interventies geïndiceerd zijn en verschillende disciplines hun

bijdrage leveren zoals fysiotherapeuten, oefentherapeuten,

ergotherapeuten, psychologen, logopedisten, et cetera.

Binnen een longrevalidatieprogramma is het mogelijk deze

interventies op maat in te zetten.

Training tijdens ontlasting van de ademspieren

met behulp van negatieve arbeid, mechanische

ademhalingsondersteuning of zuurstof, of spierversterking

middels elektrische stimulatie, bevinden zich nog in een

experimenteel stadium. Dit geldt ook voor de gecombineerde

behandeling van inspanningstraining met anabolica.

In de voordracht wordt ingegaan op specifieke aspecten bij

Surgery, Journal of Orthopaedic Trauma, Clinical Orthopedics

and Related Research, American and British Journal of Sports

Medicine, Sportmedizin und Sporttraumatologie en in Sport en

Geneeskunde.

Zijn onderzoek concentreert zich nu hoofdzakelijk op de

optimalisering van diagnose en behandeling van enkel-, knie-

en hamstringblessures, artroscopietechnieken en teaching-

methodes, behandeling van osteochondraal defecten gebaseerd

op waterjettechnieken en evidence based medicine.

Prof. dr. P.N.R. DekhuijzenDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B3.–.COPD:.inzichten.in.state.of.the.art.longrevalidatie

COPD: inzichten in state of the art longrevalidatie

Page 46: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

44

inspanningstraining:

• Welke trainingsvormen van inspanningstraining

zijn effectief bij COPD-patiënten en kunnen worden

aanbevolen om inspanningsvermogen en/of ADL-

activiteiten te verbeteren en dyspneu te verminderen

bij patiënten met COPD, teneinde de klachten te

reduceren en de participatie te bevorderen?

• Welke evidence bestaat er over trainingsintensiteit

bij COPD-patiënten; wat is de optimale

trainingsbelasting, trainingsfrequentie en duur van het

trainingsprogramma en is supervisie noodzakelijk?

• Is zuurstof bij inspanningstraining zinvol om

trainingseffecten te optimaliseren bij COPD-patiënten?

LiteratuurRichtlijnen Medicamenteuze en Niet-medicamenteuze

behandeling van COPD. CBO 2010 (www.cbo.nl). //

Biografie

Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen

Drs. A.G.H. WitteveenDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B3.–.Conservatieve.behandelingen.bij.enkelartrose

Conservatieve behandelingen bij enkelartrose

Prof dr P.N. Richard Dekhuijzen (1956, Amsterdam) is hoogleraar

longziekten aan de Radboud Universiteit Nijmegen en hoofd

van het Universitair Longcentrum Nijmegen (ULCN), bestaande

uit de afdeling longziekten van het UMC St. Radboud en het

Universitair Longcentrum Dekkerswald te Groesbeek. Sinds

de afronding van zijn opleiding tot longarts in het Onze

Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, is hij werkzaam in het

ULCN, alwaar hij in 1989 promoveerde op een proefschrift

betreffende training van de ademhalingsspieren bij patiënten

met COPD. In 1991 en 1992 was hij werkzaam als postdoc op

de afdeling longziekten van de Katholieke Universiteit Leuven

(België), waarna hij aldaar in 1994 promoveerde op een thesis

betreffende steroid myopathie van het diafragma in een

diermodel. Hij is auteur van ruim 240 geciteerde artikelen,

en schrijver van diverse boeken en boekhoofdstukken, met

name op het gebied van astma, COPD en inhalatietechnologie.

Hij is voorzitter van de richtlijnen Medicamenteuze en Niet-

medicamenteuze behandeling COPD. Hij was in 2009 en 2010

hoofd a.i. van de afdeling cardiologie van het UMC St. Radboud,

en is voorzitter van het Hartlongcentrum Nijmegen.

Artrose is een chronische degeneratieve aandoening die

geassocieerd wordt met pijn en functieverlies. Artrose komt

het meest voor in de heup, knie en hand. Enkelartrose komt

bij ongeveer 1-4% van de volwassen bevolking voor. In 70-

78% is deze artrose posttraumatisch, dit in tegenstelling tot

artrose bij heup en knie. In deze groep is in het merendeel

van de gevallen de oorzaak ideopathisch.

De traumatische oorzaak maakt dat enkelartrosepatiënten

in de regel jonger zijn en nog veel verwachtingen hebben

aangaande hun sportieve en werkzame leven.

De behandeling van enkelartrose hangt af van verschillende

factoren. Leeftijd, voorgeschiedenis, de door patiënt

verwachte belastbaarheid van het gewricht, maar ook de

ernst van de aandoening bepaalt de keuze van behandeling.

Ernstige artrose wordt meestal middels een operatie

behandeld, bijvoorbeeld een artrodese of prothese.

Beginnende of matige artrose is een lastiger probleem. Als

gevolg hiervan moeten patiënten vaak stoppen met sporten

of minder belaste werkzaamheden gaan verrichten. De

behandeling richt zich vaak op pijnbestrijding of op behoud

van kraakbeen of op een combinatie van beiden.

De vraag is hoe we patiënten met beginnende of matige

enkelartrose zolang mogelijk actief kunnen houden met

behoud van hun enkelfunctie zonder de degeneratie

Page 47: Congresmap VSG congres 2011

451 & 2 december te Kaatsheuvel

Biografie

Drs. A.G.H. Witteveen

Dr. P.J. SendenDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B3.–.Lichamelijke.training.van.hartfalenpatiënten

Lichamelijke training van hartfalenpatiënten

te verergeren. Een behandelalgoritme ontbreekt op

dit moment nog. Tijdens de presentatie zullen diverse

mogelijkheden, waaronder het gebruik van hyaluronzuur bij

enkelartrose worden besproken. //

Angelique Witteveen is vanaf november 2007 als orthopedisch

chirurg werkzaam voor de Sint Maartenskliniek te Nijmegen.

Ze behandelt aandoeningen aan de voet en enkel en is

plaatsvervangend opleider. Daarnaast is ze lid van het bestuur

van de DOFAA (Dutch orthopedic foot and ankle association).

Angelique volgde haar opleiding tot Orthopedisch chirurg in

het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Na haar

opleiding was ze kortdurend als orthopedisch chirurg in het AMC

werkzaam. Van juli 2006 tot augustus 2007 was ze werkzaam in

het Harborview Medical Centre in Seattle (VS), alwaar ze onder

de bezielende leiding van Sigvard T. Hansen een fellowship

Foot and Ankle Surgery volgde. Naast haar werkzaamheden als

orthopedisch chirurg werkt ze hard aan haar proefschrift met als

onderwerp ‘De conservatieve behandeling van enkelartrose’.

Chronisch hartfalen (CHF) kunnen wij definiëren als een

complex van klachten en symptomen veroorzaakt door

een pompfunctiestoornis van het hart. Kortademigheid

bij inspanning, vermoeidheid, verminderde

inspanningstolerantie en vochtretentie zijn dekenmerken

van het syndroom van hartfalen.

Verminderde perifere bloedflow, endotheeldysfunctie,

veranderingen in de structuur en functie van

de skeletspier, verhoogde activiteit van de spier

ergoreflex en ook activering van de autonome en

neurohumerale reflexen leiden tot een verminderde

inspanningstolerantie, uiteindelijk leidend tot een

verminderde lichamelijke conditie van de CHF-patiënt.

De gunstige effecten van lichamelijke training bij

hartfalenpatiënten zijn bekend. De Nederlandse

richtlijnaanbevelingen voor training van

hartfalenpatiënten is gebaseerd op de Europese

en Amerikaanse richtlijnen, de uitkomsten van

wetenschappelijk onderzoek en expertopinie.

Er wordt ingegaan op de implementatie van lichamelijke

training bij hartfalenpatiënten. De selectiecriteria,

contra-indicaties, trainingsmethoden en duur van deze

programma’s worden besproken en toegelicht. Een

multidisciplinair interventieprogramma is nodig om een

verandering in leefstijl te bewerkstelligen. //

Page 48: Congresmap VSG congres 2011

dag 1 // donderdag 1 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

46

Biografie

Dr. P.J. Senden

Vrije voordrachten sessie B3

A.D. Speelman, M. van Nimwegen, M. Munneke, S. Overeem, B.P. van de Warrenburg, K. Smulders, G.F. Borm, F.J.G. Backx & B.R. Bloem

De effectiviteit van een interventieprogramma om de fysieke activiteit bij patiënten met de ziekte van Parkinson te verhogen: The ParkFit trial

Geboortedatum: 14-01-1955

1977-1978 Assistent hartrevalidatie Rijnlands Zeehospitium,

Katwijk aan Zee

1985 Ingeschreven als cardioloog

1986 Juli Cardioloog Meander Medisch Centrum, Amersfoort

1999 Opleider sportgeneeskunde cardiologiejaar

2001-2006 Plaatsvervangend opleider cardiologie opleiding

1998-2001 Medisch cluster manager Meander Medisch Centrum

1989-2009 Cardiologisch consulent wielerteams

Cardiologisch consulent KNLTB, KNZB, KNVB

1995-2004 Commissie hartrevalidatie, waarvan 1997-2004 als

voorzitter

2002-2009 Lid working group of cardiac rehabilitation and

exercise physiology of the European Society of Cardiology

(Europrevent), lid sectie exercise physiology

2004 Proefschrift, Skeletal muscle characteristics and exercise

performance in chronic heart failure; CHAIR-study part II.

Rijksuniversiteit Utrecht

2004-2006 Lid redactie Geneeskunde en Sport

2006-heden Opleider cardiologie Meander Medisch Centrum,

Amersfoort

2006-heden Lid VSG-bestuur

2006-heden Medisch manager cardiologie, Meander Medisch

Centrum, Amersfoort

2008 Medisch manager Meander Academie (STZ leerhuis)

2011 Lid Olympisch Medisch Panel

IntroductieDe ziekte van Parkinson is een progressieve neurologische

aandoening waarbij cellen in een specifiek deel van de

hersenen afsterven. Hierdoor ontstaat een tekort aan de

neurotransmitter dopamine. Door dit dopaminetekort

ontstaan verschillende problemen, zoals stijfheid en

langzaam bewegen, lopen en balans. Veel patiënten met

de ziekte van Parkinson hebben een inactieve levensstijl.1

Er zijn verschillende redenen voor mensen met de ziekte

van Parkinson om te bewegen. Het heeft in algemene

zin een gunstige invloed op onder andere osteoporose

en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan het invloed

hebben op specifieke Parkinson-symptomen, zoals de

motorische functies, slaapproblemen of depressie. Ook

zijn er aanwijzingen in dierexperimenteel onderzoek dat

bewegen de hersenen gedeeltelijk kan herstellen en de

neurotransmitter dopamine beter wordt gebruikt.

DoelstellingIn dit onderzoek ontwikkelen en evalueren we een

Page 49: Congresmap VSG congres 2011

471 & 2 december te Kaatsheuvel

Drs. F.M. Kappelhoff, drs. J. Lansdaal, drs. I. Sierevelt, prof. dr. C.N. van Dijk & dr. G.M.M.J. Kerkhoffs

Sport na subtalaire artrodese. De resultaten van een retrospectieve langetermijnstudie

gedragsveranderingprogramma (ParkFit) met het doel het

niveau van fysieke activiteit bij mensen met de ziekte van

Parkinson te verhogen.

Materiaal en methode586 patiënten zijn gerandomiseerd over het ParkFit

programma of een controle programma (ParkSafe). Het

ParkFit-programma bewerkstelligt gedragsverandering

door een combinatie te gebruiken van motivatietechnieken

en een persoonlijke coach, de fysiotherapeut.2 Het

niveau van fysieke activiteit wordt gemeten op baseline

en na 6, 12,18 en 24 maanden (2008-2011) met een

gestandaardiseerde vragenlijst over 7 dagen (LAPAQ,

primair eindpunt), een beweegmonitor (secundair

eindpunt) en een beweegdagboek (secundair eindpunt). De

resultaten na 6 maanden zijn nu geanalyseerd.

Resultaten562 patiënten (96%) volbrachten de metingen op

baseline en na 6 maanden. In de ParkFit-groep was de

gemiddelde leeftijd 65.1 (sd=7.9) en 65% was man,

versus 65.9 (sd=7.2) en 65% man in de ParkSafe-groep.

Patiënten in de ParkFit-groep verhoogden hun fysieke

activiteit met 7%, gemeten met de LAPAQ. Patiënten in

de controlegroep werden 1% minder actief. Het verschil

tussen de twee groepen was niet statistisch significant.

Als we de activiteiten splitsen, verhogen de patiënten in

de ParkFit-groep hun tijd besteed aan buiten- (wandelen

en fietsen) en sportactiviteiten (+32%) en verminderen ze

hun tijd besteed aan huishoudelijke activiteiten (-14%). In

de controlegroep waren deze verschillen minder dan 4%.

Dit verschil was wel significant.

ConclusieDeze kortetermijnresultaten van de ParkFit -trial laten zien

dat Parkinson-patiënten hun buiten- en sportactiviteiten

kunnen verhogen met een specifiek interventieprogramma

uitgevoerd door fysiotherapeuten. Deze verhoging lijkt

gepaard te gaan met een vermindering van huishoudelijke

activiteiten.

Referenties1 van Nimwegen, M, Speelman AD & Hofman-van Rossum

EJM. Physical inactivity in Parkinson’s disease. J. Neurol. 2011.

2 van Nimwegen M, Speelman AD, Smulders K, et al.

Design and baseline characteristics of the ParkFit study, a

randomized controlled trial evaluating the effectiveness

of a multifaceted behavioral program to increase physical

activity in Parkinson patients. BMC Neurol 2010; 10:70. //

StudiedoelHet doel van deze studie is inzicht te krijgen in welke mate

een subtalaire artrodese belast kan worden en op welk

niveau een actief persoon kan sporten na deze atrodese.

InleidingC.J. Vertull en J.A. Nunley schrijven in 2002 in de Foot and

Ankle international dat patiënten met een subtalaire artro-

dese of triple artrodese geen highimpactsporten meer zou-

den mogen doen om versnelde artrose in de aanliggende

gewrichten tegen te gaan. Het effect van artrodese van

het subtalaire gewricht op de omliggende gewrichten blijft

echter grotendeels onbekend. De hypothese van ons onder-

zoek is dat de mate van belastbaarheid en sportniveau ho-

ger ligt dan voorheen werd aangenomen. Daarnaast kijken

wij of de artrose in aanliggende gewrichten het gevolg is

van reeds bestaande pantalaire artrose of het gevolg is van

de subtalaire artrodese.

MethodenHet betreft een retrospectieve studie. Inclusiecriteria:

patiënten met artrose van het subtalaire gewricht, die in

Page 50: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

48

dag 1 // donderdag 1 december 2011

het AMC behandeld zijn door middel van artrodese van

het subtalaire gewricht tussen januari 1990 en december

2010. Primaire uitsluitingscriteria: pantalaire artrodese,

bovenste spronggewricht artrodese voorafgaand aan de

subtalaire artrodese, re-artrodese na mislukte artrodese

elders uitgevoerd, re-artrodese na mislukte artrodese

uitgevoerd in het AMC voor 1990.

De belangrijkste resultaatparameters zijn: De FAAM

sportscale, pijn op de drie eerdergenoemde aangrenzende

gewrichten en radiologische progressie van artrose in

de drie aangrenzende gewrichten ten opzichte van de

contralaterale zijde. In de polikliniek zijn de patiënten

geëvalueerd door middel van anamnese, lichamelijk

onderzoek en vragenlijsten.

Conventionele X-ray wordt gebruikt voor de indeling

van artrotische veranderingen. Zowel de aangedane als

niet-aangedane kant is beoordeeld om tot een goede

vergelijking van de mate van artrose te komen.

UitkomstmatenDe primaire uitkomstmaat is de FAAM-sportscore.

Secundaire uitkomstmaten zijn: de visuele analoge

pijnscore over de drie aangrenzende gewrichten:

het talonaviculaire, het bovenste sprong-, en het

calcaneocuboidale gewricht. de SF-36, de Kellgren-

Lawrence radiologische score per gewricht, de AOFAS

achtervoetscore, de Foot Function Index (FFI) en de FAOS.

De Short-Form 36 (SF-36) is een veelgebruikt instrument

voor het meten van de algemene gezondheid.

ConclusieIn onze patiëntenpopulatie beoefende de helft van de

patiënten een of meerdere sporten voordat de subtalaire

artrodese werd uitgevoerd. Na artrodese sporten deze

mensen nog op hetzelfde niveau als voor artrodese. //

Page 51: Congresmap VSG congres 2011

Bij de Stichting Opleidingen in de Sportgeneeskunde (SOS) kunt u terecht voor nascholingen op het gebied van sportgeneeskunde. Een compleet overzicht van onze cursussen vindt u op www.sportgeneeskunde.com/sos. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers van de SOS (030) 2252290.

Een greep uit ons cursusaanbod in 2012 - Basiscursus Sportgeneeskunde - Basiscursus Duikgeneeskunde op Curaçao en Nederland - Nieuw: Workshop Onderbeen - Nieuw: Workshop Heup - Nieuw: Sportmedische Aspecten Voetbal & Hardlopen/Atletiek - Nieuw: Dopinggerelateerde geneesmiddelen - Nieuw: Topsportgeneeskunde - Voeding en Sport - Ergometrie

OPLEIDINGEN SPORTGENEESKUNDE

Cursusaanbod 2012

Page 52: Congresmap VSG congres 2011

All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.

biometsportsmedicine.com

Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i

For indications, risks and warnings, visit:

One Surgeon. One Patient.

It’s small. It’s strong. And it’s all suture.

1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.

The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.

• 1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact

• Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue

• Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed

• 69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1

• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors

JuggerKnot™ Soft Anchor

Strength per Bone Displacement

SutureTak™ 3mm

N/m

m3

All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.

biometsportsmedicine.com

Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i

For indications, risks and warnings, visit:

One Surgeon. One Patient.

It’s small. It’s strong. And it’s all suture.

1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.

The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.

•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact

•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue

•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed

•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1

• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors

Typical 3mm Drill Hole

JuggerKnot™ 1.4mm

Drill Hole

Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1

JuggerKnot™ Soft Anchor

Strength per Bone Displacement

SutureTak™ 3mm

N/m

m3

All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.

biometsportsmedicine.com

Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i

For indications, risks and warnings, visit:

One Surgeon. One Patient.

It’s small. It’s strong. And it’s all suture.

1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.

The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.

•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact

•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue

•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed

•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1

• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors

Typical 3mm Drill Hole

JuggerKnot™ 1.4mm

Drill Hole

Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1

JuggerKnot™ Soft Anchor

Strength per Bone Displacement

SutureTak™ 3mm

N/m

m3

All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.

biometsportsmedicine.com

Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i

For indications, risks and warnings, visit:

One Surgeon. One Patient.

It’s small. It’s strong. And it’s all suture.

1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.

The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.

•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact

•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue

•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed

•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1

• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors

Typical 3mm Drill Hole

JuggerKnot™ 1.4mm

Drill Hole

Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1

HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS! Voor meer informatie: www.compex.info www.djoglobal.eu DJO Global, Inc. Welvaartstraat 8, 2200 Herentals, Belgiё Tel BE: 0800 18246 Tel NL: 0800 022 9442 [email protected]

HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS!

HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS!

Page 53: Congresmap VSG congres 2011

www.orthoillustrated.nlPatiëntinformatie voor orthopedische ingrepen

Patientinformatie voor orthopedische ingrepen

®

Kom meer te weten over de anatomie van het menselijklichaam en aandoeningen aan het bewegingsapparaat

Bekijk medische illustraties en chirurgische technieken

Kijk naar animaties van de meest voorkomende procedures

Creëer je eigen PDF folio met verschillende behandelopties

`t Kempke 1 | 5845 GB Sint AnthonisTel. 0485-38 2943 | Fax 0485-38 3394

OrthoIllu_185x130mm_NL.indd 1 31.10.2011 13:26:54

Push biedt een uniek en onderscheidend concept gebaseerd op optimale steun, compressie en

verkleving aan de huid. Oplossingen waarmee prestaties in de breedste zin van het woord kunnen

worden verbeterd.

www.arion-group.comwww.push.eu

PUSH_ADV_185x130.indd 1 27-10-2011 17:21:41

Page 54: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

52

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sessie C1: Jeugd

Dr. J.J. VeryserVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C1.–.Overbelastingsapofysitis:.radiologische.benadering

Overbelastingsapofysitis: radiologische benadering

Een apofyse is een secundair ossificatiecentrum, waar zich

een pees op vasthecht. Het is met een fyse gescheiden van

de metafyse.

Het verschil met een epifyse is dat een apofyse niet

deelneemt aan de lengtegroei, het vormt geen

gewrichtsvlak. Avulsieletsels kunnen ontstaan als gevolg

van acute of chronische tensiekrachten.

Acute avulsies zijn meest frequent in de 2 levensdecade

juist voor de fusie van de fyse. Meest frequente locaties

zijn de spina iliaca anterior superior en inferior, tuber

ischiadicus, heupkam en mediale epicondyl van de

humerus.

RX kan een verplaatsing van een botkern aantonen, als die

reeds deels verbeend is.

Echografie kan een verplaatsing van een botkern

aantonen, ook als die nog niet verbeend is.

Een aanliggend hematoom kan echografisch worden

geëvalueerd.

Dynamisch echografisch onderzoek kan bijdragen tot de

evaluatie van een avulsie.

MR kan een rol spelen bij acute avulsies. Een acute avulsie

kan er nogal agressief uitzien op MR en moet correct

worden geïnterpreteerd.

Apofysitis omschrijft een chronisch tractieletsel van een

apofyse en komt vooral bij atletische kinderen voor.

Er is zwelling van het kraakbeen en fragmentatie van

de ossificatiekern. Veelvoorkomende locaties zijn de

tuberositas van de tibia (Osgood-Schlatter), het bekken en

het calcaneus.

RX toont zeker in de beginfase weinig, het toont de

fragmentatie bij meer gevorderde apofysitis.

Botscintigrafie kan worden gebruikt ter bevestiging van

apofysitis (verhoogde opname van tracer in de bloodpool

en de laattijdige fase).

MR-kenmerken zijn een lichte verbreding van de physe,

verhoogde signaal in de ossificatiekern met fragmentatie,

vaak met aanliggend botoedeem en spieroedeem.

Echografie kan een belangrijke rol spelen ter beoordeling

van apofysitis en apofysiolyse, vooral van de nog niet

geossifieerde groeikern. Vroegtijdig in het proces

van apofysitis kan echografie met power doppler

hypervascularisatie aantonen, als teken van inflammatie

in de apofyse en rond de pees (paratenonitis). De ervaring

met echografie in de beoordeling van apophysitis is echter

nog beperkt. //

Biografie

Dr. J.J. VeryserDr. Jan Joris Veryser

Opleiding: Geneeskunde KUL,1990

13 jaar erkend huisarts in België

Opleiding Radiologie 2003-2008 UZ Gent

Opleiding Musculoskeletale radiologie UZ Antwerpen 2008

Musculoskeletaal radioloog (2010: Europees diploma

musculoskeletaal radioloog, ESSR)

1,5 jaar musculoskeletaal radioloog Sint-Maartenskliniek

Nijmegen (2009-2010).

Momenteel werkzaam als musculoskeletaal radioloog

(specialiteit echografie en MR) aan het AZ Knokke en Universitair

Ziekenhuis Antwerpen.

Auteur en coauteur van diverse artikelen over musculoskeletale

beeldvorming.

Page 55: Congresmap VSG congres 2011

531 & 2 december te Kaatsheuvel

Dr. S. MoustieVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C1.–.Overbelastingsproblematiek.bij.topturners.op.

onvolwassen.leeftijd

Overbelastingsproblematiek bij topturners op onvolwassen leeftijd

Biografie

Dr. S. Moustie

Spreker op diverse nationale en internationale symposia en

congressen, onder andere sandwichcursus voor de Nederlandse

radiologen 2010 (reumatische beeldvorming). Medeoprichter

cursus musculoskeletale echografie Sint-Maartenskliniek

Nijmegen.

De successen van Belgische topgymnasten zoals Donna-

Donny Truyens en Aagje Van Walleghem zorgen ervoor dat

veel kinderen gaan turnen.

Vaak zetten ze hun eerste stappen in deze sport vanaf

de leeftijd van 5 jaar. De training wordt progressief

opgebouwd en snel loopt de trainingsbelasting op tot 15 à

25 uur per week bijna het hele jaar rond.

Dit betekent een grote belasting voor het

musculoskeletaal systeem dat bij jonge turners in volle

ontwikkeling is. Het grootste probleem waarmee deze

sport geconfronteerd wordt, zijn dan ook blessures.

In deze voordracht wordt een overzicht gegeven van

letsels welke werden vastgesteld en behandeld op onze

sportafdeling S.P.O.R.T.S. in het Universitaire Ziekenhuis

Antwerpen tijdens het seizoen 2009-2010.

Het betreft een turngroep van 21 atletes van 7 tot 16 jaar.

Zij doen aan competitie ‘Artistieke Gymnastiek Dames’ op

Vlaams en Belgisch niveau.

Artistieke Gymnastiek omvat 4 disciplines bij de dames: de

sprong, de brug, de balk en de grondoefening.

De wekelijkse turnbelasting varieert van 13 tot 25 uur.

Er werden 23 sportletsels gediagnosticeerd. Dit betekent

gemiddeld meer dan 1 letsel per gymnast. De letsels

komen zowel ter hoogte van de bovenste ledematen,

de wervelzuil als de onderste ledematen voor. Het

aantal chronische letsels overstijgt het aantal acute

letsels. De restrictie van training of de noodzaak om de

training aan te passen loopt op tot in totaal 25 maanden.

Sommige letsels zijn potentieel carrièrebeëindigend

en kunnen mogelijks leiden tot gezondheidsschade

op langere termijn. Een significant aantal letsels zijn

leeftijdsgebonden en gelinkt aan de immaturiteit van het

lichaam van de atletes.

Deze gegevens worden vergeleken met de internationale

literatuur. Er wordt verder ingegaan op de mogelijke

oorzaken en de preventie van deze blessures. //

Sam Moustie is sportarts op de afdeling S.P.O.R.T.S. van het

Universitair Ziekenhuis te Antwerpen.

S.P.O.R.T.S. is een door de Vlaamse overheid erkend

sportkeuringscentrum en staat voor multidisciplinair centrum

voor Screening, Preventie, Onderzoek en onderwijs, Revalidatie,

Training en Sportgeneeskunde.

Sam is algemeen onderlegd in het uitvoeren van sportmedische

screeningsonderzoeken en in het behandelen van acute en

chronische sportletsels in diverse sporten. Hij is betrokken bij

de begeleiding van elitezwemmers en werkt multidisciplinair

samen met topsportbeloften in diverse sporten zoals voetbal,

gymnastiek, taekwando, tennis, zwemmen en hockey. Daarnaast

is Sam sportarts van verschillende teams.

Hij is betrokken bij de opleiding sportgeneeskunde van de

Page 56: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

54

Universiteit Antwerpen. Daarnaast is hij betrokken bij de

medische evaluatie van interventionele brandweerlui. Hierbij

hoort het afnemen van maximale inspanningstesten en het

geven van sportmedisch trainingsadvies.

Drs. E. RozendaalVrijdag.2.december.–.11.35.uur.–.sessie.C1.–.Sportpsychologie.bij.het.kind

Sportpsychologie bij het kind

Biografie

Drs. E. Rozendaal

De belangstelling voor de sportpsychologie groeit. Steeds

meer sporters onderkennen het belang van de mentale

aspecten van de sport. Dus schakelen individuele sporters,

teams, ouders en ook sportartsen steeds vaker een

sportpsycholoog in. Oók voor sporters die al op jonge

leeftijd werken aan verbetering van hun sportprestaties.

Waar het in de sport gebruikelijk is om te trainen op

techniek, tactiek en conditie, zou je ook verwachten

dat het mentale aspect aandacht krijgt in training en

begeleiding van jonge sporters. Vaak worden daar nog

vraagtekens bij geplaatst: Op zo’n jonge leeftijd al naar

een sportpsycholoog, is dat niet overdreven? En dat

is jammer, want waarom wachten met het leren van

essentiële vaardigheden tot de sporter ouder is, dat doen

we toch ook niet met techniek?

In deze sessie wordt aandacht besteed aan waar met

een jonge sporter op mentaal vlak aan gewerkt kan

worden. Met andere woorden: Wat kun je trainen?

Op welke manier kun je werken aan het versterken

van concentratie, omgaan met wedstrijdspanning,

motivatie en zelfvertrouwen? Ook wordt er een aantal

begeleidingsvragen aangestipt waar sporters mee naar

een sportpsycholoog komen: ‘tijdens wedstrijden komt

het er niet uit, dan slaat mijn hoofd op hol, op de training

gaat het veel beter’, ‘de sportarts zegt dat mijn kind

overtraind is, en hij is erg terneergeslagen en down’,

‘mijn kind is zo zenuwachtig dat ze bijna moet overgeven

voor de wedstrijd’, ‘de andere kinderen in het team laten

me in de steek sinds ik niet meer zo goed presteer’, ‘ik

ben teruggezet naar de B2 omdat de trainers zeggen dat

ik niet graag genoeg wil’, ‘en als de scheids dan wéér

z’n ogen dicht heeft, dan word ik zó boos, dat ik er weer

uitgestuurd wordt’, ‘ben ik weer geblesseerd, ik word er

gek van’, ‘onze zoon is erg afgevallen de laatste tijd, de

trainer zegt dat hij een eetstoornis heeft’.

De verschillen tussen training, begeleiding of behandeling

van sportende kinderen door een sportpsycholoog worden

verduidelijkt zodat een sportarts inzicht heeft met welke

indicatie hij/zij een sportend kind door kan verwijzen als

er een vraag ligt op psychologisch vlak. //

Edith Rozendaal is praktijk sportpsycholoog en docent

sportpsycholoog VSPN®. In haar praktijk SPORTGEK, begeleidt

zij sinds 2006 top- en prestatiesporters op het mentale vlak.

Ook verzorgt ze clinics en cursussen voor onder andere coaches,

sportouders en arbiters. Ze studeerde Bewegingswetenschappen

in de richting sportpsychologie en volgde een opleiding aan de

Academie voor Lichamelijke Opvoeding.

Rozendaal is lid van het bestuur van de Vereniging voor

SportPsychologie in Nederland en supervisor in de opleiding tot

praktijk sportpsycholoog. In 2010 verscheen haar boek Sportgek,

psychologie voor de sporter.

Page 57: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

551 & 2 december te Kaatsheuvel

Dhr. R. SchaaijVrijdag.2.december.–.12.00.uur.–.sessie.C1.–.Knieklachten.bij.sportende.kinderen,.hoe.te.evalueren?

Knieklachten bij sportende kinderen, hoe te evalueren?

Biografie

Dhr. R. Schaaij

In de praktijk is een toename waarneembaar van kinderen

en adolescenten met knieklachten in de leeftijd van

6 tot en met 18 jaar. De grootste groep kinderen die

zich aanmeldt zijn kinderen met anterior knee pain en

patellofemoraal pijnsyndroom (PPS). Een belangrijke

oorzaak van knieklachten zijn sportblessures. Recente

cijfers laten zien dat 43% van de jaarlijkse 2,3 miljoen

sportblessures ontstaat bij kinderen (ZonMw, 2009).

De fysiotherapeut is de tweede geconsulteerde

paramedicus na de huisarts (RIVM, 2009). Dit geeft aan

dat veel kinderen met sportblessures zich melden bij

de fysiotherapeut. De (sport)fysiotherapeut behandelt

het kind en de knieaandoening voornamelijk gericht op

functie- en activiteitenniveau, maar kan de motorische

vaardigheden die ten grondslag kunnen liggen op

het verstoorde functie- en activiteitenniveau van het

kind niet beoordelen. De motorische vaardigheden

kunnen echter een belangrijke rol spelen bij de

presentatie en behandeling van de knieklacht(en). De

kinderfysiotherapeut kan hierbij goede ondersteuning

bieden in de evaluatie en de verdere behandeling/

revalidatie van het kind.

In de literatuur worden geen meetinstrumenten

beschreven voor de evaluatie van motorische

vaardigheden, specifiek voor deze patiëntenpopulatie. De

bestaande testen zijn gericht op een bredere doelgroep of

juist op specifieke aandoeningen, zoals cerebrale parese

(Ketelaar et al.,1999).

Tijdens de presentatie zal de toepasbaarheid van

verschillende beschikbare meetinstrumenten bij de

evaluatie van kinderen met knieklachten bediscussieerd

worden. Daarnaast kan in de discussie het effect van

het gebruik van de verschillende meetinstrumenten

op de behandeling besproken worden. De volgende

meetinstrumenten zullen aan bod komen:

• twee domeinen van de Bruininks Oseretsky Test second

edition (BOT-II);

• Hand Held Dynamometer (HHD) volgens Beenakker;

• sprongtesten volgens Gustavsson;

• sit and reach test;

• IKDC. //

Roy Schaaij (geboren op 16 mei 1981) studeerde Fysiotherapie

aan de Hogeschool van Utrecht (1999-2003). Zijn afstudeerstage

deed hij bij Tamminga Fysiotherapie waar hij ook werkzaam

werd nadat hij zijn diploma behaalde. Hij heeft zich

gespecialiseerd in het behandelen van kinderen en volwassenen

met hart- en longproblematiek en werkte daarnaast drie jaar

als fysiotherapeut bij de jeugd en het eerste elftal van SV

Houten. Daarnaast behandelde hij kinderen met orthopedische

klachten na sportblessures. In 2007 begon hij aan de

masteropleiding tot kinderfysiotherapeut aan de Hogeschool

van Utrecht. Deze masteropleiding rondde hij in 2010 af met een

afstudeeronderzoek naar meetinstrumenten ter evaluatie van

kinderen met knieklachten.

Roy is betrokken (geweest) bij verschillende projecten en

richtlijnontwikkelingen gericht op hart/long en kinderen.

Daarnaast is hij ondersteunend kinderfysiotherapeut binnen

Medicort Sport and Orthopedic Care bij kinderen vanuit de (top-)

sport en breedtesport.

Page 58: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

56

Vrije voordrachten sessie C1

H.J. Kemler, M. Krist, I.G.L. van de Port, A. de Wit & F.J.G. Backx

Bracebehandeling versus tapebehandeling bij acuut lateraal enkelbandletsel; een kostenvergelijking

InleidingEen enkelblessure is het meest voorkomende sportletsel

wereldwijd.1, 2 Laterale enkelbandletsels vormen met

77% de grootste groep binnen de enkelblessures en

kunnen voor patiënt en maatschappij grote gevolgen

hebben. De maatschappelijke kosten kunnen behoorlijk

oplopen (jaarlijks 43,2 miljoen euro).3 Om de impact op de

maatschappij te verminderen, is dus niet alleen een goede,

maar ook een kosteneffectieve behandeling noodzakelijk.

In een recente trial zijn, conform een eerder review, geen

significante verschillen gevonden in effectiviteit voor

de behandeling van een acuut lateraal enkelbandletsel

met tape of enkelbrace.4, 5 De huidige studie is een

onderdeel van de eerdergenoemde trial met als doel de

kortetermijnkosten van beide behandelmethoden (tape en

brace) te vergelijken.

MethodePatiënten van 18 jaar en ouder met een acuut lateraal

enkelbandletsel worden aangemeld via huisartsen,

fysiotherapeuten of spoedeisende hulp-afdelingen

en vervolgens gerandomiseerd over de bracegroep

en tapegroep. Exclusiecriteria: letsel >14 dagen, een

enkelbreuk, eversietrauma, gecompliceerd trauma of

operatiegeschiedenis, en wilsonbekwaamheid. Na een

nulmeting, uitgevoerd door een sportarts binnen 2

weken na het letsel, volgde een 4-weekse tape of brace

(type Push Med)-behandeling. Na 5, 9 en 13 weken vond

een online meting plaats, waarbij gevraagd werd naar

medische consumptie en verzuim (school, huishoudelijk,

arbeid). De directe kosten binnen de gezondheidszorg

(medische kosten) en indirecte kosten buiten de

gezondheidszorg (verzuimkosten) zijn in de kostenanalyse

meegenomen. De bootstrappingmethode is toegepast

voor toetsing van kostenverschillen tussen tape- en

bracebehandeling.

ResultatenIn totaal zijn 157 patiënten geïncludeerd (56% man, gem.

leeftijd 31,1 jaar). Tijdens de eerste 13 weken van het

onderzoek rapporteerden 9 patiënten een recidiefletsel

(tapegroep 6%, bracegroep 5%). De gemiddelde directe

medische kosten waren voor de tape- en bracegroep per

persoon respectievelijk 160,39 euro en 116,87 euro; en de

verzuimkosten 1.209,40 euro en 845,32 euro. De totale

kosten (inclusief behandelkosten) voor een met enkeltape

behandelde patiënt waren 1.575,60 euro (n=76),

vergeleken met 1.210,48 euro (n=75) voor een patiënt met

een enkelbracebehandeling. Dit verschil in kosten tussen

beide groepen is niet significant.

ConclusieDe totale directe en indirecte kosten na een acuut

lateraal enkelbandletsel verschillen niet significant

tussen patiënten die behandeld zijn met enkeltape of

enkelbrace. Dit zorgt ervoor dat een behandelend arts

of fysiotherapeut meerdere behandelingsmethoden ter

beschikking heeft, waarbij de voorkeur van de patiënt

meegewogen moet worden. Het verdient aanbeveling

om de NHG inzake de standaard enkeldistorsie en de

zorgverzekeraars te informeren over het effect van

therapeutische enkelbracing.

Referenties1 Schmikli SL, Kemler HJ & Backx FJG. Blessureleed in de

sport 2000-2004. In: Hildebrandt VH, Ooijendijk, WTM &

Hopman-Rock M. Trendrapport Bewegen en Gezondheid

2000/2005. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2007.

2 Fong DT, Hong Y, Chan LK, Yung PS & Chan KM. A

systematic re w on ankle injury and ankle sprain in sports.

Sports Med. 2007;37(1): 73-94.

3 Verhagen EALM, Tulder M van, Beek AJ van der, et al. An

economic evaluation of a proprioceptive balance board

Page 59: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

571 & 2 december te Kaatsheuvel

I. Janssen, E. Hendriks, J. Zwerver & F. Hartgens

Effectiviteit van schokwavetherapie bij patiënten met fasciopathie plantaris: een systematische review van placebo gecontroleerde studies

training program for the prevention of ankle sprains in

volleyball. Br J Sports Med 2005; 39: 111–5. doi: 10.1136/

bjsm.2003.011031.

4 Kemler HJ, vd Port IGL, Hoes A & Backx FJG. Effectiveness

of treatment with brace versus tape in acute lateral ankle

sprains: A randomized controlled trial. Submitted.

5 Kemler E, van de Port I, Backx F & van Dijk CN. A

systematic review on the treatment of acute ankle sprain.

Braces versus other functional treatment types. Sports

Med. 2011; 41 (3): 185-197. //

InleidingFasciopathie plantaris is een pijnlijke en lastig te

behandelen overbelastingsaandoening van de plantaire

fascia onder de voet. In de laatste jaren wordt vaker

schokwave therapie (SWT) toegepast, hoewel het

werkingsmechanisme en de effectiviteit hiervan nog

onvoldoende duidelijk is. Het doel van deze studie is het

systematisch reviewen van de effectiviteit van SWT op pijn

bij patiënten met fasciopathie plantaris.

MethodeDe elektronische databases van Cochrane Controlled

Trials Register, MEDLINE/EMBASE, PubMed, PEDro en

CINAHL werden systematisch doorzocht tot 15 maart 2011.

Enkel gerandomiseerde placebo gecontroleerde studies

kwamen in aanmerking voor inclusie. De methodologische

kwaliteit van de studies werd beoordeeld met behulp van

de Physiotherapy Evidence Database (PEDro)-schaal. Een

best-evidence-synthese werd toegepast voor de kwalitatieve

analyse van twee uitkomstmaten (ochtendpijn en

activiteitengerelateerde pijn) 12 weken na de start van SWT.

ResultatenZestien RCTs, met een totaal van 2.010 patiënten, werden

geïncludeerd. De methodologische kwaliteit van de

afzonderlijke studies varieerde van 6 tot 10 punten op de

PEDro-schaal, indicatief voor goede tot zeer goede kwaliteit.

De best evidence-synthese toonde de volgende resultaten:

a) ochtendpijn: er is tegenstrijdig bewijs dat SWT met een

medium en hoge energiedichtheid effectief is, terwijl geen

bewijs bestaat voor toepassing met lage energiedichtheid.

Sterk bewijs bestaat voor de toepassing van 1

behandelsessie SWT, terwijl geen bewijs voor effectiviteit

van toediening van 3 behandelsessies werd gevonden. Er

is geen bewijs voor effectiviteit van toepassing van radiale

SWT, terwijl er voor behandeling met gefocusseerde SWT

tegenstrijdig bewijs bestaat.

b) activiteitengerelateerde pijn: er is matig bewijs voor

effectiviteit van SWT met een lage energiedichtheid

en geen bewijs voor toediening van medium of hoge

energiedichtheid. Er is tegenstrijdig bewijs voor de

behandeling met 3 sessies SWT, terwijl voor eenmalige

behandeling geen bewijs bestaat. Er is matig bewijs

voor de effectiviteit van radiale SWT, en geen voor

gefocusseerde SWT.

Conclusie en discussieHet merendeel van de studies toont een positief effect

van SWT op ochtendpijn en activiteitengerelateerde pijn

bij fasciopathie plantaris na 12 weken follow-up. Voor

afname van de ochtendpijn is één enkele behandelsessie

SWT met medium of hoge energiedichtheid het meest

effectief. Vermindering van activiteitengerelateerde

pijn is toepassing van 3 radiale behandelsessies SWT

met een lage energiedichtheid het meest effectief. Via

deze systematische review kon niet aangetoond worden

welk behandelprotocol het meest effectief is voor de

behandeling van fasciopathie plantaris. //

Page 60: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

58

Sessie C2: Volwassenen

Prof. dr. J. GielenVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C2.–.Bone.bruise,.radiologische.diagnostiek.en.belang.bij.sporters

Biografie

Prof. dr. J. Gielen

Drs. S. JansenVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C2.–.Heupimpingement

Heupimpingement

Medische studies en specialisatie radiologie aan de Katholieke

Universiteit van Leuven. Muskuloskeletale radiologiestage bij

D. Resnick (UCSD, California) en B. Maldague (UCLouvain). Sinds

oktober 2000 Musculoskeletaal radioloog in het Universitair

Ziekenhuis Antwerpen (UZA) met speciale interesse in

radiologische beeldvorming van sportletsels. Mijn bijzondere

aandacht gaat naast de klassieke technieken zoals radiografie en

arthrografie vooral uit naar echografie, magnetische resonantie

en meersneden CT. PhD sinds februari 2004, thesis ‘Magnetische

resonantie van wekedelentumoren’. Sinds 15 jaar spreker op het

‘Limburgs Sportcongres’ België. Organisator van het Antwerps

Multidisciplinair Sportmedisch Symposium in 2004 en 2005.

Sinds oktober 2006 docent aan de Universiteit Antwerpen (UA).

Believer in multidisciplinaire samenwerking en daarom sinds

februari 2006 organisator van een veertiendaagse theoretische

en klinische multidisciplinaire sportvergadering aan de UA in

samenwerking met sportartsen, fysiotherapeuten, kinesisten,

radiologen, orthopedisten, cardiologen, dermatologen.

Organisator van cycli hands-oncursussen wekedelenechografie

sinds 2004. Organisator, in samenwerking met Babette Pluim,

van het STMS (Society for Tennis Medicine and Science)-congres

16 en 17 februari 2007 te Antwerpen. Auteur en coredacteur

van een gespecialiseerd boek over sportradiologie Imaging in

Orthopedic Sports Injuries (2006 Springer Verlag).

Al vroeg in zijn carrière legde prof. dr. Jan Gielen zich toe op het

onderzoek van sporters. Uit liefde voor de sport? “Ik kom uit

een heel onsportieve familie. Thuis deden wij niet aan sport en

gingen we niet naar het voetbal. Toen ik destijds voor het eerst

Jean-Marie Pfaff moest onderzoeken, kende ik die niet.” Dat

gebrek aan affiniteit met de sportwereld vindt hij geen nadeel,

integendeel: het waarborgt de objectiviteit. “Sportgeneeskunde

is boeiend doordat het een kruispunt van disciplines is,

van fysische geneeskunde en radiologie tot cardiologie en

psychologie. En ook op onderzoeksvlak zijn er veel uitdagingen.”

Impingement van de heup is een aandoening die de

afgelopen jaren steeds meer aandacht heeft gekregen.

Meer en meer professionals in de zorg krijgen oog voor

het klinische beeld en verwijzen hun patiënten door

naar gespecialiseerde centra voor behandeling van deze

aandoening. Maar wat is nu precies impingement van

de heup? Tijdens de lezing zal ingegaan worden op de

historie van dit ‘nieuwe’ ziektebeeld, op de verschillende

soorten impingement, op de diagnostiek en uiteraard

op de behandeling. Hierbij zal er veel aandacht bestaan

voor het Cam- en het Pincer-type impingement en voor de

arthroscopische behandeling. //

Page 61: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

591 & 2 december te Kaatsheuvel

Dr. T. DoomsVrijdag.2.december.–.11.35.uur.–.sessie.C2.–.Prevalentie.en.preventie.van.medische.problemen.bij.

‘Start.to.Run’

Prevalentie en preventie van medische problemen bij ‘Start to Run’

Biografie

Drs. S. JansenSebastiaan Jansen studeerde geneeskunde aan de Universiteit

Leiden en volgde zijn opleiding tot orthopedisch chirurg in het

LUMC, het HagaZiekenhuis en het Rijnland Ziekenhuis. Sinds

2006 is Sebastiaan als orthopedisch chirurg werkzaam in het

Rijnland Ziekenhuis (www.rijnlandorthopedie.nl). Al in 2006

begon hij zijn heupscopiepraktijk na travelling fellowships bij

Marc Philippon in Vail (VS) en Michael Dienst in Homburg (Dld).

Inmiddels heeft hij circa 250 heupscopieën verricht en krijgt hij

hiervoor vele verwijzingen uit het hele land. Hij geeft regelmatig

onderwijs en lezingen op het gebied van de heupimpingement

en de heupscopie.

Lopen wordt de laatste jaren sterk gepromoot. Velen zijn

overtuigd van de voordelen van deze sport voor onze

gezondheid. ‘Start to Run’ is een succesformule. In boeken

en tijschriften lezen we dat iedereen kan lopen. Maar is dit

wel zo? Om een antwoord te vinden op deze vraag werden

enkele enquêtes gehouden, waarvan de resultaten in deze

presentatie besproken worden.

In 2008 kreeg het personeel van een ziekenhuis de kans om

een georganiseerde looptraining te volgen. Het doel was

de groep voor te bereiden op deelname aan de 10 miles

in Antwerpen, 1 jaar later. Eenmaal per week kregen de

deelnemers de kans om een begeleide training te volgen.

Na de datum van de 10 miles werd een vragenlijst

opgestuurd aan al diegenen die zich ingeschreven

hadden. De vragenlijst was gebaseerd op de literatuur in

verband met lopen. Volgende gegevens werden gevraagd:

persoonlijke factoren (geslacht, leeftijd, lichaamslengte

en lichaamsgewicht), eigen doel van de looptraining

(een bepaalde afstand lopen, conditie verbeteren,

afslanken), kenmerken van de effectief uitgevoerde

training (frequentie, duur, ondergrond, loopschoenen),

medische problemen in de periode van de looptraining,

aard en gevolgen ervan (tijdelijke of definitieve stop

van de training, consultatie bij een arts, behandeling,

ziekteverlof).

In 2010 en 2011 werd dezelfde vragenlijst bezorgd aan

‘Start to Run’-deelnemers in negen atletiekclubs van de

provincie Antwerpen en 1 running club in Nederland.

Uit de antwoorden op beide enquêtes kunnen we afleiden

dat meer dan een derde van de deelnemers een medisch

probleem had ontwikkeld, veroorzaakt door het lopen.

De studies tonen een statistisch significant verband aan

tussen de medische problemen en het trainingsschema.

In de groepen waar een vast trainingsschema werd

gehanteerd, werden meer medische problemen

gesignaleerd. Aanpassing van het loopschema aan de

mogelijkheden van de loper lijkt belangrijk om deze

problemen te voorkomen. //

Page 62: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

60

Biografie

Dr. T. DoomsTrees Dooms is arts. Ze behaalde het diploma van licentiaat

in de Arbeidsgeneeskunde aan de KUL te Leuven, en werkte

als bedrijfsarts voor IDEWE, Externe Dienst voor Preventie en

Bescherming op het Werk in België. Zij volgde verschillende

bijkomende opleidingen waaronder Bedrijfsergonomie en

Industriële Hygiëne aan de Universitaire Instelling Antwerpen,

Manuele Therapie bij het Belgisch Verbond voor Manuele

Geneeskunde, Master in de Sportgeneeskunde aan de VUB. Vorig

jaar is ze gestart met de opleiding Médecine des Arts-Musique

in Frankrijk. Haar interesse gaat vooral naar musculoskeletale

aandoeningen, meer bepaald overbelastingsletsels. Sinds 2 jaar

doet ze onderzoek naar medische problemen bij beginnende

lopers, in samenwerking met de afdeling sportgeneeskunde van

het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen.

Vrije voordrachten sessie C2

M.P. van der Worp, N. van der Horst, F. Backx, R. Nijhuis-van der Sanden & A. de Wijer

Etiologie, diagnostiek & behandeling van het Iliotibiale Band Syndroom bij hardlopers. Een systematische review naar de kwaliteit van de literatuur

InleidingHet Iliotibiale Band Syndroom (ITBS) is een

veelvoorkomende knieblessure bij hardlopers.1 Over de

etiologie, de diagnostiek en de behandeling van ITBS zijn

veel overzichtsartikelen geschreven.2 De inhoud van deze

artikelen lijkt vooral gebaseerd te zijn op anekdotes met

weinig tot geen wetenschappelijke evidentie.3

DoelstellingHet primaire doel van deze literatuurstudie is het

verkrijgen van een systematisch overzicht van de

methodologische kwaliteit van de studies over de etiologie,

diagnostiek en behandeling van het ITBS bij hardlopers.

Studies met een hoge kwaliteitsscore worden geïncludeerd

en na analyse worden er aanbevelingen gedaan voor nader

onderzoek en, voor zover mogelijk, voor de dagelijkse

praktijk van de sportarts en (sport)fysiotherapeut.

Materiaal & methodeEr is gezocht naar de relevante literatuur in verschillende

elektronische data bases (Pubmed, Embase, Cinahl &

Web of Science) middels de zoektermen ‘iliotibiale band

frictiesyndroom’, ‘Iliotibiale bandsyndroom’ en ‘Iliotibiale

bandstress’ in combinatie met hardlopen.

Er was geen beperking voor taal, systematische reviews,

randomized clinicial trials (rct’s), cohort studies en case-

controlestudies werden geïncludeerd, tevens moest de

onderzoekspopulatie ouder zijn dan 17 jaar.

De methodologische kwaliteit van de geselecteerde

literatuur werd onafhankelijk beoordeeld door twee

onderzoekers met behulp van de criteriumlijst van de

Dutch Cochrane Collaboration, waarbij een hoge kwaliteit

werd gedefinieerd als een minimaal 60% positieve score op

de criteriumlijst.

Tevens vond uitgebreide data-extractie plaats waarbij

Page 63: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

611 & 2 december te Kaatsheuvel

M. Röling, P. Pilot & R.M. Bloem

Chronische liespijn bij sporters: arthroscopische interventie bij femoroacetabulaire impingement

per studie de populatie, het aantal patiënten en/of

proefpersonen, de ITBS-diagnostiek, de blootstelling/

behandeling, de analyse/uitkomsten en de setting van

onderzoek is bepaald.

Resultaten & conclusieUit de vier verschillende databases zijn 225 artikelen

geselecteerd, waarvan 35 artikelen voldeden aan de

inclusiecriteria van de studie. Vijftien studies voldeden aan

het criterium voldoende/hoge kwaliteit; waarvan 3 rct’s, 6

cohort studies en 6 case-controlestudies.

Bij de data-extractie viel op dat de onderzochte populaties

sterk varieerden. Tevens was de onderzochte blootstelling/

behandeling waarnaar gekeken werd erg divers; medicatie,

injectie, operatie, krachttraining en biomechanica.

Uit de analyse komt naar voren dat de bewegingsuitslagen

van voet-, knie- en heupgewricht verschillend zijn tussen

hardlopers met en zonder verschijnselen van ITBS. In

de dagelijkse sportmedische praktijk kan hierop worden

ingespeeld door gericht advies te geven ten aanzien van

schoeisel, loopscholing en doormiddel van oefentherapie

met nadruk op mobilisatie en krachttraining.4

Er werden geen studies gevonden die voldeden aan de

criteria van hoge kwaliteit en betrekking hadden op de

diagnostiek van ITBS. Verder onderzoek is nodig naar de

klinimetrische eigenschappen van de meetinstrumenten

bij hardlopers met ITBS om te komen tot betrouwbare en

valide meetinstrumenten in de dagelijkse sportpraktijk.

Als behandeling bleek medicatie en injectie bij acute

(0-17 dagen) klachten en chirurgisch ingrijpen bij

chronische klachten effectief.5 Voor krachttraining van

de heupmusculatuur werden tegenstrijdige resultaten

gevonden.

Referenties1 Junior LC, Carvalho AC, Costa LO & Lopes AD. The prevalence

of musculoskeletal injuries in runners: a systematic review.

British Journal of Sports Medicine 2011; 45(4): 351-352.

2 Backx FJG. Tractus iliotibialisfrictie-syndroom. In: Mosterd

WL, SitsenJ.M.A., Hermans G.P.H., Backx FJG, Cingel van REH,

editors. Sport-Medisch Formularium. Een praktische leidraad.

Houten: Bohn Stafleu van Lochum (BSL); 2005. 176-184.

3 Ellis R, Hing W & Reid D. Iliotibial band friction syndrome--a

systematic review. Man Ther 2007; 12(3): 200-208.

4 Baker RL, Souza RB & Fredericson M. Iliotibial Band

Syndrome: Soft Tissue and Biomechanical Factors in

Evaluation and Treatment. PM&R 2011; 3(6): 550-561.

5 Hariri S, Savidge ET, Reinold MM, Zachazewski J &

Gill TJ. Treatment of recalcitrant iliotibial band friction

syndrome with open iliotibial band bursectomy: indications,

technique, and clinical outcomes. Am J Sports Med 2009;

37(7): 1417-1424. //

Inleiding en vraagstellingChronische en recidiverende liesklachten bij sporters zijn

een oorzaak van langdurig sportverzuim en langdurige

pijnklachten. Femoroacetabulaire impingement (FAI) kan

de achterliggende oorzaak zijn van deze pijnklachten.

De laatste jaren is de techniek van heuparthroscopie ter

interventie bij FAI sterk verbeterd. In de literatuur worden

veelbelovende resultaten beschreven. Wat zijn de resultaten

van arthroscopische interventie bij jonge sporters tot nu toe,

en wat zijn de mogelijkheden voor de toekomst?

MethodeEen analyse van de heuparthroscopieën vanaf 2007

tot 2011, met uitlichting van de jonge sporters.

Gekeken is naar de demografische kenmerken, type

sport, indicatiestelling, tijdsduur van klachten,

klachtenverbetering na de ingreep en terugkeer naar

het oorspronkelijke sportieve niveau. Hieruit is een

prospectieve registratie gestart, waarbij we met behulp

van 3D-CT-bewegingsanalyses de femoroacetabulaire

impingement nauwkeurig in kaart kunnen brengen.

Page 64: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

62

Bij deze patiënten worden onder andere de Harris Hip

Score (mHHS), de Hip Outcome Score (HOS) en de

Sports Frequency Scale (SFS) geregistreerd. Tevens

maken wij sinds kort gebruik van een driedimensionale

CT-scan bewegingsanalyse om de femoroacetabulaire

impingement nauwkeurig in kaart te brengen.

ResultatenIn totaal zijn 120 patiënten gescopieërd van 2007 tot

2011. Gemiddeld hadden zij 2,9 jaar (1-14) klachten van

liespijn. 85 patiënten (71%) hadden femoroacetabulaire

impingement, en bij 73 (63%) was er sprake van

labrumletsel. Andere diagnoses waren corpus liberum,

chondropathie en osteofyt impingement. Na een

gemiddelde follow-up van 539 dagen (30-1576) had 35%

anamnestisch geen klachten meer, en 58% had minder

pijnklachten. 7% had echter geen verbetering. Bij 3%

trad een complicatie op (neuropraxie, wondinfectie). 78%

Van de patiënten had pijn tijdens het sporten, waarvan

12% volledig is gestopt met sporten door de pijn. Het

percentage re-scopieën was hoger in het eerste deel van

het cohort dan in het tweede deel (18% tov 6%).

Conclusie, discussie en aanbevelingenDe resultaten van de heupscopie bij chronische en

recidiverende liespijn door het femoroacetabulair

impingement zijn belovend. Een verbetering van de

klachten van patiënten is aangetoond met een laag

complicatiepercentage. Een langere follow-up moet

aantonen in hoeverre actieve sporters weer op hun

oorspronkelijke niveau kunnen terugkeren. De ingreep

kent wel een learning curve.

De huidige prospectieve registratie zal een beter inzicht

geven in de prognose van onder andere sporters met

liesklachten behandeld met heuparthroscopie. Mogelijk

dat de 3D-CT een grotere rol zal gaan spelen in de

diagnostiek bij femoroacetabular impingement bij

sporters gelet op de soms extreme bewegingsuitslagen

tijdens sportactiviteiten. //

Sessie C3: Ouderen

Drs. H. van der HoevenVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C3.–.Cuff.tendinopathie

Biografie

Drs. H. van der HoevenNa het voltooien van zijn opleiding Geneeskunde vervolgde

Henk van der Hoeven zijn studie met de opleiding Chirurgie en

rondde vervolgens de opleiding Orthopedische Chirurgie met

succes af. Sinds 1991 is hij orthopedisch chirurg. Van 1991 tot 31

juli 2010 was hij als orthopedisch chirurg aan het Sint Anthonius

Ziekenhuis te Nieuwegein verbonden. Sinds 1 augustus 2010 is

hij voor Bergman Clinics werkzaam.

Van der Hoeven is medisch begeleider bij vele

topsportverenigingen. Zo is hij arts in het medisch

begeleidingsteam van het Nederlandse honkbalteam en

het Nederlandse snowboardteam. Tevens is Van der Hoeven

orthopedisch consulent van de Koninklijke Nederlandse

Tennisbond (KNLTB) – onder andere begeleiding Dutch Open

Tennis Toernooi, de Nederlandse Handbalbond (NHV), de

Judobond Nederland (JBN) en FC Utrecht. Van der Hoeven is

lid van het Topsport Medisch Platform van NOC*NSF en heeft

deel uitgemaakt van het medisch begeleidingsteam van de

Nederlandse olympische ploeg in Athene in 2004. Daarnaast

is hij consulent van de afdeling Topsportgeneeskunde van het

UMC Utrecht. Ook is hij verbonden aan de KNVB.

Van der Hoeven bekleedt diverse bestuursfuncties. Hij is

voorzitter van de Medische Commissie van de Koninklijke

Nederlandse Hockey Bond (KNHB), secretaris bij de Nederlandse

Vereniging voor Arthroscopie, lid van de Stichting Opleiding

Registratie Orthopedie Fysiotherapie (SOROF) en docent bij de

opleiding Sportfysiotherapie aan de Hogeschool Utrecht.

Van der Hoeven is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging

voor Arthroscopie, de Nederlandse Vereniging voor

Orthopedische Traumatologie, de Nederlandse Orthopaedische

Vereniging NOV (Werkgroep Sportgeneeskunde, Werkgroep

Schouder en elleboog, Werkgroep Kinderorthopedie, Werkgroep

Voet en Enkel), de European Society of Sports traumatology

Knee surgery and Arthroscopy (ESSKA) en de Nederlandse

Vereniging voor Reumachirurgie (NERASS).

Bron: Bergmankliniek.nl.

Page 65: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

631 & 2 december te Kaatsheuvel

Dr. M. StevensVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C3.–.Een.nieuwe.heup.of.knie,.het.belang.van.een.

lichamelijke.en.sportieve.leefstijl

Een nieuwe heup of knie, het belang van een lichamelijke en sportieve leefstijl

Artrose is een chronische en sterk invaliderende

aandoening. Patiënten met artrose ervaren pijn,

stijfheid en verlies van gewrichtsfunctie. Dit resulteert

in arbeidsongeschiktheid, immobiliteit en bij de ouderen

een steeds groter wordende afhankelijkheid en sociaal

isolement. Artrose van de onderste extremiteiten

concentreert zich voornamelijk in het knie- en

heupgewricht. De incidentie van artrose van de knie in

2000 in Nederland was 1.18 en 2.80 per 1.000 personen

voor respectievelijk mannen en vrouwen, voor de

heup was dit 0.90 en 1.60 (absoluut 7.100 en 12.900).

Met name bij ouderen is artrose een van de meest

voorkomende chronische aandoeningen. Als gevolg van

vergrijzing zal het aantal ouderen met artrose de komende

decennia progressief stijgen. In 2003 was 14% van de

Nederlandse bevolking 65 jaar of ouder, in 2040 zal dit

percentage zijn hoogste punt bereiken en zijn toegenomen

tot 23%.

Bij invaliderende pijnklachten of een ernstig verminderde

beweeglijkheid door artrose van het heup- of kniegewricht

kan het plaatsen van een heup- of knieprothese een goede

oplossing zijn. Het plaatsen van een heup- en knieprothese

is een van de meest uitgevoerde en meest succesvolle

orthopedische ingrepen. Vijftien jaar na de operatie

functioneert meer dan 90% van de heup- en knieprothesen

nog naar tevredenheid. In feite kunnen personen na het

plaatsen van een prothese weer als ‘gezond’ beschouwd

worden. Dat betekent dat dagelijkse activiteiten weer

opgepakt kunnen worden en dat men ook weer lichamelijk

en sportief actief kan worden.

Voldoende lichamelijk en sportief actief zijn heeft voor

iedereen een positief effect op gezondheid en fitheid. Het

levert een bijdrage aan het voorkomen van onder andere

hart- en vaatziekten, te hoge bloeddruk, darmkanker,

overgewicht/obesitas, ouderdomsdiabetes (diabetes

mellitus type 2), botontkalking (osteoporose) en

depressie. Fitheid is de mate waarin activiteiten van het

dagelijks leven (ADL) kunnen worden uitgevoerd. ADL zijn

activiteiten zoals aan- en uitkleden, wassen, boodschappen

doen, tuinieren, wandelen, fietsen, et cetera. Ouder

worden gaat gepaard met een teruggang in fitheid. Echter

door voldoende te bewegen kan de achteruitgang in

fitheid afgeremd worden. Dit leidt ertoe dat ook personen

met een heup- of knieprothese langer zelfstandig kunnen

blijven functioneren. Het verbeteren en onderhouden van

de fitheid kan een aanzienlijke winst opleveren, niet zozeer

in levensduur als wel in kwaliteit van leven.

Voor personen met een heup- of knieprothese gelden

echter nog bijkomende voordelen, zoals beter vastgroeien

van de prothese en een verminderd valrisico. Daarentegen

moet er ook rekening worden gehouden met eventuele

bewegingsbeperkingen en slijtage van de prothese.

Ingegaan zal worden op de vraag hoe lichamelijk en

sportief actief personen met een heup- of knieprothese

zijn, hoe het lichamelijke en sportieve activiteitenpatroon

gemeten kan worden, waar rekening mee gehouden moet

worden bij lichamelijke en sportieve activiteiten en welke

sportieve activiteiten wel of niet geadviseerd kunnen

worden. //

Page 66: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

64

Biografie

M. Stevens

Dr. M.P. ArtsVrijdag.2.december.–.11.45.uur.–.sessie.C3.–.Is.sporten.na.een.lumbale.hernia.(on)gezond?

Is sporten na een lumbale hernia (on)gezond?

Martin Stevens werd in 1964 in Groningen geboren.

Tijdens zijn middelbareschoolperiode was hij werkzaam als

zwemonderwijzer. Na de middelbare school studeerde hij van

1987-1992 Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit

Groningen (RUG). Van 1992-2001 was hij werkzaam als

onderzoeker bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen

van de RUG. In 2001 is hij gepromoveerd op een onderzoek naar

de ontwikkeling van een gedragsveranderingsmodel dat ten

grondslag ligt aan het Groninger Actief Leven Model (GALM),

een sportstimuleringsstrategie voor sportief niet-actieve

senioren. Van 1999-2001 was hij docent op de afdeling Sport,

Gezondheid & Management van de Hanzehogeschool Groningen.

Vanaf 2001 is hij werkzaam als onderzoekscoördinator van de

afdeling orthopedie van het Universitair Medisch Centrum

Groningen (UMCG). Zijn kennis en ervaring ligt op het terrein

van bewegen en fitheid van zowel gezonde als ouderen met

orthopedische aandoeningen.

Het lumbosacraal radiculair ten gevolge van is een hernia

nucleus pulposus is een veelvoorkomende aandoening. In

de meeste gevallen is het natuurlijk beloop gunstig en 60-

80% van de patiënten is klachtenvrij na een conservatieve

periode van een aantal maanden. Mochten de klachten

blijven bestaan of de pijn is dermate invaliderend,

dan bestaat een indicatie tot operatie. Vooralsnog

is de gouden standaard de unilaterale transflavale

microdiscotomie, waarbij aan de symptomatische zijde

de uitpuiling van de tussenwervelschijf wordt verwijderd

en decompressie van de zenuwwortel wordt bereikt.

Met de komst van minimaal invasieve chirurgische

methodes, waaronder de tubulaire discotomie, worden

betere resultaten gepropageerd wat echter niet wordt

ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Ook het

beoogde gunstige effect op postoperatieve rugpijn en

sneller herstel is niet aangetoond.

Er is weinig bekend over het hervatten van

sportactiviteiten bij patiënten met een lumbale hernia

na chirurgie dan wel na een conservatief beleid. Een

goed opgezette vergelijkende studie ontbreekt. Ook het

postoperatieve mobilisatiebeleid en advies ten aanzien

van het hervatten van werkzaamheden verschilt sterk per

ziekenhuis. Het vaak gedateerde empirische protocol kan

niet wetenschappelijk worden onderbouwd. Daarentegen

is de opnameperiode en de duur tot werkhervatting de

laatste decennia sterk gereduceerd en is een tendens

ontstaan om stigmatisering van rugpatiënten te

voorkomen. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen om

individueel en pragmatisch te beoordelen wanneer een

patiënt weer in staat is sportactiviteiten te hervatten

nadat de periode van wondgenezing is gepasseerd. //

Page 67: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

651 & 2 december te Kaatsheuvel

Biografie

Dr. M.P. Arts

Vrije voordrachten sessie C3

P. Groenenboom, Th.C. de Winter, A. Weir, G. Taal & G. Schep

Prospectieve analyse van de oncologische revalidatie

Mark Arts is werkzaam als neurochirurg in Medisch Centrum

Haaglanden met als aandachtsgebied wervelkolomchirurgie

en complexe spinale pathologie in het bijzonder. Gedurende

zijn opleiding in het LUMC en MCH is de basis gelegd voor

wetenschappelijk onderzoek naar de minimaal invasieve

behandeling van de lumbale hernia waarop hij in 2010 is

gepromoveerd. Arts is bestuurslid van de Dutch Spine Society.

InleidingDe incidentie van kanker is de laatste jaren toegenomen.

Ook de diagnostische technieken en behandelmethoden zijn

enorm verbeterd. Desondanks hebben deze behandelingen

ook nadelige fysieke en psychosociale bijwerkingen. Deze

kunnen ingrijpen op het dagelijks leven en de kwaliteit van

leven verminderen.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat fysieke trainingen de

spierkracht, de cardiopulmonale functie, de botdichtheid en

de kwaliteit van leven verbeteren. Daardoor zou met name

de meest voorkomende klacht ‘vermoeidheid’ afnemen.

De afgelopen anderhalf jaar is er een prospectieve

analyse verricht naar revalidatieprogramma’s na

chemotherapie om op korte termijn dit uit te breiden naar

trainingsprogramma’s tijdens chemotherapie.

Methoden49 patiënten (8 mannen en 41 vrouwen, gemiddelde

leeftijd 49 jaar) die chemotherapie hebben ontvangen,

zijn zes weken na de laatste kuur gestart met drie

maanden trainingsprogramma gericht op verbetering van

spierkracht en conditie. Vooraf hebben zij een uitgebreid

onderzoek ondergaan waarin er baselinemetingen zijn

gedaan bestaande uit onder andere een submaximale

inspanningstest met VO2max-meting. Vervolgens zijn zij

gestart met het trainingsprogramma wat bestaat uit twee

keer per week zeven krachtoefeningen (been-, arm- en

rompspieren) en twee intervaltrainingen gedurende drie

maanden. Na afloop van het trainingsprogramma werden

de metingen herhaald. De kwaliteit van leven werd

gemeten door middel van een vragenlijst (SF36).

Resultaten38 patiënten hebben het trainingsprogramma afgerond

(22% drop-outs). 4 patiënten waren uitgevallen door

recidief maligniteit, 1 patiënt door een cardiomyopathie

en 6 patiënten waren niet voldoende gemotiveerd.

De hoogintensieve krachttraining en conditietraining

resulteerde in een gemiddelde toename van 23% van het

maximaal aantal behaalde Wattage (spreiding -20% tot

+75%).

De VO2max nam gemiddeld met 25% toe (spreiding 0% tot

+56%). Met behulp van vragenlijsten (SF36) werd ook een

verbetering in kwaliteit van leven gevonden.

ConclusieHoogintensieve krachttraining en conditietraining

verbetert de spierkracht, cardiopulmonale functie en de

kwaliteit van leven.

Er bestaat een redelijk hoog aantal drop-outs vanwege de

bij sommige maligneiten hogere kans op recidief, echter

deze patiënten vertelden toch in de tijd dat ze getraind

hebben een verbetering van de kwaliteit van leven.

De vraag is of de eerdergenoemde nadelige fysieke en

psychosociale bijwerkingen gereduceerd kunnen worden

door al te gaan trainen tijdens chemotherapie. Er is

recent een trial gestart met trainingsprogramma’s tijdens

chemotherapie. //

Page 68: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

66

M.T.K Kuijt, dr. H. Inklaar, dr. V. Gouttebarge, prof. dr. M.H.W. Frings-Dresen

Knie- en enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers

IntroductieDoor blootstelling aan beroepsvoetbal en gerelateerde

activiteiten hebben beroepsvoetballers een verhoogd

risico op hamstringblessures en knie- en enkelletsels. Of

deze blootstelling ook op lange termijn een gevolg voor

gezondheid heeft, is niet eenduidig te beantwoorden. In

de wetenschappelijke literatuur is er schaars, tegenstrijdig

en achterhaald bewijs over langetermijneffecten van

beroepsvoetbal op gezondheid. Enkele studies wijzen aan

dat beroepsvoetballers blootgesteld aan beroepsvoetbal

een risico op lange termijn lijken te hebben op het

ontwikkelen van knie- en enkelartrose.

DoelstellingHet doel van dit onderzoek is de prevalentie van knie- en

enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers vast te

stellen op basis van recente beschikbare literatuur.

Materiaal en methodeEen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd

in drie zoekbestanden (Medline, Embase en

SPORTDiscus). Op basis van drie zoektermen (voormalige

beroepsvoetballers, knie- of enkelartrose, prevalentie) en

gerelateerde synoniemen werd er gezocht naar recent

(vanaf 2000) Engels-, Duits-, Frans- en Nederlandstalige

literatuur gezocht. Nadat inclusiecriteria op de titels,

samenvattingen en hele tekst werden toegepast door twee

personen, onafhankelijk van elkaar, werd de data extractie

van de geïncludeerde studies in een gestandaardiseerde

tabel gerangschikt. De methodologische kwaliteit van

geïncludeerde artikelen werden op basis van bestaande

criteria beschreven.

ResultatenOp basis van de zoekstrategie werden vier originele

studies geïncludeerd. Twee studies hadden een hoge

methodologische kwaliteit en vonden een prevalentie

van knieartrose tussen de 60 en 80%. Bij dezen beide

studies werd artrose door middel van radiografisch

onderzoek gediagnosticeerd. Enkelartrose werd in beide

studies niet onderzocht. De andere twee studies hadden

een matige methodologische kwaliteit en vonden een

prevalentie van knieartrose tussen de 40 en 46%, en een

prevalentie van enkelartrose tussen 12 en 17%. In dezen

beide studies werd artrose door middel van vragenlijst

gediagnosticeerd.

ConclusieDe prevalentie van knie- en enkelartrose in de voormalige

beroepsvoetballers kan als hoog worden beschouwd in

vergelijking met de algemene Nederlandse bevolking

(12-25% voor knieartrose bij mannen tussen 45

en 64 jaar oud; < 1% voor enkelartrose) en andere

beroepsgroepen (34% voor knieartrose in de bouwsector).

Het ontwikkelen van een Preventief Medisch Onderzoek

voor beroepsvoetballers zou een rol kunnen spelen

in de preventie van knie- en enkelblessures en in het

identificeren van spelers met een verhoogd risico op

artrose. Verder dient te worden onderzocht of knie- en

enkelartrose op lange termijn ook een gevolg voor

activiteits- en arbeidsbeperkingen heeft. //

Page 69: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

671 & 2 december te Kaatsheuvel

S. de Jonge

Lange termijn follow-up van Achilles tendinopathie, vijf jaar na een excentrisch oefenprogramma

Sessie D1: Gehandicapten

Dr. I. van de PortVrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D1.–.Circuittraining.na.een.beroerte:.FIT-Stroke.trial

Circuittraining na een beroerte: FIT-Stroke trial

Inleiding en vraagstellingChronische Achilles tendinopathie is moeilijk te

behandelen. Excentrische oefentherapie is de eerste keus

van behandeling in Nederland. Hoewel op korte termijn

goede verbeteringen gezien worden, is er weinig bekend

over de effectiviteit van excentrische oefentherapie op de

lange termijn. Het doel van deze studie is het evalueren

van patiënten vijf jaar na behandeling met excentrische

oefentherapie voor chronische Achilles tendinopathie.

Methode58 patiënten (70 pezen) zijn benaderd vijf jaar na

het afronden van het excentrische oefenprogramma

volgens Alfredson. Primaire uitkomstmaat is de

Victorian Institute of Sports Assessment–Achilles

questionnaire (VISA-A score). Secundaire uitkomstmaten

zijn patiënttevredenheid, aantal andere therapieën en

echografische evaluatie van de peesstructuur.

ResultatenIn 46 patiënten (58 pezen) steeg de VISA-A score significant

van 49.2 op baseline naar 83.6 na vijf jaar (p <0.001).

39.7% van de patiënten waren geheel klachtenvrij tijden

de follow-up en 48.3% had één of meer alternatieve

behandelingen ondergaan. De sagittale peesdikte nam af;

van 8.05 mm (SD 2.1) op baseline naar 7.50 mm (SD 1.6)

bij de vijfjaars follow-up (p=0.051).

Conclusies, discussie en aanbevelingenDit is de eerste lange termijn follow-up van het

excentrische oefenprogramma bij chronische Achilles

tendinopathie met de gevalideerde VISA-A score. Na vijf

jaar is er een significante toename van de VISA-A score. Na

het 12-weken durende programma kiest bijna de helft van

de patiënten nog voor een aanvullende therapie. Hoewel

verbetering van symptomen verwacht kan worden op de

lange termijn, kunnen pijnklachten persisteren. //

Binnen de revalidatiegeneeskunde, en de fysiotherapie in

het bijzonder, wordt gebruikgemaakt van verschillende

trainingsvormen om patiënten na een beroerte te

ondersteunen in hun revalidatie. De klassieke vormen

kracht- en conditietraining worden ingezet, maar

steeds meer wordt er gebruikgemaakt van zogenaamde

taakgeoriënteerde training. Deze revalidatiemethode

is gericht op het verbeteren van het activiteiten- en

Page 70: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

68

participatieniveau van de patiënt door het gebruik van

taakspecifieke oefeningen. Verschillende studies laten

zien dat taakgeoriënteerde training veilig en haalbaar

is, en dat het een positief effect heeft bij patiënten na

een beroerte. Wanneer de taakspecifieke training wordt

toegepast in een circuitvorm waarbij intensief geoefend

wordt, bij voorkeur in een groep, verbetert dit de

loopsnelheid en loopafstand.

Tussen 2008 en 2010 is het FIT-Stroke-onderzoek

uitgevoerd in negen revalidatiecentra in Nederland.

In deze grote gerandomiseerde trial is het effect

onderzocht van een gestructureerde, taakgeoriënteerde,

fysiotherapeutische groepsbehandeling in vergelijking

tot de reguliere fysiotherapie in de poliklinische fase na

een beroerte. In totaal hebben 250 mensen deelgenomen

die poliklinisch revalideerden na een beroerte in één

van de centra en die minimaal 10 meter zelfstandig

konden lopen. Deze deelnemers werden gerandomiseerd

over twee groepen; de ene groep kreeg de reguliere

poliklinische behandeling, de andere groep het FIT-

Stroke-programma. Het FIT-Stroke-programma bestond

uit een behandeling van 12 weken (2 keer per week, 90

minuten) waarin een circuit van 8 werkstations werd

doorlopen. Alle werkstations waren taakspecifiek en

gericht op het verbeteren van loopvaardigheid, balans

en conditie. De deelnemers aan het onderzoek zijn na

12 en 24 weken getest op diverse uitkomstmaten. De

primaire uitkomstmaat betrof zelfervaren mobiliteit,

gemeten met de Stroke Impact Scale. Daarnaast zijn er

verschillende secundaire uitkomstmaten vastgesteld

waaronder loopvaardigheid (snelheid en afstand),

balans, vermoeidheid, depressie en kwaliteit van

leven. Na analyse van de resultaten is gebleken dat

er geen verschil was tussen de groepen aangaande

de primaire uitkomstmaat. Wel werden significante

verschillen gevonden voor loopsnelheid en loopafstand

in het voordeel van de deelnemers aan het FIT-Stroke-

programma, wat de taakspecificiteit van het programma

benadrukt. Er werden geen ernstige voorvallen gemeld.

Zowel patiënten als behandelaars zijn enthousiast over

deze vorm van intensieve groepsbehandeling en een

aantal revalidatiecentra heeft het programma opgenomen

in de reguliere zorg.

Tijdens de presentatie zal een overzicht gegeven worden

van de huidige evidentie aangaande circuittraining na een

beroerte en zullen de resultaten van het onderzoek nader

bediscussieerd worden. Ook zal ingegaan worden op de

eventuele implementatie van deze vorm van therapie in

de praktijk. //

Biografie

Dr. I. van de PortIngrid van de Port is bewegingswetenschapper en als

senioronderzoeker werkzaam bij het Kenniscentrum

Revalidatiegeneeskunde Utrecht, een samenwerkingsverband

tussen revalidatiecentrum De Hoogstraat en het Universitair

Medisch Centrum Utrecht (UMCU). In 2006 promoveerde zij

op het zogenaamde FuPro-CVA-onderzoek; een onderzoek naar

de langetermijngevolgen van een beroerte en prognostische

variabelen van herstel. Binnen het kenniscentrum is ze momenteel

vooral betrokken bij onderzoek aangaande neurorevalidatie en

specifiek bij onderzoek naar de effecten van training en beweging

bij deze patiënten (onder andere CVA, MS en ALS).

Daarnaast begeleidt zij binnen de afdeling Revalidatie,

Verplegingswetenschap en Sport van het UMCU promovendi

die zich bezighouden met onderzoek naar blessurebehandeling

en -preventie en is zij betrokken bij een onderzoeksproject

naar de effecten van preoperatieve fysiotherapeutische

training bij kwetsbare patiënten. Ook is zij als universitair

docent en cursuscoördinator actief bij de masteropleiding

Fysiotherapiewetenschap van de Universiteit Utrecht.

Page 71: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

691 & 2 december te Kaatsheuvel

Dr. O. VerschurenVrijdag.2.december.–.14.40.uur.–.sessie.D1.–.Cerebral.palsy.en.conditietraining

Cerebral palsy en conditietraining

Cerebrale Parese (CP) beschrijft een groep van aandoeningen

die de ontwikkeling van houding en beweging beïnvloedt

en beperkingen in activiteiten veroorzaakt. Vanwege

de bestaande beperkingen hebben veel kinderen en

adolescenten met CP moeite met activiteiten zoals

traplopen, rennen of lopen over ongelijke oppervlakten

(Styer-Acevedo, 1999). Daarnaast hebben kinderen met CP

subnormale aerobe en anaerobe capaciteit en spierkracht in

vergelijking met zich normaal ontwikkelende leeftijdgenoten

(Lundberg, 1984; Parker et al. 1992; Berg-Emons van den et

al. 1996; Damiano et al. 1995).

ConditietrainingUit verschillende studies blijkt de aerobe capaciteit,

anaerobe capaciteit en spierkracht goed trainbaar te zijn

bij zich normaal ontwikkelende kinderen vanaf 6/7 jaar.

Bij deze groep kinderen neemt de aerobe capaciteit na een

trainingsduur van 4-8 maanden toe met 5-8%. De anaerobe

capaciteit laat een toename zien van circa 4% na een

trainingsperiode van 6-12 weken.

Trainingsprogramma’s gericht op een verbetering van

de aerobe capaciteit bij kinderen met CP laten bij een

trainingsduur van 2-4 maanden een verbetering zien

van 18-22% en bij een duur van 8-9 maanden van 26-

41% (Butler et al., 2009). Studies naar de effecten van

oefenprogramma’s gericht op de onderste extremiteit bij

kinderen met CP laten zien dat de anaerobe capaciteit na

5 maanden met 25% kan toenemen (Verschuren et al.,

2007). Voor spierkrachttraining bij kinderen met CP is het

bewijs minder overtuigend (zie de figuur).

Kijkend naar de inhoud van de diverse

trainingsprogramma’s blijkt dat er bij zowel de aerobe als

de anaerobe trainingsprogramma’s de richtlijnen voor zich

normaal ontwikkelende kinderen zijn gevolgd (Armstrong

et al., 2005). Bij de krachttrainingsprogramma’s die

zijn ontwikkeld voor kinderen met CP is er een aantal

elementen uit de richtlijnen voor krachttraining voor zich

normaal ontwikkelende kinderen die niet werden gevolgd

(Faigenbaum et al., 2009). Dit zijn met name de duur van

de training en het type oefeningen.

ConclusieKinderen met CP hebben lagere fitnessniveaus dan zich

normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten.

Het lijkt er ook op dat kinderen met CP goed trainbaar

zijn op de drie fitnesselementen. De resultaten van de

verschillende studies laten ook zien dat we de richtlijnen

voor zich normaal ontwikkelende kinderen goed kunnen

volgen bij kinderen met CP. //

Figuur Effect van 4 RCT’s op spierkracht van de onderste extremiteit.

Biografie

Dr. O. VerschurenOlaf Verschuren is sinds 2001 geregistreerd kinderfysiotherapeut

in Nederland. Na 7 jaar als kinderfysiotherapeut binnen de

revalidatie te hebben gewerkt, begon hij in 2004 aan het

promotieproject ‘Fysieke fitheid bij kinderen met Cerebrale

Parese’ bij het Kinderbewegingscentrum van het Universitair

Medisch Centrum Utrecht, Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis

onder leiding van prof. dr. P.J.M. Helders. Op 18 december 2007

promoveerde hij aan de Medische Faculteit van de Universiteit

Page 72: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

70

Utrecht op het proefschrift Physical Fitness in Children and

Adolescents with Cerebral Palsy.

Op dit moment is hij als onderzoeker verbonden aan Het

Kenniscentrum van Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht.

Olaf is auteur van meer dan twintig wetenschappelijke artikelen

in Engelstalige peer-reviewed tijdschriften op het gebied van

inspanning en training bij kinderen met Cerebrale Parese.

Dr. O. Lelieveld, drs. W. Armbrust & J. BosVrijdag.2.december.–.15.05.uur.–.sessie.D1.–.Rheumates@work:.promoting.physical.activity.in.

children.with.juvenile.idiopathic.arthritis

Rheumates@work: promoting physical activity in children with juvenile idiopathic arthritis

BackgroundPatients with juvenile idiopathic arthritis (JIA) are less

physically active than healthy peers. Therefore we developed

an internet-based cognitive behavioural intervention to

improve physical activity (PA). The aim of the study was to

examine the effectiveness of het program in improving PA.

MethodsA randomised controlled trial. All patients with JIA, aged 8

to 12 years, were selected for this study. Inclusion criteria:

good comprehension of the Dutch language and the

availability of internet.

PA was determined by activity-related energy expenditure

(AEE), PA level, time spent on moderate to vigorous PA

and the number of days with 1 hour or more of moderate

to vigorous PA and was assessed with a 7-day activity

diary. Aerobic exercise capacity was assessed by the Bruce

treadmill test. Disease activity was assessed by using the

JIA core set. Adherence was electronically monitored.

FindingsOut of 59 patients, 33 eligible patients were included and

randomized in an intervention (N=17) and control waiting

list group (n=16). PA significantly improved in both groups.

Maximum endurance time significantly improved in the

intervention but not in the control group. In a subgroup

analysis for patients with low PA (intervention n=7 and

control n=5), PA improved in the intervention but not in

the control group.

ConclusionAn internet-based program for children with JIA, aged 8 to

12 years, directed at promoting PA in daily life, effectively

improves PA in those patients with low PA levels. It can

also improve endurance while it is safe, feasible and has a

good adherence. //

Biografie

Dr. O. LelieveldOtto Lelieveld (1957) studeerde van 1976 tot 1980 fysiotherapie

in Deventer. Tussen 1981 en 1990 werkte hij als fysiotherapeut

op verschillende kinderrevalidatieprojecten in Zambia. Van

1991 tot 1998 werkte hij als fysiotherapeut in het Deventer

Ziekenhuis waarna hij de overstap maakte naar de afdeling

revalidatie van het Universitair Medisch Centrum Groningen.

Hij raakte al snel betrokken bij de behandeling van Juveniele

Idiopathische Artritis. Het onderzoek op dit gebied trok zijn

belangstelling. Zijn betrokkenheid, in 2003, bij de start van een

adolescentenpoli, mondde uit in een protocol om nauwgezet

het functioneren van adolescenten met jeugdreuma in kaart te

brengen. Van 2006 tot en met 2008 ontwikkelde hij samen met

Page 73: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

711 & 2 december te Kaatsheuvel

Drs. N. VoetVrijdag.2.december.–.15.30.uur.–.sessie.D1.–.Fysieke.training.bij.facioscapulohumerale.spierdystrofie.

(FSHD):.doorbreken.van.de.vicieuze.cirkel.van.inactiviteit

Fysieke training bij facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD): doorbreken van de vicieuze cirkel van inactiviteit

de afdeling kinderreumatologie van het UMCG een interventie,

‘Reumaatjes@work’. Met financiële ondersteuning van het

Reumafonds zal deze interventie in een landelijke Multicenter-

trial verder worden getest.

Facioscapulohumerale dystrofie (FSHD) is (met een

frequentie van 1 op 20.000 mensen) de derde meest

voorkomende vorm van spierdystrofie na myotone

dystrofie en de dystrofinopathieën zoals de ziekte

van Duchenne. FSHD heeft een autosomaal dominant

overervingspatroon en een breed fenotype waarbij

de aanvang, mate, verdeling en de progressie van de

spierzwakte van patiënt tot patiënt en ook binnen families

sterk kunnen verschillen. De ziekte uit zich aanvankelijk

meestal in zwakte van de gelaatspieren, schouders en

bovenarmen. Later treedt spierzwakte op van de romp-

en bekkengordelspieren en de beenspieren. De ziekte

is langzaam progressief; uiteindelijk wordt 20% van de

patiënten rolstoelafhankelijk. De levensverwachting is

niet verkort. Vooralsnog is er geen curatieve behandeling

beschikbaar.

Uit onderzoek van psycholoog dr. Joke Kalkman van

het UMC St. Radboud bleek dat meer dan 60% van de

patiënten met FSHD chronische vermoeidheid ervaart.

Uit het onderzoek kwam een aantal instandhoudende

factoren van deze vermoeidheid naar voren, namelijk (in

volgorde van belangrijkheid) een gebrek – of juist teveel –

aan lichamelijke activiteit, slaapproblemen en pijn. In

het verleden adviseerde men patiënten met spierziekten

zich niet lichamelijk in te spannen, veelal op basis van

angst voor schade door overbelasting. Mede daardoor

bevinden veel patiënten zich in een vicieuze cirkel van

inactiviteit met achteruitgang van de cardiovasculaire

conditie en daarmee verder spierkrachtverlies op basis

van disuse. Uit promotieonderzoek van neuroloog dr. Elly

van der Kooi is gebleken dat krachttraining (gedurende

52 weken) niet schadelijk is voor patiënten met FSHD,

maar ook geen klinisch relevante toename van spierkracht

oplevert. Uit recent onderzoek blijkt dat conditietraining

daarentegen niet alleen onschadelijk is, maar zelfs een

positief effect kan hebben op het fysiek functioneren.

Op basis hiervan is in januari 2009 een gerandomiseerd

gecontroleerd onderzoek gestart vanuit het UMC St.

Radboud in Nijmegen naar het effect van cognitieve

gedragstherapie en fietstraining op het verminderen van

ervaren vermoeidheid. 56 patiënten zijn inmiddels via

loting verdeeld over drie groepen: fietstraining, cognitieve

gedragstherapie of de gebruikelijke zorg. De fietstraining

bestaat uit driemaal per week 30 minuten fietsen op een

hometrainer gedurende 4 maanden, waarvan eenmaal

per week onder leiding van een fysiotherapeut in een

revalidatiecentrum, en tweemaal per week thuis. Deze

training is gericht op het doorbreken van de vicieuze

cirkel van inactiviteit. De cognitieve gedragstherapie is

speciaal ontwikkeld voor FSHD-patiënten en is gericht

op de eerdergenoemde in standhoudende factoren van

ervaren vermoeidheid. De therapie bestaat uit maximaal

16 individuele sessies bij een psycholoog, eveneens

gedurende 4 maanden. Voorafgaand aan de therapie (of

controleperiode), 4 maanden nadien en na respectievelijk

3 en 6 maanden follow-up wordt het effect van de training

bepaald door metingen op het gebied van functies,

activiteiten en participatie. De primaire uitkomstmaat

Page 74: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

72

in het onderzoek is vermoeidheid c.q. de score op

de CIS-fatigue-vragenlijst. Door middel van bloed en

urineonderzoek en een MR spectroscopie-opname van een

bovenbeen wordt geprobeerd biomarkers te vinden voor

evaluatie van de progressie en wordt de behandeling ook

op functieniveau geëvalueerd. De eerste resultaten van

het onderzoek worden in 2013 verwacht. //

Biografie

Drs. N. VoetNicole Voet is op 15 april 1983 in Nijmegen geboren. Ze groeit

op in Wijchen en sluit het Gymnasium op het Dominicus

College in Nijmegen cum laude af. In 2001 start zij haar

studie geneeskunde in Nijmegen. In 2005 schrijft zij tijdens

een keuzevak mee aan een wetenschappelijk artikel waarbij

haar interesse voor de wetenschap wordt gewekt. Na het

afronden van haar studie in 2007 werkt zij een halfjaar als arts

in Revalidatie Medisch Centrum (RMC) Groot Klimmendaal

te Arnhem. In 2008 wordt zij aangenomen als AIOSKO

revalidatiegeneeskunde (arts in opleiding tot specialist en

klinisch onderzoeker) in het opleidingscircuit UMC St. Radboud

te Nijmegen en RMC Groot Kimmendaal te Arnhem. In 2013

verwacht zij te promoveren op een trainingsstudie bij de

spierziekte FSHD. In 2015 zal zij haar opleiding tot revalidatiearts

afronden. Vanaf haar twaalfde beoefent ze topsport, na het

behalen van een twaalfde plaats op de World Games tijdens

de 400 meter vinzwemmen in Japan krijgt ze de B-status

bij NOC*NSF. In 2003 wordt ze Europees kampioen met het

onderwaterhockeyteam en in 2007 wordt ze tweede op het WK

open water vinzwemmen. In 2010 start zij in de triatlonsport

met vanaf haar eerste wedstrijd een reeks podiumplaatsen

tot gevolg.

Vrije voordrachten sessie D1

H.J. Kemler, I.G.L. van de Port, A. Hoes & F.J.G. Backx

Behandeling van acuut lateraal enkelbandletsel: tape of brace?

Inleiding en vraagstellingEen enkelblessure is het meest voorkomende

sportletsel. Wereldwijd is 10-30% van alle sportblessures

een enkelblessure (in Nederland 18%1). Laterale

enkelbandletsels vormen met 77% de grootste groep

binnen de enkelblessures.2 De aanbevolen behandeling

van een enkelbandletsel bestaat uit immobilisatie,

compressie en elevatie gedurende de eerste week, gevolgd

door zes weken tapebehandeling (richtlijn NHG, 2000).3 Na

deze behandeling wordt sporters geadviseerd een brace

te gebruiken tijdens sportbeoefening. De effectiviteit van

braces in de preventie van recidiefletsels is veelvuldig

onderzocht en aangetoond. Echter, het is niet gebruikelijk

om een brace in te zetten als behandelmethode.4

In onderhavig onderzoek wordt de effectiviteit

van een bracebehandeling bij een acuut lateraal

enkelbandletsel vergeleken met de (meer gebruikelijke)

tapebehandeling op recidiefletsel en restklachten. De

onderzoeksvraag luidt: Wat is na een jaar de effectiviteit

van behandeling met enkelbrace (type Push med) ten

opzichte van enkeltape bij patiënten met acuut lateraal

enkelbandletsel?

MethodePatiënten met een acuut lateraal enkelbandletsel van 18

jaar en ouder (sporters en niet-sporters) zijn op volgorde

van binnenkomst gerandomiseerd over de bracegroep en

tapegroep. Exclusiecriteria: letsel ouder dan 14 dagen,

een enkelbreuk, eversietrauma, gecompliceerd trauma

of operatiegeschiedenis en wilsonbekwaamheid. Na een

nulmeting, uitgevoerd door een sportarts, bestond de

behandeling uit 4 weken tape of brace. Patiënten werden

een jaar gevolgd, na 5 weken vond een eerste online

meting plaats, waarbij gevraagd werd naar therapietrouw

Page 75: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

731 & 2 december te Kaatsheuvel

T. Luijkx, B.K. Velthuis, N.H.J. Prakken, F.J.G. Backx, W.P.Th.M. Mali & M.J. Cramer

Cardiale hypertrofie en dysfunctie bij anabolesteroidengebruik door krachtsporters: een MRI-studie

met de toegewezen behandelmethode (tape of brace),

overige behandelingen, restklachten en recidiefletsel.

Na 9, 13, 26 en 39 weken werd eveneens een online

vragenlijst afgenomen. Het onderzoek werd 52 weken

post-trauma afgesloten met een consult bij een sportarts

waarbij een aantal fysieke testen werden afgenomen.

ResultatenVoor de primaire uitkomstmaat recidiefletsel is na

een jaar follow-up geen significant verschil gevonden.

Voor de subjectieve uitkomstmaat pijn en de

objectieve restklachten (zwelling, actieve stabiliteit

en functionaliteit) zijn eveneens geen significante

verschillen gevonden. Patiënten die zijn behandeld met

een enkelbrace (N=77) hadden na een jaar alleen meer

passieve instabiliteit dan patiënten die zijn behandeld met

een enkeltape (N=80).

ConclusieDe effectiviteit van een 4-weekse behandeling van een

acuut lateraal enkelbandletsel met een enkelbrace

(type Push Med) is gelijk aan de effectiviteit van een

4-weekse behandeling met een tape. Hierdoor heeft de

behandelend (sport)arts of fysiotherapeut de beschikking

over meerdere behandelingsmethoden, en bij een keuze

voor de behandelingsmethode dient de voorkeur van de

patiënt meegewogen worden.

Referenties1 Fong DT, Hong Y, Chan LK, Yung PS, Chan KM. A

systematic review on ankle injury and ankle sprain in

sports. Sports Med. 2007;37(1):73-94.

2 Schmikli SL, Kemler HJ, Backx FJG. Blessureleed in de

sport 2000-2004. In: Hildebrandt VH, Ooijendijk, WTM

& Hopman-Rock M (red). Trendrapport Bewegen en

Gezondheid 2000/2005. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven,

2007.

3 NHG. Standaard Enkeldistorsie M04. Utrecht; NHG, 2000.

4 Kemler E, van de Port I, Backx F, van Dijk CN. A

systematic review on the treatment of acute ankle sprain.

Braces versus other functional treatment types. Sports

Med. 2011; 41 (3): 185-197. //

Inleiding en vraagstellingEr bestaat onduidelijkheid over eventuele aanpassing

van het hart aan krachttraining. Het gebruik van

androgene anabole steroïden (AAS) zou een rol kunnen

spelen in deze aanpassing en AAS-gebruik zou bovendien

nadelige cardiovasculaire gevolgen kunnen hebben. Dit

onderzoek beoogt meer inzicht te geven in de invloed

van krachttraining en AAS-gebruik op de afmetingen en

functie van het hart.

MethodeEr werd een MRI-scan van het hart gemaakt bij

156 mannelijke proefpersonen tussen 18 en 40 jaar

oud: 52 niet-sporters (maximaal 3 uur sport per week),

52 kracht-duursporters (hoog dynamisch-hoog statisch,

HD-HS) en 52 krachtsporters (laag dynamisch-hoog

statisch, LD-HS). De sportactiviteit bestond uit minimaal

6 uur per week. Van de LD-HS-sporters werd AAS-gebruik

door 27 ontkend en door 22 toegegeven. De gemiddelde

periode waarin gebruikt werd was 5 jaar (range 3

maanden-20 jaar) met aanvang minimaal 6 maanden

voorafgaand aan de MRI-scan.

ResultatenKwantitatieve MRI-waarden voor niet-sporters/niet-

gebruikende LD-HS-sporters/wel-gebruikende LD-HS-

sporters/niet-gebruikende HD-HS-sporters: linkerventrikel

(LV) eind-diastolisch volume (LV-EDV) 100/104/113/126

Page 76: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

74

ml/m2, rechterventrikel (RV) EDV 110/110/119/141 ml/

m2, LV eind-diastolische wandmassa (EDM) 47/47/59/65

g/m2, RV EDM 12/12/12/15 g/m2, LV ejectiefractie

(EF) 57/55/51/56%, RV EF 52/51/48/51%, E/A ratio

(als maat voor diastolische functie) over de mitralisklep

1.9/1.9/1.5/2.0, E/A ratio over de tricuspidalisklep

1.5/1.4/1.2/1.5. Lineaire regressie toonde een significant

effect van AAS-gebruik aan op zowel diastolische (E/A-

ratio’s) en systolische (EF) uitkomstmaten.

Conclusies, discussie en aanbevelingenIn dit onderzoek waren bij krachtsporters die het gebruik

van AAS toegaven significante veranderingen van het hart

te zien in afmeting en zowel diastolische als systolische

dysfunctie in beide hartkamers vergeleken met niet-

sporters en krachtsporters die AAS-gebruik ontkenden. Bij

de krachtsporters die AAS-gebruik ontkenden werden geen

verschillen met niet-sporters gezien, terwijl de toename

van het hartkamervolume en hartspierwandmassa bij

AAS-gebruikende krachtsporters niet groter was dan bij

kracht-duursporters. //

Tijdens deze voordracht is er aandacht voor

voedingssupplementeninname in de sport. Het gaat

hierbij om middelen die gebruikt worden met als doel

om de prestatie te verbeteren. De input voor dit overzicht

is gebaseerd op de ervaring van de afgelopen jaren in

de topsport. Tijdens deze lezing is er aandacht voor het

evidence based beoordelen van voedingssupplementen in

relatie tot prestatie.

Floris Wardenaar, MSc., is sinds 2001 (sport)diëtist. Hij is

werkzaam aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)

bij het instituut voor Sport en Bewegingsstudies. Als teamleider

van het kennisteam Sports and Exercise Nutrition houdt hij zich

bezig met onderwijs, onderzoek en voedingsbegeleiding. Als

sportdiëtist is hij in samenwerking met NOC*NSF betrokken bij

de voedingsbegeleiding van topsporters richting de Olympische

Spelen van Londen in 2012.

Sessie D2: Topsport

F. Wardenaar, MScVrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D2.–.Voeding.en.topsport

Voeding en topsport

Biografie

F. Wardenaar, MSc

Page 77: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

751 & 2 december te Kaatsheuvel

Drs. A. van de WouwVrijdag.2.december.–.14.40.uur.–.sessie.D2.–.Mentale.begeleiding.bij.presteren,..

herstellen.en.revalideren

Mentale begeleiding bij presteren, herstellen en revalideren

Meer en meer sporters doen aan mentale training om nog

beter te presteren. Uit onderzoek blijkt dat 70-99% van de

(top)sporters gebruikmaakt van visualisatieoefeningen

om training en prestatie te verbeteren (Ungerleider et al.,

1989, Orlick & Partington, 1988).

Bij het toepassen van herstelbevorderende maatregelen

wordt nog vaak vanuit een lichamelijk perspectief

gekeken. Echter ook de mind-body approach zou

een betekenisvolle bijdrage kunnen leveren in het

effectiever en optimaler herstellen na een inspanning.

Er is namelijk bekend dat ontspannings- en geleide

visualisatieoefeningen fysiologische en neurale processen

beïnvloeden (Benson, 1975, Loundagin et al., 1993,

Mulder, 2007), die ook bij herstel een rol spelen. Verder

weten we dat (de ervaring van) stress van negatieve

invloed is op herstel (Van de Wouw, 2001, Jones & Stuth,

1997). Ontspannings- en geleide visualisatieoefeningen

kunnen bijdragen aan een betere stresshantering van

sporters (Yukelson, 1986).

Geleide visualisatieIeder mens kan visualiseren; we zijn in staat om ons

vrijwel alles in gedachten voor te stellen, of het nu gaat

om iets wat we kennen (de trainingsaccommodatie) of iets

wat we van plan zijn te gaan doen (de wedstrijd winnen)

of iets wat we zouden willen creëren (sneller herstel). Een

visualisatie is opgebouwd uit verschillende zintuiglijke

elementen: vooral beeld, geluid, en gevoel in de vorm van

tactiele en motorische ervaring.

Hersenonderzoek laat zien dat bij bijvoorbeeld motor

imagery – de visualisatie en het invoelen van een

beweging – meerdere hersengebieden betrokken zijn, die

ook actief zijn bij de feitelijke uitvoering van de beweging

(Mulder, 2007).

Bij een geleide visualisatieoefening wordt de sporter met

hulp van gesproken tekst en eventueel ondersteunende

muziek (op cd/MP3) begeleid in het creëren van specifieke

visuele en motorische visualisaties gericht op fysiek

herstel en mentaal evenwicht.

Herstel en revalidatieGezondheidszorgstudies naar herstel na verschillende

operatieve ingrepen laten zien dat ontspannings- en

geleide visualisatieoefeningen bijdragen aan niet alleen

minder preoperatieve angst (Schwab et al., 2007) en

postoperatieve pijn (Montgomery et al., 2007), maar

ook aan een algeheel sneller herstel (bijvoorbeeld

minder ligdagen na een openhartoperatie, Deisch et al.,

2000; Halpin et al., 2002). Voor sporters vonden Ievleva

& Orlick (1991) dat ook zij met behulp van dergelijke

oefeningen sneller algeheel herstelden bij revalidatie en

recent vonden Lebon et al. (2010) in een pilotstudie dat

de spierkracht bij de leg press MVC (maximal voluntary

contraction) bij een groep die naast de fysieke training ook

de geoefende contracties tijdens de rustperiodes moesten

visualiseren (in beeld en gevoel) beter presteerden dan de

groep die alleen de fysieke oefeningen had gedaan.

Uit verschillende studies blijkt dat ook de revalidatie

van een blessure voorspoediger verloopt als sporters

dit visualisatievermogen zouden toepassen tijdens hun

herstelperiode. Gerapporteerde effecten zijn onder meer:

• optimistische houding (Green, 1992), wat positief

geassocieerd wordt met het volhouden van het

revalidatieprogramma;

• grotere toename spierkracht voorste kruisband na

reconstructie (Cupal & Brewer, 2007);

• minder angst voor nieuwe blessure en minder angst

voor pijn bij behandeling na reconstructie voorste

kruisband (Cupal & Brewer, 2007);

• toename uithoudingsvermogen spieren bij functionele

rehabilitatie van enkeldistorsie graad II (Christakou,

2007). //

Page 78: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

76

Biografie

Drs. A. van de WouwAfke van de Wouw is bewegingswetenschapper en

sportpsycholoog. In het verleden heeft ze ook als fysiotherapeut

in de sport gewerkt. Daarnaast werkte ze voor sportorganisaties

als NOC*NSF en NLcoach. Als sportpsycholoog begeleidt Afke

(top)sporters, teams en coaches op het mentale vlak. Omdat ze

zich ook heeft geschoold in haptonomie, NLP en ActionType heeft

Afke een brede achtergrond en bekijkt ze sporters vanuit een

holistisch perspectief: lichaam en geest ziet ze als één geheel.

Tevens geeft ze onderwijs/cursussen/lezingen aan onder

andere coaches en sportfysiotherapeuten op gebied van

sportpsychologie. Zie voor meer info www.afkevandewouw.nl en

[email protected].

Dr. G. RietjensVrijdag.2.december.–.15.05.uur.–.sessie.D2.–.Vochthuishouding.bij.topsporters.in.extreme.

omstandigheden

Vochthuishouding bij topsporters in extreme omstandigheden

Een factor die een zeer bepalende rol speelt in het (dis-)

functioneren van het menselijke lichaam in warme

omstandigheden, is de vochtbalans van een persoon. Het

menselijk lichaam bestaat voor ruim 60% uit vocht. Dit

vocht speelt een belangrijke rol bij biochemische reacties,

temperatuurregulatie, en als transportmedium. Fysiek

prestatievermogen, concentratievermogen en reactietijd

kunnen al negatief beïnvloed worden bij een geringe afname

(>2% van het lichaamsgewicht) in de vochtbalans.

Ook een overschot aan vochtinname (overhydratie/

overvulling) komt voor tijdens fysieke inspanning onder

warme omstandigheden. Overhydratie heeft eveneens

negatieve gevolgen voor het lichaam. Het zorgt ervoor dat

het in het lichaam circulerend vocht teveel verdunt en kan

zo een hyponatriemie (tekort aan natrium) veroorzaken.

Overhydratie veroorzaakt verwardheid, spierzwakte en

kan letale gevolgen hebben door oedeemvorming in onder

andere de hersenen.

Het is daarom belangrijk om de vochtbalans van een sporter

goed in de gaten te houden. Een methode om de vochtbalans

in de sportpraktijk te meten moet veilig, mobiel, snel en

makkelijk zijn in gebruik. Daarnaast moeten de metingen

een precieze en betrouwbare uitslag geven. Gebaseerd

op deze criteria zijn urine-osmolariteit, urinekleur en de

verandering in lichaamsgewicht de beste meetmethoden van

dit moment. Bij voorkeur worden beginwaarden gemeten

en twee of meerdere methoden gecombineerd voor een

betrouwbare diagnose.

Daarnaast moet de vochtbalans via een goed drinkbeleid

in evenwicht gehouden worden door de juiste hoeveelheid

vocht in een optimale samenstelling te drinken. Water is niet

de meest efficiënte manier om een vochttekort aan te vullen.

Het drinken van water vermindert namelijk het dorstgevoel

en het stimuleert urineproductie. Natrium (50-60 mmol/L)

toevoegen aan water en eventueel een kleine hoeveelheid

kalium zal de plasma-osmolariteit en hormoonlevels

handhaven. Een kleine hoeveelheid glucose (<2%) toevoegen

aan het water kan de vocht- en zoutopname in de darm

verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat de drank lekker is

en op een goede temperatuur zodat drankinname optimaal

gestimuleerd wordt.

Een methode om de vochtbalans in de sportpraktijk

te meten moet veilig, mobiel, snel en makkelijk zijn in

gebruik. Daarnaast moeten de metingen een precieze en

betrouwbare uitslag geven. Gebaseerd op deze criteria

zijn urine-osmolariteit, urinekleur en de verandering in

lichaamsgewicht de beste meetmethoden van dit moment.

Bij voorkeur worden beginwaarden gemeten en twee of

meerdere methoden gecombineerd voor een betrouwbare

diagnose. //

Page 79: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

771 & 2 december te Kaatsheuvel

Biografie

Dr. G. Rietjens

Biografie

Dr. G. De Schutter

Dr. G. De SchutterVrijdag.2.december.–.15.30.uur.–.sessie.D2.–.Trainingsbegeleiding.en.inspanningsfysiologie.bij.veldrijders

Trainingsbegeleiding en inspanningsfysiologie bij veldrijders

Gerard Rietjens is als inspanningsfysioloog onder andere

werkzaam bij de landmacht. Hij heeft vooral bekendheid gekregen

met zijn werk op het gebied van inspanning onder extreme

klimatologische omstandigheden. De nieuwe klimaatkamer

op Papendal werd door veel olympische sporters gebruikt om

optimaal voorbereid te zijn op de omstandigheden in Peking.

Ook bij de ontwikkeling van de koelvesten, die voor het eerst

tijdens de Olympische Spelen van Athene werden gebruikt, heeft

hij een belangrijke rol gespeeld.

In oktober 2008 startte Gerard bij het Ministerie van Defensie

als senioronderzoeker bij het departement ‘Training Medicine

and Training Physiology’. Daarnaast is Gerard werkzaam

voor de Rabobank Wielerploeg en voor de nationale

mannenhockeyselectie van Pakistan.

Veldrijden of cyclocross is een niet-olympische tak van

de wielersport die tot voor enkele jaren alleen in Europa

en meer bepaald in België, Nederland, Zwitserland en

Tsjechië erg populair was. Het laatste decennium is de

interesse voor deze specifieke wielerdiscipline uitgebreid

tot heel Europa en vooral in de Verenigde Staten wint ze

aan populariteit.

Een cyclocrosswedstrijd duurt ongeveer een uur

waarbij de gemiddelde hartfrequentie en de maximale

zuurstofopnames zeer hoge waarden bereiken; meer

dan 80% van de cross zitten de renners boven de

OBLA. Deze hoge intensiteiten worden vooral bereikt

tijdens de start van de wedstrijd, de verschillende

klimmen (zwaartekracht) en het rijden of lopen door

slijk- of zandstroken (rolweerstand). Veldrijden vergt

ook veel stuurmanskunst en stabiliteit (isometrisch

krachtinspanning).

Van de fysieke eigenschappen van cyclocrossers is, in

tegenstelling tot de andere wielerdisciplines, weinig

bekend. Negen mannelijke veldrijders (waarvan

4 eliterenners en 5 beloftenrenners van hoog

niveau) werden onderzocht en hun fysiologische en

antropometrische karakteristieken werden vergeleken met

kenmerken van beoefenaars van de andere takken van de

wielersport. //

Dr. De Schutter Guy – S.P.O.R.T.S. (UZ-Antwerpen). Guy

De Schutter is huisarts, sportarts en geneesheer majoor

bij Defensie. Van 2000-2008 was hij werkzaam in het

Topsportkeuringscentrum BLITS van de VUB te Brussel en

sinds 2008 in het Topsportkeuringscentrum S.P.O.R.T.S. van

het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen. Hij is arts van de

wielerploeg BKCP/Powerplus en de BOXX wieleracademie,

beiden vooral actief in het veldrijden. Daarnaast is hij ook

Page 80: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

78

Vrije voordrachten sessie D2

G. Reurink

Behandeling van acute hamstringblessures; een systematisch literatuuronderzoek

sportarts bij Defensie en in die hoedanigheid ook lid van de

Commissie Sport van Hoog Niveau Defensie (CSHND).

Hij is ook betrokken bij de Vlaamse Sportkeuringsartsen (SKA),

een vereniging die zich inzet voor de belangen en de erkenning

van de sport(keurings)artsen in Vlaanderen.

IntroductieDe acute hamstringblessure is een veelvoorkomende

blessure bij sporters. Gezien de grote diversiteit van

toegepaste behandelingen lijkt er geen consensus te zijn

over de behandeling van deze blessures. In de laatste

jaren zijn nieuwe behandelingen met intramusculaire

injecties geïntroduceerd.

DoelstellingHet doel van dit literatuuronderzoek is op systematische

wijze een overzicht en beoordeling te geven van de

literatuur over de effectiviteit van therapeutische

interventies bij acute hamstringblessures.

Data bronnenDe databases van PubMed, EMBASE, Web of

Science, Cochrane library, CINAHL, Sportdiscus en de

referentielijsten van in aanmerking komende studies zijn

doorzocht in mei 2011.

StudieselectieProspectieve studies die het effect van een interventie

vergelijken met een andere interventie of een

controlegroep zonder interventie, bij patiënten met acute

hamstringblessures, werden opgenomen in de analyse.

Twee auteurs voerden de studieselectie onafhankelijk van

elkaar uit.

Data-analyseTwee auteurs beoordeelden de kwaliteit van de

opgenomen studies onafhankelijk van elkaar. Voor de

kwaliteitsbeoordeling werd gebruikgemaakt van de

Physiotherapy Evidence Database-score. Omdat een

kwantitatieve analyse van de opgenomen studies niet

mogelijk was, is een Best Evidence Synthese uitgevoerd

om de bewijslast van de studies te wegen.

Belangrijkste resultatenZes studies voldeden aan de selectiecriteria om

opgenomen te worden in de analyse. Hiervan werden

drie studies beoordeeld als hoge kwaliteit en drie als

lage kwaliteit. Alle opgenomen studies onderzochten

een andere interventie. Er werd slechts beperkt bewijs

gevonden voor een positief effect van rekoefeningen,

intramusculaire injecties met Actovegin en rek van

neurale structuren door middel van ‘slump stretch’ op

de tijd tot sportterugkeer. Beperkt bewijs was er ook dat

behendigheids- en rompstabiliteitoefeningen het risico op

een recidief blessure verminderen.

ConclusieEr is een gebrek aan hoge kwaliteit studies naar de

behandeling van acute hamstringblessures. Er werd

slechts beperkt bewijs gevonden voor een positief

effect van rekoefeningen, intramusculaire injecties

met Actovegin, rek van neurale structuren door

middel van ‘slump stretch’ en behendigheids- en

rompstabiliteitoefeningen als behandeling van acute

hamstringblessures. Verder onderzoek is nodig dat gebruik

maakt van geschikte controlegroepen, randomisatie en

blindering. //

Page 81: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

791 & 2 december te Kaatsheuvel

Drs. ing. A.M.C. van Beijsterveldt, drs. M.R. Krist, dr. I.G.L van de Port & prof. dr. F.J.G. Backx

Risicofactoren voor het oplopen van hamstringblessures bij volwassen mannelijke amateurvoetballers

IntroductieIn Nederland treden jaarlijks ongeveer 3,6 miljoen

sportblessures op. Ongeveer 16% hiervan is het gevolg van

veldvoetbal.

DoelstellingHet doel van deze interventiestudie is het onderzoeken

van de effectiviteit van een blessurepreventief

programma (De11 van FIFA) bij volwassen, mannelijke

amateurvoetballers. De verwachting is dat de oefeningen

van De11, geïntegreerd in de warming-up van trainingen,

een gunstig effect hebben op incidentie en duur van

voetbalblessures.

Materiaal en methodeDeze studie is een cluster ‘randomized controlled

trial’ (RCT). Randomisatie heeft plaatsgevonden op

districtsniveau. De teams in de interventiegroep zijn

geïnstrueerd om De11 uit te voeren tijdens elke training.

De11 bestaat uit 10 oefeningen en richt zich voornamelijk

op het verbeteren van coördinatie, stabiliteit,

wendbaarheid en spierkracht in de benen. Alle deelnemers

uit de controlegroep is gevraagd om hun gebruikelijke

warming-up voort te zetten. De uitkomstmaten van

het onderzoek zijn voetbalblessures en bijbehorende

kenmerken (zoals lokalisatie en type blessure), verzuim

en blessure-incidentie. Deze gegevens zijn verzameld

tijdens seizoen 2009-2010, middels het Blessureregistratie

Informatie Systeem (BIS) van TNO.

Resultaten23 eersteklasseamateurteams uit twee districten

in Nederland nemen deel aan deze studie. De

interventiegroep bestaat uit 223 spelers, de controlegroep

uit 233 spelers. Spelerkarakteristieken zijn: leeftijd 24,8

± 4,2 jaar; lengte 183,4 ± 6,5 cm; gewicht 78,2 ± 7,5 kg;

voetbalervaring 17,5 ± 4,5 jaar.

Voorlopige resultaten laten zien dat de blessure-incidentie

in beide groepen nagenoeg gelijk is: 9,58 blessures per

1.000 sporturen in de interventiegroep en 9,71 in de

controlegroep. Ook het risico op een blessure (0,93 vs

0,94) is vergelijkbaar. Het sportverzuim is niet verschillend

tussen de groepen (interventiegroep: gemiddelde =

34,0 dagen, mediaan = 14, IQR = 28,5; controlegroep:

gemiddelde = 30,4 dagen, mediaan = 17, IQR = 30).

In totaal zijn 427 blessures geregistreerd, waarvan 74,9%

acuut is. Het merendeel van de blessures betreft de

onderste extremiteit: enkel 18,3%; bovenbeen (achter)

15,2%; knie 15,0%; bovenbeen (voor) en lies 10,1%.

Dit zijn vooral spier- en peesblessures (42,9%) alsmede

blessures aan gewrichten en ligamentletsels (26,1%).

ConclusieVoetbalblessures komen veelvuldig voor in het

Nederlandse amateurvoetbal. Uit deze studie concluderen

we dat De11 niet leidt tot minder (ernstige) blessures

dan een reguliere warming-up bij volwassen, mannelijke

eerste klasse amateurs. Enkele aanbevelingen voor

verder onderzoek naar de effecten van soortgelijke

blessurepreventieve maatregelen zijn het onderzoeken

van: dosis-responsrelaties, effecten bij spelers van ander

niveau en effecten op specifieke blessures. //

Page 82: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

80

Sessie D3: Medisch Ethisch, doping in de ongeorganiseerde sport

Vrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D3.–.Mogen.(sport)artsen.ingaan.op.hulpvragen.over.

prestatiebevorderende.middelen,.of….moeten.ze.dat?

Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over prestatiebevorderende middelen, of… moeten ze dat?

In deze sessie wordt ingegaan op de vraag of de VSG-

richtlijnen voor artsen omtrent sportmedisch handelen

voldoende ruimte bieden aan artsen om sporters met

vragen of problemen in verband met het gebruik van

dopinggeduide middelen adequaat te kunnen begeleiden.

Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over

prestatiebevorderende middelen, of… moeten ze dat? Aan

de discussietafel nemen onder anderen plaats:

• dr. W. de Ronde, internist-endocrinoloog Kennemer

Gasthuis te Haarlem, grondlegger anabolenpoli;

• dr. F. Hartgens, sportarts SMA Maastricht;

• drs. O. de Hon, wetenschappelijk beleidsmedewerker

Dopingautoriteit;

• drs. P. Ruijsenaars, verslavingsdeskundige/publicist;

• drs. M. Koornneef, voorzitter Medisch Ethische

Commissie Vereniging voor Sportgeneeskunde;

• mevrouw drs. E. Schoots (sportarts SMA Utrecht) en

dr. I. van Hilvoorde (sportfilosoof VU Amsterdam/

lector ‘School, bewegen en sport’ Windesheim) zijn de

discussieleiders tijdens deze sessie.

Doping: een verschijnsel dat dikwijls met sport wordt

verbonden. Hoewel doping meestal in verband wordt

gebracht met topsport, doet dopinggebruik zich ook

voor op amateurniveau en in de ongeorganiseerde sport.

Verreweg het grootste deel van de ongeorganiseerde

sportbeoefening vindt plaats in sportscholen en

fitnesscentra. Onderzoek door TNO (2009) naar de

prevalentie van dopinggebruik onder fitnessbeoefenaars

van vijftien jaar en ouder laat zien dat 8,2% van hen

(160.000 personen) in de afgelopen jaren dopingmiddelen

heeft gebruikt.

Is dopinggebruik in de georganiseerde (top)sport er

primair op gericht om de sportprestaties te verbeteren,

bij het gebruik van doping in de ongeorganiseerde sport

is, naast het verbeteren van de prestaties, het doel het

verkrijgen van een gespierd en slank uiterlijk. Aangezien

de wil om een gespierd/slank uiterlijk te verkrijgen of

tot grotere prestaties te komen geen afdoende medische

indicatie vormt om deze middelen langs de officiële

weg (huisarts, apotheek) te verkrijgen, worden deze

middelen via andere kanalen (contacten/handelaren

op sportscholen, vrienden, internet en soms artsen die

de middelen wel voor dopingdoeleinden verschaffen)

verkregen. Gebruik vindt in dergelijke gevallen in het

algemeen plaats zonder medische begeleiding of adequate

voorlichting, met alle risico’s voor de gezondheid van

de gebruikers van dien. Daarnaast worden er veel

vervalsingen op de markt gebracht.

De Gezondheidsraad heeft in april 2010 op verzoek

van het Ministerie van VWS een advies opgesteld over

dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport. In dit advies

wordt een beschrijving gegeven van de risico’s van het

gebruik van dopingmiddelen die in de ongeorganiseerde

sport worden gebruikt. Gezien de aard van de gebruikte

middelen, de wijze van gebruik en de risicoperceptie van

gebruikers is de commissie die het advies heeft opgesteld

van mening dat het gebruik van dopingmiddelen in de

ongeorganiseerde sport aanzienlijke risico’s met zich

meebrengt. Vooral het gebruik van anabole steroïden

en stimulantia door bezoekers van sportscholen en

fitnesscentra baart zorgen. Sporters die genoemde

middelen gebruiken lopen serieuze gezondheidsrisico’s op

zowel korte als lange termijn. Deze schade kan het gevolg

zijn van: 1) de (bij)werkingen van het middel zelf; 2) de

wijze van gebruik (bijvoorbeeld in combinatie met andere

middelen); 3) de gebrekkige kwaliteit van de middelen.

Page 83: Congresmap VSG congres 2011

dag 2 // vrijdag 2 december 2011

811 & 2 december te Kaatsheuvel

Een van de aanbevelingen die de Gezondheidsraad

formuleert, is dat huisartsen en sportartsen actiever bij de

preventie van dopinggebruik moeten worden betrokken.

In de praktijk blijkt echter dat de meeste sportartsen

niets te maken willen hebben met prestatiebevorderende

middelen en hulpvragen hierover van bijvoorbeeld

bodybuilders. De Vereniging voor Sportgeneeskunde

hanteert sinds de jaren negentig van de vorige eeuw

richtlijnen voor artsen omtrent sportmedisch handelen.

Daarin wordt ook aandacht besteed aan doping. Ter

discussie staat of deze richtlijnen voldoende ruimte

bieden aan artsen om sporters met vragen of problemen

in verband met het gebruik van dopinggeduide middelen

adequaat te kunnen begeleiden. //

OrganisatieVereniging voor Sportgeneeskunde (VSG)De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG), opgericht op 8 mei 1965, stelt zich ten doel het bevorderen van de

sportgeneeskunde in de ruimste zin des woords en de (beroeps)belangenbehartiging van haar leden in het bijzonder.

De VSG maakt zich sterk voor de taak en de plaats in de sportgezondheidszorg van de bij haar aangesloten leden. De VSG

streeft naar een zo groot mogelijke uitwisseling van kennis en vaardigheden, ook op internationaal niveau.

Om de leden op de hoogte te houden van de recente ontwikkelingen op het terrein van de sportgeneeskunde, worden

er regelmatig refereeravonden en wetenschappelijke dagen georganiseerd. Verslagen van deze bijeenkomsten worden

ter publicatie aangeboden aan de redacties van het tijdschrift Sport & Geneeskunde en het Nederlands Tijdschrift voor

Geneeskunde.

De wetenschappelijke doelstellingen van de VSG zijn:

• vergroten van kennis over sportgeneeskunde bij haar leden en anderen die betrokken zijn bij de gezondheidszorg van

sporters;

• bevorderen van wetenschappelijk onderzoek, zowel toegepast als fundamenteel op het gebied van de

sportgeneeskunde;

• bevorderen van kennisuitwisseling met andere wetenschappelijke verenigingen.

Tevens behartigt de VSG de specifieke beroepsbelangen van de in opleiding zijnde sportartsen

middels de ondersteuning van de activiteiten van het Nederlands Instituut

Opleiding Sportartsen (NIOS).

Kijk op www.sportgeneeskunde.com

29 en 30 november 2012Een volgend Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres

Georganiseerd door:

Page 84: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

82

overzicht vrije voordrachten dag 1 donderdag 1 december

Sessie A1: Gezond, jeugd

Karin Valkenet, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,

Verplegingswetenschap en Sport

Preoperatieve fysieke therapie voor een openhartoperatie:

wetenschappelijke evidentie en klinische effecten

Rintje Agricola, Erasmus MC, afdeling Orthopedie

De ontwikkeling van cam laesies bij jonge voetballers

Sessie A2: Gezond, volwassenen

Anne-Marie van Beijsterveldt, UMC Utrecht, afdeling

Revalidatie, Verplegingswetenschap en Sport

Effectiviteit van een blessurepreventief oefenprogramma

voor mannelijke amateurvoetballers

Henk van der Worp, Universitair Medisch Centrum

Groningen

De TOPSHOCK studie: een RCT naar de effectiviteit van

radiale shockwave therapie in vergelijking met gefocuste

shockwave therapie voor patella tendinopathie

Sessie A3: Gezond, ouderen

Sietske van Berkel, Isala klinieken Zwolle. Afdeling

Sportgeneeskunde

Moving Forward Project: Reactivatie bij hartfalen, de

eerste resultaten

Sessie B1: Chronisch ziek, jeugd

Herman IJzerman, Universiteit Maastricht

Specifieke krachttraining verbetert spierkracht en

mobiliteit in patiënten met diabetische polyneuropathie

Guus Reurink, MC Haaglanden

Betrouwbaarheid en validiteit van Magnetic Resonance

Arthrografie voor het diagnosticeren van labrum letsels

van de heup

Sessie B2: Chronisch ziek, volwassenen

Tessa Backhuijs, UMC Utrecht/KNVB Zeist

Sporten met een ICD: er zijn mogelijkheden!

Thomas Scheewe, Rudolf Magnus Institute for

Neuroscience, Department of Psychiatry, UMC Utrecht

Fitnesstherapie bij patiënten met schizofrenie vermindert

primaire en depressieve symptomen en verbetert

functioneren en cardiovasculaire fitheid

Sessie B3: Chronisch ziek, ouderen

Arlène Speelman, Radboud Universiteit Nijmegen

De effectiviteit van een interventieprogramma om de

fysieke activiteit bij patiënten met de ziekte van Parkinson

te verhogen: The ParkFit trial

Floor Kappelhoff

Sport na subtalaire artrodese. De resultaten van een

retrospectieve langetermijnstudie

Page 85: Congresmap VSG congres 2011

831 & 2 december te Kaatsheuvel

overzicht vrije voordrachten dag 2vrijdag 2 december

Sessie C1: Geblesseerd, jeugd

Ellen Kemler, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,

Verplegingswetenschap en Sport

Bracebehandeling versus tapebehandeling bij acuut

lateraal enkelbandletsel; een kostenvergelijking

Ingrid Janssen, Universiteit Maastricht

Effectiviteit van schokwavetherapie bij patiënten met

fasciopathie plantaris: een systematische review van

placebo gecontroleerde studies

Sessie C2: Geblesseerd, volwassenen

Maarten van der Worp, Academie Instituut, Utrecht

Etiologie, diagnostiek & behandeling van het Iliotibiale

Band Syndroom bij hardlopers. Een systematische review

naar de kwaliteit van de literatuur

Maarten Röling, Reinier de Graaf Gasthuis, Afdeling

Orthopaedie

Chronische liespijn bij sporters: arthroscopische interventie

bij femoroacetabulaire impingement

Sessie C3: Geblesseerd, ouderen

Petra Groenenboom, Medisch Centrum Haaglanden

Prospectieve analyse van de oncologische revalidatie

Vincent Gouttebarge, Coronel Instituut voor Arbeid en

Gezondheid, Academisch Medisch Centrum; Amsterdam

Knie- en enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers

Suzan de Jonge, Medisch Centrum Haaglanden

Leidschendam, afdeling sportgeneeskunde

Lange termijn follow-up van Achilles tendinopathie,

vijf jaar na een excentrisch oefenprogramma

Sessie D1: Gehandicapten

Ellen Kemler, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,

Verplegingswetenschap en Sport

Behandeling van acuut lateraal enkelbandletsel: tape of

brace?

Tim Luijkx, Universitair Medisch Centrum Utrecht

Cardiale hypertrofie en dysfunctie bij

anabolesteroidengebruik door krachtsporters: een

MRI-studie

Sessie D2: Topsport

Guus Reurink, MC Haaglanden

Behandeling van acute hamstringblessures; een

systematisch literatuuronderzoek

Mark Krist, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,

Verplegingswetenschap en Sport

Risicofactoren voor het oplopen van hamstringblessures bij

volwassen mannelijke amateurvoetballers

Page 86: Congresmap VSG congres 2011

Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid

84

dankwoord

De Vereniging voor Sportgeneeskunde wil iedereen bedanken die zich heeft ingezet om dit congres tot een succes te maken. In het bijzonder willen wij de wetenschappelijke congrescommissie bedanken voor hun inzet. Ook dit jaar hebben zij hard gewerkt om een gevarieerd en interessant programma in elkaar te zetten binnen het brede vakgebied van sport en geneeskunde.

De wetenschappelijke congrescommissieProf. dr. Frank Backx (voorzitter, hoogleraar Klinische Sportgeneeskunde)

Drs. Frits van Bemmel (cardioloog)

Prof. dr. Ron Diercks (hoogleraar Klinische Sportgeneeskunde)

Drs. Jan-Willem Dijkstra (sportarts)

Prof. Jan Gielen (radioloog, namens de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde actief in de VSG congrescommissie)

Drs. Ed Hendriks (sportarts)

Dhr. Rob Tamminga (sportfysiotherapeut, namens de NVFS actief in de VSG congrescommissie)

Dr. Adam Weir (sportarts)

Daarnaast willen wij graag beide dagvoorzitters, sessieleiders, sponsoren, sprekers, medewerkers van de Vereniging voor Sportgeneeskunde, Arko Sports Media en de Stichting Sport & Orthopedie bedanken voor het welslagen van dit congres. Speciale dank gaat uit naar Topsport Brabant voor hun inzet om het congres naar de provincie Noord-Brabant te brengen.

DagvoorzittersDr. Babette Pluim

Drs. Steef Bredeweg

SessieleidersDrs. Ton Langenhorst

Drs. Arjan Kokshoorn

Dr. Adam Weir

Drs. Maarten Moen

Dr. Han Inklaar

Drs. Don de Winter

Drs. Frits van Bemmel

Dr. Goof Schep

Drs. Robert Rozenberg

Dr. Stephan Praet

Drs. Jan-Willem Dijkstra

Drs. Bert van Essen

Drs. Peter van Veldhoven

Drs. Ria van Rooijen

Prof. dr. Jan Gielen

Drs. Peter van Beek

Drs. Ed Hendriks

Drs. Leo Heere

Dr. Rienk Dekker

Drs. Wout van der Meulen

Drs. Maarten Moen

Dhr. Rob Tamminga

Drs. Esther Schoots

Dr. Ivo van Hilvoorde

Stichting Sport & OrthopedieDhr. Ad Donkerlo

Arko Sports MediaMevr. Kim van der Haar

Mevr. Marieke van Schendel

Mevr. Jolande Keet

Mevr. Rian van Dijk

Mevr. Marleen Kessel

Mevr. Karlijn de Jonge

Bureau Vereniging voor SportgeneeskundeMevr. Kelley Post

Dhr. Danny de Beer

ISBN 978-90-5472-177-2

NUR 898

Eindredactie: Arko Sports Media

Ontwerp en opmaak: studiorvg*

Drukwerk: Offset Print, Valkenswaard

Page 87: Congresmap VSG congres 2011

851 & 2 december te Kaatsheuvel

Stichting Sport & Orthopedie

Voor het zesde jaar stelt de Stichting Sport & Orthopedie 500 euro beschikbaar voor het beste abstract!De stichting heeft de volgende doelstellingen:• het begeleiden en organiseren van congressen over aandoeningen en letsels van het

bewegingsapparaat in relatie met sport;• het ondersteunen en verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar aandoeningen en letsels van

het bewegingsapparaat in relatie met sport;• het uitwisselen en overdragen van kennis met betrekking tot aandoeningen en letsels van het

bewegingsapparaat in relatie met sport;• het ondersteunen van research en ontwikkelen van nieuwe technieken voor aandoeningen en letsels

van het bewegingsapparaat in relatie met sport.

Stichting Sport en OrthopediePostbus 955001090 HM AMSTERDAME-mailadres: [email protected]

De Vereniging voor Sportgeneeskunde wil graag al haar sponsoren bedanken:

your scientific supporter

Page 88: Congresmap VSG congres 2011

Sportservice Noord-Brabant is hét organisatie-, advies- en servicebureau voor sport en bewegen in Brabant.

Het Olympisch Netwerk Brabant ondersteuntde topsporter in zijn/haar sportieve enmaatschappelijke ontwikkeling en draagt bijaan een kwalitatief hoogwaardig topsport-klimaat in Brabant.

Topsport Brabant faciliteert het OlympischNetwerk Brabant. Topsport Brabant levert dankzij haar samenwerking met onder andere het bedrijfsleven (financiële) ondersteunings-mogelijk heden. Ook zijn er producten en diensten beschikbaar van verschillende partners.

Sportservice Noord - B rab ant

carefusion.com

CareFusion combines proven clinical technologies andactionable intelligence to measurably improve patient care.

Kapteynlaan 139351VG LeekThe Netherlands+31 (0)594 587 280+31 (0)594 587 288www.pt-medical.nl

De Molen 8 - 103994 DB HoutenThe Nethelands+31 30 2289 711 tel+31 30 2289 713 fax

For MicroMedical™

CareFusion’s complete range of spirometers are designed to meet your every requirement. The MicroLab and Loop are highly portable allowing it to be used in physician’s offices or for bedside testing.

MasterScreen CPX: Excellent in

both stationary and mobile use

Oxycon Mobile: small,

lightweight and on the spot

MicroMedical™MicroLab™

MicroLoop™

Page 89: Congresmap VSG congres 2011

Sport SerieVoor (excellente) sportprestaties is goede voeding belangrijk daaraan bestaat

geen twijfel. Een voedingssupplement is geen vervanging van een gevarieerde voeding en een gezonde leefstijl. De basis is goede voeding en voldoende

training. Maar met een overvloed aan beschikbare sport producten, waarvan sommige onrealistische en niet onderbouwde claims voeren, kan het zeer moeilijk zijn de juiste keuze te maken. Welke producten zijn geschikt ter

ondersteuning van sport en training?

Lamberts Performance is een brede serie producten van proteïne shakes, repen, tot een energiedrank, om je alles te geven t.b.v. een goede ondersteuning bij sport & training. Of je nu simpelweg je � tnessniveau wilt onderhouden of voor intensieve atletische training.Daarnaast, zoals met alle Lamberts producten, heb je de zekerheid dat de producten geproduceerd zijn volgens onze strikte hoge standaarden. En, misschien het belangrijkste, al onze product formules zijn gebaseerd op de laatste wetenschappelijk inzichten, per slot van rekening geloven we in Sports Science en niet in Science � ction!

BIJ SPORT EN TRAINING | UITSTEKENDE SMAAK

Kijk op www.NZVT.nl voor aangemelde producten

Informatie via www.hb08.nl tel. 088-0075700 mail [email protected]

Lamberts adv Sportserie.indd 1 27-10-2011 15:01:18

Op te lossen in circa 100 ml

Ondersteunt het kraakbeen bij het sporten

CH-Alpha®

• gewrichtscollageen

• aangename sinaasappelsmaak

• een kuur van minimaal 3 maanden

• één maal per dag innemen

Santesa B.V., Pampuslaan 186, 1382 JS [email protected], www.ch-alpha.nl

CH-Alpha adv. VSG Congres 2011.indd 1 27-10-11 15:22

Page 90: Congresmap VSG congres 2011

Met het Sportmedisch Dossier overziet u het hele behandelproces van uw patiënt. Zowel uw administratie als behandelgegevenskunt u hiermee vastleggen en gemakkelijk terugvinden. Deze informatie is vervolgens te gebruiken voor facturatie, correspondentieen verslaglegging. Werken met het Sportmedisch Dossier spaartallereerst tijd: gemiddeld tien minuten per patiënt. Daarnaast biedt het dossier vooralveel gebruiksgemak. Via internet heeft u toegang tot al uw gegevens, zodat u altijd en overal de juiste dossiers bij de hand hebt.

Het Sportmedisch Dossier: efficiënt en gebruiksvriendelijk

Benieuwd naar het gebruiksgemak van

het Sportmedisch Dossier?

Kom naar de stand van VIR e-Care Solutions.

advertentie vir def:Layout 1 03-11-2011 12:00 Pagina 1

Een Vitaal 2012? Eerst even V-CHECK-en!

De meest complete preventieve vitaliteitsscan

De V-Check is een zeer laagdrempelige preventieve vitaliteitsscan. Al-leen schoenen en sokken uit en 8 minuten stil te zitten. Dat is alles!De V-Check geeft een compleet beeld van de gezondheid en vitaliteit.

Aan de hand van het uitgebreide rapport kunt u gericht aanbevelingengeven op het gebied van sport, lichaamsbeweging, gezonde voeding enontspanning.

Medisch-wetenschappelijk onderbouwdHet meetsysteem waarop de V-Check is gebaseerd, is gevalideerd door eenachttal Westerse universiteiten. Researchrapporten zijn op aanvraagbeschikbaar.

Totaalconcept voor preventie en optimaliseren leefstijlDe focus van de V-Check ligt op de analyse van leefstijl en preventieen wordt aangeboden als 5-stappen Vital Balance Plan;Inzicht – Kennis – Actie – Begeleiding – Monitoring.

De V-Check biedt een gestructureerde oplossing om gericht en effectiefte coachen naar een gezonde leefstijl en meer vitaliteit. Wilt u weten watV-Check voor u kan betekenen?

Bezoek ons op het Netwerkplein tijdens het congres of neem na het congrescontact met ons per e-mail [email protected] of telefonisch op020-820 2241.

F O R Y O U R V I T A L B A L A N C E

Alleen schoenen en sokken uit en 8 minuten stil zitten

www.vcheck.nl