CONFLICT EN GROEPSONTWIKKELING IN EEN JONGE … · [They] are living models of sustainability, and...
Transcript of CONFLICT EN GROEPSONTWIKKELING IN EEN JONGE … · [They] are living models of sustainability, and...
CONFLICT EN GROEPSONTWIKKELING IN EEN JONGE
ALTERNATIEVE GEMEENSCHAP: ETNOGRAFISCH ONDERZOEK IN EEN WELSHE ECOVILLAGE
Wetenschappelijke verhandeling
Aantal woorden: 26 660
Manon Bertrand Stamnummer: 01300444
Promotor: Prof. dr. Peter Stevens
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Sociologie
Academiejaar: 2016 - 2017
2
3
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, Manon Bertrand, geeft hierbij toelating aan derden, niet-behorend
tot de examencommissie, om haar proefschrift in te zien.
Datum en handtekening
…………………………..
………………………….
Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef
te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.
----------------------------------------------------------------------------------- (*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het
aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad
moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft.
4
5
Inhoudstafel
Inhoudstafel ............................................................................................................................................ 5
Dankwoord .............................................................................................................................................. 7
Abstract ................................................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 1: Inleiding ........................................................................................................................... 11
1.1 Hedendaagse leefgemeenschappen ........................................................................................... 13
1.2 Ecovillages ................................................................................................................................... 15
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie ............................................................................................................... 19
2.1 Groepsontwikkeling ..................................................................................................................... 19
2.2 Conflict......................................................................................................................................... 21
2.2.1 Intragroep conflict ................................................................................................................ 22
2.2.2 Conflict en groepsontwikkeling ............................................................................................ 25
2.2.3 Conflict in ecovillages ........................................................................................................... 25
Hoofdstuk 3: Methodologie .................................................................................................................. 29
3.1 Kwalitatief onderzoek.................................................................................................................. 29
3.2 Steekproef ................................................................................................................................... 29
3.3 Onderhandeling van toegang tot setting .................................................................................... 31
3.4 Dataverzameling .......................................................................................................................... 32
3.5 Data analyse ................................................................................................................................ 35
3.6 Ethiek ........................................................................................................................................... 36
Hoofdstuk 4: Resultaten ........................................................................................................................ 39
4.1 Een inleiding tot Lammas ............................................................................................................ 39
4.1.1 Organisatie ........................................................................................................................... 41
4.1.2 Bestuur ................................................................................................................................. 43
4.1.3 Eerste indrukken ................................................................................................................... 44
4.1.4 De bewoners en motivaties .................................................................................................. 45
4.1.5 Evolutie van de ecovillage: ontwikkeling in de eerste jaren ................................................ 47
4.1.6 Deelconclusie ........................................................................................................................ 50
4.2 Conflicten .................................................................................................................................... 50
4.2.1 Sociale cohesie in de ecovillage ........................................................................................... 50
4.2.2 De meetings .......................................................................................................................... 53
4.2.3 De Grote Discussie: Lammas Low Impact Initiatives Limited versus Tir Y Gafel .................. 54
4.2.4 Deelconclusie ........................................................................................................................ 59
6
4.3 Percepties en reacties van de bewoners ..................................................................................... 59
4.3.1 Percepties conflicten ............................................................................................................ 59
4.3.2 Reacties conflicten en effect op groep ................................................................................. 61
4.3.3 Pogingen tot mediatie .......................................................................................................... 63
4.3.4 Deelconclusie ........................................................................................................................ 63
4.4 Terugkoppeling theorie en onderzoeksvragen ........................................................................... 64
Hoofdstuk 5: Conclusie .......................................................................................................................... 69
5.1 Theoretische inzichten ................................................................................................................ 69
5.2 Beperkingen onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek en de ecovillagebeweging 70
Appendix ................................................................................................................................................ 73
Bibliografie ............................................................................................................................................ 85
7
Dankwoord
Deze masterproef is het laatste hoofdstuk van vier jaren Sociologie aan de UGent. In die tijd heb ik niet
alleen een academische opleiding genoten onder begeleiding van uitstekende professoren en
assistenten, maar ook de wereld en mezelf beter leren kennen. Alle kleine stapjes die ik tot nu toe
zette, alle kleine en grote keuzes die ik maakte en alle mensen die ik mocht ontmoeten, hebben me
mee gevormd tot wie ik vandaag ben. Deze masterproef is een mooie afsluiter voor mijn tijd in Gent
aan de ‘Pol & Soc’. Ik wil een aantal mensen bedanken, dankzij wie ik aan dit avontuur ben begonnen,
heb doorgezet en het ook heb kunnen afmaken:
Mijn familie en vrienden wil ik graag bedanken voor hun steun, interesse en kleine attenties. In het
bijzonder gaat mijn dank uit naar mijn mama voor haar levensvreugde, optimisme en enthousiasme
doorheen mijn hele studie, maar ook voor mijn onderzoek in Wales. Zij leerde me ‘out of the box’ te
denken en mijn eigen ding te doen, wat me de kracht gaf een eerder atypisch onderwerp te kiezen.
Mijn promotor, professor Peter Stevens, wil ik van harte bedanken voor de verbeteringen, tips en
antwoorden op de vele mails, maar boven alles voor zijn optimisme en aanmoediging bij elk
feedbackmoment. Dit hielp me een duidelijk doel voor ogen te houden, in mezelf te geloven en door
te zetten. Mede dankzij hem ging ik voluit voor dit ‘Brits avontuur’.
Mijn grootste dank gaat uit naar alle bewoners van de ecovillage, voor hun kostbare tijd, boeiende
inzichten en eerlijkheid. Hun authenticiteit en inzichten waren verrijkend en de tijd die ik met hen
mocht doorbrengen leerde me niet alleen veel bij over ecologie, landbouw en duurzaamheid, maar
ook over de mens in al zijn complexiteit en schoonheid. Onderzoek mogen doen bij een bijzonder
project als Lammas voelde voor mij als een hele eer. Ik had nooit verwacht dat wat ik zag en bijleerde
me zo zou inspireren en mijn wereldbeeld zou veranderen. Ik kijk nu met een andere bril naar alles wat
ik al kende en hoopte. Het liet me nadenken over wat ik zelf wou doen met mijn leven en gaf me
nieuwe mogelijkheden en dromen.
Ik wil ook graag Su bedanken, voor het verblijf in haar prachtige boerderij, die van dag één al als een
nieuwe thuis aanvoelde. Aan Su, Kevin, Simone, Jez en aan Amie, Terry en hun vier prachtige kinderen:
bedankt voor jullie vriendschap, hulp en fijne gesprekken. Jullie lieten me elke dag opnieuw lachen en
thuis voelen.
Zij allen hebben me als persoon verrijkt en mee aan mijn verhaal geschreven.
8
9
Abstract
Ecovillages zijn alternatieve gemeenschappen die gericht zijn op een zelfvoorzienende, duurzame
leeftstijl. Ze ontstaan bottom-up als alternatief voor de mainstream samenleving, die de bewoners
ervaren als destructief voor het milieu en de sociale cohesie. Deze gemeenschappen zijn
samenlevingen op kleine schaal, die ook geconfronteerd worden met conflicten. De ontwikkeling van
een ecovillage tot een stabiele en functionele gemeenschap met een sterke sociale cohesie is een lang
proces waarbij een aantal cruciale stadia doorlopen moeten worden, vaak getekend door conflict. Uit
het verleden bleek dat in het merendeel van dit soort gemeenschappen conflicten leiden tot een
dysfunctionele werking en dat vervolgens de groep uiteenvalt. In dit onderzoek staat de rol van conflict
in het groepsontwikkelingsproces centraal. Op basis van het groepsontwikkelingsmodel van Tuckman
wordt getracht te begrijpen hoe conflicten tot stand komen, wat de kenmerken van deze conflicten
zijn en wat dit betekent voor de groepsontwikkeling. De probleemstelling wordt met etnografische
methodes onderzocht bij Lammas, een jonge ecovillage in Wales dat opgericht werd in 2009. Aan de
hand van participerende observatie en semi-gestructureerde interviews werden volgende resultaten
bevonden: conflicten vonden hun oorsprong in externe structurele kenmerken en onverenigbare
waarden en idealen. Er ontstonden verschillende partijen waarbij de posities van de bewoners te
onderscheiden zijn naargelang hun investering in het conflict en hun wil tot compromis. Er is enerzijds
een consolidatie van de posities in de conflicten en anderzijds een terugtrekking uit de gemeenschap.
Doordat er geen positieve groepscultuur werd gecreëerd waarbinnen er mechanismen zijn om met
conflicten om te gaan, komt de groep tot stilstand en is er geen verdere groepsontwikkeling. Door
conflict te plaatsen in een bredere context en de betekenisgevingsprocessen van groepsleden te
begrijpen, werden de dieper liggende oorzaken van conflict belicht en hoe dit de verdere ontwikkeling
van een groep beïnvloedt.
10
11
Hoofdstuk 1: Inleiding
Bewoners van ecovillages hebben sterke waarden over het milieu en sociale structuren, die ze willen
realiseren door zich duurzaam te ontwikkelen op het sociale, ecologische, culturele en economische
niveau, binnen een zelf opgebouwde gemeenschap. Zij proberen dit te verwezenlijken binnen hun
gemeenschap maar interageren ook nog met de buitenwereld, waarvoor ze een voorbeeld willen
stellen. Ecovillages kennen, net als elke sociale groepering, conflicten. Om zich als groep te
ontwikkelen, doorlopen de bewoners een aantal stadia, waarna ze een functionele groep worden met
een efficiënte en effectieve werking. Conflicten vormen echter een essentieel element van deze
evolutie. Deze kritieke periodes kunnen de groep breken of maken. Ik onderzoek een jonge ecovillage
in Wales, dat 7 jaar geleden gestart is. Volgende onderzoeksvragen staan centraal:
Hoe komen de conflicten tot stand (antecedenten, externe omstandigheden, oorzaken)?
Wat zijn de kenmerken van deze conflicten?
Welk effect hebben de conflicten op de leden van de groep (perceptie, reactie), en dus op het
verder evolueren van de groep? Is dit functioneel?
Elk tijdperk heeft communes (‘intentional communities’) gekend, waarbij het communalisme
aangewezen werd als hét antwoord voor de crisissen van die tijd (Shenker, 2011). Leden nemen
afstand van de heersende normen en waarden omdat ze ontevreden zijn met de huidige gang van
zaken (Meijering, Huigen, & Van Hoven, 2006). Ze kunnen dit wel uiten maar weten dat ze de
samenleving niet kunnen veranderen. Ze trekken zich terug uit de samenleving om samen te leven met
gelijkgezinden en proberen zo hun idealen op een kleine schaal te verwezenlijken. Ze creëren dus een
alternatief voor de mainstream samenleving om samen gepercipieerde sociale problemen en
tekortkomingen te verbeteren (Metcalf, 2004).
Ecovillages zijn een vorm van intentional community (IC). Hun ontstaan is een reactie op de
wereldwijde milieucrisis en de nood aan een andere leefstijl (Bates, 2003). Ze creëren een model die
de ecologische impact vermindert binnen een omgeving die de gemeenschap voorop stelt, op kleine
schaal (Sizemore, 2004). Coöperatie en participatie worden aangemoedigd, democratische processen
en conflictbemiddeling staan dus centraal. Het menselijk leven wordt dichter bij de natuurlijke
omgeving gebracht door middel van natuurlijke bouwtechnieken en gebruik van hernieuwbare energie
en alternatieve vervoerswijzen, met nadruk op zelfvoorziening van energie en voedsel. Duurzaamheid
is de stuwende kracht van de gemeenschap en omvat de ecologische, sociale, economische en
culturele/spirituele aspecten van het leven. Het doel is de ontwikkeling van een sociaal systeem die
12
een bevredigende levenskwaliteit kan bieden en dit met een veel lager niveau van consumptie. GEN,
de Global Ecovillage Network die mee aan de basis staat van de ecovillage beweging, omschrijft de
beweegredenen voor een ecovillage als volgt:
The motivation for ecovillages is the choice and commitment to reverse the gradual
disintegration of supportive social/cultural structures and the upsurge of destructive
environmental practices on our planet. (...) Ecovillages are now being created intentionally, so
people can once more live in communities that are connected to the Earth in a way that
ensures the well-being of all life-forms into the indefinite future. Ecovillages are one solution
to the major problems of our time - the planet is experiencing the limits to growth, and our
lives are often lacking meaningful content. (...) [They] are living models of sustainability, and
examples of how action can be taken immediately. They represent an effective, accessible way
to combat the degradation of our social, ecological and spiritual environments (GEN, 2016).
Ecovillages bieden dus een bottum-up, holistisch alternatief aan voor de heersende, destructieve
samenleving. Ze tonen hoe het anders kan, hoe de gemeenschapszin versterkt kan worden, hoe
ecologisch leven mogelijk is en welke voordelen ecologisch bouwen heeft. De basisprincipes van
inclusie, rechtvaardigheid en coöperatie kunnen de vervreemding van de mens in het onpersoonlijke,
bureaucratische systeem van de moderne maatschappij tegengaan.
Toch botsen de bewoners van ecovillages ook aan tegen dagdagelijkse, menselijke kwesties: sociale en
interpersoonlijke problemen komen in alle sociale groeperingen voor, maar vormen een nog grotere
uitdaging voor ICs door hun tekort aan legitimiteit en institutionalisering (Kanter, 1972b). Ze moeten
zichzelf helemaal opbouwen en organiseren en moeten voor deze problemen andere oplossingen
zoeken dan de mainstream samenleving, die terug kan vallen op al bestaande patronen. Gezien de
sterke cohesie en onderlinge afhankelijkheid van de groep kan conflict moeilijk vermeden worden en
heeft het uit de weg gaan van onenigheden nefaste gevolgen. Conflict bedreigt de stabiliteit van een
IC, herstel kan jaren duren (Sargisson, 2003). Conflict is echter de stuwende kracht achter dynamiek
en vooruitgang. Het is een fundamenteel element van groepsinteractie (Chidambaram & Bostrom,
1997). De bewoners ontwikkelen zich als groep, wat volgens de literatuur gepaard gaat met escalaties
van conflict. Wanneer een groep er in slaagt doeltreffend om te gaan met conflict, kan deze maturiteit
bereiken. Conflict kan dus functioneel zijn.
De rol van conflict in het ontwikkelingsproces van de bewoners als groep, is de focus van deze studie.
Dit wordt onderzocht in een relatief nieuwe ecovillage in Wales, die in 2009 ontstond en dus nog volop
in ontwikkeling is. Conflicten en de link met het groepsontwikkelingsproces, en dus de verdere
13
ontwikkeling van de ecovillage, worden onder de loep genomen. Dit gebeurt aan de hand van
interviews met de bewoners en participerende observatie.
Belang van deze studie
Intentional communities (ICs) zijn microversies van grotere samenlevingen, het is een sociale groep
met unieke kenmerken (Shenker, 2011). Hun interne structuur en externe relaties kunnen ons meer
leren over sociale processen en sociale bewegingen. ICs kunnen dienen als case-studies voor grotere
sociale fenomenen, in dit geval conflict en de link met groepsontwikkeling. ICs kiezen om op een non-
conventionele manier te leven en dus is het interessant om te onderzoeken hoe ze tot een efficiënte
functionering komen. De alternatieve gebruiken kunnen in andere contexten - op economisch,
organisatorisch of sociaal niveau – geïmplementeerd worden.
Ecovillages zijn “Islands of a possible future” (von Lüpke, 2012, p. 76). Door hun experimentele leefstijl
dragen ze bij tot een verandering in waarden en bewustzijn. Ze zíjn de verandering die ze willen
teweegbrengen. Heel wat technologische innovaties zijn afkomstig van experimenten in ecovillages.
Ze tonen hoe duurzaam gebruik van hulpbronnen en energie en een verandering in waarden de
levenskwaliteit kan verbeteren. Daarnaast experimenteren ze ook op het sociale niveau, zoals met
alternatieve vormen van sociale zekerheid, nieuwe manieren om de ouderenzorg te organiseren en
progressieve onderwijsprojecten. Kortweg, ecovillages zijn pioniers voor culturele transformatie door
een ander soort bewustzijn te verspreiden. Door hun problemen en successen in kaart te brengen,
kunnen nieuwe inzichten helpen het beleid te vormen dat kan leiden tot een omslag naar een groene
samenleving (Ashlock, 2010).
Eerst worden de hedendaagse leefgemeenschappen en de oorsprong en groei van de
ecovillagebeweging toegelicht. Daarna worden in het tweede hoofdstuk de concepten die van belang
zijn voor deze paper besproken: groepsontwikkeling en conflict, en hoe deze studie voortbouwt op de
theorieontwikkeling rond conflict in ecovillages en ICs. Vervolgens worden de methodologische keuzes
behandeld in hoofdstuk 3. De resultaten van het onderzoek worden besproken in hoofdstuk 4.
1.1 Hedendaagse leefgemeenschappen
Leefgemeenschappen, oftewel intentional communities (ICs), kennen verschillende vormen en vele
definities, die zeer breed of net specifiek kunnen zijn. Aangezien er een grote verscheidenheid is in de
gemeenschappen (in grootte, omgeving, doel, levensstijl, geloofsovertuiging) moet een definitie
14
voldoende de lading kunnen dekken maar tegelijk ook nuttig begrenzen. De term ‘intentional
communities’ houdt twee elementen in: ‘community’ duidt op gemeenschappelijke activiteiten en een
gedeelde fysieke ruimte, ‘intentional’ op bewuste inspanningen om een gemeenschappelijk doel na te
streven (Sargent, 1994). Een intentional community is een relatief kleine groep van vijf of meer
volwassenen en hun kinderen, die afkomstig zijn van meer dan één nucleair gezin en die hebben
gekozen om samen te leven zodat ze samen hun gedeelde waarden ten volle kunnen realiseren of om
een onderling afgesproken doel te verwezenlijken. Ze hebben bewust een andere manier van leven
gecreëerd om specifieke doelstellingen te bereiken (Shenker, 2011). Ze zijn een gemeenschap, waarbij
face-to-face relaties en communalisme hoog gewaardeerd worden.
De meest gebruikte criteria voor ICs zijn (Meijering et al., 2006; Shenker, 2011):
1. De leden hebben geen (of niet enkel) familiale banden;
2. Een minimum van drie tot vijf volwassen leden;
3. Leden sluiten zich vrijwillig aan;
4. Er is een geografische en psychische scheiding van de heersende samenleving;
5. De leden delen (een deel van) elkaars bezittingen;
6. De belangen van de groep zijn belangrijker dan de belangen van de individuen.
De sociale orde wordt door de bewoners zelf gecreëerd en de inzet voor de gemeenschap staat
centraal: de belangen van de individuen komen overeen met de belangen van de groep (Kanter,
1972a). Het zijn vrijwillige, waardevolle, gemeenschappelijke sociale ordes waarbij leden niet worden
gecontroleerd door buitenstaanders zoals politieke krachten en vertegenwoordigers. Een IC streeft
naar zelfbeschikking, waarbij eigen wetten worden gecreëerd en de bestaande maatschappelijke orde
soms wordt verworpen. Een individu kiest zelf om lid te worden en is enkel conform omdat hij dit zelf
wenst, niet omdat hij gedwongen wordt. Er wordt eerst en vooral in dienst van de leden gehandeld,
de relaties tussen de leden is namelijk belangrijker dan de relaties met de buitenwereld.
ICs bestaan in heel wat vormen zoals cohousing-projecten, studenten-coöperaties, communes op basis
van een gedeelde spiritualiteit, ideologie of omwille van praktische redenen, ecovillages... kortweg,
mensen die samenleven op basis van gedeelde waarden. Ecovillages zijn een relatief nieuw fenomeen
en de term kwam pas in gebruik in de jaren ’90 (Kasper, 2008). Ecovillages delen ook het kenmerk van
communalisme maar hebben eerder een ecologische en duurzame oriëntatie. Dit wordt uitgebreid
behandeld in het volgende onderdeel.
15
1.2 Ecovillages
Hoewel vroegere ICs een antwoord boden op heel gelijkaardige problemen die de hedendaagse ICs nu
proberen aan te pakken, zijn er de laatste decennia andere kwesties naar voren gekomen (Kirby, 2003).
Oneerlijke wereldhandel, toegenomen milieuverontreiniging en de opkomst van informatie-en
communicatietechnologie, samen met de teloorgang van gemeenschapszin. De productiewijze en de
globale handel binnen het neoliberaal economisch systeem veroorzaken overdreven consumptie en
sociaal onrecht wat dan leidt tot een bedreiging voor het milieu en de sociale structuren (Jackson,
2004). De negatieve effecten van dit economisch model worden geëxternaliseerd, ze hebben namelijk
geen economische waarde en worden bijgevolg irrelevant geacht. Hierdoor wordt sociale en
milieudegradatie verder aangemoedigd.
Dit heeft bepaalde individuen er toe aangezet de degradatie van het milieu en het sociale leven aan te
pakken door een alternatief model aan te reiken. Een ecovillage is “A human-scale, full-featured
settlement in which human activities are harmlessly integrated into the natural world in a way that is
supportive of healthy human development, with multiple centers of initiative, and (which) can
successfully be continued into the indefinite future.” (Gilman & Gilman, 1991, p. 7). Ecovillages zijn dus
duurzame leefgemeenschappen die op kleine schaal een antwoord bieden voor de problemen op
sociaal en ecologisch niveau door een alternatief, duurzaam systeem te creëren tegenover het
dominante zelfdestructieve systeem. Het is een strategie om bottom-up tot een duurzame cultuur te
komen (Bates, 2003). Leden zijn zich er van bewust dat een individualistische, kapitalistische en
consumptiegerichte leefstijl een destructief effect heeft op zowel de sociale als ecologische omgeving
(Kirby, 2003). Het verwerpen van de conventionele sociale patronen vormt de kern van de
ecovillagebeweging. De ecologische, spirituele en sociale problemen worden als een holistisch geheel
benaderd (Litfin, 2007).
Hoewel een bepaald niveau van onafhankelijkheid bereikt wordt voor energie en hulpbronnen, is het
helemaal niet de bedoeling volledig geïsoleerd te zijn van de samenleving (Kasper, 2008). Ecovillages
bestaan in een netwerk van sociale, economische en politieke banden dat zorgt voor onderwijs en
sociale verandering en dit is een sterke intentie van de ecovillagebeweging. Alle ecovillages zijn in
essentie onderzoeks-, trainings- en demonstratieruimtes (Mare, 2000). Men kan de ecovillage-
beweging het beste plaatsen onder de anti-globalisatiebeweging, al wordt er op een andere manier
actie ondernomen: niet door middel van protesten en boycots maar door een alternatief model aan te
bieden (Jackson, 2004). Het is een microcosmos van de macrocosmos, alle elementen en problemen
uit de grotere samenleving zijn aanwezig en er wordt op kleine schaal een antwoord geboden door
een duurzame leefstijl aan te nemen. De bewoners isoleren zich meestal niet van de maatschappij,
16
maar zien hun onderneming als een instrument voor sociale verandering (Litfin, 2012). Het zijn
proeftuinen voor duurzame leefstijlen, experimenten waar anderen een voorbeeld aan kunnen nemen
(Ashlock, 2010; Beck & Ormsby, 2016).
Het is moeilijk te zeggen wanneer precies ecovillage-projecten ontstonden, gezien vele opgericht zijn
nog voor de term gebruikt werd (Irrgang, 2005). In de jaren ’60 en ’70 ontstonden er al projecten met
een spirituele en ecologische grondslag als antwoord op het economisch materialisme en de
globalisering (Mare, 2000). Mensen trokken naar het platteland om een betere en pure levensstijl te
verwezenlijken: deze ‘back-to-the-land’-beweging was een voorganger van de huidige
ecovillagebeweging. Deze initiatieven faalden vaak omdat ze niet geïntegreerd werden in de bredere
economische processen en er dus geen leefbare economische basis was. De gemeenschappen
ontwikkelden zich in isolatie en zonder de richtlijnen of steun van een georganiseerde beweging
(Irrgang, 2005). Die liet op zich wachten tot de jaren ’90.
In 1987 richtten Ross en Hildur Jackson het Gaia Trust op in Denemarken, een charitatieve organisatie
die wereldwijd duurzame projecten steunt. Door schenkingen en proactieve initiatieven wil het de
overgang naar een duurzame en meer spirituele samenleving maken (GaiaTrust, 2016). In de jaren ’80
creëerden Robert en Diane Gilman het magazine In Context, en gaven zo een stem aan de groeiende
duurzaamheidsbeweging (Mare, 2000). Het omschreef zichzelf als “A Quarterly of Humane Sustainable
Culture”. Er werden verhalen en interviews gepubliceerd over de strategieën voor een meer duurzame
cultuur, die vorm kregen in heel wat verschillende projecten. Robert Gilman gaf ze de naam ‘ecovillage’
(Gilman & Gilman, 1991).
In 1991 gaf Gaia Trust de opdracht aan de Gilmans om een rapport te schrijven, “Ecovillages and
Sustainable Communities”, waarin de beste ecovillage-modellen besproken worden, de opkomende
filosofie en principes te omschrijven en wat als basisstrategie zou kunnen fungeren voor de toekomst
(Bates, 2003; Jackson, 2004; Mare, 2000). Hieruit bleek dat er een hele reeks verschillende soorten
duurzame gemeenschappen waren, maar dat er nog geen “ecovillage” bestond. Dit rapport was dus
een intellectuele inspanning om een ideale duurzame gemeenschap, de ecovillage, te theoriseren.
In 1994 werd de Global Ecovillage Network opgericht om de netwerken en projectontwikkeling te
formaliseren onder een nieuwe organisatie: “The Global Ecovillage Network (GEN) is a growing
network of sustainable communities and initiatives that bridge different cultures, countries, and
continents. GEN serves as umbrella organization for ecovillages, transition town initiatives, intentional
communities, and ecologically-minded individuals worldwide.” (GEN, 2014). Zij vormen een platform
voor internationale projecten, verstrekken informatie en coördineren activiteiten. Door verschillende
17
kleine projecten met elkaar te verbinden, bestendigde dit de groeiende wilskracht (Jackson, 2004;
Litfin, 2007). In 1995 werd de eerste internationale conferentie gehouden “Ecovillages and Sustainable
Communities – Models for the 21st Century”. Dit was een grote sprong voorwaarts voor de
ecovillagebeweging. Daarnaast besloot GEN drie wereldwijde administratieve regio’s op te richten
(ondertusssen zijn dit er vijf, waaronder Europa, dat 20 nationale netwerken heeft).
De ecovillagebeweging kende een enorme groei, dankzij de gebundelde krachten en de financiering
van Gaia Trust. Intussen zijn er ongeveer 10 000 ecovillage-initiatieven aan GEN gelinkt. In 2001 kreeg
GEN een raadgevende status bij de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties. In
samenwerking met VN-agentschappen, privébedrijven en overheden, draagt GEN bij tot training
seminaries en raadgevende diensten met betrekking tot ruimtelijke en maatschappelijke planning.
Dankzij GEN komen duizenden initiatiefnemers samen om informatie over duurzaamheid uit te
wisselen. De ecovillage visie is uitgegroeid tot een internationaal gerespecteerd, geloofwaardig
intellectueel antwoord op de sociale en milieuproblemen.
De ontwikkeling van een ecovillage tot een duurzame gemeenschap is echter een lang proces waarbij
een aantal cruciale stadia doorlopen worden om tot een sterke groep bewoners te komen. Conflict is
een onvoorkomelijk element van dit proces. In het volgende hoofdstuk volgt een literatuurstudie
waarin de concepten van groepsontwikkeling en conflicten besproken worden.
18
19
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
2.1 Groepsontwikkeling
Groepen ontwikkelen: doorheen de tijd, wanneer een groep samenkomt en samenwerkt, verandert
de aard en de persoonlijkheid van een groep (Tuckman, 1965). Soms kunnen deze veranderingen er
voor zorgen dat groepen samenhangender en productiever worden, maar anderzijds worden sommige
groepen dysfunctioneel.
Groepsontwikkeling wordt gedefinieerd als een verandering doorheen de tijd in de interne structuren,
processen en de cultuur van een groep (Sarri & Galinsky, 1974). Hierbij kunnen drie dimensies van
groepsontwikkeling onderscheiden worden: (1) sociale organisatie van de groep, dit is de
groepsstructuur, patronen van rollen en statussen zoals bijvoorbeeld veranderingen in de
machtsstructuur in de verschillende stadia van ontwikkeling; (2) activiteiten, taken en ondernemingen
van de groep zoals bijvoorbeeld de evolutie van besluitvormingsprocessen doorheen de tijd; (3) de
cultuur van de groep, namelijk de normen (verwachtingen van leden tegenover elkaar), waarden en
gedeelde doelen. Deze dimensies van groepsontwikkeling veranderen doorheen de tijd en hierbij
kunnen een aantal patronen geïdentificeerd worden.
Er bestaan vele verschillende modellen van groepsontwikkeling die uitgebreid besproken en
geclassificeerd worden in de literatuur, zoals lineaire, cyclische en niet-sequentiële modellen
(Chidambaram & Bostrom, 1997; Mennecke, Hoffer, & Wynne, 1992; Smith, 2001; Wheelan &
Hochberger, 1996). Elk model verklaart groepsontwikkeling op een andere manier, door onderliggende
factoren te verklaren of ontwikkelingspatronen te onderscheiden. De tijdsperioden waarin een
duidelijk herkenbare reeks activiteiten plaatsvindt, worden gecategoriseerd als stadia of fases van
groepsontwikkeling (Miller, 2003). Het uiteindelijke einddoel is een effectief functionerende groep
(Wheelan, 2005).
Het is dus moeilijk een ‘best passend’ model uit te kiezen, maar voor dit onderzoek wordt het model
van Tuckman (1965) gebruikt. Zijn lineaire model is het bekendste en meest naar verwezen
groepsontwikkelingsmodel in de organisatieliteratuur (Miller, 2003). Zijn model was erg invloedrijk en
was de basis voor vele latere modellen, die dezelfde soort stadia overnamen, ze hernoemden en
uitbreidden of de contextuele kenmerken onderzochten (Colombini & McBride, 2012). Sinds de
publicatie van zijn werk hebben onderzoekers zijn model betwist, aangepast en verfijnd, maar toch
blijven de basisprincipes van Tuckman de theorieontwikkeling rond groepsprocessen sturen (Kirk-
Lawlor & Allred, 2016).
20
Hoewel er beperkingen verbonden zijn aan het gebruik van een lineair, hiërarchisch model en het nooit
de enorme complexiteit van het ontwikkelingsproces kan omvatten, is het een goed startpunt om een
groep te observeren en vervolgens verklaringen te zoeken voor de gebeurtenissen die plaatsvinden
tijdens het ontwikkelingsproces.
Tuckman’s model stelt dat na verloop van tijd groepen ontwikkelen door vier hiërarchische stadia te
doorlopen: forming, storming, norming en performing. In een reviewartikel (Tuckman & Jensen, 1977)
voegt hij nog een vijfde stadium toe dat hij adjourning noemt, voor groepen die ontbinden na het
bereiken van hun doel. Elk stadium moet succesvol doorlopen worden om tot een effectief
groepsfunctioneren te komen. Dit model is gefocust op twee aspecten van groepsontwikkeling:
interpersoonlijke relaties (of groepsstructuur) en taken (‘task activities’).
Tuckman geeft aan dat voor leden zowel interpersoonlijke relaties als taak-activiteiten in alle stadia
van belang zijn. Het model beschrijft deze twee types activiteiten doorheen de vijf stadia.
Forming: leden zijn onzeker en bezorgd over hun rollen, wie de leiding neemt en de groepsdoelen. In
dit stadium proberen ze zich te oriënteren. Enerzijds spreekt Tuckman van “testing and dependence”
van de groepsstructuur. De groepsleden proberen te ondervinden welke interpersoonlijke
gedragingen aanvaardbaar zijn in de groep. Hierbij zijn ze afhankelijk van een leider, een sterk lid of
bestaande normen en structuren, voor richtlijnen en steun in deze nieuwe en ongestructureerde
situatie. Anderzijds is er dat van “orientation to task” voor het taak-aspect. De leden proberen de taak
duidelijk te definiëren en hoe de groep de eigen ervaring zal gebruiken om deze te volbrengen. Ze
moeten ook kiezen welke informatie ze nodig hebben en hoe ze deze zullen verkrijgen. Door zich te
oriënteren naar de taak creëren de leden grondregels en bepalen ze grenzen voor interpersoonlijke en
taak gedragingen.
Storming: het tweede stadium kent een tijd van conflict. Individuen proberen hun plaats te vinden in
de machtsstructuur. Subgroepen ontstaan. Vele groepen lopen vast in deze fase door machtspolitieken
die in rebellie uitdraaien. In het algemeen tekent emotionaliteit als reactie op discrepanties dit
stadium. Op het vlak van groepsstructuur is er sprake van “intragroup conflict”. Leden worden vijandig
tegenover elkaar als een manier om hun individualiteit te uiten en de vorming van een groepsstructuur
tegen te gaan. Tuckman schrijft “The lack of unity is an outstanding feature of this phase. There are
characteristic key issues that polarize the group and boil down to the conflict over progression into the
"unknown" of interpersonal relations or regression to the security of earlier dependence.” (Tuckman,
1965, p. 386). Voor het taak-aspect is er in dit stadium een “emotional response to task demands”.
Leden reageren op een emotionele manier op de taak als een vorm van weerstand omdat het individu
21
een eigen persoonlijke oriëntatie heeft ten opzichte van datgene dat gevraagd wordt door de taak.
Norming: typerend voor het derde stadium is de openheid naar andere groepsleden toe. In de
groepsstructuur is er “development of group cohesion”. Groepsleden aanvaarden de groep en de
individuele eigenaardigheden van anderen. De groep wordt een entiteit doordat leden het in stand
proberen te houden en bestendigen en een groepsgevoel ervaren, waarbij normen en waarden
ontstaan op groepsniveau. Eensgezindheid is in dit stadium het hoogste goed. Op het vlak van taak-
activiteit ontwikkeling spreekt Tuckman van “Open exchange of relevant interpretations”.
Interpretaties van informatie worden uitgewisseld tussen de groepsleden.
Performing: in dit laatste stadium van het oorspronkelijk model ontwikkelt zich op het structurele
niveau “functional rolerelatedness”. Omdat leden nu rollen eigen maken en uitvoeren, kan de groep
nu dienen als instrument om problemen op te lossen. Dit komt de taak-activiteiten ten goede. Op dat
vlak is er sprake van een “emergence of solutions”. Leden werken op een constructieve manier samen
om taken te volbrengen. In het algemeen is zijn er in dit stadium constructieve acties, waarbij energie
die voorheen werd geïnvesteerd in het structurele groepsaspect, nu aan de taak gewijd wordt.
Later voegden Tuckman en Jensen (1977) nog een vijfde stadium toe, namelijk adjourning: op een
bepaald moment heeft een groep haar werk voltooid en wordt haar bestaan beëindigd.
Ondanks de vele verschillende modellen van groepsontwikkeling, benadrukken ze allen kritieke
periodes in het bestaan van een groep (Chidambaram & Bostrom, 1997). Deze kritieke periodes
bepalen het verdere verloop van de ontwikkeling en kunnen gezien worden als mijlpalen in het
groepsontwikkelingsproces. Deze perioden zijn tekenend voor de aard van de groepsactiviteiten en
kan de groep versterken, of breken. Van de vele verschillende fases die onderzoekers observeerden
bij groepsontwikkeling, kan een fase van conflict het keerpunt zijn eer een groep tot een goede werking
komt (Rybak & Brown, 1997). Dit is ook zo bij Tuckman’s model: succesvol onderhandelen bij conflicten
(typisch in de tweede fase) is cruciaal om te komen tot het stadium van productieve interactie.
2.2 Conflict
Waar mensen zijn, ontstaat sociale organisatie en dus potentieel sociaal conflict (Mack, 1965). De
bestaande conflictliteratuur is enorm en omvangrijk (Wall & Callister, 1995). Conflict heeft vele
definities, waarvan vele problematisch zijn en maar op een deel van het conflictproces focussen (De
Dreu, 2010). Conflict kan gedefinieerd worden als “the experience between or among parties that their
goals or interests are incompatible or in opposition” (Korsgaard, Jeong, Mahony, & Pitariu, 2008, p.
1224). Deze definitie omvat overtuigingen en percepties van conflict, gedragsveranderingen en
affectieve reacties door conflict. Onverenigbare doelen of belangen zijn de basis van het conflict, de
22
oorzaken. Conflict kan daarnaast tussen meer dan twee partijen gebeuren en tussen zowel individuen
als groepen.
Zulke definities geven echter enkel aan wat de antecedenten zijn van conflict, niet wat het eigenlijk is
(Barki & Hartwick, 2004). De Dreu and Gelfand (2008) zien dit juist: “[...] conflict as a process that
begins when an individual or group perceives differences and opposition between itself and another
individual or group about interests and resources, beliefs, values or practices that matter to them” (De
Dreu & Gelfand, 2008, p. 6). Het waarnemen van een conflict is nog maar het begin, dit gaat dan niet
over wat conflict ís. Bartos and Wehr (2002) bieden duidelijkheid en definiëren conflict als gedrag dat
uitgeoefend wordt: “[...] conflict is defined here as a situation in which actors use conflict behaviour
against each other to attain incompatible goals and/or to express their hostility” (Bartos & Wehr, 2002,
p. 13). ‘Conflict behaviour’ is elk gedrag dat een partij helpt het doel te bereiken dat onverenigbaar is
met dat van de tegenstander of gedrag dat vijandigheid tegenover de ander uit. Dit gedrag kan zowel
rationeel als niet-rationeel zijn.
Conflict is het gevolg van drie soorten factoren die oorzakelijk gelinkt zijn (Korsgaard et al., 2008):
conflicten ontstaan in een specifieke set omstandigheden zoals interdependentie, compatibiliteit van
doelen en verschillen in rollen, dit is de input (1). Hierop volgen groepsinteracties of gedrag die leiden
tot een betekenisgevingsproces waarbij het individu of de partijen proberen vast te stellen wat de
significantie van het gedrag is, door het te erkennen als een schending of een overtreding. Dit wordt
dan toegekend aan de ander die de normen heeft overtreden en schade heeft berokkend (2). Dit
proces leidt dan tot de affectieve, cognitieve en gedrags-manifestaties van conflict (3).
2.2.1 Intragroep conflict
Onderzoek naar intragroep conflict ontwikkelde relatief onafhankelijk van bestaande theorievorming
van individueel en dyadisch conflict (Korsgaard et al., 2008). Die theorieën focussen namelijk vooral op
conflict tussen twee partijen en gaan niet over hoe een conflict ontstond in een groep of hoe dat
verschilde van dyadische conflicten. Onderzoek naar dit thema richt zich voornamelijk op een
theoretisch kader dat een onderscheid maakt tussen de verschillende types van conflict. Conflicten
binnen groepen kunnen onderverdeeld worden in drie types: taak- (bewustzijn van verschillen in visies
en meningen over de groepstaak), relatie- (interpersoonlijke vijandigheid, spanning en ergernissen
tussen leden) en procesconflicten (onenigheid over de toewijzing van plichten en resources) (Behfar,
Mannix, Peterson, & Trochim, 2011).
Deze types van conflict hebben een verschillende impact op het groepsfunctioneren en eindresultaten.
Traditioneel werd gedacht dat conflict een goede groepsfunctionering voorkomt. Recenter onderzoek
23
belicht ook de voordelen van conflict. Conflict kan namelijk zowel een positief als een negatief effect
hebben op individuen, groepen en organisaties (Bradley, Anderson, Baur, & Klotz, 2015; De Wit, Greer,
& Jehn, 2012; Gil et al., 2005). Dit paradoxaal gegeven zou toe te wijzen zijn aan de verschillende
dimensies van conflict. Enerzijds hebben taakconflicten eerder positieve effecten voor het
groepsfunctioneren omdat het leden aanmoedigt om diverse aspecten van taakproblemen aan te
pakken en dus betere eindresultaten te bekomen (Jehn, 1995). Anderzijds zouden relatie- en
procesconflicten eerder een negatief effect hebben op groepen. Procesconflict wordt geassocieerd
met lagere niveaus van groepsmoraal en afgenomen productiviteit (Jehn, 1997). Bij dit type conflict
gaat de groep zich namelijk focussen op de bekwaamheid van de groepsleden en niet op de inhoud en
kwaliteit van de taak. Relatieconflicten leiden tot angst en vijandigheid tussen leden, wat hen aanzet
zich terug te trekken (Jehn, 1995). Het optimale profiel voor een groep dat sterk presteert, zijn
gematigde taakconflicten, geen relatieconflicten, weinig of geen procesconflicten en aanwezige
groepsnormen die taakconflict als aanvaardbaar zien en dat rechtgezet kan worden met weinig
negatieve emoties (Jehn, 1997). Bij een specifieke configuratie van omstandigheden kan conflict dus
een positieve uitkomst hebben.
Er zijn een aantal problemen met deze typologie van conflict. De meest vanzelfsprekende moeilijkheid
is de onderzoekspopulatie: deze artikels zijn grotendeels gebaseerd op onderzoeken bij
managementteams en werkgroepen binnen bedrijven. Is dit vergelijkbaar met een groep mensen dat
samenkomt om beslissingen te maken over hun leefomgeving en leefstijl, maar daarnaast ook buren
zijn en van elkaar afhankelijk zijn om te overleven? Hoewel dit soort literatuur heel interessante
inzichten geeft moet toch opgepast worden met veralgemeningen naar het onderzoeksveld van
ecovillages toe. Daarnaast, zoals Korsgaard et al. (2008) aangeven, is het de vraag of deze concepten
betekenisvol te onderscheiden zijn van elkaar. Taak-, proces- en relatieconflicten overlappen in
empirische metingen. Daarnaast zijn de effecten van de verschillende conflicttypes verwaarloosbaar
als men ze analytisch van elkaar scheidt, met relatieconflict als enige voorspellende variabele.
Uiteindelijk toont onderzoek aan dat taak- en relatieconflict niet noodzakelijk verschillende types zijn
maar een proces, dat ze dus tijdgerelateerd zijn. Taakconflict escaleert dan in relatieconflict.
Het lijkt dan beter om de achterliggende oorzaken van deze conflicten te achterhalen, als alternatief
voor de typologie die eerder de gevolgen dan de oorzaken gaat onderbouwen (Korsgaard et al., 2008).
Een nuttig theoretisch kader wordt aangereikt door De Dreu and Gelfand (2008): contextuele
kenmerken gaan zorgen voor een zekere interdependentie en verschillende doelen en belangen, die
sociale interacties tussen groepsleden beïnvloeden. Dit kan leiden tot conflict. In deze context ligt de
basis van de drie belangrijkste oorzaken van conflict, terug te leiden tot sociale interdependentie:
24
schaarse middelen [resources]; de zoektocht naar het behoud en de bevordering van een positief
zelfbeeld; het verlangen om consensueel gedeelde en sociaal gevalideerde meningen en overtuigingen
te hebben. Deze leiden respectievelijk tot proces-, relatie- en taakconflict.
Middelen zijn schaars en eindig binnen elke groep of organisatie. De beschikbaarheid, verdeling en
toegang tot deze middelen is de voornaamste oorzaak van conflicten, dit zijn resource conflicts. Door
de interdependentie tussen individuen, de groep en de overkoepelende organisatie waarin deze zich
bevinden, ontstaan belangenconflicten tussen hen over de toegang tot en de verdeling van middelen.
Conflict kan tot uiting komen om twee redenen: ten eerste omdat individuen of groepen hun eigen
belangen nastreven en daarmee de collectieve belangen benadelen, wat de latente belangenconflicten
omvormt naar manifeste resource conflicten. Een beslissing dat (de belangen van) het ene niveau
bevoordeelt, benadeelt het andere; ten tweede kunnen conflicten om middelen ontstaan door
overhaaste verdenkingen, misverstanden of onvolledige informatie, dit soort conflict vindt zijn
oorsprong in onvolledig vertrouwen bij de groepsleden.
Een tweede oorzaak van conflict is de nood naar de ontwikkeling en het behoud van een positief
zelfbeeld. Dit kan volgens De Dreu and Gelfand (2008) leiden tot ideologisch- of waardenconflict. Het
zelfconcept bestaat uit componenten van zowel het individuele als het groepsniveau die, als deze
gedestabiliseerd worden, kunnen leiden tot conflict. Dit gebeurt omdat bij het proces van
ontwikkeling, behoud en herstel van een positief zelfbeeld, dat van de ander aangetast wordt. Het
behoud van een positief zelfbeeld kan conflicten veroorzaken die vaak een ideologische of een op
waarden gebaseerde aard hebben. De eerste soort komt voor wanneer een of meerdere partijen
diepgaande ideologische waarden vertegenwoordigen, zoals maatschappelijke kwesties. De tweede
heeft betrekking op conflicten over moraliteit zoals goed of slecht: dit zijn conflicten waarbij een of
meerdere partijen hun persoonlijke of groepsidentiteit, gericht op morele kwesties, sociale status en
reputatie, verdedigen en bestendigen. Bij dit soort conflicten is het moeilijk een compromis te vinden.
Het verlangen om consensueel gedeelde en sociaal gevalideerde meningen en overtuigingen te
hebben kan aanleiding geven tot socio-cognitive conflict of understanding. Socio-cognitieve conflicten
gaan over problemen met betrekking op het intellect, dit gaat over objectief (volgens algemeen
aanvaarde standaarden) op te lossen kwesties; of beoordelingsvermogen, waar geen juiste oplossing
voor is maar dat een kwestie van eigen smaak is. Sociocognitief conflicttheorie berust op drie
assumpties: mensen willen juiste percepties en inzichten over zichzelf, anderen en de niet-sociale
wereld hebben, en dan specifiek over de gedeelde taken die ze hebben; mensen kunnen maar beperkt
rationeel zijn door een tekort aan relevante informatie en capaciteiten voor de verwerking van
informatie. Daarom hebben individuen verschillende overtuigingen en inzichten over objectief gezien
25
dezelfde onderwerpen; mensen trachten cognitieve consistentie en sociale validatie te krijgen voor
hun overtuigingen, percepties en inzichten. Als deze afwijken van die van anderen schept dit een
spanning die mensen willen opheffen.
2.2.2 Conflict en groepsontwikkeling
Het belang van conflict mag niet aan gewicht verliezen door de negatieve connotatie (Schellenberg,
1996). Conflict maakt deel uit van elke samenleving en dagelijkse interactie: het stimuleert nieuwe
ideeën, bevordert sociale verandering, definieert verhoudingen binnen groepen en de persoonlijke
identiteit... Conflict zorgt voor hogere creativiteit, kennis en innovatie en verbetert de effectiviteit en
kwaliteit van het beslissingsproces van groepen (De Dreu, 2008). Om de positieve functies van conflict
te bepalen moet echter rekening gehouden worden met de verschillende niveaus van de sociale
realiteit en het tijdselement. Conflict op het groepsniveau kan namelijk invloed hebben op
groepsprocessen en –resultaten, maar ook op individueel welbevinden en tevredenheid en op
organisatieniveau de stabiliteit en reputatie van de organisatie. Positieve gevolgen op het ene niveau
kunnen samengaan met negatieve effecten op een ander niveau. Positief, functioneel conflict is dus
moeilijk te bepalen wanneer deze in tijd wordt onderzocht. Onmiddellijke positieve gevolgen kunnen
op lange termijn namelijk groepen benadelen. Positief conflict kan dus op andere niveaus of in tijd
omslagen naar een negatief gevolg, waarbij de baten niet opwegen tegen de kosten. Voorbeelden van
deze kosten zijn tijd en geld die verloren gaan aan conflictmanagement, nieuwe afspraken tussen twee
onderhandelende partijen die een nadeel vormen voor andere betrokkenen in dezelfde groep en de
impact op welzijn en gezondheid van individuen.
Uit de bovenstaande bespreking van groepsontwikkelingsmodellen bleek dat een fase van conflict
cruciaal is en ervaren moet zijn eer een groep tot een goede werking komt. Conflict heeft dan een
positief effect, namelijk de creatie van een groep die goed functioneert en de eigen doelen bereikt. Dit
is echter de meer optimistische uitkomst van groepsontwikkeling. Onder andere De Dreu (2008) en
Jehn (1995, 1997) geven aan dat er een specifieke configuratie van omstandigheden en
groepskenmerken moet zijn eer conflict een positieve uitkomst kan hebben. Het doorlopen van de
verschillende fases, en dus ook de conflictueuze fase, kan groepen evenzeer dysfunctioneel maken
(Tuckman, 1965).
2.2.3 Conflict in ecovillages
Hollick en Connelly schreven: “While green technologies are very important, the dominant issues are
human ones. The greatest challenge for most ecovillages is learning to live and work together in
26
harmony” (Ashlock, 2010, p. 56). Conflict is een vanzelfsprekend gevolg van sociale interactie, ook in
ecovillages. Zo schreef Christian (2003) een zeer volledig handboek, “Creating a Life Together”,
gebaseerd op haar eigen ervaringen en onderzoek. Het boek is eigenlijk een stapsgewijze uitleg voor
de creatie van een IC, waarvan het uitgangspunt is dat om succesvol te zijn (dus niet vroeg of laat onder
te gaan door uit de hand gelopen conflicten), een IC heel wat regels, structuren en sociale
mechanismen moet inbouwen. Zo zal een IC deel uitmaken van “The successful ten percent” (Christian,
2003, p. xv)). Negentig percent van de IC’s worden zelfs nooit gecreëerd: er is niet genoeg geld, het
juiste stuk grond wordt niet gevonden of ze gaan onder aan conflict. De initiatieven die het toch halen
en uiteindelijk een IC creëren, gaan vaak ten onder aan wat zij ‘structureel conflict’ noemt. Dit zijn
problemen die ontstaan omdat de oprichters en eerste leden bij de start geen duidelijke werkwijzen
(bijvoorbeeld besluitvorming) invoerden en belangrijke keuzes uitstelden, waardoor er hiaten en
tekortkomingen zijn in de organisationele structuur.
Al in de 19e eeuw gingen vele IC’s onder aan conflict (Kanter, 1972b). Hoewel erkend wordt dat conflict
een centrale factor is voor de stabiliteit en dus overlevingskansen van de groep, wordt het vaak als
bijzaak gezien in de IC- en ecovillageliteratuur. Vele sociale processen zijn uitgebreid onderzocht in
deze literatuur: de relaties tussen bewoners, de plaats van het individu in het collectief,
doelverwezenlijking... (Wagner, 2012). Conflict daarentegen wordt eerder gezien als een element van
de sociale processen die onderzocht worden, als een consequentie van de onderzochte thema’s dat
terloops besproken wordt, niet als de centrale focus van onderzoek. Bijvoorbeeld spanningen die
ontstaan door verschillende verwachtingen en visies, wat ten nadele is van het gevoel van
verbondenheid (Mychajluk, 2014); frustraties omwille van een tekort aan inzet van sommige leden of
de homogeniserend werking van de gemeenschap waardoor geen rekening wordt gehouden met
afwijkende noden, meningen, ideeën en belangen van individuen (Holleman & Colombijn, 2011); of
het uiteenvallen van de groep door deze grote diversiteit in visies (Campos, 2013). Dit zijn
onderwerpen die eigen zijn aan sociale interactie en waarvan conflict een evident gevolg is. Men gaat
voorbij aan de dieper liggende oorzaken van conflict en het wordt zelden in een bredere context
geplaatst. Dit is het probleem: wat aan de basis ligt van conflict en welke de (al dan niet functionele)
gevolgen er van zijn wordt niet in vraag gesteld en krijgen dus geen plaats in het grotere verhaal.
Een belangrijk uitzondering is Sargisson (2003). Zij onderscheidde drie soorten conflict in ICs: conflict
om principes, de meest destructieve vorm, omdat ICs gevormd worden door mensen die een bepaalde
visie en idealen delen die ze willen verwezenlijken. Als deze betwist worden, wordt eigenlijk de reden
tot bestaan van de gemeenschap betwist; huishoudelijke conflicten door de gedeelde ruimtes en
werklast; conflicten om relaties, die intenser zijn in ICs dan daarbuiten door de hechte gemeenschap.
27
Sargisson geeft echter een nogal vlakke, contextloze omschrijving van conflict. De lezer krijgt geen
inzicht in de context, de antecedenten, de rol van de verschillende actoren... Men gaat dus ook voorbij
aan de rol van conflict in het ontwikkelen van een groep.
Dit onderzoek hoopt dit inzicht wel te kunnen bieden en dit te linken aan het
groepsontwikkelingsmodel. Groepen ontwikkelen zich in verschillende fases. Hierbij zijn er een aantal
kritieke periodes die het verdere bestaan van de groep bepalen. Centraal hierbij staat conflict. In de
‘storming’-fase van Tuckman is het een cruciale factor om tot een functionele groep te komen. Het kan
echter de groep ook breken. Conflict kan dus iets positiefs zijn, onder bepaalde omstandigheden.
In dit onderzoek zal een groep, de bewoners van de ecovillage, onderzocht waarbij volgende
onderzoeksvragen centraal staan:
Hoe komen de conflicten tot stand (antecedenten, externe omstandigheden, oorzaken)?
Wat zijn de kenmerken van die conflicten?
Welk effect hebben de conflicten op de leden van de groep (perceptie, reactie), en dus op het
verder evolueren van de groep? Is dit functioneel?
28
29
Hoofdstuk 3: Methodologie
3.1 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek plaatst de onderzoeker in de wereld. Het laat toe natuurlijke sociale settings te
begrijpen en fenomenen te verklaren door de betekenissen die mensen er aan geven te interpreteren
(Denzin & Lincoln, 2011). Kwalitatief onderzoek draait hoofdzakelijk rond exploratie en descriptie van
sociale processen en is interpretatief van aard (Singleton, McAllister, Straits & Straits, 1988). De
onderzoeker staat in direct contact met de leefwereld van de onderzochten en kan betekenissen en
processen in sociale settings meer in de diepte begrijpen door de situaties te bekijken vanuit een
‘native’ standpunt.
Specifiek voor de focus van dit onderzoek, conflict en groepsontwikkeling, laten kwalitatieve
methoden beter toe om inzicht te krijgen in de drijfveren van de respondenten en de factoren die hun
betekenisgeving sturen. Bovendien kan de onderzoeker een vertrouwensband opbouwen met de
participanten, wat belangrijk is voor een complex en gevoelig onderwerp als conflict. Om de processen
en handelingen te begrijpen in de context van hun dagelijkse leven in de ecovillage, is kwalitatief
onderzoek de beste manier om tot thick description te komen (Mortelmans, 2013). Door te pogen de
sociale realiteit van de participanten te vatten kan een diepgaande analyse van de aard en dynamieken
van conflict bekomen worden.
3.2 Steekproef
Bij de steekproeftrekking koos ik voor een ecovillage die voldoet aan de kenmerken van een IC (zie 1.1)
en bovendien leek het me interessant dat er minstens 10 bewoners zijn, omdat dit voor meer dynamiek
zorgt in de groep. Indien de bewoners voornamelijk in de IC werken en dus hun leven grotendeels
binnen de leefgemeenschap leiden, is er veel interactie en dus rijkere data. Dit is een selectie op basis
van intensiteit, dit betekent dat een case gekozen wordt omdat het bestudeerde fenomeen er sterk
aanwezig is (Mortelmans, 2013). Deze intensiteit laat toe de case goed te bestuderen omdat de
typische eigenschappen zo sterk aanwezig zijn. Met een steekproeftrekking naar intensiteit kan ik
rijkere data verzamelen en meer nuance bieden door de diverse meningen, waarden en visies die
aanwezig zijn, gezien de bewoners sterk investeren in een alternatieve leefstijl.
Ik koos voor Lammas, een ecovillage die in 2009 opgericht werd en gevestigd is op 76 acres (30
hectaren) land in Pembrokeshire, Zuidwest-Wales. Er zijn 17 bewoner, 8 koppels en één alleenstaande
persoon, met op het moment van mijn bezoek 15 kinderen (tussen 1 en 16 jaar), een aantal kinderen
waren al uit huis. Er waren ook vrijwilligers aanwezig, die hielpen bij één gezin, soms voor een paar
weken of maanden, enkelen zelfs een paar jaar (als ze aanwezig willen zijn bij een volledig project, of
30
met de bedoeling kennis op te doen om zelf dit soort leven te leiden). Met hen kwam ik ook in contact.
Bij mijn bezoek waren er al verschillende mensen in de omgeving van de ecovillage gaan wonen,
sommigen er vlak naast, die hetzelfde soort leven leiden binnen hetzelfde wettelijke kader (zie verder).
Zij maken niet officieel deel uit van de ecovillage zelf, maar nemen deel aan het sociale gebeuren en
zijn betrokken in de organisatie. Zij hebben dus ook waardevolle informatie voor mij. Ik interviewde
een koppel dat zich in deze positie bevond.
In deze setting nam ik de rol in van participerende observator. Ik was twee keer 3 weken aanwezig in
de ecovillage, waarbij de bewoners wisten dat ik een sociologisch onderzoek voerde in het kader van
mijn masterproef. Ik participeerde door als vrijwilliger de bewoners te helpen en daarnaast nam ik
diepte-interviews af (zie appendix A voor alternatieve plannen indien dit zou mislukken). Hierbij zocht
ik variatie op bij de participanten: de initiatiefnemers van de ecovillage; zij die nieuw zijn in het
ecovillagebestaan tegenover degenen die veel ervaring hebben of zelfs in een IC zijn opgegroeid; een
participant met een afwijkende ideologie; degenen die zich afzijdig houden in een conflict en degenen
die er net vaak deel van uit maken. Kinderen namen niet deel aan het onderzoek, omdat dit niet in het
kader van het onderzoek paste maar ook omdat de meeste te jong waren om een notie te hebben van
wat ik onderzoek en de jongvolwassenen waren meestal al het huis uit en dus niet meer betrokken.
Ik kon in totaal 13 interviews afnemen, die ik opnam met een recorder. Dit waren er 11 met officiële
bewoners en 2 met het koppel dat naast de ecovillage woont1. Ik interviewde 5 mannen en 8 vrouwen,
dit onevenwicht in geslacht is eerder toevallig, bovendien waren er tussen hen geen opmerkelijk
verschillende resultaten. Alle respondenten hebben hoger onderwijs genoten, wat in lijn ligt met vorig
onderzoek, waaruit blijkt dat ongeveer 80% van de bewoners een diploma van het hoger onderwijs
heeft (Rietzler, 2012; Tolle, 2011). Dit varieert van kunst, literatuur, onderwijs, politieke
wetenschappen tot exacte wetenschappen. De leeftijd van de respondenten varieert tussen 26 en 51
jaar. Onder hen heeft ongeveer de helft ervaring met ‘low impact living’ en leefde voordien in een
intentional community.
Voor dit onderzoek was er ook sprake van een pragmatische steekproeftrekking omdat er in de realiteit
heel wat praktische begrenzingen zijn (zie volgende paragraaf).
1 Ik maak in mijn onderzoek geen onderscheid tussen hen en de andere bewoners
31
3.3 Onderhandeling van toegang tot setting
Ik richtte me voornamelijk op communes/ecovillages in Groot-Brittanië, gezien er daar veel zijn en dit
dus meer selectiemogelijkheden biedt. Bovendien heeft het land een rijke achtergrond in de ‘Back to
the land’- en Low Impact- beweging. Ook de relatieve nabijheid van het land en de taal beïnvloedden
mijn keuze. Een aantal van de intentional communities die wensen zichtbaar te zijn voor de
buitenwereld, hebben zich geregistreerd bij het Fellowship of Intentional Communities2 en er een
webpagina aangemaakt. Ik gebruikte ook de website van Diggers & Dreamers3, gericht op het
communale leven in Groot-Brittanië. Ik contacteerde in totaal zeven IC’s via mail (zie appendix B voor
de toelatingsbrief). Voor een uitgebreid verslag van hun reacties en de overwegingen voor mijn
uiteindelijke keuzes, zie appendix C.
Ik voerde mijn onderzoek in de rol van ‘open participant als observator’ (Gold, 1958). De gatekeepers
zijn de bewoners, die wisten dat ik een onderzoeker ben. Dit kan sociaal wenselijk gedrag
teweegbrengen bij de bewoners of gebruik van verdedigings-en misleidingsstrategieën om
confidentiële informatie te beschermen (Mortelmans, 2013). Vanaf de intrede in de setting proberen
mensen de onderzoeker te plaatsen in het sociale landschap zoals zij het kennen (Hammersley &
Atkinson, 2007). De meeste individuen weten erg weinig over sociologisch onderzoek dus kan dit
leiden tot een vijandige, wantrouwende houding. Ik kreeg niet op voorhand toestemming van de hele
groep, dit vroeg ik aan elk van hen afzonderlijk toen ik ter plaatse was (meer hierover in 3.4). Het was
mijn taak hun perceptie van mij positief te beïnvloeden en hen te overtuigen deel te nemen aan het
onderzoek.
Ik probeerde een respectvolle, eerlijke maar spontante houding te hebben. Ik was erg nieuwsgierig
maar lette goed op de signalen van de bewoners en was dus niet te direct in mijn aanpak. Ik toonde
interesse en empathie maar drong me dus niet op. Ik legde duidelijk uit wat met de verkregen
informatie wordt gedaan (zie 3.6, ethiek). Ik had het gevoel dat ze me vertrouwden omdat ik niet als
buitenstaander werd behandeld en omdat ik soms erg persoonlijke informatie kreeg. Dit gebeurde niet
enkel tijdens de interviews, maar ook tijdens het werk dat we samen deden, wanneer ik hen toevallig
tegenkwam of tijdens sociale evenementen. Mijn onderzoekersrol kon ik dus nooit opzij schuiven. Dit
kan wel ethische complicaties hebben, wat ik bespreek in 3.6.
2 http://www.ic.org een nonprofit organisatie die een cooperatieve cultuur promoot. Zij hebben een database waarin ecovillages, communes, co-housing initiatieven, coöperaties... zich kunnen registreren. Ze bieden ook informatie, organiseren events en geven het Communities Magazine uit. 3 http://www.diggersanddreamers.org.uk/ een nonprofit collectief, gericht op het verspreiden van informatie over het communale leven in Groot-Brittanië. Zij hebben ook een database van de verschillende intentional communities.
32
Toch was het moeilijk de barrière tussen onderzoeker en geobserveerde helemaal weg te werken. Dit
is iets onoverkomelijk wanneer de participanten weten dat je een onderzoeker bent. Bij sommige
bewoners en vrijwilligers voelde ik een zekere terughoudendheid. Hoewel ik volgens mij heel wat
insiderinformatie heb gekregen en bewoners oprecht waren tijdens interviews en soms veel opener
waren dan ik had verwacht, wisten zij dat ik gevoelige informatie naar buiten kan brengen en met een
ander paar ogen naar de realiteit kijk dan de gemiddelde bezoeker. Ondanks de vertrouwensband wist
ik dat ik gefilterde of onvolledige informatie kreeg bij gevoelige onderwerpen.
Een andere bijkomende barrière waarover ik me zorgen maakte om aanvaard te worden, was leeftijd
en taal. Op het vlak van gender, sociaal-economische achtergrond en etniciteit verschil ik niet erg van
de bewoners. Ik ben daarentegen wel tamelijk jong, een studente en geen ‘native speaker’. Uiteindelijk
bleken deze zorgen onnodig. De bewoners waren het gewoon onderzoekers op bezoek te krijgen (drie
à vier per jaar), waaronder een aantal voor hun thesis of doctoraat. Ook journalisten en zelfs
filmploegen zijn regelmatig aanwezig. Daarnaast zijn er heel wat vrijwilligers, die meestal twintigers
zijn en vaak uit het buitenland komen. Ik had dus nooit het gevoel dat de bewoners me niet
respecteerden als individu of me niet serieus namen, ze waren ook vaak nieuwsgierig naar mijn
opleiding en achtergrond.
3.4 Dataverzameling
Mijn rol als onderzoeker vervulde ik door participerend te observeren. Dit houdt in dat de bewoners
wisten dat ik een onderzoeker ben, waarbij ze een notie hadden van wat ik ongeveer kwam
onderzoeken. Ik heb in de ecovillage geobserveerd en semi-gestructureerde diepte-interviews
afgenomen, tijdens twee onderzoeksperiodes. Observaties en diepte-interviews zijn passend voor het
relatief nieuw onderzoeksdomein van ecovillages en ICs, waar de setting een belangrijk deel uitmaakt
van de leefwereld van de participant en er veel interactie is tussen de bewoners door de leefvorm die
ze gekozen hebben.
In een eerste fase leert een onderzoeker vooral de setting kennen, en zo een beter inzicht te krijgen in
plaatsen, personen en activiteiten (Mortelmans, 2013). Het is dan belangrijk op te pikken wat opvalt
en terugkerende patronen te herkennen. Deze fase helpt ook om een betere voeling te krijgen met
hoe het sociaal verkeer geregeld wordt en of er hier stilzwijgende regels aan verbonden zijn, zodat de
onderzoeker zich beter kan integreren en gepast reageren op verschillende situaties. Ik breidde
stapsgewijs mijn netwerk uit, gezien de meeste bewoners niet op de hoogte waren wie ik precies was,
wanneer ik aanwezig zou zijn en wat ik kwam doen. Het was namelijk zo dat ik bij elk gezin afzonderlijk
moest aankloppen, me voorstelde en vroeg of ze interesse hadden deel te nemen aan het onderzoek.
Soms gebeurde dit toevallig, onderweg buiten of wanneer ze bij een andere bewoner langskwamen.
33
Bij de ontmoeting stelde ik meestal voor hen te komen helpen met dagelijkse taken, in ruil voor de tijd
dat ze me gaven voor een interview. Ik zag het vrijwilligerswerk niet enkel als iets instrumenteel, maar
ook een manier om hen op een informele manier te leren kennen, omdat er dan meestal tijd was voor
een ontspannen gesprek, zonder een vragenlijst en een lopende recorder op tafel. Zo was de overgang
naar een interview niet te abrupt: het ijs was al gebroken en ik kende hen al wat beter. Voor een
gedetailleerd verslag mijn planning en de eerste weken van mijn dataverzameling, zie appendix D.
Nadat ik de nodige informatie had verzameld over de context en voldoende contacten had gelegd met
de bewoners ben ik begonnen met het afnemen van diepte-interviews. Bij het interviewen maakte ik
gebruik van een semi-gestructureerde vragenlijst, gebaseerd op sensitizing concepts die naar voor
kwamen uit de literatuur. Deze vragenlijst paste ik aan, omdat de data cyclisch verwerkt zal worden,
naarmate het onderzoek vorderde. Zo kreeg ik een dieper inzicht in bepaalde concepten en relaties. Ik
was met andere onderzoeksvragen naar de ecovillage gegaan en richtte me dus in het begin op andere
aspecten (zie appendix E en F). Dit vindt ik geen verlies: mijn focus was breder, waardoor ik de context
en andere belemmerende elementen (voor de ontwikkeling) mee in rekening kan brengen. Ook in die
eerste interviews vroeg ik door naar de diverse problemen, ook conflicten. In de tweede
onderzoeksperiode, na de analyse van de eerste periode, evolueerde mijn focus in de tweede periode
meer naar conflicten in de groep (zie appendix G).
Ik nam in totaal 13 interviews af, die ik opnam met een recorder. Bij 10 van de 13 interviews verliepen
ze bij de bewoners thuis, of buiten in de buurt, bij 3 in het bureau van het huis waar ik verbleef. Bij de
bewoners thuis was er voldoende privacy (partners of andere bewoners waren niet in de buurt), maar
het gebeurde soms dat het interview onderbroken werd door kinderen of vrijwilligers die even iets
kwamen vragen. Ik ervaarde dit echter niet als storend, ik vond integendeel dat dit bijdroeg tot een
natuurlijk aanvoelend gesprek in plaats van een geforceerd interview in een gesloten ruimte. De
interviews verliepen vlot en op een ontspannen manier en ik was verbaasd over hoe open ze waren en
ook zelfkritisch. Sommige bewoners gaven aan dat ze het interview aangenaam vonden, omdat ze dan
even niet aan het werk zijn, en kunnen reflecteren over hun eigen drijfveren en de gebeurtenissen
rondom hen. De interviews hadden meestal de duur van ongeveer één uur, met als uitzondering een
half uur (de participant nam weinig deel aan sociale evenementen en hield zich afzijdig van de
organisatie) en twee interviews van ongeveer 2u20 (de participanten weidden sterk uit). Voor meer
uitleg over de bewoners die ik niet geïnterviewd heb, zie appendix H.
Naast mijn observaties (die ik neerschreef in de vorm van een logboek) en de interviews gebruikte ik
in dit onderzoek officiële documenten van de ecovillage, bijvoorbeeld de bouw- en
ontwikkelingsaanvragen voor de overheid, plattegronden en de regels die ze opstelden voor de
34
organisatie (legaal gezien is dit een cooperatieve). Dit hielp me een beter idee te krijgen van de
intenties waarmee de ecovillage ontstond en de bredere structuren waarbinnen de bewoners ageren.
Ik kon ook heel diverse informatie halen uit voorbije onderzoeken die te vinden zijn op de website van
Lammas4. Dit hielp me een beter beeld te krijgen van omgang met onderzoekers, de motivaties achter
de ecovillage, het dagelijkse leven en de evolutie van begin tot nu, verhaald vanuit verschillende
standpunten en probleemstellingen van andere onderzoekers. Deze inzichten werden nog verder
verdiept met interviews en artikels in (mainstream) lokale media, maar ook met filmpjes op Youtube
over Lammas en de filmreeks ‘Living in the Future’5. Daarnaast ontmoette ik tijdens mijn verblijf een
andere onderzoekster die geïnteresseerd was in mijn onderzoek en graag ervaringen wou uitwisselen.
Zij had een heel andere focus dan ik maar had dezelfde indrukken. Dit maakte me zelfzekerder over
wat ik tot dan toe had gedaan en dat ik een interessante focus had waarop ik kon verderwerken.
Een belangrijke beperking waar ik rekening mee moest houden bij de dataverzameling was
tijdsverdeling en vermoeidheid: naast de participatie in het dagelijkse leven, moesten de veldnota’s
verwerkt worden, interviews afgenomen en data verwerkt, dit kan zowel fysiek als mentaal zwaar zijn.
Genoeg rust en tijd voor dataverwerking moet goed afgewogen worden met de tijd die in de setting
wordt doorgebracht, het kan zijn dat er anders cruciale gegevens gemist worden en daarnaast de
banden met de participanten niet sterk genoeg worden. Dit viel uiteindelijk goed mee, in het weekend
waren geen vrijwilligers nodig en had ik dus tijd voor dataverwerking (al verliep tijdsverdeling niet altijd
volgens plan, zie appendix D). Ook hadden de meeste gezinnen enkel sporadisch vrijwilligers nodig of
was het voor hen voldoende als ik één dag kwam helpen en dan het interview deed. Enkel bij twee
gezinnen ben ik meerdere dagen gaan helpen omdat het mogelijk was en ik het goed met hen of
andere vrijwilligers kon vinden.
Dit brengt ons tot een volgend probleem: sterke relaties met bewoners kunnen tot
objectiviteitsproblemen leiden. Het is menselijk hechte banden te krijgen met bepaalde participanten
maar dit kan ervoor zorgen dat hun visies overheersen (Mortelmans, 2013). Dit kan leiden tot een te
eenzijdige benadering van de gegevens. Betrokkenheid tot de bewoners is belangrijk om hen beter te
begrijpen, maar dit mocht niet escaleren, zodat de data zo neutraal als mogelijk geregistreerd en
verwerkt kon worden. Ik probeerde met dit aspect van participatie zo bewust mogelijk om te gaan
door zo kritisch mogelijk te blijven bij alles wat ik hoorde, over vergaderingen, anekdotes, conflicten…
Nu ik er op terugkijk, hoewel het extra vrijwilligerswerk bij die twee gezinnen me veel extra inzichten
4 http://lammas.org.uk/en/research/ 5 Dit zijn een hele reeks (zo ‘n 60) korte filmpjes van 5 à 10 minuten gemaakt door Helen, een onafhankelijke filmmaker. Het volgt de evolutie van Lammas, de bewoners, ontwerpen en het dagelijkse leven. Ook andere low-impact projecten, ICs en ecovillages worden gefilmd. Zie http://livinginthefuture.org/
35
heeft gegeven, had ik misschien toch meer bij de andere bewoners moeten aankloppen om te vragen
of ze hulp nodig hadden, al was het interview al afgerond. Ik denk dat ik dit niet heb ondernomen
omdat ik wist dat ik bij de twee gezinnen veel mogelijkheid had tot interactie met de bewoners, het
middagmaal een gelegenheid was voor een lang, informeel gesprek, kortom, ik wist wat ik aan hen
had. Ik kon dit tekort zoveel mogelijk opvangen door kritisch te blijven en natuurlijk ook belang te
hechten aan wat de anderen me vertelden, toch betekent dit dat er meer kans is – al dan niet
onbewust- op een eenzijdige visie en onvolledige observaties.
Waar ik me het meeste zorgen om maakte was dat de bewoners zich minder zouden uitspreken over
conflicten of problemen met anderen als ze merkten dat ik er veel had geholpen of een band met hen
had of op enige manier niet neutraal zou omspringen met wat ze me vertelden. Daarom vertelde ik
niet bij wie ik al was langs geweest of wie al een interview had gegeven, gaf ik geen blijk van kennis
over bepaalde gebeurtenissen, of gaaf ik een vaag antwoord als een specificiteit op een directe manier
werd gevraagd (zie ook 3.6, ethiek).
3.5 Data analyse
Bij het onderzoekproces zal ik gebruik maken van de Grounded Theory van Glaser en Strauss, ofwel de
Constant Vergelijkende methode. Dit houdt in dat een voortdurende wisselwerking tussen
dataverzameling en data-analyse centraal staat. Data wordt cyclisch verzameld en verwerkt, wat
betekent dat de resultaten van opeenvolgende analyseperiodes telkens met elkaar vergeleken
worden. Met deze procedure kan de onderzoeker de focus tijdens de dataverzameling aanpassen
naargelang het onderzoek vordert en een specifiekere focus wordt gekozen.
Deze benadering heeft een inductieve opzet: categorieën, concepten en theorieën komen naar voor
uit het empirisch materiaal en worden niet op voorhand bepaald. Wat wel gebruikt wordt als leidraad
voor het onderzoek, zijn ‘sensitizing concepts’, die nadien ook kunnen helpen bij het opbouwen van
de analyse (appendix E). Deze kunnen naar voor komen uit het literatuuronderzoek, het zijn concepten
die de kwalitatieve onderzoeker gevoelig maakt voor belangrijke concepten die kunnen helpen bij het
beantwoorden van de onderzoeksvraag (Mortelmans, 2013). Ze trekken de aandacht naar belangrijke
kenmerken van sociale interactie en zorgen voor richtlijnen in specifieke settings (Bowen, 2006). Het
helpt ook beter in te schatten wat relevant kan zijn en wat niet, bij het observeren en bij de diepte-
interviews. Zoals eerder aangegeven, waren deze concepten anders en ook ruimer in het begin van
mijn onderzoek. Na de analyse van de eerste ronde interviews en observaties veranderde mijn focus.
Oorspronkelijk was het de bedoeling te werken in drie rondes met telkens 5 interviews waarna de
observaties verwerkt en geanalyseerd worden, waarbij de focus na elke ronde bijgesteld wordt. Ik wou
36
na elk interview ook voldoende tijd voorzien om het te kunnen transcriberen en kort analyseren, maar
dit bleek uiteindelijk niet realistisch. Problemen met betrekking tot de planning bespreek ik in appendix
D.
3.6 Ethiek
Aangezien dit onderzoek een indringend karakter heeft en een sterke persoonlijke betrokkenheid
inhoudt, moeten een aantal ethische kwesties belicht worden die de leidraad vormden voor mijn
onderzoek. Een eerste belangrijk punt is informed consent, oftewel geïnformeerde instemming. De
potentiële participanten moeten ingelicht worden over het onderzoek en zelf kiezen al dan niet
toestemming te geven. Hier is het moeilijk te bepalen hoeveel informatie over het doel van het
onderzoek mag meegegeven worden: zowel te veel als te weinig kan achterdocht en
terughoudendheid opwekken. Het kan ook zorgen voor sociaal wenselijk gedrag bij de participanten,
die denken dat ik een bepaalde gedraging bij hen verwacht. Er moet dus een evenwicht gevonden
worden: genoeg informatie delen over het onderzoeksproces en het doel van het onderzoek opdat de
participanten ethisch gezien voldoende geïnformeerd zijn, maar niet te veel informatie zodat ze het
onderzoek niet (onbewust) beïnvloeden. Het mag in geen enkel geval misleidend zijn. Bij mijn intrede
legde ik duidelijk uit wie ik was, wat ik kwam doen en gaf ik een notie van de focus van mijn onderzoek.
Dit deed ik om hen niet te sturen. Als een participant meer informatie vroeg, legde ik hem of haar uit
waarom ik voorlopig niet meer uitleg kon geven.
Verder moet rekening gehouden worden met de bescherming van de privacy. Er worden tijdens de
verwerking van de data en de rapportage geen namen vrijgegeven en informatie wordt zo voorgesteld
dat ze niet gelinkt kunnen worden aan individuen. Dit werd expliciet meegedeeld aan de participanten.
Het is naast een ethische kwestie ook belangrijk voor het onderzoek dat de participanten weten dat
het materiaal in vertrouwen wordt verwerkt en gebruikt, zodat ze veel minder terughoudend zijn
confidentiële gegevens te delen, wat het onderzoek ten goede komt. Ik informeerde de participanten
voor elk interview over welke maatregelen genomen worden bij het verwerken van de data en welke
rechten ze hebben6.
Een ander ethisch aandachtspunt dat van belang is, is het principe van “avoiding harm, doing good and
seeking justice” (Israel, 2015). ‘Avoiding harm’, dus het voorkomen van psychische of emotionele
6 Ik legde hen uit dat ik een sociologisch onderzoek voerde en in het kader van mijn masterproef naar de ecovillage kwam. Ik vertelde hen dat de gegevens anoniem verwerkt zouden worden, dat er geen goede of foute antwoorden zijn maar dat ze mochten zeggen wat ze dachten. Ik zei hen ook dat ze niet op alle vragen moesten antwoorden en het interview mochten stoppen wanneer ze wouden. Dan mocht de respondent nog vragen stellen eer we aan het interview begonnen.
37
schade en ongemak bij de participant, hem of haar niet benadelen door het onderzoek en de
persoonlijke privacy en rechten respecteren. ‘Doing good’ betekent dat de onderzoeker niet alleen
schade moet voorkomen, maar ook de plicht heeft in te grijpen indien anderen in de situatie hier baat
bij hebben. Dit kan inhouden dat de confidentialiteit van het onderzoek doorbroken moet worden,
bijvoorbeeld bij risicovol of illegaal gedrag, of wanneer personen in de setting intenties hebben om
anderen of zichzelf kwaad te doen (Mortelmans, 2013). Hierbij is het cruciaal een afweging te maken
tussen de kosten en baten van een tussenkomst. Uiteindelijk, ‘seeking justice’, betekent dat personen
op een eerlijke manier de kans krijgen deel te nemen aan het onderzoek en toegang krijgen tot de
resultaten van het onderzoek.
Ik ging bewust met deze drie richtlijnen om omdat ik de bewoners vroeg naar ervaringen, meningen
en gevoelens over onderwerpen die betrekking hebben op hun persoonlijke leven. Vooral als het over
gevoelige onderwerpen als conflicten gaat, is het belangrijk rekening te houden met hun welzijn.
Deelname aan de interviews was echter vrijwillig en ik vertelde voordien dat ze niet alle vragen
moesten beantwoorden. De respondenten ervaarden de interviews in het algemeen als positief.
Privacy was iets waar ik constant aandacht voor moest hebben, omdat mensen in een gesprek al snel
om je mening vragen en of je die of die persoon al gesproken hebt en wat die dan dacht. Dan gaf ik
aan dat ik hun antwoorden niet wou beinvloeden en zou antwoorden na het interview, of dat ik de
privacy van anderen wou respecteren.
Hoewel ik in sommige situaties anders gereageerd zou hebben als betrokkene, was ik een onderzoeker
die neutraal moest blijven. Ik heb echter nooit moeten ingrijpen in een situatie en bijgevolg de
confidentialiteit van een bewoner geschaad.
Toegang krijgen tot de resultaten ligt bij dit onderzoek moeilijk. Participanten hebben gevoelige zaken
gedeeld met mij, die ik zo onherkenbaar mogelijk rapporteer. Sommige anekdotes, onderwerpen,
aspecten van mijn analyse zullen mogelijks herkend worden door andere bewoners en misschien
leiden tot conflicten door de manier waarop ik dit kader of omdat anderen dit geheim wouden houden.
Daarom zal ik proberen de kern van mijn analyse aan hen mee te delen zonder in detail te treden.
Een probleem dat naar voor kan komen, zijn situaties waarbij het onduidelijk is of de participant wel
of niet toestemming heeft gegeven om ze te gebruiken in het onderzoek (Mortelmans, 2013).
Bijvoorbeeld, een informeel gesprek, een persoon dat bij een drankje teveel, of in een vertrouwelijke
sfeer erg gevoelige, maar nuttige informatie aan het licht brengt. Banden kunnen doorheen het
onderzoek sterker worden en de informatie dus intiemer. Al hebben deze mensen al hun toestemming
gegeven, toch is het belangrijk regelmatig bij de participanten na te gaan of ze nog steeds deel uit
38
willen maken van het onderzoek (Ellis, 2007). Dit aspect vond ik moeilijk tijdens het onderzoek zelf
(Vertrouwen de bewoners en vrijwilligers mij? Zijn ze eerlijk? Mag ik dit wel noteren?), maar iedereen
wist wat mijn positie was en kon me benaderen indien er problemen waren. Bij de rapportage zelf vind
ik dit makkelijker te omzeilen: ik verwerk de gevoeligste informatie in het onderzoek maar citeer nooit
letterlijk en anonimiseer de participatie.
39
Hoofdstuk 4: Resultaten
In dit deel bespreek ik de resultaten van mijn onderzoek bij Lammas ecovillage. Ik omschrijf eerst de
maatschappelijke en wettelijke context van Lammas, namelijk binnen welk kader de ecovillage
ontstaan is en hoe dit de organisatievorm en structuur beïnvloedde. Ik overloop ook de verschillende
motivaties waarvoor de bewoners de ecovillage kozen. Ik schets vervolgens de evolutie van de
ecovillage van de beginjaren tot nu en dan omschrijf ik de sociale context, waarin de conflicten hun
oorsprong hebben, namelijk de sociale relaties en cohesie tussen de bewoners. Nadien omschrijf ik de
belangrijkste conflicten en de percepties en reacties van de bewoners. Ik link dit aan de specifieke
context en ontwikkelingsstadium van Lammas. Uiteindelijk tracht ik de onderzoeksvragen te
beantwoorden en kom ik tot een conclusie.
4.1 Een inleiding tot Lammas
“A low impact development is one that, through its low negative environmental impact, either
enhances or does not significantly diminish environmental quality”7 (Fairlie, 1996, p. xiv).
Dit idee werd verwerkt in een innovatief beleid van Pembrokeshire County Council in Wales, namelijk
Policy 528. Het biedt een wettelijk kader voor duurzame ontwikkeling op het platteland. Het is dan
mogelijke nieuwe huizen te bouwen op het platteland, indien er een duidelijke inzet is op
duurzaamheid, natuurlijke bouwtechnieken en inkomen afkomstig van kleinschalige landbouw (‘land-
based livelihood) (Lammas, 2017b; Rietzler, 2012). De criteria van dit beleid zijn onder andere de
koolstofvrije bouw en gebruik van woningen en bijgebouwen en zelf energie produceren. Het centrale
doel is dat na vijf jaar 75% van de noden van het huishouden voorkomen uit de eigen duurzame
productie en dus in grote mate zelfvoorzienend te zijn.
Lammas9 was de eerste ecovillage die onder dit beleid ontwikkeld werd. De bewoners van Lammas, en
meer specifiek de voortrekkers van het project, zagen een kans in het beleid om op een legale manier
7 LID is een breed begrip, maar Fairlie doelt op ontwikkeling in landelijke gebieden dat gericht is op levensonderhoud en waarbij bewoners de meeste van hun dagelijke noden zoals energie, voedsel en water uit de eigen productie en directe omgeving kunnen halen. Concreet, in de context van Wales: “LID is usually integrally connected with land management and as much as describing physical development LID also describes a form of livelihood” (University of the West of England, 2002, p. III) 8 Policy 52 is nu veranderd en opgenomen in het ‘One Planet Development’ plan van de Welsh Assembly Government. Voor meer info zie: http://gov.wales/topics/planning/policy/guidanceandleaflets/oneplanet/?lang=en 9 Volgens de ‘legende’, is het idee van Lammas ontstaan rond een kampvuur van een dansfestival, toen een vijftal mensen de mogelijkheden bespraken die het nieuwe beleid in Pembrokeshire bood. Dit gebeurde tijdens Lammas, een oogstfeest begin augustus om de ‘First Harvest’, meer bepaald de graanoogst, te vieren.
40
een alternatief te bieden en zo een breder bereik te hebben, maar ook zekerheid: een belangrijke
drijfveer was een wettelijk kader waarbinnen bewoners deze leefstijl konden hebben (Tolle, 2011).
Lammas ondersteunt Low Impact Development (LID) door een blauwdruk te zijn voor gelijkaardige
projecten. Het doel is op termijn als overkoepelende organisatie, namelijk Lammas Low Impact
Limited, een bloeiend netwerk van LID-projecten tot stand te brengen zodat door samenwerking de
principes van duurzaamheid, biodiversiteit en milieubewust leven gepromoot worden (Lammas,
2017c). Lammas combineert hiervoor het traditionele idee van de kleine boerderij (‘smallholding’) met
recente innovaties in groene energie en permacultuur. De ecovillage wil zich hiermee integreren in de
hedendaagse ontwikkelingen, maar tegelijk een alternatief model zijn voor de hedendaagse
samenleving. Eén van de oprichters van de ecovillage vult aan:
The driver was recognizing a need for a model that spanned the two worlds, the conventional
and the alternative world. The driver was a need [...] to breach. The alternative and the
mainstream. And the need for more exploration in large scale alternative communities.
Van in het begin werd het project ontworpen om geheel overeen te stemmen met Policy 52. De
aanvraag was een 1000 pagina’s10 tellend, uiterst nauwkeurig uitgewerkt document. Ondanks de
beloftevolle politieke en wettelijke ontwikkelingen, werden twee opeenvolgende aanvragen
verworpen door de plaatselijke (Pembrokeshire) overheid. Vervolgens richtte de Lammasgroep zich
tot de Welsh Assembly (de nationale overheid) voor een hoger beroep, intussen gewapend met een
2000 pagina’s tellend document en kreeg het vlot het startschot. Twee jaar ging verloren aan deze
juridische strijd11.
Het project heeft een internationale zichtbaarheid door haar innovatieve karakter en de vele
uitdagingen dat het project - nog voor haar eigenlijke bestaan – het hoofd moest bieden. Lammas
kreeg 1500 steunbrieven tijdens de juridische strijd om de vergunning. Meer dan 300 mensen
wereldwijd kochten een aandeel om Lammas te steunen en zijn er jaarlijks duizenden bezoekers van
de ecovillage, tijdens de wekelijkse bezoekdag van april tot oktober. Een aantal bewoners bieden ook
cursussen aan, van natuurlijke bouwen, permacultuur, emotioneel welzijn, tot gezinsweekends. Ook
biedt het de mogelijkheid tot vrijwilligerswerk, op korte of lange termijn. Tijdens mijn bezoek
10 800 pagina’s tekst en 200 schetsen en schaaltekeningen (Wimbush, 2009) waaronder zakenplannen, beheerplannen voor de ecovillage, bosbeheer, analyses van plaatselijke verkeer , met geologische rapporten, bodem- en wateronderzoeken, wettelijke documenten... (voor meer uitleg en documenten, zie http://lammas.org.uk/en/planning/archive/ ) 11 De ervaringen van de ecovillagers met de overheid worden uitgebreid beschreven op de website van Lammas (Wimbush, 2009), waar ook de ‘Planning Applications’ kunnen geraadpleegd worden http://lammas.org.uk/en/planning/archive/
41
ontmoette ik vrijwilligers uit Frankrijk, Duitsland en Canada. Deze internationale zichtbaarheid ligt in
lijn met de opzet van Lammas: de specifieke context waarin het project ontstond, namelijk Policy 52
en de daaropvolgende wettelijke toelating van de ecovillage, is een grote triomf voor de LID-beweging
en subcultuur (Jones, 2015 ). Wat tot dan gezien werd als een alternatieve beweging en alternatieve
leefstijl, werd nu aanvaard en kon mensen met een alledaags leven bereiken, wat de verspreiding van
het idee ten goede komt.
Lammas wil een voortrekker zijn van een alternatief model van een zelfvoorzienend en duurzaam
leven. Het toont aan dat dit hier en nu mogelijk is en demonstreert dit (Lammas, 2017c). Centraal staat
empowerment van mensen zodat ze de mogelijkheden van dit soort leven kunnen verkennen en in
hun ontwikkeling ondersteund worden. Ze willen het succes van LID aantonen door productieve, goed
functionerende, biodiverse eco-boerderijtjes te creëren. De ecovillage zou bestuurd worden volgens
deze richtlijnen12:
1. Alle gebouwen en infrastructuur zullen een kleine ecologische impact hebben;
2. De natuurlijke rijkdom en biodiversiteit zullen verbeterd worden;
3. De nederzetting zal integreren in de lokale gemeenschap en zal een aanwinst zijn voor de
lokale economie;
4. Het project zal betaalbare huisvesting creëren;
5. Er zal een effectieve strategie zijn om verkeer te verminderen;
6. Het project zal bezoekers verwelkomen en een educatieve ervaring voorzien;
7. Het project zal een ondersteunende infrastructuur creëren voor een op landbouw gebaseerd,
duurzaam levensonderhoud;
8. Het project zal onderzoek over de totstandkoming en verdere evolutie van de ecovillage
voeren en publiceren;
9. De lokale taal (Welsh) wordt gewaardeerd en gesteund.
4.1.1 Organisatie
Lammas bestaat onder een organisatie die tegelijk met het ontstaan van de ecovillage werd opgericht,
een ‘sustainable living cooperative’, Lammas Low Impact Living Initiatives Ltd. Dit is de overkoepelende
organisatie die – zoals hierboven aangegeven - tot doel heeft op termijn meerdere ecovillages en
andere LID-projecten op te richten en zo een netwerk te vormen. In de officiële documenten13 van de
organisatie staat als ‘mission statement’ aangegeven: “The Society shall develop, research, promote,
demonstrate and educate as to how low impact development can play a valuable role in the move
12 Deze richtlijnen worden uitgebreid toegelicht in het document ‘Tir-Y-Gafel Management Plan’. Ze liggen in lijn met het LID beleid (Policy 52) en voldoen aan vele verschillende criteria. Te raadplegen op http://lammas.org.uk/en/planning/archive/
13 Te raadplegen op de website, meer bepaald http://lammas.org.uk/en/planning/archive/
42
forward toward a more sustainable society”. De coöperatieve kocht 76 ‘acres’ (=31 hectares) grond
van een boerderij die het gebied voorheen huurde aan een schapenboer. Hieronder is er ook gedeeld
weideland en bosgebied (zie figuur 1). De plaatsnaam van de ecovillage is Tir Y Gafel, gelegen in het
dorpje Glandwr in Pembrokeshire, Wales. Sommige bewoners verwijzen naar de ecovillage als Tir Y
Gafel, anderen als Lammas (zie verder).
Er zijn 9 percelen, van elk ongeveer 5 acres
(=2 hectaren). De gezinnen bezitten de
grond van hun perceel niet, maar kochten
een lease van 999 jaar voor 35 000 à 40 000
pond. De coöperatieve bezit het terrein en
waakt over het gebruik van de grond, in lijn
met de principes van het LID-beleid en het
eigen bestuursplan (‘management plan’).
Omdat de bewoners door middel van de
lease een verbintenis aangaan met het
beleid, kan de lease van hen afgenomen
worden als ze het contract verbreken.
Wanneer bewoners willen verhuizen,
verkopen ze hun lease terug aan Lammas,
die dan een andere leasehouder zoekt. Zo
wordt verzekerd dat de activiteiten en
productie binnen het project ten allen tijde
verlopen in overeenkomst met de duurzame
principes.
De ecovillage is zodanig ontworpen opdat elk
gezin (of individu) op het eigen perceel
autonoom kan zijn en produceren. De gemeenschappelijke delen van Lammas zijn de wegen en paden,
het gemeenschapscentrum (de ‘Hub’) en bijhorende tuin en parking, de vijver, het weide- en bosgebied
en de energie- en watervoorziening, respectievelijk de hydro-turbine en de bron.
De hydro-turbine voorziet de hele ecovillage van elektriciteit. Via een beekje/kanaal op het terrein
loopt er water door, wat energie opwekt. Hiervoor krijgt Lammas als coöperatieve geld van de
Figuur 1: plattegrond van de ecovillage. Bron: Lammas (2006)
43
overheid, in het kader van de Feed-In Tariffs (FIT)14. Het is een oud systeem dat hersteld moest worden
toen de ecovillage startte. Dit vroeg heel wat werk en het moet nog steeds stelselmatig verbeterd
worden. De bewoners verwijzen naar deze installatie als ‘the hydro’. Het vraagt veel onderhoud,
herstel en aandacht. Ondanks de hoeveelheid werk dat het vraagt, erkennen ze de waarde van de
installatie waar ze als gemeenschap zorg voor dragen. Het staat ook symbool voor hun
onafhankelijkheid, net als de bron die Lammas bezit en die de hele ecovillage van water voorziet.
Het gemeenschapscentrum, de Hub, werd gefinancierd door overheidsgeld en werd op een duurzame
manier gebouwd door bewoners, lokale vakmensen en vrijwilligers (Lammas, 2017a). Het gebouw
wordt gebruikt als centrum voor onderzoek, onderwijs en promotie van een low-impact leefstijl. Het
is een ruimte waar cursussen, rondleidingen en presentaties gegeven kunnen worden en bezoekers en
vrijwilligers worden opgevangen. Voor de bewoners is het ook een organisatorisch en praktisch
centrum: om samen te komen maar ook om hun oogst te verwerken in de uitgeruste keuken.
4.1.2 Bestuur
Lidmaatschap van de coöperatieve is mogelijk als je een bewoner bent van de ecovillage of voor ieder
die een aandeel van 50 pond koopt. Dit geld wordt gebruikt om de bredere doelen van het project te
steunen. Een lid mag op de jaarlijkse algemene vergadering aanwezig zijn en hier ook stemmen op
leden die deel willen uitmaken van het comité voor dagelijks bestuur. Elke ‘aandeelhouder’ mag zich
ook opgeven als lid van het comité en moet niet noodzakelijk een bewoner zijn, al is dit in de praktijk
grotendeels het geval. Dit democratisch gekozen, vrijwillig comité staat in voor het dagelijks bestuur,
management van de gemeenschappelijke delen en monitoring van de bewoners, in lijn met de
principes van de organisatie en het LID-beleid, gezien de organisatie wettelijk verantwoordelijk is dat
de ecovillage voldoet aan de vereisten. Om dit te kunnen doen heeft het comité volmacht om de
coöperatieve te besturen en veranderingen door te voeren. De beslissingen worden officieel gemaakt
met een meerderheidsakkoord, maar in de praktijk wordt gestreefd naar consensus.
Daarnaast moeten bewoners jaarlijks een rapport15 maken met hun rendement, zodat hun bijdrage
tot het project en de doelverwezenlijking opgevolgd kunnen worden. Aan de hand van duidelijk
gedefinieerde indicatoren, waaronder de ecologische voetafdruk, nakoming van de voorwaarden voor
de vergunning en vooruitgang tot de doelen van het plan, kan de vordering van het project geëvalueerd
14 Iemand die zijn eigen energie opwekt via bijvoorbeeld zonnepanelen, windturbines of in dit geval hydro-turbines, krijgt van de overheid een bepaald bedrag per kilowattuur. Zie https://www.gov.uk/feed-in-tariffs
15 Dit is een jaarlijks ‘monitoring report’ en kan geraadpleegd worden via http://lammas.org.uk/en/research/
44
worden. Alle rapporten worden samengebracht tot een rapport voor het project als een geheel en
doorgegeven aan de overheid.
4.1.3 Eerste indrukken
Bij een eerste wandeling door de ecovillage overviel me het gevoel in een natuurpark rond te wandelen
door de vijvers, bloemen, grassen en hoge bomen. Het eerste wat me opviel bij de groep is dat er een
ruimtelijke maar ook sociale scheiding is tussen de bewoners: dit is geen gemeenschap waar iedereen
samenwerkt of waar er gemeenschappelijke maaltijden zijn. Ieder gezin heeft een eigen woonst en
stuk grond voor gewassen en veeteelt en er zijn wel ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik, maar
sociaal gezien is iedereen meer gericht op het eigen huishouden en productie. Dit is een eigen ruimte
die ze zelf kunnen invullen, wat zich uit in de verscheidenheid van woningen, bijgebouwen en de
indeling van moestuinen en boomgaarden. Lammas kan eerder gezien worden als een verzameling
huizen, bewoond door mensen die eenzelfde leefstijl hebben en bepaalde hulpbronnen delen. Er zijn
uiteraard wel banden tussen de bewoners, maar de meesten zien Lammas eerder als een groep
mensen en spreken over ‘neighbours’. Dit was echter de bedoeling: Lammas koos voor een
dorpsstructuur waarbij niemand tot interactie verplicht zou worden en elk huishouden volledig
autonoom kon functioneren16.
Bij een eerste kennismaking met de gezinnen, die ik stapsgewijs leerde kennen, is er een duidelijk
verschillende sfeer op elk perceel, die de bewoners ‘my plot’ noemen. Ze verschillen allereerst door
de geologische kenmerken van het terrein: sommige plots strekken zich over vlaktes, anderen zijn
tegen een licht hellende heuvel gelegen, dit vraagt dus een andere fysieke indeling. Sommige zijn een
heel complex van gebouwen, zoals een huis, een schuur, een droogruimte voor hout en oogsten, een
werkplaats, omheinde stukken weides voor vee en gevogelte en moestuinen en serres, met veel groen
tussen de verschillende delen. Alle woningen en bijgebouwen zijn ‘low impact dwellings’ en dus
grotendeels gebouwd uit natuurlijke, lokale of gerecycleerde materialen. De meest voorkomende zijn
hout, cob17, strobalen en leem maar ook schapenwol en leisteen wordt gebruikt.
Een aantal plots hebben vrijwilligers voor een paar weken, of soms zelfs maanden- of jarenlang18.
Andere bevinden zich nog volop in de bouwfase of zijn nog niet aan de bouw van hun huizen begonnen
16 Dit wordt gereflecteerd in de omschrijving van de ecovillage: ‘9 eco-smallholdings' 17 Dit is een mengsel van water, kleiachtige aarde, zand, stro en mest dat dan opdroogt tot een sterke materie. Het is duurzaam, niet-toxisch en goedkoop. Het mengsel is kneedbaar en flexibel en kan gebruikt worden voor vloeren en muren in verschillende vormen. Het isoleert maar is tegelijk temperatuur- en vochtregelend. Zie: http://www.lowimpact.org/lowimpact-topic/cob-building/ 18 De bouwtechnieken zijn goedkoop en duurzaam maar wel arbeidsintensief, vrijwilligers zijn dus een enorm voordeel. De afgemaakte huizen in de ecovillage kostten tussen 5000 en 30 000 pond.
45
en wonen dus nog in caravans. Hoewel mijn contactpersoon dit had vermeld, had ik het niet in die
mate verwacht. Ik was er van uit gegaan dat na 7 jaar de gezinnen al hun woning hadden gebouwd,
maar dit was maar voor enkelen het geval (zie verder).
Hoe ik de ecovillage ervoer, was dat elk plot een heel systeem op zich is, met een verschillende
vormgeving, elk in een ander stadium, met of zonder vrijwilligers, verschillende focus qua productie
en materialen... Het zijn autonome systemen waarbij er linken zijn met de andere plots, maar die toch
binnen een eigen ‘bubbel’ bestaan, als concentrische cirkels die zich uitbreiden naar buiten toe maar
toch met een duidelijk onderscheid tussen privé en publiek. Dingen worden samen georganiseerd uit
vrije wil of omdat het voordelig is met meerdere personen te werken, zoals een dak op een gebouw
plaatsen of een vijver uitgraven.
4.1.4 De bewoners en motivaties
Alle respondenten maakten veel indruk op mij met hun doordachte antwoorden, inzichten en kritische
input. Deze mensen hebben goed nagedacht over wie ze zijn, wat ze doen, waarom ze het doen en
wat de ecovillage voor hen is. Ze slaagden er goed in hun wereldbeeld over te brengen tijdens de
interviews. Het zijn stuk voor stuk mensen met sterke karakters en een uitgesproken mening, wat
volgens mij wel nodig is om aan zo een project deel te nemen. De motivaties om in de ecovillage
variëren tussen de bewoners en reflecteren hun aanvankelijke verwachtingen en idealen en hoe dit
mogelijks leidt tot conflicten.
De motivaties tonen aan dat het om veel meer gaat dan duurzaam en zelfvoorzienend zijn. Ongeveer
de helft van de bewoners geeft aan dat onafhankelijkheid en vrijheid centraal staan: ‘whatever it is,
I’m choosing it’. De klemtonen variëren van de afwezigheid van een overste, ‘not really answering to
anybody’, tot zelfontplooiing, ‘to design my life pattern to suit me’.
Ook de afwezigheid van een hypotheek om een huis te kunnen bezitten, is een sterke drijfveer. De
betaalbaarheid van deze leefstijl is een aanlokkend alternatief voor wat gezien wordt als ‘a death grip’,
namelijk een enorme lening die bovendien hun hele leven zou sturen: ‘ I’m not dependent on external
factors that I have no control over’. Het element van vrijheid is belangrijk om de drijfveren van
sommige bewoners te begrijpen wanneer er conflicten ontstaan. Ze willen zich losmaken van enige
opgelegde structuren en willen geen controle of druk ervaren van bovenaf. Tegelijk vindt het
merendeel van de respondenten ook het element van gemeenschap een belangrijke motivatie,
verwijzend naar ‘a sense of community’ of ‘enjoying being part of something bigger than myself’, maar
ook ‘to be with like-minded people’. De praktische voordelen trokken hen evenzeer aan, infrastructuur
46
zoals elektriciteit is voordeliger en kwalitatiever wanneer het gedeeld wordt met andere mensen.
Daarnaast is het makkelijker om netwerken uit te bouwen en bedrijfjes op te zetten.
Enerzijds is er dus de drang om ergens bij te horen en anderzijds om autonoom te zijn, los van
opgelegde structuren. Voor sommigen symboliseert de organisatie waarin ze nu leven (gecoördineerd
door de coöperatieve ‘Lammas’) nu die begrenzing dat ze niet meer wouden hebben. Hierdoor is er
veel spanning ontstaan tussen de bewoners, wat verder besproken zal worden.
Leven in de ecovillage is ook een manier om een eigen, waardevolle leefwijze te kunnen creëren, los
van de belemmeringen van de mainstream maatschappij, die ‘very precarious’ en een ‘degrading
system’ is. Sommigen spreken van een afscherming van krachten die aanwezig zijn in dit systeem,
namelijk ‘insulated, not isolated, but insulated from mainstream economics’ en ‘buffer myself from
[…] the external world’. Ze werden bij elke keuze geconfronteerd met de destructieve logica van onze
samenleving, iets dat hen bij dagdagelijkse momenten overviel: ‘suddenly standing in the super market
looking at a plastic bag full of carrots and just thinking: this is mad’. Een geheel onafhankelijk systeem
opzetten is dan het enigste dat hen hier helemaal van kan laten loskomen:
I was contributing to the degradation of the system I lived in. And I was really enthusiastic or
passionate about flipping that and about actually contributing positively. (Respondent 2)
Bovenal komt een diepe verbinding met de natuurlijke wereld boven als een belangrijke drijfveer.
Ongeveer de helft van de bewoners sprak van een gevoel van verbinding met de wereld rondom hen.
Ze kunnen hun verhouding ten opzichte van de wereld zelf kiezen en controleren, ze staan namelijk
volledig in voor hun eigen productie en consumptie:
All my input and outputs of my life and livelihood I directly touch. (Respondent 8)
Leven in een ecovillage geeft hen de mogelijkheid volledig één te zijn met de natuur, iets dat hen een
gevoel van voldoening ‘I feel a sense of nourishment [...] from my soul’, en van eenheid geeft ‘I don’t
want to live off the land, I want to live with the land’. Uit mijn interviews en werk met de bewoners
merkte ik dat ze het vaak hebben over zorgen voor de aarde, moeder natuur en in het bijzonder
rehabilitatie van hun plot. Ze willen de bodem weer gezond, productief en biodivers maken. Zij hebben
een zorgfunctie, in de zin dat ze verantwoordelijk zijn voor het stuk grond dat hen werd toegewezen.
Veel bewoners willen een goede kindertijd voor hun kinderen waarin ze vrij zijn, namelijk ‘free from
advertising, from media, from the pressures of the modern world’ maar ook veilig: ‘they can run
around and play and I don’t have to think where they are and that it isn’t dangerous’.
47
Dit reflecteert de motivaties van hun eigen keuzes, wat belangrijk is voor hen willen ze ook voor hun
kinderen, bijvoorbeeld verbondenheid met de natuur: ‘I wanted my children to know which way south
was [...]to know the time of year based on the plants’.
4.1.5 Evolutie van de ecovillage: ontwikkeling in de eerste jaren
De eerste jaren van de ecovillage waren tekenend voor de bewoners en de gemeenschapszin, iets wat
duidelijk naar voor komt uit de interviews. De eerste conflicten ontstonden in deze context en
beïnvloeden nog steeds de groepsprocessen. Deze oorspronkelijke conflicten staan voor een aantal
bewoners nog steeds centraal in hun dagdagelijkse omgang met de anderen en hun perceptie van de
groep. We bespreken de ontwikkeling van de ecovillage in de beginjaren tot nu19, welke elementen
hierbij van belang waren voor de bewoners en hoe dit de sociale relaties beïnvloedde.
De cijfers op de website reflecteren de immense hoeveelheid werk dat de bewoners hebben
geïnvesteerd in het herstellen van het ecosysteem en de biodiversiteit van het gebied, geleid door het
permacultuurprincipe20: in de eerste 7 jaar van aanwezigheid in het gebied, werden 2,5 km hagen
aangelegd. Bovendien werden op het hele terrein in totaal al 18 000 bomen (!) geplant. De hagen en
bomen zorgen voor een windscherm en ‘wildlife corridors’, dus waardoor fauna zich ongestoord en
beschermd kan bewegen. Er werden 18 vijvers uitgegraven en de bestaande, grote vijver werd
verbeterd. Waterwegen werden verbeterd en versterkt om zoveel mogelijk water in de bodem te
krijgen. Broeikassen werden gebouwd en moestuinen aangelegd. Wat een overbegraasd, winderig
schapenveld was, werd een vruchtbaar, productief en gezond gebied.
De productiviteit van de bewoners kan het best toegelicht worden met de geschatte waarde van alle
productie en LID-activiteiten van de bewoners21, waarvan 75% dus zelf geproduceerd moet worden22.
In het jaar 2015 (jaar 6 van Lammas) werden deze berekeningen geschat op 85 982 pond. Gezien de
waarde van ‘total household need’ geschat werd op £116 474 wil dit zeggen dat 74% van de noden
van het huishouden afkomstig is van de eigen duurzame productie. Als bij dit cijfer ook nog eens de
cursussen, opleidingen en consultancy’s die doorgaan bij Lammas, is het zelfs 92%. Deze waarde vormt
een groot contrast met de waarde van de eerdere landbouwactiviteiten die op de site doorgingen: de
19 Ik bezocht de ecovillage in 2016, dus in het 7e jaar sinds ontstaan. 20 Om meer te weten over permacultuur, zie www.permaculture.org
21 Deze informatie wordt elk jaar verzameld in een ‘Monitoring Report’, te raadplegen op http://lammas.org.uk/en/research/ 22 Dit wordt berekend door een financiële waarde toe te kennen aan al het voedsel of grondstoffen die geproduceerd, gekweekt en geconsumeerd werden door de huishoudens van de ecovillage. Ook wordt de verkoop van de productie meegerekend in deze som. Uiteindelijk wordt ook de waarde van de opgewekte elektriciteit, water (van de lokale bron) en brandstof (hout) meegeteld
48
waarde van de activiteiten van de schapenboer was £3500 per jaar. Dit wordt door de respondenten
gezien als een ongelofelijke prestatie. Ze hebben bewezen dat het wél kan, ondanks alle tegenwerking
van het plaatselijke dorp23 en de overheid en het ongeloof van traditionele boeren, hebben ze van de
uitgeputte grond en kale weides een biodivers ecosysteem gemaakt.
De ontwikkeling was echter niet altijd makkelijk en het blijft nog steeds een grote uitdaging. Toen ze
in 2009 toekwamen op het terrein, verbleven ze in caravans als tijdelijke onderkomens. Ongeveer de
helft van de bewoners startte dan de bouw van een (tijdelijk) huis, dat dan nadien gebruikt zou worden
als werkplaats. De vooruitgang verliep voor hen allemaal echter veel trager dan verwacht. Ook LID-
ervaren bewoners geven dit aan.
All of us expected to have our homes built within three years, 2012 was a target we set
ourselves. And none of us (laughs) none of us has managed to actually do that. (Respondent 7)
Het natte en koude klimaat van Wales, wat zorgde voor onderbrekingen van 4 à 6 maanden, gebrek
aan kennis maar ook tijd die eerder gespendeerd werd aan de gemeenschappelijke werken (zoals het
bouwen van het centrum en de reparatie van de hydro-turbine) waren benoemde oorzaken van de
vertraging. De bewoners verdelen hun tijd tussen voedsel verbouwen, kinderen opvoeden, cursussen
geven, soms nog aangevuld met een (halftijdse) job buiten de ecovillage. Sommigen lieten dan het idee
van een groter huis varen of stelden dit uit, terwijl anderen nog steeds bouwen aan hun eerste huis.
Bovendien was er veel tegenwerking door de overheid, wat de gemeenschap veel angst inboezemde
indien ze de ‘planning targets’ – namelijk 75% van hun levensonderhoud afkomstig van hun eigen
productie – niet zouden halen. Er was een reële vrees dat ze hun vergunning zouden verliezen en
enorme boetes zouden krijgen indien ze niet binnen de 5 jaar die 75% zouden halen. Het was voor de
respondenten echter nog steeds niet duidelijk wat die 75% nu eigenlijk zijn24, het is ‘dodgy accounting’
met uitdrukkingen als ‘how does this relate to anything that’s real, in any way?’. Het is een subjectieve
maatstaf die op verschillende manieren in te vullen is en dus op zich geen steek houdt in een
23 Plaatselijke bewoners waren sterk gekant tegen de komst van de ecovillage. Niet alleen was er het angstwekkende beeld van de drugsverslaafde hippie met wilde kinderen en veel honden, wildkamperen en caravans. Ze waren ook overtuigd dat de bodem van te slechte kwaliteit was om genoeg te produceren om te overleven. De verschillende visies en conflicten worden uitgebreid besproken door Katherine Shaw in ‘Conflict and emotion:’, via http://lammas.org.uk/en/research/
24 “Each household will be required to provide at least 75% of its household needs from land based activity.”, dit is “75% or more of basic household needs will be met by means of activities centred around the use of resources grown, reared or occurring naturally on the site”. Zie http://lammas.org.uk/en/planning/
49
ecovillage25. Het toont aan dat de overheid niet mee kan in het alternatieve denkkader en nog steeds
tracht alles om te zetten in cijfers. Het project werd enkel winstgericht geëvalueerd, want voor de
overheid is dat volgens een respondent ‘proving it’s economically viable [...] that’s the thing that means
failure or not failure to them’. Want waar het eigenlijk om gaat is niet hoeveel winst gemaakt wordt,
maar om ‘ecological resilience and social resilience’.
Het bedreigde gevoel werd deels versterkt door de rechtszaak waarmee ze werden geconfronteerd,
zelfs nadat ze hun vergunning gekregen hadden. De bouwreglementering bleek los te staan van Policy
52, iets waar ze niet van op de hoogte waren. Dit gaf hen nog meer het gevoel dat hun lot in handen
was van de overheid. Er waren regelmatig ‘planning officers’ die hun voortgang opvolgden en die de
bewoners als intimiderend ervaarden. Toen ze na 5 jaar hun ‘monitoring report’ met de voortgang en
bereikte doelen doorstuurden, kregen ze nooit antwoord. Dit was ‘a massive relief’ en geeft hen nu
een meer gerust gevoel.
Intussen had deze druk een grote impact gehad op de individuele bewoners, maar ook op het
collectief. Iedereen hield zich vooral bezig met de voortgang op de eigen plot, waardoor sommigen
denken dat de gemeenschapszin afwezig is, iemand noemde het zelfs ‘survival of the fittest’. Omdat
de 75% geteld werd voor Lammas als geheel, werden de minder productieve plots niet afgestraft en
konden de heel productieve plots het cijfer naar boven trekken. Dit weerhoudt sommige bewoners er
niet van neer te kijken op de minder presterende plots, als degenen die het project in gevaar brachten
en zelfs een slechte naam gaven. Dit zou niet representatief geweest zijn voor iedereen.
I do feel responsibility towards the project, I feel a degree of pride around what’s been
achieved. […] To be shown a plot like that when actually there’s much better examples of what
we can manage, what can happen. […] we do have a public face, we do have people coming
from all over the world and we need to be doing what we said we were going to do.
(Respondent 6)
De frustratie met de minder productieve bewoners kwam voort uit deze angst om afgestraft te worden
door de overheid. Lammas als geheel zou dan afgestraft geweest zijn, en het zou dan als organisatie
met die specifieke bewoners onderling geregeld moeten worden. Dus de bewoners met een goede
voortgang zouden dan eigenlijk de minder productieve moeten beoordelen onder druk van de
overheid. Dit was een hypothetische situatie waar heel wat onzekerheid en stress rond was. Bewoners
25 Intussen werd Policy 52 omgevormd naar One Planet Development en staat het onder toezicht van de Welshe overheid, dus bij een hoger niveau. Dit beleid is beter aangepast aan een zelfvoorzienende, ecologische leefstijl http://gov.wales/topics/planning/policy/guidanceandleaflets/oneplanet
50
wisten niet wat ze moesten verwachten. Nu dat er geen gevolg is gegeven aan hun opvolgingsrapport,
hebben ze het gevoel dat de overheid hen in de toekomst met rust zal laten.
4.1.6 Deelconclusie
Lammas ontstond vanuit een nieuwe mogelijkheid om op een wettelijke en legitieme manier een
alternatief, duurzaam model te creëren en zo een voortrekker en blauwdruk te zijn voor soortgelijke
projecten. LID wordt in de ecovillage ondersteund met richtlijnen en regels, die geïmplementeerd
worden door een verkozen bestuur. De bewoners leven in gezinsverband op autonome plots die elk
een eigen systeem vormen. Ze hebben diverse motivaties maar lijken toch op zoek naar zelfbeschikking
en vrijheid maar ook gemeenschapszin. De eerste jaren in de ecovillage waren zwaar. Meer bepaald
de druk van de overheid zorgde voor spanningen en dreef de groep uiteen.
De interacties tussen de bewoners zijn dus sterk beinvloed door de wettelijke vereisten van de
overheid. In dit beginstadium richtten ze zich sterk op normen en structuren, omdat dit hun overleving
bepaalde. Hun relaties tot de andere bewoners gebeuren binnen dit kader, omdat ze afhankelijk zijn
van elkaar. Dit maakt dat ze elkaar beoordelen en in de beginjaren vooral gericht waren op de officiële
doelstellingen. Dit gaat de verhoudingen tussen bewoners mee bepalen en ook hun percepties sturen.
Hieruit blijkt dat factoren vanuit externe bronnen of actoren belangrijk zijn om mee in rekening te
brengen om conflict te begrijpen. en
4.2 Conflicten
In de interviews traden de conflicten al snel naar voor als een tekenend element in de beleving en
perceptie van het leven in de ecovillage. In de meeste gevallen als antwoord op mijn vraag naar welke
beperkingen ze ervaren om hun doelen te bereiken of wat de grootste uitdagingen zijn van het leven
in de ecovillage. De respondenten zeiden dan simpelweg ‘Individuals’, ‘people’ of ‘human
relationships’. In dit onderdeel worden de conflicten beschreven, meer bepaald de sociale context
waarin ze ontstaan en de onderwerpen die zorgen voor verdeeldheid, om de onderzoeksvragen met
betrekking tot de kenmerken en antecedenten van conflicten te beantwoorden.
4.2.1 Sociale cohesie in de ecovillage
Uit de interviews blijken een aantal kenmerken van de ecovillage en van de groep bepalend te zijn voor
de sociale relaties tussen de bewoners en het gevoel van eenheid. De setting en doelen werden bewust
gekozen maar ondertussen is de ecovillage anders geëvolueerd dan sommigen verwachtten, al ligt het
in lijn met het oorspronkelijke idee.
51
Dorpsstructuur
Zoals eerder vernoemd, werd van in het begin expliciet gekozen voor een dorpsstructuur. Er zijn
bewoners die hier heel tevreden mee zijn omdat ze hun autonomie belangrijk vinden, maar anderen
missen de gemeenschapszin. Het merendeel van de respondenten is erg tevreden over het ontwerp
van de ecovillage: ze waarderen hun autonomie sterk (‘own piece of land’ of ‘my own space’), tegelijk
met de mogelijkheid tot ‘community’. Dit was wat hen aangetrokken had tot de ecovillage: de
mogelijkheid om onafhankelijk te zijn, maar toch met gelijkgezinde mensen dichtbij en bovendien het
voordeel te hebben van gedeelde infrastructuur. Twee respondenten geven aan dat ze liever nog veel
meer delen, zoals samen werken en eten, omdat ‘we’re all kind of struggling on our little plots’. Een
klein aantal had ook liever meer gedeeld gezien, maar is uiteindelijk blij dat dit niet het geval is omdat
ze zien hoeveel de nu gedeelde ruimtes (elektriciteit, water, wegen, Hub) al zorgen voor conflict.
Gemeenschapszin
Ondanks de opzet van de ecovillage, vormt de groep niet echt één ‘community’. Er waren eerder losse
banden tussen de bewoners en ook subgroepen, namelijk degenen die goed met elkaar opschieten en
elkaar af en toe helpen. Respondenten geven aan in de interviews dat er geen sterke banden zijn
tussen hen, er is weinig gemeenschapszin.
There is no social network of support. Only what you create yourself. (Respondent 13)
Een bewoner omschreef de sociale structuur aan toeristen die de ecovillage kwamen bezoeken als ‘a
loose group of householders on a low impact project’. Eén van de bewoners zou zich zelfs in een
meeting hebben afgevraagd ‘are we a group?’. Hoewel de structuur van de ecovillage overeenkomt
met wat de meesten hadden verwacht, hadden ze toch sterkere relaties en sociale steun verwacht. Er
is veel individualisme, ondanks de gedeelde infrastructuur.
De respondenten verklaren dit tekort aan groepsgevoel op verschillende manieren. Iedereen heeft het
druk met het eigen gezin en een eigen plot, zelfvoorzienend leven vraagt veel tijd en energie: ‘we
haven’t had time to invest and being a community’. Sommigen denken dat dit wel goed zal komen en
dat dit een kwestie van tijd is. Nu dat mensen meer gevestigd zijn en er nu meer tijd en ruimte is om
aan sociale relaties te werken, ‘lots more harmonious and good beneficious links will happen’, het is
deel van een proces en ‘it’s still a long way from fulfilling true human potential’.
Een aantal anderen denken dat het fout was er van uit te gaan dat de relaties zomaar zouden werken.
Dat was volgens hen een foute assumptie: ‘an ecosystem is not equal to a people system’. Er moest
actief aan gewerkt worden van in het begin, maar nu is het te laat. De gemeenschap is ‘fragmented to
52
its roots’. Het is moeilijk dit te remediëren als ‘none of us actually wanna see each other’ en ‘people
don’t want to come to the same events anymore’ om samen te werken.
I do think we’re failing in social cohesion and I, you know if, if the revolution is anything, it’s
not the built environment, it’s the social one. (Respondent 3)
Collectief doel
Toen ik vroeg of zij, de groep bewoners, een collectief doel hebben, hadden opvallend genoeg maar
weinig respondenten hier een antwoord op. Er zijn wel algemene doelen, die aan Lammas (de
organisatie) gelinkt zijn, zoals ecologisch en zelfvoorzienend leven, maar verder hebben de bewoners
geen idee wat hen eigenlijk als groep bindt. De doelen die officiëel werden vastgelegd ‘were a good
starting place’, want ‘the goal itself is very much tied to the goals of the project’. Dit zijn echter
opgelegde doelen vanuit de organisatie en in het verlengde daarvan de overheid (‘we don’t have any
agreed aims or goals’). Dit is de basis waarop het collectief zich verhoudt tegenover elkaar: als iemand
het niet goed doet, dus niet genoeg produceert en de officiële doelstellingen niet haalt, worden ze als
geheel in het diskrediet gebracht. Er is dus voor hun overleving een soort van codependentie, wat hen
er toe brengt elkaar te beoordelen en enkel gericht te zijn op dit soort doelstellingen. Sommigen
ervaren dit als bevreemdend, omdat er enkel cijfers om hen al groep te representeren.
Er werd daarentegen als groep nooit vastgelegd wat hun doelen waren als ‘community’, er was geen
overleg of een bredere visie die verder ging dan de ecologische doelstellingen. Bewoners wisten dat
ze deel gingen uitmaken van een ‘community’ maar er was nooit een poging om dit verder te
definiëren. Nu de ecovillage als geheel die officiële doelen grotendeels heeft bereikt, lijkt deze vraag
nog dringender. Welke richting gaan ze van hier verder uit? Wie willen ze zijn, wat willen ze
voorstellen? Er is geen duidelijke groepsidentiteit, enerzijds omdat weinig hen bindt (alle plots zijn
namelijk compleet onafhankelijk van elkaar) en er weinig verplichtingen zijn, anderzijds omdat er geen
groter plan is met betrekking tot de sociale relaties. Dit kan het best toegelicht worden door een citaat
van een bewoner, die in een meeting van het comité als facilitator de groep begeleidde om samen een
soort van ‘profilering’ te kiezen, hoe ze zich als groep identificeren:
I facilitated a meeting one time, and we were trying to, and I do mean trying, to create a
statement of commonality, which was something like “we are nine smallholders”, or “nine
smallholdings”, “eco smallholdings in West-Wales” or “One Planet-“, […] I said “well let’s chop
this up, let’s start with: we are and then the next bit and we’ll take a temperature check on
53
each level, see who’s with it”, so the first bit I said is “we are!” every hand goes way up (laughs),
“we are!”, there’s no way there’s no ambiguity in the temperature check. Everything else I said,
um, nine smallholdings “uuuuh…”(unenthusiastic tone) […] “we are” (raises hand, laughs),
that’s it. […] what I heard as a common goal is “being” (laughs). (Respondent 8)
Hoe de respondenten deze kenmerken omschrijven en ervaren, illustreert de verschillende
wereldbeelden, idealen en verwachtingen op basis waarvan de bewoners in het project stapten. Meer
bepaald de afwezigheid van sterke sociale relaties is voor een aantal bewoners een grote teleurstelling.
De oorzaken van deze tegenstellingen zijn misschien het gebrek aan duidelijke afspraken en een
gedeelde visie. Dit kan men linken aan de conflicten die in de volgende onderdelen besproken worden.
4.2.2 De meetings
De meetings (in het kader van Lammas Low Impact Initiatives Limited) kwamen vaak terug in de
interviews met de respondenten, als plaats waar conflicten ontstaan, beslecht worden en vaak
escaleren. Wat daar gebeurt en hoe, beïnvloedt of beïnvloedde sterk hun perceptie van anderen, hun
welzijn en groepsgevoel. Dit is waar de organisatie hun dagelijkse leven binnendringt: er is in hun leven
geen onderscheid tussen waar ze werken, waar ze wonen en hun gemeenschap. Er zijn geen
verschillende niveaus of gescheiden groepen mensen; de rol in de organisatie is moeilijk te
onderscheiden van hun rol in de gemeenschap. Geen enkele bewoner maakte hier dan ook een
onderscheid in wanneer ze hier in de interviews over reflecteerden. Uit wat ze zeiden bleek dat
interacties in het kader van de organisatie een grote impact hebben op de gemeenschap.
De adjectieven die bewoners gebruiken om de meetings te omschrijven, verwijzen allemaal naar
slechte belevingen: ‘frustrating’, ‘dysfunctional’, ‘stressful’, ‘stuck’, ‘not constructive’, ‘exhausting’.
Ongeveer de helft van de respondenten zegt zich enorm ontdaan te voelen na een vergadering en
rapporteert fysieke verschijnselen zoals een hoge bloeddruk, hoofdpijn en een uitgeput gevoel. Ze zijn
het unaniem eens dat de organisatie helemaal vast zit.
We are in a locked-up situation and it isn’t going anywhere (Respondent 11)
Hoewel de vergaderingen bedoeld zijn voor het management van Lammas en gedeelde ruimtes,
worden zelden beslissingen gemaakt, noch over dagdagelijkse kwesties, noch over ingrijpende
54
voorstellen. Enerzijds komt dit doordat er geen duidelijke besluitvormingsprocedure26 is, anderzijds
draaien de meetings volgens de respondenten altijd weer uit op dezelfde discussies en komen ook veel
persoonlijke problemen naar boven. Indien er wel tot een besluit gekomen wordt, worden ze zelden
geïmplementeerd. Het gevolg hiervan is dat de meeste bewoners dan gewoon hun eigen ding doen en
beslissen wat het belangrijkste is op dat moment. Ze nemen dus eigen initiatief dat niet noodzakelijk
officieel is goedgekeurd of gesteund door het collectief. Een ander gevolg is dat nog maar weinig
bewoners de meetings bijwonen. Twee kwart van de bewoners neemt dus niet meer deel aan de
besluitvorming.
4.2.3 De Grote Discussie: Lammas Low Impact Initiatives Limited versus Tir Y Gafel
Al heel vroeg in mijn onderzoek werd me duidelijk dat er één groot onderwerp is dat de bewoners
sterk verdeelt. De discussies rond deze kwestie bestaan al van bij het begin en zijn dus al jarenlang aan
de gang: ‘it manifests, well since the very first day really, over and over’. Het is een sterke onderstroom
in de meetings die telkens weer aan bod komt. Uit wat de verschillende partijen vertellen is er een
grote nood aan het uitklaren van deze geschillen. Ze vormen nog steeds de basis voor alle discussies
die nu ontstaan, het is een soort van referentiekader geworden.
De discussie gaat om de organisatie ‘Lammas Low Impact Initiatives Limited’ (LLIIL), dus de
coöperatieve. Het is geregistreerd als een ‘Society’ en heeft dus regels die verbonden zijn aan
wettelijke macht. Het grondgebied van Lammas, Tir Y Gafel, is het bezit van deze organisatie. Zoals
eerder vermeld zijn de leases voor elk plot verbonden aan LLIIL. Dus zijn de bewoners ‘leaseholders’ of
‘tenants’ en Lammas is de ‘landlord’.
In het begin vond ik het moeilijk om de terminologie, de omvang van het probleem en de verschillende
meningen te begrijpen. Waarom spreken sommigen op die manier over Lammas? Wat zit hen zo dwars
dat het al 7 jaar lang tot conflicten leidt? Waarom is het zo belangrijk? Waarom wordt dit niet opgelost?
Het voelde ook heel paradoxaal aan, want alle bewoners zijn Lammas. Als ‘Lammas’ iets oplegt, is dit
omdat het samen beslist is, of toch door een deel van hen beslist is.
26 Hoewel er in het begin gekozen werd voor meerderheidsbeslissingen, is dit geëvolueerd naar een cultuur van consensus. Alles dat geen consensus is wordt niet geimplementeerd en beslissingen worden vaak geblokkeerd. Volgens de respondenten is dit echter geen consensus: dit betekent niet dat iedereen akkoord moet zijn met een beslissing. Het wil zeggen dat men de beste beslissing maakt voor de groep en niet enkel voor zichzelf, op basis van een gedeeld gevoel of visie (Metcalf, 2012).
55
Wat is Lammas?
Uit de interviews blijkt dat de respondenten verschillende visies hebben van wat Lammas, de
organisatie, is. Er is een ander soort betekenisgeving met betrekking tot wat het is, wat het doet en
wat het zou moeten doen.
Een deel van de respondenten (4/13), de reformisten, spreekt over Lammas als een entiteit dat zich
boven hen bevindt. Zij gebruiken de uitspraak ‘landlord’. Zij maken ook een duidelijk onderscheid
tussen ‘Lammas’ en ‘Tir Y Gafel’ (de plaatsnaam). Als zij spreken over de ecovillage, zeggen ze Tir Y
Gafel. Als ze het hebben over de organisatie, is het Lammas. Die organisatie omschrijven ze als iets
vreemd, het is een creatie die niet eigen is aan de bewoners, ‘fictional Lammas landlord’. Ze zijn er zich
van bewust dat het collectief Lammas vormt, maar ze vinden de opgelegde structuur verstikkend
omdat het niet staat voor de belangen van het collectief. Zij vinden dat de logica van de structuur er
voor zorgt dat ze niet allemaal op een gelijke en eerlijke manier inspraak hebben op de beslissingen.
Ze vinden dat ze vastzitten in een structuur die hen dwingt bepaalde doelen na te streven. Het is een
organisatie dat hen alleen maar dingen oplegt maar hen zelf niets biedt. Ze vinden wettelijke binding
aan een organisatie belangrijk, maar Lammas heeft doelen dat hen zelf niet bevoordeelt. Dit bestendigt
het gevoel dat Lammas een los staande entiteit is die niet voor hun belangen instaat, of enkel maar
een deel van de belangen vertegenwoordigt, zonder die van hen mee te laten tellen.
De tegenpartij (3/13), de conventionalisten, ziet Lammas enkel als een instrument, een structuur die
ze kunnen gebruiken, verwijzend naar ‘a tool’, ‘a framework’ of ‘a vehicle to allow individuals and
groups to achieve or to set some goals’. Er is een sterke tegenkanting tegen de visie van wat zij
separatistisch noemen en een zekere verbijstering over deze kwestie: ‘Who the fuck is Lammas?
(laughs) [...] It’s everybody in the room, talking right now’. Voor hen is het simpel, zij zijn Lammas. Het
is een structuur dat hen hielp de ecovillage te creëren en in de toekomst het idee te verspreiden, met
een wettelijke onderbouwing:
It’s not a cooperation! It’s a benign organization that has happened to secure 76 acres of land,
[...] it’s secured, this land for this purpose, for a thousand years. That is AWESOME. (Respondent
9)
Ongeacht hoe deze organisatie er uit ziet, de invulling van die structuur kiezen de bewoners zelf,
volgens deze groep. De organisatie veranderen zal in se niet veel oplossen, uiteindelijk zullen
dagdagelijkse problemen nog steeds bestaan en opgelost worden, want ‘the question’s still going to
be: who’s fixing the trackway? And when and how much is it gonna cost?’.
56
De overige bewoners zijn, zoals een respondent ze noemde, de ‘middle ground people’. Zij houden
zich afzijdig en willen enkel tot een goede oplossing komen voor iedereen. Ze waren meestal vroeger
betrokken in de meetings, als reformisten of conventionalisten, maar vinden het te negatief en
frustrerend om er nog verder energie in te steken.
Dit verschillend beeld van wat Lammas is, uit zich in vier grotere kwesties waarbij de twee groepen
een volledig ander idee hebben van hoe het zou moeten zijn:
1. Lidmaatschap
Het gevoel dat Lammas iets los is van het collectief, wordt voor de reformisten bestendigd door het
ledensysteem. Je bent een volwaardig lid van Lammas als je een ‘shareholder’ bent, dus een aandeel
of gift van 50 pond of meer hebt gestort. Lammas beschouwt deze personen als leden omdat het
volgens mij een internationale profiel heeft en het een ethos wil verspreiden. Al deze leden kunnen op
de Annual General Meeting stemmen op het nieuwe bestuur (‘Committee members’) of zich zelf
kandidaat stellen.
[...] we have 322 members of Lammas at the moment, because you can go online and tick a
box on a website that one person who lives here has created, and become a member by paying
50 pounds and a paypall fee [...] So there are 322 members who have the right to vote in the
AGM. (Respondent 10)
Dit kan tot een situatie leiden zoals in het verleden al het geval was, namelijk dat mensen die niet in
Tir Y Gafel wonen27, in het bestuur zitten en dus beslissen over wat gebeurt in de ecovillage. Dit zou
passen binnen het grotere plan van Lammas, namelijk ‘to establish a flourishing network of low impact
projects’, om buitenstaanders mee de koers te laten bepalen, maar in de meetings van het bestuur
worden vooral dagdagelijkse zaken besproken, management van gedeelde ruimtes en financiën. Dit
zijn kwesties die de bewoners van Tir Y Gafel aanbelangen.
Het feit dat buitenstaanders mee kunnen beslissen over het leven in de ecovillage, voelt voor hen erg
bedreigend en misplaatst aan. Dit creëert volgens hen de afstand tussen de bewoners van Tir Y Gafel
en de organisatie: ‘320 people worldwide, how can that be us?’. Dit kan volgens hen makkelijk opgelost
worden: ‘the place needs to be managed by the 9 FOR the 9’. Zij zijn echter de enigen die dit zo zien,
de anderen vinden het geen probleem ‘the wider community’ te betrekken.
27 Dit waren mensen die sterk betrokken waren bij Lammas en zelf ook een LID project hebben, het zijn dus omwonenden, of zoals een respondent ze noemde, ‘sattelite people’
57
2. Sociaal forum
De missie van Lammas is, zoals eerder aangegeven, “[to] develop, research, promote, demonstrate
and educate as to how low impact development can play a valuable role in the move forward toward
a more sustainable society”. Deze reformisten zien het enkel als een ‘landlord’ dat hen dingen oplegt
maar niet instaat voor hen: ‘the Lammas committee doesn’t have any remit to look after us’. Er is
namelijk geen sociaal forum om hun eigen hun noden en problemen te bespreken, los van de Lammas
meetings. Ze zien die meetings als iets om de aangelegenheden met betrekking tot de ecovillage als
geheel te bespreken, maar niet om als collectief samen te komen en interpersoonlijke relaties te
voeden. Er is geen representatie van de bewoners en hun noden, er is geen netwerk om als groep
elkaar te steunen: ‘we could get together and discuss our livelihoods and who might need help’.
Hoewel Lammas van in het begin was ontworpen als 9 onafhankelijke plots, geven sommige
respondenten toch aan dat ze de sociale relaties heel anders hadden verwacht, dat ze dachten dat er
wel meer georganiseerde samenkomsten gingen zijn en teleurgesteld zijn door het tekort aan
gemeenschapszin. Er is volgens hen weinig investering van anderen en de ecovillage is niet sociaal
duurzaam. Er zou dus volgens hen meer ‘institutionalisatie’ moeten zijn van sociale structuren, dus een
bewuste vorming moeten zijn van sociale relaties, dat verder gaat dan om de zoveel tijd een café-
avond in de Hub te houden. Bijvoorbeeld een dag per maand voorzien waarbij iedereen samenkomt
om samen te werken.
3. Vertegenwoordiging bewoners en aanwezigheid in de meetings
Het forum dat wel bestaat, het Lammasbestuur, is niet zomaar toegankelijk: leden moeten namelijk
genoeg stemmen verzamelen om verkozen te worden. Een andere bewoner vindt dit idee heel
vreemd:
We’ve had some really difficult times where people haven’t been voted on, like actual residents
of the community and they haven’t even been voted on! That seems a bit crazy, and then you
have a shareholder who doesn’t live here who has been voted on. (Respondent 5)
Als je niet verkozen wordt, mag je uiteraard wel aanwezig zijn in de vergaderingen, maar weinig
bewoners doen dit. Tijdens mijn onderzoek had het bestuur 7 leden, waarvan 5 van Tir Y Gafel, 1 lokale
bewoner en 1 niet-verkozen lid, maar een respondent vertelt me dat er een jaar was waar er maar 4
mensen in het bestuur zaten. Het is erg moeilijk om iedereen samen te krijgen, wat sommige
respondenten een verlaten gevoel geeft, alsof er geen interesse is voor het collectief en het welzijn
van iedereen.
58
4. Leases en gedeelde ruimtes
De hele discussie rond de organisatie Lammas heeft ook te maken met de gedeelde ruimtes: wie er
toegang toe heeft, recht van gebruik en verdeling van de inkomsten uit deze infrastructuur28. Er is
onenigheid over wat er in de leaseovereenkomst staat en hoe dit geïnterpreteerd kan worden. De
reformisten vinden dat ze 1/9e van alle gedeelde ruimtes bezitten, omdat dit in hun
leaseovereenkomst staat: ‘There were 9 people who paid for the land underneath the Hub building’.
Daarnaast vind deze groep dat de ‘community’, of mensen die tot ‘Lammas’ behoren, heel beperkt
moet zijn. Zij willen het klein houden, omdat ze vinden dat bepaalde rechten enkel zijn voorbehouden
aan de Tir Y Gafel bewoners. Het is niet eerlijk dat anderen zonder enige verantwoording gebruik
zouden maken van de infrastructuur, bijvoorbeeld de Hub en de wegen en paden.
They can do what they want [at Lammas]. But when they go home, they may call the decisions.
I don’t make the decisions here. (Respondent 13)
Het is een grijze zone, omdat er voor hen wettelijk niets is vastgelegd, of als wel, de andere bewoners
hier heel los mee omgaan. Zij gebruiken echter wel gedeelde ruimtes die deze respondenten zien als
hun bezit.
De reformisten zien de onwil van de andere bewoners, omtrent het uitklaren van de entiteit Lammas,
de leases en overeenkomsten, als ‘hippie-fog’ en ‘denying it’s a company’ (over LLIIL). Zij vinden
duidelijke regels en wettelijke bescherming belangrijk.
Lammas is sort of being run as it’s a bunch of hippies living in a field, but it’s got the uniform of
a corporate body (Respondent 10)
Bij de conventionalisten is er onbegrip voor deze legalistische benadering van wat Lammas is, de
gedeelde ruimtes en een afscheiding van de bredere gemeenschap. Zij vinden de term community heel
rekbaar en willen zo veel mogelijk mensen betrekken, zij willen naar uitbreiding en meer integratie. Ze
begrijpen dat er een minimum aan regels is, maar willen het gebruik verder niet begrenzen. Bovendien
voelt het voor deze respondenten niet aan alsof alles opgelost zal worden na een soort van
hervorming:
It is like exchanging one sharp knife for another sharp knife. (Respondent 2)
Het gaat voor hen om de realiteit en niet om wat er geschreven staat op een blad papier.
28 Dit zijn de ‘FiTs payments’ van de hydro-turbine en de Hub kan gehuurd worden aan externen.
59
4.2.4 Deelconclusie
Uit deze discussie en de besproken kwesties blijkt dat er geen duidelijke afspraken zijn en de idealen
sterk verschillen. Het lijkt alsof er bij de bewoners niet echt duidelijkheid bestaat over wat de ecovillage
eigenlijk is en wat het zou moeten worden. Doordat er geen duidelijke procedure is om te stemmen
en ze niet eensgezind zijn over het dagelijks bestuur en welke koers de ecovillage moet varen, worden
beslissingen al snel als onrechtmatig ervaren. Omdat er geen gedeelde visie is en er dus zelden
consensus wordt bereikt, gebeuren unilaterale beslissingen, dus zonder enige onderbouwing dat
gesteund wordt door de hele groep. Zo gebeurt onderhoud en beheer op eigen initiatief: ‘it’s kind of
whoever does something, does it and then if somebody complained, woops, it’s already done’. Er zijn
ook geen afspraken over wie recht heeft op wat en hoe middelen verdeeld moeten worden.
Dit zijn voorbeelden van resource conflicts en ideologische- of waardenconflicten, die gegrond zijn in
wat Christian (2003) ‘structureel conflict’ noemt. De organisationele structuur is namelijk onduidelijk
en de besluitvormingsprocedures zijn niet consensueel afgesproken en geïmplementeerd. Deels is dit
terug de leiden tot tegenstrijdige verwachtingen en idealen. Omdat dit van in het begin al spaak loopt,
zijn er geen gedeelde visies en belangen ontstaan, wat zorgt voor een impasse waar de groep niet uit
geraakt. Deze tegenstellingen zijn uitgedraaid op relatieconflicten. De groep kan zich niet vinden in
een gedeelde identiteit en heeft bijgevolg geen positieve, productieve groepscultuur gecreëerd
waarbinnen er gedeelde betekenissen, waarden, procedures en doelen zijn.
4.3 Percepties en reacties van de bewoners
De conflicten zorgen voor een opdeling van de gemeenschap. Sommigen kiezen duidelijk een kant,
anderen proberen neutraal te blijven. De respondenten lijken aan te voelen dat er niet echt sprake is
van één groep. Subgroepen zijn ontstaan en sommige bewoners spreken al jaren niet meer met elkaar.
Omdat het ontwerp zo bedoeld is dat elk huishouden autonoom kan zijn en er zoals eerder aangehaald
geen sociaal forum is voor het collectief, vormen de meetings de enige mogelijkheid tot interactie met
de hele groep als geheel. Het is dus een cyclisch fenomeen waarbij verschillende elementen elkaar
versterken. We bespreken de percepties van de respondenten, hoe ze omgaan met conflicten en welke
mogelijke oplossingen er in het verleden al geprobeerd werden. Zo probeer ik in te schatten welk effect
deze conflicten hebben op de bewoners en dus het verdere evolueren van de groep en ecovillage.
4.3.1 Percepties conflicten
De respondenten verklaren de slecht werkende organisatie op verschillende manieren. De ‘middle
ground people’ en de conventionalisten hebben gelijkende analyses en zien vooral patronen, sprekend
60
over ‘personalities’, ‘stories’, ‘roles’ of ‘dynamics’. Ze lijken te impliceren dat dit gedrag deel uitmaakt
van de identiteit van de reformisten: het is de manier waarop ze zin geven aan hun rol in de ecovillage.
Zij verklaren het met persoonlijke problemen, als een manier om negativiteit te uiten in de groep, een
reden om ontevreden te zijn, maar ook omdat deze mensen degenen zijn die de minste voortgang
hebben geboekt: ‘it’s a way of deflecting the energy away from the fact that they’re just not actually
[being productive]’. Het gaat nu toevallig over de coöperatie en de leases, maar het had volgens een
hen eigenlijk over enig ander onderwerp kunnen gaan. Zij denken dat de problemen een eigen creatie
is, een eigen realiteit en dit steeds weer gevoed en versterkt wordt, ‘making things to be a problem’.
Zij zoeken enkel bevestiging van hun ideeën en gevoelens en hebben hierbij helemaal geen aandacht
voor die van de anderen. Er is volgens de conventionalisten geen verder doel dan hun eigen
problemen:
It feeds them to feel that they are isolated and on their own and unsupported […] They don’t
want to be taken out of that place, they feel comfortable in that place (Respondent 6)
Er is volgens hen namelijk geen wil om er echt iets aan te doen, het zijn ‘problems without solutions’.
Daarom spreken een aantal van deze respondenten zelfs van een ‘ego-fest’, omdat er voorrang is voor
de persoonlijke problemen en de problemen die zíj belangrijk vinden en niet het gemene goed. De
conventionalisten ervaren dit als erg individualistisch. Zij vinden dat er geen erkenning is voor de
problemen van àndere personen en ze door het eeuwige discussiëren de gemeenschap uit het oog
verliezen, want ‘it’s all about personality and opinion and ego’ en 'there is no conversation’. Het is
moeilijk om vooruitgang te boeken omdat praktische vragen vaak uitdraaien op discussies over
persoonlijke aangelegenheden en problemen: ‘all the past and grievances comes up’. Het gebeurt
herhaaldelijk dat sommigen een hele meeting gebruiken om dezelfde onderwerpen te bespreken, wat
de anderen dan eerder beschouwen als een monoloog: ‘take up 90% of the talking time’ en ‘hijack
meetings’.
Ondanks dat ze erkennen dat wat de reformisten zeggen al jarenlang in de meetings wordt herhaald,
is het hen niet duidelijk wat ze eigenlijk willen en waarom ze het willen:
Whatever experience they’re having now […] that’s what they’re achieving (Respondent 8)
Bij deze respondenten is er een sterk gevoel van niet begrijpen van degenen die de organisatorische
structuur willen veranderen. Het is hen niet duidelijk wat hen precies dwarszit en waarom: ‘I have NO
clue, I’ve never been able to unpick it’.
61
De reformisten daarentegen, vinden dat ze benadeeld worden en er geen aandacht is voor hun
standpunten. Ze wijten dit aan individualisme en een onwil van de anderen om interesse te tonen voor
andere meningen. Zij hebben een sterk gevoel dat hun stem niet gelijk is aan dat van anderen: ‘I’m not
important, so what I say isn’t important’. Bijgevolg vinden ze dat hun belangen niet verdedigd worden.
Ze projecteren dit gevoel het meest op één bewoner, die volgens hen alles dirigeert zonder via het
bestuur te passeren, ‘he runs the show’29. De andere bewoners in het bestuur betichten ze van
vriendjespolitiek. Bijgevolg voelen ze zich genegeerd en benadeeld en dus onderaan een ‘pecking
order’. Zij voelen zich buiten spel gezet en spreken over ‘scapegoating’ en ‘we’re the baddies’.
Opvallend is dat beide groepen één persoon sterk viseren, die ze allebei zien als voortrekker van de
tegenpartij. Op die manier worden tegengestelde belangen, meningen en waarden geprojecteerd op
de ‘baddy’.
4.3.2 Reacties conflicten en effect op groep
De algemene tendens, als gevolg van de conflicten, is een verminderde investering in het collectief of
het algemene goed. Waar vroeger al weinig bewoners de meetings bijwoonden, lijken ook de
volhardende bewoners, namelijk de conventionalisten, in de nabije toekomst te zullen opgeven: ‘just
can’t be bothered anymore’, ‘this is it, I’m done’.
Dit komt mogelijks doordat er enerzijds bij de conventionalisten en de middle ground people veel
frustratie is en het gevoel dat hun geduld op is. Bijna allemaal zeiden ze dat ze niets deden dan luisteren
en luisteren, al jarenlang, maar dit niets oplost. Bewoners zetten een stap achteruit omdat ze zien dat
hun investering van tijd en energie enkel leidt tot een versterking van deze verongelijkte stemmen.
There’s less of an audience for it. There’s less of support for it, for a long time there was. [...]
but when that same behaviour just keeps being repeated over and over and over again with no
change, in spite of UNBELIEVABLE amounts of human attention and input, then people tend to
lose interest. (Respondent 9)
Anderzijds is er bij de reformisten, paradoxaal genoeg, een sterk gevoel dat er niét naar hen geluisterd
wordt: ‘people still don’t hear’, ‘I’m bored of saying it’, ‘there’s no conversation here’ en ‘off the radar’.
29 Dit is een van de oprichters. Hij zou volgens hen kiezen hoe Lammas in de media komt, welk beeld wordt gegeven aan toeristen, hij idealiseert alles, heeft controle over website en emails... Deze visie zou hij in stand houdt door maar een paar (bevriende) bewoners bepaalde zaken te laten beheren, zoals financien en praten met de media. Deze misrepresentatie en ondemocratische aanpak lijkt voor hen te zorgen voor een opgelegde definitie van Lammas waaronder conventionalisten zich in een bepaalde richting geduwd voelen maar zich tegelijk ook niet mee identificeren, ze hebben hier ook geen inspraak in
62
De conventionalisten vinden dat het niet duidelijk is wat de reformisten eigenlijk willen, omdat ze geen
enkele oplossing lijken te aanvaarden. Ze vinden dus dat het erg om ego draait, waarbij er niet gedacht
wordt aan de problemen die de andere bewoners mogelijks ervaren. Er is ook geen enkele poging tot
compromissen of tot het innemen van een ander standpunt of wereldbeeld:
He’s not able to really see or take on mine. I have to keep putting myself into his framework
(Respondent 8)
De middle ground people geven aan dat ze er in vertrouwen dat het wel goed komt, dat de anderen
wel tot goede beslissingen zullen komen. Zolang dit gebeurt in het voordeel van iedereen zijn ze
tevreden. Twee respondenten die voorheen betrokken waren in het bestuur zeggen zelfs dat de
organisatie toch geen beslissingen maakt die hen beïnvloeden of aanbelangen. Het is hun energie en
tijd niet meer waard en ze hebben het gevoel dat ze toch geen spreektijd krijgen op de meetings. Twee
andere respondenten merken op dat uiteindelijk enkel nog ‘the people with problems’ naar de
meetings gaan.
In het algemeen is er veel individualisme in de ecovillage (al kan men zich afvragen wat eerst kwam:
conflict of individualisme). Enerzijds uit dit zich in het tekort aan cohesie tussen de bewoners, wat
maakt dat sommigen zich geïsoleerd en weinig ondersteund voelen. Anderzijds toont dit zich wanneer
het bestuur maar niet tot een beslissing kan komen over de gedeelde ruimtes. Dan kiest iemand er
simpelweg voor om het heft in eigen handen te nemen. Management gebeurt bijgevolg voornamelijk
uit vrije wil. Daarnaast worden eigen ondernemingen niet (meer) onder de naam Lammas
georganiseerd, maar op de eigen plot, waar er geen begrenzing ervaren wordt of een compromis nodig
is.
We’re cultivating our own smaller community within a broader community and that smaller
community is a community that we’re choosing, consciously (Respondent 9)
In het verlengde hiervan ontstaan er subgroepen en valt de ecovillage als het ware uiteen in coalities,
waar samenwerking wel als aangenaam en voordelig wordt ervaren of waar de eigen doelen
nagestreefd kunnen worden30. Conflicten worden dus niet als groep opgelost en worden zo verder
versterkt.
30 Hieronder is ook het ‘subcommittee’ dat de reformisten in het geniep hebben gecreëerd, om de leases te veranderen en door te voeren. Ze hebben hiervoor wettelijke macht omdat het een erkend subcomité is (ze zijn hun eigen ‘landlord’ dus hebben ze zichzelf goedgekeurd). Dit is dan geëscaleerd in een (dreiging tot een) rechtszaak enkele maanden na mijn bezoek, omdat er heel wat oneerlijke clausules werden ingebouwd. De conflicten worden dus niet als groep opgelost, maar apart, in dit geval via een legale manier, om het ‘gelijk’ te krijgen.
63
4.3.3 Pogingen tot mediatie
Al van in de vroegere beginjaren is er een erkenning dat de organisatie vast zit en vooruitgang erg traag
wordt geboekt met veel discussie en persoonlijke drama’s. Daarom is er een paar keer getracht samen
te komen om deze aanslepende kwesties aan te pakken en samen tot een oplossing te komen, soms
met een bemiddelaar van buiten af. Ook tijdens mijn bezoek was er een procedure gestart om een
facilitator van een coöperatieven-vereniging te betrekken in het proces, meer bepaald om de
herstructuratie in goede banen te leiden. Daarnaast zijn er een paar respondenten op cursus geweest
om beter te leren communiceren, efficiënt tot beslissingen te komen, over emotionele intelligentie...
Deze ondernemingen waren echter nooit succesvol. Volgens een aantal respondenten was het enkel
nog meer van alles dat er al in overvloed was. Dezelfde discussies ontstonden weer, het verleden werd
bovengehaald en ze komen zelf nooit aan het woord. Dezelfde mensen namen weer alle spreektijd op
en hoewel er een enorme interesse was van de hele gemeenschap om er deze keer wél in te slagen
waren ze gedesillusioneerd. Een respondent vat dit goed samen: ‘the very old dynamics were just at
play there’. Het is een zichzelf versterkende ervaring waarbij er steeds minder kans is op remediëring,
want ‘the positions are hardening all the time’. Bewoners willen zich niet meer inzetten omdat ze
weten wat de meest waarschijnlijke uitkomst is.
Toch lijken bewoners vooruitzichten te hebben en dus niet te denken dat dit het einde is. Een aantal
respondenten spreken over een periode van reflectie. Lammas probeert nu het hoofd boven water te
houden (‘bumbling along’), maar zij denken dat er veranderingen zullen gebeuren. Sommigen
evalueren of dit soort leven wel hun ding is en zullen misschien plannen maken om te vertrekken. Dit
kan mogelijks verklaard worden doordat de primaire doelen bereikt zijn: de 75% procent is gehaald,
dus wat nu? Welke zin geven bewoners nu aan de ecovillage, nu het moeilijke voorbij is? Er komen in
de nabije toekomst ook een aantal nieuwe bewoners bij, die de vaste dynamieken in de gemeenschap
zullen veranderen.
4.3.4 Deelconclusie
Door de verschillende betekenisgeving van wat de ecovillage en de organisatie zijn of zouden moeten
zijn, zijn er verschillende groepen ontstaan die elkaar verschillend percipiëren en dit aan verschillende
oorzaken toewijzen. Er is een duidelijk ingroup/outgroup denken: de ‘ander’ (de tegenpartij) wordt
gezien als een probleemgeval en individualist, of een persoon dat veel macht heeft en dit gebruikt om
enkel het eigen belang te verdedigen. Er is dus een stereotypering van elkaar, waarbij de ander wordt
herleid tot een bepaalde rol, een verhaal. Dit wordt in het bijzonder geprojecteerd op één persoon van
elke partij, waaraan men de macht toekent achter de schermen alles te beslissen, of alle vooruitgang
te blokkeren. Interactie binnen de organisatie gaat over terugkerende thema’s en draait vaak uit op
64
emotionele uitlatingen die gestuwd lijken te zijn door wantrouwen en vijandigheid. Doordat de
bewoners vastzitten in eenzelfde verhaal en binnen hun rol blijven, wordt het conflict versterkt en lijkt
het verder te gaan in een neerwaartste spiraal, ondanks de pogingen tot mediatie. Er ontstaan
subgroepen en er is veel individualisme. De meeste bewoners trekken zich terug uit de conversatie,
een aantal versterken hun positie nog verder. Door deze breuk evolueert het collectief niet als geheel
tot een functionele groep met een gedeelde visie en duidelijke doelen.
4.4 Terugkoppeling theorie en onderzoeksvragen
In dit onderdeel worden de bevindingen teruggekoppeld naar de theorie en de onderzoeksvragen om
zo tot een antwoord te komen op de probleemstelling.
De eerste en tweede onderzoeksvragen
Hoe komen de conflicten tot stand (antecedenten, externe omstandigheden, oorzaken)?
Wat zijn de kenmerken van die conflicten?
De ecovillage bevindt zich qua groepsontwikkeling in het storming-stadium van de typologie van
Tuckman, het tweede stadium. In het eerste stadium, forming, was er vooral een oriëntatie en focus
op de vooropgestelde doelen die gelinkt waren aan de organisatie Lammas en in het verlengde
daarvan, de overheid. Kortom, 75 percent zelfvoorzienend zijn. In dit stadium was er sterke
onzekerheid over wat de uitkomst zou zijn en waren er frustraties en beschuldigingen tegenover
degenen die minder productief waren. Er waren al fracties in de groep, die dan nog sterker tot uiting
zouden komen in het volgende stadium. Er was ook een oriëntatie tot ‘sterke leden’, die in de twee
meest uitgesproken fracties (reformisten en conventionalisten) gestereotypeerd werden: voor elk van
hen is de andere leider de ‘baddy’. Al in dit eerste stadium kwam duidelijk naar voor dat sommige
bewoners de bestaande structuren niet erkenden of zich hier niet mee identificeerden, omdat ze staan
voor doelen die hen vreemd zijn.
In het storming stadium is er veel conflict. We kunnen in dit geval stellen dat dit al in de vorige fase
opgebouwd werd en het oorspronkelijk gaat om externe structurele kenmerken. Zoals in het
theoretisch deel aangehaald werd, gaan individuen in dit stadium hun plaats proberen vinden in de
machtsstructuur, waarbij dan subgroepen ontstaan. Machtspolitieken draaien uit op rebellie.
Emotionaliteit is een typische reactie op discrepanties in dit stadium. Deze case past volledig in de
typologie. De groep is gepolariseerd en verschillende subgroepen zijn ontstaan of nog meer versterkt.
Bewoners hebben een positie ingenomen en voelen dat ze vast zitten in bepaalde machtsdynamieken.
65
Ze erkennen de macht in de tegenpartij op een verschillende manier: enerzijds gaat het volgens de
reformisten om autoriteit en toeëigening van macht, gegrond in de weinig duidelijke structuur dat
toelaat te beslissen zonder ieders toestemming; anderzijds volgens de conventionalisten creëert de
tegenpartij macht door beslissingen te blokkeren, wat ook terug te leiden is tot een onduidelijkheid in
het besluitvormingsproces.
De conflicten gaan over interpretaties van (wettelijke) structuren en doelen, dus hoe doelen bereikt
worden en met welke instrumenten. Het gaat echter ook over wat de identiteit van de groep is. Dit
wordt het sterkst geïllustreerd door de afwezigheid van een collectief doel. Er zijn ook geen collectief
gedeelde betekenissen van de normen en structuren. Dit conflict is gegrond in een fundamenteel
verschillende zingeving van het concept ‘Lammas’ en van wat ‘community’ is, wat wordt gestuwd door
verschillende waarden en doelstellingen van de bewoners, maar ook door een nood aan sociale
validatie van de eigen mening en visie. Deels wordt dit veroorzaakt door de rol van de overheid in de
creatie van Lammas: criteria en richtlijnen werden bottom-up opgelegd, wat een onzekere omgeving
creëerde maar ook een referentiekader dat hen vreemd is. Dit wordt door sommige respondenten
ervaren als een beperking van de eigen belangen en gaat in tegen de eigen zingeving van Lammas.
Deze conflicten zijn gegrond in wat Christian (2003) ‘structureel conflict’ noemt. De organisationele
structuur is namelijk onduidelijk en de besluitvormingsprocedures zijn niet consensueel afgesproken
en geïmplementeerd. Er zijn geen duidelijke visies, procedures en afspraken, waardoor er geen
collectief doel, geen gezamenlijke koers is waaraan bewoners zichzelf kunnen toetsen. Dit lijkt de
belangrijkste aanleiding te zijn van conflict bij Lammas.
De derde onderzoeksvraag
Welk effect hebben de conflicten op de leden van de groep (perceptie, reactie), en dus op het verder
evolueren van de groep? Is dit functioneel?
Een algemene trend bij de residenten, ongeacht hun mening en visie, is dat ze conflicten over wat
eigenlijk praktische dingen zijn, zien als conflicten die om persoonlijke kenmerken of kwesties gaat. Dit
is mogelijks te verklaren doordat de verschillende partijen elkaars motivaties en wereldbeeld niet
begrijpen. Bijgevolg is er een sterke vijandigheid en wantrouwen ontstaan. Iedereen wordt
meegevoerd in deze machtsverhoudingen, waarbij conflicten niet meer draaien om een eigen visie,
maar gevoed worden door percepties van de ander en persoonlijke dynamieken. Een andere verklaring
is dat bewoners leven in een context waarbij er geen onderscheid is tussen bijvoorbeeld werkplaats
66
en het privéleven in de gemeenschap. Hierdoor is er mogelijks een sterkere emotionele betrekking,
waarbij dit ook wordt toegekend aan de andere bewoners.
Bij de respondenten kunnen een aantal posities binnen het conflict waargenomen worden, op basis
van twee dimensies: compromis en investering in de conflicten (zie figuur 2). Compromis wijst op de
bereidwilligheid van de bewoners om compromissen te sluiten, om tot een oplossing te komen waar
ze zich allen in kunnen vinden. Investering in conflicten wijst er op of de bewoners nog veel lijken te
investeren in de conflicten, om het eigen standpunt te verdedigen of om het op te lossen, voornamelijk
in de meetings. Dit zijn rollen die ze innemen binnen het conflict en de organisatie, maar zijn ook de
rollen die anderen hen lijken toe te kennen.
Investering
Co
mp
rom
is
Laag Hoog
Laag Subgroepen Invariabelen =
Reformisten
Hoog Verzoeners = Middle
ground people
Bemiddelaars =
conventionalisten
Figuur 2: typologie van rollen in conflict
De invariabelen bestendigen het conflict en hun positie is onwrikbaar, dit zijn de reformisten. De
bemiddelaars proberen het conflict op te lossen, dit is de rol die de conventionalisten opnemen. De
middle ground people zijn de verzoeners: zij accepteren alle beslissingen, zolang dit maar in het
voordeel is van de gemeenschap. Hieronder zijn er een aantal ‘ex-bemiddelaars’, die doorheen de jaren
van rol zijn veranderd. Er zijn geen individuen die zouden passen binnen ‘laag compromis, lage
investering’, maar op een verschillend niveau kunnen we de subgroepen hier plaatsen. Hierbinnen is
er wel ontwikkeling omdat dit enkel uit gelijkgezinde bewoners bestaat die onderling initiatief nemen
en eigen doelen hebben. Er zijn een paar mogelijke uitkomsten als deze situatie nog verder versterkt
wordt: het kan zijn dat sommige respondenten die tot de bemiddelaars en de verzoeners behoren,
evolueren naar een positie van laag compromis en hoge investering te gaan. Het is ook mogelijk dat
de verschillende groepen enkel de eigen belangen gaan verdedigen en implementeren waardoor er
een verdere vervreemding is van de groep.
67
In het kader van groepsontwikkeling lijken bij Lammas de reformisten en conventionalisten vast te
zitten in een dynamiek die de verdere ontwikkeling verhindert: er zijn terugkerende patronen bij de
verschillende fracties, waarbij de eigen positie steeds meer verdedigd wordt, maar ook geconsolideerd
wordt. Er is een sterk ingroup/uitgroup denken. Er is een zekere stereotypering van de andere
bewoners, waarbij de ander geconstrueerd wordt volgens de positie binnen het conflict. Daarom lijken
bewoners vast te zitten in een zichzelf versterkend, cyclisch proces waarbinnen die posities in het
conflict steeds verder versterkt worden. Tegelijk is er ook een steeds sterkere tendens van
terugtrekking van de individuen en een verminderde investering in het collectief, ook voor degenen
die op dit punt nog betrokken zijn. De enigste die lijken te zullen doorzetten, zijn de reformisten en
één van de conventionalisten. Er is dus bij een deel van de bewoners verdere terugtrekking en bij een
paar consolidatie van de eigen positie in de conflicten.
Omdat er enkel de organisatie Lammas is als instrument om het collectief mee samen te krijgen, zijn
er geen samenkomsten los van deze structuur. De interacties van de groep als geheel krijgen enkel
betekenis binnen het denkkader en de beslissingsprocessen van de organisatie. De groep wordt dus
gedefinieerd door wat het officieel is in de organisatie, dit stuurt de perceptie van de bewoners. Dit
wordt bestendigd door de afwezigheid van een collectief doel, er is geen gedeeld, consensueel idee
van hen als gemeenschap.
Als gevolg van de terugtrekking en individualisering gaan bewoners hun eigen keuzes maken en dus
beslissingen implementeren die niet in lijn liggen met wat het collectief als geheel wilt. Op sociaal vlak
gaan ze enkel nog samenwerken binnen subgroepen en ontstaan er aparte kleinschalige initiatieven,
los van het grotere idee van de ecovillage, om conflict uit de weg te gaan. Dit zorgt er voor dat de groep
zich niet meer als geheel ontwikkelt, maar enkel binnen subgroepen met elk eigen interpretaties en
doelen. Er is enerzijds een verminderde investering in het collectief en in het oplossen van de
conflicten, en anderzijds een versterking van de positie inzake de conflictmaterie. Daardoor draait de
groepsidentiteit enkel nog rond deze belangen en is er bijgevolg weinig identificatie met de anderen.
Er is dus geen positieve, productieve groepscultuur gecreëerd waarbinnen er gedeelde betekenissen,
waarden, procedures en doelen zijn: normen en waarden botsen, bewoners zitten vast in hun rol
binnen de groep en er zijn geen collectieve, overeengekomen doelen meer voor de gemeenschap.
Hierdoor heeft de groep geen sterk referentiekader waarbinnen het zich succesvol ontwikkelt en dus
tot een goed functionerende groep kan evolueren. We kunnen stellen dat zo een situatie leidt tot
dysfunctie van de groep, maar ook tot dysfunctie van het groepsontwikkelingsproces, omdat het tot
stilstand komt.
68
Of dat een groep wel of niet vastloopt in de stormingfase, kan misschien verklaard worden door het
type conflict dat in deze fase ervaren wordt. Hoewel de conflicten gaan over structurele kenmerken
van de organisatie en het collectief, hebben ze in een situatie zoals Lammas toch een sterk persoonlijk
aspect. Beslissingen over deze onderwerpen gaan namelijk over de positie in de groep en conflicten
hebben een groot effect op het privéleven omdat ze binnen de gemeenschap van de individuen
gebeuren. Conflicten over waarden en schaarse middelen hebben waarschijnlijk in zo een situatie nog
meer kans om uit te draaien op relatieconflicten. Zoals in het literatuurstuk aangehaald wordt, heeft
relatieconflict een negatief effect op het groepsfunctioneren. Misschien hangt de kans op efficiënte en
functionele ontwikkeling af van het type conflict dat in de verschillende ontwikkelingsfases voorkomt.
69
Hoofdstuk 5: Conclusie
Met dit onderzoek wil ik bijdragen aan de literatuur over conflicten in hedendaagse alternatieve
gemeenschappen. Conflict werd benaderd vanuit het perspectief dat het een cruciale factor is in het
proces van groepsontwikkeling, die volgens Tuckman de groep maken of breken. Het uiteindelijke doel
is te achterhalen of conflict al dan niet functioneel is voor de ontwikkeling van een stabiele, functionele
groep. De onderzoeksvragen waren:
Hoe komen de conflicten tot stand (antecedenten, externe omstandigheden, oorzaken)?
Wat zijn de kenmerken van die conflicten?
Welk effect hebben de conflicten op de leden van de groep (perceptie, reactie), en dus op het
verder evolueren van de groep? Is dit functioneel?
Dit onderzoek werd gevoerd in een jonge ecovillage in Wales, dat 7 jaar geleden opgericht werd. Er
werd gebruik gemaakt van een etnografische methode, door middel van participerende observaties
en semi-gestructureerde interviews.
5.1 Theoretische inzichten
Uit de bevindingen van dit onderzoek blijkt dat de conflicten bij Lammas hun oorsprong vinden in
externe structurele kenmerken en in verschillende waarden en idealen. Doordat er van bij de
oprichting van de ecovillage geen duidelijke visies, procedures en afspraken zijn vastgelegd, zijn er
geen collectieve doelen en gedeelde betekenissen. Dit leidt tot verschillende partijen waartussen er
een sterke vijandigheid en wantrouwen is. Er zijn een aantal posities te onderscheiden bij de bewoners
die een typologie vormen op basis van twee dimensies, namelijk compromis en investering in
conflicten: de invariabelen, de verzoeners en de bemiddelaars. In de ecovillage zijn dit respectievelijk
de reformisten, de middle ground people en de conventionalisten. Er ontstaan ook subgroepen die op
een lager niveau wel verder ontwikkelen. Tussen deze verschillende partijen is er een sterk
ingroup/outgroup denken waarbij de ander gestereotypeerd wordt. Conflict is bij Lammas een
dynamisch proces waarbij terugkerende patronen in de groep leiden tot enerzijds een consolidatie van
de eigen positie, maar anderzijds ook terugtrekking en het ontstaan van subgroepen. Dit conflict lijkt
vast te zitten omdat er geen positieve, productieve groepscultuur gecreëerd werd waarmee de leden
zich identificeren en waarbinnen ze tot een oplossing kunnen komen. In dit geval is conflict dus niet
functioneel, omdat het leidt tot de stilstand van een groep. Bovendien is mediatie moeizaam omdat
de oorspronkelijke conflicten uitgroeiden tot relatieconflicten en er geen procedures of mechanismen
zijn om tot een constructieve oplossing te komen.
70
De resultaten van dit onderzoek zijn innovatief om verschillende redenen: het draagt bij aan de
literatuur over conflict in ecovillages, een onderwerp dat zelden als centrale focus wordt gekozen in
het kader van ICs (1); het conflict wordt geplaatst binnen een bredere context en er wordt getracht de
dieper liggende oorzaken van conflict te achterhalen (2); het belicht het betekenisgevingsproces van
groepsleden en hoe dit hun gedrag stuurt (3) ; er is aandacht voor de verschillende types conflicten die
ontstaan bij het oprichten van een ecovillage en voor wat dit betekent binnen het
groepsontwikkelingsproces (4); het belang van externe kenmerken voor de groepsontwikkeling wordt
belicht, zoals in dit geval de organisatie en doelstellingen (5).
5.2 Beperkingen onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek en
de ecovillagebeweging
Er moet rekening gehouden worden met een aantal beperkingen. De specifieke onderzoekscontext en
–omstandigheden vragen om een afweging van deze bevindingen. Vanuit een andere vraagstelling is
het mogelijk tot een verschillende analyse te komen van de problematiek, omdat de conflicten sterk
gelinkt zijn aan de specifieke omstandigheden van de ecovillage. Het is ook belangrijk te erkennen dat
de data sterk steunt op de perspectieven van de bewoners, mijn analyse is dus gebaseerd op de
vertellingen vanuit hun eigen realiteit. Daarnaast heb ik om verschillende redenen niet alle bewoners
geïnterviewd. Mijn onderzoek was ook beperkt in tijd: het is een momentopname van 6 weken,
verspreid over 2 maanden. Daarom heb ik wat er voor of er na gebeurt niet kunnen ervaren. Ik kan
nog niet weten of de bewoners tot een stabiele, functionele groep zullen komen. Om deze
verschillende redenen moet er opgelet worden met veralgemeningen en causale verbanden in andere
contexten.
De resultaten bieden een aantal mogelijkheden en nieuwe richtingen voor toekomstig onderzoek. Er
zou meer onderzoek moeten komen naar conflict en groepsontwikkeling in diverse contexten, zodat
bevindingen en verbanden meer veralgemeend kunnen worden. De meeste groeps- en
conflictonderzoeken gebeuren bij managementteams en werkgroepen van bedrijven. Er zouden meer
onderzoekscontexten moeten zijn zoals deze: Lammas is een egalitaire organisatie zonder leiders,
waarbij wat in de groep gebeurt een impact heeft op de privésfeer van de bewoners. Daarnaast moet
er meer losgekomen worden van de lineaire visie van Tuckman: ontwikkeling van ene naar volgende
stadium wil niet noodzakelijk zeggen dat er minder conflict is in de groep. Er zou ook meer onderzoek
moeten komen naar conflict in latere fasen, zelfs wanneer een groep efficiënt is, om te begrijpen hoe
een succesvolle groep zich ontwikkelt en conflicten oplost en tot iets positief maakt. Daarnaast kunnen
verschillende types conflicten in verband gebracht worden met een functionele of dysfunctionele
71
ontwikkeling, iets wat uit dit onderzoek bleek maar bevestigd moet worden in andere situaties.
Uiteindelijk zou er meer geïnvesteerd moeten worden in longitudinaal onderzoek, waarbij er
onderzoek is naar hoe groepen evolueren en welke rol conflicten hebben in deze evolutie.
Dit brengt me tot een aantal suggesties voor ecovillages en de bredere IC-beweging: uit mijn
bevindingen bleek dat duidelijke afspraken belangrijk zijn voor de werking en ontwikkeling van een
groep. Wanneer de bewoners op dezelfde lijn zitten, kan een groep uitdagingen en tijden van crisis
beter doorstaan. Deze case toont aan dat een aantal doelstellingen op basis van een gezamenlijk,
duurzaam ethos, niet voldoende zijn. Omdat deze doelen bereikt worden, wil nog niet zeggen dat er
een gelukkige groep mensen is. Vrijheid is niet noodzakelijk goed: omdat er niet echt verplichtingen
zijn in de ecovillage, kan in het geval van conflict de groep al snel uiteenvallen. Er moet dus een reflex
zijn om bewust te investeren in sociale steun, cohesie en conflictmanagement. Om dit te bekomen
moeten op voorhand duidelijke regels zijn die steunen op een gedeelde visie van allen. Deze regels
moeten ook correct geïmplementeerd worden door sterke mechanismen in te bouwen.
72
73
Appendix
APPENDIX A – Alternatieven voor onderzoek
Mijn plan B was, indien ik geen toegang kreeg tot een IC voor een langer verblijf, op zoek te gaan naar
kleinere IC’s (die ook talrijk zijn, maar me minder interessant lijken door de weinige bewoners) en er
twee à drie onderling te vergelijken, dus een multiple case study. Enerzijds hangen hier nadelen aan
vast, zo lijkt het me moeilijk om in elke IC een maand te verblijven en is er dus minder tijd om een
vertrouwensband op te bouwen met de bewoners en worden er minder diverse en genuanceerde data
verzameld. Anderzijds lijkt het voornaamste voordeel dat er beter volgens het cyclisch
onderzoeksproces gewerkt kan worden, omdat er periodes van dataverwerking ingepland kunnen
worden tussen twee IC’s door.
Een plan C zou er in bestaan hebben om enkel interviews af te leggen en geen observaties uit te voeren.
Dit zorgt voor heel wat verlies aan inzicht en veel minder rijke data, gezien er dan geen participerende
observatie aan te pas komt. Participerende observatie biedt namelijk een beter begrip van de situatie
en zorgt ook voor een betere vertrouwensband tussen de interviewer en de geïnterviewde.
APPENDIX B – Brief toelating
Dear Mr/Mrs. [naam]
I am writing to you concerning my MA thesis. I am a student in Sociology at the University of Ghent in
Belgium and as a part of my thesis, I aim to conduct research in an intentional community such as
[naam IC], in the summer of 2016. I’m especially interested in group processes, organization and
structure of the intentional community and long-term projects. At this stage I am contacting several
intentional communities. Once I know what the possibilities are I will choose a more specific focus.
I feel that [naam IC] is an interesting community to involve with my research (as well as a place where
I will learn a lot on a personal level), because … [vul gepast in].
The research consists of a period of observation and a limited number of interviews with members
who agree to participate. As I need time to process and analyze the data, I would only be able to
participate at most 4 full days a week in the ecovillage, which I hope will be ok for you. However, during
my stay at your community I do hope, to the extent possible, to become a full-fledged member.
I am aware of the importance of such a decision, so I reckon good agreements are necessary. In order
to protect the privacy of participants, I will only use pseudonyms for real names of people, locations
and groups, including the name of your community31. In addition, the data collected will be treated in
31 Uiteindelijk werd onderling afgesproken dat de naam van de ecovillage wel vernoemd zou worden, zoals in voorgaan onderzoek ook al gebeurde.
74
confidence as I am the only person who is allowed access to these data. I aim to keep you well informed
of my progress and offer a presentation of my key findings to your members, if that would be
welcomed.
I would like to ask you whether it might be possible to stay at the community itself for a period of time
(about 4 to 6 weeks; preferably, during the months of July and August 2016). I think it would be
essential for my research that I am present on the site, and take part in the daily activities of life in
your community.
If you are interested in my study, we can exchange some information and as a next step maybe set up
a meeting so we can discuss the practical details and any other questions you would like to ask.
If you have any further questions or require additional information at this stage, I remain at your
disposal and will be happy to provide it.
I look forward to hearing from you.
Yours sincerely,
Manon Bertrand
APPENDIX C – Onderhandeling van toegang
Op de websites van Intentional Communities en Diggers & Dreamers selecteerde ik drie ecovillages of
communes en mailde hen dezelfde brief (appendix B) om toelating te vragen. Vanuit de negatieve
reacties die ik terugkreeg (zie bijvoorbeeld onderaan), paste ik deze brief aan, die ik dan naar nog vier
andere IC’s stuurde. Ik maakte het wat korter en directer en voegde ook een paragraaf toe met wat
meer uitleg over mijn rol bij hen. Een aantal IC’s begreep namelijk niet goed wat het onderzoek zou
betekenen voor hen:
“We discussed your request at the meeting and the consensus is to invite you to visit as a
Woofer [vrijwilliger voor kost en onderdak] for 2 weeks because during summer we use our
visitor rooms for friends and family, also we don't have visitors for longer than 2 weeks. We
feel we would better discuss our community while working” (ecovillage in West-Engeland)
“We find that working alongside us is the best way of getting to know how we work”
(commune in Zuid-Schotland)
Bij alle IC’s werd mijn vraag op dezelfde manier verwerkt: soms kreeg ik binnen de paar dagen, soms
pas een week later het antwoord dat de kwestie op een meeting besproken zou worden met de
bewoners. Dit gebeurt in de meeste gevallen wekelijks of tweewekelijks. Nadien kreeg ik hun beslissing
meegedeeld. Twee van de eerste drie IC’s hadden praktische bezwaren, de eerste wou niet afwijken
van de regeling met de vrijwilligers: vijf dagen per week werken van 9-16u, in tegenstelling tot de vier
dagen die me realistisch leken, gezien ik ook veel tijd aan dataverwerking zal besteden om het cyclisch
75
onderzoeksproces te realiseren. De tweede, zoals hierboven aangehaald, wou me niet meer dan twee
weken, buiten de zomervakantie, ontvangen. De derde community liet me tot mijn verbazing weten
dat ze veel gelijkaardige aanvragen krijgen en ik dus weinig kans maakte, een aantal dagen later
bevestigde de contactpersoon dit, “we have to balance outside interest with the fact that this is our
home”.
De volgende reeks IC’s die ik contacteerde, kende evenveel succes als tegenslagen. Eén van de vier
weigerde door al veel gelijkaardige aanvragen verwerkt te hebben, die ook telkens verworpen werden.
Een andere bleek geen commune of ecovillage te zijn, maar eerder een coöperatieve in de stad Leeds.
De derde en vierde, beide ecovillages, stonden wel open voor onderzoek, maar de voorstellen waren
niet ideaal: de ene, die al wat ervaring heeft met onderzoekers, vereist dat onderzoekers zelf voor hun
onderdak en accommodatie zorgen, wat een grote kost is aangezien ik voor een periode van 6 weken
zou verblijven. De andere wil dat vrijwilligers eerst op proefweek komen en dan pas wordt besloten of
ze terug mogen komen voor een langere periode. Dit zorgt voor onzekerheid maar anderzijds is het
wel interessant om die eerste keer als “pilootstudie” te beschouwen. Deze zoektocht naar een setting
bewijst zeker dat de IC’s niet gemakkelijk te benaderen zijn en voorzichtig omspringen met vragen voor
participatie aan onderzoek.
Uiteindelijk koos ik voor de ecovillage die vroeg om voor eigen accomodatie te zorgen (Lammas), na
afweging van de voor- en nadelen:
Voordelen:
Ervaring met onderzoekers, dus minder barrières bij bewoners;
Ik heb geen verplichting een vast aantal dagen per week te werken, gezien ik zelf voor voedsel
en onderdak moet zorgen. Dit geeft mij heel wat vrijheid in mijn planning voor
observatie/interviews/dataverwerking;
Relatief nieuw project: pas in 2009 zijn de bouwplannen aanvaard door de regering.
Ondertussen staan de meeste van de gebouwen er, maar is de verdere ontwikkeling van het
terrein en de groep zelf nog volop bezig. Dit is een erg interessante situatie omdat de
dynamieken van de groep zelf ook nog volop in ontwikkeling zijn.
Nadelen:
De bewoners delen watervoorziening, elektriciteit (een waterturbine), bosbeheer en
wegenonderhoud. Er is ook een gebouw voor samenkomsten, opendeurdagen en feesten,
educatieve doeleinden (bv cursussen) of ontspanning. Ieder heeft zijn eigen stuk grond en
76
woning. Als iemand wenst geen interactie te hebben met anderen, is dit doenbaar, al is dit niet
de bedoeling. Daarom kon ik op voorhand niet inschatten hoe het sociale leven er zou zijn en
of mijn observaties inhoudelijk relevant zouden zijn, maar uiteindelijk bleken deze kenmerken
te leiden tot een andere soort sociale interactie, niet de afwezigheid ervan.
Ik word, nog meer dan normaal het geval zou zijn, in de rol van onderzoeker geduwd gezien ik
ergens anders verblijf en voor mezelf moet voorzien. Mijn contactpersoon vond dit echter een
voordeel: de bewoners zullen positiever tegenover mij staan gezien ik geen last ben voor hen.
Eigen accommodatie te betalen: het zal zeker een grote kost zijn, maar de kost is niet
overdreven en leidt ook tot voordelen, zoals hierboven beschreven. Het huis waar ik een
kamer kan huren bevindt zich bovendien op de site. De eigenaars zijn degenen die het stuk
grond hebben verkocht aan de ecovillage. Zij kunnen goede informanten zijn, gezien ze de
ontwikkeling van in het begin meemaken en als buitenstaanders andere visies kunnen delen.
Appendix D – gedetailleerde planning en verslag eerste weken dataverzameling
Oorspronkelijk was ik van plan te werken met drie rondes van telkens 5 interviews. Uiteindelijk werden
dit 2 rondes met in de eerste 6 interviews en de tweede 7.
26/6 -18/7: eerste verblijf in de ecovillage: meer nadruk op het vrijwilligerswerk, om iedereen te leren
kennen en een eerste indruk te krijgen van de cultuur, organisatie en structuur. Ik deed het
vrijwilligerswerk de hele eerste periode regelmatig. Mijn eerste interview deed ik na een week. Dit was
met het koppel dat net naast de ecovillage woont, dezelfde leefstijl heeft maar niet officieel deel
uitmaakt van de ecovillage. Zij gaven een erg geïnformeerde en kritische indruk. Na hen interviewde
ik nog 4 bewoners. Deze interviews deed ik aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst
(appendix F). Deze wijzigde ik in de loop van de eerste periode lichtjes, bijvoorbeeld door vragen van
plaats te veranderen of toe te voegen. Ik vroeg tijdens de interviews ook door.
19/7-1/8: dataverwerking en analyse eerste ronde.
2/8 – 24/8: tweede verblijf in de ecovillage: ik werkte de eerste drie dagen nog mijn analyse af en
besloot met een nieuwe focus en gewijzigde interviewvragen verder te gaan (appendix G). Tijdens deze
periode was het de bedoeling te werken met nog eens twee rondes interviews zodat ik nog eens een
tussentijdse analyse kon doen. Ik deed ook nog steeds vrijwilligerswerk maar minder dan bij de eerste
periode. In realiteit was dit niet haalbaar doordat een aantal bewoners moeilijk bereikbaar waren of
niet meteen een datum konden vastleggen. Ik legde in totaal nog 7 interviews af waarvan twee in de
eerste week (waarvan één van 2u30, onmogelijk dit op tijd te kunnen analyseren en één van 45min die
77
vlot werd uitgetypt), één in de tweede week en vier in de laatste drie dagen van mijn verblijf. Reden
hiervoor was dat twee participanten op vakantie waren, één een afspraak was vergeten en dit had
verzet, en één mijn berichten niet beantwoordde en pas reageerde toen ik er ging aankloppen. Dit zijn
zaken die niet te voorkomen zijn maar er toe leidden dat ik enkel op mijn geheugen en perceptie kon
vertrouwen om me tijdens de opeenvolgende interviews te richten op specifieke aspecten en gaten in
het onderzoek.
Verslag van de eerste weken dataverzameling
De eerste week van mijn verblijf richtte ik me op participerend observeren. Concreet betekende dit -
niet enkel in het begin, maar tijdens mijn hele verblijf - werken in de moestuin of het terrein (wieden,
oogsten, verplanten, bemesten) en helpen met de bouw (houtbewerking, metsen). Ik probeerde ook
deel te nemen aan het sociale leven, dit waren bijvoorbeeld feestjes om de twee weken in het
gemeenschapscentrum. Dit trok vooral vrijwilligers aan, maar ook een aantal regelmatig aanwezige
bewoners. Ik had ook de kans de ‘Summer Fair’ bij te wonen, met verkoop van groenten en ambachten
uit de ecovillage maar ook uit de nabije omgeving, van producenten met een soortgelijke visie. Er
werden ook door de bewoners individueel af en toe evenementen georganiseerd, zoals vollemaan-
ceremonies (elke maand) maar ook vrouwenceremonies (om de drietal maanden). Hoewel ze
individueel worden georganiseerd en meer gericht zijn op de eigen kring, was iedereen welkom, ook
ikzelf. Mijn voordeel was dat ik niet in de ecovillage zelf verbleef bij één gezin, maar in de boerderij er
net naast (waarvan de ecovillage het terrein had gekocht). Doordat ik voor mijn eigen accomodatie
instond had ik een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van de bewoners, wat mij de mogelijkheid
gaf veel verschillende mensen te ontmoeten en te helpen binnen mijn eigen planning (zie appendix C
voor de verschillende overwegingen met betrekking tot de setting).
Tijdens die eerste week haalde ik zoveel mogelijk informatie uit wat ik zag en hoorde bij de dagelijkse
omgang met de bewoners. Deze indrukken noteerde ik dan in een notitieboekje. Mortelmans (2013)
waarschuwt dat ongewone handelingen van de onderzoeker voor versterkte defensieve houdingen
vanuit de setting kan zorgen. Daarom is het aangewezen het doel en het nut van de onderzoeksdaden
aan de participanten uit te leggen. Ik deed zeker niet geheimzinnig wanneer ik mijn indrukken noteerde
en werd ook deels beschermd door de Nederlandse taal, maar kreeg nooit vijandige of negatieve
reacties uit mijn omgeving. Niemand was opdringerig en ik kreeg zelfs extra privacy wanneer gemerkt
werd dat ik noteerde. Ik schreef vooral veel op tijdens de eerste 1 à 2 weken, daarna was dit eerder
sporadisch.
78
Een grote hulp tijdens mijn verblijf en dan vooral de eerste weken, waren inwonenden van het huis
waar ik verbleef. Dit waren: een gezin, die er al een drietal maanden woonde terwijl ze ervaring
opdeden in de ecovillage om dan een aanvraag voor de bouw van een low impact huis en kostwinning
uit te schrijven; een alleenstaande vrouw die instond voor het huishouden en zelf al een tweetal jaar
in contact kwam met de bewoners, voornamelijk door vrijwilligerswerk bij één gezin; de eigenares van
het huis, haar man en zoon, zij hadden de grond aan de ecovillage verkocht en hebben dus de
ontwikkeling van in het begin meegemaakt. Vooral in het begin hielpen ze me de werking en cultuur
van de ecovillage beter begrijpen, wie wie was en met praktische vragen. Met hen kon ik ook dagelijks
praten over hun ervaringen en dit aftoetsen met de mijne. Zo kon ik een eenzijdig beeld vermijden en
de context beter begrijpen. Zij hadden andere perspectieven, gezien ze zich op een andere manier
verhielden tegenover de bewoners en er al langer waren. Daarnaast speelde bij hen het element van
loyaliteit ten opzichte van de gemeenschap minder, omdat ze er zelf officieel geen deel van uit
maakten. Daarom verliepen onze gesprekken erg informeel en ontspannen en had ik het gevoel dat ze
vrijuit spraken.
APPENDIX E – sensitizing concepts en codes in analyse
Sensitizing concepts periode 1
Leefstijl; consumptie; duurzaamheid (4 dimensies); bewustzijn; zelfvoorzienend
Samenleving; degradatie; kapitalisme; vooroordelen
Waarden; conflicten; verwachtingen; doelen; conformiteit; motivatie
Visie; idealen
Problemen; uitdagingen; frustraties; Hindernissen; discrepanties
Economisch model; waarde
Gemeenschap; vertrouwen; gemeenschapsgevoel; gevoel van eenheid; inzet
GEN
Ecologisch; lokaal; milieu; biodiversiteit; omgeving
Beleid; bouwpermissies; richtlijnen; criteria
Structuren; processen; besluitvorming; ontwikkeling; vergadering; communicatie
Activisme; onderwijs; cursussen; workshops
79
Centrale codes na periode 1
Beperkingen
o Afhankelijkheid/voordelen uit buitenwereld
o Contradicties idealen/realiteit
o Emotioneel/psychisch welzijn
o Gemeenschappelijke werken – electriciteit – hydro
o Individualisme
o Inefficiëntie
o Klimaat
o Overheid
o Percepties- coping beperkingen
o Planning application
o Tijd – energie – geld – druk – ziekte
Conflicten
o Dysfunctionaliteit
o Machtsstructuren – interpersoonlijke dynamieken
o Oplossingen/coping conflict
o Over legale structuur/regels
Dynamiek/relaties tussen bewoners
o Omgang met elkaar
o Perceptie andere bewoners
Motivatie Lammas of LID
o Achtergrond bewoners
o Buitenwereld informeren
o Duurzaamheid
o Kennis
o Toekomst (wereld, klimaat)
Ontwerp ecovillage/plots
o Bron van inkomsten
o Materialen/bouw
Structuur-organisatie
Sucessen
Toekomst in Lammas
Vrijwilligers
o Omgang bewoners met vrijwilligers
Centrale codes na periode 2
Ik richtte me meer op de conflicten, individualisme, banden tussen bewoners, de (wettelijke) structuur
van de ecovillage, de meetings en besluitvorming. De (bijkomende) centrale codes van deze focus zijn:
Community
o individualisme
Conflicten
80
o Percepties van conflicten
o Reacties op conflicten
o Oplossingen voor conflicten
Cooperatieve
o Gedeelde ruimtes
o Meetings
Consensus
o Wat is ‘Lammas’?
APPENDIX F - semi-gestructureerd interview eerste onderzoeksperiode
Ethiek: uitleg over onderzoek, informed consent, garantie van anonimiteit, participanten mochten vragen stellen hierover.
Leeftijd, opleiding, gezinssituatie
1. What events in your life brought you to the ecovillage?
2. How did you get in touch with this project?
3. Describe a typical day here
4. What aspects of this kind of life are important to you?
5. What does sustainability mean to you personally?
o Do you succeed to be sustainable?
o What are the main constraints? Can you give examples?
o When do you succeed?
6. What were your expectations about living here?
o How does this differ from reality?
7. Describe the ideal ecovillage
o Which aspects of this are most difficult to attain?
8. I read this in the community mission statement: “The Society shall develop, research, promote,
demonstrate and educate as to how low impact development can play a valuable role in the
move forward toward a more sustainable society”. Do you agree or not?
o How well is the community succeeding in reaching these goals?
o Do other people from the ecovillage do as stated?
9. What are, according to you, the biggest successes in the ecovillage?
10. What are, according to you, the biggest problems or challenges in the ecovillage?
o How did they start?
o How can this be solved?
11. What could be handled better?
81
12. How are decisions made at the ecovillage?
13. Which conflicts are typical?
14. How will the ecovillage evolve in the future?
15. Are there other things you want to talk about, or I should have asked?
Vragen 1 tot 7 zijn inleidende vragen, waarbij vraag 5 bedoeld is om een antwoord te verkrijgen op de
eerste onderzoeksvraag, “Hoe definiëren bewoners duurzaamheid en wat zijn hun strategieën om dit
te realiseren? Welke contradicties komen hieruit naar voor?”
Vragen 6 en 8 tot 11 pijlen naar antwoorden op de tweede en derde onderzoeksvragen, namelijk
“Welke externe (vanuit de buitenwereld) en interne (binnen de gemeenschap) beperkingen, die hun
duurzame idealen in de weg staan, percipiëren de bewoners?” en “Hoe gaan ze om met de
discrepanties tussen idealen en realiteit en voor welke oplossingen kiezen ze?“. Het gaat over de
persoonlijke ervaringen van de respondent met betrekking tot het slagen en falen van de ecovillage,
waar er volgens hem of haar problemen waren en hoe hier door de verwachtingen en doelen niet
helemaal vervuld werden. Uit het antwoord van de respondent en uit het doorvragen zal blijken hoe
het individu hier oplossingen probeert voor te vinden, en zijn of haar perspectief over de acties van de
ecovillage.
Vragen 8 en 12 tot 13 hebben eerder betrekking op het beantwoorden van de vierde onderzoeksvraag:
“Welke structuren en processen zijn aanwezig in de ecovillage, om de duurzame idealen in praktijk om
te zetten en problemen op te lossen?”. Ik verwacht ook erg veel uit de observatie te kunnen halen met
betrekking tot de structuren en processen die dienen tot de doelverwezenlijking.
APPENDIX G - semi-gestructureerd interview tweede onderzoeksperiode
Ethiek: uitleg over onderzoek, informed consent, garantie van anonimiteit, participanten mochten vragen stellen hierover.
Leeftijd, opleiding, gezinssituatie
1. What events in your life brought you to the ecovillage?
2. How did you get in touch with this project?
3. What does a typical day look like?
4. What aspects of this kind of life are important to you?
5. What are your goals?
o Do you succeed?
o What are the main constraints?
82
6. What were your expectations?
o How does this differ from reality?
7. How would you describe the ecovillage here?
8. What unites the residents of this ecovillage?
9. What are the collective goals of the ecovillage?
o Do they share the same vision?
o How well is the community succeeding in reaching these goals?
10. What are, according to you, the biggest successes in the ecovillage?
11. What are, according to you, the biggest problems or challenges in the ecovillage?
o How can this be resolved/improved?
12. What conflicts are typical?
13. Do you like the village structure or would you have preferred to have more shared
infrastructure and land?
14. Do you have good relationships with the other residents?
15. Do you go to the meetings?
o How do you feel about not going/other people not going?
16. How are decisions made?
o Is everyone’s voice equally heard?
o Do you think this is important?
17. Are you satisfied about decision making outcomes?
18. Do people use their “block” in meetings?
o When does this happen?
o What is your opinion on this?
19. Do people make sacrifices for the sake of the group?
o What about communal infrastructural works?
20. Some people feel a strong need to differentiate themselves from the organisation of the
ecovillage as a cooperatieve, especially in the meetings.
o What is your opinion on this?
o Why are they not succeeding in setting up an alternative meeting?
o What will change if they succeed?
Appendix H – bewoners die ik niet interviewde
83
Er zijn 5 bewoners die ik niet geïnterviewd heb. Twee daarvan, een koppel met drie kinderen, weigerde
onmiddellijk. Ze bouwden nog steeds hun huis en ervaarden dit als een grote achterstand. Ze hadden
voor zichzelf de regel dat ze zich met niets anders bemoeiden. Zulke weigeringen kunnen opgelost
worden door de vraag uit te stellen en het later in het onderzoek nog eens te proberen (Mortelmans,
2013). Dit is gelukt bij een andere bewoner, maar niet met hen: uit wat ik hoorde van de anderen wist
ik dat hun besluit hetzelfde zou blijven. Eén bewoner had me zijn gsm-nummer en dat van zijn vrouw
gegeven maar was uiteindelijk zelf niet geïnteresseerd, ook omdat ik zijn vrouw al geïnterviewd had.
Eén bewoner heb ik nooit ontmoet en nam volgens andere bewoners ook geen deel aan het sociale
leven. Ik heb wel zijn vrouw geïnterviewd. Er was ook een ander koppel dat nog volop aan het bouwen
was, met deadlines en enorm veel vrijwilligers die om veel aandacht en energie vragen. Ik heb één van
hen geïnterviewd maar niet de ander. Omdat ik zelf ook aanwezig was op de werf en de druk zag
waaronder ze werkten, vond ik één interview al veel gevraagd. Uiteindelijk heb ik hier spijt van, omdat
de andere bewoner me ook veel informatie had kunnen geven en zijn eigen visie, gezien hij een lid was
geweest van het comité en er uit was gestapt.
84
85
Bibliografie
Ashlock, C. R. (2010). Lessons Learned from the Ecovillage Movement. (The French Studies Program
and The Science, Technology and Society Program Senior Project), Bard College, Annandale-
on-Hudson, NY.
Barki, H., & Hartwick, J. (2004). Conceptualizing the construct of interpersonal conflict. International
journal of conflict management, 15(3), 216-244.
Bartos, O. J., & Wehr, P. (2002). Using conflict theory. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
Bates, A. (2003). Ecovillage Roots (and Branches); When, where, and how we re-invented this ancient
village concept. Communities(117), 25-30.
Beck, R., & Ormsby, A. (2016). A Case Study Analysis of Dancing Rabbit Ecovillage, Missouri. Communal
Societies, 35(1), 1-24.
Behfar, K. J., Mannix, E. A., Peterson, R. S., & Trochim, W. M. (2011). Conflict in small groups: The
meaning and consequences of process conflict. Small Group Research, 42(2), 127-176.
Bowen, G. A. (2006). Grounded theory and sensitizing concepts. International journal of qualitative
methods, 5(3), 12-23.
Bradley, B. H., Anderson, H. J., Baur, J. E., & Klotz, A. C. (2015). When conflict helps: Integrating
evidence for beneficial conflict in groups and teams under three perspectives. Group
Dynamics: Theory, Research, and Practice, 19(4), 243-272.
Campos, P. (2013). Striving Intentionalities: Vision and Practice in Cloughjordan Eco-village. (Master of
Science in Human Ecology: Culture, Power and Sustainability), Lund University.
Chidambaram, L., & Bostrom, R. (1997). Group development (I): A review and synthesis of
development models. Group decision and negotiation, 6(2), 159-187.
Christian, D. L. (2003). Creating a life together: Practical tools to grow ecovillages and intentional
communities. BC, Canada: New Society Publishers.
Colombini, C. B., & McBride, M. (2012). “Storming and norming”: Exploring the value of group
development models in addressing conflict in communal writing assessment. Assessing
writing, 17(4), 191-207.
De Dreu, C. K. (2008). The virtue and vice of workplace conflict: Food for (pessimistic) thought. Journal
of organizational behavior, 29(1), 5-18.
De Dreu, C. K. (2010). Social conflict: The emergence and consequences of struggle and negotiation.
Handbook of social psychology, 983-1023.
De Dreu, C. K., & Gelfand, M. J. (2008). The psychology of conflict and conflict management in
organizations. New York, NY: Lawrence Erlbaum Associates.
86
De Wit, F. R., Greer, L. L., & Jehn, K. A. (2012). The paradox of intragroup conflict: a meta-analysis.
Journal of Applied Psychology, 97(2), 360-390.
Denzin, N. K., & Lincoln, Y. S. (2011). The SAGE handbook of qualitative research. California: Sage
Publications.
Ellis, C. (2007). Telling secrets, revealing lives: relational ethics in research with intimate others.
Qualitative inquiry, 13(1), 3-29.
Fairlie, S. (1996). Low impact development: planning and people in a sustainable countryside. Chipping
Norton, UK: Jon Carpenter.
GaiaTrust. (2016). Gaia Trust - Introduction. Retrieved 29 maart 2016, from
http://www.gaia.org/gaia/gaiatrust/
GEN. (2014). What is GEN? Retrieved 22 november 2015, from http://gen.ecovillage.org/en/
GEN. (2016). What is an ecovillage? Retrieved 31 maart 2016, from
http://gen.ecovillage.org/en/article/what-ecovillage
Gil, F., Alcover, C.-M., Peiró, J.-M., Medina, F. J., Munduate, L., Dorado, M. A., . . . Guerra, J. M. (2005).
Types of intragroup conflict and affective reactions. Journal of managerial psychology, 20(3/4),
219-230.
Gilman, D., & Gilman, R. (1991). Eco-villages and sustainable communities. A Report for Gaia Trust by
Context Institute.
Gold, R. L. (1958). Roles in Sociological Field Observations. Social forces, 36(3), 217-223.
Hammersley, M., & Atkinson, P. (2007). Ethnography: Principles in practice. New York: Routledge.
Holleman, M., & Colombijn, F. (2011). Individuality in Community at the EcoVillage at Ithaca. (Masters
Thesis), VU University, Amsterdam, the Netherlands.
Irrgang, B. (2005). A study of the efficiency and potential of the eco-village as an alternative urban
model. (Master of Town and Regional Planning), University of Stellenbosch, Stellenbosch.
Israel, M. (2015). Research ethics and integrity for social scientists: Beyond regulatory compliance.
London: Sage.
Jackson, R. (2004). The ecovillage movement. Permaculture magazine, 40, 25-30.
Jehn, K. A. (1995). A multimethod examination of the benefits and detriments of intragroup conflict.
Administrative science quarterly, 40(2), 256-282.
Jehn, K. A. (1997). A qualitative analysis of conflict types and dimensions in organizational groups.
Administrative science quarterly, 42(3), 530-557.
Jones, K. (2015 ). Mainstreaming the Alternative: the Lammas Ecovillage and the Governance of
Sustainable Development in Wales. (Doctor of Philosophy), Aberystwyth University, UK.
87
Kanter, R. M. (1972a). Commitment and community: Communes and utopias in sociological
perspective. Massachusetts: Harvard University Press.
Kanter, R. M. (1972b). 'Getting it all together': Some group issues in communes. American Journal of
Orthopsychiatry, 42(4), 632-643.
Kasper, D. V. S. (2008). Redefining community in the ecovillage. Human Ecology Review, 15(1), 12-24.
Kirby, A. (2003). Redefining social and environmental relations at the ecovillage at Ithaca: A case study.
Journal of Environmental Psychology, 23(3), 323-332.
Kirk-Lawlor, N., & Allred, S. (2016). Group Development and Integration in a Cross-Disciplinary and
Intercultural Research Team. Environmental Management, 59, 665-683.
Korsgaard, M. A., Jeong, S. S., Mahony, D. M., & Pitariu, A. H. (2008). A multilevel view of intragroup
conflict. Journal of Management, 34(6), 1222-1252.
Lammas. (2006). Site location. Retrieved 10 mei 2017, from
http://lammas.org.uk/en/planning/archive
Lammas. (2017a). Lammas Community Hub. Retrieved 8 april 2017, from
http://lammas.org.uk/en/ecovillage/hub/
Lammas. (2017b). Planning. Retrieved 7 april 2017, from http://lammas.org.uk/en/planning/
Lammas. (2017c). Welcome to Lammas. Retrieved 7 april 2017, from
http://lammas.org.uk/en/welcome-to-lammas/
Litfin, K. (2007). Reinventing the Future: The global ecovillage movement as a holistic knowledge
community. In G. Kütting & R. Lipschutz (Eds.), Environmental Governance: Power and
Knowledge in a Local-Global World. London: Routledge.
Litfin, K. (2012). Gleanings from the harvest: Learning from ecovillage experiments around the world.
Paper presented at the Sustainable Consumption Research and Action Initiative (SCORAI) 3rd
Workshop, Vancouver, BC, Canada.
Mack, R. W. (1965). The components of social conflict. Social Problems, 12(4), 388-397.
Mare, E. (2000). A Concise History of the Global Ecovillage Movement. Retrieved 5 december 2016,
from http://www.villagedesign.org/vdi_writings/Concise%20History%20Ecovillage.doc
Meijering, L., Huigen, P., & Van Hoven, B. (2006). Intentional communities in rural spaces. Tijdschrift
voor economische en sociale geografie, 98(1), 42-52.
Mennecke, B. E., Hoffer, J. A., & Wynne, B. E. (1992). The implications of group development and
history for group support system theory and practice. Small Group Research, 23(4), 524-572.
Metcalf, B. (2004). The Findhorn book of community living. Forres, UK: Findhorn Press.
88
Metcalf, B. (2012). Utopian Struggle: Preconceptions and Realities of Intentional Communities
Realizing Utopia: Ecovillage Endeavors and Academic Approaches. (pp. 21-29). Munich,
Germany Rachel Carson Center Perspectives.
Miller, D. L. (2003). The stages of group development: A retrospective study of dynamic team
processes. Canadian Journal of Administrative Sciences/Revue Canadienne des Sciences de
l'Administration, 20(2), 121-134.
Mortelmans, D. (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden (4th ed.). Leuven: Acco.
Mychajluk, L. H. (2014). Building capacity to live and work together at an ecovillage in support of
sustainable community: a case study. (Master of Arts ), University of Toronto.
Rietzler, K. (2012). The Role of Scientific Knowledge and Other Knowledge Types in Grassroots
Sustainability Initiatives: An Exploratory Case Study of a Low Impact Development Eco-village
in Wales. Albert-Ludwigs-Universität Freiburg.
Rybak, C. J., & Brown, B. M. (1997). Group conflict: Communication patterns and group development.
Journal for Specialists in Group Work, 22(1), 31-42.
Sargent, L. T. (1994). The three faces of utopianism revisited. Utopian studies, 5(1), 1-37.
Sargisson, L. (2003). Surviving conflict: New Zealand's intentional communities. New Zealand
Sociology, 18(2), 225-250.
Sarri, R. C., & Galinsky, M. J. (1974). A conceptual framework for group development. In P. Glasser, R.
Sarri, & R. Vinter (Eds.), Individual change through small groups (pp. 71-88). New York: Free
Press.
Schellenberg, J. A. (1996). Conflict resolution: Theory, research, and practice. Albany, NY: State
University of New York Press.
Shenker, B. (2011). Intentional Communities: Ideology and Alienation in Communal Societies. London:
Routledge.
Singleton, R. J., McAllister, R. J., Straits, B. C., & Straits, M. M. (1988). Approaches to social research.
New York: Oxford University Press.
Sizemore, S. (2004). Urban eco-villages as an alternative model to revitalizing urban neighborhoods:
The eco-village approach of the seminary square/price hill eco-village of Cincinnati, Ohio.
(Master of Community Planning), University of Cincinnati, Ohio.
Smith, G. (2001). Group development: A review of the literature and a commentary on future research
directions. Group Facilitation(3), 14-46.
Tolle, J. (2011). Towards Sustainable Development in the Countryside? A Case Study of the First Eco-
Hamlet Under Pembrokeshire Planning Policy 52. (Master’s thesis), Swansea University, Wales,
UK.
89
Tuckman, B. W. (1965). Developmental sequence in small groups. Psychological bulletin, 63(6), 384-
399.
Tuckman, B. W., & Jensen, M. A. C. (1977). Stages of small-group development revisited. Group &
Organization Management, 2(4), 419-427.
University of the West of England. (2002). Low Impact Development - Planning Policy and Practice:
Final Report. Retrieved 15 april 2017, from http://tlio.org.uk/wp-
content/uploads/2013/12/Welsh-Low-Impact-Report.pdf
von Lüpke, G. (2012). Ecovillages: Islands of the Future Realizing Utopia: Ecovillage Endeavors and
Academic Approaches. (pp. 73-78). Munich, Germany: Rachel Carson Center Perspectives.
Wagner, F. (2012). Ecovillage Research Review. In M. Andreas & F. Wagner (Eds.), Realizing Utopia:
Ecovillage Endeavors and Academic Approaches. (pp. 81-94). Munich, Germany: Rachel Carson
Center Perspectives.
Wall, J. A., & Callister, R. R. (1995). Conflict and its management. Journal of Management, 21(3), 515-
558.
Wheelan, S. A. (2005). Group processes: A developmental perspective (2nd edition ed.). Boston:
Pearson Education, Inc.
Wheelan, S. A., & Hochberger, J. M. (1996). Validation studies of the group development
questionnaire. Small Group Research, 27(1), 143-170.
Wimbush, P. (2009). The process: Lammas’ experience of the Planning System December 2006 – August
2009. Retrieved 15 mei 2016, from: http://lammas.org.uk/en/planning/archive/