College van Beroep Stichting Fair Produce Nederland · datum en tijdstip. Volgens de verklaring van...
Transcript of College van Beroep Stichting Fair Produce Nederland · datum en tijdstip. Volgens de verklaring van...
College van Beroep
Stichting Fair Produce Nederland
Uitspraak d.d. 12 april 2016 nr. FP 16-01
inzake:
(hierna: appellante), gemachtigde mr. P.J.M. Boomaars,
tegen
het bestuur van de Stichting Fair Produce Nederland (hierna: Fair Produce)
gevestigd aan Het Spoor 48 te 3994 AK Houten,
vertegenwoordigd door G.-U. E. Schnier, voorzitter van Fair Produce
hierna: verweerster,
2
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
1. Het procesverloop
1.1.
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
1.8
1.9
1.10
Verweerster heeft op 10 september 2015 een onderzoek laten uitvoeren naar
de nakoming van de ‘Inspectienorm champignontelers’ door appellante. Zij
heeft VRO Certification B.V. ingeschakeld voor het onderzoek.
Verweerster heeft appellante op 25 september 2015 door middel van een
aangetekend schrijven meegedeeld dat het recht op het gebruik van het
keurmerk met onmiddelijke ingang is ingetrokken.
Appellante is op 28 september 2015, dus tijdig, pro forma in bezwaar
gekomen tegen het besluit van verweerster. Op 15 oktober 2015 is door
appellante een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Op 2 november 2015 vond een hoorzitting plaats van de Commissie
Bezwaarschriften van verweerster. Van deze hoorzitting is een verslag
opgemaakt.
Bij uitspraak van 13 november 2015 heeft de Commissie Bezwaarschriften
van verweerster de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 25
september 2015 gehandhaafd.
Appellante is op 22 december 2015, dus tijdig, tegen de uitspraak in beroep
bij het College van Beroep (hierna: het College) gekomen.
Verweerster heeft op 28 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 24 februari 2016 een pleitnota ingezonden.
Ter zitting van het College op 7 maart 2016 in Rijswijk zijn verschenen:
namens appellante , bestuurder en indirect aandeelhouder van appellante,
tot bijstand vergezeld door mr. P.J.M. Boomaars, en namens verweerster zijn
verschenen M.C. Bense, H.J.H. Koehorst, mr. M.A.C. Vijn en G.L. Roubos.
Ter zitting is namens verweerster een pleitnota voorgedragen. Als getuige is
gehoord G.L. Roubos.
3
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
2. De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de overgelegde schriftelijke stukken en hetgeen ter
zitting is behandeld, komen vast te staan.
2.1 Appellante exploiteert een champignonkwekerij. Zij heeft op 16 januari 2013
een overeenkomst van aansluiting gesloten met verweerster. In deze
‘Aansluitingsovereenkomst Fair Produce Nederland’ is vermeld:
“Door het indienen van deze aanvraag verklaart de aanvrager
bekend te zijn en in te stemmen met de bepalingen van de door u
ontvangen reglementen “keurmerkreglement voor aansluiting en
toezicht” en “reglement bezwaar en beroep” van de Stichting Fair
Produce Nederland.”
Voor een aangesloten champignonkwekerij geldt niet alleen het
‘Keurmerkreglement voor aansluiting en toezicht’ (hierna: het
Keurmerkreglement), maar ook de ‘Inspectienorm champignontelers’ (hierna:
de normen) en het ‘Sanctiebeleid Fair Produce’ van 4 maart 2015.
Een onderneming die voldoet aan de normen van verweerster krijgt van haar
het keurmerk en is daarmee gecertificeerd. De onderneming wordt dan
opgenomen in het keurmerkregister van verweerster. Zowel bij
ondernemingen die zich aanmelden als bij degenen die al gecertificeerd zijn,
kan een inspectie-instelling onderzoeken of voldaan wordt aan de normen.
De bevindingen van een onderzoek rapporteert de inspectie-instelling aan
verweerster.
2.2 Appellante maakt bij het oogsten van champignons niet alleen gebruik van
‘eigen’ personeel maar ook van werknemers in dienst van uitzendbureaus
(hierna: uitzendkrachten). De uitzendkrachten plukken champignons op haar
teeltlocaties in Swolgen en Hegelsom. De betreffende uitzendbureaus zijn of
waren allen gecertificeerd volgens de NEN 4400-1 norm. Appellante komt
met hen een plukprestatie overeen van ongeveer 30 kg per uur per
uitzendkracht. De overeenkomsten gesloten met Güntekin B.V.,
Uitzendbureau Mery en Uitzendbureau Sefa behoren tot de gedingstukken.
Boven de overeenkomsten staat: “werkzaamheden uitzendbureau”. De
redactie van de overeenkomsten luidt nagenoeg gelijk.
Artikel 1 van de overeenkomsten vermeldt in de eerste volzin:
“De opdrachtgever besteedt aan het uitzendbureau uit, gelijk het
uitzendbureau van de opdrachtgever aanvaardt, het werk bestaande
uit het oogsten van champignons die worden geteeld op het bedrijf
van de opdrachtgever.”
De derde volzin van artikel 1 van de overeenkomst met Güntekin B.V. luidt:
4
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
“Door of namens de opdrachtgever zullen de feitelijk geoogste
kilogrammen champignons worden geregistreerd/gecontroleerd,
waarna aan het uitzendbureau door of namens de opdrachtgever
afgetekende plukbonnen worden overhandigd.”
In de derde volzin van artikel 1 van de overeenkomsten met Uitzendbureau
Mery en Uitzendbureau Sefa is toegevoegd dat de registratie/controle plaats
vindt door middel van een elektronisch klok-/scansysteem.
Artikel 3, eerste volzin, van de overeenkomsten luidt:
“Het uitzendbureau dient de arbeid te laten verrichten door bij hem in
loondienst zijnde werknemers (…).”
Artikel 4 van de overeenkomsten met Güntekin B.V. en Uitzendbureau Sefa luidt:
“De werknemers van het uitzendbureau zijn gehouden de
werkzaamheden onder toezicht en leiding van het uitzendbureau te
verrichten. Zij dienen daarbij de aanwijzingen van het uitzendbureau
op te volgen. De opdrachtgever heeft wel het recht over genoemde
werknemers op enigerlei wijze gezag, leiding of toezicht uit te
oefenen. (…)”
Artikel 4 van de overeenkomst met Uitzendbureau Mery luidt:
De opdrachtgever is niet gerechtigd over genoemde werknemers op
enigerlei wijze gezag, leiding of toezicht uit te oefenen. (…)”
Artikel 5, eerste drie volzinnen, van de overeenkomsten luidt:
“Het uitzendbureau is op de hoogte van de specifieke aard en
omvang van de te verrichten arbeid. Het uitzendbureau verklaart ook
op de hoogte te zijn en te handelen overeenkomstig de binnen de
onderneming van opdrachtgever geldende werkdagen, -tijden en
huisregels en draagt er zorg voor dat zijn werknemers
overeenkomstig deze werkdagen, -tijden en huisregels werken c.q.
handelen. Het uitzendbureau is er mee bekend dat bij de
opdrachtgever een bedrijfstijd van maandag tot en met zondag geldt”
Artikel 6 van de overeenkomst met Güntekin B.V. luidt:
“Uitzendbureau berekent een uurloon van € 15,25 per uur.”
In de overeenkomsten met Uitzendbureau Mery en Uitzendbureau Sefa
wordt een uurloon van € 15,00 genoemd.
Artikel 15 van de overeenkomsten vermeldt:
“Het uitzendbureau verplicht zich om het door de opdrachtgever
aanbestede werk slechts met zijn eigen onderneming uit te voeren.
(…) Het uitzendbureau is derhalve gehouden het aangenomen werk
uitsluitend te laten verrichten door de bij hem in loondienst zijnde
werknemers.”
2.3 Bij de kwekerij van appellante in Swolgen staat een woonhuis dat haar
eigendom is. Zij verhuurt de woning aan het uitzendbureau wiens
5
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
2.4
2.5
2.6
uitzendkrachten werken op de teeltlocatie Swolgen. Het betreffende
uitzendbureau laat ongeveer 10 uitzendkrachten in het woonhuis
overnachten.
Het personeel van appellante is verplicht om de gewerkte uren bij te houden
op een kaart door middel van een klokregistratie. Voor de uitzendkrachten
worden handmatig urenlijsten ingevuld. Soms worden hun gewerkte uren
verantwoord op de zogenaamde voormeldingslijsten, die worden gebruikt
voor de registratie van de uitzendkrachten die op een bepaalde dag zullen
komen werken. Appellante vult de eindtijden van het werk door de
uitzendkrachten zelf niet in. Zij tekent deze ook niet af. De door de
uitzendbureaus aan appellante opgegeven uren worden niet stelselmatig
door haar per uitzendkracht gecontroleerd. De controle van appellante
beperkt zich veelal tot het globaal nagaan of het totaal aantal door de
uitzendbureaus aan haar gedeclareerde uren reëel is. De inspectie-instelling
VRO Certification B.V. (hierna: VRO) heeft tijdens een door haar uitgevoerd
onderzoek op 10 september 2015 ook de urenregistratie van de
uitzendkrachten in de periode van week 23 tot en met week 36 van 2015
nagekeken. Zij vermeldt in haar rapport van 16 september 2015:
“handtekeningen (zijn) gezet bij begin en eind, maar geen gewerkte vuren
ingevuld (…); gewerkte uren ingevuld, maar geen handtekeningen door
uitzendkrachten”. Uit de overgelegde urenlijsten volgt dat voor sommige
uitzendkrachten geen eindtijd is ingevuld, en voor andere uitzendkrachten is
weliswaar een eindtijd ingevuld, maar een handtekening ontbreekt.
Verweerster heeft een door haar projectleider Roubos opgestelde verklaring
ingebracht met het opschrift ‘Verklaring gang van zaken inzake .’ Het stuk is
in januari 2016 opgesteld. Uit de verklaring van Roubos is op te maken dat
omstreeks 13 augustus 2015 een melding van een champignonteler is
ontvangen, dat de oogstmedewerkers bij appellante “heel veel uren werken,
maar (…) daarvoor veel minder uren betaald [kregen]”. Daarop heeft Roubos
op 14 augustus 2015 contact gelegd met , een tolk van Bulgaarse afkomst,
aldus de verklaring.
heeft op verzoek van verweerster verslagen opgesteld van gesprekken
die zij stelt te hebben gevoerd met een vrouw uit Bulgarije, aangeduid als X
en met een andere vrouw uit Bulgarije, aangeduid als VR. Beiden zijn naar
eigen zeggen als uitzendkracht voor appellante werkzaam (geweest). Zij zijn
op eigen verzoek anoniem gebleven. schrijft in haar verslag van 23
augustus 2015 aan Roubos:
6
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
“Elke werkdag begon om 7 uur. 's Avonds hebben ze heel vaak tot
20:00 - 21:00 uur gewerkt. Soms kwam het voor dat ze om 17:00 of
18:00 uur met het werk stopten. En heel zelden (1 á 2 dagen per
maand) hebben ze tot 14:00 of 15:00 uur gewerkt.
De norm was 32 kg per uur. Als je minder geplukt had, kreeg je
daarvoor geen vol uur uitbetaald. Dus de uren werden op basis van
de kg geplukte champignons bepaald aan het eind van de dag. Alle
kg werden door 32 gedeeld en zo kwam je op de gewerkte uren. Als
de champignons te klein waren, kon je nooit op 32 kg per uur komen.
Daarom hebben ze veel meer uren gewerkt om meer kilo's te plukken
en daardoor uiteindelijk meer uren uitbetaald te krijgen. (…)”
In het verslag van het gesprek van met VR, dat op 3 september 2015 is
gezonden aan Roubos, staat:
“De werktijden zijn 'onbepaald', zo heeft VR ze genoemd. Ze
beginnen om 7 uur en werken met heel kleine uitzonderingen tot
20:00 - 21:00 uur. (…)
“Het verhaal van X over de 32 kg per uur heeft VR bevestigd. (…)”
schrijft in een verklaring van 4 februari 2016 over het werk van X in de
maand juli 2015 bij appellante:
“Op deze manier heeft X in juli 300 uur gewerkt, maar slechts 160
uitbetaald gekregen.” (…)
stelt in dezelfde verklaring dat zij op 9 november 2015 met VR heeft
gesproken over de wijze waarop de gewerkte uren bepaald werden. Het
verslag vermeldt:
“Elke kist wordt bij het inleveren gewogen en de loper noteert het
gewicht op een briefje. Loper noemen ze de personen die het
gewicht opschrijft.”
Ten aanzien van de vermeende betaling op basis van geplukte kilo’s
vermeldt het verslag een verklaring van VR:
“De gewerkte uren worden net als vroeger bepaald op basis van de
geplukte kg. Alleen was vroeger 1 uur = 32 kg. En nu is 1 uur = 29
kilo.”
Ter zitting van het College heeft Roubos in zijn hoedanigheid als getuige
aangegeven:
- Dat hij in de ingebrachte stukken wijzigingen heeft aangebracht om
de identiteit van de getuigen te beschermen.
- Dat hij X en VR nooit zelf heeft gezien of gesproken.
7
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
- Dat geld heeft ontvangen voor haar werkzaamheden.
- Dat de andere getuige nog ten tijde van het onderzoek voor appellante werkzaam was.
2.7
2.8
Verweerster heeft in de periode van week 23 tot en met week 36 van 2015
foto’s heeft laten maken van geparkeerde auto’s, busjes en gestalde fietsen
bij de twee teeltlocaties. Daarmee heeft zij volgens haar verklaring willen
onderzoeken of ook ’s avonds en op zaterdagen door de uitzendkrachten
wordt gewerkt. Ze bevatten, afgezien van de digitale bestandsnamen, geen
datum en tijdstip. Volgens de verklaring van van 4 februari 2016 denkt de
getuige X te weten van wie de auto’s, busjes en fietsen zijn die afgebeeld
staan op de foto’s 1 tot en met 11.
Op 10 september 2015 heeft de inspectie-instelling VRO in opdracht van
verweerster een onderzoek uitgevoerd bij appellante, dat met name de
periode van week 23 tot en met week 36 van 2015 betrof. VRO heeft
vastgesteld dat in die periode op doordeweekse dagen rond de 28 kg per uur
werd geplukt, terwijl in het weekend plukprestaties van 40 tot en met 151 kg
per uur zijn gemeten. VRO heeft met dagtekening 16 september 2015 een
rapport opgesteld van het onderzoek. Het rapport vermeldt over de
urenregistratie van de uitzendkrachten:
Er is vastgesteld dat er meerdere zaken niet goed gaan met betrekkingen
tot de urenregistratie van de uitzendkrachten, namelijk:
- urenstaten handtekeningen rechts afgeplakt door velletje er over heen te
leggen bij het kopiëren;
- beide handtekeningen gezet bij begin en eind, maar geen gewerkte uren
ingevuld, wel mesnummer ingevuld;
- gewerkte uren ingevuld, maar geen handtekeningen door
uitzendkrachten;
- urenlijsten bij factuur ingevuld, maar met andere pen en ander
handschrift.
• Meerdere belastende verklaringen van werknemers van het
uitzendbureau;
• de gemaakte foto’s op verschillende tijdstippen en locaties komen niet
overeen met geregistreerde aanwezigheid volgens urenstaten. Veelal is
er een eindtijd ingevuld, voor het tijdstip van de foto’s;
• grote fluctuatie in eindtijden, namelijk tussen 8.00 uur en 20.00 uur;
• grote fluctuatie in uren, namelijk tussen de 1 uur en 11 uur per dag;
• op doordeweekse dagen wordt er maximaal 11 uur per dag gemaakt en
in het weekend is het nagenoeg altijd tot maximaal 2,5 uur;”.
8
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
Het rapport van VRO vermeldt over de uitzendbureaus:
“
• De onderneming heeft niet gemeld dat er overgestapt is naar andere
uitzendbureaus namelijk Güntekin B.V. te Oss (…), S. Celep h.o.d.n.
Uitzendbureau Zonneschijn te Eindhoven (…) en Oriënt Uitzendbureau
B.V. te Eindhoven (…);
• Over de periode tot en met 31 augustus 2015 is er gebruik gemaakt
van het Uitzendbureau Sefa te Oss (…)”.
2.9 Op 21 september 2015 heeft VRO per e-mail een opsomming gestuurd aan
appellante van de gegevens die tijdens de controle zijn ingezien. Na de
opsomming van geconstateerde feiten en onderzochte documenten en
gegevens, wordt opgemerkt:
“Mocht je vinden dat deze gegevens niet juist zijn of nog aanvullende
gegevens aanleveren, verzoeken wij u deze uiterlijk 24 september
a.s. om 16.00 uur aan te leveren.
Vervolgens gaan wij het Bestuur van Fair Produce NL op de hoogte
stellen van onze bevindingen.”
2.10 Het besluit van het bestuur van verweerster van 25 september 2015 om de
certificering van appellante te beëindigen verwijst naar het onderzoek door
VRO van 16 september 2015. Het besluit vermeldt:
heeft in ernstige mate in strijd gehandeld met meerdere
verplichtingen en heeft op een aantal punten in strijd met wet-
en regelgeving gehandeld.
Er zijn zaken geconstateerd die wijzen op fraude.
Het gaat daarbij onder meer om de volgende zaken:
- In de door VRO gecontroleerde periode (week 23 tot en met
week 36, 2015) is gewerkt met vier verschillende
uitzendbureaus. Verzuimd is dit aan de Stichting te melden
hoewel de onderneming daartoe op grond van artikel 15 van het
Keurmerkreglement voor Aansluiting en Toezicht verplicht is;
- Er is, zoals blijkt uit de overeenkomst met Güntekin BV, sprake
van aannemen van werk. Dit is niet toegestaan op grond van
normonderdeel D2;
- VRO heeft vastgesteld dat er urenregistratielijsten zijn welke
door de uitzendkrachten zijn ondertekend zonder dat de eindtijd
is vermeld. Deze eindtijd wordt later door derden ingevuld;
- VRO heeft kopieën van urenregistratielijsten gezien waarvan een
deel is afgeplakt. Uw medewerker heeft hier geen verklaring voor
kunnen geven. Gedurende de gecontroleerde periode zijn foto’s
genomen waaruit blijkt dat uitzendkrachten rond 20.15 uur door
9
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
de weeks en rond 11.00 uur op zaterdag aan het werk zijn. Deze
werkzaamheden komen niet terug op de aangeleverde
urenregistratielijsten;
- De plukprestatie is bijna elke week 28 kilo per uur, het is hoogst
onwaarschijnlijk dat een plukprestatie zo constant is;
- Er is duidelijk een patroon te zien in de dagelijkse plukprestatie.
Gedurende doordeweekse dagen wordt er tussen de 15 kilo per
uur en 30 kilo per uur geplukt, maar in het weekend is er een
zeer afwijkende plukprestatie van 40 kilo per uur tot en met 151
kilo per uur. Dit duidt er op dat uitzendkrachten in het weekend
extra moeten plukken om hun wekelijkse plukprestatie halen;
- De uitzendkrachten worden betaald op basis van geplukte kilo’s
en moeten daarvoor veel uren werken die zij voor een deel niet
betaald krijgen. Dit wordt bevestigd door verklaringen van
uitzendkrachten die bij uw onderneming werken of gewerkt
hebben;
- Bij een aantal loonstroken komt het aantal sv-dagen niet overeen
met het aantal dagen dat is vermeld in de urenregistratielijsten;
- De inhouding voor huisvesting bedraagt meer dan de door FP
gehanteerde maximale inhouding van € 70,- per week
(normonderdeel B2.1.10)”.
2.11 Appellante heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar ingediend. Verweerster heeft
de aangevoerde bezwaren ongegrond bevonden. Zij heeft haar besluit tot
intrekking van het certificaat gehandhaafd, met dien verstande dat het verwijt
inzake de sv-dagen werd ingetrokken.
2.12 Het rapport van het onderzoek van VRO, gedateerd 16 september 2015, is
niet voor of tijdens de bezwaarfase aan appellante overgelegd. Verweerster
laat haar op 28 september 2015 per e-mail weten:
“U dient dus eerst bezwaar aan te tekenen alvorens wij u de stukken
(…) beschikbaar stellen. U dient hier overigens wel om te verzoeken,
de stukken worden niet ongevraagd ter beschikking gesteld.”
In de bezwaarfase is het rapport niet overgelegd door verweerster op grond
van twee overwegingen: het rapport is opgesteld op verzoek van verweerster
en derhalve aan haar gericht, en het bevat namen van uitzendkrachten wier
privacy moet worden beschermd.
Het rapport is echter door VRO, na de uitspraak op bezwaar, op 17 februari
2016, integraal aan appellante ter beschikking gesteld.
2.13 Het verzoek van appellante om getuigen te horen in de bezwaarfase is
afgewezen door verweerster. De bezwaarcommissie van verweerster bericht
10
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
appellante op 27 oktober 2015: “Het Fair Produce NL reglement bezwaar en
beroep kent deze mogelijkheid niet”.
2.14 Op 20 november 2015 heeft appellante verzocht aan verweerster om
hercertificering van haar onderneming. Op 1 december 2015 heeft
verweerster afwijzend op het verzoek gereageerd. Zij schreef:
“Voor nu ziet de Stichting geen aanleiding om mee te werken aan
een hercertificering van de ondernemingen op korte termijn.
In de onderhavige situatie is sprake geweest van een opeenstapeling
van overtredingen van zowel de normen als de verplichtingen die de
ondernemingen op grond van het Keurmerkreglement voor
aansluiting en toezicht zijn aangegaan. De intrekking is een sanctie
op alle in de uitspraak op bezwaar besproken overtredingen.”
Onder verwijzing naar artikel 13, derde lid, van het Keurmerkreglement merkt
verweerster tevens op geen aanleiding te zien “om vooruitlopend op een
beroepsprocedure op dit onderdeel van het reglement af te wijken.”
3. Regelgeving
3.1 Artikel 10, eerste lid, van het Keurmerkreglement, hierna telkens versie 2.5,
luidt:
“1. De Stichting laat regelmatig inspecties uitvoeren om de naleving
van de normen door de keurmerkhouder te controleren. Deze
inspecties vinden minimaal éénmaal per kalenderjaar op geplande of
willekeurige, niet vooraf aangekondigde tijdstippen plaats op het
bedrijf van de keurmerkhouder.”
3.2 Artikel 12 van het Keurmerkreglement luidt, voor zover van belang:
“1. Wanneer aan de Stichting feiten bekend worden die duiden op
mogelijke tekortkomingen zullen door de Stichting de volgende
maatregelen worden getroffen:
- Aan een aangemelde onderneming die in het kader van een
aanmelding/audit relevante feiten heeft verzwegen wordt geen
toestemming gegeven het keurmerk te voeren.
Indien deze feiten eerst na toekenning van keurmerk aan het licht
komen, zal de toestemming worden ingetrokken. Een nieuwe
aanvraag wordt niet eerder in behandeling genomen dan na twaalf
maanden.
- Indien een gecertificeerde onderneming handelt in strijd met de
normen van de Stichting, zal de Stichting een en ander op kosten
van de gecertificeerde onderneming laten onderzoeken door de
11
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
Inspectie-instelling. Besloten kan worden een formele waarschuwing
te geven, de onderneming onder verscherpt toezicht te plaatsen, het
gebruik van het keurmerk op te schorten of het keurmerk in te
trekken, één en ander afhankelijk van de zwaarte van de overtreding
en de voorgeschiedenis.
2. Vanaf de datum van beëindiging van het recht op het gebruik van
het keurmerk mag de ondernemer/onderneming geen gebruikmaken
van het keurmerk en geen producten meer afleveren die zijn
voorzien van keurmerkaanduidingen. Overtreding van deze bepaling
wordt door de Stichting beschouwd als oneigenlijk gebruik van het
keurmerk.
3. Bij beëindiging van het recht op het gebruik van het keurmerk
vervalt de met de ondernemer/onderneming gesloten
aansluitingsovereenkomst en wordt de ondernemer/ onderneming
uitgeschreven uit het keurmerkregister. Het bestuur zal in dat geval
een nieuwe aanvraag niet eerder dan na twaalf maanden in
behandeling te nemen.”
3.3 Artikel 13 van het Keurmerkreglement luidt, voor zover van belang:
“1. Het recht op het gebruik van het keurmerk kan door de Stichting
met onmiddellijke ingang worden ingetrokken in de volgende
gevallen:
a. de keurmerkhouder in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met
één of meer van zijn verplichtingen, waaronder tevens vallen zijn
financiële verplichtingen;
(…)
3. Bij beëindiging van het recht op het gebruik van het keurmerk
vervalt de met de ondernemer/onderneming gesloten
aansluitingsovereenkomst en wordt de ondernemer/ onderneming
uitgeschreven uit het keurmerkregister. Het bestuur zal in dat geval
een nieuwe aanvraag niet eerder dan na twaalf maanden in
behandeling te nemen.”
3.4 Artikel 15, derde lid, van het Keurmerkreglement luidt:
“De keurmerkhouder moet de Stichting onmiddellijk op de hoogte
stellen van wijzigingen of het ontstaan van situaties die direct
verband (kunnen) hebben met het al dan niet voldoen aan de
gestelde eisen. De Stichting stelt daarop vast of aanvullend
onderzoek noodzakelijk is en stelt de keurmerkhouder daarvan op de
hoogte. Indien aanvullend onderzoek nodig is, kan de Stichting het
12
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
recht op het gebruik van het keurmerk opschorten. De opschorting
wordt opgeheven zodra de Stichting de keurmerkhouder van het
positieve resultaat van het aanvullend onderzoek op de hoogte heeft
gesteld. In geval van opschorting is het bepaalde in artikel 13 lid 3 en
lid 4 van overeenkomstige toepassing.”
3.5 Onderdeel B2.1.5 van de normen luidt:
“De urenregistratie van de werknemers juist, volledig en tijdig is
verwerkt;”
3.6 Onderdeel B2.1.6 van de normen luidt:
“De methode voor urenregistratie een sluitende urenadministratie en
controle daarop mogelijk maakt. De werkbriefjes/urenlijsten en
loonstroken moeten daarom minimaal zijn voorzien van de volgende
gegevens:
(…)”
d. het urenbriefje moet getekend zijn door de leidinggevende of de
werkgever en door de werknemer; Indien sprake is van een
geautomatiseerd urenverantwoorderingssysteem en een op een
aansluiting is met de loonadministratie hoeft het urenbriefje niet
ondertekend door de werknemer en door de leidinggevende of de
werkgever;
(…).”
3.7 Onderdeel B2.1.8 van de normen luidt:
“De gewerkte uren, verloonde uren en uitbetaalde uren met elkaar in
overeenstemming zijn (daarbij, voor zover van toepassing, rekening
houdend met verlofuren, ziekte-uren, compensatie-uren en
leegloopuren).”
3.8 Onderdeel B2.1.10 van de normen luidt:
“Inhouding huisvesting in redelijkheid is met een maximum van € 70
per week.”
3.9 Onderdeel D.2 van de normen luidt:
“Er is geen sprake van aanneming van werk c.q. contracting.”
3.10 Onderdeel D.6 van de normen luidt:
“De gewerkte en gefactureerde (inkoop) uren zijn met elkaar in
overeenstemming.”
13
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
3.11 Verweerster heeft met datum 4 maart 2015 het document ‘Sanctiebeleid Fair
Produce’ opgesteld. Onderdeel 5 van het sanctiebeleid luidt:
“De keurmerkhouder moet de Stichting op grond van artikel 15 van
het Keurmerkreglement onmiddellijk op de hoogte stellen van
wijzigingen of het ontstaan van situaties die direct verband (kunnen)
hebben met het al dan niet voldoen aan de gestelde eisen in de
norm. Indien een wijziging zoals het in gebruik nemen van een
nieuwe teeltlocatie of het gaan werken met een nieuw uitzendbureau
niet wordt gemeld en de Stichting wordt door derden hierover
geïnformeerd, wordt het certificaat opgeschort. Het certificaat kan
eerst weer herleven als na twee verloningsperioden opnieuw een
controle heeft plaatsgevonden. Vastgesteld is in dit kader eveneens
dat indien de wijziging wel door de onderneming zelf gemeld wordt,
er na twee verloningsperioden een administratieve controle zal
plaatsvinden en op grond daarvan wordt bevestigd of het keurmerk al
dan niet verstrekt kan blijven. Er vindt dan geen opschorting van het
keurmerk plaats.”
3.12 Artikel 11, lid 2, van de CAO voor uitzendkrachten 2012-2017 luidt:
“De tijdverantwoording wordt door de uitzendkracht ingevuld, waarbij
het aantal normale, toeslag- en/of overwerkuren, dat door hem in die
week is gewerkt, wordt vermeld. De tijdverantwoording zal
vervolgens voor akkoord aan de opdrachtgever worden overgelegd.
De door de opdrachtgever geaccordeerde tijdverantwoording wordt
vervolgens onverwijld aan de uitzendonderneming verstrekt.”
4. Geschil en standpunten van partijen
Partijen worden verdeeld gehouden door een aantal formele en een aantal materiële
geschilpunten. De formele vragen, waarover zij verdeeld zijn, luiden:
1 Was verweerster bevoegd om zelf een onderzoek in te stellen, buiten een
inspectie-instelling om?
2 Waren aan verweerster “feiten bekend die duiden op mogelijke
tekortkomingen” (in de zin van artikel 12, aanhef van het eerste lid, van het
Keurmerkreglement) bij appellante?
3 Is het door verweerster verrichte onderzoek vanwege het nemen van de
foto’s onrechtmatig geweest?
4 Zijn de gespreksverslagen van de tolk niet-verifieerbaar en daarom
onbruikbaar?
5 Mocht verweerster het rapport van VRO geheim houden voor appellante?
14
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
6 Is appellante ten onrechte niet gehoord vóórdat verweerster het besluit nam
tot intrekking van de certificering?
7 Laat het reglement bezwaar en beroep geen getuigenverhoor in de
bezwaarfase toe?
8 Is appellante in haar verdediging geschaad door verweerster?
9 Heeft appellante recht op een traject naar her-certificering, waar dit in een
ander geval is toegelaten door verweerster?
De materiële vragen, waarover partijen verdeeld zijn, luiden:
10 Heeft appellante verzuimd om drie nieuw gecontracteerde uitzendbureaus
aan te melden bij verweerster?
11 Zijn de overeenkomsten met de uitzendbureaus overeenkomsten van
aanneming van werk?
12 Voldeed de urenadministratie van appellante niet aan de normen?
13 Hebben de uitzendkrachten ook op zaterdag en zondag gewerkt?
14 Heeft appellante voor huisvesting van de uitzendkrachten verzorgd en werd
daarvoor meer dan € 70 per week ingehouden op hun loon?
15 Wordt, alles in aanmerking nemend, het besluit tot intrekking van de
certificering van appellante gedragen door de gronden die verweerster heeft
aangevoerd in haar primaire besluit en de uitspraak op bezwaar?
De standpunten van partijen zijn achtereenvolgens beschreven in het bestreden
besluit, het bezwaarschrift met de aanvulling daarop, het verslag van de hoorzitting
van de bezwaarcommissie, de uitspraak op bezwaar, het beroepschrift, het
verweerschrift en in de pleitnota’s van appellante en verweerster. De stellingen zijn
tot slot nader toegelicht ter zitting van het College.
5. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de eerste vraag
5.1 Appellante stelt dat verweerster niet bevoegd is om zelf een onderzoek in te
stellen bij een certificaathouder. Volgens haar moet dat worden gedaan door
een inspectie-instelling. Zij verwijst naar de artikelen 10, eerste lid, en 12,
eerste lid, van het Keurmerkreglement. Verweerster heeft deze stelling
betwist en stelt dat het Keurmerkreglement het toelaat aan verweerster om
zelf een onderzoek te starten.
Het College is van oordeel dat artikel 12, eerste lid, niet uitsluit dat
verweerster zelf een onderzoek instelt. Dat volgt reeds uit de twee situaties
die zijn omschreven onder de eerste dwarsstreep: de situatie van het
verzwijgen van relevante feiten bij aanmelding en de situatie van het aan het
15
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
licht komen van dergelijke feiten na toekenning van het keurmerk. In die
situaties kan verweerster sancties treffen zonder een onderzoek door een
inspectie-instelling, derhalve na een zelf uitgevoerd onderzoek.
Voorts leert het Keurmerkreglement weliswaar dat onderzoeken plaatsvinden
door inspectie-instellingen, kennelijk als regel, maar op grond daarvan mag
niet worden verondersteld dat aan verweerster elke bevoegdheid is
onthouden om zelf een onderzoek te verrichten of om een andere derde dan
een inspectie-instelling in te schakelen voor een onderzoek. De uitleg van
artikel 12, eerste lid, door appellante gaat ervan uit dat in de tekst, onder de
tweede dwarsstreep, eerste volzin, het woord ‘uitsluitend’ moet worden
gelezen. Het College is van oordeel dat die volzin de reguliere gang van
zaken beschrijft, maar de mogelijkheid open laat aan verweerster om zelf een
onderzoek te verrichten. Gelet op het voorgaande verwerpt het College de
klacht van appellante dat verweerster zonder bevoegdheid zelf een
onderzoek naar de naleving van de normen heeft verricht.
Ten aanzien van de tweede vraag
5.2 Appellante stelt verder dat verweerster geen onderzoek mocht instellen,
omdat niet was voldaan aan de voorwaarde die is geformuleerd in de aanhef
van het eerste lid van artikel 12 van het Keurmerkreglement. Verweerster
heeft dit betwist en gewezen op de aan haar bekend gemaakte informatie die
duidt op mogelijke tekortkomingen bij appellante. Het ging om de beweringen
van een andere champignonkweker en van twee anonieme uitzendkrachten.
Het College is van oordeel dat deze beweringen informatie betroffen die duidt
op mogelijke tekortkomingen bij appellante, zoals bedoeld in de aanhef van
het genoemde eerste lid. Het is niet van belang of deze beweringen, achteraf
bezien, juist of onjuist waren. Ook de ontvangst van bijvoorbeeld een serieus
te nemen klikbrief kan volstaan voor het doen of laten doen van onderzoek
door verweerster.
Ten aanzien van de derde vraag
5.3 Appellante stelt dat verweerster de overgelegde foto’s onbevoegd heeft
genomen en dat ze voorts onrechtmatig zijn gemaakt, zodat de foto’s alleen
al om die reden niet gebruikt kunnen worden ter onderbouwing van
verweersters besluit. Verweerster heeft deze opvatting bestreden. In r.o 5.1
oordeelt het College dat verweerster, anders dan appellante stelt, bevoegd is
om uit eigen beweging een onderzoek in te stellen, daaronder is begrepen
het recht om, indien gewenst, foto’s te maken of te laten maken door derden.
Volgens appellante is daarmee de privacy geschonden, maar zij heeft deze
stelling niet verder toegelicht. De foto’s zijn, zo te zien, vanaf de openbare
16
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
weg genomen, en er zijn daarop geen personen te onderscheiden. Het
College kan daarom geen onrechtmatigheid onderkennen in de gedraging
van verweerster.
Ten aanzien van de vierde vraag
5.4 Verweerster heeft verslagen van gesprekken tussen een tolk en twee
anonieme personen ingebracht als bewijsmiddel. De gesprekken gaan over
het werk verricht door deze twee personen bij appellante, aldus de verslagen.
De projectleider van verweerster kent de tolk en beweert de namen van haar
twee gesprekspartners te hebben herkend op de lijst van de uitzendkrachten
van appellante. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat de identiteit van
X en VR niet vast staat, laat staan dat bewezen is dat zij werkzaam zijn
(geweest) op de teeltlocaties van appellante. Het College deelt deze
aanmerkingen op de inbreng van de gespreksverslagen. Met de door de tolk
opgestelde stukken kan door het College niet op verifieerbare wijze worden
vastgesteld wie de anonieme getuigen zijn, of ze verklaard hebben wat de
verslagen vermelden, en of ze gewerkt hebben op de teeltlocaties van
appellante. De verklaringen van enkel de projectleider van verweerster ter
zake zijn daarvoor onvoldoende. De verslagen zijn dan ook niet bruikbaar als
bewijs voor de stellingen van verweerster.
Ten aanzien van de vijfde vraag
5.5 Verweerster heeft het rapport van het onderzoek door VRO van 16
september 2015 niet aan appellante ter beschikking gesteld, hoewel zij
daarom uitdrukkelijk heeft gevraagd. Artikel 10, derde lid, van het
Keurmerkreglement verplicht de inspectie-instelling het rapport van een
uitgevoerde inspectie te verstrekken aan de keurmerkhouder. Daarin wordt
geen uitzondering gemaakt voor rapporten van onderzoeken die op verzoek
van verweerster zijn verricht of die incidenteel in plaats van regelmatig
worden uitgevoerd. Bovendien geldt het rapport van VRO als een op het
geschil betrekking hebbende stuk, waarop het primaire besluit van appellante
mede berust. Het verdedigingsbeginsel vereist dat appellante, die is
onderzocht en is gediskwalificeerd als certificaathoudster, daarvan kennis
neemt om zich te kunnen verweren.
De overwegingen van verweerster om het rapport niet in handen te geven
van appellante zijn naar het oordeel van het College niet toereikend, noch de
overweging dat verweerster opdrachtgever is van het onderzoek, noch de
overweging dat de identiteit van een paar met name daarin genoemde
uitzendkrachten moet worden afgeschermd. De laatste overweging
rechtvaardigt mogelijk het anonimiseren van de namen van de
17
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
uitzendkrachten, maar niet de algehele weigering om het rapport aan
appellante te overhandigen.
Ten aanzien van de zesde vraag
5.6 Appellante stelt dat het beginsel van hoor en wederhoor voorafgaand aan het
besluit van 25 september 2015 is geschonden. Aan haar is door verweerster
uitsluitend verzocht om informatie, waarna zij onaangekondigd haar
intrekkingsbesluit verzond. Verweerster bestrijdt dit door te wijzen op de e-
mail van VRO van 21 september 2015. Daarin is aangegeven welke stukken
zijn gebruikt door VRO bij het opstellen van het (toen nog voor appellante
geheime) rapport en wordt appellante gevraagd of de gegevens juist zijn en
of er eventueel aanvullende stukken zijn die zij wil inbrengen. Daarop heeft
appellante niet gereageerd.
Het College volgt de zienswijze van verweerster niet. De e-mail van 21
september 2015 bevat geen aankondiging van een overweging om het
certificaat in te trekken. Integendeel, de e-mail kan zelfs de indruk hebben
gewekt dat verweerster nog bezig was met het verzamelen van informatie en
stukken. Het College stelt vast dat er geen gedachtewisseling tussen
appellante en verweerster heeft plaatsgevonden over de 10 feilen die zijn
opgesomd in het besluit tot intrekking van het certificaat en die volgens
appellante wijzen op fraude. In die zin is appellante niet, althans
onvoldoende, gehoord vóórdat verweerster haar besluit tot intrekking van het
keurmerk kenbaar maakte.
Het Keurmerkreglement en het reglement bezwaar en beroep eisen niet van
verweerster dat zij altijd een gesprek aangaat met de bestuurder van een
onderneming voordat zij het besluit neemt tot schorsing of intrekking van haar
recht op het gebruik van het keurmerk. Toch kan onder omstandigheden
zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het beginsel van een evenredige
afweging van belangen eisen van verweerster dat zij de bestuurder van een
onderneming hoort over haar voornemen tot het nemen van een zo belangrijk
besluit als schorsing of intrekking. Die omstandigheden deden zich hier voor,
naar het oordeel van het College. Verweerster wist, of kon weten, dat haar
besluit grote schade voor de onderneming met zich mee zou kunnen brengen
en ook dat haar verwijt van fraude een ernstig karakter had. Het belang van
verweerster om het vertrouwen in het keurmerk te verdedigen kan met zich
meebrengen dat snel na een onderzoek, zonder eerst te horen, ingegrepen
moet worden. Maar daarvan is in dit geval niets gesteld of gebleken. In
zoverre heeft verweerster tegenover appellante onzorgvuldig gehandeld bij
het nemen van het primaire besluit.
18
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
Ten aanzien van de zevende vraag
5.7 Appellante heeft verzocht om getuigen te (doen) horen in de fase van
bezwaar, maar dit is geweigerd door verweerster met een verwijzing naar het
reglement bezwaar en beroep, waarin het horen van getuigen wordt genoemd
als een mogelijkheid in beroep maar niet in de fase van bezwaar. Volgens
appellante is dit een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag van
de Rechten van de Mens. Verweerster heeft dit betwist.
Het College is van oordeel dat het reglement bezwaar en beroep niet uitsluit
dat ook in bezwaar, evenals tijdens een onderzoek door een inspectie-
instelling of door verweerster zelf, gevraagd wordt aan derden om hun
ervaringen mondeling of schriftelijk in te brengen ter verdediging van
stellingen of mogelijk ter beslechting van een geschil. Daarbij komt dat
verweerster zelf verklaringen van derden als bewijs van haar stellingen heeft
ingebracht bij haar aanmerkingen op appellante, zowel ten tijde van haar
onderzoek en in de fase van bezwaar. Als verweerster getuigenverklaringen
vermag in te brengen ter adstructie van haar stellingen, kan zij dat niet
onthouden aan appellante. De klacht van appellante is dan ook terecht
aangevoerd.
Ten aanzien van de achtste vraag
5.8 Het College heeft in r.o 5.5, 5.6 en 5.7 klachten van appellante behandeld,
die achtereenvolgens inhouden dat zij niet de beschikking kreeg over het
rapport van het onderzoek door VRO, dat zij niet is gehoord voordat het
besluit tot intrekking is genomen en dat zij geen getuigen mocht meenemen
naar de hoorzitting van de Commissie Bezwaarschriften van verweerster. Het
College komt in zijn rechtsoverwegingen telkens tot het oordeel dat de
klachten terecht zijn aangevoerd. De klachten richten zich niet mede op de
fase van beroep, nu appellante het rapport van VRO inmiddels heeft
ontvangen, zij gehoord is ter zitting van het College in aanwezighieid van
verweerster, en zij getuigen ter zitting van het College heeft kunnen
inbrengen. Dat houdt in dat appellante uiteindelijk, in het proces, haar
belangen volledig heeft kunnen verdedigen. Het College kan en zal dan ook
al hetgeen appellante alsnog in beroep naar voren heeft gebracht, betrekken
in zijn oordeel over de materiële vragen, waarover partijen verdeeld zijn. De
schending van het verdedigingsbeginsel, waarover appellante klaagt, is
daarmee uiteindelijk geheeld. De gedraging van verweerster heeft wel
gevolgen voor de verdeling van de proceskosten.
19
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
Ten aanzien van de negende vraag
5.9 Appellante heeft verwezen naar de zaak van , wier keurmerk ook was
ingetrokken, maar die korte tijd later is gehercertificeerd. Appellante meent
dat sprake is van gelijke gevallen en dat zij ook voor hercertificering in
aanmerking komt. Deze stelling is ter zitting van het College door
verweerster, naar het oordeel van het College, gemotiveerd weersproken. Zij
heeft onder meer gesteld dat bij die champignonkwekerij geen sprake was
van een veelvoud aan overtredingen, dat geen vermoeden aanwezig van
onderbetaling bestond, dat het keurmerk was ingetrokken nadat vernomen
was dat er een inval van de Inspectie van SZW was geweest, en dat de
vermeende problemen met Bulgaarse werknemers van een uitzendbureau
door . waren opgelost. Met haar verklaring heeft verweerster naar het
oordeel van het College voldoende gemotiveerd, en niet weersproken door
appellante, dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het
gelijkheidsbeginsel is terecht afgewezen.
Ten aanzien van de tiende vraag
5.10 Verweerster stelt dat appellante haar direct had moeten inlichten toen zij van
andere uitzendbureaus dan Uitzendbureau Sefa en Uitzendbureau Mery
gebruik ging maken. Nu dat niet is gebeurd heeft appellante, aldus
verweerster, in strijd gehandeld met de normen. Daartegenover stelt
appellante dat alle uitzendbureaus waarvan zij gebruik heeft gemaakt,
bekend zijn bij verweerster en gecertificeerd zijn volgens de NEN 4000-1
norm. Het College is van oordeel dat certificaathouders verplicht zijn om
onmiddellijk melding te maken bij verweerster van overeenkomsten die zij
sluiten met voor hen nieuwe uitzendbureaus. Dat volgt uit artikel 15, derde lid,
van het Keurmerkreglement in samenhang met onderdeel 5 van het
sanctiebeleid van 4 maart 2015 van verweerster. Naar beweren van
verweerster en volgens het rapport van VRO heeft appellante geen melding
gemaakt bij haar van de inzet van drie nieuwe uitzendbureaus, te weten
Güntekin B.V., Uitzendbureau Zonneschijn en Oriënt Uitzendbureau B.V.
Appellante heeft aan het College geen stuk overgelegd waaruit het kan
afleiden dat de vereiste meldingen wel zijn gedaan. De bewering van
appellante dat de projectleider van verweerster zou hebben bevestigd dat de
bureaus door haar zijn aangemeld, is door hem ontkend. Het College is dan
ook van oordeel dat appellante niet heeft bewezen dat de vereiste meldingen
zijn gedaan. Daaruit volgt dat artikel 15, derde lid, van het
Keurmerkreglement in samenhang met onderdeel 5 van het sanctiebeleid is
geschonden.
20
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
Ten aanzien van de elfde vraag
5.11 Certificaathouders zijn op grond van normonderdeel D.2 gehouden om geen
overeenkomsten van aanneming van werk of contracting aan te gaan.
Verweerster stelt dat appellante die norm heeft geschonden. Appellante
betwist dit en wijst erop dat zij overeenkomsten is aangegaan met de NEN-
gecertificeerde uitzendbureaus. Het College is niet overtuigd door deze
verwijzing, omdat daarmee niet is uitgesloten dat de overeenkomsten
kwalificeren als overeenkomsten tot aanneming van werk. Het College is van
oordeel dat de overeenkomsten niet onmiskenbaar voorzien in het inlenen
van personeel door appellante. Zij bevatten elementen die wijzen op het
uitvoeren van werkzaamheden door de uitzendbureaus. Volgens de tekst van
artikel 1 van de overeenkomsten bestaan de werkzaamheden van de
uitzendbureaus uit het oogsten van champignons en niet uit het ter
beschikking stellen van personeel. Bovendien lijkt uit artikel 4 te volgen dat
‘leiding en toezicht’ bij hen berusten en niet bij appellante.
Appellante heeft daartegen ingebracht dat er geen aanneemsom is bedongen
en zij verwijst daarvoor naar artikel 6. Verweerster stelt echter dat de
uitzendkrachten een plukprestatie van ongeveer 30 kilo per uur moesten
leveren, dat dit ook is afgesproken met de uitzendbureaus en de registratie
van de gewerkte uren niet adequaat is. Appellante heeft dit niet, althans
onvoldoende betwist. Naar het oordeel van het College bestaat dan ook
twijfel over de bewering van appellante dat per klokuur is betaald door de
uitzendbureaus. Appellante heeft ook aangevoerd dat de tekst van de
overeenkomsten wellicht te wensen overlaat, maar dat feitelijk gewerkt is
overeenkomstig een overeenkomst van in- en uitlening van personeel. Voor
deze stelling heeft zij echter onvoldoende bewijs geleverd. Het College is dan
ook van oordeel dat de door appellante gebruikte contracten niet het bewijs
leveren voor haar stelling dat de uitzendkrachten bij haar werkzaam waren op
grond van een overeenkomst van in- en uitlening.
Appellante heeft subsidiair aangevoerd dat zij er van mocht uitgaan dat de
door haar gehanteerde contracten de instemming hadden van verweerster.
Het staat vast dat tijdens de periodieke controle door de inspectie-instelling
VRO in januari 2015 is geoordeeld dat appellante voldeed aan de
normonderdeel D.2. Appellante heeft voorts onbetwist gesteld dat haar
werkwijze en bedrijfsvoering sinds haar certificering in 2013 onveranderd zijn
gebleven en dat zij al jaar en dag gebruik maakt van nagenoeg dezelfde
contracten die telkens bij een inspectie zijn geaccepteerd. Het College is van
oordeel gelet op deze gang van zaken dat appellante het gerechtvaardigd
vertrouwen mocht hebben dat de voor haar onderneming toch zo belangrijke
21
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
overeenkomsten voldeden aan de normen. Dan past het verweerster niet
appellante nu te verwijten dat de overeenkomsten met de uitzendbureaus niet
deugden.
Ten aanzien van de twaalfde vraag
5.12 Het rapport van VRO van 16 september 2015 somt gebreken op die de
inspectie-instelling heeft vastgesteld in de urenadministratie van appellante.
Deze vaststelling is naar het oordeel van het College niet voldoende
weerlegd door appellante. Appellante heeft in het aanvullend bezwaarschrift
toegegeven dat zij niet betrokken is geweest bij de vastlegging van de
urenregistratie. Haar bestuurder heeft op de hoorzitting van de
bezwaarcommissie verklaard dat het hem niet mogelijk is om te controleren
of de ingevulde uren juist zijn. Hij meent dat de urenregistratie een zaak van
het uitzendbueau is. Het College is van oordeel dat appellante de onderdelen
van de normen B2.1.5 en B2.1.6 heeft geschonden. Appellante heeft
evenmin artikel 11, tweede lid, van de CAO voor uitzendkrachten nageleefd,
hoewel zij beweert met uitzendkrachten te werken. Voorts heeft appellante
niet bewezen dat zij heeft voldaan aan de onderdelen B2.1.8 en D.6. Zij heeft
evenmin een verklaring gegeven voor de constante plukprestatie van telkens
28 kilo per uur gedurende bijna elke onderzochte week en voor het nagenoeg
altijd maximaal 2,5 uur werken door uitzendkrachten in het weekend. Ze heeft
door al het vorenstaande het vermoeden gewekt dat de uitzendkrachten zijn
verloond naar het aantal geplukte kilo’s in plaats van per klokuur. Zij heeft
aldus tevens de verdenking op zich geladen dat zij minder loon heeft
uitbetaald dan past bij het aantal gewerkte uren. Het blijft echter bij
verdenking, want verweerster heeft onvoldoende bewijs ingebracht voor het
verwijt dat de uitzendkrachten inderdaad onderbetaald zijn geweest.
Ten aanzien van de dertiende vraag
5.13 Het staat tussen partijen vast dat de plukprestaties per werknemer in het
weekend veel hoger zijn dan doordeweeks. Appellante heeft verklaard dat
alleen in het weekend machinaal wordt geoogst, en wel door haar eigen
personeel. Deze werkwijze verklaart volgens appellante de zeer hoge
plukprestaties. Verweerster stelt daarentegen dat de hoge plukprestaties in
het weekend een indicatie zijn van de onderbetaling van de uitzendkrachten
die in de weekenden extra uren werken om hun wekelijkse, afgesproken
plukprestatie te kunnen halen. Het College kan verweerster niet volgen in
haar zienswijze. Zij heeft met de enkele verwijzing naar de verklaringen van
de anonieme getuigen niet aannemelijk gemaakt dat appellante in de
weekenden van de onderzochte periode nooit gebruik heeft gemaakt van
22
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
oogstmachines. Tevens heeft verweerster niet aannemelijk gemaakt dat de
uitzendkrachten die in het weekend werkten daartoe gedwongen waren om
de afgesproken plukprestatie te kunnen halen. Het ontbreekt aan voldoende
bewijs voor de stelling dat, en in hoeverre, uitzendkrachten in het weekend
uren hebben gewerkt die niet zijn beloond. Het College is evenmin in staat
om appellante te volgen in haar beweringen op dit geschilpunt. Eerst
verklaarde zij uitdrukkelijk dat uitzendkrachten niet op zaterdag en zondag
arbeid verrichten, later – ter zitting bij het College – erkende zij expliciet dat
de uitzendkrachten ook in het weekend hebben gewerkt. Appellante heeft
geen verklaring voor deze wijziging van haar standpunt gegeven en ook niet
voor het nagenoeg altijd maximaal 2,5 uur werken door uitzendkrachten in
het weekend. Echter, aan het vorenstaande kan het College nog geen
vermoeden ontlenen van onderbetaling van uitzendkrachten. Wel is het
gezien de overgelegde urenlijsten en de verklaring van appellante ter zitting
bij het College aannemelijk dat door uitzendkrachten op zaterdagen en
zondagen is gewerkt.
Ten aanzien van de veertiende vraag
5.14 Appellante heeft betwist dat zij huisvesting ter beschikking heeft gesteld aan
de uitzendkrachten en daarom zorg droeg voor hun huisvesting en hun
betaling daarvoor. Ter zitting heeft verweerster erkend dat onderdeel van de
normen B2.1.10 inzake de inhouding op het loon voor de huisvesting van
uitzendkrachten ten tijde van de controle weliswaar gold voor uitzendbureaus,
maar niet van toepassing was op inleners en ondernemingen die werk
uitbesteden. Dit onderdeel van de norm moet voortaan wel anders worden
verstaan, aldus verweerster. Voortaan moet gelden dat als een
champignonkweker indirect huisvestiging ter beschikking stelt, ook op hem de
verplichting rust erop toe te zien dat de inhouding op het loon voor
huisvesting niet meer dan € 70 per week bedraagt. Aldus verweerster.
Het staat vast dat appellante ten tijde van de controle de woning in Swolgen
niet rechtstreeks verhuurde of anderszins ter beschikking stelde aan de
uitzendkrachten; dat deed immers het uitzendbureau. Gehoord de verklaring
van verweerster ter zitting over de betekenis van het destijds geldende
onderdeel B2.1.10, is het College van oordeel dat verweerster ten onrechte
appellante heeft verweten dit onderdeel van de normen te hebben
geschonden. Immers, het huidige onderdeel B2.1.10 was ten tijde van het
onderzoek niet op appellante van toepassing.
23
Ten aanzien van de vijftiende vraag
5.15 Het College komt tot de slotsom dat appellante het verwijt treft twee
onderdelen van de norm te hebben geschonden, zie r.o 5.10 en 5.12. Deze
tekortkomingen rechtvaardigen naar het oordeel van het College het treffen
van een maatregel door verweerster op grond van artikel 12 van het
Keurmerkreglement.
Verweerster heeft in haar primaire besluit van intrekking van het keurmerk 10
feilen opgesomd en appellante fraude verweten. Zij heeft appellante ook
verweten dat zij niet alle gewerkte uren heeft uitbetaald aan de
uitzendkrachten, zodat deze onderbetaald zijn. Naar het oordeel van
verweerster heeft appellante daarom “in ernstige mate in strijd (…) gehandeld
met meerdere verplichtingen”. Zij voegt eraan toe dat uit artikel 13, derde lid,
van het Keurmerkreglement volgt dat appellante eerst na verloop van 12
maanden na het bestreden besluit in aanmerking komt voor een traject van
hercertificering.
Het College is van oordeel dat de oorspronkelijke 10, later 9, verwijten van
verweerster aan appellante deels stand houden, maar een aantal ook niet.
Belangrijker is dat het College, anders dan verweerster, niet tot het oordeel
komt dat fraude is gepleegd of dat sprake is geweest van onderbetaling van
de uitzendkrachten. Appellante heeft weliswaar die verdenking op zich
geladen door met name het ontbreken van een adequate urenregistratie,
maar voldoende bewijs dat deze gestelde ernstige vergrijpen zijn gepleegd,
ontbreekt. De vraag rijst dan ook of de opgelegde sanctie van intrekking van
het certificaat voor een termijn van twaalf maanden stand kan houden. Het
College is niet bevoegd om het besluit van verweerster te herzien, maar het
geeft verweerster wel in overweging haar sanctie aan te passen of te herzien.
6. Kostenveroordeling
De kosten van deze beroepsprocedure bedragen € 15.650, exclusief eventueel
verschuldige omzetbelasting. Volgens artikel 8, vierde lid, van het reglement bezwaar
en beroep bepaalt het College hoe deze kosten worden verdeeld over de partijen.
Het College is van oordeel dat een redelijke verdeling van de kosten uitkomt op een
betaling van de kosten door partijen in twee gelijke delen. Enerzijds: het beroep van
appellante is gedeeltelijk ongegrond, anderzijds heeft verweerster processueel een
paar steken laten vallen. Deze kostenverdeling brengt mee dat van verweerster
gevraagd wordt om nog een bedrag van de helft van € 15.650, dat is € 7.825, te
storten op haar rekening, die wordt beheerd door AGH. Appellante stortte reeds op
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
24
Uitspraak ( ) – (Stichting Fair Produce Nederland)
verzoek van het College een voorschot van € 2.500 op die rekening. Zij moet dus
nog het verschil tussen € 7.825, en € 2.500, dat is € 5.325, bijstorten.
7. Beslissing
Het College verklaart het door appellante ingestelde beroep voor een gedeelte
gegrond, geeft verweerster in overweging haar uitspraak op bezwaar te herzien of
aan te passen en stelt de kosten van de procedure op € 15.650, waarvan appellante
en verweerster ieder de helft betalen.
De uitspraak zal op grond van artikel 8, zevende lid, van het reglement bezwaar en
beroep anoniem worden gepubliceerd op de website van verweerster.
Aldus gewezen op 12 april 2016 door mr. dr. C.W.M. van Ballegooijen, mr. A.L.
Mertens en mr. E.W. Martens in tegenwoordigheid van mr. drs. L.J.J. van Kruiningen.
E.W. Martens, C.W.M. van Ballegooijen,
lid voorzitter
namens deze: