Ceerrttiiffi iccaattiieer reeggeellinngg ... - Stichting...

67
Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven versie oktober 2009 © Stichting CKB, postbus 366, 2700 AJ Zoetermeer

Transcript of Ceerrttiiffi iccaattiieer reeggeellinngg ... - Stichting...

CCeerrttiiffiiccaattiieerreeggeelliinngg KKaabbeelliinnffrraassttrruuccttuuuurr eenn

BBuuiizzeennlleeggbbeeddrriijjvveenn

versie oktober 2009

© Stichting CKB, postbus 366, 2700 AJ Zoetermeer

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE

0 Inleiding 1 0.1 Algemeen 1 0.2 Procesbenadering 2 0.3 Verhouding tot ISO 9004 2 0.4

Integratie met andere managementsystemen 2

1 Onderwerp en toepassingsgebied 3 1.1 Algemeen 3 1.2 Toepassing 3 1.2.1 Scope Kabelinfrastructuur 3 1.2.2 Scope Buizenlegbedrijven 4 1.2.3 Scope Sleufloze Technieken 5 1.3 Gebruik van het Certificaat bij opdrachtverkrijging 5 1.3.1 Gebruik bij opdrachtverkrijging 5 1.3.2 De Certificaathouder als combinant 5 1.3.3 De Certificaathouder als firmant 5 1.3.4 De Certificaathouder als dochterbedrijf 5 1.4

Certificaatverlening bij doorstartende bedrijven 6

2 Normatieve verwijzing 7 2.1 Algemeen 7 2.2 Normatieve verwijzigen voor alle scopes 7 2.3 Normatieve verwijzingen voor scope “Kabelinfrastructuur” 8 2.4 Normatieve verwijzingen voor scope “Buizenlegbedrijven” 8 2.5

Normatieve verwijzingen voor scope “Sleufloze Technieken” 10

3

Termen en Definities 11

4 Kwaliteitsmanagementsysteem 13 4.1 Algemene eisen 13 4.2 Documentatie-eisen 13 4.2.1 Algemeen 13 4.2.2 Kwaliteitshandboek 13 4.2.3 Beheersing van documentatie 13 4.2.4

Beheersing van registraties 14

5 Directieverantwoordelijkheid 15 5.1 Betrokkenheid van de directie 15 5.2 Klantgerichtheid 15 5.3 Kwaliteitsbeleid 15 5.4 Planning 15 5.4.1 Kwaliteitsdoelstellingen 15 5.4.2 Planning van het kwaliteitsmanagementsysteem 15 5.5 Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie 15 5.5.1 Verantwoordelijkheid en bevoegdheid 15 5.5.2 Directievertegenwoordiger 15 5.5.3 Interne communicatie 15 5.6 Directiebeoordeling 15 5.6.1 Algemeen 15 5.6.2 Input voor de beoordeling 15 5.6.3 Output van de beoordeling 16 5.7

Administratieve, financiële en fiscale eisen 16

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – inhoudsopgave

6 Management van middelen 17

6.1 Beschikbaar stellen van middelen 17 6.2 Personeel 17 6.2.1 Algemeen 17 6.2.2 Bekwaamheid, bewustzijn en training 18 6.3 Infrastructuur 18 6.4 Werkomgeving 19 6.4.1 Voorbereiding, inrichting en oplevering werkterrein 19 6.4.2

Arbo en milieueisen 19

7 Realiseren van het product 21

7.1 Planning van het realiseren van het product 21 7.2 Processen die verband houden met de klant 21 7.2.1 Bepaling van producteisen 21 7.2.2 Beoordeling van producteisen 21 7.2.3 Communicatie met de klant 21 7.3 Ontwerp en Ontwikkeling 22 7.4 Inkoop 22 7.4.1 Inkoopproces 22 7.4.2 Inkoopgegevens 23 7.4.3 Verificatie van het ingekochte product 23 7.5 Productie en het leveren van diensten 23 7.5.1 Beheersing van productie en het leveren van diensten 23 7.5.2 Geldigverklaring van processen voor productie en het leveren van

diensten 26

7.5.3 Identificatie en naspeurbaarheid 26 7.5.4 Eigendom van de klant 26 7.5.5 Instandhouding van het product 26 7.6

Beheersing van bewakings- en meetapparatuur 26

8 Meting, analyse en verbetering 28 8.1 Algemeen 28 8.2 Bewaking en meting 28 8.2.1 Klanttevredenheid 28 8.2.2 Interne audit 28 8.2.3 Bewaking en meting van processen 28 8.2.4 Bewaking en meting van producten 28 8.3 Beheersing van afwijkende producten 28 8.4 Analyse van gegevens 28 8.5 Verbetering 28 8.5.1 Continue verbetering 28 8.5.2 Corrigerende maatregelen 28 8.5.3

Preventieve maatregelen 28

9 Vereist Kennisniveau 29 9.1 Algemeen 29 9.2 Kennisniveau 29 9.2.1 Algemeen 29 9.2.2 Kennisniveau scope Kabelinfrastructuur 29 9.2.3 Kennisniveau scope Buizenlegbedrijven 33 9.2.4 Kennisniveau scope Sleufloze Technieken 39 9.2.5

Kennisniveau lassers 42

10 Aanvullende eisen Sleufloze Technieken 44

10.1 Indeling processen sleufloze aanlegtechnieken 44 10.2 Werkvoorbereiding sleufloze aanlegtechnieken 45 10.2.1 Eisen aan grondonderzoek 45 10.2.2 Eisen aan obstakelonderzoek 47 10.2.3 Eisen aan berekeningen 47 10.2.4 Eisen aan het werkplan 48 10.2.5 Aanvullende veiligheidseisen Buisdoorpersingen (processen S-D – S-E) 48

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – inhoudsopgave

10.3 Uitvoering sleufloze aanlegtechnieken 49 10.3.1 Keuringsplan sleufloze aanlegtechnieken 49 10.3.2 Leidingkwaliteit sleufloze aanlegtechnieken 49 10.4 Indeling processen sleufloze renovatietechnieken 50 10.5 Werkvoorbereiding renovatietechnieken 50 10.5.1 Eisen aan inwendige leidingconditie 50 10.5.2 Eisen aan grondonderzoek 50 10.5.3 Eisen aan berekeningen 50 10.5.4 Eisen aan het werkplan 51 10.6 Uitvoering sleufloze renovatietechnieken 51 10.6.1 Aanwezige middelen renovatietechnieken 51 10.6.2 Keuringsplan renovatietechnieken 52 10.6.3 Oplevering renovatietechnieken 52

BIJLAGEN

I Audits en auditrapportage 53

I.1 Terminologie 53 I.2 Auditsystematiek 53 I.2.1 Initiële audit 54 I.2.2 Opvolgingsaudit 54 I.2.3 Verlengingsaudit 54 I.2.4 Tijdsduur van audits 54 I.3 Auditfrequentie 55 I.3.1 Standaard auditfrequentie 55 I.3.2 Richtlijnen bij bepaling van de auditfrequentie 55 I.3.3 Procedure voor het vaststellen van de auditfrequentie 56 I.4 Klachten 56 I.4.1 Algemeen 56 I.4.2 Klachten over Certificatie-instellingen 56 I.4.3 Klachten over CKB-regeling 56 I.4.4 Klachten over Certificaathouder 57 I.5

Rapportage 57

II Opleidingen 58 II.1 Procedure tot goedkeuring van een nog niet in de Regeling opgenomen

opleiding 58

II.2 Goedgekeurde opleidingen scope “Kabelinfrastructuur” 58 II.3 Goedgekeurde opleidingen scope “Buizenlegbedrijven” 60 II.4 Goedgekeurde opleidingen scope “Sleufloze Technieken” 61 II.5

Uitzonderingen 62

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 1 van 63

0 INLEIDING

0.1 Algemeen inleiding

De Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven (de Regeling) is opgezet voor certificatie van kabelleg- en buizenlegbedrijven die werkzaam zijn in de aardgas-, drinkwater-, warmtedistributie-, energie- en informatiesector. De Regeling is een uiteenzetting van eisen waaraan een kabelinfra- en / of buizenlegbedrijf dient te voldoen voor het verkrijgen van een kwaliteitsverklaring. De eisen hebben betrekking op het kwaliteitssysteem, mensen en middelen, arbo en milieu en op financiële, fiscale en administratieve aspecten. De af te geven kwaliteitsverklaring wordt aangeduid als een "Certificaat". Het Certificaat kent een geldigheidstermijn van drie jaar, waarna het telkens voor een periode van drie jaar kan worden verlengd. Opgemerkt wordt dat de kwaliteit van werken aan de ondergrondse infrastructuur niet alleen bepaald wordt door de Certificaathouder, maar ook door haar opdrachtgever. De onderlinge communicatie en afstemming van kwaliteits- en veiligheidssystemen van de opdrachtgever (denk aan ISO 9001 en VCO) met het CKB-systeem van de Certificaathouder is daarin belangrijk. Maar ook het transparant, eenduidig en consequent toepassen van deze Regeling c.q. het Certificaat draagt bij aan de totale kwaliteit van de ondergrondse infrastructuur in het algemeen en van de werken van een Certificaathouder in het bijzonder. historie Op 1 januari 1994 is de Erkenningsregeling Buizenlegbedrijven geïntroduceerd. Vervolgens heeft op 1 september 1995 een eerste herziening van deze regeling plaatsgevonden. Gelijktijdig is de Certificatieregeling Kabelinfrastructuur geïntroduceerd. Beide regelingen zijn geïntegreerd in de Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven, versie maart 2000. Met de introductie van deze versie is de structuur en inhoud van de Regeling aangepast aan die van de ISO-9001:2000. Hiermee is de Regeling een aanvulling op de ISO-9001:2000 geworden. Deze situatie is in de daaropvolgende herzieningen ongewijzigd gebleven. In oktober 2003 is de versie maart 2000 geactualiseerd en zijn er processen op het gebied van warmtedistributie toegevoegd aan de regeling. Daarnaast werd mogelijk gemaakt dat een bedrijf een proces uit de scope “Sleufloze Technieken” kon laten certificeren, zonder een proces uit de scopes “Kabelinfrastructuur” of “Buizenlegbedrijven” te hebben. In de voorliggende versie oktober 2009 is een aantal zaken geactualiseerd op basis van wet- en regelgeving, technische ontwikkelingen en voortschrijdende inzichten rond risico‟s van kwaliteit, veiligheid en milieu. Binnen de scope “Buizenlegbedrijven” zijn de drie processen met betrekking tot renovatietechnieken vervallen. Binnen de scope “Sleufloze Technieken” zijn vier nieuwe processen met betrekking tot renovatietechnieken opgenomen. Tevens is in deze scope een proces “pneumatisch buisdoorslaan” opgenomen. De reeds aanwezige processen binnen de scope “Sleufloze Technieken zijn herzien. draagvlak De certificatieregeling is op initiatief van de Stichting Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven (CKB) opgesteld door de volgende (vertegenwoordigers van) opdrachtgevers en opdrachtnemers in de kabelleg- en buizenlegbranche, resp. hun rechtsvoorgangers:

- Bouwdienst Rijkswaterstaat - Bouwend Nederland, Vakgroep Ondergrondse Netwerken en Grondwaterbeheer - KPN - Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie - Netbeheer Nederland - NSTT: Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 2 van 63

- Prorail - Uneto-VNI, Vakgroep infratechniek: - NL Kabel: Vereniging Kabelbedrijven - VEWIN: Vereniging exploitanten van waterleidingbedrijven in Nederland

De Stichting CKB voert het beheer van onder andere deze Regeling. Tevens treedt zij op als facilitator van het Centraal College van Deskundigen CKB dat verantwoordelijk is voor de inhoud van de CKB-regeling. overgangstermijnen De voorliggende Regeling is per 7 oktober 2009 van kracht verklaard door het Centraal College van Deskundigen CKB waarin de bovengenoemde belanghebbende partijen zijn vertegen-woordigd. Er geldt een overgangsregeling tot 31 december 2010 waarin tevens de Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven versie oktober 2003 geldig is. Per 31 december 2010 is, bij besluit van het Centraal College van Deskundigen CKB, de Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven versie oktober 2003 niet meer geldig. Indien het Certificaat volgens CKB-versie 2003 geldig zou zijn tot een tijdstip na 31 december 2010, mag de audit tot het verkrijgen van het Certificaat volgens de CKB-versie 2009 opgevat worden als een opvolgingsaudit (zie bijlage I.2.2). Voor het voldoen aan de opleidingseisen die nieuw zijn in de versie CKB 2009, geldt een afwijkende overgangstermijn. Hiertoe wordt verwezen naar bijlage II. Certificatie op basis van deze regeling vindt plaats door daartoe door de Raad voor Accreditatie erkende Certificatie-instellingen. Geaccrediteerde Certificatie-instellingen hebben het recht het CKB-logo te hanteren bij certificatie. Dit CKB-logo is afgedrukt op de omslag van deze regeling.

0.2 Procesbenadering Verwezen wordt naar de tekst inzake “Procesbenadering” van de ISO 9001.

0.3 Verhouding tot ISO 9004 Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verhouding tot ISO 9004” van de ISO 9001.

0.4 Integratie met andere managementsystemen De voor een erkenning volgens deze CKB-regeling in aanmerking komende bedrijven dienen

tenminste volgens ISO 9001 gecertificeerd te zijn. Daarnaast moeten de bedrijven beschikken over een VCA*-Certificaat of een VCA**-Certificaat. De certificatie voor zowel ISO 9001 als voor VCA dient volgens de vigerende versie te zijn geschied. Bij de invulling van de kwaliteitssysteemeisen is de structuur van de ISO 9001, versie 2008 gevolgd. Dit laat onverlet de eis voor certificatie volgens de vigerende ISO 9001. Ten aanzien van de ISO 9001 is een concrete invulling gegeven aan een aantal systeemeisen. Deze zijn in de regeling aangegeven met "Aanvullend op de ISO". Verder is, in de bijlage, een aantal voorbeeldmodellen opgenomen die als een opzet voor het betreffende artikel gehanteerd kunnen worden. Bij de invulling van de arbo- en milieu-eisen is rekening gehouden met de eisen die gesteld worden voor een VCA-Certificaat. Maar ook hier zijn bepaalde eisen concreter ingevuld dan die in de VCA.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 3 van 63

1 ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED

1.1 Algemeen De in deze Regeling opgenomen eisen worden gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag

voor, c.q. de instandhouding van een Certificaat voor Kabelinfrastructuur- en Buizenlegbedrijven. Deze Regeling zal door een, daartoe door de Raad voor de Accreditatie geaccrediteerde Certificatie-instelling worden gehanteerd in samenhang met haar Reglement voor Systeemcertificatie. In dit reglement is de gehanteerde werkwijze vastgelegd bij de uitvoering van het onderzoek ter verkrijging van het Certificaat en de daarbij behorende overeenkomst, alsmede de externe controle. Over de aan te houden auditfrequentie wordt bindend geadviseerd door het Centraal College van Deskundigen. De eisen ten aanzien van de auditfrequentie zijn opgenomen in bijlage I. De af te geven kwaliteitsverklaringen worden aangeduid als “Certificaat”. Afhankelijk van de gecertificeerde processen kan dit zijn met de “Scope Kabelinfrastructuur”, “Scope Buizenlegbedrijf” of “Scope Sleufloze Technieken” of een combinatie daarvan.

1.2 Toepassing Een bedrijf kan een Certificaat verkrijgen voor één of meer processen uit de scopes Kabel-

infrastructuur (art. 1.2.1), Buizenlegbedrijven (art. 1.2.2) en Sleufloze technieken (1.2.3). Hierbij geldt dat Certificaathouders elk gecertificeerd proces met eigen mensen en middelen (materieel) volledig moet kunnen uitvoeren (zie voor een nadere explicatie art 1.3). Een startend kabelinfrastructuur- of buizenlegbedrijf dat nog geen werk in uitvoering heeft gehad, kan een voorlopig Certificaat aanvragen op basis van deze richtlijn met uitzondering van het onderdeel "uitvoering". Het Certificaat wordt verleend wanneer een werk in uitvoering is geweest en in orde bevonden door de Certificatie-instelling en wanneer tevens aan de overige voorwaarden van de regeling is voldaan. Een voorlopig Certificaat is maximaal 6 maanden geldig. Indien na 6 maanden niet aan de gestelde eisen wordt voldaan, wordt de potentiële Certificaathouder afgewezen. Indien een voorlopig CKB- certificaat niet wordt verlengd, komt het bedrijf tenminste één volledig kalenderjaar niet voor een tijdelijk certificaat in aanmerking. Gedurende deze periode kan het bedrijf wel een volledig certificaat aanvragen. Een Certificaat wordt ingetrokken indien het betrokken bedrijf niet voldoet aan de certificatie-eisen die daarvoor in de Regeling gesteld worden. Een proces wordt van het Certificaat afgevoerd indien Certificaathouder niet voldoet aan de certificatie-eisen die voor dit proces in de certificatieregeling worden gesteld. Een proces wordt van het Certificaat afgevoerd indien Certificaathouder dit niet meer met eigen mensen en middelen kan uitvoeren. Een proces wordt van het Certificaat afgevoerd als Certificaathouder niet kan aantonen dat het in de voorliggende periode van drie jaar dit proces daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Indien het proces om voornoemde reden van het Certificaat wordt afgevoerd maar Certificaathouder binnen een half jaar na het moment van afvoeren het proces alsnog uitvoert, kan het proces terstond op het Certificaat opgenomen worden. De Certificatie-instelling zal dit op verzoek van Certificaathouder op schrift stellen. Een Certificatie-instelling die het Certificaat van Certificaathouder intrekt, dan wel een proces van het Certificaat van Certificaathouder afvoert, zal dit terstond melden bij het Centraal College van Deskundigen CKB.

1.2.1 Scope Kabelinfrastructuur De scope Kabelinfrastructuur heeft betrekking op het aanleggen, monteren, repareren en

verwijderen van kabels ten behoeve van energie- en informatiesystemen. Het monteren beperkt zich tot het aansluiten aan de door de systeemleverancier geleverde componenten of systemen.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 4 van 63

Bij de indeling van de processen voor de scope “Kabelinfrastructuur” is een scheiding gemaakt tussen kabels ten behoeve van energie en kabels ten behoeve van informatie. De volgende indeling is gemaakt: Kabels ten behoeve van energie

K-A. Laagspanning ( 1 kV), aanleggen/verwijderen

K-B1. Laagspanning ( 1 kV), monteren huisaansluitingen, distributienetten en renovatie

K-B2. Laagspanning ( 1 kV), monteren openbare verlichtingsaansluitingen K-C. Middenspanning (> 1, <25 kV), aanleggen/verwijderen K-D. Middenspanning (> 1, <25 kV), monteren

K-E. Tussenspanning ( 25, <110 kV), aanleggen/verwijderen

K-F. Hoogspanning ( 110 kV), aanleggen/verwijderen Kabels ten behoeve van informatie K-G. Koper aanleggen/verwijderen K-H. Koper monteren (lassen, inclusief infrastructuur, randapparatuur en kabelverdeler) K-I. COAX aanleggen/verwijderen (inclusief leggen van mantelbuis) K-J. COAX monteren (lassen) K-K. Glasvezel aanleggen/verwijderen (inclusief het leggen van mantelbuis en het inblazen van de glasvezel) K-L. Glasvezel monteren (lassen, inclusief infrastructuur, randapparatuur en kabelverdeler) Met nadruk wordt gesteld dat van de processen K-A tot en met K-L voor zover deze betrekking hebben op het aanleggen van kabelinfrastructuur, uitgesloten is het aanleggen, renoveren, repareren danwel vervangen met behulp van sleufloze technieken. Hiertoe wordt verwezen naar de processen S-A t/m S-J (artikel 1.2.3).

1.2.2 Scope Buizenlegbedrijven De scope Buizenlegbedrijven heeft betrekking op de aanleg, onderhoud, verwijdering en

reparatie van aansluitleidingen (inclusief de meter), distributieleidingen, transportleidingen en de daarbij behorende verbindingswerkzaamheden inclusief appendages, ten behoeve van het onder druk transporteren en distribueren van gas, warmte en/of drinkwater.

B-A. Gas/Water Ø1 63: St/Cu/PE/PVC (voor staal uitsluitend schroef-

verbindingen)

B-B. Gas/Water Ø 400: PE/PVC

B-C. Gas/Water Ø 400: gietijzer

B-D. Gas/Water Ø 400: staal B-E. Water > Ø 400: PE/PVC B-F. Water > Ø 400: gietijzer B-G. Water > Ø 400: staal B-H. Water > Ø 400: voorgespannen beton en plaatstalen kernbuis B-I. Water alle diameters glasvezelversterkte kunststof B-J. Gas/Water alle diameters asbestcement (uitsluitend het maken van aansluitingen, reparatie en verwijdering van leidingen)

B-K Warmtedistributie Ø 350: aanleggen / monteren / isoleren / lekdetectie

B-L. Warmtedistributie Ø 350: onderhouden / verwijderen B-M. Warmtedistributie > Ø 350: aanleggen / monteren / isoleren / lekdetectie B-N. Warmtedistributie > Ø 350: onderhouden / verwijderen B-O. vervallen B-P. vervallen B-Q. vervallen

1 Ø is gedefinieerd als nominale middellijn in millimeters. Bij de processen B-K t/m B-N is dit inclusief de isolatie.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 5 van 63

Met nadruk wordt gesteld dat van de processen B-A tot en met B-N voor zover deze betrekking hebben op het aanleggen van buizeninfrastructuur, uitgesloten is het aanleggen, renoveren, repareren danwel vervangen met behulp van sleufloze technieken. Hiertoe wordt verwezen naar de processen S-A t/m S-J (artikel 1.2.3).

1.2.3 Scope Sleufloze Technieken De scope Sleufloze Technieken heeft betrekking op de aanleg, montage, reparatie, vervanging

en verwijdering van kabels ten behoeve van energie- en informatiesystemen alsmede op de aanleg, renovatie en vervanging van aansluitleidingen, distributieleidingen en transportleidingen ten behoeve van het onder druk transporteren en distribueren van gas, warmte of drinkwater, alsmede de aanleg van mantelbuizen, waarbij geen volledige ontgraving van de betreffende kabel- of leidingtracé plaats vindt. Sleufloze technieken ten behoeve van aanleg S-A. Kleine gestuurde boringen (maximaal 12 ton) S-B. Grote gestuurde boringen (van 12 tot 80 ton) S-C. Zeer grote gestuurde boringen (meer dan 80 ton) S-D. Open front boringen S-E. Gesloten front boringen S-F. Pneumatisch buisdoorslaan (“raketten“,“impact ramming“ en “impact moling“) Sleufloze technieken ten behoeve van renovatie en / of vervanging S-G. Reparatietechnieken S-H. Reliningstechnieken S-I. Spraytechnieken S-J. Pipecracking / pipebursting Opmerking Ten aanzien van de sleufloze technieken zijn in hoofdstuk 10 aparte eisen opgenomen.

1.3 Gebruik van het Certificaat bij opdrachtverkrijging

1.3.1 Gebruik bij opdrachtverkrijging De Certificaathouder is gerechtigd het Certificaat te gebruiken als bewijs voor het voldoen aan

door opdrachtgever gestelde kwalificatie-eisen, mits deze eisen gerelateerd zijn aan de processen die op het Certificaat zijn aangegeven.

1.3.2 De Certificaathouder als combinant De Certificaathouder is gerechtigd om als (één van de) combinant(en) van een combinatie die bij

opdrachtgever een werk tracht te verkrijgen het Certificaat te gebruiken als bewijs voor het voldoen aan door opdrachtgever gestelde kwalificatie-eisen, mits deze eisen gerelateerd zijn aan de processen die op het Certificaat zijn aangegeven en de Certificaathouder de processen die op het Certificaat zijn aangegeven zelf in het te verkrijgen werk zal uitvoeren dan wel laat uitvoeren op zodanige wijze dat blijvend aan de eisen uit deze regeling is voldaan.

1.3.3 De Certificaathouder als firmant De Certificaathouder is gerechtigd om als (één van de) firmant(en) van een VOF die bij

opdrachtgever een werk tracht te verkrijgen het Certificaat te gebruiken als bewijs voor het voldoen aan door opdrachtgever gestelde kwalificatie-eisen, mits deze eisen gerelateerd zijn aan de processen die op het Certificaat zijn aangegeven en de Certificaathouder de processen die op het Certificaat zijn aangegeven zelf in het te verkrijgen werk zal uitvoeren dan wel laat uitvoeren op zodanige wijze dat blijvend aan de eisen uit deze regeling is voldaan.

1.3.4 De Certificaathouder als dochterbedrijf Het moederbedrijf van (de) Certificaathouder(s) is gerechtigd (het) Certifica(a)t(en) te gebruiken

als bewijs voor het voldoen aan door opdrachtgever gestelde kwalificatie-eisen, mits deze eisen gerelateerd zijn aan de processen die op het(de)Certifica(a)t(en) zijn aangegeven en het

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 6 van 63

moederbedrijf een juridische, organisatorische en fiscale eenheid met de Certificaathouder(s) vormt en de Certificaathouder de processen die op het Certificaat zijn aangegeven zelf in het te verkrijgen werk zal uitvoeren dan wel laat uitvoeren op zodanige wijze dat blijvend aan de eisen uit deze regeling is voldaan.

1.4 Certificaatverlening bij doorstartende bedrijven Indien een gefailleerd bedrijf te kennen geeft een doorstart te willen maken en aantoonbaar kan

maken dat het voldoet aan eisen die worden gesteld aan Opleidingen, Materiaal, Materieel en Managementsystemen, kan aan het doorstartende bedrijf voor de toepasselijke processen een voorlopig CKB-certificaat worden verstrekt voor de duur van maximaal 6 maanden. Hierbij dient het volgende in acht genomen te worden:

bij de verstrekking van het voorlopig CKB-certificaat dient aangetoond te zijn dat het doorstartend bedrijf voldoet aan de eisen die worden gesteld in het kader van Opleidingen, Materiaal, Materieel en Managementsystemen én

het doorstartend bedrijf dient aan te tonen dat het voldoet dan wel bezig is te voldoen aan de eisen met betrekking tot de vigerende versies van VCA en ISO 9001.

Het voorlopig CKB-certificaat dient te worden omgezet in een definitief certificaat vóór de afloop van de periode waarvoor een voorlopig CKB-certificaat is verleend. De processen die op het definitieve CKB-certificaat vermeld worden, dienen allen te zijn ge-audit. Het voorlopig CKB-certificaat zal worden ingetrokken indien na afloop van de termijn waarvoor het voorlopig CKB-certificaat is verleend, blijkt dat het doorstartend bedrijf niet heeft kunnen aantonen aan alle bovengestelde eisen te voldoen.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 7 van 63

2 NORMATIEVE VERWIJZING

2.1 Algemeen Deze Regeling bevat bepalingen die, doordat ernaar verwezen wordt, tevens bepalingen van deze

norm zijn. De in artikel 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 genoemde normen, voorschriften, richtlijnen of publicaties zijn slechts voorgeschreven indien zij direct van toepassing zijn op de processen waarvoor een certificaat is afgegeven. Bij wijziging van de aangehaalde normen, voorschriften, richtlijnen of publicaties kan het gebeuren dat de gewijzigde norm, voorschrift, richtlijn of publicatie een andere naam draagt of een ander nummer krijgt. In dat geval dient in deze Regeling voor de aangehaalde norm, voorschrift, richtlijn of publicatie deze nieuwe naam en met nieuw normnummer gelezen te worden. Bij wijziging van de aangehaalde normen, voorschriften, richtlijnen of publicaties dient bij het raadplegen daarvan altijd de meest recente versie te worden aangehouden, tenzij de opdrachtgever in haar bepalingen en bestekseisen anders aangeeft.

1

2.2 Normatieve verwijzigen voor alle scopes 1. A-blad “A-blad Kabel- en buizenlegger”, St. Arbouw, 2009

2. AI-5 “Veilig werken in besloten ruimten, Sdu, 2007 3. AI-15 "Veilig werken op daken", Sdu, 2001 4. AI-16 "Beveiligen van wand- en vloeropeningen", Sdu, 2000 5. AI-17 "Hijs- en hefgereedschap", Sdu, 2003 6. AI-22 "Werken met verontreinigde grond", Sdu, 2001 7. Auditrapportage CKB “Auditrapportage”; St. CKB, jaarlijks. 8. PGS-15 "Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, VROM, 2005 9. CROW publicatie 96 “Handleiding Veilig Werken aan wegen”, 2003 10. CROW publicatie 96a “Richtlijnen voor maatregelen bij werken in uitvoering op autosnelwegen; 2005 11. CROW publicatie 96b “Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnel- wegen en wegen binnen de bebouwde kom; 2005. 12. CROW publicatie 132 “Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water; 2009 13. CROW publicatie 250 “Richtlijn Zorgvuldig Graafproces”, 2008 14. CROW, RAW 2005 H24, 25 en 26: " sleuf- en sleufloze technieken, leidingwerk en

kabelwerk" CROW, 2005 15. NEN 2768 "Meterkasten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen

voor leidingaanleg in woningen” NEN, 1998 16. NEN 3116 “Tekeningen in de bouw – basissymbolen voor de uitwisseling van gegevens over de ligging van ondergrondse leidingen; 1990 17. NPR 2760 “De wederzijdse beïnvloeding van buisleidingen en

hoogspanningsverbindingen”, NEN, 1991 18. ISO 9000 "Kwaliteitsmanagementsystemen;Grondbeginselen en

verklarende woordenlijst", NEN, 2000 19. ISO 9001 "Kwaliteitsmanagementsystemen – Eisen”, NEN, 2008 20. UAV "Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering

van werken”; Sdu, 1995 21. UAV-gc “Uniform Aanbestedingsreglement – gecombineerde

contracten”; Sdu, 1995 22. UAR "Uniform Aanbestedingsreglement”; Sdu / AVBB, 2001 23. UAR-EG "Uniform Aanbestedingsreglement-EG”; Sdu, 2001 24. VCA "VGM Checklijst Aannemers", SSVV, 2008

1 Bijvoorbeeld bij het werken aan een installatie die onder een oude norm is aangelegd.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 8 van 63

25. Bouwbesluit 2003 "Bouwbesluit 2003", Sdu, Staatsblad 582, 2002

2.3 Normatieve verwijzingen voor scope “Kabelinfrastructuur” 26. EN 50110 "Bedrijfsvoering van elektrische installaties"; 1998

27. EnergieNed (VEEN) "Richtlijnen montage kabels en toebehoren 1989", EnergieNed, 1988

28. EnergieNed (VEEN) "Richtlijnen distributienetten, 1989", EnergieNed, 1997 29. LA 26 “Landelijk Afvalbheerplan 2002 – 2012 – sectorplan 26: Kabelreststoffen; VROM 30. NEN 1010 "Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties", NEN,

2007 + C1 31. NEN 1014 “Bliksembeveiliging”; NEN, 1992 32. NEN 1041 "Veiligheidsbepalingen voor hoogspanningsinstallaties"; NEN,

1982 33. NEN 3140 “Bedrijfsvoering van electrische installaties; aanvullende bepalingen

voor laagspanningsinstallaties”; NEN, 1998 34. NEN 3840 “Bedrijfsvoering van electrische installaties; aanvullende bepalingen

voor Hoogspanningsinstallaties”; NEN, 1998

35. BEI “Bedrijfsvoering van elektrische installaties”, NEN-EN 50110-2 1998 /C1:2001, NEN, 2001

2.4 Normatieve verwijzingen voor scope “Buizenlegbedrijven” 36. AC-leidingenplan “Werkplan voor het verwijderen en afvoeren van asbestcement-buizen

uit het ondergrondse openbare waterleiding-, gas- en rioolnet / Werkwijzer voor het repareren en aanboren van asbestcementbuizen in het ondergrondse openbare waterleiding-, gas- en rioolnet,2009, Bouwend Nederland, VEWIN, EnergieNed, FNV, CNV, Abvakabo, St. Rioned, St. Arbouw

37. EN 253 “District heating pipes;Preinsulated bonded pipe systems for directly buried hot water networks;Pipe assembly of steel service pipe, polyurethane thermal insulation and outer casing of polyethylene”, NEN, 2003

38. EN 287 “Het kwalificeren van lassers; smeltlassen”,deel 1: Staal, NEN, 2006 39. NEN-EN-ISO 15607 "Beschrijven en goedkeuren van lasmethoden voor metalen –Algemene

regels"; NEN, 2003 40. NEN-EN-ISO 15609 "Beschrijven en goedkeuren van lasmethoden voor metalen:

Lasmethodebeschrijvingen Deel 1: Booglassen"; NEN, 2004 41. NEN-EN-ISO 15614 "Beschrijven en goedkeuren van lasmethoden voor metalen –

Lasmethodebeproeving – Deel 1: Boog en autogeenlassen van staal en booglassen van nikkel en nikkellegeringen”, NEN, 2004

42. EN 448 “District heating pipes; Preinsulated bonded pipe systems for directly buried hot water networks;Fitting assemblies of steel service pipes, polyurethane thermal insulation and outer casing of polyethylene”; NEN, 2003

43. EN 488 “District heating pipes;Preinsulated bonded pipe systems for directly buried hot water networks;Steel valve assembly for steel service pipes, polyurethane thermal insulation and outer casing of polyethylene”; NEN, 2003

44. EN 489 “District heating pipes;Preinsulated bonded pipe systems for directly buried hot water networks;Joint assembly for steel service pipes, polyurethane thermal insulation and outer casing of polyethylene”; NEN, 2003

45. EN 10204 “Producten van metaal; soorten keuringsdocumenten”, 1995 46. EN 12068 " Cathodic protection;External organic coatings for the corrosion

protection of buried or immersed steel pipelines used in conjunction with cathodic protection;Tapes and shrinkable materials"; NEN, 1998.

47. EN 12327 " Gas supply systems; Pressure testing, commissioning and decommissioning procedures; Functional requirements", NEN, 2000

48. EN 12732 “Gas supply systems; Welding steel pipework; Functional

requirements”, NEN, 2000

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 9 van 63

49. EN 13160-1 “Leak detection systems; Part 1: General principles”, NEN, 2003 50. EN 13160-2 “Leak detection systems;Part 2: Pressure and vacuum systems”, NEN,

2003 51. EN 13160-3 “Leak detection systems;Part 3: Liquid systems”, NEN, 1998 (ontwerp) 52. EN 14419 “District heating pipes;Preinsulated bonded pipe systems for directly

buried hot water networks;Surveillance systems”, NEN,; 2002 (ontwerp) 53. EnergieNed (Vestin) “Studie 54: Richtlijnen voor het uitvoeren van werkzaamheden

(ontgravingen) in de nabijheid van stadsverwarmingsleidingen”, EnergieNed.

54. ISO 8501-1 “Preparation of steel substrates before application of paints and related products;Visual assessment of surface cleanliness;Part 1: Rust grades and preparation grades of uncoated steel substrates and of steel substrates after overall removal of previous coatings”, NEN, 2001

55. ISO 8501-2 “Preparation of steel substrates before application of paints and related products;Visual assessment of surface cleanliness;Part 2: Preparation grades of previously coated steel substrates after localized removal of previous coatings”, NEN, 2001

56. ISO 8501-3 “Preparation of steel substrates before application of paints and related products;Visual assessment of surface cleanliness;Part 3: Preparation grades of welds, cut edges and other areas with surfaceimperfections”, NEN, 2001

57. Kiwa Publicatie "BTO 2001.175 (c) Hygiënecode Drinkwater”2002. 58. NEN 7244-2 "Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12007-2 –

Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met 16 bar – Deel 2: Specifieke functionele eisen voor polyetheen (MOP tot en met 10 bar)”, NEN, 2004.

59. NEN 7244-6 " Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met 16 bar – Deel 6: Specifieke functionele eisen voor aansluitingen”, NEN, 2005.

60. NEN 7244-7 " Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12327- Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale bedrijfsdruk tot en met 16 bar – Deel 7: Specifieke functionele eisen voor sterkte- en dichtheidsbeproeving en voor het in bedrijf en buiten bedrijf stellen van gasdistributieleidingen, NEN, 2005

61. LK.94.05 "Lijmverbindingen in glasvezelversterkte kunststof leidingsystemen" FME-CWM, 1994

62. LK.94.06 "Lamineerverbindingen in glasvezelversterkte kunststof leidingsyste-men", FME-CWM, 1994

63. NEN 805 “Watervoorziening: eisen aan distributiesystemen buitenshuis”; NEN, 2000

64. NEN 1006 “Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties (AVWI,2002), NEN, 2002

65. NEN 1059 "Gasvoorzieningssystemen: gasdrukregelstations voor transport en distributie (Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279";NEN, 2003.

66. NEN 1091 "Veiligheidseisen voor stalen gastransportleidingen met een ontwerpdruk hoger dan 1 bar en lager dan of gelijk aan 16 bar";NEN, 1994.

67. NEN 1092 "Veiligheidseisen voor PE-gasleidingen met een bedrijfsdruk boven 1 bar"; 1984.

68. NEN 1093 "Veiligheidseisen voor nodulair gietijzeren gasleidingen met een bedrijfsdruk boven 1 bar"; 1979

69. NEN 2768 "Meterruimten en bijbehorende voorzieningen voor in een woonfunctie", NEN, 2005

70. NEN 3650 “Eisen voor buisleidingsystemen”, 2003 1

71. NEN 6902 "Uitwendige bekleding met PE van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken "; NEN, 1986.

72. NEN 7200 "Kunststofleidingen voor het transport van gas, drinkwater en

1 Deze norm omvat meerdere delen die allen betrekking hebben op deze Regeling en dientengevolge voorgeschreven zijn.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 10 van 63

afvalwater; Stuiklassen van buizen en hulpstukken van PE"; NEN, 1998.

73. NPR 3659 “Ondergrondse pijpleidingen; Grondslagen voor de sterkteberekening”, NEN, 1996, aangevuld in 2003.

74. NPR 6903 "Aanleg van ondergrondse leidingen bestaande uit aan de buitenzijde met PE beklede stalen buizen en hulpstukken"; NEN, 1986.

75. NPR 6906 "Aanleg van ondergrondse leidingen bestaande uit buizen en hulpstukken die aan de buitenzijde zijn voorzien van een epoxybekleding"; 1983.

76. NPR 6912 "Kathodische bescherming"; 1997. 77. VEWA “Veiligheidsvoorschriften Warmtedistributie”; EnergieNed, 2000. 78. VIAG “Model Veiligheidsinstructies Aardgas 2006”; EnergieNed, 2007. 79. VM 102 “Elektro(mof)lassen van thermoplastische kunststoffen”; FME-CWM,

1994

80. 97/23/EG “Richtlijn Drukapparatuur”, EU, Publicatieblad Nr. L 181, 1997

2.5 Normatieve verwijzingen voor scope “Sleufloze Technieken” 81. Kiwa BRL-K770/02 "Inwendige cementmortelbekleding van bestaande ondergrondse

leidingen"; 1992. 82. NEN 12007-4 “ Gasvoorzieningssystemen voor maximale druk tot en met 16 bar -

Deel 4: Specifieke functionele aanbevelingen voor renovatie”‟NEN, 2000

83. NEN 3650 “Eisen voor buisleidingsystemen”, 2003 1

84. NEN 3651 “Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken”, NEN, 2003.

1 Deze norm omvat meerdere delen die allen betrekking hebben op deze Regeling en dientengevolge voorgeschreven zijn.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 11 van 63

3 TERMEN EN DEFINITIES

Voor toepassing van deze certificatieregeling gelden de volgende termen en definities: Audit: De toetsing van Certificaathouder op het voldoen aan de eisen uit deze regeling door een daartoe geaccrediteerde Certificatie-instelling. Bedrijf (in ISO 9001: “de organisatie”): In deze regeling bedoeld als Kabelinfrastructuur- en/of Buizenlegbedrijf: De natuurlijke of rechts-persoon, aan wie het werk is opgedragen. Een bedrijf vormt een juridische, fiscale én bestuurlijke eenheid. Bestek: De beschrijving van het Werk, de daarbij behorende tekeningen, de voor het werk geldende voorwaarden, de nota van inlichtingen en het procesverbaal van aanwijzing. Certificaathouder: Een bedrijf dat door het voldoen aan de eisen van deze regeling het Certificaat van de CKB heeft verkregen. Certificatie-instelling: Een certificatie-instelling die door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd is voor het certificatieschema “Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven” en tevens door de Stichting CKB is toegelaten tot de CKB. Certificaat: De door een Certificatie-instelling aan een Certificaathouder af te geven kwaliteitsverklaring in het kader van deze Regeling. Kwaliteitsplan: Een document waarin specifieke maatregelen, voorzieningen en volgorde van activiteiten met betrekking tot de kwaliteit van toepassing op een bepaald(e) product, dienst, contract of project zijn vermeld. Opdrachtgever (in ISO 9001: “de klant”): De natuurlijke of rechtspersoon, die het werk opdraagt aan de Certificaathouder. Onderaannemer (in ISO 9001: “de leverancier”): Een bedrijf aan wie door de Certificaathouder (een deel van) het werk wordt uitbesteed of doorbesteed. Proces Samenhangend geheel van werkzaamheden waarvoor een Certificaat volgens de Regeling kan worden verkregen. Regeling De (voorliggende) Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven 2009 Scope Range van vergelijkbare processen Werk: Het door Certificaathouder conform het bestek uit te voeren werk. Werkplan: Plan van aanpak waarin opgenomen is hoe, wanneer en door wie een werk wordt uitgevoerd.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 12 van 63

Voor definities die betrekking hebben op kwaliteitsbegrippen wordt verwezen naar de norm ISO 9000 "Kwaliteitsmanagementsystemen – grondbeginselen en verklarende woordenlijst". De volgende afkortingen en begrippen worden in deze regeling gehanteerd: A-blad = Arbouw-informatieblad AI-blad = Arbeidsinformatie-blad CKB = Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven CPR = Commissie Preventie van Rampen EN = Europese Norm GVK = Glasvezel Versterkte Kunststoffen ISO = (Norm van de) International Standardisation Organisation I-SZW = Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (dienst Arbeidsinspectie) NEN = Nederlandse Norm UAR = Uniform Aanbestedings Reglement UAV(-gc) = Uniforme Administratieve Voorwaarden (gecombineerde contracten) VBO = Voorbereidend Beroeps Onderwijs VCA = VGM Checklijst Aannemers Nederland VGM = Veiligheid, Gezondheid en Milieu WION = Wet Informatieuitwisseling Ondergrondse Netwerken WKA = Wet Ketenaansprakelijkheid

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 13 van 63

4 KWALITEITSMANAGEMENTSYSTEEM

4.1 Algemene eisen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Algemene eisen” van de ISO 9001.

4.2 Documentatie-eisen

4.2.1 Algemeen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Documentatie-eisen – Algemeen” van de ISO 9001.

4.2.2 Kwaliteitshandboek Verwezen wordt naar de tekst inzake “Documentatie-eisen – Kwaliteitshandboek” van de ISO

9001.

4.2.3 Beheersing van documentatie Verwezen wordt naar de tekst inzake “Documentatie-eisen – Beheersing van documentatie” van de

ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Certificaathouder dient te beschikken over een overzicht met alle voor de uitvoering benodigde documenten, waaronder de in de paragrafen 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 vermelde normen en voorschriften voor de desbetreffende scopes en processen. Extra aandacht dient besteed te worden aan de tekeningen op het werk. Het dient duidelijk te zijn welke tekeningen van toepassing zijn. Projectgegevens met betrekking tot ontwerp (indien behorend bij de opdracht) dienen bij de ontwerper aanwezig te zijn. Projectgegevens met betrekking tot uitvoering, waaronder vergunningen, dienen bij de Certificaathouder en op de projectlocatie aanwezig te zijn. Om het werk gestructureerd uit te kunnen voeren dient in ieder geval op het werk of projectlocatie een projectmap aanwezig te zijn met daarin de volgende documenten:

- het kwaliteitsplan; - de (goedgekeurde) tekeningen; - vergunningen; - de werkopdracht; - een uitvoeringsplan; - een keurings- en beproevingsplan; - (indien van toepassing) andere uitvoeringsplannen, zoals een V&G-plan of Asbest

cementplan; - Tekeningen van aanwezige ondergrondse kabels en leidingen, verstrekt door of via

Kadaster - eventuele werkinstructies; - eventuele verrekeningslijsten; - eventuele productiestaten met eenheden product; - een opleveringsformulier.

Het is toegestaan een combinatie in één of meer van de genoemde documenten aan te brengen. Op kantoor dient per werk aanwezig te zijn:

alle relevante projectdocumenten die op werklocatie aanwezig zijn;

vergunningen;

bestek en tekening;

evt. geotechnisch onderzoek;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 14 van 63

te hanteren normen;

aannemingscontract en de voorwaarden waaronder dit tot stand is gekomen. Het is toegestaan om genoemde documenten niet fysiek aanwezig te laten zijn, indien zij in digitale vorm direct en ter plaatse oproepbaar zijn.

4.2.4 Beheersing van registraties Verwezen wordt naar de tekst inzake “Documentatie-eisen – Beheersing van registraties” van de

ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Alle relevante documenten en registraties dienen voor de duur van tenminste de overeengekomen garantietermijn bewaard te worden. Een bewaartermijn van tenminste zeven jaar is vereist, wanneer “productaansprakelijkheid” aan de orde is.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 15 van 63

5 DIRECTIEVERANTWOORDELIJKHEID

5.1 Betrokkenheid van de directie Verwezen wordt naar de tekst inzake “Betrokkenheid van de directie” van de ISO 9001.

5.2 Klantgerichtheid Verwezen wordt naar de tekst inzake “Klantgerichtheid” van de ISO 9001.

Ter aanvulling geldt dat de directie moet bewerkstelligen dat, naar aanleiding van het verwachtingspatroon van klanten, de eisen van klanten zijn bepaald en dat eraan is voldaan met het doel de klanttevredenheid te verhogen.

5.3 Kwaliteitsbeleid Verwezen wordt naar de tekst inzake “Kwaliteitsbeleid” van de ISO 9001.

5.4 Planning

5.4.1 Kwaliteitsdoelstellingen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Planning – Kwaliteitsdoelstellingen” van de ISO 9001.

5.4.2 Planning van het kwaliteitsmanagementsysteem Verwezen wordt naar de tekst inzake “Planning – Planning van het kwaliteitsmanagementsysteem”

van de ISO 9001.

5.5 Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie

5.5.1 Verantwoordelijkheid en bevoegdheid Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie –

Verantwoordelijkheid en bevoegdheid” van de ISO 9001.

5.5.2 Directievertegenwoordiger Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie –

Directievertegenwoordiger” van de ISO 9001.

5.5.3 Interne communicatie Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie –

Interne communicatie” van de ISO 9001.

5.6 Directiebeoordeling

5.6.1 Algemeen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Directiebeoordeling – Algemeen” van de ISO 9001.

5.6.2 Input voor de beoordeling Verwezen wordt naar de tekst inzake “Directiebeoordeling – Input voor de beoordeling” van de ISO

9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld:

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 16 van 63

De input voor de directiebeoordeling moet informatie bevatten met betrekking tot de jaarlijkse uitgave “Auditrapportage CKB” van de Stichting CKB alsmede over de evaluatie van de richtlijnen ter beheersing van de afvalstromen.

5.6.3 Output van de beoordeling Verwezen wordt naar de tekst inzake “Directiebeoordeling – Output van de beoordeling” van de

ISO 9001.

5.7 Administratieve, financiële en fiscale eisen Ten aanzien van de administratieve eisen zijn de UAV, UAV-GC, UAR en UAR-EG van toepassing

tenzij anders is overeengekomen. Vervolgens geldt:

1

- Inschrijving in het beroepsregister van het land waar Certificaathouder is gevestigd; - Certificaathouder verstrekt terstond op verzoek van de Certificatie-instelling danwel jaarlijks

een verklaring ten aanzien van de betaling van de Sociale verzekeringsbijdrage, overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar Certificaathouder is gevestigd;

- Certificaathouder verstrekt terstond op verzoek van de Certificatie-instelling dan wel jaarlijks een verklaring inzake de nakoming van fiscale verplichtingen, waarin de belastingdienst van het land waar Certificaathouder is gevestigd verklaart dat Certificaathouder de in zijn aangiften loonbelasting en premie volksverzekering vermelde bedragen aan loonbelasting en premie volksverzekering alsmede de nageheven loonbe-lasting en premie volksverzekeringen heeft voldaan dan wel heeft voldaan met uitzonde-ring van de bedragen waarvoor uitstel van betaling is verleend, dan wel een betalingsregeling heeft getroffen welke door Certificaathouder wordt nagekomen.

- Indien Certificaathouder werken uitvoert voor een hoofdaannemer of een opdrachtgever die in de zin van de Wet Ketenaansprakelijkheid wordt aangemerkt als eigenbouwer, heeft hoofdaannemer of opdrachtgever het recht een gedeelte van de aanneemsom te storten op een zogenaamde G-rekening, ter zekerheid van betaling van sociale premies en loonbelasting. Deze procedure kan vervallen indien Certificaathouder is aangesloten bij een Vereniging Onderlinge Vrijwaring Ketenaansprakelijkheid. In dat geval dient door de betrokken Onderlinge na melding van het contract een vrijwaringsbewijs ter zake het betreffende werk te worden verstrekt ter vrijwaring van de hoofdaannemer of opdrachtgever.

Verder geldt dat:

Certificaathouder niet in staat van faillissement, liquidatie, (voorlopige) surséance van betaling of een soortgelijke toestand ingevolge een gelijkwaardige procedure die voortkomt uit een nationale wet mag verkeren.

tegen Certificaathouder géén procedure voor een schuldregeling of een andere gelijksoortige procedure overeenkomstig de nationale wet mag lopen.

Het voldoen aan de eisen in deze paragraaf is een directe verantwoordelijkheid van de directie.

1 Wijzigingen dienen direct doorgegeven te worden d.m.v. het verstrekken van de gewijzigde verklaring.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 17 van 63

6 MANAGEMENT VAN MIDDELEN

6.1 Beschikbaar stellen van middelen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Beschikbaar stellen van middelen” van de ISO 9001.

Ter aanvulling wordt opgemerkt dat het hier middelen betreft die zijn gericht op verbetering en instandhouding van het kwaliteitsmanagementsysteem en de klanttevredenheid.

6.2 Personeel

6.2.1 Algemeen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Personeel – Algemeen” van de ISO 9001.

Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Voor de scope Kabelinfrastructuur worden de volgende functies onderscheiden:

Functie T.b.v. proces

Grondwerker K-A, K-C, K-E, K-F, K-G, K-I, K-K

Assistent Monteur Laagspanning K-B1, K-B2,

Assistent Monteur Datacommunicatie K-H, K-J, K-L

Monteur Laagspanning K-B1, K-B2

Monteur Middenspanning K-D, K-B1, K-B2

Monteur Datacommunicatie K-H, K-J, K-L

Eerste Monteur Laagspanning K-B1, K-B2

Eerste Monteur Middenspanning K-D, K-B1, K-B2

Eerste Monteur Datacommunicatie K-H, K-J, K-L

Voorman Kabelinfra K-A, K-C, K-D, K-F, K-G, K-I, K-K

Uitvoerder Energiekabels K-A t/m K-F

Uitvoerder Informatiekabels K-G t/m K-L

Projectleider K-A t/m K-L

Voor de scope Buizenlegbedrijven worden de volgende functies onderscheiden:

Functie T.b.v. proces

Grondwerker B-A t/m B-N

Assistent Monteur Gas B-A t/m B-D + B-J

Assistent Monteur Water B-A t/m B-J

Assistent Monteur Warmte B-K t/m B-N

Monteur Gas B-A t/m B-D + B-J

Monteur Water B-A t/m B-J

Monteur Warmte B-K t/m B-N

Eerste Monteur Gas B-A t/m B-D + B-J

Eerste Monteur Water B-A t/m B-J

Eerste Monteur Warmte B-K t/m B-N

Voorman Leidinginfra B-A t/m B-N

Uitvoerder Gas B-A t/m B-D + B-J

Uitvoerder Water B-A t/m B-J

Uitvoerder Warmte B-K t/m B-N

Projectleider B-A T/M B-N

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 18 van 63

Voor de scope Sleufloze Technieken worden de volgende functies onderscheiden:

Functie T.b.v. proces

Grondwerker S-A t/m S-J

Assistent Boormeester S-A t/m S-E

Boormeester Gestuurd boren S-A, S-B

Boormeester Gestuurd Boren Maxi S-A, S-B, S-C

Boormeester Buisdoorpersingen S-D, S-E

Boormeester pneumatisch buisdoorslaan S-F

Assistent Operator Renovatietechnieken S-G t/m S-J

Operator Renovatietechnieken S-G t/m S-J

Uitvoerder Sleufloze Aanlegtechnieken S-A t/m S-F

Uitvoerder Sleufloze Renovatietechnieken S-G t/m S-J

Projectleider S-A t/m S-J

De functiebenamingen zoals gebruikt in deze regeling komen voort uit de “Loopbaanplanner Bolegbo-vok (2003)”. Het kan zijn dat Certificaathouder andere dan in deze Regeling genoemde functiebenamingen hanteert. Certificaathouder dient in zo‟n geval zelf aan te geven welke functies overeenkomen met de functies uit deze Regeling.

6.2.2 Bekwaamheid, bewustzijn en training Verwezen wordt naar de tekst inzake “Personeel – Bekwaamheid, bewustzijn en training” van de

ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Medewerkers die betrokken zijn bij uitvoering van vooraf getypeerde werkzaamheden waarvoor uit hoofde van wet- en regelgeving een aanwijzingenbeleid geldt, dienen te beschikken over een op naam gestelde aanwijzing ter fiattering van betrokkenheid bij getypeerde werkzaamheden. Medewerkers die zijn betrokken bij de uitvoering van vooraf getypeerde werkzaamheden waarvoor uit hoofde van veiligheids- en/of kwaliteitsaspecten op naam gestelde certificaten verplicht zijn, dienen aan te kunnen tonen dat zij hierover beschikken, eventueel door middel van een veiligheids- of kwaliteitspaspoort. In hoofdstuk 9 (Vereist kennisniveau) worden de functies uit artikel 6.2.1 nader uitgewerkt naar de benodigde competenties inzake “technische vaardigheden”, “communicatieve vaardigheden”, “projectmatige vaardigheden” en “organisatorische vaardigheden”. In bijlage II worden de per functie toegelaten opleiding(en) weergegeven. Hierbij wordt tevens aangegeven hoe een opleiding tot de Regeling toegelaten kan worden.

6.3 Infrastructuur Verwezen wordt naar de tekst inzake “Infrastructuur” van de ISO 9001.

Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld:

a. Onder werkruimten worden ook verstaan (schaft)keten en mobiele werkplaatsen. b. Ten aanzien van procesuitrusting de van toepassing zijnde AI-bladen of NEN normen

toe te passen. Indien deze niet voorhanden zijn dienen voorschriften van de fabrikant of opdrachtgever aangehouden te worden.

c. Uitvoering en registratie van onderhoud van materieel en gereedschappen dient plaats te vinden op basis van de door Certificaathouder opgestelde voorschriften.

d. Naast de wettelijke bepalingen voor hulpmiddelen en bouwstoffen zijn van toepassing de algemeen erkende regelen der techniek met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn en de hoofdstukken 7 (Bouwstoffen) en 8 (Hulpmiddelen) van de UAV 1989, tenzij hiervan in het bestek of op andere wijze door de opdrachtgever wordt afgewe-ken.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 19 van 63

6.4 Werkomgeving Verwezen wordt naar de tekst inzake “Werkomgeving” van de ISO 9001.

Ter aanvulling wordt het gestelde in 6.4.1 en 6.4.2 als eis gesteld.

6.4.1 Voorbereiding, inrichting en oplevering werkterrein Ten aanzien van de voorbereiding, inrichting en oplevering van het werkterrein worden de

volgende eisen gesteld. A. Voorbereiding werkterrein Certificaathouder is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat alle bestaande kabels en leidingen in het werk met dezelfde kwaliteit worden gehandhaafd, zonder beschadigingen of inbreuk op de tracés. Minimaal twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden dient Certificaathouder door middel van een graafmelding bij het Kadaster, zich op de hoogte te stellen van de loop van leidingen, kabels e.d.. Het Kadaster geeft altijd een melding terug, ook indien er geen informatie beschikbaar is. De netbeheerder is wettelijk verplicht informatie te leveren. In geval van werkzaamheden als gevolg van een calamiteit dient Certificaathouder bij het Kadaster een calamiteitenmelding doen.

Bij werkzaamheden in de nabijheid van schakelstations (bijvoorbeeld op de terreinen van Prorail of nutsbedrijven) dient Certificaathouder zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke situatie. B. Inrichting werkterrein Het werkterrein moet indien nodig en mogelijk afgesloten/afgebakend zijn voor publiek. Apparatuur moet zodanig gekozen en/of opgesteld worden dat eventuele olielekkage geen vervuiling van de grond veroorzaakt. Certificaathouder dient ervoor zorg te dragen dat het smeren, olie verversen en het aanvullen van de brandstofvoorraden van machines, werktuigen en transportmiddelen uitsluitend plaats vindt op een door het bestek aangegeven plaats en dient zodanig te geschieden dat in het geheel geen smeermiddel, olie of brandstof in de bodem of in het water wordt gemorst. Overtollig vet en afgewerkte olie dienen op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden afgevoerd. Machines en voertuigen die tijdens de uitvoering van werkzaamheden gevaar van verontreiniging gaan opleveren, dienen door Certificaathouder te worden verwijderd. C. Oplevering werkterrein Certificaathouder dient zorg te dragen dat na het beëindigen van de werkzaamheden en uiterlijk bij de oplevering het werkterrein volgens de bestekseisen wordt opgeleverd.

6.4.2 Arbo en milieueisen Ten aanzien van arbeidsomstandigheden en milieu dient te worden voldaan aan de wettelijke

voorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden en milieu, alsmede aan de eisen van het verplichte VCA-Certificaat. Een aantal eisen hieruit is concreter ingevuld .Tevens is een aantal eisen toegevoegd uit voorschriften zoals deze door verschillende nutsbedrijven gehanteerd worden. A. Arbobeleid Verwezen wordt naar de tekst inzake “VGM-beleid” uit de VCA. Uitbesteding werk Wanneer Certificaathouder de opgedragen werkzaamheden, na vooraf verkregen (schriftelijke)

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 20 van 63

toestemming van de opdrachtgever, deels of geheel laat uitvoeren door een andere onderneming dan de zijne, dient hij ervoor te zorgen dat op die andere onderneming eveneens de verplichting tot naleving van de van toepassing zijnde (en alle andere al dan niet wettelijke) voorschriften komt te rusten. Organisatiestructuur, taken en verantwoordelijkheden Verwezen wordt naar de tekst inzake “organisatiestructuur, taken en verantwoordelijkheden” uit de VCA. Risico-inventarisatie Verwezen wordt naar de tekst inzake “risico-inventarisatie” uit de VCA. B. Afval Afvalverwerking Certificaathouder stelt richtlijnen op voor beheersing, scheiding, verzameling, opslag en afvoer van afvalstromen. Deze worden jaarlijks geëvalueerd en indien nodig aangepast. Provinciale Milieuverordening

Certificaathouder dient voorafgaand aan de werkzaamheden zich op de hoogte te stellen van de eventuele verplichtingen van Certificaathouder voortvloeiende uit de Provinciale Milieuverordening. Certificaathouder zal aan deze verplichtingen moeten voldoen. Kabelrestanten De verwijdering van papier- en kunststofgeïsoleerde kabelrestanten dient plaats te vinden overeenkomstig de Wet Milieubeheer. Dit is uitgewerkt in het Landelijk Afvalbeheerplan 2002 - 2012 – sectorplan 26 : Kabelreststoffen . Uitgangspunt hierbij is dat de ontdoener (eigenaar) verantwoordelijk blijft voor het verwijderen van kabelrestanten. Restanten warmtedistributie Isolatiematerialen, geïsoleerde buizen of restanten daarvan dienen volgens de vigerende regelgeving en aanvullende voorschriften te worden verwijderd. Uitgangspunt hierbij is dat de ontdoener (eigenaar) verantwoordelijk blijft voor het verwijderen van restanten. Verwerking boorvloeistof Bij een proces gebruikte boorvloeistof dient op verantwoorde wijze verwerkt te worden. De gehanteerde wijze van verwerking dient schriftelijk vastgelegd te worden. Indien bij het proces gebruik wordt gemaakt van boorvloeistof, dient bij aanleg in een verontreinig-de bodem de overblijvende verontreinigde boorvloeistof conform de geldende eisen en normen te worden behandeld. De toegepaste wijze van behandeling dient schriftelijk vastgelegd te worden. C. Voorschriften voorzieningen personeel bedrijf VGM-voorlichting Verwezen wordt naar de tekst inzake “VGM-voorlichting” uit de VCA. Project-specifieke VGM-instructies (incl. onderaannemers) Verwezen wordt naar de tekst inzake “Project-specifieke VGM-instructies” uit de VCA. Persoonlijke beschermingsmiddelen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Persoonlijke beschermingsmiddelen” uit de VCA. Brand- en ongevallenregistratie

Verwezen wordt naar de tekst inzake “Brand- en ongevallenregistratie”uit de VCA.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 21 van 63

7 REALISEREN VAN HET PRODUCT

7.1 Planning van het realiseren van het product Verwezen wordt naar de tekst inzake “Planning van het realiseren van het product” van de ISO

9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Er dient een duidelijke structuur binnen Certificaathouder aanwezig te zijn om de verschillende stappen in het uitvoeringsproces te herkennen. Bedoeld wordt hierbij: de werkvoorbereiding, de uitvoering en de oplevering. Speciale aandacht dient hier uit te gaan naar de (gegevens)overdracht tussen de verschillende stappen. Certificaathouder dient de werkzaamheden gestructureerd uit te voeren, waarbij Certificaathouder bekend dient te zijn met het gebruik van de voor het werk geldende uitvoerings- en/of keuringsplan-nen en Veiligheids- en Gezondheidsplannen (inclusief risico-analyses). Deze plannen zijn gebaseerd op het bestek.

7.2 Processen die verband houden met de klant

7.2.1 Bepaling van producteisen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Processen die verband houden met de klant – Bepaling van

producteisen” van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Het contractueel vastleggen van voorwaarden ten aanzien van meer- en minderwerk behoort tot dit artikel.

7.2.2 Beoordeling van producteisen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Processen die verband houden met de klant – Beoordeling

van producteisen” van de ISO 9001.

7.2.3 Communicatie met de klant Verwezen wordt naar de tekst inzake “Processen die verband houden met de klant –

Communicatie met de klant” van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Verantwoordelijkheden Een belangrijk aspect bij het sluiten van overeenkomsten is het vaststellen van de verantwoordelijkheden van opdrachtgever en Certificaathouder. Deze moeten worden vastgelegd in de uiteindelijke overeenkomst tussen deze partijen. Dit betekent dat de contractdocumenten een-duidig moeten aangeven wie welke verplichting heeft. In deze aanvulling op de ISO 9001 staat vermeld van welke aspecten de verantwoordelijkheden moeten worden vastgelegd. Ze gaat echter niet in op de daadwerkelijke vastlegging bij de afzonderlijke partijen. Aanwijzing aanspreekpunt Certificaathouder dient één persoon aan te wijzen als aanspreekpunt voor de opdrachtgever terzake de uitvoeringsaspecten van het Werk. Genoemd persoon dient voldoende kennis te bezitten en in ieder geval te voldoen aan de kennisvereisten gesteld aan de functies van uitvoerder (zie art. 6.2.1 en hoofdstuk 9). Keuze werkmethode Indien de opdrachtgever de toepassing van een werkmethode voorschrijft, dient Certificaathouder

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 22 van 63

zich een oordeel te vormen over de keuze van de werkmethode en de hierbij te gebruiken appara-tuur. Indien de aanbestedingsprocedure dit toelaat moeten bezwaren of opmerkingen met betrekking tot deze keuze dan wel alternatieven schriftelijk in de offerte c.q. overeenkomst opgenomen worden. Indien de opdrachtgever de toepassing van een werkmethode niet voorschrijft dient Certificaathouder de meest doeltreffende werkmethode te kiezen en deze keuze te onderbouwen. De keuze dient schriftelijk in de offerte c.q. overeenkomst te worden vastgelegd. Overige betrokken partijen Certificaathouder dient vooraf bij de opdrachtgever te informeren naar eventueel door overige partijen gestelde eisen die van invloed kunnen zijn op de uitvoering. Vóór uitvoering van het werk dient Certificaathouder zich ervan te vergewissen dat al deze eisen bekend zijn. Indien opdrachtgever geen of slechts deels informatie versterkt dient de Certificaathouder dit schriftelijk eveneens te bevestigen. De overige partijen in dit verband kunnen zijn:

- beheerder van de te kruisen infrastructuur en terreinen - beheerder van de nabijgelegen infrastructuur en terreinen - verantwoordelijken voor openbare orde, veiligheid en milieu

Afspraken met betrekking tot uitzonderlijke situaties. Certificaathouder dient aandacht te schenken aan uitzonderlijke situaties die kunnen optreden tijdens de uitvoering. In de overeenkomst moet vastgelegd worden hoe gehandeld wordt en wie de consequenties inzake tijd, geld en kwaliteit draagt. Uitzonderlijke situaties kunnen onder andere zijn:

- het ontoelaatbaar afwijken van het tracé - het tijdens de uitvoering vastlopen van het aanlegproces - overbelasting en/of beschadiging van de leiding tijdens de aanleg - schade aan bestaande infrastructuur - het onverwacht aantreffen van bodemverontreiniging - het onverwacht aantreffen van natuurlijke en/of bodemvreemde obstakels - het treffen van (aanvullende) verkeersmaatregelen

7.3 Ontwerp en Ontwikkeling Dit valt buiten het toepassingsgebied van deze regeling, tenzij (een deel van) het ontwerp deel

uitmaakt van de opdracht aan Certificaathouder. Alleen in dat geval wordt verwezen naar de overeenkomstige (sub)artikelen in ISO 9001.

7.4 Inkoop

7.4.1 Inkoopproces Verwezen wordt naar de tekst inzake “Inkoop – Inkoopproces” van de ISO 9001.

Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: In dit artikel wordt onder inkoop verstaan:

- het inschakelen van onderaannemers (inclusief de inzet van mensen en materieel door onderaannemers),

- het inlenen van mensen, - het inhuren van materieel, - het inkopen van materiaal.

Bij het inschakelen van onderaannemers en / of het inlenen van mensen en / of het inhuren van materieel dient Certificaathouder er voor zorg te dragen dat blijvend aan de in deze regeling gestelde eisen wordt voldaan, indien met de ingeschakelde onderaannemer en / of de ingeleende mensen en / of het ingehuurde materieel feitelijk uitvoering gegeven wordt aan (een gedeelte van) het proces, waarvoor Certificaathouder is gecertificeerd. Ingeleende mensen en personeel van onderaannemers die voor de processen uit deze regeling

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 23 van 63

worden ingezet, dienen, indien zij een functie bekleden zoals omschreven in artikel 6.2.1 in deze regeling, ieder geval te voldoen aan de voor die functie geldende eisen (o.a in hoofdstuk 9). Ingehuurd materieel en materieel van onderaannemers dat ingezet wordt bij de processen, dient in ieder geval te voldoen aan de eisen zoals in deze regeling worden omschreven. Ingekocht materiaal en materiaal dat door ondernemers ingezet wordt bij de processen dient in ieder geval te voldoen aan de eisen van de opdrachtgever.

7.4.2 Inkoopgegevens Verwezen wordt naar de tekst inzake “Inkoop – Inkoopgegevens” van de ISO 9001.

7.4.3 Verificatie van het ingekochte product Verwezen wordt naar de tekst inzake “Inkoop – Verificatie van het ingekochte product” van de ISO

9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Certificaathouder dient een registratie bij te houden van de ingeleende mensen en personeel van onderaannemers die voor de processen uit deze regeling worden ingezet, indien zij een functie bekleden zoals omschreven in artikel 6.2.1. Deze registratie dient tenminste te bevatten de kwalificaties van de betreffende personen, een urenregistratie, het (deel van het) werk waarbij zij ingezet zijn alsmede een accordering door een daartoe bevoegde persoon van de werkgever (het uitlenende bedrijf). Indien het bedrijf waarvan personeel wordt ingeleend eveneens volgens deze Regeling gecertificeerd is voor het proces waarbij het ingeleende personeel wordt ingezet, kan de registratie van de kwalificaties achterwege blijven.

7.5 Productie en het leveren van diensten

7.5.1 Beheersing van productie en het leveren van diensten Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Beheersing van

productie en het leveren van diensten” van de ISO 9001. Inzake de inzet van vakbekwaam personeel wordt verwezen naar hoofdstuk 9 "Competenties en Kennisniveau". Inzake de procedures en werkwijze voor de sleufloze technieken wordt verwezen naar hoofdstuk 10 “Aanvullende eisen sleufloze technieken”. Certificaathouder dient, afhankelijk van de gecertificeerde processen, over de daartoe van toepassing zijnde voorschriften te beschikken. De informatie die nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden (zoals relevante onderdelen van het bestek, tekeningen, werkinstructies en schetsen) dient in de actuele uitgave op de werkplek aanwezig te zijn. Aanvullend kan de opdrachtgever technische eisen en of richtlijnen formuleren in het bestek. Ook kan de opdrachtgever aanvullende procedures vereisen vanuit veiligheids- of kwaliteitsvoorschriften zoals bijvoorbeeld de BEI, VIAG, VEWA of hygiënecodes. Indien dit aan de orde is, dient Certificaathouder dit aantoonbaar te maken. Aanvullende werkvoorschriften voor alle scopes

1. De diepte en ligging van de kabels en / of leidingen alsmede het dichten en verdichten van sleuven dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de voorschriften van de opdrachtgever.

2. Bij het ontgraven mogen bomen en wortels van bomen in principe niet beschadigd worden. 3. Het leggen van de kabels en / of leidingen in de sleuven of op andere voorgeschreven

plaatsen dient te geschieden met inachtneming van de voorwaarden van de fabrikant(en). 4. Het leggen van de kabels en / of leidingen dient te geschieden in voldoende droge sleuven

op een steen- en scherfvrije bodem. 5. Voor wat betreft de verwerkingstemperatuur dienen de voorschriften van de

fabrikant/opdrachtgever aangehouden te worden.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 24 van 63

6. Direct na het aanbrengen van een kabel of leiding dienen eventuele kabel- of leidingmerken te worden aangebracht. Deze merken dienen zodanig te worden aangebracht dat de op de merken vermelde gegevens zichtbaar zijn.

7. Bij invoering in gebouwen, onder het maaiveldniveau, dient de afdichting van grondkabel- en leidingdoorvoermateriaal overeenkomstig NEN 2768 en NEN 7244-6 te worden uitgevoerd.

8. Tussen de te leggen kabels en de te kruisen leidingen dient op het punt van kruising in het verticale vlak de afstand te bedragen die door de fabrikant of opdrachtgever is voorgeschreven. Indien hier geen voorschrift voor is, dient deze afstand in principe 0,2 m. te zijn.

9. Bij meerdere kabels en / of leidingen in een sleuf dienen deze zonder kruisingen evenwijdig aan elkaar te worden gelegd.

10. Opslag, transport en handling van materiaal dient te geschieden volgens voorschriften van de opdrachtgever of, indien deze ontbreekt, van de leverancier.

11. Werkzaamheden mogen pas aanvangen nadat de opdrachtgever of een daartoe aangewezen en bevoegd persoon de betreffende kabel of leiding heeft vrijgegeven.

12. Proefsleuven worden aangebracht volgens de CROW Richtlijn 250 “Zorgvuldig Graafproces”.

Aanvullende werkvoorschriften scope Kabelinfrastructuur Certificaathouder dient de werkzaamheden uit te voeren met inachtneming van de hieronder beschreven punten.

1. De kabels dienen te worden gelegd in rolrichting van de haspel. 2. De kabels dienen zoveel mogelijk in fabricagelengten te worden gelegd. Zij mogen niet

over de grond worden getrokken doch dienen door een voldoende aantal rollen te worden ondersteund.

3. De kabels dienen met een geringe, doch verantwoorde, overlengte gelegd te worden zo dat verbindingen en aansluitingen mogelijk zijn.

4. Voor het leggen van de kabels in de sleuven kan van mechanische hulpmiddelen gebruik worden gemaakt. Bij de hierbij toe te passen methode moet een gelijkmatige verdeling van de maximaal voor de desbetreffende kabel toelaatbare trekkracht over de volle kabellengte gewaarborgd zijn.

5. Er dient te worden voldaan aan de te stellen eisen voor maximaal toelaatbare trekkrachten. Tevens mogen na montage géén trekspanningen meer in de kabel aanwezig zijn.

6. Knikken, breuken en torderingen mogen niet in de kabels voorkomen. 7. Tijdens het verwerken in bochten dienen de kabels in een boog te worden gelegd, waarvan

de straal afhankelijk is van de specificatie van het te leggen kabeltype (gebruik dient gemaakt te worden van geldende verwerkingsinstructies van de fabrikant/opdrachtgever van de kabel met hierin aangegeven de minimaal toelaatbare buigstraal).

8. Vrije kabeleinden dienen te worden afgedicht om vocht-indringen te voorkomen. 9. Bij het leggen dient bij het plaatsen of geplaatste meubilair een kabellus gelegd te worden

volgens een door de opdrachtgever genoemde afmetingen. 10. Indien kabels moeten worden verwijderd uit een sleuf waarin nog in bedrijf zijnde kabels

aanwezig zijn, mogen de te verwijderen kabels niet in de sleuf worden gezaagd of geknipt. Indien een restant kabel niet verwijderd kan worden, dienen de uiteinden te worden afgedopt. Werkzaamheden in de nabijheid van in bedrijf zijnde kabels kunnen alleen na toestemming en volgens voorschrift van de opdrachtgever verricht worden.

11. Kabels dienen na afloop van de werkzaamheden op de haspel te worden vastgezet en afgedicht en beschermd tegen UV-straling.

12. Onafgedekte kabels mogen niet mechanisch belast worden (niet op lopen of rijden). 13. Voor het verwijderen of verleggen van kabels dient de Certificaathouder er voor te zorgen

dat een geactualiseerd werkplan op het werk aanwezig is. De basis van dit werkplan is een uitgevoerde taak-risico-analyse. Is op het werk een V&G-plan aanwezig dan wordt het werkplan toegevoegd aan het V&G-plan.

14. Alvorens een informatiekabel te verwijderen of te verleggen dient Certificaathouder zich ervan te overtuigen dat er geen verbindingen meer operationeel zijn.

15. Het verwijderen van kabels dient te allen tijde spanningsloos te geschieden. 16. Alvorens een energiekabel te verleggen dient de Certificaathouder aan het volgende te

voldoen: a. er zal spanningsloos moeten worden gewerkt,

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 25 van 63

b. er mag ook, indien noodzakelijk en verantwoord, in de nabijheid van actieve delen worden gewerkt. Dit met in achtneming van de werkvoorschriften als omschreven in de bedrijfsprocedure van de netbeheerder en aanvullende veiligheidsmaatregelen.

De randvoorwaarde „indien noodzakelijk en verantwoord‟ is bij het werken in de nabijheid van actieve delen in de NEN 3840 als volgt gedefinieerd:

voldaan is aan de voorwaarden als genoemd in het Arbeidsomstandighedenbesluit;

de dringende noodzaak van het werken in de nabijheid van actieve delen is aangetoond, waarbij een nadrukkelijke afweging van factoren (veiligheidsrisico‟s voor eigen medewerkers en derden, omstandigheden, e.d.) heeft plaatsgevonden, hetgeen is vastgelegd in het op te stellen werkplan

er wordt gewerkt volgens een werkinstructie en/of procedure,

de medewerkers in het bezit zijn van de nodige aanwijzingen;

de te gebruiken materialen en middelen geschikt zijn voor het werken in de nabijheid van actieve delen,

de aanwezige installatie is geschikt (te maken) voor het werken in de nabijheid van actieve delen,

er gewerkt wordt op basis van een schriftelijke opdracht ten aanzien van het onder spanning werken.

Aanvullende werkvoorschriften scope Buizenlegbedrijven Ten aanzien van het lassen van stalen leidingen (gas, water en warmte) geldt het volgende: Certificaathouder of vestiging dient in het bezit te zijn van de van toepassing zijnde LMK (lasmethodekwalificatie). Tevens dienen tijdens een procesbeoordeling de benodigde LMB's (lasmethodebeschrijvingen) en LK's (lasserskwalificaties) op het werk aanwezig te zijn. Ter verduidelijking van het voorgaande is het volgende van toepassing: 1. Een LMK is een lasmethodekwalificatie op naam van Certificaathouder. Een volgens de

Regeling voor laswerkzaamheden gecertificeerde Certificaathouder (de processen B-D, B-G en B-H) dient in het bezit te zijn van deze LMK. De LMK is voor een langere periode geldig, afhankelijk van welk keuringsinstituut de LMK verstrekt heeft. Een LMK verkregen van bijvoorbeeld Lloyds is voor 3 jaar geldig.

2. Een LMB is een lasmethodebeschrijving en geeft aan hoe te lassen. Deze LMB kan door een ieder opgesteld worden, zolang de LMB maar voldoet aan de NEN 15609 en NEN 15614. Op elk project dient een LMB aanwezig te zijn.

3. Een LK is een lasserskwalificatie op naam van een lasser. Voor elk laswerk geldt dat de (eventueel ingehuurde) lasser in het bezit dient te zijn van een LK. De lasserskwalificatie dient te zijn opgesteld overeenkomstig EN 287-1. Een LK is voor een periode van twee jaar geldig mits aan de voorwaarden wordt voldaan volgens EN 287-1 paragraaf 10.

Indien Certificaathouder laswerk wil laten uitvoeren waarvoor Certificaathouder geen LMK heeft dan dienen de volgende stappen te worden uitgevoerd: a. Opstellen LMB. b. Controle LMB, bij voorkeur door de opdrachtgever. c. Proeflassen (dit kan gebeuren door een lasser die nog geen LK heeft voor de betreffende

LMB). d. Keuren van de proeflas door een onafhankelijk keuringsinstituut (NDO + buig/trek proeven). e. Indien de uitslag positief is dan wordt de LMK op naam geschreven van Certificaathouder. De

LMK geldt dan tevens voor het betreffende geldigheidsgebied waarbinnen de proeflas valt (de nog niet gekwalificeerde lasser heeft vervolgens een LK voor het betreffende geldigheidsgebied).

f. Uitvoer laswerk door een lasser met een LK. Wordt laswerk volgens een ander geldigheidsgebied uitgevoerd dan waarvoor Certificaathouder een LMK heeft dan dienen de stappen a t/m f opnieuw uitgevoerd te worden. Oplevering Voor aanvang van de werkzaamheden dient tussen bedrijf en opdrachtgever overeenstemming te zijn over activiteiten betreffende de oplevering van de werkzaamheden. Vóór vrijgave en oplevering dienen de in onderstaande tabel weergegeven activiteiten te worden

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 26 van 63

uitgevoerd. Afwijkingen zijn slecht mogelijk indien hier voor aanvang van de werkzaamheden overeensteminning over is tussen opdrachtgever en Certificaathouder.

Activiteit gas water warmte elektra/ informatie

kathodische bescherming aanbrengen x x x 1)

Afpersen x x x x 2)

spuien/spoelen/proppen/schoonmaken x x x

gasvoerend maken x

bacteriologisch betrouwbaar maken x

ontluchten / vullen / in bedrijf stellen x

lekdetectie 0-meting / meetrapport x

kabelmanteltesten x

inmeten/op tekening vastleggen x x x x

tracé oplevering x x x x

opmaken van opleveringsrapport x x x x

garantieverklaring afgeven x x x x

1) bij staal-in-staalsystemen 2) bij HDPE-leidingen die gebruikt worden ter bescherming van glasvezelkabel

De resultaten van de genoemde activiteiten dienen geregistreerd te worden. Alle afwijkingen in de zin van paragraaf 8.3 “Beheersing van afwijkende producten” dienen te zijn vermeld. De opleveringsrapportage dient direct aan de opdrachtgever ter beschikking te worden gesteld. Wanneer een oplevering een deeloplevering is, dan dient Certificaathouder dit schriftelijk aan de opdrachtgever te melden.

7.5.2 Geldigverklaring van processen voor productie en het leveren van diensten Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Geldigverklaring van

processen voor productie en het leveren van diensten” van de ISO 9001.

7.5.3 Identificatie en naspeurbaarheid Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Identificatie en

naspeurbaarheid” van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: De status van (op het werk zijnde) afgekeurd materieel of materiaal valt eveneens onder dit artikel.

7.5.4 Eigendom van de klant Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Eigendom van de

klant” van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Het gestelde in dit artikel geldt ook voor door de klant verstrekt gereedschap en/of meetmiddelen of bij huur van dergelijke hulpmiddelen van derden.

7.5.5 Instandhouding van het product Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Instandhouding van

het product” van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Als voorbeeld voor de te controleren onderdelen kunnen de punten zoals aangegeven in bijlage III "Keuringsplan projectuitvoering" gebruikt worden. Dit kan nader aangevuld worden.

7.6 Beheersing van bewakings- en meetapparatuur Verwezen wordt naar de tekst inzake “Productie en het leveren van diensten – Beheersing van

bewakings- en meetapparatuur” van de ISO 9001.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 27 van 63

Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: Voor de beheersing en het gebruik van de door de opdrachtgever of derden beschikbaar gestelde keurings-, meet- en beproevingsmiddelen, wordt tevens verwezen naar paragraaf 7.5.4.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 28 van 63

8 METING, ANALYSE EN VERBETERING

8.1 Algemeen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Meting, analyse en verbetering – Algemeen” van de ISO

9001. opmerking In dit hoofdstuk wordt veelal rechtstreeks verwezen naar de ISO 9001 zonder daarbij vanuit de CKB-regeling aanvullende eisen te stellen. Hieruit mag niet worden afgeleid dat de eisen uit dit hoofdstuk minder belangrijk zouden zijn dan de eisen uit andere hoofdstukken.

8.2 Bewaking en meting

8.2.1 Klanttevredenheid Verwezen wordt naar de tekst inzake “Bewaking en meting – Klanttevredenheid” van de ISO 9001.

8.2.2 Interne audit Verwezen wordt naar de tekst inzake “Bewaking en meting – interne audit” van de ISO 9001.

8.2.3 Bewaking en meting van processen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Bewaking en meting – Bewaking en meting van processen”

van de ISO 9001. Ter aanvulling op de ISO 9001 wordt het volgende gesteld: In een keuringsplan dient te zijn vastgesteld welke controles, op welke wijze, met welke middelen en volgens welke frequenties moeten worden uitgevoerd. Een registratie van de bevindingen is vereist.

8.2.4 Bewaking en meting van producten Verwezen wordt naar de tekst inzake “Bewaking en meting – Bewaking en meting van producten”

van de ISO 9001.

8.3 Beheersing van afwijkende producten Verwezen wordt naar de tekst inzake “Beheersing van afwijkende producten” van de ISO 9001.

8.4 Analyse van gegevens Verwezen wordt naar de tekst inzake “Analyse van gegevens” van de ISO 9001.

8.5 Verbetering

8.5.1 Continue verbetering Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verbetering – Continue verbetering” van de ISO 9001.

8.5.2 Corrigerende maatregelen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verbetering –Corrigerende maatregelen” van de ISO 9001.

8.5.3 Preventieve maatregelen Verwezen wordt naar de tekst inzake “Verbetering – Preventieve maatregelen” van de ISO 9001.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 29 van 63

9 VEREIST KENNISNIVEAU

9.1 Algemeen Naast het laten voldoen van haar werknemers aan de opleidingseisen dient Certificaathouder door

middel van overdracht, opleidingen en/of trainingen steeds de benodigde vakkundigheden en ervaringen op peil te houden. Per medewerker dienen de gevolgde en de nog te volgen opleidingen en trainingen te zijn vastgelegd (bij voorkeur in een opleidingsplan). In bijlage II wordt per functie de door het Centraal College van Deskundigen CKB toegelaten opleidingen aangegeven.

9.2 Kennisniveau

9.2.1 Algemeen Artikel 9.2.2 beschrijft de basisvaardigheden van de functies voor de scope “Kabelinfrastructuur",

artikel 9.2.3 beschrijft de basisvaardigheden van de functies voor de scope “Buizenlegbedrijf” en artikel 9.2.4 beschrijft de basisvaardigheden van de functies voor de scope “Sleufloze technieken”. Bijlage II beschrijft de opleidingen die leiden tot een diploma of certificaat, die een voldoende niveau aantonen voor het uitoefenen van de diverse functies uit artikelen 9.2.2, 9.2.3 en 9.2.4. De opleidingen en diploma's van de in de bijlage II genoemde instellingen kunnen vervangen worden door andere opleidingen en diploma's. Uitgangspunt bij het vaststellen van het vereiste opleidingsniveau is of de betreffende opleiding voldoende is voor de vervulling van de daaraan gekoppelde functie. Beoordeling geschiedt door het Centraal College van Deskundigen (zie procedure in bijlage II.1).

9.2.2 Kennisniveau scope Kabelinfrastructuur Onderstaand worden per functie, behorende bij de scope “Kabelinfrastructuur” de basisvaardigheden

aangegeven. Voor de voorgeschreven opleidingen bij de diverse functies wordt verwezen naar bijlage II. a. Grondwerker communicatieve vaardigheden

1. basis communicatieve vaardigheden organisatorische vaardigheden

2. werkt onder toezicht projectmatige vaardigheden

3. geen vaktechnische vaardigheden

4. gericht op graafwerkzaamheden; 5. soms eenvoudige elektrotechnische spanningsloze montagewerkzaamheden; 6. verrichten van straatwerk;

b. Assistent Monteur Laagspanning communicatieve vaardigheden

1. administreert en rapporteert mondeling en schriftelijk over voor het werk noodzakelijke gegevens aan leidinggevende op het werk.

organisatorische vaardigheden

2. werkt aan de hand van instructies (onder toezicht op afstand); 3. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid m.b.t de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 30 van 63

projectmatige vaardigheden

4. geen vaktechnische vaardigheden

5. werkt onder toezicht; 6. bijkomende graafwerkzaamheden; 7. eenvoudige elektrotechnische montage werkzaamheden m.b.t. laagspanning; 8. tekening lezen; 9. graven, obstakelvrij maken, aanvullen, verdichten en afwerken van sleuven bij open en

gesloten verhardingen; 10. werkzaamheden t.b.v. de nodige veiligheid, zorgvuldigheid en hygiëne uitvoeren zoals

tijdelijke verkeersmaatregelen treffen, gevaarlijke situaties signaleren en loopschotten voor bewoners aanbrengen;

11. kabels en leidingen ondersteunen en beschermen. Studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau. De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). c. Assistent Monteur Datacommunicatie Zie Assistent Monteur Laagspanning. Hierbij wordt basisvaardigheid 7 vervangen door:

7. eenvoudige montage werkzaamheden m.b.t. datacommunicatie; Tevens vervalt basisvaardigheid 3 De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg met de opdrachtgever te volgen opleiding. d. Monteur Laagspanning communicatieve vaardigheden

1. onderhoudt mondeling zakelijke contacten met bij het werk betrokken personen organisatorische vaardigheden

2. werkt zelfstandig (op afstand onder toezicht); 3. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid m.b.t de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie en die van anderen.

projectmatige vaardigheden 4. verricht de handelingen in de juiste volgorde.

vaktechnische vaardigheden

5. verricht montagewerkzaamheden op gebied van laagspanning volgens geldende eisen en voorschriften;

6. werkt volgens geldende veiligheids- en arbovoorschriften; 7. tekening lezen;

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). e. Monteur Middenspanning Zie Monteur Laagspanning. Hierbij wordt basisvaardigheid 5 vervangen door:

5. eenvoudige montage werkzaamheden m.b.t. middenspanning volgens geldende eisen en voorschriften;;

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren).

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 31 van 63

f. Monteur Datacommunicatie Zie Monteur Laagspanning. Hierbij vervalt basisvaardigheid 3 en wordt basisvaardigheid 5 vervangen door:

5. eenvoudige montage werkzaamheden m.b.t. datacommunicatie; De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg met de opdrachtgever te volgen opleiding. g. Eerste Monteur Laagspanning communicatieve vaardigheden

1. kan medewerkers begeleiden en instrueren; 2. onderhoudt contacten op verschillende niveaus; 3. voert enige administratieve handelingen uit;

organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig; 5. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid mbt de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie en die van anderen

projectmatige vaardigheden 6. kan zijn eigen werk indelen.

vaktechnische vaardigheden

7. verricht montagewerkzaamheden op gebied van laagspanning volgens geldende eisen en voorschriften;

8. werkt volgens geldende veiligheids- en arbovoorschriften; 9. kan schades inschatten en repareren; 10. inmeten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). h. Eerste Monteur Middenspanning Zie Eerste Monteur Laagspanning. Hierbij wordt basisvaardigheid 7 vervangen door:

7 verricht montagewerkzaamheden op gebied van middenspanning volgens geldende eisen en voorschriften;

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). i. Eerste Monteur Datacommunicatie Zie Eerste Monteur Laagspanning. Hierbij vervalt basisvaardigheid 5 en wordt basisvaardigheid 7 vervangen door:

7 verricht montagewerkzaamheden op gebied van datacommunicatie volgens geldende eisen en voorschriften;

De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg met de opdrachtgever te volgen opleiding. j. Voorman Kabelinfra communicatieve vaardigheden

1. kan medewerkers begeleiden en instrueren; 2. onderhoudt contacten op verschillende niveaus; 3. voert enige administratieve handelingen uit (o.a. afrekenstaat en urenregistratie).

organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig; 5. is op de hoogte van en handelt naar het aanwijzingenbeleid volgens de NEN 3140

(laagspanning) / NEN 3840 (middenspanning / hoogspanning) danwel van het

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 32 van 63

aanwijzingenbeleid van de opdrachtgever.

projectmatige vaardigheden 6. kan zijn werk en dat van anderen indelen.

vaktechnische vaardigheden

7. heeft kennis van montagewerkzaamheden op gebied van laagspanning, middenspanning en / of datacommunicatie volgens geldende eisen en voorschriften;

8. werkt zelf en laat anderen werken volgens geldende veiligheids- en arbovoorschriften; 9. kan schades inschatten en repareren; 10. inmeten; 11. tracé uitzetten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). k. Uitvoerder Energiekabels communicatieve vaardigheden

1. onderhoudt contacten op verschillende niveaus; 2. geeft leiding aan 10-25 verspreid werkende medewerkers; 3. is het aanspreekpunt voor opdrachtgevers met betrekking tot alle uitvoeringsaspecten van

het werk. organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig; 5. bepaalt de werkvolgorde op het werk;

projectmatige vaardigheden

6. bereidt een werk op projectmatige en systematische wijze voor en voert dit als zodanig uit; 7. stelt globale uitvoeringsplannen, gedetailleerde werkplannen, evaluatieplannen en

nazorgplannen op; 8. weet hoe het bestek opgebouwd en gecalculeerd is.

vaktechnische vaardigheden

9. coördineert alle praktische aspecten van de uitvoering van het werk; 10. is op de hoogte van de maatvoering, technische eisen en het kwaliteitsbeleid; 11. bewaakt de voortgang van een werk; 12. is op de hoogte van en verantwoordelijk voor de bewaking van alle veiligheidsaspecten op

het werk; 13. kan tekening lezen, interpreteren, controleren en tracé uitzetten; 14. kan ter plaatse beoordelen welke verbindingstechnieken toegepast moeten worden. 15. is op de hoogte van en handelt naar het aanwijzingenbeleid volgens de NEN 3140

(laagspanning) / NEN 3840 (middenspanning / hoogspanning) danwel van het aanwijzingenbeleid van de opdrachtgever.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). l. Uitvoerder Informatiekabels Als Uitvoerder Energiekabels. Hierbij vervalt basisvaardigheid 15. Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). m. Projectleider communicatieve vaardigheden

1. rapporteert, instrueert en begeleid mondeling en schriftelijk; 2. onderhoudt contacten op alle niveau‟s binnen en buiten de organisatie;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 33 van 63

3. begeleidt en instrueert meerdere uitvoerders verspreid over meerdere werken. organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig. projectmatige vaardigheden

5. bereidt een werk op projectmatige en systematische wijze voor en voert dit als zodanig uit; 6. stelt globale uitvoeringsplannen, gedetailleerde werkplannen, evaluatieplannen en

nazorgplannen op; 7. weet hoe het bestek opgebouwd en gecalculeerd is.

vaktechnische vaardigheden

8. kent en bevordert de kwaliteits-, arbo-, veiligheids- en milieuaspecten op het werk; 9. begeleidt, controleert en corrigeert alle uitvoeringsaspecten van het werk; 10. bewaakt de voortgang van een project; 11. controleert de kostenaspecten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren).

9.2.3 Kennisniveau scope Buizenlegbedrijven Onderstaand worden per functie, behorende bij de scope “Buizenlegbedrijven” de basisvaardigheden

aangegeven. Voor de voorgeschreven opleidingen bij de diverse functies wordt verwezen naar bijlage II. a. Grondwerker Zie de functie “Grondwerker” bij de Scope “Kabelinfrastructuur” (9.2.2.a) Hierbij vervalt basisvaardigheid 5. b. Assistent Monteur Gas communicatieve vaardigheden

1. administreert en rapporteert mondeling en schriftelijk over voor het werk noodzakelijke gegevens aan leidinggevende op het werk.

organisatorische vaardigheden

2. werkt aan de hand van instructies (onder toezicht op afstand); 3. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid mbt de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie. projectmatige vaardigheden

4. geen. vaktechnische vaardigheden

5. werkt volgens de voor het werk geldende kwaliteits- en veiligheidseisen en -voorschriften; 6. werkzaamheden t.b.v. de nodige veiligheid, zorgvuldigheid en hygiëne uitvoeren zoals

tijdelijke verkeersmaatregelen treffen, gevaarlijke situaties signaleren en loopschotten voor bewoners aanbrengen;

7. buizen bewerken: leidingen aanboren, buizen inkorten en afschuinen en bekledingslagen aanbrengen;

8. graven, obstakelvrij maken, aanvullen, verdichten en afwerken van sleuven bij open en gesloten verhardingen;

9. materiaal, machines en gereedschap controleren, meenemen naar de werkplek en opslaan; 10. aanleggen mantelbuis, geveldoorvoer aanbrengen, hulpstukken monteren, insteek- en

flensverbindingen maken; 11. indien nodig de loop van de leiding aanpassen; 12. kabels en leidingen ondersteunen en beschermen; 13. gelegde leidingen controleren op lekkages; 14. kranen en afsluiters openen en sluiten; 15. benodigde voorbereidingswerkzaamheden zoals tekening lezen, leidingtracé uitzetten en

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 34 van 63

markeren, kabels en leidingen lokaliseren, proefsleuven graven en maatschetsen maken. Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). c. Assistent Monteur Water Zie Assistent Monteur Gas Hierbij wordt de volgende aanvulling gemaakt: vaktechnische vaardigheden:

16. Heeft kennis van maatregelen ten behoeve van hygiënisch werken (volgens Kiwa publicatie BTO 2001.175 (c)).

17. kunststof buizen positioneren en verbinden door middel van lijm-, insteek- en flensverbindingen.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). d. Assistent Monteur Warmte Zie Assistent Monteur Gas Hierbij vervalt basisvaardigheid 11 en wordt basisvaardigheid 14 vervangen door:

14 Kranen en afsluiters openen en sluiten (onder direct aanwezig toezicht); Tevens worden de volgende aanvullingen gemaakt: vaktechnische vaardigheden:

16 assisteren bij aanbrengen van lekdetectie; 17 assisteren bij het aanbrengen van mofverbindingen 18 assisteren bij het voorspannen van leidingen

De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg met de opdrachtgever en leverancier van het warmtesysteem te volgen opleiding. e. Monteur Gas communicatieve vaardigheden

1. onderhoudt mondeling zakelijke contacten met bij het werk betrokken personen 2. kan toegevoegd personeel begeleiden.

organisatorische vaardigheden

3. werkt zelfstandig (op afstand onder toezicht) 4. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid mbt de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie en die van anderen

projectmatige vaardigheden 5. verricht de handelingen in de juiste volgorde.

vaktechnische vaardigheden

6. werkt volgens de voor het werk geldende kwaliteits- en veiligheidseisen en -voorschriften; 7. benodigde voorbereidingswerkzaamheden zoals tekening lezen, leidingtracé uitzetten en

markeren, kabels en leidingen lokaliseren, proefsleuven graven en maatschetsen maken; 8. werkzaamheden t.b.v. de nodige veiligheid, zorgvuldigheid en hygiëne uitvoeren zoals

tijdelijke verkeersmaatregelen treffen, gevaarlijke situaties signaleren en loopschotten voor bewoners aanbrengen.;

9. buizen bewerken: leidingen aanboren, buizen inkorten en afschuinen, bekledingslagen aanbrengen en buigen van bochten;

10. graven, obstakelvrij maken, aanvullen, verdichten en afwerken van sleuven bij open en gesloten verhardingen;

11. materiaal, machines en gereedschap controleren, meenemen naar de werkplek en opslaan; 12. aanleggen mantelbuis, geveldoorvoer aanbrengen, hulpstukken monteren, insteek- , flens-,

soldeer- en lasverbindingen maken; 13. kabels en leidingen ondersteunen en beschermen; 14. onderdelen zelfstandig uitvoeren bij aanleggen en in- en uit bedrijf nemen van leidingnetten

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 35 van 63

en aansluitleidingen van kunststof, gietijzer, staal en koper; 15. indien nodig de loop van de leiding aanpassen; 16. gelegde leidingen controleren op lekkages, onder druk brengen, ontluchten en beproeven; 17. gasleidingen gebruiksklaar maken; 18. een gasmeteropstelling plaatsen en aansluiten; 19. kranen en afsluiters openen en sluiten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). f. Monteur Water Zie Monteur Gas Basisvaardigheden 16, 17 en 18 worden vervangen door

16 leidingensystemen contoleren op lekkages, onder druk brengen, ontluchten, spuien, reinigen en beproeven;

17 waterleidingen gebruiksklaar maken; 18 een watermeteropstelling plaatsen en aansluiten.

Tevens worden de basisvaardigheden aangevuld met: vaktechnische vaardigheden: heeft kennis van maatregelen ten behoeve van hygiënisch werken (volgens Kiwa publicatie BTO 2001.175 (c)). Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastinguren; incl. praktijkuren) g. Monteur Warmte Zie Monteur Gas Hierbij vervalt basisvaardigheid 14 en worden basisvaardigheden 12, 15, 16, 17 en 18 vervangen door

12 aanleggen mantelbuis, geveldoorvoer aanbrengen en het maken van extrusielasverbindingen;

15 indien nodig de loop van de leiding aanpassen (in overleg); 16 leidingensystemen schoonmaken, ontluchten, spoelen, vullen en beproeven; 17 warmteleidingen gebruiksklaar maken; 18 individuele aansluiting met afsluiterset plaatsen en aansluiten.

Tevens worden de basisvaardigheden aangevuld met: vaktechnische vaardigheden:

20 aanbrengen en verbinden van lekdetectiesysteem; 21 aanbrengen van kathodische bescherming bij staal-in-staal; 22 isoleren en na-isoleren van moffen en verbindingen. 23 aanbrengen van mofverbindingen. 24 aanbrengen van waterdichte bandages 25 aanbrengen van schuimisolatie.

De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg met de opdrachtgever en leverancier van het warmtesysteem te volgen opleiding. h. Eerste Monteur Gas Zie Monteur Gas Hierbij vervallen basisvaardigheden 1, 2 en 3. De basisvaardigheden worden aangevuld met communicatieve vaardigheden

20. onderhouden contacten op verschillende niveaus; 21. instrueren en begeleiden toegevoegd personeel; 22. voert enige administratieve handelingen uit.

organisatorische vaardigheden

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 36 van 63

23. werkt zelfstandig.

projectmatige vaardigheden 24. heeft de vereiste werkervaring; 25. deelt zijn eigen werkzaamheden in.

vaktechnische vaardigheden

26. kan schades inschatten en repareren; 27. inmeten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastinguren; incl. praktijkuren) i. Eerste Monteur Water Zie Monteur Water Hierbij vervallen basisvaardigheden 1, 2 en 3. De basisvaardigheden worden aangevuld met communicatieve vaardigheden

23 onderhouden contacten op verschillende niveaus; 24 instrueren en begeleiden toegevoegd personeel; 25 voert enige administratieve handelingen uit.

organisatorische vaardigheden

26 werkt zelfstandig.

projectmatige vaardigheden 27 heeft de vereiste werkervaring; 28 deelt zijn eigen werkzaamheden in.

vaktechnische vaardigheden

29 kan schades inschatten en repareren; 30 inmeten.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastinguren; incl. praktijkuren) j. Eerste Monteur Warmte Zie Monteur Warmte Hierbij vervallen basisvaardigheden 1, 2 en 3. De basisvaardigheden worden aangevuld met communicatieve vaardigheden

23 onderhouden contacten op verschillende niveaus; 24. instrueren en begeleiden toegevoegd personeel; 25 voert enige administratieve handelingen uit;

organisatorische vaardigheden

26 werkt zelfstandig.

projectmatige vaardigheden 27 heeft de vereiste werkervaring; 28 deelt zijn eigen werkzaamheden in.

vaktechnische vaardigheden

29 kan schades inschatten en repareren; 30 inmeten.

De studiebelasting tot het verkrijgen van het vereiste kennisniveau is afhankelijk van de in overleg

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 37 van 63

met de opdrachtgever en leverancier van het warmtesysteem te volgen opleiding. k. Voorman Leidinginfra Zie Voorman Kabelinfra (par 9.2.2 j.) Hierbij wordt basisvaardigheid 7 vervangen door:

7 heeft kennis van montagewerkzaamheden op gebied van gas-, water- en / of warmtedistributieleidingsystemen volgens geldende eisen en voorschriften;

8 is op de hoogte van en handelt naar het veiligheidsbeleid volgens de VIAG, VEWA of BTO 2001.175 (c).

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). l. Uitvoerder Gas Zie Uitvoerder Energiekabels (par 9.2.2.k.). Hierbij vervalt basisvaardigheid 15. Tevens worden toegevoegd: vaktechnische vaardigheden

16. weet wat kathodische bescherming is en hoe dit toegepast moet worden; 17. kan ter plaatse beoordelen welke verbindingstechnieken en hulpstukken toegepast moeten

worden; 18. is op de hoogte van eigenschappen en toepassingmogelijkheden op het werk van materialen

voor transport-, hoofd- en dienstleidingen; 19. weet hoe leidingen drukloos gemaakt en in bedrijf gesteld worden; 20. kan lasverbindingen in stalen en PE-leidingen visueel beoordelen en bepalen of nader

onderzoek, reparatie of vervanging noodzakelijk is; 21. kan leidingen cq bekleding van leidingen controleren op beschadigingen; 22. kan de vereiste sterkte en dichtheidsbeproevingen van leidingen uitvoeren; 23. is op de hoogte van kenmerken en toepassingen van het product “gas” alsmede de

organisatorische infrastructuur van de gasindustrie en gasdistributie; 24. is op hoofdlijnen op de hoogte van de technische en juridische aspecten van transport,

distributie en toepassing van aardgas; 25. is op de hoogte van en handelt naar het aanwijzingenbeleid volgens de VIAG danwel van het

aanwijzingenbeleid van de opdrachtgever. Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: Het totaal aantal uren studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren) m. Uitvoerder Water Zie Uitvoerder Energiekabels (par 9.2.2.k.). Hierbij vervalt basisvaardigheid 15. Tevens worden toegevoegd: vaktechnische vaardigheden

15 weet wat kathodische bescherming is en hoe dit toegepast moet worden; 16 kan ter plaatse beoordelen welke verbindingstechnieken en hulpstukken toegepast moeten

worden; 17 is op de hoogte van eigenschappen en toepassingmogelijkheden op het werk van materialen

voor transport-, aansluit- en distributieleidingen; 18 heeft kennis van in- en uitwendige bekledingen en weet welke wanneer toegepast mogen

worden; 19 is bekend met de begrippen capaciteit, druk, verblijftijden, drukverhogingsgebied,

leveringszekerheid, stromingrichting- en snelheid, dagpatroon en waterkwaliteit; 20 heeft enige kennis van vloeistofmechanica (met name eenvoudige

netberekeningen, weerstandsberekening, stromingspatronen en waterslag); 21 kan een ontwerp van (een aanpassing in) het leidingnet vertalen in een werkomschrijving en

een planning; 22 kan controleren of een eenvoudig ontwerp van een leidingnet aansluit op de gestelde

randvoorwaarden;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 38 van 63

23 weet hoe leidingen in bedrijf worden gesteld m.b.t. ontluchten, vullen, proppen, desinfecteren, etc.;

24 is in staat aan te geven in hoeverre de waterkwaliteit wordt beïnvloed door verblijftijden, routes, etc.;

25 kan omschrijven wat nodig is voor het kwalitatieve en kwantitatieve beheer van het leidingnet en het gedistribueerde drinkwater;

26 is in staat aan te geven waar een geconstateerde onvoldoende kwantiteit (hoeveelheid, druk) en kwaliteit van het drinkwater (kleur, geur en/of smaak) aan te wijten is;

27 heeft kennis van te nemen maatregelen t.b.v. hygiënisch werken (volgens Kiwa publicatie BTO 2001.175 (c)).

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: Het totaal aantal uren studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren) n. Uitvoerder Warmte Zie Uitvoerder Energiekabels (par 9.2.2.k.). Hierbij vervalt basisvaardigheid 15. Tevens worden toegevoegd: vaktechnische vaardigheden

16 weet wat kathodische bescherming is en hoe dit toegepast moet worden; 17 kan bepalen welke methoden van lekdetectie in het systeem kunnen worden gebruikt; 18 is in staat toe te lichten wanneer en waarom bepaalde binnenbuismaterialen,

isolatiematerialen en mantelbuismaterialen in het leidingnet (mogen) worden toegepast voor primaire en secundaire netten;

19 weet welke uitwendige bekledingen met betrekking tot staal-in-staal-systemen toegepast mogen worden en heeft kennis van het aanbieden van de diverse soorten bekledingen;

20 heeft kennis van in- en uitwendige bekledingen en weet welke wanneer toegepast mogen worden;

21 kan ter plaatse beoordelen welke verbindingstechnieken en hulpstukken toegepast moeten worden;

22 is bekend met de begrippen temperatuur, isolatie, capaciteit, druk, verblijftijden, drukverhogingsgebied, leveringszekerheid en stromingsrichting- en snelheid;

23 heeft enige kennis van vloeistofmechanica (eenvoudige netberekeningen, weerstands-berekening, stromingspatronen en waterslag), warmteoverdracht en krimp en uitzetten van materialen;

24 weet hoe warmtedistributieleidingen drukloos en in bedrijf gesteld moeten worden; 25 weet hoe te handelen bij het repareren van leidingen welke onder druk blijven; 26 kan op basis van verkregen informatie, meebepalen of een las in een leiding gerepareerd

dan wel vervangen moet worden; 27 kan de vereiste sterkte en dichtheidsbeproevingen van gelegde leidingen uitvoeren. 28 kan gelegde leidingen op beschadigingen c.q. beschadigingen in de bekleding controleren en

kan instructie geven hoe de daarvoor benodigde gereedschappen moeten worden gebruikt; 29 is op de hoogte van kenmerken en toepassingen van het product “warmte” alsmede de

organisatorische infrastructuur van de warmteindustrie en warmtedistributie; 30 is op hoofdlijnen op de hoogte van de technische en juridische aspecten van transport,

distributie en toepassing van warmte, waaronder die van de Dienst Stoomwezen (of haar opvolger);

31 is op de hoogte van en handelt naar het aanwijzingenbeleid volgens de VEWA danwel van het aanwijzingenbeleid van de opdrachtgever.

32 is op de hoogte met de werkinstructies voor de assistent-monteur warmte, monteur warmte en eerste monteur warmte;

33 is op de hoogte van de begrippen compensatorloos leggen, voorspannen, thermische expansie, restuitzetting, uitzettingskrachten. knikgevaar en waterkwaliteit.

34 kan onderscheid maken tussen (voorgespannen) verbonden buissystemen en vrij expanderende systemen en kan het mechanische en thermische gedrag hiervan beoordelen.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: Het totaal aantal uren studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren)

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 39 van 63

o. Projectleider Zie de functie “Projectleider” bij de Scope “Kabelinfrastructuur” (9.2.2.m) Deze wordt aangevuld met

12 is op de hoogte van en handelt naar het veiligheidsbeleid volgens de VIAG, VEWA of BTO 2001.175 (c).

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 200 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren).

9.2.4 Kennisniveau scope Sleufloze Technieken Onderstaand wordt per functie, behorende bij de scope “Sleufloze Technieken” de

basisvaardigheden aangegeven. Voor de voorgeschreven opleidingen bij de diverse functies wordt verwezen naar bijlage II. a. Grondwerker (proces S-A t/m S-J) Zie de functie “Grondwerker bij de Scope “Kabelinfrastructuur” (9.2.2.a) Hierbij vervalt basisvaardigheid 5. b. Assistent Boormeester (proces S-A t/m S-F) communicatieve vaardigheden

1. administreert en rapporteert mondeling en schriftelijk over voor het werk noodzakelijke gegevens aan leidinggevende op het werk.

organisatorische vaardigheden

2. werkt aan de hand van instructies. projectmatige vaardigheden

3. geen. vaktechnische vaardigheden

4. werkt onder toezicht; 5. bijkomende graafwerkzaamheden; 6. tekening lezen.

Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau De studiebelasting bedraagt 800 SBU (studiebelastingsuren; incl. praktijkuren). c. Boormeester Gestuurd boren (proces S-A en S-B) communicatieve vaardigheden

1. onderhoudt mondeling zakelijke contacten met bij het werk betrokken personen; 2. kan toegevoegd personeel begeleiden; 3. voert de projectadministratie op een boorwerk.

organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig (met toezicht op afstand); 5. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid mbt de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie en die van anderen.

projectmatige vaardigheden

6. heeft de vereiste werkervaring; 7. deelt in overleg met de uitvoerder de werkzaamheden op een boorwerk in; 8. treedt handelend op bij onvoorziene omstandigheden door maatregelen te nemen of te

melden aan de uitvoerder. vaktechnische vaardigheden

9. Werkt volgens de voor het werk geldende kwaliteits- en veiligheidseisen en -voorschriften; 10. verzamelt en interpreteert de gegevens voor de uitvoering; 11. stelt boorspoeling samen en past deze tijdens de uitvoering aan;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 40 van 63

12. richt de werkplek in voor een gestuurde mini / midiboring in (bij gestuurde boring); 13. voert een pilotboring uit met minirig en midirig (bij gestuurde boring); 14. ruimt het boorgat (bij gestuurde boring); 15. trekt de leiding in (bij gestuurde boring); 16. ruimt de werkplek op en laat deze volgens afspraken achter; 17. neemt revisiegegevens op; 18. heeft enige kennis van grond, grondeigenschappen en de interactie tussen grond en

leidingen. d. Boormeester Gestuurd Boren Maxi (proces S-C) Zie Boormeester Gestuurd Boren. Hierbij worden basisvaardigheden 4, 7, 12 en 13 vervangen door

4. werkt zelfstandig; 7. deelt de werkzaamheden op een boorwerk in; 12. richt de werkplek in voor een gestuurde maxiboring; 13. voert een pilotboring uit met maxirig.

Tevens worden de basisvaardigheden aangevuld met

19. zet het tracé uit voor een gestuurde boring, al dan niet in samenwerking met en landmeter. e. Boormeester Buisdoorpersingen (proces S-D en S-E) Zie Boormeester Gestuurd Boren. Hierbij vervallen basisvaardigheden 12, 13 en 14. Tevens worden basisvaardigheden 4, 7 en 12 vervangen door

4. werkt zelfstandig; 7. deelt de werkzaamheden op een boorwerk in; 12. richt de werkplek in voor een buisdoorpersing.

Aan de basisvaardigheden wordt toegevoegd

19. zet het tracé uit voor een buisdoorpersing, al dan niet in samenwerking met en landmeter; 20. verzorgt het aanbrengen, inrichting en verwijdering van de pers- en ontvangstput(ten).

f. Boormeester Pneumatisch buisdoorslaan (proces S-F) Zie Boormeester Gestuurd Boren. Hierbij vervallen basisvaardigheden 12, 13, 14 en 15. Tevens worden basisvaardigheden 4, 7 en 12 vervangen door

4. werkt zelfstandig; 7. deelt de werkzaamheden op een boorwerk in; 12. richt de werkplek in voor het buisdoorslaan.

Aan de basisvaardigheden wordt toegevoegd

19. zet het tracé uit voor het buisdoorslaan uit; 20. lokaliseert de zich in het tracé bevindende kabels en leidingen of laat deze lokaliseren; 21. verzorgt het aanbrengen, inrichting en verwijdering van de pers- en ontvangstput(ten).

g. Assistent Operator Renovatietechnieken (proces S-G t/m S-J) communicatieve vaardigheden

1. administreert en rapporteert mondeling en schriftelijk over voor het werk noodzakelijke gegevens aan leidinggevende op het werk.

organisatorische vaardigheden

2. werkt aan de hand van instructies (onder toezicht op afstand). projectmatige vaardigheden

3. geen. vaktechnische vaardigheden

4. werkt onder toezicht;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 41 van 63

5. verricht bijkomende werkzaamheden; 6. tekening lezen.

h. Operator Renovatietechnieken (proces S-G t/m S-J) communicatieve vaardigheden

1. onderhoudt mondeling zakelijke contacten met bij het werk betrokken personen; 2. kan toegevoegd personeel begeleiden; 3. voert de projectadministratie op het werk.

organisatorische vaardigheden

4. werkt zelfstandig (met toezicht op afstand); 5. is op de hoogte van het vigerende aanwijzingenbeleid mbt de werkzaamheden in relatie tot

zijn functie en die van anderen.

projectmatige vaardigheden 6. heeft de vereiste werkervaring; 7. deelt in overleg met de uitvoerder de werkzaamheden op het werk in; 8. treedt handelend op bij onvoorziene omstandigheden door maatregelen te nemen of te

melden aan de uitvoerder. vaktechnische vaardigheden

9. Werkt volgens de voor het werk geldende kwaliteits- en veiligheidseisen en -voorschriften; 10. verzamelt en interpreteert de gegevens voor de uitvoering; 11. richt de werkplek in; 12. bedient / stuurt bediening aan van de remote control apparatuur (reparatietechnieken S-G); 13. bedient / stuurt bediening aan van de kousunit-apparatuur (reliningtechniek S-H, indien van

toepassing); 14. bedient / stuurt bediening aan van stoomunits, aggregaten, compressoren en lieren

(reliningtechniek S-H, indien van toepassing); 15. bedient / stuurt bediening aan van spray-unit (spraytechnieken S-I); 16. relateert eigenschappen van kunstharsen en / of cementeerproducten aan de kwaliteit van

het werk (spraytechnieken S-I); 17. bedient / stuurt bediening aan van reinigingsaparatuur (spraytechnieken S-I); 18. bedient / stuurt bediening aan van cracking / burstingmachine (pipecracking / pipebursting

technieken S-J); 19. ruimt de werkplek op en laat deze volgens afspraken achter; 20. neemt revisiegegevens op;

i. Uitvoerder Sleufloze Aanlegtechnieken (proces S-A t/m S-F) Zie Uitvoerder Energiekabels (par 9.2.2.k.). Hierbij vervallen basisvaardigheden 14 en 15. Tevens worden toegevoegd: organisatorische vaardigheden

16. heeft tenminste twee jaren werkervaring op het onderhavige (boor)proces. vaktechnische vaardigheden

19. kan de kwaliteit en volledigheid van een geotechnisch onderzoek en een boorontwerp beoordelen in samenwerking met een geotechnisch adviseur; 20. kan op basis van het geotechnisch onderzoek, het ontwerp en de werkvoorbereiding het boorplan beoordelen en indien nodig aanpassen.

j. Uitvoerder Sleufloze Renovatietechnieken (proces S-G t/m S-J) Zie Uitvoerder Energiekabels (par 9.2.2.k.). Hierbij vervallen basisvaardigheden 14 en 15. Tevens worden toegevoegd: organisatorische vaardigheden

16. heeft tenminste twee jaren werkervaring op het onderhavige (renovatie)proces.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 42 van 63

vaktechnische vaardigheden 17. kan de kwaliteit en volledigheid van een leidingsinpectieonderzoek beoordelen; 18. kan op basis van een leidinginspectieonderzoek vooraf het ontwerp en de werkvoorbereiding het werkplan beoordelen en indien nodig aanpassen; 19. kan op basis van een leidinginspectieonderzoek na uitvoering van het werk, de kwaliteit van het uitgevoerde werk beoordelen en indien nodig maatregelen nemen.

k. Projectleider (proces S-A t/m S-J) Zie de functie “Projectleider” bij de Scope “Kabelinfrastructuur” (9.2.2.m)

9.2.5 Kennisniveau lassers Onderstaand wordt een aantal eisen gesteld aan het kennisniveau van medewerkers die zich bezig

houden met specifieke vormen van verbindingen in de scope “Buizenlegbedrijven”. a. Lascoördinator Staal (lasmethode beschrijver) Een lascoördinator is verantwoordelijk voor de organisatie ten aanzien van gespecificeerde lastechnische activiteiten. De taken die de lascoördinator moet kunnen uitvoeren zijn het kunnen specificeren, voorbereiden, beheren en inspecteren of controleren van lastechnische activiteiten in een bedrijf. Hiertoe moet de lascoördinator: 1. kunnen aangeven wat de belangrijkste lasprocessen zijn en de daarbij behorende apparatuur; 2. kunnen aangeven welke metalen belangrijk zijn bij het lassen en hoe het gedrag van deze

metalen is bij het lassen; 3. de belangrijkste ontwerp- en constructieprocessen en de gevolgen voor het lassen kunnen

toepassen; 4. kunnen aangeven wat de belangrijkste fabricage en toepassingsprincipes zijn en daarbij

aangeven wat de belangrijkste veiligheidseisen zijn; 5. kennis kunnen toepassen in praktijksituaties waarbij inzicht gedemonstreerd wordt in de samen-

hang van de lasproblemen; 6. het kunnen opstellen van lasmethodebeschrijvingen (LMB's) overeenkomstig NEN 15607; 7. draagt zorg voor het kwalificeren van lassers en het verlengen van de certificaten

overeenkomstig EN 287. Het niveau van een lascoördinator is middelbaar technische + specifieke technische kennis (European Welding Technologist (EWT) of Middelbaar Las Technicus (MLT)). Studiebelasting tot het vereiste kennisniveau: De studiebelasting bedraagt 340 SBU (studiebelastingsuren) b. Lasser staal De taken die de lasser moet kunnen uitvoeren zijn: 1. het kunnen samenstellen en lassen van verschillende stompe en niet-stompe lasnaadvormen in

plaat, profiel en pijpconstructies; 2. het kunnen lassen van staal in alle lasstanden, rekening houdend met krimp en krimpvorming; 3. het onder toezicht kunnen lassen van proefstukken die voldoen aan de kwaliteitseisen zoals

gesteld in de norm EN 287; 4. het kunnen toepassen van veiligheidsvoorschriften, veiligheidsmaatregelen en veilige

werkmethoden tijdens het uitvoeren van laswerkzaamheden; 5. het van een lasmethodebeschrijving of van tekening aflezen en interpreteren van de laswerk-

zaamheden. Niveau Een kwalificatie voor de in de praktijk te verrichten werkzaamheden volgens EN 287 deel 1 danwel proeflassen met destructief onderzoek onder toezicht van een Certificatie-instelling. Studiebelasting tot het verkrijgen van het kennisniveau: De studiebelasting bedraagt 360 SBU (studiebelasingsuren).

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 43 van 63

c. Lijmen en/of Lamineren GVK Het vereiste kennisniveau wordt verkregen volgens opleiding van de fabrikant van GVK buizen. d. Spiegellasser en Elektromoflasser Polyethyleen (PE) De taken die de spiegellasser in het verbinden van de kunststoffen moet kunnen uitvoeren zijn:

1. het van een lasmethodebeschrijving en of van tekening lezen en herkennen van laswerk-zaamheden;

2. het volgens de codering uit kunnen zoeken van het materiaal; 3. het kunnen beoordelen of de lasapparatuur naar behoren functioneert; 4. het kunnen voorbereiden en samenstellen van verschillende stuiklassen in buizen en

hulpstukken; 5. de werkzaamheden uitvoeren overeenkomstig NEN 7200 "Kunststofleidingen voor het

transport van gas, drinkwater en afvalwater"; 6. het visueel beoordelen van de las; 7. het inzicht hebben in hoe de trek- en buigproef worden uitgevoerd en wat daarbij de eisen

zijn.

De studiebelasting tot het verkrijgen van een voldoende kennisniveau voor een spiegellasser bedraagt 24 SBU (studiebelastingsuren).

De taken die de elektromoflasser in het verbinden van de kunststoffen moet kunnen uitvoeren zijn:

1. het van een lasmethodebeschrijving en of van tekening lezen en herkennen van laswerk-zaamheden;

2. het volgens de codering uit kunnen zoeken van het materiaal; 3. het kunnen beoordelen of de lasapparatuur naar behoren functioneert; 4. het kunnen voorbereiden en samenstellen van verschillende elektromoflassen, zadellassen,

bochten en verloopstukken; 5. de werkzaamheden uitvoeren overeenkomstig VM 102 “Elektro(mof)lassen van

thermoplastische kunststoffen; 6. het visueel beoordelen van de las, waarbij deze vergeleken kan worden met een

referentielas; 7. het inzicht hebben in hoe trek- en onthechtingsproef worden uitgevoerd en wat daarbij de

eisen zijn waaraan de lasverbinding tenminste moet voldoen.

De studiebelasting tot het verkrijgen van een voldoende kennisniveau voor een electromoflasser bedraagt 24 SBU (studiebelastingsuren). Ten aanzien van het lassen van productvoerende PE leidingen met een diameter t/m 315 mm geldt het volgende: De PE-lasser dient een registratie bij te houden van het aantal door hem / haar gemaakte spiegellassen en electromoflassen. Om aan de ervaringseis per type las te voldoen dient de PE-lasser per drie jaar ten minste 75 lassen van het betreffende type las uit te voeren. Ten aanzien van het lassen van productvoerende PE leidingen vanaf 315 mm geldt het volgende: De PE-lasser dient een registratie bij te houden van het aantal door hem / haar gemaakte spiegellassen. Om aan de ervaringseis te voldoen dient de PE-lasser per drie jaar ten minste 75 spiegellassen uit te voeren.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 44 van 63

10 AANVULLENDE EISEN SLEUFLOZE TECHNIEKEN

10.1 Indeling processen sleufloze aanlegtechnieken De processen van de scope Sleufloze Technieken worden onderverdeeld in 3 processen met

betrekking tot gestuurde boringen (S-A, S-B en S-C) en 3 processen met betrekking tot buisdoorpersingstechnieken (S-D, S-E en S-F). Gestuurde boringen (S-A, S-B en S-C) De indeling voor de gestuurde boringen is ingegeven door de omvang van de boring. Deze wordt afgebakend door de combinatie van twee parameters:

1. diameter van de aan te leggen leiding; 2. tracélengte van de boring.

In figuur 1 is aangegeven hoe de parameters zich tot de omvang van de boringen en daarmee de processen verhouden.

figuur 1: de verschillende boringen als functie van diameter en tracélengte.

Andere parameters kunnen aanleiding geven om af te wijken van de in figuur 1 aangegeven indeling. Deze parameters zijn o.a.

3. aard en omvang te kruisen object; 4. grondslag; 5. leidingmateriaal; 6. diepte; 7. boorkopdetectiemethode; 8. risico‟s in geval van schades.

Afwijkingen van gegeven indeling dienen door Certificaathouder schriftelijk onderbouwd te worden. “Kleine gestuurde boringen” (S-A) worden over het algemeen uitgevoerd met een minirig tot een maximale trekkracht van 12 ton (120 kN). “Grote gestuurde boringen” (S-B) worden over het algemeen uitgevoerd met een rig tot een maximale trekkracht van 80 ton (800 kN). “Zeer grote boringen” (S-C) worden over het algemeen uitgevoerd met een maxirig met een trekkracht van meer dan 80 ton (800 kN).

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 45 van 63

Buisdoorpersingstechnieken (S-D, S-E en S-F) De indeling voor de buisdoorpersingstechnieken is ingegeven door de diameter van de boring. De open fronttechniek (S-D) wordt over het algemeen toegepast voor diameters vanaf circa 250 mm en tracélengten tot maximaal 100 meter. De gesloten fronttechniek (S-E) wordt over het algemeen toegepast voor diameters vanaf circa 250 mm en tracélengtes tot maximaal 300 meter. Indien tussenstations worden toegepast is de tracélengte in theorie onbeperkt. Pneumatisch buisdoorslaan (S-F), ook wel “raketten”, “impact ramming” of “impact moling” genaamd, wordt voor zowel kleine diameters als grotere diameters toegepast.

10.2 Werkvoorbereiding sleufloze aanlegtechnieken In deze paragraaf worden de vereiste gegevens van de werkvoorbereiding weergegeven.

De vastlegging van de verantwoordelijkheden bij het verkrijgen van deze gegevens staat niet ver-meld. Hiertoe dient zoals gezegd de overeenkomst. Dit kan bijvoorbeeld door in de overeenkomst de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor het uitvoeren van werken (UAV) van toepassing te verklaren.

10.2.1 Eisen aan grondonderzoek In deze paragraaf wordt gesproken van “voldoende inzicht in de samenstelling en het verloop van

de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater”. Dit inzicht wordt niet noodzakelijkerwijze verkregen door een grondonderzoeksrapportage. Indien Certificaathouder duidelijk kan maken dat hij beschikt over voldoende inzicht zoals bedoeld én de opdrachtgever hiermee akkoord is, dan is het niet noodzakelijk om een grondonderzoek uit te voeren. Indien de Certificaathouder niet beschikt over “voldoende inzicht” in de grondsamenstelling en/of de opdrachtgever niet akkoord is, zal de Certificaathouder een grondonderzoek uit moeten laten voeren. Kleine Gestuurde Boringen (S-A) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater. Bij kleine gestuurde boringen kan worden afgezien van grondonderzoek, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Indien niet op andere wijze voldoende inzicht is verkregen, dient tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting gemaakt te worden. De diepte van elke sondering dient minimaal tot 5 meter beneden het diepste punt van het boorprofiel gemaakt te zijn. Afstand van de sondering tot aan het hart van de boring dient minimaal 5 meter te zijn en maximaal de diepte van het boorprofiel plus 10 meter. De resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Grote Gestuurde Boringen (S-B) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater. Indien niet op andere wijze voldoende inzicht is verkregen, dient tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting gemaakt te worden. De diepte van elke sondering dient minimaal tot 5 meter beneden het diepste punt van het boorprofiel gemaakt te zijn. Afstand van de sondering tot aan het hart van de boring dient minimaal 5 meter te zijn en maximaal de diepte van het boorprofiel plus 10 meter. Indien de

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 46 van 63

resultaten van de sonderingen en boringen hiertoe aanleiding geven, moeten aanvullende boringen en/of sonderingen verricht worden De resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Zeer Grote Gestuurde Boringen (S-C) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater. Hiervoor dient tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting en een boring gemaakt te worden. Daarnaast is ter vergroting van het inzicht, op afstanden van telkens 150 meter tenminste een sondering met kleefmeting en een boring gewenst. De diepte van elke sondering dient minimaal tot 5 meter beneden het diepste punt van het boorprofiel gemaakt te zijn. Afstand van de sondering tot aan het hart van de boring dient minimaal 5 meter te zijn en maximaal de diepte van het boorprofiel plus 10 meter. Indien de resultaten van de sonderingen en boringen hiertoe aanleiding geven, moeten aanvullen-de boringen en/of sonderingen verricht worden. De resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Open Front Boringen (S-D) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen in bodem en grondwater. Hiervoor dienen tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting en desgewenst een boring gemaakt te worden. Alle sonderingen en boringen dienen tot 2 meter beneden het aanlegniveau te zijn gemaakt. Tevens dient aan weerszijden van de kruising een peilbuis met peilfilter te worden geplaatst in de van belang zijnde watervoerende laag. Bij een perslengte groter dan 40 meter dient een extra sondering te zijn gemaakt en een extra peilbuis te zijn geplaatst. Indien de resultaten van de sonderingen hiertoe aanleiding geven, moeten aanvullende boringen en/of sonderingen verricht worden. De resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Gesloten Front Boringen (S-E) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater. Hiervoor dienen tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting en een boring gemaakt te worden. Alle sonderingen en boringen dienen tot 5 meter beneden het aanlegniveau te zijn gemaakt. Bij een perslengte groter dan 40 meter dienen een extra sondering en een boring te zijn gemaakt. Indien de resultaten van de sonderingen en boringen hiertoe aanleiding geven, moeten aanvullen-de boringen en/of sonderingen verricht worden. Resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Pneumatisch buisdoorslaan (S-F) Er dient inzicht te bestaan in de samenstelling en het verloop van de grondlagen en de geohydrologische omstandigheden, alsmede in eventuele verontreinigingen van bodem en grondwater. Indien niet op andere wijze voldoende inzicht is verkregen, dient tenminste aan elke zijde van het te kruisen object een sondering met kleefmeting gemaakt te worden. De diepte van elke sondering dient minimaal tot 5 meter beneden het diepste punt van het boorprofiel gemaakt te zijn. Afstand van de sondering tot aan het hart van de boring dient minimaal 5 meter te zijn en maximaal de diepte van het boorprofiel plus 10 meter. Indien de resultaten van de sonderingen hiertoe aanleiding geven, moeten aanvullende boringen en/of sonderingen verricht worden. De resultaten van het grondonderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 47 van 63

Bij pneumatische buisdoorslaan met een tracélengte minder dan 40 meter en een diameter kleiner dan of gelijk aan DN 400 kan worden afgezien van grondonderzoek, mits de Certificaathouder voldoende inzicht heeft in de grondsamenstelling.

10.2.2 Eisen aan obstakelonderzoek alle processen uit de scope “Sleufloze Technieken” (S-A – S-F)

Een onderzoek naar ondergrondse kabels en leidingen is te allen tijde verplicht. Dit moet via een graafmelding voor de gehele lengte van het tracé bij het Kadaster, alsmede door het graven van proefsleuven ter plaatse van het intrede- en uittredepunt bij gestuurd boren (S-A – S-C) danwel ter plaatse van de pers- en ontvangstput bij buisdoorpersingstechnieken (S-D – S-F), als de graafmelding daar aanleiding toe geeft. Hierbij wordt ook verwezen naar het gestelde in artikel 6.4.1. Resultaten van een graafmelding bij het Kadaster dienen schriftelijk te worden vastgelegd Een onderzoek naar aanwezigheid van andere obstakels als funderingsresten, oeverbeschermingen, vliegtuigbommen en dergelijke dient verricht te worden indien er gerede kans is dat deze aanwezig kunnen zijn. Resultaten van een dergelijk onderzoek dienen schriftelijk te worden vastgelegd.

10.2.3 Eisen aan berekeningen Kleine Gestuurde Boringen en Grote Gestuurde Boringen (S-A en S-B)

De eisen die aan de berekening gesteld worden zijn:

de maximaal toelaatbare trekkracht op de leiding dient te worden bepaald;

er dient over de lengte van het tracé een trekkrachtprognose te worden gemaakt. Op basis van de trekkrachtprognose dient de voor de boring geschikte installatie gekozen te worden. Op basis van de trekkrachtprognose dient gecontroleerd te worden of de toelaatbare trekkrachten op de leiding niet overschreden worden;

de minimaal benodigde en maximaal toelaatbare boorvloeistofdruk over de lengte van het tracé moet worden berekend;

er moet over de lengte van het tracé nagegaan worden, dat de boring ter plaatse zodanig diep is, dat de maximaal toelaatbare boorvloeistofdruk hoger is dan de minimaal benodigde boorvloeistofdruk;

bij de berekeningen dient, waar mogelijk, gebruik te worden gemaakt van NEN 3650 en NEN 3651 en eventuele aanvullende eisen van de grondeigenaar / beheerder.

bij kunststofleidingen die leeg worden ingetrokken dient een implosieberekening gemaakt te worden. Bij leidingen die van een rol gehaald worden dient deze berekening conservatief te worden uitgevoerd i.v.m. ovalisatie.

In die gevallen dat grondonderzoek niet van toepassing is vervallen de hierboven aangegeven eisen. Zeer Grote Gestuurde Boringen (S-C) Hiervoor gelden de eisen als voor de kleine gestuurde boringen, met als aanvulling:

met een sterkteberekening moet aangetoond worden dat de aan te leggen leiding in staat is in de uitvoeringsfase en de gebruiksfase de optredende belastingen te weerstaan.

Open Front Boringen (S-D) De eisen die aan de berekening gesteld worden zijn:

de maximaal toelaatbare perskracht op de leiding dient te worden bepaald;

er dient over de lengte van het tracé een perskrachtprognose te worden gemaakt. Op basis van de perskrachtprognose dient de voor de boring geschikte machine gekozen te worden. Op basis van de perskrachtprognose dient gecontroleerd te worden of de toelaatbare perskrachten op de leiding niet overschreden worden;

met een sterkteberekening moet aangetoond worden dat de aan te leggen leiding in staat is in de uitvoeringsfase en gebruiksfase de optredende belastingen te weerstaan;

met een sterkteberekening moet aangetoond worden dat de werkkuipen de optredende belastingen kunnen weerstaan;

bij de berekeningen dient, waar mogelijk, gebruik te worden gemaakt van NEN 3650,

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 48 van 63

NEN 3651 en NEN 3652 en eventuele aanvullende eisen van de grondeigenaar / beheerder.

Gesloten Front Boringen (S-E) Hiervoor gelden de eisen als voor de open front boringen, met als aanvulling:

de minimaal benodigde en maximaal toelaatbare steundruk aan het graaffront dient over de lengte van het tracé te worden bepaald.

10.2.4 Eisen aan het werkplan Kleine Gestuurde Boringen, Grote Gestuurde Boringen en Zeer Grote Gestuurde Boringen

(S-A – S-C) In het werkplan dient te worden vastgelegd:

de prognose van de trekkrachten op de leiding;

de maximaal toelaatbare trekkracht;

de wijze van meting van de boorvloeistofdruk;

de samenstelling c.q. soort boorvloeistof;

de gewenste ligging van de leiding in xyz-richting;

de wijze van opslag en behandeling van de boorvloeistof;

de toelaatbare afwijkingen van het gewenste tracé in xyz-richting;

het plaatsbepalingssysteem van de boorkop;

het testplan (op coating en hydrostatische eigenschappen);

de diameter van het boorgat bij de verschillende ruimfasen;

de meetmiddelen waarmee de in het werkplan vastgestelde procesparameters worden gemeten en geregistreerd;

boorprofiel;

intrede- en uittredehoek.

Wijze van afwerking lassen in leidingen In die gevallen dat grondonderzoek niet van toepassing is vervalt de eis om een werkplan op te stellen, tenzij er in de opdracht andere eisen zijn geformuleerd. Open Front Boringen (S-D) In het werkplan dient te worden vastgelegd:

een risico-analyse op grond van de lokale omstandigheden, in het bijzonder ten aanzien van zettingen en het opdrukken van het maaiveld;

de prognose van de perskrachten over de lengte van het tracé;

de maximaal toelaatbare perskracht;

de positie/insteekdiepte van de avegaar ten opzichte van het front van de snijkop;

de grondwaterbeheersing;

de gewenste ligging van de leiding in xyz-richting;

de toelaatbare afwijkingen van de gewenste ligging in xyz-richting;

het plaatsbepalingssysteem van de snijkop;

noodvoorzieningen;

het testplan (coating en hydrostatische eigenschappen);

de meetmiddelen waarmee de in het werkplan vastgestelde procesparameters worden gemeten en geregistreerd.

Gesloten Front Boringen (S-E) Hiervoor gelden de eisen als voor het werkplan bij de open front boringen, met als aanvulling:

de minimaal benodigde en maximaal toelaatbare steundruk aan het graaffront;

de wijze waarop en met welke materialen eventuele overschrijdingen van de maximaal toelaatbare steundruk ongedaan worden gemaakt.

10.2.5 Aanvullende veiligheidseisen Buisdoorpersingstechnieken (processen S-D – S-F) In aanvulling op de reguliere veiligheidseisen wordt het volgende gesteld:

proces S-D: in waterdoorlatende grondlagen dient de grondwaterstand gedurende de gehele boring tot minimaal 0,5 meter beneden de onderkant van de aan te leggen leiding te worden verlaagd;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 49 van 63

proces S-D, S-E en S-F: zettingen, doorbraak aan het graaffront en/of optredende afwijkingen van het gewenste tracé mogen geen onaanvaardbare risico's opleveren voor het aanwezige personeel en de omgeving;

proces S-D, S-E en S-F: Certificaathouder dient bekend te zijn met de eisen van de wegbeheerder ten aanzien van de overlengte van het te persen tracé en het uitsteken van de buis onder de weg of kruising;

proces S-D, S-E en S-F: Certificaathouder dient bekend te zijn met de eisen ten aanzien van het afdichten van de buis.

10.3 Uitvoering sleufloze aanlegtechnieken

10.3.1 Keuringsplan sleufloze aanlegtechnieken Kleine Gestuurde Boringen, Grote Gestuurde Boringen en Zeer Grote Gestuurde Boringen

(S-A – S-C) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

het verbruik aan boorvloeistof;

de in het werkplan vastgestelde procesparameters volgens in het werkplan vastgestelde meetmiddelen. Ingeval van kleine gestuurde boringen (S-A) zonder grondonderzoek is dit niet van toepassing;

de trekkracht op de leiding;

de boorvloeistofdruk;

de positie van de boorkop in xyz-richting. Open Front Boringen (S-D) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

de in het werkplan vastgestelde procesparameters volgens in het werkplan vastgestelde meetmiddelen;

de perskracht;

de positie en richting van de snijkop in xyz-richting (indien van toepassing);

de voortgang c.q. afgelegde lengte. Gesloten Front Boringen (S-E) Hiervoor gelden de eisen als voor de open front boringen, met als aanvulling:

de steundruk aan het graaffront;

het draaimoment van het snijrad;

het verbruik aan smeervloeistof. Pneumatisch buisdoorslaan (S-F) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

de positie en richting van de snijkop in xyz-richting (indien van toepassing);

de voortgang c.q. afgelegde lengte.

Bij het pneumatisch buisdoorslaan met een tracélengte minder dan 40 meter en een buisdiameter kleiner dan of gelijk aan DN 400 kan worden afgezien van bovengenoemde eisen.

10.3.2 Leidingkwaliteit sleufloze aanlegtechnieken Kleine Gestuurde Boringen, Grote Gestuurde Boringen en Zeer Grote Gestuurde Boringen

(S-A – S-C)

bij het aanleggen van polyetheen leidingen dient na het intrekken het bij het uittredepunt -vrijgekomen stuk leiding geïnspecteerd te worden. De getrokken leiding moet voldoen aan de in NEN 7244-2:2004 gestelde eisen;

bij het aanleggen van stalen leidingen met een uitwendige coating dient direct voor het intrekken de leiding afgevonkt te worden. Na het intrekken dient de coating op beschadi-gingen te worden gecontroleerd door middel van een stroomopdrukproef;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 50 van 63

in geval van gecementeerde leidingen dient gecontroleerd te worden of de inwendige coating onbeschadigd is gebleven;

bij een geconstateerde beschadiging dient contact te worden gezocht met de opdrachtgever.

Open Front Boringen, Gesloten Front Boringen en Buisdoorslaan (S-D – S-F)

In geval van de aanleg van een stalen leiding met uitwendige coating dient na voltooiing van de doorpersing de coating op beschadigingen te worden gecontroleerd middels een stroom-op-druk-proef;

bij een geconstateerde beschadiging dient contact te worden gezocht met de opdrachtgever.

10.4 Indeling processen sleufloze renovatietechnieken De processen van de scope sleufloze renovatie- en vervangingstechnieken worden onderverdeeld

in 4 processen: S-G: Reparatietechnieken. Dit omvat: Robottechnieken, Injectietechnieken en deelrenovatie. S-H: Reliningtechnieken. Dit omvat: Sliplining (Voorheen B-O) en Close Fit Lining en Koustechnieken. S-I: Spraytechnieken. Dit omvat: Cementeren (voorheen B-Q), Epoxy spraying en Polyurethaan spraying. S-J: Pipecracking/ Pipebursting technieken. Opmerking: Bij het opstellen van deze procesindeling is uitgegaan van de huidige stand der techniek en de frequentie dat de processen daadwerkelijk uitgevoerd worden in Nederland. Gesteld is dat opdrachtgevers van dusdanige projecten hun keus moeten kunnen maken op basis van meerdere aanbiedingen en meerdere vormen van technieken. De huidige stand der techniek is nog niet zover dat er altijd 1 keus de beste is, dit hangt af van meerdere factoren. Voor deze afweging is het van belang de in 11.2. genoemde aspecten in de voorbeschouwing mee te nemen. Voor alle technieken geldt dat een opdrachtgever schriftelijk akkoord dient te gaan met de gekozen techniek en de te gebruiken grondstoffen. Voor drinkwatertoepassingen zijn goedgekeurde materialen voor drinkwatertoepassing vereist. De keus voor de techniek is bepalend voor de verwachte levensduur van de gerenoveerde leiding en de financiële omvang van een project. De hieronder aangegeven eisen zijn aanvullende eisen op bestaande eisen uit een scope voor buizenlegbedrijven die voor een bepaald type leiding of medium gelden.

10.5 Werkvoorbereiding renovatietechnieken In deze paragraaf worden de vereiste gegevens van de werkvoorbereiding weergegeven.

De vastlegging van de verantwoordelijkheden bij het verkrijgen van deze gegevens staat niet ver-meld. Hiertoe dient zoals gezegd de overeenkomst. Dit kan bijvoorbeeld door in de overeenkomst de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor het uitvoeren van werken (UAV) van toepassing te verklaren.

10.5.1 Eisen aan de inwendige leidingconditie Voorafgaand aan de renovatie moet de Certificaathouder de fysieke staat van de leiding vaststellen

om mogelijke obstakels te bepalen.

10.5.2 Eisen aan grondonderzoek Voor het uitvoeren van renovatie- en vervangingstechnieken dient er inzicht te zijn in de

grondsoort, de grondlagen en de grondwaterstand.

10.5.3 Eisen aan berekeningen Een sterkteberekening moet zijn opgesteld om te bepalen of de toekomstige situatie zal gaan

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 51 van 63

voldoen aan het programma van eisen aan de leiding. Tenminste moet bepaald zijn:

Wat de verwachte levensduur is van het materiaal dat voor renovatie of vervanging wordt op- of aangebracht;

Hoogteligging leiding ten opzichte van het maaiveld/NAP;

Grondwaterstand ten opzichte van NAP;

Verkeersbelasting;

Grondparameters;

Vaststellen wat de werkdruk en de afpersdruk is van de leiding en of er onderdruk kan optreden in verband met implosiegevaar voor de in te brengen liner;

Wat de minimale eisen zijn aan de doorsnede van de nieuwe leiding;

Wat de capaciteit is van de nieuwe situatie in relatie tot de noodzakelijke capaciteit.

10.5.4 Eisen aan het werkplan In een werkplan dient te worden vastgelegd:

Inspectie op eventuele obstakels en instromend grondwater voor start uitvoering van het werk;

Locatie en omstandigheden van de intrede en uittrede (inclusief de verkeerssituatie), noodzakelijk om te kunnen renoveren;

Meetmethoden met gevalideerde meetmiddelen waarmee procesparameters worden gemeten, indien van toepassing;

Inspectiemethode waarmee de opleveringsinspectie wordt uitgevoerd;

Afhankelijk van het medium dat door de buis zal gaan stromen geldt dat in het werkplan maatregelen moeten zijn beschreven voor hygiënisch werken (bij waterleidingen), voor explosiegevaar of verstikking (bij gasleidingen) of met veilig werken in riolen (bij riolering)

Aanvullende eisen werkplan reliningstechnieken (S-H)

Prognose van de trekkrachten op de leiding;

Lasprotocol;

Afpersprotocol of protocol tot het opnieuw in gebruik nemen van de gerenoveerde leiding.

Aanvullende eisen werkplan spraytechnieken (S-I)

Protocol tot het opnieuw in gebruik nemen van de gerenoveerde leiding. Aanvullende eisen werkplan pipecracking / pipebursting (S-J)

Prognose van de trekkrachten op de leiding;

Afpersprotocol of protocol tot het opnieuw in gebruik nemen van de gerenoveerde leiding.

10.6 Uitvoering sleufloze renovatietechnieken

10.6.1 Aanwezige middelen renovatietechnieken Aanwezige middelen reparatietechnieken (S-G)

De volgende middelen moeten op het bedrijf aanwezig zijn:

Inspectie-apparatuur;

Reparatierobots;

Injectiemallen;

Deelrenovatiemallen. Aanwezige middelen reliningstechnieken (S-H) De volgende middelen moeten op het bedrijf aanwezig zijn:

Unit voor uitharding;

Lierapparatuur;

Compressoren;

Roll-down machine;

Subline/vouwmachine;

Lasmachine;

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 52 van 63

Procespecifieke verwarmingsunit m.b.t. stoom en lichtuitharding;

Processpecifieke inbrengunit.

Aanwezige middelen spraytechnieken (S-I) De volgende middelen moeten op het bedrijf aanwezig zijn:

Cementeer en/of spray-unit;

Reinigingsapparatuur; Aanwezige middelen pipecracking / pipebursting technieken (S-J) De volgende middelen moeten op het bedrijf aanwezig zijn:

Power pack (trekmachine);

Crack / burst apparatuur;

Quick lock stangen of lierapparatuur;

Snijkoppen;

Trekkoppen;

10.6.2 Keuringsplan renovatietechnieken Keuringsplan reparatietechnieken (S-G)

Certificaathouder dient een keuringsplan voor de gerepareerde leiding vast te stellen. Keuringsplan reliningstechnieken (S-H) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

De trekkracht op de leiding;

Voor koustechnieken: laboratoriumtest op het eindproduct door onafhankelijk testinstituut;

Overige procesparameters, volgend uit het proces. Keuringsplan spraytechnieken (S-I) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

Wanddikte test op het eindproduct;

Overige procesparameters, volgend uit het proces. Keuringsplan pipecracking / pipebursting (S-J) De volgende procesparameters dienen volgens het keuringsplan geregistreerd en beheerst te worden:

Controle op trekkracht op het buismateriaal;

Overige procesparameters, volgend uit het proces.

10.6.3 Oplevering renovatietechnieken Voor elke oplevering dient een opleveringsinspectie te worden uitgevoerd, tenzij in het werkplan

anders is vastgelegd. De resultaten van de opleveringsinspectie dienen schriftelijk te worden vastgelegd.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 53 van 63

BIJLAGE I : AUDITS EN AUDITRAPPORTAGE

I.1 Terminologie Met betrekking tot de typen audits wordt de volgende terminologie gehanteerd.

procesaudit De controle van de werking van het kwaliteitssysteem bij gecertificeerde of te certificeren processen. systeemaudit De controle van de werking van het kwaliteitssysteem op alle onderdelen met uitzondering van gecertificeerde of te certificeren processen. De procesaudit en de systeemaudit zijn zo gedefinieerd dat zij complementair aan elkaar zijn en dus geen overlap kennen. Met betrekking tot de resultaten van de audit wordt de volgende terminologie gehanteerd. afwijking Een afwijking is een constatering gedurende de audit dat Certificaathouder deels niet voldoet aan de normeis, omdat er iets uit de regeling incidenteel ontbreekt. Een afwijking is geen directe belemmering voor de continuïteit van het Certificaat of van de verstrekking ervan. Certificaathouder dient voor de eerstvolgende audit (bij Certificaathouder) aantoonbaar corrigerende maatregelen te treffen om de afwijking weg te nemen. Een Certificatie-Instelling kan een afwijkende termijn vaststellen, onder voorwaarde dat deze termijn bij alle afwijkingen en bij alle door de Certificatie-Instelling geaudite Certificaathouders gelijk is. Indien Certificaathouder onvoldoende corrigerende maatregelen treft, wordt de afwijking een tekortkoming. tekortkoming Een tekortkoming is een constatering gedurende de audit dat Certificaathouder niet voldoet aan de normeis, omdat er iets uit de regeling structureel ontbreekt. Een tekortkoming is een directe belemmering voor de continuïteit van het Certificaat of van de verstrekking ervan. Certificaathouder dient binnen negentig dagen aantoonbaar corrigerende maatregelen te treffen om de tekortkoming weg te nemen. Hiervoor is geen andere termijn vast te stellen. Indien Certificaathouder binnen de gestelde termijn onvoldoende corrigerende maatregelen treft, volgt schorsing van het Certificaat. kritische fout Een kritische fout is een constatering gedurende de audit dat Certificaathouder niet of niet volledig voldoet aan de eisen van artikel 5.7 (Administratieve, financiële en fiscale eisen). Een kritische fout is een directe belemmering voor de continuïteit van het Certificaat of van de verstrekking ervan. Certificaathouder dient zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vijf werkdagen de kritische fout op te heffen. Hiervoor is geen andere termijn vast te stellen. Indien Certificaathouder binnen de gestelde termijn onvoldoende corrigerende maatregelen treft, volgt schorsing van het Certificaat. Het kan zijn dat Certificatie-instelling een andere dan in deze bijlage van de Regeling genoemde terminologie hanteert. In een dusdanig geval dient Certificatie-instelling zelf aan te geven hoe haar terminologie zich verhoudt tot de in deze bijlage gehanteerde terminologie.

I.2 Auditsystematiek

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 54 van 63

I.2.1 Initiële audit Een initiële audit wordt verricht ten behoeve van het toelatingsonderzoek van een potentiële

Certificaathouder. De initiële audit bestaat uit de volgende onderdelen:

1. een systeemaudit met een documentatiebeoordeling en implementatiebeoordeling om vast te stellen of Certificaathouder aan alle artikelen uit de regeling voldoet en op de correcte wijze haar kwaliteitssysteem heeft geborgd;

2. procesaudits waarbij minimaal 50 % van de aangevraagde processen in de praktijk beoordeeld worden;

3. procesaudits waarbij alle overige aangevraagde processen aan de hand van referentie-onderzoek van uitgevoerde werken beoordeeld worden. Deze werken mogen niet ouder dan drie jaar zijn.

Voor de minimaal te besteden tijdsduur ten behoeve van de initiële audit (systeemaudit en procesaudit) wordt verwezen bijlage I.2.4. Daarnaast moet rekening gehouden worden met een aantal procesbeoordelingen, waardoor het aantal benodigde dagen veelal hoger zal liggen dan bij een NEN-EN-ISO-toelatingsonderzoek.

I.2.2 Opvolgingsaudit Een opvolgingaudit wordt verricht gedurende de geldigheidsduur van het Certificaat ter controle

of Certificaathouder blijvend aan de in de regeling gestelde eisen voldoet. De opvolgingsaudit bestaat uit de volgende onderdelen:

1. een systeemaudit die minimaal eenmaal per jaar plaatsvindt; 2. procesaudits in een frequentie zoals in bijlage I.3.1 en verder is vastgesteld.

I.2.3 Verlengingsaudit Een verlengingsaudit wordt verricht bij het verlengen van het Certificaat. Doorgaans zal deze drie

jaar na de initiële audit of de vorige verlengingsaudit plaatsvinden. De verlengingsaudit bestaat uit de volgende onderdelen:

1. een systeemaudit met een documentatiebeoordeling en implementatiebeoordeling ter vaststelling dat Certificaathouder alle artikelen correct in haar kwaliteitssysteem heeft geborgd;

2. een of meer procesaudits waarbij in ieder geval alle processen in de praktijk beoordeeld dienen te worden die sinds de initiële audit of de vorige verlengingsaudit niet zijn beoordeeld.

Een verlengingsaudit dient minimaal negentig dagen vóór de vervaldatum van het Certificaat plaats te vinden. Het voldoen aan deze termijn is een verantwoordelijkheid van Certificaathouder, waarbij er een plicht tot tijdig informeren op de Certificatie-instelling rust.

I.2.4 Tijdsduur van audits Systeemaudit

Voor de minimaal te besteden extra tijdsduur ten behoeve van een systeemaudit voor deze Regeling (initieel, opvolging en verlenging) wordt verwezen naar de richtlijnen die gehanteerd worden bij een systeem-audit in het kader van de ISO 9001. Op de hierin voorgeschreven tijdsduur, is een aanvulling nodig ten behoeve van de eisen vanuit deze Regeling die aanvullend zijn op de ISO 9001:2008. De lengte van deze aanvulling is in onderstaande bijlage weergegeven.

Situatie Minimale extra tijdsbesteding

* De systeemaudits voor ISO 9001:2008 en CKB worden gecombineerd binnen één audit, of * De systeemaudits voor ISO 9001:2008 en CKB worden door dezelfde certificatieinstelling uitgevoerd doch niet binnen één audit

1,0 dag

* De systeemaudits voor ISO 9001: 2008 en CKB worden door verschillende certificatieinstellingen uitgevoerd

1,5 dag

De tijdsopgave is exclusief reistijd.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 55 van 63

Procesaudit De tijdsduur van een procesaudit bedraagt twee à drie uur. Deze tijdsopgave is exclusief reistijd.

I.3 Auditfrequentie I.3.1 Standaard auditfrequentie Tabel I.1 geeft de relatie weer tussen bedrijfsgrootte, aantal gecertificeerde processen en het

aantal bindend voorgeschreven procesaudits in de opvolgingsaudit.

Aantal mede-

werkers in de

sector

aantal processen waarvoor gecertificeerd is

1 – 2 3 – 5 6 – 10 11 – 15 16 – 20 21 – 25 > 25

< 25 1 1)

2 2)

3 4 6 8 8

van 25 tot 50 2 2)

2 2)

3 4 6 8 8

van 50 tot 100 3 3 4 6 8 10 10

van 100 tot 300 4 4 5 7 10 12 12

> 300 5 5 6 9 12 14 14

1) 1 procesaudit per jaar is voor deze categorie het minimum

2) 2 procesaudits per jaar is voor deze categorieën het minimum

tabel I.1: relatie tussen bedrijfsgrootte, processen en procesaudits.

I.3.2 Richtlijnen bij bepaling van de auditfrequentie Om de auditfrequentie van Certificaathouder naar de voornoemde differentiëring te klasseren

worden door de Certificatie-instellingen de volgende richtlijnen gehanteerd. Standaard auditfrequentie Tot de categorie bedrijven waarbij de standaard auditfrequentie wordt vastgesteld horen:

1. bedrijven die voor het eerst een volledig kalenderjaar Certificaathouder zijn; 2. bedrijven die nog geen volledig kalenderjaar Certificaathouder zijn. Aan het eind van het

daaropvolgend kalenderjaar wordt de auditfrequentie van deze bedrijven naar aanleiding van de controleresultaten en bevindingen nader vastgesteld.

Verhoging van standaard auditfrequentie Tot de categorie bedrijven waarbij de standaard auditfrequentie wordt verhoogd horen de bedrijven die tenminste al één kalenderjaar Certificaathouder zijn en in het beschouwde kalenderjaar op onderdelen uit de certificatieregeling duidelijk tekort zijn geschoten. De auditfrequentie kan maximaal met één verhoogd worden ten opzichte van de standaard auditfrequentie. Handhaving van de standaard auditfrequentie Tot de categorie bedrijven waarbij de standaard auditfrequentie gehandhaafd blijft horen:

1. bedrijven die in het beschouwde kalenderjaar meerdere malen matig werden bevonden op onderdelen uit de regeling die echter geen grote consequenties hebben;

2. bedrijven die in het beschouwde kalenderjaar op onderdelen uit de certificatieregeling die grote consequenties hebben, alert, al dan niet naar aanleiding van schriftelijke waarschu-wingen van de Certificatie-instelling, hebben gereageerd.

Verlaging van de standaard auditfrequentie Tot de categorie bedrijven waarbij de standaard auditfrequentie wordt verlaagd horen de bedrijven waarbij in het beschouwde kalenderjaar naar aanleiding van de controleresultaten is gebleken dat zowel de interne als de externe kwaliteitsbewaking voldoet aan het gestelde in de certificatieregeling. Zij hebben bij voortduring aangetoond over een goed functionerend kwaliteitssysteem te beschikken.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 56 van 63

De auditfrequentie kan maximaal met één verlaagd worden ten opzichte van de standaard auditfrequentie.

I.3.3 Procedure voor het vaststellen van de auditfrequentie Om de auditfrequentie bij de Certificaathouder te bepalen, wordt de volgende procedure gevolgd:

a. de systeemdeskundige/teamleider van de Certificatie-instelling die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de Certificaatcontrole bij het betreffende bedrijf doet aan de hand van de controlerapporten en de bevindingen aan het eind van het lopende kalenderjaar een voorstel voor het aantal te verrichten audits bij Certificaathouder voor het volgende kalenderjaar. Het voorstel, dat in overleg tussen de systeemdeskundige en de technisch deskundige tot stand komt, is gebaseerd op het aantal opmerkingen en tekortkomingen van de audits;

b. vóór aanvang van het nieuwe kalenderjaar wordt Certificaathouder door de Certificatie-instelling instantie op de hoogte gesteld van de voor hem voorgestelde auditfrequentie, alsmede de daaraan verbonden kosten;

c. indien Certificaathouder bezwaar aantekent tegen de auditfrequentie kan het dit schriftelijk kenbaar maken. De Certificatie-instelling zal daarop de frequentie motiveren;

d. indien tussen de Certificatie-instelling en Certificaathouder geen overeenstemming kan worden bereikt, zal de Certificatie-instelling zich tot het Centraal College van Deskundigen CKB wenden. Het College ontvangt dan alle relevante informatie zonder de naam van Certificaathouder te noemen en zal worden gevraagd uitspraak te doen. De uitspraak van het College is bindend;

e. het voorstel van de Certificatie-instelling inzake de auditfrequentie voor Certificaathouder wordt, zonder Certificaathouder met name te noemen, ter vaststelling voorgelegd aan het Centraal College van Deskundigen CKB (half januari). Het Centraal College van Deskundigen CKB zal slechts bij hoge uitzondering afwijken van het voorstel van de Certificatie-instelling.

I.4 Klachten

I.4.1 Algemeen Een Klacht is een uiting van ongenoegen over het functioneren van het certificatiesysteem

betrekking hebbende op de CKB-regeling. Klachten kunnen handelen over een Certificaathouder, een Certificatie-instelling of over de CKB-regeling.

I.4.2 Klachten over Certificatie-instellingen Klachten over Certificatie-instellingen kunnen ingediend worden bij de betreffende Certificatie-

instelling die deze volgens haar interne klachtenprocedure afhandelt. Deze klachten kunnen ingediend worden door Certificaathouders, potentiële Certificaathouders, Opdrachtgevende partijen en vertegenwoordigers van eerder genoemde groepen. Een klacht over een Certificatie-instelling kan in één van de volgende zes categorieën ingedeeld worden.

1. kwaliteit van audits (bijv. inhoud audit, rapportage); 2. kwaliteit van auditor (bijv. deskundigheid, organisatorische zaken); 3. kwaliteit Certificaatverstrekking (bijv. productietijd, accuratesse); 4. onjuiste Certificaatverstrekking (bijv. niet voldoen aan eisen door Certificaathouder); 5. organisatie Certificatie-instelling (bijv planning, kosten, klantenbenadering); 6. overige klachten.

Certificatie-instelling rapporteert jaarlijks aan het Centraal College van Deskundigen CKB over het aantal klachten, de soort (volgens de categorieën), de aard (gegrond / ongegrond) en de afhandeling. Bij herhaling klachten bij een Certificatie-instelling kan de klacht gemeld worden bij het Bestuur CKB die deze volgens de klachtenprocedure van de Stichting CKB afhandelt.

I.4.3 Klachten over CKB-regeling Klachten over de CKB-regeling kunnen ingediend worden bij het Bestuur CKB die deze volgens

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 57 van 63

de klachtenprocedure van de Stichting CKB afhandelt. Deze klachten kunnen ingediend worden door Certificaathouders, potentiële Certificaathouders, Opdrachtgevende partijen, Certificatie-instellingen en vertegenwoordigers van eerder genoemde groepen. Een klacht over de CKB-regeling kan in één van de volgende categorieën ingedeeld worden:

1. kwaliteit van de regeling (bijv. inhoud, up-to-date) ; 2. organisatie van de regeling (bijv. informatieverstrekking, controle); 3. Certificatie-instellingen (bijv. bij herhaalde klachten C.I.); 4. overige klachten.

Het Centraal College van Deskundigen rapporteert jaarlijks in haar “Auditrapportage CKB” over het aantal klachten, de soort (volgens de categorieën), de aard (gegrond / ongegrond) en de afhandeling.

I.4.4 Klachten over Certificaathouder Klachten over een Certificaathouder kunnen ingediend worden bij de Certificatie-instelling die

Certificatiehouder controleert. In de auditrapportage van Certificatie-instelling meldt zij expliciet de klacht, met de soort (volgens de categorieën), de aard (gegrond / ongegrond) en de afhandeling. Indien de controlerende Certificatie-instelling een klacht heeft met betrekking tot Certificaathouder neemt zij dit op in haar auditrapportage.

I.5 Rapportage De Certificatie-instelling rapporteert vóór 31 januari van enig jaar aan het Centraal College van

Deskundigen CKB over de auditresultaten en de klachtenafhandeling van het voorafgaande jaar. Deze rapportage vindt plaats aan de hand van een door het Centraal College van Deskundigen CKB vastgestelde “model jaarrapportage”. Het Centraal College van Deskundigen CKB verzorgt vóór 15 april van enig jaar, op basis van de haar aangeleverde gegevens, een getotaliseerde “Auditrapportage CKB” die betrekking heeft op het voorafgaande jaar. Deze Auditrapportage wordt openbaar gemaakt via de internetsite van de Stichting CKB.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 58 van 63

BIJLAGE II: OPLEIDINGEN

II.1 Procedure tot goedkeuring van een nog niet in de Regeling opgenomen opleiding

Indien een bedrijf een nog niet in de regeling genoemde opleiding geschikt acht voor een bepaald toepassingsgebied dan bestaat de mogelijkheid dat de betreffende opleiding toch tot de regeling toegelaten wordt. Noodzakelijk hierbij is dat aangetoond wordt dat de opleiding gelijkwaardig is aan de in de regeling genoemde opleiding. De volgende stappen dienen ondernomen te worden: 1. Certificaathouder of Opleidingsinstituut dient een beargumenteerd verzoek in bij het Centraal

College van Deskundigen. In het verzoek dient duidelijk te worden aangegeven dat de betreffende opleiding opleidt tot het in de regeling genoemde kennisniveau. Ook dient de studiebelasting te worden aangegeven.

2. De daartoe ingestelde en bevoegde “Projectgroep Opleidingen” van het Centraal College van Deskundigen beslist of de gevraagde opleiding voldoet aan het gestelde in de Regeling.

3. De Projectgroep Opleidingen rapporteert haar beslissing aan het Centraal College van Deskundigen.

4. Het secretariaat CKB bericht het betreffende bedrijf / opleidingsinstituut over de beslissing inzake het verzoek, alsmede over de onderbouwing van de beslissing.

5. Het secretariaat CKB stelt de Certificatie-instellingen op de hoogte over het genomen besluit. 6. Het secretariaat van het College behoudt het overzicht over de aanvullingen in de

opleidingen.

II.2 Goedgekeurde opleidingen scope “Kabelinfrastructuur”

Grondwerker geen opleidingseis

Assistent Monteur Laagspanning

VEV: Assistent monteur laagspanningsnetten of

Kenteq : Assistent monteur laagspanningsnetten.

Assistent Monteur Datacommunicatie

VEV: Assistent monteur communicatienetten of

Kenteq: Assistent monteur communicatienetten of t.b.v.

lassen koper (t/m 100 dubbeldraden): KPN- BU 120 of gelijkwaardig;

lassen (koper) blok-kabels: NSO-opleidingscertificaat;

monteren (koper) Infrastructuur/Randapparatuur: KPN-BU 551 of gelijkwaardig;

lassen glasvezel: opleidingscertificaat (KPN) of gelijkwaardig.

Monteur Laagspanning VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Monteur laagspanningsnetten of

VEV: monteur sterkstroominstallaties of

VEV: Montage huisaansluitingen laagspanning of

Kenteq: Monteur laagspanningsnetten of

Kenteq: Monteur sterkstroominstallaties of

Kenteq: Montage huisaansluitingen laagspanning;

Monteur Middenspanning

VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Monteur middenspanningsnetten of

Kenteq: Monteur middenspanningsnetten of

NKF: Montage middenspanningskabels (met certificaat)

Monteur Datacommunicatie

VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Monteur communicatienetten of

Kenteq: Monteur communicatienetten of

Koper: VEV:Montage huisaansluitingen telecommunicatie of

Koper: Kenteq:Montage huisaansluitingen telecommunicatie of

COAX: VEV: Montage huisaansluitingen CAI en laagspanning of

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 59 van 63

COAX: Kenteq: Montage huisaansluitingen CAI en laagspanning;

of t.b.v. specifieke processen de certificaten/opleidingen zoals genoemd onder Eerste Monteur Datacommunicatie.

Eerste Monteur Laagspanning

VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Eerste monteur laagspanningsnetten of

VEV: eerste monteur sterkstroominstallaties of

Kenteq: Eerste monteur laagspanningsnetten of

Kenteq: eerste monteur sterkstroominstallaties;

Eerste Monteur Middenspanning

VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Eerste monteur middenspanningsinstallaties, danwel minimaal de modulen V100, VH212, VH213 en VH315) of

Kenteq: Eerste monteur middenspanningsinstallaties, danwel minimaal de modulen V100, VH212, VH213 en VH315) of

NKF-mofverbindingen: NKF: Montage middenspanningskabels

Eerste Monteur Datacommunicatie

VMBO (LTS)-niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

VEV: Eerste monteur communicatienetten of

Kenteq: Eerste monteur communicatienetten. of t.b.v.:

lassen koper (t/m 100 dubbeldraden): KPN-BU 120 of gelijkwaardig;

lassen koper (> 100 dubbeldraden): KPN-BU 377 of gelijkwaardig;

lassen (koper) blok-kabels: NSO opleidingscertificaat;

lassen (koper) Parallel-lassen: opleidingscertificaat (KPN) of gelijkwaardig;

monteren (koper) Infrastructuur/Randapparatuur: KPN-BU 551 of gelijkwaardig;

monteren koper kabelverdeler (fleslassen): KPN-BU 378 of gelijkwaardig;

lassen glasvezel: KPN-opleidingscertificaat of gelijkwaardig;

monteren glasvezel Infrastructuur/Randapparatuur: KPN-oplei-dingscertificaat of gelijkwaardig;

monteren glasvezel Kabelverdeler: KPN-opleidingscertificaat of gelijkwaardig;

lassen COAX: KPN-opleidingscertificaat of gelijkwaardig, t.b.v. huisaansluitingen opleiding kabeltelevisie of gelijkwaardig.

Specifiek voor Kabeltelevisie (COAX, CAI) (processen K-I en K-J) voldoen eveneens de cursussen:

VEV, "Montage huisaansluitingen, CAI-deel (2 dagen)", “Grondbeginselen CAI (GCAI) (10 dagen)", "TCAI-1 (31-avonden + 4 dgn);

Kenteq, "Montage huisaansluitingen, CAI-deel (2 dagen)", “Grondbeginselen CAI (GCAI) (10 dagen)", "TCAI-1 (31-avonden + 4 dgn);

Teladin, "Elementaire kabel-tv-techniek (5 dgn)", "Eerste-lijn storingen (3 dgn)", "Theorie en praktijk van civiel technische aanleg (2 dgn)

KTG BV "A1. Elementaire basiscursus kabeltelevisie (4 dgn)", "A2. Civiel technische aanleg (3 dgn)", "A3. Electrotechnische aanleg (3 dgn)", "B1. Praktijkcursus (2 dgn)", "D1. Meettechniek (5 dgn)", "F1. Storingen en onderhoud (4-5 dgn)"

SBW, "Vakman Kabelwerken, 2 jaar, vlgs leerlingwezen"

SBW, “Kabelwerker, 2 jaar vlgs leerlingwezen”

Voorman Kabelinfra VMBO (LTS) niveau of gelijkwaardig aangevuld met:

SBW: Vakman kabelwerken

SBW: Vakkracht Kabelwerker aangevuld met Voorman Kabelwerken (SBW)

Uitvoerder Energiekabels Gastec: Uitvoerder Kabelwerken

Uitvoerder Informatiekabels

MBO (MTS) niveau of gelijkwaardig + min. 2 jaren relevante werk-ervaring aangevuld met een cursus projectmanagement zoals genoemd onder "Projectleider".

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 60 van 63

Projectleider HBO (HTS) niveau of gelijkwaardig + min. 2 jaren relevante werkerva-ring aangevuld met een cursus projectmanagement. De volgende cursussen voldoen aan de criteria:

GASTEC module MVT1 of HVT1 (projectmatig werken);

VEV: cursus "Projectmatig werken";

Kenteq: cursus "Projectmatig werken";

LOI, cursus "Projectmanagement";

De Baak, "Basiscursus voor projectmatig werken";

Uneto, O&O-fonds, cursus "Projectmanagement", cursus 881;

Bureau DWA, cursus training projectmanagement.

Prince2.

II.3 Goedgekeurde opleidingen scope “Buizenlegbedrijven”

Grondwerker geen opleidingseis

Assistent Monteur Gas Intechnium: Assistent-distributiemonteur Gas of

Kenteq: Assistent-distributiemonteur Gas of

SBW: Aankomend buizenlegger.

Fundeon: Aankomend buizenlegger.

Assistent Monteur Water Intechnium: Assistent-distributiemonteur Water of

Kenteq: Assistent-distributiemonteur Water of

SBW: Aankomend buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens, SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon St. Wateropleidingen of „t Web.

Fundeon: Aankomend buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens, SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon, St. Wateropleidingen of ‟t Web.

Assistent Monteur Warmte

EnergieNed: Veiligheidsvoorschriften Warmte (VeWa), aangevuld met certifica(a)t(en) van leverancier(s).

Monteur Gas Intechnium: Distributiemonteur Gas of

Kenteq: Distributiemonteur Gas of

SBW: Buizenlegger ..

Fundeon: Buizenlegger.

Monteur Water Intechnium: Distributiemonteur Water of

Kenteq: Distributiemonteur Water of

SBW: Buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon, St. Wateropleidingen of ‟t Web.

Fundeon: Buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon, St. Wateropleidingen of „t Web.

Monteur Warmte EnergieNed: Veiligheidsvoorschriften Warmte (VeWa), aangevuld met certifica(a)t(en) van leverancier(s).

Eerste Monteur Gas Twee jaar werkervaring als Monteur Gas, aangevuld met

Intechnium: Distributiemonteur Gas of

Kenteq: Distributiemonteur Gas of

SBW: Buizenlegger.

Fundeon: Buizenlegger.

Eerste Monteur Water Twee jaar werkervaring als Monteur Water, aangevuld met

Intechnium: Distributiemonteur Water of

Kenteq: Distributiemonteur Water of

SBW: Buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon, St. Wateropleidingen of „t Web.

Fundeon: Buizenlegger, aangevuld met cursus “hygiënisch werken in de distributie” volgens SBW, Kenteq, Intechnium, NCA, Fundeon, St. Wateropleidingen of „t Web.

Eerste Monteur Warmte Twee jaar werkervaring als Monteur Warmte, aangevuld met

EnergieNed: Veiligheidsvoorschriften Warmte (VeWa), aangevuld met certifica(a)t(en) van leverancier(s).

Voorman Leidinginfra Twee jaar werkervaring als (Eerste) Monteur Gas, Water of Warmte.

Uitvoerder Gas Gastec: Uitvoerder Gas;

Gastec: Uitvoering gasdistributieopleidingen (per 1-1-94

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 61 van 63

vervallen);

Gastec: Middelbare Gastechniek.

Uitvoerder Water St. Wateropleidingen : Uitvoerder Water;

St. Wateropleidingen: Middelbare Watertechniek.

Uitvoerder Warmte Gastec: Uitvoerder Warmtedistributie;

Gastec: Middelbare Warmtedistributietechniek.

Projectleider HBO (HTS)-niveau of gelijkwaardig + min. 2 jaren relevante werkerva-ring aangevuld met een cursus projectmanagement (min. 40 Studiebelasingsuren). De volgende cursussen voldoen aan de criteria:

GASTEC module MVT1 of HVT1 (projectmatig werken);

VEV, cursus "Projectmatig werken";

Kenteq, cursus "Projectmatig werken";

LOI, cursus "Projectmanagement";

De Baak, "Basiscursus voor projectmatig werken";

Uneto, O&O-fonds, cursus "Projectmanagement", cursus 881;

Bureau DWA, cursus training projectmanagement.

Prince2.

lasmethode beschrijver staal

Diploma Middelbaar Lastechnicus (European Welding Technologist):

IJmond MBO (MTS), Santpoort;

MBO Versfelt Ruygenhoek College, Utrecht;

Eemsmond College, Appingedam;

Spectrum College, Breda.

lasser staal NIL/Stoomwezen: gronddiploma en lasdiploma drukvaten en pijpen/6G-certificaat ;

lasserkwalificatie volgens EN 287.

lassen PE (Stuiklassen) Één certificaat van (geldigheidstermijn van 3 jaar)

Certificaat NIL: Kunststoflassen in gas-, waterleiding,- en riolering 3.2"

Certificaat Gastec: "PE-lassen –stuiklassen”

Certificaat 3P Quality services: “PE-lassen overeenkomstig NEN 7200"

Certificaat TI-Plastics: Kunststoflassen cf DV2212

Certificaat Quality Services BV: ““PE-stuiklassen – stuiklassen in buizen en hulpstukken”

lassen PE (Elektromoflassen)

Één certificaat van (geldigheidstermijn van 3 jaar)

Certificaat NIL: Kunststoflassen in gas-, waterleiding,- en riolering 3.2",

Certificaat Gastec: "PE-lassen – elektrolassen”

Certificaat TI-Plastics: Kunststoflassen cf DV2212

lijmen / lamineren GVK Certificaat van leverancier (bijv. WAVIN-STRONG-certificaat).

II.4 Goedgekeurde opleidingen scope “Sleufloze Technieken”

Grondwerker geen opleidingseis

Assistent Boormeester SBW: Aankomend Buizenlegger

SBW: Kabelwerker

Fundeon: Aankomend Buizenlegger

Fundeon: Kabelwerker

Boormeester Gestuurd boren

SBW: Boormeester Gestuurd Boren

Fundeon: Boormeester Gestuurd Boren

Boormeester Gestuurd Boren Maxi

Minimaal twee jaar relevante werkervaring aangevuld met:

SBW: Boormeester Gestuurd Boren

Fundeon: Boormeester Gestuurd Boren

Boormeester Buisdoorpersingen

Minimaal twee jaar relevante werkervaring

Uitvoerder Sleufloze Technieken

MBO (MTS)-niveau of gelijkwaardig + min. 2 jaren relevante werkerva-ring aangevuld met een cursus projectmanagement (min. 40 Studiebelasingsuren), genoemd bij Projectleider.

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 62 van 63

Projectleider HBO (HTS)-niveau of gelijkwaardig + min. 2 jaren relevante werkerva-ring aangevuld met een cursus projectmanagement (min. 40 Studiebelasingsuren). De volgende cursussen voldoen aan de criteria:

GASTEC module MVT1 of HVT1 (projectmatig werken);

VEV, cursus "Projectmatig werken";

Kenteq, cursus "Projectmatig werken";

LOI, cursus "Projectmanagement";

De Baak, "Basiscursus voor projectmatig werken";

Uneto, O&O-fonds, cursus "Projectmanagement", cursus 881;

Bureau DWA, cursus training projectmanagement.

Prince2.

II.5 Uitzonderingen 1. Leeftijdsgrens

a. Werknemers tot en met 35 jaar Werknemers in deze leeftijdscategorie dienen te voldoen aan het in deze Regeling gestelde opleidingsniveau, ofwel dienen aangemeld, ingeschreven of begonnen te zijn met een voorgeschreven opleiding. b. Werknemers van 36 tot en met 39 jaar Werknemers in deze leeftijdcategorie dienen binnen drie jaar na de Certificaat-verlening, te voldoen aan het in deze regeling gestelde opleidingsniveau. c. Werknemers van 40 tot en met 49 jaar Werknemers in deze leeftijdcategorie dienen over aantoonbaar vakmanschap te beschikken, door een persoonlijk Certificaat van tenminste één opdrachtgever. d. Werknemers ouder dan 50 jaar Voor werknemers in deze leeftijdcategorie kan op basis van aantoonbare jarenlange praktijkervaring dispensatie worden verleend. Dit dient door Certificaathouder schriftelijk vastgelegd te worden. uitzonderingen

- Voor uitvoerders geboren vóór 1 juli 1947 geldt dat zij op basis van aantoonbare jarenlange praktijkervaring de voor deze functie voorgeschreven opleiding niet hoeven te volgen.

- Voor uitvoerders geboren vóór 1 juli 1957 geldt dat deze in het bezit dienen te zijn van een bewijs van deelname aan de voor deze functie voorgeschreven opleiding.

- Voor de monteurs van het buizenlegbedrijf van 40 tot en met 49 jaar geldt dat een diploma van één van de onder assistent monteur genoemde opleidingen en de daarvoor geldende toepassingsgebieden, of een verklaring van deelname aan één van de onder monteur genoemde opleidingen voldoende is.

- Voor de Assistent Monteur van het buizenlegbedrijf van 40 tot en met 49 jaar geldt dat een bewijs van deelname in plaats van een diploma van een van de twee onder assistent monteur genoemde opleidingen voor werkzaamheden in alle processen voldoende is.

2. Monteur Gas / Water en Eerste Monteur Gas / Water Voor het uitvoeren van werkzaamheden volgens proces B-A dient de opleiding “Buizenlegger” (SBW) afgerond te zijn met de module "Dienstleidingen". Voor de overige genoemde processen is de afrondende module “Transportleidingen” vereist. Het (oude) diploma “Vakman Buisleidingen” (SBW) aangevuld met de module “Dienstleidingen” wordt gelijk gesteld aan het diploma “Buizenlegger” (SBW). De opleiding “Montage huisaansluitingen” (SBW of Kenteq (Intechnium)) wordt gelijk gesteld aan de module "Dienstleidingen". 3. Assistent Monteur Gas / Water Assistent monteurs die in het bezit zijn van een Certificaat “Montage- huisaansluitingen gas/water” van Kenteq (Intechnium) of Fundeon (SBW) mogen uitsluitend werkzaamheden volgens standaardproces B-A uitvoeren. Het (oude) diploma “Vakman Buisleidingen” (SBW) wordt gelijk gesteld aan het diploma “ Aankomend Buizenlegger” (SBW / Fundeon).

Certificatieregeling Kabelinfrastructuur en Buizenlegbedrijven – uitgave 2009 – pag 63 van 63

4. Assistent-monteurs, monteurs en eerste monteurs Voor personen werkzaam in de functie “Assistent Monteur”, “Monteur” of “Eerste Monteur” geldt dat zij in het bezit moeten zijn van de certificaten van leveranciers, indien deze voorgeschreven zijn. 5. Boormeester Buisdoorpersingen en Boormeester Pneumatisch Buisdoorslaan Voor personen werkzaam in de functie van Boormeester Buisdoorpersingen of Boormeester Pneumatisch Buisdoorslaan (S-D – S-F) zijn bij het ter perse gaan van deze Regeling geen algemeen toegankelijke functiespecifieke opleidingen of cursussen . Voor deze personen geldt dat zij een bedrijfsinterne trainingen, danwel trainingen van leveranciers moeten hebben, gericht op het proces dat zij uitvoeren danwel op de apparatuur die zij bedienen. Indien er algemeen toegankelijke opleidingen goedgekeurd worden conform de procedure in paragraaf II.1 , kunnen deze, met inachtname van een overgangstermijn van twee jaar, voorgeschreven worden. 6. Assistent-operators en operators voor renovatietechnieken Voor personen werkzaam in de functie van assistent-operator of operator voor renovatietechnieken zijn bij het ter perse gaan van deze Regeling geen algemeen toegankelijke functiespecifieke opleidingen of cursussen . Voor deze personen geldt dat zij een bedrijfsinterne trainingen, danwel trainingen van leveranciers moeten hebben, gericht op het proces dat zij uitvoeren danwel op de apparatuur die zij bedienen. Indien er algemeen toegankelijke opleidingen goedgekeurd worden conform de procedure in paragraaf II.1 , kunnen deze, met inachtname van een overgangstermijn van twee jaar, voorgeschreven worden.