C.B. Zuiderhoudt - Meester Eckhart versus advaita
-
Upload
nonduality01 -
Category
Spiritual
-
view
228 -
download
11
Transcript of C.B. Zuiderhoudt - Meester Eckhart versus advaita
Meester Eekhart versus advaita
Meester Eekhart
versus
advaita
Thuiskomen in dezelfde bron
C.B. Zuijderhoudt
samsara
© C.B. Zuijderhoudt, 2008 © Deze uitgave: Samsara uitgeverij bv, 2008 Omslagontwerp: Erik Thé: www.erikthedesign.com © Foto omslag: René Willaert, hetgroenegezicht.blogspot.com Lay-out: Studio 28, Hillegom
ISBN: 978-90-77228-54-8 I NUR 728
De ge ei teerde teksten van Meester Eekhart zijn uit het boek: Waar God naamloos is, een uitgave van uitgeverij Synthese te Den Haag. ISBN: 978-90-62718-45-0
Niets uit deze uitgave mag gereproduceerd worden zonder schriftelijke toestemming van: Samsara Uitgeverij bv Herengeacht 341, 1016 AZ Amsterdam www.samsarabooks.com
Voorwoord
In dit werkje heb ik dankbaar gebruik gemaakt van gedachten en woorden die begenadigde denkers en schrij
vers al eerder te berde brachten. Alle woorden zijn ooit al
eens gezegd. De kunst bestaat daaruit, om ze op het juiste
moment in de goede volgorde te zetten, waardoor ze be
tekenis toevoegen aan hergeen op dat moment bedoeld
wordt. Ik ben eerder genoemde denkers en schrijvers dan
ook dankbaarheid verschuldigd voor hun ongevraagde
bijdrage. Niet altijd was ik in staat om de herkomst of
de bron van bepaalde uitspraken weer te geven, waarvoor mijn welgemeende excuses.
Ik heb veelvuldig mogen citeren uit het prachtige boek
je over Meester Eekhart van Hasso Schelp: 'Waar God
naamloos is', een uitgave van uitgeverij Synthese, Den
Haag (ISBN: 978-90-6271-845-0), evenals uit de be-
zielde en doorleefde werken van de benedictijn en advaitist Henri Le Saux.
Soms heeft verwoording geleid tot een heldere verstaanbaarheid. Soms waarschijnlijk ook niet. Dat laatste geval doet zich doorgaans voor in die situaties, waarin van de eeuwige dingen sprake is, van die dingen die niet passen in de wetenschappelijke benadering van 1, 2, en
3 alsmede sub a,b, en c. Want de taal der wetenschappers is niet altijd dezelfde als die van de mysticus, hoe zeer wetenschappers ook geneigd zijn om mystiek in te lijven in de academische denkkaders.
De benadering van dit onderwerp, middels uitsluitend het denken, kan in het mystieke eenwordingsproces soms zo contraproductief werken, dat ik bewust een voortdurende afstand heb bewaard naar regels, dogma's, concepten, instituties en 'wetenschappelijke correctheid'. Die afstand loopt als een rode draad door het ge
schrevene.
Het hier weergegeven mystieke eenwordingsproces, zoals dat in de advaita plaatsvindt, is regelmatig onderbouwd met uitspraken van Meester Eekhart , die vetgedrukt zijn, terwijl de uiteenzettingen vanuit de christelijke mystiek op hun beurt zijn toegelicht met advaitisch materiaal. Zo wordt duidelijk dat beide eenzelfde oorsprong hebben die zich niet laat kaderen in een filosofie of een godsdienst. Dit leidt tot een opmerkelijk resultaat.
Op de weg naar bevrijding, naar zelfrealisatie, is het lezen van boeken niet afdoende. Ook niet het lezen van dit
6
boek. Want we zoeken doorgaans een soort bevrijding voor ons zelf en niet ván ons zelf. Wij zijn daarin onze
eigen blinde vlek. Er is dan ook in de meeste gevallen een
gids, een leraar voor nodig om die blinde vlek te doorzien en om ons te helpen alle concepten te passeren. Ik had
zo'n leraar: Alexander Smit. En ik ben hem alles verschuldigd in grote dankbaarheid. Mijn vrouw Inge Gorris en mijn goede vriend André Doesburg hebben mij bij het samenstellen van dit boek gesteund met constante bemoediging en kritische inbreng.
C.B. Zuijderhoudt
Zweisimmen, 2008
7
Inhoud
1 Een schrijnend verlangen 7
Religieuze honger en het zoeken van een weg
naar huis.
2 Een mens moet leeg worden van alle dingen 29
Over thuiskomen, en hoe de advaita vedanta
en de mystiek van Meester Eekhart dat op
praktische wijze haalbaar maken.
3 Tat TvamAsi De kern van de mystiek: het kennis nemen 45 van de werkelijke identiteit van de mens en
hoe dat uiteindelijk uitmondt in het opgeven
van elke identiteit.
9
4 Niemand ziet God en leeft 61 10 Over God wil ik zwijgen 149
Wat bedoeld wordt met zelfrealisatie of we- Hoe het Zoonschap ons meeneemt in de
dergeboorre, en hoe de opgegeven identiteit oversteek naar de Godheid.
besef van God, dan wel van het Absolute ten gevolge heeft. 11 Het verstand te boven 161
Hoe Sat, Chit, Ananda samenvallen met
5 Nergens niet 73 de heilige drie-eenheid en hoe dat een ant-
Hoe alomtegenwoordigheid ons meeneemt woord biedt op het menselijk bestemmings-
in non-dualiteit en de basis vormt van het vraagstuk.
Godsbesef. Geraadpleegde literatuur 177
6 Ongeboren sterft men niet 91
Waarom de nieuwe identiteit van 'de weg,
de waarheid en het leven' de dood transcen-deert.
7 Ademtocht van eeuwigheid 105
Hoe 'het worden als de kinderen' ons het Koninkrijk der hemelen binnenleidt.
8 Uw wil geschiede 121
Op welke wijze armoede van geest voert tot
verlies van identiteit en daarmee tot Godsbe-sef, en hoe het zich uiteindelijk ten toon kan spreiden als heiligheid.
9 Alleen het IK brandt in de hel 135
Over de rol van zonde, schuld en vergeving
op de weg naar verlichting en hoe die ver-schilt van die in het reguliere geloof.
11
Een schrijnend verlangen
Het is zondagmorgen half tien en de kerkklokken beieren er lustig op los. Van hieruit kan ik precies
het witte kerkje zien met het pleintje ervoor en de keurig bijgehouden grafZerken eromheen. Een handjevol mensen druppelt naar binnen. Het zijn er niet veel, zoals ge
woonlijk. Wat is er toch gebeurd met de kerken dat ze tegen
woordig zo leeg blijven? Objectief gezien maken die klokken trouwens een rot
herrie, maar desondanks vind ik het een aangenaam geluid. Die tolerantie heb ik niet als ik de schelle oproep tot gebed vanuit de minaretten hoor. Dat verschil zal wel komen omdat de klokken refereren aan mijn vroege jeugd, waarin de zondag met haar kerkgang zo veilig stil was, en vertrouwd. Nu is er nauwelijks nog iets wat zo oervertrouwd is als die klokken, zo rustgevend, vanzelfspre-
13
kend. Maar in de kerk zélf kom ik nier meer. Waarom niet? War is er dan toch gebeurd met de Kerk?
War is er toch gebeurd in her westen met de grootste godsdienst ooit? Laat ik eens bij mijzelf te rade gaan. Paste haar aanbod mij niet meer toen ik meer volwassen en kritischer geworden was? Had het soms te maken met macht of bureaucratie waarvoor ik allergisch ben? Ofhad ik verwachtingen die- naarmate mijn nieuwsgierigheid in religieuze zaken groeide - door de kerk die ik bezocht, nier meer werden waargemaakt? Nieuwsgierigheid, nee, ik moer dat anders zeggen. Het was geen nieuwsgierigheid, maar meer een drang van binnenuit, een verlangen. Er was een gemis, een onomschreven vaag gemis, waarvan ik voetstoots aannam dar 'de Kerk' in de invulling daarvan behoorde te voorzien. Want het had te rnaken met iets in mijn hart, in mijn diepste wezen en dar is immers kerkelijk territorium. Op de één of andere rnanier kwam de behoefte van mijn ziel niet overeen met hetgeen in de Kerk werd uitgedragen en beloofd. En op dar gemis vond ik geen antwoord in diezelfde Kerk.
Ik keek om mij heen en zag dar ook anderen daarmee worstelden. Ik zag mensen de vinger leggen op kenne
lijk zere plekken inzake hun Kerk, die bij hen evenmin voldeed aan hun verwachtingen en ik onderzocht toen of dat misschien ook mijn eigen zere plek was. Zo was er bijvoorbeeld een zekere T heodore Roszak1 die vond dar: 'Her ongeluk met de westerse wereld altijd de slechte
l. Theodore Roszak: hedendaags schrijver, denker en sociaal criticus.
14
gewoonte was om geloofsbelijdenissen, starre regels en dogma's te leveren in plaats van een directe beleving van
het Koninkrijk der hemelen; wij proberen in een woor
denbrij te vangen wat alleen door visionaire oplettend
heid kan worden gevangen.'
Die kritiek van Roszak was mij uit her hart gegrepen. Te
rneer omdat ik ten diepste voelde dat, als er iets van heil, of iets met God, mijn deel zou worden, dat het dan van binnenuit en niet van buitenaf zou moeten plaatsvinden. Kar!
Rahnerl zegt daarover: 'Elke cultuur in her algemeen en elk individu in het bijzonder, is van nature reeds gericht op God, of zij zich daar nu van bewust is of niet. Heilsbemiddeling wil niet zeggen: het heil van buitenaf aandragen,
maar de andere mens helpen een bewustwordingsproces te ontwikkelen ten aanzien van het in hem reeds aanwezige, heil.' En hij voegde daaraan roe: 'De Kerk van de volgende eeuw zal mystiek zijn, of ze zal niet meer zijn.' Intuïtief gaf
ik hem gelijk. Er moest volgens hem niets worden overge
dragen, maar innerlijk worden opgeroepen. Net zoals Socrates dat deed in het zogenaamde 'Socratische leren' Dat Socratische leren, dat ik zo heb leren waarderen omdat mijn advahaleraar dat buitengewoon effectief in praktijk bracht. Even een zijstap: wie was Soeraces en wat maakt dat Socratisch leren zo speciaal?
Soeraces was een Grieks wijsgeer die leefde van 469-399
v. Chr. Socrates' onderricht berustte op de omkering van de meester-leerling verhouding: hij stelde zélf voortdu-
2. Kar! Rahner: (1904-1984) gezaghebbende Duits rooms-katholieke theoloog.
15
rend vragen die de leerling dan moest proberen te be
antwoorden. Met deze manier van werken dwong hij de
ander om diens inzichten helder, scherp en op een toetsbare manier te formuleren. Door het orakel van Delphi was Soeraces dan ook tot de wijste man van Griekenland
uitgeroepen, omdat hij van zichzelf vond dat hij 'niets
wist'. Het relativeren van zijn eigen kennis leidde tot
een vorm van betrouwbaar denken. Middels het stellen van cruciale vragen probeerde Soeraces de waarheid bij
zijn gesprekspartner zich te laten openbaren, en hij re
fereerde daarbij aan de 'vroedvrouwkunst', waarmee hij
doorgaans een parallel trok. Hij was zelf dan ook de zoon
van een vroedvrouw en duidde die parallel door te stellen
dat hij zijn leerling niet van een mening of van kennis
voorzag, doch dat die leerling zijn inzichten of conclusies weliswaar onder Socrates' leiding, uit zichzelf naar buiten
bracht. Socrates noemde zijn werk dan ook: 'de vroed
vrouwkunst van de geest.'
Dit 'Socratische leren' maakt bij uitstek gebruik van onvermoede capaciteiten en vermogens van de leerling
en benut het volledige spectrum van diens creativiteit en
denkkracht. Daarom is het ook zo effectief.
In plaats van deze uitdagende vorm van leren, leverde
de bijbelse catechismus mij theologische omschrijvingen in een vraag- en antwoordvorm, en dat had als zodanig
maar weinig weg van een Socratische dialoog. Het mij
gepresenteerde geloven bestond dan ook uit consume
ren, onthouden en reproduceren. Ik kreeg antwoorden op vragen die ik niet gesteld had, en dat hield bij mij de
diepste twijfels in stand.
16
Ik vermoedde dat het zélf ontdekken en niet het op gezag aannemen, het geloven vervangt door weten. Kierkegaard3
zei ooit: 'Want eerst wanneer ik het ontdek, is het ontdekt, eerder niet, al wist de hele wereld het.'
Anker Larsen4 schreef ergens: 'Ga niet door het leven gesteund door het geloof van een ander.' Dat resoneerde binnen in mij; ik moest het kennelijk zelf uitvinden. Toen
begon ik te lezen. Ik las over ultieme innerlijke vrijheid.
Ik las over verlichting, over zelfrealisatie, wedergeboorte en over de belofte van een nieuw leven. Over het twijfel
loos in vrede kunnen zijn, hier, nog in ditzelfde bestaan.
Over de ontmoeting met mijn diepste oorzaak; de Godsontmoeting. Intuïtief wist ik dat ik die kant op moest.
En het schrijnende verlangen bij mij van binnen nam
alleen maar toe. Maar waar kon ik als een gewone Hol
landse jongen uit protestantse kringen in de zestig- of ze
ventiger jaren van de vorige eeuw, nog een mogelijkheid
vinden die leidde tot de onmiddellijke Godservaring? Bij
de reguliere Kerken vond ik dat niet meer in hun pakket; zij verkochten ja, maar leverden nee. Op hun toonban
ken lag uitsluitend gods-dienst; de dienst aan God. En uit het woord 'godsdienst' spreekt tweeheid en afstand
bij uitstek, terwijl mijn hart hunkerde naar religie: naar
éénheid en onmiddellijkheid. Zo dwaalde ik langs hun etalages, nam kennis van hun aanbod, maar verliet uit
eindelijk teleurgesteld hun winkels.
3. S0ren Kierkegaard: (1813-1855) Deens theoloog en filosofisch existentialist. 4. Johannes Anker Larsen: (1874-1957) Deense schrijver, journalist, acteur en regisseur
17
In mijn zoektocht, rondneuzend bij de kleinere christelijke, spirituele gemeenschappen, leken die eveneens aanvankelijk veelbelovend, maar bleken uiteindelijk ook gewoon Kerken in het klein te zijn met hetzelfde beperkte aanbod. Het was voor mij een grote teleurstelling dat het mij bekende christendom kennelijk niet meer in staat of bereid was, om aan een willekeurige leek de weg tot Gods wezen te duiden middels de directe ervaring. Het leek voor de verschillende Kerken en spirituele gemeenschappen een absolute voorwaarde om zich, met hun dogmatiek en rituelen als middel, te moeten positioneren tussen God en mij. Daarmee ontnamen zij mij het uitzicht op God zelf en dat was niet wat ik zocht: ik zocht juist onmiddellijkheid en rechtstreeksheid.
Even een pas op de plaats. Het lijkt de moeite waard om nu eerst eens te kijken over welke Kerk we hier spreken, en welk soort christendom het was waarin ik niet vond wat ik zocht.
Wat ons in ons geloofsleven en in de Kerk doorgaans ten dienste staat, is de geloofsbelijdenis, de rituelen en de Bijbel, waarbij het Nieuwe Testament van de Bijbel in feite het onderscheid uitmaakt tussen het christendom en het jodendom. Dat Nieuwe Testament bestaat in hoofdzaak uit de evangeliën van Marcus, Lucas en Mattheus, die grofweg alle drie hetzelfde verhaal vertellen (de synopsis) over het handelen van Jezus van Nazareth. Dan is er nog het evangelie naar Johannes, een verslag van de handelingen van de apostelen, de openbaringen van Johannes en voorts nog wat correspondentie, waarvan het meeste bestaat uit herderlijke brieven
18
die voornamelijk door Paulus aan de verspreid liggende, jonge en pas ontstane gemeenten werden geschreven ter
besturing en lering. Feit is, dat Paulus Jezus nooit ontmoet of gekend heeft.
Paulus ontleende zijn visie inzake Jezus' bedoelingen en intenties uitsluitend aan zijn bekende visioen dat hem ren deel viel bij Damascus, en dat hij claimde als door God te zijn ingegeven, net zoals Mohammed dar deed. De interpretatie van Jezus' boodschap en roeping zoals wij die kennen, is vrijwel volledig van Paulus' hand en het is maar helemaal de vraag of die volledig overeenkomt met hetgeen Jezus werkelijk voorstond. Paulus heeft deze interpretatie nooit afgestemd met diegenen die wél met Jezus waren opgetrokken en omdat Paulus een tijdgenoot van Jezus was, hebben zijn activiteiten en geschriften de bovengenoemde vier evangeliën, die ruim een halve eeuw later zijn geschreven, waarschijnlijk sterk beïnvloed. Men zou dan ook kunnen stellen dat het Nieuwe Testament en de Kerk, zoals die daaruit na de 3< eeuw is ontstaan, grotendeels is gestoeld op Paulus' visie en interpretatie. Een soort Paulinisch christendom dus. En Paulus legt wel zeer persoonlijke accenten ...
De sola fide, de rechtvaardiging-uit-het-geloof-alleen, en de sterke nadruk op Jezus' kruisdood als zoenoffer voor onze zonden, alsmede zijn verlossende opstanding, zijn een typisch Paulinische voorkeur. Hij was daarentegen hoegenaamd niet geïnteresseerd in de woorden en daden van Jezus en diens nadruk op de 'Rijk Gods' -verkondiging. Maar Paulus was wel de motor, de initiator van de nieuwe leer. En zijn overtuiging dat zowel joden als
19
heidenen onvoorwaardelijk toegang dienden te hebben tot deze nieuwe godsdienst, is door hem zodanig sterk uitgedragen dat het waarschijnlijk de toenmalige grote toestroom van nieuwe gelovige christenen verklaart.
Het is dit orthodoxe, Paulinische christendom, dat heden ten dage aan de Kerken ten grondslag ligt. Bij de samenstelling van de uiteindelijke canon in de 3e of de 4•
eeuw, en dat is grofweg de Bijbel zoals we die nu kennen, zijn een aantal werken en geschriften die daarin naar dit orthodoxe model niet pasten, weggelaten. Dat zijn onder andere het evangelie van de Hebreeën, de geschriften van Qumran en een recentelijk bij Nag Hammadi teruggevonden verzameling papyrusrollen, waaronder het evangelie van Thomas. Zowel de studie van Alben Schweitzer, als deze herontdekte geschriften - vooral her evangelie van Thomas - hebben echter een nieuwe kijk gegeven op de historische Jezus, waarbij andere accenten dan die van Paulus domineren. Met name het 'Koninkrijk Gods' was voor de Nazarener wat wij tegenwoordig een 'speerpunt' zouden noemen. Alles stond hieraan ten dienste en werd in dat licht geplaatst. Jezus predikte een verlossingsleer, een innerlijk Koninkrijk, dat door een andere wijze van 'kijken' en middels genade (Pinksteren) verkregen kon worden. Dat zag Hij als het doel van zijn komst. Deze verlossingsleer laat zich vergelijken met die welke de mystieke kern uitmaken van andere wereldfilosofieën, c.q. religies, zoals die in her boeddhisme en in het hindoeïsme. Men zou zich dan ook de vraag kunnen stellen of het huidige christendom de betekenis van de komst van Jezus wel op de juiste wijze heeft geïnterpreteerd.
20
Het was het eerder omschreven Paulinisch christendom dat aan mijn diepste verlangen niet kon beantwoorden en de hierboven genoemde mystieke variant was mij in mijn jeugd nog niet bekend. Die was - zoals door alle eeuwen heen - binnen de orthodoxie niet gewenst en onder de orthodoxe repressie bleef zij onzichtbaar voor het gewone 'volk, en dus ook voor mij.
Ja, en hoe dan verder? Wat zie ik als ik om mij heen kijk? We leven tegenwoordig in een comfortabele wereld. We hebben, behalve uitgebreide bibliotheken, inmiddels ook een wereldomspannend internet, zodat iedere vorm van kennis min of meer vanuit de leunstoel bereikbaar is. En, naarmate deze verstandelijke vorm van kennisname van de ons omringende wereld toeneemt, neemt die, welke door ervaring wordt verkregen, af. We lezen ons leven compleet, desnoods in pictogrammen.
Wij lezen hoe wij waarheid moeten vinden. Wij zoeken die met ons verstand en wij wenden ons hoofd af wanneer een oud gezegde ons voorlegt dat de vrede die wij zoeken ons verstand te boven gaat. Maar wij studeren dan stug door, spannen dat verstand nog wat extra in en buigen ons over dikke boeken, geschreven door, ter zake zeer theologisch, gestudeerde grootheden en we bergen die kennis op in onze grijze cellen. Tevreden hebben wij dan de waarheid in pacht. Maar we ervaren die niet, want door het begrijpen wordt immers het ervaren overbodig. Wij kunnen dan toch verklaren en vergelijken? Ons vetstand en de dogmatiek nemen de plaats in van het ervaren, en simultaan daaraan geeft religie haar plek prijs aan theologie en godsdienst.
21
De mysticus Johannes van het Kruis zegt hierover:
'Alles wat men zich door de voorstelling kan verbeelden en door de rede in dit leven begrijpen en zich denken kan,
is en kan zelfs in de verte geen middel tot eenheid met God zijn.'
Daar wordt nogal iets beweerd! Maar niemand kijkt op en iedereen leest rustig door. En naarmate het verstand dus vooruit loopt op de ervaring, vormt ze haar eigen werkelijkheid. Dat scheelt immers ook een hoop moeite. We bekijken een video en lezen over Mrika in de National Geographic en dan is het kennelijk niet meer
nodig om zelf naar Mrika te gaan om te zien hoe het daar werkelijk is, tOch? Zo ook met het Koninkrijk der hemelen. Het ervaren van God maakt plaats voor onze
mening over Hem. Dat is ook wel zo rustgevend, want stel dat de ervaring anders uitpakt dan hetgeen wij naar
tevredenheid aan kennis over Hem hebben verzameld? Dat zou toch complicaties geven. En doorgaans wint de vertrouwde intellectuele nestwarmte het dan ook van de
discipline tot waarheidsvinding. Een goede preek op de zondagmorgen is ook veel veiliger dan bijvoorbeeld het meemaken van de ervaring die Paulus had bij Damascus. Daar moet u tOch even niet aan denken, nietwaar? En voor de dagelijkse hersengymnastiek ligt op ons nacht
kastje de Bijbel tussen de sudoku en de doorloper; de meeste mensen kennen tegenwoordig geen andere benadering van God meer dan die van de cognitie en de rite.
Het is dan ook begrijpelijk dat de ideeën over God hun eigen vormen blijven aannemen. Zij worden immers
niet gecorrigeerd of getoetSt door ervaring. En die antro-
22
pomorfe God houdt daarmee veilig zijn plaats binnen de theologie. Theologie is een wetenschap die meent te weten hoe God bestudeerd dient te worden: Godgeleerd
heid, ... hoe Hij met het verstand valt in te schalen. God
is liefde, God vindt, God wil, God denkt, God zegt, .. .iedere zondag van vrijwel iedere kansel kan men dit soort uitspraken vernemen. God is op zo'n kansel net zo men
selijk als wijzelf, met wat kleine correcties natuurlijk. En na afloop zegt het kerkvolk steevast: 'Dat was toch een
duivels goeie preek, nietwaar? Daar was geen speld tussen te krijgen. Wat een niveau! Onze predikant is immers ook gepromoveerd.'
Maar nooit zag ik op een kansel Gods geest als levend
water in het hart van de prediker opwellen zoals Jezus beloofde, en over zijn gemeente neerdalen. Nooit hoorde
ik van de kansel uitleg op welke wijze God voortdurend
mijn wereld letterlijk tot leven brengt als het zijn zelve, en nooit heb ik, tussen de collectes door, leren zien dat een eeuwig leven Nu volop aanwezig is en niet straks als een
vage belofte in een vaag hiernàmaals, dat met een vage gelijkenis met het huidige bestaan tot de vage hoop leidt
dat, na mijn overlijden, het op dezelfde voet doorgaat. En wanneer Eeuwig Leven binnen Kerken en biblio
theken verwordt tot zo'n zelfde vage, uitgestelde abstractie, en de dogmàs en rituelen die plaats dan opeisen tot genoegdoening van het redenerend verstand, dan ver
droogt de sprankelende beleving van Gods onmiddel
lijke, eeuwige alomtegenwoordigheid. Nee, de dogmàs en rituelen hoeven van mij niet te worden verworpen of gewantrouwd, maar als ze een vervanging gaan worden
23
van de onmiddellijke, levende ervaring en gesloten gordijnen gaan vormen tussen de mens en zijn schepper, dan wordt het tijd om ze met respect terzijde te schuiven.
'Wánt de letter doodt, en de geest maakt Levend', merkte Paulus terecht op.
John Everard5 drukt het nog wat plastischer uit: 'Wánneer ge steeds maar het woord naar de letter neemt,
eraan Likkende, erop kauwende, wat doet ge dan voor goeds? Geen wonder dat ge zulke hongerlijders zijt. '
En dan laten we dat accent ook nog even door Thomas van Aquino verwoorden in navolging van Dionysius de Areopagiet en dan klinkt het als volgt:
'{l&n belang is) niet het Louter Leren over-, maar het er
varen van God. '
Het is voor het religieus beleven dan ook een zegen dat er mensen zijn (geweest) die de levende ervaring centaal stelden en tot leidraad maakten voor hen die hongeren en dorsten. Vanuit een onrustig verlangen naar wérkelijk weten, vanuit twijfel aan de genormaliseerde standaardexegese en vanuit een soon heimwee naar iets wat niet te duiden is en blijft schrijnen, begint ooit het echte zoeken. Meester Eekhart zegt daarover:
Een volledig geloof is veel meer dan een aannemen zonder meer. In het geloof beschikken
wij over een waarachtig weten. Waarlijk, het
ontbreekt ons aan niets, behalve aan een waarachtig geloof.
5. John Everard: (1575-1640) Engelse mysticus.
24
En precies dat waarachtig weten is waar het om gaat. De meeste kerken zitten vol met hen die uitsluitend op andermans gezag geloven. En het godsdienstig geloof is, als het kritiekloos instemmen is met hergeen aangeboden wordt, slechts een geprojecteerd resultaat zolang het nog geen zelfdoorleefde ervaring is. Meester Eekhart zegt:
Het moet de mens niet voldoende zijn een ge
dachte God te hebben, want als de gedachte
verdwijnt, dan verdwijnt ook die God.
Wat Meester Eekhart hier mee zegt, is dat de 'levende God' niet gevonden kan worden middels uitsluitend het verstand. Deze mysticus adviseert ons om de onrust in de ziel niet te laten uitdoven in een rationele, georganiseerde geruststelling, want elke vroegtijdige landing is een noodlanding, en daarmee niet de plaats van bestemming. Slechts de eigen doorleefde ervaring brengt ons tot het absolute weten en is daarmee de plaats van bestemming; dit volgens een oude wijsheid, die luidt: 'Reason may discuss, but experience knows.'
Een citaat van Anker Larsen in dit verband luidt: 'Van de 'halfheden' komt het nieuwe leven - eens. De héél
en bomvrije gelovigen en de héél en vuurvaste ongelovigen staan erbuiten. Zij worden steriel en sterven uit. Maar de halfheden - de paria's - die zullen dragers worden van het nieuwe leven. '
Met 'de halfheden' bedoelt Larsen de twijfelaars, de echte zoekers die uitsluitend genoegen' nemen met de eigen,
25
onmiddellijke ervaring. Hij heeft gelijk. Ik was zo'n pa
ria. En ik draag inmiddels niet het nieuwe leven, maar het nieuwe leven draagt mij. Een zoektocht van een half
mensenleven over een hele aardbol naar dat nieuwe leven resulteerde dan uiteindelijk in dat wat ik zocht: het
vinden van een rechtstreekse toegang tot de ervaring van eeuwigheid. Voor deze gewone Hollandse jongen was die mogelijkheid een geschenk, want het bleek een heftige,
maar vruchtbare weg. Geboren aan het einde van W02,
resulteerde mijn lange zoektocht pas omstreeks de eeuwwisseling in het herkennen van mijn wezenlijke natuur of, zoals het in bijbelse termen heer: de wedergeboorte. Het levenslange diepe verlangen naar 'thuiskomen' heeft
lang nodig gehad om te worden vervuld. Het zijn er maar
weinigen die dit ten deel valt, dus ik prijs mij bevoorrecht. In de afgelopen jaren heeft het worrel kunnen
schieten en rijpen. Die toegang werd mij geboden middels de traditie van
advaita vedanta, evenals het zenboeddhisme, een exportartikel uit het verre oosten. Een welkom voordeel daarbij
was ook nog eens de toevallige beschikbaarheid van een authentieke leraar, die het volgende frisse uitgangspunt
hanteerde: 'Start from scratch en hanteer Ockhams' rasor. '
Kijk, dat klonk gezond, en zo opende zich voor mij de
weg tot mijn nieuwe leven. In het vervolg van dit betoog zullen telkens afwis
selend de christelijk mystieke invalshoek (voornamelijk
Meester Eckhart) en de advaitische component worden weergegeven. Wat dat zo bijzonder maakt is, dat duide
lijk wordt hoezeer in essentie beide wegen, de christelijke
26
mystiek en de advaita filosofie, parallel lopen en hetzelfde
doel beogen. Bovendien zal blijken dat ze elkaar niet in de weg staan, en dat zij samen in bepaalde gevallen zelfs
kunnen leiden tot een dieper beleven van de aanwezige
mogelijkheden, dan ieder apart. De tijdloosheid en cul
turele onafhankelijkheid van de diepste 'Waarheid' zal
zich daarin dan treffend ontvouwen.
27
Een mens moet leeg worden
van alle dingen
Wat is eigenlijk advaita vedanta? Advaita betekent: 'niet twee'. Non-dualiteit. En vedanta wil zeggen:
het einde van de Vedàs. Even een uitleg in het kort: het hindoeïsme is een minstens vijfduizend jaar oude godsdienst. Of eigenlijk is het niet één godsdienst, maar zijn het er net zovele als er hindoes zijn, want er heerst een grote tolerantie binnen het hindoeïsme en ieder heeft het recht daarin zijn eigen weg te vinden. Bovendien is het niet alleen godsdienst, maar ook min of meer een mythologie of een samenvloeiing daarmee, met een keur aan goden c.q. symbolen. Net als iedere andere wereldgodsdienst kent het hindoeïsme ook een mystieke kern. Die is al heel oud, en geworteld in de heilige schriften, de Veda's. Die mystieke poot is omstreeks de 6• eeuw na Christus door Shankara opnieuw vormgegeven tot een filosofisch systeem, dat wij nu kennen als advaita vedanta.
29
Zij is wals gezegd de mystieke kern van het hindoeïsme en is, net als zen en het Tibetaanse dzogchen, een directe bevrijdingsweg die veelal wordt doorgegeven binnen een
leraar-leerling verhouding. Het is een zeer kernachtige filosofie, die gezien haar resultaten heden ten dage erg in de belangstelling staat. Er verschijnen dan ook steeds meer advaitaleraren hier in het westen.
Ondanks mijn teleurstelling dat het mij bekende christendom mij het 'thuiskomen' niet kon bieden, was
er in mijn hart toch nog leven in haar wortels. Het nestgevoel beklijft lang. Na de start van mijn nieuwe leven
begon ik dan ook te lezen in de tegenwoordig veel beter bereikbare christelijke mystieke literatuur en ik ontdekte dat de weg die ik uiteindelijk binnen de advaita traditie gegaan ben, min of meer gelijkluidend werd omschreven door wat wij de christelijke mystici noemen. Weliswaar verpakt in een volstrekt ander jasje, maar toch ...
Vooral in de wezensmystiek van Meester Eekhart , een theoloog en mysticus uit de 13e eeuw van de Rijnlandse school, ontmoette ik mijn eigen ervaringen en omdat ik wilde weten waarom dat juist bij hem gebeurde, werd ik nieuwsgierig naar zijn achtergrond. Ik raadpleegde zijn hedendaagse commentatoren. In de weergave en exegese van Meester Eekhans werk door deze overigens zeer verdienstelijke auteurs, miste ik echter- anders dan bij zen en advaita - veelal de ondertoon van de eigen ondervinding van het fenomeen dat zij beschreven. Daaruit bleek mij opnieuw dat de rechtstreekse overdracht tot de ervaring van de Godontmoeting, de verlichting, zoals die plaatsvindt bij advaita en ook plaatsvond bij de mystiek
30
van Meester Eckhart, in de loop der tijd verdwenen was uit het christendom. Zij was vervangen door theoretische beschouwingen daarover.
Het is met name betreffende dit onderwerp dat zelfs
in het meest pretentieuze boek met de meest ingewikkelde en wetenschappelijke terminologie, het toch onmiddellijk traceerbaar is of de schrijver spreekt uit eigen ervaring, dan wel met geleende kennis werkt. In dat laatste geval is de schrijver als een blindgeborene die, na ernstige studie in zijn braillebibliotheek, de regenboog
beschrijft. En precies dáár ligt ook het verschil tussen de
theoloog en de mysticus. Een mysticus gaat niet af op horen zeggen, maar gaat inductief te werk vanuit zijn ei
gen ondervinding. Dit in tegenstelling tot de filosofen en theologen die vertrekken vanuit algemene principes. De mysticus belijdt echter niet wat hij van buiren geleerd of bedacht heeft, maar alleen dat, wat hij zelf is tegengekomen. Slechts de taal waarin hij zijn belevenissen omschrijft en die bij dit onderwerp vaak tekort schiet, heeft hij ooit van anderen geleerd. En juist omdat de mysticus het proces zelf heeft ondergaan, heeft hij authenticiteit.
Aurelius Augustinus zegt: 'Wie zonder enige gedachte, zonder enige stoffelijkheid of
begripmatige voorstelling innerlijk erkent wat geen uitwen
dig aanschouwen in hem heeft binnengeleid, weet, dat dit
waar is (wat ik zeg). Wie dat echter niet heeft Leren kennen, lacht en spot met mij en ik heb medelijden met hem. Maar dergelijke Lieden willen eeuwige dingen en goddelijke wer
ken aanschouwen en daarover oordelen en zij willen in het
31
Licht der eeuwigheid staan, terwijl hun hart nog dartelt in gisteren en in heden, in tijd en in ruimte. '
Om meteen maar een veel voorkomend misverstand uit de weg te ruimen: mystiek heeft niets te maken met verdienstelijkheid, een hoog moreel niveau of welke vorm
van heiligheid dan ook. Een heilige is niet per definitie een mysticus, en mystici hebben niet speciaal een goed karakter of zijn uitzonderlijk sociaal en moreel voorbeel
dig. En mystiek is zeker niet het koesteren van gemoedsaandoeningen of een 'religie van het gevoel', die vaag en mateloos grenzen uitwist.
Alben Schweitzer zei:
'Mystiek is overal voorhanden waar een menselijk wezen de scheiding tussen aards en bovenaards, tussen tijdeiijk en eeuwig ais overwonnen beschouwt en, schoon nog in het aardse en tijdelijke verkerend, nochtans zichzelf ervaart ais reeds tot het bovenaardse en eeuwige te zijn ingegaan. '
Anders gezegd: Een mysticus is hij die de eeuwige dingen beleeft en ondergaat temidden van dit tijdelijke bestaan.
Wie was nu eigenlijk Meester Eckhart?
Meester Eekhart (1260-1327) kwam uit het adellijk geslacht van Ritter von Hochheim. Hij doorliep zijn snel
le carrière als volgt: het priorschap van de dominicanen in Erfurt, een magistertitel in Parijs, inspecteur van de ordeprovincie Saksen, het vicariaat van Bohemen, hoofd
van de Opper-Duitse ordeprovincie, daarna opnieuw
32
naar Parijs, nu als professor, prior in Straatsburg, tot ten laatste, professor in Keulen. Daar werd hij uiteindelijk beschuldigd van ketterij en overleefde dat nier. Toch was
hij tot het laatst roe een roegewijd dienaar van de RK
Kerk en heeft hij zijn leven altijd zonder voorbehoud in haar dienst gesteld.
Meester Eekhart was een denker, een geleerde, een briljant redenaar en yooral een prediker voor het gewone
volk. Die combinatie maakt een man met zo'n positie bijzonder. Zijn streven om het directe beleven van God binnen ieders bereik te brengen, deed het accent van zijn preken verschuiven van dogmatiek naar mystiek. Dat gebeurde steeds meer naar mate zijn leeftijd vorderde en zijn
toenemende auwriteit op dit vlak dat mogelijk maakte. Het was toentertijd normaal dat een man als Meester Eekhart niet in de volkstaal predikte, maar in het Latijn.
Ten behoeve van het gewone volk doorbrak hij echter deze elitaire gewoonte. Voor hem als prediker was zijn tijd in Straatsburg daarom een hoogtepunt, maar ook in
zijn latere Parijse periode deed hij datzelfde, maar dan in het scholastieke perspectief. Het bezorgde hem grote vreugde. Naarmate hij ouder werd, exploreerde hij in het vuur van zijn rede- dankzij zijn gevestigde reputatie van grote deskundigheid- steeds meer de grenzen van wat de kerkelijke leer toestond. Dit niet uit querulantie, maar omdat de mystieke invalshoek zich nu eenmaal niet leerstellig laat beperken.
Voor de mysticus Meester Eekhart was uiteindelijk alleen het doel belangrijk: eenwording met God. Hij bewan
delde daarbij de kortste en eenvoudigste weg, ook in zijn
33
preken. Wat hem daarbij bijkomstig leek, zoals bijvoorbeeld het vraagstuk van 'de zonde', werd door hem dan
ook tamelijk snel gepasseerd, terwijl dat in het reguliere,
Paulinische christendom doorgaans tot de kern van de leer wordt gerekend en in vrijwel alles centraal staat. Zijn focus richtte zich dus voornamelijk op eenwording met God en minder op zonde, schuld en verlossing van die schuld.
De geneigdheid tot zonde is geen zonde, maar
willen zondigen, willen toornen is zonde.
Een zondaar is in Meester Eckharts ogen eigenlijk alleen diegene die opzettelijk het kwaad bedrijft. Zonde op zich
vindt hij nauwelijks meer dan een leermiddel tot het goede. Daarmee verschilt zijn inzicht met hetgeen Augusti
nus leerde, namelijk dat de mens van nature geneigd is tot het kwade: de erfzonde. Men is bovendien onmachtig
om die te weerstaan en op grond daarvan behoeft men een middelaar ter verevening van die schuldenlast, aldus
Augustinus. Het middelaarschap van de Verlosser speelt bij Meester
Eekhart geen grote rol. Dit kan ook niet, omdat dat middelaaruitgangspunt meer moeilijkheden oplevert, dan dat het zou bijdragen in de beoogde rechtstreeksbeid tussen
mens en God. Die· rechtstreeksbeid verdraagt geen middelaar, hoewel dat niet in de lijn van de RK Kerk ligt die
een keur aan middelaars, niet in het minst zichzelf, pleegt te positioneren tussen de gelovige en God.
Ook Kerk en Bijbel hebben bij Meester Eekhart geen absolute zeggingskracht, hoewel hij er met veel respect
34
en eerbied mee omgaat. Meester Eckharts bijbelse exegese staat altijd ten dienste van zijn uiteindelijk doel:
de eenwording met God, en daarmee bewandelde hij niet immer de institutioneel voorgeschreven paden. Hij
achtte zich in principe vrij van Kerk en Bijbel, zo blijkt uit zijn werken, ter wille van, alweer, het enige doel: de
bestemming van de mens. En omdat Meester Eekhart
de eeuwigheid reeds tijdens zijn leven dagelijks ondervond, hadden dood en hiernamaals niet zozeer zijn belangstelling.
Meester Eckharts werk ademt het gedachtegoed van
het Griekse denken. Van Socrates, Plato, Seneca, Aris
toteles, Plotinus, Diogenes, Origenes, maar ook van Aurelius Augustinus, en in het bijzonder valt zijn benade
ring samen met de opvattingen van Pseudo Dionysius
de Acreopagiet en Scotus Erigena. Hij verwijst dan ook regelmatig naar een van deze 'meesters' in zijn citaten, dit ongeacht of die meester nu tot de heidenen gerekend werd of niet. Meester Eckharts insteek is die der rede.
Maar de rede stuwt opwaarts en neemt God
naar zijn wezen.
Pas de laatste fase, de mystieke vereniging, onttrekt zich aan rede en beschrijving. Essentieel in de - in dit geval Rijnlandse- mystiek is de teloorgang van het ik bij het
opgaan in God. Meester Eekhart beperkte zich in zijn
leringen doorgaans tot een klein aanral thema's. Voor het
doel dat hij zich stelde: de onmiddellijke ontmoeting met God, volstond dat aantal onderwerpen:
35
Wanneer ik preek, spreek ik gewoonlijk op de
eerste plaats over de afgescheidenheid: dat een
mens leeg moet worden van zichzelf en van alle
dingen. Op de tweede plaats dat hij opnieuw
geboren moet worden in het ene goede en dat is
God. Ten derde dat de mens moet weten van de
grote adel welke God in zijn ziel heeft neerge�
legd; daardoor kan hij in het wonderbare leven
van God komen. Op de vierde plaats preek ik
over de louterheid van Gods natuur - onuit
sprekelijk is de zuiverheid van de goddelijke
natuur.
Een korte toelichting op het bovenstaande: mee a/gescheidenheid wordt bedoeld het dualisme waaruit men zich moet losmaken. Het opnieuw geboren worden in God is het herkennen van je diepste wezen, je ware natuur. Het weten van de grote adel is het besef van de grandeur van dit diepste wezen en de louterheid van Gods natuur is het absolute aspect daaraan. Maar naast deze vier onderwerpen is een frequent terugkerend accent bij Meester Eekhart te constateren: hij verwijst telkens naar de twee eegengestelde richtingen in de geest: het 'doorbreken' en het 'uitstromen'. Anders gezegd: respectievelijk het toe� naderen van het schepsel tot God en het voortvloeien van de schepping uit God. We gaan daar straks nog dieper op in.
Bij het beschouwen van de teksten van Meester Eekhart kan men voor de geldigheid daarvan afstand nemen van dié aspecten die voortkomen uit de toenmalige tijd-
36
geest en haar (Kerkelijke) voorwaarden. Want de Godservaring is mondiaal hetzelfde, ongeacht cultuur, tijdstip of onderliggende godsdienst c.q. fûosofie. Wanneer men de grote wereldreligies als transparanten op elkaar zou leggen, dan is de gemeenschappelijke rode draad die dan te ontdekken valt altijd die van de mystieke beleving: die van de Godsbeleving. Die is owral hetzelfde en dat kan ook immers niet anders.
Die Godsbeleving of Godsontmoeting is wezenlijk iets anders dan het bevredigde of zelfs euforische gevoel dat u na een goede preek of na een indrukwekkende eredienst kreeg. Vergist u zich daar niet in. Het woord 'Godsontmoeting' is niet overdrachtelijk bedoeld en is van een geheel andere orde dan de emoties na genoemde preek. Het is een gebeurtenis die éénrnalig plaatsvindt door de 'wedergeboorte' middels de Heilige Geest (in advaitatermen: bij het verlichtingsmoment) en waarvan de herkenning daarna altijd weer kan worden 'opgeroepen' en zelfs continu kan worden geleefd.
Door de invloed van cultuur, volksaard en geschiedenis kan het zijn dat de weg die voert tot die heilige ontmoeting op den duur door de tijd 'gekleurd' raakt. Dat geschiedt wanneer die verlichtingservaring en de daartoe gevolgde weg wordt weergegeven, verteld en uitgelegd aan anderen. Die weg vloeit bij die anderen dan niet meer door de bedding van de eigen beleving, maar wordt als het ware ontvangen in een denkmodel, en kristalliseert daarmee in een vorm. En zo kan het gebeuren dat zo'n vorm middels dogmatiek en rituelen wordt vastgelegd tot voorgeschreven structuren. Dat is het erfgoed van de vol-
37
gelingen van de oorspronkelijke begenadigde Godsont
moeter. Die structuren worden tot leidraad voor hen die
nooit zelf de rechtstreekse ervaring gekend hebben. Zo ontstaan dan gods-diensten en daaruit weer Kerken.
Zowel de christelijke mystiek als de advaita hebben als
uiteindelijke basis de non-dualiteit: de Ene zonder twee
de. Bij beide gaat de weg middels directe ondervinding en niet volgens theoretische modellen, en beide hebben als voorwaarde bij het gaan van deze weg dat men be
reid moet zijn zichzelf volledig en onvoorwaardelijk op te
geven. Zoals bij de christelijke mystiek vaak zal worden
verwezen naar het Nieuwe Testament van de Bijbel, zo
geschiedt dat bij advaita veelal naar de heilige boeken,
de Upanishaden. De Upanishaden zijn er niet op gericht
om informatie, ideeën en theoretische kennis te verstrek
ken, die men zich zou moeten eigen maken en in het ge
heugen prenten. Hun doel is meer de belanghebbende te
helpen om de vaardigheid te bereiken waarmee concep
rualisering wordt voorkomen, en waardoor gerichtheid
ontstaat op het nier kenbare. Binnen de christelijke mystiek is Meester Eekhart
bij uitstek iemand die gebruik maakt van de rede, zoals
gezegd. En hier ligt dan opnieuw een raakvlak met ad
vaita vedanta, want advaita is een filosofisch systeem dat
eveneens gebruik maakt van logisch nadenken. Men zou
her kunnen rubriceren binnen de wezensmystiek Dat
logisch nadenken is bovendien een benaderingswijze die
lekker ligt in onze westerse maatschappij. Van de beide
keuzen: liefdesmystiek en wezensmystiek valt de laatste
voor ons meer binnen het natuurlijke patroon. Datzelfde
38
onderscheid, weergegeven binnen de yoga, uit zich in de
keuze tussen Bhakti- en Jnana-yoga, waarin Jnana-yoga
de weg van het inzicht is, en Bhakti-yoga die van de liefde, de toewijding. Ons westerlingen spreekt de Jnana-yoga
doorgaans dan ook meer aan, omdat wij empathisch war
minder vaardig zijn dan verstandelijk, maar dit ter zijde.
Advaita is, meer nog dan de christelijke mystiek, in staat
om diep binnen te dringen in het menselijke zijn en is daarmee een optimale voorbereiding tot het binnengaan
in de diepte Gods of her Absolute, alsook in het geheim
van de eigen existentie.
Wie leest nu eigenlijk de literatuur van Meester Eek
hart en waarom? Het antwoord luidt kort: behoudens
enkele wetenschappers zijn dat de waarheidszoekers.
Mensen die een groot religieus verlangen hebben en
geen genoegen nemen met het cognitieve menu dat
heden ten dage door de kerken standaard wordt geser
veerd en dat van A tot Z aangehoord, uit boeken geleerd, en nagelezen kan worden. Het zijn diegenen die
liever weten dan geloven. Die graag de voeten op de
grond houden en de eigen, directe ervaring zoeken als onomstotelijke bevestiging van het goddelijke, waarbij
het dan niet uitsluitend beperkt kan blijven tot rituelen
en intellectuele gymnastiek.
Het eerste waaruit de gelukzaligheid bestaat is
dat de ziel God onverhuld aanschouwt. Niet
daardoor ben ik gelukkig dat God in mij is en
dat ik Hem heb, maar daardoor, dat ik zie hoe
nabij God mij is.
39
Dit zien is hier de kwintessens. Is het 'denken' dan helemaal niet opportuun voor de zoektocht naar eeuwigheid? Ja, zeker wel. Het brengt ons tot aan de poort van het paradijs, maar beslist niet verder, want de uiteindelijke vrede is er één - zoals reeds eerder opgemerkt - die het verstand te boven gaat. Daar schiet het denken tekort. We gaan dat straks nog zien, maar we hebben dat denken nu vooralsnog even hard nodig. Het verdient bovendien aanbeveling om met het benaderen van dit onderwerp het gewone, dagelijkse denken wat aan te passen. Welnu, een aanzet: ik maak daarvoor onderscheid tussen wat ik gemakshalve, religieus denken en materialistisch denken
noem. f:Iet is aanvankelijk een ezelsbruggetje, maar het ma.akt een wereld van verschil.
Bij het 'materialistische' denken is de geest een product van de materie, en bij 'religieus' denken is materie een product van de geest. Het zijn twee fundamenteel verschillende wijzen van denken. Religieus denken gaat uit van het ontstaan van de materiële werkelijkheid als product van de geest, en materialistisch denken hanteert de geest als bijzonder soort biologisch voortvloeisel uit de materie. Anders gezegd: religieus denken heeft niet de kaders en voorwaarden van de schepping (ruimte en tijd), en materialistisch denken heeft die wel. Immers: ruimte en tijd vallen binnen datgene wat wij verstaan onder de schepping.
Nog één keer toegelicht: met religieus denken gaat men ervan uit dat de beleefde werkelijkheid ontstaat door de geest. De wereld krijgt vorm, aanzijn en werkelijkheidsuatie door de geest. Zij wordt als het ware
40
ontworpen, gecomponeerd, door de geest. Bij materialistisch denken daarentegen, gaat men er van uit dat er een onbetwiste, objectieve werkelijkheid bestaat die zich afspeelt en manifesteert onafhankelijk van de beleving, c.q. de kenbaarheid daarvan.
Bij de hier te bespreken onderwerpen zal zoveel mogelijk het religieuze denken worden gehanteerd, omdat alleen dat de mogelijkheid biedt tot het verstaan van de eeuwigheid. Daarom is het immers ook de taal die Meester Eekhart spreekt.
Meester Eekhart spreekt over deze twee wijzen van denken als volgt:
Het ene is naar de tijd gekeerd en brengt het
zinneleven voort, terwijl het andere naar
God gewend en in de eeuwigheid gesteld is.
Beide wijzen van denken kunnen we niet door elkaar gebruiken om niet in het appels-en-peren verhaal te vervallen.
Maar omdat we zo gewend zijn om het dagelijkse, materialistische denken als maatstaf te zien, vormt zich telkens weer een valkuil wanneer we binnen het aanvankelijk onwennige, religieuze denken er met onze geconditioneerde logica niet direct uitkomen en dan gemakshalve een 'shuffle', een illegaal overstapje, maken naar het vertrouwde, materialistische denken (de beruchte advaita-shuffle). Het verdient aandacht om daar constant alert op te zijn wanneer wij de advahafilosofie en de christelijke mystiek naast elkaar zetten.
41
De eerste hindoe leraar wiens spirituele benadering, de advaita vedanta, in de huidige vorm aan ons gepresenteerd werd, was dus zoals gezegd, Shankara. Voor hem is de ultieme spirituele ervaring die van het Zelf, de 'Ene zonder tweede', de Atman (bewustzijn) die identiek is aan Brahman (het Absolute). Deze allerhoogste werkelijkheid kan door geen enkel concept adequaat worden gerepresenteerd. De benadering van die Realiteit gebeurt in advaita langs de weg van de ontkenning: neti-neti (niet dit, niet dit). De negatie van alles. Alles wat zich voordoet is uiteindelijk slechts een ver-schijn-sel. Het 'verschijnt' en verdwijnt in de geest en kan dus niet het ultieme Absolute zijn. In het Absolute is geen dualiteit en onderscheid. De allerhoogste ervaring is die van pure non-dualiteit en daar alleen wordt ultieme waarheid gevonden. De gecreëerde wereld is zowel 'waar' als 'niet waar' in zijn betrekkelijkheid. Dat wordt geduid als 'Maya' (illusie) en heeft alleen betekenis op zijn eigen niveau voor iemand die nog niet het niveau van het Absolute heeft ontdekt; te weten zichzelf in zijn essentiële waarheid.
Het mysterie van het Zelf kan alleen door openbaring of door ervaring worden gekend. Er leidt geen weg naar toe en niemand 'bereikt' het. Alles wat een mens kan doen is zichzelf bevrijden door het afstand nemen van alles dat het Zelf bedekt. Het Zelf dat hij simpelweg is. Daarvoor is het aanvankelijk toch nodig om aan reflectie te doen en om onderzoek te plegen. Binnen de advaitatraditie begint de leraar dan ook doorgaans met het stellen van de volgende vraag aan zijn leerling: 'Wat is het, dat achter de gedachte ligt, achter de adem, achter
42
de spraak, achter het gezicht en achter het gehoor? Wat is hun bron? Wat zet ze in beweging?' Waarop elk antwoord grondig onderzocht wordt en uiteindelijk tot ontkenning
blijkt te leiden. Dat is de weg van de negatie. Een recent groot leraar in advaita is Sri Ramana Ma
harshi, de heilige van Tiruvannamalai. Zijn methode verschilt van de eerdergenoemde en is even simpel als doeltreffend. Hij behelst eigenlijk niet anders dan het consequent stellen van de vraag: 'Wie ben ik'? Vind uit wie of wat je werkelijk bent en de rest zal onvermijdelijk volgen. (vergelijk: Vind eerst het Koninkrijk Gods en de rest zal u gegeven worden.) Het gaat erom je in iedere situatie ervan bewust te zijn, wie het is die dit denkt, ziet, hoort, enz. Wat is diegene eigenlijk? Zoek dat uit en je zult zien: je vindt niemand. Ramana vond zijn methode minder riskant dan die van de ontkenning (neti-neti), omdat bij de laatste de aandacht toch op die zaken is gericht die ontkend zullen moeten worden, waarbij ze stevig in de gedachten kunnen postvatten. En dat is nu juist niet de bedoeling. Bij leraren als Nisargadatta Maharaj en Atmananda zien we overigens weer andere nuances in de benadering. De diverse advaitaleraren leggen zo hun eigen accent, maar het wezen van advaita is éénduidig en helder.
In de mysteriescholen waar advaita wordt onderwezen geldt doorgaans dat, wanneer er een meningsverschil met de leraar ontstaat {en dat gebeurt vaak in levendige discussies), dat er alleen maar is om de leerling vooruit te helpen. Iedere discussie over het Absolute is uitgesloten,
43
want over dat wat het Absolute aangaat, heeft de leraar per definitie gelijk omdat hij dat zelf realiseerde: only a jnani can judge a jnani. (In India wordt een verlichte een jnani genoemd: 'hij die weet'.)
Hieraan ontlenen dit soort scholen veelal een autOritaire indruk; vooral de zentraditie is heel strikt, maar toch is een authentieke leraar als gids en autoriteit mijns inziens keihard nodig.
Laten we inhoudelijk wat dieper gaan.
44
TarTvarnAsi
Binnen de advaita speelt het woord 'ik', het begrip 'ik', een grote rol. Als sleutel en als struikelblok. En
zo ontkomen we er niet aan om in aanvang dit begrip 'ik' grondig ter discussie te stellen en we zullen zien dat datzelfde 'ik' in de christelijke mystiek ook het meest bewerkelijke opstakei vormt. We volgen even de eerstgenoemde methode, de neti-neti van de advaita en zijdelings kijken we af en toe naar Meester Eckharts visie daarop.
Nu dan. Uw eigen ik is u dierbaarder dan dat van een ander.
Ik refereer hier aan ego-isme. In veel geloofsrichtingen en ethische stelsels wordt het ik dan ook meedogenloos aangepakt als een kwaad dat je maar beter kwijt kunt zijn, en ik ontkom er hier nauwelijks aan om daarmee in te stemmen, zij het vanuit een andere overweging. En zo
45
begin ik dan eveneens met het ondermijnen van het ik uit het dagelijks leven.
Dat doe ik overigens met weinig rancune naar dat ik toe, want het ik is niet voor niets ontstaan. Het kan behoorlijk functioneel zijn wanneer u op uw beurt wacht in de rij bij de bakker. U kunt dat ik dan 'aanspannen' als een ander voordringt. Nee, dat ik is om andere dan morele redenen een sta-in-de-weg. Het ik bezorgt u een verkeerde identificatie.
Want wanneer u zegt: 'Ik ben politicus', dan bedoelt u eigenlijk dat uw dagelijkse context bestaat uit staatsrechtelijke modellen en ideologieën.
Wanneer u zegt: 'Ik zit', dan bedoelt u in feite een bepaalde fYsieke positie van het lichaam, waarbij de billen een hoofdrol spelen.
Wanneer u zegt: 'Ik ben verdrietig', dan betekent dat, dat een gemoedsstemming fYsiek of memaal merkbaar is geworden.
En wanneer u zegt: 'Ik verdom het verder', dan wil dat zeggen dat de betreffende activiteit wordt gestopt.
Geen van die vier ikken hebben ook maar iets met elkaar gemeen. U heeft op die manier duizenden ikken die allemaal niets met elkaar gemeen hebben, maar een daadwerkelijke, concrete ik heeft u niet. U heeft een lichaam, ja. Dit is mijn lichaam. Bezittelijk voornaamwoord. U
bent dat lichaam niet, u heeft het. U heeft een hand, u bent die hand niet. U heeft een hoofd en hersens, u bent
dat hoofd en die hersens niet. Zelfs in uw brein is er geen centrum dat, als een soort homunculus, het brein aanstuurt, want het brein is, hoe wonderlijk ook, een zelf-
46
regulerend systeem zonder topmanagement dat men tot 'ik' zou kunnen bombarderen. Nee, in dat lichaam huist geen concreet ik, want dan zou het operatief verwijder
baar zijn. Na al die cursiefjes moet het wel duidelijk zijn, dat ik iets anders is dan het lichaam dat u ter beschikking
heeft. Het woordje 'ik' wordt dan ook eigenlijk meer ge
bruikt om een ervaring aan op te hangen. Het leven wordt aan de lopende/ band 'ervaren' en de taalkundige weergave van die ervaring geschiedt tenslotte het gemakkelijkst door middel van het positioneren van een fictieve ik, waar u de werkwoorden aan plakt. Zo werkt dat nu eenmaal in onze wereld van volwassenen, en daar is niks mis mee. Kleine kinderen hebben dat trouwens nog niet, die positioneren nog geen zelfstandige ik. Maar nogmaals: een werkelijk ik bestaat niet in concreto, ook al heeft u een leven lang gedaan alsof. Het is mateloos belangrijk om dat nu ten volle te beseffen. Leest u niet verder, maar neem nu even de tijd om dat
goed tot u te laten doordringen!
Zojuist werd gesteld dat het positioneren van een fictief ik eigenlijk alleen wordt gedaan om een ervaring weer te geven, en dat speelt zich vierentwintig uur per dag af. Dat ervaren is daarom natuurlijk cruciaal in dit verhaal. Laten we het ik eens benaderen met een andere insteek: die van de term 'bewustzijn'.
Uw bewustzijn is zich bewust van zowel uw lichaam en uw gevoelens, als van het denken, en wel in de vorm van ervaringen. Bewustzijn staat in wezen op de een of andere manier separaat van zowel denken als voelen, en
47
overstijgt ze. Immers: u realiseert zich dat u uw gedachten (met bewustzijn) waarneemt als vanaf een afstand, en dat doet u met het fysieke bestaan eveneens. In feite bent u uitsluitend aan het ervaren middels observeren: het observeren van gedachten en gevoelens. Bewustzijn treedt dus op als een observeerder, een ervaarder, een soort van getuige; een getuige zonder commentaar.
Probeert u dat maar eens uit. Staat u nu maar even stil bij het feit dat u gedachten en gevoelens als het ware kunt 'zien'. U neemt die van binnen waar. Laten we eens een proefje doen. Zoek een stil plekje en ga daar zitten, adem diep in, sluit uw ogen en oren, en houd uw adem in. Dat laatste is een handigheidje om even het denken stil te zetten. 'Kijk' dan scherp naar wat u binnen in uw hoofd ziet, en doe dat gedurende een halve minuut of zo. Doe dat nu even voordat u verder leest.
U zal waarschijnlijk zeggen: 'Ik zie niks'. Dat klopt. Het is in uw hoofd donker en stil. Geen beelden, woorden of anderszins. Maar dat is toch niet helemaal waar. Er is wél iets, iets 'ongeschapens', in Meester Eckharts termen. Er is dat vermogen om, áls zich iets zou voordoen, om dat dan te kennen, op te merken. Een gedachte, een gevoel, wat zich ook maar voordoet. Dat vermogen tot kennen, tot opmerken, zit als een kat voor een muizengaatje stil te wachten op dat wat zich gaat voordoen, en het 'in besef ' te pakken als het opduikt. Dat vermogen tot kennendheid, tot beleven, dat bewustzijn, heeft geen afmetingen, kleur of gevoel. Het heeft ook geen locatie, behoudens dat u het in uw hoofd projecteert in die duisternis die u zojuist constateerde. Het is naakt bewustzijn
48
en op dat moment zonder inhoud. Het is het scheppend vermogen en op dat moment even zonder schepsel. Het brengt dat wat zich voordoet, tot 'aanzijn'. Doe nu het proefje nog maar eens. Het is belangrijk om dat goed
te 'zien', want Zien en Zijn worden hier hetzelfde. Dit scheppend vermogen nu, noemt Meester Eekhart het
'burchtje', of het 'vonkje' in de ziel.
Er is een kracht in de geest die als enige vrij is.
Het is vrij van alle namen en ontbloot en los en
vrij van alle vormen zoals God los en vrij is in
zichzelf. Het is zo volkomen één en een-voudig
als God één en een-voudig (enkelvoudig) is. In
deze kracht bloeit en groeit God met zijn ganse
godheid.
Het bijzondere van bewustzijn is, dat daar niet opnieuw
een mechanisme achter zit dat op zijn beurt het bewust
zijn 'waarneemt' en zich daarvan bewust is. Nee, bewustzijn is tevens het eindstation. Van vroeger herinner ik mij de 'Droste cacaobus' waarop een verpleegster stond afgebeeld die in haar hand een dienblad had waarop een cacaobus stond met daarop een verpleegster met een dienblad en cacaobus, enzovoort (het Droste-effect). Maar zo is het met bewustzijn niet. Bewustzijn is einde verhaal, dus werkt het als een perperuurn mobile: uit zichzelf; een ongelooflijk wonder voor wie daar even bij stil wil staan. Echter, het bewustzijn is niet aanwijsbaar aanwezig; het bewustzijn is kennelijk de aanwezigheid zelf, en dat is nu precies wat u door de dag heen 'ik' noemt.
49
Het is uiterst belangrijk om dit in alle helderheid te zien, omdat dit inzicht- en let nu op - uiteindelijk uw iden
tificatie kan doen verschuiven van u als denker of doener naar u als ervaarder, als bewustzijn zelf. Maar is er eigenlijk wel zoiets als een ervaarder? Kunt u dat bewustzijn dan aanwijzen? Er is ervaren, dat wel. 'Ik denk dus ik
ben', aldus Descartes, hoewel hij daarmee in de valkuil stapte van een geprojecteerd ik. Maar bestaat er eigenlijk wel zoiets als een concrete ervaarder, een ik? Terecht heeft de filosoof William James zichzelf de vraag gesteld: 'Bestaat bewustzijn?' waarmee hij bewustzijn niet ontkende, maar wel de deur opende naar de vraag of je iets bestaand kunt noemen dat feitelijk het bestaan zelf is. Als een soort zelfreferentie. Alsof je de lengte van een duimstok meet met diezelfde duimstok.
Dit bewustzijn, deze ziener van alles, kan zelf niet gezien worden, wam het is niet manifest, maar kan wel alles omvatten en kan derhalve eveneens beschouwd worden als leegte, als beschikbaarheid. Het is de grenzeloze ongekleurde, ongemanifesteerde beschikbaarheid waarin en waardoor al het gemanifesteerde verschijnt en verdwijnt. Bewustzijn is grenzeloos. En daar waar geen grenzen zijn, heeft men geen buren. Dus is bewustzijn niet bepaald door ruimte en ook niet door tijd. En als tijd en ruimte niet meedoen, dan bevindt men zich in de eeuwigheid en daar wordt nooit iets geboren en sterft ook niets. Bewustzijn werd niet gelijk met het lichaam geschapen, en het sterft ook niet met het lichaam omdat het engeschapen is en nooit deel uitmaakte van de tijdstroom. Nogmaals: het is hetzelfde als het ongeschapen burchtje van Meester Eckhart.
50
Identificatie met bewustzijn zelf betekent derhalve identiflcatie met niet-iets. Identificatie met het pure bestaan middels de ervaringen, met het vermogen tot ervaren. Men kan 'rusten' in dit pure ervaren, in dit bewustzijn. Dan worden optredende bewustzijnsinhouden niet meer als apart waargenomen, maar worden ze op den duur zelf de hele act van waarnemer, het waarnemen en het waargenamene tegelijk. Ongedeeld. De separate waarnemer verdwijnt en er is slechts het ervaren in non-dualisme. Je hebt dan geen ervaringen meer, nee, je bent die ervaringen. Bewustzijn neemt de vorm aan van haar inhoud. Vandaar: Jij Bent Dat. Tat Tvam Asi.
Want wie Gods woord wil horen, moet volledig
uit zichzelf zijn gegaan. In het eeuwige woord
is het zo dat wie het hoort, dezelfde is als wat
gehoord wordt.
Toch hebben we het verongelijkte gevoel dat 'ik' dan tenminste iets moet zijn, want anders vallen we wel in een enorm gat. We zouden dan tot 'niemand' worden gereduceerd.
Nu, dat is in feite ook zo. Want naarmate u gaat inzien dat het dagelijkse ervaren van de dingen u meer eigen is, aan uw wezen meer recht doet en dichter bij uw oorsprong huist dan het verzonnen ik dat u geprojecteerd heeft in uw lichaam, dan kan verplaatsing gaan plaatsvinden van het ik-gevoel naar dat ervaren zélf en wordt op den
duur het oude, lichamelijke ik als een gebruikte slangenhuid afgeworpen en vervangen door de nieuwe identiteit.
SI
Namelijk geen ideneiteit, maar een samensmelting met het leven zelf, in de ervaringen. Leest u dit stukje gerust nog een keer over. Het is belangrijk.
Wanneer u van het bovenstaande cursieve stuk het waarheidsgehalte wilt checken, probeer dat dan uit door uzelf eenvoudig de vraag te stellen welke van beide u het liefste zou behouden bij een gedwongen keuze: uw besef van zijn, of uw lichaam.
U zult ongetwijfeld kiezen voor het zijnsbesef omdat het Ik Ben-besef, bewustzijn, uw oorsprong is. Stelt u
zich deze keuze maar eens concreet voor: U hebt geen lichaam en dus geen locatie meer, maar u beseft wel degelijk alles wat er zich afspeelt. U bene- zonder lichaam - grenzeloos onbelemmerd aanwezig. U wordt zodoende het ervaren zelf. Dat is de ene keus.
De andere optie is dat u wél een lichaam heeft, maar geen enkel besef van bestaan. Daar rekene toch niemand voor? En waarom niet? Omdat uw wezen, uw kern, bestaat uit kennend.heid, bewustzijn, dan wel besef. Exact dáár ligt dat, bij wat u door de dag heen 'ik' noemt. De verlichting, maar ook de nieuwtestamentische 'wedergeboorte' is nu precies die wisseling van ideneificatie van her ik van lichaam en geest naar Bewustzijn. Verhelderend, niet?
Dit bovenomschreven inzicht klinkt heel simpel, maar het is een proces dar nogal wat voeten in de aarde heeft. Er zijn maar weinig mensen die de verschuiving van de lokalisering van het ik-besef van lichaam naar het ervaren zelf, daadwerkelijk realiseren. In bijbelse termen: 'Velen zijn er geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.'
52
Die proces, dit loskomen van de verkeerde identificatie, heet zelf-realisatie. Men realiseert zich wie of wat men ten diepste eigenlijk is. In bijbelse taal nogmaals: wedergeboorte. Na het daadwerkelijke moment van herkenning van uw eigenlijke wezen- dar is grofweg gezegd: bewustzijn, moet dat op den duur waargemaakt, vertaald worden naar het dagelijkse leven en dar is opnieuw: zelf-reali
satie. U dient er naar te leven om her waar te maken. Die herkenning van uw eigenlijke, oorspronkelijke
wezen, dit verlichtingsmoment, is niet een intellectueel begrijpen. U kunt er nier naar toe studeren. Het herkenningsmomen r zelf is een men cale mokerslag en het gevolg is een geestelijke salto mortale. Het is dan ook ongelooflijk ingrijpend. Bovendien is de komst van dit moment van het plotselinge herkennen van Waarheid volstrekt onvoorspelbaar.
Ja, men kan zich daar natuurlijk op voorbereiden, net zoals een vrouw dat kan doen bij een gewenste zwangerschap. Dan gebruikt zij geen anticonceptiemiddelen meer. Dan leeft zij zo gezond mogelijk, bestudeert haar cyclus en heeft frequent gemeenschap, maar het zwanger worden is daarmee niet gegarandeerd.
Zo kan men met de wens tot zelfrealisatie alle literatuur daarover lezen. Men kan zijn leven daar alvast op inrichten. Men kan mediteren en gedachtediscipline oefenen en vooral het verlangen naar vervulling koesteren. Maar dan nog: de inspanningen kunnen een leven lang duren en nochtans niet beloond worden. Of het kan zomaar op het meest onverwachte moment plaatsvinden. In bijbelse taal: genade. Hammarskjöld zegt daarover:
53
'Gevonden rust is niet het resultaat van psychologische pres
tatie, maar van religieuze genade. ' Maar dit even ter zijde.
Zoals eerder gezegd, is mijns inziens het verlangen naar zelfrealisatie hier van groot belang. Men kan de komst van dat moment naruurlijk ook tegenwerken. Een levensstijl die diametraal staat op het verlangen naar identiteitswijziging, zal die ook tegenwerken. De juiste gerichtheid ontbreekt dan. Natuurlijk is het 'toeslaan' van het verlichtingsmoment te duiden als 'genade', want het is niet afdwingbaar en onvoorzienbaar. Wij kennen nog niet de fysieke en psychologische randvoorwaarden om dat te laten gebeuren, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat met een volstrekt onjuist interessepatroon deze diepe verandering een kans krijgt. En wat ook ernstig in de weg staat is de overtuiging 'al ver gevorderd te zijn'. Dat is zelfs een apert voorbehoedmiddel. Men kan niet 'steeds spiritueler' worden. Alle briljante schrijvers en schriftgeleerden hebben in deze een grotere handicap dan de analfabeet.
Er is geen sprake van vordering op die manier. De enige vordering die men zou kunnen maken is dat men tot de wanhopige conclusie komt het allemaal absoluut niet meer te weten: het faillissement van het ik. Dat is échte progressie zoals die in de school van advaita geldt. Die visie wordt niet door iedereen gedeeld. Ken Wilber schetst bijvoorbeeld in zijn boek 'Een beknopte geschiedenis van alles', een benadering in stappen. In negen fasen, waarin naast groeiend bewustzijn, ook bijvoorbeeld gedrag, als-
54
mede culturele en sociale rijping als voorwaarden worden meegenomen. Hij vindt dat mensen, het proces volgend, naar hun spirituele ervaringen zouden moeten leven, want het is niet voldoende om ze te etaleren in theoretisch geklets en religieuze praat, aldus Wilber. Ook Ichazo en Almaas ontwikkelden een soort trapsgewijs systeem dat een rijping ten gevolge zou hebben, met als kroon op het werk de 'verlichting', het grote inzicht. Het risico bij deze benaderingen vind ik het mogelijke ontstaan van een nieuw ik, alleen in een ander, 'heiliger' jasje. Dat kan uiterst bedrieglijk uitpakken.
Toch geldt er mijns inziens een soort volgorde, maar dan globaler: Een ieder die gevolg geeft aan de innerlijke roep moet noodzakelijkerwijs het pad volgen van kennen naar niet kennen, en komt uiteindelijk voorbij hetgeen gekend kan worden, voorbij elke mogelijke manifestatie.
Op deze weg moet hij zichzelf verliezen in dat wat alles transcendeert. De geest kan dit niet bevatten, maar heeft geen andere keus dan zich hierin te laten verdwijnen. Dit proces zou men een 'volgorde' kunnen noemen.
Het is bij zelfrealisatie uiteindelijk toch een ineens 'zien' van de waarheid, zoals gezegd. Doorgaans ligt daar wel wat voorbereidend werk aan ten grondslag, zeker waar sprake is van een leerling-leraar verhouding binnen de mysteriescholen van zen en advaita. In de advaira-traditie bijvoorbeeld neemt men veelal als uitgangspunt dat het hele bolwerk van het ik ongeveer gesloopt moet worden, met alle ideeën en vermeende persoonlijke voortreffelijkheden daarbij. Vooral dat laatste is voor velen toch een forse drempel.
55
Dat ineens 'zien' (geen zien met de ogen, maar een plotse
linge waarheidherkenning) vindt zowel mentaal, als in het gevoelssegment plaats, waarbij het mentale 'zien' slechts het velletje op de melk is. De veelal onbekende gevoelsfortificaties van het ik zijn aanzienlijk weerbarstiger dan de mentale, en het voorbereidend proces, waarbij mijns
inziens een leraar onontbeerlijk is, heeft meer weg van een slopersbedrijf dan van een opbouwwerkerij. Daarbij zijn trouwens forse, brute ego's veel gemakkelijker aan te
sturen dan gladde, flemende would-be-heiligen, aldus de advaitaleraar Alexander Smit.
Om dat zien, om de herkenning van de waarheid te
bereiken, zitten boeddhisten soms een levenlang in een
klooster en heremieten decennia in de woestijn. De pe
riode tussen het teloorgaan van het oude vertrouwde, lichamelijke ik en het vinden van geen nieuwe, wordt in
de christelijke mystiek vaak afgeschilderd als 'de donkere nacht van de ziel'. De tijd waarin men de persoonlijk
heid verliest is vaak een desolate, angstige tijd, maar het is te doen en er is altijd een leraar als men er rijp voor
is, want: 'Zoekt en gij zult vinden'. In eerder genoemde mysteriescholen wordt overigens het toekomstig scenario dat na het identiteitsverlies gloort, al lang van tevoren
aangereikt, zodat een desolate periode niet echt voor iedereen hoeft te gelden.
56
Dat wij God niet dwingen tot dat wat wij willen, ligt daaraan dat het ons aan twee dingen
ontbreekt: aan deemoed vanuit de grond van
ons hart en aan een krachtig verlangen. Ik zeg
bij mijn leven: God vermag alle dingen op grond
van zijn goddelijke kracht, maar de mens iets
weigeren die deze beide dingen in zich heeft,
dat vermag Hij niet.
Het spreekt vanzelf dat deemoed hier tevens staat voor het ontbreken van de eigen vermeende voortreffelijkheid of spirituele groei. En dan: alles staat en valt mijns in
ziens inderdaad met het grote verlangen. Aanvankelijk is
dat verlangen een zeuren, een heimwee, een vaag gemis van binnen. Allengs wordt dat sterker in de loop der ja
ren. Het groeit met de teleurstellingen. Allerlei vluchtgedrag en compensaties worden dan ingezet: hard werken, relaties, kinderen, carrière, gewoon het standaardverhaal
om het maar niet onder ogen te hoeven zien. Maar nooit
is er echt genezing. Het is als een virus dat de mens oploopt, en wat zich op een gegeven moment niet meer laat
verwij deren. Dan wordt het serieus en moeten er keuzes gemaakt
worden, en die keuzes zijn altijd voor de volle 1 00%;
nooit 99%. Want 'God is een naijverig God', zo heet het
oudtestamentisch. Als het verlangen naar éénwording
niet voortdurend in uw gedachten is, als het niet domi
nam aanwezig is gedurende de hele dag, dan is het niet
voldoende. Als het zoeken naar waarheid een soort flirten met het zoeken is, een soort veredelde hobby, of gewoon
een grote interesse, of het slechts ten dienste van uw werk
of uw maarschappelijke status staat, vergeet het dan maar. Want, hoewel ik niet voor een ander kan spreken, leeft
bij mij toch de stellige overtuiging dar deze kostbare ver-
57
andering, deze zo intense ommekeer, een 'gespreid bed' verlangt om te kunnen plaatsvinden.
Ik verklaar bij Gods eeuwige waarheid dat God
genoodzaakt is zich naar zijn ganse vermogen
uit te gieten in eenieder die zichzelf tot op de
bodem heeft prijsgegeven.
Het is daarom dat Jezus zegt uw familie te moeten haten als u hem wilt volgen. 'Haten' betekende toentertijd in dit verband: 'op de tweede plaats stellen'. Bedoeld wordt dat u prioriteiten dient te stellen, want anders gaat u uw bestemming missen. De verloochening �an andere interessen houdt de oriëntatie en de gerichtheid op het enige dat telt: de gerichtheid op God, op het Absolute, want: 'Elk Rijk dat in zich zelf verdeeld is, moet te gronde gaan'. Op daadwerkelijke wedergeboorte hebt u naar mijn stellige overtuiging weinig kans als het bij wijze van spreken niet- op in minst onderhuids- prioriteit nummer één is gedurende vierentwintig uur per dag.
Zo werkt het ook met bezit. Wanneer uw bezit deel uitmaakt van uw ik, uw identificatie en uw attentie, wanneer het dus een binding vormt, dan is het niet goed. Maar is bezit voor u uitsluitend functioneel en staat u er volstrekt onverschillig tegenover, dan kan het geen kwaad. U kunt dan gerust boodschappen blijven doen in uw Saab of BMW en u hoeft hem niet te verkopen. Zolang het bezit maar niet tussen u en het Godsverlangen komt te staan, omdat u er uw identificatie aan verbindt.
58
Het vroege en middeleeuwse christendom heeft erg de nadruk gelegd op de verloochening van het 'vlees', uw lichamelijkheid dus. Dit diende hetzelfde doel: het lichaam met haar noden en lusten mogen immers de orientatie op God niet in de weg staan, maar zoals boven vermeld, kan dat ook best anders. Sterker nog, we kunnen het omkeren: als het verlangen naar Waarheid, c.q. God, van binnenuit zo groot wordt dat het u helemaal in beslag neemt, komt u aan bezit en lichaam vanzelf niet meer toe. Anders gezegd: wanneer de fixatie op het Godsverlangen de overhand neemt, zal identificatie met lichaam en bezit buiten de belangstelling raken en daarmee vanzelf aan invloed inboeten.
Daar waar keuzes zijn kunt u immers zelf sturen. 'Sturen? Maar is er dan een vrije wil?' vraagt u. 'Alles geschiedt immers door karma?' Ja en nee. Ramana Maharshi antwoordde eens op de vraag of er zoiets als een vrije wil bestaat: 'Er is vrije wil, en karma volgt haar op de voet'. Ik maak daar de volgende kanttekening bij: staande in uw werkelijke natuur is er geen ik en daarmee ook geen wil. Het leven leeft zich dan vanzelf in pure loutere aanwezigheid. Maar als er identificatie plaatsvindt, is er vrije wil, en waar wil is, kunt u sturen in gerichtheid en oriëntatie.
Voor uw geestelijk bezit geldt hetzelfde als bovenstaande en hier blijft eveneens het doel: voortdurende oriëntatie op God c.q. het Absolute. Die oriëntatie op God moet voor u een voortdurende uitnodiging zijn en geen strijd, geen worsteling, want die kunt u verliezen. De focus op die oriëntatie kan zo sterk worden dat van-
59
zelf een soort zelfverloochening ontstaat, en dat is op die wijze dan een natuurlijk gebeuren. In de advaitatraditie wordt identificatie van het ik met het lichaam, alsmede met het materieel- en geestelijk bezit, geëlimineerd door het ik illusoir te verklaren, zoals hierboven al eerder aangegeven. En dat niet zozeer door aangepraat geloof, dan wel door logisch nadenken en diepgaand en oprecht onderzoek zodat acceptatie niet wordt opgedrongen, maar direct voortkomt vanuit eigen conclusies.
In Lucas 9:24 staat: 'W'llnt ieder die zijn leven zal willen behouden, die zal
het verliezen, maar ieder die zijn Leven verloren heeft om
Mijnentwil die zal het behouden. '
Daaraan koppelt Jezus dan de belofte van het zien van het Koninkrijk Gods nog in dit leven. Dat verlies van jezelf is de kern van de weg tot dit Koninkrijk. Zonder het volledige verlies van jezelf is er geen mogelijkheid om Jezus te volgen in zijn terugkeer naar de Vader, de bron en oorzaak van alles. Het 'Wie ben ik?' van Ramana Maharshi is in zekere zin diezelfde uitnodiging tot sterven aan jezelf, zoals dat ook door het evangelie heen resoneert, en eigenlijk klinkt het heel controversieel om de dood te overstijgen door haar te ondergaan. Doorgaans is daar in de advaita een figuurlijke worsteling met de leraar voor nodig, waarbij zich dan onwillekeurig de vergelijking met die van Jacob met de engel opdringt. (Gen 32)
60
Niemand ziet God en leeft
Ja, en dan komen we aan de gebeurtenis van de wedergeboorte of verlichting. Het moment waarop men in
volstrekte helderheid en klaarheid geconfronteerd wordt
met zijn ware natuur. Wat gebeurt er dan precies ?
Een verwoording: Het herkenningsmoment zélf van Waarheid was er een
van grote vreugde en verbijstering. Het maakte een immense indruk. Er was een volkomen uit het evenwicht
geraakt zijn, en toch volstrekt stabiel staan in het nieuwe perspectief. Stabiel als nooit tevoren. Sterker nog: dit was twijfelloos de uiteindelijke bestemming. Deze gebeurtenis is onomkeerbaar en is waarschijnlijk het meest indrukwekkend en bepalend in het leven. De evidentie van de verkregen Waarheid was zodanig, dat ik na het emotionele moment mijzelf grondig verweet een zeldzame kaffer te
zijn, omdat ik hier een leven lang overheen gekeken had.
61
Wat 'ziet' men dan precies in dat verlichtingsmomenr? Wat was er zo bijzonder aan?
Wat men exact ziet, is niet in woorden weer te geven.
Mijn pogingen daartoe waren er vele, maar even zovele malen leken ze mij achteraf onjuist en heb ik ze geschrapt. Dat komt misschien omdat dat, wat het onderging, wat ik gemakshalve dus 'ik' noem, er op dat moment niet meer was. Wam niemand 'ziet God en leeft' (Ex 33:20).
Het beste wordt dit moment nog weergegeven in de Upanishaden. Heel cryptisch staat daar: 'W'lJt is het teken
van Brahman op het niveau van menselijke waarneming? Het is de uitroep: Ah! W'lJnneer de verlichting flitst: Ah! wtlnneer de ogen schitterden: Ah! Dat is alles. Brahman ging
voorbij. Wé zagen niet zijn gezicht, want dat is onmogelijk, maar we voelden zijn aanwezigheid. '
Op een mysterieuze manier is iemand dan nooit meer hetzelfde wanneer hij eenmaal de aanraking van Brahman heeft gevoeld. Daarom: wanneer 'the lightningjlashes' is de geest zich slechts bewust van een grote leegte. De geest zoekt daarna niet langer het treffen met God
als Aanwezigheid. Alle vormen zijn verdwenen en God maakt zich meer kenbaar als afwezigheid, dan als aanwezigheid. Hij is in alles, en is voorbij alles. Deze afwezigheid blijft als levende aanwezigheid in de herinnering aan
de 'flash oflightning'. Juist in de afwezigheid is er dan een weten van totale aanwezigheid.
Als ik dat hier zo neerschrijf, lijkt het niets bijzonders, maar het is een ongelooflijk ingrijpend gebeuren zodra
62
het rot beleefde werkelijkheid wordt. Het moment van herkenning van mijn wezen zelf, kan nooit lang geduurd
hebben. Het staat mij bij als een moment; ineens is er
dat diepe weten, volstrekt onverwacht en dus: genade. Als een mega-aha-Erlebnis. Maar daarna was, zonder dat
ik mij beelden herinner, toch een totaal inzicht en totaal weten van alles, vervat in één ongedeeld geheel. Het was onbestaanbaar dat er iets zou kunnen zijn dat mij niet glashelder was. Het hele bestaan was mij bekend in
een volstrekte transparantie, zonder dat ik daarvan een
waarom of details wist, of hoefde te weten. Ruimte en tijd waren afwezig of waren niet herken
baar (dat weet ik niet meer), wam daar stond ik pas later
bij stil. Er was absolute twijfelloosheid en inzicht. Het is verbijsterend hoe zo'n mega-indruk kan plaatsvinden in één enkel ogenblik. Het meest indrukwekkend was
nog wel dat ik mijzelf daar niet als entiteit aanwezig ervoer, maar meer, dat uitsluitend hetgeen zich voordeed,
alles was dat er was. Het zien, het zijn, het weten. Mij overviel daarna met een grenzeloze zekerheid het weten: 1k was dat alles wat er was.' Men ziet ineens in opperste helderheid, dat zijn zelfbeleving uit niets anders bestaat dan uit het ervaren, beleven van dat moment, en daarin ontbreekt iedere vorm van ik of entiteit.
Mijn wezen als het zijn zelf, manifesteerde zich voor mij onomstotelijk. Toen het voorbij was, bleef geruime tijd het gevoel van afwezigheid van mijzelf als aparte deelnemer bestaan. Er was alleen wat er was.
Door de enorme impact van dit gebeuren kunnen zich soms direct na deze 'gebeurtenis' fYsieke ongemak-
63
ken voordoen, die bij sommigen een tijd lang aanhouden. Dan, langzaamaan, veranderden de dingen fundamenteel. Er begon op den duur meer en meer een 'religieus' denken plaats te vinden in plaats van 'materialistisch' denken. Ik ging alles meer in het perspectief van expressie van bewustzijn zien. De beleving van wat ik altijd als mezelf had ervaren, wijzigde uiteraard drastisch. Het dagelijks leven veranderde eveneens: niet zozeer in de dingen die, ik deed (mijn omgeving viel het nauwelijks op), dan wel meer dat prioriteiten verschoven en ik anders tegen het leven en dus ook tegen dood ging aankijken. Er was een ongelooflijke opluchting. Alsof ik klaar was. Het was
klaar. De last was van mijn schouders. Met name dát. Voor altijd. Het voelde dan ook letterlijk als een 'verlichting'. Er was geen verlangen meer, geen echte innerlijke onrust, of zoeken, zoals vroeger. Er was een volstrekt zeker weten.
Er ontwikkelde zich op den duur een veel grotere mate van relativering door de dag heen. Maar waar verwondering vroeger al snel verdween wanneer het nieuwe ergens af was, blijft verwondering nu onverminderd aanwezig en neemt zelfs toe, met name in de continue confrontatie met de heiligheid en bijzonderheid van het bestaan zelf.
De gebruikelijke discussie bij zo'n gebeurtenis of er nu sprake is van éénwording met of zonder onderscheid van de waarnemer, is een academische. Dat geldt ook voor de vraag of vergoddelijking plaatsvindt. Want wan
neer de ervaarder wegvalt, wie zal er dan moeten verenigen of één worden of vergoddelijken? Het is domweg door het verdwijnen van de persoon waardoor grenzen
64
wegvallen. Ook de vraag of die ervaren eenheid, die to
taliteit God zelf was, is mijns inziens een rationele over
weging achteraf, hoewel ik er voor mijzelf diep van overtuigd ben dat het veel met elkaar te maken had. Echter,
dat is natuurlijk afhankelijk van het godsbeeld dat men
hanteert.
De ambivalentie van het feit dat de ervaarder wegvalt en het gebeuren toch ervaren wordt, onderschrijft dat mijn diepste wezen bestaat uit de ervaring zelve. De constatering achteraf: 'Ik was alles' wordt in advaita ge
kenschetst als de basis van liefde, en de constatering: 'Ik was niets' als die van wijsheid. Dat geeft al aan dat het ik volstrekt afwezig was tijdens dat proces, dan wel absoluut niet constateerbaar. En daarmee schaart dit gebeuren zich in de wetmatigheden van het religieuze denken. Daar be
staat geen ik als aparte entiteit. De enorme opluchting, verlichting, die ontstaat als het ik wegvalt, lijkt me een van de belangrijkste componenten te zijn in dit proces. De eenheid of vereniging, dan wel vereenzelviging met
het rotale bestaan wordt daardoor een feit, en ligt dan als
een nieuwe weg voor u. Eén groot feest. Het loodzware gewicht van dat ik wordt achteraf pas goed beseft.
Het bovenstaande wordt binnen de advaita doorgaans in een enkele zin weergegeven: 'Ik herkende mijn ware natuur.'
De oude gewoonte is geheel van de ziel afge
vallen en is dood. De ziel heeft zich haar ware
wezen toegeëigend en staat in haar eerste on
schuld.
65
Zo duidt Meester Eekhart de wedergeboorte. Daarmee opende zich voor mij tevens een nieuwe wijze van verstaan en begrijpen. Bijvoorbeeld de teksten van Meester Eckhart, die vroeger voor mij vol zaten met onbegrijpelijke en soms zelfs belachelijke uitspraken, waren mij nu op slag volstrekt duidelijk. Waar ik voorheen hoog opzag tegen de voor mij ingewikkelde uiteenzettingen en breedvoerige constructies die theologische geleerden ten tonele voerden ter verklaring van genoemde ogenschijnlijk onbegrijpelijke passages in Meester Eekhans werk, werken die nu nog slechts op de lachspieren, want waarheid is. nooit ingewikkeld. Er staat maar één ding waarheid in de weg en dat is het ontbreken van de bereidheid om re zeggen: 'Ik weet het niet'. Meester Eekhart is daarin zelf heel mild en zegt herhaaldelijk dat niet verwacht mag worden dat zijn woorden (preken) begrepen worden, tenzij men dit cruciale inzicht bezit.
Wie deze uiteenzetting niet verstaat, bekom
mere zich er niet om. Want zolang de mens nog
niet op deze waarheid lijkt, zal hij deze uiteen
zetting niet verstaan. Want het is een onverho
len waarheid die onmiddellijk uit het hart van
God is voortgekomen.
Zaken die voorheen door mij altijd volstrekt conform geaccepteerd werden, kwamen in een heel nieuw licht te staan. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de rol van Jezus als verlosser. Jezus van Nazareth als verlosser? Jazeker. Maar wat mij betreft is die verlossing nu gelegen in de bood-
66
schap die hij bracht en waarvoor hij kwam. De weg tot het Koninkrijk die hij ons wees blijkt hier, gewoon in dit leven, haalbaar. Daarin ligt zijn grote verdienste en dat is zijn boodschap. Hij liet ons zien hoe het besef van God in de ziel geboren kan worden en hij leerde ons het Zoonschap zien en worden. Gewoon aan den lijve! Hij leefde dat vóór, zodat we hem daarin onmiddellijk konden volgen, zodat bevrijding, verlossing, plaats kon vin
den, hier en nu, niet straks in een vermeend hiernamaals,
nee, nu!
Het is deze Waarheid die hij ons schonk. Deze waarheid die vrij maakt. Vrij waarvan? Vrij van onszelf. Het herkennen van ons wezen, onze oorsprong als het (bewust)zijn zelve. Die waarheid maakt vrij. Bevrijd ons van ons ooit veronderstelde, persoonlijke ik. Dat is de
grote verlossing die hij bracht, want die behelst eeuwigheid. Het is een bevrijdend inzicht dat Christus nier gekomen is om de mens tot morele volmaaktheid re brengen, maar wel tot een verlossing uit zijn egocultus en uit zijn zorg voor zijn eigen imago. Jezus' leven zegt mij daarom veel meer dan zijn (kruis)dood, want ik heb hetgeen hij beloofde mogen omvangen en daar geef ik graag alle andere constructies voor weg. Weer is de eigen ervaring hier doorslaggevend. In de Middeleeuwen zou ik hiervoor zonder twijfel levend zijn verbrand, want dit is niet de Paulinische versie.
Ook Jezus' wonderdoeningen zie ik nu als van minder belang dan zijn boodschap. Wonderen geschieden heden ten dage nog steeds, hoewel men zich kan afvragen waarom de naruur uitzonderingen op haar eigen wetren
67
zou toestaan. Voor wat we vandaag onder 'paranormaal' rangschikken, wordt misschien morgen middels kwantumfysica, of een van haar zusterwetenschappen, een heel simpele en logische verklaring gevonden. Het rou best kunnen zijn dat hetgeen wij niet herkennen als een natuurlijke wetmatigheid (omdat onze kennis nog tekort
schiet), heel gemakkelijk tot 'wonder' gepromoveerd wordt. Zelf ben ik van mening dat de wonderdoeningen van de Nazarener niet nodig waren om zijn autoriteit en voortreffelijkheid te onderbouwen. Nogmaals: de boodschap die hij bracht is van een mondiale en tijdloze importantie en verschilt juist daarin van genoemde wonderen.
In her verlengde daarvan zijn in de loop der tijd in de mystiek wonderen, extases en exotisch gedrag een eigen plaats gaan opeisen als kenmerk van het vermeende heiligingproces. Men kan daar vraagtekens bij plaatsen. De functie en de voordelen van zulke extremiteiten zijn mij tot nu toe nog niet helder geworden en ik heb ze tot heden ook niet gemist. Dit, terwijl ik mij niet geheel aan de indruk kan onttrekken dat interessantdoenerij, en wellicht wat hysterie, moeilijk te onderscheiden is van oprechte belevenissen op dit vlak.
V isioenen in dit verband bestaan door de geschiedenis heen vaak uit een soort vermeende aanschouwing van Maria, Jezus, of God. Bernadette van Lourdes zag Maria in een visioen. Surdas zag Krishna in een visioen. Waarom zag Bernadette Krishna niet? Omdat Krishna niet in haar persoonlijke culturele bepaaldheid bekend was. Datzelfde geldt voor Surdas ten aanzien van Maria.
68
Het lijkt erop dat alleen die verschijningen, die binnen
het brein al een plaats hebben, plaatsvinden, waarmee
een onafhankelijke aanwezigheid ten minste kan worden betwijfeld.
William Law6 laat zich daarover als volgt uk
Zoudt ge willen weten hoe het komt dat zovele valse wezens
in de wereld verschenen, die zichzelf en anderen met vals vuur en vals licht hebben misleid, en beweren ingevingen en openbaringen te hebben en inzichten in het goddelijk leven en in het bijzonder wonderen te kunnen verrichten, waartoe ze speciaal door God waren geroepen ? Dit is het: ze keerden zich tot God, zonder zich van zichzelf afte keren; ze wilden in God leven zonder dat zij hun eigen aard in zich gedood hadden. '
Augustinus duidde hetzelfde als volgt: 'Heer, ik wilde U niet missen, maar ik wilde tegelijk met
U het geschapene bezitten; dat kwam door mijn hebzucht en daarom verloor ik U, want gij staat niet toe, dat men tegelijk met U, die de waarheid zijt, het onware geschapene
bezit.'
Nee, de uitzonderlijkheden zijn niet de kern van het bestaan. Zij leiden af van de aard van het bestaan zelf en verworden daarmee rot een dwaalspoor. Ook en met name de 'New Age' beweging, met al haar dubieuze randverschijnselen, neigt daartoe. Enerzijds, omdat in deze stroming de fantasie in haar oncontroleerbaarheid alle ruimte krijgt en zich waarheidsgehalte toe-eigent, en
6. William Law, Engels mysricus (1686- 1761)
69
anderzijds omdat zij vruchtbare grond biedt voor allerlei
selfproclaimed gurt/s, meesters, healers, genezers en ander ti-ta-rovenaarsvolk, dat aan oprechte zoekers kraaltjes en
spiegeltjes voorhoudt waardoor aandacht verkeerd wordt
gericht en de bevrijdende eenvoud en oorzaak van her be
staan in al haar grandeur niet wordt opgemerkt. Ook hier
staan de geëtaleerde uitzonderlijkheden vaak ten dienste
van een overspannen ik. Daarentegen verandert het moment van waarheid,
van verlichting (met een antiek woord: wezensblik), in
eerste instantie weinig aan het karakter, de voorkeuren
en (on)aangenaamheden van degene die dat ondergaat.
De omgeving zal de verandering nauwelijks opvallen,
want men houdt nog steeds van aardbeien en rijsttafelen,
is nog steeds dol op reizen en nog net zo directief als
vroeger. Men heeft nog steeds ruzie met partner en kin
deren en raakt eveneens nog steeds geïrriteerd door een
parkeerbon. De verandering van gewoonten, karakter en
dat soort zaken komt misschien later en geleidelijk, áls ze
al komt. Er verschijnt geen aureool, en men loopt niet
plotseling met een verzaligde glimlach rond.
Het eenmalige zien van Waarheid is een absoluut we
ten. Kunnen buitenstaanders de echtheid van die erva
ring checken? Ja en nee. Ja, omdat na die ervaring- zoals
boven opgemerkt - het volstrekte inzicht in sommige
dingen ineens aanwezig is waar dat vroeger ontbrak (ver
gelijk: het pinkstergebeuren). Nee, niet direct als het ge
woonten en uiterlijk van de persoon betreft, zoals boven
aangegeven. Maar dat lijkt mij ook minder belangrijk,
congruentie bewijst zich vanzelf in de tijd.
70
'Satori', zegt professor (en zenkenner) D.T. Suzuki, 'is geen extase of trance- zoals in de yoga - maar een algehele geestelijke omwenteling die vroegere intellectuele inzichten omverhaalt, en dus leidt tot een soort van intellectuele catastrofe. '7
Enomiya-Lasalle zegt daarover, eveneens vanuit de zen
traditie: Veze intuïtie is de verlichting (sa tori) of het zien van de
werkelijkheid (kensho). Het is het door ervaring verkregen inzicht van de absolute eenheid van al het zijnde, waarin er noch een op zichzelfstaand ik is, noch een entiteit waar dan ook en daarom ook geen enkele tegenstelling. '
Zoals gezegd: die omslag is éénrnalig en de revenuen daarvan kunnen ieder moment 'geleefd' worden. Twijfel
aan de geziene waarheid is niet meer mogelijk, maar dat
wil niet zeggen dat (tijdelijk) niet kan worden teruggeval
len in de oude conditionering. Of sterker nog: men kan
er voor kiezen er weinig of niets mee te doen, en geen af
stand te nemen van de oude manier van kijken. Want in
dien strikt doorgevoerd, kan 'het nieuwe leven' de mens
isoleren van zijn omgeving in de samenleving. Soms is
het vlees zwak, en dan kiest men er bijvoorbeeld voor 'om
niet álle familie te haten' en op dat vlak de identificatie in
stand te houden. Precies op dat punt blijft men dan ook
kwetsbaar en niet 'bevrijd' (en men faalt exact daar in de navolging van Christus). Vaak is de identificatie met
hun functie voor leraren in deze (advaitische) materie de
7. D.T. Suzuki: Inleiding rot het Zen-boeddhisme. Ankh-Hermes, Deventer 1975
71
valkuil, want het zijn sterke benen die de weelde kun
nen dragen en zo'n identificatie gaat heel subtiel. Echter, eeuwigheid kan wél ieder moment beleefd worden zodra het eenmaal gezien is en men er op dat moment voor kiest, en dat gaat op den duur steeds gemakkelijker. Het
constantvertoeven in je ware natuur, is een ander verhaal; sommige gerealiseerde mensen kunnen dat voortdurend,
maar die zijn echt dun gezaaid.
72
Nergens niet
Het voorgaande zal ongetwijfeld vragen oproepen
en uitleg behoeven. Laten we een begin maken en ter verduidelijking eerst eens kijken naar het begrip: al
omtegenwoordigheid, omdat het juiste verstaan van dat
begrip, rechtstreeks toegang geeft tot non-dualiteit. Het
inzicht in die non-dualiteit is wezenlijk om te komen tot
Godsbesef. Het woord 'alomtegenwoordig' betekent zoveel als:
nergens niet aanwezig zijn. Strikt genomen wil dat zeggen: er is geen plek, niet in de verste verte, ergens in of buiten
het heelal, waarop dat niet van toepassing is. Dat geldt
dan onverminderd ook voor andere sferen of dimensies,
zo die er mochten zijn, inclusief de hel, indien u daarin
gelooft. Het geldt voor de fysieke wereld, de emotionele
wereld, de memale wereld en elke andere wereld die u
maar bedenken kunt.
73
En dan is het ook nog zo dat het niet een kwestie is van
dat alle dingen doordrongen zijn van die tegenwoordigheid, die aanwezigheid. Nee, want dat zou betekenen dat er iets is dat aanvankelijk op zichzelf kan bestaan, om dan vervolgens doordrongen te worden. En dat laat de
betekenis van dit woord niet toe. De consequentie van alomtegenwoordigheid is zeer
vérsuekkend; namelijk dat er als eerste waarheid eigenlijk
alleen maar die tegenwoordigheid bestaat en dat daarin,
daarbinnen, alle dingen zich in verscheidenheid manifes
teren in tijd/ruimte. De moeite waard om even bij stil te
staan. Het doet denken aan de insteek van een filosoof
als Spinoza8• Die neigde in zijn monisme tot de conclusie
dat er slechts één 'substantie' is, God, waarin alles als een
modus bestaat. Ook Schelling9 en Hegel10 wezen in die
richting. Maar 'substantie' staat hier tussen quoten, en
dat is niet voor niets. God of het Absolute is geen 'iets',
dus ook geen substantie.
Wat in God is, dat is God.
Even een zijstapje. Ik noemde de eerste waarheid. 'Waar
heid', zuiver gedefinieerd, is alleen absoluut waar, als het
overal altijd en voor iedereen wáár is. Daarmee is zelfs het
bestaan van de Mount Everest niet absoluut waar, want ooit
zal die er niet meer zijn. Gelukkig kunnen we in het dage
lijks leven wat minder fundamentalistisch zijn en werken
8. Baruch de Spinoza, Nederlands filosoof ( 1632-1677) 9. Friedrich Wilhelm Joseph Schelling, Duits romantisch filosoof (1775-1854) 10. Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Duits filosoof (1770-1831)
74
we met relatieve waarheden, waar helaas dan ook de nodige
bloedneuzen door ontstaan. Wél kunnen we nu alvast constateren dat absolute waarheid volgens bovenstaande defi
nitie eigenlijk buiten het geschapene valt. De schepping is
immers eindig. We leren die absolute waarheid verderop
nog kennen in de bespiegelingen over het zijn.
Er zijn er veel die licht en waarheid hebben
gezocht, doch steeds buiten, waar zij niet was.
Want de waarheid is binnen, in de diepste
grond, en niet buiten.
Nu weer terug naar de alomtegenwoordigheid. Die leidt
ons nu min of meer binnen in de religieuze denkwijze.
Doorgaans wordt in de christelijke cultuur het woord 'alomtegenwoordig' gebruikt in relatie tot God. Ik gebruik
dat woord God omdat het voor mij staat voor het meest
wezenlijke en al-bepalende, en niet omdat dat voor mij
een entiteit is. Iedere vorm van entiteit loochent trouwens
de alomtegenwoordigheid en doet af aan de grandeur van
wat wij dan gemakshalve God noemen. Immers, een en
titeit houdt per definitie begrenzing in.
God is één en niet twee. Wie God aanschouwt,
aanschouwt slechts eenheid. Je moet God zon
der beeld ervaren, onmiddellijk en zonder gelij
kenis. Wil ik echter God zo onmiddellijk erva
ren, dan moet ik rechtstreeks God worden, en
Hij moet mij worden. Veel eenvoudige lieden
menen, dat zij God moeten zien als was Hij
75
daar en waren zij hier. Dat is niet juist, God en
ik zijn één.
Het bovenstaande is de consequentie van alomtegenwoordigheid. Ongeacht hoe God wordt vormgegeven binnen uw begripsvermogen betekent alomtegenwoordigheid van God (of het Absolute) onontkoombaar, dat op de één of andere manier God dan ook zijn eigen schepping is. De erg wijsneuzige criticus kan het bovenstaande simpelweg afdoen met het label 'pantheïsme', maar dat zal weinig aan helderheid bijdragen, 'want dat brengt mij niet tot zaligheid', zou Meester Eekhart zeggen.
Hoe God in relatie tot de schepping precies verstaan kan worden komt pas tot klaarheid wanneer het zijn van de dingen nader is bezien.
In God zijn alle dingen gelijk en zijn God zelf.
Ik heb geen persoonlijke God ervaren. Hoe kom ik er dan bij om het woord God toch telkens te gebruiken? In ieder geval niet uit verstandelijke overwegingen, want bij mijn 'uitstromen' en mijn 'doorbreken' kwam ik nergens iets tegen dat ik 'God' zou kunnen noemen. Waarom dan tóch het woord God gebruiken? Wel, ik heb gewoon geen ander woord voor dat grenzeloze dat overal is en zonder dat niets ook maar een seconde zou bestaan. Kunnen we dat God noemen? Eigenlijk niet, want de mensen hebben God tot een begrip gemaakt en daarmee grenzen gesteld aan het grenzeloze. Er is dus eigenlijk geen woord voor, maar kan men Hem/dat grenzeloze dan toch aanbidden?
76
Ja, dat valt gewoon niet ce laten, wat mij betreft. Iemand die zijn eigen wezen vastgesteld heeft en weet dat het is, want hij is er mee samen geweest- en zo'n samenzijn is een woordeloze erkenning, aanbidding - zal het woord God daarbij gebruiken. 'mznt uiteindelijk is gebed: formuleren van godsaanschouwing', aldus Hammarskjöld.
Dat woord God heeft voor mij een lading en betekenis die valt buiten elke academische haarkloverij en die mij in haar grandeur regelmatig het rode waarschuwingslicht van de hoogmoed voorhoudt. Ik associeer het woord God dan ook met het heiligste wat er bestaat: de voortdurende oorzaak en manifestatie van het bestaan zelf en zeker niet met een vermeende persoonlijke God. Want Gods Zijn
is mijn leven. En niet minder dan dat. Het sluit naadloos aan op Joh. 1:4: 1n het Woord was leven en het leven was het licht der mensen. '
De Nietzsches onder ons ondersteun ik dan ook van harte wanneer het een persoonlijk, een antropomorf godsbeeld betreft, ook al wordt dat in bepaalde theologische kringen tegenwoordig wat afgezwakt door de menselijkheid van God te reduceren tot het begrip 'intellect'. De constructie van een persoonlijke God roept vanuit haar aard vragen op die alleen maar kunnen worden beantwoord in termen, die binnen het geschapene vallen. Ik zie dat als een ongerijmdheid. Wellicht vanuit de onjuiste (driedimensionale) interpretatie van de uitspraak: 'Naar Zijn beeld en gelijkenis', blijft dat menselijk element in het godsbeeld een hardnekkig verschijnsel. Ik kom op die uitspraak nog terug.
77
God is naamloos want van Hem kan niemand
iets zeggen of kennen. Daarom zegt een hei�
dense meester: wat wij van de eerste oorzaak
1 kennen of uitzeggen, zijn we meer zelf dan dat
het de eerste oorzaak zou zijn, want die is boven
ieder zeggen en verstaan verheven. Een mees�
ter zegt: had ik een god die ik kon kennen, dan
zou ik hem nooit meer voor God aanzien. Van
daar dat Augustinus zegt: 'Het schoonste wat
een mens over God kan zeggen bestaat hierin
dat hij uit wijsheid van innerlijke rijkdom kan
zwijgen.'
Doorslaggevend voor mij om 'God' te zeggen is dus welk
godsbeeld er wordt gehanteerd. Men kan, wanneer men
zich er bijvoorbeeld op laat voorstaan mysticus en nochtans atheïst te zijn - hetgeen tegenwoordig nogal eens
voorkomt - wat mij betreft ook een ander woord gebrui
ken voor dat grote mysterie, waarin het hele bestaan is
gegrond. Het wordt in dat geval gewoon een ander, wat
stoer, populistisch of 'politiek correct' etiket voor precies
hetzelfde. Het zojuist vermelde, ondoorgrondelijke en
onnoembare Mysterie zal niet wakker liggen van de ver
meende mysticus die beweert de Eenheid zonder genade
en op eigen kracht te hebben 'bereikt'. Het vàlt bij zo'n
claim te vermoeden dat er in dat geval nogal wat ik als ver
stekeling is meegereisd; het idee de realisatie zelf tot stand
te hebben gebracht staat mijns inziens haaks op het faillis
sement van het ego, zijnde de kern van de zaak. Ik ben ge
neigd in relatie tot de God die ik beleef, met de woorden
78
van Meester Eekhart te zeggen: 'Gij zijt mij meer nabij
dan ik mijzelve ben.' In één adem zou ik daaraan willen toevoegen: 'en behoed mij voor de zelfgenoegzaamheid.'
Niets is zo abstract en tegelijkertijd zo concreet als
God. Ik refereerde eerder reeds aan het zijn, of meer aan de is�heid van de dingen, want die is-heid, hoewel
geen goed Nederlands woord, legt meer het accent op
het moment zélf. Het haalt de suggestie van het tijdsele� ment uit het Zijn, waardoor de essentie beter uitkomt.
Die is-heid wordt niet zozeer verstaan, maar meer 'ge�
zien' wanneer we wat diepgaander stilstaan bij het zijn
in het algemeen. Veel theoretisch voorwerk is al gedaan: de wetenschap van het zijn, de ontologie, heeft haar
wortels in het verre verleden, in het Griekse denken.
Plato stond aan de wieg daarvan en het zal dan ook geen
verbazing wekken dat dit zijn via het neoplatonisme,
middels Origenes en Augustinus tot en met Prof. Dr.
De Vogel, een grote plaats is gaan innemen in het chris
telijke gedachtegoed.
Maar zoals met zoveel abstracties het geval is, lo
pen we met een diepgaande kwestie als het zijn op�
nieuw het risico dat wij als denker aan de haal gaan
met scherpzinnige conclusies, academische polemie
ken en intellectueel geweld, en daar hebben we nu
even niets aan. We kunnen het zijn maar tot op zekere
hoogte benaderen alvorens ons denken tekort schiet.
'De ervaring van God komt in de dimensie van het zijn,
maar het is niet het fondament, noch het wezen van God. '
(Heidegger) 11
11. Martin Heidegger, Duits filosoof (1889-1976)
79
Laten we dan nu wat tijd nemen voor het beschouwen, het aan alle kanten bekijken van zijn, middels de weg van de directe ervaring en intuïtie zodat het van een abstract
begrip tot een beleving wordt. Wam het wezen van zijn
brengt ons dichter bij ons eigen diepste wezen en bij dat
van God of het Absolute, voor zover daar verschil tussen
zou zijn. Probeert u maar eens zonder te denken te be
spiegelen over het zijn.
Onze Heer spreekt: 'Ik ben het licht der wereld'
(Joh. 8:12). 'Ik ben'- daarmee raakt hij aan het
Zijn. De meesters zeggen: alle schepselen kun
nen wel 'ik' zeggen, maar het woord 'ben' kan
eigenlijk niemand ten aanzien van zichzelf ge
bruiken dan God alleen.
Ik noemde zo even het 'beschouwen' van een abstractie. In be-schouwen zit het woord schouwen. Schouwen is
wezenlijk anders dan: 'kijken naar'. Bij het kijken naar
iets is er altijd een standpunt vanwaar de kijker kijkt naar
hetgeen hij bekijkt. Hij ziet altijd maar één aanzicht van zijn onderwerp. Schouwen is standpuntloos, alsof men
van alle kanten tegelijk kan kijken. Een soort holisme, in
modern taalgebruik. Schouwen nodigt dan ook minder
uit tot het gebruik van woorden of partijdigheid en laat
het beschouwde aan het woord. In het geval van het zijn
kan dat zeker geen kwaad. Als wij God (of de eerste oor
zaak) in dualiteit zouden kunnen 'schouwen'- als dat al mogelijk zou zijn- dan zien wij Hem hetzelfde als wan
neer de moslim, de jood en de hindoe dat op die zelfde
80
wijze doen. Denken wij aan God met de manier van 'kij
ken', dan zien wij maar één kant en voeren dus oorlog met diegenen die vanuit een andere positie kijken.
Terug naar het onderwerp.
Laten we eerst het gewone 'zien' op zichzelf even nader be
kijken. Wat er gebeurt bij het zien is globaal het volgende:
er valt licht op de boom die u ziet. Dat weerkaatste licht bereikt uw oogbol. Het vormt een beeld van de boom
op uw netvlies. Die boom is enkele millimeters groot, is tweedimensionaal en staat op z'n kop op dat netvlies. Dan
zorgen cellen- in de vorm van staafjes en kegeltjes- in
uw netvlies ervoor dat het beeld van de boom uiteindelijk wordt omgezet in stroomstootjes die via een zenuw de hersenen bereiken. Er is dus niets meer van een boom aanwe
zig, er zijn alleen elektrische stroompjes in uw hoofd. Dan
volgt er in een aantal specifieke gebieden in de hersenen
een zoektocht middels een vergelijkend onderzoek wat
leidt tot de herkenning van het begrip 'boom'. In be-grip
zit grijpen, aangrijpen. Het verstand grijpt de betekenis: boom. Maar in uw hersenen is er inmiddels zelfs geen
plaatje van de betreffende boom meer te bekennen, want
er bestaat geen centrum in de hersenen waar het uiteinde
lijk resultaat dan vervolgens 'te kijk' staat. Als u daarentegen in uw auto rijdt en er doemt plotse
ling een boom op, dan beleeft u die boom, dáár op tien
meter afstand, en niet zozeer als de zojuist ontstane aftite
ling in uw hoofd. Die boom beleeft u daar, en niet hier. En
als u niet snel bijstuurt, kunt u het niet meer navertellen.
Zo reëel is die boom. In uw innerlijke beleving is die boom
81
uitsluitend dáár. Dus waar is uw innerlijk? Dat kan alleen maar betekenen, dat u zich hier vanuit deze positie, dáár bij die boom bewust bent van diezelfde boom. Uw bewustzijnsbeleving is kennelijk niet beperkt tot binnen uw hoofd. Het is zelfs helemaal niet beperkt. Uw bewustzijn blijkt later uiteindelijk niet eens persoonlijk eigendom te
zijn, want zonder grenzen is bewustzijn alomtegenwoor
dig en daarmee tevens ieders bewustzijn: Ja, natuurlijk, uw organisme en uw brein maken daar dankbaar gebruik
van en liften er op mee bij elke ervaring, maar het (bewuste) zijn is alomtegenwoordig. De beleving van die boom bestaat in feite uit u, de boom en het besef, als één ongedeelde ervaring die op het moment zelf niet gesplitst was in waarnemer, waarnemen en het waargenomene. Want
dat splitsen doet u daarna. De advaitische uitleg luidt dan: Bewustzijn nam als het ware de vorm aan van die boom.
Stof tot overdenking, nietwaar? En dan liefst binnen het religieuze denken, weet u nog? Het loont de moeite om
ook hier weer royaal de tijd voor te nemen. Zijn, zo direct en eenvoudig, en toch zo'n wonder!
Ik ben die ik ben. Zo luidt het antwoord op Mozes' vraag aan God: 'Wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: de God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden,
en zij mij vragen: Hoe is zijn naam? Wat moet ik hun
dan antwoorden?' Misschien is niet alleen de vraag, maar ook die verwoording van het antwoord door Mozes gere
digeerd. Ik weet dat niet, maar daarom is dat antwoord
niet minder uniek. Ik ben die 'Ik Ben'. Het lijkt een cryptische uitspraak,
alsof er een raadsel wordt opgegeven waardoor men op
82
de proef wordt gesteld. Maar in feite wordt hier simpel
weg gemeld dat God zich kenbaar maakt als: 'Ik ben het Zijnde', de oorzaak van zijn, van bestaan. Hoe zal ik het
anders nog omschrijven ... Let wel: God is dat niet persé, maar maakt zich daarmee wel kenbaar. Op de berg Horeb wordt het Ik Ben uitgesproken. Gods' ik is dan recht
streeks geïdentificeerd met zijn.
Wanneer wij God in het ZIJN nemen dan ne
men wij Hem in zijn voorhof. Want het ZIJN is
zijn voorhof waarin Hij woont.
Deze tegenwoordigheid van God geldt tot in zijn meest
essentiële vorm zoals die aanwezig is in de gehele schep
ping, in de regenworm net zo goed als in u, of in mij. 'En
in een steen en een boom en de zee?' zult u vragen. Ook
daar, ja. Alleen, die weten het niet. Bij hen mist het 'bewuste' en resteert alleen het 'zijn', voor zover wij weten.
De hele schepping beschikt over het zijn, maar 'bewust
zijn' is alleen maar daar, waar kennendheid is. Bewustzijn
is zijn plus het kennen daarvan, het weten van dat zijn. Dit zijn kan worden gezien in relatie tot de manifeste,
werkzame kant van God. Daarmee is Hij Schepper. Hij
veroorzaakt c.q is het zijn van de dingen. Dit in tegenstel
ling tot de niet-manifeste kant die door Meester Eekhart Godheid wordt genoemd en die ten grondslag ligt aan, en
de oorzaak is van, dat vermogen tot zijn. De allereerste
oorzaak dus.
Nogmaals, dit 'zijn' is méér bijzonder dan op het eerste gezicht lijkt. Trek hier uw schoenen uit, want de grond die
83
u nu gaat betreden is heilige grond. Her volstaat niet daar met een oppervlakkig intellectualisme overheen te surfen.
Gods natuur is, dat hij zonder natuur is. Alles
wat men God toeschrijft aan goedheid, wijsheid
of almacht bedekt en verduistert Gods wezen.
Want God is louter Zijn.
Denk nu 'religieus' en sta eens stil bij de idee dat, zodra u het bewustzijn verliest, er niets meer is. Geen wereld en zelfs geen God. Later, als u weer bij uw positieven bent gekomen, zal u van uw buurman moeren horen dat de wereld er in die tussentijd gewoon wel was. U kon dat zelf echter niet constateren. De wereld ontstaat in uw
• ervaring pas als u dat zelf be-leeft. Let op dit woord; geef het ruimte. En blijft u nu nog even religieus denken en niet materialistisch.
Dat continue scheppen van God door zich middels het zijn kenbaar te maken, noemt Meester Eekhart het 'werken' van God. Hoe dat vermogen tot beleving, 'tot aanzijn roepen' van de werkelijkheid- Gods werk dus - ontstaat, dus hoe het komt dat God middels het zijn kan scheppen, die oorzaak ligt in de Godheid en kan niet gekend worden, aldus Meester Eckhart. Maar dat opmerken van Gods kenbaarheid kan wel gedaan worden, sterker nog: het is aanbevelenswaardig om dat te oefenen.
Zoals de advaitist zich oefent om in alles een expressie, een manifestatie van bewustzijn te zien (aldus manifesteert bewustzijn zich!), zo zegt Meester Eekhart ons te oefenen om in alles God te zien (aldus manifesteert Hij
84
zich). Precies hetzelfde dus! Meester Eekhart zet die methode als volgt uiteen:
De mens moet leren de dingen te doorbreken
en daarin zijn God te ontdekken en Hem dan
krachtig en wezenlijk in zich kunnen ontwikke
len, zoals iemand die leert schrijven: wil hij zich
deze kunst eigen maken, dan moet hij zich daar
in veel en dikwijls oefenen, hoe zuur en zwaar
het hem ook valt en hoe onmogelijk het hem ook
toeschijnt. Maar wil hij zich vlijtig en vaak oefe
nen, dan zal hij het leren en deze kunst machtig
worden. Voorwaar, aanvankelijk moet hij bij elke
afzonderlijke letter denken en zich daar herhaal
delijk en nauwkeurig een voorstelling van vor
men. Daarna echter, als hij zich deze kunst heeft
eigen gemaakt, wordt hij volkomen vrij van het
zich voorstellen en er bij denken. Hij schrijft dan
vrij en ongeremd, hetzij dat het gaat om schrijf
oefeningen, hetzij om kloeke werken die uit zijn
kunst zullen ontstaan. Het is immers voldoende
dat hij weet dat hij zijn kunst gaat uitoefenen. En
ofschoon hij er niet steeds aan denkt en wat hij
ook overweegt, toch verricht hij zijn werk dank
zij zijn kunst. Aldus moet de mens in goddelijke
aanwezigheid stralen zonder enige inspanning;
hij moet alle dingen nemen naar hun wezen en
van de dingen zelf geheel vrij blijven. Daartoe
is aanvankelijk een erover denken en een aan
dachtig zich een voorstelling ervan vormen no-
85
dig, evenals bij de scholier ten opzichte van zijn
schrijfkunst. De mens moet doortrokken zijn
van de tegenwoordigheid Gods, hij moet inner
lijk gestalte ontvangen hebben naar zijn geliefde
God en met zijn wezen in Hem ingeplant zijn,
zodat Zijn aanwezigheid hem toestraalt zonder
enige moeite.
Uit 'ik en de vader zijn één' wordt nu duidelijk wat bedoeld wordt met: 'naar Gods beeld en gelijkenis.' Die gelijkenis is gelegen in het vermogen tot (bewust)zijn
waarin God zichzelf uitdeelt binnen zijn alomtegenwoordigheid. Hij manifesteen zich al scheppenderwijs in het zijn van alle dingen. Meester Eekhart gebruikt dan het woord 'uitgieten': God giet zich uit in zijn schepselen.
Een boom? Aldus manifesteert Hij zich.
Een prachtig uitzicht? Aldus manifesteert Hij zich. Een slagveld? Aldus manifesteen Hij zich.
Een gedachte, een gevoel? Aldus manifesteert Hij zich. U? Aldus manifesteert Hij zich. Telkens en telkens weer, in alles en iedereen, overal. Want alles is.
Zijn 'doen' we niet zel( Het zijn is geen wilsactie die je
op je eigen conto kunt schrijven.
Het is wellicht verhelderend om in dat verband nog even over de schouder van Anker Larsen mee te lezen in zijn
roman: 'De Baai'. Er is een gesprek gaande tussen onze lieve Heer en een man die in het bos op zijn rug ligt te mijmeren.
86
De Heer zei tegen hem: 'Open je ogen en zeg mij wat je ziet.'
Hij keek omhoog naar een hoge boom en zei: 'Dat is een
beuk.' Maar de Heer antwoordde: 'Het is.' Hij lag lang te kij-
ken en zei daarna: 'Het is ... een beuk. '
De Heer antwoordde weer: 'Het is.' Alles was in grote stilte. De stilte was de stem van de Heer die zei: 'Open je ogen
en zeg mij wat je ziet. ' Hij keek naar een kleine boom en zei toen: 'Dat is een
dennenboompje. '
De Heer zei: 'Het is.'
En de Heer zei: Sluit je ogen, kijk in jezelf en zeg mij
wat je ziet. '
Hij sloot zijn ogen en zei onmiddellijk: 'Ik ben ... 'maar
dan zweeg hij, want er kwamen veel eigenschappen op die beweerden dat ze hem waren, maar hij erkende nu dat ze
wel van hem waren, maar geen van hen was hemzelf Er
kwamen veel wensen en hij erkende dat het wel de zijne wa
rm, maar geen van hen was hemzelf Hij zag dat de eigen
schappen onderworpen waren aan veranderingen en enkele
van hen waren al dood en hij zag dat veel wensen bestemd
waren om te verdwijnen, nog tijdens zijn bestaan. Toen
smeet hij ze allemaal weg, glimlachte en zei: 'Ik ben. '
Maar de Heer zei weer: 'Open je ogen en zeg mij wat je
ziet.'
Hij keek naar alle bomen en alle dieren en zei toen: 'Wij
zijn.'
Toen zei de Heer verder: 'Kijk en zeg me wáár jullie zijn. ' Hij antwoordde zonder aarzelen: 'Wij zijn in U. '
87
Eindelijk zei de Heer: Kijk om je heen en zeg mij wat je ziet.'
Hij keek om zich heen en zag dezelfde bomen van het bos en diens dieren en ze begrepen dat ze daar waren, maar hij erkende nu dat ze daar weliswaar ter plekke waren, maar dat ze het niet zelf waren. Toen zei hij tegen de Heer: 'U
bent, en buiten U is er niets. '
Tot zover Larsen in een verschuiving van materialistisch denken naar religieus denken: het zijn is Gods manifestatie en zeker niet iemands particuliere actie of eigendom.
Bij het religieuze denken gaan we ervan uit dat alle processen in de geest plaatsvinden. Meester Eekhart doet en zegt dat ook bij voortduring. Laren we bijvoorbeeld het begin van het evangelie van Johannes nemen:
'In den beginne was het Woord en het Woord was bij God
en God was het Woord. Dit was in den beginne bij God.
Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit
is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was
leven en het leven was het licht der mensen; en het licht
schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet
gegrepen.'
'In den beginne' betekent niet: vlak voor de oerknal. 'In den beginne' duidt op het proces in uw geest waarbij in
dit geval besef ontstaat, bewustzijn. 'Het Woord' noemt Johannes dat. Op elk moment dat u iets beseft. Niet heel vroeger, nee, Nu, elk moment dat u beseft. In den beginne was het Woord. In den beginne is meer een volgordeaan-
88
duiding dan een tijdsaanduiding. 'In den beginne' ligt heel
diep in uw geest en naarmate het naar buiten komt, krijgt het betekenis en wordt het tot werkelijkheid, tot beleving en kan het uiteindelijk zelfs tot een beeld leiden, vervolgens tot een begrip en ten slotte uitmonden in een eventuele (verbale) vormgeving. Uitgaan, uitstromen, noemt Meester Eekhart dat. Zo worden de dingen, de beelden en de wereld geboren in uw geest en dat is Gods voortdurende scheppingswerk en daarin is God zelf. In den beginne is het
Woord ... Zo wordt ook God zelf, volgens Meester Eckhart.
God wordt; waar alle creatwen over God spre
ken, daar wordt God.
Dit vermogen tot bewust zijn, tot creatie, dit ongelooflijke wonder waarin van moment tot moment de wereld - inclusief de waarnemer zelf- vorm krijgt en telkens opnieuw wordt geschapen in bewustzijn, dáár ontmoet
u het 'Ik Ben'.
God is mij meer nabij dan ik mijzelf.
U onderschat de grandeur daarvan per definitie. Dit scheppen is al-machtig. Opnieuw dat voorvoegsel 'al'. Met dezelfde verserekkende gevolgen voor de betekenis van dat woord als bij alomtegenwoordigheid. Want op die wijze, namelijk met dat vermogen tot bewust zijn (dat schijnbaar exclusief in uw geest aanwezig is), schept God telkens opnieuw zijn schepping middels de manifestatie van het zijn. Ziedaar almacht in zijn volle breedte.
89
Begrijpt u goed, dit is een station verder dan de biologie. Natuurlijk zijn de zintuigen de receptoren van de omringende wereld en zorgt het verstand voor de aftiteling en de interpretatie, zoals we al eerder zagen. Immanuel Kant schaare zich hierbij aan onze zijde, maar dan. Hoe wordt dit omgezet naar Werkelijkheid, naar be-leven? Dat is letterlijk het Godswonder. Het wordt nu misschien duidelijk waarom 'de levende God' zo'n passende uitdrukking is! Opnieuw:
Onze Heer spreekt: 'Ik ben het licht der we
reld'. 'Ik ben' - daarmee raakt hij aan het zijn. De meesters zeggen: Alle schepselen kunnen
wel 'ik' zeggen, maar het woord 'ben' kan eigen
lijk niemand ten aanzien van zichzelf gebruiken
dan God alleen.
1k Ben en zonder Mij zoudt gij niet zijn. ' Deze uitspraak uit het Johannes-evangelie wordt in het
licht van het bovenstaande al een stuk helderder. Zonder bewustzijn, zonder het vermogen tot besef, is er immers geen beleefd bestaan en nog minder een zelfbesef. Daar ontbreekt de constateerbaarheid van het zijn. Er is geen dualiteit met het zijn mogelijk. Opnieuw: denk hier religieus en loop niet naar de buurman voor een materiële verificatie.
90
Ongeboren sterft men niet
Laten we nu eens de volgende uitspraak bekijken: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven'. Hier handelt
het om de hoedanigheid van het zijn, om de invulling ervan. Het is een tamelijk onbegrepen uitspraak van de man uit Nazareth. Hem was iedere megalomanie vreemd, daar ga ik althans van uit. Het is dan ook geen overdrachtelijk bedoelde grootspraak. Het is puur zoals hij zichzelf ervoer in zijn wezen, letterlijk.
De ononderbroken ervaring van God als concrete, scheppende oorzaak van het dagelijks bestaan, was wat hij 'de weg' noemde. Die continue ervaring was hij: Tat Tvam Asi. Zijn wezen was het ervaren daarvan. Niet zozeer de inhoud van de ervaringen, maar het ervaren zélf,
hoewel er geen onderscheid mogelijk is tussen de ervaarder, het ervaren en hetgeen ervaren wordt. Als hij zei: 'Ik ben .... ' dan zag hij zichzelf, zijn eigenheid en zijn wezen
91
•
niet als een man van 1,68 meter lang, met zwart krullend haar en 60 kilo zwaar. Nee, hij wist zich in beginsel het vermogen tot besef, tot ervaren te zijn. Daarin wist hij zijn identiteit, en dat besef verstrekte hem de dagelijkse werkelijkheid. Dat vermogen dar was hij, naar Gods beeld en gelijkenis. 'Jezus gaf gestalte aan God in woord en daad.' Gestalte associeert gemakkelijk met de fysieke man Jezus, die 'in het vlees' God zou vervangen, maar zo is het niet. Gestalte slaat hier op Gods manifestatie zelf, op bewust-zijn.
Ter toelichting: 'Ik en de Vader zijn één.' Niet samen of samengevoegd, nee, één. Eén en dezelfde. 'De Vader', zoals hij dat vermogen tot zijn noemde, dat scheppende vermo
gen. De Vader, kenbaar als zijnde het licht tot bewust zijn, tot het zijn zelf. Als de continu scheppende oorzaak van het telkens weer ontstane zijn van de wereld. Jezus wist zelf ook in zijn diepste wezen datzelfde licht, dat vermogen tot scheppen te zijn. (opnieuw: Meester Eekhart noemt dat vermogen 'het engeschapen vonkje, het burchtje in de ziel.') Daarmee is Jezus uit de Vader en dus Zoon, zoals dat in principe voor ieder mens is weggelegd. En de Heilige Geest is het inzicht, de beleving waardoor dit tot klaarheid komt. Zo is de drie-eenheid toch één enkele één. Het is daarbij net als bij het zien: Haalt men bij het zien de ziener weg, dan is immers het hele gebeuren van het zien weg. En dat geldt eveneens voor het verwijderen van het zien en het geziene. Die drie zijn onlosmakelijk één. Bij de drie
eenheid is het min of meer een vergelijkbare situatie. We komen daar later nog op terug.
92
Ik noemde hier het woord 'licht'. Natuurlijk wordt daarmee niet het fysieke licht bedoeld. Het is bij gebrek aan
een goede vergelijking dat ik dat zo gebruik, maar het is toch wel een beetje zoals bij het gewone licht. Dat ge
wone licht, dat er voor ons moet zijn om te kunnen zien, om de wereld te doen verschijnen. Het licht dat ik aan
God toedicht is dan meer de verzinnebeelding van de oorzaak om te kunnen scheppen, om te maken dat de
dingen ontstaan, in de geest tot werkelijkheid worden. Het is vrijwel onmogelijk om deze dingen op een juiste manier te formuleren en ik voel mij daarin zeer tekort
schieten, maar wanneer ik telkens een andere woordkeus probeer, is dat opzettelijk, zodat daarmee het bedoelde steeds minder diffuus wordt.
De psalmist drukt het zo mooi uit: '�nt bij U is de bron des levens en in Uw licht zien wij
het licht.'
En in het Johannes evangelie wordt dat nog eens onderstreept: (Joh. 8: 12):
'En jezus zeide: ik ben het licht der wereld; wie mij volgt
zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht
des levens hebben. '
Over dat licht laten wij ook Augustinus even aan het woord:
'En door die boeken aangespoord om terug te keren tot
mijzelf, trad ik in mijn diepste binnenste in, door u geleid;
ik was daartoe in staat omdat gij mijn helper zijt geworden.
93
Ik trad er binnen en met het oog van mijn ziel, hoe zwak ook, zag ik boven mijn geest een onveranderlijk licht. Niet dit alledaagse, voor alle vlees zichtbare licht, en evenmin een licht dat om zo te zeggen van de zelfde aard, maar dan veel groter was, alsof dit aardse licht veel en veel helderder was gaan stralen en alles met zijn grootte in beslag nam, zo was dit licht niet. Maar het was iets anders, iets heel anders dan alle dingen van hier. En 'boven' mijn geest bevond het zich ook niet op de manier waarop de hemel zich boven de aarde bevindt, maar dat licht was hoger omdat het mij gemaakt had en ik er beneden, omdat ik door dat licht gemaakt was. Wie de waarheid kent, kent dat licht en wie dat licht kent, kent de eeuwigheid. De liefde kent het. 0, eeuwige waarheid en ware liefde en geliefde eeuwigheid: dat zijt gij, mijn God en tot u verzucht ik dag en nacht! En mét dat ik u leerde kennen, hebt ge mij tot u genomen om mij te laten zien dat er iets was te zien en dat ik nog niet de man was om het te zien. En met blindheid hebt gij mijn zwakke ogen geslagen door fel op mij te stralen en ik ben gaan beven van liefde en ontzetting en ik ontdekte dat ik ver van u verwijderd was in een land van ongelijkenis. En het was alsof ik daar uw stem vanuit den hoge hoorde klinken: 1k ben de spijs van de groten: groei en gij zult mij eten. En gij zult mij
, niet doen veranderen in u, gelijk het voedsel van uw vlees, I maar gij zult in mij veranderen� En ik heb gezien dat gij de
mens vanwege zijn ongerechtigheid de les hebt gelezen en dat gij mijn ziel hebt doen verschrompelen als een spinnenweb en ik heb gezegd.· Is soms de waarheid niets omdat ze geen uitgebreidheid heeft in eindige noch in oneindige ruimten van plaats? En uit de verte hebt gij geroepen: 'In tegendeel,
94
ik ben het, Ik die Ben!' En ik hoorde dat, zoals met het hart iets gehoord wordt en er was voor mij geen enkele reden meer tot twijfel; ik had gemakkelijker kunnen twijfelen aan mijn eigen leven dan aan het bestaan van de waarheid die uit de geschapen dingen verstaan wordt en gezien.'
Tot zover Augustinus; met name de laatste zin vat in
het kort de essentie samen.
Even aandacht voor het volgende:
Waarom spreekt ge over God ? Wat ge ook van
Hem zegt, is onwaar.
Het moet me van het hart dat ik in bovenstaande uiteen
zetting mogelijk de indruk heb gewekt alsof God onder te verdelen is in vermogens, eigenschappen en vaardigheden.
Het is zuiver mijn onvermogen om de eeuwige dingen, die
dwars door onze materiële wereld heenlopen, te omschrijven in materialistisch taalgebruik. Het weinige wat écht
van God gezegd kan worden is dat Hij één is, ondeelbaar
en niet kaderbaar. Verwijzen we naar het zijn, dan verwijzen we automatisch ook naar het niet-zijn. Echter, daarbij
kunnen we ons niets voorstellen. Hier moet ik opnieuw terugkijken naar alomtegenwoordigheid, waaruit blijkt
dat grenzen en afbakeningen niet te vinden zijn. Er is zelfs
nooit: God en ik. God zien betekent: geen onderscheid
meer zien. Zelfs niet God in de dingen, want dat is duaal. Er is alleen God, inclusief dat wat ik ik noem. Als ik dat in oprechtheid beleef, kan ik niet meer zeggen: '0, mijn
God.' Er kan alleen maar stilte zijn. Even een prachtig stukje uit de Upanishaden hierover:
95
Als je denkt: 1k ken Hem. ' dan weet je in werkelijkheid weinig van Brahman. Vtzn wat je van Hem bent,
van wat er van Hem in de zielen is. Men kent hem niet als men Hem kent. Men begrijpt Hem niet als men Hem begrijpt. Alleen hij aanschouwt Hem, die ophoudt Hem te
aanschouwen. Het is door het totale weten, als ook door intuïtie, dat de wijze mens Hem vindt. Alleen in Hem, de Atman, is iedereen vol kracht.
Alleen door Hem te kennen, wordt men onsterfelijk. Groot, waarachtig groot,
is het verlies van diegene, die niet aan Hem geraakt hier in dit aardse.
Want iemand kan God niet kennen, behalve in zijn on
vermogen om Hem te kennen. En vooral de laatste twee versregels stemmen tot nadenken, nietwaar?
96
Ja, er is uiteindelijk alleen God, het Absolute, dat zich
door mij als schepsel slechts laat kennen in zijn schep
pend vermogen.
Heb je God lief zoals Hij een God met eigen
schappen is, zoals hij geest is, beeld is, dan moet
dat allemaal weg. Je moet God liefhebben zoals
Hij is als niet-God, als niet-beeld, ja, zoals hij
een zuivere, reine, klare één is, afgezonderd van
alle tweeheid.
Nogmaals de uitspraak van Jezus:
1k ben de weg, de waarheid en het leven. '
We zagen reeds wat hij met de weg bedoelde. De waar
heid is hij uit hoofde van de alomtegenwoordigheid van
de Vader, wals we eerder al zagen. Leest u dat stukje nog
maar eens over, want de enige absolute waarheid is tevens de enige voorwaarde voor het bestaan van de schepping, namelijk het zijn. De schepping bestaat bij de gratie van
het zijn. Dat is ieders essentie en waarheid. En het leven - niet in de tijd gezien, maar het feno
meen leven op zich- is het magistrale uitvloeisel van dat
vermogen tot besef in levensvatbare structuren. De Prashna-Upanishad schetst het verschijnsel leven
als afkomstig vanuit het Zelf:
'Het leven valt van het Zelf af zoals de schaduw van de mens afvalt. Leven en Zelf zijn met elkaar verweven, doch leven komt in het lichaam, opdat de begeerten van de geest
bevredigd mogen worden. '
97
De wetenschap denkt in haar materialistische denkwijze uiteraard via de materiële lijn en worstelt dus door alle tijden heen met het vraagstuk van 'het leven' als biologisch verschijnsel. Zij zoekt naar de kleinste deeltjes om de oorsprong van het leven te vinden en legt God op de onderzoekstafel in het laboratorium.
Slaan wij er dan de encyclopedie even op na, dan lezen we: 'Leven: in de biologie een kenmerk eigen aan
organismen. Wetenschappelijk is het moeilijk om nauwkeurig het verschil tussen levende en levenloze stof aan te geven; soms vertoont de levenloze stof hoedanigheden die men gewoonlijk als typisch kenmerk van het leven beschouwt'.
Hoe ver men ook terug gaat in het analyseren van zijn biologische of psychologische functies, inclusief gedachten, men zal uiteindelijk ontdekken dat, ten allerlaatste, zijn weg geblokkeerd raakt en men niet verder terug kan. Want geen van genoemde functies is in staat om de weg terug te vinden naar zijn bron; naar het punt waarop het tot bestaan kwam. Net als de mens zélf, wanneer hij zichzelf in zijn empirisch bewustzijn probeert te grijpen, zijn deze functies zichzelf bewust als functionerend, maar de impuls die het functioneren bewerkstelligt, ontgaat hen.
We zien dat deze materiële wijze van denken ons niet verder brengt, maar dat wisten we immers al. Lezen we
nu Joh. 1:4, dan vinden we: 'In het woord was leven en het leven was het licht der mensen.'
Dus zal ik dat diepe mysterie graag bij de Schepper laten liggen en bij het gebruik van het woord 'leven' de erva-
98
ring zelf voor ogen hebben, zoals die voortkomt uit Gods vermogen van het tot aanzijn brengen van de dingen. Hier
opnieuw constateer ik: Gods zijn is mijn leven.
Met de identiteitswisseling van lichaam en geest naar bewustzijn, naar de grond van vermogen tot ervaren, naar puur zijn, komt ook dood in een ander perspectief te staan. Immers: zijn is niet een persoonlijk privilege- want er is dan immers geen persoon meer- maar is een ondeelbaar, alomtegenwoordig en eeuwig fenomeen, en dat kan onmogelijk sterven. (Zie onder alomtegenwoordigheid.) Natuurlijk houdt het lichaam ooit op met functioneren, maar dat lichaam is als een goed stuk gereedschap dat al die jaren trouw dienstbaar is geweest, en precies dát.
Men heeft er uiteraard een geconditioneerde band mee. Misschien dat het stervensproces op zichzelf wel beangstigend is; dat zal ook van de persoon afhangen die dat
ondergaat, en van de wijze van sterven. Maar voor degene
die de eeuwigheid heeft ondervonden is dood beslist geen bedreiging voor de identiteit meer. Bij die mens wordt het leven niet meer geclaimd als persoonlijk eigendom en daarmee verliest de dood zijn persoonlijke dreiging. Als bonus voor de ont-persoonlijking krijgt het leven zelf vele malen meer diepgang en schoonheid. Want het handhaven en continu positioneren van een fictief 'ik' kost een ongelooflijke dagelijkse inspanning en ontneemt het onbevangen zicht op het feest dat 'leven' heet.
Wat er na het sterven zal gebeuren met het lichaam weten we: het valt uiteen en het wordt gerecycled. Het is dus cremeren of begraven. Wat er na het sterven gebeu-
99
ren zal met het gedachtegoed, daarover maak ik me ook weinig illusies. Dat gedachtegoed ligt opgeslagen in de grijze cellen en die laten het dan binnen de kortste keren afweten. Wat blijft tot in eeuwigheid is het leven zelf. Het niet tot privé-bezit gemaakte levende leven. Dat altijd was en dat altijd zal zijn. Lees de prachtige weergave daarvan door Meester Eckharr:
100
Dat Hij mij vrij van God zal maken, daarom
bid ik God want mijn wezenlijke Zijn gaat God
te boven, voor zover wij God als begin van het
geschapene opvatten. Want in hetzelfde Zijn
van God, waarin God boven iedere onderschei
denheid staat, daar was ik zelf, wilde ik mijzelf
en kende ik mijzelf, met de wil, deze mens (mij)
te scheppen. Daarom ben ik naar mijn Zijn, dat
eeuwig is, oorzaak van mijn zelf, echter niet op
grond van datgene wat ik eerst geworden ben, ·
want dat is tijdelijk. En daarom ben ik ongebo
ren en kan ik nooit sterven. Op grond van mijn
niet-geboren-zijn ben ik eeuwig geweest, ben ik
nu en zal ik altijd blijven. Wat ik ben door mijn
geboorte, dat zal sterven en teniet gedaan wor
den, want dat is vergankelijk; daarom moet het
mettertijd vergaan. Met mijn geboorte werden
alle dingen geboren en ik was oorzaak van mijn
zelf en van alle dingen. Had ik gewild, dan zou
ik en zouden alle dingen niet zijn, en zou ik niet
zijn dan zou ook God niet zijn. Dat God God is
daarvan ben ik de oorzaak.
Dus de wanhopige vraag: 'Wat blijft er van me over als
ik sterft, beantwoordt zichzelf op het moment dat de
ware identiteit herkend wordt; op het moment dat men
sterft aan zichzelf, aan zijn oude ik. In mystieke termen
heet dat: 'Als je sterft voordat je sterft, zul je niet sterven
als je sterft'. Na dit in alle helderheid gezien te hebben, is er dan
nog iemand die wenst te reïncarneren? Met diezelfde
moedervlek op uw bil en liefst met blauwe ogen de vol
gende keer? Indien het bovenstaande zonneklaar is zal deze vraag zich niet meer opwerpen, want wat zou er dan nog gereïncarneerd moeten worden? Of ooit wetenschappelijk zal worden aangetoond dat persoonlijke ei
genschappen of informatie langs tot nog toe onbekende weg in tijd en ruimte een reis kunnen maken naar een andere bezitter en als zodanig de reïncarnatiegedachte enige grond kan verschaffen, is hier en nu nog te weinig concreet, wat mij betreft. Of reïncarnatie bestaat of niet
blijkt volstrekt oninteressant bij het herkennen van uw wezen.
Dan blijven nog de vele speculaties van eerbiedwaardige Kerken en louche clubjes omtrent hemelen en hellen, over tronen Gods en grazige weiden. Over dagen des oordeels, scherprechters en wandelen tussen vegetarische leeuwen.
Ik vind het allemaal weinig interessant. De herkenning van mijn wezen is éénmalig, voor nu en voor eeuwig. Wie of war zal mij deren of plezieren in mogelijke andere sferen nu mijn wezen blijkt te zijn geworteld in niemand-heid en in puur zijn? Zolang er zijn is, ben ik,
101
is mijn wezen. Daar waar weten is in plaats van geloven, wandelt men als het ware met 'de handen in de zakken' ieder willekeurig hiernamaals tegemoer. Dat is bevrijding, en dat is tevens het voordeel wanneer bevrijding al in dit leven plaatsvindt.
Over wat het hiernamaals te bieden heeft, hebben de Kerken - en niet in het minst de katholieke Kerk- overigens verrassend gedetailleerde, uitgewerkte ideeën. Men weet in het Vaticaan bijvoorbeeld precies hoe de hiërarchie in de hemel is georganise:rd. Aan de hand daarvan is twee millennia geleden bij het ontstaan van de eerste Kerken dankbaar gebruik gemaakt door dat model over te nemen. Eén bisschop aan het hoofd, net als God, vervolgens een piramide van steeds lagere machthebbers en vooral niet te vergeten: een strakke discipline. Andersdenkenden worden met Gods vermeende carte-blanche zonder pardon uitgerangeerd. Zo ging dar en gaat het nog steeds.
Wanneer met bisschoppelijke zekerheid wordt gesteld dat, met name na de dood, een ononderbroken Godsaanschouwing in eeuwigheid zal plaatsvinden zolang men hier op aarde de kerkelijke richtlijnen maar volgt, dan wekt dat toch op z'n zachtst gezegd wat verwondering en de vraag doet zich dan ook voor wiens persoonlijke ondervinding aan zo'n uitspraak ten grondslag ligt. Er is in dat uitgangspunt geen spoor van bescheidenheid te constateren, nog afgezien van het feit dat de aanschouwing van het Koninkrijk ieder moment hier en nu kan plaatsvinden. Die Godsaanschouwing in heerlijkheid, visio beata, zoals bovengenoemd, vindt plaats door hem,
102
die Gods wezen herkend heeft en dat door de dag heen onophoudelijk ervaart. Dat is de zaligheid. Ananda, elk moment Nu.
Met bovengenoemde inzichten valt het dan ook te hopen dat de reïncarnaticus tot her besef komt dat het dan toch aanbeveling verdient om in dit leven de eeuwigheid maar te realiseren en niet na zijn dood, want van dit leven zijn we wellicht toch wat zekerder dan van dat hierna ... Ter stimulering van her bovenstaande zegt Jezus in Lukas 9 vers 27:
'En ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen die hier staan, die de dood niet zullen smaken, totdat zij het
Koninkrijk Gods zullen gezien hebben. ' Waarmee nogmaals gezegd wil zijn, dat het realiseren
van het Koninkrijk Gods hier en nu kan plaatsvinden. Sterker nog: het wordt ernstig aangeraden. Zolang reïncarnatie nog berust op speculatie of wishfol thinking en een hemelconstructie in het hiernamaals vooralsnog erg divers in kaart is gebracht, lijkt dat dan ook de meest verstandige keuze, want de eeuwigheid is Nu en niet straks. Bovendien zou het bestaan van reïncarnatie niets toe- of afdoen aan mijn huidige bestaan. Meester Eekhart zou opnieuw zeggen: 'Dat kan mij nu niet zalig maken.'
103
Ademtocht van eeuwigheid
En dat brengt ons dan op de eeuwigheid. Ooit hoorde ik een hooggeleerde heer in de kernfysica met
een theoloog van de Pinkstergemeente discussiëren over
het begrip eeuwigheid. Zij kwamen uiteindelijk samen tot de slotsom dat het wel een heel erg lang tijdsbestek
moest zijn; zó lang, dat het zich aan de meetbaarheid onttrok. Maar dat is niet zo. Eeuwigheid heeft zelfs geen
enkel raakvlak met de tijd. Sterker nog: tijd is juist per definitie afwezig wanneer van eeuwigheid kan worden gesproken.
De vraag laat zich dan stellen: wanneer eeuwigheid ervaarbaar is, geschiedt die ervaring toch zeker in de tijd. Dan is daar toch minimaal een raakvlak? Opnieuw: dat is niet zo. Eeuwigheid en tijd kunnen niet tegelijkertijd beleefd worden, dat wil zeggen: in de beleving plaatsvinden.
105
We laten Larsen aan het woord: 'Eeuwigheid is iets dat zich openbaart, zich meedeelt.
Het is niet iets dat je kunt denken, het is iets dat je kunt zijn. En daarna weet je het omdat je het geworden bent. In dat zijn is een voortdurend worden. Het is een weten van een geheel andere orde dan het meer of mindere weten dat men heeft. Het is een weten dat men is, met een onwrikbare zekerheid. In eeuwigheid is er geen eerste oorzaak, er is nooit
-een begin geweest. Het bestaan is simpelweg. '
Eeuwigheid valt te 'begrijpen' vanuit religieus denken, en tijd vanuit materialistisch denken. Beleving van eeuwigheid vindt plaats wanneer tijd en ruimte verdwijnen. Eeuwigheid, wat in de praktijk altijd Nu is, heeft zijn wortels in zijn, in Gods manifestatie.
De Eeuwige zelf is het eeuwige leven. Zonder Hem is alles vergankelijk. Omdat Zijn leven in ons is, zijn wij levend. Het praktische weten, het ervaren daarvan, is het eeuwig leven. Hij die het ondervindt is in de eeuwigheid en bekommert zich niet om de dood en wat daarop volgt. In een leven na de dood zit niet meer eeuwigheid dan in dit leven. In eeuwig leven zit geen wens naar een voortgezet leven. Zij heeft de eeuwigheid in zich.
106
Ik heb voorheen reeds verzekerd en houd nog
vol, dat ik nu reeds alles bezit wat me in alle
eeuwigheid beschoren is. Want God in de vol
heid van Zijn Goddelijkheid verblijft eeuwig in
zijn evenbeeld - de (mijn) ziel.
Eeuwigheid is een toestand van de ziel, als er zoiets als een ziel zou bestaan. Liever zou ik zeggen: eeuwigheid wordt beseft, presenteert zich, en pas dan wanneer de beseffer wegvalt. Beschouw tijd en ruimte als onderdelen van de schepping. Eeuwigheid omvat de schepping, maar is daar geen onderdeel van. Daarom valt God ook niet te ervaren in ruimte en tijd. De Godsontmoeting is altijd vrij van die beide aspecten.
God is één en niet twee. Wie God aanschouwt,
aanschouwt slechts eenheid. God alleen is, want
alle dingen zijn in God en van God. Buiten en
zonder hem is waarlijk niets.
Meester Eekhare noemt de Godsontmoeting: de geboorte van God in de ziel. In hedendaagse termen is dat: De on
omkeerbare herkenning van ons wezen als (bewust)zijn
en daarmee als onverbrekelijk in God geworteld en ondeelbaar daarmee. Zo raken we aan het Koninkrijk der hemelen: Onze Vader die in de hemelen zijt...
De mens moet God niet beschouwen als iets
dat buiten hem is, maar als zijn eigendom en
als dat wat in hem is. Want Gods Koninkrijk is
in ons. En wat is dit Koninkrijk van God? Dat
is God zelf met al zijn rijkdom.
Het Koninkrijk is God zelf met al zijn rijkdom ... Dat Koninkrijk is binnenin u. Dat wist u al, want dat las u in de Bijbel. Maar zo gedraagt u zich waarschijnlijk
107
niet, want onze hoop op dat Rijk in een hiernamaals,
in plaats van in het hier-en-nu-maals, geeft ons de gelegenheid om eerst nog even voluit aandacht te schen
ken aan de carrière. Zoals Augustinus op jeugdige leeftijd placht te bidden: 'Heer geef mij kuisheid, maar nu
nog niet.' Nee, het Koninkrijk der hemelen is altijd nu en hier. Niet straks en daar. Eigenlijk passen de meeste van ons perfect in de gelijkenis van de rijke jongeling. Nee, u natuurlijk niet. Maar de meeste mensen wel! Matt. 19:24: 'Wederom zeg ik u, het is gemakkelijker dat
een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een
rijke het koninkrijk Gods binnengaat. ' Overigens is de rijkdom van de jongeling daarin niet
het heikele punt, maar wel zijn identificatie daarmee. Valt iedere identificatie met zijn rijkdom weg, dan kan de rijke gewoon het Koninkrijk binnengaan. Hij zal aan zijn rijkdom dan niets meer ontlenen. Op die identifica
ties komen we nog terug.
God is een God van de tegenwoordige tijd. Zo
als hij je aantreft, zo ontvangt hij je, niet als wat
je geweest bent, maar als wat je nu bent.
God is een God van de tegenwoordige tijd, zegt Meester Eckhart. Van de Eeuwigheid, de tijdloosheid, zou ik zeggen, altijd onmiddellijk. En on-middellijk betekent: zonder middel, zonder tussenkomst van tijd of ruimte. Dit louter omdat nogmaals: tijd onderdeel uitmaakt van de schepping en dat heeft geen invloed op dat 'werkzame bestanddeel' van God, op dat (bewust) zijn. Het Konink-
108
rijk der hemelen valt onder de eeuwige dingen en dat betekent dat alomtegenwoordigheid hier van toepassing
is. Binnenin u? Ja, maar natuurlijk ook buiten u. Nergens niet. Waarom dan expliciet die verwijzing naar binnen?
Omdat de beleving hier centraal staat; bij het Konink
rijk der hemelen gaat het niet over een kadastraal perceel.
Alles wordt in uw geest geschapen. In religieus denken vindt álles van binnen plaats.
Want: 'Onze Vader die in de hemelen is', is een oriëntatie naar binnen. Niet naar elders of naar enige ruimte
lijkheid of tijd. Er staat geen hemeltroon in de stratosfeer. Het is wezenlijk om dit innerlijke Koninkrijk serieus te nemen en geen hemelrijk extern te gaan fantaseren in ruimte en tijd. Dit ook in relatie tot wat er na de fysieke dood eventueel zou kunnen zijn, zoals reeds gezegd. Mocht men ook dán en dáár voortbestaan, in welke vorm dan ook, dan is ook dáár het Koninkrijk der hemelen binnenin u. Er zijn geen hulpmiddelen van buitenaf nodig om in dat Koninkrijk re komen. Naar dat Koninkrijk op zoek gaan buiten uzelf is verspilde tijd, en erop wachten eveneens.
U zult zich dan afvragen hoe het dan wél moet. 'Als gij niet wordt als de kinderen, zult ge het Konink
rijk niet binnengaan.' U wordt op uw wenken bediend. Hoe wordt dat bedoeld, dat 'worden als de kinderen'? Aan het kleine kind is niets spiritueels. Objectief gezien is het kleine kind egocentrisch, narcistisch, het heeft geen tolerantie, liefde en altruïsme. Het heeft alleen basale verlangens, voornamelijk fysiologisch van aard. Nee, het gaat hier om iets anders.
109
De kinderlijke staat die hier bedoeld wordt, slaat op het ontbreken van interpretatie, het ontbreken van een oordeel en het ontbreken van onderscheid in goed en kwaad.
Er is alleen nog puur ervaren in non-dualiteit. Dat wordt hier bedoeld.
Een voorbeeld van Jean Klein past hier goed: 'U loopt in het bos. Onder u is bruin, opzij is groen en
boven u is blauw. Er zijn geen andere indrukken dan die, en dan nog woordeLoos ook. U wandeLt, geniet en kijkt onbevangen rond. Dan ziet u, dat het een pad is, waarop u loopt en dat bruin is. Met drooggevalLen piassen. Ook constateert u dat er bomen zijn daar aan weerszijden en bovendien nog dicht, groen struikgewas, en de zomerse lucht boven u is strak bLauw. So for so good. Uw gedachten zorgen inmiddels voor de aftiteLing van het waargenomene. Dan grijpt het denken dieper in. Wáar zou dat pad heen gaan? U heeft geen kaart. Als u maar op tijd thuis komt vanavond! En die struiken daar Langs de kant zijn wel erg dicht en donker.
Wát zou daar alLemaaL in verschoLen zitten? En u versnelt uw stap. ja, nu is de Lucht nog weL wat bLauwig, maar het Laat zich aanzien dat het gauw donker wordt. Misschien gaat het straks wel onweren!'
Ziedaar wat er gebeurt als het denken het overneemt. De kinderen zijn als in het begin, in fase één. Fase twee kan ook nog, maar biedt al de kans op uitglijders. Fase drie is die van de rationele volwassene.
Het is net als in het paradijsverhaal. Het resultaat van het eten van de boom der kennis van goed en kwaad wil niet méér zeggen dan het aanbrengen van dualisme. Van
110
onderscheid in de vorm van goed en kwaad, van mooi en lelijk, van jij en ik, uiteindelijk de Kalasjnikov introduce
rend. Wam in dat expliciete toedelen van waardeoordelen werd de schepping ingedeeld in wenselijk en onwenselijk. Zij werd niet meer goed bevonden na die zevende dag. Het moest maar allemaal anders. En de vrucht van de boom wordt nog dagelijks in grote hoeveelheden geconsumeerd; ook door u en mij.
Alleen niet bij door kleine kinderen. Die zien de schepping nog in bruin, groen en blauw en de paradijstuin is bij hen nog volop aanwezig.
Het laat zich raden dat, hoe meer men zijn of haar identiteit vereenzelvigt met het vermogen tot puur er
varen, hoe meer men in dat opzicht wordt als kleine kinderen.
Het is een wijze van kijken naar de dingen waarbij
doel, nut, intentie en interpretatie schitteren door afwezigheid. Er is slechts waarnemen in aandacht. Soms met open mond en stille verbijstering. Dan gaan de dingen
open en vertellen hun eigen verhaal. Het heeft alles te rnaken met aandacht. Aandacht kan
gezien worden als een soort psychisch orgaan. Aandacht
kan gericht worden, of verslappen. Men kan aandacht op verschillende manieren hanteren.
Toen ons kleine Nederland in het begin van de jaren
'60 oorlog voerde met Indonesië om het eiland Nieuw Guinea, werden onze soldaten getraind voor het wer
ken in de rimboe. Hen werd geleerd tijdens patrouilles in het bos de aandacht niet te focussen op geluiden of incidenten, maar die volledig open te laten, en wel op
111
vol vermogen. Driehonderdzestig graden open. Want als u ergens op focust, ontgaat u de rest, en dat is bloedlink, zogezegd. Als u daarentegen 'schouwt', is er een soort holistisch totaalbewustzijn. Op die wijze kan men de aandacht ook 'richten'. Maar zelfs in ontspannen situaties als bij het maken van een wandeling, doet u er goed aan om
de aandacht op volle toeren te laten draaien. Dagdromen heeft weinig zin op uw weg naar het Koninkrijk
Keert men de aandacht honderdtachtig graden om en
houdt men zodoende de aandacht bij de aandacht zelf, in plaats van bij het object, dan ontluikt het object. Dan ver
telt het zelf zijn verhaal bij gebreke van onze eigen bijde
hante bijdrage. Zoals gezegd: dan gaan de dingen open en krijgt het leven een intense kleur en diepgang. Het is im
mer dezelfde boodschap van alle grote leraren op dit vlak:
maak van uw aandacht een soort laserstraal in het nu. Wanneer u een boterham eet, wees dan met uw gedach
ten bij dat eten van die boterham en niet bij het komende
bezoek aan uw schoonmoeder. Doe dat in alle dingen. Die
gedachtediscipline is voor ons volwassenen wezenlijk om
weer te worden als de kinderen.
En dat brengt opnieuw een bonus met zich mee. Wan
neer de aandacht slechts gericht is op wat onmiddellijk
plaatsvindt, vervalt tijdelijk het 'streven', de hang naar re
sultaat en erkenning, het o, zo opzettelijk goede, en meer
van dat ego-boostende fraais.
Jezus zegt: 'Word als de kindertjes.'
Krishnamurti zegt: 'Wees keuzeloos gewaar.'
Nissargadatta zegt: 'Wees puur waarnemer.'
Ramana Maharshi zegt: 'Wees slechts!'
112
Gurdjieff zegt: 'Wakker zijn.' Alexander Smit zegt: 'Laat de dingen hun verhaal ver
tellen.' Jean Klein idem dito.
Kortom, de rij met bordjes naar het Koninkrijk der he
melen is door alle culturen heen eindeloos hetzelfde. Bordjes, ieder gekleurd naar volksaard en temperament,
maar allemaal met een pijl naar dezelfde kant. Op al
lemaal staat in de kleine lettertjes het advies om de ge
dachten thuis te laten en zo veel mogelijk te verblijven in
puur zijn. Om aandacht te hebben voor hygiëne in het
denken. Een zijstap: Ga stilletjes in een hoekje zitten en
probeer niet te denken. Gegarandeerd dat het niet gaat
lukken. Iets gemakkelijker dan. Geef uzelf de opdracht om
dan in ieder geval niet aan een aap te denken. Waar denkt
u vervolgens continue aan? Juist. Het denken is als een machine die voortdurend iets te doen moet hebben. Zij
grijpt alles als brandstof aan om maar te kunnen draaien.
Deze mallemolen heeft een afschrijvingstermijn van een
jaar of negentig, en af en toe is het behoorlijk irritant dat
er geen aan/uitknop op zit, met name wanneer er sprake
is van oeverloos piekeren bij problemen of bij geestes
stoornissen.
Ook op de zoektocht naar de eeuwige dingen is een
voortdurend kwebbelend brein net zo storend als een
jengelend kind. Geen wonder dat er in de loop der tijd
naar allerlei systemen is gezoch� om dat voortdurende in
nerlijk gebabbel tot zwijgen te brengen. In sommige cul-
113
turen is dat beter gelukt dan in die van ons. Dat zal wel te maken hebben met het feit dat de westerse cultuur de ratio tot almacht heeft verklaard, hetgeen het brein min of meer carte blanche geeft.
Maar zoals een hoogstaande cultuur als die van de Incàs toch nooit het wiel heeft uitvonden, maar het dankbaar uit Europa kreeg aangeleverd, kunnen wij westerlingen wellicht een geschenkje uit het oosten aanvaarden waar het gedachtediscipline betreft. Bijvoorbeeld het yogasysteem van Patanjali of een mantra van de TM-ers, of het Jezus-gebed van de Hesychasten, wat in feite een wat uitgebreid Kyrië Eleison is, maar met een progressieve conditionering. Daarbij wordt eerst het gebed gevormd door de stem, de lippen en de tong, dan terloops wordt het meer innerlijk, het verovert langzamerhand de geest en op den duur neemt het die volledig in bezit en nestelt zich in het hart. Daar brengt het stilte en vrede.
In India zijn in de loop der tijd met zorg speciale methoden, oefeningen (sadhanàs), ontwikkeld om te zorgen dat de leerling een beter gereedschap ter beschikking kreeg dan riten en doctrines op zijn weg tot zelfrealisatie. Deze sadhana's behoeden de leerling voor een dwaalspoor en bovenal vestigen ze in hem die volmaakte stilte, die afwezigheid van denken en verlangen, zonder welke het praktisch onmogelijk is om tot de innerlijke waarneming van het Zelf te komen. Dat is wat kortweg 'yoga' genoemd wordt. Niet te verwarren met wat hier ten lande meestal onder yoga wordt verstaan, hetgeen in haar vorm meer weg heeft van een soort heilgymnastiek en dat zich beperkt tot Hatha-yoga.
114
Ramana Maharshi, die nauwelijks systemen of methoden hanteerde, had voor sommige volgelingen die persé om een methode vroegen om het denken te stoppen, een advies: hij raadde hen eenvoudigweg aan om met de aandacht de ademhaling te volgen, net zoals dat in za-zen gebeurt. Want het zich bewust worden van de ademhaling geeft direct innerlijke stilte.
Ten tijde van Meester Eekhart - in de late Middeleeuwen- werd de g�dachtediscipline in de kloosters met moeizaam mentaal geweld geforceerd door afleidingen te elimineren en zo leidde dat tot eenzaam zwoegen in onderkoelde cellen. Meester Eekhart zei zelf ooit over gedachtediscipline dat het wel geleerd kon worden, maar dat het moeite kost, net als bij iemand die leert schrijven. En als Meester Eekhart vindt dat iets moeite kost ...
Waar het schepsel eindigt, daar begint God te
zijn. Nu verlangt God niets meer van je dan
dat je op het vlak van je zijnswijze als schepsel
uittreedt uit jezelf en God God laat zijn in je.
Het geringste geschapen beeld dat zich ooit in
je heeft ingeprent is even groot als God groot
is. Waarom? Omdat het je de hele God verhin
dert. Overal waar dit beeld in je binnengaat
moet God en zijn hele godheid wijken. Waar
dit beeld uit je weggaat, gaat God binnen. Dat
je op het vlak van je zijnswijze als schepsel uit
treedt uit jezelf, daarnaar verlangt God zozeer
alsof heel zijn zaligheid ervan afhing. Niemand
115
mag menen dat het moeilijk is hiertoe te gera
ken, hoewel het moeilijk klinkt en het ook wel
moeilijk is in het begin, bij het afscheid nemen
aan alle dingen. Maar wanneer je daar binnen
komt, heeft er nooit een gemakkelijker, genoeg
lijker en lieflijker leven bestaan.
Inmiddels zien we dat daar, waar zo'n strijd moet worden gestreden, we iets niet handig doen. Een aanzienlijk luchtiger methode is die van het bewust richten van de aandacht door de dag heen. Het blijkt dat, wanneer die aandacht strak gericht blijft op hetgeen zich dan juist voordoet, er een zekere rust komt in het denken. Want de gewone alledaagse dingen vergen minder gedachtestu
ring dan wij doorgaans veronderstellen. De denkmachine draait dan stationair. Dat is het begin van het vallen van incidentele stiltes, dat gaat vanzelf. Zo wordt het op den duur op tamelijk ontspannen wijze mogelijk om het
denken te controleren. Het juist richten van de aandacht is hier dan een goed gereedschap.
Ook waar verwondering optreedt of waar van grote indruk sprake is, vallen de gedachten vaak stil, zoals bij het sluiten van het gordijn na een goed toneelstuk of tij
dens en na een prachtig concert. Of wandelt u maar eens buiten op een zonnige winterdag, terwijl de 's nachts gevallen sneeuw de wereld heeft voorzien van een oogver
blindend mooi tapijt, dan wordt het stil van binnen.
116
Als de wereld in haar geheel van de ziel afvalt,
komt de ziel tot rust. God wordt dan in ons ge-
boren, als al onze zielekrachten, die voorheen
door gedachten, beelden en wat dan ook gebon
den waren, leeg en vrij worden en alles in ons
gericht is op het zwijgen. Dan laat de vader zijn
zoon in ons geboren worden.
Gedachtediscipline blijkt uiteindelijk toch een groot voor
deel op de weg naar de eeuwige dingen - met name in het doorbreken, het 'naar binnen gaan' - en het bewust han
teren van de aandacht is daarbij een geweldig hulpmiddel. Het faillissement van de babbelbox is dan pure winst.
Waarom is die gedachtediscipline toch zo belangrijk?
Omdat Godsaanschouwing (samadhi) alleen in een lege, beschikbare geest plaatsvindt, zoals Meester Eekhart hierboven reeds aangaf. Aanvankelijk is het- reeds
eerder vermeld- een moeizaam proces om het voortdurende denken uit te schakelen, maar gaandeweg gaat dat gemakkelijker en kan men 'rusten' of ontspannen, vertoeven in puur, leeg bewustzijn. En op den duur ver
dwijnt dan in zulke momenten de 'ik', de afgescheidenheid, en ontstaat vereenzelviging met het bestaan zelf:
het doorbreken in de zaligheid, in middeleeuwse mys
tieke termen. Voor zo'n stille beschikbaarheid zijn nederigheid en
armoede van geest welkome voorwaarden. Armoede van
geest heeft trouwens niets met IQ te maken, want Godsbesef, het eeuwige ik, is er voor wijzen en voor dwazen.
Voor de academicus niet meer dan voor de struikrover, want er gelden andere voorwaarden voor de eeuwigheid
dan voor die van het ministerschap. Die voorwaarden
117
hebben niets te maken met status en de daaraan gepaard
gaande behoeften van de mensen, maar meer met nederigheid.
Die behoeften van de mensen liggen overigens niet
eens zozeer in het verkrijgen van voordelen of materiële
welstand, dan wel meer in hun identiteit, in het relevant zijn. En dat staat haaks op nederigheid. Zelfs wat zuiver
idealisme lijkt, staat vaak onderhuids ten dienste aan de
drang tot markant willen zijn; niet in het minst ook in
religieuze zaken. Ook de 'mysticus in functie' kan ten val
komen door identificatie met die functie, als antwoord op het bestemmingsvraagstuk. Want opgaan in God vrij
waart de individuele mens van eeuwige betekenisloos
heid, waardoor onbeduidendheid en vergankelijkheid hun hardheid verliezen. Zeker als de mysticus zich als
mysticus uitdrukkelijk laat kennen is er sprake van een
identificatie, anders dan die naar Gods beeld en gelijke
nis, naar slechts het klare zijn. Hammarskjöld zei:
'Gewoonlijk zijn vrijwel alle motivaties en identificaties in het maatschappelijk gebeuren ten gerieve van het ánders willen zijn. Váak vanuit een onderbewuste angst voor (historische) irrelevantie. Maar helaas blijven menselijke verlangens onverzadigd zolang ze zich met eindige dingen voeden. Nee, nederigheid betekent: niets van dat alles. Nederigheid is: zichzelf nooit vergelijken (met anderen). Het is net zo min zelfonderschatting als zelfverheffing. Het is handelen vanuit God als rustpunt. Eenvoud begint zodra God - en niet de wereldse toeschouwer - het criterium wordt van ons doen en laten. Wànt onder het oog van de wereldse toeschou-
118
wer wordt het eigen imago constant narcistisch gadegeslagen
in de spiegel van het maatschappelijk leven.'
Daarom zegt de Schrift: 'Het moet iets vreselijks zijn om in handen te vallen van
de levende God' (Hebr. 10:31), want dat is waarheid die
vrij maakt en dat doet pijn. Wànt het meest ontstellende aspect van het geconfronteerd worden met Gods woord is
niet Zijn oordeel over de zondigheid van de mens, maar wel het ter discussie stellen van iemands meest geliefkoosde identificaties. ' 12
In feite zou dus nooit de ander of de maatschappij
voor ons het referentiepunt moeten zijn, maar altijd God,
want dan spelen identificaties ons geen parten.
Nogmaals Hammarskjöld13: 'Heilige en vrome mensen slagen zelden op het parket van
het briljante society/even. In de societywereld behoort het tot de bon ton om zich discreet en bescheiden voor te doen. In de omgang met God daarentegen, komt men tot de ontstellende vaststelling, dat men tegelijk heel schamel, maar ook juist heel rijk is. Dat wil zeggen: leven in het besef dat ik niets ben, maar dat God in mij is. '
En dat lijkt niet erg bescheiden, maar leidt toch tot
oprechte nederigheid, tot armoede van geest. En arm van
geest wil zeggen: niets willen, zodat 'Uw wil geschiede'.
En dan geschiedt het wonder: dan wordt men van echte betekenis. Immers, dan staat het handelen niet ten dien
ste van het eigen imago en het zelfrespect.
12. Perer L Berger; hedendaags Amerikaans socioloog en rheoloog.
13. Dag Hammarskjöld: (1905-1961) Zweeds mysricus, diplomaar en
Secreraris Generaal van de Verenigde Naties.
119
Uw wil geschiede
Er bestaat niet zoiets als goede wil: alle wil is slecht, al
dus Schopenhauer, 14 en hij vervolgt: 'Er bestaat wel zoiets als goedheid, maar die ligt in de afwezigheid van alle willen. Ze is te vinden in passieve contemplatie als tegenpool voor het handelen. '
Nogal markant opgemerkt, maar wel interessant. La
ten we eens kijken hoe Meester Eekhart daarover denkt.
Nederigheid en armoede van geest, zijn het
'ontledigd zijn van eigenwilligheid.'
Dat laat geen vragen open. Feitelijk is dat gemakkelijker
te realiseren wanneer men zijn diepste wezen heeft her
kend, maar zolang het nog niet zover is past het in Mees
ter Eckharts visie om daar dan voor te moeten zwoegen.
14. Arrhur Schopenhauer, Duits filosoof ( 17 8 8-1860)
121
In wezen is het een verlengstuk van: 'Uw wil geschiede'. deemoed, in Meester Eekhans termen, want daarop ontstaat een belangeloosheid, die tamelijk cruciaal is. Het begrip belangeloosheid oogt trouwens wat milder dan de zombie die het woord 'willoosheid' ons onwillekeurig voortovert. Maar iemand kan willoos zijn in de betekenis van het eerbiedigen van de loop der dingen, en toch zeer efficiënt en vakbekwaam bezig zijn. Neutraal karma zogezegd. Het is weer het ontbreken van het eigenbelang,
het eigen ik, dat hier de kwintessens uitmaakt.
Wil de mens waarlijk arm zijn, dan moet hij
even vrij zijn van zijn eigen ingeschapen wil als
hij was toen hij niet bestond. Want ik zeg jullie
in naam van de eeuwige waarheid: zolang je de
bereidheid hebt de wil van God te vervullen en
het verlangen naar Gods eeuwigheid, zolang
ben je niet werkelijk arm. Slechts hij is een arm
mens, die niets wil en niets begeert.
Direct koppelt Meester Eekhart een belofte aan die armoede van geest:
Ik verklaar bij Gods eeuwige waarheid dat God
genoodzaakt is zich naar zijn ganse vermogen
uit te gieten in eenieder die zichzelf tot op de
bodem heeft prijs gegeven.
'Tot op de bodem prijs geven' betekent 'arm van geest'
worden, en aan de armen van geest is het Koninkrijk
122
der hemelen, zo is er beloofd. Her was altijd al een groot marktsegment, dat beloofde Koninkrijk. Het voorziet in een wereldomspannende behoefte: het lenigen van de pijn van religieus verlangen. Dus word maar als de kindertjes. Kom maar tot rust in uw hersenpan.
Waarlijk, de mens kan God niets aanbieden dat
hem liever zou zijn dan rust. Vasten, waken bid
den en allerlei kastijdingen waardeert God niet
en heeft Hij niet nodig, wel waardeert Hij en
heeft Hij behoefte aan rust.
Met rust wordt hier gedachtestilte bedoeld, gerichtheid op on-middel-lijkheid, natuurlijkheid, Sahaja.
Uit het religieus verlangen ontstond ooit de bede: 'Uw koninkrijk kome', als een diepe wens, een oprecht
heimwee naar de hereniging met God als oorzaak van mijn zijn, maar dan écht. Niet in theorie, geen mentaal begrijpen, niet uitgelegd in een preek, maar gewoon zelf aan den lijve beleefd, zelf gezien als onomkeerbare waarheid. Zoals men zich een landschap ziet ontvouwen wanneer men over een heuveltop rijdt, daar is eveneens geen twijfel over hetgeen men ziet, en het is er plotseling.
Een toelichting. Het woord religie komt van re-ligio, dat wil zeggen: her-eniging. Niet twee helften tegen elkander brengen en op die wijze vereniging tot stand brengen zodat we samen één zijn, nee, in elkander versmelten, niet minder dan dat. Geen enkel onderscheid meer kunnen maken. Meester Eekhart zegt: 'Ik moet
123
God worden.' Dat klinkt opgeblazen en blasfemisch, maar trek dan ter verzachting de vergelijking met de druppel die in de oceaan vloeit en zich daarna met recht 'oceaan' noemt, omdat zij na het vervloeien niet meer van de druppel weet. Meester Eekhart zegt dar als volgt:
Als men een druppel in de zee zou laten vallen,
zou de druppel veranderen in de zee en niet de
zee in de druppel. Zo vergaat het ook de ziel:
als zij God binnenhaalt, wordt zij in God ver
anderd.
In concreto komt dat neer op het verdwijnen van de persoon als de Godsontmoeting, de herkenning van God c.q. het Absolute plaatsvindt; als God in de ziel geboren wordt, zoals Meester Eekhart pleegt re zeggen. Net zoals tijd verdwijnt zodra eeuwigheid beleefd wordt. Een persoon overleeft de ontmoeting met God nier. Zoals eerder gezegd: men kan God nier ontmoeten als was her 'een ander'. Met God is geen intieme relatie in dualiteit mogelijk, want God is de Ene zonder een tweede.
God is de Ene zonder een tweede. Dat betekent voor mij in relatie tot God: dan besta ik niet meer als aparte entiteit en verbaal gebed en (vermeende) dialoog vervalt. Dit besef van Ene zonder tweede bewerkstelligt mijn oplossen in het Ene. Zolang ik er over praat of denk, is dat niet van toepassing, en ben ik nog de tweede.
Ene zonder tweede kan men pas zeggen in her geval dat men in God is opgegaan, en pas achteraf. Wanneer
124
men in de Godheid is opgelost, dan 'is men er niet meer' en kan men dus ook niets meer zeggen. Verwoord gebed wordt mij onmogelijk bij her opgaan in God.
Nu stel ik echter de vraag: wat is van het afge
scheiden hart het gebed? Mijn antwoord daar
op luidt aldus: het afgescheiden hart kan niet
bidden, want wie bidt, verlangt iets van God
om het te ontvangen, of begeert dat God iets
van hem wegneemt. Nu begeert het afgeschei
den hart helemaal niets, het heeft ook niets
waarvan het graag verlost zou zijn. Daarom is
het vrij van elk gebed en is zijn gebed niets
anders dan eenvormig zijn met God.
Oefening: ga buiren lopen- bij mij lukt dat buiten meestal het beste - en zie God in het zijn van alles. Dan val je zelf weg, inclusief het denken. Hoe doe je dat, God in alles zien? Door stil te staan bij het zijn van alle dingen, in plaats van bij de dingen zelf. Dus nier: God in de specifieke dingen, want dat is duaal. Nee, geen enkel onderscheid meer zien door stil te staan bij het loutere, pure zijn. De gedachteloze, overweldigende verwondering over het zijn, het existeren. Het richten van de aandacht op dit pure zijn, nier op haar inhoud, en daarbij blijven. Zelf weggevallen zijnde, is het weten, het 'zien' van God mogelijk,
maar nooit via het denken. Ergo: het verlies van identiteit, het besef van niet-ie
mand te zijn, maakt dit juist wél mogelijk.
125
Steeds als wij zeggen: 'Uw koninkrijk kome,
Uw wil geschiede' bidden wij God daarmee,
onszelf te nemen.
Voorbeeld daarvoor is Henoch: 'Henoch dan wandelde met God en hij was niet meer
want God nam hem weg.' (Gen 5:24)
Natuurlijk kwam er geen grote hand uit de hemel, dat begrijpt u ook wel. Maar Henoch verloor zijn zelfbesef in
God. Het beste gebed dat men kan bidden is dan ook: 'Heer neem mij weg .. .' In hindoe termen: 'Heer verslind mij'.
Dat 'Uw Koninkrijk kome' (in mij) een gespreid bed
verlangt, is evident. Een mensenhart is een eenpersoons
woning en daar valt niet samen met God in te vertoe
ven. Daar moet u eerst zelf uit vertrekken met al uw vertrouwde en goed verzekerde meubilair, alvorens God er
intrekt.
Het opgeven van de oude identiteit heeft veelal tot ge
volg dat de gebruikelijke wensenpakketten dan zachtjes
aan verdwijnen, waardoor er een soort belangeloosheid ontstaat, een natuurlijke vorm van onbedoelde beschei
denheid. Immers: er is niemand meer die nog iets te wen
sen heeft. En dan vormt zich vanzelf: Uw wil geschiede. 'Uw wil geschiede.' Men zou zich kunnen afvragen:
kan er eigenlijk wel iets anders gebeuren dan de wil van
de 'Almachtige'? Nee, natuurlijk kan dat niet. Maar 'Uw
wil geschiede' kan in de praktijk, op ons menselijk ni
veau, zodra dat harde realiteit wordt, toch weerzin teweeg brengen wanneer die wil van God toevallig niet overeenstemt met hetgeen u op dat ogenblik past. De angst voor
126
het opgeven van alles, tot slechts het pure zijn - het beeld
en de gelijkenis van God- resteert, kan verleiden tot op
standig gedrag. Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Dat wordt
gezegd in grote doodsnood in de tuin van Gethsémane. Wanneer geldt dat de Vader en ik zijn één, dan is er ook maar één wil. Het verlies van die eenheid is het enige
geldige argument om weer tot een eigen wil te geraken, los van die van de Vader, door terug te vallen in dualiteit. Het zijn die momenten van uiterste menselijke wanhoop waarin ook de klacht: 'Vader, waarom hebt u mij
verlaten', laat zien dat op dát moment de eenheid met
de Vader ontbreekt. Het menselijke aspect van Jezus van Nazareth komt hier naar voren. Uit doodsangst laat Jezus
zijn ware identiteit los, zijnde puur bewustzijn, en vervalt
in dualiteit. Hij ervaart de situatie plotseling vanuit de identificatie als gewoon sterfelijk mens.
Men zou zulke uitspraken trouwens ook anders kun
nen zien. Wanneer wij het feit in ogenschouw nemen dat
Jezus tijdens zijn leringen telkens refereert aan het vervul
len van de schrift door hemzelf (want er staat geschreven ... ) en daarbij verwijst naar Mozes, de Profeten en de
Psalmen, dan zou dat betekenen dat hij op basis dáárvan
die uitspraken ook gedaan kan hebben. Het: 'Mijn God,
waarom hebt u mij verlaten?' komt uit Ps 22:2, en in Ps 31:6 lezen wij: 'In uw handen beveel ik mijn geest'. Dan
duidt dat op gehoorzaamheid aan de Vader, ter vervulling van wat er geschreven stond, maar ook dán is er sprake
van tweeheid, van dualisme. Het verandert in feite niets aan de aanwezigheid van twee willen.
127
De versie: 'Niet mijn wil maar Uw wil geschiede', veronderstelt een strijd met de eigen wil, of op z'n minst een opzij zetten daarvan, en dat is veelal een titanenstrijd. Dit, terwijl Gods wil niet eens gekend kan worden en er dus ook geen concrete vergelijking of competitie aan verbonden kan worden. Het zou op die wijze bovendien een persoonlijke God veronderstellen, want een krachtmeting in wilsactie veronderstelt wederzijds een gemoed, waarvan het bestaan bij God niet geweten kan worden.
Nee, het is eenvoudiger. 'Uw wil geschiede', veronderstelt simpelweg het ontbreken van mijn eigen wil. Niet door strijd of verwoede pogingen, maar doodeenvoudig door het ontbreken van mijzelf Waar geen entiteit is,
waar 'ik' verdwenen is, is ook geen wil. En zo geschiedt Gods wil vanzelf, zonder dat die tevoren gekend behoeft te worden bij diegene die zijn eigen wezen herkend heeft als puur zijn. 'Gods wil geschiede', is dan als een respectbetuiging aan de natuurlijke orde der dingen in de schep
ping, hetgeen hetzelfde is.
Uw wil geschiede. Nu zegt gij: hoe weet ik dan
of het Gods wil is? Ik antwoord: als het niet
Gods wil was, zou het er niet zijn. Niet één
ogenblik lang; veeleer moet het steeds Zijn wil
zijn.
Opnieuw: zelfkritisch onderzoek leert, zoals eerder omschreven, dat hetgeen dat wij 'ik' noemen, helemaal niet bestaat. Wanneer u consequent leeft naar dit ontbreken van het ik, dan vult 'Uw wil geschiede' zichzelf in. 'Uw
128
wil' blijkt dan de aard van het bestaan te zijn. Niet het
opgelegde goede, of het gedwongen vooruitstrevende, maar dát wat natuurlijkerwijs voortkomt uit de aard
der dingen. 'In de hemel alzo ook op aarde', klinkt het als vervolg daarop dan heel natuurlijk in het gebed des Heren. De vertaling daarvan: 'Want als dat in uw in
nerlijk zo plaatsvindt zal dat immers ook uit uw werken
blijken.' En de verzoeking, waarin u niet geleid wenst te wor
den in het vertrouwde 'Onze Vader', bestaat uit het uiteindelijk niet kunnen loslaten van de oude identiteit, dus
uit het terugvallen in de oude patronen van identifica
tie. Met het risico van verstarring en teloorgaan zoals de vrouw van Lot, de zoon van Abraham, overkwam door niet in staat te zijn om definitief te kiezen. De samenleving is immers een constant bombardement van bevestiging van het oude ik. Buiten de paradijstuin woekeren zonde, schuld en vergeving overvloedig, de drie bedenke
lijke uitwassen van de kennis van goed en kwaad. Voor diegene die Gods wezen ervaart als zijn eigen
heid- Meester Eekhart noemt dat een rechtvaardige, een gerechte- is die verzoeking niet aanwezig zolang de ikg�richte strategieën ontbreken, waardoor zijn handelingen belangeloos zijn. Want zodra het belang ontbreekt,
·wordt elke handeling een gewijde handeling op zichzelf.
Het nut in alle dingen vervalt dan en wordt niet meer het uiteindelijk doel van het leven. Er is geen doel meer, maar de paradijstuin op aarde vult vervolgens zichzelf in
aan die rechtvaardige. Nut vervalt en belangeloosheid opent de poort naar die tuin.
129
De gerechte zoekt niets met zijn werken want
wie met hun werken iets zoeken zijn knechten
en huurlingen. Wil je dus gevormd en omge
vormd worden in de gerechtigheid, heb dan
niets op het oog met je werken en wees nergens
op uit in tijd en eeuwigheid. Niet op loon noch
op zaligheid, niet hierop niet daarop, want zul
ke werken zijn allemaal dood. Ja, ik zeg: zelfs
wanneer je God als je doel zou nemen, zijn alle
werken die je daarom zou verrichten dood en je
bederft er goede werken mee. De gerechte leeft
in eeuwigheid. (wijsh. 5,16)
Jan van het Kruis meldt daarover:
'Onthechting is geen middel om vooruit te komen op de weg naar God, maar is wel het gevolg van de Godsontmoeting. '
En precies zo, zijn moreel hoogstaande daden het gevolg van het Godsbesef, nooit de oorzaak.
Via belangeloosheid belanden we dan bij moraliteit,
ethiek en zelfs heiligheid. Met ethiek en zeker met hei
ligheid ligt het gevoelig, wat mij betreft. Moraliteit en
ethiek zijn gevaarlijke attributen, omdat ook die behoren tot het rijpe fruit van de boom der kennis van goed
en kwaad. Het opzettelijk goede komt niet op synchrone
wijze voort uit de natuurlijke loop van het bestaan. En er
zit maar een griezelig dun wandje tussen het heilige der
heiligen en de arrogantie van het ik in een camouflagejas.
Het lijkt daarom verstandig om deugd en God te ont
koppelen, dit temeer omdat we God niet van een beeld
willen voorzien.
130
De mensen zouden niet zoveel moeten naden
ken over wat ze doen, maar veel meer over wat ze
zijn Als jij recht bent zijn ook je werken recht.
Meen niet dat je jouw heiligheid kunt baseren
op iets dat je doet. Men dient heiligheid te ba
seren op wat men is. Want niet de werken heili
gen ons, maar wij moeten de werken heiligen.
Wanneer belangeloosheid echter uitwerkt als een zegen,
onbedoeld en oprecht, dan kan men dat duiden als ethiek
en hier en daar zelfs als heiligheid. In die volgorde en
niet andersom. Albert Schweizer en moeder Theresa zijn
in dit opzicht wezenlijk iets anders dan bijvoorbeeld de
Paus. In Lambarene en in Calcutta heeft nooit de wens
tot heiligverklaring bestaan. Gelukkig maar. Bij hen was belangeloos handelen vanzelfsprekend en is er geen bis
schoppelijke bliksemcarrière gevolgd om vervolgens van
het ene op het andere moment onfeilbaar c.q. heilig te
worden verklaard. In Rome heeft men nog een boom van
kennis te snoeien, lijkt me. Hier is een citaat van Ham
marskjöld op zijn plaats:
'Heilig zijn betekent zelf niets meer zijn, zodat het licht in u geboren kan worden. Ge zult het echte leven leren kennen en door dit leven erkend worden naar de maat van uw transparantie. '
Vanuit deze zienswijze ligt het voor de hand, dat de
échte heiligen geen bekendheid genieten ...
Wat wordt er in de geloofsbelijdenis dan eigenlijk be
doeld met: 'De gemeenschap der heiligen en een eeuwig
leven?'
131
Wel, heiligen zijn zij die continu bewust in God 'verblijven', die in alle dingen Gods aanwezigheid, Gods werkzaamheid zien, en op die wijze voortdurend gemeenschap met Hem hebben, in die 'voortdurende aanschouwing'. Daarin is besef van eeuwigheid intrinsiek aanwezig waarmee een eeuwig leven gestalte heeft. Dat wordt bedoeld met de gemeenschap der heiligen. En hier opnieuw Hammarskjöld:
'Christus noemde 'het Rijk Gods: waarin God alles in alten is. (Neem dit letterlijk!) Het is niet voldoende om u dagelijks opnieuw onder God te stellen. Het gaat erom dat
ge uitsluitend onder zijn hand leeft. ' Op de muur van een Amsterdamse synagoge staat zo
treffend: 'Ik stel mij de Eeuwige altijd voor ogen'. En dan zet ik daar nog de kanttekening bij dat het
volstrekt onmogelijk is om - alleen al vanuit de alom
tegenwoordigheid - niet in Zijn aanwezigheid te zijn. Wanneer het ten diepste doordringt dar men in God is,
dan verdwijnt het gebed als dialoog, en transformeert her tot louter besef van Gods aanwezigheid door eigen afwezigheid. Eén zalige aanschouwing van de Ene zonder tweede. En leest u desgewenst gerust in het bovenstaande 'het Absolute' in plaats van God.
Meester Eekhart gebruikt het woord 'heilig' trouwens op een andere manier en wel om het stadium aan te geven waarin Waarheid gezien is, dus wanneer verlichting heeft
plaatsgevonden. Een citaat van Meester Eekhart waaruit
dat blijkt, is het volgende:
132
Nu willen bepaalde mensen het zover brengen
dat ze leeg worden van werken. Maar ik beweer:
Dat kan niet! Pas na het tijdstip waarop de leer
lingen de Heilige Geest ontvingen begonnen ze
deugdelijk te werken. Pas wanneer de heiligen
heilig worden beginnen ze deugdelijk te wer
ken.
Zoals Meester Eekhart het woord heiligheid hier gebruikt,
doen wij dat heden ten dagen niet meer. Het woord hei
lig staat in het huidige tijdbeeld in de volksmond voor
héél goed en braaf, liefst met wat wonderen erbij, die
bij voorkeur hebben plaatsgevonden na de dood van de
betreffende persoon. Binnen de Roomse Kerk staat hei
ligheid tevens voor gehoorzaamheid aan het instituut,
haar voorwaarden en haar leerstellingen en dat is altijd
zo geweest. Een strikt protocol bepaalt daarvoor de ka
ders. Grootmoedigheid en dienstbaarheid met één oog
op Gods Kerk, en het andere oog op de wereld gericht.
De vraag is natuurlijk: op welke God en op welke wereld.
God gekaderd in, en gemodelleerd naar een instituut? Of
op de levende God? De levende God valt alleen te ontmoeten als de persoon verdwijnt, zoals we zagen. Maar
dan is er immers niemand meer aanwezig, die heilig zou kunnen zijn ...
Ik loop nu het risico om de verdenking op mij te la
den een afkeer te hebben van mensen van goeden wille. Dat is natuurlijk niet zo. Het zijn doorgaans heel prettige
mensen. U vraagt zich misschien zelfs af of, wanneer alles maar zo nodig de natuurlijke gang van het bestaan moet
133
volgen, ik het kind laat verdrinken dat met haar fietsje per ongeluk het water in rijdt. Opnieuw: dat is uiteraard niet zo. In de natuurlijke gang van het bestaan zit juist opgesloten, geprogrammeerd, dat ik dat kind red als ik kan. Want dat ligt in de menselijke aard. Dat is nu precies die natuurlijkheid. Het is verbazend hoeveel er goed gaat wanneer niet het opzettelijk goede geforceerd wordt. Die uitdrukking valt telkens weer: dat opzettelijk goede. Dat komt, omdat het opzettelijk goede doorgaans zoveel 'ik' meetorst en dat pakt zelden goed uit. Het vergezelt zich zo gaarne van zijn tweelingbroers Regelzucht en Macht.
Hoe zit dat dan met: 'Hebt uw vijanden lief?' Dat is immers nog een brug verder! Ja, dat is in de gebruikelijke menselijke omgang ook een onnatuurlijk en dwaas advies. Daarvoor hebben we dan ook rechtbanken. Maar wanneer men zichzelf niet meer ervaart als een 'afgescheiden persoon', dan zijn er ook geen vijanden; die zijn er alleen bij de gratie van de aanwezigheid van een ik. En zo
wordt dat liefhebben van hen, die vijand zouden moeten zijn, tot een volkomen moeiteloze handeling voor diegene, die zich herkend heeft in Gods wezen. Voor hem
die in zijn identificatie Christus navolgt.
134
Alleen het IK brandt in de hel
Tegenover goedheid, het goede, staat niet direct het kwaad, maar meer de 'selfgratification: de zelfbe
voordeling, het egoïsme, waaruit alle andere vormen van kwaad voortkomen. Waar geen ego meer is, is ook geen egoïsme meer en daarmee geen kwaad. En het kwaad noemende, lijkt het hier dienstig om eerst het begrip zonde eens nader te bezien, zoals dat haar impact heeft in de mystiek en in het reguliere christendom.
Manhijs Rutten 15 heeft dat begrip zonde ooit mooi weergegeven:
'De kern van zonde is het onderdrukken van de uiteindelijke waarheid door een beeld in Gods plaats te stellen. Elke zonde kan daarmee in de kern herleid worden tot afgodenverering. De zonde is dan in feite het afWijzen van God door
15. Marthijs Runen: Uit: 'Voor mijn oorsprong vechtend', Origenes.
135
halt te houden bij het beeld. U'flar het Christus betreft: bij de
mens jezus. U'flar het de heilige boeken betreft: bij de letter
daarvan. U'flar het de schepping betreft: bij het schepsel. ' We kunnen ook zeggen dat, op het moment dat men
zich niet identificeert met zijn oorspronkelijkheid als naar Gods beeld en gelijkenis, en een andere identiteit aanneemt, ongeacht welke, dan zondigt men, want men ontkent daarmee zichzelf in diepste wezen. Elke andere dan de juiste identificatie brengt op die wijze schuld voort. De enige echte onvergeeflijke doodzonde is dan ook blasfemie tegen de Heilige Geest (Marcus 3: 29), het bewust ontkennen van je oorspronkelijke natuur.
Het woord 'doodzonde' geeft aan dat die zonde de dood ten gevolge heeft; het einde van het voortbestaan. Het betreft het prijsgeven van eeuwig leven, datgene prijsgeven wat inherent is aan het zien en weten van uzelf als naar Gods beeld en gelijkenis. Want daarin ligt de eeuwigheid.
Het paradijsverhaal schildert glashelder het kiezen voor dualisme als oorzaak van de zonde. En dan volgt vanzelf uitbanning uit het paradijs. Niet eens zozeer als opgelegde straf, maar meer als natuurlijk uitvloeisel uit het ontstane dualisme, want het paradijs is een toestand van de ziel. Door de keuze tot kennis van goed en kwaad, ontstond het denken met al haar consequenties en verloor de mens de non-dualistische, in God geaarde wijze van perceptie, en daarmee zijn onschuld. Anders gezegd: bekijk je de wereld om je heen als op de eerste scheppingsdag, dus in onmiddellijke relatie tot het voortdurende ontstaan in het nu en dus in aanhoudende confron
.tatie met 'de
136
Schepper'(de paradijselijke visie), dan geeft dat een heel
andere levenshouding en zijnsacceptatie, dan wanneer als beginpunt de schepping al voor een fait accompli wordt genomen, waarover vervolgens middels normen en waarden geoordeeld wordt, welke laatste daarmee de kwintes
sens van het leven gaan uitmaken. Want dat leidt tot het eten van de appel, de gang uit het paradijs.
Het zondebeginsel heeft, zoals reeds gezegd, een zeer dominante plaats in het christendom. In de dagelijkse
praktijk is de versie van wat met zonde bedoeld wordt, datgene wat men een ander aandoet, dan wel dat men maatschappelijk overeengekomen leefregels aan de laars lapt. Zulke leefregels zijn bijvoorbeeld de tien geboden en voor oprechte christenen tevens de Bergrede van Jezus.
Zowel bij de wezensmystiek van Meester Eekhart als in de advaita heeft het zonde-en-schuld verhaal een minder grote plaats dan in het huidige christendom, zoals eveneens eerder gezegd. In relatie tot wedergeboorte c.q. verlichting, krijgen deze begrippen dan ook weinig aandacht. Meester Eekhart zegt over zonde:
Daarom zegt het evangelie: 'zalig zijn de armen
van geest', dat wil zeggen: van wil, en bidden
we God dat Zijn wil geschiede 'op aarde', dat is
in ons, 'alsook in de hemel', dat is in God zelf.
Een dusdanig mens is zo één met wil van God,
dat hij alles wil, dat God wil en op de manier
waarop God het wil. En daarom, als God op de
één of andere manier wil dat ik gezondigd heb,
dan zou ik niet willen dat ik dat niet had ge-
137
daan, want zo geschiedt Gods wil 'op aarde', dat
is: in de wandaad, 'alsook in de hemel' dat is: in
de weldaad. Zo dus wil de mens God omwille
van God ontberen en door God van God ge
scheiden zijn. En dat alleen is het juiste berouw
over mijn zonden; zo is de zonde mij een leed
zonder lijden, zoals voor God al het kwade een
leed is zonder lijden.
Het zondebegrip houdt de 'persoon' in stand als afgescheiden entiteit, in dualisme, advaitisch gesproken. Zonde
en schuld zijn in feite begrippen, abstracties. Begtippen die zich kwalitatief uitspreken over de dingen. En die wereld van begrippen is nu precies wat met zelfrealisatie eerst gepasseerd moet worden. Kan iedereen die streeft naar zelfrealisatie dat dan ook aanvoeren als argument om vrijelijk stoute dingen te gaan doen? Nee, zo werkt het gelukkig niet. Ook hier geldt weer dat de natuurlijke orde der dingen doorgaans bepaalt of iemand zondigt. Dat ga je niet zomaar ineens even expres doen, dus lig daar niet van wakker.
In het verlengde van schuld en zonde klinkt altijd het woord vergeving. Psychologisch gezien is vergeving eigenlijk een soort exorcisme, want de formule die mensen zonde, angst en schuldgevoel heeft opgelegd, wordt geëlimineerd middels vergeving als met een tegen-formule. In dat licht is vergeving een zelfde soort toverformule als die
waarin men zondig wordt verklaard. Het is beide een min of meer virtueel gebeuren. Het heeft geen concrete realiteit behalve in het waardewegende denken c.q. voelen.
138
Maar precies dáár heeft vergeven juist een grote dimensie, want het is ook: iemand in vrijheid stellen, verlossen
van zijn identiteit van zondaar, want een gedane misdaad wordt tot identiteit van zowel slachtoffer als dader. Beiden identificeren zich ermee; de één als zondaar, de ander als slachtoffer. Hoe meer de dader zich identificeert met
zijn zondaar-zijn, hoe gemakkelijker het slachtoffer tot vergeven komt en zijn slachtofferidentificatie kan losla
ten. Voor beiden kan vergeving dan een enorme bevrijding betekenen. Hoewel het in sommige gevallen ook kan zijn dat het slachtoffer niet tot vergeving komt, om
dat zijn slachtofferrol hem iets anders oplevert, maar dat hier even ter zijde.
Het vergeven heeft ook een religieuze component die we even voor het voetlicht moeten halen. 'Zie het
lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt'. Niet op
zich neemt, nee, wegdraagt, wegneemt. Jezus, de verlosser, brengt vergeving. Hij hanteert de bovengenoemde, bevrijdende exorcismeformule dan ook vaak en gemakkelijk, zonder daar nu grote boetes tegenover te stellen. Kennelijk is de bedreven zonde in Jezus' ogen van ondergeschikt belang, of valt die niet onder hetgeen Hij wérkelijk als zonde beschouwt. Hij legt op de dagelijkse zonden
beslist geen zwaar accent, hetgeen opmerkelijk is. 'Uw zonden zijn u vergeven'. Acute invrijheidstelling
is dat. Waar mensen in hun eigen benauwende beeldvorming gevangen zitten, werkt zo'n bevrijding dan ook
direct. De milde vermaning: 'en zondig niet meer', die dan doorgaans volgt, houdt rechtstreeks verband met hetgeen Jezus uitdraagt over wat zonde in feite is. En
139
dat is een ander soort zonde dan wij mensen elkander
veelal toedichten. Wat Hij onder zonde verstaat is de ontkenning van Gods Zijn als diepste kern van je wezen, hetgeen je brengt tot onjuiste keuzes, zoals ai eerder is aangegeven.
In Mart. 6: 14 staat:
'Wánt indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen
niet vergeven. ' Als ik de mensen iets te vergeven heb, betekent dat
een identificatie naar de persoon en niet naar mijn diepste wezen. Daarvan is het gevolg dat ik eveneens naar de persoon beoordeeld word, zo simpel is dat. Bij het wegvallen van de persoon (een 'gerechte', naar Meester Eckhans' terminologie) is er geen sprake van zonde of vergeving over en weer. Hier zien we dat zonde, schuld en vergeving na zelfrealisatie, wedergeboorte, strikt genomen geen rol meer spelen. De gerechte leeft niet in de constante weging van goed en kwaad en is als de kleine kinderen: paradijselijk. In het paradijs bestaat geen zonde, schuld en vergeving.
Ik verwijs hier nog even naar de uiteenzetting van het worden als de kinderen. Vanuit de aanvankelijke staat der kleine kinderen is het daarom weinig reëel om een constructie als de erfzonde aan te nemen. De term voor zonde in her Nieuwe Testament luidt 'hamarria'. Her is een term uit de kunst van het boogschieten en betekent zoveel als: het missen van het doel. En daarvoor zal er
140
toch eerst geschoten moeten worden. Op grond waarvan
zijn de kleintjes dan van nature zondig? Als kinderen geboren worden, hebben ze nog geen
notie van afgescheidenheid. Er is nog geen enkele conditionering en nog geen spoor van een ego of dualisme. Er
is uitsluitend waarnemen en open aandacht, zonder taal. De wereld die zich aan hen voordoet, is zoals zij is: het is als de eerste scheppingsdag. Het persoonlijke ik ontbreekt nog volledig en er is volstrekte harmonie met het bestaan. Ze hebben nog van geen boom van kennis gegeten. Waar vindt men dan zonde bij hen? Waarin missen zij het doel? Hoezo erfzonde? Jezus adviseert nota bene om te worden als de kindertjes om het Koninkrijk der hemelen te kunnen beërven!
Mij ontgaat dan ook de link tussen kleine kinderen en een mythologische figuur als Adam, waardoor minstens een miljard mensen een levenslang schuldbesef zou moeten worden aangepraat. Heeft Augustinus niet wat erg veel ballast uit het Manicheïsme het christendom mee in gezeuld? Is Lucher niet wat erg rigoureus bezig geweest in zijn actie tegen het vermeende Pelagianisme? Nee, wat mij betreft staan er te veel vraagtekens bij de erfzonde. Hoogstens zou men de onontkoombare neiging om als normaal functionerend mens in dualisme terecht te komen tot erfzonde kunnen bestempelen. Immers; ons ge
hele maatschappelijke bestel is geënt op dualisme, daar valt nauwelijks aan te ontkomen. Maar daarvoor is 'erfzonde' wel een loodzware term, wat mij betreft.
Het criterium schuilt hier in het koppelen van die verkeerde keuze aan het begrip zonde. De verkeerde keuze
141
als gebeurtenis in het paradijsverhaal, is de keuze van de
mens tot het eten van de boom van kennis van goed en kwaad, het kiezen voor dualisme. Denkt men het para
dijs zesduizend jaar geleden, dan draagt de mensheid die verkeerde keuze al zesduizend jaar met zich mee en kan
dat benoemd worden als erfZonde. Maar het paradijs is
geen histOrisch gegeven! Het is een toestand van de ziel. Altijd nu, bij iedere keuze, op elk moment. God schept
elk moment opnieuw en Zijn gewoonte om daar standaard een erfZonde-virus bij te leveren, lijkt een onlogi
sche, ongezonde aanname. Opnieuw Meester Eckhart:
God is een god van de tegenwoordige tijd. Zo
als Hij je aantreft, zo aanvaardt en ontvangt Hij
je, niet als dat wat je geweest bent, maar als dat
wat je nu bent.
De standaardmotivatie voor het aánnemen van die erfzonde die men in het huidige christendom regelmatig
aantreft, komt ongeveer op het volgende neer: De mens zou van nature zondig zijn (Augustinus) en er van uitgaande dat Jezus aan het kruis is gestorven als zoenoffer voor die zonden, mag het niet zo kunnen zijn dat ie
mand zonder zonde is. Immers, dan zou Jezus voor niets geofferd zijn met betrekking tOt die persoon. En die
gedachte haalt toch een fors stuk fundering weg onder
de exegese, alsmede grip vanuit de kerkelijke leer op die
persoon, dus dat moet niet mogen. Dat rechtvaardigt
het begrip erfZonde. Men kan zijn vraagtekens zetten bij zo'n redenering.
142
Resteert nog het zoenoffer voor die erfZonde. Bij het offeren van een mensenleven voor het gunstig stemmen van
goden, lopen de rillingen ons over de rug en denken we
direct aan de Mayàs of andere wrede volken met die be
roerde gewoonte. Zelfs tOt nog niet zo lang geleden werd in Indonesië elk jaar een vrouw in de borrelende krater
van een werkende vulkaan gegooid om de betreffende vulkaangod tevreden te stellen. Iets dat naar onze opvattingen onmiddellijk het stempel barbaars verdient. Het
godsbeeld achten wij in zo'n geval uiterst primitief. Dan
rijst de vraag welk godsbeeld wij hanteren wanneer Je
zus' lijden noodzakelijk zou zijn om tegenover God onze zonden af te kopen. En welke zonden zijn dat dan en
wie eigent zich het recht toe om dat (voor God) te bepalen? Welk wraakzuchtig godsbeeld ligt daar dan aan ten
grondslag? Is überhaupt een godsbeeld wel legitiem? En
was het immers Jezus zelf niet die zei, dat er geen musje
van het dak valt tenzij God het wil? Zou de almachtige God- bij welk godsbeeld dan ook- dan niet bij machte
zijn, een schepping zonder zonden te creëren, als dat voor
Hem zo cruciaal is? 'Nou, nou', hoor ik u al verontwaardigd protesteren,
'wilde u beweren dat er niet zoiets als zonde bestaat?',
tetwijl u de krant met het laatste nieuws demonstratief op tafel legt.
Ja, zeker is er zonde. Maar dat speelt zich af binnen
de schepping, op intermenselijk niveau. Wij zondigen
tegenover elkaar en tegenover de schepping, en fors ook.
Maar niet tegenover God, want God is de Ene zonder tweede. Wij staan niet 'tegenover' God of het Absolute,
143
want dan was Hij niet de Ene zonder tweede. De advaltist zal dit van harte onderschrijven.
Wanneer wij begrippen als zonde, vergeving en schuld in relatie brengen tot, of projecteren op God, voorzien wij Hem daarmee van een beeld war op zichzelf de basale zonde is, zoals eerder via een citaat van Rutten is vermeld. Ik zondig pas tegen de Heilige Geest en daarmee tegen God, indien ik mijn wezen verloochen. Dat wezen, waarmee ik naar Zijn beeld en gelijkenis ben. En uit die valse identificatie komen alle andere, intermenselijke zonden voort, zoals eerder vermeld. Wam de gerechte - hij die in zijn ware natuur staat- kan niet zondigen. Moeiteloos kunt u bij dit onderwerp voor 'God' ook 'her Absolute' lezen, als u dat wenst. Illustratief ten aanzien van een godsbeeld in relatie tot zonde is hier wellicht dan ook een verhaaltje over Auschwitz uit 'Neurofilosofie' van].v. Riemsdijk:
'In Auschwitz kwam een groep joden bijeen om God te berechten. Zij beschuldigden Hem van wreedheid en verraad en zij konden, net zoals ooit bij job het geval was, geen troost meer vinden in de gebruikelijke, door de godsdienst gedicteerde antwoorden die door het kwaad en het lijden werden opgeroepen. Niets kon er meer ter verontschuldiging van God worden aangevoerd en het oordeel luidde: God had de dood verdiend De rabbijn vonniste God overeenkomstig. Daarna stond hij op, zei dat de zitting voorbij was en dat het nu tijd was voor het avondgebed.'
Prachtig, nietwaar? Deze rabbi voelde ten diepste dat iedere God waarvan een godsbeeld mogelijk was, niet de Enige, de Ene zonder tweede kon zijn.
144
In zijn grote nood tijdens de kruisiging bad Jezus met
grote compassie : 'Vader vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen.' Wanneer Zijn kruisdood noodzaak was geweest voor het afkopen van onze vermeende zonden tegenover God, dan viel er zijn beulen niets te verwijten en evenmin te vergeven en had Hij die bede nooit op die wijze gedaan. Dan had er vanuit zijn altijd aanwezige liefde voor de mensheid misschien zoiets geklonken als: 'Vader, waarom maakt u uit wraakgierigheid deze onschuldigen tot moordenaars?' Of woorden van gelijke
strekking. Hoe moeten we dan het zoenoffer verstaan van Jezus'
kruisdood? Wat is dan in dit geval zonde en tegenover wie? Zoals we al zagen, is zonde het niet georiënteerd zijn op God, op de Ene zonder tweede, maar op dualisme, waaruit verkeerde keuzen voortkomen. Wij zondigen daarmee tegenover ons diepste wezen, namelijk wanneer we de identificatie weigeren met dát, waarin we naar Gods beeld en gelijkenis zijn: het Zijn zelf, hetgeen de kern van Jezus' prediking betrof en dat, markant genoeg, eveneens de kern vormt van advaita, waar Atman ten diepste identiek is aan Brahman. Het kan niet vaak genoeg vermeld worden.
De boodschap van de Nazarener heeft bestaan uit de voorgeleefde demonstratie hoe ieder van ons bevrijd kan worden van zijn egoculruur. Hoe iedereen 'Zoon van God' kan worden. Wanneer het dan tegen Pasen loopt en Jezus naar Jeruzalem reist, wordt hij met gejuich als een wereldse held ingehaald. Dat zal hem buitengewoon veel verdriet hebben gedaan, want daarmee gaven de mensen
145
te kennen absoluut niets van zijn boodschap te hebben begrepen en zij brachten hem tevens in de uiterst gevaar
lijke positie van poliriek activist. De keuze om dan met het uitdragen van zijn bood
schap te stoppen, zou de enige beslissing zijn die zijn dood nog had kunnen voorkomen. Zelfs in onze dagen blijkt dat een politicus die andere dingen verkondigt dan die, welke de in het pluche gezetenen graag horen, een
gerede kans loopt om te worden vermoord. Dat is w oud
als de wereld en dat besefte Jezus heel goed. Hij wist dat het Sanhedrin dit niet zou pikken. Dat hij het uitdragen van de bevrijdingsboodschap nochtans tot het einde toe volhield, was pure heroïek en zijn vergoten bloed wu dan
op die wijze als 'offer' kunnen worden aangemerkt. Zijn uitroep: 'Het is volbracht', spreekt hierbij boekdelen. De 'zonde der wereld', die Jezus wegneemt door zijn boodschap aan ons-de boodschap die inhield: de onmiddel
lijke bevrijding door herkenning van onze ware identiteit naar Gods beeld en gelijkenis -eindigt bij Hem in een kruisdood. En in die zin stierf hij voor de zonde der wereld. Die ene en enige, echte zonde. Maar dat lijkt me een
volstrekt andere insteek dan die van bloedoffer voor God als betaling voor onze dagelijkse, arbitraire, onderlinge
zonden, hoe verwerpelijk ook.
We kunnen hier ook gewoon de Schrift aan het woord laten: Qoh. 15:22):
'Als ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zou
den ze zonder zonde zijn. ' Ditzelfde uitgedrukt in een volkswijsheid: 'ongeweten
zondigt niet.' Hoezo erfzonde? Maar nogmaals: wndigt
146
de mens door ontkenning van God na kennisname van
Gods wezen in hemzelf, dan wordt zijn geweten hem tot zijn hel. Want zijn geweten is de vrucht van de boom
der kennis. Zie hier het laatste oordeel op hemelse wijze uitbesteed in het eeuwig Nu.
Alleen het IK brandt in de hel.
(Theologica Germanica)
Het leven in goede werken, in braafheid, gehoorzaam
heid en met compassie voor de medemens, is nochtans
niet gegarandeerd als een leven zonder wnde wanneer zonde gedefinieerd is, als bij het verlies van het paradijs.
En anderzijds kan een in menselijke ogen minder ethische levenswijze strikt genomen tóch vrij zijn van de eni
ge werkelijke zonde. Want er zijn nu eenmaal van nature heel plezierige mensen en er zijn rotzakken, en het is een
bankrover net zo goed gegeven om de Godsontmoeting te ondergaan, als iemand die meent dat hij zich, door
het doen van goede werken, als langs een ladder naar de hemel kan verplaatsen.
Het is natuurlijk wel fijn voor uw omgeving als u zo'n
attent en goedwillend mens bent, dat wel. Nochtans zit er geen administratieve afdeling in de hemel ieders goede daden te tellen. U kunt zich niet 'opwerken' naar de
hemel, zoals gezegd. Het is eerder andersom: door het
voortdurend zien van Gods werkzaamheid, het in verwondering blijven aanschouwen daarvan en uw leven constant in dát licht zien, ontstaat als vanzelf in u een
gerichtheid die diezelfde aangenaamheld voor uw omge-
147
ving veroorzaakt. Maar daarin ontbreekt stiekeme borst
klopperij en eigen voortreffelijkheid en ontstaat dienstbaarheid spontaan. Men ont-ikt, en dan heeft men op
natuurlijke wijze, zonder inspanning, zijn naaste lief. Het is dan ook schrijnend om te zien hoe sommige
christenen (en hun theologische voorgangers!) het chris
tendom regelmatig 'verpolitiseren' en daarmee het failliet
van hun religieus besef demonstreren.16 Want nooit is
goede navolging van Christus het resultaat van een po
litieke keuze of een maatschappelijk engagement. (Mijn
Koninkrijk is niet van deze wereld!) Het is hoogstens
zo dat, als gevolg van daadwerkelijk ervaren godsbesef, het maatschappelijk engagement en in politiek vertaalde
wijsheid zich op den duur manifesteert, maar nooit an
dersom! En van dat daadwerkelijk ervaren godsbesef is
maar zelden sprake. Een van de betere voorbeelden waar
bij dat wel her geval was, is Dag Hammarskjöld.
16 Dit naar aanleiding van een artikel in Elsevier van 8 maart 2008 waarin de Nederlandse hofleverancier van de mystiek, Huub Oosterhuis, stelt: 'Een
Christen is per definitie links' terwijl hij zijn interview afrondt met de mededeling dat hij God nooit ervaren heeft en God desondanks voorziet van een tamelijk dubieus beeld.
148
Over God wil ik zwijgen
A rm van geest' en 'worden als de kinderen' zijn twee
1"\...duidelijke richtingaanwijzers op de weg naar eeu
wigheid, zoals we zagen. Een weg die tot interactie komt
met het bestaan in het weten en zien van Gods continue
aanwezigheid.
De Heilige Schrift zegt: 'Niemand kent de Va
der dan alleen de Zoon.' Dat wil zeggen: wil je
God kennen, dan moet je niet alleen gelijk zijn
aan de Zoon, je moet de Zoon zelf zijn.
En dat brengt ons weer een uitspraak in herinnering die
luidt: 'Gij kunt allen zonen Gods worden.' Daarmee gaf
Jezus van Nazareth aan, dat voor iedereen de Godsont
moeting en daarmee de ondervinding van eeuwigheid is
weggelegd. Het Vaderschap en het Zoonschap zijn trou-
149
wens telkens weerkerende onderwerpen bij Meester Eek
hart, waarbij min of meer het zijn refereert aan Vader en
het worden refereert aan Zoon. Het is een soort beeld
spraak en in zekere zin af en toe verwarrend. Met Vader
wordt de oorzaak van zijn bedoeld, de allereerste oorzaak,
het voortdurende, onvoorstelbare wonder van de bron
van het steeds wordende zijn, hetgeen alles omvat. De
Zoon is her besef dat zijn te zijn, her zien, het weten van
dar zijn, het bewust-zijn. Daarom hebben Vader en Zoon
zo'n bijzondere onafscheidelijkheid bij Meester Eckhart. En niet onterecht: Joh.8: 19:
'Noch mij, noch de Vader kent gij. Indien gij mij zou kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. '
De mensen menen dat God slechts toen (bij de
menswording van Jezus Christus) is mens ge
worden. Dat is niet zo, want God is nu evenzeer
mens geworden als toen, en Hij is mens gewor
den om jou als zijn eniggeboren zoon voort te
brengen, en als niet geringer.
Dat Zoonschap, dat constante zien van God in de wor
ding van de werkelijkheid door de dag heen, is als een
voortdurende lofZang, een voortdurend gebed. Zo wij als
mens ons zijn beseffen en doorgronden als Gods voort
durende schepping en onze oorsprong, zo baart God zijn zoon in onze ziel.'
150
'God heeft zijn eengeboren Zoon in de wereld
gezonden'. Dat mag u niet begrijpen als betrek-
king hebbend op de uiterlijke wereld - hoe hij
met ons at en dronk. U moet het begrijpen in
verband met de innerlijke wereld. Zo waar als
de Vader in zijn enkelvoudige natuur zijn zoon
natuurlijk baart, zo waar baart hij hem in het
binnenste van de geest, en dit is de innerlijke
wereld. Hier is Gods grond mijn grond en mijn
grond Gods grond. Hier leef ik uit mijn meest
eigene, zoals God uit zijn meest eigene leeft.
In de oorsprong van het zijn, in de Godheid, ontwordt
God en alle tweeheid. Waar tweeheid verdwijnt, zijn beel
den en denken niet meer mogelijk omdat daar dualisme
voor nodig is: minimaal de denker en het gedachte. Maar
hoe gaat dat dan wél ?
In het ene vindt men God en één moet hij wor
den die God vinden wil.
U moet naar binnen om die wereld te exploreren, maar
'binnen' wordt niet als zodanig beleefd wanneer men 'bin
nen' is. Grenzen vallen dan weg; het is alles. Nogmaals:
naar binnen dus. Doet u nog maar eens dat proefje met de ingehouden adem en die alerte stilte van binnen. Waar
het leeg, stil en donker is, daar begint het pas, daar begint
wat Meester Eekhart 'doorbreken' noemt. U schaft alle
beelden af, en u legt ook het scheppend bewustzijn stil.
Daar ontwordt de wereld, ontwordt u en ontwordt God, en dan ontstaat non-dualiteit. Over nog verder terug kan
151
men nauwelijks iets zeggen (maar het kan wel plaatsvinden), want daar passen geen beelden bij en geen taal, omdat die beide tweeheid vergen, dualisme.
Waarom spreken de creaturen niet over de God
heid? Omdat alles wat in de Godheid is, één is
en daarover kan men niet spreken. God werkt,
doch de Godheid werkt niet. Het is dan ook niet
nodig dat zij werkt, in haar is geen werk; God
en de Godheid onderscheiden zich door werken
en niet-werken. AJs ik weer bij de diepste grond
kom, in de stroom, in de bron van de Godheid,
dan vraagt niemand mij waar ik vandaan kom
of waar ik geweest ben. Daar heeft niemand mij
gemist, daar 'ontwordt' God. Wat is het laatste
doel? Het laatste doel is de verborgen duisternis
van de eeuwige Godheid. Wie God wil zoeken,
zoeke Hem in de Godheid.
Nogmaals: men kan niet spreken van God als van 'de ander' Als er ook maar de geringste mogelijkheid was dat er iets anders kon zijn dan zijn, dan was het zijn niet langer zijn. Zijn is de Ene zonder tweede. Ik zou op datzelfde moment niet meer bestaan, want mijn anders zijn dan zijn, zou mij in non-existentie brengen. Daarom nogmaals: 'Gods Zijn is mijn leven.' Le Saux zegt dat prachtig: 'In laatste instantie is het Paasmysterie in mij dan ook het ontwaken, de opstanding tot zijn, dat plaatsvindt in de grondoorzaak van het zijn. Ik ben daar zozeer ondergedompeld in Gods eigen mysterie, dat het dáár is in datgene waarmee God
152
zich tot uitdrukking brengt; dat ik existeer. Deze komst van
God naar mij zonder uit Zichzelf te treden is precies die heilige act, die mij existentie verleent. Slechts in de mate waarin
ik in mijzelf afdaal, vind ik God en de mate waarin ik mezelf vind is dan gelijk aan de mate waarin ik in God opga. Om werkelijk God te vinden moet ik afdalen naar die diepte van mijn eigen zijn, tot waar ik niets anders ben dan het zuivere beeld van God, naar de plaats waar, bij de uiteindelijke bron van mijn zijn, niets anders bestaat dan God '
Om dit te doorgronden is de inkeer in mijzelf een noodzaak. Het lijkt een simpele voorstelling van zaken, zo met de ogen dicht en ingehouden adem, maar die versimpeling was uiteraard om de richting te duiden, om het verschil tussen 'uitgaan' en 'doorbreken' toe te lichten; de tegengestelde bewegingsrichtingen naar buiten en naar binnen in de geest. Het scheppingsproces van de wereld en het om-scheppen daarvan. De beleving in dat doorbreken en het daar verblijven, brengt op den duur het eeuwigheidsondervinden in ons tot herkenning. Het vergt een diepe toewijding en stille, voortdurende aandacht en zelfinkeer. Zoals Luther17 zei: 'Men staat voortdurend gebogen over zichzelf.' Men doet dat niet zo even in de trein tussen Gouda en Den Haag. Ken Wilber18 zei daarover:
'Wanneer bij het 'rusten in bewustzijn' gedachten en gevoelens afnemen, verstommen, dan kan er een stilte ontstaan van pure ontvankelijkheid die niet wordt ingevuld. Niet met beelden of gedachten of gevoelens, met niets.'
17. Maarten Luther, Duits protestantse theoloog en reformator (1483-1546) 18. Ken Wilber, Amerikaans schrijver, psycholoog, filosoof en mysticus.
153
Dat is doorbreken en voorbijgaan aan God de schepper. Daar wordt het quiëtisme opportuun en blijkt deze fY
sieke en mentale passiviteit onmisbaar. Daar wordt ledigheid tot Gods oorkussen.
Toen ik uit God voortvloeide, spraken alle din
gen: 'God is'. Dat kan mij echter niet zalig ma
ken, want daarbij ervaar ik mijzelf als creatuur.
In het doorbreken daarentegen, daar waar ik
vrij ben van mijn eigen wil en van Gods wil, en
van al zijn werken en van God zelf, sta ik boven
alle creaturen en ben noch God noch creatuur,
doch ik ben wat ik was en wat ik zal bUjven, nu
en voor altijd. In dit doorbreken krijg ik een in
druk, die mij hoger dan alle engelen brengt en
met deze in-druk ontvang ik een zo grote rijk
dom, dat God mij niet genoeg kan zijn met alles
wat hij als Schepper is en met al zijn Goddelijke
werken, want in dit doorbreken valt mij ten deel
dat ik en God één zijn. Daarin ben ik wat ik was
en neem ik niet af of toe, want ik ben daar een
onbeweeglijke oorzaak die alle dingen beweegt.
Hier vindt God geen plaats meer in de mens,
want de mens verwerft met deze armoede in de
geest wat hij eeuwig geweest is en eeuwig blijven
zal. Hier is God één met de geest en dat is de
uiterste armoede die men vinden kan.
Deze prachtige weergave voegt wellicht duidelijkheid toe aan het verschil dat Meester Eekhart maakt russen God
154
en Godheid. Maar er is geen tweeheid in relatie tot God en Godheid; God is één. God/de schepper ontstaat pas in de geest van de denker, van de creaturen, bij het tot aanschijn komen van de werkelijkheid. Meester Eekhart
laar zien dat zodra het bewustzijn een inhoud vangt, God wordt en de creaturen 'geschapen' worden. Daar wordt God tot Schepper en daarin kenbaar. Waar beelden en inhouden verdwenen zijn, daar is God Godheid. Daarom geeft Meester Eekhart hier aan dat hijzelf in zijn wezen en God de schepper- voor zover daar verschil tussen zou bestaan - beiden hun diepste oorzaak vinden in de
Godheid en daarin dan gelijk worden, want daar is geen onderscheid.
Toen ik mij in mijn eerste ontstaansgrond be
vond, had ik daar geen God, en ik was de oor
zaak van mijn zelf. Ik wilde en begeerde daar
niet, want ik was een ZIJN zonder meer en een
kenner van mijn zelf in het genot van de waar
heid. Wat ik daar wilde was mijzelf en niets an
ders. Wat ik wilde, dat was ik en wat ik was,
dat wilde ik. En hierin stond ik los van God
en van alle dingen. Toen ik uit vrije wil naar
buiten trad en het voor mij geschapen bestaan
ontving, had ik een God; want vóór de schepse
len waren, was God niet God maar hij was wat
hij was. Toen echter de creaturen ontstonden
en het voor hen geschapen bestaan ontvingen,
was God niet God in zichzelf, maar hij was God
in de creaturen.
155
Opnieuw: hier noemt Meester Eekhare God: 'God' zodra er van scheppen sprake is, en daarvóór zegt hij, nog voor dat scheppen, was God niet God, maar hij was wat hij was. Zo duidt hij de Godheid: 'Ik ben die Ik ben.' Het niet benoembare Ene, ondeelbare alomtegenwoordige.
Het uit eigen vrije wil naar buiten treden (in het geschapene) is het uitstromen, het uitgaan, vanuit non- dualisme naar dualisme, vanuit eenheid naar verscheidenheid. 'In den beginne', na het ontbreken van enig besef van onderscheid ( = eenheid) treedt vervolgens het besef van bestaan op en ontstaat men als creatuur in zijn eigen geest. Daarna ervaart men zich als mens en ontstaat ook
de rest van de wereld. (= verscheidenheid) Dat is: uit
gaan, uitstromen. Maar omdat voor Meester Eekhart het opgaan in de
grond, de Godheid, het meest begeerlijke is, wenst hij bij het doorbreken aan God/ de schepper voorbij te gaan. Hij schrijft over die streven van het 'vonkje':
156
Dit vonkje wijst al het geschapene af en wil
niets dan God alleen, zoals Hij in zichzelf is.
Ik ga nog verder en het klinkt nog vreemder:
ik zeg in alle overtuiging, dat voor dit licht niet
toerijkend is het eenvoudige, in zichzelf rus
tende, goddelijke wezen, dat geeft noch neemt,
maar het wil weten van waar dit wezen komt,
het wil doordringen in de enkelvoudige grond,
in de stille woestenij, waar nooit enige onder
scheidenheid naar binnen zag, noch Vader,
noch Zoon, noch Heilige Geest; in het inner-
lijkste, waar niemand thuis is, gevoelt dit licht
zich bevredigd en is het meer één dan in zich
zelf, want deze grond is een loutere stilte, die in
zichzelf aan alle beweging is ontheven en door
welker onbeweeglijkheid alles wordt bewogen
en al diegenen levend worden gemaakt, die
overeenkomstig hun redelijk inzicht leven en in
zichzelf teruggetrokken zijn.
In de advaitatraditie, maar ook bijvoorbeeld in de zen
traditie, wordt eveneens gestreefd naar het uiteindelijk verzinken, oplossen in het Absolute als laatste doel. Het
opgaan in de Godheid, zoals Meester Eekhart dat noemt,
via de diepte-inkeer en de verzonkenheid, heet binnen de advaita: samadhi. De ervaring van de laatste, uiteindelijke (alom)tegenwoordigheid vindt plaats onder een intense
vreugde en een peilloos diepe vrede die voortkomt uit de 'vervulling' (Ananda), uit het volstrekt geoccupeerd zjjn
door God dan wel het Absolute. Die 'ontmoeting' wordt in de christelijke mystiek overigens als persoonlijk (God) geduid en in de advaita als onpersoonlijk. Maar het handelt om dezelfde ervaring in beide mysteriescholen, net zoals de (christelijke) wedergeboorte en de (advaitische) verlichting dezelfde ervaring is, met ieder een verschillende benaming.
Het is niet alleen Meester Eekhart die verlange naar de diepste grond. Wanneer men deze weg gaat en 'naar de
diepte afsteekt' valt er niet te ontkomen aan het verlangen naar steeds dieper. Maar hoe meer men op zijn spirituele
weg nadert tot de openbaring van het Absolute, hoe groter
157
ook de afgrond zal zijn in geval van 'de zonde van Lucifer'.
In de Upanishaden staat: 'Far deeper is the darkness of him who thinks he knows,
than of him who is simply ignorant. '
Hoe nader iemand in deze spirituele ervaring komt tot de allerhoogste openbaring van de glorie, hoe groter voor hem het gevaar zal zijn als hij de ervaring waarin hij 'God verkreeg' in zelfgenoegzaamheid weigert op te dragen aan Christus de Logos, aan Atman. Alles wat niet aan Christus, godsbesef, bewustzijn, is opgedragen, behoudt het risico van terugval in duisternis, van het handhaven van een ik.
Deze oversteek naar God is geen vrijblijvende zaak. Hier opnieuw de Upanishaden:
'Hij die zich vleit met de.veronderstelling dat hij het doel heeft bereikt, loopt gevaar om verloren te gaan, precies als hij die zichzelf prijst om zijn kennis en het risico loopt niets te weten.'
!nto utter darkness they depart
Who are attached to ignorance
But into darkness deeper still, it is said,
Go those who cling to knowledge.
Kennis moet, niet minder dan onwetendheid, worden getranscendeerd; de Upanishaden worden nooit moe dat te herhalen, en dat geldt voor ieder niveau van kennis. Van het meest elementaire tot het meest verheven. In alle kennis is het gevaar aanwezig van egovorming, zelfingenomenheid, gehechtheid en de verleiding om te stoppen
158
op de weg. Maar God is voorbij alles. De menselijke ge
dachte kan nooit méér ontdekken dan de signalen van Zijn aanwezigheid. Echter, de impuls die door de geest is ingegeven aan het schepsel in de aanvang van zijn schepping, kan niet worden bevredigd met minder dan het Absolute, dan God zelf.
En tenslotte wordt God gevonden in kennis noch in onwetendheid, want beide bevatten de concepten waarmee de mens zich aan zichzelf representeert. God is eenvoudigweg in Hemzelf. In waarheid kan men eigenlijk
niets zeggen over de 'oversteek naar God'.
159
Het verstand te boven
Eén van de meest in het oog lopende overeenkomsten tussen christendom en advaita is gelegen in het
feit dat de heilige drie-eenheid (Vader, Zoon en Heilige Geest) in her christendom, en Sat-Chit-Ananda (zijn, bewustzijn en gelukzaligheid) in de advaita, beide min of meer een belangrijke kern vormen in betreffende zienswijzen. Het zal blijken dat zij op verbijsterende wijze in betekenis samenvallen voor wie daar oog voor heeft.
De drie-eenheid was vroeger wat mij betreft een ge
kunsteld en onbevattelijk onderwerp. De vader van de bekende psychiater C.G.Jung, die zelf predikant was, vertelde ooit aan zijn zoon niets te begrijpen van die drieeenheid en er daarom maar de voorkeur aan te geven om dat onderwerp zoveel mogelijk te mijden. Dat bericht was dus koren op mijn molen. Toen mij bovendien be
kend werd dat de constructie van de drie-eenheid ooit bij
161
concilie is bepaald en niet iets is dat van nature bestaat, was mijn scepsis compleet. Zeker als bij het doorbreken
en bij het uitstromen men niet zoiets als een drie-eenheid signaleert. Later heb ik leren inzien dat de betekenis van het begrip: drie-eenheid toch een onmisbaarheid betreft, omdat met name door de Heilige Geest de non-dualiteit van Vader en Zoon behouden blijft en conceptualisering voorkomt, ondanks het feit dat het op het eerste gezicht zelf een concept lijkt. En die non-dualiteit is wezenlijk.
De theologische aftiteling inzake de drie-eenheid: de drie personen, is wat mij betreft verwarrend en ongelukkig gekozen, omdat bij het woord 'personen' veelal de associatie uitgaat naar menselijke vormen, gestalten of in ieder geval naar entiteiten. En daarvan is hier absoluut geen sprake. We zullen nog eens op een rijtje zetten waar hier wel sprake van is.
Van de Vader kan gezegd worden dat die kenbaar is
in het zijn, binnen de advaita gedefinieerd als Sar. De pure, alomtegenwoordige grond van het zijn. Die grond is de Ene zonder tweede, geduid als de Vader en geduid als Sar. Zijn en Sat (satyam) zijn tevens gedefinieerd als de uiteindelijke Waarheid, zoals we al eerder zagen. Want waarheid is het ontsluieren van de uiteindelijke Realiteit
en dat is zijn. De Zoon, de Logos, het Woord, komt voort uit de
Vader. Volgens het evangelie Ooh.l), zijn alle dingen door het Woord geworden en zonder dit, is geen ding geworden. In het Woord is leven, en het leven is het
licht der mensen. Het Woord, de Zoon is de innerlijke zelf-manifestatie van de Vader, van zijn, dat waarmee
162
zijn zichzelf uitdrukt. Dat geldt precies zo voor Chic, bewustzijn, ten aanzien van Sat, zoals dat in de advaita
wordt weergegeven. Chic komt van Sat, zoals de Zoon komt van de Vader.
Johannes vermeldt dat het Woord in den beginne was. Het Woord waarmee de Vader zichzelf in eeuwigheid al
tijd al uitdrukt. (Vóór Abraham was, ben ik.) Net zoals Chit het ontluiken is van Sat, het tot manifestatie komen
van Sat binnen zichzelf. Er ligt een onontkoombare correlatie tussen Sar en Chit, tussen Vader en Zoon, tussen zijn en bewustzijn. Door deze manifestatie wordt de eeuwigheid van de Vader zichtbaar, waarin de Zoon deelt.
Met de Heilige Geest heb ik meer moeite tot weergave. Het mysterie van de Heilige Geest is binnen het Godsmyst.erie het meest verborgen en het moeilijkst te duiden.
Dat komt omdat het onmogelijk valt te omschrijven, maar nochrans drager is, een medium, communicator, in
zicht, en veel meer dan dat. Jezus definieert de Heilige Geest als: het 'Koninkrijk der hemelen' en benoemt de Heilige Geest min of meer tot zijn opvolger als hij de aarde verlaat. { Joh.16: 7 e.v.) Dat wordt onderschreven in 2 Cor. I? en 18. Een opsomming kan wellicht de richting wat duiden: De Heilige Geest is de 'vreugde van het
zijn' , is 'dat waarmee ik afdaal in de afgrond van het zijn', is 'Gods innerlijk', is 'de expressie van Vader en Zoon', is
de 'advaita van God'. De laatste suggestie houdt in dat de ondeelbaarheid, de Eenheid, de non-dualiteit van Vader en Zoon middels de Geest gewaarborgd blijft, want zon
der de Heilige Geest kan men niet spreken van de Vader. De Heilige Geest helpt u 'het verstand te boven'.
163
In het diepste van mijn wezen vloei ik uit in de
Heilige Geest, waar slechts één leven, één we
zen en één werk is. Alles wat God werkt is één.
Binnen de advaita is de geest, Ananda, de vreugde van het zijn. Ook wel bliss (gelukzaligheid) genoemd. Dat laat zich aanmerkelijk gemakkelijker beschrijven dan de Heilige Geest. In direct vergelijk met gelukzaligheid kan de term 'volheid' worden genoemd, zoals die in de christelijke mystiek geldt. Vervulling of volheid wil zeggen: niets anders meer weten, horen, zien, dan het Zelf, dan God. Daar komt een immense vreugde uit voort. Het verkrijgen van het Zeif is het verkrijgen van de allerhoogste gelukzaligheid. Want bliss, (Ananda), komt op met het diepste niveau van zijn, de allerbinnenste verblijfplaats van Atman, het Zelf. De Upanishaden identificeren gelukzaligheid altijd met onsterfelijkheid, de ultieme wens van alle bewuste wezens. 'Ken en vereer dat in verrukking', zeggen de Upanishaden.
Vader, Zoon en Heilige Geest in de drie-eenheid en Sat-Chit-Ananda passen vrijwel naadloos op elkaar, zoals we hebben gezien. Ook de inkeer naar binnen, de richting van de beleving gaat simultaan. Waar de christelijke mysticus streeft naar steeds hoger hemelen (epectase), verlangt de advaitist naar steeds dieper afgrond van het Zelf. De vraag is of die beide niet alleen verschillen in semantiek, want de weg is dezelfde. Echter, de christelijk mysticus verwacht aan het eind de diepste grond, de Godheid, ook al is die onvoorstelbaar en onkenbaar. De advaitist verwacht niets dan steeds groter leegte. Daarin
164
ligt een wezensverschiL hoewel men zich kan afvragen in hoeverre een onvoorstelbare en onkenbare Godheid ook niet alleen in semantiek verschilt van ultieme, onkenbare Leegte. Maar voor beide geldt: hoe dieper men doordringt, hoe groter het verlangen naar steeds groter diepte. De meeste mystici onderkennen en benoemen dat verlangen naar steeds dieper dan ook bij herhaling; niet in het minst Meester Eckhart.
De treffende gelijkenis tussen de christelijke mystiek en de advaita vedanta onderbouwt het vermoeden, dat in aanleg iedere weg tot de uiteindelijke Godsontmoeting leidt; tot herzelfde resultaat, ongeacht de godsdienst waarbinnen die plaatsvindt. Die ontmoeting kan alleen maar tot stand komen in non-dualiteit, en in non-dualiteit vallen verschillen en onderscheid weg en daarmee de bouwstenen rot separatie. Voorwaar een uitdaging voor de filosofie van de non-dualiteit op mondiaal niveau.
Natuurlijk zijn er ook de objectieve, in het oog lopende verschillen tussen de christelijke mystiek en de advaita. We zullen er hier dan ook enkele noemen. Maar ze blijken voor het uiteindelijke resultaat niet te tellen.
Het christendom is bijvoorbeeld gebaseerd op een historisch gegeven van omstreeks het begin van de jaartelling, terwijl de hindoe-mythologie niet tijd gerelateerd is. Het hindoeïsme is dan ook de oudst bekende godsdienst; zij zit diep geworteld in haar cultuur. En in die hindoe cultuur heeft de religie een aanzienlijk grotere plaats in het dagelijks leven dan die bij ons in ons westerse christendom.
165
Het leven van een traditioneel religieus man wordt in
India geacht te verlopen in een viercal stadia: Eerst als
kind en adolescent, dan als huisvader en kostwinner en als actief deelgenoot aan het maatschappelijk bestel. Pas
wanneer zijn oudste zoon zijn plaats in het gezin en de samenleving volwaardig heeft overgenomen, trekt hij zich terug en leeft een contemplatief bestaan, en ten laatste
bevrijdt hij zich van alle bezit en bindingen in volledig
religieuze beschikbaarheid. Deze traditie vindt nog regelmatig in India plaats. Wij kunnen ons dat hier in het westen nauwelijks voorstellen. Hier bij ons worden die laatste
levensjaren vaak besteed om nog net even de kroon op het
werk te zetten. Nog net even de carrière afronden met een
paar jaar in de Raad van Bestuur, of het doen van vrijwilligerswerk, of het betrekken van een beschermde Hollandse
woongemeenschap aan de Costa del Sol.
Beschikbaarheid voor onze religieuze vervolmaking is
er hooguit wekelijks, zondags van 10.00 tot 11.00 uur.
Ik zie dat als werkelijke spirituele armoede en ik vind de
zojuist beschreven religieuze hindoe traditie dan ook ge
tuigen van aanzienlijk meer besef inzake het menselijke
bestemmingsvraagstuk, dan die in onze westerse maat
schappij. Actieve mystiek als in de dagen van Meester Eekhart, komt binnen het christendom bij de gewone burger
nauwelijks meer voor. Zou dat wél het geval zijn, dah zag
men daarbij waarschijnlijk eenzelfde toewijding inzake de bestemming, als bij de religieuze hindoe, schat ik.
Wanneer we kijken naar de inhoud, dan valt op dat
het reguliere christendom een relatie beoogt tussen de
mens en een persoonlijke God, terwijl de bestemming
166
van de mens bij de advaita resulteert in het verdwijnen
in een onpersoonlijke grond, zoals al eerder is uitgelegd. Daardoor komt het dan ook dat een middelaar (Christus,
in mindere mate ook Maria en mogelijk zelfs heiligen)
in het christendom nodig is om de afstand met de onbe
kende God te overbruggen; in de advaita is een midde
laar onmogelijk, omdat anders geen éénwording met het
Absolute kan plaatsvinden. In de advaita staat er tussen
de mens, de aspirant, en het Absolute aanvankelijk alleen
een leerproces en daarna niets meer. De mystieke variant
van het christendom neigt daar eveneens toe, omdat ook
daar éénwording wordt beoogd en niet een afstandelijke
relatie met God.
Een ander markant onderscheid dat we al eerder toelichtten, is dat het 'gewone' christendom een sterk ac
cent legt op zonde, schuld, berouw, en verlossing van
die schuld, sterker nog: het is haar essentie. Maar in de
advaita is er geen plaats voor zonde en dus ook niet voor
berouw, omdat daar geen ruimte gelaten wordt voor be
gripsvorming en dualiteit. Dat sterke accent op de zonde
in het christendom is overigens niet specifiek ontstaan met de komst van Jezus. Het christendom heeft haar
wortels met name in andere, daaraan voorafgaande stro
mingen, waarin dat zonde-schuld-boete principe al dominant aanwezig was. Augustinus zegt hierover:
'Wánt de zaak zelf die thans de christelijke godsdienst heet, bestond reeds bij de heidenen en is er sinds het begin van het menselijk geslacht altijd geweest totdat Christus zelf in het vlees kwam. Toen begon men de ware Godsdienst, die reeds bestond, met de naam 'christelijk' te duiden�
167
Wanneer men het 4• hoofdstuk van het verdienstelijke boek 'Mystagogie' van Tjeu van den Berk19 inziet, dan heeft hij daarin prachtig omschreven hoezeer het christendom bijna 'organisch' is voortgekomen uit omringende en reeds bestaande mystieke stromingen van die
tijd (bijvoorbeeld Mithras en de Essenen), inclusief de daarbij behorende opvattingen en gebruiken van die bewegingen. Het was er niet ineens, het huidige christendom, nee, het heeft een groei doorgemaakt van een verzameling van vormen met een variatie aan accenten die tamelijk amorf was - soms wezensverschillend van elkaar- totdat pas na de 4• eeuw de orthodoxe variant, de Paulinische versie dus, definitief het heft in handen nam en kristalliseerde. Er is toen m.i. bij het uitsluiten van de mystieke componenten helaas nogal wat kind met het badwater weggegooid. Vanuit de stromingen die ten grondslag liggen aan het daaruit voortgekomen christendom, zijn tamelijk wat zonde- en schuldaccenten meegekomen, die mede de huidige vorm hebben bepaald.
Een in het oog lopend verschil tussen de advaita en het christendom is nog het volgende: De spirituele mens in India zal zichzelf nooit toestaan het mysterie, het Absolute te benoemen of her re definiëren, er afstand van te nemen, dan wel zichzelf te zien als apart ervan of van aangezicht tot aangezicht ermee. En dat ligt in het christendom wel anders. Christenen zijn vaak huiverig voor advaita omdat het de radicale afstand tussen God en schepsel, die in de Bijbel zo strikt wordt bevestigd, be-
19. Tjeu v.d. Berk: hedendaags katholiek theoloog en schrijver.
168
dreigt, en omdat mensen vaak hangen aan hun autonomie en hun trots. Advaita is daarom in die zin een uitda
ging voor het christendom omdat ze meedogenloos elke conceptualisering blijft weigeren. Het is de weg van de negatie die voorkomt dat, door een vorm van geestelijke luiheid, het ego de kans krijgt zich blijvend te nestelen en op die wijze dualiteit in stand houdt. Advaira activeert
continu de verwijzing naar Lukas 17: 33:
1eder die zijn leven zal trachten te behouden die zal het
verliezen, maar ieder die het verliezen zal, die zal het ver-
nzeuwen.
Jammer genoeg begrijpt niet iedereen de draagwijdte van die laatste uitspraak, of heeft de courage om er mee aan de slag te gaan. Cru gesproken zegt die aankondiging zoveel als: gaat u achterover zitten, dan tekent u voor uw eigen teloorgang. Het verwijst rechtstreeks naar de invulling van het menselijk bestemmingsvraagstuk, hetgeen mijns inziens voor ieder van groot belang zou moeten zijn. Maar veel mensen vinden het wel best, of hebben van binnenuit niet die specifieke spirituele drang. De mysticus heeft die wel en kan zich nauwelijks voorstellen dat die drang niet bij ieder mens aanwezig is. Vandaar dat hij zich over het ontbreken daarvan met onbegrip en soms met verontwaardiging uitlaat. Die drang voert tot de essentie van het bestaan en leidt tot de zin van het leven. Zij is dan ook van onschatbare waarde. Het is diezelfde drang, die de mysticus blijvend doet zoeken naar dieper en hoger.
169
Le Saux:20 daarover: 'Helaas vinden de meeste mensen het heel natuurlijk om
tevreden te zijn met riten en voorschriften: Laat er een af spraak zijn tussen God en ons! Wij zullen Hem alle offers brengen die Hij heeft voorgeschreven, maar laat Hij ons dan met rust laten. Hij mag ons ook een plezierige en simpele catechismus geven, en een goed geformuleerde theologie, vrij van onduidelijke ideeën. Wé zullen in blijdschap psalmen zingen, de gelooftbelijdenis uitzeggen en bijvoorbeeld belijden dat er maar één God is in drie personen en dat het woord vlees geworden is, is gestorven en weer opgestaan. Wé
zullen ook de maagdelijke geboorte aanvaarden, maar we hopen dat Hij zijn eisen hiertoe zal beperken en dat Hij niet zal verwachten dat deze voorschriften enige invloed op ons leven of op ons denken zullen hebben. '
Voor een mysticus met een serieus Godsverlangen als Le Saux:, geldt dit beeld als ontluisterend. Ook Meester Eekhart beklaagt zich op die wijze over de doorsnee kerkganger:
Er zijn veel arme mensen die (na deze preek)
weer naar huis gaan en zeggen: 'Ik wil op een
plek zitten en mijn brood verteren en God die
nen.' Maar ik zeg bij de eeuwige waarheid: deze
mensen moeten verdwaald blijven en zij kunnen nooit bereiken of verkrijgen wat de ande
ren bereiken die God navolgen in armoede en
in den vreemde.
20. Henri Ie Saux, ook wel Swami Abhishikcananda (1910-1973) Franse Benedictijner monnik en advaicisc.
170
'Standaardgodsdienst vertroost, sust en bevredigt mensen en maar al te vaak verwijdert het de essentiële rusteloosheid die door God in ons hart is geplant.(!) En ook die rusteloosheid is niet gemakkelijk, want het geheim en de onweerstaanbare aantrekkingskracht van het onbekende blijft vragen stellen die voor altijd onbeantwoord blijven, en hij die denkt dat hij begrijpt, begrijpt niets anders dan zijn eigen gedachten. (typisch advaita!) Er is geen mogelijk antwoord behalve 'eruit te stappen� Zonder sterven is er geen weg voorbij de dood.
En vanuit de diepte van de ziel, van de stilte in de bron van het Zijn, rijst dan de fundamentele vraag: 'Wie ben ik?' Met name deze vraag is de openbaring van Brahman. Wtmt deze vraag brengt de geest tot stilte, een stilte die zelf werkelijkheid en waarheid is. Dit is de stilte van waaruit het Woord voortkwam, vanuit de boezem van de Vader, zoals !gnatius van Antiochië zei. Maar dit Woord is gesproken en gehoord op een niveau van het Zelf dat het waarnemend bewustzijn transcendeert. Het is geen woord voortgekomen uit een menselijke gedachte, of uit een menselijke geest, maar het is het Woord waarin alle dingen hun bron hebben, het Vedische OM, de oorspronkelijkste uiting. Het is de Logos, het woord door welk alle dingen zijn gemaakt, tot stand gekomen aan de dageraad van de eeuwigheid waarin de Vader, de bron van alle begin, uit zichzelf ontwaakte. '
Aldus prachtig weergegeven door Henri Le Saux:.
171
Le Saux:20 daarover: 'Helaas vinden de meeste mensen het heel natuurlijk om
tevreden te zijn met riten en voorschriften: Laat er een af spraak zijn tussen God en ons! Wij zullen Hem alle offers brengen die Hij heeft voorgeschreven, maar laat Hij ons dan met rust laten. Hij mag ons ook een plezierige en simpele catechismus geven, en een goed geformuleerde theologie, vrij van onduidelijke ideeën. Wé zullen in blijdschap psalmen zingen, de gelooftbelijdenis uitzeggen en bijvoorbeeld belijden dat er maar één God is in drie personen en dat het woord vlees geworden is, is gestorven en weer opgestaan. Wé
zullen ook de maagdelijke geboorte aanvaarden, maar we hopen dat Hij zijn eisen hiertoe zal beperken en dat Hij niet zal verwachten dat deze voorschriften enige invloed op ons leven of op ons denken zullen hebben. '
Voor een mysticus met een serieus Godsverlangen als Le Saux:, geldt dit beeld als ontluisterend. Ook Meester Eekhart beklaagt zich op die wijze over de doorsnee kerkganger:
Er zijn veel arme mensen die (na deze preek)
weer naar huis gaan en zeggen: 'Ik wil op een
plek zitten en mijn brood verteren en God die
nen.' Maar ik zeg bij de eeuwige waarheid: deze
mensen moeten verdwaald blijven en zij kunnen nooit bereiken of verkrijgen wat de ande
ren bereiken die God navolgen in armoede en
in den vreemde.
20. Henri Ie Saux, ook wel Swami Abhishikcananda (1910-1973) Franse Benedictijner monnik en advaicisc.
170
'Standaardgodsdienst vertroost, sust en bevredigt mensen en maar al te vaak verwijdert het de essentiële rusteloosheid die door God in ons hart is geplant.(!) En ook die rusteloosheid is niet gemakkelijk, want het geheim en de onweerstaanbare aantrekkingskracht van het onbekende blijft vragen stellen die voor altijd onbeantwoord blijven, en hij die denkt dat hij begrijpt, begrijpt niets anders dan zijn eigen gedachten. (typisch advaita!) Er is geen mogelijk antwoord behalve 'eruit te stappen� Zonder sterven is er geen weg voorbij de dood.
En vanuit de diepte van de ziel, van de stilte in de bron van het Zijn, rijst dan de fundamentele vraag: 'Wie ben ik?' Met name deze vraag is de openbaring van Brahman. Wtmt deze vraag brengt de geest tot stilte, een stilte die zelf werkelijkheid en waarheid is. Dit is de stilte van waaruit het Woord voortkwam, vanuit de boezem van de Vader, zoals !gnatius van Antiochië zei. Maar dit Woord is gesproken en gehoord op een niveau van het Zelf dat het waarnemend bewustzijn transcendeert. Het is geen woord voortgekomen uit een menselijke gedachte, of uit een menselijke geest, maar het is het Woord waarin alle dingen hun bron hebben, het Vedische OM, de oorspronkelijkste uiting. Het is de Logos, het woord door welk alle dingen zijn gemaakt, tot stand gekomen aan de dageraad van de eeuwigheid waarin de Vader, de bron van alle begin, uit zichzelf ontwaakte. '
Aldus prachtig weergegeven door Henri Le Saux:.
171
Het is dit onbenoembare, de grandeur van wat niet te omvatten is, en de onmiddellijke aanwezigheid van het onbereikbare, dat prachtig wordt bezongen in onderstaande lofzang:
Gregorius van Nazianze21: Hymne op God
0, Gij, Al-Andere Hoe anders zou men U mogen noemen!
Hoe zou een woord u prijzen: door geen woord zijt Gij te melden. Hoe zou de rede U beschouwen: door geen enkele rede zijt Gij begrijpbaar. Gij alleen zonder naam: want door U eerst is alle naam. Gij alleen ongekend door gedachten, want door U eerst is er gedachte en denkbaarheid. U prijst, wat stamelen en niet stamelen kan. U eert, wat denken en wat niet denken kan. Aller begeeren en smarten tezamen zijn om U
U smeekt het al. Tot U stamelt alles,
zinnend over Uw zinnebeeld, een zwijgende hymne. Op U alleen wacht alles, en op U dringt alles tezaam. En aller doel zijt Gij, Gij ene en alles en gene. En ook niet ene, niet alles.
21. Gregorîus van Nazîanze 329-389, bisschop, dichter, Constanrinopel.
172
Almachtige, hoe benoem ik u, de enig ongenoemde? In het donker boven de wolken dringt zelf geen hemels verstand. Genade, o, Gij Al-Andere! Hoe anders zou men U mogen noemen!
En als vrije variant op het 'Onze Vader' voeg ik daaraan toe: 'In en om mij heen zie ik dagelijks onontkoombaar het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, gebed in eeuwigheid, en dat is wél mijn geleefde ervaring. Amen.'
Het zijn er weinigen die Meester Eckharts taal begrijpen en ook de weg via de advaita vedanta, is aanvankelijk voor ons westerlingen moeilijk te begaan en kost veel tijd en grote inspanning. Maar naar mijn stellige overtuiging is er in de huidige tijd nauwelijks een andere mogelijkheid om als christen via de onmiddellijke ervaring, de daadwerkelijke Godsontmoeting te realiseren, dan middels de advaita vedanta of het zenboeddhisme.
Vroeger was die weg er nog wel via de christelijke mystiek, zelfs tot in de late middeleeuwen. Ik hoop dat, met hulp van Meester Eckhart, te hebben getoond in dit werkje. Die weg is helaas in de loop der tijd verdwenen onder druk van de reguliere, dogmatische Kerken.
Ik hoop hier tevens te hebben laten uitkomen dat alle directe bevrijdingswegen in laatste instantie onafhankelijk zijn ván de godsdienst of de filosofie waardoor ze worden gerepresenteerd, en dat non-dualiteit de uiteindelijke ba-
173
sis is van ons aller diepste wezen. Wanneer u dat, na het lezen van dit boekje, in alle helderheid ziet, dan was ons beider inspanning niet te vergeefs.
Er zal bij u nu weinig twijfel meer bestaan aan de ultieme bestemming van de religieuze mens: de vereniging met zijn oorsprong. Het is inmiddels ook overduidelijk dat theoretische benaderingen daarbij ten laatste tekort schieten. Het moet gewoon gedaan worden. De weg moet niet alleen bestudeerd en beleden, maar ook gegaan worden, en op die reis heeft de aspirant vrijwel altijd een begeleider, een leraar nodig. Iemand die hetzelfde parcours al heeft afgelegd, en de Godsontmoeting, de verlichting heeft ondergaan. Men kan anderen niet leren schaatsen als men zelf nog nooit de ijzers onder heeft gehad. Het bovenstaande is bij uitstek het advaitische standpunt, dat ik volmondig onderschrijf. Het was in het verleden zelfs zo dat in de advaitatraditie- nadat verlichting had plaatsgevonden - er van de desbetreffende verwacht werd, dat die nog ten minste een jaar of tien, twaalf in eenzaamheid en stilte verbleef, alvorens zich als leraar beschikbaar te stellen.
Helaas gaat dat in de christelijke Kerken volstrekt anders. Daar is het geen voorwaarde dat de leraar, de predikant, dan wel de priester, de wedergeboorte moet hebben ondergaan.
Sterker nog: ik ken er geen bij wie dat wel het geval is. Alleen in rituelen, in vorm en in intellectuele, cognitieve exegese geven zij leiding aan geloof en bezieling, maar
174
geen van hen is in staat om de weg tot het Koninkrijk uit eigen ondervinding aan hun gemeente voor te leggen en te begeleiden. Axme gemeenten!
Met Kerst maakte men bij het nieuws op de radio bekend dat de Paus het Urbi et Orbi had uitgesproken, en dat hij in een herderlijke toespraak daaropvolgend de mensen had geadviseerd wat minder egocentrisch te leven. 'Dat zij toch wat meer aandacht zouden moeten schenken aan hun medemens, hun naaste en aan God', citeerde de nieuwslezer. In één adem was dat gezegd door de man die Gods Kerk op aarde bestiert, door de hoogst geplaatste religieus.
Even een pleidooi voor wat meer aandacht voor Jan, Piet en God dus. Het viel even stil bij mij. Bij u nu waarschijnlijk ook. Mijn God, wat een godsbeeld! Wat is er toch gebeurd met de Kerk? Wat is er met haar gebeurd ...
175
Geraadpleegde literatuur
Het Oude en Nieuwe Testament van de Bijbel als
mede de Apocriefe Boeken
Christelijke mystiek
Gilles Quispel: Het evangelie van Thomas Gilles Quispel: Het evangelie der Waarheid
Traktaten van Eckhart: Over God wil ik zwijgen
Preken van Eckhart: Over God wil ik zwijgen Hasso Schelp: Waar God naamloos is
Meister Eckhart: Het boek van de Goddelijke troost
Meister Eckhart: Uit stilte geboren
Jacques Benoir: Meester Eekhart
Frans Maas: Van God houden als van Niemand, preken van Eckhart.
H. Aalbers: De levensleer van Meister Eekhart
177
C.O. Jellema: Seuse, het boek der waarheid en Tauler, preken.
T homas a Kempis: De navolging van Christus Prof dr. B. Delfgaauw: Thomas van Aquino, over het
zijnde en het wezen
Nicolaas van Cusa: Het zien van God Dag Hammarskjöld: Een kluizenaar in New York Dag Hammarskjöld: Merkstenen Anker Larsen: Zijn hele oeuvre Aurelius Augustinus: Belijdenissen A.P. Bos: Geboeid door Plato Prof. dr. Is v. Dijk: Socrates M. Rutten: Voor mijn oorsprong vechtend, Origenes
Boris Todoroff: Laat heb ik u liefgehad Boris Todoroff: Een verlangen naar eenheid
Otger Steggink en Kees Waaijman: Spiritualiteit en mystiek G.P. Lurtikhuizen: De veelvormigheid van het vroegste
Christendom Angelus Silesius: De hemelse Zwerver
Ben Schomakers: Dyonisius de Aereopagiet, over mys
tieke theologie William James: Vormen van religieuze ervaring T jeu v.d. Berk: Mystagogie
Jacques Derrida: Hoe niet te spreken
178
Non dualiteit
David Godman: De leringen van Ramana Maharshi John Levy: Non-dualiteit Nisargadatta Maharaj: Zijn hele oeuvre
J. Krishnamurti: Zijn hele oeuvre Alexander Smit: Bewustzijn Alexander Smit: Subjectief gewaarzijn Alexander Smit: Het directe pad Wolter Keers: Jnana yoga, advait vedanta
Jean Klein: Open voor het ongekende
Jean Klein: Wie ben ik? Jan Kersschot: Coming home Ken Wilber: Een beknopte geschiedenis van alles
Tsoknyi Rinpoche: Carefree Dignity Rudolf Otto: Siddhanta des Ramanuja Henri Le Saux: Zijn gehele oeuvre
179
Eerder verschenen bij uitgeverij Samsara
Ramana Maharshi in woord m buld.
978-90-77228-63-0
Nisacgadatta Maharaj b1 woord m bt!tld.
978-90-77228-60-9
Alles en Niets Tony Parsons
978-90-77228-73-9
Ons hart weet alles ShamiMayi
978-90-77228-64-7
Unieke teksten en uniek foco
maceriaal van een van de groot
ste wijzen van India.
Nog niet eerder gepubliceerde
reksten van deze beroemde goe
roe. Mee ruim honderd unieke
foto's.
Een weergave van gesprekken en
dialogen mee Tony Parsons.
Teksten van, en gesprekken met
ShantiMayi, de eerste vrouw
die als leraar erkend werd in de
Sacha-tradirie.
Spiritueel Incorrecte Verlichting
J�dMcKmna
978-90-77228-45-6
Open voor de Bron Douglas E Harding
978-90-77228-61-6
Dansende Leegte Adyashanti
97 8-90-77228-57-9
Non-Dualiteit ferry Katz
978-90-77228-39-5
·· , -;.2� 1L c. � �_- "f- '
i,_r- ' '""� \ .. ... { -- :�-+� \- \-; ffr.RfUUfUIII
.... .....,
Zelfrealisatie, is dit n u alles? jan van D�ldw
978-90-77228-48-7
Dit tweede boek van Jed Mc
Kenna kan schokken, wakker
schudden, ontroeren, confron
teren en misschien zelfs wel
verlichten, maar koud laten zal
het niemand!
Open voor de Bron bevat een
verzameling geschriften, uit
spraken en praktische gewaar
zijns-oefeningen van Douglas E.
Harding.
In Dansende Leegte staat het
mooisre uit een serie gesprek
ken en lezingen van Adyashanti,
gehouden russen 1996 en 2002.
Een bundeling teksten over
non-dualiteit uit westerse en
oosterse bronnen. Uit o.a. het
christendom, boeddhisme,
soefisme, de kabbala en de film
The Matrix.
Jan van Delden's verhaal over de
stoelendans in tekst en beeld.
Bevat tevens twee dvd's van
samen vier uur waarop van
Delden aan het werk is te zien.
ANTHONY DF.MELLO
Anthony de Mello, een bloemlezing uit zijn werk William Dych S.j.
978-90-77228-51-7
Zijn Florion Totbagara
978-90-77228-43-2
Tao Te Tsjing Sam Hamill I Lao Tse
978-9 0-77228-40-1
Woorden van Boeddha Anne Bancroft
978-90-77228-44-9
Zomaar verlicht Suphm Jourdain Gilles Farca
978-90-77228-47-0
Een bloemlezing uit her be
langrijkste werk van Anthony
de Mello, met ved verhalen en
parabels.
Een verslag van gesprekken mee
Florian Tathagata waarin het
moment 'nu' centraal staat.
Een prachtige nieuwe vertaling
van deze klassieke Chinese tekst,
met kalligrafie van
Kazuaki Tanahashi.
Een bloemlezing uit de oudst
bekende geschriften met de
woorden van Boeddha,
gerangschikt op onderwerp.
Dialogen russen de Franse
schrijver/journalist Gilles
Pareet en Stephen Jourdain met
als kernthema: wat is waarheid?
Eén Eén }ohn Grevm
978-90-77228-52-4
Anton Heyboer De filosofie van un oor-
sprankelij/u geest
978-90-77228-34-0
Van leerling tot meester Soko Morinaga
978-90-77228-38-8
Oneindige cirkel Banie G!tmman
978-90-77228-37-1
Jnana Yoga Wolter A. Kem
978-90-77228-35-7
In dit boek laat de schrijver ons
glashelder zien dat het denken
nooit problemen van de geest
kan oplossen, net zoals het oog
zichzelf ook niet kan zien.
Leven, kunst en gedachtewereld
van Anton Heyboer in woord en
beeld. Heyboer noemde zichzelf
'zenmeester'. In die hoedanig-
heid heeft hij prach rige teksten
geschreven waarvan er een aan-
tal in dit boek is opgenomen.
Dit boek verrelt het levensver-
haal van de Japanse zenmeester
Soko Morinaga (1925-1995).
Een omroerend, warm en wijs
boek.
In dit boek geeft Glassman
commentaar op drie zenteksten:
De Harrsoetra, de Sandokai en
de Voorschriften voor de Bodhi-
satrva.
Een bundel anikelen en be
schouwingen over advaita,
oorspronkelijk uitgegeven door
de Stichting Yoga Nederland in
1972. Nog steeds even actueel
en helder als toen.
J nana yoga in de praktijk Rita Beinuma
978-90-77228-33-3
Never miml W&yne Liquonnan
978-90-77228-41-8
De weg van stilte Amhony d" Mello
978-90· 77228-32-6
Spiriruele verlichting? Vergeet het maar! jedMcKenna
978-90-77228-29-6
Hoogbegaafd, nou èn1 \�ndy Lammers van Toormburg
978-90-77228-31-9
Een origineel en praktisch boek
over hoe je J nana yoga in het
dagelijkse leven toepast. Met
oefeningen.
Een non-dualistische beschrij-
ving en uitleg van meer dan
honderd verschillende spiriruele
onderwerpen.
Een combinatie van christelijke
mystiek en oosterse filosofie met
prachtige verhalen en simpele
gewaarzijnsoefeningen.
Een roman over het reilen en
zeilen van een spirituele leefge
meenschap. Spannend,
humoristisch en filosofisch.
Een onrdek-boek over
hoogbegaafdheid met ruim 1 00
illustraties in kleur!
Voor kinderen van 5 tot 99 jaar!
Vrijheid in overgave Gesprekken mee Gangaji, een Word wat je bent Een verzameling reksten van de Gangaji
leerling van Sri Poonjaji, over Alan�m
pionier van de 'new age' over
978-90-77228-27-2 o.a. macht, seks, emoties, 97 8-90-77228-23-4 uiteenlopende onderwerpen
waarheid en overgave. zoals: taoïsme, boeddhisme,
christendom, hindoeïsme,
psychologie en psychotherapie.
Je bent niet wat je denkt Gesprekken (satsang) met Jan De denkbeeldige geest Informele gesprekken met de jan van Rossum
van Rossum over wie of wat we U. G. Krishnamurti
man die werkelijk geen conces-
978-90-77228-28-9 in werkelijkheid zijn. 978-90-77228-24-1 sies doet en alle spirituele tradi-
ties, als zijnde verzinselen van de
geest, in heldere en duidelijke
bewoordingen van tafel veegt.
Onwerdds wijs Een parabel over een hilarische Het hart van bewustzijn Deze tekst is een juweel, en �;w;, �i 7homas Byrom doorstaat de vergelijking met de conversatie russen een uil en een
978-90-77228-30-2 konijn. Noem hec zen, taoïsme Een verraling van de Tao te King, Bhagavad Gita of
of advaita. Ashravakra Gira de Hart sutra met glans. Zeker
978-90-77228-22-7 ook door de prachtige, poëtische
vertaling van Byrom.
Metanoia Via de psychiatrie en de psycho- Vrij zijn Een commentaar op de Ash-fan Foudraine
therapie komt Jan Foudraine tot WolterKem
tavakra Samhita. Nu nog even
978-90-77228-25-8 het thema bevrijding, en tot de 978-90-77228-26-5 actueel als toen deze serie Ie-
conclusie dat wat wij de zingen, 25 jaar geleden, werd '
persoonlijkheid' noemen, wel gehouden. De kernvraag was en �-- �
eens iets heel anders zou kunnen is: 'Wie ben ik?'
zijn dan wordt aangenomen.
�iCQ(' Inzicht Een verzameling inspirerende Ontwaken in Een persoonlijk, ontroerend Vingas wijzmd naar
teksten van zestien bekende het alledaagse
verhaal over bewustwording. de maan joa12 Tollifioll auteurs, uitgebracht ter ere van Eerlijk, humoristisch en diep-
978-90-77228-21-0 het eerste lustrum van het tijd- 978-90-77228-1 5-9 gaand.
schrift InZicht, waar regelmatig
publicaties van deze auteurs in
verschijnen.
- ......
,....., __ _
Eeuwigheid NU! Francis Lucillt
978-90-77228-13-5
VerUchting voor beginners Clmck Hillig
978-90--77228-09-8
Wiezoekt zal niet vinden Ram Tzu
978-90-77228-0 I
Beat u nét zo gelukkig als uw hond? Alan Cohm
978-90-77228-03-6
Zoek geen antwoord Stevm Harrison
978-90-77228-02-9
Gesprekken met Francis Lucille
over onze 'ware natuur' waaruit
zijn eenvoud, warmte en helder
heid duiddijk blijken.
'Chuck Hilligs boek herbergt
briljante inzichten. Eén ervan
kan je leven al ingrijpend ver
anderen.'
-Deepak Chopra, MD.-
In I 00 humoristische beschou
wingen worden de 'zoeker', de
'zoekrochr' en de 'uitweg' op de
hak genomen.
Humoristische cartoons en rek
sten over een hondje dat in her
'nu' leeft en daarom volslagen
gelukkig is.
In dit boek verdedigt psycho
loog en schrijver Steven Harri
son de stelling: 'Waarom levens
vragen nergens toe leiden.'
Zoals Het Is Tony Partons
978-90-77228-05-0
Ontwaken in de droom LeoHartong
978-90-77228-07-4
Kennendheid Alocam:kr Smit
978-90-77228-04-3
Dialogen met Tony Parsons over
zijn boek 'Het Open Geheim.'
Een persoonlijk verslag over
bewustwording van 'wat is.'
Helder en humocistisch.
Een bloemlezing uit het werk
van de in 1998 overleden
Nederlandse advaira-leraar
Alexander Smir.
Bewustzijn Anthony de Mtllo
978-90-77228-16-6
Wijsheid uit het hart Alan Cohen
978-90-77228-17-3
Parels voor de ziel ClmckHiUig
978-90-77228-18-0
••• Niemand daar TonyParsom
978-90-77228-19-7
De structuur van Zijn Roy Wlmwry
978-90-77228-12-8
De jezuïet Anthony de Mello
vermengt christelijke mystiek
met boeddhistische wijsheid en
komt daarbij tot een prachtige
synrhese.
Een verhelderend, humoristisch
boek met parabels, anekdotes,
gedichten en citaten uit verschil
lende tradities.
Een verzameling gedachten en
overpeinzingen van de psycho
therapeut Chuck Hillig waarin
oosterse wijsheid en westerse
psychologie samenkomen.
Dialogen met Tony Parsons.
'Er is geen beter of slechter, er
is geen pad en er valt niecs te
bereiken. Alles wat verschijnt is
bron. '
'Dit boek legt in heldere
bewoordingen de basis van
het spirituele zoeken bloot.'
-Ramesh S. Balsekar-
I I
Niemand hier ... Tony Parsons
978-?0-77228-11-1
Eén-zijn in relaties Suvm Harrison
978-90-77228-10-4
Het gelukkige kind Suven Harriron
978-90-77228-20-3
Terug van nooit weggeweest Jan van Delden
978-90-77228-06-7
Er was eens ••.
Rmrmh Balsekar
978-90-77228-14-2
Een weergave van dialogen met
Tony Parsons, o.a. gehouden in
Amsterdam in 2002.
Steven Harrison toont in dit
boek aan dat we altijd en overal
in relatie zijn. Ongeacht of we
dat willen of beseffen.
'Een imposant boek met
verfrissende, nieuwe inzichten
over het thema opvoeding'
-foseph Chilton Pearce-
Een geheel nieuwe en originele
visie op het oude heldendicht
van Homerus: de Odyssee.
Jan van Delden ziet de reis van
Odysseus als een metafoor voor
een innerlijke reis naar duur-
zaam geluk.
Door middel van verhalen en
anekdotes maakt de lezer kennis
met het unieke onderricht van
de inmiddels 86-jarige Ramesh
Balsekar.
12
Onze titels, met een tekstfragment, kunt u ook zien op onze website:
www.samsarabooks.com
Daar vindt u informatie over de boeken in voorbereiding, de agenda met informatie over lezingen
van onze auteurs en kunt u zich opgeven voor onze nieuwsbrief.
Samsara Uitgeverij bv Herengracht 341
1 016 AZ Amsterdam Telefoon: 020- 5550366
Fax: 020- 5550388
E-mail: [email protected]