Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT 1€¦ · Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT 1.2...
Transcript of Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT 1€¦ · Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT 1.2...
Instituut Fysieke Veiligheid
Postbus 7010
6801 HA Arnhem
T 026 355 24 00
F 026 351 50 51
Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT 1.2 Verantwoording van Casusroos 1.0; handleiding voor de selectie van
voorbeeldcasussen
3. Dossier Milieubescherming bij incidenten (2010)
Milieubescherming bij incidenten 3 Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 2
Het onderzoek naar voorbeeldcasussen is uitgevoerd door Rondas-Safety Consultancy,
gebruikmakend van de FACTS-incidentendatabank van TNO en (met welwillende
medewerking) de databank van de MOD (RIVM). Het project Milieubescherming bij incidenten wordt uitgevoerd in overleg met professionals die bij incidentbestrijding zijn betrokken, met name de Landelijke vakgroep ongevallenbestrijding gevaarlijke stoffen (LV-OGS van de NVBR), de BOT-mi-Expertgroep (VROM-Inspectie) en het Landelijk informatiepunt ongevallenbestrijding gevaarlijke stoffen (LIOGS/DCMR). Andere gremia die belang hebben bij de multidisciplinaire afstemming van te ontwikkelen
instrumenten om het milieu bij incidenten te beschermen, worden dringend uitgenodigd aan het project deel te nemen en/of bij te dragen aan de dossiervorming. Ondanks de aan de samenstelling van de tekst bestede zorg kan de samensteller geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade, die zou kunnen voortvloeien uit enige fout of onzorgvuldigheid die in deze handreiking zou kunnen voorkomen.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enigerlei andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut Fysieke Veiligheid. Nieuwe uitgave, 2013 ISBN 978.905.643.472-4 © Instituut Fysieke Veiligheid, Arnhem Uitgave: Instituut Fysieke Veiligheid
Postbus 7010 6801 HA Arnhem T 026 355 24 00
Deze uitgave is als elektronisch bestand te downloaden vanaf www.kennisdocumenten.nl.
Milieubescherming bij incidenten 3 Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 3
Colofon
Opdrachtgever: Redactieraad Brandweer en Crisisbeheersing
Contactpersoon: Hans Groot Kormelink (Informatie/IFV)
Titel: Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT, versie 1.2
Subtitel: Verantwoording van Casusroos 1.0; handleiding voor de selectie
van voorbeeldcasussen
Jaar: 2013
Status: Informerend
Dossier: Milieubescherming bij incidenten
Reeksnummer: 3
Versiebeheer: Verwerking van voorstellen van de NVBR ter verbetering van de implementeerbaarheid
4 oktober 2011
Inhoudelijke vaststelling versie 1.1 en vaststelling Implementatie-/communicatieplan; Redactieraad B&C
6 oktober 2010
Juridische check; Informatie/IFV 9 december 2010
Review eindconcept 1.0 16 november 2010
Internetenquête onder betrokkenen en belanghebbenden bij milieubeschermingsmaatregelen (gelegenheid om zienswijzen kenbaar te maken); Onderzoek/IFV
23 juli 2009
Tussenrapportage over analyse MOD-casussen 22 juni 2009
Plan van Aanpak Casusroos 25 augustus 2008
Programma van Eisen project Milieubescherming; Redactieraad B&C
6 november 2007
LV-OGS (NVBR), BOT-mi-Expertgroep (VROM-
Inspectie), LIOGS (DCMR)
Peer review: Hans Baksteen (Rondas-Safety Consultancy); Hugo Teerds
(Informatie/IFV); Clemon Tonnaer, Vincent van Vliet
(Onderzoek/IFV)
Auteurs: Vincent van Vliet (Onderzoek/IFV)
Eindredactie: Anita Stoorvogel (IFV)
Milieubescherming bij incidenten 3 Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 4
Voorwoord
Bij branden en ongevallen zijn hulpdiensten er vanzelfsprekend op gericht om de
veiligheid van mensen (en zo mogelijk dieren) te garanderen. Daarnaast is de
bescherming van het milieu (in de brede zin van de Wet milieubeheer) een taak waar
hulpdiensten zorg voor hebben. Het is daarom belangrijk dat hulpverleners (met
name brandweer) zo goed mogelijk met kennis ondersteund worden om de milieu-
effecten van branden en ongevallen op de meest adequate wijze te kunnen
beperken.
De Casusroos is een model om incidenten met ernstige milieugevolgen te kunnen
categoriseren. Zoals een windroos helpt om voorbereid te zijn op het weer, kan de
Casusroos helpen bij de voorbereiding van de juiste aanpak van een incident. Het
dient de beeldvorming bij het maken van inzetplannen in de geest van het BOB-
proces tijdens een repressieve inzet.1 De kenmerken van deze en toekomstige
voorbeeldcasussen zullen in een nog te ontwikkelen Besluitvormingsondersteunend
instrument worden opgenomen. Deze tool krijgt een rekenmodule waarmee snel een
kosten-batenanalyse gemaakt kan worden van de milieugevolgen van alternatieve
inzetmogelijkheden: een besluit zoals 'gecontroleerd laten uitbranden' kan dan door
het COPI en/of ROT verantwoord genomen worden.2
De verwachting is dat nadelige, soms onherstelbare milieugevolgen (van de
bestrijding) van incidenten hiermee beperkt worden.
De Casusroos zelf is beschreven in een separaat document. Dit rapport doet verslag
van een aantal deelonderzoeken, die nodig waren om deze Casusroos te kunnen
ontwikkelen. Het geeft daarmee inzicht in de achtergronden van de Casusroos.
Zoals in de Redactieraadvergadering van 25 juli 2010 is besproken zal de Casusroos
een ‘levend document’ zijn dat regelmatig aangepast zal worden aan nieuwe
casuïstiek. In die zin is dit verslag tevens een handleiding voor de voortdurende
actualisatie van de Casusroos.
Guus Swillens
voorzitter Redactieraad Brandweer & Crisisbeheersing
1 BOB staat voor Beeldvorming, Oordelen, (nemen van) Besluiten, het iteratieve, mentale denkproces dat bevelvoerders van de brandweer toepassen bij de voortschrijdende inzetplanning bij een brand of ongeval. 2 COPI staat voor COmmando Plaats Incident; ROT staat voor Regionaal Operationeel Team. Het zijn organen van de hoofdstructuur van de veiligheidsregio voor rampenbestrijding en crisisbeheersing. Ze zijn belast met de operationele coördinatie. Aan de top van deze structuur staat het Regionaal Beleidsteam (RBT), eventueel in combinatie met nationale (departementale) coördinatieorganen, die zich richten op de bestuurlijke coördinatie bij (dreiging van) regio- en landsgrensoverschrijdende effecten.
Milieubescherming bij incidenten 3 Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 5
Inhoud
Voorwoord 4 1 Inleiding 6
1.1 Doel 6 1.2 Concept van de Casusroos 8 1.3 Leeswijzer 9
2 Onderzoeksaanpak 11 3 Onderzoeksresultaten 12
3.1 Literatuurstudie 12 3.2 Relatie-analyse 13 3.3 MOD-casusbank 15 3.4 DCMR-casusbank 19 3.5 TNO/FACTS-casusbank 20
4 Verantwoording casuskeuzes 24 4.1 Introductie casusroos 24 4.2 Introductie gestandaardiseerde casusbeschrijving 25 4.3 Verantwoording van de casuskeuzes 27 4.3.1 Gevaarlijke stoffen zonder brand/explosie (1-8) 28 4.3.2 Gevaarlijke stoffen met brand/explosie (9-13) 29 4.3.3 Overige brand-/explosiescenario's (14-16) 30 4.4 Wijze van incidentbeschrijvingen 30
5 Onderzoek handelingsrepertoire 32 5.1 Kwaliteit incidentendatabanken 32 5.2 Ordening naar gevolgen voor bodem, water, lucht 32 5.2.1 Bodemverontreiniging 34 5.2.2 Waterverontreiniging 37 5.2.3 Luchtverontreiniging 40 5.3 Samenvatting van milieubedreigingsaspecten 42
6 Aanbevelingen 44 BIJLAGE 1 Afkortingen- en begrippenlijst 46 BIJLAGE 2 Literatuurlijst 48 BIJLAGE 3 Storybuilder 50 BIJLAGE 4 Indeling modaliteiten naar schadepotentie van vrijkomende
giftige, niet-brandbare stoffen 52 BIJLAGE 5 Typerende effecten van de zestien geselecteerde incidenten 53 BIJLAGE 6 Kenmerken van de geselecteerde casussen 58 BIJLAGE 7 Overzicht van mechanismen van milieubedreiging 61
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 6
1 Inleiding
In dit rapport wordt inzicht gegeven in de achtergronden van de Casusroos. De
Casusroos wordt als een separaat document uitgegeven. Het komt voort uit een
onderzoek naar de revisie van verschillende (verouderde) documenten op het
gebied van milieubescherming van incidenten. De revisie van uitgaven van het
ministerie van BZK is bij het Nibra (nu IFV) in beheer gegeven. Uit dit onderzoek
kwam naar voren dat er weinig meerwaarde was gelegen in het simpelweg
‘actualiseren’ van deze documenten, maar dat er gezocht moest worden naar
een nieuw instrument dat hulpverleners (met name brandweer) beter in staat
zou stellen om de milieubeschermende zorg bij incidentenbestrijding te kunnen
realiseren.
Met een dergelijk instrument wordt beoogd hulpverleners inzicht te bieden in de
generieke, algemene effecten van incidenten waarbij het milieu in enge zin, de
flora en fauna en cultureel erfgoed in ernstige mate wordt bedreigd of
beschadigd.3 Het inzicht in milieugevolgen van incidenten is noodzakelijk omdat
hulpverleners, in het bijzonder de brandweer, prioriteit (moeten) geven aan de
milieuaspecten 'veiligheid en gezondheid' van de mens. Door deze prioriteit
kunnen andere milieuaspecten, zoals de zorg voor ecologie of cultureel erfgoed,
soms ondergesneeuwd raken. De praktijk leert dat bij de inzetplanning van de
bestrijding van een incident vaak volstaan wordt met het (doen) alarmeren van
de milieudienst. Aangezien de meeste (regionale) milieudiensten een langere
opkomsttijd hebben dan de brandweer, wordt het milieueffect van de
inzetplanning pas in tweede termijn meegewogen: vaak is de bestrijding dan al
ingezet met mogelijk onomkeerbare gevolgen voor de natuur en cultuur.
Op basis van het voortschrijdende inzicht in de wijze van milieubescherming bij
incidenten, moeten handzame instrumenten ontwikkeld worden voor
leidinggevenden van respectievelijke disciplines in het COPI respectievelijk het
ROT.
1.1 Doel
Het doel van de revisie van de oorspronkelijke, op milieubescherming gerichte
BZK-documenten, is vastgelegd in het Programma van Eisen, dat 6 december
2007 door de Redactieraad Brandweer en Crisisbeheersing is vastgesteld. Het
doel is meerledig:
1. Algemeen:
Inzicht bieden in taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van
(overheids)diensten die betrokken zijn bij milieu-incidenten. Inzicht bieden
in juridische aspecten van schadeverhaal en aansprakelijkheidstelling voor
de directe milieuschade, indirecte milieuschade ofwel vervolgschade en
3 In dit rapport wordt, overeenkomstig de Wet milieubeheer, het begrip ‘milieu’ breed opgevat. Dus
zowel flora en fauna alsook cultureel erfgoed. De Evaluatiecommissie Wm stelt dat onder milieu de volgende aspecten moeten worden begrepen:
de bescherming en verbetering van de kwaliteit van water, bodem, en lucht ecologische, cultureel-wetenschappelijke en ethische waarden de bescherming van de gezondheid van de mens en van dieren en planten, van materiële goederen en de relaties daartussen.
Tevens:
de zorg voor de doelmatige verwijdering van afvalstoffen de zorg voor zuinig gebruik van energie en grondstoffen, alsmede de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar een inrichting [Rapport ECWM 2003/15, april 2003].
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 7
schade t.g.v. de verstoring van de openbare orde als gevolg van
noodzakelijke OOV-maatregelen.
2. Pro-actie/Preventie:
Advisering over door het bevoegd gezag Wm te stellen maatregelen ter
beperking van de milieu-effecten bij brand en tevens ter beperking van de
risico's van de werknemers van de inrichting, de omwonenden en de
hulpverleners, in het bijzonder de brandweer die belast is met de
beheersing van de brand en de effecten daarvan.
3. Preparatie/Repressie (bestuurlijk/strategisch):
Beschrijving van de multidisciplinaire wijze van optreden voor een zo
beperkt mogelijk aantal generieke milieu-incidenten in de geest van de
Referentiekaders crisisbeheersing ex Wet op de veiligheidsregio's. De
primaire milieu-incidentenbestrijdingsprocessen worden in termen van
organisatie, taken, competenties en output beschreven. De consequenties
voor de sturende, informatie processen en ondersteunende processen
worden voor deze generieke gevallen uitgewerkt ('knoppenmodel'). Voor
dilemma's zoals 'blussen versus laten branden' worden voorstellen gedaan
voor bestuurlijke besluiten.
4. Preparatie/Repressie (tactiek/techniek):
Beschrijving van uniforme, standaard werkwijzen voor de betrokken
disciplines met handreikingen voor coöperatie, coördinatie en
communicatie.
5. Nazorg:
Beschrijving van de herstelprocessen, vaak uitgevoerd door
gespecialiseerde bedrijven, met het oogmerk dat de eerder betrokken
overheidsfunctionarissen eventuele gevaarzettende activiteiten kunnen
onderkennen, waar met name brandweer stand-by moet staan.
Bij de vaststelling van het bovenbedoelde PvE heeft de Redactieraad
meegegeven dat de nieuwe publicatie voor alle betrokken disciplines handzame
informatie moet bieden, inclusief aspecten van de arbeidsveiligheid voor de
(bijstandverlenende) hulpverleners die aan milieugevolgen van een
incident(bestrijding) worden blootgesteld. Deze instructie is in een Plan van
Aanpak uitgewerkt, waarin de volgende structuur voor de beoogde publicatie is
voorgesteld.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 8
1.2 Concept van de Casusroos
Het idee van de Casusroos is als die van een windroos. Het geeft, met
aanvullende detailinformatie, een indicatie van de te verwachten
milieuproblematiek, zoals westenwind vaak nattigheid betekent. Vanuit het
kruispunt van het assenkruis vertrekken (gesteld) acht tot zestien pijlen naar
symbolen of foto's, die evenzoveel casussen uitbeelden. De casussen
onderscheiden zich onderling op essentiële aspecten op karakteristieke
kenmerken. De kenmerken van deze verschillen worden in een tabel
weergegeven, evenzo informatie over de beste wijze van optreden (best
practice).
De richting van de casuspijl geeft een indruk van de aard van de casus:
bijvoorbeeld acuut milieuprobleem versus (zeer) lange termijn probleem; mono-
milieudisciplinair versus milieu én OOV, onherstelbaar versus (tegen kosten)
herstelbaar.
Het (in principe) digitale plaatje van de Casusroos wordt ondersteund door een
casusdatabank, waarin een samenvatting, het volledige verslag en referenties
van betreffende casus te vinden is. Zodoende kan de Casusroos als opleidings-
en trainingsmateriaal, de basis leggen voor de voorbereiding van professionals
van verschillende disciplines op (dankzij het succesvolle veiligheidsbeleid in
Nederland) zeldzame incidenten met grote milieudreiging.
Op een of andere manier zou de Casusroos kenbaar moeten maken welke casus
vaak en welke zelden voorkomt. Een andere, nog te onderzoeken, mogelijkheid
1. BESLUITVORMINGSONDERSTEUNEND INSTRUMENT Het beoogde instrument is, in overeenstemming met onlangs ontwikkelde tools voor milieubeheer (bodem (RIVM); oppervlaktewater (Waterdienst)), een digitale voorziening die, gegeven plaats, aard en omvang van een incident, voorstellen genereert voor de milieuverantwoorde, multidisciplinaire incidentbestrijding. Het moet ten minste toegepast kunnen worden door het COPI én ROT. De voorstellen worden zo mogelijk doorgerekend ten behoeve van een kosten-baten-analyse. Hierbij worden de belangen van de hulpverleners (Arbo-wet), (potentieel) getroffenen (Risicobeleid) en economie (cf. Wm, art. 5.1, lid 2e) tegen elkaar afgewogen. De betrokken bevoegde gezagen kunnen vervolgens met argumenten omkleed afwijken van de voor normale situaties bedoelde voorschriften.
2. ACHTERGRONDINFORMATIE
Een digitale bibliotheek met actuele en historische documenten; een officiële referentie voor informatie en adviezen die opgenomen zijn in het Besluitvormingsondersteunend instrument. Onder te brengen bij het Infopunt Veiligheid, het wettelijk ingestelde loket voor bestuurders, beambten en bedrijven met verantwoordelijkheden en taken in het domein van fysieke veiligheid.
3. WET-EN REGELGEVING Een overzicht en analyse van de relevante regelgeving van overheid (wetten), bedrijfsleven (normen), publieke en private hulpverleningsdiensten (brancherichtlijnen), e.d. Door inzicht in de gemeenschappelijke kenmerken van beleid, uitvoering (waaronder handhaving) en kwaliteitscriteria betreffende het milieu (in brede zin), zijn operationele en bestuurlijke besluitvormers in staat om sectorale regels in bijzondere, want ‘incidentele gevallen’, in-de-geest-van-de-wet(ten) te interpreteren.
4. CASUSROOS
Een handzaam overzicht van maatgevende en beeldbepalende incidentgevallen met van elk de specifieke kenmerken zoals plaats, aard en omvang van het incident, de gevolgen voor het milieu (in brede zin), de effectief gebleken wijze van bestrijding respectievelijk sanering en zo mogelijk de balans van maatschappelijke kosten. Naar analogie van de windroos onderscheiden de geselecteerde gevallen zich naar hun gevolgen. De Casusroos kan toegepast worden bij de training van leidinggevenden in het BOB-proces (beelvorming-oordelen-besluit formuleren). Nieuwe incidenten, mits adequaat geëvalueerd, kunnen de plaats innemen van overeenkomstige gedateerde gevallen.
Figuur 1-1: Opzet van de doorlopende ontwikkeling van het dossier Milieubescherming bij incidenten
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 9
is om in plaats van frequentie, het product van frequentie en
maatschappelijke kosten als urgentietypering te nemen.
In plaats van of naast de vormgeving in termen van tegenpolen, kunnen in de
toekomst andere termen voor de vormgeving relevant blijken. De schets van de
Casusroos (zie figuur hieronder) illustreert het concept dat bij aanvang van de
ontwikkeling van de Casusroos 1.0 voor de geest stond.
De Casusroos moet zodoende een houvast bieden bij de verkenning en
herkenning van potentiële milieu-incidenten. Wanneer de kenmerken van een
feitelijk incident overeenkomen met een van de karakteristieke casussen, kan
men handelen overeenkomstig de best practices die bij die casus zijn
vastgesteld. Alleen wanneer de kenmerken op essentiële aspecten afwijken van
de voorbeeldcasus, zal men op een verantwoorde manier alternatieven voor de
best practices moeten zoeken.
Voorwaarde voor de adequate doorontwikkeling van de Casusroos is dat de
(nieuwe) ongevalsdatabanken uniform gestructureerde en multidisciplinair
geëvalueerde casussen bevatten. Bij RWS loopt momenteel (2011) een
onderzoek naar evaluatiemethodieken wegens de verplichting incidenten in
wegtunnels te evalueren [Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels].
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van de Casusroos is
aangepakt. In hoofdstuk 3 worden de resultaten gepresenteerd van de
deelonderzoeken in de literatuur, naar betrokken actoren bij milieubescherming
bij incidenten en in incidentendatabanken. In hoofdstuk 4 wordt de Casusroos
gepresenteerd en de keuzes van de geselecteerde casussen verantwoord. In
hoofdstuk 5 wordt verslag gedaan van een deelonderzoek dat moest aangeven
acute milieu-
bedreiging
milieu én
OOV
optreden
mono-milieu
optreden
kwadrant 1 casus
kwadrant 4 casus
kwadrant 3 casus
lange termijn
milieubedreig
ing
Casus
A
Casus
C
Casus
B
Figuur 1-2: Concept van een Casusroos.
acute milieu-
bedreiging
milieu én
OOV optreden
mono-milieu
optreden
kwadrant 1 casus
kwadrant 4 casus
kwadrant 3 casus
lange termijn
milieubedreiging
Casus
A
Casus
C
Casus
B
Figuur 1-2: Concept van een Casusroos
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 10
of de geselecteerde casussen met hun beschrijving voldoende handvatten
bieden voor het handelingsperspectief van incidentenbestrijders.
In het afsluitende hoofdstuk 6 worden aanbevelingen gedaan voor de
voortzetting van de ontwikkeling van de Casusroos en noodzakelijk geachte
vervolgonderzoeken.
De Casusroos 1.0 met de zestien beschrijvingen van de karakteristieke
incidenten wordt, wegens de dynamische aard ervan, als losstaand document
gepubliceerd.4 Wel wordt in de eerste paragraaf van hoofdstuk 4 de Casusroos
gepresenteerd en in de tweede paragraaf de standaard casusbeschrijving van
een van de zestien casussen.
4 Wat de publicatie betreft staan nog een aantal keuzen open: papieren versie of digitaal product? Indien digitaal: interactief, web applicatie, platform? Zelfstandige productie of in samenwerking met partnerorganisaties?
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 11
2 Onderzoeksaanpak
Uit het permanente contact met de BOT-mi-expertgroep was bekend dat zij
dezelfde behoefte hadden als de brandweer en dat het adviesbureau DHV
daarom met een vergelijkbaar project bezig was.5 De onderzoeksgroep van het
IFV heeft kennis mogen nemen van het voorlopige resultaat en heeft daarbij
vooral gekeken naar de door DHV geselecteerde ontwerpcriteria. Mede op grond
van deze informatie is een Plan van Aanpak opgesteld voor de ontwikkeling van
de eerste versie van de Casusroos.
De ontwikkeling van de Casusroos is als volgt gefaseerd:
1. literatuurstudie
2. relatie-analyse, mede wegens de daar aanwezige databanken
3. casusbankanalyse
4. veldonderzoek (optioneel)6
5. selectie van casussen voor de eerste versie van de Casusroos
6. onderzoek handelingsrepertoire
7. publiceren Casusroos en schrijven verantwoordingsrapport.
Met enige regelmaat, in ieder geval wanneer synchronisatie van de parallelle
ontwikkelingsprojecten nodig en/of wenselijk is, worden peer reviews met de
partnerorganisaties van de brandweer georganiseerd.
Voor het vinden van karakteristieke casussen is de databank van MOD-inzetten
van het BOT-mi bestudeerd. Via een licentieovereenkomst met TNO is haar
databank FACTS bestudeerd.
Lopende het onderzoek is de afhandeling gevolgd van enkele milieu-incidenten
die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Tijdens de eerste milieuconferentie (19 maart 2010) is de brede doelgroep van
betrokkenen en belanghebbenden gevraagd naar hun visie op het concept van
de Casusroos en zijn ontwerpcriteria geïnventariseerd. Het verslag van de
Milieuconferentie 2010 is te vinden op de site www.kennisdocumenten.nl.
5 BOT-mi staat voor Beleidsondersteuningsteam-milieuincidenten. 6 Toen de betrekkelijke waarde van de bestaande databanken duidelijk werd (zie verderop in het rapport), is deze optie omgezet in een vast actiepunt.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 12
3 Onderzoeksresultaten
3.1 Literatuurstudie
Opzet Basisscenario's voor het BOT-mi
Medio 2009 heeft de onderzoeksgroep commentaar mogen leveren op de eerste
opzet van de zogenoemde basisscenario's, die DHV in opdracht van het BOT-mi
aan het ontwikkelen zijn.
Er is een sterke relatie tussen het project Basisscenario's van BOT-mi en het
project Milieubescherming bij incidenten van het IFV. Beide hebben tot doel om
het handelingsperspectief van de incidentbestrijders c.q. milieubeschermers te
verhogen, door inzicht in de milieugevolgen van respectievelijke incidenttypen.
Er is daarom onderlinge afstemming geweest om dubbelwerk te voorkomen.
Het kenmerk van de basisscenario's is de tweedimensionale modelbenadering
met op de ene as allerlei incidenttypen en op de andere as het verloop van de
vrijkomende stof van de bron, via een pad naar een receptor.
Geconstateerd is dat het concept van de Casusroos en de basisscenario's elkaar
kunnen aanvullen, waarbij de Casusroos en het daarop gebaseerde
Besluitvormingsondersteunend instrument vooral van dienst is bij de organisatie
van de hoofdstructuur van de veiligheidsregio's, in het bijzonder het COPI-
overleg. De basisscenario's verbeteren de organisatie van het meten van de
directe milieueffecten van een incident respectievelijk de effecten van de
bestrijding daarvan.
Leerstof Brandweeracademie
Om een optimale aansluiting te creëren van de resultaten van dit project op de
huidige les- en leerstof van brandweer, primus inter paris bij incident met
gevaarlijke stoffen (ergo milieubedreiging), is onderzoek gedaan bij de
Brandweeracademie. In het bijzonder is in les- en leerstof gezocht naar
casuïstiek en de daaruit afgeleide technische en tactische werkwijzen.
Uit dit deelonderzoek is gebleken dat, om moverende redenen, weinig specifieke
aandacht gericht wordt op de milieugevolgen van incidenten, anders dan de
gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van mens (en dier). In het verlengde
hiervan wordt evenmin betrekkelijk weinig aandacht besteed aan de bijdrage die
de brandweer kan leveren aan de bescherming van het milieu. Deze
constateringen zijn niet verrassend wanneer men ze beschouwt vanuit de
evaluatie die de Evaluatiecommissie Wet milieubeheer in 2003 heeft uitgevoerd.
[ECWM].
De onderzoeker van dit deelonderzoek doet in het rapport 'Milieu in leerstof IFV'
de volgende aanbevelingen:
1. er is een juridisch onderzoek gewenst naar de interpretatie van wet- en
regelgeving ten aanzien van milieutaken van de brandweer
2. aan de implementatie van de resultaten van het project Milieubescherming
bij incidenten zal een onderzoek vooraf moeten gaan om het gemiddelde
niveau van kennis en inzichten ten aanzien van milieutaken van
brandweermedewerkers in Nederland vast te stellen.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 13
3.2 Relatie-analyse
RIVM/BOT-mi/MOD7 Met het BOT-mi/MOD is samengewerkt omdat zij een databank van 'hun' incidenten hebben en ten tweede omdat BOT-mi vanuit eenzelfde behoefte als de brandweer (basis)scenario's (= (basis)casus) wil definiëren. Deze samenwerking is overigens noodzakelijk wegens de rol van BOT-mi als 2e-lijns adviseur bij incidenten met (milieu)gevaarlijke stoffen (1e-lijns: regionale AGS8 en LIOGS9). Bovendien hebben het IFV en het RIVM een samenwerkingsconvenant gemaakt. LIOGS/DCMR10 Het LIOGS is een initiatief van het ministerie van BZK en de chemiebranche (VNCI). Het ministerie van BZK, systeemverantwoordelijke voor de bovenlokale aspecten van brand- en rampenbestrijding en crisisbeheersing, faciliteert hiermee het tweede echelons advies betreffende de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (OGS). De VCNI organiseert via de LIOGS de Nederlandse tak van de Europese ICE-regeling. Deze regeling voorziet in de derde echelons ondersteuning van de OGS vanuit de verenigde chemische industrie. DCMR is de eerste bovengemeentelijk opererende milieudienst die naast vergunningverlening en handhaving bovendien ook repressieve (advies)taken uitvoert; het LIOGS is mede om die reden bij DCMR ondergebracht. De ontwikkeling van het dossier Milieubescherming bij incidenten moet aansluiten op de expertise die DCMR inmiddels heeft ontwikkeld. Eventuele, om goede redenen, afwijkende conceptprocedures e.d. moeten pas na goed overleg met DCMR in het document opgenomen worden.
Landelijke vakgroep OGS/NVBR11 Dit netwerk heeft niet alleen expertise; haar leden zijn ook de eerste gebruikers van het document. Samenwerking met het netwerk OGS draagt ook bij aan NVBR-interne afstemming met andere relevante netwerken zoals LNB (brandpreventie). Het cluster Milieu en Industrie van dit netwerk is bijvoorbeeld bezig een 'werkwijzer' voor brandpreventisten te ontwikkelen die bij milieuvergunningen moeten adviseren. De LV OGS is bezig met de revisie van de oorspronkelijk door BZK ontwikkelde Leidraad OGS, hetgeen gesynchroniseerd (v.v.) moet worden met de ontwikkeling van instrumenten voor de milieubescherming bij incidenten. Werkgroep Brandweer en Cultureel erfgoed In de netwerken van instanties die zorg dragen voor het Nederlands cultureel erfgoed bleek de behoefte aan een centraal expertisepunt voor informatie over de veiligheid en beveiliging van kunstschatten, archieven en andere roerende cultuurgoederen, monumenten, landschappen, archeologische vindplaatsen en dergelijke. Ook digitale informatie over cultureel erfgoed (catalogi) enerzijds en digitale kunstwerken zoals muziek, film en dergelijke op digitale informatiedragers geplaatste informatie anderzijds, vallen onder cultureel erfgoed.
7 RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; BOT-mi: Beleidsondersteunend team milieu-incidenten; MOD: Milieuongevallendienst, een 24/7-voorziening van het RIVM. 8 AGS: Adviseur Gevaarlijke Stoffen (functionaris van de Regionale brandweer). 9 LIOGS: Landelijk Informatiepunt Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen (ondergebracht bij DCMR). 10 DCMR: Milieudienst Rijnmond. 11 NVBR: Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 14
Het van oorsprong bij de Koninklijke Bibliotheek ondergebrachte nieuwe Kenniscentrum Veiligheid Cultureel Erfgoed (KVCE) heeft voor brandveiligheid aansluiting gezocht en geregeld met het Infopunt Veiligheid van het IFV. Uit dit contact is een werkgroep ontstaan dat sinds kort, met het KVCE, is ondergebracht bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (ministerie van OCW) te Amersfoort. Het KVCE en de werkgroep zijn betrokken bij de ontwikkeling van de milieubescherming bij incidenten. Faculteit Rechten Universiteit Utrecht Deze faculteit doet veel onderzoek naar de juridische, in het bijzonder de aansprakelijkheidsaspecten van milieu-incidenten. De verwachting is dat de door de faculteit onderzochte cases bijzondere keuzecriteria opleveren voor het definiëren van de Casusroos.
Brandweer Ede, Tholen, Zevenaar Tijdens het onderzoek zijn, met welwillende medewerking van betreffende korpsen, brandlocaties bezocht. Het idee was dat eigen waarnemingen en gegevensverzameling konden bijdragen aan de beeldvorming van milieubescherming bij de onderzoekers zelf. Op grond van de schouwingen, het overleg met plaatselijke brandweerofficieren en milieuambtenaren en de (voorlopige) evaluatieverslagen, is en/of zal de onderzoeksaanpak bijgesteld worden. Naar aanleiding van de brand in Ede in een banden- en velgenshop in een woonwijk is besloten om ook een gebouw zonder gevaarlijke stoffen in de Casusroos op te nemen. De brand in een pindaroosterij in St. Maartensdijk heeft laten zien dat de brandweer al heel creatief is wat het milieubewust blussen betreft. De dagenlang smeulende pindamassa is in een met water gevuld laaddok 'verzopen' alvorens af te voeren. In Zevenaar bleek dat milieubescherming moet concurreren met strafrechtelijk onderzoek. De brandweer heeft hier met voorrang de recherche gefaciliteerd en op de plaats delict omzichtig geblust.
Onderzoeksgroep IFV
De onderzoeksgroep bestaat uit een klein aantal vaste medewerkers van afdeling
Onderzoek en een groter aantal medewerkers van deze en andere afdelingen die
ad-hoc zijn ingezet voor veldstudies, advies en review. Daarnaast worden op
afroepbasis externe deskundigen ingezet voor specialistische kennis.
Bureau IM-RWS In het kader van de ontwikkeling van de multidisciplinaire samenwerking bij incidenten op de (snel)weg, in het bijzonder incidenten met het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet) werkt het IFV samen met RWS (ministerie van Infrastructuur en Milieu). Onderdeel van de samenwerking is het uniformeren van processen, waaronder milieubeschermingsprocessen en de multidisciplinaire afstemming, in het bijzonder tussen de in ontwikkeling zijnde RWS-incidentmanagementorganisatie en de (regionale) brandweer- en milieudiensten. Brandweeracademie Bij de Brandweeracademie is veel historische kennis van casuïstiek in de vorm van les- en leerstof, maar ook in de vorm van 'tacit knowledge' bij het korps van (gast)docenten. Bij de opleiding van operationeel leidinggevenden van de brandweer wordt gebruikgemaakt van zogenoemde beeldbanken, waardoor studenten (bij gebrek aan daadwerkelijke incidenten) kennismaken met een
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 15
groot aantal incidenten, de problematiek daarvan en de succesvol gebleken inzetmethodiek.12 De beeldbank die de Brandweeracademie gebruikt, bevat een grote verscheidenheid van vooral kleinere incidenten. De Casusroos moet het beeldmateriaal dus gaan aanvullen.
3.3 MOD-casusbank
Inleiding
Om een indruk te krijgen van incidenten waar de MOD bij betrokken wordt, is
een analyse gemaakt van de RIVM-databank van MOD-incidenten met incidenten
die tussen 1997 en 2008 hebben plaatsgevonden.
Het betreft 157 MOD-incidenten, waarvan voor elk incident ten minste één
rapportage is bekeken. De meeste rapportages betreffen de verslaglegging van
de metingen die door de MOD zijn gedaan en van de resultaten daarvan. In veel
gevallen gaat het om metingen tijdens of na een heftige brand of metingen om
de oorzaak van stank- en/of gezondheidsklachten te onderzoeken.
In de hierna volgende tabel zijn de resultaten weergegeven van een eerste
globale lezing van de rapportages. De tabel geeft een overzicht van de aard van
de MOD-incidenten.
Type incident Aantal
incidenten Percentage incidenten
Branden (BR) 76 48,4
Stank- en gezondheidsklachten (SGK) met onduidelijke oorsprong 48 30,6
Ongevallen met gevaarlijke stoffen (OGS) 15 9,6
Verdachte situaties (verdachte metingen door brandweer verricht, verdacht poeder in vrachtwagen aangetroffen, troebel water in een zwembad, reageerbuisjes met gekleurde vloeistoffen, etc.) (VS)
6 3,8
Afvoeren van gevaarlijke stoffen of het ontmantelen van inrichtingen met gevaarlijke stoffen (AOI-GS)
5 3,2
Stofdeposities (SD) 4 2,5
Diersterfte (DS) 2 1,3
Onduidelijk (OND) 1 0,6
Tabel 3-1: Aard van MOD-incidenten (tussen haakjes staan de verderop gebruikte afkortingen)
In de volgende paragrafen wordt elk van de hierboven onderscheiden typen
MOD-incidenten verder geanalyseerd.
12 Naturalistic decision making, Caroline E. Zsambok en Gary Klein (1997).
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 16
Analyse 76 brandincidenten (BR)
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de inrichtingen of objecten die bij
de brand waren betrokken.
Inrichting/object Aantal
branden Percentage
branden
Opslag, verwerking, recycling van afvalstoffen: TOTAAL - bedrijfsafval - grof huisvuil - chemisch afval
14 11 1 2
18,4 14,5 1,3 2,6
Banden/rubber: TOTAAL - autobedrijven, bandenopslagen, bandenrecycling - bandenproductie - rubberproductie - schoenen en rubber (sociale werkplaats)
11 8 1 1 1
14,5 10,5 1,3 1,3 1,3
Kunststof (voorwerpen), (opslag, verwerking, productie) 11 14,5
Hout/papier (productie, verwerking, opslag; geen afval) 4 5,3
Metaal-/staalverwerking (koelolie, transformatorolie, oppervlaktebehandeling)
4 5,3
Productie/opslag oppervlaktebedekkingsmiddelen (verf, latex, verpakkingsmaterialen, drukinkten, oplosmiddelen, pigmenten)
3 3,9
Opslag cacao (poeder/bonen), koffie, specerijen 3 3,9
Vuurwerkbedrijf 1 1,3
Chemisch laboratorium 1 1,3
Producent smeermiddelen 1 1,3
Producent grondstoffen/halffabrikaten wasmiddelen 1 1,3
Zwembad (opslag zwembad chemicaliën) 1 1,3
Overig (objecten met asbest, objecten die bij instorting vrijkomen gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken (schaatsbaan), trafohuisje, veilinggebouw (tapijt, voedingsmiddelen), kantoorgebouwen, kaasfabriek, glasfabriek, loodsen met vis, meubelopslag, sanitairbedrijf, etc.)
21 27,6
Tabel 3-2: Brandincidenten (BR)
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 17
Analyse 48 incidenten met stank- en gezondheidsklachten (SGK)
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de inrichtingen of objecten waar
(in de buurt) stank- en gezondheidsklachten aanwezig waren.
Inrichting/object Aantal
incidenten Percentage incidenten
Woningen: TOTAAL - kruipruimtes - kwik - gebruik bestrijdingsmiddelen buren buiten - stof verspreid door overvaller - overig
9 2 1 1 1 4
20,8
Winkels: TOTAAL - supermarkten - drogisterij - kledingzaak - warenhuis - dierenspeciaalzaak
7 3 1 1 1 1
14,6
Scholen: TOTAAL - chemicaliën door riool - kruipruimtes
- overig
7 1 2
4
14,6
Huisvuilwagen/vuilnisbelt/depot met verontreinigde grond/saneringslocatie
4 8,3
Politieposten en meldkamer 4 8,3
Schepen (o.a. scheepsruimte met lage zuurstofconcentratie) 2 4,2
Kantoorgebouwen 2 4,2
Lossen vrachtwagen/container 2 4,2
Veel locaties met zelfde stankklacht (o.a. zeekust N-H) 2 4,2
Bedrijventerrein (drinkwaterklacht) 1 2,1
Stomerij (lekkage PER) 1 2,1
Overig (universiteitsbibliotheek, pand met schoonmaakmiddelen, gymzaal, na openen acetonvat door brandweer, zorginstelling, nabij zware industrie, operatiekamer)
7 14,6
Tabel 3-3: Incidenten met stank- en gezondheidsklachten (SGK)
Analyse 15 incidenten met gevaarlijke stoffen (OGS)
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de inrichtingen of objecten waarbij
gevaarlijke stoffen vrijkwamen of er dreiging van vrijkomen was.
Inrichting/object Incident met… Aantal +
percentage incidenten
Tankauto (bulk/emballage) Spoorketelwagon
Lekkende vaten, lekkende tank, gekantelde tankauto; Stankklachten
5 (33,3)
Op- en overslagbedrijven bulkchemicaliën
Verpomping in tankput i.p.v. tank, benzine op floating roof, instantaan falen opslagtank o-cresol; vrijkomen 40.000 m3 olie
4 (26,7)
Raffinaderij/productie chemische stoffen
Affakkelen, 26 ton poeder in atmosfeer 3 (20)
Bedrijf met ammoniakkoeling
Lekkage ammoniak 1 (6,7)
Zwembad/kippenslachterij Menging chemicaliën 2 (13,3)
Tabel 3-4: Incidenten met gevaarlijke stoffen (OGS)
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 18
Analyse geografische spreiding MOD-incidenten naar type incident
Zie tabel hieronder. Zie voor de betekenis van de afkortingen tabel 3-1.
Provincie/ land
BR SGK OGS VS AOI-GS
SD DS OND TOTAAL (%)
Noord-Holland
15 11 3 1 3 2 35 (22,3)
Zuid-Holland
12 9 5 1 1 28 (17,8)
Noord-Brabant
12 8 2 2 1 25 (15,9)
Gelderland 9 7 1 2 1 20 (12,7)
Limburg 9 4 1 1 15 (9,6)
Overijssel 10 1 1 1 13
Utrecht 1 4 1 6
Flevoland 3 2 1 6
Drenthe 2 2 4
Friesland 2 2
Zeeland 1 1
Groningen 0
België 1 1
Duitsland 1 1
TOTAAL 76 48%
48 31%
14 9%
6 6 2 4 1 157 100%
Tabel 3-5: Geografische spreiding van MOD-incidenten naar type incident
Voorlopige conclusie
De MOD-databank mist een aantal gegevens. Zo wordt de grootte van de
vuurlast niet vermeld in de ongevalsbeschrijving; er zijn geen situaties waarbij
autosloperijen worden genoemd; ook warehouses ontbreken; er zijn geen
gegevens ten aanzien van (metingen aan) verontreinigingen van het
oppervlaktewater, het grondwater of de bodem.
Uit de tabellen blijkt dat brand en stank relatief vaak voorkomen; de
stankgevallen betroffen het vaakst woningen en winkels. Bij deze casus zijn
zowel milieu- en veiligheidsaspecten dominant. Het bevoegd gezag milieu en
veiligheid zijn beiden aan zet en de milieu- en brandweerprofessionals werken in
deze gevallen samen.
De Casusroos moet dus idealiter tenminste één van deze MOD-incidenttypen
bevatten.
Uit de geografische spreiding kan voorzichtig afgeleid worden dat er een relatie
is met de bevolkingsdichtheid en bedrijvigheid. Voor de keuzes van de casus is
deze variabele minder relevant; deze is vooral relevant voor de organisatie van
de milieubescherming (goed voorbeeld: DCMR in Rotterdam-Rijnmond).
Op grond van bovenstaande analyse is een eerste poging gedaan om een
overzichtelijk verband te brengen in het grote scala aan milieu-incidenten. De
hierna volgende boomstructuur illustreert dit.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 19
Chemisch afval (Cocktail van stoffen)
Bedrijven met
brandgevaarlijke stoffen
Grondstoffen
Bulk Halffabrikaten
Producten
Autosloperijen
Witgoed
Recycling Autobanden
Kunststof
Bedrijfsafval/grof huisvuil
Huisvuil
Bedrijven - zonder
brandgevaarlijke stoffen -
maar waar een brand wel
gevaar kan opleveren
Kunststof voorwerpen/
granulaat
Voorwerpen met asbest
Niet recycling Autobanden
Gevaarlijke situaties
(instorting schaatsbaan)
Bouwmarkten/meubelzaken
Tuincentra Figuur 3-1: Milieu-incidenten typologie
3.4 DCMR-casusbank
DCMR is de eerste regionale milieudienst in Nederland en heeft door de
concentratie van petro-chemische industrie een schat aan ervaring. Reden voor
het onderzoeksteam om deze dienst in Schiedam op te zoeken.
Bedrijven zijn vanuit de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren verplicht om gebeurtenissen die niet in het normale
productieproces vallen aan de overheid te melden. Het kan dan gaan om
bijvoorbeeld gepland onderhoud, maar ook om kleine of grote incidenten.
Ongeveer 180 grote bedrijven hebben een bijzondere plicht om een deel van de
incidenten te melden via het Centraal Incidentennummer. Hier doet een bedrijf
met één telefoontje een melding aan de politie, het havenbedrijf, de brandweer,
de DCMR en Rijkswaterstaat.
Hoe deze meldingen moeten worden gedaan, is opgenomen in de Gedragslijn
Melden van Ongewone Voorvallen in het Rijnmondgebied.
De rapportages van deze meldingen worden vertrouwelijk behandeld om geen
drempels voor het melden op te werpen. Om deze reden heeft DCMR geen
inzicht gegeven in haar databank. Wel is men bereid om in de vorm van een
'klankbord' het resultaat van dit onderzoek tegen het licht van haar casuïstiek te
houden.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 20
3.5 TNO/FACTS-casusbank
Het IFV heeft een tijdelijke licentie genomen op de TNO-databank FACTS om
daarin te zoeken naar karakteristieke, respectievelijke casussen. De
verwachtingen waren hooggespannen, maar van het grote aantal gevallen (ruim
17.000) was slechts ongeveer de helft echt goed gedocumenteerd; soms was er
van een incident alleen een scan van een krantenartikel.
Gebleken is ook dat de kwaliteit van evaluaties twijfelachtig is; in ieder geval is
er te weinig uniformiteit om goed statisch onderzoek te kunnen doen.13
In de FACTS-databank zijn eerst de best gedocumenteerde (bij voorkeur ook
geïllustreerde) gevallen geïsoleerd. Vervolgens is geselecteerd op de volgende
items:
schadepotentie van milieugevaarlijke stoffen14
het brand-/explosiescenario is als apart, generiek, (brand)stof en modaliteit
onafhankelijke casus beschouwd
de verschillende modaliteiten waarin zich gevaarlijke stoffen kunnen
bevinden. Het onderscheid dat binnen de modaliteiten is gemaakt, is
gebaseerd op de verschillen in hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Het betreft
de volgende zes modaliteiten uit de hoofdgroepen inrichtingen ex Wm en
vervoer gevaarlijke stoffen:
o inrichtingen
o leidingen
o spoorvervoer
o vervoer over de weg
o vervoer over het water en
o vervoer per vliegtuig
de modaliteit inrichting is onderscheiden in:
o opslagtanks
o procesinstallaties en
o opslag van emballages (warehouses)
de modaliteit leidingen is onderscheiden in:
o gasleidingen en
o vloeistofleidingen15
de modaliteit spoorvervoer betreft bulkvervoer in zogenoemde
spoorketelwagons. Er is verder geen verdere onderverdeling gemaakt
de modaliteit wegvervoer is onderscheiden in:
o bulkvervoer in tankauto’s en
o vrachtvervoer van gevaarlijke stoffen in emballages
de modaliteit vervoer over water is onderscheiden in:
o bulkvervoer in tankers en
o vervoer in tankcontainers en emballages met containerschepen
de modaliteit vervoer per vliegtuig betreft vervoer van gevaarlijke stoffen in
kleine emballages. Er verder geen verdere onderverdeling gemaakt.16
Er is van de volgende aannames uitgegaan:
13 De ISO, CEN en NEN zijn sinds 9/11 bezig met de ontwikkeling van normen voor calamiteitenplannen en de evaluatie (auditing) daarvan (NEN 342 233 'Maatschappelijke veiligheid'). 14 Onder milieugevaarlijke stoffen worden stoffen verstaan die bij vrijkomen een nadelig invloed op mens/dieren, objecten en of milieu-in-enge-zin kunnen uitoefenen. Onder schadepotentie wordt verstaan de potentie die een gevaarlijke stof heeft op basis van zijn hoeveelheid om schade aan de omgeving toe te brengen. Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar stofhoeveelheden en niet naar de gevaarseigenschappen van de stoffen. 15 In het algemeen is de hoeveelheid per tijdseenheid (in kg/s) die uit vloeistofleidingen stroomt enkele malen groter dan de hoeveelheid per tijdseenheid (in kg/s) die uit gasleidingen stroomt. 16 Met incidenten met het vervoer per vliegtuig worden die incidenten bedoeld die op het luchtvaartterrein plaatsvinden.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 21
er wordt verondersteld dat de insluitsystemen dezelfde stoffen bevatten,
onder dezelfde condities
een stof in een grote opslagtank heeft een schadepotentie naar de
omgeving die ongeveer een factor 1000 hoger is dan dezelfde stof in een
kleine procesinstallatie, in een tankauto, in een vrachtauto of in een
vrachtvliegtuig
bij een incident komt de maximale hoeveelheid van het insluitsysteem vrij.
Er wordt niet uitgegaan van een (mogelijk) domino-effect.
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd: voor de hoeveelheden gevaarlijke stof die voor verschillende modaliteiten
gangbaar zijn, is aangesloten bij de defaultwaarden in bijlage 2 van het
DHV-document ‘Opzet basisscenario’s t.b.v. het BOT-mi, c.q. de
systeemgrootten die het Schadescenarioboek (BZK 1994) hanteert
voor een groot warehouse is uitgegaan van een warehouse met 30.000
pallets (loods van 30 m x 25 m) met elk een hoeveelheid van 1000 kg. Voor
een klein warehouse is 10% hiervan genomen
voor grote bulkschepen is op basis van ongevalsbeschrijvingen uitgegaan
van de gangbare hoeveelheden ruwe aardolie die door mammoettankers
worden vervoerd: 100.000 ton. Voor de kleinere tankers is uitgegaan van
minimaal 50 ton; 300 ton lijkt realistischer (zie bv. op de site van Vopak
tankvaart)
de gangbare hoeveelheden gevaarlijke stoffen die met containerschepen
worden vervoerd zijn moeilijk vast te stellen. Uitgegaan is van dezelfde
hoeveelheden als in een klein warehouse.
Domino-effecten
Sommige modaliteiten hebben de potentie om - door domino-effecten -
meerdere insluitsystemen te beïnvloeden. Hierdoor kan de stofhoeveelheid die
bij een ongeval betrokken wordt nog verder toenemen.
Dit geldt voor:
installaties die zich op het terrein van een inrichting bevinden (opslagtanks,
procesinstallaties en warehouses)
leidingen in eenzelfde leidingstraat
meerdere spoorketelwagons in een trein.
De andere modaliteiten zullen in de meeste situaties geen aanleiding geven tot
domino-effecten.
In de dominokolom zijn de dominofactoren weergegeven waarmee de
hoeveelheden betrokken gevaarlijke stoffen kunnen toenemen.
Bij de bepaling van de factoren is gekeken naar het aantal gelijksoortige
insluitsystemen dat zich in de invloedssfeer zal kunnen bevinden van het eerste
falende insluitsysteem, zodanig dat deze ook zullen (kunnen) falen.
Voor opslagtanks is een factor 4 genomen, voor spoorketelwagons 3 en voor
procesinstallaties en warehouses een factor 2. Voor leidingen is een lagere factor
genomen, namelijk 1,5 omdat in veel situaties leidingen apart zijn gelegen.
Combinatie van hoeveelheid en domino-effect
Deze kolom combineert de twee voorgaande kolommen en geeft daarbij als
resultaat de maximale hoeveelheid gevaarlijke stof per modaliteit die bij een
ongeval betrokken kan raken. Dit is gecheckt aan de hand van casuïstiek uit de
FACTS-databank.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 22
Mogelijke milieu-invloeden
Bij vrijkomen kunnen de in kolom 4 genoemde stofhoeveelheden - afhankelijk
van de stofeigenschappen (vluchtigheid, giftigheid, brandbaarheid,
explosiviteit) - het milieu negatief beïnvloeden.
Naast de stofeigenschappen zijn uiteraard ook van invloed:
- de mogelijkheid tot het aanbrengen van voorzieningen
- of de aanwezigheid van voorzieningen die moeten voorkomen dat stoffen
zich via de lucht, de bodem of het oppervlaktewater verspreiden
- de nabijheid van ontvangende systemen en mensen.
Voorzieningen ter voorkoming van bodem- en watervervuiling
Deze kolom geeft aan wanneer voorzieningen normaal gesproken aanwezig
(zouden moeten) zijn en wanneer deze normaal gesproken niet aanwezig zullen
zijn. Inrichtingen met gevaarlijke stoffen zijn normaliter uitgerust met
opvangvoorzieningen. Om deze voorzieningen te verdisconteren is een factor 0,1
ingevoerd. Sommige andere modaliteiten hebben meestal geen enkele
opvangvoorziening (leidingen in bodem, schepen en vliegtuigen). Op de weg en
op het spoor is er mogelijkheid dat een deel van de vrijgekomen gevaarlijke stof
in het riool wordt opgevangen en kan worden tegengehouden. Hoe groot dit deel
is, is niet bekend. Een factor van 0,8 is toegekend (dit betekent dat naar
schatting gemiddeld genomen niet meer dan 20% van de vrijgekomen
gevaarlijke stof zal worden tegengehouden door het riool).
Voorzieningen om verspreiding via lucht tegen te gaan zijn meestal niet
stationair aanwezig.
Indien gevaarlijke stoffen uit insluitsystemen vrijkomen die zich in inrichtingen
bevinden is er een redelijke kans dat een deel van de stof die in de lucht
vrijkomt door maatregelen kan worden tegengehouden. Als factor is
aangehouden 0,5.
Buiten inrichtingen zal deze kans slechts zeer beperkt zijn. Als factor is
aangehouden 0,9 (dit betekent dat naar schatting slechts 10% van de
gevaarlijke stof die bij ongevallen in de lucht zal vrijkomen, zal worden
tegengehouden).
Aanwezigheid van modaliteit in de nabijheid van dichtbevolkte c.q. anderszins
kwetsbare gebieden
Sommige modaliteiten bevinden zich vaker in de buurt van dichtbevolkte
gebieden dan andere modaliteiten. Zie als voorbeeld van kwetsbare gebieden de
lijst in tabel 2.2. van het Engelse Handboek environmental protection.
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen zullen in het algemeen enige afstand hebben
tot dichtbevolkte gebieden. Als factor is genomen 0,1 (dat wil zeggen dat in
negen van de tien gevallen inrichtingen met gevaarlijke stoffen een dusdanig
afstand hebben tot woongebieden dat grote nadelige effecten op mens en/of dier
niet te verwachten zijn). Dit geldt ook voor grote bulk- en containerschepen en
vloeistof- en gasleidingen.
Leidingen met aardgas bevinden zich echter juist ook in dichtbevolkte gebieden.
Voor gasleidingen is daarom een hogere factor gekozen (0,3). Voor kleine
bulkschepen is dezelfde factor genomen omdat met deze schepen het vervoer
van gevaarlijke stoffen over rivieren en kanalen wordt verzorgd.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 23
Vervoer van gevaarlijke stoffen dat over het spoor, de weg en door de lucht
gebeurt, kan soms heel dichtbij dichtbevolkte gebieden plaatsvinden. Hiervoor
is een factor 0,5 genomen.
Gevaarspotentie modaliteiten met betrekking tot bloostelling van mens/dier
Kolom 8 geeft weer wat het gangbare potentiële gevaar voor blootstelling van
mens/dier is als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij
verschillende modaliteiten.
Gevaarspotentie modaliteiten met betrekking tot bodem- en
waterverontreiniging
Kolom 9 geeft weer wat het gangbare potentiële gevaar voor bodem- en/of
waterverontreiniging is als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij
verschillende modaliteiten.
Gevaarspotentie modaliteiten met betrekking tot luchtverontreiniging
Kolom 10 geeft weer wat het gangbare potentiële gevaar voor
luchtverontreiniging is als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij
verschillende modaliteiten.
Kolom 11 geeft het gemiddelde potentiële gevaar naar de omgeving weer van
het vrijkomen van gevaarlijke stoffen uit insluitsystemen van verschillende
modaliteiten.
A-scenario’s
Modaliteiten die de potentie in zich hebben een zeer groot effect op de omgeving
te hebben zijn:
- grote opslagtanks
- grote bulkschepen
- grote warehouses.
B-scenario’s
Modaliteiten die de potentie in zich hebben een groot effect op de omgeving te
hebben zijn:
- middelgrote opslagtanks
- kleinere bulkschepen
- kleinere warehouses
- vloeistofleidingen.
C-scenario’s
Modaliteiten die de potentie in zich hebben een gemiddeld effect op de omgeving
te hebben zijn:
- kleine opslagtanks
- containerschepen
- grote procesinstallaties
- vervoer over spoor
- (aard)gasleidingen.
D-scenario’s
Modaliteiten die de potentie in zich hebben een klein effect op de omgeving te
hebben zijn:
- tankauto’s
- vervoer door de lucht
- vrachtwagens met emballage
- kleine procesinstallaties.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 24
4 Verantwoording casuskeuzes
4.1 Introductie casusroos
Hieronder wordt, enigszins primitief en qua vorm afwijkend van het concept van
de windroos, het overzicht van zestien geselecteerde, respectievelijke,
karakteristieke incidenten getoond. In de tweede publicatie van het dossier
Milieubescherming bij incidenten, Casusroos 1.0, Beeldvorming voor COPI en
ROT, worden van onderstaande incidenten casusbeschrijvingen met
karakteristieke kenmerken gegeven. In deze introductie wordt van Incident 10,
Benzinetankwagen, de beschrijving getoond.
In paragraaf 4.3 en verder wordt de motivatie van de keuze van deze zestien
casussen toegelicht.
Figuur 4-1: Casusroos 1.0
CASUSROOS 1.0
1: 'olietanker' 2: 'leidinglek' 3: 'opslagtank' 4: 'gifwolk'
5: 'ammoniaklek' 6: 'spoorvervoer-GS' 7: 'tankwagen' 8: 'vaten-in-magazijn'
9: 'magazijnbrand' 10: 'benzinetankwagen' 11: 'explosie-chem.-fabr.' 12: 'kunststofbrand'
13: 'chem.-plantbrand' 14: 'onderwijsgebouwbrand' 15: 'stofexplosie' 16: 'natuurbrand'
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 25
4.2 Introductie gestandaardiseerde casusbeschrijving
In onderstaande beschrijving van Incident 10 'Benzinetankwagen', worden de
gegevens van een beeldbepalend incident met het vervoer van brandbare
vloeistoffen over de weg op een gestandaardiseerde wijze weergegeven. De
gegevens zijn karakteristiek voor het wegvervoer gevaarlijke stoffen. Een
incident met het vervoer van een giftige stof is van een heel andere orde en
wordt daarom door een andere incidenttypen gerepresenteerd. Een overzicht van
typische kenmerken ('karakter') geeft bijlage 6.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de FACTS-databank zeer gebrekkig
voorzien is van (gevalideerd) beeldmateriaal; meestal bevat het materiaal dat
aan de media is ontleend het meest informatieve beeldmateriaal (de laatste tijd
vooral het internet). De beschikbaarheid van toonbare foto's heeft de keuze van
de zestien casussen in zoverre bepaald, dat de voorkeur gegeven is aan
buitenlandse casuïstiek wanneer daarvan foto's beschikbaar waren.
Kaartmateriaal is in sommige gevallen ter aanvulling, voor verantwoording van
de onderzoeker, aan google-maps ontleend.
A. TYPERING INCIDENT
Potentie-categorie C: 10 ton < Q < 100 ton
Modaliteit Tankauto
Locatie Woongebied
Incident Impact met instantaan vrijkomen/grote lekkage
Overheersend effect Brand en explosie
Bij-effect Verontreiniging oppervlaktewater
Bronnen TNO-FACTS 9667
Website [1]: http://www.feuerwehr-herborn.de/
index.php?option=com_content&task=view&id=52&
Itemid=71
Land, plaats Duitsland, Herborn
Jaar, datum 7 juli 1987
B. SAMENVATTING TNO-FACTS ONGEVAL NR 9667
Een tankauto met drie compartimenten sloeg om op een hellende (8 km lange) weg.
Oorzaak: impact door hoge snelheid door oververhitting en falen van remmen. In een
bocht naar rechts kapseisde de tankauto en kwam op zijn linkerzijde terecht. Na 20
meter te zijn doorgeschoven kwam de tankauto tot stilstand tegen een ijzeren
vangrail en scheurde open. De inhoud van alle drie de compartimenten, benzines en
diesel, kwam vrij op straat en stroomde daar het riool, een ijszaak en woningen
binnen. Enkele minuten later ontstaken de brandstoffen met als gevolg een
explosie/brand met vlammen tussen 50 en 80 m meter hoog. Door de drukgolf
stortten gebouwen in en werden mensen door de lucht geworpen. Sommige
gewonden wisten zich uit de voeten te maken, maar anderen bleven liggen op de
weg. Benzine in het riool zorgde voor diverse ontploffingen waarbij putdeksels
werden gelanceerd. Ook stroomde er benzine via drainagesystemen naar de rivier,
alwaar het ontstak.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 26
C. LOCATIE ONGEVAL [1]
Scherpe bocht naar rechts bij binnenkomst in Herborn, Duitsland.
D. FOTOMATERIAAL CONTAINMENT
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 27
E. GEGEVENS HULPVERLENING
F. KOSTEN
G. SCHADE
4.3 Verantwoording van de casuskeuzes
Inleiding
In de meeste van de zestien voor Casusroos 1.0 geselecteerde casussen, gaat
het om ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Er zijn twee
incidenten beschreven waarbij het vrijkomen van (milieu)gevaarlijke stoffen
ondergeschikt is aan het gevaar voor mens en/of milieu-in–enge-zin; het laatste
incident betreft het verlies van natuur, waarbij het gevaar voor de mens
eveneens ondergeschikt is.
Onder milieuongevallen is verstaan ongevallen die een grote impact hebben op
de veiligheid en gezondheid van de mens, het welzijn van (huis)dieren, flora en
fauna en cultureel erfgoed.
Onder (milieu)gevaarlijke stoffen worden verstaan: stoffen die bij vrijkomen een
risico vormen voor de veiligheid en de gezondheid van mensen en/of een risico
vormen voor het milieu-in-enge-zin (lucht/bodem/water) en ecosystemen.
Behalve naar gevaarlijke stoffen is ook gekeken naar incidenten met stoffen die
bij brand en/of explosie gevaar voor het milieu opleveren.
Bij het vrijkomen van stoffen, ofwel bij het falen van het reservoir, de container
en dergelijke 'verpakkingen' of 'insluitsystemen', kunnen drie
inrichtingsmodaliteiten worden onderscheiden, elk met hun typische omvang:
bulkopslag
procesinstallaties
opslag van emballage in magazijnen.
Naast deze stationaire situaties zijn vijf transportmodaliteiten te onderscheiden.
Elke modaliteit heeft een typische omvang maar vooral ook specifieke
beheersorganisaties. In aflopende volgorde van het transportvolume in
Nederland gaat het om de modaliteiten:
E1. Hulpverleningsinzet (cursief: techniek/hulpmiddelen)
1. Na 7 minuten was de brandweer ter plaatse (3 minuten na de explosie).
2. Bij aankomst werd alarm geslagen en werden 5 brandweerploegen van
naburige plaatsen opgeroepen.
3. Brandweer, technische nood teams en hulpverleningsdiensten deden
uitstekend werk.
E2. Problemen bij de hulpverlening
4. Inspanningen van de verschillende brandweerkorpsen was ongecoördineerd.
5. Radiocommunicatie functioneerde een tijd lang niet. Dit werd opgevangen
door heen en weer rijden van gemotoriseerde politie.
7. 5 mensen stierven als gevolg van het ongeval; 2 ter plaatse, 2 op weg naar
het ziekenhuis en 1 als gevolg van een hartaanval. 24 mensen liepen letsel
op. 3 gebouwen werden met de grond gelijk gemaakt en 9 gebouwen liepen zware schade op.
6. Totale geschatte schade aan gebouwen: 40-50 miljoen Duitse Marken.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 28
(pijp)leidingtransport
spoortransport
wegtransport
watertransport
luchttransport (beperkt tot de handling op het luchtvaarterrein).
Het vrijkomen van stoffen uit hun 'verpakking') wordt, wat het milieu-in-enge-
zin betreft, gerelateerd aan drie compartimenten. Voor elk compartiment gelden
specifieke normen en barrières:
lucht
oppervlakte water en/of
bodem (inclusief grondwater).
Uitgaande van het bovenstaande is er onderscheid gemaakt in drie
hoofdcategorieën incidenten:
1. incidenten waarbij een of meerdere gevaarlijke stoffen vrijkomen
zonder brand (overigens mogelijk wel met ontstekingsgevaar)
2. branden en explosies waarbij gevaarlijke stoffen bij de brand of
explosie betrokken zijn of (explosief) verbranden
3. overige branden en explosies die bijzondere risico’s in zich houden voor
de mens en/of het milieu.
Elk van deze drie hoofdcategorieën wordt verder onderverdeeld.
4.3.1 Gevaarlijke stoffen zonder brand/explosie (1-8)
Dit betreffen incidenten die toxisch zijn voor de mens en/of verontreinigend voor
de bodem, het grondwater, oevers, het oppervlaktewater en/of toxisch voor
waterorganismen.
De grootte van het risico van het vrijkomen van dergelijke stoffen wordt in
eerste instantie bepaald door de grootte van het falende insluitsysteem.
Naarmate dit groter is, zal het risico naar de omgeving ook groter kunnen zijn.
In bijlage 4 is voor de drie inrichtingsmodaliteiten (bulkopslag, procesinstallaties,
opslag van emballage in magazijnen) en de vijf vervoersmodaliteiten (leiding,
spoor, weg, water, lucht) vastgesteld wat de maximale hoeveelheden zijn die bij
falen kunnen vrijkomen richting de compartimenten lucht of bodem/water.
Uit deze tabel volgen vier typen insluitsystemen, gecategoriseerd naar de
maximale hoeveelheid die in het milieu kan vrijkomen.
categorieën maximale
vrijkomende
hoeveelheid Q (ton)
modaliteiten
A Q > 1000 Grotere opslagtank,
vloeistofleiding(en), bulkschip
B 100 < Q < 1000 Kleine opslagtank, grote
procesinstallatie, gasleiding(en),
meerdere spoorketelwagons
C 10 < Q < 100 Tankauto, vrachtauto, containerschip,
vrachtvliegtuig
D 1 < Q 10 Kleine procesinstallatie, magazijnen Tabel 4-1: Categorieën incidenten met vrijkomende gevaarlijke stoffen
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 29
Bij de selectie van casussen zonder brand of explosie hebben de volgende drie
criteria een doorslaggevende rol gespeeld (zie ook bijlage 5):
1. elk van de vier categorieën A-D moet zijn vertegenwoordigd
2. de meest significante modaliteiten moeten zijn vertegenwoordigd
3. milieueffecten die typisch zijn voor de modaliteiten zijn in beschouwing
genomen.
Zodoende zijn er twee A-scenario’s, twee A/B-scenario’s, twee B-scenario’s, één
C-scenario en één D-scenario geselecteerd.
Van de modaliteit inrichtingen zijn er twee opslagtankincidenten en één
magazijnincident meegenomen. Van de modaliteit transport zijn er twee
leidingincidenten, één spoorincident, één wegincident en één waterincident
geselecteerd. Er is geen incident voor lucht geselecteerd omdat met deze
modaliteit in de meeste gevallen geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Bij schepen is het incident afstroming naar water kenmerkend. Daarom is
gekozen voor het vrijkomen van een waterverontreinigende en/of aqua-toxische
stof (Incident 1).
Opslagtanks kunnen bij falen zorgen voor grote hoeveelheden toxische stof in de
lucht, maar eventueel ook naar de bodem/water. Om beide aspecten te
verdisconteren zijn twee opslagtankincidenten gekozen (Incidenten 3 en 4).
Hetzelfde geldt voor leidingtransport (Incidenten 2 en 5).
Bij vervoer over het spoor is het kenmerkend dat er vaak geen enkele
noodopvangmogelijkheid is ter bescherming van bodem/water. Daarom is voor
deze modaliteit gekozen voor het scenario 'vrijkomen van een toxische vloeistof'
(Incident 6).
Bij vervoer over de weg is kenmerkend dat dit soms ook plaatsvindt door zeer
dichtbevolkte gebieden, zodat hier de nadruk is gelegd op het vrijkomen van
toxische stoffen voor de mens (dus in de gasfase), (Incident 7). Het risico naar
bodem/water is wel aanwezig, maar in veel gevallen is er riolering die een en
ander kan opvangen en mogelijk kan tegenhouden.
Bij magazijnen zal het vrijkomen van een toxische stof voornamelijk effect
hebben als deze in de gasfase vrijkomt. Vloeibare toxische stoffen zullen in het
algemeen worden opgevangen. Daarom is hier voor het scenario gekozen van
het vrijkomen van voor de mens toxische gassen (Incident 8).
4.3.2 Gevaarlijke stoffen met brand/explosie (9-13)
Branden en explosies zijn moeilijker te karakteriseren als het gaat om de
mogelijke gevolgen voor mens en milieu dan de incidenten waarbij stoffen
vrijkomen zonder dat er sprake is van brand of explosie. Hoewel deze incidenten
ook in te delen zijn in de categorieën A-D (zie tabel 4-1), zijn deze categorieën
niet maatgevend voor wat de effecten betreft. De effecten van een brand of een
explosie worden niet zozeer bepaald door de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die
bij die brand of explosie betrokken zijn als wel door de volgende factoren:
giftige tot zeer giftige rookpluimen
drukgolven
escalatie van een explosie (domino-effect)
onmogelijkheid van ingrijpen wegens gevaar voor hulpverleners
ontstaan van grote hoeveelheid vervuild bluswater.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 30
De keuze van de incidenten 9-13, (zie ook bijlage 5), is gebaseerd op de
informatie uit de RIVM-rapportage ‘Verspreiding van stoffen bij branden: een
verkennende studie’ leidend geweest [1].
Er is gekozen voor een brand in een magazijn (Incident 9) met toxische stoffen,
omdat daarbij zowel veel schadelijke stoffen naar bodem/water kunnen
vrijkomen alsook toxische stoffen die via de lucht verspreid kunnen worden (ook
vanwege het feit dat er vaak niet van tevoren kan worden vastgesteld of
pluimstijging wel of niet zal optreden).
Er is gekozen voor twee scenario’s met explosies (Incidenten 10 en 11):
1. vanwege de effecten op de mensen in de directe omgeving (Incident 10)
2. vanwege de verspreidingseffecten van een explosie (een explosie op een
plaats waar zich toxische stoffen bevinden; door de kracht van de explosie
komen de toxische stoffen vrij en zullen zich gaan verspreiden), (Incident
11).
Branden met chloorhoudende materialen kenmerken zich door vrijkomen van
mogelijk zeer toxische verbrandingsgassen. Hierdoor kan menselijk letsel
optreden van mensen die zich in het effectgebied bevinden (Incident 12).
Extreem grote branden (zoals bijvoorbeeld de brand in Engelse Buncefield of in
Belgische Marly) zullen voor de mens niet direct grote schade opleveren, zeker
niet als er voornamelijk sprake is van pluimstijging. De gevolgen naar bodem of
water kunnen aanzienlijk zijn, afhankelijk van de bluswijze, de blusmiddelen, de
opvang en de nabijheid van oppervlaktewater (Incident 13).
4.3.3 Overige brand-/explosiescenario's (14-16)
Gewone branden (Incident 14) zijn branden waarbij de brandstof vaak een niet-
milieugevaarlijke stof is. Het risico is voornamelijk gelegen in het ontstaan van
(gevaarlijke) rookgassen. Deze kunnen op korte afstand een beperkt effect
hebben op mensen door inademing. Het belangrijkste risico is meestal echter de
ongecontroleerde afstroming van verontreinigd blusmedium naar bodem en/of
water.
Een explosie van een stof die niet direct als milieugevaarlijk wordt bestempeld,
zoals bijvoorbeeld meel (Incident 15), is een scenario dat voornamelijk effect
heeft op mensen die zich in de directe omgeving bevinden. Effecten naar water
en bodem zullen alleen optreden als er domino-effecten zijn en door
verontreinigd bluswater als gevolg van een daarna optredende ‘gewone brand’
(Incident 14).
Natuurbranden nabij stedelijke gebieden (Incident 16) hebben een dubbel
negatief effect op de omgeving:
- overlast van bewoners vanwege rook
- gevaar voor verbranding van woningen/gebouwen
- verbranding van grote oppervlakken vegetatie (bomen/struiken) en
ecosystemen.
4.4 Wijze van incidentbeschrijvingen
Bij elk van de zestien incidenten is gezocht naar een casus die het incident zo
goed mogelijk weerspiegelt.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 31
De meeste van de gekozen ongevallen zijn in de TNO-FACTS database
beschreven. Voor de brand- en explosieongevallen is de keuze mede bepaald
door de ongevallen die in het eerder genoemde RIVM-rapport zijn beschreven.
Voor elk van de zestien ongevallen is zoveel mogelijk (indien aanwezig) de
volgende informatie opgenomen:
A. typering incident (categorie, modaliteit, algemene locatiegegevens, incident,
overheersende effecten, bronnen, land, plaats, jaar, datum)
B. samenvattende vertaling uit het Engels van de TNO-FACTS
ongevalbeschrijving
C. informatie/kaarten/foto’s over de specifieke locatie
D. informatie/foto’s over de gefaalde containment of van het brandende of
exploderende object
E. informatie/foto’s over de hulpverlening
F. informatie over kosten
G. schade-informatie.
Bij de keuze van de zestien incidenten is tevens getracht incidenten te selecteren
die variëren qua:
opeenvolging van responsactiviteiten
tijdsverloop van de opeenvolgende responsactiviteiten (korte duur/lange
duur)
ongevalskosten (dit kan zowel betrekking hebben op de kosten van het
optreden van hulpverleners alsook op de kosten van het bergen van
voertuigen en vaartuigen, de kosten van het verwijderen van de
verontreinigingen, de kosten van ontwrichting van het maatschappelijke
verkeer).
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 32
5 Onderzoek handelingsrepertoire
5.1 Kwaliteit incidentendatabanken
Ten behoeve van de gewenste beschrijving van de milieugevolgen van incidenten
is een verkennend onderzoek uitgevoerd in (o.a.) de TNO-FACTS database. De
verwachting was dat de incidentevaluaties handvatten bieden voor de planning
van de inzet bij een incident waarbij, na veiligheid van de mens, de bescherming
van het milieu (in brede zin) de volgende doelstelling is.
In de database FACTS zijn werkelijk voorgekomen en gerapporteerde incidenten
opgenomen. De beschrijvingen zijn afhankelijk van de rapporteur, de belangen
van het moment, de betrokken partijen en de interpretatie van de originele
brontekst door de database administrator. Vooral grote en spraakmakende
incidenten zijn opgenomen. De kwaliteit van de oorspronkelijke beschrijvingen
wordt als onbekend gekwalificeerd. Hoewel FACTS de meest uitgebreide
dataverzameling over ongevallen met gevaarlijke stoffen bevat, mag deze toch
niet als representatief worden genoemd; veel incidenten zijn slechts met hun
krantenartikel(en) gedocumenteerd.
Pogingen om uit FACTS en de andere geanalyseerde databanken relevante
informatie betreffende milieubescherming bij incidenten te destilleren, stuitten
op de diversiteit van verzamelde casuïstiek en het ontbreken van een
gestandaardiseerde evaluatiemethodiek en rapportage. Daarom is in een tweede
analyse opnieuw gekeken naar de eerdere geselecteerde zestien casussen, maar
nu specifiek vanuit het perspectief van de getroffen compartimenten, bodem,
water en lucht (zie voetnoot 3).
Op basis van deze analyse is een eerste aanzet tot een repertoire van
handelingsperspectieven opgesteld voor milieubescherming bij incidenten
(verzameld in bijlage 7).
5.2 Ordening naar gevolgen voor bodem, water, lucht
De compartimenten bodem, water en lucht worden om reden van de specifieke
beschermingstechnieken (ook wel barrières) onderscheiden. De compartimenten
vormen echter één systeem: bodemverontreiniging bereikt op den duur het
grondwater en/of het oppervlaktewater; verontreinigingen op de bodem en
oppervlaktewater kunnen door uitdamping luchtvervuiling of stankhinder
veroorzaken; stoffen die de lucht hebben vervuild kunnen door uitregenen op de
bodem en oppervlaktewater terechtkomen.
Deze complexe samenhang ziet men onvermijdelijk ook in de geselecteerde
casussen terug. Bij incidenten met bulktransport over water wordt onderscheid
gemaakt tussen de subcompartimenten zee versus kuststrook; bij
natuurbranden spelen ecosystemen een rol en bij vrijwel alle incidenten is
sprake van én grond- én oppervlaktewatervervuiling.
Bij de milieubescherming moet men noodgedwongen keuzes maken voor het ene
of andere compartiment. Saneringskosten en/of de mogelijkheid om de bron van
het incident te bestrijden en/of de onmogelijkheid om het effect van het incident
te beperken, zoals de verspreiding via de lucht, noodzaakt vaak tot concentratie
van de inzet op één compartiment.
Deze keuze wordt mede bepaald door de dynamiek van de verspreiding van de
verontreiniging: de snelheid van verspreiding van een verontreiniging via de
lucht of water is orden groter dan in het compartiment bodem. De
verontreiniging van de lucht en het water wordt relatief snel verdund en de
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 33
bedreigende concentraties nemen snel af. Het tegenovergestelde is het geval
bij verontreiniging van het compartiment bodem, waar de
verspreidingssnelheid laag is, maar waar eenmaal opgenomen concentraties
daardoor langdurig hoog blijven.
In het algemeen kan men stellen dat de grensvlakken van de verschillende
compartimenten het beste perspectief bieden voor milieubescherming: het
verdampingsoppervlak van een diepe plas kan men beperken door deze af te
dekken; bescherming van oevers van een waterweg bij een olielekkage beperkt
de saneringsoperatie.
Bij de voorbereiding van milieubescherming bij incidenten kan men zich laten
leiden door de frequentie van incidenten en de relatieve maatschappelijke winst
die met de voorbereiding te halen is. Deze tweede factor wordt weer mede
bepaald door de 'systeemgrootte': het transport over het compartiment water
wordt gekenmerkt door de grote hoeveelheden stof (bulkvervoer). Voor
sommige incidenten is de beste voorbereiding een bestuurlijk mandaat om juist
niet repressief op te treden en (bijvoorbeeld) een brand uit te laten branden in
plaats van te blussen.
In de volgende figuur zijn de geselecteerde zestien casussen onderscheiden naar
de compartimenten bodem, water, lucht. Wat opvalt is dat de zestien casussen
niet gelijkmatig over deze compartimenten verdeeld zijn. Of deze onbedoelde
ongelijkvormigheid in een volgende Casusroos hersteld moet worden, wordt in
dit hoofdstuk geanalyseerd.
Figuur 5-1: Casusroos 1.0 in relatie tot de milieucomponenten bodem, water en lucht
1
1
2
2 3
3
3 3
4 4
5
6
6
7 8
9
9
9
9
9
9
10
10
10
11
11
11 12
12 12
12
12 12
13
13
13 13
13
13
15
15
15
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 34
5.2.1 Bodemverontreiniging
vaste stof > bodem
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende vaste stof op het
compartiment bodem zijn vooral de herkenbaarheid van de stof en de
potentie voor verspreiding door de vorm waarin de stof zich bevindt van
belang. Dit betreft dan vooral de afmetingen van de afzonderlijke
stofdeeltjes en eventueel de poreusheid (vlokken). Verspreiding vindt
hoofdzakelijk plaats langs drie verschillende wegen:
door het initiële incident (impact, explosie)
door verwaaien (zie hiervoor het compartiment lucht) en
door accidenteel transport (uitlopen, uitrijden) bij onvoldoende
herkenbaarheid van de vrijgekomen stof.
b. Kans
De kans op eerste verspreiding over een groter oppervlak is groter bij een
kleinere initiële deeltjesgrootte en bij een hogere incidentenergie
(scheuring verpakking of explosie). In beperkte mate heeft ook de vorm
van de stofdeeltjes hierop invloed, zo zullen ronde vormen zich door
rollen verder verspreiden dan grote rechthoekige of platte vormen.
c. Depositie
Nadat de vrijgekomen stof tot rust is gekomen is de stof in wezen stabiel,
tenzij daarop andere mechanismen optreden die verdere, aanvullende
verspreiding via de beide andere compartimenten tot gevolg hebben.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan verdamping, vervloeiing en oplossing.
Een stabiele stofdepositie na het incident kan worden verstoord door
accidenteel transport doordat voertuigen door de stof rijden, of mensen of
dieren door de stof lopen en daarmee aanhangende stof over een groter
gebied verspreiden. Kenmerken van de stof die de herkenbaarheid
betreffen, zoals een sterke kleur, reuk of deeltjesgrootte zijn hierbij van
belang.
De oplosbaarheid van een stof kan bij regen tot transport naar een dieper
gelegen bodemlaag of zelfs het grondwater leiden. Zowel oplosbaarheid
als lage dichtheid kunnen bij regen tot afvloeien van de depositie naar
lager gelegen plaatsen, oppervlaktewater of riolering leiden.
d. Stabilisatie
Als deze aanvullende verspreidingsmechanismen zijn uitgewerkt of niet
voorkomen, is de resulterende depositie stabiel. Dat betekent dat door
maatregelen die verdere verspreiding voorkomen, zoals afdekken,
indammen of anderszins barrières opwerpen, het incident zijn
uiteindelijke schaal bereikt zal hebben.
e. Opruimen
Zonder verdere verspreiding kan het opruimen, met de bij de
stofeigenschappen behorende beschermende maatregelen, ter hand
worden genomen. Zonder indringing in de bodem, waarbij onder andere
porositeit en oppervlakteruwheid type oppervlak (bestrating, akkerland
e.d. bijvoorbeeld) van belang zijn, zal opscheppen, opzuigen, of de
toplaag afgraven en verzamelen volstaan om de milieueffecten te
bestrijden. Bij indringing in de bodem is afgraven van de besmette plaats
vrijwel de enige mogelijkheid om transport op termijn naar het
bodemwater te voorkomen.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 35
vloeistof > bodem
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende vloeistof op het
compartiment bodem zijn voor wat betreft de stofeigenschappen vooral
de viscositeit (‘dikheid’) en de polariteit (mengbaarheid met water) van
de stof van belang. Deze beide bepalen afhankelijk van de specifieke
omstandigheden de mate en snelheid waarmee de vloeistof in de bodem
indringt. Hierbij speelt ook de soort bodem een belangrijke rol (asfalt,
akkerveld of vochtig veenpakket bijvoorbeeld). Verspreiding vindt
hoofdzakelijk plaats langs vier verschillende wegen:
door het initiële incident (impact, explosie)
door uitlopen
door het bereiken van grondwater en
door accidenteel transport (uitlopen, uitrijden).
b. Kans
De kans op eerste verspreiding over een groot oppervlak is groter bij een
lagere viscositeit en een hogere polariteit (daardoor is de mengbaarheid
met vocht in de bodem groter). Daarbij speelt ook de doordringbaarheid
van de bodem een belangrijke rol, dus de porositeit en het
absorptievermogen van de bodemdeeltjes. Door deze eigenschappen kan
de vrijkomende stof zich ofwel hoofdzakelijk over het oppervlak
verspreiden en daardoor een relatief groter oppervlak besmetten, ofwel
hoofdzakelijk in de bodem dringen, en daardoor een relatief diepere
besmetting veroorzaken.
c. Depositie
De stof- en bodemeigenschappen bepalen samen of en na hoelang de
uiteindelijke situatie stabiel wordt, of dat de verspreiding blijft doorgaan
tot een maximale plasgrootte is bereikt of tot alle stof aan bodemdeeltjes
is geabsorbeerd. Bij absorptie in de bodem speelt de retentietijd (deze
bepaalt de uitspoelsnelheid van de stof uit de bodem) van de stof aan de
bodemdeeltjes een belangrijke rol. Deze retentietijd is vooral afhankelijk
van de polariteit van de vloeistof en de samenstelling van de bodem.
Direct na het vrijkomen van de stof kan afhankelijk van de
stofeigenschappen aanvullende verspreiding via de beide andere
compartimenten plaatsvinden. Denk hierbij aan verdamping, afstroming
en oplossing. Zie daarvoor de mechanismen hieronder.
Een stabiele vloeistofdepositie kan na het incident worden verstoord door
accidenteel transport, doordat voertuigen door de stof of besmette bodem
rijden, of mensen of dieren door de stof of besmette bodem lopen en
daarmee aanhangende stof over een groter gebied verspreiden.
Kenmerken van de stof die de herkenbaarheid betreffen, zoals een sterke
kleur of verkleuring van de ondergrond, reuk of duidelijk zichtbare
plasvorming zijn hierbij van belang.
d. Stabilisatie
Als deze initiële en aanvullende verspreidingsmechanismen zijn
uitgewerkt of niet voorkomen, bestaat de kans dat de resulterende
depositie relatief stabiel is, maar kans op escalatie is steeds aanwezig
door uitspoeling naar lager gelegen bodemlagen en/of grondwater, of
afstroming door wijzigende weersomstandigheden (regen). Dat betekent
dat maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen afhankelijk van
de omstandigheden wel of minder effectief kunnen zijn. Dieper
doordringen van de verontreiniging is moeilijk tegen te gaan, afstroming
en verdamping al veel beter.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 36
e. Opruimen
Dat alles betekent dat moeilijk is vast te stellen of en wanneer een
incident van dit type zijn uiteindelijke schaal bereikt zal hebben. Dat geeft
daarmee een relatief grote tijdsdruk op de opruimingswerkzaamheden.
Naast het opzuigen en absorberen en verzamelen van losse reststof, is
vooral het afgraven van verontreinigde grond tot de volledige besmette
diepte van belang om eventueel ook vertraagd optredende milieueffecten
te bestrijden. Het is in sommige gevallen ook mogelijk de depositie
bewust te sturen in het afstromen of wegspoelen naar permanente
bewaarbekkens (afgeblokte riolering, afgedamde sloten, vloeistofdichte
opvangbekkens) of tijdelijke bewaarbekkens (palletwanden, tijdelijk
geblokte watergangen); ook wel berging genoemd.
gas > bodem
Voor het effect van een vrijkomend milieubelastend gas op het compartiment
bodem zijn vooral dichtheid en de chemische reactiviteit van het betrokken gas
van belang. Verspreiding vindt hoofdzakelijk plaats langs drie verschillende
wegen:
door het initiële incident (lekkage, verdamping, ontstaan bij verbranding)
door opmenging en
door verwaaien.
Accidenteel transport komt slechts zeer sporadisch voor en wordt voornamelijk
veroorzaakt na absorptie aan de bodem.
a. Kans
De kans op eerste verspreiding over een groter oppervlak is groter bij een
groter lek, een grotere uitdrijvende kracht achter het lek, een grotere
vloeistofplas waaruit het gas verdampt, een hoge dampspanning van de
stof of een groot temperatuurverschil met de omringende lucht.
Bovendien is, indien de stof gasvormig wordt vervoerd, het instantaan
falen van het insluitende systeem een bron van hoge initiële concentratie
doordat veel stof in korte tijd vrijkomt. De druk bij het vrijkomen bepaalt
de afstand tot waar het gas wordt uitgeworpen. Omdat de dichtheid van
gas in de regel van dezelfde orde van grootte als die van de omringende
lucht is, zal dat ten hoogste enkele tientallen tot honderden meters
bedragen, voordat frictie met de meegesleepte lucht de energie heeft
geabsorbeerd. Indien de drijvende kracht thermisch is (een bijzonder
geval van uitdrijving) zal soms virulente verticale verplaatsing over
grotere verticale afstanden kunnen plaatsvinden totdat de stof de
omgevingstemperatuur heeft aangenomen.
b. Depositie
Een stabiele depositie zal niet voorkomen, omdat de gaswetten een
permanente verspreiding en dus verdunning voorschrijven in de gehele
ter beschikking staande ruimte (diffusie). In de vrije ruimte zal een gas
zich dus altijd tot het oneindige verdunnen en zo verdwijnen, tenzij het
dichtheidsverschil met de lucht zo groot is, dat thermische en Brownse
beweging niet voldoende zijn als drijvende kracht en de ‘gasplas’ zich als
vloeistofplas gaat gedragen en vele malen trager in de omringende lucht
‘oplost’. Deze mechanismen worden door verplaatsing van het gas onder
winddruk en turbulente opmenging onder invloed van ruwheid van het
terrein en turbulente luchtstromen versneld.
Milieubelasting van een vrijgekomen gasvormige stof doet zich dan ook
voornamelijk voor in de compartimenten water en bodem via de
aanvullende verspreidingsmechanismen uitregenen en ab- of adsorptie
aan wateroppervlakken of bodem.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 37
Uitregenen kan natuurlijk zijn indien de temperatuur van het gas of de
damp door afkoeling tot onder de condensatietemperatuur raakt en dus
condenseert. Een ander mechanisme is dat de stof oplost in water
(regendruppels) of door hygroscopische eigenschappen het water aan de
omgevingslucht onttrekt en in beide gevallen als verdunde oplossing
uitregent. Het ontvangende oppervlak bepaalt op de verontreiniging dan
in het compartiment water of bodem terechtkomt. Zie voor verdere
verspreiding aldaar.
Ad- of absorptie van een gas vindt plaats aan de scheidingsvlakken van
de compartimenten. Vooral de absorptie aan vegetatie van een agressief
gas is daarbij van belang. De oppervlakteruwheid, die het totale
blootstaande oppervlak bepaalt, is daarbij van belang, evenals de
chemische samenstelling van het oppervlak. Daarbij is polariteit en dus
oplosbaarheid van de stof in het oppervlak van belang.
Uiteindelijk zal een gas door de voortgaande verdunning een niet meer
aantoonbare concentratie hebben en als zodanig als verontreiniging
ophouden te bestaan. Tot die tijd zal milieuschade in het compartiment
lucht voornamelijk bestaan uit aantasting van leven door inademing of
absorptie en aantasting van materialen door chemische agressie in hoge
concentraties.
c. Stabilisatie
Er is bij een vrijkomend gas geen sprake van een stabiele depositie. Zelfs
bij absorptie van het gas (niet of veel minder bij adsorptie) zal door
uitwaseming de concentratie van de depositie geleidelijk afnemen. Naast
de initiële verspreiding van de stof is vooral de vervolgverspreiding onder
invloed van de wind een veel grotere factor in de uiteindelijke
verspreiding van de verontreiniging. Daarbij speelt opmenging van de stof
met de omgevingslucht (een fysisch gegeven) een grote rol en deze is
afhankelijk van het dichtheidsverschil met lucht indien de concentratie
groot is. Dit dichtheidsverschil neemt sterk aan invloed af als opmenging
toeneemt. De stof in lagere concentraties gaat zich als mengsel met lucht
steeds meer als lucht gedragen.
d. Opruimen
Bestrijding zal vooral moeten worden gezocht in het beperken van de
uitstoot door uitstroming of verdamping, en in snelle verdunning van de
vrijgekomen concentraties door versnelde opmenging (turbulente
menging), bewust uitregenen met vloeistofschermen en mogelijk een
combinatie van beide door inzet van energetische sproeistralen. Dit
dwingt ook tot een keuze waar de depositie dan wordt ontvangen.
5.2.2 Waterverontreiniging
vaste stof > water
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende vaste stof op het
compartiment water zijn vooral de dichtheid en de oplosbaarheid in water
van de stof van belang. De deeltjesgrootte van de stof is met het oog op
de snelheid van oplossen daarbij eveneens van belang, evenals de
stroomsnelheid van het ontvangende water. Verspreiding vindt plaats
langs twee verschillende wegen:
door het initiële incident (puntbron of explosie of
lekkage tijdens transport) of door stroming.
b. Kans
De kans op eerste verspreiding over een groter oppervlak is groter bij een
groter energetisch incident als explosie of brand en bij een incident dat
over een langere tijdsduur plaatsvindt, zoals een langdurige lekkage.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 38
c. Depositie
Zware en relatief onoplosbare stoffen met een relatief grote
deeltjesgrootte zullen zich in langzaam of niet stromende wateren op
de bodem verzamelen en daar relatief hoge concentraties verontreiniging
veroorzaken, die lang kunnen aanhouden. Daarentegen zullen lichte en
relatief oplosbare stoffen met kleine deeltjesgrootte zich snel verspreiden,
met name als ook het ontvangende water stroomt, en zich zo snel
verspreiden en zo niet dergelijke hoge concentraties bereiken en daarna
ook snel tot lagere concentraties verdund worden.
In het eerste geval kan een langdurige min of meer stabiele situatie
worden bereikt, in het tweede geval zal dat niet gebeuren. Stroming en
oplosbaarheid zijn daarbij de twee belangrijkste parameters. Daarnaast
kunnen sommige stoffen door gelvorming of andere kristallijne en/of
vloeibaar-kristallijne faseveranderingen een soort schil vormen waarin
een gedeelte van de stof is afgeschermd van watertoetreding of verdere
oplossing en verspreiding.
Een tweede verspreiding en dus verdunning kan worden veroorzaakt door
turbulentie in het water door langsvarende schepen, vooral door
motorschepen. Door schroeven veroorzaakte stroming en turbulentie kan
daarmee eveneens worden gebruikt om oplossing en verdunning te
stimuleren.
De stoffen kunnen zich zowel in vaste vorm (drijvend, al of niet met
kleverige eigenschappen) als in opgeloste vorm aan de randen van het
compartiment water afzetten of daar absorberen (langs randen,
begroeiingskragen, bodem).
d. Stabilisatie
In het compartiment water is een stabiele depositie niet te verwachten.
Wel kunnen de omstandigheden dusdanig zijn dat dispersie heel traag
verloopt. e. Opruimen
Bestrijding kan afhankelijk van de situatie geschieden door ruiming,
afzuiging, verdunning en wegspoelen, met absorberende middelen of
chemische omzetting in minder bedreigende vormen. Verstoring van
kwetsbare gebieden kan in beperkte mate indien slecht oplosbaar worden
voorkomen door afscherming met booms en sturing van de stroming.
Drijvende depositie kan door afzuiging of absorptie worden bestreden.
vloeistof > water
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende vloeistof op het
compartiment water zijn voor wat betreft de stofeigenschappen vooral de
viscositeit (‘dikheid’) en de polariteit (oplosbaarheid, mengbaarheid met
water) van belang. Deze beide bepalen afhankelijk van de specifieke
omstandigheden de mate en snelheid waarmee de vloeistof in het
omringende water oplost of verdund wordt. Hierbij spelen de
stroomsnelheid en de turbulentie van de stroming een belangrijke rol.
Verspreiding vindt voornamelijk plaats:
door stroming
door diffusie (in mindere mate).
Slechts in stilstaand water zal diffusie van belang zijn; daarbij zijn
viscositeit en de grootte van het stof-ion van belang.
b. Kans
Een vloeistof is in het compartiment water te beschouwen als een
opgeloste vaste stof, en zal zich dan ook vergelijkbaar gedragen. De
beschrijvingen die daar zijn gegeven zijn onverkort van toepassing. Ten
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 39
behoeve van deze rubricering zijn deze hier opnieuw (en specifiek
aangepast) opgenomen.
De kans op eerste verspreiding over een groot oppervlak is groter bij
een lagere viscositeit en een hogere polariteit (daardoor is de
mengbaarheid met water groter). Door deze eigenschappen kan de
vrijkomende stof zich ofwel hoofdzakelijk over het oppervlak verspreiden,
en daardoor een relatief groter oppervlak besmetten, ofwel hoofdzakelijk
in het water oplossen, en daardoor een relatief diepere besmetting
veroorzaken. Een bijzonder geval is een vloeistof met hoge dichtheid en
lage polariteit, die een bel- of plasvormige verontreiniging op de bodem
kan vormen die bij onvoldoende onderzoek lang ongedetecteerd kan
blijven.
c. Depositie
De stofeigenschappen en de stroomsnelheid (turbulente opmenging)
bepalen de uiteindelijke dispersiesnelheid van de stof in water. Direct na
het vrijkomen van de stof kan afhankelijk van de stofeigenschappen
aanvullende verspreiding via de beide andere compartimenten
plaatsvinden. Denk hierbij aan verdamping en absorptie of verzameling
aan oevers of bodem. Een stabiele depositie in een bewegend water
bestaat niet, in stilstaand water kan een depositie wel langdurig aanwezig
blijven, afhankelijk van de specifieke stof- en milieueigenschappen. Zodra
de drijvende krachten achter de initiële verspreiding uitgewerkt zijn
(maximale plasgrootte bereikt e.d.) neemt de verspreidingssnelheid af tot
een ‘natuurlijke’ constante snelheid voor de gegeven omstandigheden.
Een min of meer stabiele vloeistofdepositie kan na het incident worden
verstoord door accidenteel transport doordat vaartuigen door de stof of
besmette watergedeelten varen en daarmee aanhangende stof over een
groter gebied verspreiden. Kenmerken van de stof die de herkenbaarheid
betreffen, zoals een sterke kleur of verkleuring van het oppervlak, reuk of
duidelijk zichtbare plasvorming zijn hierbij van belang.
d. Stabilisatie
Als deze initiële en aanvullende verspreidingsmechanismen zijn
uitgewerkt, bestaat de kans dat de resulterende depositie relatief stabiel
is, maar kans op escalatie is steeds aanwezig door verstoring. In veel
combinaties van stoffen, milieus en omstandigheden is de stof geheel
gedispergeerd of verdampt voor een stabiele situatie wordt bereikt. Dat
betekent dat maatregelen om verdere verspreiding te voorkomen snel
zullen moeten worden genomen en uitgevoerd, en afhankelijk van de
omstandigheden meer of minder effectief kunnen zijn. Een bijzondere
mogelijkheid in sommige situaties is de mogelijkheid wateren (tijdelijk) af
te dammen of af te sluiten (sluizen) en daarmee verdere verspreiding
tegen te gaan. Stabilisatie zal vooral gericht moeten zijn op het beperken
van de verdere verspreiding, als dit tenminste niet als middel om snel
concentraties te verlagen wordt ingezet.
e. Opruimen
De dynamiek van het incident maakt het soms moeilijk vast te stellen of
en wanneer een incident van dit type zijn uiteindelijke schaal bereikt zal
hebben. Door de grote verspreidingssnelheid van vloeistoffen in en vooral
op water geeft een relatief grote tijdsdruk op de
opruimingswerkzaamheden. Opzuigen, absorberen en verzamelen van
losse reststof, vooral tot de volledige besmette diepte en eventueel
bodem, is van belang om eventueel ook vertraagd optredende
milieueffecten te bestrijden. Het is in sommige gevallen ook mogelijk de
dispersie en depositie bewust te sturen in het afstromen of wegspoelen
naar veel grotere watersystemen of permanente bewaarbekkens
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 40
(afgeblokte riolering, afgedamde sloten, vloeistofdichte
opvangbekkens) of tijdelijke bewaarbekkens (oil booms,
absorptieslangen, tijdelijk geblokte watergangen).
gas > water
Voor het effect van een vrijkomend gas op het compartiment water zijn vooral
de wijze van vrijkomen, de dichtheid, de chemische reactiviteit en de
oplosbaarheid in water van belang. Slechts het vrijkomen van een gas onder het
wateroppervlak zal tot een relevante verontreiniging leiden vanwege het
dichtheidsverschil tussen gas en water. Daardoor zal een contact altijd zeer
beperkt zijn en strenge condities vereisen indien een gas boven het
vloeistofoppervlak vrijkomt (zwaar gas, nauwelijks wind, nauwelijks turbulentie
en goede oplossingskarakteristiek in water).
a. Kans
De eerste verspreiding vindt hoofdzakelijk plaats door de energie bij
vrijkomen (explosie, virulente lekkage) en daarna door de zwaartekracht
(dichtheidsverschil). Na het bereiken van het wateroppervlak gaat het gas
over naar het compartiment lucht, behoudens het opgeloste, gereageerde
of geabsorbeerde gedeelte. Accidenteel transport komt slechts sporadisch
voor en dan nog uitsluitend door stroming, versleping en opmenging na
oplossing in het water.
De verdere verspreiding in het compartiment water wordt volledig door
stroming beheerst en gedraagt zich vergelijkbaar met iedere andere
opgeloste stof. Het enige verschil is dat de concentratie ook zal afnemen
door uitgassing, deze is mede afhankelijk van de dampspanning van het
gas.
b. Depositie
Uitsluitend indien een gedeelte van het gas oplost in het water
(stofeigenschappen en wijze van vrijkomen) is sprake van een depositie.
Deze is echter niet stabiel, omdat de dampspanning ervoor zorgt dat het
gas uitdampt.
c. Stabilisatie
Er is geen situatie denkbaar waarin een stabiele situatie wordt bereikt.
Daardoor is de situatie en/of depositie altijd aflopend binnen relatief korte
tijd.
d. Opruimen
Door genoemde aspecten van dit type incident zal opruimen uitsluitend
binnen een zeer korte tijd aan de orde kunnen zijn. Het lijkt niet
waarschijnlijk dat eventueel beschikbare middelen tijdig aanwezig kunnen
zijn. Het wegnemen van de bron, indien deze langdurig zou bestaan en
tevens bereikbaar is (inzet duikers in dit soort omstandigheden?) is de
primaire bestrijdingswijze.
5.2.3 Luchtverontreiniging
vaste stof > lucht
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende stof op het
compartiment lucht zijn vooral de dampspanning en de wijze van
vrijkomen van de stof van belang. Voor de eerste verspreiding zijn vooral
de dichtheid en deeltjesgrootte van belang.
b. Kans
Hoogenergetische bronnen (explosie, maar ook meevoeren in thermische
verbrandingswolken) kunnen een poedervormige stof een grote
verspreiding geven. Verspreiding na de eerste verspreiding gebeurt
hoofdzakelijk door verwaaien. Over het algemeen is een stofwolk goed
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 41
waarneembaar, slechts lage concentraties van stoffen of stoffen met
extreem kleine deeltjesgrootte zijn slecht of niet waarneembaar zonder
hulpmiddelen. Accidenteel transport vindt plaats door aankleven of
aanhangen van stofdeeltjes aan dieren, kleding en voertuigen en het
daarvandaan opnieuw verwaaien.
c. Depositie
Deeltjes kunnen door de zwaartekracht, door uitregenen, door
samenklonteren of door afvangen door vegetatie uit de lucht verdwijnen.
Een depositie zal dus nooit in het compartiment lucht aanwezig zijn, maar
altijd op het zich daaronder bevindende compartiment.
d. Stabilisatie
In het compartiment lucht is door de aard een stabiele depositie niet te
verwachten.
Stofwolken kunnen relatief eenvoudig worden neergeslagen met sproeien,
doordat de deeltjes groter en zwaarder worden gemaakt met aanhangend
water, of erin oplossen.
e. Opruimen
De stof wordt uit het compartiment verwijderd door uitvallen of uitzakken
onder invloed van de zwaartekracht, uitregenen, oplossen gevolgd door
uitregenen, of oplossen in, of absorptie aan andere aanwezige
verontreinigingen, zoals PAK’s17 bij brand. Hierdoor is de milieubelasting
van de stof maar over een relatief korte tijd in het compartiment lucht
aanwezig en verplaatst zich al snel naar één van de beide andere
compartimenten in de vorm van een depositie. Deze secundaire
verontreiniging van die compartimenten gedraagt zich gelijk aan primaire
verontreinigingen. Zie aldaar.
vloeistof > lucht
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomende milieubelastende vloeistof op het
compartiment lucht is, naast de specifieke omstandigheden van het
vrijkomen van de stof, voor wat betreft de stofeigenschappen de
dampspanning van belang. Deze bepaalt samen met de temperatuur de
snelheid van verdampen van de vloeistof en bepaalt tevens daarmee de
bereikte concentratie.
b. Kans
De energie van het vrijkomen van de stof bepaalt de initiële verspreiding
en concentratie. Hoogenergetisch vrijkomen (explosie, spuiten onder
druk, brand) zorgt voor versproeiing of kleinere druppelvorming
(eventueel nevel), verspreiding over een groter gebied, en betere
opmenging met lucht, waardoor aansluitende verdamping sneller zal
verlopen. Na stabilisatie van een vrijkomende of vrijgekomen vloeistof zal
verdamping uit de gevormde plas onder invloed van wind en temperatuur
de secundaire bron vormen.
c. Depositie
Initiële of aanvullende verspreiding van een vloeistof in het compartiment
lucht is vrijwel uitsluitend bij het scenario brand te verwachten, doordat
een stof die bij hogere temperatuur zich in gasvorm verspreidde, ofwel bij
afkoeling door condensatie neerslaat, ofwel door oplossing in water
uitregent. Hierdoor is de milieubelasting van de stof maar over een
relatief korte tijd in het compartiment lucht aanwezig en deze verplaatst
zich al snel naar één van de beide andere compartimenten in de vorm van
17 PAK = poly-aromatische koolwaterstoffen (kankerverwekkend).
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 42
een depositie. Deze secundaire verontreiniging van die compartimenten
gedraagt zich net als primaire verontreinigingen. Zie aldaar.
d. Stabilisatie
Door het dichtheidsverschil is een stabiele situatie in het compartiment
lucht niet te verwachten. Onder zeer bijzondere weersomstandigheden is
een tijdelijk stabiele depositie in de vorm van een nevel (vergelijk mist)
denkbaar.
e. Opruimen
Bij dit scenario is door natuurlijke instabiliteit opruimen in het
compartiment lucht niet noodzakelijk. Zie voor secundaire deposities in de
compartimenten bodem en water.
gas > lucht
a. Effect
Voor het effect van een vrijkomend gas op het compartiment lucht is
vooral de dichtheid van belang. Deze bepaalt zowel de snelheid waarmee
het gas zich verticaal verplaatst en op die wijze verdwijnt, als de snelheid
van opmenging door turbulentie en diffusie met de omringende lucht
onder invloed van de toegevoerde thermische- en windenergie.
Verspreiding vindt hoofdzakelijk plaats langs drie verschillende wegen:
door het initiële incident (lekkage, verdamping, ontstaan bij
verbranding)
door opmenging en
door verwaaien.
Accidenteel transport komt slechts sporadisch voor en dan nog uitsluitend
door stroming, versleping en opmenging na oplossing in water.
b. Kans
De kans op grote verspreiding is een directe functie van de hoeveelheid
vrijkomende stof per tijdseenheid.
c. Depositie
Diffusie en turbulente opmenging zijn bij gassen een belangrijk
verspreidingsmechanisme in het compartiment lucht, zodat een stabiele
depositie niet voorkomt.
d. Stabilisatie
Het vrijgekomen gas zal snel in concentratie afnemen door diffusie, en
indien er sprake is van wind, eveneens door turbulente opmenging en
verspreiding met de wind. Het vrijgekomen gas kan verder in lucht in
concentratie afnemen door oplossen in water gevolgd door uitregenen.
e. Opruimen
Concentraties zullen altijd in hoog tempo afnemen, waardoor maatregelen
vaak niet nodig of zelfs onmogelijk zijn binnen een haalbaar tijdsbestek.
Opmenging door turbulentie (bijvoorbeeld door ruwheid van het
oppervlak of windsterkte) en windsnelheid versnellen dit afnemen verder.
Opmengen gecombineerd met uitregenen met behulp van sproeistralen
dichtbij de bron is vrijwel de enig haalbare praktische mogelijkheid
gebleken. Dit is tevens in sommige gevallen een mogelijke
bestrijdingsmethode, waarbij een depositie op één van de beide andere
compartimenten overgaat. Bij instantane bronnen is zelfs dit niet
mogelijk.
5.3 Samenvatting van milieubedreigingsaspecten
Uit bovenstaande analyse van de milieudreiging kunnen grofweg zeven
incidentaspecten worden samengevat, die bepalend zijn voor het verder te
ontwikkelen repertoire aan methoden van bescherming van het milieu bij
incidenten:
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 43
1. belangrijkste stofeigenschappen bepalend voor het vrijkomen in een
compartiment
2. belangrijkste eerste verspreidingsmechanismen
3. tweede en eventueel volgende verspreidingsmechanismen
4. stabiliteit van depositie van stoffen per compartiment
5. verspreiding naar andere compartimenten
6. mogelijkheid van maatregelen tegen verspreiding
7. mogelijkheid van opruiming.
Zie ook de overzichtstabel in bijlage 7.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 44
6 Aanbevelingen
Hieronder worden, naar aanleiding van constateringen en ervaringen van de
onderzoeksgroep, aanbevelingen gedaan voor de volgende actualisatie van de
Casusroos.
1. De MOD-databank van RIVM en de FACTS-databank van TNO missen een
systematische set van gegevens (de 'verhaallijn'), waardoor de verzamelde
verslagen en evaluaties geen uniforme basis hebben kunnen vormen voor
een optimale bepaling van karakteristieke voorbeeldcasussen. Gegeven het
relatief geringe aantal grote incidenten, is het belangrijk de
incidentenevaluatie te standaardiseren. Dit met het oog op het leerproces
van handhavingsinstanties en hulpverleningsdiensten respectievelijk de
beleidscyclus van milieu-autoriteiten. De evaluatiemethodiek, de
zogenaamde Storybuilder, die het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voor arbeidsongevallen heeft laten ontwikkelen, kan voor
de volgende versies van de Casusroos interessante mogelijkheden bieden.
De Storybuilder ordent alle gegevens van een incident inclusief gegevens
over barrières. De barrières kunnen onderscheiden worden in de barrières
die de kans op een incident verkleinen (linkerkant van de vlinderdas) en de
barrières die de gevolgen verkleinen (rechterkant; lees hierover meer in
bijlage 3).
Deze tool (free software) biedt statistische analysemogelijkheden, waarbij
het mogelijk is vast te stellen waar investeringen het grootste effect
opleveren: dat kunnen investeringen betreffen in de vanuit de Wm obligate
milieupreventie, maar ook in de preparatie van de milieubescherming door
hulpdiensten.
Bij het onderzoek naar de mogelijkheden van de Storybuilder voor milieu-
incidentevaluaties zal mede beschouwd moeten worden of de in de
milieuwereld gehanteerde trits bron – pad – ontvanger in de 'verhaallijn'
opgenomen kan worden.
2. Bij veel casussen van de MOD blijken zowel milieu- als veiligheidsaspecten
dominant; dit onderschrijft het initiatief van het ministerie van BZK destijds
om met het project Overheidsoptreden bij bijzondere milieu-
omstandigheden (PBOM en de publicaties daarvan) de 'milieupoot' bij het
COPI te doen trekken.
Daarom zal ook de ontwikkeling van instrumenten ten behoeve van de
milieuhandhaving onder normale omstandigheden gesynchroniseerd moeten
worden met die voor de bestrijding van incidenten (visa versa).
3. De keuze van de casussen is niet bepaald door de geografische frequentie
van voorkomen. Deze frequentie is wel relevant voor de prioritering van de
voorbereiding van de gemeentelijke en regionale
incidentbestrijdingsorganisaties ter plaatse. Dit aspect zou bij de
ontwikkeling van het Besluitvormingsondersteunend instrument
meegenomen kunnen worden.
4. Er is een wetstechnisch onderzoek gewenst naar de ontwikkeling en
implementatie van milieubeschermingsregels. Nu lijkt het erop dat de
brandweer, de enige 24/7-organisatie van de (gemeentelijke) overheid, voor
het oplossen van de 'onbepaalde restrisico's' verantwoordelijk wordt gesteld,
wellicht zonder daarvoor adequaat geëquipeerd te zijn.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 45
5. Als vervolg op punt 4 zal een onderzoek gedaan moeten worden naar
het gemiddelde niveau van kennis en inzichten betreffende
milieuzorgtaken van brandweermedewerkers. Indien van de brandweer
wordt verwacht dat zij ook de achtervang is van publieke en private
milieudiensten, zal de vigerende les-, leer- en oefenstof aangepast
moeten worden.
6. In de Casusroos 1.0 zijn dertien casussen relatief goed verdeeld over het
milieucompartiment(-combinaties) grond, water en lucht. Wel is er een
ondervertegenwoordiging van zowel grote (> 1000T) als kleine (1-10T)
casussen, terwijl een opvallend aantal casussen in twee categorieën
(ordegrootten) of zelfs drie compartimenten is ingedeeld. De meeste
casussen hebben ook potentiële, maar van de omstandigheden
afhankelijke, gevolgen in één of twee compartimenten.
Een gestandaardiseerde, multidisciplinaire, incidentgenerieke
evaluatiemethodiek voor (bijna-)incidenten is noodzakelijk om uit te
wijzen welke casussen echt karakteristiek zijn (zie ook aanbeveling 1).
7. Bij alle uitgeschreven casussen van de Casusroos 1.0 is aanvullende
informatie nodig over de precieze omstandigheden en situaties om goed
genoeg te zijn om als best practice te kunnen dienen (zie ook aanbeveling
1).
Het dossier Milieubescherming bij incidenten, dat door de Redactieraad
Brandweer en Crisisbeheersing als 'dynamisch' is bestempeld, moet
daarom in aanvang met een hogere frequentie doorontwikkeld worden.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 46
BIJLAGE 1 Afkortingen- en begrippenlijst
AGS Adviseur Gevaarlijke Stoffen. De AGS is een 24/7 beschikbare functionaris die kennis heeft van de gevolgen van vrijkomende gevaarlijke stoffen en de (veilige) wijze van het beperken van de gevolgen en bestrijden van de bron. De AGS adviseert het COPI, die het advies waardeert in relatie tot andere maatschappelijke belangen (i.c. milieu). De regionale AGS kan terugvallen op het landelijke adviesorgaan LIOGS en het BOT-mi (zie aldaar).
AMvB Algemene maatregel van bestuur (zie verder de wet Awb). B&W Burgemeester en wethouders. BEVI Besluit externe veiligheid. (Kortweg:) regelingen om de risicocontouren rond een risico-
object in het kader van ruimtelijke ordening vast te stellen. BIR Besluit informatievoorziening rampen. (Kortweg:) de verplichting om het bevoegd gezag
openbare veiligheid te informeren over gevaren die de burgers bedreigen. BOT-mi BOT-mi staat voor Beleidsondersteuningsteam milieu-incidenten, oorspronkelijk opgericht
voor de advisering van de minister van VROM, bij incidenten met kerncentrales en dergelijke. Tegenwoordig adviseert het BOT-mi ook lokale overheden. In het team brengen deskundigen van het RIVM, DCMR, de Waterdienst, KNMI, NVIC en andere
kenniscentra hun expertise bij elkaar. Het BOT-mi kan ook mobiele meetploegen inzetten om lucht-, water- en/of bodemmonsters te nemen.
BRI Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen. Uitwerking van de gangbare planvorm en met het oog op uniformering van regelgeving door wetgever vastgelegd.
Brzo (ex Wrzo)
Besluit rampen en zware ongevallen. In dit besluit werkt de wetgever expliciet uit hoe de, voor de openbare veiligheid verantwoordelijke, gemeente invulling moet geven aan de Wet rampen en zware ongevallen (binnenkort ondergebracht in de Wet op de veiligheidsregio's). Tevens wordt landelijk uniform vastgelegd over welke inrichtingen het gaat. Gemeenten zijn verder vrij om ook voor andere, lokaal als risico beleefde, inrichtingen een rampbestrijdings- en/of aanvalsplan uit te werken.
BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in deze opdrachtgever voor het beheer van kennisdocumenten op het gebied van fysieke veiligheid.
COPI Commando plaats incident. Dit orgaan van de regionale rampenbestrijdingsorganisatie coördineert de inzet van verschillende ter plaatse van het incident ingezette organisaties. Aangezien elke organisatie vanuit eigen taakstelling en verantwoordelijkheid haar werk moet doen, moet een 'leider COPI' zorgdragen voor de multidisciplinaire coördinatie van de inzetplanning’
DVS Dienst verkeer en scheepvaart. Kenniscentrum van RWS op het gebied van verkeersmanagement ('nat' en 'droog') in het algemeen en veiligheid in het bijzonder.
ECWM Evaluatiecommissie Wet milieubeheer. EHS Ecologische hoofdstructuur. Dit is een planvorm die tot doel heeft om bestaande
geïsoleerde natuurgebieden met elkaar te verbinden door nieuwe natuurgebieden. Hiermee hoopt men te bereiken dat teruggang van de biodiversiteit wordt afgeremd of op termijn mogelijk wordt omgekeerd.
GHOR Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Deze organisatie bundelt de voorbereiding op en de coördinatie van de hulpverlening aan slachtoffers. Hierin werken veel partijen in de geneeskundige hulpverleningsketen samen (ambulancediensten tot en met ziekenhuizen). Hetzelfde geldt voor instellingen voor psychosociale (na)zorg, gezondheidszorg, en dergelijke.
GS Gevaarlijke stoffen. Dit betreffen stoffen die als zodanig door de wetgever (in overeenstemming met EU-regels) in een register worden vastgesteld, maar ook stoffen en producten die bij een incident, waaronder in het bijzonder brand, gevaar voor de omgeving opleveren. Specifieke wetgeving zoals de Wet vervoer GS, beperken zich tot de in het register vastgestelde stoffen; algemenere wetgeving als de Wrzo en de Brandweerwet 1985 (beide straks opgenomen in de Wet op de veiligheidsregio's) laten ruimte voor het meebeschouwen van stoffen en producten die bij een incident gevaar opleveren. Bij milieubescherming moet men daarenboven ook de gevolgen van activiteiten beschouwen (denk aan het neerhalen van een verbrand monumentaal gebouw indien gevolgincidenten met passanten voorkomen moeten worden, of het maken van een brandgang in een 'natuurlijk' bos met een rupsvoertuig van defensie).
KVCE Kenniscentrum Veiligheid Cultureel Erfgoed. Dit instituut faciliteert musea, archieven, beheerders van monumenten, archeologische vindplaatsen en dergelijke meer op het gebied van safety en security. Wat de brandveiligheid en milieubescherming betreft werkt het KVCE samen met het IFV.
LIOGS Landelijk Informatiepunt OGS. Dit steunpunt, ondergebracht bij DCMR (Rotterdam-
Rijnmond) bundelt de expertise van de 24/7 beschikbare chemisch adviseurs van DCMR en de op afroep beschikbare deskundigen uit de chemische industrie. Deze sector werkt Europees samen om overheden en haar diensten met deskundigheid op afstand of ter
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 47
plaatse en eventueel met speciaal bedrijfsmaterieel, bij te staan bij incidenten met gevaarlijke stoffen.
LNV Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. MIP Milieu-incidentenplan. Een van de planvormen waarmee het bevoegd gezag OOV invulling
geeft aan haar verantwoordelijkheid om de bestrijding van zware ongevallen, rampen en crises voor te bereiden (ex Wrzo). De oorspronkelijke plannen beschreven allerlei soorten milieuincidenten, bij fabricage, opslag, transport en verwerking en de daarvoor te alarmeren of informeren diensten en autoriteiten. Er is nu een trend om alle verschillende plannen te integreren tot generieke plannen (procesbenadering).
MOD Milieuongevallendienst van het RIVM (zie aldaar). Deze dienst heeft meetwagens waarmee o.a. luchtmonsters, benedenwinds van een brand, genomen en geanalyseerd kunnen worden. Op basis hiervan kan de MOD het lokale gezag adviseren omtrent te nemen (vervolg)maatregelen op het gebied van de volksgezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid.
IFV Instituut voor Fysieke Veiligheid. Dit instituut is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) van het ministerie van BZK. Het draagt als wettelijke taak zorg voor de opleiding van brandweerofficieren, het beheren en beschikbaar stellen van informatie over fysieke veiligheid (Infopunt Veiligheid) en het beheer van documenten op dit terrein (Kennisborging). In de nieuwe Wet op de veiligheidsregio zal de wettelijke taakstelling uitgebreid worden met onderzoek respectievelijk andere, van oorsprong BZK, taken.
NVBR Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (momenteel genaamd Brandweer Nederland). Belangenvereniging van gemeentelijke en regionale brandweerorganisaties, tevens kenniscentrum ter zake van de organisatie van de brandweer, brandveiligheid en voorbereiding op rampen en crisis.
OGS OGS staat voor ongevallen met gevaarlijke stoffen en ongevallenbestrijding (van incidenten met) GS. Elke veiligheidsregio beschikt over een OGS-organisatie met een parate, deskundige adviseur (AGS), meet- en gaspakinzetploegen en een ontsmettingseenheid.
OVD Officier Van Dienst. Oorspronkelijk waren dit 24/7 beschikbare officieren van de parate disciplines brandweer, GHOR en politie, maar nu ook van ter zake competente leidinggevenden uit de functionele kolom. Zo heeft RWS voor weg- en waterincidenten de OVD-RWS gerealiseerd.
POBM Project overheidsoptreden bij bijzondere milieuincidenten (1995). RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Dit instituut doet in opdracht van de
ministeries van VWS, VROM, LNV, diverse inspecties zoals Inspectie Verkeer en Waterstaat en VROM-Inspectie, de EU en VN, thematisch en incidentonderzoeken. Voor milieubescherming is relevant dat de respectievelijke specialisten van RIVM 24/7 beschikbaar zijn voor beleids- en operationeel advies; dit is het BOT-mi-team. Daarnaast wordt heeft het RIVM een Milieuongevallendienst (MOD) paraat staan.
ROT Regionaal operationeel team. Dit team wordt samengesteld uit operationeel leidinggevenden op strategisch niveau en ter zake van het incident deskundigen. Het ROT maakt gebruik van 24/7 beschikbare crisisruimten in de nabijheid van de
gemeenschappelijke meldkamer van de veiligheidsregio. Het team draagt onder leiding van een 'kleurloze' Operationeel leider (OL) zorg voor de coördinatie van alle acties die op het 'rampterrein' en in de periferie plaatsvinden, faciliteert acties die centraal georganiseerd moeten worden, in het bijzonder de informatievoorziening van de burgemeester(s) en andere betrokken bestuursorganen. Het team bereidt voor onvoorziene dilemma's beleidsvoorstellen voor, waaruit de 'opperbevelhebber', binnenkort de burgemeester van de centrumgemeente van de betreffende Veiligheidsregio, zijn keuze kan maken.
RR (B&C)
Redactieraad Brandweer en Crisisbeheersing. De Redactieraad is door de minister van BZK ingesteld als bestuursorgaan inzake het beheer van kennisdocumenten op het gebied van fysieke veiligheid.
RWS Rijkswaterstaat is als wegbeheerder van rijkswegen en rijksvaarwegen medeverantwoordelijk voor de milieubescherming van bodem en oppervlaktewater. Het Programmabureau Incidentenmanagement van RWS initieert van de uitvoeringsdiensten van RWS plannen, opleidingen en evaluaties op het gebied van transportongevallen, o.a. met gevaarlijke stoffen.
VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Wrzo Wet rampen en zware ongevallen (zie tabel in hoofdstuk 3). Wvr Wet op de veiligheidsregio's. Deze wet vervangt per oktober 2010 de Brandweerwet
1985, de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghor). Met deze wet wordt de voorbereiding op rampen en crises en de bestuurlijke coördinatie vergaand gecentraliseerd naar het verlengd lokaal bestuur van de Veiligheidsregio.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 48
BIJLAGE 2 Literatuurlijst18
Gransma, Brandweer en milieuverontreiniging, Den Haag 1987.
BIZA 1992, L.H.J Toneman, 100p., chunks i50002 (zie site: werkenvoorveiligheid).
BIZA 1993, 36p., chunks i90004. In het kader van project Overheidsoptreden bij
Bijzondere Milieu-omstandigheden (POBM).
BIZA 1993, 42p., chunks i20001 (zie site: werkenvoorveiligheid).
BIZA 1993, 67p., chunks i20005 (zie site: werkenvoorveiligheid).
Leidraad voor de Inventarisatie van de milieugevolgen van Industriële Ongevallen.
TNO, D. de Weger, J.M. Blom-Bruggeman, M. Molag, mei 1995, in opdracht van BZK
(Corstmas Goemans).
VROM, Inspectie Milieuhygiëne, 1996, 144p., uitgave i.k.v. POBM.
C.A. de Raadt & W.C. de Vos, Opslag van gevaarlijke stoffen, Model richtlijn voor het
voorkomen van brand- en milieuschade bij de opslag van gevaarlijke stoffen. TBBS
Bureau voor schadepreventie, Baarn, 1998.
IFV, Jans Weges, Margrethe Kobes, Martina Duyvis, december 2002, i.o.v. provincie
Utrecht en Regionale Brandweer Utrecht.
Rapport ECWM 2003/15, april 2003. Advies van de Evaluatiecommissie Wet
milieubeheer over de reikwijdte van het begrip ‘milieu’ in de Wet milieubeheer.
IFV-afstudeeropdracht, K.J.V. Essers, Universiteit Utrecht, 115p.
Congres Archiefcalamiteiten 17 en 18 maart 2005, Wijk bij Duurstede (uitgave in eigen
beheer van congresorganisatie Irmgard Broos, Ria van der Eerden en Clara von
Waldthausen), Wijk bij Duurstede, augustus 2006.
VROM/IFV, Louis Witloks e.a., 2005. Essay.
Provincie Flevoland/IFV, Jans Weges e.a., 2005. Zie dossiers Infopunt Veiligheid.
Gezondheidsraad, Advies over rampen met gevaarlijke stoffen, 9 augustus 2007.
Onderbouwing en toepassing van interventiewaarden voor beslissingen bij calamiteiten
met gevaarlijke stoffen, Gezondheidsraad, Advies I-1238/SD/db/569-C, 19 juni 2007,
3 bijlagen.
Environment Agency, SEPA, Env. & Heritage Service.
Milieu in Ontwikkeling, Politiemilieuplan 2011, Raad van Hoofdcommissarissen, PA,
Kennisadvisering Milieu, Kennisnetwerk.
18 Selectie van de voor dit rapport relevante titels/bronnen, uit de groeiende bibliotheek van documenten over milieu en milieubescherming.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 49
Analyse van de hand van Tonneman, BZK, zie site: werkenvoorveiligheid.
Tekst en toelichting Wet milieubeheer, mr.drs. Dick van der Meijden, Sdu, editie 2008,
ISBN 9789012380133.
NVBR/LNB/Cluster Milieu&Industrie, memo van Arna Spaling vz. werkgroep, versie 0.2,
2 april 2008.
TSO (The Stationery Office), Dep. For Communities and Local Governement, ISBN
9780113413164, www.tsoshop.co.uk.
Projectteam Regionaal Crisisplan, in opdracht van BZK, ISBN 9789081444316,
www.regionaalcrisisplan.nl.
Commissie verantwoordingsplicht groepsrisico, memo met vragen en antwoorden
gesteld aan www.groepsrisico.nl, juni 2009.
Best Practices for Protecting Emergency Medical Service Responders, during treatment
and transport of Victims of Hazardous Substance Releases, OSHA,3370-11, 2009
[www.osha.gov].
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 50
BIJLAGE 3 Storybuilder
Incidentgegevensverzameling
Uit de voorliggende onderzoeken blijkt dat er te weinig gevalideerd
evaluatiemateriaal is om, gegeven het relatief kleine aantal incidenten, te
kunnen vaststellen wat het belangrijkste probleem was en waar het best
geïnvesteerd kan worden om de gevolgen in de toekomst te verkleinen. Deze
conclusie trok de Arbeidsinspectie in 2004 toen ze lessen wilde trekken uit de
ruim 22.000 arbeidsongevallenrapportages.
Om dit probleem op te lossen en bovendien om computerondersteuning bij de
analyse te krijgen, is de ‘Storybuilder’ ontwikkeld. Dit is een tool waarin alle
gegevens van een incident ingevoerd kunnen worden. Doordat een zelfde type
ongeval, bijvoorbeeld 'val van een ladder' meerdere oorzaken maar ook
meerdere gevolgen kan hebben, lijkt de grafische weergave van de verzamelde
incidenten op een vlinderdas (Engels: bow tie). Indien op basis van historisch
materiaal eenmaal een vlinderdasmodel van ladderongevallen is samengesteld,
kan men alle volgende ladderincidenten gestructureerd evalueren.
De verhaallijnen van de afzonderlijke incidenten vormen dus een pad (grafisch
zichtbaar gemaakt), waarmee vastgelegd wordt wat, waardoor, hoe, en waarom
ongevallen gebeuren. Het waarom wordt inzichtelijk omdat van elke gefaalde
barrière de gegevens (de faalfactoren) worden opgevraagd. De analyse van de
faalfactor(en) en de managementaspecten (overeenkomstig de Tripod-
methodiek) daarvan, levert gevalideerde veiligheidsbeleidsinformatie op.
De Storybuilder is ‘free software’, beschikbaar gesteld door het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het pakket bevat 39 generieke ‘bow ties’
met hun verhaallijn, gevalideerd op basis van de duizenden rapporten. De
gebruiker van het pakket kan incidenttypen die overeenkomen met een van de
39 ‘bow ties’ verbouwen tot een eigen incidentendatabase. De onderzoekers
verwachten dat de van oorsprong voor arbeidsongevallenanalyse bedoelde
Storybuilder ook voor milieuincidenten is toe te passen. De hier geuite
verwachting is versterkt door de ervaring van de onderzoeksgroep met een
onlangs gevolgde workshop.19
Voorgenomen vervolgonderzoek
In een vervolgonderzoek wil de onderzoeksgroep een goed gedocumenteerd
incident met een ernstig milieugevolg, met medewerking van de betreffende
milieuregio, invoeren in een ‘bow tie’. Door een incident te nemen met het
vervoer van een gevaarlijke stof over de weg, is het Programmabureau
Incidentmanagement van RWS ook geïnteresseerd. RWS evalueert al sinds
enkele jaren systematisch verkeersongevallen en de incidentbestrijding daarvan;
een en ander om investeringen in het incidentmanagement ten behoeve van het
verbeteren van de mobiliteit te verbeteren. De verbeteringen kunnen de
methodiek van incidentmanagement zelf betreffen. Wanneer die al optimaal
blijkt, kunnen de oorzaken van incidenten ook aan het wegsysteem, het
verkeersmanagement van RWS of aan het gedrag van weggebruikers liggen.
Omgekeerd zou RWS uit de bow-tie-analyse kunnen vaststellen dat een relatief
geringe investering in het weggedrag van automobilisten een grotere winst kan
19 Opleiding ‘Leer nu ongevallen te analyseren met Storybuilder’, Post Hoger Onderwijs Veiligheidskunde, november 2010.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 51
opleveren dan een grotere investering in het (suboptimaal veronderstelde)
wegsysteem. De in dit voorbeeld bedoelde analyse noodzaakt wel om ook
gegevens uit het ontwerp in de ‘bow tie’ op te nemen. Dit is geen probleem,
want deze gegevens worden vaak gerapporteerd in de vorm van het
veiligheidsconcept, dat onderdeel uitmaakt van de bouw- en/of
gebruiksvergunning.
Voor de (stationaire) gebouwen geldt mogelijk hetzelfde: uit de kosten-baten-
analyse blijkt of en hoeveel er in de, vanuit de Wm obligate, milieupreventie
geïnvesteerd moet worden dan wel in de preparatie van de milieubescherming
door hulpdiensten. Er wordt dus niet alleen beleid gemaakt op besparing van
werknemer verliesuren (lees voor werknemer 'burger' en voor uren
'gezondheid'), maar ook op de maatschappelijke kosten van sanering of
restauratie.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 52
BIJLAGE 4 Indeling modaliteiten
naar schadepotentie
van vrijkomende
giftige, niet-
brandbare stoffen
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 53
BIJLAGE 5 Typerende effecten van de zestien geselecteerde incidenten
Bodem Water Mens Opmerkingen
ACHT INCIDENTEN WAARBIJ VOOR DE MENS EN/OF MILIEU (WATER/BODEM) GEVAARLIJKE STOFFEN VRIJKOMEN ZONDER
OPTREDEN VAN BRAND OF EXPLOSIE
1. Langdurige lekkage
waterverontreinigende
vloeistof
compartiment(en)
bulkschip (A)
N.v.t. Geen opvang-
voorzieningen van
vloeistof en daardoor
directe verontreiniging
van oppervlaktewater,
maar ook eventueel van
kustgebieden.
N.v.t. Zeer grote hoeveelheid
(oppervlakte)
verontreinigd water.
Mogelijk internationale
verontreiniging.
2. Langdurige lekkage
water/bodem-
verontreinigende
vloeistof
pijpleiding (A)
Geen opvang van vloeistof
en daardoor bodem- en
mogelijk grondwater-
verontreiniging.
Geen opvang van vloeistof
en daardoor mogelijk
directe verontreiniging
van nabijgelegen
oppervlaktewater.
N.v.t. Afhankelijk van nabijheid
oppervlaktewater en type
oppervlaktewater
(stromend of stilstaand)
kan het water tot op grote
afstand verontreinigd
raken.
3. Instantaan falen
water/bodem-
verontreinigende
vloeistof
opslagtank (A/B)
Geen (volledige) opvang
in opvangput en daardoor
mogelijke grote
bodemverontreiniging.
Geen (volledige) opvang
in opvangput en daardoor
mogelijke grote
oppervlaktewater-
verontreiniging,
rechtstreeks of via riool.
N.v.t. Afhankelijk van nabijheid
oppervlaktewater en type
oppervlaktewater
(stromend of stilstaand)
kan het water tot op grote
afstand verontreinigd
raken.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 54
Bodem Water Mens Opmerkingen
4. Instantaan falen/
grote lekkage
toxisch gas
opslagtank (A/B)
N.v.t. N.v.t. Vrijkomen van grote
hoeveelheden toxische
gassen die tot op grote
afstand gevaarlijke
concentraties voor de
mens kunnen opleveren.
Mogelijke effectafstanden:
tientallen kilometers.
5. Breuk/grote lekkage
toxisch gas
pijpleiding (B)
N.v.t. N.v.t. Vrijkomen van grote
hoeveelheden toxische
gassen die tot op grote
afstand gevaarlijke
concentraties voor de
mens kunnen opleveren.
Door afsluiting transport
kan de hoeveelheid
mogelijk worden beperkt.
6. Instantaan falen/
grote lekkage
water/bodem-
verontreinigende
vloeistof
spoorketelwagon (B)
Meestal geen
opvangvoorzieningen voor
vloeistoffen en daardoor
bodem- en mogelijk
grondwaterverontreiniging.
Meestal geen
opvangvoorzieningen voor
vloeistoffen en daardoor
mogelijk directe
verontreiniging van
nabijgelegen
oppervlaktewater.
N.v.t. Vaak betreft het impact
waardoor er een grote
kans is op lekkages uit
meerdere wagons en
instantaan falen.
7. Instantaan falen/
grote lekkage
toxisch gas
tankauto (C)
N.v.t. N.v.t. Vrijkomen van grote
hoeveelheden toxische
gassen die tot op grote
afstand gevaarlijke
concentraties voor de
mens kunnen opleveren.
Tankauto’s gaan soms
dwars door dichtbevolkte
gebieden.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 55
Bodem Water Mens Opmerkingen
8. Instantaan falen/
grote lekkage
toxische gassen/
dampen
magazijn (D)
N.v.t. N.v.t. Vrijkomen van kleine
hoeveelheden toxische
gassen in magazijn met
opslag van chemicaliën.
Toxische gassen hebben
in eerste instantie in een
chemisch magazijn
effecten en mogelijk
(beperkt) daarbuiten.
VIJF INCIDENTEN MET BRANDEN/EXPLOSIES WAARBIJ GEVAARLIJKE STOFFEN BETROKKEN ZIJN
9. Brand
(zeer) toxische stoffen
magazijn (B/C)
Afhankelijk van
opvangvoorzieningen:
afstroming van grote
hoeveelheden toxische
verbindingen naar de
bodem.
Afhankelijk van opvang-
voorzieningen: afstroming
van grote hoeveelheden
toxische verbindingen
naar het
oppervlaktewater.
Vaak onduidelijk of
pluimstijging wel of niet
zal optreden. Mogelijk
ernstige lucht-
verontreiniging door
verbrande chemicaliën.
Zwitserland, Bazel
(Sandoz, 1986)
10. Brand en explosies
vrijkomen grote
hoeveelheden
benzine
tankauto/
spoorketelwagons
(C)
Wegzakken
brandgevaarlijke vloeistof
in bodem.
Wegstromen
brandgevaarlijke vloeistof
via riolering en
waterdrainagesystemen
naar nabijgelegen
oppervlaktewater.
Vrijkomen brand-
gevaarlijke vloeistof in
bewoond gebied.
Ontsteking en - door
beslotenheid van
omgeving - explosies en
brand. Brandgevaarlijke
vloeistof betreedt riool en
zorgt voor explosies in het
rioolstelsel en branden op
nabijgelegen oppervlakte-
water waar het riool op
loost.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 56
Bodem Water Mens Opmerkingen
11. Brand en explosie
brandbare en zeer
giftige stoffen
stoffen in
emballage (D)
Mogelijke afstroming van
verontreinigd blusmedium
en regenwater naar de
bodem.
Mogelijke afstroming van
verontreinigd blusmedium
en regenwater naar de
rivier.
Explosie in opslag met
giftige stoffen en
verspreiding in
woongebied.
Bedolven raken onder
puin.
12. Brand
chloorhoudende
componenten ( PVC)
opslag (B/C)
Afhankelijk van
opvangvoorzieningen:
afstroming van
blusmedium naar de
bodem.
Afhankelijk van
opvangvoorzieningen:
afstroming van
blusmedium naar
oppervlaktewater.
Ontstaan en inhalatie van
HCl-gassen door brand in
een opslag van een
kunststofproducerende
fabriek.
13. Extreem grote
branden
cokes
procesinstallatie
(B/C)
Afhankelijk van
opvangvoorzieningen:
afstroming van grote
hoeveelheden
blusmedium naar de
bodem.
Afhankelijk van
opvangvoorzieningen:
afstroming van grote
hoeveelheden
blusmedium naar het
oppervlaktewater.
Met pluimstijging
nauwelijks nadelige
effecten voor de mens te
verwachten.
Zonder pluimstijging
mogelijk verhoogde
concentraties schadelijke
componenten (afhankelijk
van de brandstoffen) op
afstanden >1 km.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 57
Bodem Water Mens Opmerkingen
DRIE OVERIGE INCIDENTEN MET BRANDEN EN/OF EXPLOSIES
14. Gewone brand
constructie
gebouw/inventaris
kantoor (NVT)
Vrijkomen van schadelijke
stoffen met het bluswater.
Vrijkomen van schadelijke
stoffen met het bluswater.
Mogelijke verhoogde
concentraties
componenten tot op 1
km, maar zonder gevaar
voor de volksgezondheid.
Onder een gewone brand
wordt verstaan een brand
waarbij geen chemische
stoffen betrokken zijn en
waarbij de verbrandings-
producten geen effect
zullen hebben op de
volksgezondheid.
15. Stofexplosie
graan
silo’s (A)
Vrijkomen van schadelijke
stoffen met het bluswater.
Vrijkomen van schadelijke
stoffen met het bluswater.
Explosie-effecten op mens
(mensen in instortende en
brandende gebouwen;
drukeffecten of effecten
van wegvliegende
fragmenten).
16. Natuurbrand
vegetatie
bos (NVT)
Verbranding van de
bodemvegetatie.
N.v.t. Overlast door rook en/of
door ongecontroleerde
brandvoortplanting
richting woningen/
woongebieden.
Bosbranden aan de rand
van stedelijke gebieden.
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 58
BIJLAGE 6 Kenmerken van de geselecteerde casussen
nr. cat. 1- 8 : Modaliteit
9-16: Type brand/
explosie
Typerende effecten Kosten
(miljoen)
Opeenvolgende
responsactiviteiten
Tijdsduur
activiteiten/
afsluiting/
evacuatie
1 A Bulkschip (L) Oppervlaktewaterverontreiniging 6,4 Euro Verwijdering
milieuverontreinigingen
2 weken
2 A Leiding (L) Bodem/oppervlaktewater-
verontreiniging
2-3 NLG Verwijdering
milieuverontreinigingen
2 weken
3 A/B Opslagtank (L) Bodem/oppervlaktewater-
verontreiniging
niet bekend Verwijdering
milieuverontreinigingen
≥ 1 week
4 A/B Opslagtank (G) Inhalatie toxische dampen/gassen n.b. Beperking van de emissie
tot aanvaardbare niveaus
2,5 week
5 B Leiding (G) Inhalatie toxische dampen/gassen n.b. Evacuatie 36 uur
6 B Spoorketelwagon (L) Bodem/oppervlaktewater-
verontreiniging
n.b. Reiniging verontreinigd
water meer
4,5 maand
7 C Tankauto (G) Inhalatie toxische dampen/gassen n.b. Afsluiting snelweg 24-36 uur
8 D Magazijn (L) Inhalatie toxische dampen/gassen n.b. Neutraliseren vrijgekomen
toxische stof
n.b. (schatting
< 24 uur)
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 59
nr. cat. 1- 8 : Modaliteit
9-16: Type brand/
explosie
Typerende effecten Kosten
(miljoen)
Opeenvolgende
responsactiviteiten
Tijdsduur
activiteiten/
afsluiting/
evacuatie
9 B/C Magazijnbrand met
o.a. pesticiden
Oppervlaktewaterverontreiniging
Inhalatie toxisch
rookgassen/dampen
300 NLG Blusactiviteiten brandweer
Verwijdering
milieuverontreinigingen
24 uur
Onbekend
10 C Brand/explosie
vrijgekomen
benzines uit tankauto
Explosie-effecten
Brandeffecten
Oppervlaktewaterverontreiniging
40-50 DM Blusactiviteiten brandweer
n.b. (schatting
< 24 uur)
11 D Brand en explosie in
fabriek met
pesticiden
Explosie-effecten
Inhalatie toxische
rookgassen/dampen
Oppervlaktewaterverontreiniging
n.b. Totale tijdsduur incident 4 dagen
Eerste bluspoging locale
brandweer en stilleggen
verkeer
1-4 uur
Evacuatie bevolking n.b.
Inzet en bluspoging door
Gevaarlijke Stoffen Team
(GST)
n.b.
Redding van 3 slachtoffers n.b.
Vorming van een incident-
commandostructuur
dagen
Aankomst particulier GST,
verrichten van metingen en
instellen ruimere
gevarenzones
dagen
12 B/C PVC-brand Inhalatie toxische rookgassen n.b. Blusactiviteiten brandweer 48 uur
Waarschuwing en evacuatie
bevolking
100 uur
Depositie metingen na brand
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 60
nr. cat. 1- 8 : Modaliteit
9-16: Type brand/
explosie
Typerende effecten Kosten
(miljoen)
Opeenvolgende
responsactiviteiten
Tijdsduur
activiteiten/
afsluiting/
evacuatie
13 B/C Extreem grote brand Wijde verspreiding van
rookgassen
n.b. Totale tijdsduur incident
Blusactiviteiten brandweer
diverse opvolgende branden
in diverse torens
8 dagen
14 NVT Gewone brand (groot
kantoorgebouw)
Hinder door/inhalatie van
rookgassen
Mogelijke vrijkomen asbest
130 Euro Sein brandmeester 22 uur na
ontdekking
brand
15 A Stofexplosie
graansilo’s
Explosie-effecten 160 FrFr Brandweer richtte zich in
eerste instantie op
verwijdering van graan om
slachtoffers te
redden/bergen
n.b.
16 NVT Bosbrand Hinder door/inhalatie van
rookgassen
Verbranding bos en overige
vegetatie
n.b. Ontdekking brand na ca. 1 uur
BHV-actie (bluspoging +
ontruiming)
na 1 uur+10
min.
Eerste brandploeg arriveert na 1,5 uur
Terugtrekking na
binnenaanval
na 4 uur
Sein brand meester na 20 uur
BIJLAGE 7 Overzicht van mechanismen van milieubedreiging
1. Belangrijkste eigenschappen van een vrijkomende stof per compartiment voor verspreiding
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht Dichtheid Dampspanning
Druppelgrootte Dichtheid Deeltjesgrootte
Water
Dichtheid Reactiviteit Oplosbaarheid
Viscositeit Polariteit (oplosbaarheid, mengbaarheid)
Dichtheid Oplosbaarheid Deeltjesgrootte
Bodem Dichtheid Reactiviteit
Viscositeit Polariteit (Type bodem)
Herkenbaarheid Vorm en vooral afmeting deeltjes
2. Belangrijkste eerste verspreidingsmechanismen van een vrijkomende stof per compartiment
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht Initieel incident Verwaaien
Initieel incident Verwaaien Verdamping
Initieel incident Verwaaien
Water Initieel incident Contacttijd Doorstroming
Initieel incident Opmenging Stroming
Initieel incident Stroming
Bodem
Initieel incident Opmenging Verwaaien Accidenteel transport na
absorptie
Initieel incident Uitlopen Bereiken grondwater Accidenteel transport
Initieel incident Verwaaien Accidenteel transport
3. Belangrijkste aanvullende verspreidingsmechanismen van een vrijkomende stof per compartiment
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht
Brand Verdamping Accidenteel transport door aanhangen Brand
Accidenteel transport door aanhangen Brand
Water
Absorptie Reactie Oplossing
Turbulentie Diffusie
Turbulentie Drijven Absorberen aan randen/begroeiing
Bodem
Absorptie Reactie Thermiek
Verdamping Afstroming Oplossing Accidenteel transport, afhankelijk van herkenbaarheid depositie
Accidenteel transport, afhankelijk herkenbaarheid en van stofkenmerken zoals kleur, reuk en deeltjesgrootte, plakkerigheid
4. Stabiliteit van depositie van stoffen per compartiment
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht Komt niet voor Gering
Afhankelijk van stofeigenschappen
Gering, afhankelijk van deeltjesgrootte
Water Gering Afhankelijk van stofeigenschappen
Afhankelijk van stofeigenschappen en stroming
Afhankelijk van stofeigenschappen en stroming
Bodem Komt niet voor Afhankelijk van stof- en
bodemeigenschappen Retentietijd
Stabiele depositie
Milieubescherming bij incidenten 3 De Casusroos, beeldvorming voor COPI en ROT
INSTITUUT FYSIEKE VEILIGHEID 62
5. Verspreiding naar andere compartimenten
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht
Uitregenen Oplossen
Uitregenen Oplossing Aanhechten aan stofdeeltjes Uitzakken Verwaaiing
Accidenteel transport door aanhangen Verwaaiing Verdamping Oplossing Uitzakken Uitregenen Aanhechten aan stof- of vochtdeeltjes
Water
Per definitie naar lucht,
behoudens reactie en oplossing
Verdamping
Absorberen aan randen/begroeiing
Verdamping
Absorberen aan randen/begroeiing
Bodem
Per definitie naar lucht mogelijk naar water via uitregenen en oplossen
Uitspoeling Bereiken bodemwater Verdamping Afstroming
Verdamping Vervloeiing Oplossing
6. Maatregelen tegen verdere verspreiding
compartiment/ vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht
Voorkomen verwaaien Neerslaan Afscherming
Afdekken Voorkomen verwaaien Neerslaan Afscherming
Afdekking Voorkomen verwaaien Neerslaan Afscherming
Water
Beperken uitstoot en uitgassing Primair snel opmengen door turbulente menging
Afdamming Barrières Afscherming Sturen stroming
Afdamming Barrières Afscherming Sturen stroming
Bodem
Beperken uitstoot, uitstroming of verdamping Snelle verdunning door turbulente menging Uitregenen met vloeistofschermen Beide met energetische sproeistralen
Afdekken Indammen Barrières Gestuurd afstromen Gestuurd wegspoelen opvangbekkens, permanent of tijdelijk
Afdekken Indammen Barrières
7. Opruimingsmaatregelen
compartiment/
vrijkomende stof
gas vloeistof vast
Lucht Geen Uitregenen
Oplossen Neerslaan
Uitregenen Oplossen Neerslaan
Water
Geen Ruiming Afzuiging Verdunning en wegspoelen Absorberende middelen Chemische omzetting
Ruiming Afzuiging Verdunning en wegspoelen Absorberende middelen Chemische omzetting
Bodem
Afgraven Neutraliseren absorptie
Opzuigen Absorberen Verzamelen Afgraven top- en diepere lagen
Opscheppen Opzuigen Afgraven toplaag Verzamelen