Case studie – De ‘Moeders van...

189
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Case studie – De ‘Moeders van Srebrenica’ Immuniteit van de Verenigde Naties en de problematiek van ‘dual attribution’ in het perspectief van de Srebrenica genocide Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Rechten Academiejaar 2015-2016 Ingediend door Sanne Verbeek 00803576 Promotor Prof. Dr. Ruys Tom Co-promotor Dr. Luca Ferro

Transcript of Case studie – De ‘Moeders van...

  • FACULTEIT

    RECHTSGELEERDHEID

    Case studie – De ‘Moeders van Srebrenica’

    Immuniteit van de Verenigde Naties en de problematiek van ‘dual attribution’ in het

    perspectief van de Srebrenica genocide

    Masterproef neergelegd tot het behalen van

    de graad van Master in de Rechten

    Academiejaar 2015-2016

    Ingediend door

    Sanne Verbeek

    00803576

    Promotor

    Prof. Dr. Ruys Tom

    Co-promotor

    Dr. Luca Ferro

  • Pagina | 2

  • Pagina | 3

    Dankwoord

    Deze masterproef vormt voor mij het allerlaatste hoofdstuk van acht jaar hogere studies. Het

    was niet de gemakkelijkste eindsprint. De laatste twee jaar van de masterstudie Rechten

    hebben veel doorzettingsvermogen gevraagd, maar ik ben dankbaar dat ik na mijn Master in

    de Geschiedenis deze keuze heb kunnen maken. Ik had dit nooit kunnen verwezenlijken

    zonder de steun van familie en vrienden. Dit dankwoord is voor jullie.

    Ik wil in de eerste plaats mijn promotor prof. Dr. Tom Ruys bedanken voor de tips en goede

    raad. Het bleek een interessant onderwerp waar ik me met plezier twee jaar in heb kunnen

    verdiepen. Ik wens u alvast veel leesplezier toe.

    Aan Mathias van Gastel, mijn man, mijn vriend, mijn steun en mijn tegenpool: bedankt voor

    je geduld en je niet-aflatende vertrouwen. Ik weet dat het niet altijd gemakkelijk was, maar ik

    ben zo trots op ons. Studeren, werken, verbouwen en badmintonnen, het is een combinatie die

    niet veel mensen ons nadoen. Een welgemeende dankjewel om mij deze keuze te laten

    maken!

    Aan Anne Daneels, mijn mama en superwoman: mama, er zijn geen twee mensen op deze

    wereld die doen wat jij al zoveel jaren doet. Ik heb oneindig veel respect voor jou. Ik zal

    wellicht nooit weten hoeveel het van je gevraagd heeft om voor vijf studerende kinderen te

    werken, maar je hebt geen seconde getwijfeld toen ik de keuze kon maken om verder te

    studeren. Het is een geschenk waar ik je niet genoeg voor kan bedanken. Dankjewel voor je

    ondersteuning in alle vormen: je liefde, je verbeterwerk, je raad, je knuffels ... om er maar

    enkele te noemen.

    Aan Hans Verbeek, mijn papa: papa ook aan jou een welgemeende dankjewel om me te laten

    studeren. Je hebt me niet veel gezien de afgelopen jaren. Druk bezig zijn heeft zo zijn

    nadelen. Ik hoop dat je weet dat mijn dankbaarheid er niet minder groot om is.

    Mijn dank gaat ook uit naar het verbeterwerk van Anne Cornelis en de morele steun van mijn

    zussen, medestudenten, tante Marian, schoonfamilie en goede vrienden.

    Dankjewel allemaal, het was een leerrijke reis!

    Sanne Verbeek

  • Pagina | 4

    Inhoudstafel

    INLEIDING ............................................................................................................................... 8

    1. Historisch overzicht ...................................................................................................... 11

    I. Uiteenvallen van het voormalig Joegoslavië en het ontstaan van een burgeroorlog . 11

    II. De genocide in de enclave Srebrenica ................................................................... 13

    2. De Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ....................................................................... 18

    3. Methodologie ............................................................................................................... 19

    IMMUNITEIT VAN DE VERENIGDE NATIES ................................................................... 22

    1. Inleiding ....................................................................................................................... 22

    2. VN-Handvest en het Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten ............... 26

    I. Ontstaan en tijdsgeest ................................................................................................ 26

    a. Verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties ................................. 30

    b. Verdragsrechtelijke immuniteit van functionarissen en vertegenwoordigers van

    lidstaten ........................................................................................................................ 33

    II. Functionele versus absolute immuniteit ................................................................. 37

    III. Immuniteit van VN-blauwhelmen ......................................................................... 42

    IV. Interne conflictregeling .......................................................................................... 46

    a. Aansprakelijkheidsvorderingen van derden ....................................................... 48

    b. Vorderingen gerelateerd aan VN-vredesoperaties ............................................. 49

    c. En masse compensatie door onderhandeling...................................................... 54

    d. Voldoet de interne conflictregeling? .................................................................. 56

    3. Overzicht van rechtspraak: invulling van immuniteit door nationale rechtbanken...... 59

    I. Immuniteit van VN-functionarissen .......................................................................... 60

    II. Immuniteit van internationale organisaties in het algemeen .................................. 62

    a. Vorderingen ingesteld door medewerkers tegen internationale organisaties ..... 62

    b. Vorderingen ingesteld door derden tegen de Verenigde Naties ......................... 63

  • Pagina | 5

    III. Rechtsgrond en draagwijdte van de immuniteit ..................................................... 65

    a. Manderlier v. Organisation des Nations et l’Etat Belgique ............................. 65

    b. Abdi Hosh Askir v. Boutros Boutros-Ghali, Joseph E. Connor et al. ................ 68

    IV. Immuniteit en het recht op toegang tot de rechter ................................................. 69

    a. Manderlier v. Organisation des Nations et l’Etat Belgique ............................. 69

    b. Al-Adsani v. het Verenigd Koninkrijk ............................................................... 70

    c. Behrami & Behrami v. Frankrijk en Saramati v. Frankrijk, Duitsland &

    Noorwegen ................................................................................................................... 72

    d. Waite & Kennedy v. Duitsland en Beer & Regan v. Duitsland ......................... 74

    4. Rechtspraak in de Srebrenica case ............................................................................... 80

    I. Eerste aanleg: Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008 ............................................. 82

    a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ..................................................... 82

    b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 85

    II. Tweede aanleg: Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010 ................................ 89

    a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ..................................................... 89

    b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 91

    III. Cassatie: Hoge Raad in cassatie, 13 april 2012 ..................................................... 97

    a. Rechtsgrond en draagwijdte van VN-immuniteit ............................................... 97

    b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 98

    IV. EHRM, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’, 11 juni 2013 .................................... 106

    a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ................................................... 108

    b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen ............ 109

    c. Schending van artikel 13 EVRM ..................................................................... 113

    V. Conclusie rechtspraak VN-immuniteit in de Srebrenica-case ............................. 114

    a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ................................................... 115

    b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen ............ 116

    5. Een blik op de toekomst ............................................................................................. 124

  • Pagina | 6

    I. Welke stappen kan de Stichting nog ondernemen? ................................................. 124

    II. Slotbeschouwingen .............................................................................................. 126

    a. Interne conflictregeling: de oprichting van een onafhankelijke

    klachtencommissie ..................................................................................................... 128

    b. Rechterlijke controle op immuniteit van de VN .............................................. 129

    DUAL ATTRIBUTION ......................................................................................................... 135

    1. Inleiding ..................................................................................................................... 135

    I. Toerekenbaarheid van de handelingen van Dutchbat aan Nederland ...................... 137

    a. Principe van toerekenbaarheid in de visie van de Verenigde Naties ............... 137

    b. Draft articles on State Responsibility en de Draft Articles on the Responsibility

    of International Organizations .................................................................................... 139

    c. Internationaal Gerechtshof en Joegoslavië-tribunaal ....................................... 141

    d. Europese Hof voor de Rechten van de Mens ................................................... 143

    e. Hasan Nuhanovíc v. Nederland en Rizo Mustafíc v. Nederland...................... 147

    II. Onrechtmatigheid van de handelingen van Dutchbat .......................................... 155

    a. Hasan Nuhanovíc v. Nederland en Rizo Mustafíc v. Nederland...................... 155

    2. Rechtbank Den Haag, 16 juli 2014: Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ................. 157

    I. Toerekenbaarheid .................................................................................................... 157

    II. onrechtmatigheid .................................................................................................. 163

    3. Slotbeschouwingen ..................................................................................................... 167

    BESLUIT ............................................................................................................................... 170

    BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 174

    1. Internationale verdragen en resoluties ....................................................................... 174

    2. Internationale publicaties ........................................................................................... 176

    3. Nationale wetgeving ................................................................................................... 176

    I. Nederland ................................................................................................................. 176

    4. Rechtspraak ................................................................................................................ 177

    I. Internationale rechtspraak ........................................................................................ 177

  • Pagina | 7

    a. Internationaal Gerechtshof ............................................................................... 177

    b. Human Rights Committee ................................................................................ 178

    c. Joegoslavië-tribunaal ........................................................................................ 178

    d. Europese Hof voor de Rechten van de Mens ................................................... 178

    II. Nationale rechtspraak ........................................................................................... 179

    a. België ............................................................................................................... 179

    b. Nederland ......................................................................................................... 180

    c. Andere .............................................................................................................. 181

    5. Boeken, tijdschriften en publicaties ........................................................................... 182

    6. Internet ....................................................................................................................... 186

    BIJLAGEN ............................................................................................................................. 187

    1. Lijst met afkortingen .................................................................................................. 187

    2. VN-handvest ............................................................................................................... 188

    3. Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten............................................... 188

  • Pagina | 8

    Inleiding

    Het onderwerp van deze masterstudie, is zoals de titel doet vermoeden, een case studie over

    de ‘Moeders van Srebrenica’. De ‘Moeders van Srebrenica’ is een stichting naar Nederlands

    recht die een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering heeft ingesteld tegen de Verenigde

    Naties en Nederland voor de schade ontstaan tijdens de genocide in Srebrenica, een stad in

    Bosnië en Herzegovina1. De Srebrenica genocide heeft zich voorgedaan tijdens de Bosnische

    oorlog (1992-1995). In deze inleiding zal vooreerst beknopt de historische achtergrond van

    het conflict en de genocide in Srebrenica, waaronder ook de erkenning van de genocide door

    de internationale gemeenschap, worden besproken (zie deel 1. Historisch overzicht). Daarna

    volgt een kort woordje uitleg over de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ (zie deel 2. De

    Stichting ‘Moeders van Srebrenica’).

    De vorderingen van de ‘Moeders van Srebrenica’ zijn gebaseerd op het algemeen aanvaarde

    beginsel dat internationale organisaties en staten onderworpen zijn aan het internationaal

    privaat en publiekrecht. Internationale organisaties en staten opereren niet in een vacuüm,

    maar kunnen minstens theoretisch verantwoordelijk worden gehouden voor hun handelingen.

    De Stichting is van oordeel dat Nederland en de Verenigde Naties te weinig hebben

    ondernomen om de genocide van de Bosnische, mannelijke vluchtelingen te voorkomen en

    om die reden aansprakelijk kunnen gehouden worden.

    De dagvaarding van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ dateert inmiddels van 2007.

    Negen jaar verder en vele rechtszittingen later zijn er vijf vonnissen en arresten geveld.

    Verwacht wordt dat in de herfst van 2016 het (voorlopig) laatste arrest wordt uitgesproken.

    1. Rechtbank ‘s-Gravenhage (NL), 10 juli 2008, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties (vonnis in incidenten)

    2. Gerechtshof ’s-Gravenhage (NL), 30 maart 2010, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties (arrest in incidenten)

    3. Hoge Raad (NL), 13 april 2012, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ (arrest in incidenten)

    4. EHRM, Stichting Mothers of Srebrenica v. Nederland, 11 juni 2013

    5. Rechtbank Den Haag (NL), 16 juli 2014, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties

    1 Hierna: Bosnië-Herzegovina

  • Pagina | 9

    Het doel van deze case studie is de bespreking van de bovengenoemde vonnissen en arresten.

    De vijf uitspraken zullen worden gekaderd in twee relevante rechtstheoretische thema’s. Zoals

    de ondertitel aangeeft, zijn deze thema’s de ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual

    attribution’. De bovenstaande vonnissen en arresten zullen per thema gedetailleerd worden

    besproken. Zijn ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ de enige

    gerelateerde rechtstheoretische thema’s verbonden aan de vordering van de ‘Moeders van

    Srebrenica? Uiteraard niet, in het laatste deel van de inleiding ( deel 3. Methodologie) wordt

    ingegaan op de keuze voor deze twee thema’s.

    Zowel immuniteit van de Verenigde Naties2 als de problematiek van dual attribution hebben

    een belangrijke invloed uitgeoefend op de uitkomst van de verschillende vonnissen en

    arresten3. De Stichting ‘Moeders van Srebrenica’

    4 heeft in de oorspronkelijke dagvaarding

    zowel de Nederlandse Staat als de Verenigde Naties betrokken in het geschil. Zowel in eerste

    aanleg, beroep als cassatie verklaarden de rechtbanken zich, ten aanzien van Verenigde

    Naties, onbevoegd. De immuniteit van de VN heeft vervolgens aanleiding gegeven tot een

    arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens5. Hierin werd de absolute

    immuniteit van de VN bevestigd en werd tevens verklaard dat het geen schending van artikel

    6 EVRM6 uitmaakt. Het gevolg van deze rechtspraak is dat de Stichting en mede-eiseressen

    geen aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding vanwege de VN, tenzij de

    organisatie de eigen immuniteit wegwuift. Dit thema wordt besproken in hoofdstuk I,

    Immuniteit van de Verenigde Naties.

    Ook het belang van dual attribution valt niet te onderschatten. De Nederlandse Staat kan

    immers enkel aansprakelijk worden gesteld indien de acties van de militairen tijdens de oorlog

    in Bosnië-Herzegovina aan de staat kunnen worden toegeschreven. Mits het bevel over de

    VN-veiligheidstroepen wordt gevoerd langs de officiële VN-bevelstructuur, lijkt de

    verantwoordelijkheid voor de daden bij de VN te liggen. Doch, de internationale rechtspraak

    lijkt te aanvaarden dat meer dan één partij verantwoordelijk kan zijn voor het (onrechtmatig)

    optreden van de VN-veiligheidstroepen. Deze rechtspraak ligt aan de basis voor het feit dat de

    2 Hierna:VN

    3Bakker C., ‘Dual arbitration of acts committed by a UN peacekeeping force: an emerging norm of customary

    international law: the Dutch Supreme Court’s judgements in Nuhanovic and Mustafic.’ Italian U.B. Int’l L., 23,

    2013, 287-298 4 Hierna: de Stichting of ‘Moeders van Srebrenica

    5 Hierna: EHRM

    6 EVRM of Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, 4 november 1950

  • Pagina | 10

    Nederlandse Staat in het vonnis van 16 juli 2014 veroordeeld werd tot het betalen van een

    vergoeding voor de nabestaanden van 320 mannelijke slachtoffers uit de Srebrenica enclave.

    Omdat deze verhandeling uiteenvalt in twee grote thema’s en de twee thema’s ook los van

    elkaar kunnen bestaan, lijkt het aangewezen om per thema eigen onderzoeksvragen te

    formuleren. Voor het thema ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ tracht deze verhandeling

    een antwoord te bieden op de volgende onderzoeksvragen:

    Wat is het belang van de verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties in de civiele

    aansprakelijkheidsprocedure van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’? Hoe verhoudt deze

    immuniteit zich ten op zichte van de algemene immuniteit van internationale organisaties?

    Wat zegt het nationaal en internationaal recht over de immuniteit van internationale

    organisaties in het algemeen en over de immuniteit van de Verenigde Naties in het bijzonder?

    Welke mechanismen bestaan er om de immuniteit van de Verenigde Naties op te vangen?

    Wat kan de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ondernemen wanneer het geconfronteerd

    wordt met deze immuniteit?

    Voor het thema ‘dual attribution’ tracht deze verhandeling een antwoord te formuleren op de

    vraag wat is dual attribution en waarom is dit relevant voor de Stichting ‘Moeders van

    Srebrenica’? Kan Nederland aansprakelijk worden gesteld voor daden van vredesoperaties

    onder het mandaat van de VN-veiligheidsraad? Hoe verhoudt de internationale en nationale

    rechtspraak en rechtsleer zich ten op zichte van de aansprakelijkheid van lidstaten tegenover

    immuniteit van de Verenigde Naties? Wat zijn de knelpunten in de argumentatie van de

    rechtscolleges?

    Het is met andere woorden de bedoeling om de verschillende uitspraken in de ‘Moeders van

    Srebrenica’ zaak te kaderen in het grotere geheel van (inter)nationale rechtspraak en

    rechtsleer en hierover kritisch te reflecteren.

  • Pagina | 11

    1. HISTORISCH OVERZICHT

    Toen in 1991 de oorlog in Kroatië uitbrak en kort daarna in Bosnië (1992), was dit een grote

    schok voor de Europese bevolking. Sinds 1945 is West-Europa bezig aan de langste periode

    zonder oorlog in haar geschiedenis. Het contrast met de ineenstorting van Joegoslavië en de

    daarop volgende oorlogen aan de spreekwoordelijke West-Europese voordeur kon niet groter

    zijn. De gruwel beroerde de internationale gemeenschap die nauwelijks kon geloven dat

    dergelijke incidenten zich in het geciviliseerde Europa konden voordoen. Vooral het bloedbad

    in Srebrenica bracht het besef dat etnische zuiveringen aan de vooravond van de 21ste

    eeuw

    niet noodzakelijk ver van huis voorkomen7.

    I. UITEENVALLEN VAN HET VOORMALIG JOEGOSLAVIË EN HET ONTSTAAN VAN EEN BURGEROORLOG

    Toen in 1989 de communistische Sovjet-Unie in elkaar klapte, ging ook het federale regime in

    Joegoslavië ten onder aan de tegenstrijdige krachten in de deelstaten (januari 1990).8 De

    verschillende regio’s in het voormalig Joegoslavië, riepen zich één voor één uit tot

    onafhankelijke republieken. Slovenië en Kroatië waren, met hun relatief homogene bevolking,

    de eerste regio’s die zichzelf onafhankelijk verklaarden. In Bosnië-Herzegovina was de

    situatie complexer. In de regio woonden zowel Bosnische Kroaten (17%), als Bosnische

    Serven (31%) en Bosnische moslims (43%). Geen enkele van de drie bevolkingsgroepen had

    er een meerderheid. De Servische en Kroatische populatie vormde samen ongeveer de helft

    van de bevolking. Het waren echter de Bosniakken (d.i. de Bosnische moslims) die de

    regering domineerden. Tegen het verzet van de Servische oppositie in, riep ook Bosnië-

    Herzegovina in 1992 de onafhankelijkheid uit. Het land kwam onder de leiding van moslim

    president Izetbegović.

    De Bosnische Serven (31%) waren tegen de onafhankelijkheid omdat dit hen zou afsnijden

    van hun moederland. De Servische minderheid scheidde zich daarom af en onder leiding van

    Radovan Karadzíc, riepen ze een eigen Republika Srpska uit en verklaarden ze de oorlog aan

    7 Verbeek S., Historici als getuigen in de rechtszaal. Expert getuigen en de werking van het Internationaal

    Strafhof voor ex-Joegoslavië. Masterproef van de opleiding ‘Master in de Geschiedenis’, (promotor Prof. Berber

    Bevernage), Universiteit Gent, 2011-2012, 14 8 Palmer, Colton, Kramer (eds.) A history of the Modern World: Since 1815. McGraw-Hill, New York, 2007, p.

    1057-1060.

    Plancke H., The Effectivity of International Responses to Atrocities regimes: Serbia and the ICTY. Masterproef

    van de opleiding ‘Master in de Rechten’, (Promotor Prof. Gert Vermeulen), Universiteit Gent, 2009-2010, p. 1-4

    Detrez R., De sloop van Joegoslavië. Relaas van een boedelscheiding. Uitgeverij Hadewijch, Antwerpen, 1996,

    p. 243-326

    Lampe J.R., Yugoslavia as history. Twice there was a country. Camebridge University Press, Camebrigde, 1996,

    p. 14-32

  • Pagina | 12

    de nieuwe Republiek Bosnië-Herzegovina. Het was de bedoeling dat deze regio zich samen

    met de gebieden in Kroatië zou aansluiten bij Servië. De afscheiding ging gepaard met de

    verdrijving van niet-Servische burgers en het bombarderen van dorpen en steden.

    Gezien de furieuze reactie van de Servische militanten en president Milošević bij de

    onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië, was het duidelijk dat een

    onafhankelijkheidsverklaring ter zelfde tijd ook oorlog betekende met wat overbleef van het

    voormalig Joegoslavië (de regio’s die later Servië en Montenegro zouden worden). De

    Bosnische regering twijfelde maar riep op 6 maart 1992 dan toch de onafhankelijkheid uit.

    Het resulteerde in een oorlog tussen enerzijds de Bosnische Serven, gesteund door de

    Servische president Milošević, en anderzijds de Bosnische Kroaten en Bosnische Moslims.

    De oorlog bracht een vluchtelingenstroom op gang van voornamelijk Moslims. De

    vluchtelingen verplaatsten zich naar gebieden waar een Kroatische bevolking woonde. Dit

    verhoogde de spanningen tussen beide volkeren. Bovendien was er reeds voordien een

    nationalistische strekking onder de Kroatische bevolking die ijverde voor een afscheiding van

    de Kroatische gebieden.

    In het voorjaar van 1993 braken er gevechten uit in Centraal-Bosnië tussen legereenheden van

    Bosnische Kroaten (HVO9) en Moslims (ABiH

    10). De Kroatische strijdkrachten streefden naar

    homogene gebieden. Ze werden hierin gesteund door de regering in Zagreb (president

    Tudjman). Een groot deel van de moslimbevolking werd verdreven11

    .

    Zowel de Servische als Kroatische troepen probeerden tijdens het conflict in Bosnië-

    Herzegovina etnisch homogene regio’s te creëren. Rapporteurs van de Verenigde Naties

    stelden al in een vroeg stadium vast dat etnische zuiveringen als wapen werden ingezet om dit

    te bewerkstelligen. De misdrijven die werden gepleegd om de etnische zuiveringen te

    realiseren waren onder meer moord, marteling, willekeurige arrestatie, detentie, verkrachting

    en andere vormen van seksueel geweld, deportatie, het verzamelen van mensen in getto’s,

    militaire aanvallen en de verwoesting van burgerlijke eigendommen. Volgens een rapport van

    9 HVO is de afkorting voor de Croatian Defence Council. Het was de officiële strijdmacht van de staat Herceg-

    Bosna. 10

    ABiH staat voor Army of the Republic of Bosnia and Herzegovina 11 De Vlaming F., De aanklager. Het Joegoslavië-tribunaal en de selectie van verdachten. Academisch proefschrift, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2010. 23-24

    Hierna: De Vlaming F., 2010

    EHRM, Stichting Mothers of Srebrenica v. Nederland, 11 juni 2013, no. 65542/12, 4-5

    Hierna: EHRM, 11 juni 2013

  • Pagina | 13

    de Raad van Europa uit 1992 was er tevens sprake van grootschalige verwoestingen van

    cultureel erfgoed (zogenaamde culturele zuiveringen) 12

    .

    Het gruwelijke hoogtepunt in de Bosnisch-Servische oorlog kwam er in 1995, met de massa-

    executie van mannelijke Moslim vluchtelingen in de VN-enclave Srebrenica .

    II. DE GENOCIDE IN DE ENCLAVE SREBRENICA

    In juli 1995 richtte het leger van de

    Republika Sprska (het VRS13

    , bestaande

    uit Bosnische Serven) onder leiding van

    Generaal Ratko Mladić een bloedbad aan

    in de stad Srebrenica en in de

    omliggende regio’s. Srebrenica vormde

    vanaf het begin van de Bosnische oorlog

    een etnische regio in het Oosten van

    Bosnië-Herzegovina waar Bosnische

    moslims naar toe vluchtten. Vanaf 1993

    intensifieerden de gevechten in

    Republika Sprska en werd de situatie van

    de aldaar wonende Bosnische moslims

    precairder. Op 16 april 1993 verklaarde

    de Verenigde Naties in resolutie 819 van

    de VN-veiligheidsraad14

    zes gebieden

    met voornamelijk Moslimbevolking tot "veilige gebieden". Srebrenica was één van deze

    “veilige gebieden”. Deze veilige zones kwamen onder de bescherming te staan van de VN-

    vredesmissie UNPROFOR15

    . UNPROFOR of United Nations Protection Force was de

    internationale VN-vredesmacht die vanaf 1992 tot 1995 in Bosnië-Herzegovina gestationeerd

    werd voor de distributie van hulpgoederen en de bescherming van de “veilige gebieden”16

    .

    12

    De Vlaming F., 2010, 26-43 13

    Vosjka Republike Sprska 14

    Security Council, Resolution 819, adopted by the Security Council on 16 april 1993, S/RES/819

    Later nog bevestigd door Security Council, Resolution 824, adopted by the Security Council on 6 may 1993,

    S/RES/824 en Security Council, Resolution 836, adopted by the Security Council on 4 june 1993, S/RES/836 15

    De zes "veilige gebieden" waren: Srebrenica (april 1993), Sarajevo, Zepa, Bihac, Tuzla en Gorazde (alle vijf

    in mei 1993) 16

    Faith K., ‘Stichting Mothers of Srebrenica v. Netherlands: does U.N. immunity trump the right of access to a

    court?’ Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 362

    Hierna: Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014

    EHRM, 11 juni 2013, 5-6

    Figuur 1: Bosnië-Herzegovina

    https://en.wikipedia.org/wiki/Ratko_Mladi%C4%87

  • Pagina | 14

    Srebrenica en de vijf andere “veilige gebieden” werden in uitvoering van resoluties 819, 824

    en 836 gedemilitariseerd17

    .

    In maart 1993 deed Force Commander generaal Morillon van UNPROFOR nog aan de

    bevolking van de stad Srebrenica de volgende toezegging:

    Vous êtes maintenant sous la protection de l’ONU… Je ne vous

    abandonnerai jamais18.

    UNPROFOR bestond uit VN-

    blauwhelmen van verschillende lidstaten,

    waaronder Frankrijk, Canada en

    Nederland. Het bataljon met Nederlandse

    soldaten, Dutchbat I-II-III, arriveerde pas

    in 1994 in de enclave Srebrenica. Dit

    bataljon stond onder leiding van

    bataljonscommandant Karremans en

    vervangend commandant Franken. Met

    slechts 400 lichtbewapende militairen was

    het Nederlandse bataljon slecht voorbereid

    op de feitelijke situatie in de enclave.

    In de weken vóór de val van Srebrenica werd door de respectievelijke

    bataljonscommandanten verschillende keren om bijkomende (militaire) middelen gevraagd,

    waaronder ook luchtsteun. Deze aanvragen werden afgewezen door de Verenigde Naties. Op

    10 juli 1995 viel het Bosnisch-Servische leger VRS de enclave binnen. De commandanten

    van Dutchbat konden met de kleine groep militairen de dreiging van het VRS niet

    tegenhouden en dit leidde tot het tragische dieptepunt van de val van Srebrenica en de

    massamoord op tienduizenden Moslimmannen door Bosnisch-Servische eenheden. Een groot

    deel van de vermoorde mannen bestond uit militairen van het Bosnische Moslimleger (ABiH)

    https://www.rijksoverheid.nl/.../10/.../bosnie-herzegovina-2003.pdf 17

    Hasanbasic J., ‘Liability in peacekeeping missions: a civil cause of action for the Mothers of Srebrenica against the Dutch government and the United Nations.’ Emory Int’l L. Rev., 29, 2014, 422 Rechtbank Den Haag, Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties, 16 juli 2014,

    C/09/295247 / HA ZA 07-2973 18

    http://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-

    srebrenica.html

    Fig

    uu

    r 2: S

    rebre

    nic

    a

    https://www.rijksoverheid.nl/.../10/.../bosnie-herzegovina-2003.pdfhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.htmlhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.html

  • Pagina | 15

    die in de nacht van 11 op 12 juli met een deel van de mannelijke bevolking een

    uitbraakpoging naar het nabijgelegen Tuzla ondernamen.

    Na de val van de enclave op 11 juli 1995 vluchtten enkele duizenden inwoners naar Potocarí

    waar Dutchbat zichzelf gestationeerd had. De massa vluchtelingen verbleef daar onder barre

    omstandigheden in chaos, grote hitte en met gebrek aan voedsel en water. Evacuatie of

    deportatie van de bevolking stond bovenaan de agenda. De bescherming van de vluchtelingen

    in Potocarí met behulp van wapens was niet meer mogelijk. Niet alleen de wanverhouding in

    militaire middelen tussen Dutchbat en de VRS verhinderde dat. Ook de aanwezigheid van een

    enorme opeengepakte massa vluchtelingen maakte effectief optreden onmogelijk. In wezen

    was er sprake van een gijzelingssituatie waarin elk gewelddadig verzet op een bloedbad zou

    zijn uitgelopen.

    Toen er bussen verschenen om de aanwezige tienduizenden mensen weg te voeren, ontstond

    er commotie. Dat was één van de redenen voor Dutchbat om hierbij regulerend op te treden.

    Ook voor Dutchbat was duidelijk dat er voor de Moslims maar één keuze was: zo spoedig

    mogelijk vertrekken. Het was de onvermijdelijke taak voor Dutchbat om daarop toezicht te

    houden en eraan mee te werken, ook al betekende dat onder de gegeven omstandigheden

    feitelijk assistentie bij etnische zuivering. Inmiddels werd duidelijk dat het lot van minstens

    de mannen bijzonder onzeker was. In Potocarí scheidde de VRS alle mannen van de vrouwen

    en één van de grootste dilemma’s waar Dutchbat mee geconfronteerd werd, was het bepalen

    welke personen werden toegelaten op de lijst van lokaal personeel. Dit lokaal personeel werd

    beschermd onder VN-mandaat, maar de controle door VRS was bijzonder streng.

    Commandant Franken beschouwde het als een te groot risico dat de VRS bij de

    onvermijdelijke inspectie op iemand zou stuiten met twijfelachtige papieren. Dat zou het lot

    van anderen in gevaar kunnen brengen19

    .

    Minstens 8000 mannen werden vermoord en duizenden vrouwen werden door het VRS

    verkracht. De misdrijven in Srebrenica en Potocarí zijn door het Internationaal Gerechtshof

    (IGH)20

    en door het Joegoslaviëtribunaal (ICTY)21

    bestempeld als genocide22

    .

    19

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363

    http://www.niod.knaw.nl/nl/srebrenica-rapport/perssamenvatting-rapport

    http://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-

    srebrenica.html 20

    ICJ of International Court of Justice

    http://www.niod.knaw.nl/nl/srebrenica-rapport/perssamenvatting-rapporthttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.htmlhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.html

  • Pagina | 16

    The Court concludes that the acts committed at Srebrenica falling within

    Article II (a) and (b) of the Convention were committed with the specific

    intent to destroy in part the group of the Muslims of Bosnia and

    Herzegovina as such; and accordingly that these were acts of genocide,

    committed by members of the VRS in and around Srebrenica from about

    13 July 1995.23

    Ook het Europese Parlement heeft in 2005 en 2009 de gruweldaden per resolutie erkend als de

    Srebrenica-Potocarí genocide24

    .

    The European Parliament, ... expresses its most profound condemnation of

    the Srebrenica massacre, offering all its solidarity to the families of the

    victims and to survivors, and states that it will do everything in its power to

    prevent such immense tragedies from happening again; calls for all war

    criminals to be arrested, placed in custody and tried25

    ;

    Deze louter politieke erkenning, heeft geen juridische waarde als het aankomt op

    (strafrechtelijke of burgerrechtelijke) aansprakelijkheid. Desalniettemin is de politieke

    erkenning een belangrijke stap voor de slachtoffers en deze Europese erkenning staat in schril

    contrast met de niet-erkenning van de genocide door de Verenigde Naties. In de zomer van

    2015 blokkeerde Rusland de erkenning van Srebrenica als een genocide door het vetorecht te

    gebruiken in de VN-veiligheidsraad op vraag van Servië26

    .

    IGH of Internationaal Gerechtshof 21

    ICTY of International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

    Opgericht bij Security Council, Resolution 808, Adopted by Security Council on 22 February 1993, S/RES/808 22

    Judgement, Prosecutor v. Radislav Krstíc, 19 april 2004, IT-98-33-A (Appeals Chamber)

    Judgement, Prosecutor v. Vidoje Blagojevíc and Dragan Jokíc, 9 mei 2007, IT-02-60-A (Appeals Chamber)

    IGH, Application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and

    Herzegovina v. Serbia and Montenegro), 26 februari 2007 23

    Cit. Summary of the Summary of the Judgment of 26 February 2007, Application of the Convention on the

    Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro)

    http://www.icj-cij.org/docket/?sum=667&code=bhy&p1=3&p2=2&case=91&k=f4&p3=5 24

    European Parliament, Resolution on ten years after Srebrenica, 29 juni 2005, RC-B6-0395/2005

    European Parliament, Resolution of 15 January 2009 on Srebrenica, 15 januari 2009, RC-B6-0022/2009 25

    Cit. European Parliament, Resolution on ten years after Srebrenica, 29 juni 2005, RC-B6-0395/2005 26

    Zuleikha M., van Ommeren H., Stojanovic A. en Veldt L., ‘Srebrenica as a Foundation for Accountability.

    Modalities of Reparations for the Victims of the Srebrenica Genocide.’ Onuitgegeven rapport in opdracht van

    PAX Nederland (Dion van den Berg), 2016, 9

    Hierna: Zuleikha M. e.a., (onuitgegeven rapport in opdracht van Pax Nederland), 2016

    http://www.bbc.com/news/world-europe-33445772

    http://www.icj-cij.org/docket/?sum=667&code=bhy&p1=3&p2=2&case=91&k=f4&p3=5http://www.bbc.com/news/world-europe-33445772

  • Pagina | 17

    Zonder hieraan juridische implicaties te willen koppelen, heeft de Verenigde Naties in het

    rapport van 1999 wel toegegeven dat het fouten heeft gemaakt met betrekking tot de

    gebeurtenissen in Srebrenica27

    .

    The international community as a whole must accept its share of

    responsibility for allowing this tragic course of events by its prolonged

    refusal to use force in the early stages of the war. This responsibility is

    shared by the Security Council, the Contact Group and other Governments

    which contributed to the delay in the use of force, as well as by the United

    Nations Secretariat and the mission in the field. … The United Nations

    experience in Bosnia was one of the most difficult and painful in our

    history. It is with the deepest regret and remorse that we have reviewed our

    own actions and decisions in the face of the assault on Srebrenica. Through

    error, misjudgement and an inability to recognize the scope of the evil

    confronting us, we failed to do our part to help save the people of

    Srebrenica from the Serb Campaign of mass murder. … The tragedy of

    Srebrenica will haunt our history forever28

    .

    Ook Nederland heeft zijn aandeel in de gruwelijkheden van Srebrenica moeten verwerken. De

    Nederlandse soldaten gingen met de beste intenties naar Bosnië-Herzegovina en hebben

    onverbiddelijk moeten vaststellen dat ze de bevolking niet konden beschermen. In 2002 nam

    de voltallige Nederlandse regering ontslag na de publicatie van het zogenaamde NIOD-

    rapport. In dit rapport en navolgende verklaringen, accepteerde de Nederlandse overheid

    politieke verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen in Srebrenica – Potocarí29

    .

    De strafrechtelijke vervolging van de daders van de gruweldaden behoort tot de bevoegdheid

    van het Joegoslavië-tribunaal. Het ICTY kreeg het mandaat om drie categorieën van

    internationale misdrijven te vervolgen: oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid

    en genocide.30

    27

    General Assembly, Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly Resolution 53/35 The fall

    of Srebrenica, 15 november 1999, GA A/54/549

    Hierna: GA A/54/549 28

    Cit. GA A/54/549, 107-108, par. 501 - 503 29

    Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Srebrenica een “veilig” gebied. Reconstructie,

    achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area. 4 vols, Amsterdam, 2002.

    Nollkaemper A., ‘Dual Attribution. Liability of the Netherlands for Conduct of Dutchbat in Srebrenica.’ J. Int’l

    Crim. Just., 9, 2011, 1144

    Hierna: Nollkaemper A., J. Int’l Crim. Just., 9, 2011 30

    De Vlaming, p. 19-20

  • Pagina | 18

    2. DE STICHTING ‘MOEDERS VAN SREBRENICA’

    De strafrechtelijke vervolging van de daders voor het ICTY en nationale rechtbanken, is voor

    de slachtoffers van de genocide in Srebrenica onvoldoende om het verleden te verwerken.

    Niet alleen biedt het ICTY geen financiële compensatie aan de slachtoffers, vele nabestaanden

    leven ook met het idee dat de internationale gemeenschap fouten heeft gemaakt. In 2006

    heeft zich een groep gevormd van circa 6.000 nabestaanden van de slachtoffers van de val van

    Srebrenica. Deze groep nabestaanden is ook bekend onder de naam Stichting ‘Moeders van

    Srebrenica’. De Stichting is een rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige

    rechtsbevoegdheid en heeft als doel het behartigen van de belangen van de ongeveer 6.000

    nabestaanden31

    .

    PAX Nederland, een vredesorganisatie die de Stichting ondersteunt in haar werk, identificeert

    in essentie drie hoofddoelen van de ‘Moeders van Srebrenica’. De Stichting is in de eerste

    plaats op zoek naar erkenning en verontschuldigingen voor de gebeurtenissen in Srebrenica

    van alle betrokken partijen. Daarnaast en net zo belangrijk, is de nood aan financiële

    compensatie voor de slachtoffers. Het derde objectief is de erkenning van de juridische

    verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Het tweede en derde doel kunnen elkaar

    overlappen, maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Financiële compensatie kan ook buiten

    de rechtbank verkregen worden, bijvoorbeeld via politieke onderhandelingen32

    .

    Voor het bereiken van deze doelstellingen, hebben de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ en

    tien individuele eiseressen33

    de Nederlandse Staat34

    en de Verenigde Naties35

    op 4 juni 2007

    voor de rechtbank van eerste aanleg in ‘s-Gravenhage36

    gedagvaard.

    De nabestaanden houden de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties medeverantwoordelijk

    voor de val van de enclave en daarmee aansprakelijk voor het overlijden van hun familieleden

    en de daaruit voortvloeiende schade. De vordering van de Stichting heeft zoals bovenstaand

    uiteengezet, inmiddels geresulteerd in vijf vonnissen en arresten. De zesde uitspraak in de

    zaak wordt verwacht in de herfst van 2016.

    31

    Rechtbank Den Haag (NL), 16 juli 2014, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde

    Naties 32

    Zuleikha M. e.a., (onuitgegeven rapport in opdracht van Pax Nederland), 2016, 22-40 33

    Hierna zal niet meer worden verwezen naar de tien individuele eiseressen, maar worden zij ter

    vereenvoudiging bijgevoegd onder de term ‘de Stichting’ of ‘Moeders van Srebrenica’. 34

    De Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken), gevestigd te ’s-Gravenhage, gedaagde in

    hoofdzaak, eiser in het incident tot onbevoegdverklaring en in het incident tot tussenkomst. 35

    De Internationale Organisatie met Rechtspersoonlijkheid Verenigde Naties, gevestigd te New York, Verenigde

    Staten van Amerika, gedaagde in hoofdzaak, niet verschenen. 36

    Het incidentele vonnis van 10 juli 2008 is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg ’s-Gravenhage.

    Sinds 2 januari 2013 is deze rechtbank echter omgevormd tot de rechtbank van eerste aanleg van Den Haag.

    Hierna: Rechtbank van Eerste aanleg van Den Haag.

  • Pagina | 19

    3. METHODOLOGIE

    Zoals de titel aangeeft, vormt deze verhandeling een case studie waarin de rechtspraak uit de

    ‘Moeders van Srebrenica’ zaak gekaderd wordt in de problematiek van ‘immuniteit van de

    Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’. Het is in het beperkte kader van deze masterproef niet

    mogelijk om alle relevante thema’s te bespreken die in de verschillende vonnissen en arresten

    aan bod komen. De afbakening van het onderwerp vormde derhalve een eerste belangrijke

    methodologische stap. De volgende onderwerpen vallen niet binnen de draagwijdte van deze

    verhandeling en zullen slechts ter sprake komen indien het relevant is voor de twee

    uitgekozen thema’s:

    Rechtspersoonlijkheid van de Verenigde Naties

    Nederland behartigt de belangen van de Verenigde Naties in de juridische procedures

    Rechtspersoonlijkheid van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’

    Het rechtstheoretische kader van genocide

    Het rechtstheoretische kader van onrechtmatigheid van handelingen naar nationaal

    Bosnisch of Nederlands recht

    Ik heb gekozen om de problematiek van ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual

    attribution’ uitgebreid te bespreken omdat deze onderwerpen naar mijn mening het meest

    gecontesteerd zijn in de nationale en internationale rechtsleer en rechtspraak. Over de

    bovenstaande, niet-gekozen thema’s zijn evenzeer interessante standpunten ingenomen, maar

    over het algemeen zorgen deze onderwerpen voor minder controverse in de rechtspraak en

    rechtsleer. Waar over de ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ duidelijk

    twee tegenstrijdige tendensen zijn in de rechtsleer en rechtspraak, is dat voor de

    rechtspersoonlijkheid van de VN, de belangenbehartiging door Nederland en de

    rechtspersoonlijkheid van de Stichting bijvoorbeeld niet het geval.

    Het rechtstheoretische kader van genocide was voor de feitelijke erkenning van de

    Srebrenica-genocide enorm belangrijk, maar draagt minder bij tot een goed begrip van de

    uitspraken in de ‘Moeders van Srebrenica’ zaak. In deze vonnissen en arresten betreft het een

    aansprakelijkheidsvordering en niet de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de diverse

    daders.

    Het rechtstheoretische kader van onrechtmatige daad naar nationaal Bosnisch of Nederlands

    recht heeft in één van de uitspraken in de ‘Moeders van Srebrenica’ zaak een zeer belangrijke

  • Pagina | 20

    impact gehad. Doch, het is binnen het tijdsbestek van deze masterproef onmogelijk om dit

    thema adequaat te kaderen. Bovendien is het onderwerp in tegenstelling tot ‘immuniteit van

    de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ moeilijker rechtstheoretisch te benaderen. Het

    onderwerp ent zich in grote mate op de feitelijke situatie.

    Deze masterproef vormt een descriptief onderzoek. Het is een beschrijvende verhandeling,

    waarin wordt getracht de gekozen onderwerpen zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Het

    is een overzicht van de stand van het recht zoals het is op dit moment (de lege lata). Waar

    mogelijk worden op de rechtspraak en rechtsleer onderbouwde kritieken geformuleerd. Zoals

    de onderzoeksvragen aangeven, is het zeker ook de bedoeling om te kijken welke wegen de

    ‘Moeders van Srebrenica’ verder nog kan bewandelen. Het valt desalniettemin niet onder het

    onderwerp van deze verhandeling om voorstellen te formuleren om het recht te veranderen

    (de lege ferenda). Dit is een bewuste keuze om te voorkomen dat het onderzoek vervalt in een

    juridische-politieke verhandeling. Ik erken dat ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en het

    gebruik van ‘dual attribution’ als criterium voor de vaststelling van staatsaansprakelijkheid

    voor- en nadelen heeft, maar het formuleren van oplossingen zou te ver leiden van het doel

    van deze verhandeling en dat is een case studie over de rechtspraak in de ‘Moeders van

    Srebrenica’ zaak.

    Als het gaat over genocide en misdrijven tegen de menselijkheid, is het niet gemakkelijk om

    bij het recht te blijven, zonder de feiten centraal te zetten. Toch moet dit het opzet zijn. In de

    mate van het mogelijke heb ik er voor gekozen om niet in te gaan op de feiten, maar louter te

    kijken naar het recht.

    Op het vlak van methodologie in de enge zin, ben ik gestart met een literatuuronderzoek. Na

    de opmaak van een preliminaire bibliografie en het inlezen in de belangrijkste werken (zie

    bijvoorbeeld Dannenbaum Tom, ‘Translating the Standard of Effective Control into a System

    of Effective Accountability: How Liability Should be Apportioned for Violations of Human

    Rights by Member State Troop Contingents Serving as United Nations Peacekeepers.’ en

    Faith Kimberly, ‘Stichting Mothers of Srebrenica v. Netherlands: does U.N. immunity trump

    the right of access to a court?’) volgde de afbakening van het onderwerp. Voor de verwerking

    van het corpus is in de mate van het mogelijke teruggegrepen naar de originele bronnen:

    vonnissen, arresten en advisory en dissenting opinions van de verschillende rechtscolleges;

    resoluties en beleidsdocumenten van de verschillende internationale organisaties. Daarnaast

  • Pagina | 21

    heb ik er voor gekozen om zo veel mogelijk Nederlandse vertalingen of Nederlandstalige

    originele bronnen te gebruiken. De officiële Engelse vertalingen van de belangrijkste

    verdragsartikelen zijn als bijlage opgenomen.

    Zoals uiteengezet bestaat deze verhandeling uit twee grote thema’s. Als eerste deel wordt de

    immuniteit van de Verenigde Naties besproken. In het tweede deel volgt dan de

    aansprakelijkheid van Nederland en de problematiek van dual attribution. Omdat er in de

    Srebrenica case meer relevante rechtspraak is over de immuniteit van de Verenigde Naties,

    ligt de nadruk van deze verhandeling meer op dit thema. Voor beide thema’s is er voor

    gekozen om eerst een korte inleiding te geven op de relevantie van het thema voor de

    Srebrenica case. Daarna wordt het juridisch kader geschetst en de rechtspraak in het bredere

    geheel geplaatst. Pas in derde instantie wordt steeds gedetailleerd in gegaan op de uitspraken

    van de Nederlandse rechtscolleges en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Als

    laatste volgen slotbeschouwingen over het volledige thema.

  • Pagina | 22

    Immuniteit van de Verenigde Naties

    1. INLEIDING

    Op 4 juni 2007 dagvaardde de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ de Nederlandse Staat en de

    Verenigde Naties voor de Rechtbank van Eerste Aanleg Den Haag. In deze dagvaarding

    stelden de eisende partijen Nederland en de VN gezamenlijk aansprakelijk voor de aan hen

    toegebrachte schade, omdat zowel Nederland als de VN toerekenbaar zijn tekortgeschoten in

    de nakoming van hun verbintenissen, onrechtmatig hebben gehandeld en hun verplichting om

    genocide te voorkomen, hebben geschonden. De Stichting vroeg in de dagvaarding om de

    Nederlandse Staat en de VN hoofdelijk te veroordelen tot de betaling van een

    schadevergoeding.

    Op 17 augustus 2007 verklaarde de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties37

    in een

    brief aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de VN dat de organisatie

    immuniteit geniet op basis van artikel 105, sectie 1 van het Handvest van de Verenigde

    Naties38

    , in samenhang gelezen met artikel II, §2 van het Verdrag nopens de Voorrechten en

    Immuniteiten van de Verenigde Naties39

    . De Secretaris-Generaal benadrukte in deze brief de

    absolute immuniteit van de VN en beklemtoonde dat er daarvan in geen geval afstand wordt

    gedaan. Verder liet hij de verdediging van haar belangen in de zaak over aan de Nederlandse

    Staat40

    .

    De Nederlandse Staat gaf gevolg aan deze brief door de Rechtbank van Eerste Aanleg in Den

    Haag op 17 september 2007 in te lichten. Op 7 november 2007 werd vervolgens een verstek

    37

    Hierna: Secretaris-Generaal 38

    Charter of the United Nations, 26 June 1945, San Francisco, came into force on 24 October 1945

    Handvest van de Verenigde Naties, 26 juni 1945, San Francisco in werking op 24 oktober 1945

    Hierna: VN-handvest 39

    Convention on the Privileges and Immunities of the United Nations, adopted by the General Assembly of the

    United Nations on 13 February 1946.

    Verdrag nopens de Voorrechten en Immuniteiten van de Verenigde Naties, aangenomen door de Algemene

    Vergadering van de Verenigde Naties op 13 februari 1946.

    Hierna: Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten of kortweg ‘Verdrag’ of Conventie 40

    Spijkers O., ‘The immunity of the United Nations in relation to the genocide in Srebrenica in the eyes of a

    Dutch District Court.’ J. Int’l Peacekeeping, 13, 2009, 197-219.

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 360

    Rechtbank ‘s-Gravenhage (NL), 10 juli 2008, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde

    Naties (vonnis in incidenten), 295247 / HA ZA 072973

    Hierna: Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008

  • Pagina | 23

    verleend aan de niet verschenen VN en werd er besloten om incidenteel te concluderen over

    het bevoegdheidsincident aangaande de immuniteit van de organisatie. Dit had als gevolg dat

    er nog geen conclusies volgden over de grond van de zaak (met name de

    aansprakelijkheidsvordering), maar dat enkel het bevoegdheidsincident werd beslecht. De

    Nederlandse Staat vorderde incidenteel de onbevoegdverklaring van de Rechtbank van Eerste

    Aanleg, voor zover de vorderingen gericht waren tegen de VN.

    Kort samengevat ging het bevoegdheidsincident over de vraag of de Nederlandse rechter

    bevoegd was om de civiele aansprakelijkheidsvordering te behandelen voor zover de

    vordering betrekking had op de VN. De Nederlandse Staat vorderde immers dat de Rechtbank

    van Eerste Aanleg zich onbevoegd diende te verklaren. In eerste aanleg onderbouwde de

    Nederlandse Staat deze stelling in essentie op basis van twee argumenten. Allereerst wierp de

    Nederlandse Staat ter staving op dat de VN op grond van artikel 105, lid 1 van het VN-

    Handvest absolute immuniteit van jurisdictie en executie heeft. De rechtbank diende deze

    immuniteit ambtshalve toe te kennen, tenzij er een dwingende reden bestond om dit niet te

    doen, wat volgens de verdediging enkel kon door de uitdrukkelijke afstand van immuniteit

    door de Secretaris-Generaal van de VN, quod non in deze zaak. Het tweede argument dat door

    Nederland werd aangehaald, verwees naar artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR41

    . De

    Nederlandse Staat was van mening dat deze artikelen geen grondslag boden voor een

    verwerping van de VN-immuniteit in dit geding42

    .

    De Stichting verweerde zich in het bevoegdheidsincident op basis van twee argumenten. Het

    eerste verwijst naar de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit. Volgens de

    ‘Moeders van Srebrenica’ komt aan de VN in beginsel functionele, en dus beperkte,

    immuniteit toe. De gewraakte handelingen vielen daarbuiten, aangezien het ging om

    schendingen van de hoogste, tot het ius cogens behorende, volkenrechtelijke normen. De VN

    had met name het verbod op het toelaten van genocide geschonden. Dat kon volgens de

    Stichting nooit noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de

    internationale organisatie en vormde een dwingende reden om de immuniteit van de VN te

    verwerpen.

    In hun tweede argument haalden de ‘Moeders van Srebrenica’ i.t.t. de Nederlandse Staat aan

    dat artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR wel een grond vormen om de immuniteit van de VN te

    41

    IVBPR of Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten van 16 december 1966 42

    Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008

  • Pagina | 24

    overrulen. Daaruit volgt immers dat aan de VN geen immuniteit toekomt als er een effectieve

    alternatieve rechtsgang ontbreekt. Omdat de VN niet heeft voorzien in een alternatief

    geschillenbeslechtingsmechanisme, komt het recht op een eerlijk proces in het gedrang. In een

    dergelijk geval, waarbij de VN dwingende regels van het internationale recht schendt, moet de

    rechter de immuniteit van een staat of een internationale organisatie ondergeschikt verklaren

    aan de rechten van het individu.

    Het bevoegdheidsincident is tot bij de hogere rechtscolleges in Nederland en het EHRM

    gebracht, om daar definitief beslecht te worden. Alle rechtscolleges handhaafden de

    immuniteit van de VN, doch de aangedragen argumentatie en rechtsgronden verschilden

    danig. In navolging van de argumentatie van de Nederlandse Staat en de Stichting, spitste de

    Rechtbank van Eerste Aanleg zich in het beschikkende gedeelte toe op twee pijlers. De

    rechtbank besprak primair de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit. Beschikt de

    VN over functionele, dan wel absolute immuniteit? In het tweede deel van het betoog besprak

    de rechtbank de prioriteit van de VN-immuniteit op de andere volkenrechtelijke normen.

    Vormt artikel 6 EVRM een grond om de immuniteit van de VN te overrulen? De rechtbank

    verwees ter staving uitgebreid naar de rechtspraak van het EHRM. De arresten Al-Adsani

    tegen het Verenigd Koninkrijk43

    , Behrami & Behrami tegen Frankrijk44

    en Saramati tegen

    Frankrijk, Duitsland & Noorwegen45

    , Waite & Kennedy tegen Duitsland46

    en Beer & Regan

    tegen Duitsland47

    waren volgens de Rechtbank van Eerste Aanleg essentieel voor een goed

    begrip van de prioriteitskwestie.

    Deze twee pijlers werden in beroep, in cassatie en in de procedure voor het EHRM verder

    uitgewerkt. In de argumentatie over de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit

    (functionele versus absolute immuniteit) zijn de verschillende rechtscolleges eerder beknopt.

    Niet alle instanties kwamen hierbij echter tot dezelfde conclusie. Daarnaast haalden ook alle

    rechtscolleges met betrekking tot de prioriteitsafweging de voornoemde EHRM-arresten aan.

    De Hoge Raad riep in cassatie bijkomend het arrest van het Internationaal Gerechtshof

    Jurisdictional Immunities of the State (Germany vs. Italy: Greece intervening) in. Inzake de

    voorrang van de VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen hadden de

    43

    EHRM, Al-Adsani v. Verenigd Koninkrijk, 21 november 2001, no. 35763/97 44

    EHRM, Behrami & Behrami v. Frankrijk, 2 mei 2007, 71412/01 45

    EHRM, Saramati v. Frankrijk, Duitsland en Noorwegen, 2 mei 2007, 78166/01. 46

    EHRM, Waite & Kennedy v. Duitsland, 18 februari 1999, no. 26083/94 47

    EHRM, Beer & Regan v. Duitsland, 18 februari 1999, no. 28934/95

  • Pagina | 25

    rechtscolleges duidelijk uiteenlopende visies. De argumentatie van de verschillende

    rechtbanken en rechtscolleges wordt uitgebreid besproken in deel 4, Rechtspraak in de

    Srebrenica case.

    Vooraleer de rechtspraak in de Srebrenica case kan worden besproken, is het noodzakelijk om

    de immuniteit van de VN te kaderen in het VN-Handvest en het Verdrag betreffende de

    Voorrechten en Immuniteiten, zie infra deel 2, VN-Handvest en het Verdrag betreffende de

    Voorrechten en Immuniteiten. In dit deel wordt ingegaan op de verschillende algemene

    aspecten van immuniteit, de specifieke immuniteit van het militaire personeel in een VN-

    vredesmissie en de interne conflictregeling die door de VN wordt toegepast indien de

    organisatie haar immuniteit handhaaft. Niet alle geschillen komen immers in de nationale

    jurisdictie van lidstaten terecht. Vervolgens wordt in deel 3, Overzicht van rechtspraak een

    overzicht uitgewerkt van nationale en internationale rechtspraak om aan te tonen hoe

    nationale rechtbanken wereldwijd met de immuniteit van internationale organisaties omgaan.

    Daarna volgt, zoals vermeld, deel 4, Rechtspraak in de Srebrenica case. Ten slotte worden in

    deel 5 Een blik op de toekomst de opties van de Stichting voor de nabije toekomst besproken

    en volgen nog enkele slotbeschouwingen over de immuniteit van de VN in het algemeen.

  • Pagina | 26

    2. VN-HANDVEST EN HET VERDRAG BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN

    IMMUNITEITEN

    Dit deel bespreekt de verdragsrechtelijke bepalingen over immuniteit van de Verenigde

    Naties. Eerst wordt het algemeen kader rond immuniteit (ontstaan en tijdsgeest) geschetst.

    Daarna komt het verschil tussen functionele en absolute immuniteit aan bod. Dan volgt het

    juridische kader waarbinnen de VN-blauwhelmen opereren, met in het bijzonder aandacht

    voor de aansprakelijkheid van de VN en de lidstaten voor schade ingevolge een VN-

    vredesmissie. Dit deel eindigt tenslotte met een bespreking van de interne conflictregeling van

    de VN.

    I. ONTSTAAN EN TIJDSGEEST

    Het verlenen van immuniteit aan statelijke actoren voor hun handelingen in de internationale

    sfeer is een diepgewortelde historische praktijk. Van oudsher worden immuniteiten toegekend

    aan staten zelf, aan hun staatshoofden en aan hun diplomatieke vertegenwoordigers48

    . Deze

    driedeling maakt onmiddellijk duidelijk dat er verschillende soorten zijn. Naast die van de

    vorst, volkenrechtelijke en diplomatieke immuniteit, zijn er in de loop van 19de

    een 20ste

    eeuw nog een groot aantal andere immuniteiten ontstaan, zoals de parlementaire en

    strafrechtelijke immuniteit of die van overheidsgoederen49

    .

    De regels inzake soevereine of staatsimmuniteit maken deel uit van het internationaal

    gewoonterecht. Als grondslag hiervan wordt meestal de soevereine gelijkheid van staten

    genoemd, die tot gevolg heeft dat een staat geen gezag mag uitoefenen over zijn gelijke (“par

    in parem non habet imperium”). Op basis daarvan geniet een staat voor de rechtscolleges van

    een andere staat immuniteit van jurisdictie: de rechter van de forumstaat kan geen vonnis

    wijzen in een zaak waarin een andere staat gedaagde is. Naast immuniteit van rechtsmacht,

    geniet een staat ook van uitvoeringsimmuniteit. Een vonnis gewezen in strijd met de

    immuniteitsregels, kan niet ten uitvoer worden gelegd.

    Vooral door de toegenomen deelname van staten aan het internationaal handelsverkeer

    hebben er steeds meer deze immuniteit geleidelijk aan ingeperkt. In de meeste staten geniet

    een vreemde staat enkel nog immuniteit van jurisdictie voor acta de iure imperii, d.w.z.

    48

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363-364 49

    Wouters J. en Naert F., Internationale immuniteiten in de Belgische rechtspraktijk. Working Paper Nr. 34 –

    oktober 2002, Instituut voor Internationaal Recht, K.U. Leuven, 2001-2002, 4

    https://www.law.kuleuven.be/iir/nl/onderzoek/wp/WP34n.pdf

    Hierna: Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002

    https://www.law.kuleuven.be/iir/nl/onderzoek/wp/WP34n.pdf

  • Pagina | 27

    handelingen gesteld in de uitoefening van het soevereine overheidsgezag. Voor acta de iure

    gestionis, d.w.z. handelingen verricht in de hoedanigheid van een particulier, is een vreemde

    staat niet langer immuun50

    .

    Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich een nieuwe vorm van immuniteit, namelijk de

    verdragsrechtelijke onschendbaarheid van internationale organisaties. Het einde van de

    wereldoorlog(en) zorgde voor een buitengewone stijging in het aantal internationale

    instellingen (waaronder bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de Noord-Atlantische

    Verdragsorganisatie51

    en de voorlopers van de Europese Unie, de Wereldhandelsorganisatie et

    cetera). Deze internationale organisaties beschermden zichzelf van judiciële aanvallen door

    immuniteiten en voorrechten te voorzien in hun oprichtingsakte, in afzonderlijke

    ledenverdragen of in verdragen met het gastland waar het hoofdkwartier van de organisatie

    gevestigd is (de zogenaamde zetelverdragen)52

    .

    De beweegredenen achter de toekenning van immuniteit aan internationale organisaties zijn

    verschillend van de redenen achter staatsimmuniteit of diplomatieke immuniteit.

    Internationale organisaties hebben, in tegenstelling tot staten, geen grondgebied. Ze resideren

    op het grondgebied van een soevereine staat en kunnen hun taken enkel uitvoeren mits de

    toestemming van de zetelstaat. Internationale organisaties hebben ook geen eigen bevolking.

    Hun taken worden uitgevoerd door medewerkers van de zetel- of vertegenwoordigers van de

    verdragsstaten. Het was daarom dat functionarissen in dienst van de internationale organisatie

    en vertegenwoordigers van de lidstaten immuniteiten kregen, die gelijkenissen vertonen met

    diplomatieke immuniteit53

    . De toekenning van voorrechten en immuniteiten aan de

    internationale organisatie zelf of aan het personeel is gebaseerd op functionalisme. Een

    internationale organisatie heeft immuniteit nodig om haar taken onafhankelijk te kunnen

    uitvoeren. Zonder dat loopt een internationale organisatie het risico op ongerechtvaardigde

    inmenging door de zetelstaat. Via de uitoefening van ongeoorloofde druk op de werking van

    de organisatie, zou die de eenzijdige controle over de organisatie kunnen verwerven ten

    nadele van de andere verdragsstaten54

    . De toekenning van rechtspersoonlijkheid zonder

    immuniteiten kan een internationale organisatie ook kwetsbaar maken voor juridische

    50 Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002, 7-10 51

    Hierna NAVO 52

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363-364 53

    De Brandere E., ‘Belgian Courts and the Immunity of International Organizations.’ International

    Organizations Law Review, 10, 2013, 469

    Hierna: De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 54

    De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 470

  • Pagina | 28

    geschillen omtrent controversiële beslissingen. Het is niet ondenkbaar dat verdragsstaten een

    juridische procedure zouden opstarten, om druk uit te oefenen op de interne besluitvorming.

    Bovendien loopt een internationale organisatie het risico om te worden geconfronteerd met

    tegenstrijdige vonnissen: wereldwijd zouden rechtbanken geschillen kunnen beslechten onder

    een ander rechtstelsel55

    .

    In de regel is de academische rechtsgeleerdheid het er dus over eens dat een internationale

    organisatie zoals de Verenigde Naties, een zekere vorm van immuniteit nodig heeft om de

    goede werking van de instelling te waarborgen.56

    .

    Een groot verschil tussen staatsimmuniteiten en die van internationale organisaties is de

    mogelijkheid om de staat voor de eigen rechtbanken te dagen. De overheid of staatsinstelling

    kan zelfs voor acte de iure imperii voor de nationale rechtbanken worden gebracht. Een staat

    is derhalve niet vrij van jurisdictie. Een internationale organisatie die immuniteit van

    rechtsmacht geniet, kan in principe, tenzij dit verdragsrechtelijk werd voorzien, op geen

    enkele manier voor de rechter worden gedaagd57

    . Bij de totstandkoming van de internationale

    organisaties in de jaren 1940-1950 hield men met deze mogelijkheid geen rekening.

    Internationale organisaties werden initieel geacht permanente structuren te zijn voor

    samenwerking en coördinatie tussen staten. Individuele burgers zouden per definitie enkel

    (in)directe voordelen halen uit deze samenwerking. Organisaties als de VN werden doorgaans

    beschouwd als weldoeners in plaats van ‘wrongdoers’. Vandaag zijn de activiteiten van

    internationale organisaties echter niet meer beperkt tot samenwerking en coördinatie. Ze

    vormen daarentegen een superstructuur boven de verschillende staten. Hun activiteiten

    interfereren steeds vaker met het dagdagelijkse leven van individuele burgers58

    .

    De Blokker N. verwoordt het als volgt:

    They have become concrete and relevant public authorities that form part of a

    global governance framework. As with any public authority, things may go

    wrong59

    .

    55

    Rashkow B.C., ‘Immunity of the United Nations: Practices and Challenges. International organizations law

    review, 10, 2014, 344-345

    Hierna: Rashkow B.C., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 56

    De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 465

    Blokker N., ‘International Organizations: the Untouchables?’ International Organizations Law Review, 10,

    2014, 272

    Hierna: Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 57

    Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 260 58

    Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 261 59

    Cit. Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 261, par. 3

  • Pagina | 29

    In het huidige politieke klimaat waar de activiteiten van internationale organisaties steeds

    meer onder vuur komen te liggen, kan men zich de vraag stellen of internationale organisaties

    verplicht moeten worden een vorm van onafhankelijke geschillenregeling te voorzien. De

    meeste van hen hebben mechanismen geïmplementeerd om personeelsdisputen te behandelen

    en voorzien in arbitrage voor andere geschillen van privaat recht. Niettemin stelt men steeds

    vaker de vraag of deze mechanismen volstaan om adequate bescherming te bieden aan de

    betrokken partijen60

    . Moeten internationale organisaties, net als landen, niet verantwoordelijk

    kunnen gesteld worden voor hun daden? Volstaat de politieke verantwoordelijkheid van de

    organisatie tegenover de lidstaten wel als verantwoordelijkheid tegenover alle burgers? Zijn

    internationale organisaties niet uitgegroeid tot reuzen die de staatstructuur overschrijden? En

    moet er niet gereageerd worden met nieuwe, adequate rechtsmiddelen? Dit zijn de vragen die

    in de huidige context van recht op persoonlijk verweer steeds luider klinken in de

    rechtsgeleerdheid en de publieke opinie.

    Het is omstreden of de immuniteit van internationale organisaties, net als staatsimmuniteit, tot

    het internationaal gewoonterecht behoort. In België besliste het Hof van Cassatie bijvoorbeeld

    in 2001 dat internationale organisaties geen immuniteiten genieten bij afwezigheid van een

    verdrag61

    . In 2009 kwam het Hof van Cassatie echter tot een andere conclusie. In de zaak

    Secrétariat du Groupe ACP v. Lutchmaya was de verdragsrechtelijke immuniteit nog niet in

    werking, maar besloot het Hof van Cassatie desalniettemin tot een afweging van de

    immuniteit versus artikel 6 EVRM. Hiermee nam het Hof van Cassatie dus impliciet aan dat

    immuniteit ook zonder verdragsrechtelijke grond kan standhouden62

    . Het belang van deze en

    soortgelijke rechtspraak is echter gering, daar er bijna altijd verdragsrechtelijke bepalingen

    zijn63

    . Dit is voor de Verenigde Naties niet anders.

    Bij de oprichting van de Verenigde Naties en de Gespecialiseerde Agentschappen64

    in het

    interbellum, werd er gedebatteerd over het meest geschikte immuniteitenkader. Men was het

    eens dat diplomatieke voorrechten en immuniteiten niet zonder meer konden worden

    getransponeerd naar internationale organisaties en hun personeel, omwille van de

    fundamentele verschillen in de werking en functies van ambassades en internationale

    60

    Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 260-261 61

    Cass., 12 maart 2001, Arabische Liga, J.T. 2001, 610, A.J.T. 2001-2002, 495

    De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 467 62

    De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 473-474 63

    Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002, 25 64

    UN Specialized Agencies

  • Pagina | 30

    organisaties. Deze laatste hadden nood aan een eigen regelgeving met nieuwe voorschriften.

    Geheel in de traditie van het rechtsdenken uit de jaren 1920-1930, werd de immuniteit van de

    Verenigde Naties gecodificeerd in het oprichtingsverdrag en maakten de oprichters een

    onderscheid tussen de voorrechten en immuniteiten van de organisatie zelf, de verschillende

    categorieën personeelsleden en de vertegenwoordigers van lidstaten. Deze basisset van regels

    is de afgelopen 80 jaar niet gewijzigd, waardoor er bij de analyse van de verdragsrechtelijke

    immuniteiten in het kader van deze uiteenzetting nog steeds een onderscheid moet gemaakt

    worden tussen de immuniteiten en voorrechten van de internationale organisatie zelf, die van

    haar functionarissen en die van de vertegenwoordigers van staten bij de internationale

    organisatie65

    . Onderstaand worden de belangrijkste provisies van de verdragsrechtelijke

    immuniteit van de Verenigde Naties besproken.

    a. Verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties

    De VN voorzag reeds in haar oprichtingsakte van 26 juni 1945 een vorm van immuniteit

    onder artikel 105 van het VN-Handvest:

    Artikel 105 VN-Handvest

    1. De Organisatie geniet op het grondgebied van elk van haar Leden de

    voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking

    van haar doelstellingen.

    2. Vertegenwoordigers van de Leden van de Verenigde Naties alsmede

    functionarissen van de Organisatie genieten eveneens de voorrechten en

    immuniteiten die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijke uitoefening van

    hun functies in verband met de Organisatie.

    3. De Algemene Vergadering kan aanbevelingen doen met het oog op de

    vaststelling der bijzonderheden van de toepassing van het eerste en tweede

    lid van dit artikel, of kan aan de Leden van de Verenigde Naties

    overeenkomsten tot dit doel voorstellen66

    .

    65

    Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 267-270 66

    Orignele Engelstalige versie in bijlage

  • Pagina | 31

    Uit dit artikel blijkt een tweeledige immuniteit. In de eerste plaats geeft het aan de

    internationale organisatie een immuniteit van rechtsmacht op het grondgebied van elk van

    haar leden. Uit de zinsnede ‘noodzakelijk voor de verwezenlijking van haar doelstellingen’

    van artikel 105, §1 VN-Handvest kan worden afgeleid dat het hier gaat om functionele

    immuniteit. Daarnaast wordt eveneens een diplomatieke, functionele immuniteit van

    rechtsmacht toegekend aan alle vertegenwoordigers van de leden en functionarissen van de

    organisatie (artikel 105, §2 VN-Handvest). Sectie 3 van artikel 105 VN-Handvest, verankert

    ten slotte dat de uitwerking van deze immuniteiten bij verdrag kan worden gepreciseerd67

    .

    Overeenkomstig artikel 105, §3 VN-Handvest werd op 13 februari 1946 het Verdrag

    betreffende de Voorrechten en Immuniteiten van de Verenigde Naties aangenomen door de

    Algemene Vergadering van de VN. Artikel I van het Verdrag verleent de VN

    rechtspersoonlijkheid, zodat de organisatie in de mogelijkheid is om (a) te contracteren, (b)

    het verwerven en vervreemden van onroerende en roerende goederen en (c) het ondernemen

    van juridische stappen68

    .

    Om de goede werking van de VN te waarborgen, bepaalt het Verdrag vervolgens in artikel II,

    sectie 2 een immuniteit van rechtsmacht voor de organisatie zelf en ook voor geschillen over

    haar eigendommen, fondsen en bezittingen. Er is uitdrukkelijk een uitvoeringsimmuniteit

    toegevoegd aan de immuniteit van rechtsmacht, in het geval de organisatie zou besluiten om

    afstand te doen van de immuniteit van rechtsmacht. Bovendien zijn door de uitbreiding in

    artikel II, sectie 3 alle eigendommen van de organisatie onschendbaar, ongeacht de vorm van

    het handelingsbevel (gerechtelijk, administratief, legislatief,...).

    67

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 364-365 68

    Originele Engelstalige versie in bijlage

  • Pagina | 32

    Artikel II

    Eigendommen, fondsen en bezittingen

    SECTIE 2. De Verenigde Naties, haar eigendommen en bezittingen, waar

    deze ook gelegen zijn, en wie deze ook onder zich heeft, zullen vrijgesteld

    zijn van rechtsvervolging, behoudens wanneer de Verenigde Naties in een

    bijzonder geval uitdrukkelijk afstand zullen hebben gedaan van haar

    immuniteit. Het is echter wel verstaan, dat afstand van immuniteit zich niet

    uitstrekt tot enige maatregel van tenuitvoerlegging

    SECTIE 3. De gebouwen en de terreinen van de Verenigde Naties zullen

    onschendbaar zijn. De eigendommen en bezittingen van de Verenigde

    Naties, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zullen

    vrijgesteld zijn van onderzoek, vordering, confiscatie, onteigening of van

    iedere andere vorm van ingrijpen, hetzij door optreden van uitvoerende,

    administratieve, rechterlijke of wetgevende aard.69

    Het valt onmiddellijk op dat de bewoordingen van artikel 105 VN-Handvest en artikel II,

    sectie 2 van het Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten verschillen. Waar er in

    artikel 105 van het VN-Handvest nog sprake is van een functionele immuniteit (“voorrechten

    en immuniteiten noodzakelijk voor de verwezenlijking van haar doelstellingen”), lijkt het in

    artikel II, sectie 2 van het Verdrag te gaan om een absolute immuniteit. Uit de samenlezing

    van de twee artikelen kan aldus niet met zekerheid de draagwijdte van de immuniteit van

    rechtsmacht worden afgeleid70

    . Deze tegenstrijdigheid wordt infra uitgebreider behandeld in

    het onderdeel II. Functionele versus absolute immuniteit.

    De immuniteit van de organisatie wordt, naast het VN-Handvest en het Verdrag betreffende

    de Voorrechten en Immuniteiten, verder uitgewerkt in bilaterale of multilaterale verdragen

    met lidstaten. De belangrijkste verdragen zijn afgesloten met de lidstaten waar de vier

    hoofdkwartieren van de organisatie zijn gevestigd of met de landen waar regionale missies

    plaatsvinden71

    . Voor een goed begrip van het wettelijk kader waarbinnen de VN opereert, is

    69

    Originele Engelstalige versie in bijlage 70

    Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 364-365 71

    Rashkow B.C., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 334

  • Pagina | 33

    het belangrijk om te duiden dat de VN en aanverwante organen naast het Verdrag betreffende

    de Voorrechten en Immuniteiten nog twee andere vormen van immuniteiten kennen.

    De Verenigde Naties en alle daaronder behorende fondsen en programma’s zoals UNICEF72

    of UNHCR73

    en de subsidiaire organen zoals de VN-Veiligheidsraad of de vredesmissies

    vallen onder de immuniteitsregeling van het VN-Handvest en het Verdrag betreffende de

    Voorrechten en Immuniteiten. Daarnaast ressorteren sommige Gespecialiseerde

    Agentschappen zoals het IMF74

    , de Wereldgezondheidsorganisatie of UNESCO en het

    Internationaal Atoomagentschap onder het juridisch kader van het Verdrag betreffende de

    Voorrechten en Immuniteiten van Gespecialiseerde Agentschappen75

    .

    Voor andere Gespecialiseerde Agentschappen zoals de Wereldhandelsorganisatie en het

    Internationaal Straftribunaal werden immuniteitsregels voorzien in de oprichtingsverdragen,

    aangevuld waar nodig met multilaterale verdragen.

    Een derde categorie agentschappen of organisaties functioneren zonder verdragsrechtelijke

    immuniteiten. Zij kunnen enkel terugvallen op de zetelovereenkomst afgesloten met het

    gastland76

    .

    Het valt niet binnen het onderwerp van deze verhandeling om de immuniteit van de

    verschillende organen en Gespecialiseerde Agentschappen te bespreken. Enkel indien het past

    voor een goed begrip van de Srebrenica rechtspraak, wordt naar de Gespecialiseerde

    Agentschappen en andere organen verwezen.

    b. Verdragsrechtelijke immuniteit van functionarissen en

    vertegenwoordigers van lidstaten

    Naast immuniteit voor de organisatie zelf, zijn in het Verdrag betreffende de Voorrechten en

    Immuniteiten ook bepalingen verwerkt voor drie categorieën van personen: een individuele

    immuniteit voor de vertegenwoordigers van leden (1), voor functionarissen (2) en voor

    deskundigen met zendingen voor de Verenigde Naties (3).

    72

    UNICEF of United Nations Children’s Fund 73

    UNHCR of United Nations High Commissioner for Refugees 74

    IMF of International Monetary Fund 75

    Convention on the Privileges and Immunities of the Specialized Agencies, 21 november 1947 76

    FCCC, Privileges and Immunities for individuals serving on bodies established by these organizations: Review

    of the legal regime and practice of organizations in the United Nations System, 30 juli 2007 (technical paper)

    http://unfccc.int/resource/docs/2007/tp/02.pdf

    Petrovic D., ‘Practical Legal Problems of International Organizations. A Global Administrative Law

    Perspective on Public/Private Partnerships, Accountability, and Human Rights.’ 25 juni 2009

    http://www.iilj.org/gal/documents/galch.petrovic.pdf

    http://unfccc.int/resource/docs/2007/tp/02.pdfhttp://www.iilj.org/gal/documents/galch.petrovic.pdf

  • Pagina | 34

    De voorrechten en immuniteiten van de vertegenwoordigers van leden zijn vastgelegd in

    artikel IV van de Conventie. Deze zijn geïnspireerd op diplomatieke immuniteiten.

    Diplomaten genieten een zeer ruime immuniteit t.a.v. de ontvangststaat77

    , zoals onder meer

    immuniteit van strafrechtelijke vervolging, volledige bewegingsvrijheid op het grondgebied

    van de ontvangststaat, onschendbaarheid van briefwisseling, vrijstelling van fiscale

    verplichtingen, onschendbaarheid van persoon en een beperkte immuniteit ten aanzien van

    burger- en administratiefrechtelijke rechtsmacht van de ontvangststaat78

    . Net als voor

    diplomaten, is de onschendbaarheid en immuniteit gekoppeld aan, maar niet beperkt tot, de

    uitoefening van de functie en kan enkel de zendstaat de immuniteit opheffen.

    Artikel IV

    Vertegenwoordigers van leden

    SECTIE 11. De vertegenwoordigers van Leden in de voornaamste en

    hulporganen van de Verenigde Naties en op conferenties, die door de

    Verenigde Naties zijn bijeengeroepen, zullen gedurende de uitoefening van

    hun functies en gedurende hun reis naar en van de plaats van samenkomst

    de volgende voorrechten en immuniteiten genieten:

    immuniteit van persoonlijke arrestatie of gevangenhouding en van

    inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, alsmede met betrekking tot

    in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers door hen gesproken of

    geschreven woorden en alle door hen verrichte handelingen, vrijstelling van

    rechtsvervolging;

    onschendbaarheid voor alle papieren en stukken;

    ...

    vrijstelling met betrekking tot hen zelf en hun echtgenoten van

    immigratiebeperkingen, vreemdelingenregistratie of nationale dienstplicht

    in de landen, die zij bezoeken of waar zij doorreizen in de uitoefening van

    hun functies;

    ...

    SECTIE 12. Ten einde de vertegenwoordigers van Leden in de

    77

    De regels inzake diplomatieke immuniteiten en onschendbaarheid vormen internationaal gewoonterecht. In

    1961 werden deze regels gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961. 78

    Art. 21 – 40 Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961

  • Pagina | 35

    voornaamste en hulporganen van de Verenigde Naties en op conferenties,

    die door de Verenigde Naties zijn bijeengeroepen, volledige vrijheid van

    het woord en onafhankelijkheid bij de uitoefening van hun taak te

    verzekeren, zal de immuniteit van rechtsvervolging met betrekking tot door

    hen gesproken of geschreven woorden en alle door hen in de uitoefening

    van hun taak verrichte handelingen toegekend blijven ook wanneer de

    betrokken personen niet langer de vertegenwoordigers van Leden zijn.

    SECTIE 14. Voorrechten en immuniteiten worden aan de

    vertegenwoordigers van Leden niet toegekend voor het persoonlijke

    voordeel van deze individuele vertegenwoordigers, doch ten einde de

    onafhankelijke uitoefening van hun functies in verband met de Verenigde

    Naties te verzekeren. Derhalve heeft een Lid niet alleen het recht, maar is

    het verplicht afstand te doen van de immuniteit van zijn vertegenwoordiger

    telkens wanneer naar het oordeel van dit Lid de immuniteit aan de loop van

    de gerechtigheid in de weg zou staan en van de immuniteit afstand kan

    worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het doel, waarvoor de

    immuniteit wordt toegekend.79

    Aan functionarissen van de VN en deskundigen op missie wordt in het Verdrag betreffende de

    Voorrechten en Immuniteiten een beperktere immuniteit t