BYOD op het Liemers College gepercipieerd rendement · Bij de beoordeling in welke de invoer van...
Transcript of BYOD op het Liemers College gepercipieerd rendement · Bij de beoordeling in welke de invoer van...
Onderzoeksrapport
BYOD op het Liemers College
gepercipieerd rendement
Utrecht, augustus 2013
2 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Colofon Dit onderzoek is uitgevoerd op initiatief van Onderwijs Innovatie Groep met subsidie van Kennisnet Subsidiegever Informatie Stichting Kennisnet T: 0800 - 321 22 33 Paletsingel 32 F: 079 - 321 23 22 2718 NT Zoetermeer E: [email protected] www.kennisnet.nl Uitvoer Informatie Onderwijs Innovatie Groep (OIG) T: 030 241 70 20 Niels Bohrweg 123 F: 030 241 06 71 3542 CA Utrecht E: [email protected] www.oig.nl Afstemming project Liemers College Harald Wiggers Bestuurder Centrale Directie Liemers College Projectgroep Kim Schut, MSc Directeur Onderwijs Innovatie Groep Maarten Lamé, MSc. MA. (OIG)
Hoofd onderzoek
Nicole van Dartel, Drs. (OIG)
Onderzoeker
©Onderwijs Innovatie Groep, Utrecht 2012-2013 Geheel of gedeeltelijke overname of reproductie van de inhoud van deze uitgave op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld.
3 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Inhoudsopgave
1. Samenvatting .............................................................................................................................. 4
2. Inleiding ...................................................................................................................................... 5
2.1 BYOD in het onderwijs ..................................................................................................... 5
2.2 Onderzoekscontext: het Liemers College ........................................................................ 6
2.3 Probleemstelling theoretisch kader ................................................................................ 7
2.3.1 Financieel rendement .................................................................................................. 8
2.3.2 Ouderbetrokkenheid ................................................................................................... 9
2.3.3 Leerrendement .......................................................................................................... 10
3. Onderzoeksopzet ...................................................................................................................... 14
3.1 Doelstelling onderzoek .................................................................................................. 14
3.2 Onderzoeksvragen ......................................................................................................... 14
3.3 Onderzoeksstrategie ..................................................................................................... 15
3.4 Onderzoeksinstrumenten .............................................................................................. 16
3.5 Respons, representativiteit en betrouwbaarheid ......................................................... 18
3.6 Analyses ......................................................................................................................... 19
4. Resultaten ................................................................................................................................. 23
4.1 Wat is het rendement op gebied van financiën ............................................................ 23
4.2 Rendement ouderbetrokkenheid .................................................................................. 32
4.3 Leerrendement .............................................................................................................. 38
5 Conclusie ................................................................................................................................... 57
5.1 Onderzoeksvraag 1 ........................................................................................................ 57
5.2 Onderzoeksvraag 2 ........................................................................................................ 58
5.3 Onderzoeksvraag 3 ........................................................................................................ 59
6 Bijlage ....................................................................................................................................... 65
4 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
1. Samenvatting
Dit rapport bevat de resultaten en conclusies van een onderzoek naar het gepercipieerde rendement
van tablets op het Liemers College.
De hoofdvraag van het onderzoek is: Wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied van
ouderbetrokkenheid en leerrendement op het Liemers College? Deze centrale onderzoeksvraag is
onderverdeeld in twee deelvragen. Wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied van
ouderbetrokkenheid? En wat is het gepercipieered leerrendement van BYOD?
Door middel van een identieke meting onder leerlingen, docenten en ouders, voor en na de invoer
van BYOD is het rendement van deze interventie gemeten. Op basis van de resultaten kan het
volgende worden geconcludeerd:
Geen grotere ouderbetrokkenheid zichtbaar bij gebruik van eigen device.
Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet worden opgemaakt dat BYOD bijdraagt aan een hogere
ouderbetrokkenheid.
Er lijkt een samenhang te bestaan tussen de inzet van BYOD en positieve waardering van
instructiegedrag van docenten…
Leerlingen die ‘hoog frequent’ gebruik maken van BYOD, waarderen tijdens de 1-meting de schalen
procesgeoriënteerde instructie, aansluiting bij de leefwereld en coöperatief leren significant hoger
dan de gebruikersgroepen ‘laag frequent’ of ‘geen gebruik’. De resultaten van het onderzoek wijzen
erop dat er een samenhang bestaat tussen het intensief gebruiken van eigen devices en een
positievere waardering van de subschalen van instructiegedrag van docenten.
…maar de impact op leerrendement van BYOD kan nog groter zijn.
De resultaten van het onderzoek bieden aanknopingspunten om de samenhang van BYOD en de
positieve waarding van instructiegedrag van docenten te versterken. Belangrijke factoren hierin
lijken 1) de inzet van BYOD door docenten en 2) de vaardigheden van docenten om met eigen
devices te werken verder te ontwikkelen.
5 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2. Inleiding
2.1 BYOD in het onderwijs
ICT is inmiddels niet meer weg te denken uit het onderwijs. De vraag is dan ook niet meer of ICT
moet worden ingezet in het onderwijs, maar hoe dat dient te gebeuren. Een recente ontwikkeling op
dat gebied is het principe van ´Bring your own device’ (BYOD). BYOD heeft als uitgangspunt dat
medewerkers en leerlingen hun eigen device (laptop, netbook, tablet en smartphone) meenemen
naar school om in te zetten voor hun leerproces, om op te werken en mee te leren. In dit onderzoek
is de volgende definitie gehanteerd voor BYOD: Het in staat stellen van onderwijsprofessionals en
leerlingen om een eigen device te gebruiken om toegang te krijgen tot en te werken op het digitale
netwerk van de school en de daarop aanwezige software en content.
BYOD is een nieuwe ontwikkeling in het onderwijs, waarvan de opbrengsten (o.a. financieel,
leerrendement) niet zeker zijn. BYOD kent een aantal aangenomen voor- en nadelen (Lloyd, 2011).
Een belangrijk voordeel van BYOD is dat het financieel mogelijk wordt 1 op 1 gebruik van ICT in het
onderwijs te realiseren. BYOD werkt namelijk op verschillende manieren kostenbesparend. De
investering vanuit de school om per leerlingen een device aan te schaffen is niet meer noodzakelijk.
Daarnaast realiseert BYOD een kostenbesparing door efficiënter gebruik te maken van ICT-middelen.
De devices worden zowel privé als op het werk/op de school gebruikt. Daarbij is de verwachting dat
de levensduur van devices langer zal zijn, omdat ervaring leert dat leerlingen en medewerkers
voorzichtiger omgaan met eigen apparatuur.
Er bestaan echter verschillende factoren die een succesvolle invoer van BYOD kunnen belemmeren.
Allereerst zijn er investeringen nodig op het gebied van de infrastructuur. Een zeer goed ingerichte
digitaal netwerk en snel wireless internet met een goede dekking zijn vereisten voor deze werkwijze.
Daarnaast zijn investeringen op het gebied van ICT-kennis en professionele vaardigheden
noodzakelijk. Kennis van ICT is nodig om effectief met verschillende devices te kunnen werken.
Nieuwe professionele vaardigheden zijn onder andere vereist om te kunnen omgaan met de
ongelijkheid die ontstaat tussen diegenen die wel de beschikking hebben over een device en die dat
niet hebben.
6 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2.2 Onderzoekscontext: het Liemers College
Het Liemers College is een brede school voor vmbo, havo, atheneum en gymnasium. Zij heeft drie
vestigingen in Zevenaar en één in Didam met in totaal ongeveer 15 managers, 300 docenten en 3.000
leerlingen en 3.000 ouders.
Het Liemers College is een vooruitstrevende school, ook op gebied van de inzet van ICT. Zij ziet de
inzet van 1 op 1 ICT als een belangrijke stap in het realiseren van haar missie en visie, namelijk 1)
maatwerk onderwijs (differentiatie) en 2) verbinding met de leefwereld van de leerling.
Bring Your Own Device (BYOD) speelt hierin een belangrijke rol omdat dat een manier om op korte
termijn 1 op1 ICT te realiseren binnen de begroting. De afgelopen jaren is er flink geïnvesteerd in het
digitale netwerk van het Liemers College. De digitale snelweg ligt er en is klaar om optimaal gebruikt
te worden.
Het Liemers College heeft besloten om per augustus 2012, de digitale snelweg in de school te
ontsluiten en BYOD schoolbreed in te voeren voor alle medewerkers en leerlingen. Dit betekent dat
vanaf het schooljaar 2012/2013, alle medewerkers en leerlingen op school mogen werken op hun
eigen laptop, netbook, tablet en/of smartphone.
Het Liemers College beseft zich hierbij dat de voordelen en argumenten niet onomstreden zijn en dat
het succes voor een groot deel afhankelijk zal zijn van zowel de behaalde resultaten/rendementen
als de perceptie van de betrokkenen. Dat is de reden dat zij het rendement van de schoolbrede uitrol
van BYOD middels een onderzoek wil meten.
7 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2.3 Probleemstelling theoretisch kader
Dit onderzoek richt zich op het inzichtelijk maken van het gepercipieerde rendement van de inzet van
BYOD op het Liemers College. De probleemstelling ofwel centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek
is:
Wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied van financiën, ouderbetrokkenheid en
leerrendement op het Liemers College?
Het onderdeel dat centraal staat in het huidige onderzoek is de waargenomen en werkelijke
rendement van BYOD. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten rendement.
Financieel rendement, ouderbetrokkenheid en leerrendement. Beide vormen van rendement
worden in de volgende twee paragraven toegelicht. De onderdelen ‘randvoorwaarden’ en ‘gebruik’,
worden in dit onderzoek ten delen bevraagd. Het uitgangspunt is dat zowel de randvoorwaarden als
het gebruik aanwezig zijn. Wel worden deze beide onderdelen gebruikt als verklarende factoren
indien rendement uitblijft.
Figuur 1: Overzicht & theoretisch kader onderzoek.
8 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2.3.1 Financieel rendement
Bij de beoordeling in welke de invoer van het BYOD op Liemers College succesvol is, speelt het
behalen van de financiële doelstelling een belangrijke rol. De doelstelling van het Liemers College
wat betreft het financiële resultaat is tweeledig. Het eerste doel is dat de totale investering die nodig
is voor de invoer van BYOD, onder de investering blijft die nodig is voor de aanschaf van een laptop
voor iedere leerling door de school zelf. Het tweede doel is dat de uiteindelijke investering en kosten
die gerelateerd zijn aan het werken met BYOD niet boven de vooraf opgestelde begroting voor de
invoer van BYOD uitkomen. Het financiële rendement van BYOD refereert naar het behalen van de
financiële doelstelling.
Bij het inventariseren van het financiële rendement zijn de investeringen en kosten van het BYOD
project in kaart gebracht. De inventarisatie is gebaseerd op het ‘Vier in balans plus model’ van
kennisnet. Achtereenvolgens zijn de investeringen en kosten op het gebied van 1) randvoorwaarden,
2) organisatie, 3) infrastructuur, 4) software/content, 5) vaardigheden en 6) samenwerking &
leiderschap geïnventariseerd.
Om het rendement te meten zijn de begrote bedragen aan diverse posten, vergeleken met de
gerealiseerde cijfers achteraf. Hierdoor is het mogelijk te inventariseren op welke punten de
begroting afwijkt van de realisatie en of de doelstelling is behaald.
9 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2.3.2 Ouderbetrokkenheid
De tweede deelvraag van dit onderzoek, richt zich op het rendement van ouderbetrokkenheid dor
het gebruik van BYOD op het Liemers College. In dit onderdeel wordt de betrokkenheid van ouders in
kaart gebracht, enerzijds algemeen en anderzijds specifiek ten aanzien de verwachte meerwaarde en
bruikbaarheid van BYOD (zie figuur 2).
Figuur 2: Gehanteerd model voor meten van ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid algemeen:
Om te meten of de ouders op het Liemers College een hogere betrokkenheid laten zien door de
invoer van BYOD is de vragenlijst van Cohen (2007) naar ouderbetrokkenheid als uitgangspunt
genomen. In de vragenlijst van Cohen wordt er onderscheid gemaakt naar 1) ouder-kind
communicatie, 2) onderwijsgerichte gedragingen, 3) betrokkenheid in de school 4) aspiraties (en
verwachtingen).
Ouderbetrokkenheid BYOD:
Om in kaart te brengen in welke mate ouders op het Liemers College betrokken zijn bij de invoer van
BYOD zijn er enkele vragen gesteld specifiek over het gebruik van devices. In deze sectie is
onderzocht in welke mate ouders op de hoogte zijn van en in welke mate begrijpen wat het BYOD
principe inhoudt.
Ouderbetrokkenheid
Betrokkenheid algemeen
Betrokkenheid BYOD
Cohen (2007)
TPB, Ajzen (1985)
10 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
2.3.3 Leerrendement
De derde deelvraag betreft het gepercipieerd leerrendement, gemeten onder leerlingen en
docenten. In deze paragraaf is de relatie tussen de motivatie van leerlingen, het leerrendement bij
leerlingen en het instructiegedrag van docenten toegelicht. Vervolgens is uitgewerkt op welke wijze
het instructiegedrag van docenten effectief kan inspelen op de motivatie van leerlingen en
leerrendement.
Motivatie van leerlingen, leerrendement en instructiegedrag van docent
In het huidige onderzoek is, in navolging van de theoretische uiteenzetting van Schuit et al. (2011),
verondersteld dat er een directe relatie bestaat tussen het instructiegedrag van docenten, de
motivatie van leerlingen en leerrendement. Hieronder volgt een toelichting op de verschillende
constructen en de onderlinge samenhang.
Motivatie leerlingen
Woolfolk, Hughs & Walkup (2008) omschrijven ‘motivatie’ als volgt: ‘Motivatie is een innerlijk proces
dat een persoon aanzet tot bepaald gedrag, richting geeft aan dat gedrag en ervoor zorgt dat een
persoon dit gedrag in stand houdt.’ Motivatie verwijst daarmee in belangrijke mate naar de wil van
kinderen en jongeren om te leren (zie ook Vansteenkiste, Sierens, Soenens & Lens, 2007 volgens
Schuit, 2008 p11).
In de wetenschappelijke literatuur is de Self Determination Theory (SDT) van Deci & Ryan (2000) een
invloedrijk model voor de verklaring van gemotiveerd gedrag. Een belangrijk uitgangspunt van de
‘zelfdeterminatietheorie’ is dat motivatie toeneemt wanneer individuen de perceptie hebben
zelfstandig keuzes kunnen maken (Schuit, et al. 2011 p. 12). Behoefte aan autonomie, competentie
en verbondenheid zijn belangrijke begrippen voor het verklaren van motivatie (zie figuur 3) (Deci &
Ryan, 2000).
Leerrendement
Er bestaat een sterke relatie tussen motivatie en leerrendement. Leerlingen met meer motivatie
vertonen grotere betrokkenheid bij- en inzet op school (Connell & Wellborn, 1990), hebben betere
resultaten (Miserandino, 1996), vertonen minder schooluitval (Vallerrand & Bissonnette,1992),
vertonen kwalitatief hoogwaardiger leergedrag (Grolnick & Ryan, 1987) en meer welbevinden
(Sheldon & Kasser, 1995; Shelden & Kasser,1998) (Schuit, et al. 2011 p. 19).
11 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Deze relatie is in figuur 3weergegeven. Deze constructen en hun onderlinge relatie zijn in dit
onderzoek niet opnieuw bevraagd. De bestaande literatuur, zoals hiervoor beschreven, is hiervoor
aangehouden.
Figuur 3: Relatie instructiegedrag docenten, motivatie leerlingen en leerrendement
Instructiegedrag docenten
Docenten kunnen effectief inspelen op de motivatie van leerlingen en het leerrendement door drie
basisbehoeften van leerlingen te vervullen (Schuit et al. 2011):
1. de behoefte aan autonomie
2. de behoefte aan ‘competence’, competentie, vermogen, handelingsbekwaamheid
3. de behoefte aan (interpersoonlijke) verbondenheid (Schuit et al, 2011, p.23).
Om tegemoet te komen aan de behoeften van autonomie, competentie en/of verbondenheid is het
instructiegedrag van leraren onderzocht. Vier factoren in het instructiegedrag van leraren vertonen
een positieve relatie met de motivatie van leerlingen en daarmee het leerrendement (Schuit et al
2011):
Procesgeorienteerde instructie
Differientatie
Verbinding met de leefwereld van leerlingen
Coöperatief leren
Buiten onderzoekscopeBinnen onderzoekscope
Instructiegedrag docenten
Procesgeoriënteerde
instructie
Differentiatie
Verbinding leefwereld
Coöperatief leren
Motivatie leerlingen
behoefte aan autonomie
behoefte aan competence
behoefte aan verbondenheid
Leerrendement
Betrokkenheid en inzet op school
Betere resultaten
Minder schooluitval
Hoogwaardig leergedrag
Meer welbevinden
12 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Invloed van instructiegedrag docenten op motivatie leerling
In dit onderdeel is uitgewerkt op welke wijze het instructiegedrag van docenten de motivatie van
leerlingen en daarmee het leerrendement effectief beinvloed.
Procesgeoriënteerde instructie
Binnen procesgeoriënteerde instructie verschuift het accent in het leerproces van de leraar naar de
leerling, van instructie naar actief, zelf gereguleerd leren. Zelf regulerend leren stimuleert de
autonomie van de leerling. Bij de autonomie van de leerling gaat het om het zelf plannen en
organiseren van leeractiviteiten, zelf kiezen van opdrachten en het zelf monitoren van
studievoortgang. Er is vanuit de SDT-theorie verondersteld dat procesgeoriënteerde instructie een
positief effect op de motivatie van de leerling heeft (Schuit et al, 2011, p.24-25). Procesgeoriënteerde
instructie lijkt echter niet voor elke leerling in dezelfde mate geschikt, het is belangrijk dat de
instructie aansluit bij het ontwikkelingsstadium van de leerlingen. Zo zijn oudere en/of meer
intelligente leerlingen beter in staat tot zelfgereguleerd leren dan jonge en/of minder intelligente
leerlingen.
Differentiatie
Vanuit de constructivistische benadering van het onderwijs wordt veel belang gehecht aan het
bieden van differentiatie aan leerlingen op grond van sociale, culturele en cognitieve verschillen
tussen leerlingen. Differentiatie is het afstemmen van instructies op verschillen in leerbehoefte en
leervermogen tussen leerlingen. De mate waarin het docenten lukt de onderwijsactiviteiten te
differentiëren naar de situatie van de leerlingen, draagt positief bij aan de motivatie van hun
leerlingen (Schuit et al, 2011, p.26). Differentiatie is een belangrijke voorwaarde voor
procesgeoriënteerde instructie. Procesgeoriënteerde instructie die gebruik maakt van differentiatie
tussen leerlingen aan de hand van leerbehoefte en leervermogen, heeft een positief effect op
motivatie. Het draagt bij aan de behoefte van competentie (‘ik kan het’), autonomie (‘ik maak zelf
keuzes en stappen in mijn leerproces’) en verbondenheid van leerlingen (‘de leraar houdt rekening
met mij, dat vind ik fijn’) (Schuit et al, 2011, p. 28).
13 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Verbinding met de leefwereld van de leerlingen
De motivatie van leerlingen om te leren is hoger wanneer nieuwe informatie meer betekenis of een
grotere gebruikswaarde heeft. (Schuit et al, 2011, p.29). Meer betekenis of een grotere
gebruikswaarde kan op verschillende manieren gerealiseerd worden.
Allereerst kan dit gerealiseerd worden door het leerproces aan te laten sluiten bij de ‘natuurlijke’
interesses die passen bij de leeftijdsfase van een kind. Kinderen uit groep 3 hebben andere
persoonlijke interesses dan pubers van 12. Een andere vorm van aansluiten op de interesses van
leerlingen is door een koppeling te maken met de toekomstige beroepspraktijk. Leerlingen die een
technisch beroep willen uitvoeren hebben meer affiniteit met het vak techniek dan leerlingen die in
een andere beroepspraktijk willen werken.
Een tweede manier om meer betekenis of een grotere gebruikswaarde te bewerkstelligen is door
een link te maken met de actualiteit. Om leerlingen de bruikbaarheid van informatie te laten inzien
kan in het leerproces gebruik worden gemaakt van probleem gestuurd onderwijs of
projectonderwijs, waarbij een leraar zijn leerlingen als authentieke medewerkers aan een taak laat
werken.
Een meer authentieke leeromgeving draagt in theorie bij aan een grotere verbondenheid en
daarmee de motivatie van leerlingen. Daarnaast werken kinderen harder aan opdrachten die ze leuk
vinden en zelf gekozen hebben, ofwel de behoefte aan autonomie (Schuit et. Al, 2011, p. 30).
Coöperatief leren
Het coöperatief leren heeft betrekking op het in groepsverband werken van leerlingen aan leertaken
(Schuit et al, 2011, p.31). Literatuur verondersteld dat coöperatief leren een positief effect heeft op
de motivatie van leerlingen. Coöperatief leren lijkt vooral te voldoen aan de basisbehoefte van inter-
persoonlijke verbondenheid en competentie (Schuit et al, 2011, p.31). Het uitwisselen van ideeën,
informatie en meningen met andere leerlingen benadrukt het belang van de opdracht en de
afhankelijkheid van andere leerlingen (persoonlijke verbondenheid). Daarnaast worden verklaringen
en werkwijzen van medeleerlingen gespiegeld, dit leidt tot activering van hogere mentale functies als
taal, denken en redeneren (competentie).
14 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
3. Onderzoeksopzet
3.1 Doelstelling onderzoek
Dit onderzoek richt zich op het inzichtelijk maken van het gepercipieerde rendement van de inzet van
BYOD op het Liemers College. De probleemstelling ofwel centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek
is:
Wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied van financiën, ouderbetrokkenheid en
leerrendement op het Liemers College?
3.2 Onderzoeksvragen
Deze centrale onderzoeksvraag kan worden onderverdeeld in de deelvragen:
1) Wat is het rendement van BYOD op gebied van financiën?
Deze deelvraag betreft een verantwoording van de financiering zoals geregeld. Er wordt vooraf
gekeken naar wat er begroot is en achteraf of deze begroting gehaald is.
2) Wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied van ouderbetrokkenheid?
Deze deelvraag meet het rendement van de schoolbrede invoer van BYOD op basis van de
vergelijking van een identieke meting voor en na de invoer van BYOD onder ouders.
3) Wat is het gepercipieerde leerrendement van BYOD?
Deze deelvraag meet het rendement van de schoolbrede invoer van BYOD op basis van de
vergelijking van een identieke meting voor en na de invoer van BYOD onder leerlingen en onder
docenten.
15 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
3.3 Onderzoeksstrategie
Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag (wat is het gepercipieerde rendement van BYOD), is
gekozen voor het uitvoeren van een herhaalde meting. De eerste meting betrof het in kaart brengen
van de situatie bij aanvang van het onderzoek, de 0-meting. Vervolgens is de situatie aan het einde
van het schooljaar in kaart gebracht, de 1-meting. Deze onderzoekstrategie maakt het mogelijk te
meten wat het rendement is van de interventie cq, de invoer van BYOD –principe.
Figuur 4: Onderzoeksdesign
0-meting
De 0-meting is eind oktober en begin november 2012 uitgevoerd. In deze meting is de startsituatie
op het Liemers College vast gelegd. Gedurende de 0-meting zijn leerlingen, leraren, ouders en
stafmedewerkers van het Liemers College bevraagd. Tijdens deze meting zijn zowel kwantitatieve als
kwalitatieve meetinstrumenten gehanteerd.
1-meting
Gedurende de 1-meting zijn wederom leerlingen, leraren, ouders en stafmedewerkers van het
Liemers College bevraagd. Voor deze meting zijn dezelfde meetinstrumenten gehanteerd, zodat het
mogelijk is de resultaten van beide metingen met elkaar te kunnen vergelijken.
16 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
3.4 Onderzoeksinstrumenten
Om het gepercipieerde rendement van BYOD te meten is gebruik gemaakt van kwantitatieve en
kwalitatieve onderzoeksmethoden.
Kwantitatieve onderzoeksinstrumenten
Het kwantitatieve onderzoeksdeel bestond uit drie verschillende online vragenlijsten die zijn
verspreid onder leerlingen, leraren en ouders betrokken bij het Liemers College. Per doelgroep is er
voor dit onderzoek een aparte vragenlijst ontwikkeld. Deze drie verschillende vragenlijsten kwamen
grotendeels met elkaar overeen, behalve een aantal doelgroep specifieke vragen. De vragenlijsten
zijn door OIG in een online enquêtetool gezet. De ingevulde vragenlijsten zijn online geretourneerd
en direct verwerkt. Door de koppeling van de respondenten aan de OIG database is de non-respons
bijgehouden.
De verschillende doelgroepen zijn per e-mail aangeschreven. De contactgegevens van de
respondenten zijn verkregen via de administratie van het Liemers College. In de uitnodiging voor het
onderzoek is kort het belang van het onderzoek toegelicht en verzocht mee te werken aan het
onderzoek. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 10 tot 20 minuten en was volledig
anoniem.
De opzet van de vragenlijst voor leerlingen en leraren was identiek en bestond uit verschillende
onderdelen. Het eerste onderdeel van de vragenlijst was gericht op achtergrond kenmerken van
respondenten, en bevatte vragen over het gebruik van BYOD en vragen over de randvoorwaarden
om met BYOD te kunnen werken. Overige onderwerpen in de vragenlijst voor leerlingen en leraren
waren 1) procesgeoriënteerde instructie, 2) mate van differentiatie, 3) aansluiting bij de leefwereld
en 4) coöperatief leren.
De kwantitatieve vragenlijst ontworpen voor ouders moest antwoord geven op de vraag welk
gepercipieerd rendement BYOD heeft op ouderbetrokkenheid. Deze vragenlijst bestond uit het
gebruik van devices en de mening over het BYOD principe. Overige onderwerpen in de vragenlijst
waren ouder-kind communicatie, onderwijsgerichte gedragingen, betrokkenheid in de school en
aspiraties en verwachtingen over studiesucces.
17 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Kwalitatieve onderzoeksinstrumenten
Het kwalitatieve onderzoeksdeel bestond uit een serie gesprekken met leerlingen, leraren en ouders
over gepercipieerd leerrendement en ouderbetrokkenheid. Tijdens de gesprekken zijn dezelfde
begrippen bevraagd die ook in de kwantitatieve vragenlijst belangrijk waren. Door enkele
bevindingen uit de 0-meting aan respondenten voor te leggen werd er een verdieping op de
onderzoeksresultaten gegenereerd.
De gesprekken met leerlingen en leraren hebben plaats gevonden op het Liemers College.
Gedurende de pauze zijn verschillende respondenten aangesproken. De groep ouders zijn telefonisch
benaderd, het interview is dan ook telefonisch afgenomen. De vierde tranche interviews, het gesprek
met de stafmedewerkers van het Liemers College, heeft plaatst gevonden op de Heerenmäten, een
locatie van het Liemers College.
De geïnterviewde respondenten kreeg bij de start van het gesprek een toelichting over het doel van
het onderzoek. Tijdens de gesprekken is gebruik gemaakt van een interviewprotocol (zie bijlage). De
interviews met de leerlingen, leraren en ouders duurden maximaal twintig minuten en de resultaten
van de interviews zijn anoniem uitgewerkt in de rapportage. Het interview met de stafmedewerkers
duurde een uur. Zij hebben een samenvatting van het interview ontvangen alvorens deze werd
uitgewerkt in de rapportage.
18 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
3.5 Respons, representativiteit en betrouwbaarheid
Hierna wordt de respons en de representativiteit voor de kwalitatieve en kwantitatieve
onderzoeksmethoden beschreven.
Aangepast aan de doelgroep, zijn drie gelijksoortige vragenlijsten verspreid gekregen. Op basis van
de responsgrootte van de leerlingen, leraren en ouders kan er gesproken worden van een
betrouwbaarheid van 95% met een nauwkeurigheid van 5%. Voor dit onderzoek is een
literatuurstudie, een kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethode toegepast waardoor er
spraken is van methodetriangulatie.
Respons0-meting
1. Totale doelgroepvoorstel
2. Gewenste responsvoostel
3. Totale doelgroepwerkelijk
4. Gewenste respons
werkelijk
5. Respons volledig
werkelijk
Ouders 3.000 340 2.988 341 712
Leerling 3.000 340 2.988 341 419
Docent 300 165 271 160 173
Respons1-meting
1. Totale doelgroepvoorstel
2. Gewenste responsvoorstel
3. Totale doelgroepwerkelijk
4. Gewenste respons
werkelijk
5. Respons Volledig
werkelijk
Ouders 3000 340 2.988 341 571
Leerlingen 3000 340 2.988 341 352
Docent 300 165 248 151 164
19 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
3.6 Analyses
In deze paragraaf wordt toegelicht welke analyses hebben plaatsgevonden op de data. Er is
toegelicht hoe de data is bewerkt is en welke analyses zijn uitgevoerd.
Databestanden
De ruwe Excel- databestanden zijn per doelgroep in SPSS gehercodeerd en in aparte werkbestanden
geplaatst. Per doelgroep zijn de databestanden van de meetmomenten samengevoegd. Dit is gedaan
omdat zo per doelgroep bekeken kan worden of en zo ja welke verschillen er zijn tussen de
meetmomenten.
Databewerking metingen
Het hercoderen omvat het omzetten van alfanumerieke variabelen tot numerieke variabelen
(numerieke codes op alle meetschalen) en het construeren van nieuwe variabelen op basis van
bestaande variabelen (zoals het aanmaken van schaalvariabelen en het omzetten van geboortejaar
naar leeftijdsklasse).
Naast het hercoderen van de variabelen die in de vragenlijst zitten, zijn nieuwe variabelen
aangemaakt. De variabele meetmoment is gemaakt om vergelijking tussen metingen mogelijk te
maken. Verder is een variabele gebruikerstype aangemaakt. Deze variabele geeft aan of de
respondent getypeerd kan worden als een ‘hoog frequent gebruiker’, ‘laag frequent gebruiker’ of
‘geen gebruiker’. Voor de groep docenten is deze variabele geconstrueerd door drie groepen te
onderscheiden binnen de antwoorden op het item ‘hoe vaak gebruikt u de tablets in de les’.
Respondenten die het antwoord ‘dagelijks’ of ‘wekelijks’ geven zijn ingedeeld in de gebruikerstype
‘hoog frequent’. Docenten die het antwoord ‘elke 2 weken’ of ‘minder dan elke 2 weken’ hebben
gegeven zijn getypeerd als ‘laag frequent gebruikers’. Respondenten die ‘nooit’ hebben geantwoord
en respondenten die ‘nee’ antwoorden op de dichotome variabele ‘Geeft u les aan tabletklassen’ zijn
ingedeeld in de gebruikerstype ‘geen gebruiker’.
20 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Voor leerlingen is de gebruikerstype variabele geconstrueerd door drie groepen te onderscheiden
binnen de antwoorden op het item ‘hoe vaak gebruik je de tablet in de les’. Respondenten die het
antwoord ‘dagelijks’ gaven zijn getypeerd als ‘hoog frequent gebruiker’. Leerlingen die het antwoord
‘wekelijks’; ‘elke twee weken’ of ‘minder dan elke twee weken’ hebben gegeven, zijn ingedeeld in de
gebruikerstype ‘laag frequent’ . Leerlingen die ‘nooit’ antwoorden en leerlingen die niet in een
tabletklas zitten zijn samengevoegd tot de gebruikerstype ‘geen gebruiker’.
Toelichting factoranalyse
In dit onderzoek is exploratief een factoranalyse uitgevoerd. Dit is gedaan om na te gaan of meerdere
variabelen gezamenlijk een factor vormen. De gebruikte extractiemethode is de Principale
Componenten Analyse (PCA) en als rotatiemethode is gekozen voor de varimax methode. Als
ondergrens is gekozen voor een Eigenvalue van 1. Om de factoranalyseerbaarbeid te bepalen is de
KMO-test uitgevoerd en gecontroleerd op een minimumwaarde van 0,5.
Voor de gebruikersgroep docenten zijn alle items van de schaalvariabelen in een factoranalyse
ingevoerd. Hieruit blijkt er tijdens de 0- meting tien en tijdens de 1-meting elf verschillende
componenten zijn met een eigenvalue hoger dan 1. De componenten komen niet overeen met de
theoretische constructen en verschillen tussen de metingen.
Bij de gebruikersgroep leerlingen komt een soortgelijk beeld naar voren. Een factoranalyse met alle
items van de schaalvariabelen voor de leerlingen laat zien dat tijdens de 0-meting zes en tijdens de 1-
meting zeven verschillende componenten met een eigenvalue hoger dan 1 zijn. Ook bij de leerlingen
komen de aangetroffen componenten niet overeen met de theoretische constructen en verschillen
deze tussen de metingen.
Omdat de componenten niet overeen komen met de theoretische constructen is de theoretische
indeling van subschalen leidend geweest boven de statistische uitkomsten van de factoranalyse.
Op dezelfde wijze is een factoranalyse uitgevoerd per subschaal van het theoretisch model.
Vervolgens zijn de schalen door middel van een betrouwbaarheidstoets gecontroleerd op de interne
consistentie (per meetmoment). Hierbij is een ondergrens gehanteerd van (Cronbach’s) α≥0,70. Dit
betekent dat de opgenomen items in de schaal voldoende samenhang vertonen en dus vergelijkbare
zaken meten. Als een item niet bijdraagt aan een schaal, is het betreffende item niet in de schaal
opgenomen. In een paar gevallen is een lagere alpha – maar wel minimaal 0,6 - geaccepteerd
vanwege het lage aantal items in de schaal en wanneer de alpha op het tweede meetmoment een
21 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
voldoende hoge waarde gaf. In enkele gevallen is een schaal uit de 0-meting alsnog losgelaten omdat
de alpha in de 1-meting onvoldoende samenhang vertoonde. In bijlage 6.1 hoofdstuk 3 zijn in de
tabellen de schaalscores opgenomen. Het gaat om variabelen die gemeten zijn op een vijfpuntsschaal
en in sommige gevallen op een tienpuntsschaal. Tenzij anders aangegeven, geldt dat de genoemde
gemiddelde scores op een vijfpuntsschaal zijn gemeten.
Beschrijvende analyses en toetsing op verschillen
In bijlage 6.1 hoofdstuk vier tot en met zes zijn de uitkomsten op de schalen en/of items per
meetmoment weergegeven. Voor de onderzoeksgroep leraren (hoofdstuk 4) zijn de verschillen
getoetst op de volgende achtergrondvariabelen:
Leeftijdsklassen (43 jaar en ouder, 42 jaar en jonger);
Geslacht;
Zelf tablet gebruik;
Leerjaar (1 en/of 2);
Vak (alphavak, bètavak, gammavak, techniekvak, drama-muziek-gymvak, overig vak)
Gebruiksfrequentie in de les van tablets (hoog frequent, laag frequent, nooit).
Voor de onderzoeksgroep leerlingen (hoofdstuk 5) zijn de verschillen getoetst op de volgende
achtergrondvariabelen:
Geslacht;
Leerjaar (1 of 2);
Gebruik van tablet in de les door leerlingen (hoog frequent in de les, laag frequent in de les, geen
gebruik)
Voor de onderzoeksgroep ouders (hoofdstuk 6) zijn de verschillen getoetst op de volgende
achtergrondvariabelen:
Leefklassen (48 jaar en ouder, 43 t/m 47 jaar, 42 jaar en jonger);
Geslacht;
Leerjaar kinderen (1, 2, 3, 4);
Aantal kinderen naar Liemers College (1, 2, 3);
Gebruik tablet op school door een of meer kinderen van de ouders (ja, nee).
22 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Onderaan elke tabel zijn per meting de significante verschillen genoemd als die minimaal 0,3 punt
bedragen. Het significantieniveau dat is gehanteerd is p ≤ 0,05. Voor de vergelijking van deelgroepen
is gebruik gemaakt van t-test, ANOVA met posthoc Bonferronitoets en Chikwadraattoets.
Voor de variabelen op intervalniveau geldt dat de gemiddelde scores zijn weergegeven. Voor de
variabelen op nominaal zijn rechte tellingen in de vorm van procentuele frequenties weergegeven.
23 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4. Resultaten
4.1 Wat is het rendement op gebied van financiën
Onderzoeksvraag 1: Wat is het rendement van BYOD op gebied van financiën?
Welke kosten zijn specifiek verbonden aan het werken met BYOD, en welke kosten horen bij de
algemene tendens van de digitalisering van het onderwijs? Het blijkt dat het complex is dit
onderscheid scherp te kunnen maken. Het afkaderen van de kosten en investeringen van het BYOD
project wordt gecompliceerd door het gebrek aan een eenduidig projectplan.
Randvoorwaarden
A Randvoorwaarden Begroot Werkelijke kosten Verschil
1 Verzekering € 0,- € 3250,- per jaar + €3250,-
2 Voorlichting & communicatie
€ 0,-
€ 1200,- eenmalig + €1200,-
3 Reserve laptops in de klas
€ 45.000,- per jaar € 34.500,- per jaar - € 10.500
4 Devices voor docenten
€ 48.000,- eenmalig
€ 18.000,- eenmalig
- €30.000,-
Verzekering
0-meting: € 0,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn €3.250,- per jaar
Conclusie: Er wordt per jaar € 3.250,- meer uitgegeven aan verzekeringen dan begroot.
Verklaring: De devices die de school heeft aangeschaft moeten verzekerd worden. Hiermee was geen
rekening gehouden tijdens de 0-meting.
Voorlichting & communicatie
0-meting: € 0,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn €1.200,- per jaar
Conclusie: Er is dit jaar € 1.200,- meer uitgegeven aan voorlichting en communicatie dan begroot.
Verklaring: De extra kosten zijn vooral gemaakt voor de organisatie van vier avondbijeenkomsten. De
school bleef langer open.
24 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Reserve laptops in de klas
0-meting: € 45.000,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn €34.500,- per jaar
Conclusie: Er is dit jaar € 10.500,- minder uitgegeven aan reserve laptops dan begroot.
Verklaring: Reserve laptops zijn devices die op school beschikbaar zijn voor leerlingen die geen device
mee hebben. Per jaar zou dit om ongeveer 300 apparaten gaan. Er zijn echter 230 reserve laptops
aangeschaft.
Devices voor docenten
0-meting: € 48.000,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 18.000,- per jaar
Conclusie: Er is dit jaar € 30.000,- minder uitgegeven aan devices voor docenten dan begroot.
Verklaring: Om het werken met devices aan te moedigen is overwogen om docenten de gelegenheid
te bieden een device te kopen en hiervoor een toelage te geven. Er is besloten alleen docenten een
toelage voor een device te verstrekken als zij daadwerkelijk met BYOD werken. In plaats van 250
devices zijn er nu 30 verstrekt. De kosten hiervoor zijn eenmalig € 18.000,-.
25 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Organisatie
B Organisatie Begroot Werkelijke kosten Verschil
1 Support afdeling € 16.600,- per jaar € 16.600,- per jaar € 0,-
2 Werkgroep BYOD € 8.000,- per jaar
€ 8.000,- per jaar € 0,-
3
Support content (leerlingen)
€ 0,- per jaar € 0,- per jaar € 0.,-
Support afdeling
0-meting: €16.600,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn €16.600,- per jaar
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de support afdeling als begroot.
Verklaring: Er is een kwart FTE begroot voor het beheer en assistentie van school devices. De kosten
voor deze support bedragen € 16.600,- De support afdeling heeft meer werkzaamheden dan
verwacht. Daarom wordt per augustus de support anders georganiseerd. De kosten worden
€20.000,- per jaar (2x 0.2 fte) en verdeeld onder leermiddelen fonds (administratie) en conciërge
taken.
Werkgroep BYOD
0-meting: € 8.000,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn €8.000,- per jaar
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de werkgroep als begroot.
Verklaring: De werkgroep bestaat uit vier medewerkers en twee leerlingen van het Liemers College.
Deze werkgroep werkt aan het versterken van draagvlak voor het project door middel van
voorlichtingsbijeenkomsten. De kosten van de BYOD werkgroep zijn binnen begroting gebleven en de
werkzaamheden worden gecontinueerd.
Support content (leerlingen)
0-meting: € 0,- begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,- per jaar
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de content support als begroot.
Verklaring: Van leerlingen wordt verwacht dat zij elkaar blijven ondersteunen in omgang met
content.
26 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Infrastructuur
C Infrastructuur Begroot Werkelijke kosten Verschil
1
Kluisjes €0,- per jaar €0,- per jaar € 0,-
2
Extricom netwerk (= wifi)
€ 50.000,- per jaar €50.000,- per jaar € 0,-
3
Oplaadpunten €0,- per jaar € 1.500,- eenmalig
€ 1.500.,-
4 Extra brandbreedte € 10.000,- per jaar €0,- per jaar - € 10.000,-
Kluisjes
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,- per jaar
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan kluisjes als begroot.
Verklaring: De aanschaf en het beheer van kluisjes op school is uitbesteed aan een externe partij.
Extricom netwerk
0-meting: € 50.000,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 50.000,- per jaar
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan het extricom netwerk als begroot.
Verklaring: Om te kunnen werken met BYOD is het van groot belang dat er een gedegen draadloos
netwerk beschikbaar is voor de school. Het beheer van dit netwerk is uitbesteed aan een externe
partij. De kosten voor dit draadloze netwerk zijn € 50.000,- per jaar.
Oplaadpunten
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn eenmalig € 1.500,-
Conclusie: Er is € 1.500,- meer uitgegeven aan support dan begroot.
Verklaring: De kosten om in de gehele school oplaadpunten te installeren zijn te groot. Daarom is
afgezien van de investering in oplaadpunten. De leen laptops die de school beschikbaar stelt voor de
leerlingen moeten echter ook opgeladen worden. Daarom is er eenmalig € 1.500,- geïnvesteerd in
oplaadkasten.
27 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Extra brandbreedte
0-meting: € 10.000,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er is € 10.000,- minder uitgegeven aan extra bandbreedte dan begroot.
Verklaring: Er is zoals verwacht steeds meer gebruik gemaakt van het digitale netwerk in de school.
De kosten voor het gebruik van dit netwerk (de bandbreedte) zijn echter harder gedaald dan
verwacht. Dit levert de eenmalige besparing op van €10.000,-.
Software/content
D Software / content Begroot Werkelijke kosten Verschil
1 Software device €0,- per jaar €0,- per jaar € 0,-
2 Online content €0,- per jaar €0,- per jaar € 0,-
3
Beveiliging €12.000,- € 1.500,- eenmalig
€ 1.500.,-
Software device
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan extra software voor devices als begroot.
Verklaring: De aanschaf van devices en de licenties op de devices zijn voor de verantwoordelijkheid
van de leerling.
28 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Online content
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: het gebruik van BYOD zorgt er niet voor dat er meer is uitgegeven aan online content.
Verklaring: De aanschaf van devices en de licenties op de devices zijn voor de verantwoordelijkheid
van de leerling. Het werken met deze online content brengt echter flinke ‘verborgen kosten’ met zich
mee. De werkboeken die horen bij een methode zijn steeds vaker gekoppeld aan een online
software. De online software moet betaald worden middels een (jaarlijkse)licentie.
De kosten leermiddelen kosten stijgen hierdoor voor sommige vakken en/of methodes omdat er niet
meerdere keren gebruik gemaakt kan worden van één werkboek. Door de koppeling met online
content moet elk jaar het werkboek opnieuw worden aangeschaft. Daarbij komt er per leerling, per
jaar, per vak rond de €10,- aan licentie kosten bij. De verwachting dat ‘online content’, fysieke
boeken vervangt en daarom een besparing oplevert, blijkt dus vooralsnog niet uit te komen.
Beveiliging
0-meting: € 12.000,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 12.000,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan beveiliging als begroot.
Verklaring: De beveiliging van het netwerk is uitbesteed aan externe partij. Hier zijn geen extra
kosten bijgekomen.
29 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Vaardigheid
E Vaardigheden Begroot Werkelijke kosten Verschil
1 Didactische / pedagogische vaardigheden
€ 12.000,- €12.000,- per jaar € 0,-
2 Technische vaardigheden docenten
€ 0,- per jaar € 0,- per jaar € 0,-
3 Ontwikkeling OOP’ers € 2.500,- per jaar
€ 0,- per jaar € 2.500.,-
Didactische/pedagogische vaardigheden
0-meting: € 12.000,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 12.000,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de ontwikkeling van de didactische en pedagogische
vaardigeden van docenten als begroot.
Verklaring: Om de didactische en pedagogische vaardigheden van de docenten te vergroten heeft
het Liemers College een contract afgesloten met SPONS. SPONS is een online platform die scholen
ondersteunt bij het lesgeven en werken met nieuwe media. De kosten bleven binnen begroting en
het contract loopt volgend jaar door.
Technische vaardigheden docenten
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de ontwikkeling van de technische vaardigheden van
docenten als begroot.
Verklaring: De ontwikkeling van technische vaardigheden is uit te splitsen in twee onderdelen: 1) Het
aanleren van de basisvaardigheden om met computers te werken valt onder de post
docentontwikkeling. 2) Er bestaat een informeel netwerk van docenten die elkaar ondersteunen in
het werken met devices. Beide onderdelen zijn niet specifiek gekoppeld aan het werken met BYOD
en worden daarom niet in dit overzicht nader gespecificeerd.
30 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Ontwikkeling OOP’ers
0-meting: € 2.500,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er minder uitgegeven aan de ontwikkeling van OOP’ers dan begroot.
Verklaring: Om de vaardigheden van de OOP’ers af te stemmen op het gebruik van devices heeft het
Liemers College € 2.500,- per jaar beschikbaar gesteld voor de scholing van onderwijsassistenten
gericht op ICT gebruik. De scholing van OOP’ers vindt nog niet plaats..
Samenwerken en Leiderschap
F Samenwerken & leiderschap
Begroot Werkelijke kosten Verschil
1 BYOD sessies € 0,- per jaar € 500,- per jaar € 0,-
2 Innovatoren overleg € 0,- per jaar € 0,- per jaar € 0,-
BYOD sessies
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de BYOD sessies als begroot.
Verklaring: De BYOD sessies zijn bijeenkomsten waarin docenten elkaar informeren over en
inspireren voor het werken met BYOD. Deze tijd die docenten erin steken worden begroot als
scholingsuren voor docenten. Bij de organisatie van de bijeenkomsten zijn kleine uitgaven gemoeid.
Innovatoren overleg
0-meting: € 0,- per jaar begroot
1-meting: De werkelijke kosten zijn € 0,-
Conclusie: Er is evenveel uitgegeven aan de innovatoren overleggen als begroot.
Verklaring: De tijd die docenten erin steken worden begroot als scholingsuren voor docenten.
31 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Conclusie:
Het is complex om te achterhalen welke kosten specifiek zijn verbonden aan het werken met BYOD,
en welke kosten horen bij de algemene tendens van de digitalisering van het onderwijs. Het bepalen
van het rendement op gebied van financiën van het BYOD project wordt gecompliceerd door het
gebrek aan een eenduidig projectplan. Eenduidig afkaderen van de kosten en investeringen blijkt
moeilijk realiseerbaar.
De grootste investeringen worden geplaatst in de infrastructuur en randvoorwaarden. Infrastructuur
heeft betrekking op het draadloze netwerk binnen de school en bandbreedte. Randvoorwaarden
heeft betrekking op het aanschaffen en onderhouden van reserve laptops binnen de school.
Opvallend is ook om te zien dat het werken met ‘online content’ vooralsnog geen besparing oplevert.
De jaarlijkse licenties die uitgevers koppelen aan de werkboeken zorgen ervoor dat de school per
leerling, per vak, per jaar ongeveer € 10,- extra kosten maken.
32 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.2 Rendement ouderbetrokkenheid
In deze paragraaf wordt de onderzoeksvraag ‘wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op
gebied van ouderbetrokkenheid’ behandeld.
Dit wordt gedaan door de randvoorwaarden (gebruik en bekendheid van BYOD), en vier
deelaspecten van ouderbetrokkenheid te bevragen (ouder-kind communicatie, onderwijsgerichte
gedragingen, betrokkenheid in de school en aspiraties en verwachtingen). Aan het eind van deze
paragraaf worden de belangrijkste resultaten in de conclusie samengevat.
4.2.1 Gebruik BYOD
Met betrekking tot de vraag of men op de hoogte is van de inzet van eigen devices op het Liemers
College (tabel 48) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Meer dan 94% van de ouders is in de 0-meting op de hoogte van de inzet van eigen devices
Dit percentage is ongeveer 1% toegenomen in de 1-meting
Met betrekking tot de vraag of men snapt wat het BYOD principe inhoudt (tabel 49), geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Ongeveer 88% van de ouders weet wat het BYOD principe inhoudt
Dit percentage is met ongeveer 6% toegenomen in de 1-meting
Met betrekking tot de vraag of hun kind(eren) een eigen device meeneemt naar school (tabel 51)
geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Van 51% van de ouders neemt tijdens de 0-meting hun kind(eren) een device mee naar school
Dit percentage is met ongeveer 11% toegenomen in de 1-meting
Met betrekking tot de vraag waarom hun kind(eren) geen eigen device naar school meeneemt (tabel
52) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Bijna 29% van de ouders in de 0-meting vindt het te onveilig om hun kind(eren) een device te
laten mee nemen naar school. Dit percentage is ongeveer gelijk in de 1-meting
Ongeveer 23% van de respondenten vindt het te duur. Dit percentage is ongeveer gelijk in de 1-
meting
33 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
16% van de respondenten geeft in de 0-meting aan nog een device te moeten aanschaffen. In de
1-meting is dit percentage met 9% afgenomen.
Deze resultaten komen ook overeen met de bevindingen uit de gesprekken. De ouders die hun kind
geen device lieten mee nemen geven aan dat ze deze nog willen aanschaffen of wachten tot er
kluisjes beschikbaar komen waarin een device veilig kan worden opgeborgen.
4.2.2 Mening BYOD
Met betrekking tot de schaalvariabele ‘mening BYOD’ (o.a. BYOD stimuleert motivatie en
zelfstandigheid van kind en BYOD bereidt mijn kind voor op de toekomst) (tabel 53) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor de schaalvariabele ‘mening BYOD’ is in de 0-meting neutraal (3,29)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item verbeterd (3,32). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt (3,49) significant hoger
dan ouders met een kind dat geen device meeneemt (3,07)
In de 1-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt (3,49) significant hoger
dan ouders met een kind dat geen device meeneemt (3,07)
Deze resultaten komen ook overeen met de bevindingen uit de gesprekken.
34 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.2.3 Ouder-kind communicatie
Met betrekking tot de schaalvariabele ouder-kind communicatie (o.a. vragen naar activiteiten op
school en wat ze op school geleerd hebben), geven de resultaten van de enquêtes het volgende
beeld (zie tabel 54):
De ouder-kind communicatie is tijdens de 0-meting met een score van 3,77 positief
Tijdens de 1-meting is de score op de schaal ouder-kind communicatie (3,79) verbeterd. Dit
verschil is niet significant
In de 0-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
In de 1-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
Deze resultaten komen ook overeen met de bevindingen uit de gesprekken. Ouders geven aan dat de
invoering van BYOD er niet tot leidt dat ze vaker met hun kind(eren) over school praten.
4.2.4 Onderwijsgerichte gedragingen
Met betrekking tot de schaalvariabele onderwijsgerichte gedragingen (o.a. helpen met opdrachten
van school, agenda van kind bekijken en overhoren) (tabel 55) geven de resultaten van de enquêtes
het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele onderwijsgerichte gedragingen is tijdens de 0-meting neutraal
(3,29)
Tijdens de 1-meting is de score op de schaal onderwijsgerichte gedragingen verbeterd (3,32). Dit
verschil is niet significant
In de 0-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
In de 1-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
Deze resultaten komen niet overeen met de bevindingen uit de gesprekken. Uit de oudergesprekken
bleek dat iedereen regelmatig hun kind helpt bij het maken van opdrachten,weekplanningen en
toetsen.
35 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.2.5 Betrokkenheid in de school
Met betrekking tot de schaalvariabele betrokkenheid in de school (o.a. deelnemen aan activiteiten
van school, contact opnemen met docent/mentor als er problemen zijn en naar oudercontacten
gaan) (tabel 51) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De betrokkenheid in de school is tijdens de 0-meting met een score van 3,08 neutraal
Tijdens de 1-meting is de score op de schaal onderwijsgerichte gedragingen verslechterd (3,00).
Dit verschil is niet significant
In de 0-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat niet een device meeneemt
In de 1-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat niet een device meeneemt
Deze resultaten komen niet overeen met de bevindingen uit de gesprekken. Alle ouders gaven aan
zich in te zetten voor de school. Een verklaring hiervoor is dat er via de ‘klankbordgroep’ ouders
geworven zijn voor gesprekken.
4.2.6 Aspiraties en verwachtingen
Met betrekking tot de schaalvariabele aspiraties en verwachtingen (o.a. geloven dat het kind goede
resultaten gaat halen, geloven dat het kind een diploma gaat halen) geven de resultaten van de
enquêtes het volgende beeld (zie tabel 57):
De score op de schaalvariabele aspiraties en verwachtingen is tijdens de 0-meting positief (4,32)
Tijdens de 1-meting is de score op de schaal onderwijsgerichte gedragingen verbeterd (4,34). Dit
verschil is niet significant
In de 0-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
In de 1-meting scoren ouders met een kind dat een device meeneemt niet significant hoger of
lager dan ouders met een kind dat geen device meeneemt
Deze resultaten komen overeen met de bevindingen uit de gesprekken. Geen van de ouders heeft de
verwachting dat hun kind geen diploma gaat halen.
36 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.2.7 Retrospectieve vragen
Onbekend maakt onbemind?
Ouders gaven als rapportcijfers voor het werken met BYOD op het Liemers College een 5,9. Ouders
met een kind dat een device meeneemt gaven een significant hoger cijfer (6,32) dan ouders met een
kind dat geen device meeneemt (5,24)
Met betrekking tot de vraag of ouders nog verbetersuggesties hebben voor het werken met BYOD
(tabel 60) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld
Ruim een derde van alle respondenten (36%) wil meer digitaal lesmateriaal
28% van de respondenten wil graag dat leerlingen meer les krijgen in het werken met eigen
devices. 28% van de respondenten geeft ook aan dat docenten nascholing moeten krijgen in het
werken met BYOD.
Ongeveer een kwart van de respondenten wil graag dat de meerwaarde van BYOD wordt
uitgelegd door middel van praktijk voorbeelden.
Ongeveer 24% van de ouders ziet een betere infrastructuur voor BYOD als belangrijke
verbetersuggestie.
37 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.2.8 Conclusie
In deze paragraaf is de onderzoeksvraag ‘wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied
van ouderbetrokkenheid’ behandeld. Ouderbetrokkenheid is in dit onderzoek geoperationaliseerd
aan de hand van vier aspecten: 1) ouder-kind communicatie, 2) onderwijs gerichte gedragingen, 3)
betrokkenheid in de school, 4) aspiraties en verwachtingen.
Op het gebied van ouder-kind communicatie scoren ouders in de 0- en de 1-meting positief. Er is
tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
wel/of niet een device naar school laat meenemen door hun kind(eren).
Op het gebied van onderwijsgerichte gedragingen scoren ouders in de 0- en de 1-meting
neutraal. Er is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores
tussen ouders die wel/of niet een device naar school laat meenemen door hun kind(eren).
Op het gebied van betrokkenheid in de school scoren ouders in de 0- en de 1-meting neutraal. Er
is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
wel/of niet een device naar school laat meenemen door hun kind(eren).
Op het gebied van aspiraties en verwachtingen scoren ouders in de 0- en de 1-meting positief. Er
is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
wel/of niet een device naar school laat meenemen door hun kind(eren).
Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet worden opgemaakt dat BYOD bijdraagt aan een sterkere
ouderbetrokkenheid.
38 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3 Leerrendement
Onderzoeksvraag 3: Wat is het gepercipieerd leerrendement van BYOD?
In deze paragraaf wordt de onderzoeksvraag ‘wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op
gebied van leerrendement’ behandeld.
Dit wordt gedaan door de randvoorwaarden voor leerrendement (gebruik en voorzieningen,
afspraken en competenties), en vier deelaspecten van leerrendement te bevragen
(procesgeoriënteerde instructie, differentiatie, aansluiting leefwereld en coöperatief leren). Deze
aspecten worden aan zowel docenten als leerlingen voorgelegd. Aan het eind van deze paragraaf
worden de belangrijkste resultaten in de conclusie samengevat.
4.3.1 Gebruik device
4.3.1.1 Leerlingen
Toename in aantal devices maar daling in gebruik devices.
Met betrekking tot de vraag over welk type device de leerling beschikt (tabel 27) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Meer dan 74% van de respondenten heeft in de 0-meting de beschikking over een smartphone
Dit percentage is in de 1-meting met 10% toegenomen.
Meer dan 26% van de respondenten heeft in de 0-meting de beschikking over een laptop.
Dit percentage is in de 1-meting met 5% toegenomen.
15% van de respondenten heeft in de 0-meting de beschikking over een tablet
Dit percentage is in de 1-meting met 2% toegenomen.
Met betrekking tot de vraag hoe vaak een leerling een device mee neemt naar school (tabel 27)
geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Ongeveer 90% van de respondenten neemt in de 0-meting een device dagelijks mee naar school
Dit percentage is in de 1-meting gelijk gebleven.
Meer dan 6% van de respondenten neemt in de 0-meting een device wekelijks mee naar school
Dit percentage is in de 1-meting met 1% gedaald.
0,8% van de respondenten neemt in de 0-meting nooit een device mee naar school
Dit percentage is in de 1-meting met 0,5% gedaald.
39 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag hoe vaak een leerling een device gebruikt in de les (tabel 29) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Meer dan 53% van de respondenten gebruikt in de 0-meting dagelijks een device in de les
Dit percentage is in de 1-meting met 12% gedaald.
Ongeveer 31% van de respondenten gebruikt in de 0-meting wekelijks een device in de les
Dit percentage is in de 1-meting met 3% gestegen
Meer dan 3% van de respondenten gebruikt in de 0-meting nooit een device in de les
Dit percentage is in de 1-meting gelijk gebleven
Met betrekking tot de vraag of devices worden gebruikt voor communicatie met klasgenoten over
opdrachten van school (tabel 31) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor communicatie met klasgenoten over opdrachten van school is in de 0-meting
neutraal (3,06)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,63). Dit verschil is significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,73) en ‘laag frequent’ (3,49) scoren tijdens
de 1-meting significant hoger dan leerlingen die geen gebruik maken van tablets (2,20)
Met betrekking tot de vraag of devices worden gebruikt voor communicatie met docenten over
opdrachten van school (tabel 31) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor communicatie met docenten over opdrachten van school is in de 0-meting
negatief (2,17)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verslechterd (1,86). Dit verschil is significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (2,47) scoren tijdens de 1-meting significant
hoger dan leerlingen uit de gebruikersgroep ‘laag frequent’ (1,95) en geen gebruik (0,16).
40 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag of devices worden gebruikt voor het maken van opdrachten voor school
met een eigen device (tabel 31) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor het maken van opdrachten van school met een eigen device is in de 0-meting
neutraal (3,15)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verslechterd (2,56). Dit verschil is significant
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,40) scoren tijdens de 1-meting significant
hoger dan leerlingen uit de gebruikersgroep ‘laag frequent’ (2,63) en geen gebruik (0,24).
Deze resultaten komen ook overeen met de bevindingen uit de gesprekken met leerlingen. Vrijwel
alle leerlingen waarmee is gesproken heeft een device. De leerlingen gebruiken de devices voor
schoolopdrachten.
41 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.1.2 Docenten
Grote spreiding in gebruik devices door docenten
Met betrekking tot de vraag ‘hoe vaak gebruikt u de eigen devices in de les’ (tabel 9) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
In de 0-meting gebruikt ongeveer 25% van alle respondenten de eigen devices dagelijks in de les
Dit percentage is ongeveer 1% afgenomen in de 1-meting
In de 0-meting gebruikt ongeveer 22% van alle respondenten de eigen devices wekelijks in de les
Dit percentage is ongeveer 3% toegenomen in de 1-meting
In de 0-meting gebruikt ongeveer 22% van alle respondenten de eigen devices nooit in de les
Dit percentage is ongeveer 8% afgenomen in de 1-meting
Op basis van de gegevens in tabel 9 zijn er verschillende gebruikersgroepen aangemaakt:
In de 0-meting valt ongeveer 46% van de docenten in de gebruikersgroep ‘hoog frequent gebruik'
In de 1-meting is de gebruikersgroep ‘hoog frequent gebruik’ ongeveer 3% toegenomen
In de 0-meting valt ongeveer 32% van de docenten in de gebruikersgroep ‘laag frequent gebruik'
In de 1-meting is de gebruikersgroep ‘laag frequent gebruik’ met 6% toegenomen
In de 0-meting valt ongeveer 22% van de docenten in de gebruikersgroep ‘geen gebruik'
In de 1-meting is de gebruikersgroep ’geen gebruik’ met 8% afgenomen
Het gebruik van eigen devices is in de 1-meting toegenomen…
Met betrekking tot de vraag tijdens welke lesactiviteiten leerlingen tablets gebruiken (tabel 12),
geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Ongeveer 64% van respondenten geeft aan dat leerlingen tablets gebruiken om informatie op te
zoeken
Dit percentage is ongeveer 7% toegenomen in de 1-meting
Ongeveer 65% van de respondenten geeft aan dat leerlingen tablets gebruiken om individuele
opdrachten te maken
Dit percentage is ongeveer 6% toegenomen in de 1-meting
Ongeveer 50% van de respondenten geeft aan dat leerlingen tablets gebruiken om
groepsopdrachten te maken
Dit percentage is ongeveer 10% toegenomen in de 1-meting
42 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Met betrekking tot de vraag of devices voor communicatie met leerlingen over opdrachten van
school wordt gebruikt (tabel 11), geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor het gebruik van devices voor communicatie over opdrachten is tijdens de 0-meting
negatief (2,38)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item verbeterd (2,76). Dit verschil is significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Docenten in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,22) scoren tijdens de 0-meting significant
hoger, dan docenten die geen en ‘laag frequent’ (2,42) of geen gebruik maken van devices (2,04)
… maar dit geldt niet voor alle gebruikersgroepen.
Met betrekking tot de vraag of devices voor het maken van opdrachten wordt gebruikt (tabel 11)
geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor het gebruik van devices voor opdrachten is tijdens de 0-meting negatief (2,65)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item verbeterd (2,92). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Docenten in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,37) scoren tijdens de 0-meting significant
hoger, dan docenten die laag frequent (2,63) of geen gebruik maken van devices (2,08)
Deze resultaten komen overeen met het beeld dat is verkregen in de gesprekken. Sommige docenten
gebruiken devices intensief en voor diverse doeleinden. Andere docenten zijn sceptisch over de inzet
van BYOD en geven aan dat de meerderheid van devices niet geschikt zijn voor het ondersteunen van
de lessen.
4.3.1.3 Conclusie
Leerlingen gebruiken steeds vaker BYOD, docenten blijven verdeeld
Vrijwel alle leerlingen hebben de beschikking over een device. 90% van alle leerlingen neemt een
device mee naar de les. Tussen de 0- en 1-meting is het percentage leerlingen dat dagelijks een
device in de les gebruikt met 12% toegenomen (naar 65%).
Ongeveer 25% van de docenten geeft aan dagelijks een device te gebruiken. Een ongeveer even
grote groep docenten (22%) geeft aan nooit devices te gebruiken in de les. Eigen devices worden
volgens docenten en leerlingen voornamelijk gebruikt om informatie op te zoeken en
groepsopdrachten te maken.
43 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.2 Voorzieningen, afspraken en competenties
4.3.2.1 Leerlingen
Leerlingen zien een verbetering van de voorzieningen, afspraken en competenties van docenten
Met betrekking tot de vraag hoe de leerlingen de voorzieningen afspraken en competenties van
docenten waarderen t.a.v. het werken met devices (o.a. draadloos netwerk, voldoende digitaal
lesmateriaal en docenten gebruiken BYOD op een goede manier) (tabel 34) geven de resultaten van
de enquêtes, het volgende beeld:
De score voor de schaal ‘voorzieningen, afspraken en competenties’ is in de 0-meting negatief
(2,89)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,04). Dit verschil is significant
Leerlingen uit de gebruikersgroep ‘laag frequent’ (3,01) scoren tijdens de 0-meting significant
hoger dan leerlingen uit de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (2,69)
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ scoren tijden de 1-meting significant hoger dan
leerlingen uit de gebruikersgroep ‘geen gebruik’ (2,79).
De resultaten komen overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Leerlingen zijn
kritisch over de kwaliteit van de voorzieningen. Het netwerk, de verschillende websites en de
afspraken over het gebruik werden vaak genoemd als verbeterpunt.
44 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.2.2 Docenten
Docenten beoordelen de voorzieningen onvoldoende.
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de voorzieningen voor het werken met BYOD waarderen
(tabel 14) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor de voorzieningen om op school met een eigen device te kunnen werken is in de 0-
meting negatief (2,22)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item verslechterd (2,16). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Docenten waarderen de afspraken over BYOD neutraal.
Met betrekking tot de vraag of docenten duidelijke afspraken voor het werken met BYOD ervaren
(tabel 15) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de vraag over eenduidige afspraken voor het werken met eigen devices is in de 0-
meting neutraal (3,08)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item ongeveer gelijk gebleven (3,05). Er is geen significant
verschil
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Met betrekking tot de vraag of het nakomen van afspraken rondom het gebruik van eigen devices
vanzelfsprekend is (tabel 15) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de vraag of het nakomen van afspraken vanzelfsprekend is, is in de 0-meting
negatief (2,85)
Tijdens de 1-meting is de score op dit item verslechterd (2,71). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
45 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Docenten zijn niet onzeker over eigen competenties.
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de schaal ‘competenties’ waarderen (o.a. over voldoende
technische en didactische kennis te beschikken om met devices te werken), geven de resultaten van
de enquêtes het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele competenties is tijdens de 0-meting neutraal (3,20)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,27). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
De resultaten komen overeen met de resultaten uit de gesprekken met docenten. Docenten geven
aan dat het gebrek aan kluisjes en een goed draadloos netwerk, leerlingen weerhouden van het
meenemen en gebruiken van eigen devices. Ook de afspraken rondom het gebruik van BYOD zijn
nieuw en zorgen soms voor verwarring in wat wel of juist niet mag. De meeste docenten zijn redelijk
positief over eigen competenties. Het werken met BYOD vraagt echter wel om nieuwe vaardigheden
die verder ontwikkeld moeten worden.
4.3.2.3 Conclusie
Leerlingen die intensief met BYOD werken waarderen de voorzieningen positiever
In deze paragraaf zijn de voorzieningen, afspraken en competenties ten behoeve van BYOD
behandeld.
Leerlingen scoren in de 0-meting negatief over de voorzieningen, afspraken en competenties.
In de 1-meting is deze score van leerlingen significant verbeterd, leerlingen scoren dan neutraal. De
gebruikersgroep ‘hoog frequent’ scoort tijden de 1-meting significant hoger dan de gebruikersgroep
‘geen gebruik’.
Docenten zijn kritisch over voorzieningen
Docenten scoren in de 0-meting negatief over de voorzieningen, en neutraal over afspraken en
competenties. In de 1-meting is deze score niet veranderd. Onder docenten zijn geen significante
verschillen per gebruikersgroep aangetroffen.
46 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.3 Procesgeoriënteerde instructie
4.3.3.1 Leerlingen
Hoog frequent BYOD gebruikers ervaren meer procesgeoriënteerde instructie…
Met betrekking tot de vraag hoe leerlingen de schaal ‘procesgeoriënteerde instructie’ ervaren (o.a.
zelf opdrachten kiezen, zelfstandig werken en docenten geven gedurende de opdracht feedback)
(tabel 35) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor de schaal ‘procesgeoriënteerde instructie’ is in de 0-meting neutraal (3,30)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,24). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepenn aangetroffen
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,34) en ‘laag frequent’ (3,21) scoren tijdens
de 1-meting significant hoger dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD (2,95)
Uit de gesprekken met leerlingen blijkt dat de mate van procesgeoriënteerde instructie sterk
afhankelijk is van het type opdracht. Bij grotere opdrachten of projecten maken docenten vaak
gebruik van een procesgeoriënteerde instructie en wordt verwacht dat leerlingen zelfregulerend
werken. Dit betreft vaak enkele projecten per jaar. Voor overige schoolwerkzaamheden krijgen
leerlingen beperkt procesgeoriënteerde instructies.
4.3.3.2 Docenten
… maar docenten geven naar eigen zeggen wel procesgeoriënteerde instructie…
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de schaal ‘procesgeoriënteerde instructie’ waarderen
(o.a. leerlingen zelf laten bepalen hoe opdracht wordt gemaakt, voortgang van leerlingen volgen en
zelfstandig werken stimuleren) geven de resultaten van de enquêtes, het volgende beeld:
De score voor de schaal ‘procesgeoriënteerde instructie’ is in de 0-meting positief (3,83)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,93). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Uit de gesprekken met docenten is eenzelfde beeld verkregen.
47 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.3.3 Conclusie
Verschil in perceptie procesgeoriënteerde instructie tussen leerlingen en docenten
In deze paragraaf is de schaal procesgeoriënteerde instructie behandeld.
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal procesgeoriënteerde instructie. In de 1-
meting is deze score van leerlingen niet significant veranderd.
De gebruikersgroep ‘hoog frequent’ en ‘laag frequent’ scoren tijdens de 1-meting significant hoger
dan de gebruikersgroep ‘geen gebruik’.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal procesgeoriënteerde instructie. In de 1-meting
is deze score van docenten niet significant veranderd. Bij docenten zijn in zowel de 0- als de 1-meting
geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.
48 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.4 Differentiatie
4.3.4.1 Leerlingen
Leerlingen ervaren weinig differentiatie.
Met betrekking tot de vraag hoe leerlingen de schaal ‘differentiatie’ ervaren (o.a. afwisseling in
lessen, aanvullende uitleg indien nodig en opdrachten sluiten aan bij niveau) (tabel 36) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor de schaal ‘differentiatie’ is in de 0-meting neutraal (3,37).
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,63). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepenn aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepenn aangetroffen
De resultaten komen wel overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Leerlingen
geven aan vrijwel altijd met vragen terecht te kunnen bij docenten. De werkvormen en opdrachten
die worden gegeven zijn volgens de leerlingen vaak hetzelfde.
4.3.4.2 Docenten
Docenten zijn positief over differentiatie, vooral als zij BYOD inzetten.
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de schaal ‘differentiatie’ waarderen (o.a. geven van
uitdagende opdrachten en voldoende afwisseling in werkvormen bieden) (tabel 18) geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele differentiatie is tijdens de 0-meting positief (3,54)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,63). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Docenten in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,70) en ‘laag frequent’ (3,72) scoren tijdens de
1-meting significant hoger dan docenten die geen gebruik maken van devices (3,38)
49 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.4.3 Conclusie
Docenten zijn positiever over differentiatie dan leerlingen
In deze paragraaf is de schaal ‘differentiatie’ behandeld.
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal differentiatie. In de 1-meting is deze score
van leerlingen niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen tussen
de gebruikersgroepen aangetroffen.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal differentiatie. In de 1-meting is deze score van
docenten niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante verschillen tussen de
gebruikersgroepen aangetroffen. In de 1-meting scoren docenten in de gebruikersgroepen ‘hoog’ en
‘laag frequent’ significant positiever dan docenten die geen gebruik maken van devices.
50 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.5 Aansluiting leefwereld
4.3.5.1 Leerlingen
Aannsluiting met leefwereld is volgens leerlingen beperkt…
Met betrekking tot de vraag hoe docenten aansluiten met hun leefwereld van leerlingen (o.a. uitleg
opdrachten sluiten aan bij leefwereld, komen tot leven en zijn nuttig) (tabel 37) geven de resultaten
van de enquêtes het volgende beeld:
De score voor de schaal ‘aansluiting leefwereld’ is in de 0-meting negatief (2,97).
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,06). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepenn aangetroffen
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,12) scoren tijdens de 1-meting significant
hoger, dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD (2,87)
Dit beeld komst gedeeltelijk overeen met de bevindingen uit de gesprekken die zijn gevoerd met
leerlingen. Leerlingen geven aan dat docenten slechts beperkt uitleggen waarom bepaalde lesstof tot
het curriculum behoort. Ook de vertaling naar de beroepspraktijk komt weinig terug in de lessen
volgens de leerlingen. Loopbaanoriëntatie (LOB) is bijvoorbeeld geen vast onderdeel in het
onderwijsaanbod.
4.3.5.2 Docenten
…maar docenten zijn positief over aansluiting bij leefwereld.
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de schaal ‘aansluiting leefwereld’ waarderen (o.a.
opdrachten worden als nuttig ervaren en opdrachten tot leven brengen) (tabel 19), geven de
resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele aansluiting leefwereld is tijdens de 0-meting positief (3,75)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,81). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
De resultaten komen niet overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Docenten
geven aan geen specifieke acties te ondernemen om aan te sluiten bij de leefwereld van de
leerlingen.
51 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.5.3 Conclusie
In deze paragraaf is de schaal ‘aansluiting bij de leefwereld’ behandeld.
Leerlingen scoren in de 0-meting negatief op de schaal aansluiting bij de leefwereld. In de 1-meting is
deze score van leerlingen niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante verschillen
tussen de gebruikersgroepen aangetroffen. Hoog frequent gebruikers van BYOD scoren tijdens de 1-
meting significant hoger, dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal aansluiting bij leefwereld. In de 1-meting is
deze score van docenten niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante
verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.
52 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.6 Coöperatief leren
4.3.6.1 Leerlingen
Hoog frequent BYOD gebruikers positief over coöperatief leren.
Met betrekking tot de vraag hoe leerlingen coöperatief leren ervaren (o.a., hulp van klasgenoten en
docenten stimuleren samenwerking) (tabel 38) geven de resultaten van de enquêtes het volgende
beeld:
De score voor de schaal ‘cooperatief leren’ is in de 0-meting neutraal (3,27).
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,47). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
Leerlingen in de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ (3,55) scoren tijdens de 1-meting significant
hoger dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD (3,23)
De resultaten komen overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Leerlingen geven
aan vooral bij grotere projecten samen te moeten werken.
4.3.6.2 Docenten
Docenten besteden veel aandacht aan coöperatief leren…
Met betrekking tot de vraag hoe docenten de schaal coöperatief leren waarderen (o.a. aanmoedigen
informatie te delen, gezamenlijk opdrachten te maken en samenwerking te stimuleren) (tabel 20),
geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele coöperatief leren is tijdens de 0-meting positief (3,75)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal verbeterd (3,81). Dit verschil is niet significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
De resultaten komen wel overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Een docent
geeft aan dat met collega’s afspraken zijn gemaakt over het stimuleren van samenwerking.
53 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.6.3 Conclusie
In deze paragraaf is de schaal ‘coöperatief leren’ behandeld.
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal aansluiting bij de leefwereld. In de 1-meting is
deze score van leerlingen niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante verschillen
tussen de gebruikersgroepen aangetroffen. Hoog frequent gebruikers van BYOD scoren tijdens de 1-
meting significant hoger, dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal coöperatief leren. In de 1-meting is deze score
van docenten niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen tussen
de gebruikersgroepen aangetroffen.
54 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.6 Motivatie thuis-school
4.3.6.1 Leerlingen
Leerlingen werken weinig samen na schooltijd
Met betrekking tot de vraag hoe leerlingen de schaal motivatie thuis-school waarderen (o.a., thuis
tijd besteden aan schoolopdrachten en na school met klasgenoten samenwerken) (tabel 39), geven
de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
De score op de schaalvariabele motivatie thuis-school is tijdens de 0-meting negatief (2,93)
Tijdens de 1-meting is de score op deze schaal gelijk verbeterd (3,24). Dit verschil is significant
In de 0-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
In de 1-meting zijn er geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen
De resultaten komen overeen met de resultaten uit de gesprekken met leerlingen. Leerlingen gaven
aan vaak op school samen te werken. Na school met klasgenoten samenwerken is dan niet nodig.
4.3.6.2 Conclusie
Leerlingen scoren in de 0-meting negatief op de schaal motivatie thuis-school. In de 1-meting is deze
score van leerlingen significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen
tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.
55 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.7 Retrospectieve vragen
4.3.7.1 Leerlingen
Leerlingen beoordelen BYOD project met kleine voldoende.
Leerlingen geven als rapportcijfer voor het werken met BYOD op het Liemers College een 6,45. De
gebruikersgroep ‘hoog frequent gebruik’ (7,03) scoort significant hoger dan de gebruikersgroepen
‘laag frequent gebruik’ (6,00) en ‘geen gebruik’ (4,74).
Met betrekking tot de vraag of leerlingen nog verbetersuggesties hebben voor het werken met
tablets (tabel 41) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Bijna tweederde van alle respondenten wil een beter infrastructuur op school voor BYOD (63%)
Bijna de helft van de leerlingen (49%) noemt ‘meer digitaal lesmateriaal (boeken, opdrachten en
toetsen) op de tablet’ als verbetersuggestie.
25% van de respondenten wil graag dat docenten meer nascholing krijgen in het werken met
BYOD
4.3.7.2 Docenten
Docenten zijn kritisch over BYOD.
Docenten geven als rapportcijfer voor het werken met BYOD op het Liemers College een 5,03. De
gebruikersgroep ‘hoog frequent gebruik’ (5,48) scoort significant hoger dan de gebruikersgroep ‘laag
frequent gebruik’ (4,54).
Met betrekking tot de vraag of docenten nog verbetersuggesties hebben voor het werken met
tablets (tabel 22) geven de resultaten van de enquêtes het volgende beeld:
Meer dan de helft van docenten wil een beter infrastructuur op school voor BYOD (48%)
Bijna de helft van de respondenten (46%) geeft aan geïnteresseerd te zijn in nascholing in het
werken met BYOD door middel van (formele) trainingen m.b.t. didactische mogelijkheden
41% van de respondenten wil meer digitaal lesmateriaal
56 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
4.3.7.3 Conclusie
Leerlingen beoordelen BYOD project met kleine voldoende. Docenten zijn kritisch over BYOD.
Zowel leerlingen als docenten geven aan betere infrastructuur op school voor BYOD te willen. Ook
geven beide groepen aan behoefte te hebben aan meer digitaal lesmateriaal.
57 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
5 Conclusie
5.1 Onderzoeksvraag 1
Het is complex om te achterhalen welke kosten specifiek zijn verbonden aan het werken met BYOD,
en welke kosten horen bij de algemene tendens van de digitalisering van het onderwijs. Het bepalen
van het rendement op gebied van financiën van het BYOD project wordt gecompliceerd door het
gebrek aan een eenduidig projectplan. Eenduidig afkaderen van de kosten en investeringen blijkt
moeilijk realiseerbaar.
De grootste investeringen worden geplaatst in de infrastructuur en randvoorwaarden. Infrastructuur
heeft betrekking op het draadloze netwerk binnen de school en bandbreedte. Randvoorwaarden
heeft betrekking op het aanschaffen en onderhouden van reserve laptops binnen de school.
Opvallend is ook om te zien dat het werken met ‘online content’ vooralsnog geen besparing oplevert.
De jaarlijkse licenties die uitgevers koppelen aan de werkboeken zorgen ervoor dat de school per
leerling, per vak, per jaar ongeveer € 10,- extra kosten maken.
58 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
5.2 Onderzoeksvraag 2
In paragraaf 4.2 is de onderzoeksvraag 2 ‘wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op gebied
van ouderbetrokkenheid?’ behandeld. Ouderbetrokkenheid is in dit onderzoek geoperationaliseerd
aan de hand van vier aspecten: 1) ouder-kind communicatie, 2) onderwijs gerichte gedragingen, 3)
betrokkenheid in de school, 4) aspiraties en verwachtingen.
Op het gebied van ouder-kind communicatie scoren ouders in de 0- en de 1-meting positief. Er is
tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
hun kind(eren) wel/geen een device naar school laat meenemen.
Op het gebied van onderwijsgerichte gedragingen scoren ouders in de 0- en de 1-meting
neutraal. Er is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores
tussen ouders die hun kind(eren) wel/geen een device naar school laat meenemen.
Op het gebied van betrokkenheid in de school scoren ouders in de 0- en de 1-meting neutraal. Er
is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
hun kind(eren) wel/geen een device naar school laat meenemen.
Op het gebied van aspiraties en verwachtingen scoren ouders in de 0- en de 1-meting positief. Er
is tijdens beide meetmomenten geen significant verschil aangetroffen in scores tussen ouders die
hun kind(eren) wel/geen een device naar school laat meenemen.
Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet worden opgemaakt dat BYOD bijdraagt aan een hogere
ouderbetrokkenheid.
59 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
5.3 Onderzoeksvraag 3
In de paragraaf 4.3 is de onderzoeksvraag 3 ‘wat is het gepercipieerde rendement van BYOD op
gebied van leerrendement?’ behandeld.
De randvoorwaarden voor leerrendement (gebruik en voorzieningen, afspraken en competenties), en
vier deelaspecten van leerrendement (procesgeoriënteerde instructie, differentiatie, aansluiting
leefwereld en coöperatief leren) zijn aan leerlingen en docenten bevraagd.
5.3.1 Randvoorwaarden
De randvoorwaarden voor leerrendement is onderverdeeld in 1) het gebruik van BYOD en 2) de
voorzieningen, afspraken en competenties van docenten voor het werken met BYOD.
Gebruik
De overgrote meerderheid van de leerlingen heeft de beschikking over een eigen device. 90% van
alle leerlingen neemt een device mee naar de les. Uit de resultaten blijkt ook dat het percentage
leerlingen dat dagelijks een device in de les gebruikt met 12% toegenomen (naar 65%).
Een kwart van de docenten geeft aan dagelijks een device te gebruiken. Een ongeveer even grote
groep docenten geeft aan nooit devices te gebruiken in de les. Het percentage dat nooit eigen
devices inzet in de les is met 8% afgenomen (naar 14%).
De eigen devices worden volgens docenten en leerlingen voornamelijk gebruikt om informatie op te
zoeken en groepsopdrachten te maken.
Voorzieningen, afspraken en competenties
Leerlingen scoren in de 0-meting negatief over de voorzieningen, afspraken en competenties.
In de 1-meting is deze score van leerlingen significant verbeterd, leerlingen scoren dan neutraal.
Docenten scoren in de 0-meting negatief over de voorzieningen, en neutraal over afspraken en
competenties. In de 1-meting is de waardering van docenten niet veranderd.
Onder leerlingen is de gebruikersgroep ‘hoog frequent’ tijden de 1-meting significant positiever over
de voorzieningen afspraken en competenties van docenten dan de gebruikersgroep ‘geen gebruik’.
Onder docenten zijn geen significante verschillen per gebruikersgroep aangetroffen.
60 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
5.3.2 Leerrendement
In dit onderzoek is leerrendement onder verdeeld in vier deelaspecten: 1) procesgeoriënteerde
instructie, 2) differentiatie, 3) aansluiting leefwereld en 4) coöperatief leren.
Procesgeoriënteerde instructie
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal procesgeoriënteerde instructie. In de 1-
meting is deze score van leerlingen niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante
verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.De gebruikersgroep ‘hoog frequent’ en ‘laag
frequent’ scoren tijdens de 1-meting significant hoger dan de gebruikersgroep ‘geen gebruik’.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal procesgeoriënteerde instructie. In de 1-meting
is deze score van docenten niet significant veranderd. Bij docenten zijn in zowel de 0- als de 1-meting
geen significante verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.
Differentiatie
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal differentiatie. In de 1-meting is deze score
van leerlingen niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen tussen
de gebruikersgroepen aangetroffen.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal differentiatie. In de 1-meting is deze score van
docenten niet significant veranderd. In de 0- meting zijn geen significante verschillen tussen de
gebruikersgroepen aangetroffen. In de 1-meting scoren docenten in de gebruikersgroepen ‘hoog’ en
‘laag frequent’ significant positiever dan docenten die geen gebruik maken van devices.
Aansluiting bij de leefwereld
Leerlingen scoren in de 0-meting negatief op de schaal aansluiting bij de leefwereld. In de 1-meting is
deze score van leerlingen niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante verschillen
tussen de gebruikersgroepen aangetroffen. Hoog frequent gebruikers van BYOD scoren tijdens de 1-
meting significant hoger, dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal aansluiting bij leefwereld. In de 1-meting is
deze score van docenten niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante
verschillen tussen de gebruikersgroepen aangetroffen.
61 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Coöperatief leren
Leerlingen scoren in de 0-meting neutraal op de schaal aansluiting bij de leefwereld. In de 1-meting is
deze score van leerlingen niet significant veranderd. In de 0-meting zijn geen significante verschillen
tussen de gebruikersgroepen aangetroffen. Hoog frequent gebruikers van BYOD scoren tijdens de 1-
meting significant hoger, dan leerlingen die geen gebruik maken van BYOD.
Docenten scoren in de 0-meting positief op de schaal coöperatief leren. In de 1-meting is deze score
van docenten niet significant veranderd. In de 0- en 1-meting zijn geen significante verschillen tussen
de gebruikersgroepen aangetroffen.
62 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
5.3.3 Conclusie
Er lijkt een samenhang te bestaan tussen de inzet van BYOD en positieve waardering van
instructiegedrag van docenten…
Leerlingen die ‘hoog frequent’ gebruik maken van BYOD, waarderen tijdens de 1-meting de schalen
procesgeoriënteerde instructie, aansluiting bij de leefwereld en coöperatief leren significant hoger
dan de gebruikersgroepen ‘laag frequent’ of ‘geen gebruik’. De resultaten van het onderzoek wijzen
erop dat er een samenhang bestaat tussen het intensief gebruiken van eigen devices en een
positievere waardering van de subschalen van instructiegedrag van docenten.
…maar de impact op leerrendement van BYOD kan nog groter zijn.
De resultaten van het onderzoek bieden aanknopingspunten om de samenhang van BYOD en de
positieve waarding van instructiegedrag van docenten te versterken. Belangrijke factoren hierin
lijken 1) de inzet van BYOD door docenten en 2) de vaardigheden van docenten om met eigen
devices te werken verder te ontwikkelen.
Inzet van BYOD door docenten
Leerlingen die intensief gebruik maken van eigen devices tijdens de les, waarderen de drie
subschalen van instructiegedrag van docenten significant hoger. Een aanzienlijk deel van de
docenten (24% in de 0-meting, 14% in de 1-meting) geeft aan nooit BYOD te gebruiken tijdens de les.
Het achterblijven van het gebruik van devices, zou de waardering van de subschalen van
instructiegedrag van docenten (en daarmee indirect het leerrendement), structureel negatief kunnen
beïnvloeden.
Competenties docenten
Een verklaring voor het achterblijven van gebruik kan zijn dat docenten zich niet competent genoeg
achten om devices in te zetten in de les. Niet alleen leerlingen zijn kritisch over de competenties van
docenten om met BYOD te kunnen werken. Bijna de helft van de docenten ziet ‘nascholing in het
werken met BYOD door middel van (formele) trainingen’ ook als een zinvolle verbetersuggestie voor
het werken met BYOD. Dit sluit aan bij de aanname dat inzet van devices achterblijft omdat een
groep docenten de eigen competenties als ontoereikend ervaren.
63 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Figuur 5: Resultaten leerlingen
In bovenstaande figuur zijn de uitkomsten van het onderzoek onder de leerlingen op het Liemers
College schematisch in een illustratie weergegeven. De rechthoek met de gestreepte lijn geeft de
scope van het onderzoek aan. De blauwe blokken representeren de gevormde schaalvariabelen. De
waardes binnen de blauwe blokken zijn de gemiddelde schaalscores per meting. Een ster achter de
gemiddelde schaalscore geeft aan dat er een significant verschil is aangetroffen tussen de
gebruikersgroepen. De gestreepte pijlen representeren de theoretische samenhang tussen het
instructiegedrag van docenten en het leerrendement van leerlingen.
Leerrendement
Proces georiënteerde instructie
0-meting: 3,301-meting: 3,24*
Differentiatie
0-meting: 3,371-meting: 3,63
Aansluiting leefwereld
0-meting: 2,971-meting: 3,06*
Coöperatief leren
0-meting: 3,271-meting: 3,47*
Voorzieningen, afspraken en competenties
0-meting: 2,89*1-meting: 3,04*
Bekendheid en gebruik BYOD
Leerlingen
64 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
Figuur 6: Resultaten docenten
In bovenstaande figuur zijn de uitkomsten van het onderzoek onder de docenten op het Liemers
College schematisch in een illustratie weergegeven. De rechthoek met de gestreepte lijn geeft de
scope van het onderzoek aan. De blauwe blokken representeren de gevormde schaalvariabelen. De
waardes binnen de blauwe blokken zijn de gemiddelde schaalscores per meting. Een ster achter de
gemiddelde schaalscore geeft aan dat er een significant verschil is aangetroffen tussen de
gebruikersgroepen. De gestreepte pijlen representeren de theoretische samenhang tussen het
instructiegedrag van docenten en het leerrendement van leerlingen.
Leerrendement
Proces georiënteerde instructie
0-meting: 3,831-meting: 3,93
Differentiatie
0-meting: 3,541-meting: 3,63*
Aansluiting leefwereld
0-meting: 3,751-meting: 3,81
Coöperatief leren
0-meting: 3,751-meting: 3,81
Voorzieningen
0-meting: 2,221-meting: 2,16
Bekendheid en gebruik BYOD
Docenten
Afspraken
0-meting: 3,081-meting: 3,05
Competenties
0-meting: 3,201-meting: 3,27
65 130829_Onderzoek_Rapport_Rendement BYOD_Liemers_Kennisnet_v1.0.docx
6 Bijlage
6.1 Tabellenboek online vragenlijst
Zie separate bijlage
6.2 Online vragenlijst Zie separate bijlage
6.3 Interviewprotocol
Zie separate bijlage
6.4 Uitwerking kwalitatieve data
Zie separate bijlage