Brussel in het federale belgië

21
BRUSSEL IN HET FEDERALE BELGIË Gastcollege Daniël Buyle oud-journalist, eregriffier van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie Master nationale politiek , Universiteit Gent, 24 maart 2016, in het kader van de cursus ‘Belgisch federalisme’, gedoceerd door Prof. Dr. Carl Devos en Prof. Dr. Nicolas Bouteca 1

Transcript of Brussel in het federale belgië

BRUSSEL IN HET FEDERALE BELGIË

Gastcollege

Daniël Buyleoud-journalist, eregriffier van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

Master nationale politiek , Universiteit Gent, 24 maart 2016, in het kader van de cursus ‘Belgisch federalisme’, gedoceerd door Prof. Dr. Carl Devos en Prof. Dr. Nicolas Bouteca

1

1. Voorgeschiedenis

In den beginne was het simpel…

Van 1830 tot 1970 was België een unitaire staat of eenheidsstaat.

Na de Belgische Revolutie in 1830 ontstond het Koninkrijk België in de vorm van een eenheidsstaat.

Het schema van de Belgische politieke instellingen zag er toen relatief eenvoudig uit.

Aan het hoofd van de Staat stond de Koning, die samen met de regering de uitvoerende machtuitoefende.

De wetgevende macht kwam toe aan het Parlement met een tweekamerstelsel (Kamer + Senaat), en aan de Koning.

Het Belgisch grondgebied bestond uit negen provincies: Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Limburg, Luik, Luxemburg, Namen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen.

Voorts waren er nog meer dan tweeduizend gemeenten (in 1961 nog 2.663, na een eerste fusieperiode in 1971 nog 2.359 en na de grote fusieoperatie van 1976 nog 596).

De hoofdstad was Brussel, d.w.z. de stad Brussel, dit is één van de 19 Brusselse gemeenten (artikel 194 van de Grondwet: De stad Brussel is de hoofdstad van België en de zetel van de federale Regering).(*)

De breuklijnen die zich vanaf de negentiende eeuw in de Belgische maatschappij aftekenden,hebben geleid tot een hervorming van de politieke instellingen. Hierbij werd de institutionele structuur stapsgewijs aangepast.

In 1962-1963 ontstaat er een eerste barst in de Belgische eenheidsstaat. In die jaren werd het huidige tracé van de taalgrens door taalwetten vastgelegd. Hierdoor ontstonden er vier taalgebieden: het Nederlands taalgebied (samenvallend met het huidige Vlaanderen), het Frans taalgebied (samenvallend met het huidige Wallonië), het Duits taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad (het grondgebied van de huidige 19 Brusselse gemeenten). Dat is al een voorafspiegeling van het latere federale België.

____________

(*) Het grondgebied van de stad Brussel bestaat naast het historische stadscentrum (de Vijfhoek) ook uit de vroegere gemeenten Laken, Neder-over-Heembeek en Haren (alle drie aangehecht in 1921) en uit nog twee bijzondere zones Louizalaan-Rooseveltlaan-Ter Kamerenbos en Wetstraat-Schumanwijk en omliggende squares.

2

2. Brussel en de opeenvolgende staatshervormingen

2.1 De eerste staatshervorming van 1970 legt de krijtlijnen vast van het nieuwe België.

In de Grondwet wordt niet alleen de indeling in vier taalgebieden vastgelegd, maar wordt ook opgenomen dat België voortaan bestaat uit drie cultuurgemeenschappen (de Nederlandse, de Franse en de Duitse cultuurgemeenschap) en drie gewesten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel).

In de praktijk wordt er na 1970 alleen uitvoering gegeven aan de oprichting van de cultuurgemeenschappen: culturele autonomie (taal en cultuur).

De Nederlandse en de Franse Cultuurraad wordt opgericht (ook de Duitse Cultuurraad, die tot 1983 alleen adviserende bevoegdheid had). Ze bestaan uit alle leden van Kamer en senaat, ingedeeld volgens taalgroepen. Ze keuren decreten goed. De financiering gebeurt via dotaties.

Door de onenigheid tussen Vlamingen en Franstaligen over de afbakening van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de oprichting van de drie gewesten (de sociaaleconomische gewestvorming) de facto uitgesteld, voor het Vlaamse en het Waalse gewest tot 1980 en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot 1989.

Toch gebeurt er al iets voor Brussel in 1970.

In 1970 bleef Brussel beperkt tot de 19 gemeenten die samen de Brusselse agglomeratie vormden met een rechtstreeks verkozen raad: de Agglomeratieraad (83 rechtstreeks verkozen agglomeratieraadsleden in 1971, zonder taalgesplitste lijsten!). De Agglomeratieraad nam een aantal taken over van de Brusselse gemeenten (o.m. ophalen van huisvuil, de reinigingsdienst,de brandweer en dringende medische hulp,…). Samen met de Brusselse agglomeratie werdener rondom Brussel ook vijf Vlaamse randfederaties van gemeenten (Asse, Halle, Tervuren, Vilvoorde en Zaventem) opgericht, die al in 1977 werden afgeschaft, omdat in 1976 voor de fusies van gemeenten als oplossing werd gekozen.

De eerste (en enige) rechtstreekse verkiezing van de Brusselse Agglomeratieraad had plaats op 21 november 1971. De kartellijst van het Rassemblement bruxellois, een front van het Front Démocratique francophone (FDF) en de Franstalige liberalen van de Parti de la Liberté et du Progrès (PLP), haalde de absolute meerderheid van de zetels, zowel in de Agglomeratieraad als in het Agglomeratiecollege. Dit onverwachte resultaat hypothekeerde decommunautaire vrede, die bij de opzet van de Brusselse Agglomeratie was beoogd door de creatie van onder meer de alarmbelprocedure en de taalpariteit in het Agglomeratiecollege (het bestuur). Het Rassemblement bruxellois had ook Nederlandstalige kandidaten (met Nederlandstalige identiteitskaart) op verkiesbare plaatsen op zijn lijst gezet. De verkiezing van deze zogenaamde ‘valse Vlamingen’ zette de in de Grondwet voorziene garanties voor de Nederlandstaligen op de helling. Hoewel de Agglomeratieraad in 1971 in principe voor 6 jaar gekozen was, kwamen er door het aanslepende institutionele ‘probleem Brussel’ nooit nieuwe verkiezingen. De Brusselse Agglomeratieraad kende daardoor een sluimerend bestaan tot de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989. (De agglomeratieraad bleef dus zeventien jaar bestaan met dezelfde, soms uitstervende gekozenen.)

3

Tegelijk met de Brusselse Agglomeratie werden er in 1971 in Brussel ook cultuurcommissies opgericht: de Nederlandse, de Franse en de Verenigde Cultuurcommissie (die laatste heeft nooit gewerkt). Zij kregen van hun respectieve gemeenschap de middelen om een eigen cultuur- en onderwijsbeleid uit te bouwen. De leden van de cultuurcommissies werden door hun respectieve taalgroep verkozen. De Nederlandse Cultuurcommissie (NCC) is de voorloper van de huidige Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).

Door de verkiezingsstunt van het Rassemblement bruxellois met zijn ‘nep Vlamingen’ haddende Vlaamse lijsten in 1971 maar net de meerderheid in hun taalgroep en dus ook in het bestuur van de NCC. Vandaar dat de Vlaamse partijen bij de latere Brusselwet in 1989 garanties afdwongen zodat de agglomeratiegeschiedenis van 1971 zich niet kon herhalen.

2.2 De tweede staatshervorming van 1980 gaat nog een stap verder naar zelfbestuur.

Voor de gemeenschappen en de gewesten komen er eigen parlementen en regeringen, behalve voor Brussel. Zo ontstaan de Vlaamse Raad (opvolger van de Nederlandse Cultuurraad, voorloper van het huidige Vlaams Parlement), de Waalse Gewestraad (nu Waals Parlement) ende Franse Gemeenschapsraad (opvolger van de Franse Cultuurraad, nu Parlement van de Franse Gemeenschap dat zich sinds mei 2011 officieus ‘Parlement de la Fédération Wallonie-Bruxelles’ noemt).

De cultuurgemeenschappen worden gemeenschappen. Ze worden naast cultuur ook bevoegd voor de ‘persoonsgebonden’ materies: gezondheidszorg en welzijn (bijstand aan personen).

De gewesten, dat wil zeggen het Vlaamse en het Waalse gewest (want het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt nog altijd niet opgericht omdat Brussel nog steeds in de institutionele koelkast zit), worden bevoegd voor de grondgebonden materies: stedenbouw en ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, gewestelijk economisch beleid, werkgelegenheid, watervoorziening en gedeeltelijk voor het toezicht op de gemeenten. Ze krijgen ook het beheer van de waterleidings- en huisvestingsmaatschappijen.

Vanaf 1980 verloopt de staatshervorming asymmetrisch in België. In Vlaanderen worden de wetgevende en de uitvoerende organen van het Vlaams Gewest en van de Vlaamse Gemeenschap samengevoegd: één Vlaamse Regering (vroeger Executieve) en één Vlaamse Raad (nu Vlaams Parlement). In Franstalig België blijven gewest en gemeenschap gescheiden: afzonderlijk gewestparlement en gewestregering voor Wallonië met daarnaast een eigen parlement en regering voor de Franse Gemeenschap (= Wallonië + Franstalig Brussel). Die asymmetrie heeft ook gevolgen voor Brussel, want de Vlaamse Gemeenschap isook bevoegd voor de Vlamingen in Brussel, terwijl de Franse Gemeenschap ook de belangen van de Franstalige Brusselaars behartigt.

In 1980 geraken de Vlamingen en Franstaligen het nog steeds niet eens over de precieze afbakening van het Brussels grondgebied. Bovendien zorgt het tweetalige karakter van de hoofdstad voor taalkundige problemen. Brussel blijft nog jaren een ingewikkelde knoop die de politieke wereld niet kan ontwarren.

4

Intussen blijft in Brussel alles bij het oude: de Agglomeratieraad uit 1971 blijft aanmodderen, de cultuurcommissies (NCC en CCF) blijven voortwerken en het hoofdstedelijk gebied wordt bestuurd door een ministerieel comité in de nationale (later federale) regering.

2.3 De derde staatshervorming van 1988 en 1989 vult ook het puzzelstuk Brussel in.

De bijzondere wet van 1988 bouwde voort op de vorige twee staatshervormingen en droeg grote delen van het federale bevoegdheidspakket over naar de deelstaten:

- De gemeenschappen kregen er het onderwijs en een belangrijk deel van het welzijnswerk bij.

- De gewesten werden bevoegd voor openbare werken, openbaar vervoer, de nationale economische sectoren (staal, steenkool, glas,…), grote delen van het milieubeleid en van het wetenschappelijk onderzoek en het volledig toezicht op de lokale besturen.

- Voor de financiering krijgen de gewesten nu ook de mogelijkheid om eigen belastingen te heffen. De dotaties staan in verhouding tot de opbrengst van de personenbelasting.

Dankzij de bijzondere wet van 12 januari 1989 (de Brusselwet) ziet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het levenslicht. Ook dit bijzondere derde gewest krijgt een apart parlement en een aparte regering. Op 18 juni 1989 trekken de Brusselaars voor het eerst naar de stembus om hun eigen parlementsleden te verkiezen. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement telt na die eerste regionale verkiezingen 75 parlementsleden, van wie 64 Franstaligen en 11 Nederlandstaligen. Voor alle gewestbevoegdheden vergaderen ze en beslissen ze samen. In tegenstelling tot de agglomeratieraadsverkiezingen van 1971 zijn de Brusselse parlementsleden sinds 1989 gekozen op taalgesplitste lijsten. (In 1989 neemt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ook de beperkte bevoegdheden van de voormalige Brusselse Agglomeratie over.)

Voor de gemeenschapsbevoegdheden (cultuur, onderwijs, gezondheidszorg en welzijn) vormen de 11 Nederlandstalige gekozenen dan nog eens apart de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC); de 64 Franstaligen vergaderen in de Assemblée de la Commission communautaire française (COCOF). Voor gemeenschappelijke zaken (bijvoorbeeld openbare tweetalige ziekenhuizen en rusthuizen) vergaderen ze alle 75 samen inde Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).

De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) volgt de Nederlandse Cultuurcommissie (NCC)uit 1971 op. Hetzelfde geldt voor de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) ten opzichte van de Franse Cultuurcommissie (CCF). De VGC vertegenwoordigt de belangen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel.

De Brusselse Vlamingen of Vlaamse Brusselaars krijgen in de nieuwe instellingen gewaarborgde rechten. (zie verder)

5

2.4 De vierde staatshervorming van 1993 (het Sint-Michielsakkoord)

België wordt officieel een federale staat. Artikel 1 van de Grondwet luidt voortaan: ‘België is een federale staat, samengesteld uit de gemeenschappen en gewesten’.

De bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten worden opnieuw uitgebreid (ondermeer inzake buitenlands beleid), terwijl ook de organen van de Federale Overheid worden hervormd (met name de samenstelling en de taken van het Parlement).

Vanaf 1995 worden ook het Vlaams Parlement en het Waals Parlement rechtstreeks verkozen (het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap al sinds 1983 en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement sinds 1989).

De zes eerst gekozen Nederlandstaligen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement krijgen ook een zitje in het Vlaams Parlement. Op die manier wordt de band tussen Brussel en Vlaanderen versterkt.

Voorts wordt de provincie Brabant gesplitst. Op 1 januari 1995 hield de unitaire provincie Brabant op te bestaan en ontstonden de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant. Brusselwordt geen aparte provincie. Voortaan viel het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten de tien Belgische provincies. (In 1995 nemen BHG/VGC/COCOF de provinciale bevoegdheden op het Brussels grondgebied over.)

In 1994, na een intern akkoord tussen de Franstaligen (het Sint-Kwintensakkoord), werden bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap overgedragen aan het Waalse Gewest (inWallonië) en aan de Franse Gemeenschapscommissie (Commission communautaire française of Cocof) in Brussel. Voor die overgedragen bevoegdheden kreeg de Cocof de vereiste wetgevende bevoegdheid (decreten). Daardoor ontstond er in Brussel een nieuwe institutionele asymmetrie tussen Cocof en VGC. (zie verder)

2.5 De vijfde staatshervorming van 2001 (het Lambermont- en Lombardakkoord)

Het Lambermontakkoord zorgt nogmaals voor een uitbreiding van de bevoegdheden van de gewesten en de gemeenschappen:

- Landbouw en zeevisserij;

- Afzet- en uitvoerbeleid;

- Ontwikkelingssamenwerking;

- Controle op de verkiezingsuitgaven, op de regeringsmededelingen en de aanvullende financiering van de politieke partijen.

6

Het Lambermontakkoord zorgt ook voor een herfinanciering van de gemeenschappen (bijkomende BTW-ontvangsten) en een uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten (onder meer het kijk- en luistergeld).

Het Lombardakkoord bevat het Brusselse luik van de vijfde staatshervorming.

Zo komt er een betere vertegenwoordiging van de Vlamingen in Brussel:

- Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement telt voortaan 89 (in plaats van 75) parlementsleden. 17 van hen moeten gegarandeerd Nederlandstalig zijn. Tevoren hing het aantal Nederlandstalige gekozenen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement af vande verkiezingsuitslag en dus van de uitgebrachte stemmen op de Nederlandstalige lijsten: 11 Nederlandstaligen op 75 in 1989; 10 Nederlandstaligen op 75 in 1995 en 11 Nederlandstaligen op 75 in 1999. Vanaf de verkiezingen van 2004 is het aantal Nederlandstalige Brusselse parlementsleden gewaarborgd 17 (op een totaal van 89), ongeacht het aantal stemmen op Nederlandstalige lijsten.

- Op het niveau van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie: 17, aangevuld met 5 (dit laatste vernietigd door het Arbitragehof, nu Grondwettelijk Hof).

- Op het niveau van de gemeente: Vlaamse schepen of OCMW-voorzitter (de Brusselse gemeenten worden daartoe financieel gestimuleerd door de federale overheid).

- Sinds de laatste gemeenteraadsverkiezingen van 2012 is er voor het eerst in alle 19 Brusselse gemeenten minstens 1 Vlaamse schepen of OCMW-voorzitter. (In Etterbeek: 3 Vlaamse schepenen, Jette: 2 schepenen + OCMW-voorzitter, Brussel, Molenbeek en Sint-Agatha-Berchem: telkens 2 schepenen, Ganshoren: 1 schepen + OCMW-voorzitter)

Ook de band met Vlaanderen wordt steviger aangehaald. In het Vlaams Parlement zetelen voortaan 6 parlementsleden die rechtstreeks door de Brusselse inwoners verkozen worden. DeBrusselse Vlamingen of Vlaamse Brusselaars zijn nu vertegenwoordigd door 17 (rechtstreeks gekozen) volksvertegenwoordigers in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement én door 6 (rechtstreeks gekozen) volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement.

2.6 De zesde staatshervorming van 2011 (het Vlinderakkoord)

De zesde staatshervorming bestaat uit:

- Een luik politieke vernieuwing, met onder andere de hervorming van de Senaat.

- Een splitsing van de kieskring en van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde en een (beperkte) hervorming van de Brusselse instellingen.

- De overdracht van bepaalde bevoegdheden van de federale overheid naar de deelstaten(onder meer het arbeidsmarktbeleid (o.a. arbeidskaarten en controle van werkzoekenden) , economisch beleid, handel en sociale economie (o.a. handelshuur en

7

dienstencheques), energiebeleid (o.a. distributienettarieven), gezinsbeleid (o.a. kinderbijslag), gezondheidszorgbeleid (o.a. normen voor ziekenhuizen), justitieel beleid (o.a. justitiehuizen en jeugdsanctierecht), landbouwbeleid (o.a. dierenwelzijn enlandbouwrampenfonds), mobiliteit en verkeersveiligheid (o.a. technische keuring van wagens en rijopleiding), woonbeleid (o.a. belastingaftrek voor de enige en eigen woning).

- De hervorming van de financiering van gewesten en gemeenschappen. Het gaat daarbij vooral om de financiering van de overgehevelde bevoegdheden en de fiscale autonomie van de gewesten. Daarbij hoort ook een herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor zijn hoofdstedelijke functies. In totaal gaat het om een bedrag van 461 miljoen EUR per jaar. Het gaat om een bijkomende financiering van alle Brusselse instellingen, niet alleen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar ook om taalpremies voor de gemeenten en de GGC-instellingen en een dotatie voor deVGC en de COCOF. Het grootste aandeel in de nieuwe Brusselse gewestelijke financiering gaat naar mobiliteit, bijvoorbeeld voor de verlenging van een metrolijn.

De uitvoering van de zesde staatshervorming is stapsgewijs operationeel geworden vanaf 1 juli 2014.

De zesde staatshervorming heeft dus ook meer bevoegdheden voor Brussel als gewest met zich meegebracht. Opmerkelijk hierbij is dat er bevoegdheden werden overgeheveld die officieel als gemeenschapsbevoegdheden beschouwd worden (o.a. binnen bepaalde aspecten van de gezondheidszorg). Het politieke compromis bestond erin deze bevoegdheden niet over te hevelen naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar naar de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Zo zal bijvoorbeeld de kinderbijslag beheerd worden door de GGC waardoor er een eenvormig Brussels kinderbijslagsysteem komt (geen scheiding tussen een Vlaams en een Franstalig kinderbijslagsysteem). Het is de eerste keer dat de GGC zo’n belangrijke verantwoordelijkheid zal dragen. De toenmalige Vlaamse federale regeringspartijen (en onderhandelaars) hebben dit compromis aanvaard, omdat de GGC de Brusselse Vlamingen meer waarborgen biedt dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zo is het Verenigd College van de GGC volstrekt taalparitair samengesteld (met evenveel Nederlandstalige als Franstalige Brusselse ministers die ook samen bij consensus moeten beslissen) en in de Verenigde Vergadering van de GGC moet er met dubbele meerderheid (ookbij meerderheid in elke taalgroep) worden gestemd, anders dan in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.

De zesde staatshervorming gaat ook gepaard met een beperkte interne stadshervorming in Brussel. Zo komt er een interne herschikking van de bevoegdheden tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de 19 gemeenten. De bevoegdheden van de 19 Brusselse gemeenten worden wat ingeperkt ten voordele van het gewest. Zo is het Brussels hoofdstedelijk Gewest voortaan bevoegd voor:

- De coördinatie van de veiligheid;

- De mobiliteit;

8

- De stedenbouwkundige vergunningen van grote bouwprojecten (Heizel, Delta, omroepzone VRT/RTBf).

Tenslotte heeft de zesde staatshervorming ook ‘Brussels Metropolitan’, de Brusselse metropolitaanse gemeenschap gecreëerd, een samenwerkingsverband tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en alle gemeenten van Vlaams- en Waals-Brabant. Politiek komt dit niet van de grond. Toch zijn er in de praktijk samenwerkingsmogelijkheden: bijvoorbeeld rond het Brabantnet (een Vlaams project met sneltrams vanuit Vlaanderen naar Brussel).

3. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschapscommissies

Hierna volgt een overzicht van de huidige Brusselse politieke instellingen. Die vloeien voort uit de Brusselwet van 1989, aangepast na het Sint-Michielsakkoord van 1993 (en het Sint-Kwintensakkoord van 1994 voor de Cocof), na het Lombardakkoord van 2001 en het Vlinderakkoord van 2011.

3.1 Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft - net als de andere deelstaten in België – een eigen regering en een eigen parlement.

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering telt 8 leden: 5 Franstaligen en 3 Nederlandstaligen. Aan het hoofd staat een minister-president. Voor zijn er 2 Franstalige en 2 Nederlandstalige ministers. De regering wordt aangevuld met 3 staatssecretarissen: 2 zijn Franstalig, 1 is Nederlandstalig.

In de Brusselse ministerraad is er pariteit tussen Nederlandstaligen en Franstaligen: evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers, de minister-president uitgezonderd (cfr. de samenstelling van de federale regering). Eén van de 3 staatssecretarissen moet een Nederlandstalige zijn. Daardoor (de minister-president is de facto steeds een Franstalige en twee Franstalige staatssecretarissen tegenover één Nederlandstalige) is er in de voltallige Brusselse Hoofdstedelijke Regering een quasi-pariteit.

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering is steeds een coalitieregering, samengesteld door de twee taalgroepen. Huidige coalitie (na de verkiezingen van 2014): PS, Défi (vroeger FDF) en CDH aan Franstalige zijde en Open Vld, Sp.a en CD&V aan Nederlandstalige zijde.

Huidige samenstelling van de Brusselse regering:

Minister-president: Rudi VERVOORT (PS)

2 Nederlandstalige ministers: Guy VANHENGEL (Open Vld) en Pascal SMET (sp.a)

2 Franstalige ministers: Didier GOSUIN (Défi) en Céline FREMAULT (CDH)

9

2 Franstalige staatssecretarissen: Cécile JODOGNE (Défi) en Fadila LAANAN (PS)

1 Nederlandstalige staatssecretaris: Bianca DEBAETS (CD&V)

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement telt 89 parlementsleden: 72 Franstaligen en 17 Nederlandstaligen. Sinds de verkiezingen van 2014 hebben de Nederlandstaligen dus een gewaarborgde vertegenwoordiging in het Brusselse deelstaatparlement. Zoals de andere regionale parlementen wordt ook het Brussels Hoofdstedelijk Parlement om de vijf jaar verkozen. Voor het BHP gebeurt dat op taalgespliste lijsten (N of F) in aparte kiescolleges. Dekiezer maakt dus de facto een taalkeuze. Het Nederlandse kiescollege verkiest 17 Nederlandstalige Brusselse volksvertegenwoordigers, het Franse kiescollege verkiest 72 Franstalige Brusselse volksvertegenwoordigers.

Samen buigen de 89 parlementsleden zich over de bevoegdheden van het gewest: economie, energie, huisvesting, infrastructuur, landbouw, milieu, openbaar vervoer, stedenbouw en ruimtelijke ordening, werk.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is ook bevoegd voor de brandweer, de medische hulpdiensten en de huisvuilophaling en –verwerking (agglomeratiebevoegdheden).

De beslissingen over al deze domeinen gelden voor alle Brusselse inwoners of ze nu Nederlands of frans (of een andere taal) spreken.

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement keurt ordonnanties goed (de andere deelstaatparlementen keuren decreten goed). Voor de gewestaangelegenheden keurt het Brussels Hoofdstedelijk Parlement de ordonnanties goed met een gewone meerderheid (er is dus geen meerderheid nodig in elke taalgroep).

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is een legislatuurparlement. Het kan dus niet voortijdig ontbonden worden. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering kan tijdens een legislatuur alleen vervangen worden via een constructieve motie van wantrouwen.

Huidige samenstelling van het parlement (sinds de laatste verkiezingen van 25 mei 2014):

Nederlandse taalgroep (17 zetels):

Open Vld: 5 zetels

Sp.a : 3 zetels

Groen : 3 zetels

N-VA : 3 zetels

CD&V : 2 zetels

Vlaams Belang: 1 zetel

10

Franse taalgroep (72 zetels):

PS : 21 zetels

MR : 18 zetels

FDF (Défi): 12 zetels

CDH : 9 zetels

Ecolo : 8 zetels

PTB*PVDA-GO!: 4 zetels

Voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement: Charles PICQUE (PS)

Eerste Ondervoorzitter: Fouad AHIDAR (sp.a)

3.2 De Gemeenschapscommissies

Naast de gewestelijke (grondgebonden) aangelegenheden in Brussel, heb je nog zaken waarbijde taal een belangrijke rol speelt. Zo heb je in Brussel Nederlandstalige en Franstalige scholen, Nederlandstalige en Franstalige theaters, Nederlandstalige en Franstalige kinderopvang, enzovoort. Voor de bevoegdheden van de gemeenschappen beschikt de Brusselse overheid daarom nog eens over aparte instellingen: de gemeenschapscommissies.

° Aan Nederlandstalige kant is er de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).

° Aan Franstalige kant is dat de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF).

De gemeenschapscommissies zijn bevoegd voor cultuur, onderwijs, welzijn en gezondheid, respectievelijk in het Nederlands en in het Frans.

Net als elke overheid in België bestaan ze uit een wetgevend orgaan, de Raad en een uitvoerend orgaan, het College.

3.2.1 De Vlaamse Gemeenschapscommissie

11

De 17 Nederlandstalige Brusselse parlementsleden vormen samen de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of het miniparlement van de Vlamingen in Brussel.

Sinds de laatste verkiezingen van 2014 bestaat de meerderheid in de Raad van de VGC uit de Open Vld, de sp.a en de CD&V (samen hebben ze een meerderheid van 10 zetels op een totaal van 17).

Groen, de N-VA en Vlaams Belang zetelen in de oppositie (samen 7 zetels).

De voorzitter van de Raad is Carla DEJONGHE (Open Vld).

De Raad keurt verordeningen goed. Die zijn ondergeschikt aan Vlaamse decreten.

De Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft ook een miniregering: het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, dat uit de 3 Nederlandstalige leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bestaat.

Huidige samenstelling:

Collegevoorzitter: Guy VANHENGEL (open Vld)

Collegeleden: Pascal SMET (sp.a) en Bianca DEBAETS (CD&V).

Het College keurt Collegebesluiten goed.

De Vlaamse minister bevoegd voor Brussel (in de Vlaamse regering) houdt toezicht op de Vlaamse Gemeenschapscommissie en woont de VGC-collegevergadering met raadgevende stem bij. In de huidige Vlaamse regering is dat minister Sven GATZ (Open Vld).

3.2.2 De Franse Gemeenschapscommissie

De 72 Franstalige Brusselse parlementsleden vormen samen de Assemblée de la Commission Communautaire française (ACCF), maar noemen zich sinds enkele jaren het Parlement francophone bruxellois (PFB). Dat is het deelparlement van de Franse gemeenschap in Brussel.

Net als de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie keurt het Parlement francophone bruxellois verordeningen goed voor de bevoegdheden cultuur, onderwijs, welzijn en gezondheid. Die zijn ondergeschikt aan de decreten van de Franse Gemeenschap.

Daarnaast heeft de Franse Gemeenschapscommissie door het intra-Franstalig Sint-Kwintensakkoord van 1994 enkele bevoegdheden overgenomen van de Franse Gemeenschap (toerisme, leerlingenvervoer,…). Voor die bevoegdheden keurt het Parlement francophone bruxellois decreten goed die dezelfde rechtskracht hebben als de decreten van de Franse Gemeenschap, het Vlaams Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.

Voorzitter van het Parlement francophone bruxellois is Julie DE GROOTE (CDH).

12

Het College van de Franse Gemeenschapscommissie noemt zichzelf Gouvernement francophone bruxellois en bestaat uit de 5 Franstalige leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.

Huidige samenstelling:

Minister-president: Fadila LAANAN (PS)

Ministers: Rudi VERVOORT (PS), Didier GOSUIN (Défi), Cécile JODOGNE (Défi) en Céline FREMAULT (CDH).

3.2.3 De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC)

Om het Brusselse plaatje helemaal volledig te maken is er ook nog de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Deze commissie is bevoegd voor alle gemeenschapsinstellingen waar de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in beide talen terechtkunnen: de openbare (tweetalige) ziekenhuizen, de tweetalige rust- en verzorgingstehuizen,…

Ook de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft een wetgevend en een uitvoerend orgaan.

Het wetgevend orgaan is de Verenigde Vergadering. Die telt dezelfde 89 parlementsleden alshet Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Eigenlijk worden in die Verenigde Vergadering van de GGC de twee assemblees van de Vlaamse en van de Franse Gemeenschapscommissie samengevoegd.

De Verenigde vergadering van de GGC keurt ook ordonnanties goed. Ter bescherming van de Nederlandstalige minderheid in Brussel moeten die wel met een dubbele meerderheid worden goedgekeurd: een gewone meerderheid van de voltallige vergadering én een meerderheid in elke taalgroep.

Het Lombardakkoord heeft wel een aanpassing van de Brusselwet ingelast (als een ‘antiblokkeringsmaatregel’ tegen de mogelijke blokkering van de Brusselse instellingen). Als er bij een eerste stemming geen meerderheid wordt bereikt in een taalgroep, wordt er na minstens een maand een tweede stemming gehouden, waarbij er een volstrekte meerderheid van de stemmen nodig is in de voltallige assemblee en minstens een derde van de stemmen in elke taalgroep (bijvoorbeeld voor de goedkeuring van ordonnanties of de wijziging van het reglement van de Verenigde Vergadering).

De uitvoerende macht van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt uitgeoefend door het Verenigd College. Dat bestaat uit de 2 Nederlandstalige en de 2 Franstalige ministers van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De 3 staatssecretarissen maken er geen deel van uit. Het verenigd College wordt voorgezeten door de minister-

13

president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, maar die heeft slechts een raadgevende stem. Op die manier wordt de volstrekte taalpariteit gegarandeerd.

Over elk bevoegdheidsdomein in het Verenigd College zijn telkens een Nederlandstalige en een Franstalige minister (Collegelid) samen bevoegd. Ze moeten ook telkens samen eensgezind beslissen en elk besluit is maar rechtsgeldig als ze het samen ondertekenen.

Het Verenigd College wordt ook met adviserende stem bijgewoond door de Vlaamse minister bevoegd voor Brussel (uit de Vlaamse regering) en een Franstalige collega uit de Franse Gemeenschapsregering.

In de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zijn de rechten van de Nederlandstalige Brusselaars dus beter beschermd dan in het Brusselse hoofdstedelijke gewestparlement.

En in het Verenigd College van de GGC is er volledige pariteit tussen de Nederlandstaligen ende Franstaligen: 2 Nederlandstalige en 2 Franstalige stemgerechtigde collegeleden (ministers);de minister-president heeft hier geen stemrecht.

Van 1989 tot 2014 was de GGC merkwaardig genoeg de minst belangrijke van de Brusselse politieke instellingen met het kleinste budget, het minste personeel en een beperkte politieke invloed. Verscheidene Franstalige partijen droomden er vaak openlijk van om de gemeenschappelijke gemeenschapsbevoegdheden over te hevelen naar het Brussels gewest enook bij de Vlaamse partijen waren er veel koele minnaars.

De zesde staatshervorming heeft de GGC nieuw leven ingeblazen door de overheveling van een aantal bevoegdheden, vooral van het kinderbijslagstelsel in Brussel. De GGC moet nu eennieuwe politieke aanpak zoeken. De toekomst zal moeten uitwijzen of dit een gelukkige institutionele hervorming is.

4. Brussel is het meest complexe institutionele puzzelstuk

Op institutioneel gebied is Brussel bijzonder complex omdat de Federale Overheid, de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar ook de Europese Unie er allemaal uitgesproken, soms tegengestelde belangen hebben. Critici zeggen dat in Brussel iedereen bevoegd, maar niemand verantwoordelijk is.

Er zijn slechts zes materies waarvoor uitsluitend de federale overheid bevoegd is. Bij andere materies worden de bevoegdheden gedeeld door de verschillende overheden. Hierbij kan het gaan om een wisselwerking tussen verschillende overheidsniveaus (verticaal), op hetzelfde niveau (horizontaal) of beide. Er is ook een duidelijk spanningsveld tussen zelfbestuur (via het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en gedeeld bestuur (via de Gemeenschappen). Het Gewest (BHG) en de Gemeenschapsinstellingen bevinden zich op het subnationaal niveau.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bevoegd voor de grondgebonden materies en voor de organisatie, de financiering, de werking en het toezicht op de lokale bestuurslaag (de gemeenten). Het werkt samen met de Federale Overheid (omdat Brussel zowel de hoofdstad

14

is van België als de zetel van de meeste Europese instellingen) voor initiatieven in sectoren als ruimtelijke ordening, stedenbouw, openbare werken en vervoer. Voorts nam het Brussels Hoofdstedelijk Gewest provinciale bevoegdheden over (na de staatshervorming van 1993) en bevoegdheden van de voormalige Brusselse Agglomeratie, zoals brandbestrijding en dringende medische hulp (na de staatshervorming van 1988/1989).

De Gemeenschapsinstellingen zijn bevoegd voor de persoons- en cultuurgebonden materies. Aan Nederlandstalige kant hebben we de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en aan Franstalige kant gaat het om de Franse Gemeenschapen de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF). De positie van de VGC ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap is enigszins anders dan die van de COCOF ten opzichte van de Franse Gemeenschap. De VGC is een ondergeschikt bestuur ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap (die de voogdij heeft over de VGC). Bij de COCOF is dat maar gedeeltelijk hetgeval ten opzichte van de Franse Gemeenschap. Voor sommige overgedragen materies is de COCOF autonoom en kan ze eigen decreten uitvaardigen. Deze asymmetrie kan verklaard worden door het verschillend demografisch gewicht dat beide taalgroepen in Brussel uitoefenen op de Gemeenschappen in hun geheel (6 Vlaamse Brusselaars tegen 118 gekozenen in het Vlaams Parlement, 19 Franstalige Brusselaars tegen 75 Waalse parlementsleden in het Parlement van de Franse Gemeenschap). Toch speelt de VGC inzake onderwijs een actievere en autonomere rol in Brussel dan de COCOF waar vrijwel alles in hetFranstalig onderwijs geregeld wordt door de Franse Gemeenschap.

Daarnaast zijn er de bicommunautaire aangelegenheden die behandeld worden in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Na de zesde staatshervorming krijgt de GGC een grotere armslag.

De lokale bestuurslaag van het Brusselse systeem wordt gevormd door de 19 gemeenten. De gemeente beheert het gemeentelijk grondgebied voor zover dit niet wordt ingeperkt door de werking van de zogenaamde hogere overheden. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest spelen de 19 gemeenten een bijzondere rol in het stedelijk bestuur (via de gemeenteraad, de burgemeester en het college van burgemeester en schepenen). Er bestaat ook een officieuze, maar invloedrijke Conferentie van Brusselse burgemeesters. De gemeenten vormen ook talrijke intercommunales die o.a. de distributie van water, gas en elektriciteit beheren.

Tegenstellingen tussen Nederlandstalige en Franstalige politici

Door hun parlement en hun regering in Brussel te vestigen hebben de Vlaamse en de Franse Gemeenschap het tweetalige karakter van het stadsgewest op een symbolische wijze vastgelegd. Van meet af aan hadden beide taalgroepen van het land een verschillende visie op het Brussels bestuur. De Franstalige politieke partijen opteerden doorgaans voor een volwaardig derde Gewest, terwijl de Vlaamse politici eerder een gezamenlijk bestuur van de hoofdstad wensten door de twee Gemeenschappen. Het compromis tussen zelfbestuur en gedeeld bestuur weerspiegelde zich in het model dat uiteindelijk werd gekozen. Wanneer de Franstaligen het hebben over ‘Bruxelles, région à part entière’, dan gaat het over de ‘volwaardigheid’ of ‘evenwaardigheid’ van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte van de andere Gewesten en Gemeenschappen. Traditioneel hebben de Vlaamse partijen altijd

15

de band tussen Vlaanderen en Brussel onderstreept, vandaar dat Brussel als deel van de Vlaamse Gemeenschap wordt beschouwd.

Door de asymmetrische samenstelling van de verschillende componenten van de Belgische Federatie stelt zich de vraag naar de wisselwerking tussen de verschillende Gewesten en Gemeenschappen en de rol van Brussel daarin. In welke mate vindt er samenwerking dan wel conflict plaats? Om de strategische band tussen de Franstaligen in Brussel en in Wallonië te beklemtonen heeft de Franse Gemeenschap zichzelf in mei 2011 omgedoopt tot de ‘Fédération Wallonie-Bruxelles’. (In 1982 zijn de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest samengevoegd tot de Vlaamse overheid.)

Deze discussie doet de vraag rijzen naar de plaats en de rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnen het toekomstige Belgische staatsmodel.

De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in beweging

Sinds haar oprichting in 1989 onderging de Vlaamse Gemeenschapscommissie een aantal wijzigingen onder invloed van opeenvolgende staatshervormingen. Telkens zochten de onderhandelaars naar oplossingen om de taalgroepen zodanig te organiseren dat de twee gemeenschappen bij het Brusselse bestuur betrokken werden. Het resultaat is een ingenieus, maar complex institutioneel kader, waarbij werd voortgebouwd op de instellingen van het verleden. Zo werd de VGC in 1989 de opvolger van de vroegere Nederlandse Commissie voor de Cultuur (NCC) van de Brusselse Agglomeratie (1971). De NCC overkoepelde de Vlaamse sociale, culturele en gemeenschapsinstellingen, vaak ontstaan om de nood aan voorzieningen voor Nederlandstaligen in een verfranste hoofdstad op te vangen. In 1989 werdhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgericht met een eigen rechtstreeks verkozen parlement en een eigen regering, bevoegd voor de grondgebonden materies. Een Brusselse gemeenschapkwam er niet. Er kwamen aparte gemeenschapscommissies. De Brusselaars konden voortaan terecht in instellingen van de VGC enerzijds en van de COCOF anderzijds. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) beheert de (tweetalige) gemeenschapsinstellingen die zich tot beide taalgemeenschappen richten, zoals de openbare ziekenhuizen, rust- en verzorgingscentra en voorzieningen voor armoedebestrijding.

Het Sint-Michielsakkoord (1993) voegde een aantal provinciale bevoegdheden (van de gewezen provincie Brabant) toe aan het takenpakket van de VGC en de COCOF. Sinds 1 januari 1995 is de VGC zo de inrichtende macht geworden van Nederlandstalige onderwijs- en welzijnsinstellingen die voordien onder de provincie Brabant ressorteerden.

Het Lambermont-Lombardakkoord van 2001 zorgde vooral voor de gewaarborgde verkiezing van 17 Nederlandstalige volksvertegenwoordigers in het Brussels Parlement (en in de Raad van de VGC) en voor de rechtstreekse verkiezing van 6 Vlaams-Brusselse volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement (vanaf 2004).

De zesde staatshervorming zorgde voor extra geld voor Brussel, waarvan ook een deel de VGC ten goede komt, bestemd voor de opvang van dringende uitdagingen die de demografische groei van het stadsgewest veroorzaken. De Gemeenschappelijke

16

Gemeenschapscommissie wordt voortaan belast met onder meer de organisatie van de kinderbijslag, sport, toerisme, beroepsopleidingen, enzovoort. Deze gevoelige uitbreiding van de bevoegdheden van de GGC doet de grens tussen gemeenschaps- en gewestbevoegdheden vervagen, omdat de Verenigde Vergadering van de GGC eigenlijk bestaat uit dezelfde 89 Brusselse (gewest)parlementsleden. Het ‘vergewestelijken’ van gemeenschapsbevoegdheden is een proces dat al enige tijd aan de gang is onder druk van de Franstalige partijen, vooral vanwege de geldnood van de Franse gemeenschap. Onder meer om financiële redenen hebbenzij steeds meer taken naar het Gewest doorgeschoven. Bovendien hebben zij sinds het Sint-Michielsakkoord van 1993 een systeem van trekkingsrechten op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met een 80/20-verdeelsleutel kunnen installeren. Dat systeem komt hierop neer dat telkens als de Franse gemeenschapscommissie (COCOF) bijkomend geld nodig heeft, zij dat geld kan vragen aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het geld wordt dan verdeeld volgens een 80/20-verhouding, waardoor ook de VGC 20 procent van die extramiddelen ontvangt. Sindsdien geniet ook de VGC mee van die evolutie. Daardoor zijn de financiële middelen van de VGC sinds de ontstaansperiode stelselmatig verhoogd. De dotatie van de Vlaamse Gemeenschap die bij de aanvang nog het leeuwendeel van de ontvangsten van de VGC uitmaakte, vormt in de begroting van 2016 nog 34,61 procent voor de gewone dienst. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest levert intussen 39,37 procent van de VGC-ontvangsten en de federale dotatie bedraagt 9,43 procent. Daarnaast heeft de VGC nog 16,59 procent eigen middelen uit eigen activiteiten. De ontvangsten voor de buitengewone dienst bevatten de investeringen in het patrimonium en zijn nog steeds hoofdzakelijk afkomstig van de Vlaamse Gemeenschap.

Tot enkele jaren geleden bestond er over de Vlaamse partijgrenzen heen een grote mate van eensgezindheid over de rol en de bestaansreden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en over de structurele band tussen Brussel en Vlaanderen. De laatste jaren groeien de standpunten van de Vlaams-Brusselse politici hierover uiteen.

De Vlaamse regering bevestigde in de opeenvolgende stappen van de staatshervorming telkens de band van Vlaanderen met Brussel te willen bewaren. Zo oefent de Vlaamse minister voor Brusselse aangelegenheden vanuit de Vlaamse regering voogdij over de VGC en zetelt met adviserende bevoegdheid in het VGC-College. Ook zijn de 6 Brusselse verkozenen uit het Vlaams Parlement als waarnemers toegevoegd aan de Raad van de VGC.

Als gevolg van het gewestvormingsproces is er bij sommige politici een Brussels gemeenschapsgevoel ontstaan wat zorgt voor een spanningsveld in de voorrangsrelatie met Vlaanderen. Dat uitte zich onlangs in een voorstel van enkele VGC-raadsleden van Open Vld en sp.a, gesteund door Groen, om het gebruik van ‘Vlaams’ en ‘Vlaming’ te vervangen door Nederlandstalig(e) en om de benaming van de Vlaamse Gemeenschapscommissie te veranderen in Nederlandse Gemeenschapscommissie. Daarbij wordt geargumenteerd dat in demeertalige Brusselse context het gebruik van de Nederlandse taal het bindmiddel is geworden van het doelpubliek van de VGC en minder de Vlaamse achtergrond. Sinds vele jaren al trekt de VGC in haar discours de werking nadrukkelijk open naar alle Brusselaars. De VGC-slogan ‘in de weer voor Brussel’ getuigt daarvan.

17

Sommige Vlaams-Brusselse politici pleiten zelfs voor het ‘vergewestelijken’ van de gemeenschapsbevoegdheden, cultuur en onderwijs, waardoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf voor de bouw van scholen zou kunnen instaan of eigen tweetalig onderwijs zou kunnen inrichten.

Het is duidelijk dat de discussies tussen Brusselse Vlamingen, Vlaamse Brusselaars en Nederlandstalige Brusselaars niet zonder betekenis zijn en de komende jaren nog zullen toenemen. Wie het pleit wint, zal in belangrijke mate de toekomst van de hoofdstad en van de relatie met Vlaanderen mee bepalen.

5. Brussel in een toekomstig confederaal België?

Het streefdoel van een groot deel van de Vlaamse Beweging is een onafhankelijk Vlaanderen.Maar wat dan met Brussel?

- Een onafhankelijk Vlaanderen mét Brussel: irrealistisch (hiervoor zal wellicht nooit een meerderheid gevonden worden).

- Een onafhankelijk Vlaanderen zonder Brussel: niet wenselijk (Brussel betekent een enorme meerwaarde voor Vlaanderen en Vlaanderen verliest dan zijn poort naar de wereld; bovendien worden de Vlamingen in Brussel onbeschermd achtergelaten).

Brussel kan wel overleven met een aangepaste hoofdstedelijke rol en als goed bestuurde schakel in een toekomstige confederatie of statenbond België.

De Belgische confederatie wordt dan gevormd door de twee grote deelstaten, Vlaanderen en Wallonië en de kleine Duitstalige deelstaat in het oosten. Brussel heeft in dat model een toekomst als gemeenschappelijke hoofdstad van de confederatie en de deelstaten. Brussel is dan een stad met een speciaal statuut, een stad die territoriaal tot geen deelstaat behoort.

In dat model wordt het huidige Brussels Hoofdstedelijk Gewest vervangen door een nieuwe hoofdstedelijke constructie, gelijkaardig aan die van Parijs. De huidige 19 Brusselse gemeenten worden dan samengevoegd tot één stad.

Hoe kan zo’n nieuwe Brusselse constructie eruit zien?

Tienpuntenplan

1. Zoals de hoofdstad van Frankrijk kan Brussel opgebouwd worden vanuit districten. We kunnen in Brussel 20 districten onderscheiden: de huidige 19 gemeenten en een 20ste district, samengesteld uit de Brusselse deelgebieden Laken, Neder-Over-

18

Heembeek en Haren. (De districten kunnen ook gevormd worden zonder rekening te houden met de huidige gemeentegrenzen.) De districten omvatten elk een aantal wijken. Ieder district kiest zijn eigen districtsraad op eentalige kandidatenlijsten. In totaal worden er ongeveer 375 districtsleden verkozen, van wie 1/3 Nederlandstaligen en 2/3 Franstaligen. Elke districtsraad kiest uit eigen schoot een taalparitair districtsbestuur dat bij consensus beslist. Zo’n district heeft “gedecentraliseerde” bevoegdheid met betrekking tot aangelegenheden die dicht bij de burger aansluiten: o.m. de burgerlijke stand, de wijkontwikkeling, de buurtanimatie, het lokaal welzijnsbureau, het lokaal jeugd- en seniorenbeleid,… Het krijgt daartoe een budget van de Hoofdstedelijke Raad.

2. Zoals in Parijs kiezen de districtsraden samen en uit eigen schoot een Hoofdstedelijke Raad. Die bestaat uit 75 leden (50 Franstaligen en 25 Nederlandstaligen). De Raadsleden kiezen op hun beurt het Hoofdstedelijk College, bestaande uit een Burgemeester en twee Franstalige + Nederlandstalige schepenen. Het College beslist bij consensus. De Hoofdstedelijke Raad en het Hoofdstedelijk College beschikken, zoals in elke stad, over alle bevoegdheden die het algemeen belang van de inwoners aangaan, dus niet alleen inzake de plaatsgebonden maar ook de persoonsgebonden materies, voor zover het tweetalige instellingen betreft (zie punt 5). Bovendien behoren de aangelegenheden in verband met de hoofdstedelijke functie ook tot de volle bevoegdheid van de Hoofdstedelijke Raad en College.

3. De Hoofdstedelijke Raad bestaat uit een Nederlandse en een Franse taalgroep. Elke taalgroep vormt een Hoofdstedelijke Gemeenschapscommissie, respectievelijk de NGC en de CCF. De leden van de gemeenschapscommissie kiezen uit hun schoot een bestuurscollege. Er is onverenigbaarheid tussen het lidmaatschap van het Hoofdstedelijk College en dit van het bestuurscollege van een gemeenschapscommissie. De gemeenschapscommissies hebben een “gedeconcentreerde” bevoegdheid inzake de Nederlandstalige, respectievelijk Franstalige instellingen, met betrekking tot de persoonsgebonden materies. Zij oefenenhun bevoegdheid uit, deels onder het toezicht van het Hoofdstedelijk College van Burgemeester en Schepenen en deels onder toezicht van hun respectieve deelstaat. Metandere woorden: 1) de twee gemeenschapscommissies beslissen bij middel van verordeningen die kaderen binnen de decreten en besluiten van hun respectieve deelstaat, en 2) het Hoofdstedelijk College van Burgemeester en Schepenen moet akkoord gaan met de inplanting van nieuwe instellingen en zorgt voor de coördinatie en de samenwerking tussen de twee gemeenschapscommissies.

4. De Vlaamse en Waalse deelstaat zijn, wat de persoonsgebonden aangelegenheden betreft, elk ten volle bevoegd tot in de hoofdstad. De decreten ter zake blijven er dus volledig van kracht ten aanzien van de instellingen die door hun activiteiten of organisatie tot de ene of de andere gemeenschap behoren.

5. Het Hoofdstedelijk College en de Hoofdstedelijke Raad zijn ook bevoegd inzake de persoonsgebonden aangelegenheden, maar enkel als het instellingen betreft, waarvan

19

de activiteiten of de organisatie niet tot de uitsluitende bevoegdheid van één van beide gemeenschapscommissies behoren, met name de tweetalige gemeenschapsinstellingen. Die dienen volstrekt tweetalig te werken en bestuurd te worden. De beslissingen in deze sector vereisen een meerderheid in elke taalgroep vande Hoofdstedelijke Raad.

6. Wat de plaatsgebonden aangelegenheden betreft, dient de confederatie te zorgen voor een algemeen kader van wetten en besluiten, waarbinnen de hoofdstad haar beleid kan voeren. Het is aangewezen deze wettelijke basis beperkt te houden tot wat noodzakelijk is als grondslag voor een doorgedreven autonoom hoofdstedelijk beleid. De confederatie oefent een algemeen toezicht uit op de besteding van de financiële middelen die aan de hoofdstad ter beschikking worden gesteld voor haar autonoom beleid op grond van de wettelijke basis.

7. De hoofdstad wordt integraal tweetalig (Nederlands en Frans) bestuurd. De bestaande taalwetgeving op het gebruik van de talen in de administratie van de Brusselse gemeenten blijft dus van kracht en is van toepassing op alle hoofdstedelijke organen. Ze staan onder algemene voogdij van de confederale overheid inzake de conformiteit van hun beslissingen met de wettelijke voorschriften, dus niet inzake de opportuniteit van het beleid.

8. De hoofdstad dient te beschikken over de nodige financiële middelen om haar stedelijke en hoofdstedelijke functies uit te oefenen. Afgezien van de eigen inkomsten, ontvangt ze daartoe dotaties van de entiteiten waarvan zij de hoofdstad is, namelijk de confederatie, de deelstaten en de Europese Unie. Deze financiering gaat uit van het principe dat deze instanties tot solidariteit ten aanzien van hun hoofdstad verplicht zijn. Deze overheden mogen trouwens, steeds in overleg met het Hoofdstedelijk College van Burgemeester en Schepenen, investeren in hun hoofdstad.

9. Het Hoofdstedelijk Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) is een samenvoeging van de huidige 19 Brusselse OCMW’s en heeft de volle bevoegdheid die in de OCMW-wetgeving bepaald is. Het kan daarvoor steunen op een gedecentraliseerd welzijnsbureau in elk district. Ook in deze organen geldt dezelfde taalwetgeving.

10. Brussel krijgt één enkele politiezone voor het hele grondgebied in plaats van de huidige 6 politiezones. Dit zal leiden tot een meer efficiënt en coherent veiligheidsbeleid dat in handen komt van het Hoofdstedelijk College van Burgemeester en Schepenen. De democratische controle op de eengemaakte politiezone wordt uitgeoefend door de Hoofdstedelijke Raad.

In bovenstaand confederaal model, gekoppeld aan een interne Brusselse hervorming, kan er een win-win situatie ontstaan voor Vlamingen en Brusselaars. Brussel krijgt meer greep op zijn stedelijke en lokale bevoegdheden wat tot een slagkrachtiger beleid en efficiënter bestuur

20

moet leiden. Tegelijk worden in de Brusselse hoofdstedelijke instellingen de gewaarborgde beschermingsmaatregelen voor de Vlamingen niet alleen behouden, maar zelfs versterkt. En voor alle gemeenschapsbevoegdheden krijgen de Brusselaars voldoende financiële ruggensteun van hun respectieve Vlaamse en Franse Gemeenschap via de deelstaten. Bovendien ontvangt Brussel, naast zijn eigen inkomsten, dotaties van de entiteiten waarvan het de hoofdstad is, namelijk de confederatie, de deelstaten en de Europese Unie.

Maar vanzelfsprekend is dit laatste hoofdstuk een geheel vrijblijvende, academische denkoefening.

21