Boom Basics Verbintenissenrecht

38
I Inleiding 1 Plaatsbepaling en definitie burgerlijk recht Burgerlijk recht Het burgerlijk recht, ook wel aangeduid als privaatrecht of civiel recht, regelt de juridische betrekkingen tussen burgers onderling. De belangrijkste kenbron van burgerlijk recht is het Burgerlijk Wetboek (BW). Het burgerlijk recht valt uiteen in personenrechten vermogensrecht. Het personenrecht kan weer worden onderverdeeld in personen- en familierecht en rechtspersonenrecht. Vermogensrecht Het vermogensrecht houdt een regeling in van de rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen vormen. Een vermogen is het geheel van rechten en verplichtingen van een persoon. Het vermogensrecht kan op zijn beurt weer in twee hoofdonderdelen worden verdeeld: goederenrecht en verbintenissenrecht. Bovendien bestaat er een aantal algemene bepalingen dat voor het gehele vermogensrecht van belang is. Het goederenrecht wordt in een ander deel van deze serie behandeld. In dit boekje gaat het om het verbintenissenrecht (Boek 6) en de algemene bepalingen uit Boek 3 die daarvoor van belang zijn. Systematiek van het wetboek Het vermogensrecht is neergelegd in de Boeken 3, 5 en 6 van het BW. Uitgangspunt is een rangschikking van de stof van algemeen naar bijzonder (‘gelaagde structuur’). Boek 3 bevat een algemeen deel, dat de genoemde algemene bepalingen bevat. Het goederenrecht is geregeld in de Boeken 3 (bepalingen voor alle goederen) en 5 (bepalingen met betrekking tot zaken). In Boek 6 is het verbintenissenrecht geregeld. Ook binnen de verschillende (onderdelen van de) Boeken bestaat een indeling van algemeen naar bijzonder (bijv. titel 6.5 ‘Overeenkomsten in het algemeen’ tegenover afdeling 6.5.5 ‘Wederkerige overeenkomsten’). Daartegenover staan de zogenoemde schakelbepalingen, die bijzondere regels van overeenkomstige toepassing verklaren op rechtsverhoudingen waarvoor zij strikt genomen niet zijn geschreven (bijv. art. 3:78 BW).

Transcript of Boom Basics Verbintenissenrecht

Page 1: Boom Basics Verbintenissenrecht

I Inleiding

1 Plaatsbepaling en definitie burgerlijk recht

Burgerlijk recht

Het burgerlijk recht, ook wel aangeduid als privaatrecht of civiel recht, regelt de juridische betrekkingen tussen burgers onderling. De belangrijkste kenbron van burgerlijk recht is het Burgerlijk Wetboek (BW). Het burgerlijk recht valt uiteen in personenrechten vermogensrecht. Het personenrecht kan weer worden onderverdeeld in personen- en familierecht en rechtspersonenrecht.

Vermogensrecht

Het vermogensrecht houdt een regeling in van de rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen vormen. Een vermogen is het geheel van rechten en verplichtingen van een persoon. Het vermogensrecht kan op zijn beurt weer in twee hoofdonderdelen worden verdeeld: goederenrecht en verbintenissenrecht. Bovendien bestaat er een aantal algemene bepalingen dat voor het gehele vermogensrecht van belang is. Het goederenrecht wordt in een ander deel van deze serie behandeld. In dit boekje gaat het om het verbintenissenrecht (Boek 6) en de algemene bepalingen uit Boek 3 die daarvoor van belang zijn.

Systematiek van het wetboek

Het vermogensrecht is neergelegd in de Boeken 3, 5 en 6 van het BW. Uitgangspunt is een rangschikking van de stof van algemeen naar bijzonder (‘gelaagde structuur’). Boek 3 bevat een algemeen deel, dat de genoemde algemene bepalingen bevat. Het goederenrecht is geregeld in de Boeken 3 (bepalingen voor alle goederen) en 5 (bepalingen met betrekking tot zaken). In Boek 6 is het verbintenissenrecht geregeld.Ook binnen de verschillende (onderdelen van de) Boeken bestaat een indeling van algemeen naar bijzonder (bijv. titel 6.5 ‘Overeenkomsten in het algemeen’ tegenover afdeling 6.5.5 ‘Wederkerige overeenkomsten’). Daartegenover staan de zogenoemde schakelbepalingen, die bijzondere regels van overeenkomstige toepassing verklaren op rechtsverhoudingen waarvoor zij strikt genomen niet zijn geschreven (bijv. art. 3:78 BW).

Page 2: Boom Basics Verbintenissenrecht

Inhoud burgerlijk recht

Page 3: Boom Basics Verbintenissenrecht

2 Plaatsbepaling en definitie verbintenissenrecht

Verbintenissenrecht

Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen) onderling en is hoofdzakelijk neergelegd in Boek 6. Het belangrijkste voorbeeld van zo’n rechtsverhouding is de verbintenis.

Verbintenis

De term verbintenis wordt gebruikt in twee betekenissen. Ten eerste duidt de term verbintenis een relatie tussen twee (of meer) personen aan, die als inhoud heeft dat de een (de crediteur of schuldeiser) ergens recht op heeft, waartegenover een daarmee corresponderende verplichting van de ander (de debiteur of schuldenaar) staat. Ten tweede wordt de term verbintenis gebruikt om de betrokken verplichting zelf aan te duiden.

Voorbeelden van verbintenissen: de verplichting van A om € 100 aan B te betalen; de verplichting van K om een koelkast aan L te leveren; de verplichting van X om het grasveld van Y te maaien.

De bronnen van de verbintenis

‘Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit’ (art. 6:1 BW). Voor de totstandkoming van een verbintenis is dus steeds een wettelijke grondslag vereist (zie nader nr. 20). Een van de wettelijke bronnen van verbintenissen is de overeenkomst (art. 6:213 BW).

Page 4: Boom Basics Verbintenissenrecht

3 Rechtshandeling en overeenkomst

Rechtsfeiten

Het recht verbindt aan tal van feiten rechtsgevolgen. Deze rechtsfeiten kunnen worden onderverdeeld in blote rechtsfeiten, zoals geboorte of tijdsverloop, en rechtens relevante handelingen.

Rechtens relevante handelingen

De rechtens relevante handelingen kunnen vervolgens in twee groepen worden gedeeld: de feitelijke handelingen en de rechtshandelingen. Er is sprake van een rechtshandeling wanneer de handeling gericht is op rechtsgevolg, waarmee wordt bedoeld dat de handelende persoon het rechtsgevolg heeft beoogd.

Het maken van een testament is een rechtshandeling, want het is gericht op het rechtsgevolg dat bijvoorbeeld bepaalde personen bepaalde vermogensbestanddelen zullen erven. Het aanrijden van een voetganger is niet gericht op rechtsgevolg, maar onder omstandigheden verbindt het recht er toch een rechtsgevolg aan, namelijk schadeplichtigheid. Deze feitelijke handeling wordt rechtens relevant, doordat het recht er rechtsgevolgen aan verbindt.

Eenzijdige en meerzijdige, gerichte en ongerichte rechtshandelingen

Rechtshandelingen kunnen worden onderscheiden in eenzijdige en meerzijdige. Bij de eenzijdige rechtshandeling treedt het rechtsgevolg in door de wilsuiting van één persoon, zoals bij het hiervoor gegeven voorbeeld van het testament. De eenzijdige rechtshandeling kan gericht zijn tot een geadresseerde of ongericht.

De opzegging van een huurovereenkomst door de huurder is een gerichte rechtshandeling waarbij de verhuurder als geadresseerde fungeert: zonder diens kennisname van de wilsuiting treedt het beoogde rechtsgevolg niet in. Het maken van een testament is een ongerichte rechtshandeling die tot stand komt zonder dat er een geadresseerde aan te pas komt.

Bij de meerzijdige rechtshandeling zijn er corresponderende wilsuitingen van meerdere personen vereist voor het tot stand brengen van het rechtsgevolg.

Overeenkomsten

• Het typische voorbeeld van de meerzijdige rechtshandeling is de overeenkomst (contract). Een overeenkomst is in de regel verbintenisscheppend (obligatoir), maar hoeft dat niet te zijn (zie nr. 20).

De koop (art. 7:1 BW) van een auto is een verbintenisscheppende overeenkomst: aan weerszijden ontstaan verbintenissen, respectievelijk tot betaling van de koopprijs en tot levering van de auto. Kwijtschelding (afstand van recht om niet, zie art. 6:160 BW) is wel een overeenkomst, maar door deze overeenkomst worden geen verbintenissen geschapen.

• De verbintenisscheppende overeenkomst is in de regel wederkerig. Bij een wederkerige overeenkomst nemen partijen tegenover elkaar staande verplichtingen op zich. Een eenzijdige overeenkomst mist dit ‘ruilkarakter’.

Een schenkingsovereenkomst is eenzijdig: alleen degene die schenkt, neemt een verplichting op zich. Een koopovereenkomst is wederkerig: tegenover levering van het gekochte staat betaling van de koopprijs.

Page 5: Boom Basics Verbintenissenrecht

Rechtsfeiten

Beginselen van overeenkomstenrecht

• Verbindende kracht: partijen zijn aan het overeengekomene gebonden (‘pacta sunt servanda’).

• Contractsvrijheid: in beginsel is iedereen vrij al dan niet te contracteren met wie hij wil en kan aan een overeenkomst elke gewenste inhoud worden gegeven (zie echter nr. 9).

• Consensualisme: in beginsel kan een overeenkomst vormvrij worden gesloten; wilsovereenstemming is voldoende (zie echter art. 3:39 BW, waarover nr. 12).

• Relativiteit: overeenkomsten scheppen in beginsel slechts rechten en verplichtingen voor hen die bij de overeenkomst partij zijn (zie hfdst. V; voor uitzonderingen hfdst. VI).

Page 6: Boom Basics Verbintenissenrecht

II Totstandkoming van rechtshandelingen en overeenkomsten

4 Totstandkoming van de rechtshandeling

Rechtshandeling en overeenkomst

Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Voor de totstandkoming van een overeenkomst zijn twee eenzijdige gerichte rechtshandelingen vereist: aanbod en aanvaarding. Eerst zal de rechtshandeling in het algemeen worden behandeld. Daarna komt de overeenkomst aan bod.

Rechtshandelingen

‘Een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’, aldus art. 3:33 BW. Wil en verklaring vormen de constitutieve elementen van de rechtshandeling: bij afwezigheid van een van beide komt de rechtshandeling in beginsel niet tot stand.

Wanneer iemand bij wijze van grap verklaart een brood te willen kopen voor € 10.000, komt in beginsel geen rechtshandeling tot stand, omdat een met de verklaring corresponderende wil ontbreekt. Hetzelfde geldt als een verklaring foutief wordt overgebracht (bijv. schrijffout in brief). Indien iemand een op rechtsgevolg gerichte wil niet openbaart, kan logischerwijs ook geen rechtshandeling tot stand komen, omdat de wil niet kenbaar is.

De wilsverklaring

• Is vormvrij (tenzij anders bepaald, art. 3:37 lid 1 BW) en kan zelfs stilzwijgend geschieden.• Heeft, indien gericht, pas werking indien ze de geadresseerde bereikt, tenzij het niet bereiken

krachtens art. 3:37 lid 3 BW voor rekening van laatstgenoemde komt.• Geldt, indien onjuist overgebracht, toch als verklaring wanneer persoon of middel van

overbrenging door de afzender is gekozen (art. 3:37 lid 4 BW).• Kan worden ingetrokken indien de intrekking de geadresseerde eerder bereikt dan de in te

trekken verklaring zelf (art. 3:37 lid 5 BW).

Gerechtvaardigd vertrouwen als alternatieve grondslag

• Uitgangspunt: voor een rechtshandeling zijn een wil en de daarmee overeenstemmende verklaring nodig (art. 3:33 BW).

• Uitzondering: een rechtshandeling kan ook tot stand komen als de geadresseerde gerechtvaardigd vertrouwt op de gewekte schijn dat de verklaring die hem heeft bereikt, de wil van de afzender representeert (art. 3:35 BW jo. art. 3:11 BW; de geadresseerde moet te goeder trouw zijn).

Wanneer in een auto een bordje hangt waarop staat ‘te koop voor € 3.000’, kan de eigenaar van de auto een aanvaarding van dit aanbod niet afweren met een beroep op het ontbreken van een overeenstemmende wil, omdat de aanvaardende partij erop mag vertrouwen dat het aanbod met de wil van de verkoper overeenstemt. Dit is anders als de eigenaar van de auto per ongeluk ‘€ 3’ op het bordje had geschreven: dan ontbreekt het gerechtvaardigd vertrouwen. Soms kunnen redelijkheid en billijkheid (waarover nr. 14) aan een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staan. Zie HR 12 september 1986, NJ 1987, 267 m.nt. PAS (Westhoff/Spronsen).

• NB In het geval van een geestelijke stoornis (art. 3:34 BW) wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, hetgeen echter niet belet dat een

Page 7: Boom Basics Verbintenissenrecht

rechtshandeling op de alternatieve grondslag van art. 3:35 BW tot stand kan komen.

De verkoper uit het vorige voorbeeld kan een tot stand gekomen koop voor € 3000 niet aantasten met een beroep op een eventuele geestelijke stoornis, omdat de koper zich kan beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen. Dit is anders als de koper op de hoogte is van de geestelijke stoornis, omdat er dan geen sprake zal zijn van gerechtvaardigd vertrouwen: de koper is niet te goeder trouw in de zin van art. 3:11 BW. Vgl. HR 11 december 1959, NJ 1960, 230 m.nt. LEHR (Eelman/Hin).

Vereisten voor het tot stand komen van een rechtshandeling op de alternatieve grondslag

• Verklaring of gedraging van afzender.• Deze wordt op een bepaalde wijze door geadresseerde opgevat.• Geadresseerde mocht deze verklaring of gedraging op genoemde wijze opvatten

(geadresseerde is te goeder trouw in de zin van art. 3:11 BW).

De eis dat de geadresseerde te goeder trouw is, kan meebrengen dat van hem in zekere mate onderzoek naar de werkelijke wil van de ander wordt gevergd. Zo zal een werkgever die een gebrekkig Nederlands sprekende werknemer een in het Nederlands gestelde ontslagverklaring laat tekenen, moeten nagaan of de werknemer zich van de strekking van de verklaring bewust is. Laat hij dit achterwege, dan staat dat aan een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de weg. Zie HR 14 januari 1983, NJ 1983, 457 m.nt. PAS (Hajziani/Van Woerden).

Verklaring

Page 8: Boom Basics Verbintenissenrecht

5 Totstandkoming van de overeenkomst

Centrale eis voor de totstandkoming van de overeenkomst: aanbod en aanvaarding

Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Voor de totstandkoming van een overeenkomst zijn corresponderende wilsverklaringen van partijen vereist. Deze wilsverklaringen worden aanbod en aanvaarding genoemd (art. 6:217 BW). Aanbod en aanvaarding zijn eenzijdige gerichte rechtshandelingen. Correcte aanvaarding doet overeenkomstig art. 3:37 lid 3 BW een overeenkomst tot stand komen.

Aanbod

• Wilsverklaring houdende voorstel tot het sluiten van een overeenkomst.• Moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de belangrijkste verplichtingen (de

kernprestaties; vgl. art. 6:227 BW, anders is er sprake van een uitnodiging tot onderhandelen; bijkomende rechten en verplichtingen kunnen ook voortvloeien uit wet, gewoonte of redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW, waarover nr. 14)).

• Indien aanvaard komt een overeenkomst tot stand (art. 6:217 BW).• Verliest kracht door verwerping (art. 6:221 lid 2 BW), tijdverloop (art. 6:221 lid 1 BW) of

herroeping (art. 6:219 lid 1 BW), maar niet door dood, verlies van handelingsbekwaamheid of bewind van een van de partijen (art. 6:222 BW).

Aanvaarding

• Wilsverklaring houdende acceptatie van overeenkomst zoals voorgesteld in het aanbod.• Doet overeenkomst tot stand komen (art. 6:217 BW).• De aanbieder kan een te late aanvaarding als geldig aanvaarden als hij dit onverwijld

meedeelt (art. 6:223 lid 1 BW; zie ook het geval van lid 2).

Wat als aanbod en aanvaarding van elkaar afwijken?

• Een van het aanbod afwijkende aanvaarding geldt als een nieuw aanbod (art. 6:225 lid 1 BW).

• Is er slechts op ondergeschikte punten verschil tussen aanbod en aanvaarding, dan komt de overeenkomst conform de aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder meteen bezwaar maakt (art. 6:225 lid 2 BW).

Page 9: Boom Basics Verbintenissenrecht

III Vertegenwoordiging

6 Wat is vertegenwoordiging?

Achtergrond van de rechtsfiguur

In tal van situaties is het gewenst dat de rechtsgevolgen van de rechtshandeling niet de feitelijk betrokkene treffen, maar een ander. De aan de lokettist betaalde prijs voor een treinkaartje vloeit niet in zijn vermogen, maar in dat van de Nederlandse Spoorwegen. Het openen van een bankrekening schept geen rechten en verplichtingen tussen de rekeninghouder en degene met wie hij in het gebouw van de bank heeft gesproken, maar tussen de rekeninghouder en de bank zelf (een rechtspersoon). In deze voorbeelden worden de Nederlandse Spoorwegen en de bank vertegenwoordigd. De figuur van de vertegenwoordiging vergroot de mogelijkheid om rechtshandelingen te verrichten in ruime mate, omdat aldus feitelijke betrokkenheid van degene die door de gevolgen van de rechtshandeling wordt getroffen, bij het verrichten van de rechtshandeling zelf niet vereist is.

Definitie van (directe) vertegenwoordiging

Vertegenwoordiging is de rechtsfiguur waarbij een vertegenwoordiger bevoegd is in naam van een ander (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen te verrichten waarvan de rechtsgevolgen de vertegenwoordigde treffen. Er zijn verschillende gevallen van vertegenwoordiging: wettelijke vertegenwoordiging, vertegenwoordiging van een rechtspersoon door zijn bestuurders en vertegenwoordiging krachtens volmacht. De vertegenwoordiging kent geen algemene wettelijke regeling, maar de meeste bepalingen omtrent volmacht komen voor overeenkomstige toepassing bij andere vertegenwoordigingssituaties in aanmerking (art. 3:78 BW).

Gevallen van vertegenwoordiging

• Wettelijke vertegenwoordiging (bijv. ouder, voogd, curator).

Wanneer een vader voor zijn minderjarige dochter een bankrekening opent, doet hij dat op basis van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid.

• Vertegenwoordiging van een rechtspersoon door zijn bestuurders.

Wanneer een directeur van de Nederlandse Spoorwegen treinstellen bestelt, doet hij dit als vertegenwoordiger. De verplichting de koopprijs te betalen treft de rechtspersoon.

• Vertegenwoordiging krachtens volmacht.

Page 10: Boom Basics Verbintenissenrecht

7 Vertegenwoordiging krachtens volmacht

Definitie (art. 3:60 lid 1 BW)

Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten. Deze rechtshandelingen binden de volmachtgever.

De werknemers die in de supermarkt achter de kassa zitten, zijn door hun werkgever gevolmachtigd om koopovereenkomsten te sluiten die in hun gevolgen de werkgever treffen.

Volmachtverlening

• Geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend (art. 3:60 BW).• Is een in beginsel vormvrije rechtshandeling.• Er kan een algemene (voor alle rechtshandelingen) of bijzondere (voor bepaalde

rechtshandelingen) volmacht worden verleend (vgl. art. 3:62 BW).

De gevolmachtigde

• ‘Valt ertussenuit’: hij wordt niet getroffen door de gevolgen van de rechtshandelingen die hij als gevolmachtigde verricht (art. 3:66 lid 1 BW).

• De gevolmachtigde mag handelingsonbekwaam (zie nr. 12) zijn (art. 3:63 lid 1 BW): de gevolgen treffen immers de volmachtgever.

Gevolgen handelen zonder volmacht

Page 11: Boom Basics Verbintenissenrecht

IV Nietigheid en vernietigbaarheid van overeenkomsten

8 Nietigheid van rechtswege of vernietiging

Achtergrond van nietigheid en vernietigbaarheid

Uitgangspunt van het overeenkomstenrecht is het beginsel van contractsvrijheid: partijen mogen aan een overeenkomst in beginsel iedere gewenste inhoud geven. De reikwijdte van dit beginsel wordt begrensd door de gedachte dat overeenkomsten niet tot maatschappelijk onaanvaardbare gevolgen mogen leiden. Zulke overeenkomsten zijn nietig (ongeldig) en hebben derhalve in beginsel geen rechtsgevolg(en).Naast nietigheid kent het recht de figuur van vernietigbaarheid. Het gaat hierbij om de bevoegdheid van een partij de overeenkomst ongeldig te verklaren. Deze bevoegdheid wordt in bepaalde gevallen aan een partij gegeven wanneer haar met de overeenkomst onrecht wordt of dreigt te worden aangedaan.

Plaats van de regelingen

De meeste van de regels over nietigheid en vernietigbaarheid gelden voor alle rechtshandelingen en zijn daarom te vinden in Boek 3. Het belangrijkste toepassingsgebied van deze regels is echter het overeenkomstenrecht. Daarom worden deze regels hier in het kader van het overeenkomstenrecht behandeld.

Vereisten voor nietigheid van een overeenkomst

Er is een nietigheidsgrond aanwezig (zie nr. 9-12).

Vereisten voor vernietiging van een overeenkomst

• Er is een grond voor vernietigbaarheid aanwezig (zie nr. 9-12).• De daartoe bevoegde partij (de belanghebbende) doet een beroep op de betreffende grond

voor vernietigbaarheid.• Dit beroep geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of in rechte (art. 3:49 BW jo.

art. 3:50 en 3:51 BW).

Verschil tussen nietigheid en vernietigbaarheid

Een vernietigbare overeenkomst is in beginsel geldig en blijft dit zolang er geen beroep op een vernietigingsgrond wordt gedaan. Bij vernietiging is sprake van terugwerkende kracht. Een nietige overeenkomst is nooit geldig geweest.

De overeenkomst waarbij Piet zich tegenover Jan verbindt om tegen betaling van € 10.000 Kees te vermoorden, is van rechtswege nietig (art. 3:40 lid 1 BW, zie nr. 9). De ‘aangegane’ verplichtingen kunnen nimmer worden afgedwongen, omdat ze nooit zijn ontstaan. Een koopovereenkomst die is gesloten door iemand die onder curatele staat, is weliswaar vernietigbaar (art. 3:32 lid 2 BW jo. art. 1:381 lid 2 BW, zie nr. 12), maar zolang er niet vernietigd is, blijft de overeenkomst geldig en zijn de ontstane verplichtingen afdwingbaar.

Wat zijn de gevolgen van nietigheid van rechtswege of door vernietiging?

• Er is (bij vernietiging: met terugwerkende kracht) geen overeenkomst tot stand gekomen; de door partijen beoogde rechtsgevolgen treden niet in/vervallen; er ontstaan geen

Page 12: Boom Basics Verbintenissenrecht

verbintenissen (bij nietigheid van rechtswege) of deze worden met terugwerkende kracht ongeldig (bij vernietiging, art. 3:53 lid 1 BW).

• Hetgeen reeds is gepresteerd, geldt als onverschuldigd betaald (zie nr. 50); eventuele overdrachten zijn door het ontbreken van een titel ongeldig (art. 3:84 lid 1 BW, waarover het deel over goederenrecht in deze serie).

• Partiële nietigheid (art. 3:41 BW): wanneer de nietigheidsgrond of vernietigingsgrond slechts een deel van een overeenkomst betreft, dan blijft deze voor het overige in stand, tenzij het nietige en het geldige deel met elkaar in onverbrekelijk verband staan.

Wanneer in een overeenkomst met betrekking tot de koop van een huis voor ƒ 65.000 wordt bedongen in de notariële akte slechts ƒ 50.000 als koopprijs te vermelden, brengt de nietigheid van dit laatste beding niet noodzakelijkerwijs nietigheid van de gehele koopovereenkomst met zich. Zie HR 16 november 1984, NJ 1985, 624 m.nt. CJHB (Buena Vista).

Page 13: Boom Basics Verbintenissenrecht

9 Strijd met wet, goede zeden of openbare orde als grond voor nietigheid of vernietigbaarheid (art. 3:40 BW)

Algemeen

Art. 3:40 BW houdt een toetsingskader in met betrekking tot de geoorloofdheid van overeenkomsten. Is op basis van toetsing de conclusie dat de overeenkomst in kwestie niet geoorloofd is, dan betekent dit dat deze nietig (soms: vernietigbaar) is. Hiermee vormt het artikel een van de uitzonderingen op het uitgangspunt van contractsvrijheid.

Wat wordt getoetst?

• Het sluiten van de overeenkomst (verrichten van de rechtshandeling zelf, art. 3:40 lid 2 BW).

De koopovereenkomst waarin een prijs wordt bedongen die strijdig is met wettelijke prijsvoorschriften, is nietig. De wet verbiedt het aangaan van deze overeenkomst. Zie HR 11 mei 1951, NJ 1952, 127 (Flora/Van der Kamp).

• De inhoud van de overeenkomst (de overeengekomen prestaties, art. 3:40 lid 1 BW).

Het beding in een koopovereenkomst dat ertoe verplicht dat slechts een deel van de koopsom in de notariële akte zal worden vermeld, ziet op een verboden prestatie, wat tot nietigheid leidt. Zie HR 16 november 1984, NJ 1985, 624 m.nt. CJHB (Buena Vista).

• De strekking van de overeenkomst (de voor beide partijen voorzienbare gevolgen en kenbare motieven, art. 3:40 lid 1 BW).

Een fabricageovereenkomst ter zake van metalen kammen die voor beide partijen als kenbaar gevolg heeft dat er in de betrokken fabriek verboden veranderingen moeten worden aangebracht, heeft een verboden strekking, wat nietigheid meebrengt, terwijl er met de overeengekomen prestaties zelf niets mis is. Zie HR 11 mei 1951, NJ 1952, 128 m.nt. PhANH (Burgman/Aviolanda).

Waaraan wordt getoetst?

• Goede zeden en openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW).

In strijd met de goede zeden is de overeenkomst waarbij een moeder-voogdes met haar gewezen echtgenoot overeenkomt tegen betaling mee te werken aan haar ontheffing uit de voogdij. Zie HR 27 maart 1930, NJ 1930, 1250 m.nt. PS (B./P.).

De overeenkomst tussen een politieke partij en een verkiezingskandidaat annex partijlid die laatstgenoemde verplicht een gewonnen zetel ter beschikking van de partij te stellen bij het beëindigen van het lidmaatschap, is strijdig met de openbare orde. Zie HR 18 november 1988, NJ 1990, 564 (Partido Democratico Arubano/Oduber).

• De wet in formele zin (art. 3:40 lid 2 BW, tenzij de bepaling niet de strekking heeft geldigheid van rechtshandelingen aan te tasten, art. 3:40 lid 3 BW).

Art. 6:246 BW bepaalt dat een beding waarbij de bevoegdheid om een beding uit de algemene voorwaarden met een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen wordt uitgesloten, nietig is.

Art. 23 lid 2 sub c Wet op het notarisambt verbiedt de notaris onder meer borg te staan voor schulden van anderen. In het derde lid van dit artikel wordt echter uitdrukkelijk bepaald dat dit verbod de rechtsgeldigheid van een in strijd met dit voorschrift verrichte rechtshandeling

Page 14: Boom Basics Verbintenissenrecht

niet aantast, zodat art. 3:40 lid 2 BW hier niet van toepassing is. Vgl. art. 3:40 lid 3 BW.

De werking van art. 3:40 BW

• De formulering van art. 3:40 BW lijkt erop te wijzen dat van de zes denkbare combinaties van toetsingsmaatstaf en hetgeen wordt getoetst, er slechts drie rechtens relevant zijn. Uit de uitwerking in het schema hierna blijkt echter dat de niet door art. 3:40 BW genoemde combinaties voor indirecte toepassing in aanmerking komen.

• Behalve aan de rechtsgevolgen algehele nietigheid of vernietigbaarheid valt nog te denken aan partiële nietigheid (zie nr. 8).

Voorbeelden

• In meer eenvoudige gevallen gaat het om een directe toetsing binnen een van de drie in de wettekst genoemde vakken uit het hierna getoonde schema:

De koopovereenkomst waarin een prijs wordt bedongen die strijdig is met wettelijke prijsvoorschriften, is nietig. Zie HR 11 mei 1951, NJ 1952, 127 (Flora/Van der Kamp).

Tabel 1. Nietigheidstoetsing op grond van art. 3:40 BWSluiten van de overeenkomst

Inhoud van de overeenkomst

Strekking van de overeenkomst

Strijd met wet in formele zin

Nietigheid (lid 2) (maar indien de bepaling slechts een van de partijen wil beschermen, vernietigbaarheid)

Geen directe toets (maar het zal doorgaans in strijd met de openbare orde zijn, zich tot onwettige prestaties te verplichten; indirecte toetsing via lid 1)

Geen directe toets (maar een onwettige strekking zal doorgaans in strijd zijn met goede zeden of openbare orde; indirecte toetsing via lid 1)

Strijd met goede zeden of openbare orde

Geen directe toets (maar een overeenkomst waarvan sluiting in strijd is met goede zeden of openbare orde, zal dit doorgaans ook naar inhoud of strekking zijn; indirecte toetsing via lid 1)

Nietigheid (lid 1) Nietigheid (lid 1)

• Lastiger zijn de gevallen waarin er een indirecte toets plaatsvindt:

Een fabricageovereenkomst die voor beide partijen als kenbaar gevolg heeft dat er in de betrokken fabriek handelingen moeten worden verricht die door de wet verboden zijn, heeft een strekking die in strijd is met de wet en dus ook met de goede zeden. Zie HR 11 mei 1951, NJ 1952, 128 m.nt. PhANH (Burgman/Aviolanda).

Sibelo verkoopt de inventaris en de goodwill van een seksclub aan Lamet. Hoewel het sluiten van een dergelijke overeenkomst niet door de wet wordt verboden, is zij in beginsel toch nietig. Tot haar strekking behoort namelijk exploitatie van een seksclub (schending van art. 250bis Sr) en deze (toentertijd) met de wet strijdige strekking zal doorgaans ook in strijd zijn met de openbare orde. In dit geval ging laatstgenoemd uitgangspunt echter niet op, nu in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen schending van art. 250bis Sr niet langer per se strijdig met de openbare orde is. Zie HR 2 februari 1990, NJ 1991, 265 (Club 13).

Page 15: Boom Basics Verbintenissenrecht

10 Bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden als grond voor vernietigbaarheid

Algemeen (art. 3:44 lid 1 BW)

Komt een overeenkomst door (causaal verband is vereist) bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand, dan is deze vernietigbaar. De achtergrond van deze regels is dat het maatschappelijk ongewenst wordt geacht dat iemand gehouden kan worden aan verplichtingen die hij onder invloed van een van deze omstandigheden is aangegaan.

Bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW)

• Iemand beweegt een ander tot het sluiten van een overeenkomst door deze ander of een derde onrechtmatig (vgl. nr. 38) met nadeel te bedreigen.

• De bedreiging moet van een zekere objectieve ernst zijn (art. 3:44 lid 2 slotzin BW).

In beginsel niet onrechtmatig is het dreigen met de executie van een vonnis. Wel als onrechtmatig geldt bedreiging met fysiek geweld. Bedreiging moet steeds als onrechtmatig worden aangemerkt, indien zij geschiedt met het doel iets gedaan te krijgen of iets te verkrijgen waarop men geen recht heeft.

Bedrog (art. 3:44 lid 3 BW)

• Iemand beweegt een ander tot het sluiten van een overeenkomst.• Hij doet dit door enige opzettelijk (vgl. nr. 11 over dwaling) daartoe gedane onjuiste

mededeling/onterechte verzwijging/een andere kunstgreep.• NB Onware aanprijzingen in algemene bewoordingen vormen op zichzelf geen bedrog. De

verkoper van een schilderij die zijn koper met een door hem vervalst rapport tot de onjuiste overtuiging brengt dat het om een Rembrandt gaat en hem zo tot koop beweegt, pleegt bedrog.

Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW)

• Iemand weet of moet begrijpen dat bijzondere omstandigheden, zoals een dwangpositie of een geestelijke conditie die het overzien van de eigen belangen sterk bemoeilijkt, een ander bewegen tot het sluiten van een overeenkomst.

• Hij bevordert desondanks het tot stand komen van die overeenkomst.• Wat hij weet of moet begrijpen, zou hem daarvan behoren te weerhouden.

De depressieve mevrouw Feierabend leent ƒ 8000 van Van Elmbt en verleent hem in ruil daarvoor een optierecht op haar huis. Vaststaat dat Van Elmbt weet dat de grootste wens en zorg van mevrouw Feierabend juist is haar huis te behouden. Mevrouw Feierabend kan een beroep doen op misbruik van omstandigheden. Zie HR 29 mei 1964, NJ 1965, 104 m.nt. GJS (Van Elmbt/Feierabend).

Page 16: Boom Basics Verbintenissenrecht

11 Dwaling als grond voor vernietigbaarheid

Dwaling: een onjuiste voorstelling van zaken

Geregeld zal bij het sluiten van een overeenkomst een van de partijen een niet geheel juiste voorstelling van zaken hebben. Het zou het rechtsverkeer frustreren indien dit steeds tot aantastbaarheid van de overeenkomst zou leiden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan degene die een onjuiste voorstelling van zaken had (dwaling), hierop met vrucht een beroep doen en de overeenkomst vernietigen.

Vereisten voor vernietigbaarheid op grond van dwaling (art. 6:228 BW)

• De overeenkomst komt tot stand onder invloed van dwaling (een onjuiste voorstelling van zaken).

• De overeenkomst zou bij een juiste voorstelling van zaken niet zijn gesloten (causaal verband is vereist).

• Een van de drie navolgende omstandigheden a, b of c heeft zich voorgedaan:

a Dwaling te wijten aan een inlichting van de wederpartij (lid 1 sub a)

• De dwaling is te wijten aan een (onjuiste) inlichting van de wederpartij.• Deze mocht niet aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou zijn

gesloten.• NB Aanprijzingen in algemene bewoordingen leveren geen grond voor vernietiging wegens

dwaling op.

Wanneer Wisman aangeeft dat hij een kraan waarvoor een kentekenbewijs zal worden afgegeven, wil kopen en Booy meedeelt dat voor de kraan die hij te koop aanbiedt, zeker een kentekenbewijs zal worden afgegeven, levert de onwaarheid van deze mededeling een grond tot vernietiging op van de met betrekking tot deze kraan tussen Booy en Wisman gesloten koopovereenkomst. Zie HR 21 januari 1966, NJ 1966, 183 (Booy/Wisman). Als de regels op grond waarvan het kentekenbewijs is geweigerd, pas na de koop zouden zijn ingevoerd, zou het beroep op dwaling van Wisman zijn gestrand op het feit dat het hier een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft (art. 6:228 lid 2 BW).

b Ongeoorloofd zwijgen van de wederpartij (lid 1 sub b)

• De wederpartij heeft relevante informatie.• De wederpartij weet of behoort te weten dat die informatie voor de dwalende van essentieel

belang is voor het sluiten van de overeenkomst.• De wederpartij moet er rekening mee houden dat de ander dwaalt.• De wederpartij heeft ondanks haar spreekplicht de dwalende niet ingelicht.

Van der Beek koopt een woning van Van Dartel. Van Dartel weet dat de gemeente heeft aangekondigd het huis te zullen opvorderen, maar verzwijgt dit voor Van der Beek. Van der Beek kan de koopovereenkomst vernietigen op grond van dwaling, daar Van Dartel relevante informatie, waarvan hij moest begrijpen dat deze voor zijn wederpartij van belang was, verzweeg, terwijl hij moest begrijpen dat Van der Beek niet van de werkelijke stand van zaken op de hoogte was. Zie HR 30 november 1973, NJ 1974, 97 m.nt. GJS (Van der Beek/Van Dartel).

• NB De mededelingsplicht van de wederpartij prevaleert boven de op art. 6:228 lid 2 BW (waarover hierna) te baseren onderzoeksplicht van de dwalende.

Page 17: Boom Basics Verbintenissenrecht

Een autoverkoper die van een ernstig gebrek wist en dit aan de koper had moeten meedelen, kan een beroep op dwaling van de koper niet afweren met de stelling dat de koper de dwaling aan zichzelf te wijten heeft omdat deze niet voldoende onderzoek heeft gedaan. Zie HR 21 december 1990, NJ 1991, 251 (Van Geest/Nederlof).

c Wederzijdse dwaling (lid 1 sub c)

• Beide partijen gaan van dezelfde onjuiste veronderstelling uit.• Bij een juiste voorstelling van zaken harerzijds had de wederpartij moeten begrijpen dat de

dwalende door de juiste gegevens van de overeenkomst zou zijn afgehouden.

Bij het sluiten van een koopovereenkomst met betrekking tot een auto gaat zowel koper Vijverberg als verkoper Gerards uit van de onjuiste veronderstelling dat de stand van de kilometerteller ten tijde van de verkoop het werkelijke aantal met de auto gereden kilometers aangeeft. Vaststaat dat indien Gerards van de ware stand van zaken op de hoogte zou zijn geweest, hij zou hebben moeten begrijpen dat dit Vijverberg van het onder deze voorwaarden sluiten van de overeenkomst zou hebben afgehouden. Vijverberg kan de overeenkomst met een beroep op dwaling vernietigen. Zie HR 20 juni 1993, NJ 1994, 291 m.nt. CJHB (Gerards/Vijverberg).

Algemene uitzondering op de vernietigbaarheid (lid 2)

Geen vernietigbaarheid wegens dwaling indien de dwaling een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of in verband met de aard van de overeenkomst (bijv. verdiscontering dwalingskans), verkeersopvattingen (bijv. onderzoeksplicht dwalende) of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.

Brom koopt voor ƒ 125 een zilveren beker van Schoonenberg. Achteraf blijkt de beker van onschatbare waarde te zijn. Schoonenberg beroept zich op dwaling. Hoewel er is voldaan aan de hiervoor onder c genoemde voorwaarden, strandt het beroep op dwaling op de algemene uitzondering omdat, aldus de Hoge Raad, ‘naar de redelijke, in het verkeer gangbare opvatting degene die een hem toebehorende zaak tegen een overeengekomen contraprestatie van de hand doet, daarmede de kans prijs geeft dat de zaak achteraf zal blijken hoedanigheden te bezitten waarvan hij het ten tijde van den verkoop geen vermoeden kon hebben’. Zie HR 19 juni 1959, NJ 1960, 59 m.nt. HB (Kantharos van Stevensweert).

Page 18: Boom Basics Verbintenissenrecht

12 Andere gronden voor nietigheid en vernietigbaarheid

Handelingsonbekwaamheid en geestelijke stoornis

Uitgangspunt van het burgerlijk recht is dat iedere persoon bekwaam is tot het sluiten van overeenkomsten (zie art. 3:32 lid 1 BW). Op dit uitgangspunt bestaat een aantal uitzonderingen. De achtergrond van deze uitzonderingen is het beschermen van personen die geacht worden de gevolgen van hun handelen niet geheel te kunnen overzien. Het begrip ‘handelingsonbekwaamheid’ moet worden onderscheiden van het begrip ‘geestelijke stoornis’.

Handelingsonbekwaamheid

• Steeds op grond van een wettelijke uitzondering op het beginsel van handelingsbekwaamheid (art. 3:32 lid 1 BW).

• Minderjarigheid leidt tot handelingsonbekwaamheid, tenzij wordt gehandeld met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger (art. 1:234 lid 1 BW; deze kan slechts worden gegeven voor een bepaalde rechtshandeling of een bepaald doel, art. 1:234 lid 2 BW; bij rechtshandelingen die een dergelijke minderjarige normaal gesproken zelfstandig verricht, wordt toestemming verondersteld (art. 1:234 lid 3 BW)).

• Onder curatele gestelden zijn handelingsonbekwaam (art. 1:381 lid 2 BW), tenzij wordt gehandeld met toestemming van de curator (art. 1:381 lid 3 BW) of voor levensonderhoud ter beschikking gesteld geld overeenkomstig dit doel wordt gebruikt (art. 1:381 lid 5 BW).

Nietigheid of vernietigbaarheid bij handelingsonbekwaamheid (art. 3:32 lid 2 BW)

• Eis: handelingsonbekwaamheid.• Gevolg: de overeenkomst is vernietigbaar.• NB Een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen zal de wederpartij, anders dan in geval van

geestelijke stoornis, niet kunnen baten (art. 3:35 BW beschermt alleen tegen het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil, zie nr. 4); dit hangt samen met het karakter van de figuur van handelingsonbekwaamheid, die beoogt bepaalde personen een bijzondere bescherming te verschaffen.

Nietigheid of vernietigbaarheid bij geestelijke stoornis (art. 3:34 lid 2 BW)

• Eis I: geestelijke stoornis (‘feitelijke onbekwaamheid’) bij handelende.• Eis II: deze stoornis belette een redelijke waardering van de betrokken belangen of heeft

invloed gehad bij de verklaring.• Gevolg: de overeenkomst is vernietigbaar.• NB Vernietiging zal, anders dan in geval van handelingsonbekwaamheid, niet slagen indien

de wederpartij zich op gerechtvaardigd vertrouwen kan beroepen (art. 3:35 BW; zie nr. 4).

0. Onder invloed van een geestelijke stoornis sluit Jacob een koopovereenkomst met betrekking tot een speedboot. De geestelijke stoornis is niet kenbaar voor de verkoper. Bij zinnen gekomen wil Jacob de koopovereenkomst vernietigen. De verkoper doet een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW.

1. De onder curatele gestelde Willem sluit eenzelfde overeenkomst. Zijn curator wil deze vernietigen. Opnieuw doet de verkoper een beroep op vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW.

In geval 1 slaagt het beroep van de verkoper, want art. 3:35 BW beschermt tegen het

Page 19: Boom Basics Verbintenissenrecht

ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil in geval van gerechtvaardigd vertrouwen. In geval 2 faalt het beroep, want het gaat hier niet om het eventueel ontbreken van de wil, maar om het zelfstandige beletsel van handelingsonbekwaamheid.

Nietigheid bij schending van vormvoorschriften (art. 3:39 BW)

• Eis: een overeenkomst is niet verricht in de door de wet voorgeschreven vorm.• Gevolg: de overeenkomst is nietig, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

Het uitgangspunt van het overeenkomstenrecht is consensualisme (zie nr. 3): overeenkomsten komen tot stand door enkele wilsovereenstemming; aan vormvereisten hoeft niet te worden voldaan. Op dit uitgangspunt bestaan enkele uitzonderingen. Zo zijn niet bij notariële akte opgemaakte huwelijkse voorwaarden nietig (art. 1:115 lid 1 BW).

Page 20: Boom Basics Verbintenissenrecht

V Rechtsgevolgen van de overeenkomst tussen partijen

13 De overeengekomen rechtsgevolgen

Een overeenkomst heeft de overeengekomen rechtsgevolgen (vgl. art. 6:248 lid 1 aanhef BW)

• Het ontstaan van verbintenissen (zie nr. 2-3 en 20).• Bepalend voor de inhoud van een schriftelijke overeenkomst zijn alle omstandigheden van

het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen; zie HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. C.E. du Perron.

• Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen, en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; zie HR 13 maart 1981, NJ 1983, 635 m.nt. CJHB.

Haviltex koopt een snijmachine van Ermes. In de koopovereenkomst staat dat de koper het recht heeft de machine ‘terug te geven’. Op zeker moment stuurt Haviltex een brief aan Ermes waarin staat geschreven dat Haviltex de machine ‘teruggeeft’. Een louter grammaticale uitleg van de overeenkomst zou meebrengen dat dit zonder meer mag, maar leert ons bijvoorbeeld niets over een eventuele verplichting tot terugbetaling van de koopprijs en een eventuele verplichting tot het motiveren van de teruggave. Bij de vaststelling van de inhoud van een overeenkomst gaat het om juridische uitleg, die moet geschieden volgens het hiervoor genoemde criterium. Aldus kan wel een antwoord op de gestelde vragen worden gevonden. Zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. CJHB (Ermes/Haviltex).

• Indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd, winnen de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen, en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is; zie HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. C.E. du Perron.

• Er zijn grenzen aan wat partijen kunnen overeenkomen: deze worden gesteld door wet, goede zeden en openbare orde (art. 3:40 BW; zie nr. 9).

Page 21: Boom Basics Verbintenissenrecht

14 Overige rechtsgevolgen

Een overeenkomst heeft voorts de rechtsgevolgen die naar de aard van de overeenkomst voortvloeien uit (art. 6:248 lid 1 e.v. BW)

• Wet: voor tal van situaties geeft de wet aanvullende voorschriften die gelden als partijen niet anders zijn overeengekomen (aanvullend (regelend) recht), of waarvan partijen niet kunnen afwijken (dwingend recht).

Wanneer partijen slechts overeenkomen dat de ene een bepaalde auto zal leveren en de andere daarvoor een bepaalde prijs zal betalen, dan wordt hun verhouding voor het overige beheerst door de regels van titel 7.1 omtrent koop. Voor zover het regelend recht betreft, kunnen partijen van de wet afwijken. Waar bijvoorbeeld art. 7:26 lid 2 BW bepaalt dat bij aflevering moet worden betaald, kunnen partijen overeenkomen dat later mag worden betaald. Van dwingendrechtelijke bepalingen kan niet worden afgeweken: partijen kunnen niet geldig overeenkomen dat een consument-koper de koopprijs geheel vooruit moet betalen (art. 7:26 lid 2 BW).

• Gewoonte: wanneer het in een bepaalde contractuele verhouding gebruikelijk is dat partijen bepaalde verplichtingen op zich nemen, hoeven deze niet expliciet te worden overeengekomen om uit de overeenkomst voort te vloeien.

Indien het algemeen gebruikelijk is dat bij elektrische wekkers batterijen worden meegeleverd, dan is de verkoper van een elektrische wekker verplicht batterijen mee te leveren, ook al is dat niet expliciet overeengekomen. Partijen kunnen overigens overeenkomen van een gewoonte af te wijken.

• Redelijkheid en billijkheid: deze eisen kunnen zelfstandig aanvullende verplichtingen en rechten voor contractspartijen in het leven roepen (aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid). Wat de eisen van redelijkheid en billijkheid in een bepaald geval meebrengen, moet worden vastgesteld conform art. 3:12 BW. Dit artikel noemt ‘algemene erkende rechtsbeginselen, (...) de in Nederland levende rechtsovertuigingen en (...) de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken’, als factoren die bepalend zijn voor wat redelijkheid en billijkheid inhouden.

Bij een duurovereenkomst, bijvoorbeeld een distributieovereenkomst, kan, ook indien in de overeenkomst niets over beëindiging van de overeenkomst is geregeld, op grond van redelijkheid en billijkheid een opzegbevoegdheid worden aangenomen.

Beperkende werking van redelijkheid en billijkheid

Art. 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (beperkende werking van redelijkheid en billijkheid). Dit kan zowel betrekking hebben op het overeengekomene als op een regel die voortvloeit uit wet of gewoonte.

Bepalend zijn dus de gegeven omstandigheden. Bij het beantwoorden van bijvoorbeeld de vraag of een beroep op een beding waarin aansprakelijkheid wordt uitgesloten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zijn onder meer relevant de mate van schuld aan de betreffende schade, de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, en de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest. Zie HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 m.nt. GJS (Saladin/HBU).

Page 22: Boom Basics Verbintenissenrecht

De gemeente Stein verhuurt een kraan aan Driessen. Door bewuste roekeloosheid aan de kant van de gemeente voldoet de kraan niet aan de veiligheidseisen. De kraan veroorzaakt schade, die terug te voeren is op de onveiligheid van de kraan. Driessen spreekt de gemeente aan tot vergoeding van de schade. De gemeente beroept zich op een clausule uit het huurcontract, waarin elke aansprakelijkheid wordt uitgesloten. Dit beroep is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, met name vanwege de mate van schuld. Het beding is niet ongeldig, maar blijft voor één keer buiten toepassing. Zie HR 12 december 1997, NJ 1998, 208 (Stein/Driessen).

In geval van een overeenkomst tussen een rederij en een werf, die behoren tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar te doen hebben en waarin standaardisering van overeenkomsten door algemene voorwaarden (de wettelijke regeling van de algemene voorwaarden, waarover nr. 15, is hier niet van toepassing omdat het hier om ‘grote’ rechtspersonen gaat) met exoneraties een alledaags verschijnsel is, zal een bepaling die de aansprakelijkheid beperkt, niet snel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Zie HR 31 december 1993, NJ 1995, 389 m.nt. CJHB (Matatag/De Schelde).

Page 23: Boom Basics Verbintenissenrecht

15 Algemene voorwaarden

Achtergrond van de regeling

Door middel van algemene voorwaarden is het mogelijk overeenkomsten die dikwijls op nagenoeg dezelfde wijze worden gesloten, op een goedkope en efficiënte wijze van een uitgebreide regeling te voorzien. Het gevaar van algemene voorwaarden is echter dat ze (zeer) bezwarend kunnen zijn voor de wederpartij van degene die de voorwaarden heeft opgesteld. De wettelijke regeling over de algemene voorwaarden ziet met name op het keren van dit gevaar, door onredelijk bezwarende bedingen bloot te stellen aan de mogelijkheid van vernietiging (zie nr. 8). Op de vernietigingsgronden uit deze afdeling kan geen beroep worden gedaan door de in art. 6:235 lid 1 BW genoemde wederpartijen (‘grote’ rechtspersonen); zij kunnen zich echter wel beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW; zie nr. 14).

Definitie algemene voorwaarden (art. 6:231 sub a BW)

• Eén of meer schriftelijke bedingen.• Opgesteld om in meer overeenkomsten te worden opgenomen.• De bedingen zien niet op de kernprestaties (kernprestaties zijn de prestaties zonder welke er

geen bepaalbaarheid van verbintenissen in de zin van art. 6:227 BW zou zijn en er dus geen overeenkomst tot stand zou komen; zie HR 19 september 1997, NJ 1998, 6 (Assoud/SNS)).

Hoe worden algemene voorwaarden onderdeel van de overeenkomst?

• Door als geheel voorwerp te zijn van aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW jo. art. 6:232 BW jo. art. 3:33 en 3:35 BW).

• Niet nodig is dus dat de wederpartij van de gebruiker (degene die de algemene voorwaarden in een overeenkomst gebruikt) de inhoud van de voorwaarden kent (art. 6:232 BW).

Twee gronden van vernietigbaarheid van bedingen in algemene voorwaarden (art. 6:233 BW)

• Het beding is onredelijk bezwarend voor de wederpartij (sub a).• De wederpartij heeft geen redelijke mogelijkheid (zie art. 6:234 BW) gekregen om van de

voorwaarden kennis te nemen (sub b).• Zie voor wijze en rechtsgevolgen van vernietiging nr. 8.

Wanneer is er sprake van een onredelijk bezwarend beding?

• De omstandigheden van het geval zijn beslissend: aard en overige inhoud overeenkomst, wijze van totstandkoming van de voorwaarden, wederzijdse kenbare belangen enzovoort (art. 6:233 sub a BW).

• Een wederpartij die consument is, kan bovendien een beroep doen op de lijsten van art. 6:236 BW (zwarte lijst) en 6:237 BW (grijze lijst), waarin met betrekking tot een aantal specifieke bedingen voor de consument-wederpartij een gunstige bewijspositie wordt gecreëerd. Bedingen uit de zwarte lijst worden als onredelijk bezwarend aangemerkt: tegenbewijs is niet mogelijk, zodat deze bedingen in feite verboden zijn. Bedingen uit de grijze lijst worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn: het staat de gebruiker vrij te bewijzen dat het beding in dit geval de toetsing van art. 6:233 sub a BW kan doorstaan.

Als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt een beding dat de ontbindingsbevoegdheid uitsluit of beperkt (art. 6:236 sub b BW). Een beding dat de gebruiker een ongebruikelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn voor nakoming geeft, wordt vermoed onredelijk

Page 24: Boom Basics Verbintenissenrecht

bezwarend te zijn (art. 6:237 sub e BW). Ook een beding dat de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van aansprakelijkheid (art. 6:237 sub f BW), wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

De mogelijkheid een beroep te doen op de onredelijk bezwarendheid van een algemene voorwaarde staat niet in de weg aan een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid (zie nr. 14). De wederpartij van de gebruiker kan hier kiezen voor een van de twee. Zie HR 14 juni 2002, NJ 2003, 112 m.nt. JH (Bramer/Hofman & Colpro).

Wanneer heeft de wederpartij een redelijke mogelijkheid gekregen om van de voorwaarden kennis te nemen (art. 6:234 BW)?

• Terhandstelling aan de wederpartij voor of bij het sluiten van de overeenkomst.• Indien terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is: als de gebruiker meedeelt dat de

voorwaarden bij hem ter inzage liggen dan wel zijn gedeponeerd bij een Kamer van Koophandel of de griffie van het gerecht, en hij ze op verzoek aan de wederpartij toezendt.

Wanneer een leverancier algemene voorwaarden niet aan een koper ter hand heeft gesteld (art. 6:234 lid 1 onder a BW), moet worden vastgesteld of de omstandigheden van het geval al dan niet tot de gevolgtrekking leiden dat ter hand stellen van de voorwaarden in het onderhavige geval redelijkerwijs niet mogelijk was. Pas daarna wordt toegekomen aan de vraag of een van de in art. 6:234 lid 1 onder b BW genoemde redelijke mogelijkheden tot kennisname van de voorwaarden is geboden. Zie HR 6 april 2001, NJ 2002, 385 m.nt. HJS (VNP/Havrij).

Op de vernietigingsgrond ‘ontbreken van een redelijke mogelijkheid tot kennisname’ kan geen beroep worden gedaan indien de wederpartij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met het betreffende beding bekend was of geacht kon worden dat te zijn; ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op art. 6:233 sub b BW jo. art. 6:234 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vgl. nr. 14). Zie HR 1 oktober 1999, NJ 2000, 207 m.nt. JH (Geurtzen/Kampstaal).

Page 25: Boom Basics Verbintenissenrecht

VI Overeenkomst en derden

16 Derdenwerking van overeenkomsten

Uitgangspunt en uitzonderingen

Overeenkomsten doen in beginsel alleen voor en tussen partijen rechten en verplichtingen ontstaan (relativiteitsbeginsel, zie nr. 4). Op dit beginsel bestaat een aantal wettelijke uitzonderingen, neergelegd in afdeling 6.5.4. Ook in de rechtspraak zijn uitzonderingen op het genoemde uitgangspunt aangenomen. Het gaat hierbij om aan exoneratieclausules verleende derdenwerking: onder bijzondere omstandigheden kan een derde zich beroepen op een exoneratieclausule uit een overeenkomst waarbij hij geen partij is.

Page 26: Boom Basics Verbintenissenrecht

17 Aanvaarding van derdenwerking in de rechtspraak

Uitzonderingen op het relativiteitsbeginsel in de rechtspraak: derdenwerking van exoneratiebedingen

• Een algemene regel hieromtrent laat zich uit de jurisprudentie niet afleiden; rechtvaardiging voor de derdenwerking moet worden gevonden in de omstandigheden van het geval, zoals geschiedt bij de hierna gegeven bijzondere regels.

• Een derde moet een exoneratieclausule in redelijkheid tegen zich laten gelden, wanneer hij bij degene die zich op het beding beroept, het vertrouwen heeft gewekt dat laatstgenoemde zich jegens hem op het beding kan beroepen.

De Klerk laat uien van hemzelf en Noordermeer gassen door Roteb. De uien raken door een fout van Roteb onbruikbaar. Roteb kan zich, aangesproken door Noordermeer, ook jegens hem op de exoneratie uit zijn overeenkomst met De Klerk beroepen, nu Noordermeer ertoe had bijgedragen dat Roteb ‘(...) ervan heeft kunnen uitgaan dat die aansprakelijkheidsbeperking voor alle (...) uien zou gelden (...)’. Zie HR 7 maart 1969, NJ 1969, 249 m.nt. GJS (Gegaste uien).

• Een derde moet een exoneratieclausule in redelijkheid tegen zich laten gelden, wanneer de aard van de overeenkomst en het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie tussen de derde en degene die zich op het beding beroept, dit meebrengen.

Makro moet het exoneratiebeding van Securicor uit de vervoersovereenkomst tussen laatstgenoemde en Vlaer en Kol, de bank van Makro, tegen zich laten gelden, nu Makro het te vervoeren geld dagelijks aan Securicor toevertrouwde. Zie HR 12 januari 1979, NJ 1979, 362 m.nt. ARB (Securicor).

Page 27: Boom Basics Verbintenissenrecht

18 Derdenwerking met wettelijke grondslag

Kwalitatieve rechten (art. 6:251 BW)

• Een kwalitatief recht is een uit overeenkomst voortvloeiend recht dat zodanig in verband met een bepaald goed staat dat slechts degene die het goed heeft, belang bij dit recht heeft.

De overeenkomst tot het gedurende een bepaalde tijd verrichten van onderhoud aan een bepaalde auto schept een recht, waarbij slechts degene die de auto heeft, belang heeft.

• Een kwalitatief recht gaat bij overdracht onder bijzondere titel (bijv. op grond van koop) van het goed waarmee het in bijzondere relatie staat, van rechtswege mee over op de verkrijger (art. 6:251 lid 1 BW).

• Ook de plicht tot het verrichten van een bedongen tegenprestatie gaat mee over (art. 6:251 lid 2 BW).

• NB De verkrijger kan tegen de wederpartij bij de overeenkomst een verklaring van niet-aanvaarding richten; ook kan uit de rechtshandeling waarbij het goed wordt overgedragen, voortvloeien dat het recht niet mee overgaat (art. 6:251 lid 3 en 4 BW).

Wanneer de auto uit het vorige voorbeeld wordt verkocht en geleverd, gaat het recht op onderhoud van rechtswege mee over op de koper, tenzij bijvoorbeeld de verkrijger een verklaring van niet-aanvaarding aan zijn wederpartij richt.

Kwalitatieve verplichtingen (art. 6:252 BW)

• Een kwalitatieve verplichting is een bij overeenkomst bedongen plicht van een partij iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, waarbij is bepaald dat deze plicht ook zal rusten op rechtsverkrijgenden van de betreffende eigenaar.

• Notariële akte van de overeenkomst waarbij de verplichting is bedongen, en inschrijving in de openbare registers is vereist.

• Bij overgang onder bijzondere titel van het goed gaat de verplichting mee (art. 6:252 lid 1 BW), evenals het eventuele bedongen recht op een vergoeding (art. 6:252 lid 4 BW).

• Inschrijving van de verplichting werkt niet tegen derden met een ouder recht (art. 6:252 lid 3 BW), zoals iemand die vóór de inschrijving van de verplichting beslag heeft gelegd op het registergoed.

De contractuele verplichting die de eigenaar van een stuk grond op zich neemt om dit niet te bebouwen, kan in de vorm van een kwalitatieve verplichting worden gegoten. Dit geeft zijn wederpartij, bijvoorbeeld een buurman die sterk hecht aan zijn onbelemmerd uitzicht, de zekerheid dat zij deze verplichting ook tegenover de rechtsopvolgers van de grondeigenaar kan afdwingen.

De figuur van de kwalitatieve verplichting is nauw verwant aan de goederenrechtelijke figuur van de erfdienstbaarheid. Het verschil is dat degene ten gunste van wie de kwalitatieve verplichting strekt, een verbintenisrechtelijke positie heeft. Bij niet-nakoming van de verplichting betekent dit dat bijvoorbeeld ontbinding mogelijk is (zie hfdst. XII). Zie ook het deel over goederenrecht in deze serie.

Derdenbeding (art. 6:253-256 BW)

• Een derdenbeding is een door een van de partijen (de stipulator) bedongen deel van een overeenkomst waaraan een derde, door aanvaarding van het beding, een zelfstandig recht jegens een andere partij bij de overeenkomst (de promissor) kan ontlenen.

• Door aanvaarding van het beding krijgt de derde het bedongen recht (art. 6:253 lid 1 BW);

Page 28: Boom Basics Verbintenissenrecht

eventueel met terugwerkende kracht (art. 6:254 lid 2 BW).• Na aanvaarding van het beding geldt de derde als partij bij de overeenkomst (art. 6:254 lid 1

BW).• De stipulator kan nakoming van het beding vorderen, tenzij de derde zich daartegen verzet

(art. 6:256 BW).

Een verkoper kan bijvoorbeeld bedingen dat de koopprijs aan een derde wordt betaald. De aanvaarding van het beding kan samenvallen met de aanvaarding van de betaling. Ook kan op deze wijze aan derden, bijvoorbeeld hulppersonen, een beroep op exoneratieclausules uit een overeenkomst worden geboden (dit wordt een ‘Himalaya-clausule’ genoemd). Een andere bekende toepassing is het bedingen van een uitkering aan een derde, bijvoorbeeld de echtgenoot, bij een levensverzekeringsovereenkomst.

Blokkering paardensprong (art. 6:257 BW)

• Met de term ‘paardensprong’ wordt gedoeld op het aanspreken van een ondergeschikte van de wederpartij om aan een contractuele exoneratieclausule te ontkomen.

• Eis: een partij bij een overeenkomst kan ter afwering van aansprakelijkheid jegens de wederpartij een beroep doen op een beding uit de overeenkomst.

• Gevolg: ook een ondergeschikte van de aangesproken partij kan zich jegens de wederpartij op dit beding beroepen, indien hij wordt aangesproken op grond van dezelfde gedraging.

Een verhuisbedrijf kan bijvoorbeeld in zijn contracten bepalen niet aansprakelijk te zijn voor schade bij het verhuizen ontstaan aan vloerbedekking. Een poging van een wederpartij van het verhuisbedrijf werknemers van het bedrijf voor dergelijke schade aansprakelijk te stellen, kan door deze werknemers met de blokkeringsbepaling worden afgeweerd. Anders zouden zij merkwaardig genoeg in een zwakkere positie verkeren dan hun werkgever. Een dergelijk beroep op een exoneratieclausule gaat niet op als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid ter zake van de schade (vgl. nr. 14).

Page 29: Boom Basics Verbintenissenrecht

VII Verbintenissen in het algemeen

19 Wat is een verbintenis?

Definitie verbintenis

Een verbintenis is een verplichting van de een (de schuldenaar) jegens de ander (de schuldeiser), waarmee bij laatstgenoemde een subjectief vermogensrecht (een vordering) correspondeert. Ook de rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar wordt in de praktijk wel aangeduid met de term verbintenis (zie nr. 2). Nakoming van een verbintenis is in beginsel rechtens afdwingbaar (art. 3:296 BW, waarover nr. 29; zie echter nr. 22 over de natuurlijke verbintenis).

Plaats en betekenis van de figuur

De verbintenis is de belangrijkste soort vermogensrechtelijke verplichting. In het voorgaande is ingegaan op de overeenkomst, een belangrijke, maar niet de enige bron van verbintenissen. Omdat verbintenissen op verschillende wijzen kunnen ontstaan, maar van de ontstaansbron onafhankelijke gemeenschappelijke kenmerken hebben, is in de wet een voor alle verbintenissen geldende regeling neergelegd.

Page 30: Boom Basics Verbintenissenrecht

20 Bronnen van verbintenissen

Bronnen van verbintenissen

Voor het ontstaan van een verbintenis is steeds een wettelijke grondslag vereist: ‘Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit’ (art. 6:1 BW). Dit betekent echter niet dat elke verbintenis rechtstreeks op een wetsartikel moet steunen. In gevallen die niet expliciet door de wet zijn geregeld, moet een oplossing worden gezocht die in het stelsel van de wet past en aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen. Zie HR 30 januari 1959, NJ 1959, 548 m.nt. DJV (Quint/Te Poel).

Bronnen van verbintenissen

Page 31: Boom Basics Verbintenissenrecht

21 Inhoud van de verbintenis

Inhoudsbepalende factoren voor de verbintenis

• Basis: hetgeen uit de wet voortvloeit; zie bijvoorbeeld de regels over nakoming in hoofdstuk VIII; bij verbintenissen uit overeenkomst gaat het mede om hetgeen is overeengekomen (zie nr. 13).

• Aanvulling: de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 1 BW) fungeren als basis voor de aanvulling van de inhoud van de verbintenis; wat er in nr. 14 is gezegd met betrekking tot aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid bij overeenkomsten geldt ook voor de verbintenis.

• Beperking: een krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:2 lid 2 BW); wat er in nr. 14 is gezegd over de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bij overeenkomsten geldt ook voor de verbintenis.

Page 32: Boom Basics Verbintenissenrecht

22 De natuurlijke verbintenis

Definitie van de natuurlijke verbintenis (art. 6:3 BW)

Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis. Uitgangspunt van het verbintenissenrecht is de afdwingbaarheid van de verbintenis (zie art. 3:296 BW, waarover nr. 29). Een natuurlijke verbintenis mist dus een belangrijk kenmerk van de ‘gewone’ verbintenis.

Gevallen waarin een natuurlijke verbintenis bestaat

• Wet of rechtshandeling onthoudt de afdwingbaarheid aan een verbintenis (bijv. door bevrijdende verjaring, art. 3:306 BW (zie nr. 57), of speelschuld, art. 7A:1825 BW).

• Een morele verplichting die moet worden aangemerkt als een aan een ander toekomende prestatie.

Wanneer iemand jarenlang vrijwillig boodschappen heeft gedaan voor iemand die slecht ter been is, zal een uiteindelijk door de hulpbehoevende gegeven beloning kunnen worden aangemerkt als voldoening van een natuurlijke verbintenis. Bij nakoming is van onverschuldigde betaling (waarover nr. 50) geen sprake; nakoming kan echter niet worden afgedwongen.

Rechtsgevolgen van de natuurlijke verbintenis

• Een natuurlijke verbintenis is niet rechtens afdwingbaar (vgl. art. 3:296 BW, zie nr. 29).• Nakoming van een natuurlijke verbintenis geldt echter niet als onverschuldigd (vgl. art.

6:203 BW, waarover nr. 50).• Omzetting in een afdwingbare verbintenis is mogelijk door middel van een overeenkomst

(art. 6:5 BW).

Page 33: Boom Basics Verbintenissenrecht

23 Hoe gaan verbintenissen teniet?

Het tenietgaan van verbintenissen

Hiervoor is beschreven hoe verbintenissen ontstaan. Een verbintenis is een verplichting die rust op de schuldenaar. Soms is het een eenmalige verplichting, zoals levering, soms een voortdurende, zoals de verschaffing van huurgenot. Voor de schuldenaar is het van belang dat hij van zijn verplichting bevrijd kan worden. De normale wijze van bevrijding is het nakomen van de verplichting: door nakoming gaat een verbintenis teniet. Maar er zijn ook andere wijzen van tenietgaan.

Wijzen van tenietgaan van verbintenissen

• Nakoming (zie nr. 24).• Verrekening (bij over en weer aan elkaar beantwoordende prestaties, bijvoorbeeld

geldschulden, gaan door een verklaring van de schuldenaar de verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet, art. 6:127 BW).

• Werking van een vervaltermijn (bijv. art. 6:191 lid 2 BW en art. 7:44 BW).• Afstand van recht (door overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar, art. 6:160 BW).• Vermenging (hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar raken in een persoon verenigd,

art. 6:161 BW).

Een verbintenis gaat niet teniet door:

• verjaring (er blijft een natuurlijke verbintenis over, zie nr. 22 en 57).

Page 34: Boom Basics Verbintenissenrecht

VIII Nakoming van verbintenissen

24 Nakoming

Achtergrond van de regeling

Een verbintenis is een verplichting die door de schuldenaar moet worden nagekomen jegens de schuldeiser. Hierbij kunnen allerlei vragen rijzen: wanneer moet worden nagekomen, waar moet worden nagekomen, door wie en aan wie mag worden nagekomen? De wet geeft op tal van dit soort vragen een antwoord in een algemene regeling over de nakoming van verbintenissen (afdeling 6.1.6). Hiernaast zijn er bijzondere regels over de nakoming van verbintenissen tot aflevering van zaken (ook in afdeling 6.1.6) en geldschulden (afdeling 6.1.11). Het gaat bij de regels over nakoming voornamelijk om regelend recht, waarvan partijen bij overeenkomst kunnen afwijken. Het belang van de regeling schuilt er met name in dat mede aan de hand hiervan kan worden bepaald of al dan niet correct is nagekomen. Wanneer niet correct is nagekomen, staan de schuldeiser verschillende rechtsmaatregelen ten dienste, waarover later meer (zie nr. 28 e.v.).

Wat is nakoming?

Nakoming (bevrijdende betaling) is het door een schuldenaar jegens zijn schuldeiser verrichten van een aan een tussen hen bestaande verbintenis beantwoordende prestatie. Hierdoor gaat deze verbintenis teniet (de schuldenaar wordt bevrijd).

Wanneer moet worden nagekomen?

Indien hierover niets is afgesproken, moet meteen worden nagekomen: de verbintenis is onmiddellijk opeisbaar (art. 6:38 BW). Is wel een tijdstip afgesproken, dan kan nakoming niet eerder worden gevorderd (de verbintenis is niet opeisbaar), maar mag wel eerder worden nagekomen, zonder dat dit onverschuldigde betaling oplevert (art. 6:39 BW).

Waar moet worden nagekomen?

Van de plaats van nakoming is bij een verbintenis uit overeenkomst uitleg van de overeenkomst in beginsel beslissend. Levert deze geen uitsluitsel op, dan wordt teruggevallen op de gewoonte. Indien ook deze geen uitsluitsel geeft, kan van nakoming van verbintenissen tot aflevering van zaken of betaling van een geldsom worden teruggevallen op bijzondere regels (zie nr. 27).

Page 35: Boom Basics Verbintenissenrecht

25 Nakoming door wie?

Wie kan bevrijdend betalen?Door wie een geldschuld wordt betaald, zal de schuldeiser doorgaans niets (mogen) uitmaken. Maar wie een kaartje koopt voor het Concertgebouworkest en een uitvoering door een amateurgezelschap voorgeschoteld krijgt, hoeft daarmee geen genoegen te nemen: hier verzet de inhoud van de verbintenis zich tegen nakoming door een derde.

Bijzonderheden met betrekking tot nakoming door een derde

• De derde hoeft geen belang bij zijn prestatie te hebben.• De schuldenaar hoeft niet van de nakoming door de derde op de hoogte te zijn om bevrijd te

worden.• Er is geen sprake van onverschuldigde betaling.

Als Piet € 30 schuldig is aan Jan, kan hij deze schuld nakomen door zelf te betalen of dit door een vertegenwoordiger te laten doen. Wanneer Karel van deze schuld op de hoogte is en deze bedoeld aan Jan voldoet, gaat de verbintenis teniet en is Piet buiten zijn medeweten bevrijd.

Page 36: Boom Basics Verbintenissenrecht

26 Nakoming aan wie?

Aan wie kan worden nagekomen?

Bescherming krachtens art. 6:34 BW

• De schuldenaar betaalde aan een derde die niet bevoegd was de betaling in ontvangst te nemen.

• De schuldenaar nam op redelijke gronden aan dat de ontvanger tot de prestatie gerechtigd was of om een andere reden aan hem moest worden betaald.

Piet heeft een schuld aan Jan. Jan overlijdt. Hij heeft de vordering op Piet bij testament nagelaten aan Kees. Piet betaalt aan Kees. Nadien blijkt het testament nietig te zijn. Wanneer Piet door de werkelijke erfgenamen wordt aangesproken tot betaling van zijn schuld, kan hij zich beroepen op de bescherming van art. 6:34 BW.

• Ook bij betaling door een derde kan een beroep op art. 6:34 BW worden gedaan (art. 6:35 BW).

Page 37: Boom Basics Verbintenissenrecht

27 Nakoming van bijzondere typen verbintenissen

Nakoming van een verbintenis tot aflevering van zaken

• Voorafgaand aan aflevering van een individueel bepaalde zaak rust op de schuldenaar een zorgplicht ten aanzien van de zaak (art. 6:27 BW).

• Afgeleverde soortzaken moeten ten minste van goede gemiddelde kwaliteit zijn (art. 6:28 BW).

• Steeds gaat het om ‘haalschulden’ (art. 6:41 BW).• NB Het gaat hier om regelend recht, waarvan bij overeenkomst kan worden afgeweken.

Nakoming van een verbintenis tot betaling van een geldsom

• In beginsel moet het nominale bedrag worden voldaan (art. 6:111 BW).• Nakoming kan in iedere gangbare geldsoort (art. 6:112 BW) of giraal (art. 6:114 BW)

geschieden, tenzij uit rechtshandeling, gewoonte of redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.

• Nakoming van een geldverbintenis is een ‘brengschuld’, tenzij uit wet, gewoonte of redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit (art. 6:116-118 BW).

• NB Het gaat hier om regelend recht, waarvan bij overeenkomst kan worden afgeweken.

Page 38: Boom Basics Verbintenissenrecht