Blok 1 - BramBottenbergBKM€¦ · Inkomenselasticiteit De inkomenselasticiteit laat zien met...
Transcript of Blok 1 - BramBottenbergBKM€¦ · Inkomenselasticiteit De inkomenselasticiteit laat zien met...
Blok 1
Algemene economie:
SWOT-analyse:
-Met een SWOT- analyse kun je bij een organisatie kijken wat
de sterke -en zwakke punten zijn(intern). Maar ook wat de
kansen en bedreigingen zijn (extern). Dit kan een bedrijf
helpen bij het bepalen van een strategie.
Macro, meso, micro:
Macro: De economie van een groot geheel. ( Land of werelddeel)
Meso: De economie van een wat kleiner geheel.(Bedrijfsectoren)
Micro: De economie van een klein geheel.( Bedrijven, gezinnen)
Verschillende soorten goederen:
Schaarse goederen: Goederen die er maar voor een bepaald aantal zijn.( producten in een winkel)
Vrije goederen: Goedereen die nooit op raken.( zonlicht, water, zuurstof)
Inferieure goederen: Goederen die je minder gaat kopen naarmate je inkomen stijgt. Bijvoorbeeld
goedkope kleding.
Substitutionele goederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen. Zoals kersen en sinaasappelen.
Luxe goederen: Goederen die meer gaat kopen, naarmate je inkomen stijgt. Zoals duurdere kleding
of een duurdere auto.
Noodzakelijke goederen: Goederen die je nodig hebt
Complementaire goederen: Goedereen die je beiden nodig hebt wanneer je een ervan hebt. Zoals
een auto en benzine.
Elasticiteiten:
Prijselasticiteit van de afzet:
De prijselasticiteit van de afzet laat zien met hoeveel procent de verkochte hoeveelheid verandert
als de prijs met 1 procent verandert.
Uitkomst tussen 0 en -1 --> inelastisch product.
Uitkomst kleiner dan -1 --> elastisch product.
Procentuele verandering vraag/ procentuele verandering prijs.
Kruislingse prijselasticiteit:
De kruislingse prijselasticiteit laat zien hoe elastisch een product is wanneer de vraag van product a
verandert ten opzichte van de verandering van de prijs van product b.
Uitkomst tussen 0 en 1 --> inelastisch product
Uitkomst boven 1 --> elastisch product
Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit laat zien met hoeveel procent de verkochte hoeveelheid verandert als het inkomen met 1 procent
verandert.
Uitkomst tussen 0 en 1 --> inelastisch product
Uitkomst boven 1 --> elastisch product
Partijen en omgevingsfactoren:
Partijen: Direct betrokken bij de organisatie
Afnemers, leveranciers, concurrentie, vermogensverschaffers, werknemers, belangbehartigingsorganisaties,
overheidsinstellingen, media.
Omgevingsfactoren: Maatschappelijke context, extern
Demografisch
Economisch
Sociaal-maatschappelijk
Technologisch
Ecologisch
Politiek
DESTEP
Marktvormen:
Aantal aanbieders
Aantal Vragers
Aard product (homogeen of heterogeen)
Is de markt transparant?
Marktvorm Voorbeeld
Veel
Veel Homogeen Ja Volkomen concurrentie
Aandelen
Veel
Veel Heterogeen Ja Monopolistische concurrentie
Tv’s
Weinig
Veel Homogeen Nee Homogeen oligopolie
Abonnementen
Weinig
Veel Heterogeen Ja Heterogeen oligopolie
Benzine
Één
Veel Homogeen Nee Monopolie Vervoer met de trein
Het is belangrijk als onderneming te weten in welke marktvorm je je bevindt, omdat dit veel invloed
heeft op de manier van ondernemen.
Variabele- en constante kosten:
Variabele kosten: kosten die toenemen naarmate je meer producereert. Zoals, grondstoffen.
Constante kosten: kosten die altijd het zelfde zijn. Deze veranderen niet naarmate je meer of minder
produceert. Een voorbeeld van constante kosten is, huurkosten.
Dit is belangrijk wanneer een organisatie een duidelijk beeld van haar kosten wilt hebben.
Schöndorff, R., Pleus, J.F.B., Kam, C.A. de, (2011), Onderneming en omgeving: basiskennis economie
voor het hoger onderwijs (7e druk), Amersfoort, ThiemeMeulenhoff.
Bedrijfseconomie:
Balans:
Een bedrijf stelt een balans op om zo een duidelijk financieel overzicht van de organisatie te krijgen.
Ook zijn externe mensen geintersseerd in de balans, hieruit kunnen zij opmaken of het bedrijf er
goed voor staat.
De balans bestaat uit 2 kanten. De Debet en credit zijde.
Debet:
De debet zijde, ook wel activa zijde genoemd, bestaat uit verschillende dingen. Namelijk: vaste
activa, vlottende activa en liquide activa. Op deze zijde staan onder andere het gebouw, de
inventaris, debiteuren en de kas/bank. Dit wordt ook wel de bezittingenzijde van de organisatie
genoemd.
Credit:
Op deze kant staan het eigen vermogen en al het vreemd vermogen van de onderneming.
Dit vreemd vermogen bestaat uit een lang vreemd vermogen( vreemd vermogen van langer dan één
jaar) en kort vreemd vermogen( korter dan een jaar). Het lang vreemd vermogen bestaat onder
andere uit een hypothecaire lening. Het kort vreemd vermogen bestaat uit crediteuren, en
bijvoorbeeld nog te betalen belastingen.
Bron: Reader bedrijfseconomie
Resultatenrekening:
Op een resultatenrekening, ook wel winst- en verliesrekening of exploitatieoverzicht genoemd, staan
alle opbrengsten en kosten van een bepaalde periode. Net zoals bij de balans zijn ook hier de
eigenaren, banken, leveranciers, afnemers, enz. geïnteresseerd in deze rekening.
Opbrengsten: Dit zijn resultaten die het eigen vermogen verhogen. Bijvoorbeeld omzet.
Kosten: Dit zijn resultaten die het eigen vermogen verlagen. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten.
Wanneer er winst wordt behaald, wordt dit aan de kostenkant weergegeven. Dit wordt weergegeven
doormiddel van een saldo WINST. Wanneer er verlies wordt behaaald, wordt dit aan de
opbrengstenkant weergegeven. Dit wordt weergegeven doormiddel van een saldo VERLIES.
Liquiditeitsoverzicht:
Hierop worden alle uitgaven en ontvangsten weergegeven. Dit heeft altijd betrekking op de kas van
het bedrijven. Bijvoorbeeld wanneer een bedrijf iets contant verkoopt. Hierdoor ontvangt het bedrijf
geld. Dit zet zij dan op haar liquiditeitsoverzicht. Hierdoor heeft zij een goed overzicht van wat er aan
ontvangsten en uitgaven gebeurd binnen het bedrijf. Als er een positief saldo is, stijgt de kas van het
bedrijf. Wanneer er een negatief saldo is, daalt de kas van het bedrijf.
Reader bedrijfseconomie
Communicatie
Corporate identity mix:
Het beeld dat een een organisatie van zichzelf heeft en wenst uit te stralen, oftewel de corporate
identiteit
Door middel van de corporate identity mix kan een organisatie deze identiteit bepalen.
De corporate identity mix bestaat uit vier
onderdelen:
Persoonlijkheid
Symboliek
Gedrag
communicatie
Persoonlijkheid:
De organisatiedoelstellingen, de producten of diensten, de organisatiestructuur, de kernwaarden, de
missie, etc….. bepalen allemaal de persoonlijkheid van een organisatie.
Symboliek:
Onder de symboliek valt de huisstijl, het logo, de gebouwen, de bedrijfskleding, enz. van een
organisatie; dus alles wat je kan zien.
Als een organisatie haar structuur verandert, gaat dit vaak gepaard met een verandering van de
symboliek.
Gedrag:
De normen en waarden vormen de basis van het gedrag van de organisatie, maar ook de
doelgroepen bepalen voor een groot deel hoe de organisatie zich opstelt tegenover haar omgeving.
Het is een zeer belangrijk onderdeel van de corporate identity mix omdat dit voor mensen het 'eerste
contact' is met de organisatie.
Communicatie:
Interne en externe communicatie, kan verbaal, social media, telefoon, enz.
De communicatie van een organisatie moet in overeenstemming zijn met de persoonlijkheid maar
ook met het gedrag.
Als een organisatie een duidelijke identiteit heeft, kunnen mensen een beeld vormen van deze
organisatie. Hierdoor ontstaat er een imago van de organisatie.
Communicatieplan:
Als een organisatie een communicatieprobleem heeft, wil ze dit natuurlijk oplossen. Hiervoor is een
plan nodig: een communicatieplanHet communicatieplan bestaat uit 7 stappen:
1 Analyse van de situatie
2 Doelgroepen
3 Doelstellingen
4 Strategie
5 Inzet van middelen
6 Uitvoering
7 Evaluatiefase
Communicatie theorien
Er zijn verschillende communicatie theoriën. Bijvoorbeeld:
-One-step-flow theorie: De zender stuurt iets naar de ontvanger. De ontvanger neemt dit gelijk aan.
-Two-step-flow theorie: Hetzelfde als de one-step-flow theorie alleen dan met een opinieleider er
tussen. Deze opinie leider probeert het publiek te beïnvloeden. Hierbij worden vaak bekende
personen ingezet.
-Agendasettingtheorie: Hierbij wordt de macht bij het medium gelegd. Media kunnen dus zelf
bepalen waarover zij iets gaan vertellen.
-The medium is the message: De inhoud van de boodschap is niet belangrijk, maar het medium zelf is
het belangrijkst.
-Uses-and-gratifications theorie: Het publiek gebruikt media om haar eigen behoeften te voorzien.
-Selectieve perceptie: De ontvangers nemen waar, wat ze willen waarnemen.
Essink-Matzinger, C., & Veghel, B. van, (2012), MarCom: Marketingcommunicatie in organisaties (2e
druk), Amersfoort, ThiemeMeulenhoff
Recht:
Rechtsgebieden:
Publiekrecht:
-strafrecht
-bestuursrecht
-staatsrecht
Privaatrecht:
-burgerlijkrecht
Rechterlijke machten:
-Rechtbank: Kantonrecht,lagere rechter, vaak over privaatrecht, maar ook over strafrecht.
-Gerechtshof: Hier kan je in “hoger beroep”gaan.
-Hoge raad: Beroep in cassatie, hoogste rechtscollege.
Rechtsbronnen:
-gewoonte
-jurisprudentie
-Internationaal verdrag
-wet
Hierarchie van wetten:
Wet in formele-en materiële zin:
Wet in formele zin: Dit zijn wetten die op het hoogste niveau tot stand zijn gekomen. Bijvoorbeeld
door de staten-generaal.
Wet in materiële zin: Wetten die voor ieder persoon geldend zijn. Deze worden gemaakt door:
-regering en Staten-Generaal
- de regering
- de minister
- provinciale staten
- de gemeenteraad
- het bestuur van het waterschap
- besturen van andere openbare lichamen, als de Sociaal-Economische Raad (SER)
Formele-en materiële wetten:
Materiële wet: Beschrijf rechten en plichten
Formele wet: Beschrijf hoe de materiële wet wordt nageleeft. Bijvoorbeeld procedures bij het
strafrecht.
Klassieke- en sociale grondrechten:
Janssen, L., (2013), Nederlands recht begrepen (3e druk), Den Haag, Boom Juridische uitgevers.
Management:
Organisatiekundige stromingen
Klassieke organisatiekunde
Scientific management Taylor:
Wetenschappelijke bedrijfsvoering (scientific management of taylorisme) is een stroming binnen de
managementtheorie die het aansturen van bedrijfsprocessen rond de werkvloer op een
wetenschappelijke wijze vorm wilde geven.
De intellectuele drijfkracht achter de wetenschappelijke bedrijfsvoering was Frederick Taylor. Taylor
wilde door nauwkeurige arbeidsstudies prestatieverbeteringen bereiken[1]. Hij streefde ernaar
objectieve productienormen vast te stellen, aan de hand waarvan men prestaties kon beoordelen. Hij
zag loon als belangrijkste motiverende factor.
Aanhangers van deze stroming menen dat arbeid puur analytisch benaderd zou moeten worden.
Beslissingen zouden niet meer op basis van vuistregels of traditie genomen moeten worden, maar
uitsluitend op rationele gronden. Centraal staat hierbij het meten van prestaties. In de pure vorm
heeft wetenschappelijke bedrijfsvoering in de praktijk inmiddels aan belang ingeboet. Desalniettemin
worden veel inzichten die binnen de wetenschappelijke bedrijfsvoeringstroming tot ontwikkeling
kwamen ook tegenwoordig nog gebruikt.
Algemeen management Fayol:
Uitganspunt is hoe je een organisatie van boven af het beste kunt leiden. Aanbevelingen, richtlijnen
en principes geven de organisatie als geheel vorm. Richtlijnen daarbij zijn: vooruitzien en plannen,
organiseren, eenheid van bevel, coördineren en controleren.
Gedragskundige benadering
Human relations: Human relations of het gedragsmatig managementperspectief is een perspectief
waarop naar management wordt gekeken of hoe de managementdiscipline wordt opgevat. Dit
perspectief of dit denken omtrent management is geleidelijk aan ontstaan in het midden van de
jaren 30 van de twintigste eeuw en kende vooral een hoogtepunt binnen het management denken.
Revisionisme
Likert: 'liking pin'-principe
Bij het linkin-pin principe van Likert, is er telkens één persoon uit laag die bijspringt bij een laag
boven hem. Bijvoorbeeld een persoon uit de 2e laag, zit ook in de bovenste laag. Hierdoor kan het
team beter het bedrijf regelen, omdat ze dan ook hulp hebben van andere management lagen.
McGregor: X- en Y-theorie:
Dit is een theorie die gaat over
medewerkers. Je hebt een x en een y
medewerker. Hiernaast kan je zien
welke eigenschappen elke medewerker
heeft, en kan je ook zien in welke
categorie diegene valt. Met zijn of haar
eigenschappen.
Blake en Mouton: 'managerial grid'
De Managerial grid van Blake en Mouton, gaat over hoe
manager hun bedrijf regelen. En dan vooral over hoe zij kijken
naar personeel, en arbeid. In de grafiek kan je goed aflezen
hoe degene denkt over hoe zij het beste het bedrijf kunnen
managen.
Systeembenadering
Dit model gaat over hoe de input
van middelen getransformeerd
worden in een eindproduct.
Bijvoorbeeld hoe grondstoffen
doormiddel van werkzaamheden
van wernemers wordt
getransformeerd in een product.
Contigentiebenadering
Deze theorie gaat ervan uit dat geen
standaardorganisatiestructuren en -
managementopvattingen kunnen bestaan. Ze zijn
altijd situatie gebonden.
Flowchart:
Een bedrijf gebruikt een
flowchard om daarmee
gemakkelijk een proces in beeld
te kunnen brengen. Bij een
flowchard wordt er gebruik
gemaakt van symbolen. Elk
symbool geeft een stap in een
process weer. Hierdoor is het
zeer overzichtelijk om een
proces in beeld te brengen.
7s-model( McKinsey)
Het 7s-model biedt een manager een manier om een organisatie te beschrijven en te analyseren.
Het 7s-model bestaat uit zeven
s`en.
Je hebt:
-strategie
-managementstijl
-personeel
-sleutelvaardigheden
-structuur
-systemen
-gemeenschappelijke waarden
Er zijn 'harde s'en' : Strategie, Structuur en Systeem.--> Deze zijn tastbaar
En er zijn 'zachte s'en' : Gedeelde waarde, sleutelvaardigheden, managementstijl en personeel.
--> menselijke kant van het management. Bijvoorbeeld personeelszaken.
Weber. A., & Doelen. A., (2014), Organiseren & managen (3e druk), Groningen/Houten: Noordhoff
Uitgevers bv.