Blogserver KU Leuven · Web viewFifteen Easy Jazz Pieces- Dimitry Varelas Traumerei – Shumann...

14
cRepertorium lijst De pianocollecties van Martha Mier: Jazz, Rag en Blues, Klassiek, Romantic Impressions (alle graden) Lagere graad: Sonatina op. 36 no. 1 (Spirituoso) – Muzio Clementi Gavotte – Arcangelo Corelli The Entertainer (vereenvoudigde versie) – Scott Joplin Agay – Petit Trianon Suite Curious Story – Stephen Heller The voice of the heart op. 51 – Henri van Gael Kahlau – Sonatina op. 55 no 1 King William’s March – J. Clarke Henkel – Piano Piece for the Young no. 13 Gurlitt – Little Flowers op. 205 Alt – Hot noon in the Meadow Hovhaness - Sleeping cat The Harebell – William Smallwood Granados - Danza la rosa Trumpeter’s Serenade – Fritz Spindler La Paloma – Sebastien Yradier Clowns op. 39 no. 20 - Kabalevsky Valse Lente – Leo Delibes Hongarische Dans no. 5 – J. Brahms Barcarolle – Jacques Offenbach Middelbare graad: Doll’s Dream – Theodore Oesten The Swan (piano arrangement) – Camille Saint-Saens

Transcript of Blogserver KU Leuven · Web viewFifteen Easy Jazz Pieces- Dimitry Varelas Traumerei – Shumann...

cRepertorium lijst

De pianocollecties van Martha Mier: Jazz, Rag en Blues, Klassiek, Romantic Impressions (alle graden)

Lagere graad:

Sonatina op. 36 no. 1 (Spirituoso) – Muzio Clementi

Gavotte – Arcangelo Corelli

The Entertainer (vereenvoudigde versie) – Scott Joplin

Agay – Petit Trianon Suite

Curious Story – Stephen Heller

The voice of the heart op. 51 – Henri van Gael

Kahlau – Sonatina op. 55 no 1

King William’s March – J. Clarke

Henkel – Piano Piece for the Young no. 13

Gurlitt – Little Flowers op. 205

Alt – Hot noon in the Meadow

Hovhaness - Sleeping cat

The Harebell – William Smallwood

Granados - Danza la rosa

Trumpeter’s Serenade – Fritz Spindler

La Paloma – Sebastien Yradier

Clowns op. 39 no. 20 - Kabalevsky

Valse Lente – Leo Delibes

Hongarische Dans no. 5 – J. Brahms

Barcarolle – Jacques Offenbach

Middelbare graad:

Doll’s Dream – Theodore Oesten

The Swan (piano arrangement) – Camille Saint-Saens

Gymnopedie no. 1 – Erik Satie

Camp of the Gypsies op. 424 no. 3 – Franz Behr

Angel’s Serenade – G. Braga

Le Muerte De Angel – A. Piazolla

Tcherepnin – Expressions op. 81 no. 1 & 3

Moszkowski – Calme Du Soir

Gershwin - Three Preludes no. 2

John Field – Nocturne op. 16

Dvorak – Silhouette op. 8 no. 11

Smetana – Pisen op. 2 no. 2

Benda – Piano Sonatina in G

Britten – Waltz op. 3 no. 1

Franck – L’organiste no. 1

Schubert – Moments Musicaux

Thomas Attwood – Sonatina op. 2

Beethoven – Sonatina in F major

Granados - The orphan girl op. 1 no. 9

Aram Khachaturian - Seven Pieces from "Album for Children

Hogere graad

Fifteen Easy Jazz Pieces- Dimitry Varelas

Traumerei – Shumann

Nocturno op. 54 no. 4 – E. Grieg

Tarantella – A. Pieczonka

Elegie op. 10 – Jules Massenet

Song without words op. 30 no. 6 – F. Mendelssohn

Waltz in A Flat op. 39 no. 15 – J. Brahms

Prokofiev – Tales of the Grandmother no.1

Minuet op. 14 no. 1 – Paradewsky

Poulenc – Trois Novelettes

Arensky – Consolation op. 36 no. 5

Kapustin – Prelude op. 53 no. 5

Preisner - 10 Easy pieces for Piano no. 1

Szymanowski – 9 Preludes op. 1

Chabrier - Pièces pittoresques - 7. Danse villageoise

G. Donizetti – Larghetto in A minor

L. v. Beethoven – Sonate op 2. no 1

Mozart - Sonata Facile (K 545) in C; Allegro

Didactische analyse aan de hand van partituren

Muzio Clementi – Sonatina op. 36 no. 1, Spirituoso

1. Macroscopisch

Componist· Historische situering: 17de eeuw- Classicisme · Betekenis vanuit het instrument: Hij was de eerste componist die specifiek voor de piano schreef. Hij is vooral bekend door zijn collectie etudes voor piano: Gradus ad Parnassum waar Debussy's compositie Doctor Gradus ad Parnassum speels naar verwijst.

Vorm

· algemene structuur van het werk (vorm, thema’s, sequensen, imitaties, herhalingen, reëxposities…)

A-B-A’

2.Microscopisch

Vanuit de titel

1. Maatcijfer: 2/2

2. Tempo- en karakteraanduidingen: Spirituoso (opgewekt en opgewonden karakter)

3. Metronoomcijfers: 180 per kwartnoot of 60 per halve

4. Toonaard(en): Do groot

A-deel

De thema wordt voorgesteld in de eerste 4 maten en de karakter wordt al snel duidelijk: vrolijk en opgewonden. Om wat meer reliëf te krijgen in de dynamiek van de eerste 4 maten, is om de achtste noten meer stuwing te geven door crescendo te doen naar de eerste tel van de 4de maat . Clementi verbindt de eerste thema en de herhaling van de thema in piano door het te verbinden met achtste noten: zo wordt continuïteit gecreëerd. De thema wordt herhaald in piano en er is al een modulatie dat vooral wordt aangegeven in de linkerhand, dat mag in de dynamiek ook hoorbaar zijn. Op die plaats wat meer bassen, ter ondersteuning van de rechterhand (m. 5-7). Daarna krijg je een opeenvolging van stijgende toonladders in achtste noten afgewisseld met korte kwartnoten, dat wordt herhaald maar met 2 tonen hoger. Hier alweer die stuwing en constantheid die leidt naar een climax, terug naar een forte. Vanaf maat acht staat op de partituur al een forte, maar ik zou persoonlijk met een piano beginnen en elke keer wanneer de melodie stijgt een crescendo doen naar de climax in maat twaalf (stuwing). Vier maten voor de maatstreep heb je een cadens (m. 12 – 16) : het melodisch verloop in sol groot dat vooral bestond uit stijgende toonladders (m.8 – 12), bestaat de cadens uit dalende toonladders. In maat 12 wordt die stijgende toonladders echter onderbroken en daar wordt het akkoord van sol groot gebroken om het extra te benadrukken.

De linkerhand heeft een begeleidende rol, het bestaat vooral uit kwartnoten afgewisseld met achtsten. Oppassen dat de linkerhand niet te zwaar wordt en dat de kwartnoten dezelfde waarde hebben dus allemaal even lang.

In dit uitgave is het niet geschreven, maar in veel andere uitgaven is er ook articulatie aangeduid. De eerste twee tellen van de thema zijn in legato en de 3de en 4de tel zijn staccato’s. Alle toonladders zijn legato. In m. 9 – 11 is de eerste tel met de tweede tel verbonden door de legato, de 2de- 3de en 4de tel zijn staccato’s.

De staccato’s moeten er eigenlijk niet echt bij want in een snelle tempo wordt het automatisch kort gespeeld.

B-deel

Het kind dat eerst opgewonden rondhuppelde op straat in het A-deel is gevallen met een lelijke blessure tot gevolg. En zo beginnen we het B-deel: verdrietig en wenend in piano. Daarom ook de modulatie naar do klein. De structuur van de melodie wordt wel overgenomen uit het A-deel (m. 16-20 ). De linkerhand heeft een mooie dalende lijn in legato. Al snel wordt het kind boos omdat hij niet meer kan spelen en dan begint de grillige brug. Terug naar forte, met de melodie in de linkerhand nu, en een dwingend karakter met in de rechterhand achtste noten in octaven(m. 20-23). En daarna komt mama de knie van de arme stakker verzorgen zodat hij terug kan spelen (m. 24). Terug naar de happy mood : do groot!

A’- deel

Recuperatiemateriaal. De thema wordt herhaald in do groot maar dan een octaaf lager en in piano (contrast!). Clementi gebruikt weer stijgende toonladders in de rechterhand. Dus weer de aanwezigheid van de stuwing. Het enige verschil, vergeleken met de A-deel, is dat hij niet moduleert en eindigt in do groot.

Hoe leren?

Dit stuk zou ik aanbieden aan de laatste jaar van de lagere graad om het uit te voeren in de examen. Het eerste wat ik zal doen, is het stuk voorspelen. Ik vraag daarna wat de leerling heeft gehoord: waar waren de contrasten?, waar heb je een sfeerverandering opgemerkt?, wat doe ik precies met de dynamiek en ga jij er akkoord mee, hoor jij het anders?. Daarna zouden we samen naar de grote lijnen zoeken: waar beginnen de zinnen en waar eindigen ze? Waar wordt iets afgesloten?,..

De leerling is al bekend met de ritmes, die in dit stuk vrij eenvoudig zijn, en ook al deels met de basis toonladders. Voor we aan dit stuk beginnen zou ik de leerling wat laten oefenen aan toonladders (met twee handen, eerst traag daarna opdrijven in tempo) en het belang van de juiste vingerzetting en het behouden daarvan. De grote struikelblok zou de hoge tempo zijn en het regelmatig spelen van de toonladders . De toonladders kan de leerling oefenen in verschillende ritmes: gepunteerde achtste met zestiende en omgekeerd etc. De metrum is strak, geen versnellingen of vertragingen, het zal moeilijk zijn voor de leerling om die tempo behouden zonder te versnellen daarom ook aangeraden om met metronoom te oefenen! Behalve een paar grote sprongen van octaven, zijn er verder niet veel sprongen, alles ligt goed in de hand. De tessituur van beide handen is ook niet te breed. Soms zijn er wel grotere sprongen in de linkerhand, maar door de aanwezigheid van rusten, is dit goed voor te bereiden. Om het technisch goed uit te voeren, is het belangrijk dat de hand klein blijft en vingers ontspannen en dicht bij de klavier met als doel het stuk zeer licht te laten klinken.

Door het omzetten van de duim in de toonladders, bestaat er een risico dat de leerling een accent gaat geven. Daarom moet hij de structuur en het verloop van de melodie zeer goed in het gehoor hebben om de accenten te horen en te vermijden. De kans bestaat er ook in, dat hij op elke tel een accent gaat geven waardoor het stuk heel zwaar wordt. Hij kan dit oefenen door niet in 4 te denken maar in 2. Dus er is een lichte nadruk op de eerste tel en de derde tel (maar ook niet overal). Met andere woorden, hij moet zeer goed luisteren hoe de melodie evolueert.

Ook de contrasten en de karakter van het stuk zijn even belangrijk, daar kan verbeelding en fantasie goed van pas komen. Ook het vloeiend overgaan naar de climax en anti-climax door middel van de crescendo’s en decrescendo’s.

Stapsgewijs

Dit stuk is zeer op te delen: elk zin telt 8 maten (ik zou de leerling eerst vragen om te raden waar de zin begint en eindigt) en kan onderverdeeld worden 4 maten. Dus zou ik de leerling eerst laten oefenen in stukjes van 2x 4 maten. Eerst handen apart en daarna zeer traag samen. De leerling moet zeer bewust zijn van de sprongen die hij moet maken en de juiste beweging van de handen. Eerst zonder dynamiek oefenen. Als hij de eerste 4 maten netjes heeft afgerond in één tempo, dan mag hij verder gaan. Dan kan hij de eerste acht maten verbinden met elkaar, zo wordt de eerste zin duidelijk. En zo verder gaan. De eerste week zou ik vragen om tenminste de eerste zin van 8 maten goed te kunnen spelen zonder haperingen en in één tempo. Als hij het stuk helemaal ontcijferd heeft in één tempo, dan pas kan hij de tempo opdrijven.

Besluit

Dit stuk is zeer pianistiek geschreven en is zeer transparant, zowel in de vorm als dynamisch. De leerling leert mooie en vloeiende muzikale zinnen maken en toch die lichtheid bewaren, wat typerend is voor de classicisme. Dit stuk is ook makkelijk uit het geheugen te leren, als de grote lijnen gekend zijn.

Camille Saint-Saens- The Swan (arrangement Ricardo Boppré)

1.Macroscopisch

A. Componist

1. Historische situering: Charles Camille Saint-Saëns (Parijs, 9 oktober 1835 – Algiers, 16 december 1921) was een Frans componist, pianist en organist.

2. Muzikaal historische betekenis: Als een jonge man, had Saint-Saëns belangstelling voor de moderne muziek in die tijd, vooral die van Schumann, Liszt en Wagner, hoewel zijn composities binnen de klassieke tradities pasten. Hij was een geleerde van muziekgeschiedenis en bleef toegewijd aan de muzikale structuren die werden uitgewerkt door vroegere Franse componisten. Dat heeft hem in zijn latere jaren in conflict gebracht met de componisten van impressionisme en dodekafonie en hoewel zijn werken neo-klassieke elementen bevatten, gebaseerd op de werken van Stravinsky en Les Six, werd hij vaak beschouwd als een reactionair in de jaren voor en na zijn dood.

3. Betekenis vanuit het instrument: Saint-Saëns heeft niet veel werken geschreven voor piano. Zijn etude en forme de valse is een goed werk voor het trainen van de linkerhand. In het algemeen heeft hij losse werken geschreven, dus geen cycli van sonatas, en ze zijn meestal kort. ‘De zwaan’ is een arrangement, oorspronkelijk is het geschreven voor cello solo, begeleid door twee piano’s en het komt uit de voorlaatste deel van Le Carnival des Animaux.

B.Titel

Verwijzing naar genre of inhoud: het gaat over de lijdensweg van een stervende zwaan.

C.Stijlperiode

Romantiek

D.Vorm : A (a’)- B- A’- C

2.Microscopisch

A.Vanuit de titel

1. Maatcijfer: 4/4

2. Tempo- en karakteraanduidingen: Andante

3. Metronoomcijfers: 96 per kwartnoot, volgens mij te snel, 60-65 is geschikter.

4. Toonaard(en): Sol groot

B. Metriek en maat

De tempo blijft niet constant, er wordt veel rubato toegepast. Deze rubato komt uit het gevoelsmatige, daarom is het ook zo moeilijk om het uitleggen waar het toepast kan worden. De leerling moet dit zelf goed kunnen aanvoelen. Het brengt alleszins veel leven in het spel.

Vorm

Het werk kan je opdelen in drie grote delen : m. 1 – 18, m. 19 – 34 en m. 35 – 55. Die kan je nog eens onderverdelen als thema (m. 1-10), herhaling van de thema met kleurverandering naar mineurtoonaard si klein (m. 11-18), daarna heb je de wat onstuimige B-deel met veel kleurakkoorden, spanning en ontspanning als in de golven van de zee (m.19-34). Om af te sluiten heb je weer de thema (m. 36 – 42) en van maat 43 tot het einde heb je de cadens en daar sterft de zwaan.

Dynamiek en timing

De eerste tien maten kunnen gezien worden als een soort inleiding: de thema en de sfeer worden voorgesteld in een tedere piano. De zwaan wordt wakker en er is nog geen vuiltje in de lucht. Er zijn ook nog geen kleurakkoorden aanwezig. In maten elf tot achttien beseft de zwaan dat hij gaat sterven, dat zijn laatste dag is aangebroken. De leerlingen kan dat natuurlijk op zijn eigen manier interpreteren. In die maten is de ritmische structuur hetzelfde maar er wordt gemoduleerd naar si klein, daarom mag de la kruis in maat dertien ook wat extra benadrukt worden. In maten 15-18 heb je weer die stijgende toonladder, die mag iets luider en dwingender zijn dan in de inleiding, dus daar mag ook rubato toegepast worden. De leerling mag dit natuurlijk zelf kiezen, misschien voelt hij dat anders aan, hij vertelt tenslotte zijn eigen verhaal.

Daarna komt het onstuimige B-deel (m.19-34) . Hier heb je structuren van 4 maten, die leiden tot een climax in maat 34. Elk structuur kan worden gezien als een golfje van een beekje. Harmonisch gezien is het ook zo geschreven. Eerste vier maten: sol groot – verkleind akkoord van do kruis, lost op naar re groot. Tweede structuur: fa groot – verkleind akkoorden van si, lost op naar do groot. De eerste twee structuren horen bij elkaar en vormen één zin, dynamisch gezien kan er een crescendo gedaan worden naar het verkleind akkoord en decrescendo naar de oplossing. De ene keer iets minder, de tweede keer iets meer. Metrisch kan daar ook rubato toegepast worden, de linkerhand heeft die golfjes van de beek aan en elke keer wordt dat golfje iets groter dus mag ook meer gestuwd worden. Wat ook mooi is in de eerste twee structuren is de basnoot van de linkerhand die chromatisch daalt: si- si mol- la, la- la mol- sol. Daarna komen de laatste twee structuren (m. 27-35). Hier zijn de meeste kleurakkoorden en ook de meeste stuwing. Wat ook opvalt in de rechterhand, het zijn hetzelfde noten maar er wordt een andere harmonie in de bas gegeven: In maat 27 re klein, in maat 32 si verminderd. In maat 28 la klein (do), in maat 32 la groot (do kruis). In maat 29 re groot, maat 33 re klein. Maat 31 la klein, maat 35 fa kruis verminderd. Daar krijg je dus de dynamische en metrische stuwing naar maat 29 (re groot) en dan nog meer crescendo naar maat 35 maar in plaats van nog meer crescendo doen in maat 35, wordt de dynamiek teruggehouden en wordt er ritenuto gedaan. In de laatste maat blijft de fa kruis in de lucht hangen, alsof er iets staat te wachten maar het lost op naar sol groot en daar begint de thema terug.

Dan komt de thema terug, maar in de sfeer nog tederder en intiemer dan in het begin. Er is nog een kleine opleving in maat 44-45 met mezzo forte maar al snel gaat het terug naar piano. Het einde is pianissimo, daar wordt de begeleiding van de linkerhand onderbroken in twee maten zodat de rechterhand kans geeft om te vertragen naar een lento. Daarna wordt de begeleiding terug ingezet in een a tempo en zo eindigt het stuk. De zwaan is dood maar kan treden in een prachtige hemel.

Techniek rechterhand

Het spelen van de rechterhand kan je vergelijken met het strijken op de cello: je maakt lange bogen met spanning en ontspanning. Legato spelen is daarom een vereiste voor dit werk. De melodie moet mooi in elkaar overvloeien en om de leerling daarbij te helpen is het luisteren naar de lange kwartnoten ,die verbonden zijn met elkaar, zeker aangeraden. Ook al worden de zinnen neergelegd, toch moet je de nieuwe zinnen starten met in je achterhoofd de zin die je hebt neergelegd, zo creëer je een continuïteit want het gaat immers om een zwaan die meedeint met de golven van de beek. Dat is extreem moeilijk, je moet daarvoor een behoorlijk ontwikkeld gehoor hebben .

Ook het gebruik van een goede polstechniek is belangrijk , de pols moet even soepel en flexibel zijn als de melodie. De cirkeltechniek kan daarbij toegepast worden: de pols beweegt in halve cirkels, bijv. in maten 19-20-21 : de melodie begint boven, daalt en stijgt weer ( ontspanning – spanning- ontspanning), zo begint de pols redelijk hoog (m. 19) en met elke noot die daalt naar de dominant akkoord (m. 20), gaat de pols in een halve cirkel mee dalen. Het gaat niet alleen om het technisch aspect maar de leerling moet ook goed horen wat er precies veranderd in de klank, vergeleken met een stijve pols. De leerling zal dat eerst met een overdreven beweging doen maar na een tijd zal dat natuurlijker gebeuren. Pas op, dit techniek is niet voor elke leerling weggelegd, het hangt van een heleboel factoren af.

Techniek linkerhand

De linkerhand bestaat vooral uit gebroken akkoorden in achtste noten. Wat belangrijk is, is dat de klank van de linkerhand heel egaal blijft (het zijn de golfjes van de beek) , dus er mogen geen accenten inzitten. De risico bestaat erin dat de leerling op elke noot een accent gaat geven. De vijfde vinger is meestal de basnoot, dus dat kan klinken als een Chinese gong als het niet goed wordt gecontroleerd. De tweede/derde vinger is meestal de kwint, daar kan ook een accent op komen maar vooral de duim kan de boosdoener zijn. De intervallen liggen meestal ver uit elkaar, dus in geval van een kleine hand zal de leerling moeite hebben om aan alle noten te kunnen. Zo ook is hier weer ‘de halve cirkel – techniek’: de middelpunt is de tweede/derde vinger en de pols moet rond die tweede vinger draaien (als een passer) dus de hand blijft niet in dezelfde positie maar draait mee met melodie. Zo legt de hand een hele weg af, aangekomen bij de duim kan er een accent gegeven worden dus het is belangrijk dat de duim niet vanuit de lucht aanslaat maar zo dicht mogelijk bij de klavier blijft. De pols blijft redelijk laag, hangt van de hand af. Ook moet de linkerhand onderdanig blijven maar kan wel meegaan met de crescendo’s in de rechterhand.

Dynamisch gezien mag de basnoot goed doorklinken doorheen de maat, de twee de vinger is iets minder en de duim moet het zachtst zijn, dus eigenlijk denken in een decrescendo. Vanaf maat 19-34 veranderd de dynamische beweging in de linkerhand, omdat het dan vooral in verbinding staat met de rechterhand.

Hoe leren?

Dit stuk zou ik geven aan tweede of derde jaar van het middelbare graad en het zou eventueel kunnen dienen als examenstuk of als uitbreiding van muzikale kwaliteiten.