Biologie samenvatting

36
Biologie Boek 1 Hoofdstuk 1 Inleiding in de biologie §1 Wat is biologie? Organismen: planten dieren schimmels bacteriën Organismen vertonen levensverschijnselen. Dood: als een organismen geen levensverschijnselen meer vertoont. Levenloos: iets wat nooit geleefd heeft. Stofwisseling: alle chemische reacties in een organisme. Enzymen: katalysator: versnellen chemische reactie, zonder zelf verbruikt te worden. Ontwikkeling: het optreden van veranderingen in de bouw en het functioneren van een individu of delen daarvan. Voortplanten: zorgen voor nakomelingen. Individu: levensloop 1 2 3 dood Soort: levenscyclus 1 / \ dood 3 --------- 2 §2 Natuurwetenschappelijk onderzoek 1) Observatie: waarnemingen: er wordt een verschijnsel waargenomen, dat geschikt is voor verder onderzoek. 2) Probleemstelling: verschijnsel wordt gezien als probleem en er wordt een vraag / probleemstelling geformuleerd. 3) Hypothese: veronderstelling: logische verklaring (soort verwachting) 4) Experimentele fase: a. Onderzoeksvraag maken van de probleemstelling b. Door de hypothese kun je de verwachting noteren c. Experiment: i. Experimenteergroep ii. Controlegroep / blancogroep 5) Resultaten: waarneming worden verricht en gegevens verzameld. 6) Conclusie: vergelijken van de resultaten en kijken of de hypothese klopt, zo niet moet er een nieuwe hypothese en een nieuw onderzoek komen Observati e Probleemstelli ng Hypothese Experimen t Resultate n Conclusie Verwerping van de hypothese Nieuwe hypothese Bevestigin g van de hypothese

Transcript of Biologie samenvatting

Page 1: Biologie samenvatting

Biologie Boek 1 Hoofdstuk 1 Inleiding in de biologie §1 Wat is biologie?Organismen:

planten dieren schimmels bacteriën

Organismen vertonen levensverschijnselen. Dood: als een organismen geen levensverschijnselen meer vertoont.Levenloos: iets wat nooit geleefd heeft. Stofwisseling: alle chemische reacties in een organisme. Enzymen: katalysator: versnellen chemische reactie, zonder zelf verbruikt te worden. Ontwikkeling: het optreden van veranderingen in de bouw en het functioneren van een individu of delen daarvan.Voortplanten: zorgen voor nakomelingen.

Individu: levensloop 1 2 3 doodSoort: levenscyclus 1

/ \ dood 3 --------- 2

§2 Natuurwetenschappelijk onderzoek1) Observatie: waarnemingen: er wordt een verschijnsel

waargenomen, dat geschikt is voor verder onderzoek. 2) Probleemstelling: verschijnsel wordt gezien als probleem en er

wordt een vraag / probleemstelling geformuleerd.3) Hypothese: veronderstelling: logische verklaring (soort

verwachting)4) Experimentele fase:

a. Onderzoeksvraag maken van de probleemstellingb. Door de hypothese kun je de verwachting noterenc. Experiment:

i. Experimenteergroepii. Controlegroep / blancogroep

5) Resultaten: waarneming worden verricht en gegevens verzameld.6) Conclusie: vergelijken van de resultaten en kijken of de hypothese

klopt, zo niet moet er een nieuwe hypothese en een nieuw onderzoek komen

§3 Organen, cellen en weefselsOrganenstelsel: groep samenwerkende organen.Vogels en waterdieren zijn gestroomlijnd, de kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over.

Observatie

Probleemstelling

Hypothese

Experiment

ResultatenConclusie

Verwerping van de hypothese

Nieuwe hypothese

Bevestiging van de hypothese

Page 2: Biologie samenvatting

Organen zijn opgebouwd uit cellen. Cellen zijn niet plat, maar bevatten diepte.

§5 Plantaardige en dierlijke cellenRokken: sterk verkorte en verdikte bladeren. Organel: elk deel van een cel.

Cel

Kernplasma- kernmembraan: buitenste

laag

Cytoplasma (celplasma) stroperige vloeistof die bestaat uit water met opgeloste stoffen

- celmembraan: buitenste dunne vlies

- vacuole: blaasjes met vocht- vacuole membraan: dun

vlies rond de vacuole

Plantaardige cel: Wandstandig cytoplasma: (oudere plantaardige cellen) vacuole

zijn 1 grote vacuole geworden waardoor het cytoplasma in een dunne laag tegen de celwand ligt.

Vacuolevocht: bestaat uit water + opgeloste stoffen. Anthocyaan: kleurstof die is opgelost in het vacuolevocht. Proplastiden: korrels die zich als plastiden kunnen ontwikkelen.

o Chloroplasten: bladgroenkorrels: zorgen voor fotosynthese (licht + water + CO2 O2 + glucose)

o Chromoplasten: kleurstofkorrels: geven planten een kleur.o Leukoplasten: kleurloze korrels die zich kunnen ontwikkelen

als chloroplasten, chromoplasten en zetmeelkorrels Celwand: stevige laag rond cellen, behoort tot de tussencelstof en

niet tot de cel. Intercellulaire ruimten: holten gevuld met lucht of water tussen

celwanden.

§6 De submicroscopische bouw van cellenOrganellen:

Endoplasmatisch reticulum: netwerk van dubbele membranen in het cytoplasma. Tussen membranen ontstaan holten en kanaaltjes. De membranen staan met elkaar in verbinding.

Kernporiën: opening in kernmembranen waardoor de kernplasma en cytoplasma met elkaar in verbinding staan.

In de kern komen 1 of meer kernlichaampjes voor. Chromosomen in kernplasma zijn alleen zichtbaar bij celdeling.

Bevat erfelijke informatie. Ribosomen: bolvormige organellen met een functie bij de vorming

van eiwitten (eiwitsynthese). Mitochondriën: mitochondrium: zijn ronde of boonvormige

organellen, bestaan uit een dubbel membraan, waarvan het

Page 3: Biologie samenvatting

binnenste membraan sterk is geplooid. Hier vindt verbranding plaats.

Chloroplasten: zijn gevuld met membranen, waartussen zich afgeplatte holten bevinden.

Celmembraan: transporteert selectief stoffen. Ook zorgt het voor bescherming. Bestaat uit:

o 2 lagen fosfolipiden (sommige bevatten een koolhydraatketen die naar buiten steken)

o tussen lagen fosfolipiden liggen eiwitten (sommige bevatten een koolhydraatketen die naar buiten steken)

§7 Stoffentransport tussen cellen en hun omgevingBij opname en afgifte van stoffen spelen een rol:

Diffusie: de verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie. (alleen gassen en vloeistoffen) Moleculen bewegen in een rechte lijn totdat ze op een ander molecuul botsen.

Osmose: verplaatsen van watermoleculen van de ene oplossing naar de andere met een andere concentratie door een semi-permeabele wand.

Actief transport: transport van een lage concentratie naar een hoge concentratie waarvoor energie nodig is.

Diffusiesnelheid: nettoverplaatsing van een stof per tijdseenheid. Afhankelijk van:

Temperatuur: hoe hoger de temperatuur hoe hoger de snelheid. Diffusieoppervlak: hoe groter het diffusieoppervlak hoe hoger de

snelheid. Diffusieafstand: hoe kleiner de diffusieafstand hoe hoger de

snelheid. Drukverschil / concentratieverschil: hoe groter het verschil hoe

hoger de snelheid.

Concentraties worden uitgedrukt in ppm (part per million) 1ppm = 0,0001%Concentratie wordt bij oplossingen of vloeistoffen gebruikt. Druk of spanning wordt bij gassen gebruikt. Symbool p wordt gebruikt voor druk met de eenheid pascal (Pa) of kilopascal (kPa).

Permeabele / doorlatende wand: wand die alle moleculen doorlaat.Semi-permeabele / halfdoorlatende wand: wand die alleen water doorlaat en geen opgeloste moleculen. Osmotische waarde van een oplossing is afhankelijk van het aantal opgeloste deeltjes per volume eenheid. Concentratieverval: verschil tussen hoge en lage concentraties waardoor (passief) transport plaats kan vinden.

§8 Osmose bij planten

Page 4: Biologie samenvatting

Turgor: de druk die de cel uitoefent op de celwand. Hierdoor worden de cellen stevig.Turgescande cellen: cellen van planten met turgor. Plasmolyse: het loslaten van de cel van de celwand, doordat er water uit de cel stroomt en de cel kleiner wordt maar de celwand even groot blijft. Komt omdat de osmotische waarde buiten de cel groter is dan binnen de cel.

Hoofdstuk 3 Erfelijkheid§1 ChromosomenChromosomen:

bevinden zich in de celkern bevatten informatie voor erfelijke eigenschappen zijn langgerekte dunne “draden” zijn alleen zichtbaar tijdens deling van cellen komen in paren voor kunnen weergegeven worden in een karyogram of

chromosomenportret aantal chromosomen per celkern wordt weergegeven als 2n (n =

aantal verschillende chromosomen)

Diploïde cel: cel waarin chromosomenparen in voorkomen.Geslachtscellen: voortplantingscellen: spermacellen en eicellen.Zygote: bevruchte eicel: samengesmolten eicel en zaadcel.Haploïde cel: cel met van elk chromosoom maar 1 stuk in de celkern, weergegeven met n. Bevruchting: samensmelten van 2 kerncellen van geslachtscellen.

§2 Fenotype en genotypenFenotype: alle uiterlijk waarneembare kenmerken. Gen: erffactor: bevat alle informatie voor een bepaald erfelijke eigenschapGenotype: alle erfelijke informatie (genen)Milieufactoren en het genotype beïnvloeden het fenotype. Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde genotype, maar niet exact hetzelfde fenotypen doordat de invloed van milieufactoren verschillend kan zijn.

§3 GenenparenAllel: genAllelenpar: genenpaar: genen komen in lichaamscellen in paren voor, maar in geslachtscellen in enkelvoud. Liggen in de chromosomen.Homozygoot: persoon waarbij de genen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn.Hetrozygoot: persoon waarbij de genen voor een erfelijke eigenschap niet gelijk zijn. Dominante gen: gen dat tot uiting komt in het fenotype.Recessieve gen: gen dat niet tot uiting komt in het fenotype. Intermediair: fenotype waarbij 2 verschillende genen even “sterk” zijn (geen van beide is dominant of recessief) ze vormen samen het fenotype.Genetica: erfelijkheidsleer.

Page 5: Biologie samenvatting

Genen worden weergegeven met letters. Dominante genen met hoofdletter en recessieve genen met kleine letters.

§4 Monobride kruisingenAanpak kruisingsvraagstukken:

1) Wat zijn de genotypen van de ouders? Geef deze genotypen in een kruising weer.

2) Welke genen kunnen de geslachtscellen van beide ouders bevatten? (in geslachtscellen komen genen enkelvoudig voor).

3) Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van de eicelkern en zaadcelkern.

Terugkruising: bekijken wat voor ouders er “gebruikt” zijn bij de voortplanting.

§5 GeslachtschromosomenMens heeft 23 chromosomen per geslachtscel.

22 autosomen 1 X- of Y-chromosoom (geslachtschromosomen)

XX=vrouwXY=manY-chromosoom bevat vrijwel geen genen. X-chromosoom: genen die alleen in X-chromosomen voor kunnen komen.

Weergave X-chromosale kruising:F1 XRXr x XRYGeslachtscellen XR of Xr XR of YF2

XR Xr

XR XRXR XR Xr

Y XRY XrY

§6 Meerdere genen en letale factorenBloedgroep wordt bepaald door 3 genen:

IA dominant IB dominant i recessief

Bloedgroep GenenA IAIA of IAiB IBIB of IBiAB IAIB

0 ii

Letale factoren: bij overerving een gen homozygoot is en betrokken dat geen levensvatbare nakomelingen kan leveren.

§7 Dihybride kruisingenBij dihybride kruisingen zijn 2 genenparen betrokken:

Onafhankelijke overerving: genenparen liggen in verschillende chromosomen.

Page 6: Biologie samenvatting

Afhankelijke overerving: genenparen liggen in dezelfde chromosomen.

VoorbeeldenOnafhankelijke:Moeder; AABBVader; aabbF1 AABB x aabbGeslachtscellen AB abF2 AaBb AaBb

Afhankelijke:Moeder; GGNN Vader; ggnnF1 GN//GN x gn//gnGeslachtscellen GN/ gn/F2 GN//gn

Hoofdstuk 4 DNA§1 Van genotype tot fenotypeEnzymen zijn eiwitten. Eiwitten bestaan uit aminozuren.De eigenschappen van een eiwitmolecuul worden bepaald door:

welke aminozuren worden gebruikt volgende van de aminozuren die gebruikt worden

Een chromosoom bestaat uit één lang molecuul van de stof DNA (DesoxyriboNucleïnezuur, A van acid = zuur). DNA bestaat uit nucleïneketens Nucleotiden bestaan uit:

fosfaatgroep desoxyribose stikstofbase

o adenine Ao thymine To cytosine Co guanine G

A en T kunnen samengaan. En C en G kunnen samengaan.

§2 Mitose en celdeling

Celcyclus: interfase mitose

Celgroei + verdubbeling chromosomen

Celgroei

Chromosomen zijn onzichtbaar

Celgroei

Page 7: Biologie samenvatting

Nieuwe celen: celdeling mitose: kern deelt in 2 cellen, waarna plasmagroei bij dochtercellen

optreedt tot ze even groot zijn als de oorspronkelijke moedercel.

Voor mitose begint, kopieert de cel zich.DNA-replicatie: kopiëren van chromosomen. Zie afbeelding 5 in tekstboek havo 4 blz 122.

Bij mitose ontstaan lichaamscellen en bij meiose ontstaan geslachtscellen.

Mitose: DNA-replicatie Chromosomen worden zichtbaar Celkernmembraan verdwijnt Chromosomen gaan naar het centrum Centromeer laat los Chromatiden elk naar 1 pool (allebei andere) Worden 2 celkernen gevormd Worden 2 cellen gevormd Chromosomen weer onzichtbaar

Na DNA-replicatie bestaat een chromosoom uit 2 chromatiden!

§4 MeioseMeiose: * meiose I 1x 2n 2x n (reductiedeling)* meiose II 2x n 4x n

§5 Geslachtelijke voortplantingVerschillende combinaties van chromosomen na meiose is 2n (mens n = 23 geeft 223)

Recombinatie: ontstaan van nieuwe combinaties van genen.Afbeelding 26, 27 en 28 moet je ook kennen op blz 130 van boek 1 havo 4.

Veredeling: alleen verder fokken met de meest gunstige nakomelingen. Bestuiving:

zelfbestuiving kruisbestuiving

Zaadvast: homozygote planten die nakomelingen krijgen met steeds hetzelfde genotype.

Page 8: Biologie samenvatting

Zuivere lijn: groep planten die door geslachtelijke voortplanting is ontstaan en homozygoot is voor één of meer (gewenste) eigenschappen. Fokzuiver: dieren die homozygoot zijn voor de gewenste eigenschappen. Bastaarden: verschillende rassen gekruist, deze nakomelingen zijn hetrozygoot.

§6 Mutaties Mutatie: het blijvend verandert van de stikstofbase van het DNA. RNA: ribonucleïnezuur: stof waarvan de moleculen uit een enkelvoudige keten van nucleotiden bestaat.De vorming van RNA-moleculen is vergelijkbaar met DNA-replicatie.Genetische code: code die RNA-moleculen bevat waarin informatie staat over de synthese van eiwit. Mutant: een individu bij wie een mutatie tot uiting komt in het fenotype.Wildtype: fenotype waarbij geen één mutatie waarneembaar is.Inteelt: voortplanten van 2 familieleden.Mutageen: invloeden waardoor mutaties vaker voor komen, (Straling, chemische stoffen en virussen).Kanker: ongeremd delen van cellen, waardoor een gezwel (tumor) ontstaat.Tumoren:

Goedaardig: groeien langzaam en verandert niets aan de bouw van het weefsel, bij klachten kan deze operatief worden verwijdert waarna deze niet terugkeert, de patiënt is genezen.

Kwaadaardig: kanker: groei heel snel, cel is ongevoelig geworden voor de stoffen die normaal de celdeling remmen, verstoord de bouw van weefsels.

o Primaire tumor: meestal niet dodelijk, kunnen operatief verwijdert worden of door radiotherapie worden gedood.

o Secundaire tumor: er heeft metastase plaatsgevonden (uitzaaiingen van tumoren over andere lichaamsdelen). Bestrijding is moeilijker omdat de tumoren moeilijk zijn op te sporen, er wordt vaak chemotherapie gebruikt (toedienen van cytostatica, stoffen die celdeling remmen, hierbij worden ook gezonden weefsels geremd)

Carcinogeen: kankerverwekkendInvloeden uit het milieu die mutageen zijn, zijn ook vaak carcinogeen.

§7 ErfelijkheidsonderzoekPrenatale diagnostiek: onderzoek waarbij embryo’s en foetussen onderzocht worden op afwijkingen bij het kind na de geboorte. Prenatale diagnostiek:

Echoscopie: bekijken van de groei en ligging van het embryo of foetus met een echoscoop (met golfstraling)

Vlokkentest: wordt vlokkenweefsel uit de groeiende placenta gehaald en onderzocht (er wordt een karyogram gemaakt en gekeken naar chromosoomafwijkingen, geslacht en een aantal stofwisselingsziekten)

Page 9: Biologie samenvatting

Vruchtwaterpunctie: via buik wordt er vruchtwater afgezogen en onderzocht (kan vanaf de 16e zwangerschapsweek, karyogram wordt er gemaakt en gekeken naar stofwisselingsziekten).

Abortus provocatus: vroegtijdig afbreken van de zwangerschap.Triosoom: als een chromosoom 3x voorkomt in een cel. Syndroom van down: afwijking waarbij chromosoom 21 triosoom voorkomt, triosomie 21.Non-disjunctie: het gaan van 2 chromosomen naar één dochtercel, waardoor er in een geslachtscel een chromosoom dubbel voorkomt.

§8 BiotechnologieBiotechnologie: tak van de biologie waarbij organismen worden gebruikt om een product te vervaardigen voor de mens.Voedingsmiddel Middel voor verbeteringBrood + bier + wijn

Gist

Kaas Chymosine (lebferment) (zit in de maag van kalfjes, kan ook geproduceerd worden door bacteriën waardoor er geen magen van kalfjes meer nodig zijn

Cultuurgewassen PolyploïdeColchicine: stof die kern- en celdeling beïnvloed waardoor chromosomen wel splitzen in chromatiden maar de cel zich niet deelt. Tetraploïde cel: cel met 4n chromosomen.Polyploïde cel: cel met veelvoud chromosomen.Recombinant-DNA-techniek: techniek waarbij cellen van het ene individu worden weggehaald, eventueel verander, en in gebracht in de cellen van een ander individu.Genetische modificatie: verandering van een individu door recombinant-DNA-techniek met 2 verschillende soorten.Transgeen: individu die ontstaat bij genetische modificatie. Resistent: ongevoelig. Celfusietechniek: techniek waarbij 2 cellen tot 1 cel versmelten.Hybride cel: cel die ontstaat bij celfusie. DNA-fingerprinting: kijken via een vingerafdruk naar het DNA van een persoon.

Hoofdstuk 5 Ordening en revolutiePlantenrijk: Planten:

wieren (algen)o eencelligo veelcellig

mossen i i i

Page 10: Biologie samenvatting

paardenstaarten i i i i varens i i i i zaadplanten i i i

o naaktzadigeno bedektzadigen

(informatie: i = wortel, i = stengel, i = bladeren, i = voortplanting via sporen)

indelingscriterium: aantal cellen celgrootte bezit organellen celwanden voedingswijze

o organische stoffen: bevatten altijd C-atomen, en eventueel H, O, N, etc (afkomstig van organismen of producten van organismen)

o anorganische stoffen: eenvoudige moleculen, (komen voo rin organismen en in de levenloze natuur, zoals O2)

Organismen: autotrofe: zorgen voor zichzelf, alleen anorganische stoffen uit zijn

omgeving nodig (planten) heterotrofe: hebben andere nodig, hebben (an)organische stoffen

uit omgeving nodig (bacteriën, schimmels, dieren)

afdeling: klasse: orde: familie: geslacht: soort: ras: individu

Soort: organismen die onderling voort kunnen planten en levensvatbare nakomelingen kunnen vormen.Evolutie: ontwikkeling van eenvoudig gebouwde organismen naar ingewikkelder gebouwde organismen. Evolutietheorie: gaat uit van:

verscheidenheid in genotype: individuen van 1soort verschillen van elkaar

natuurlijke selectie: sterkste nakomelingen overleven soortvorming door isolatie: ontstaan van nieuwe soorten doordat

soorten gescheiden van elkaar levenFossielen: versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.

Dierenrijk: Dieren:

gewerveld + * o vogelso vissen o amfibieëno reptielen

Page 11: Biologie samenvatting

o zoogdieren ongewerveld

o geleedpotige + + duizendpoten (veel) spinnen (8) kreeften (10) insecten (6)

o weekdieren + -o stekelhuidige - *o wormen

platwormen + rondwormen - ringwormen -

o holtedieren - o eencellige dieren *o sponzen * x

informatie: * = asymmetrisch, - = straalsymmetrisch, + = tweezijdig symmetrisch, * = skelet, - = schelp/huisje als skelet, + = pantser als skelet, x = skelet van naalden, (cijfer) = aantal pootjes

Paleontologie: wetenschap die zich bezighoudt met het verzamelen en onderzoeken van fossielen. Homologe organen: organen die overeenkomen met de organen van een ander organismen.Rudimentaire organen: organen zonder functie of verdere ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Regeling§1 Het zenuwstelsel

centrale zenuwstelselo grote herseneno kleine herseneno hersenstamo ruggenmerg

perifere zenuwstelselo alle zenuwen

zenuwcellen sensorische zenuwcellen:

gevoelszenuwcellen: geleiden impulsen van reptoren naar het centrale zenuwstelsel

motorische zenuwcellen: bewegingszenuwcellen: geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar effectoren

schakelcellen: geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel

Effectoren: spier- en kliercellenReptoren: zintuigcellenDendriet: uitloper van zenuwcel die naar het centrale zenuwstelsel looptAxon: uitloper van zenuwcel die van het centrale zenuwstelsel af loopt

Page 12: Biologie samenvatting

Synapsen: plaatsen waar impulsen van de ene cel naar de andere cel worden doorgegevenImpulsen: elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voorgeleidtPrikkel: invloed van het milieu op een organisme

Zenuwen: gevoelzenuw: bevat alleen uitlopers van sensorische zenuwcellen bewegingszenuw: bevat alleen uitloper van motorische

zenuwcellen gemengde zenuw: bevat zowel uitlopers van sensorische als van

motorische zenuwcellenAfbeelding 4 blz 2 0 3

§2 ImpulsgeleidingIn actiefase: binnenkant van membranen een positieve lading t.o.v. de buitenkantHerstelfase: worden even geen impulsen voortgeleidt.Afbeelding 6 blz 204

Impulssterkte: grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van celmembranenDoor de myelineschede is de impulsgeleiding veel sneller (afb. 9 blz 206)Kunstmatig prikkelen:

mechanisch (met micronaald) elektrisch (met stroomstootjes) chemisch (met bepaalde stoffen)

Prikkeldrempel: drempelwaarde van een prikkel, als een prikkel onder deze waarde ligt, dan wordt er geen impuls gemaakt. BINAS TABEL 88C en 88i!!

§3 Het ruggenmergRuggenmerg:

schors: buitenste deel (wit) merg: binnenste deel (grijs)

Spinaal ganglion: verdikking van zenuwenZenuwknoop: ganglion: ophoping zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelselRuggenmergkanaal: centraal kanaal: staat rechtstreeks met de hersenholten in verbinding, is gevuld met vocht.

§4 De hersenenBINAS TABEL 88B12 paar hersenzenuwen verbinden de hersenen met receptoren en effectoren in hoofd en halsGrote hersenen zorgen voor gewilde (bewuste) bewegingenKleiner hersenen coördineren alle bewegingen Om de hersenen bevinden zich 3 hersenvliezen. Die beschermen de hersenen en voorzien de hersenen van bloed.

Page 13: Biologie samenvatting

De hersenholten, die in verbinding staan met het centraal kanaal van het ruggenmerg, zijn gevuld met hersenvocht.

§5 De weg die impulsen afleggenReacties op prikkels:

bewuste reacties: prikkel zintuigcellen sensorische zenuw schakelcellen in witte stof van het ruggenmerg hersenstam sensorische centra motorisch centra kleine hersenen hersenstam ruggenmerg motorische zenuw spieren

reflex: onbewuste reacties: o prikkel zintuigcellen sensorische zenuw motorische

zenuw spiero prikkel zintuigcellen sensorische zenuw schakelcellen

hersenen motorische zenuw spierReflexboog: weg die impulsen afleggen bij een reflex

§6 Het autonome zenuwstelselZenuwstelsel:

animale zenuwstelsel: bewuste reacties regelen autonome zenuwstelsel: vegatieve zenuwstelsel: werking

organen regelen: o orthosympatisch deel: regelt dat organen arbeid verrichten

en bevordert dissimilatieo parasympatisch deel: regelt dat organen rust krijgen,

kunnen herstellen en bevordert assimilatieBINAS TABEL 88KDoelwitorgaan: orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed. Innervatie: voorziening van een orgaan met zenuwDubbele innervatie: innervatie van een zenuw van orthosympatisch deel en een zenuw van het parasympatisch deel

§7 Spieren en bewegingSpierweefsel:

Gladspierweefsel: langwerpige spiercellen met elk een celkern. Komt voor in de huid en in de wand van buisvormige of holle organen. Autonome zenuwstelsel. Samentrekking; traag, maar spiercellen raken niet snel vermoeid.

Dwarsgestreepte: spiervezels, die ontstaan door versmelting van vele spiercellen, bevat vele celkernen. Zitten aan delen van het skelet vast (skeletspieren) en sommige aan de huid (huidspieren). Animale zenuwstelsel. Samentrekking: snel, maar spiervezels snel vermoeid.

Spierschede: bindweefsel om de skeletspieren. SpierspierbundelspiervezelHet axon van een motorische zenuwcel is aan het eind vertakt. Een vertakking eindigt in een motorisch eindplaatje. In een motorisch

Page 14: Biologie samenvatting

eindplaatje worden impulsen van de motorische zenuwcel overgebracht op een spiervezel.Motorische eenheid: alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met één motorische zenuwcel.Een spiervezel bestaat uit spierfibrillen met daartussen veel mitochondriën en glycogeenkorrels waarin glycogeen is opgeslagen.

Spierfibrillen bestaan uit veel eiwitdraden: filamentenFilamenten:

dunne: actine dikke: myosine

Samentrekking spieren: impulsen komen via motorisch eindplaatjes in de spiervezel actine en myosine schuiven naar elkaar doe (spiervezel wordt

korter) energie nodig voor het verschuiven; dissimilatie van glucose die

ontstaan is in de glycogeenkorrels met het omzetten van glycogeenNiet alle motorische eenheden trekken tegelijk samen, waardoor vermoeidheid wordt tegengegaan.Er zijn altijd spieren licht gespannen, maar te weinig om beweging uit te voeren. Is belangrijk bij het handhaven van de lichaamshouding.De kracht (spanning) heet spierspanningDoor training kunnen skeletspieren betere prestaties leveren.Doping en andere middelen die prestaties verhogen bevatten anabole steroïden. Zijn qua bouw ongeveer gelijk aan het mannelijke hormoon testosteron.BINAS TABEL 90D

§8 Het hormoonstelselHormonen zijn alleen werkzaam in de organen die er gevoelig voor zijn; doelwitorganen. Hormoonspiegel: concentratie hormoon in het bloed die bepaald wat de reactie van het doelwitorgaan is/wordt. Één hormoon kan meerdere processen en doelwitorganen regelen.Lever breekt hormonen af. Hypofyse ligt tussen beide hersenhelften. En bestaat uit 2 delen: voorkwab en achterkwab.BINAS TABEL 89CDwerggroei: te lage productie thyroxine.Struma: te lage productie thyroxine, waardoor de schildklier opzwelt.BINAS TABEL 89A

Hoofdstuk 7 Zintuiglijke waarneming§1 Het zintuigstelselZintuig LiggingGezichtszintuigen Ogen

Hypofyse TSH schildklier

thyroxine doelwitorgaan

Page 15: Biologie samenvatting

Reukzintuig NeusSmaakzintuigen TongGehoorzintuigen OrenEvenwichtszintuigen Oren Zintuigen:

druk warmte koude pijn

Adequate prikkel: prikkel waarvoor de prikkeldrempel heel laag ligt.Gewenning: als een prikkel enige tijd aanhoudt, neemt bij veel typen zintuigcellen de frequentie af.

§2 De bouw van de ogenDeel van oog Werking / functieWenkbrauwen Zweet en ander vocht tegenhoudenWimpers Vuil en fel licht tegenhoudenIris / regenboogvlies Kleur geven aan het oogPupil Hoeveelheid licht regelen dat oog binnenkomtHoornvlies Licht doorlatenLens Zorgen voor scherp beeldTraanklieren Traanvocht producerenTraanbuizen Traanvocht afvoerenOogspieren Oog draaienGlasachtig lichaam Netvlies op zijn plaats houdenHarde oogvlies Oog beschermenVaatvlies Zorgen voor voedingVoorste oogkamer Gevuld met vochtNetvlies Impulsen aanmaken onder invloed van prikkelsOogzenuw Impulsen geleiden naar de hersenenGele vlek Scherpst zienBlinde vlek Niets zienStraalvormig lichaam Zorgt voor scherp beeld op het netvlies§3 De werking van de ooglenzenAfb. 12 blz 248Lenzenformule: 1/b + 1/v = 1/fIn de verte zien (5<meter) ogen in rusttoestandVan dichtbij zien (5>meter) ogen accommoderenKringspieren in straalvormig lichaam heten ook wel accommodatiespieren Bijziend: in de verte niet goed zien, negatieve bril nodigVerziend: dichtbij niet goed zien, positieve bril nodigNabijheidspunt: kleinste afstand waarop een voorwerp scherp kan worden waargenomen.Staar: troebele ooglensOuderdomsverziend: verziend doordat de accommodatiespieren niet goed functioneren door de ouderdomGezichtsbedrog: komt door de hersenen

Page 16: Biologie samenvatting

§4 De bouw en werking van het netvliesNetvlies:

zenuwcellen laag zintuigcellen laag pigmentcellen laag

o staafjes; kleuren zichtbaar licht (geen rood) alles wordt zwart-grijs-wit weergegeven (contrast)

o kegeltjes; bepaalde kleur, 3 typen: rood licht groen licht blauw licht

Pupil kan groter of kleiner worden. Kringspieren samentrekken pupil kleinerStraalsgewijs lopende spieren samentrekken pupil groterAfb. 23 blz 253

§5 Diepte zien (stereoscopie)Doordat je 2 gezichtsvelden hebt kun je diepte zien (stereoscopie) en afstanden schatten.

Hoofdstuk 8 Gedrag§1 De studie van gedragGedrag: alle waarneembare activiteiten van een dierRespons: reactie van een dier op een prikkelEthologie: studie van gedragHet gedrag van een dier is opgebouwd uit een groot aantal handelingen (gedragselementen). Ethogram: objectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen van een diersoort.Protocol: lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier

§2 De organisatie van gedragGedragssysteem: groep van samenhangende gedragselementenGedragsketen: als de ene handeling leidt tot een volgende handeling

§3 Hoe wordt gedrag veroorzaakt?Prikkels zijn uitwendige factoren.Alleen belangrijke prikkels worden geselecteerd. Inwendige factoren bepalen of een bepaald gedrag wordt uitgevoerdMotivatie (drang): de bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedragSleutelprikkel: prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag

§4 Hoe wordt gedrag bepaald?Gedrag wordt bepaald door:

Page 17: Biologie samenvatting

erfelijke factoren: gen leerprocessen

o inprenting: leren dieren alleen in een bepaalde (korte) periode van hun leven (gevoelige periode)

o gewenning: kans op reactie op een prikkel neemt afo conditionering: leren d.m.v. straffen en beloneno trial and error: leren d.m.v. ervaringeno dresseren: leren een gedrag op commando uit te voereno imitatie: nabootsing: leren d.m.v. het nadoen van

soortgenoteno inzicht: als een dier zelf een oplossing zoekt in een

onbekende situatie

Geconditioneerd reflex: voorwaardelijk reflex: soort aangeleerd reflex (zie voorbeeld hond in tekstboek blz 276)

§5 Sociaal gedragSociaal gedrag: de handeling van een soortgenoot is de prikkel voor een handeling van een andere soortgenootSignalen: handeling voor sociaal gedragGedrag: voorbeelden

dreig imponeer verzoening

territorium ambivalent conflict

oversprong omgericht

Leven in staten; grote groepen met een taakverdelingGeritualiseerd gedrag: gedrag met een signaalfunctieBronst: bereidheid tot paring bij zoogdierenAmbivalent gedrag: gedrag dat samengesteld is van 2 of meer gedragssystemen

§6 Gedrag bij de mensMensen kunnen nadenken over gedrag, gedrag beoordelen en afvragen welk gedrag goed of slecht is. Mensen ontwikkelen normen en waarden voor gedrag. Rolgedrag: gedrag dat mensen verwachten in een bepaalde situatie.Rolpatroon: doen aan rolgedrag

Boek 2 Hoofdstuk 1 Stofwisseling§1 Wat is stofwisseling?Stofwisseling: totaal van alle chemische processen in cellen van een individuAssimilatie: de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (anorganisch / organisch)Chemische energie: energie in moleculen (wordt gebruikt bij assimilatieDissimilatie: de omzetting van organische moleculen tot kleinere moleculen, komt chemische energie vrijChemische energie kan omgezet worden in:

kinetische energie warmte

Page 18: Biologie samenvatting

elektrische energie lichtenergie opslagen worden in ATP-moleculen (adenosinetrifosfaat)

§2 EnzymenEnzymen: stoffen die de chemische reacties van stofwisselingsprocessen katalyseren (versnellen)Substraat: de stof(fen) waarop een enzym werktProduct: stof die bij een reactie ontstaat Een enzymmolecuul heeft een ingewikkelde ruimtelijke vorm die substraatspecifiek isEnzym-substraatcomplex: gebonden enzymen met substraatEnzymactiviteit: snelheid waarmee een enzym een reactie uitvoertpH: maat voor zuurgraadOplossing kan zijn:

zuur (pH < 7) basisch (pH > 7) neutraal (pH = 7)

§3 KoolstofassimilatieKoolstofassimilatie: de vorming van glucose en zuurstof uit koolstofdioxide en water6 CO2 + 6 H2O + energie C6H12O6 + 6 O2

Planten en cyanobacteriën hebben bladgroen (chlorofyl) in bladgroenkorrels (chloroplasten) waardoor ze fotosynthese uit kunnen voeren. Ze zijn fotoautotroof. Bij fotosynthese wordt lichtenergie omgezet in chemische energie en opgeslagen in glucose moleculen.

§4 Voortgezette assimilatieVoortgezette assimilatie: vorming van andere organische stoffen uit glucoseKoolhydraten:

monosachariden disachariden polysachariden

Vetten; lipiden: glycerolmolecuul 3 verzuurmoleculen

o dissimilatie: eerst splitsen de moleculen, dan verdere dissimilatie

Eiwitten; proteïnen aan elkaar gekoppelde aminozuren

o dissimilatie: eerst losse aminozuren, dan verdere dissimilatie

§5 DissimilatieBij dissimilatie wordt chemische energie uit organische stoffen vrijgemaaktDissimilatie;

Page 19: Biologie samenvatting

aëroob; verbranding, glucose volledig afgebroken, O2 nodig, vindt plaats in mitochondriën, C6H12O6 + 6O2 6H2O + 6CO2 + energie

anaëroob; geen O2 nodig, glucose onvolledig afgebrokeno alcoholgisting: C6H12O6 2C2H6O (ethanol) + 2CO2 + energieo melkzuurgisting: C6H12O6 2C3H6O3 (melkzuur) + energie

Basale stofwisseling: alle processen die altijd doorgaanIntensiteit: snelheid waarmee basale stofwisselingprocessen plaatsvindenDieren:

koudbloedig: lichaamstemperatuur past zich aan zijn omgeving aan

warmbloedig: lichaamstemperatuur is vrijwel constant

§7 KoolstofkringloopBinas tabel 93G

§8 StikstofkringloopBinas tabel 93H

Hoofdstuk 2 Ecologie§1 De organisatieniveaus van de ecologieInvloeden door het milieu

biotische factoren: levende natuur / andere organismen abiotische factoren: levenloze natuur

Predator: roofdierIn de ecologie worden relaties tussen organismen en hun milieu op verschillende organisatieniveau

Biosfeer ecosystemen levensgemeenschap populatie individu

§2 VoedselrelatiesVoedselrelaties weergeven:

voedselketen voedselweb/voedselnet

Dode resten van organismen vormen samen organisch afval (detritus), dat wordt gegeten door afvaleters (detritivoren)Mineralisatie: afbreken van organisch afval tot anorganische stoffen door reducenten

Biologische piramides: piramide van aantal piramide van biomassa piramide van energie

o elke schakel heeft zijn eigen productiviteito er verdwijnt elke schakel energie

Page 20: Biologie samenvatting

§3 PopulatiesPopulatiedichtheid: gemiddeld aantal individuen per oppervlakte-eenheidBepalen populatiedichtheid:

kwadrantmethode (met vierkant) transect (met langwerpige strook) lijntransectmethode (met lijn) merken en terugvangen

o 1e vangst: aantal gevangenen merkeno 2e vangst: percentage aan gemerkten berekeneno 1e vangst was ook x% van de totale populatieo totale populatie berekenen

Beperkende factor: minst gunstige factor die bepaalt hoe groot de populatiedichtheid is Biologisch evenwicht: schommelen van de populatiedichtheid van 2 soorten om een evenwichtswaardeGeboortecijfer: aantal individuen van een populatie die per tijdseenheid worden geborenSterftecijfer: aantal individuen van een populatie die per tijdseenheid stervenImmigratie: binnentrekken in een populatieEmigratie: wegtrekken van een populatie

Populatiegroei: onbeperkte hulpbronnen

o J-vormige groeicurveo Exponentiele groei

beperkte hulpbronneno S-vormige groeicurveo Draagvlak: maximale populatiegrootte die over langere tijd in

een ecosysteem kan worden gehandhaafd

§4 Ecosystemen in veranderingOntstaan van een ecosysteem:

verwering van een steen (of iets anders) komen van bodemdeeltjes + korstmossen komen van 1e mini diertjes (pioniersysteem) humus; mengsel van organische en anorganische stoffen en micro-

organismen (reducenten) bodemvorming steeds groter worden van het ecosysteem climaxsysteem: abiotische factoren en soortensamenstelling is min

of meer constant

Successie: de soortsamenstelling van een levensgemeenschap verandert, zodat de levensgemeenschap geleidelijk in een ander overgaatPrimaire successie: helemaal opnieuw beginnen van successie

Page 21: Biologie samenvatting

Secundaire successie: successie hoeft niet helemaal van voor af aan te beginnenKringloop van stoffen:

gesloten: vindt weinig uitwisseling plaats met de omgeving van het ecosysteem

open: kan gemakkelijk bodemmateriaal worden afgevoerd en populaties kunnen makkelijk immigreren

Biodiversiteit: verscheidenheid aan soortenGelaagdheid: laag bij de bodem groeien onder andere mossen en kruidachtige zaadplanten, daarboven struiken en bomenErosie: wegspoelen of waaien van de bovenste laag van de bodem, humus verdwijnt

§5 Ecosystemen in NederlandSoorten ecosysteem:

duinen: afb. 24 blz 54 loofbos: afb. 25 blz 55 naaldbos: afb. 26 blz 55 (niet van nature in Nederland) heide: afb. 27 blz 55 plassen: afb. 28 blz 55

§6 Competitie en coöperatieVeel relaties tussen populaties hebben betrekking op voeding en voortplanting. Kan zijn:

competitie (concurrentie) coöperatie (samenwerking)

Natuurlijke selectie; sterkste individuen (die zich het best aanpassen) overlevenCoöperatie:

in paren in groepen in staten

Symbiose: langdurige samenleven van individuen van verschillende soortenSoorten symbiose:

mutualisme: beide voordeel commensalisme: 1 voordeel parasitisme: parasiet leeft van gastheer: 1 voordeel 1 nadeel

§7 Abiotische factorenAfb. 35 blz 58Klimaat:

macroklimaat: grote gebieden waar vrijwel hetzelfde klimaat heerst

microklimaat: heel klein gebied met hetzelfde klimaat

Abiotische factoren: temperatuur licht (zon/schaduwplanten)

Page 22: Biologie samenvatting

lucht (soorten blad) water (water/landplanten/dieren) bodemgesteldheid (klei/klein, pH / zouten)

Daglengte: tijd dat de zon boven de horizon staatWaslaagje (cuticula) gaat verdamping van water via opperhuidcellen tegenUitspoeling: het zakken van de humuslaag naar diepere lagen.

Hoofdstuk 3 Mens en milieuPesticiden: chemische bestrijdingsmiddelen

insecticiden: tegen insecten herbiciden: tegen onkruid

Hoofdstuk 4 Voeding en vertering§1 Voedingsmiddelen en voedingsstoffenVoedingsmiddel: alles wat je eet en drinktVoedingsvezel: ballaststoffen: verzameling stoffen die niet door enzymen uit het verteringsstelsel van de mens kunnen worden verteerdVoedingsstoffen:

eiwitten: proteïnen: aan elkaar gekoppelde aminozureno essentiële aminozuren: kan het lichaam niet aanmaken,

moeten in de voeding aanwezig zijno niet-essentiële aminozuren: kan het lichaam wel

aanmaken, hoeven niet in de voeding aanwezig te zijno Functies:

Eiwitsynthese Bouwstof Enzymen Hormonen Transport: transporteiwitten

o Dissimilatie; ontstaat ammoniak (lever zet ammoniak om in ureum)

o Binas tabel 67C Koolhydraten; suikers, mono-, di- en polysachariden

o Functies Brandstof Bouwstof

o Binas tabel 67A Vetten: lipiden

o Verzadigd vetzuur: bevat maximale aantal waterstof atomen en heeft een rechte vrom

o Onverzadigdvetzuur: bevat niet het maximale aantal waterstofatomen (enkele essentiële verzuren)

o Binas tabel 67Bo Functies

Bouwstof Branstof

Water H2O

Page 23: Biologie samenvatting

o Functies Bouwstof Oplosmiddel Transportmiddel Regeling lichaamstemperatuur

Mineralen; zouteno Heb je maar kleine hoeveelheden nodig, spoorelementen:

elementen die je maar in zeer geringe hoeveelheden ndogi hebt

o Functies Bouwstof

Vitamineso Kunnen niet in het lichaam worden gevormd, alleen uit

provitamineo Te weinig vitamines gebreksziekteno Binas tabel 82B

Binas tabel 82A

§2 Het aantonen van voedingsstoffenVoedingsstoffen kun je aantonen met een indicator, die soortspecifiek is.

§3 Gezonde voedingVariatie in voeding is belangrijkAdditieven: toegevoegde stoffenEnergie behoefte hangt af van:

geslacht leeftijd lichaamsgewicht bij activiteit: lichamelijke inspanning

Te veel vet wordt opgeslagen in het buikvet, het onderhuidsbindweefsel en rond organen. Te veel buikvet verhoogd de kans op:

hart- en vaatziekten suikerziekten: diabeter mellitus

Vermageringsdieet: bevat weinig koolhydraten en vettenConserveren: de omstandigheden voo micro-organismen worden zo ongunstig mogelijk gemaaktSalmonellabacteriën op voedsel door:

aanwezigheid op dierlijke voedingsmiddelen in de lucht onhygiënische bereiding

Maken afvalstoffen die giftig zijn en voedselvergiftiging kunnen veroorzakenVoedselinfectie: ziekmakende hoeveelheid micro-organismen komen in de darm terechtPasteuriseren: verhitten tot ongeveer 72 graden, meeste bactiëren gaan doodSteriliseren: verhitten tot ongeveer 135 graden, alle bacteriën gaan dood

Page 24: Biologie samenvatting

Additieven: Conserveermiddelen worden toegevoegd aan voedingsmiddelen

zodat ze langer houdbaar zijno Natuurlijke: azijn, suiker, zouto Onnatuurlijke: veel is schadelijk, sulfiet

Antioxidanten zorgen dat voedingsmiddelen niet ranzig worden Emulgatoren houden voedingsmiddelen in de goede toestand Kleur-, geur- en smaakstoffen maken een voedingsmiddel

aantrekkelijkerResiduen (resten) in voedingsmiddelen:

pesticiden zware metalen pcb’s hormonen antibiotica

keuringsdiensten/wetten: vleeskeuringswet: vlees en vleeswaren

o rijkdienst voor keuring van vee en vlees warenwet: andere voedingsmiddelen

o keuringsdienst van waren

§4 Het verteringsstelsel van de mensVertering in het darmkanaal / verteringskanaal door verteringssappen uit verteringsklierenVerteringssappen bevatten enzymen Darmeperistaltiek: kringspieren en lengtespieren trekken afwisselend samenDarmkanaal ondergaat allerlei mechanische bewegingenSpeeksel: * Slijm: maakt voedselbrokken glad, waardoor slikken makkelijker wordt* EnzymenVoedsel in de keelholte veroorzaakt het slikreflexHuig sluit neusholte af, strotklepje sluit de luchtpijpMaagsap bevat:

enzymen zoutzuur (HCl, sterk zuur!) slijm (beschermlaag)

Maagportier: kringspier die de uitgang van de maag sluitGal: geproduceerd door de lever

galkleurstoffen galzure zouten

Binas tabel 82 D en G

§5 De verteringssappenPepsinogeen wordt geactiveerd door HCl tot pepsinePolypeptiden: lange aminozuurketensBinas tabel 82 F G en H

§6 Resorptie

Page 25: Biologie samenvatting

Poortader zorgt dat het bloed van de darm naar de lever kan stromenIn de darm leven veel bacteriën, die enzymen produceren die cellulose afbrekenFaeces: ontlastingResorptie: laatste nuttige stoffen uit voedselbrij halen door middel van dissimilatieBinas tabel 82D

Hoofdstuk 5 Transport§1 BloedsomloopBloed zorgt voor een homogeen en constant intern milieu en bevat antistoffen als afweer tegen ziekteverwekkers.Mens: dubbele bloedsomloop: bloed gaat 2x door het hart

§2 Het bloedBloed:

Bloedplasmao Bestaat uit

Water met opgeloste stoffen Plasma-eiwitten Bevat fibrinogeen dat zorgt voor bloedstolling

o Vervoert Zuurstof Voedingsstoffen Afvalstoffen

Regelende stoffen Beschermende stoffen Geneesmiddelen

Rode bloedcelleno Geen celkerno Ronde schijfjeso Hemoglobineo Leven korto Worden afgebroken in:o EPO: hormoon van de nieren: stimuleert de aanmaak door het

rode beenmerg uit stamcellen Witte bloedcellen: leukoplasten

o Celkerno Geen vaste vorm o Kunnen door wanden van haarvateno 3 typeno Fagocyteren: sluiten bacteriën in waardoor ze dood gaano Worden gevormd in het rode beenmerg uit stamcellen

Bloedplaatjeso Geen cellen: alleen delen van uiteengevallen celleno Zorgen voor bloedstolling

Hemocrietwaarde: percentage van het volume rode bloedcellen in een bloedmonsterHemolyse: vrijkomen van hemoglobineFibrinogeen wordt na reacties omgezet in fibrine. Fibrine vormt draden over de worden waar bloedcellen tussen blijven hangen. Bloedserum: bloedplasma zonder fibrinogeen

Page 26: Biologie samenvatting

Bloederziekten: hemofilie: bloed stolt niet goed

§3 Het hartHalvemaanvormige kleppen: slagaderkleppen: kleppen aan het begin van de longslagader en de aorta. Hartkleppen: kleppen tussen de boezem en kamersSinusknoop: zorgt dat het hart samentrekt systole van de boezemsBinas tabel 84ACDEGH en I

§4 De bloedvatenSlagader: wand bestaat uit glad spierweefselSlagader haarvaten aderPoortader loopt van darm naar lever. Variatie sterk van samenstelling, is afhankelijk van de voeding

§5 De bloeddrukHersenbloeding: inwendige bloeding in de hersenenHartinfarct: afsterven van een deel van het hartArtherosclerose: stijver en minder elastisch worden van slagadersBypassoperatie: operatie waarbij een (slag)ader wordt omgeleid

§6 Weefselvloeistof en lymfeWeefselvloeistof: vocht buiten haarvatenVanuit de weefselvloeistof tussen cellenvan organen vindt diffusie van zuurstof plaats naar de cellen. Koolstofdioxide andersom.Voedingsstoffen worden door cellen door actief transport opgenomen uit de weefselvloeistofOsmose tussen weefselvloeistof en bloedplasma door een semi-permeabele wand Binas tabel 84N

Hoofdstuk 6 Gaswisseling en uitscheiding§1 Het ademhalingsstelsel van de mensAmandelen produceren stoffen die ziekteverwekkers doden. Angina: ontstoken amandelen Adrenaline en het orthosympatische deel van het autonome zenuwstelsel zorgen dat de bronchiolen verwijd worden. Zuurstof wordt gebonden aan hemoglobine oxyhemoglobineBinas tabel 83ABC en E

§2 LongventilatieRustige inademing

Rustige uitademing

Buitenste tussenribspieren trekken de ribben en het borstbeen omhoog.

Afplatten van het middenrif door de middenrifspieren.

Organen in de buikholte worden weggedrukt.

Buikwand komt naar voren.

Borstholte wordt vergroot.Volume van de longen wordt vergroot.

Luchtdruk in de longen wordt lager dan de druk van de buitenlucht.

Er wordt lucht van buiten de longen ingezogen.

Spierend ie inademing hebben veroorzaakt ontspanning zich.

Zijwanden van de borstholte en de elasticiteit van het longweefsel zorgen ervoor dat de ribben en het borstbeen in oorspronkelijke staat terugkomen

Door de elasticiteit van de buikwand en de druk in de buikholte wordt het middenrif teruggeduwd in zijn koepelvormige vorm

Volume van de borstholte en de longen wordt verkleind

Luchtdruk in de longen is hoger dan daarbuiten.

Er wordt uitgeademd.

Page 27: Biologie samenvatting

Diepe inademing

Diepe uitademing

§3 Ademvolume en ademfrequentieAdemvolume: hoeveelheid lucht die in- en uitgeademd wordtInspiratoir reservevolume: maximale inademing (boven normale inademing)Expiratoir reservevolume: maximale uitademing (boven normale uitademing)Vitale capaciteit: inspiratoir reservevolume + expiratoir reservevolume + ademvolume.

§4 Gezonde longen en luchtwegenOorzaken van het minder goed functioneren van longen en luchtwegen:

ziekte aan ademhalingsstelsel (astma) schadelijke stoffen inademen (roken)

§5 De leverFuncties van de lever:

produceren gal stofwisseling

o koolhydraatstofwisseling regelen glucose gehalte opslag glycogeen

o eiwitstofwisseling vormen niet-essentiële aminozuren eiwit splitsen vormen plasma-eiwitten ureumvorming

o vetstofwisseling vormen niet-essentiële vetzuren vormen en afbreken van cholesterol

afbraak rode bloedcellen opslag bepaalde stoffen ontgifting

Spieren in de hals trekken zich samen. Ribben en het borstbeen gaan verder omhoog en naar voren.

Binnenste tussenribspieren trekken zich samen.

Borstkas wordt met kracht kleiner gemaakt.

Spieren in de buikwand trekken zich samen.

Druk in de buikholte verhoogd.

Middenrif gaat omhoog.

Of

Page 28: Biologie samenvatting

§6 De nieren en de urinewegenNier:

nierschors niermerg nierbekken

Uitscheiden: afvalsstoffen lichaamsvreemde stoffen overtollig water overtollige zouten

Ultrafiltratie: hele kleine moleculen kunnen door de wandVoorurine: vocht in nierkapsels, bevat onder andere glucose, ionen en ureumTerugresorptie: nuttige stoffen uit voorurine halen en afgeven aan het bloed (door middel van actief transport)

Hoofdstuk 7 BeschermingNiet zeker of je dit hoeft te kennen: Stamcellen uit rode beenmerg

- Fagocyten; komen in witte bloedcellen terecht. (aspecifieke afweer) kunnen lichaamsvreemde stoffen en ziekteverwekkers in zich opnemen (fagocytose) kunnen ook buiten bloedvaten functioneren

o Granulocyten; dood bacteriën (zelf meestal ook dood) ontstaat pus/etter (dode granulocyten, bacteriën, weefselresten)

o Monocyten; ruimen dode celresten op, verplaatsen zich naar het weefsel, (a)specifieke afweer

Macrofagen Macrofaag + een lichaamsvreemd antigeen antigeen-

presenteerde cel (APC)- Lymfocyten; komen in witte bloedcellen terecht. (specifieke afweer)

o B-lymfocyten; ontwikkelen zich in het rode beenmerg, komen terecht in de lymfoïden organen

Plasmacellen; vormen antistoffen Antistoffen; antigenen kapot maken.

o Immunoglobulinen (Ig) antistoffen; hebben Y vorm,

o Monoklonale antistof; één soort antistof o Antistof type IgE; veroorzaakt allergische

reacties, hechten zich aan mestcellen (een type witte bloedcellen) maakt mestcellen gevoelig (gesensibiliseerd) voor een allergeen. Daardoor geven de mestcellen + IgE histamine af:

Histamine B-geheugencellen; herkennen al eerder voorgekomen

antigenen en reageren daar snel op.o T-lymfocyten; ontwikkelen zich in de thymus (in borstholte boven

het hart) , komen terecht in de lymfoïden organen. Dochtercellen

T-helpercellen (Th-cel); o Cytokinen (verschillende soorten); eiwitten die

een regulerende functie hebben

Page 29: Biologie samenvatting

stimuleren ontwikkeling: cytotoxische T-cellen (Tc-cellen); vernietigen geïnfecteerde lichaamscellen waardoor virussen en cellen doodgaan (specifiek). Reageren ook op cellen die besmet zijn door een vorm van kanker en reageren op organen bij orgaantransplantatie

T-geheugencellen (Tg-cel); herkennen al eerder voorgekomen antigenen en reageren daar snel op.