Billiton

295

description

Billiton een boek

Transcript of Billiton

  • AANGEBODEN door den Raad van Beheer der

    Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Bliton

  • GEDENKBOEK

    B I L L I T O N 1852-1927

  • GEDENKBOEK

    B I L L I T O N 1852-1927

    EERSTE DEEL

    's-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF

    1927

  • INHOUD VAN HET EERSTE DEEL

    Blz. VOORWOORD vu

    EERSTE HOOFDSTUK

    DE GESCHIEDENIS DER TIN WINNING 1 1. VR D E OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 1

    2. D E BILLITON MAATSCHAPPIJ 19

    3. G E M E E N S C H A P P E L I J K E MIJNBOWMAATSCHAPPIJ BILLITON 73

    B I J L A G E : GOUVERNEMENTSCONTRACT TOT ONTGINNING V A N BILLITON N 56 79

    TWEEDE HOOFDSTUK

    HET VOORKOMEN VAN TIN 87 1. E E N E N A N D E R OVER HET TIN IN HET A L G E M E E N E N OP BILLITON 87

    2. GEOLOGISCHE GEGEVENS V A N BILLITON '105

    3. HET GRONDONDERZOEK 112

    DERDE HOOFDSTUK li

    DE WINNING VAN HET ALLUVIALE TINERTS 143 1. DE WINNING V A N HET A L L U V I A L E TINERTS 143

    2. D E M A C H I N A L E INRICHTING V A N HET B E D R I J F E N V A N D E N E V E N B E D R I J V E N 206

    BIJLAGEN ACHTERIN 1. COMMISSARISSEN E N DIRECTEUREN V A N D E BILLITON MAATSCHAPPIJ , RAAD

    V A N B E H E E R V A N D E GEMEENSCHAPPELIJKE MIJNBOWMAATSCHAPPIJ

    BILLITON

  • VIII I N H O U D V A N H E T E E R S T E D E E L

    B I J L A G E N (vervolg)

    2. B E S T U U R D E R S V A N H E T G E W E S T B I L L I T O N E N V A N D E B I L L I T O N O N D E R -

    N E M I N G

    3. O P G A V E V A N A D M I N I S T R A T E U R S , B E H E E R D E R S D E R D I S T R I C T E N

    4. O P G A V E V A N H O O F D I N G E N I E U R S E N C H E F - G E N E E S H E E R E N

    5. G E G E V E N S O V E R D E N G R O E I D E R B I L L I T O N O N D E R N E M I N G

    6. P R O D U C T I E S D E R D I S T R I C T E N T / M 1924/25 7. S T A A T D E R M I J N E N E N H A R E P R O D U C T I E S ( T A N D J O N G - P A N D A N )

    8. S T A A T D E R M I J N E N E N H A R E P R O D U C T I E S ( B O E D I N G , K L A P A - K A M P I T )

    9. S T A A T D E R M I J N E N E N H A R E P R O D U C T I E S ( M A N G G A R )

    10. S T A A T D E R M I J N E N E N H A R E P R O D U C T I E S ( L E N G G A N G )

    11. S T A A T D E R M I J N E N E N H A R E P R O D U C T I E S ( D E N D A N G )

    PORTRETTEN, KAARTEN EN PLATEN:

    a. BUITEN D E N T E K S T : Blz.

    1. Z. K. H. Hendrik, Prins der Nederlanden Frontispiece 2. Vincent Gildemeester baron van Tuyll van Serooskerken 4 3. John F. Loudon 6 4. Facsimile van een brief van Prins Hendrik 10 5. C. de Groot 24 6. J. Ph. Enneling 30 7. J. F. den Dekker 38 8. Geologische kaart van Billiton, 1851, van C. de Groot 102 9. Oud boorkaartje 120

    10. Een moderne boorkaart (verkleind) 140 11. Overzicht pompbaggerontginning 172 12. Erts reservekaart van Billiton schaal 1 : 100:000 aehterin

    b. TUSSCHEN D E N T E K S T :

    Blz. Blz. 1. J. Groothof! 51 9. Koelit ontginning 116 2. K. A. Begemann 53 10. Kaksahoop (kaksa-toy) . . . . 117 3. G. C. R. baron van Tuyll van 11. Vallei met tijdelijke stuip . . . 123

    Serooskerken 57 12. Chineesche boor (Tji-am) . . . 124 4. Tintransport uit Cornwallis in 13. Valleibeeld 125

    den tijd der Phoenicirs . . . . 89 14. Akkeringa-boor 126 5. De waterloozingstunnel der ader 15. Akkeringa-snijschoen 126

    Tadjau, de* eerste aderontginning 16. J. E. Akkeringa 127 van Billiton 98 17. Het boorgereedschap 128

    6. Kaksalaag 107 18. Het indraaien der hoorbuis . . . 129 7. Dr. R. D. M. Verbeek 108 19. Het uithalen der hoorbuis . . . 129 8. Boorpondok 112 20. Boren op een vlot 131

  • INHOUD VAN HET EERSTE DEEL

    PORTRETTEN, KAARTEN EN PLATEN (vervolg)

    Blz. Blz. 21. Pijpboor 132 52. Een spuitbaggerinstallatie . . . 179 22. Kromme der meevalscofficin- 53. Spuiten tegen het werkfront. . . 180

    ten bij verschillende tinrijkdom.- 54. Spuiten naar den zuigkuil. . . . 181 men 136 55. Tailrace op ijzeren jukken . . . 182

    23. Heihoor 138 56. In de tailrace 183 24. Boren met de heiboor 139 57. Spuitbaggerinstallatie achter af-25. Nieuwe groot-formaat boorlepel 140 sluitdam 184 26. Aantal werkzame Doorploegen en 58. Door de baggerpomp van een

    de aangewezen hoeveelheid erts spuitbaggerinstalllatie uit tai-in picolstin 141 lings opgebouwde af sluitdam . . 186

    27. Boorpondok in het woud . . . . 142 59. De spuitbaggerinstallatie V, na 28. Kaksa-afzetting 144 door een aardstorting bedolven 29. Mijnhoofd met zijn vrouw in te zijn geweest 187

    1860. Op den achtergrond het 60. Oudste pompbaggerinstallatie. . 188 pakhuis Tandjong Pandan met 61. Overzicht pompbaggerontgin-vliering 145 ning 189

    30. Piepkar 148 62. Locomobiel met baggerpomp . . 190 31. Tebat Mang in de Ajer Tindjau. 149 63. Ponton met twee baggerpompen 191 32. Schets koehtontginning . . . . 151 64. Pompbaggerinstallatie op ponton 192 33. Koehtontginning 152 65. Baggerpompponton tijdens ver-34. Uitgewerkte vallei 153 plaatsing 192 35. Valleibeeld 153 66. Vraanzicht electrische emmer-36. Valleibeeld.' 155 baggerinstallatie (de emmers 37. Mijnwerkersgereedschap, waar- close-connected") 194

    onder regenjas uit vezels gemaakt 157 67. Een electrische emmerbaggerin-38. Chineesche kettingpomp met wa- staatie (Lenggang-Soengai-Lais) 196

    terwiel 158 68. Een electrische emmerbaggerin-39. Het pikelen langs de kollong- stallatie (Manggar-Bangkoeang). 196

    trappen 159 69. Overladingsplaats emmerbagger-40. Tailings (Kw-moi) verzekering 160 montage 197 41. Kaksawasschen 161 70. Decribleur 197 42. Pulso . . 165 71. Ertswegen 202 43. Transport van een locomobiel 72. Het dichtnaaien der ertszakjes

    door een vallei 167 door Sekahvrouwen 203 44. Kollong met kettingtransport. . 169 73. Sleep tjoenia's met een ertslading 45. Kollong met transportbandin- van 6300 pikols 204

    stallaties 171 74. Eentjoenia 205 46. Overzicht spuitbaggerontginning 173 75. Een electrische emmerbaggerin-47. De Emmerbagger Eersteling. . . 174 stallatie 206 48. Europeesche beambten in de 76. Noria met waterwiel 207

    oude kleederdracht te paard. . . 175 77. Gwynne's zandpomp 208 49. Interieur ponton S. B. IV (spuit- 78. Conrad zandpomp 208

    pompen) 176 79. Electrische Centrale te Manggar. 209 50. Zuigput spuitbaggerinstallatie. . 177 80. Eerste wijziging van de Conrad-51. Monitor 178 zandpomp 210

    IX

  • X INHOUD VAN HET EERSTE DEEL

    PORTRETTEN, KAARTEN EN PLATEN (vervolg)

    Blz. I Blz. 81. Interieur van een deel der electri- 91. Electrische centrale te Assam-

    sche centrale te Manggar. . . . 211 Belobang (Tandjong-Pandan). . 216 82. Het Schakelbord 211 92. Gedeelte van het ateheremplace-83. Tweede wijziging van de Conrad- ment Lipat Kadjang (Manggar). 217

    zandpomp 212 93. Ijzergieterij Lipat Kadjang. . . 218 84. Stannum zandpomp 212 94. Draaierij van het atelier Lipat 85. De Vrijleiding 213 Kadjang 218 86. Conradzandpomp omgebouwd tot 95. Interieur atelier Lipat Kadjang. 219

    gewijzigde Stannumpomp . . . 214 96. Plaatwerkerij van het atelier L i -87. Pape zandpomp 214 pat Kadjang 219 88. Oliepier bij Tandjong Samak. . 215 97. Interieur magazijn Tandjong-89. Olietanks (Samak) 215 Pandan 220 90. Electrische centrale te Tandjong- 98. Interieur magazijn Lipat Kadjang 220

    Pandan 216 99. LaadhoofdTandjong-Pandan. . 221 100. Laadhoofd Lipat Kadjang . . . 221

  • VOORWOORD

    De Raad van Beheer van de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Bil-liton" achtte het gepast om op den dag, waarop voor vijf en zeventig jaren de tin-winning op Billiton een aanvang nam, de beschrijving het licht te doen zien van het geheele bedrijf, zooals zich dit gedurende deze drie kwart eeuw op dit eiland ontwik-keld heeft.

    Voor de samenstelling van dit boekwerk heeft de Raad een beroep gedaan op de medewerking van het beambtenpersoneel, in het bijzonder op het Indische.

    De bouwstoffen op Billiton tezaamgebracht, werden hier te lande gerangschikt en bewerkt door den Hr. J. C. Mollema, oud-hoofdadministrateur der onderneming, die aldus een zoo volledig mogelijke beschrijving van alle onderdeelen van het bedrijf tezamen stelde.

    De graphieken in het Achtste Hoofdstuk zijn bewerkt door het lid van den Raad van beheer Ir. A. Groothoff.

    Het Eerste Hoofdstuk, de Geschiedenis der tinwinning is de vrucht van een uit-voerig onderzoek door den Voorzitter van den Raad van Beheer in het archief der Billiton Maatschappij ingesteld, waartoe het Bestuur der Vennootschap zonder eenige restrictie zijn toestemming verleende.

  • XII VOORWOORD

    De Raad van Beheer hoopt, dat door dit boekwerk het merkwaardige bedrijf van

    BiUiton's tinwinning in breeden kring belangstelling zal vinden. Zonder twijfel zal

    daardoor waardeering worden gewekt voor den belangrijken onvermoeiden arbeid, die

    gedurendetalvangeneraties door Nerlands zonen werd verricht, vaak met opoffering

    van hunne gezondheid en zelfs van hun leven, terwijl de ontwikkeling van de techniek

    van het bedrijf in het bijzonder in den jongsten tijd, niet zal nalaten indruk temaken,

    op allen, die zich de moeite zullen willen geven daarvan kennis te nemen.

  • E E R S T E H O O F D S T U K

    DE GESCHIEDENIS DER TINWINNING

    1. VR D E OPRICHTING D E R BILLITON MAATSCHAPPIJ

    llfPKPNf R T I K E L 2 V A N H E T TRACTAAT, DAT IN 1814 TUSSCHEN VwA Vti%Si ingeland e n Nederland gesloten werd, ter regeling van de teruggaaf

    sliSls/^ ik wSlfr v a n Insulinde aan het N ederlandsche gezag, bepaalde, dat het eiland / ^ ^ ^ ^ ^ ,'fSy? Banka m volle souvereiniteit werd afgestaan aan de Nederlanden,

    WK i * r u ^ n v a n -e residentie Coehin, en aanhorigheden op de kust van

    fli^jNlin^Ps^ Engeland beweerde aanvankelijk, dat het niet genoemde eiland Billiton niet in dezen afstand begrepen was. Daartegen werd van Nederlandsche zijde aangevoerd, dat dit eiland steeds tot Banka had behoord. Evenals dit was Billiton een bezitting geweest van het sultanaat van Palembang. O. a. had het Engelsche gouverne-ment bij proclamatie van 4 Augustus 1813 een nieuwen sultan van dit rijk erkend, doqh als tegenprestatie van dezen geischt, den vollen afstand van het souvereine bezit van het eiland Banka, het eiland Billiton en al de kleine eilanden, daarbij gelegen en daartoe behoorende."

    Engeland hechtte groote waarde aan het bezit van Billiton. In het bijzonder deed Sir Thomas Stamford Raffles, die in 1819 Singapore stichtte, al het mogelijke om zijn regeering van de noodzakelijkheid te overtuigen, hare rechten op dit eiland toch niet op te geven. In een memorie, waarvan het afschrift in het archief der Billiton Maatschap-pij berust, schetst Raffles het groote belang, dat Billiton voor Engeland had. Hij zegt daarin o.a.:

    Billiton lies in the direct track of the trade between Europe and China, passing through the Straits of Sunda, andwould af ford a convenient port of refreshment for our China Ships and might be expected to become a most extensive entrepot between Eu-rope and China".

    Billiton

  • 2 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ

    An establishment of th'same nature as that at Singapore would be sufficint for every immediate purpose. In connction with thatsettlement it wouldform a most valu-able and important link in our series of stations, and would always ensure to us every fair advantage in the trade of the Archipelago".

    Of the comparitive view of Bhton and Singapore it may be observed, that the latter settlement was made solely with a view to command the Straits of Malacca, and the protection of our trade passing to and from China in that direction. It has no influence or command whatever over the Straits of Sunda, an advantage which is possessed by Billiton".

    The two stations would mutually assist each other, and answer almost every object we have in view, and the loss of either would not be easily supplied".

    De pogingen van Raffles slaagden niet. Bij het tractaat van 1824, dat verschillende questies tusschen Engeland en Nederland

    regelde, werd Billiton definitief aan laatstgenoemd Rijk toegekend. Drie jaar te voren was op dit eiland reeds de Holandsche vlag geheschen. Nadat de

    Palembangsche sultan in 1821 door onze wapenen was ten onder gebracht, ontving de pangran Sjerief-Mohammed de opdracht Billiton onder Nederlandsen gezag te bren-gen. Met behulp van een aantal prauwen, bemand met inlanders, werd op hoogst een-voudige wijze dit bevel uitgevoerd.

    Men oordeelde het, korten tijd nadien, met het oog op de handhaving onzer rechten tegenover Engeland toch beter, aan ons gezag een sterker aanzien te geven. In 1822 ver-scheen dus kapitein De la Motte als civiej en mitair gezaghebber. Deze maakte er een eenvoudige versterking en de noodige huisvesting voor twee officieren en 100 soldaten.

    Na de tptstandkoming van het tractaat met Engeland, werd het gezag overgenomen door den Assistent-Resident J. W. Bierschel.

    Deze, overtuigd als hij was, dat Billiton evenals Banka tin bevatte, bracht van dit eiland een kapitein-Chinees met 18 mijnwerkers mede. Inderdaad schijnen deze eenig tin gevonden te hebben. In de Muntoksche pakhuisboeken is nog een post te vinden over van Billiton ingewonnen tin". De aanwijzingen, dat er op dat eiland inderdaad eenigs-zins belangrijke hoeveelheden tin te vinden waren, schenen echter niet overvloedig. Im-mers reeds langer dan een eeuw leverde toen Banka tin, doch omtrent Billiton's metaal-rijkdom liepen slechts vage geruchten.

    Bierschel's onderzoek heeft dan ook geen tastbare resultaten opgeleverd. Na het af-treden van den Gouverneur-Generaal baron Van der Capellen (1826), toen er alom groote bezuinigingen werden ingevoerd, werd de nnlitaire bezetting op Billiton teruggebracht tot 1 korporaal en 10 Inlandsche, meest invalide soldaten. Ook de post van Assistent-Resident werd opgeheven.

    Langen tijd hoorde men niets van dit eiland. Alleen was het berucht als een hoogst ge-vaarlijk zeerooversnest. Wee het schip, dat in de omgevingjstrandde; het werd zonder eenig medelijden uitgemoord door een roofzuchtigen zeeroo versstam en dan geplunderd.

    |

  • VR D E OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 3

    % In 1849 kwam Dr. W. R. baron van Hovell x), na een 12-jarig verblijf te Batavia jn het moederland terug. Hij was vol van de mogelijkheid om Ned.-Indi krachtig in eco-nomischen zin te ontwikkelen.

    In aanraking gekomen met Vincent Gildemeester baron van Tuyll van Serooskerken wees hij dezen er op, dat in het Museum van het Bataviaasch Genootschap een stuk tin bewaard werd, dat van Billiton afkomstig was. Exploratie van dit eiland kon, meende de enthousiaste Van Hovell, rijpe vruchten voor de kolonie afwerpen.

    Van Tuyll ging een stap verder en wist Prins Hendrik voor zijn plannen te interesseeren. Deze, d eenige Oranjevorst, die Indi bij eigen aanschouwing kende, was steeds bereid een onderneming te steunen, die voor de ontwikkeling van de kolonin van belang was.

    Hij hielp later krachtig bij het oprichten der Stoomvaartmaatschappij Nederland en de Kon. Stoombootmaatschappij, en stichtte in verband met de doorgraving van het Suezkanaal, een hotel te PortSaid, enz. Van winstbejag was noch bij deze ondernemin-gen, noch bij die, welke hij voor zuiver moederlandsche belangen hielp oprichten (o. a. de Maatschappij Zeeland), sprake. Dit was zelfs zoo sterk, dat de zaken, waarin de vader-landslievende prins zich begaf, in de financieele wereld niet in den besten reuk stonden. Het was voor den niet kapitaalkrachtigen Van Tuyll onmogelijk eenige onderneming, waarvoor geld noodig was, op touw te zetten, zonder dat hij met geld, of althans met crediet geholpen werd *). Er werd nu een overeenkomst tusschen den Prins en Van Tuyll aangegaan, waarbij deze gezamenlijk concessie zouden aanvragen voor de exploratie en exploitatie van Billiton. De daarvoor te besteden gelden werden voor gezamenlijke re-kening opgenomen, doch het spreekt wel van zelf, dat 's Prinsen credietwaardigheid bij

    *) Walter Robert baron van Hovell, geboren 1812, promoveerde in 1836 in de godgeleerdheid en vertrok on-middellijk daarna, als benoemd predikant te Batavia, naar Indi. Hij was lid en later Voorzitter van het Batavi-aasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat hij nieuw leven inblies.

    Met volle overtuiging de liberale beginselen toegedaan, nam hij, nadat het bericht van de Februari-omwenteling Indie bereikt had, deel aan een te Batavia belegde vergadering, waarin denkbeelden verkondigd werden, die de Indische Regeering onaangenaam waren. Van Hovell werd door deze officieel berispt en was feitelijk gedwongen z|jn ontslag te nemen. Na zijn terugkeer in het moederland nam hij een levendig deel aan de politiek. Hij werd in 1849 in de Tweede Kamer gekozen en werd bij Kon. Besl. van 5 Sept. van dat jaar van allen blaam gezuiverd. Van Hovell was een zeer talentvol verdediger van de nieuwe denkbeelden op koloniaal gebied.

    In 1862 werd hij benoemd tot lid van den Raad van State, welke betrekking hij tot zijn dood (1866) bekleedde. l) Hoezeer bij Prins Hendrik winstbejag bij het deelnemen in deze onderneming op den achtergrond

    stond, blijkt wel uit het volgende. Toen door het te vermelden onderzoek van Dr. Croockewit het succes der Billiton-onderneming uiterst twijfel- -

    achtig scheen, schreef de Prins aan Loudon den 24 Mei 1851 uit Londen, waar hij toen ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling vertoefde:

    Ik stem geheel in met hetgeen U en Tuyll mij schrijven ten aanzien van een andere te beginnen onderneming. De kopermijnen waarvan Tuyll mij spreekt achter Serawak op Ned. grondgebied zouden welligt het beste zijn, aangezien het de beide oogmerken vereenigt: benuttiging der rijkdommen van den bodem en vestiging van den Nederlandschen invloed op de grenzen onzer bezittingen tegen vreemde aanmatiging".

    In denzelfden gedachtengang lag de sterke aansporing, die de Prins tot Van Tuyll richtte, reeds ten tijde der concessieaanvraag om bij de Indische autoriteiten pogingen te doen Billiton tot een vrijhaven te maken. Aldus volgde Z. K . H . zonder dat hem de denkbeelden van Raffles bekend waren, het voorbeeld van den grooten En-gelschman.

    Slechts behartiging van het openbaar belang was daarbij 'a Prinsen richtsnoer. Van Tuyll en Loudon wisten hem van dat denkbeeld af te brengen, daar dit bij het Gouvernement niet de min-

    ste kans van slagen had en een poging daartoe, slechts ontstemming zou teweeggebracht hebben.

  • 4 VR DE OPRICHTING-DER BILLITON MAATSCHAPPIJ

    het verkrijgen van fondsen den doorslag gaf. Wel was ook diens fortuin in dien tijd niet zoo heel groot, doch hij had van zijn Moeder, de bejaarde Koningin-Weduwe Anna Pau-lowna nog een belangrijk fortuin te erven.

    Het was zonder twijfel uit deze overwegingen, dat de firma A. van Hoboken en Zonen te Rotterdam zich bereid verklaarde een half millioen gulden bij hun agent te Batavia, de firma Reynst n Vinju, onder tal van zeer bezwarende voorwaarden en tegen een rente van 7\ % 's jaars ter beschikking van de concessieaanvragers te stellen.

    Van Tuyll wist voor zijn plannen te winnen, John F . Loudon 1), die goed in Indi be-kend was. Loudon was voor herstel van gezondheid in Europa, toen hij, te Parijs vertoe-vende, in 1850 het verzoek van Van Tuyll kreeg, om zich als vertegenwoordiger van den Prins voor de Billitonzaak te interesseeren. De regeling werd getroffen, dat deze ys ge-deelte van de eventueel door hem in deze onderneming te maken winst aan Loudon zou afdragen. Als vertegenwoordiger van Z. K . H . zou Loudon, bij diens afwezigheid, dezelf-de rechten als Van Tuyll hebben.

    Intusschen was den 24en October 1850 een Kon. Besluit verschenen, dat voor het rnine-ralogisch vraagstuk in den Archipel van groot belang was. De voornaamste inhoud van dit Besluit vinde hier een plaats.

    Overwegende, dat het wenschelijk is, den delfstoffelijken rijkdom vandeOost-Indi-sche archipel dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van de Nederlandsche nijver-heid", werd toegestaan aan Nederlanders, in Nederland of in Nederlandsch-Indi ge-vestigd en die ten genoegen van het Gouvernement bewijzen daartoe de middelen te bezitten" de ontginning van delfstoffen bevattende gronden in Nederlandsch-Indi, volgens de algemeene grondslagen in de volgende artikelen vastgesteld". De eilanden Java en Banka blijven hiervan voorloopig uitgezonderd".

    De overeenkomsten betreffende de te verleenen concessin worden gesloten met den Gouverneur-Generaal, met wiens overleg de bijzondere voorwaarden der concessie wor-den geregeld. De aanvrage wordt gericht hetzij aan den Gouverneur-Generaal, hetzij aan het Departement van Kolonin".

    Vr het verleenen der concessie wordt steeds, wanneer dit niet reeds heeft plaats gehad, van gouvernementswege een grondig plaatselijk onderzoek ingesteld, niet alleen naar den rnineralogischen rijkdom van, maar ook naar de rechten van de bevolking op de aangevraagde gronden, en de daaruitvolgende aanspraak op scliadeloosstelling, als-mede naar het bedrag van het kapitaal, dat voor de behoorlijke ontginning derindege-vraagde concessie bedoelde gronden vereischt wordt".

    Het staat den belanghebbende vrij, voor zijn rekening, een deskundige te benoemen,

    ) John Francis Loudon (18211895), broeder van den in 1872 tot Gouverneur-Generaal benoemden Mr. James Loudon, die in 1884 in den adelstand verheven werd. John F. Loudon wijdde zich na zijn terugkomst in het moe-derland aan het collectionneeren op verschillend gebied. Beroemd is zijn verzameling Delftsch aardewerk, die door zijn erfgenamen aan het Rijksmuseum werd afgestaan en het meest volledige beeld geeft van deze kunstindustrie.

    Gedurende enkele jaren was hij hofmaarschalk van Prins Alexander. Hij was een hoogst merkwaardig, veelzijdig man, die als pionier in de wildernis voor geen enkele taak terug-

    deinsde en zich later als fijnbesnaard kunstkenner ontwikkelde. Hij stierf ongehuwd.

  • VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 5

    ten einde dat onderzoek gemeenschappelijk te bewerkstelligen met den door het Gou-vernement daartoe aangewezene".

    De ondernemingen worden door het koloniaal bestuur bevorderd en beschermd door alle zoodanige middelen, als hetzelve na overleg met de concessionarissen het meest doelmatig oordeelt. De daaruit voortvloeiende vermeerdering van uitgaven komt voor rekening der concessionarissen, die den vereischten waarborg voor de teruggave stellen. In geen geval worden geldelijke voorschotten door het gouvernement verleend".

    De afstand van de gronden geschiedt bij wijze van erfpacht of huur, doch voor geen langeren termijn dan 40 jaren".

    De Prins en Van Tuyll hadden de concessie voor ontginning van Billiton aangevraagd en op grond van dit Koninklijk Besluit werd nu door de Regeering een geologisch onder-zoek van dit eiland gelast. Daartoe werd aangewezen de ambtenaar, die in Indi belast was met natuurkundige onderzoekingen, Dr. J . H . Croockewit1). Deze kwam MOctober 1850 op Billiton aan.

    Den tijd, die met dit onderzoelf. gemoeid was, maakten Van Tuyll en Loudon zich ten nutte door een bezoek te brengen aan Cornwallis, om zich daar van tmontginningen op de hoogte te stellen.

    Den 18en Januari 1851 vertrokken zij uit Southampton met de Engelsche mail naar Batavia, waar zij 12 Maart aankwamen.

    Die aankomst had plaats onder hoogst teleurstellende omstandigheden. Immers toen de beide reizigers te Singapore de Engelsche mail verlieten om over te

    gaan op een Hollandsen schip, ontving Van Tuyll een brief van Hertog Bernhard van Saksen-Weimar 8), toen legercommandant in Ned.-Indi, hem meldende, dat de uitslag van het onderzoek van Dr. Croockewit hoogst ongunstig was.

    In een uitvoerig rapport concludeerde deze dat_het zeker is: dat het eiland Billiton geen tinerts in zijn bodem bevat." Er wordt wel een ertssoort gevonden, die op tin-erts uiterlijk wat gelijkt, maar volgens de rekenkundige en mechanische eigenschappen volstrekt geen tin in hare zamenstelling kan bevatten; onkundigen hebben dezen kop-pong-erts waarschijnlijk voor tinerts aangezien, waaruit de vele overleveringen over tinerts op Billiton waarschijnlijk haren oorsprong hebben genomen."

    In het bijzonder Loudon liet den moed niet zinken; naar hij later mededeelde had hij

    '*) Dr. Johan Hendrik Croockewit Hzn. (18231880) was na in 1849 tot Doctor in de wis- en natuurkunde te zijn gepromoveerd, in datzelfde jaar naar Indi uitgezonden.

    Na zijn boven vermeld onderzoek in Billiton, werd hij belast met een onderzoek betreffende de steenkolenlagen op Borneo en later met wetenschappelijke waarnemingen in de Molukken en op Nieuw-Guinea.

    Na met verlof in Nederland te hebben vertoefd, werd hij in 1860 benoemd tot Assistent-Resident. Croockewit heeft als zoodanig verschillende standplaatsen gehad en eindigde zijn loopbaan als Resident van Banka.

    In 1871 verliet hij 's Lands dienst. *) Hertog Bernhard van Saksen WeimarEisenach (17921862) had bij Waterloo aan de zijde van den toen-

    maligen Nederlandschen kroonprins gestreden; hij was in Nederlandschen krijgsdienst getreden en was van 1848 51 commandant van het Nederlandsen-Indische leger. Het, korten tijd geleden voor den Volksraad verbouwde, paleis in het Hertogspark te Weltevreden werd voor hem opgetrokken. Zijn diensten werden zeer op prijs gesteld. Na zijn dood werd het bekende monument in den Langen Vooihout te 'sGravenhage te zijner eere opgericht. Zijn dochter Amalia huwde in 1853 met Prins Hendrik.

  • 6 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ

    een voorgevoel, dat er iets aan het onderzoek haperde. Hij meende dan ook tegenover den Prins niet verantwoord te zijn, als hij niet, vergezeld van een deskundige, naar Billiton ging. Toch getuigde het van een groot doorzettingsvermogen, om aan dat voor-nemen gevolg te geven. Toen Van Tuyll en Loudon te Batavia kwamen, bleek het hun, dat zoo goed als alle toongevende personen het oordeel van Croockewit onderschreven.

    Uit den aard der zaak, waren andere deskundigen in Indi moeilijk te vinden. Toen men eindelijk op een vertrouwden geoloog, Dr. Schwaner, de hand had kunnen leggen, en daarvoor de medewerking van den Gouverneur-Generaal Rochussen verkregen had, overleed deze aan kwaadaardige koortsen.

    Een nieuwe deskundige werd gevonden in den ingenieur Cornelis de Groot1). De Gouverneur-Generaal beschikte den 29en Mei 1851 gunstig op het request van Loudon, als gemachtigde van den Prins en van Van Tuyll, om het voorloopig onderzoek op Billiton te beschouwen als niet geschied, en om alsnog een nader onderzoek van Gou-v^ernementswege te doen plaats hebben en hetzelve op te dragen aan den Ingenieur

    der 2e klasse voor het mijnwezen C. de Groot", onder mededeeling, dat deze ingenieur bereids opontboden was om te overleggen de wijze op welke dit nader onderzoek zoude behooren te worden bewerkstelligd".

    Dezen ingenieur werd toegevoegd de aspirant-ingenieur Huguenin, en tevens werd, in verband met de eventueele schadeloosstelling aan de bevolking te verleenen, goedgevon-den, dat een ambtenaar, aan te wijzen door den Resident van Banka, de expeditie zou vergezellen.

    Met Z. M.'s Etna werden de concessieaanvragers en de deskundigen vervoerd; boven-dien werd nog Z. M.'s schoener Aruba ter beschikking gesteld voor eventueele tochtjes langs de kust.

    ) Cornelis de Groot (18171896), zich later ook noemende De Groot van Embden" trad in 1833 als volon-tair in den krijgsdienst met de hoop op die wijze den officiersrang te bereiken. In 1840 nam hij ontslag uit den dienst, in welken hij tot opperwachtmeester was opgeklommen, omdat de gelegenheid om officier te worden, toen gesloten werd voor allen, die niet de Koninklijke Militaire Academie bezocht hadden.

    Hij nam zijn intrek bij zijn te Delft wonende ouders. Toen in 1843 in die stad de Kon. Academie tot opleiding van ingenieurs werd opgericht, gelukte het hem daar tot de studie te worden toegelaten, voornamelijk door den steun (ook f inancieelen) van den toenmaligen Prins van Oranje, beschermheer dier Academie. In 1846 behaalde De Groot het diploma van civiel-ingenieur; bij werd toen benoemd tot aspirant-ingenieur van den Waterstaat in Ned.-Indi en in die qualiteit tot oefening in de praktijk werkzaam gesteld in Zeeland en op de fabriek van Van Vlissingen te Amsterdam.

    Intusschen was er besloten een corps mijn-ingenieura voor N.-I. op te richten. Ten behoeve daarvan werd er een cursus aan de Delftsche Academie ingericht. De jongelui, die dezen cursus gevolgd hadden, werden naar Engeland gestuurd, om daar practisch in de mijnbouwkunde werkzaam te zijn. Men achtte hen te jong om aldaar zonder toezicht te zijn. Daarom werd De Groot, die inmiddels 30 jaar geworden was, aangewezen om de 4 a.s. mijninge-nieurs te begeleiden.

    De Groot, die uit den aard der zaak van het verblijf in Engeland geprofiteerd had, wist zich in 1850 tot inge-nieur 2e klasse bij het mijnwezen in Ned.-Indi te doen benoemen.

    In 1861 werd hij tot hoofdingenieur bevorderd. Het grootste deel van den Indischen Archipel werd, voorzoover zulks toen mogelijk was, door hem bereisd. Na

    in Januari 1866 te zijn gepensionneerd, werd hij benoemd tot Vertegenwoordiger der Billiton Maatschappij, welke betrekking hij in 1871 neerlegde.

    Daarna deed hij nog tal van onderzoekingen, hem door particulieren opgedragen; o. a. maakte hij reizen naar Amerika en Afrika. Hij was steeds ijverig werkzaam in het belang van Indi en was o. a. Voorzitter van het In-disch Genootschap.

  • VR D E OPRICHTING D E R BILLITON MAATSCHAPPIJ 7 Eindelijk werd goedgevonden, dat, indien het mineralogisch onderzoek van Billiton

    ongunstig mocht uitvallen, een zelfde onderzoek zou verricht worden op de Karimon-eilanden, Singkep en den Lingaschen archipel.

    De Resident van Riouw werd aangeschreven om de betrokkenen te voorzien van aan-bevelingsbrieven voor de vorsten van Linga en Riouw. Den 14den Juni arriveerde H. M.'s Etna met de expeditie ter reede van Muntok.

    Toen Van Tuyll en Loudon zich haastten hun opwachting bij den Resident te maken werden zij in hooge mate getroffen door de houding van dezen. Hij weigerde tamelijk wel alle medewerking. Waar de beide heeren te Buitenzorg en Batavia de meest moge-lijke tegemoetkoming hadden ondervonden, verdiepten zij zich in gissingen naar de reden dezer onbeleefdheid. Personen, die op Banka bekend waren, weten deze aan het niet strikt opvolgen van de daar bestaande etiquette, om den Resident niet anders te bezoe-ken dan uitgedost in zwart lakenschen rok en broek. Waarschijnlijk zal de antipathie van tal van ambtenaren tegen particuliere exploitatie, die in dien tijd in Indi veelvuldig

    .voorkwam, het hare daartoe hebben bijgedragen1). Na veel moeite gelukte het toestenuning der autoriteiten te verkrijgen, dat een admi-

    nistrateur van de rijkstinexploitatie op Banka, Van Bloemen Waanders, de expeditie naar Billiton zou vergezellen. Deze bracht twee bekwame mijnwerkers mede. Toevallig ontmoette Loudon te Toboali op Banka een man, die een grooten invloed zou hebben op de toekomst der tinontginning. Een Indo-Europeesche klerk van den havenmeester, J. F. den Dekker, sprak hem aan en vroeg of hij, zonder bezoldiging mede mocht gaan naar Billiton. Hij had veel kennissen gemaakt onder de op dit eiland thuis behoo-rende handelaren en van hen de verzekering ontvangen, dat er tin te vinden was, doch dat de Depatti, het Inlandsche hoofd, bevreesd voor de vestiging van Europeanen in zijn gebied, alles deed om dat geheim te houden. Den Dekker kreeg een maand verlof van zijn chef en vergezelde de pioniers. Eindelijk konden zij met de Etna naar het beloofde land vertrekken. Den 27en Juni kwam deze op de reede van Tandjong-Pandan aan; den volgenden dag zetten zij voet aan wal.

    Zij werden daar ontvangen door den Depatti *), omringd door een groot gevolg. Zeer onderdanig, maar zoo positief mogelijk, deelde deze mede, dat hij niets van tin af wist en nooit iets'op Billiton had gezien, dat naar tin leek. Kort geleden was er immers nog een doctor tanah" (gronddokter) op het eiland geweest; deze had dit naar alle kan-ten doorkruist, doch had evenmin iets kunnen vinden. Den Dekker woonde dit, op In-landsche wijze gevoerde, omslachtige onderhoud niet bij. Hij had in dien tijd vriend-schap gesloten met een Inlander, die hem onder groote geheimzinnigheid de plaats aan-duidde waar zeker erts te vinden zou zijn. Kort na het bovengeschetste onderhoud

    ) Inderdaad heeft de Resident van Banka herhaaldelijk te kennen gegeven, dat de exploitatie van Billiton naar zijn oordeel in strijd was met 's lands belang.

    In zijn schrijven van 5 Maart 1853 aan den Gouverneur-Generaal verkondigde hij o. a. de stelling; Naar mijn overtuiging kan Billiton niet welvaren zonder aan Banka te schaden." *) Omtrent dit hoofd en de bevolking, die de pioniers op Billiton vonden, zal een en ander worden medegedeeld

    in het zevende hoofdstuk.

  • 8 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ kwam Den Dekker met een mooi monster tinerts aandragen. Enkele uren waren dus vol-doende geweest, om het uitgebreide onderzoek van Dr. Croockewit afdoende te logen-straffen.

    Onmiddellijk werd nu begonnen een put te graven op de plek, waar het monster ge-vonden was.

    Den 15en Juli waren er 4 zulke putten gemaakt. Men had toen reeds met primitieve middelen erts gesmolten en kon dus. zuiver tin medegeven aan de Aruba, die dien dag vertrok. Van Tuyll ging met deze mede naar Batavia.

    Een juichkreet kon nu naar Holland gaan, den Prins het gelukkige nieuws mededee-lende. Van Tuyll ging de noodige stappen bij den pas opgetreden Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist doen, ten einde het verkrijgen der concessie te bevorderen en ook schijnbaar minder gewichtige belangen te behartigen. Zoo was de door Den Dekker aan-gevraagde verlenging van verlof niet verleend, zoodat deze, voor het welslagen der onder-neming, onmisbaar geachte kracht een paar dagen later naar Banka moest terugkeeren.

    In de enkele weken op Billiton doorgebracht, hadden de pioniers toen reeds de scha-duwzijde van hun taak ondervonden. Van Tuyll en Loudon hadden koorts en diarrhee gehad; tal van hulpkrachten leden aan dezelfde kwaal. Daarbij kwam, dat de expeditie voor haar vertrek reeds gewaarschuwd was tegen het gevaar, dat hare leden op last van den Depatti, die immers den inval in zijn terrein met een zeer wantrouwend oog aanzag, zouden vergiftigd worden. Met kalmte en koelbloedigheid werd dit gevaar getrotseerd. Op den middag van den dag van aankomst noodigde de Depatti, de Heeren aan een heerlijke rijsttafel, doch toen hij zelf uit zg. bescheidenheid weigerde daaraan deel te nemen, scheen het wel of deze waarschuwingen op goede gronden rustten. Gelukkig bleek deze maaltijd geen slechte gevolgen te hebben.

    Met groote kracht, en bewonderenswaardige energie, zette Loudon zijn taak voort. Den 12en Augustus vond hij, met zijn primitieve hulpmiddelen, een rijke ertslaag.

    De Groot en Huguenin, die een ander deel van het eiland onderzochten, waren in het algemeen minder gelukkig geweest. Toch hadden ook zij belangrijke aanwijzingen van het voorkomen van tin gevonden.

    Eindelijk kwam Van Tuyll den 28en Augustus op Billiton aan. Ook Den Dekker had vergunning gekregen, tengevolge van aandrang op de Buitenzorgsche autoriteiten, om terug te keeren. Van Bloemen Waanders, die slechts voor korten tijd ter beschikking der expeditie gesteld was, vertrok in September mede naar Banka.

    Nadat er nog, zij het ook onder groote moeilijkheden, zooveel mogelijk gexploreerd was, vertrokken Van Tuyll, Loudon, De Groot en Huguenin den 27en November naar Batavia. De eerste achtte nu den tijd gekomen, de definitieve concessie aan te vragen. Het duurde tot 23 Maart 1852 voordat de overeenkomst met de Indische Regeering werd geteekend. Dit belangrijke stuk, dat voor de exploitatie zoo lang de grondwet van het bedrijf was, is als bijlage achter dit hoofdstuk afgedrukt.

    Na een avontuurlijken tocht kwam Loudon den 20en April 1852 op Billiton terug. Van Tuyll was daar reeds eenige dagen te voren aangekomen.

  • /R DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 9 Loudon's komst is een hoogst belangrijk feit in Billiton's geschiedenis. Immers deze

    is het begin van de exploitatie. Gedurende het eerste verblijf der pioniers kon er alleen sprake zijn van het opsporen van tin, om daaraan de rechten te ontleenenom concessie te erlangen. Nu kon men gesteund door het gesloten contract inderdaad met de tinwinning beginnen.

    Daarbij diende het geluk den pioniers. Den 16en Mei 1852, ontdekte Den Dekker de rijke tinertsafzetting, welke door de mijnTikoes (in het landschap Sidjoek, N.W. Billiton) met zooveel succes bewerkt werd, dat zij de financieele kurk" genoemd is, waarop de onderneming in de nu aanbrekende moeilijke jaren, zich drijvende heeft kunnen houden.

    Tengevolge van het gebrek aan elke leiding, heerschte er op Billiton bij de terugkomst van Loudon de grootste verwarring. Verschillende personen, ook Van Tuyll, hadden Chineezen aangenomen, zoodat er achtereenvolgens veel te veel koelies kwamen. Zij waren van zeer verschillende rassen, die elkander onderling niet verstonden. De door Van Tuyll op Malakka aangenomenen bleken in het bijzonder ongeschikt, en moesten weder worden teruggezonden. Met dit alles waren groote, geheel nuttelooze uitgaven gemoeid. Van Tuyll vertrok spoedig naar Europa; Loudon bleef alleen over met Den Dekker en Van Haeften, een uit Nederland hoofdzakejk voor de administratie aange-nomen kracht.

    Hetgeen Loudon in dezen tijd gepraesteerd heeft, is bewonderenswaardig. Het leven op Billiton stelde aan zijn kracht de hoogste eischen.

    De materieele opofferingen die Loudon zich moest getroosten, worden het best ge-illustreerd door de volgende regels uit zijn dagboek.

    Het wordt hoog tijd aan een huis te beginnen, 't Is hier zulk een smeerboel en de wo-ning wordt zoo bouwvallig, dat men het er bijna niet meer in kan uithouden. Ik heb een dak, namelijk een kadjang-mat bij wijze van dak over mijn bed, daar wanneer het regent, er geen drooge plek in huis is, terwijl 's nachts voor verandering de ratten met de brandende pit uit de nachtlamp aan de haal gaan; gelukkig dat het huis nog al vochtig is, ik zou anders lang verbrand zijn."

    Maar het ergste was wel het gebrek aan geneeskundige hulp I Men geve er zich rekenschap van, wat dit beteekende bij een bevolking van 250 Chi-

    neezen. Evenals zulks nog thans het geval is, lijden de pas aangekomen Chineezen veel aan beenwonden, die gewoonlijk ontstaan uit een niets beteekenende schram. Deze gaat spoedig in een afschuwelijke zweer uit, waarbij koudvuur komt, dat den dood ten-gevolge heeft.

    Alleen gedurende 1852 stierven er 62 Chineesche arbeiders. Men trachtte een arts te engageeren, doch het duurde nog langer dan een jaar voordat een in Batavia aangeno-men medicus hulp kwam verleenen. Tot groote spijt van Loudon, die met den arts zeer was ingenomen, overleed deze reeds na een half jaar.

    De eenige, die een soort medische hulp kon verleenen, was nu wederom Loudon. Niet alleen, dat hij de patinten de gewone koortswerende middelen ingaf, maar bovendien moest bij in dringende gevallen zelfs amputaties verrichten.

    Billiton l *

  • 10 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ Toch versaagde hij niet. Zelfs had hij zooveel vertrouwen in de toekomst, dat hij voor

    120.000. n vijfde deel kocht van de winst, die Van Tuyll in de Billitonzaak zou maken. Van toen af was Loudon dus voor en vijfde in de geheele onderneming gen-teresseerd.

    Billiton was in die dagen wel heel ver van de bewoonde wereld verwijderd. Het duur-de een maand, voordat de post van Batavia naar dit eiland kwam. Met eenige moeite werd nu de volgende regeling getroffen. De voor de onderneming bestemde stukken wer-den geadresseerd aan Reynst en Vinju. Deze firma verzamelde ze in een pakket, dat bij 1 het Marine-Departement bezorgd werd. Van daar ging dit naar de mailboot, die het afgaf aan een persoon, die in het groote vaarwater op deze lag te wachten en het dan naar Billiton overbracht.

    Op die wijze kon men daar tijding van Batavia of Singapore hebben binnen 5 tot 6 dagen.

    Het is niet te verwonderen, dat Loudon over dien tijd schrijft, dat hij zich in een soort van ballingschap" voelde. Harde arbeid en groote vermoeidheid waren (zijn) eenige afleiding en te huis gekomen, vond (hij) de eenzaamheid en (zijne) boeken. (Hij) gevoelde meer dan ooit het gemis aan dagbladen. Eens in de maand ontving (hij) die en die dag was, wanneer de tijdingen goed waren, een ware feestdag".

    Er werd een zeer levendige correspondentie met Prins Hendrik onderhouden. Uit de thans nog aanwezige brieven van dien Vorst blijkt een buitengewoon groote belangstel-ling in de onderneming, een onbepaald vertrouwen in Loudon's beleid. Er wordt geen brief geschreven, waarin niet met dankbaarheid gewag gemaakt wordt van de groote diensten door dezen bewezen.

    De mijnarbeid werd op Billiton geheel geschoeid op het voorbeeld van Banka. Zij, die een mijn wenschten te ontginnen, vormden een kongsie (soort van vennoot-

    schap) die uit houders van aandeelen (hoens) bestaat. Deze konden op anderen worden overgedragen. Deelhebbers, die zelf niet werkten, moesten iemand als arbeider (koelie) in hun plaats stellen. Bovendien kon een kongsie nog een aantal koelies, die dus niet deelgerechtigd waren in de winst, in haar dienst nemen.

    Men trachtte zooveel mogelijk n of twee ervaren mijnwerkers (liefst van Banka) bij elke kongsie te interesseeren. Maar men ontzag zich in den aanvang niet tal van perso-nen, die aan den arbeid niet deelnamen, in de kongsie op te nemen.

    Zelfs Van Tuyll stond als aandeelhouder in verschillende dezer te boek. Ook Chinee-sche kooplieden waren vaak in het bezit van hoens".

    Onmiddellijk na het stichten van zulk een kongsie" werden er door de onderneming voorschotten van rijst en andere voedingsmiddelen verstrekt, die later met het gewonnen tin verrekend werden. Viel de ontginning slecht uit, dan werd de mijn wel verlaten, en waren de voorschotten verloren, tenzij de kongsie" bestond uit personen, op wie eenig verhaal was.

    Leverde dernijngoede resultaten op, dan profiteerden de aandeelhouders in hooge mate.

  • VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 11

    De organisatie, die Loudon in het leven had geroepen, bleek voldoende krachtig, om hem te veroorloven in het begin van 1853 eenigen tijd afwezig te zijn. Hij moest toch naar Batavia, om zich te verantwoorden ten opzichte van verschillende klachten tegen zijn beleid ingebracht door den Resident van Banka. Bovendien achtte hij hetgewenscht het hoofd te bieden aan de stelselmatige oppositie, die tegen de BilUtonondememing werd gemaakt, niet het minst door Dr. Croockewit, die niet kon verkroppen, dat hij in het ongelijk was gesteld, en het daarom gaarne deed voorkomen, dat er van eenig succes op Billiton geen sprake was. Men insinueerde zelfs, dat er tin van Banka werd aange-voerd, om dit als Billiton-tin aan de markt te brengen.

    De aanklacht van den Resident was o. a., dat Loudon zich evenals deze Toewan besar" het noemen; dan maakte hij misbruik van macht, door zich van politiedienaren in uniform te doen vergezellen en wat wel het ergste was, hij werd beschuldigd, opium binnen te smokkelen.

    Het viel Loudon niet moeilijk zich van elke blaam te zuiveren. Uit deze breedopgezet-te campagne vloeiden zelfs verschillende maatregelen voort, in het belang der onderne-ming. Het grootste succes was wel, dat de Gouverneur-Generaal besloot aan Billiton een Assistent-Resident te geven, die onafhankelijk van den Resident van Banka zou komen te staan. De keuze van den nieuwen bestuursambtenaar geschiedde geheel in overleg met Loudon. In Mei 1853 kwam deze (H. G. Dielwart) administrateur der tinmijnen op Banka, op Billiton aan. Hij bracht zijn vrouw mede; de eerste Europeesche vrouw deed toen haar intrede op het eiland.

    Zijn huis moest gebouwd worden door de concessionarissen, die ook volgens boven-medegedeeld Kon. Besl. van 30 Sept. 1850 het salaris van dezen ambtenaar moesten restitueeren.

    De tegenstand, dien de jeugdige onderneming in Indi ondervond, had ook in het moe-derland weerklank gevonden.

    Nog voordat met de exploitatie op Billiton kon begonnen worden, richtte het Eerste Kamerd H . vanRyckevorsel bij de behandeling van de Indische Begrooting van 1853 vragen tot den Minister van Kolonin, die van zeer geringe ingenomenheid met de ver-leende concessie getuigden.

    Hij achtte de ontginning op Billiton uiterst nadeelig voor de geldmiddelen van den Staat, omdat deze een concurrentie met de tinmijnen van Banka beteekende.

    Aldus deed Billiton zijn intrede in de Stat en-Generaal!

    Het einde van 1853 was voor de tinexploitatie hoogst ongunstig. De dokter stierf; Loudon en Wassenaer *) werden zwaar ziek naar Banka getransporteerd. Dit moest ge-schieden in een gewone prauw; zes roeiers brachten hen over zee; deze overtocht duurde 3 dagen. De sympathieke Van Wassenaer stierf kort na aankomst; Loudon's ijzersterk

    *) M. J. Worbert graaf van Wassenaer (18141853) le luitenant der infanterie. Men had van hem de grootste verwachtingen. Intelligent en energiek, was Loudon bijzonder met hem ingenomen. Toen hij in Indi kwam ging het, natuurlijk geheel uit de lucht gegrepen verhaal, dat Loudon bij den Prins in ongenade was gevallen, en dat Van Wassenaer hem als diens vertegenwoordiger zou vervangen.

  • 12 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ

    gestel bood weerstand. Den 23en December kon hij, ernstig verzwakt, weder op Billiton terugkeeren.

    Enkele dagen later kwam Van Tuyll; den 5en Februari vertrok Loudon tot herstel van gezondheid naar Batavia, in de verwachting, dat eerstgenoemde enigen tijd op Bil-liton zou blijven. Deze verliet echter het eiland korten tijd daarna. Hij was geen man voor pionierswerk in de wildernis!

    In Juni vertrok hij weder naar Europa, overtuigd, dat daar stappen moesten ge-daan worden, om naar ruimere middelen te zoeken. Ook zou hij naar een hoofdadmini-strateur uitzien.

    Het was echter moeilijk personeel voor Billiton te krijgen. De salarissen moesten zeer laag gehouden worden; over de kans, dat de^ exploitatie loonend zou worden, hepen de gevoelens uiteen; velen dachten daarover pessimistisch; de vele sterfgevallen onder het Europeesch personeel maakten dienstneming niet aanlokkelijk. Iemand, die op Java nog in zijn onderhoud kon voorzien, dacht er niet over naar Billiton te gaan.

    Loudon keerde in September op het eiland terug en was niet weinig verheugd, toen hij bericht ontving, dat er een hoofdadininistrateur was aangenomen, aan wien hij de lei-ding der onderneming kon overdragen. Hij was in Juni 1855 op het punt naar Batavia te vertrekken, toen de nog slechts twee maanden op het eiland vertoevende nieuwe hoofd-administrateur Overbeek, en de bekwame sergeant die de topografische opnemingen zon verrichten Von Kuyava*) door een Inlander werden vermoord. De moordenaar werd onmiddellijk door Chineezen afgemaakt.

    Men was blijde, de hand te kunnen leggen op den Assistent-Resident Dielwart, die juist zijn pensioen uit den Staatsdienst had aangevraagd; hij werd in Augustus 1855 hoofd-administrateur; waarna Loudon eindelijk naar Europa kon vertrekken.

    Deze keerde niet vr Juli 1856 naar Indi terug. Ofschoon hij zich nog wel eens met de Billitonzaken inliet,- indien hij daartoe aangezocht werd, bemoeide bij zich niet meer geregeld met de ontginning. In de eerste plaats meende hij, nu er eenmaal een hoofd-administrateur benoemd was, dat zijn inmenging tot moeilijkheden aanleiding zou ge-ven, maar bovendien was hij een tegenstander van de volgens zijn oordeel somtijds ave-rechtsche bezuinigingen, die van Holland uit, door de omstandigheden gedwongen, wer-den opgelegd. Niet dan door een belangrijke versterking der beschikbare middelen kon, volgens zijn opvatting, Billiton tot ontwikkeling gebracht worden!

    Hoezeer Prins Hendrik hem waardeerde, moge blijken uit den volgenden brief, dien bij in 1855 ontving, toen hij op het punt was uit Billiton te vertrekken.

    Het is intusschen voor mij een aangename pligt U mijn opregte innige dank te betui-gen, voor de zeer groote moeite en zorg die UE. Waarde Heer, U wel hebt geheven te geven en te gebruiken in het belang der Bilhtcmondememing, waardoor zij op eene hoogte is gekomen die ons in staat stelt een Hoofdadministrateur te benoemen. Toen

    ) Von Kuyava was van een aristocratische Pruisische familie. Hij was officier geweest, doch had na een af-faire d'honneur" het land moeten verlaten en was toen als koloniaal naar Indi gegaan.

  • VR D E OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 13 wij de onderneming in 1852 begonnen, was Billiton als het ware een woestijn; thans zijn er vele goed georganiseerde mijnen en is het mijnwezen zoodanig ingerigt, dat het op de weg is alle hoop te geven binnen weinige jaren een voorspoedige zaak en zelfs Winsten afwerpende te worden."

    Ik vertrouw U overtuigd zijt ik nimmer zal vergeten wat ik in het bijzonder aan U verschuldigd ben voor Uw onvermoeiden ijver en voortvarendheid ten gunste der Bi l -tonondememing. Ik breng er U door dezen mijn innigste dankvooropdeondubbel-zinnigste wijze.

    En nu vaartwel, waarde Heer, nogmaals dank, innige dank voor al Uwe moeite en zorg mijne belangen betreffende, en geloof mij steeds

    Uw zeer toegenegene H E N D R I K , Prins der Nederlanden.

    Na het vertrek van Loudon was de to^tand der onderneming bepaald ongunstig. Wel vermeerderde de productie vergeleken met het vorige jaar met 45%, doch door de zak-king der tinprijzen (met 15%) beteekende de toename der productie geen winst. Daarbij kwamen de groote bedragen, die het Rijk, krachtens het Kon. Besl. van 24 Oct. 1850 als vergoeding voor de bevordering en bescherming" der onderneming van deze meende te moeten eischen. Deze kosten beliepen ongeveer/20.000 's jaars.

    Het was niet te verwonderen, dat Van Tuyll in patria het zijne deed om te trachten al-thans op deze uitgaaf te besparen. Het zal dan ook wel op zijn verzoek geweest zijn, dat baron Van Hovell (de man, die hem oorspronkelijk aangespoord had, de exploratie van Billiton ter hand te nemen), den 29 April 1855 den Minister van Kolonin interpelleerde betrekkelijk de toepassing van het Koninklijk Besluit van 24 October 1850.

    Hij het een ernstige klacht hooren tegen Minister Pahud (na de April-beweging door het Ministerie Van Hall in zijn functie gecontinueerd), dat de ontginning der mineralen in Indi in het algemeen zoo werd tegengewerkt enrlat in het bijzonder de Blitoncon-cessionarissen slachtoffers waren van de hooge eischen, die het Gouvernement stelde. Van Hovell zeide o. a.:

    Wanneer de heer Van Tuyll niet iemand geweest ware van veel kennis, groote geest-kracht en buitengewone voortvarendheid, dan geloof ik dat in geen honderd jaren aan tin op Billiton meer gedacht zou zijn".

    Hij drong er ten sterkste op aan, dat het Gouvernement zich voortaan zou tevreden stellen met een pachtschat" en de restitutie der gemaakte kosten zou laten varen.

    Niemand minder dan de toenmalige afgevaardigde voor Maastricht.Thorbecke, onder-steunde Van Hovell en wees er op, dat de Minister niets deed om de gegronde klachten weg te nemen. Deze, geholpen door den in 1851 afgetreden Gouverneur-Generaal Ro-chussen, die Alkmaar in de Kamer vertegenwoordigde, meende geen enkele toezegging te kunnen doen, die de onderneming op Billiton ten goede zou kunnen komen.

    Het werpt wel een eigenaardig licht op de mentaliteit der Indische autoriteiten, dat de agenten Reynst en Vinju aan Van Tuyll schreven, dat het in de regeermgskringen te

  • 14 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ Batavia een hoogst ongunstigen indruk had gemaakt, dat men het hoofd der oppositie" in de Kamer er voor had gespannen om de belangen van Billiton te verdedigen.

    Pahud trad 1 Januari 1856 als Minister af, om enkele maanden later den troon van Buitenzorg te bestijgen. Op zijn reis naar Indi schreef hij Prins Hendrik uit Alexandri nog een brief, waarin hij, naar aanleiding van een verzoek vanZ.K.H. om de belangen der BMtonondememing niet uit het oog te verhezen, verzekerde, dat hij alles zou doen wat-in zijn vermogen was, om deze te doen slagen. In Buitenzorg aangekomen werd er echter geen enkele maatregel genomen, die op eenige verzachting wees der onereuse Gouver-nements voorwaarden waaronder concessionarissen werkten. Reynst en Vinju schreven, dat de Gouverneur-Generaal stelselmatig elk gesprek over Billiton wist te ontwijken.

    Allerlei moeilijkheden hoopten zich op. Nadat de voor n jaargesloten overeenkomstmet den oud-Assistent-Resident Dielwart

    afgeloopen was, werd uit Nederland een hoof dadministrateur gestuurd, die een querulant bleek en die, om te voorkomen, dat zoo goed als alle employs op Billiton, hun ontslag namen, door Reynst en Vinju uit zijn betrekking werd ontzet; hetgeen later aanleiding gaf tot een eisch tot schaddc>osstelling van den ontslagene. Als leider bleef toen over de zeer energieke Den Dekker, een inlandsen kind, behept met de vele gebreken aan die soort van menschen eigen, maar van wien evenmin ontkend kan worden, dat hij daar-entegen vele hoedanigheden bezit, die in de concessie van groote waarde zijn en dat bij om zoo te spreken de eenige is, die zijn vak verstaat" (Reynst en Vinju).

    Bedoelde eigenschappen traden o. a. op den voorgrond bij de moeilijkheden, die er rezen tusschen Den Dekker en den landmeter" J. H. J . baron Sweerts de Landas.

    Onder dezen titel, die ook later bij de BiUitonmaatschappij werd toegekend aan een tamelijk verantwoordelijk ambt, was deze in 1856, met toestemming van het Gouverne-ment in dienst genomen. Sweerts was genie-officier; hij werd belast zoowel met de terrein-opname, waaruit de mogelijkheid zou moeten blijken of er met succes nieuwe mijnen zou-den kunnen geopend worden, als met het in kaart brengen der reeds gexploiteerd wor-dende mijnen. Volgens de concessiebepalingen moesten deze teekeningen aan het Gou-vernement worden ingezonden.

    Een mijn is, zooals later in het derde hoofdstuk nader zal worden uiteengezet, alleen dan te exploiteeren, indien men daar over een ruime hoeveelheid water kan beschikken. Om zeker te zijn, dat zulks het geval zou rijn, moesten uitgebreide waterpassingen en opna-men der stroomen geschieden. Tot aan het optreden van Sweerts was aan dit werk niets gedaan. Herhaalde malen bleek het, dat pas in gang gestelde mijnen moesten verlaten worden wegens watergebrek.

    Keurige kaartjes, door Sweerts vervaardigd met aangifte der plaatsen, waar erts ge-vonden werd, zijn nog aanwezig. Onder welke moeilijke omstandigheden deze opnamen geschiedden, moge hieruit blijken, dat er voor den landmeter niet eens een woning be-schikbaar was. Deze moest een onderkomen trachten te vinden bij de Inlandsche hoof-den. Hij ontving als bezoldiging slechts/100 per maand en/100.voor elke opname met kaarteering door hem verricht.

  • VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 15 8 Juni 1859 eischte Billiton opnieuw een offer; Sweerts de Landas werd te midden

    van zijn werk weggerukt. De geneesheer verliet het eiland, zoodat dit geheel van medische hulp verstoken was. De productie nam niet belangrijk toe. Men had in het algemeen aan de exploratie te

    weinig gedaan. Door het uitloven van pikolgelden aan de administrateurs ging de prik-kel om veel moeite te doen voor het onderzoek naar nieuwe ontginningen min of meer verloren, en bovendien: er was voor niets geld. Het debet bij de agenten Reynst en Vinju was opgeloopen tot meer dan 1.000.000..

    Het gebrek aan behoorlijke ldding van de onderneming ter plaatse, was oorzaak, dat er vanEuropa uit wel eens beslissingen genomen werden, die eigenlijk tot de competen-tie dergenen behoord hadden, die op Billiton vertoefden. Zelfs de agenten Reynst en Vinju, hoe voortreffelijk deze ook met de Indische zaken bekend waren, konden zich on-mogelijk rekenschap geven van vele dtails. Waren er groote moeilijkheden, dan werd er nog wel eens een beroep gedaan op Loudon, die intusschen in tal van andere zaken gemengd was. Deze ging dan een bezoek aan Billiton brengen en men kon zeker zijn, dat zijn gezond oordeel en zijn tact de gerezen bezwaren wisten te ovenvinnen.

    Ook het dualistisch karakter in de leiding der onderneming in Nederland had bezwa-ren. In den regel werd de correspondentie door Van Tuyll gevoerd. Gewichtige aangele-genheden werden echter steeds ook met den Prins behandeld. Deze vertoefde veelal in Luxemburg, waar hij als stadhouder van den Koning-Groothertog het bewind voerde. Van Tuyll bracht een groot deel van het jaar te Baden-Baden door. Mondeling overleg was dientengevolge betrekkehjk zeldzaam. Daardoor ontstonden herhaalde malen mis-verstanden, die er o. a. toe leidden, dat er wel eens geheel tegenstrijdige orders naar Ba-tavia verzonden werden. Per zelfde mail bereikte eens de firma Reynst en Vinju de mededeeling van den Prins, dat de tin zooveel mogelijk in Indi moest verkocht worden, terwijl Van Tuyll de order gaf om ze in Nederland van de hand te zetten.

    Toen de resultaten der ontginning van de alluviale tinmijnen in zulk een mate beneden de verwachting bleven, werd door van Tuyll het denkbeeld aan de hand gedaan te trach-ten uit primaire afzettingen door middel van een eigenlijken diep-mijnbouw, tin te winnen op de wijze zooals dit in Cornwallis geschiedt. Ten einde met de uitvoering van dit denk-beeld niet de eigenlijke onderneming te belasten, werd er door enkle vrienden van Van Tuyll en Loudon, een consortium gevormd, dat voor zijne rekening de exploratie van de tinsteen" ontginning zou beginnen.

    Van Tuyll ging naar Engeland en nam daar een paar zg. ingenieurs aan, die verge-zeld van eenige mijnwerkers, in 1857 te Billiton aankwamen en inderdaad een tinlaag vonden, die zij door schachtbouw hoopten te exploiteeren.

    Groote verwachtingen werden op deze tinsteen" gebouwd. Maar ook bier volgde teleurstelling. Een der ingenieurs maakte veel misbruik van sterken drank; daardoor was er voortdurend ruzie. In een brief van Febr. 1858 schrijven Reynst en Vinju dan ook, dat er te Brang (de plaats, waar de schachtbouw werd uitgeoefend) voor alles een fatsoenlijk Hollander noodig is, die de Engelschen door zijn gedrag respect inboezemt."

  • 16 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ In 1859, toen er feitelijk geen hoofdadministrateur was, die eenig gezag uitoefende,

    daalde de tinproductie tot de helft van die van het vorige jaar. Sterk werd door de beide concessionarissen gevoeld, dat er van afdoende wijziging in de leiding van het bedrijf geen sprake kon zijn, indien dit niet over een behoorlijk bedrag aan contanten kon be-schikken. Van Tuyll maakte nu allerlei plannen om aan geld te komen. Hij dacht er over het timteenbedrijf in een afzonderlijke maatschappij in te brengen of wel, hij voerde onderhandelingen om het exploitatierecht op de nog niet gexploreerde helft van Billiton te verkoopen. Dit laatste werd ernstig bestreden door Hope Loudon, die als gevolmachtigde van zijn broeder van oordeel was, dat dit plan hoogst nadeelige gevol-gen voor de concessionarissen zou hebben. De uitdrukkelijke toestemming van J. F. Loudon was voor dergelijke transacties noodig, omdat deze sedert Juli 1857 officieel als participant erkend was in de onderneming voor 1 / 5 deel.

    Terwijl er met een Amsterdamsche combinatie zeer ernstige onderhandelingen werden gevoerd om de concessie in een te vormen maatschappij in te brengen, overleed Van Tuyll 17 Maart 1860 plotseling aan een beroerte. De oogenschijnlijk volmaakt gezonde man stierf enkele dagen na zijn 48en jaardag, zittende aan de middagtafel van hotel Paulez.

    Hij et een weduwe met zeven kinderen na; de oudste nauwelijks 12 jaar; de jongste pas geboren. De groote illusin, die hij van zijn onderneming steeds met onverflauwd opti-misme gekoesterd had, zag hij niet verwezenlijkt. Ook zijn weduwe zou van denlateren bloei der Bilhtonondememing niet profiteeren; zij overleed in het jaar, waarin deze het eerste dividend zou uitkeeren. Hugh Hope Loudon trad op als gevolmachtigde van Mevrouw de Douairire van Tuyll en hare minderjarige kinderen; op hem kwam dus de taak te rusten, die de overledene tot nog toe vervuld had.

    Allereerst werden nu de pogingen voortgezet om het Bilhtonbedrijf in een naamlooze vennootschap om te zetten. Deze werden in hetzelfde jaar, waarin Van Tuyll overleed, tot een goed eind gebracht.

    Nu zocht men de participanten niet in de Amsterdamsche handelswereld, doch hoofd-zakelijk onder de Haagsche artistocratie. Voornamelijk met medewerking van haar ver-trouwensman, den bankier P. J. Landry, werd het benoodigde kapitaal samengebracht. Van de 36 nieuwe aandeelhouders behoorden er 20 tot den Nederlandschen adel.

    Het kapitaal der vennootschap de Billiton Maatschappij" werd bepaald op 5.000.000 verdeeld in 5000 aandeelen elk groot f 1000.. Deze werden onderscheiden in twee ru-brieken, elk van 2500.

    Alleen de houders der aandeelen van de le rubriek hadden stemrecht. De aandeelen der eerste soort zouden gezamenlijk in ieder geval 'sjaarsuitdekasder

    vennootschap genieten een somma van/124.000..boven en behalve hun aandeel in de winsten."

    Men is tot deze som gekomen op grond van de volgende berekening, die zeker zeer ge-wrongen en hoogst onduidelijk is.

    Concessionarissen stelden zich voor om afstand te doen van de helft der onderne-ming en de andere helft aan zich te behouden".

  • VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ 17

    De waarde der onderneming gesteld op 3 millioen gulden, zou verder daarvan voor vijftien honderd aandeelen le rubriek bij de aandeelhouders geplaatst en daarentegen even zoovele 2e rubriek, aan concessionarissen uitgereikt worden. Bovendien werden duizend aandeelen der eerste rubriek bij de aandeelhouders geplaatst, waardoor men het bedrijfskapitaal van n milhoen verkreeg, en daartegen weder duizend aandeelen 2e rubriek aan concessionarissen afgegeven, hetgeen het totaal der aandeelen brengt op 2500 le rubriek en 2500 2e rubriek.

    Ten voordeele der eigenlijke geldschieters, zijnde de aandeelhouders le rubriek, wordt bepaald, dat alvorens tot een gelijke verdeeling van winsten tusschen beide rubrieken over te gaan, eerst aan hen zal worden uitgekeerd een som van 124.000.. Di t bedrag spruit voort uit de volgende berekening: voor amortisatie van een kapitaal van / 2.500.000 i n 99 jaar ad 3 %

    ,,'sjaars f 75.000. r e n t e v a n / " 1.500.000 a 3 % - 45.000. afschrijving van waarde van den overgenomen inventaris 200000. - 4.000.

    /124.000." Prins Hendrik en de erven V a n T u y l l ontvingen ieder 600 aandeelen der eerste en

    1000 der 2e rubriek, Loudon 300 aandeelen der eerste en 500 der 2e rubriek, zoodat er 1000 aandeelen der le rubriek ter beschikking van particulieren werden gesteld.

    De concessionarissen stonden al hunne rechten en bezittingen aan de nieuw te vormen vennootschap de Bi l l i ton Maatschappij" af; de schulden der onderneming aan de fir-ma's V a n Hoboken en Zn . en Reynst en Vinju werden slechts tot een bedrag van f 200.000. door deze maatschappij overgenomen.

    Daar deze, met inbegrip der schulden van de ,,tinsteen"exploitatie, niet minder dan f 928.663,54 bleken te bedragen, bleef er dus nog een schuldenlast van r u i m / 700.000. op de drie concessionarissen drukken. Loudon delgde deze dadelijk door zich voor een deel van zijn aandeelenbezit te ontdoen.

    Prins Hendrik en de Douairire van Tuy l l , zoowel voor haar zelve als i n haar hoedanig-heid van Voogdes harer minderjarige kinderen, gaven aan de firma V a n Hoboken hunne aandeelen i n de nieuwe onderneming in onderpand, als waarborg voor de voldoening van hun schuld; een rente van 7\% werd jaarlijks door hen betaald.

    De nieuwe aandeelhouders konden voorloopig volstaan met 80% op hunne actin te storten. Concessionarissen kregen in verband daarmede het recht 300.000 (20% van f 1.500.000.) ui t de kas der vennootschap te l ichten" en dit bedrag onder zich te hou-den totdat ook van de nieuwe aandeelhouders volfourneering hunnner actin verlangd zou worden.

    De nieuwe maatschappij kreeg dus de beschikking over een betrekkelijk klein bedrag. Immers van de gestorte/ 800.000. moest /300.000. ten behoeve van laatstgenoem-de verpUchting, en 200 .000 . te betalen aan de firma V a n Hoboken, worden afgetrok-ken. De groote vooruitgang bestond i n het eindigen der zoo drukkende intrestrekening,

    Billiton 2

  • 18 VR DE OPRICHTING DER BILLITON MAATSCHAPPIJ

    die nu echter voor een belangrijk deel op de particuliere rekeningen van Prins Hendrik en de familie Van Tuyll werd overgebracht.

    Eerstgenoemde werd beschermheer der Billiton Maatschappij; een titel, waaraan hij echter geen rechten ontleende.

    Commissarissen werden de volgenden: Mr. W. R. baron van Tuyll van Serooskerken, Grootmeester van het huis van Konin-

    gin Anna Paulowna, toeziende voogd van de minderjarige kinderen van den oorspron-kelijker! concessionaris;

    Jhr. H. Steengracht van Oosterland, Grootmeester van het huis des Konings; Joost van Vollenhoven, toen wethouder, later Burgemeester van Rotterdam, die zeer

    bevriend was met Prins Hendrik; Mr. E. A. Berckmans de Weert, secretaris van het Kabinet des Konings en G. L. J. van der Hucht, die als lid der firma John Pryce & Co., zijn fortuin op Java

    gemaakt had. De vijf commissarissen namen voor/275.000. deel in de onderneming. Als Directeuren traden op H. Hope Loudon en P. J. Landry. Het salaris van deze

    werd in de statuten der Vennootschap bepaald op 2000., doch voor eerstgenoemde bij uitzondering vastgesteld op 5000..

    Commissarissen moesten hun betrekking belangeloos waarnemen; zij hadden evenals de Directeuren recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten. Van eenig tantime in de winst was noch voor Directeuren, noch voor Commissarissen sprake. Intusschen had P. J. Landry het beding gemaakt, dat hij en zijn rechtverkrijgenden, als vergoeding voor hetgeen hij voor het totstandkomen der nieuwe Maatschappij gepraesteerd had, zou ontvangen 1 \/ Q van de jaarhjksche bruto-opbrengst gedurende den geheelen duur der concessie en eventueele verlenging derzelve". Ook Hope Loudon had oorspronke-lijk deze conditie gemaakt; hij deed echter afstand van dat recht onder deze voorwaar-de evenwel, dat gedurende het bestaan dezer vennootschap daaruit worde gevonden en betaald een som van f 1800. jaarlijks, als honorarium aan eenen door de directeuren te benoemen secretaris der vennootschap."

    Alles wijst er op, dat bij de oprichting der Billiton Maatschappij, de verwachtingen op de financieele resultaten niet zeer hoog gespannen waren.

    Den 28 October 1860 werden de statuten door den Koning goedgekeurd. B\j Ministerieele beschikking van 15 November 1860 werd goedgekeurd, dat de con-

    cessie werd overgedragen aan de Billiton Maatschappij.

  • 2. DE BILLITON MAATSCHAPPIJ

    p een der eerste vergaderingen van Cornrnissarissen der nieuwe maatschappij werd besloten, dat een hunner, G. L. J. van der Hucht naar Indi-zou gaan, om daar als vertegenwoordiger der concessionarissen op te treden. Het was zeker wel gewenscht, dat de nieuwe maatschappij haar gezag in

    Indi deed gelden. Feitelijk waren er toen twee hc

  • 20 DE BILLITON MAATSCHAPPIJ

    derd" (Besluit van den Gouverneur Generaal baron Sloet van de Beele (van 17 Dec. 1862).

    Met dit onderzoek waren belast geweest de chef van het mijnwezen Corn. de Groot (dezelfde, die in 1851 den pioniersarbeid op het eiland verricht had) en de Inspecteur van Financin Mr. S. C. H. Nederburgh. Dezen vertoefden een viertal weken op Billiton.

    Hun bezoek was van groot nut voor de Billiton Maatschappij, die gaarne de gelegen-heid te baat nam om door de technische en administratieve kennis dezer deskundigen te worden voorgelicht. In het bijzonder was de komst van den chef van het mijnwezen van belang voor de exploratie, die sedert enkele jaren met kracht was aangevat.

    Nog voor de oprichting der Billiton Maatschappij had de op Banka werkzame mijn-ingenieur J. E. Akkeringa met machtiging van het Gouvernement eenigen tijd op Billi-ton vertoefd. Men had toen in het bijzonder zijn aandacht gevraagd ten behoeve van de ontginning der primaire ertsen, waarvan men de grootste verwachtingen koesterde. Ook voor de alluviale ontginningen werden door hem. belangrijke aanwijzingen gegeven, doch, ten gevolge van de gebrekkige hulpmiddelen, waarover hij de beschikking had, was het onmiddelhjk succes zijner onderzoekingen niet groot.

    Eerst in 1864 werd als gevolg van het bezoek van Corn. de Groot de naar Akkeringa genoemde boor op Billiton ingevoerd.

    Op aanwijzing van dezen ingenieur werd de exploratie van het oostelijk gedeelte van het eiland met eenige kracht ter hand genomen. Feitelijk was dit tot dien nog geheel terra incognito" gebleven. Later bleek, dat dit deel van Billiton de stoutste verwach-tingen zou overtreffen.

    De uitzending van den commissaris Van der Hucht had de positie der Maatschappij geenszins versterkt. Na zijn tweejarig verblijf in Ned.-Indi, waarvan bij slechts vier maanden op Billiton had doorgebracht, meende hij goed te doen in een brochure getiteld Mededeelingen over mijne verrigtingen in Indi als vertegenwoordiger van de Billiton Maatschappij" aan zijn grieven tegen de Directie dier vennootschap lucht te geven, die deze beantwoordden in een dergelijke publicatie. Merkwaardig was het dat, waar er blijkens deze stukken zulk een niet te overbruggen kloof bestond, tusschen Van dr Hucht en de Directie, die gesteund werd door de groote meerderheid van het college van conunissarissen, eerstgenoemde toch comniissaris bleef. Waren beide Directeuren het in dien pennestrijd met elkander eens, op andere punten verschilden zij in hooge mate; telkens dreigde Landry met zijn ontslag.

    Na het vertrek uit Indi van Van der Hucht werd zeer tegen diens advies, tot Ver-tegenwoordiger aldaar aangesteld het lid der firma Reynst en Vinju: A. J. W. van Del-den. Men meende daardoor te ontkomen aan de bezwaren, die de vroegere concessiona-rissen ondervonden hadden van een vertegenwoordiging door een veelhoofdige firma.

    Het was echter voor Van der Hucht in hooge mate grievend, dat een lid van het handelshuis, waartegen zijn scherpe brochure niet in de laatste plaats gericht was, tot Vertegenwoordiger der Maatschappij benoemd werd.

    Oogensclnjnhjk ging het deze in die dagen niet slecht. Van 1862 op '63 verdubbelde

  • DE BILLITON MAATSCHAPPIJ 21 de tinproductie; de kostprijs per pikol werd met ruim 30 % verminderd en de tinprijs steeg van 71 tot ruim 75..

    Aan de betere uitkomsten dezer productie werkte in hooge mate mede de zooveel verbeterde werving van Chineezen.

    Het koehevraagstuk was tot dien het zwakke punt der exploitatie. Evenals op Banka was de bevolking van Billiton geheel ongeschikt om in de mijnen te

    werken. Niettegenstaande nieuw-opgetreden administrateurs wel eens het denkbeeld hadden geopperd Javanen of Madoereezen naar dit eiland te doen verhuizen, was het niet twijfelachtig, dat men het voorbeeld van Banka moest volgen en dat men zijn heil uitsluitend in Chineesche werkkrachten moest zoeken.

    Het Gouvernement steunde, althans in den beginne, de werving van deze koelies al-lerminst; zelfs verbood het, dat arbeiders, wier contract op Banka was afgeloopen, op Billiton zouden worden te werk gesteld.

    In verschillende plaatsen in Indi trachtte men Chineezen aan te nemen. Zoowel van Java als van Borneo werden Chineezen gezonden. Het bleek echter alras, dat de eenige goede wijze om werkvolk aan te nemen, die was, dat men de directe immigratie van China uit, bevorderde.

    De Chineezen op Borneo geboren zijn wel, zooals in een rapport van 1862 vermeld werd, aan het klimaat gewend; zij zijn echter het uitschot van de slechtste bevolking, die er wellicht op aarde bestaat en er is geen ondeugd, hoe zwart ook, of zij bezitten die".

    Ook met de personen, die men uitzond, om koelies in China te werven, was men niet gelukkig. Nu eens werden geheel verkeerde elementen aangenomen, dan weder ver-dween de met een belangrijke som uitgezondene, met de noorderzon.

    Eerst toen men het geluk had met betrouwbare Chineezen te contracteeren, die de door hen aan te nemen koelies, behoorlijk schiftten, gelukte het een geregelde werving dezer heden tot stand te brengen.

    Zooveel mogelijk deed men alles om het den Chineezen op Billiton aangenaam te maken. In 1862 werden ruim 100 Javaansche vrouwen daarheen gezonden, die, na aan-komst, aan de Chineezen werden uitgehuwhjkt. Zij, die zich het best gedroegen en zich bij de tinwinning het verdienstelijkst maakten, hadden de eerste keuze. Toch is deze immigratie van vrouwen geen succes geweest. Er is zoo goed als geen nageslacht uit voortgekomen.

    Het is de groote kracht der Billiton Maatschappij geweest (zooals in het vijfde hoofd-stuk nader zal uiteengezet worden), dat de Chineezen hoe langer hoe meer ingenomen werden met de wijze, waarop zij op Billiton werden behandeld.

    Zij gaven aan dit eiland de voorkeur boven Banka. Het duurde niet lang of de amb-tenaren, die deze staatsontginning leidden, trachtten het voorbeeld der particuliere Maatschappij, hoezeer zij deze ook in den beginne hadden tegengewerkt, te volgen. Zij vroegen o. a. den hoofdadministrateur van Billiton, welken weg deze gevolgd had, om de Javaansche vrouwen daarheen te doen emigreeren.

  • 22 DE BILLITON MAATSCHAPPIJ Nog voor de stichting der Billiton Maatschappij waren er door de concessionarissen

    verzoeken tot het Gouvernement gericht om eenige nadeelige bepalingen der concessie te wijzigen.

    In het bijzonder hechtten deze groote waarde aan het verlengen der concessie. Tegen het eind van 1864 werd de bepaling gewijzigd, dat de concessionarisse aan

    het Gouvernement moe(s)t afstaan als pachtschat een tiende gedeelte van de zuivere op-brengst der door hen van het land Billiton verkregen producten": Er werd toen bepaald, dat er voortaan zou moeten worden opgebracht) drie ten honderd van de bruto-op-brengst der ontginning, naar de keuze der Regering in producten of in geld te voldoen".

    Bovendien werd de volgende bepaling aan art. 14 toegevoegd: Ter berekening van hetgeen na primo January achttien honderd vier en zestig, door de concessionarissen aan de Regering moet worden vergoed, wordt genomen het bedrag der uitgaven van ieder jaar afzonderlijk, voortgevloeid uit de middelen, die in overeensternming met de Concessionarissen, tot de bevordering hunner onderneming blijven en worden aan-gewend; na aftrek van de inkomsten, welke het Gouvernement van het eiland Billi-ton, afgescheiden van de pachtschat, geniet over het betrokken jaar".

    Hetgeen tot nu toe krachtens dit artikel is gerestitueerd, en nog over de jaren 1862 en 1863 gerestitueerd moet worden, blijft het eigendom van den Lande".

    Tevens verviel de beperkende bepaling betreffende het verkoopen van tin, zoodat concessionarissen geheel vrij waren het product in Indi of in Nederland te verkoopen. Het gevolg hiervan was, dat men geregeld al het tin te Batavia veilde.

    De bepaling, waarbij de cijns volgens de bruto-opbrengst zou worden geheven, was beslist in het nadeel der Maatschappij. Waar de financieele vooruitzichten slecht waren, scheen er geen kans, dat, was de bestaande voorwaarde gehandhaafd, de Regeering in afzienbaren tijd eenige bijdrage zou hebben ontvangen.

    De nieuwe bepaling, omtrent de verrekening der z.g. beschermingskosten met de op-brengst der middelen, waardoor eerstgenoemde feitelijk niet meer zouden behoeven ge-restitueerd te worden, maakte een eind aan talrijke moeilijkheden tusschen den Indischen fiscus en de concessionarissen. De groote bekoringvan de wijziging lag echter in de bereid-verklaring van het Indische gouvernement, om de concessie nog 50 jaar te laten loopen. Toen de nieuwe bepalingen aan de goedkeuring van den Koning werden onderworpen, schreef de toenmalige Minister van Kolonin Uhlenbeck, dat een verlenging tot dien termijn in strijd was met het boven in extenso medegedeelde Kon. Besluit van 24 Oc-tober 1850. De bittere pil, die de Billiton te dezen opzichte te slikken kreeg, werd ech-ter door den Minister verguld door den volgenden brief aan den Gouverneur-Generaal:

    Bij het weder opvatten der onderhandelingen met den gemachtigde der Billiton Maatschappij zou van regeringswege aan deze toezegging kunnen worden gegeven dat het Indisch bestuur geneigd zal worden bevonden om in nadere onderhandelingen te treden betreffende de verlenging der concessie nadat gedurende een tijdvak van tien jaren ondervmding zal zijn opgedaan omtrent de werking der in de artt. 2 en 14 der oorspronkelijke concessie gebrachte wijzigingen, welke onderhandelingen zullen ge-

  • D E BILLITON MAATSCHAPPIJ 23 voerd worden op de grondslagen, met wijziging van het genoemde Kon. Besluit van 24 Oct. 1850, bij de wet nader vast te stellen".

    Inderdaad meende de Billiton Maatschappij zich nu bij de voor haar ongunstige her-ziening der concessiebepalingen te moeten neerleggen.

    Bleek het dus, dat men van het Gouvernement niet veel te verwachten had, om de lasten van de concessionarisse te verlichten, ook in ander opzicht waren de omstandig-heden voor deze hoogst ongunstig.

    In 1864, toen de oeconomische toestand in Europa gedrukt was door den oorlog tus-schen Denemarken en Pruissen, die straks zou gevolgd worden door den krijg tusschen Pruissen en Oostenrijk, daalden de tinprijzen belangrijk. Daarmede ging een groote stijging gepaard van de productiekosten van de tin, o. a. ook veroorzaakt door de duurte der rijst.

    De productieprijs was in 1864 zelfs hooger dan de marktprijs. Nu eerst bleek op welk een vooze basis feitehjk de Billiton Maatschappij was opge-

    bouwd en m welk een bedenkelijke mate, bij de oprichting der vennootschap, de lasten waren opgevoerd geworden.

    Een niet te onderschatten last werdo. a. gevormd door de verphchting om aan Landry 1 i /o van de jaarhjksche bruto-opbrengst te voldoen. Na veel moeite stemde deze in 1864 er m toe om deze verphchting te wijzigen in eene tot betaling van 3 % der zuivere winst

    Nog zwaarder woog de verphchting, die de oorspronkehjke concessionarissen tegen-over de firma A. van Hoboken en Zonen hadden aangegaan, waarbij zij zich verbon-den om nadat de voorgeschoten gelden en renten geheel zullen zijn gerestitueerd nog . gedurende ten minste 5 volle jaren" alle tin dat in Nederland verkocht wordt aan de genoemde firma te consigneeren, die daarvan 3 % commissie in rekening zal brengen terwijl van elders dan in Nederland verkochte tin gedurende dien tijd 2 % aan die firma" zou worden vergoed.

    Zelfs bepaalde het contract, dat indien na verloop van de genoemde vijf jaren geen verschlen zijn gerezen of geen gewigtige verandering in den algemeenen toestand der zaken is voorgevallen, alsdan de(ze) bepaling op nieuw vijf jaren zal voortduren"

    Behalve door de verphchtingen jegens buitenstaanders, werden de financieele resul-taten nog belangrijk gedrukt door de vaste bijdragen van f 124.000. die jaarlijks aan de houders van aandeelen der eerste rubriek moest betaald worden; een bijdrage die cumulatief was.

    Toen de conjunctuur in 1864, zooals vermeld is, ongunstig was, ontstond daardoor onnuddelhjk een volslagen gebrek aan kasmiddelen.

    Juist in dien zorgvollen tijd meenden de beide Directeuren om verschillende redenen hun ontslag te moeten nemen. Commissarissen noodigden toen R. Browne*) uit zich met de leiding der Maatschappij te willen belasten. w l M i ^ S ^ Z r h 1 ? 1 6 ! 1 ? 6 ^ T*? 1 8 4 9 ' n a C e n **** P ' a v a ' Nederlandse* consul te Canton, van waar mj in 1853 naar het vaderland terugkeerde

    ^ ^ ^ f a m f c ' * " r * * - handelsstad een belang-

  • 24 DE BILLITON MAATSCHAPPIJ

    Toen deze zich eenigszins op de hoogte van den toestand der vennootschap gesteld had, maakte hij bezwaar zich definitief met het Directoraat te belasten. Eerst later, toen men hem den vollen steun had toegezegd voor een eventueele reorganisatie, aan-vaardde hij die betrekking op hetzelfde salaris {f 5000.) dat Hope Loudon genotenhad.

    In een uitvoerige Memorie zette hij den prcairen toestand der Maatschappij uiteen, ponder spoedige en krachtdadige tusschenkomst", was zijn slotsom, vervalt (deze) in een staat van faillissement".

    Ernstig werd er over gesproken, of het niet het beste ware te liquideeren, ten einde zich aldus te ontdoen van al de onereuse verphchtingen, die op de onderneming drukten en dan te trachten op de puinhoopen der oude een nieuwe maatschappij te stichten.

    In haar huidigen vorm scheen het vrij wel onmogelijk, de noodige kasmiddelen te krijgen. Zelfs een bijdrage van/3900, die men in Indi had toegezegd voor de op-richting van het monument ter herinnering aan Neerlands onafhankehjkheid (Plein 1813) kon slechts met moeite bij elkander gebracht worden.

    In de eerste plaats werd nu volstorting der aandeelen verlangd. Maar ook daarna was de financieele toestand nog prcair.

    Na tal van oplossingen overwogen te hebben, gelukte het eindelijk met behulp van het bankiershuis Wertheim en Gompertz te Amsterdam een leening te plaatsen van 800.000. waarvan de helft onmiddellijk opvorderbaar was. Prins Hendrik moest voor .deze prioriteitsleening ten laste der Billiton Maatschappij echter persoonlijk borg blij ven. Uitdrukkelijk deelden de bankiers mede, dat zonder deze zekerheid aan plaat-sing der leening niet te denken viel. Door deze garantie was het mogehjk, dat deze hypo-thecaire leening op de bezittingen der Billiton Maatschappij op gunstige voorwaarde (4i % rente) kon worden aangegaan.

    Van de aandeelhouders der maatschappij, die bij haar voortbestaan in de eerste plaats belang hadden, bleken echter slechts enkele bereid, zich nog verder in de onderneming te interesseeren; slechts voor 100.000 werd door hen ingeteekend.

    Was aldus in de behoefte aan kasgeld voorzien, zoo sprak het wel van zelf, dat alleen dan op den duur de positie der maatschappij zou kunnen gered worden, indien door krachtige bezuiniging de kostprijs van het tin belangrijk beneden den marktprijs zou kunnen gebracht worden.

    Voor alles begreep men, dat de leiding der onderneming in Indi ingrijpend moest gewijzigd worden. Het was een fout, dat deze, zetelende te Batavia, in handen was van een handelsman, die nog tal van andere zaken te behartigen had. Toen de firma Van Ho-boken de geldschieter was, had deze de voorwaarde gesteld, dat de briefwisseling over haar agent hep, daardoor was het een van zelf sprekend feit geworden, dat een onder-neming waarin milhoenen omgingen,werd beheerd als de bijzaak van een groot handels-huis, welks zetel zoo ver van het bedrijf verwijderd was. Bovendien werd voor dit be-heer, dat toch niet veel meer dan nominaal kon zijn, niet minder dan f31.500. 's jaars betaald.

    Op eenigszins abrupte wijze werd aan Van Delden's taak op het eind van 1865 een

  • DE BILLITON MAATSCHAPPIJ 25 einde gemaakt en deze tijdelijk in afwachting van de aanwijzing van een definitieven opvolger overgedragen aan den Agent der Ned. Indische Handelsbank *).

    Korten tijd daarna wist men den toen met verlof hier te lande vertoevenden chef van het Indische Mijnwezen den ingenieur Cornelis de Groot, die reeds, zooals boven werd medegedeeld, meer dan eenmaal op Billiton geweest was, blijvend aan de Maatschappij te verbinden. Deze verliet met pensioen den Gouvernementsdienst en werd, tegen een vast salaris van 25.000 's jaars, Vertegenwoordiger der vennootschap in Indi, waar-heen hij in Januari 1866 vertrok.

    Hij werd verder niet bij de geldelijke resultaten der onderneming genteresseerd. Afge-scheiden van de overweging, dat er van winst in den eersten tijd wel geen sprake zou zijn, achtte men het toen, gezien de ervaring, die men had opgedaan met het uitloven van z.g. pikolgelden (waarover later), juister, om een hoogstaand man op een vast sa-laris aan het hoofd van het bedrijf te stellen.

    Browne, die een krachtigen stoot aan de reorganisatie der Maatschappij gegeven had, overleed reeds op het eind van 1865. Nadat eerst tijdelijk twee Commissarissen het di-rectoraat vervuld hadden, werd R. H. Arntzenius definitief tot Directeur benoemd.

    Intusschen had De Groot zijn saneeringswerk in Indi met kracht aangevat. Hij meende, dat er op de hooge remuneraties der leidende beambten moest bezuinigd wor-den. Zoo had de hoofdadministrateur in het laatste jaar, behalve een salaris van /700. per maand, nog/52.500. aan pikolgelden ontvangen. Het overmatig belang, dat den leidenden personen op Billiton gegeven was bij de vermeerdering der productie, had ver-oorzaakt, dat deze zich niet angstvallig afvroegen, of tegenover de vergrooting der tin-winning wel behoorlijke inkomsten stonden.

    Niettegenstaande De Groot den hoofdadministrateur een zeer behoorlijke bezoldiging van ruim 20.000. aanbood, nam Von Hedemann zijn ontslag.

    De tinsteenexploitatie werd stopgezet, de zeer kostbare pas voltooide inrichting tot het stampen van erts werd afgebroken.

    Er behoorde moed en een op groote deskundigheid gebaseerde vaste overtuiging toe, om deze onderneming, die reeds vr de oprichting der Billiton Maatschappij begonnen was, en waarop de grootste verwachtingen waren gebouwd, aldus zonder aarzeling en zon-der raadpleging van de Directie in het. moederland op eenmaal te liquideeren. Noch de zg. deskundigen uit Cornwallis, noch de later in Freiburg door den geoloog Prof. Cotta op kosten der maatschappij aangenomen en op tamelijk hooge bezoldigingen uitgezon-den Duitsche Bergmanner" hadden de groote verliezen kunnen voorkomen, die uit deze exploitatie voortvloeiden. De Groot rekende uit, dat deze in een gunstig jaar een zuiver verlies opleverde van meer dan / 18.500.. Opheffing beteekende een kapitaal-verlies van meer dan / l i l .000., maar het was beter in deze afschrijving te berusten, dan op den ingeslagen weg voort te gaan. Men had," zo schreef hij, deze onderneming nooit moeten ondernemen, zoolang stroomtinerts op Billiton met voordeel te ontgin-nen is-."

    ) Tot op den huidigen dag heeft de Billiton Maatschappij aan dit huis hare financieele belangen toevertrouwd.

    Billiton 2*

  • 26 DE BILLITON MAATSCHAPPIJ Dat de nieuwe Vertegenwoordiger in Indi ook op ander gebied niet voor het aanvaar-

    den van een groote verantwoordehjkheid terugdeinsde, bleek uit de venrolling van de plaats van Von Hedemann.

    In 1865 was de toen 19 jaren tellende oudste zoon van den stichter der onderneming, William Charles Reginald baron van Tuyll van Serooskerken, naar Billiton gekomen, voorzien van een aanbeveling van de Directie, in de hoop, dat hij daar als gemployeer-de werk zou kunnen krijgen. Reeds twee jaar later benoemt De Groot hem (dien hg ken-schetst als hoogst f atsoenlijk en uitermate bezadigd voor zijn leeftijd") tot administra-teur van ht belangrijke district Tandjong Pandan, met de bedoeling, om, zoodra de aan-gevraagde meerderjarigheidsverklaring zal zijn afgekomen, dezen jongelmg tot hoofd-administrateur aan te stellen.

    Op zeer handige wijze wist hij van de verschillende ambtenaren hun instemming met deze benaming te verkrijgen. Het is wel kenschetsend voor den geest, die onder dezen heerschte, dat de oudste van hen, Den Dekker, aldus op demededeeling van De Groot, omtrent de benoeming van den jongen Van Tuyll reageerde:

    Hij wenschte niemand liever als Hoofdadrrunistrateur boven zich te krijgen dan de Baron van Tuyll, den zoon van wijlen zijn weldoener en hij toonde er zich gevoelig voor,

    Idat deze zou opgeleid worden tot hoofdadministrateur en inmiddels belast worden met de waarneming van die functie."

    In het algemeen beschouwde men het optreden van Van Tuyll als een natuurlijk recht van erfopvolging.

    Voor het eerst sedert de Billitonsche tinmijnen in exploitatie waren gekomen, was er een deskundig man aan het hoofd van deze geplaatst. Op allerlei wijze brengt De Groot verbeteringen en bezuinigingen aan. De smelting van het tinerts had in de laatste jaren veel te wenschen overgelaten. Het product van Billiton was steeds lager genoteerd, dan dat van Banka; DeGroot zorgde er voor, dat het smeltproces met vedgrootere zorgvul-digheid werd behandeld, zoodat ras het BiMtontinin zuiverheid niet achter stond bij het product van het naburige eiland.

    De Vertegenwoordiger vertoeft een groot deel van het jaar op Billiton en ontziet zich niet zelf de exploratie ter hand te nemen. Het rijke district Dendang, gelegen aan een goed toegankelijke baai, aan de zuidkust van het eiland, wordt d