Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine,...

65
Academiejaar 2013 - 2014 Eerste examenperiode Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een traumatische ervaring tijdens hun job: een empirisch-kwalitatieve studie. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Stijn Vanheule Begeleiding: Kaat Van Roy Door Lieselotte Philips 00902759

Transcript of Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine,...

Page 1: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

Academiejaar 2013 - 2014

Eerste examenperiode

Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een traumatische ervaring

tijdens hun job: een empirisch-kwalitatieve studie.

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie,

afstudeerrichting Klinische Psychologie

Promotor: Prof. Dr. Stijn Vanheule

Begeleiding: Kaat Van Roy

Door Lieselotte Philips

00902759

Page 2: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal
Page 3: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

Dankwoord

Allereerst wil ik de respondenten uit de verschillende Vlaamse ziekenhuizen bedanken voor

hun medewerking aan deze masterproef. Hun verhalen waren van cruciaal belang om tot een

beter inzicht te komen in psychologische bijstand voor spoedpersoneel.

Wat betreft de concrete realisatie van deze masterproef wens ik eveneens te bedanken:

Prof. Dr. Stijn Vanheule, mijn promotor, voor het aanbieden van een thesisonderwerp

waarbinnen mijn interesse een plaats kreeg.

Lic. Kaat Van Roy, mijn begeleidster, voor de snelle en duidelijke antwoorden op mijn vragen

en voor de bijzonder aangename samenwerking.

Graag wil ik de mensen bedanken die bereid waren mijn masterproef na te lezen en hun

bevindingen met mij te delen. Ten slotte wil ik ook mijn familie bedanken voor hun niet

aflatende steun doorheen mijn studie en hun geloof in mijn welslagen.

Lieselotte Philips

Zele, 15 mei 2014

Page 4: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal
Page 5: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

Inhoudsopgave

Abstract ......................................................................................................................................... 1

Inleiding ......................................................................................................................................... 2

Traumatische ervaring .............................................................................................................. 2

Ingrijpende gebeurtenissen. ................................................................................................. 3

Risicofactoren. ....................................................................................................................... 4

Trauma-gerelateerde klachten.............................................................................................. 6

Bijstand op de spoeddienst ....................................................................................................... 8

Spoedpersoneel als risicoberoep. ......................................................................................... 8

Vormen van bijstand. ............................................................................................................ 9

Rol van de psycholoog binnen deze bijstand. ..................................................................... 12

Besluit ...................................................................................................................................... 13

Methode ...................................................................................................................................... 15

Kwalitatief onderzoeksopzet ................................................................................................... 15

Procedure ................................................................................................................................ 16

Steekproef ............................................................................................................................... 16

Data-verzameling .................................................................................................................... 18

Data-analyse ............................................................................................................................ 19

Resultaten ................................................................................................................................... 22

Bijstand na een ingrijpende gebeurtenis ................................................................................ 22

Wie. ..................................................................................................................................... 22

Wat. ..................................................................................................................................... 26

Moeilijkheden. .................................................................................................................... 32

Bijstand optimaliseren ............................................................................................................ 35

Standaardisering. ................................................................................................................ 35

Samenwerking en Uitwisseling. .......................................................................................... 36

Ingesteldheid. ...................................................................................................................... 37

Sensibiliseren....................................................................................................................... 39

Praktische aspecten. ........................................................................................................... 39

Discussie ...................................................................................................................................... 41

Page 6: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek ........................................................ 47

Meerwaarde van het onderzoek ............................................................................................. 48

Conclusie ..................................................................................................................................... 49

Referentielijst .............................................................................................................................. 50

Bijlagen ........................................................................................................................................ 58

Bijlage 1: Informed consent .................................................................................................... 58

Bijlage 2: Interviewschema bij kwalitatieve interviews .......................................................... 59

Page 7: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

1

Abstract

Doelstelling van deze masterproef was het verwerven van meer inzicht in (psychologische)

bijstand op spoeddiensten in Vlaanderen. Daarnaast werd er gezocht naar mogelijkheden om

deze bijstand in de toekomst te optimaliseren. Om deze doelstellingen te bereiken, werd

gebruik gemaakt van een literatuurstudie en werden kwalitatieve diepte-interviews

afgenomen bij verantwoordelijken voor bijstand in verschillende Vlaamse ziekenhuizen (n = 6).

Deze interviews werden getranscribeerd, waarna we een thematische analyse uitvoerden op

de data. Hierbij werd gebruik gemaakt van NVivo 10, een software programma voor

kwalitatieve data-analyse.

We stelden vast dat bijstand op spoeddiensten in Vlaanderen uitgevoerd wordt door

bijvoorbeeld een (hoofd)verpleegkundige of een psycholoog en in een aantal ziekenhuizen

door personeelsleden werkzaam in het hele ziekenhuis. Deze personeelsleden genoten een

specifieke opleiding voor het bieden van bijstand. In de praktijk konden we vier vormen van

bijstand differentiëren. Ten eerste informele bijstand in groep, ook wel peer support genoemd.

Daarnaast formele bijstand in groep of psychologische debriefing. Ten slotte kon zowel een

formele als informele vorm van individuele bijstand waargenomen worden. Uit de interviews

bleek eveneens dat er een aantal bemoeilijkende factoren zijn in het bieden van deze bijstand.

Wat betreft het optimaliseren van bijstand werden vijf categorieën onderscheiden in de

voorstellen die werden gedaan. De eerste suggestie omvat het standaardiseren van een aantal

aspecten van bijstand. Daarnaast is er ook meer samenwerking nodig, in het ziekenhuis, maar

eveneens daarbuiten. Verder is het belangrijk dat er een mentaliteitswijziging plaatsgrijpt en is

er nood aan sensibilisering over bijstand. Ten slotte werden er ook enkele praktische

suggesties gedaan.

Page 8: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

2

Inleiding

De rol van psychologische bijstand binnen een ziekenhuiscontext is de laatste jaren aanzienlijk

toegenomen. In het merendeel van de gevallen gaat het om de begeleiding en opvang van

patiënten en hun familieleden, bijvoorbeeld op de dienst oncologie of palliatieve zorg. Uit de

praktijk klinkt het echter veelvuldig dat de aandacht voor de noden van het

ziekenhuispersoneel zelf nog te beperkt is (Alexander & Atcheson, 1998; Halpern, Gurevich,

Schwartz & Brazeau, 2009a; McFarlane & Bryant, 2007; Mishra, Goebert, Char, Dukes, &

Ahmed, 2013; Van den Broeck, 2012). De hulpverlener zelf kan eveneens geconfronteerd

worden met ernstige, schokkende of ingrijpende gebeurtenissen, waardoor een vraag naar

(psychologische) bijstand kan ontstaan (Halpern et al., 2009a). Om deze reden is het belangrijk

aandacht te schenken aan personen die een job uitoefenen met een verhoogd risico op het

meemaken van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld brandweerlieden,

reddingswerkers, ambulanciers of ziekenhuispersoneel (McFarlane & Bryant, 2007;

Shakespeare-Finch, Smith & Obst, 2010; Tehrani, 2004; Van der Ploeg en Kleber, 2003;

Wagner, Heinrichs & Ehlert, 1998).

Deze inleiding is gebaseerd op een uitvoerige literatuurstudie die bestaat uit twee delen. Eerst

wordt het concept ‘trauma’ gekaderd en worden verschillende begrippen omschreven en

afgebakend. Vervolgens wordt in het tweede deel dieper ingegaan op de literatuur

betreffende personeel op een spoeddienst als risicoberoep voor het meemaken van een

ingrijpende gebeurtenis. Er zal eveneens aandacht besteed worden aan de reeds beschikbare

literatuur over bijstand voor spoedpersoneel.

Traumatische ervaring

Rond het concept ‘trauma’ bestaat heel wat onduidelijkheid (Aarts & Visser, 2007) daarom is

een goede beschrijving en afbakening van dit concept cruciaal. Met deze term verwijst men in

de literatuur naar verschillende zaken die vaak door elkaar gebruikt worden. Enerzijds heeft

men het over een ingrijpende gebeurtenis en aan de andere kant over trauma-gerelateerde

klachten (Aarts & Visser, 2007; De Soir, 2013). De eigenlijke betekenis van ‘trauma’ is echter

geen van beide. Indien men het heeft over ‘trauma’ wordt hiermee eigenlijk een traumatische

ervaring bedoeld. We spreken van een traumatische ervaring indien een ingrijpende

gebeurtenis een ‘traumatisch karakter’ heeft verworven voor de betrokkene. Pas als dit

Page 9: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

3

‘traumatisch karakter’ aanwezig is en we van een traumatische ervaring spreken, kunnen er

mogelijk trauma-gerelateerde klachten optreden (Gersons & Olff, 2005). Het is dus niet zo dat

elke ingrijpende gebeurtenis trauma-gerelateerde klachten genereert. Het verband hiertussen

is de traumatische ervaring (Aarts & Visser, 2007; De Soir, 2006; Gersons & Olff, 2005; Reisner,

2003). Er zijn tevens een aantal factoren die van invloed zijn op het ontstaan van dergelijke

trauma-gerelateerde klachten na een ingrijpende gebeurtenis.

Aansluitend bespreken we deze factoren meer in detail. Allereerst besteden we aandacht aan

de ingrijpende gebeurtenissen. Vervolgens de (risico)factoren die bijdragen aan de evolutie

van een ingrijpende gebeurtenis naar een traumatische ervaring, met mogelijke trauma-

gerelateerde klachten tot gevolg. Ten slotte wordt er dieper ingegaan op de trauma-

gerelateerde klachten die mogelijk optreden na een traumatische ervaring.

Ingrijpende gebeurtenissen.

Een ingrijpende gebeurtenis is een (levens)gebeurtenis die de getroffene confronteert met

dood en lijden, met bedreiging van de eigen levenssfeer of die van iemand anders (Jonsson &

Segesten, 2003; Marievoet & Bamps, 2007). Het zijn gebeurtenissen die pijn, angst en

gevoelens van machteloosheid met zich meebrengen (Aarts & Visser, 2007) en die mensen

(tijdelijk) uit balans kunnen halen (Mitchell & Everly, 1995). Desondanks zijn dit gebeurtenissen

waar de meeste mensen na enige tijd spontaan van herstellen (Aarts & Visser, 2007). Eén van

de belangrijkste bevindingen uit epidemiologisch onderzoek naar ingrijpende gebeurtenissen is

dat slechts een klein deel van de mensen die een ingrijpende gebeurtenis meemaken

daadwerkelijk trauma-gerelateerde klachten ontwikkelen (Aarts & Visser, 2007; Breslau et al.,

1998; Paris, 2000; Perkonigg, Kessler, Storz & Wittchen, 2000; Tehrani, 2004). Zo rapporteert

tot 93% van de algemene populatie minstens één ingrijpende gebeurtenis meegemaakt te

hebben in hun leven, terwijl slechts 5 tot 12% daadwerkelijk een post-traumatische

stressstoornis (PTSS) ontwikkelt (Aarts & Visser, 2007; Breslau et al., 1998; Paris, 2000;

Perkonigg, Kessler, Storz & Wittchen, 2000; Tehrani, 2004).

Page 10: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

4

De evolutie van een ingrijpende gebeurtenis, waar mensen veelal spontaan van herstellen,

(Aarts & Visser, 2007) naar een traumatische ervaring, die een aantal

verwerkingsmoeilijkheden (trauma-gerelateerde klachten) teweeg kan brengen, is een proces

dat beïnvloed wordt door een aantal factoren. Deze factoren worden in het volgende deel

uitvoerig toegelicht.

Risicofactoren.

Vooreerst is het belangrijk een onderscheid te maken tussen risicofactoren die een invloed

hebben op de blootstelling aan een ingrijpende gebeurtenis zelf en risicofactoren die maken

dat een ingrijpende gebeurtenis een traumatische ervaring wordt, met mogelijk

verwerkingsmoeilijkheden tot gevolg. Wat betreft de eerste categorie kan men stellen dat

spoedpersoneel door de job die ze uitoefenen een verhoogd risico lopen om geconfronteerd

te worden met ingrijpende gebeurtenissen (Bennet et al., 2005). Dit zal later in meer detail

besproken worden. Daarnaast zijn er de risicofactoren die van invloed zijn op het ontwikkelen

van trauma-gerelateerde klachten. Daar er geen eenduidige causale relatie bestaat tussen het

meemaken van een ingrijpende gebeurtenis en het ontwikkelen van trauma-gerelateerde

klachten is men op zoek gegaan naar verklaringen voor deze bevinding (Lee & Young, 2001).

Door inzicht te verwerven in de redenen waarom ingrijpende gebeurtenissen voor sommige

mensen een traumatische ervaring worden, met mogelijke klachten tot gevolg, kan men

interventies optimaliseren die spoedpersoneel hiertegen kunnen wapenen (Kleber & Van der

Hart, 1998). Over deze risicofactoren zijn ontelbare artikels gepubliceerd. In wat volgt worden

kort de voornaamste bevindingen besproken. Hierbij worden drie soorten risicofactoren

onderscheiden: (1) pre-incident factoren, (2) factoren die te maken hebben met de ingrijpende

gebeurtenis en (3) post-incident factoren.

Factoren die aanwezig zijn voorafgaand aan het meemaken van de ingrijpende gebeurtenis, of

pre-incident factoren, spelen een belangrijke rol in het ontstaan van trauma-gerelateerde

klachten. Zo vonden Fullerton, Ursano & Wang (2004) een positieve correlatie tussen het

meemaken van voorgaande ingrijpende gebeurtenissen, een voorgaande diagnose van acute

stressstoornis (ASS) of van depressie enerzijds en de waarschijnlijkheid dat iemand trauma-

gerelateerde klachten ontwikkelt anderzijds. De bevinding dat factoren voorafgaand aan de

ingrijpende gebeurtenis een belangrijke rol spelen wordt door verschillende andere

onderzoekers ondersteund. McCann en Pearlman (1990) vonden dat vroege ervaringen uit de

Page 11: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

5

kindertijd van de hulpverlener kunnen bijdragen aan het ontstaan van een traumatische

ervaring na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis en aan de ontwikkeling van

eventuele klachten. Bepaalde gebeurtenissen kunnen herinneringen aan eerdere traumatische

ervaringen activeren, waardoor de actuele gebeurtenissen een traumatisch karakter

verwerven voor de persoon in kwestie (De Soir, 2006; Gersons & Olff, 2005). Verder kunnen

ook biologische kwetsbaarheid en persoonlijkheidskenmerken van invloed zijn op het ontstaan

van klachten (Aarts & Visser, 2007).

Er wordt eveneens een belangrijke invloed toegeschreven aan factoren die te maken hebben

met de ingrijpende gebeurtenis, zoals de ernst van deze gebeurtenis (Aarts & Visser, 2007;

Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor

spoedpersoneel, een aantal dergelijke risicofactoren. Zo vonden zij dat ongevallen waarbij

kinderen of een gekend persoon betrokken zijn, het risico verhogen op de ontstaan van een

traumatische ervaring, dit werd eveneens teruggevonden door Regehr, Hughes en Goldberg

(2002). Daarnaast stellen Roy-Byrne et al. (2004) vast dat ingrijpende gebeurtenissen die

gekenmerkt worden door interpersoonlijk geweld, zowel fysiek als seksueel, vaker leiden tot

een post-traumatische stressstoornis. Ook de manier waarop de betrokkene deze ingrijpende

gebeurtenis ervaart is van belang (Aarts & Visser, 2007). Een frequent voorkomend fenomeen

bij hulpverleners is identificatie met het slachtoffer (Jonsson & Segesten, 2003). Wanneer de

hulpverlener zich identificeert met het slachtoffer verdwijnt de mogelijkheid om een

protectieve afstand te bewaren tot de ingrijpende gebeurtenis. Door deze identificatie neemt

het risico toe dat de ingrijpende gebeurtenis een traumatisch karakter krijgt voor de

hulpverlener (Jonsson & Segesten, 2003). Verder vonden onderzoekers dat gebeurtenissen die

gepaard gaan met een gevoel van hulpeloosheid eveneens het risico op

verwerkingsmoeilijkheden verhogen (Alexander & Klein, 2001; Jonsson & Segesten, 2003;

Orsillo, Borkovec & Brett, 1998).

Page 12: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

6

Tot slot is er ook een invloed van factoren die een rol spelen meteen na de ingrijpende

gebeurtenis, de post-incident factoren. Gebrek aan sociale steun is een voorbeeld van een

dergelijke factor (Brewin et al., 2000). De kans op het ontstaan van een traumatische ervaring

en dus op de ontwikkeling van trauma-gerelateerde klachten, is groter wanneer het subject

niet gesteund wordt door de omgeving in de verwerking van de ingrijpende gebeurtenis. Het is

essentieel dat het individu erkend wordt in zijn lijden en mag spreken over de gebeurtenis die

hem overkomen is (De Soir, 2006). Bij ambulanciers werd een verband gevonden tussen

gebrek aan sociale steun van familie, collega’s of supervisors enerzijds (De Soir, 2006; Regehr,

Hughes & Goldberg, 2002) en trauma-gerelateerde klachten, vermoeidheid of burn-out

anderzijds (Regehr et al., 2002; Van der Ploeg & Kleber, 2003).

Trauma-gerelateerde klachten.

Een ingrijpende gebeurtenis kan via een aantal (risico)factoren een traumatisch karakter

verwerven. In dergelijk geval spreken we van een ‘traumatische ervaring’. Deze traumatische

ervaring kan gepaard gaan met een aantal mogelijk reacties of moeilijkheden, zijnde: trauma-

gerelateerde klachten. Deze klachten dienen echter steeds beschouwd te worden als een

normale reactie op een abnormale gebeurtenis (Aarts & Visser, 2007; De Soir, 2006). Het

meemaken van een traumatische ervaring kan heel wat teweeg brengen bij mensen. In het

merendeel van de gevallen vertonen mensen na een dergelijke traumatische ervaring een

stressreactie die een aantal weken tot maanden kan aanhouden (Bisson, 2007; Paris, 2000). Bij

een minderheid ziet men een evolutie naar een diagnosticeerbare psychiatrische stoornis

(Bisson, 2007). Denk hierbij aan middelenmisbruik, agressieproblematiek,

persoonlijkheidsstoornissen, depressie of een angststoornis (Aarts & Visser, 2007; Bisson,

2007; Friedman et al., 2011; Paris, 2000).

Trauma-gerelateerde klachten werden al zeer vroeg beschreven. Eén van de vroegste

beschrijvingen was afkomstig van Freud (Wilson, 1994). Hij introduceerde het concept

‘traumatische neurose’ als omschrijving voor de reacties op een traumatische ervaring (Freud,

1920/2000; Kinzie & Goetz, 1996). Deze traumatische neurose wordt gekenmerkt door

symptomen als intrusieve verbeelding, fysiologische hyperactiviteit en actieve herbeleving

alsof de gebeurtenis opnieuw plaatsvindt. Daarnaast ziet men eveneens een grote

verscheidenheid aan motorische symptomen en zijn tekenen van subjectief lijden prominent

aanwezig (Freud, 1920/2000; Wilson, 1994). Een aantal jaar later zorgde de Eerste

Page 13: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

7

Wereldoorlog voor een sterke toename in de rapportage over zogeheten posttraumatische

reacties. Gelijkaardige symptomen als diegene beschreven door Freud, werden teruggevonden

bij soldaten. Dit klinisch beeld werd benoemd als ‘shell shock’ (Baldwin, 2013; Kinzie & Goetz,

1996).

Midden jaren ’90 werd de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)

geïntroduceerd door de American Psychological Association (APA, 1952), met hierin een aparte

categorie specifiek gewijd aan trauma-gerelateerde klachten. Trauma- en stressorgerelateerde

stoornissen in de DSM-IV-TR omvatten de Post Traumatische Stressstoornis (PTSS), de Acute

Stressstoornis (ASS) en de Aanpassingsstoornis (Friedman et al., 2011). Het onderscheid tussen

PTSS en ASS kan gemaakt worden op basis van de duur van de symptomen (APA, 2000). Er is

sprake van ASS als de symptomen maximaal één maand duren. Als de symptomen langer

duren, spreekt men van PTSS. Binnen de diagnose PTSS onderscheidt men acute PTSS indien

de symptomen minder dan drie maanden duren. Deze acute PTSS, samen met andere acute

stress reacties zijn vaak zeer sterk gerelateerd aan de aard en de ernst van de ingrijpende

gebeurtenis (Paris, 2000). Men omschrijft ten slotte ook chronische PTSS, indien de

symptomen langer dan drie maanden duren. Deze chronische vorm komt echter slechts bij een

minderheid voor en is in veel mindere mate gerelateerd aan de ernst van de ingrijpende

gebeurtenis (Paris, 2000). Bij een PTSS vertoont de persoon na het meemaken van een

traumatische ervaring symptomen uit drie categorieën. Ten eerste wordt de ingrijpende

gebeurtenis of bepaalde aspecten hiervan opnieuw beleefd door de betrokkene. Daarnaast

worden stimuli die gerelateerd zijn aan deze gebeurtenis vermeden en vertoont de betrokkene

een afgevlakt of verdoofd affect. Ten slotte ervaren de slachtoffers een verhoogde alertheid,

deze uit zich dan bijvoorbeeld in slaapmoeilijkheden of moeilijkheden om zich te concentreren.

In de praktijk stelt men vast dat sommige mensen gelijkaardige symptomen ontwikkelen als

reactie op gebeurtenissen die breder zijn dan het type ingrijpende gebeurtenissen omschreven

in DSM-IV of DSM-IV-TR (APA, 1994; 2000). In dergelijke gevallen spreekt men van een

‘aanpassingsstoornis’ (Lee & Young, 2001; Weathers & Keane, 2007). De aanpassingsstoornis

omvat in het algemeen mildere en meer vage symptomen, die minder duidelijk afgelijnd zijn

dan bij ASS en PTSS (Friedman et al., 2011). We stellen vast dat de verwerkingsmoeilijkheden

waar iemand mee te kampen kan krijgen na een traumatische ervaring zeer divers zijn. Het kan

gaan om klachten die psychiatrisch diagnosticeerbaar zijn, maar eveneens om minder duidelijk

afgelijnde klachten (Bisson, 2007; Kleber & Van der Hart, 1998; Paris, 2000).

Page 14: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

8

Bijstand op de spoeddienst

Spoedpersoneel als risicoberoep.

De keuze om de aandacht specifiek te richten op spoedpersoneel in deze masterproef wordt

door verschillende argumenten ondersteund. De studie van Donnelly en Siebert (2008) toont

aan dat 80 tot 100% van het spoedpersoneel rapporteert dat ze al geconfronteerd zijn geweest

met een ingrijpende gebeurtenis. Gemiddeld genomen tonen verschillende studies aan dat iets

meer dan 20% van het spoedpersoneel een PTSS of andere trauma-gerelateerde klachten

ontwikkelen (Donnelly & Siebert, 2008). Spoedpersoneel vertoont percentueel gezien dus

meer trauma-gerelateerde klachten in vergelijking met de algemene populatie (1-3%) (Bennet

et al., 2005). Echter ze vertonen ook meer klachten in vergelijking met andere risicoberoepen,

zoals politie, waarbij in minder dan 10% van de gevallen trauma-gerelateerde klachten worden

vastgesteld (Skogstad et al., 2013). Het verschil tussen reddingswerkers zoals

brandweermannen en politie enerzijds en hulpverleners zoals spoedpersoneel anderzijds

bestaat erin dat de reddingswerkers en politie doorgaans slechts kortdurend contact hebben

met de slachtoffers onmiddellijk na de ingrijpende gebeurtenis. Hulpverleners daarentegen

hebben tijdens het toedienen van de eerste zorgen in het algemeen gedurende langere tijd

meer intiem contact met de slachtoffers (Halpern, Gurevich, Schwartz & Brazeau, 2009b;

Tehrani, 2004). Hierdoor bestaat de kans dat ze een emotionele of psychologische gehechtheid

ontwikkelen met de getroffenen of kan er een vorm van identificatie met de slachtoffers

optreden (Halpern et al., 2009b; Regehr et al., 2002). Deze identificatie verhoogt op zijn beurt

het risico op het ontstaan van verwerkingsmoeilijkheden (Jonsson & Segesten, 2003).

Spoedpersoneel wordt daarenboven vaak geconfronteerd met een aantal permanente

stressoren tijdens hun job die voor extra belasting kunnen zorgen. Zo moeten ze in staat zijn

om om te gaan met een enorme tijdsdruk, vooral in levensbedreigende situaties (Halpern et

al., 2009a). Tevens werkt spoedpersoneel vaak in een ploegensysteem, wat een invloed heeft

op hun slaappatroon en op hun sociaal en familiaal leven (Van der Ploeg & Kleber, 2003). Al

deze stressoren kunnen van invloed zijn op de mate waarin iemand in staat is om met een

ingrijpende gebeurtenis om te gaan (De Soir, 2006). De heersende mentaliteit op de werkvloer

speelt eveneens een cruciale rol. Op de spoeddienst werkt men vaak in een omgeving waar er

een taboe rust op het uiten van emoties of het tonen van emotionele kwetsbaarheid (De Soir,

2006; Halpern et al., 2009b; Halpern, Maunder, Schwartz & Gurevich, 2011). Om deze reden

zullen heel wat personeelsleden zwijgen over hun gevoelens. Dit verhoogt op zijn beurt

Page 15: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

9

opnieuw het risico op het ontstaan van verwerkingsmoeilijkheden (Alexander & Klein, 2001;

De Soir, 2006; Halpern et al., 2009a). Daarnaast wordt vaak verondersteld dat mensen beter in

staat zijn deze gebeurtenissen te verwerken naarmate ze meer ervaring hebben. Verschillende

studies tonen echter aan dat dit niet het geval is (Alexander & Klein, 2001; Bennet et al., 2005;

De Soir, 2006). Er treedt niet zoiets als ‘gewenning’ op bij ingrijpende gebeurtenissen

naarmate iemand er meer mee geconfronteerd wordt. Een bijkomende misvatting ten slotte is

dat spoedpersoneel enkel getraumatiseerd kan worden door grootschalige rampen (Van der

Ploeg & Kleber, 2004). Echter, bepaalde routineoperaties zoals een reanimatie (Beaton,

Murphy, Johnson, Pike & Corneil, 1998) of ernstige verkeersongevallen met dodelijke of

zwaargewonde slachtoffers (Marmar et al., 1996) kunnen ook bijdragen aan het ontstaan van

een traumatische ervaring met mogelijk trauma-gerelateerde klachten tot gevolg (Jonsson et

al., 2003; Regehr et al., 2002). Wat betreft de gevolgen op lange termijn, verschillen

grootschalige rampen en routinewerk niet van elkaar (De Soir, 2006; Marmar et al., 1996). Bij

het verlenen van bijstand aan spoedpersoneel is het belangrijk om met deze factoren rekening

te houden.

Vormen van bijstand.

In de literatuur kunnen drie brede categorieën van interventies voor de bijstand van

spoedpersoneel waargenomen worden. Dit onderscheid wordt gemaakt op grond van hun

functie en het tijdstip waarop deze interventies plaatsvinden (De Soir, 2013; Mitchell & Everly,

1995). De eerste categorie is de interventie die het snelst, tijdens de eerste uren na de

ingrijpende gebeurtenis, plaatsvindt. Deze interventie heeft tot doel het voorkomen dat de

betrokkene trauma-gerelateerde klachten of verwerkingsmoeilijkheden ontwikkelt na een

ingrijpende gebeurtenis (De Soir, 2013). Het gaat hier om ondersteuning door de eigen

collega’s, ook wel peer support genoemd (De Soir, 2006, 2013). De tweede categorie van

bijstand is psychologische debriefing (De Soir, 2013). Psychologische debriefing komt neer op

een vroeg signaleren en ingrijpen bij trauma-gerelateerde problemen, om te voorkomen dat

deze problemen een escalerend verloop kennen. Deze vorm van bijstand vindt plaats in de

eerste 24 tot 48 uur na de ingrijpende gebeurtenis (De Soir, 2006). Tot slot is er nog een derde

type interventie: de eigenlijke individuele, therapeutische behandelingen. Deze worden

aangewend op een later tijdstip indien de getroffene moeilijkheden blijft ervaren of andere

klachten heeft ontwikkeld (De Soir, 2006). We zullen dieper ingaan op elk van deze

categorieën van bijstand die plaatsgrijpen na een ingrijpende gebeurtenis.

Page 16: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

10

Peer support.

Peer support is een vorm van ondersteuning voor personen die in een organisatie werken met

een verhoogd risico om een ingrijpende gebeurtenis mee te maken, zoals het personeel op een

spoeddienst (Creamer et al., 2012). In tegenstelling tot de meeste andere vormen van

hulpverlening gaat het bij peer support niet om de traditionele relatie van hulpverlener tot

patiënt, maar om collega’s die hetzelfde lot delen (Mead, Hilton & Curtis, n. d.). Met deze

vorm van ondersteuning wil men tegemoet komen aan de barrières die er in deze werksetting

vaak zijn om hulp te zoeken (Creamer et al., 2012). Zoals reeds eerder aangegeven kan er

bijvoorbeeld sprake zijn van een taboe tegenover het uiten van emoties (Halpern et al., 2011).

Vaak is er een gebrek aan tijd hiervoor, wantrouwen tegenover oversten en angst dat het uiten

van verwerkingsmoeilijkheden een nadelige invloed zal hebben op de carrière (Alexander &

Klein, 2001; Creamer et al., 2012; Halpern et al., 2009a).

Uit verschillende studies blijkt dat sociale steun een gunstige invloed heeft op de manier

waarop een persoon omgaat met ingrijpende gebeurtenissen (Halpern et al., 2009a, 2009b;

Jonsson & Segesten, 2003). Dit is relevant, daar peer support in sterke mate gebaseerd is op

sociale steun van collega’s (Impact/Trimbos-instituut, 2007). Een moeilijkheid bij peer support

als interventie echter, is dat er weinig consensus bestaat over hoe peer support precies moet

toegepast worden en hoe effectief deze methode nu is. In de studie van Creamer en collega’s

(2012) vond men dat spontane vormen van contact tussen collega’s in de periode na de

ingrijpende gebeurtenis een belangrijk aspect zijn van peer support programma’s. Dit komt

overeen met de bevinding van Halpern et al. (2009a) dat er volgens het spoedpersoneel zelf

nood is aan een time-out na een ingrijpende gebeurtenis. Het gaat hier om een pauze van 30

minuten tot een uur, waarin de collega’s gaan samenzitten en op een informele manier praten

over de gebeurtenis (Halpern et al., 2009a).

Psychologische debriefing.

De afgelopen 30 jaar was psychologische debriefing ofwel ‘Critical Incident Stress Debriefing’

(CISD) de meest aangeboden interventie voor spoedpersoneel, reddingswerkers en

gelijkaardige beroepsbeoefenaars (Halpern et al., 2009a). Deze interventie werd ontwikkeld

door Mitchell, specifiek als middel om opvang te bieden aan de beoefenaars van

risicoberoepen zoals spoedpersoneel, brandweer of politie (Vermetten et al., 2012). Het gaat

om een éénmalige gestructureerde vorm van crisisinterventie die in groep plaatsvindt en

Page 17: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

11

waarbij één of meerdere personen de leiding neemt (Impact/Trimbos-instituut, 2007). Dit is

vaak een overste of hoger geplaatste binnen het team en in een aantal gevallen een

psycholoog (De Soir, 2006). De debriefing start met een voorstelling van de persoon die de

debriefing zal leiden en er wordt tevens uitgelegd wat het nut is van debriefing. Deze

interventie vindt steeds plaats binnen een groep personen die allen dezelfde ingrijpende

gebeurtenis meegemaakt hebben (De Soir, 2013; Mitchell & Everly, 1995; Vuylsteke, 2011).

Binnen deze groep zal men vervolgens de gebeurtenis bespreken en bediscussiëren, dit is de

feiten-fase. Het is belangrijk dat er bij deze fase niet langer dan nodig wordt stilgestaan om

her-traumatisering te vermijden (De Soir, 2006; Mitchell & Everly, 1995; Regel, 2007;

Vuylsteke, 2011). Anderzijds mag deze fase niet over het hoofd gezien worden omdat deze

voor heel wat hulpverleners een mogelijkheid kan bieden om alle puzzelstukken van de

interventie samen te leggen (Van den Broeck, 2012). Vervolgens wordt er stilgestaan bij de

gedachten, gevoelens en reacties die de betrokken hulpverleners hebben ervaren (De Soir,

2006; Regel, 2007). Na de gedachten, bij het bespreken van de gevoelens, is het belangrijk dat

hier vooral genormaliseerd wordt door af te toetsen bij de andere collega’s of zij dezelfde

gevoelens ervaren (Mitchell & Everly, 1995; Vuylsteke, 2011). Tot slot geeft men bij debriefing

ook een zekere mate van psycho-educatie. Dit door een indicatie te geven van wat normale

dan wel meer pathologische reacties zijn na een ingrijpende gebeurtenis en wordt er aandacht

besteed aan de manier waarop men kan omgaan met de reacties ten gevolge van deze

gebeurtenis (De Soir, 2006; Magyar & Theophilos, 2010; Regel, 2007).

Psychologische debriefing als interventie werd in het verleden sterk bekritiseerd. Verschillende

studies hebben aangetoond dat deze interventie niet werkt of zelfs nadelige gevolgen kan

hebben (Hobbs, Mayou, Harrison & Worlock, 1996; Rose, Bisson, Churchill & Wessely, 2009).

De verklaring voor deze controverse is dat men debriefing is beginnen toepassen bij

doelgroepen die verschillen van de vooropgestelde doelgroep, namelijk risicoberoepen voor

het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis (De Soir, 2013; Rose et al., 2009). Zo

onderzocht men bijvoorbeeld de effecten van psychologische debriefing bij slachtoffers van

motorongelukken (Hobbs et al., 1996). Verschillende recente studies naar de effecten van

Critical Incident Stress Debriefing, uitgevoerd bij de beoogde doelgroep, tonen aan dat er wel

degelijk gunstige effecten zijn van psychologische debriefing op het welzijn van hulpverleners

en reddingswerkers die een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt (Doucet, Joubrel &

Cremniter, 2013; Tuckey & Scott, 2014).

Page 18: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

12

Individuele behandelingen.

Tot slot zijn er nog de individuele behandelingen als interventie na een ingrijpende gebeurtenis

(De Soir, 2006). Deze individuele therapievormen zijn van toepassing indien een persoon

ondanks voorgaande bijstandsvormen alsnog bijkomende ondersteuning nodig heeft (De Soir,

2006). Meestal wordt individuele therapie aangewend als de getroffene trauma-gerelateerde

klachten ontwikkelt (De Soir, 2006). Momenteel zijn er verschillende therapievormen

beschikbaar voor getroffenen van een ingrijpende gebeurtenis, de meest gekende vormen zijn

cognitieve en gedragsmatige traumatherapie of Eye-Movement and Desensitisation Therapy

(EMDR) (De Soir, 2006).

Rol van de psycholoog binnen deze bijstand.

Het is belangrijk om ook even stil te staan bij de rol van een psycholoog of andere persoon die

instaat voor de (psychologische) bijstand op een spoeddienst. Uit de literatuur blijkt dat hun

rol eerder beperkt is. Hun taak bestaat voornamelijk uit ‘beschikbaar zijn’ indien nodig. De

psycholoog wordt dus niet standaard betrokken na een ingrijpende gebeurtenis (Halpern et al.,

2009a). Argumenten om niet langs te gaan bij een psycholoog zijn bijvoorbeeld angst om zwak

bevonden te worden. Daarnaast kan onzekerheid over de vertrouwelijkheid van een gesprek

met een psycholoog eveneens een rol spelen (Halpern et al., 2009a). De angst voor

stigmatisatie en om als incompetent voor hun job beschouwd te worden is voor velen een

barrière om psychologische hulp te vragen (Halpern et al., 2009b; Halpern et al., 2011; Miller,

1995). Uit de studie van Regehr et al. (2002) blijkt echter wel dat ambulanciers gunstige

effecten ervaren van de steun die ze krijgen van een psycholoog op de dienst. In de literatuur

is er evenwel geen duidelijk antwoord te vinden op de vraag naar de rol van een psycholoog

binnen de bijstand op een spoeddienst. Aan de hand van kwalitatieve interviews zullen we

trachten de rol van de psycholoog binnen deze bijstand in Vlaanderen te verduidelijken.

Page 19: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

13

Besluit

We besluiten dat ‘trauma’ een concept is dat niet lichtzinnig gebruikt mag worden. Er moet

een essentieel onderscheid gemaakt worden tussen een ingrijpende gebeurtenis en trauma-

gerelateerde klachten (Reisner, 2003). Ingrijpende gebeurtenissen zijn doorgaans

gebeurtenissen waarbij mensen geconfronteerd worden met ontredderend geweld (APA,

1994; 2000; De Soir, 2006), die gevoelens van machteloosheid of angst kunnen veroorzaken

(Aarts & Visser, 2007). Of een ingrijpende gebeurtenis evolueert naar een traumatische

ervaring, wordt in sterke mate bepaald door iemands voorgaande ervaringen (McCann &

Pearlman, 1990; De Soir, 2006, 2013; Fullerton et al., 2004). Ook kenmerken van de

ingrijpende gebeurtenis zelf (Brewin et al., 2000) en factoren die van belang zijn meteen na het

meemaken van een incident (De Soir, 2006; Van der Ploeg & Kleber, 2003) spelen hierin een

rol. Als reactie op deze traumatische ervaring kunnen mensen bepaalde trauma-gerelateerde

klachten vertonen. Een goede bijstand na een ingrijpende gebeurtenis is van cruciaal belang in

de preventie van de ontwikkeling van deze klachten (De Soir, 2013).

Daarnaast stellen we vast dat er opvallend weinig literatuur bestaat waarin onderzoek

beschreven wordt naar behandelingen, begeleiding of bijstand in verschillende werksettings

met een verhoogd risico op het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen, waaronder

spoeddiensten (McFarlane & Bryant, 2007). Halpern en collega’s (2009a) stellen eveneens vast

dat er zeer weinig studies zijn die focussen op de noden van personeel op een spoeddienst of

die aandacht hebben voor de bijstand van spoedpersoneel (Jonsson, Segesten & Mattsson,

2003; Mishra et al., 2013). Dit hiaat in de literatuur wordt door spoedpersoneel zelf als een

belangrijk tekort ervaren (Alexander & Atcheson, 1998; Alexander & Klein, 2001). Onderzoek

naar bijstand van spoedpersoneel in Vlaanderen blijkt bovendien zeer beperkt te zijn.

Nochtans tonen verschillende studies aan dat heel wat personeelsleden op een spoeddienst

hun job slechts een beperkt aantal jaren volhoudt, te kampen krijgt met fysieke of mentale

problemen of vervroegd met pensioen gaat (Alexander & Klein, 2001; Wagner, Heinrichs &

Ehlert, 1998). Om deze redenen is het noodzakelijk meer aandacht te besteden aan de bijstand

van spoedpersoneel. Met deze empirisch-kwalitatieve studie willen we tegemoet komen aan

dit tekort.

Page 20: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

14

Deze beide bevindingen, enerzijds de noodzaak van een goede opvang na ingrijpende

gebeurtenissen om verwerkingsmoeilijkheden te voorkomen en anderzijds het opvallend

tekort aan kennis hieromtrent specifiek bij spoedpersoneel, motiveren het belang van het

onderwerp van deze masterproef. Binnen deze masterproef kiezen we ervoor om de aandacht

exclusief te richten op spoedpersoneel als risicoberoep. Meer bepaald willen we een beter

begrip ontwikkelen rond de mogelijkheden tot opvang en begeleiding van deze risicogroep.

Om dit onderwerp te onderzoeken en met het oog op het bieden van praktische handvaten

werden twee meer concrete onderzoeksvragen geformuleerd die we met deze empirisch-

kwalitatieve studie beogen te beantwoorden:

1. Hoe ziet bijstand voor spoedpersoneel, na het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis,

er uit in Vlaanderen?

2. Hoe kan deze bijstand in de toekomst geoptimaliseerd worden?

Het antwoord op deze onderzoeksvragen zal resulteren uit de combinatie van een

literatuurstudie en een reeks kwalitatieve diepte-interviews met de verantwoordelijken voor

bijstand op spoeddiensten in verschillende Vlaamse ziekenhuizen.

Page 21: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

15

Methode

Kwalitatief onderzoeksopzet

Binnen de psychologie als wetenschap kan men twee grote onderzoekstradities

onderscheiden: kwantitatief onderzoek en kwalitatief onderzoek. Beide onderzoekstradities

vinden hun oorsprong in verschillende wetenschapsparadigma’s (Ponterotto, 2005). De basis

van kwantitatief onderzoek is terug te vinden in het positivisme. Het doel is het voorspellen en

controleren van een fenomeen, het ontdekken van algemene patronen, evenals het

bevestigen van a priori hypotheses (Ponterotto, 2005). Kwalitatief onderzoek vindt zijn

oorsprong in het constructivisme. Dit paradigma gaat uit van de veronderstelling dat er geen

realiteit bestaat los van het individu. Onderzoeker en participant zullen een realiteit steeds co-

construeren door samen een interactieve dialoog aan te gaan (Ponterotto, 2005). Waar

kwalitatief en kwantitatief onderzoek in het verleden beschouwd werden als tegenpolen die

onmogelijk verenigbaar waren, is er nu meer aanvaarding van het idee dat beide

onderzoekstradities elkaar kunnen aanvullen (Billiet & Waege, 2010; Howitt & Cramer, 2005;

Malterud, 2001).

In deze masterproef wordt voor een kwalitatief onderzoeksopzet gekozen. Het oorspronkelijk

doel van kwalitatief onderzoek was het beschrijven van sociale fenomenen (Howitt & Cramer,

2007; Malterud, 2001). In het merendeel van de gevallen werden deze fenomenen bestudeerd

door middel van gevalsstudies (Howitt & Cramer, 2007). Echter, modern kwalitatief onderzoek

gaat steeds vaker om een gedetailleerde studie van tekstueel materiaal, verworven via

interviews dan wel via observatie (Howitt & Cramer, 2007; Malterud, 2001). De keuze voor een

kwalitatief onderzoeksopzet kan in de eerste plaats gemotiveerd worden vanuit het feit dat

het hier om een exploratieve studie gaat. Een kwalitatief onderzoeksopzet leent zich zeer goed

tot verkennend of exploratief onderzoek (Decorte & Zaith, 2010). Bijkomend is het

kenmerkend voor kwalitatief onderzoek dat de onderzoeker het te onderzoeken domein van

binnenuit tracht te begrijpen (Billiet & Waege, 2010). Omdat deze masterproef een aantal

praktische handvaten wil aanreiken is het belangrijk zo dicht mogelijk bij de eigenlijke praktijk

te blijven en deze zo goed mogelijk te begrijpen.

Page 22: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

16

Zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek worden gekenmerkt door verschillende vormen

van dataverzameling- en analyse die men kan aanwenden. In deze masterproef werd zowel bij

de data-verzameling als de data-analyse gekozen voor kwalitatieve methoden. Wat betreft de

data-verzameling werd gekozen voor kwalitatieve diepte-interviews. Via deze interviews tracht

men meer inzicht te verwerven in bijstand voor spoedpersoneel in de verschillende

ziekenhuizen in Vlaanderen. De data-analyse gebeurde aan de hand van een thematische

analyse, waarbij gebruik werd gemaakt van het software-programma NVivo 10.

Procedure

Naar verschillende ziekenhuizen in Vlaanderen werd een algemene mail verstuurd waarin het

opzet van deze masterproef verduidelijkt werd en waarin de vraag naar interesse om mee te

werken gesteld werd. Deze mail kwam in de meeste gevallen niet meteen bij de juiste persoon

of instantie terecht. Dit illustreert reeds dat bijstand voor spoedpersoneel (in Vlaanderen)

geen gekend of duidelijk afgebakend fenomeen is. Nadat deze mail bij de juiste persoon

terecht was gekomen werd met iedere geïnteresseerde telefonisch contact opgenomen om

het opzet van de masterproef bijkomend te verduidelijken en een afspraak te maken voor een

kwalitatief semigestructureerd diepte-interview. Voorafgaand aan het interview werd steeds

een informed consent of schriftelijk toestemmingsformulier gelezen en ondertekend (zie

bijlage 1) door alle deelnemers. Alle interviews werden door mezelf afgenomen bij de

participanten en werden tevens digitaal opgenomen. De gesprekken duurden minimaal 30 en

maximaal 86 minuten, met een gemiddelde duur van 55 minuten.

Steekproef

Er werd gekozen voor een niet-aselecte, doelgerichte steekproef (Billiet & Waege, 2010;

Howitt & Cramer, 2007). Dit betekent dat de onderzoekseenheden niet worden geselecteerd

met het oog op generalisatie, maar op basis van hun kenmerken of ervaring (Decorte &

Zaitch,2010). Specifiek worden die participanten geselecteerd die veel informatie bezitten met

oog op het beantwoorden van de onderzoeksvragen (Billiet & Waege, 2010; Saunders et al.,

2006). In geval van deze masterproef zijn dit de personen die betrokken zijn bij bijstand op een

spoeddienst. Het is niet de bedoeling van deze masterproef om tot een veralgemening te

Page 23: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

17

komen, maar eerder om het fenomeen, psychologische bijstand op een spoeddienst, in de

diepte te onderzoeken (Billiet & Waege, 2010).

Er werden in totaal 12 ziekenhuizen gecontacteerd om mee te werken aan deze masterproef,

verspreid doorheen Vlaanderen. De keuze van de ziekenhuizen waarmee contact werd

opgenomen was at random. Van dit aantal bleven slechts zes ziekenhuizen over. Dit omdat

sommige ziekenhuizen niet wensten deel te nemen of omdat ze niet aan de vooropstelde

vereisten voor deelname voldeden. De eerste vereiste om deel te nemen aan dit onderzoek

was dat het ziekenhuis waar de participant tewerk gesteld is beschikt over een spoeddienst.

Als tweede vereiste moet er in het ziekenhuis waar de participant werkt enige vorm van of de

mogelijkheid tot bijstand voor spoedpersoneel aanwezig zijn, zonder dat er al sprake is van

verdere specificatie van het soort bijstand. Als laatste vereiste moet de participant instaan

voor, of betrokken zijn bij deze bijstand van spoedpersoneel na een ingrijpende gebeurtenis

tijdens de job. Enkel de participanten die aan alle drie deze vereisten voldeden kwamen in

aanmerking om deel te nemen aan dit onderzoek. Tijdens het proces van data-analyse werd

systematisch nagegaan wanneer datasaturatie werd bereikt. We stelden vast dat zes

interviews hiervoor voldoende informatie boden. Dit maakt dat het totaal aantal participanten

kon vastgelegd worden op zes en dat er geen extra ziekenhuizen dienden gecontacteerd te

worden.

Alle participanten die hebben deelgenomen aan dit onderzoek waren personeelsleden

werkzaam in een algemeen of universitair ziekenhuis in Vlaanderen. Hun functie binnen het

ziekenhuis was echter verschillend. In één ziekenhuis werd een interview afgenomen bij twee

participanten die samen instaan voor de bijstand op de spoeddienst. In 4/7 van de gevallen

was de participant een psycholoog en in 3/7 van de gevallen ging het om een

(hoofd)verpleegkundige of maatschappelijk assistent. In tegenstelling tot de initiële

verwachting zijn het dus niet uitsluitend psychologen die instaan voor de bijstand van

spoedpersoneel. Bijkomend is het belangrijk melding te maken van het feit dat de

participanten geen vergoeding hebben ontvangen voor hun deelname en dat de deelname

vrijwillig was. De interviews vonden plaats op de werkplek van de participanten, in alle

gevallen het ziekenhuis waar de verantwoordelijke voor de bijstand tewerkgesteld is.

Page 24: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

18

Tabel 2: Karakteristieken participanten

Participant Geslacht Aantal jaar werkzaam Functie binnen het ziekenhuis

1

2

3

4

5

6

Vrouw

Man

Vrouw

Vrouw

Man

Vrouw

Man

8 jaar

15 jaar

10 jaar

10 jaar

2 jaar

13 jaar

3 jaar

Psycholoog

Coördinator dienst bemiddeling

Psycholoog

Maatschappelijk assistent

Hoofdverpleegkundige

Psycholoog

Psycholoog

Data-verzameling

In deze masterproef werd gebruik gemaakt van diepte-interviews of semigestructureerde

interviews, dit is een kwalitatieve dataverzamelingsmethode (Howitt & Cramer, 2007).

Kenmerkend voor kwalitatieve data-verzamelingsmethoden is dat zij resulteren in

“uitgebreide, gedetailleerde en ‘rijke’ data voor latere analyse” (Howitt & Cramer, 2007, p.

321). Typerend voor een diepte-interview is dat er gebruik wordt gemaakt van een interview-

schema waarin de vragen en/of thema’s staan die aan bod moeten komen tijdens het

interview (Decorte & Zaitch, 2010; Howitt & Cramer, 2007). Het interviewschema dat tijdens

de diepte-interviews werd gebruikt, werd opgesteld in overeenstemming met de

onderzoeksvragen en met bepaalde bevindingen uit de literatuur, die reeds verwerkt werden

in de literatuurstudie. In tegenstelling tot een volledig gestructureerd interview, is de

interviewer bij een diepte-interview vrij om het verloop van het gesprek te volgen (Howitt &

Cramer). De onderzoeker tracht een soort dialoog te behouden met de respondent (Howitt &

Cramer, 2007; Ponterotto, 2005). Het is de taak van de interviewer om informatie te verkrijgen

van de geïnterviewde die zo gedetailleerd mogelijk is. Om dit te bereiken wordt gebruik

gemaakt van open vragen en doorvragen. Het is van cruciaal belang om zeer geconcentreerd

te blijven gedurende het interview, zodat men op ieder moment dieper kan ingaan op de

Page 25: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

19

antwoorden van de respondent (Howitt & Cramer, 2007). Bijkomend is het noodzakelijk dat

van deze diepte-interviews opnames worden gemaakt. Zo is het mogelijk volledig

geconcentreerd te blijven tijdens het gesprek en beschikt men achteraf toch over alle

informatie (Howitt & Cramer, 2007).

Wat betreft de keuze van de interviewvragen werd er bewust voor gekozen om de eerste

vraag zeer algemeen te houden. Het doel was om hiermee de opinie van de respondenten te

krijgen over het onderwerp, zonder dat zij werden gestuurd door de vragen van de interviewer

(Decorte & Zaitch, 2010). Later werden meer concrete vragen gesteld met het oog op het

beantwoorden van de onderzoeksvragen en het toetsen van bevindingen uit de literatuur. Het

interview werd afgerond met een besluitende vraag waarin aan de respondent werd gevraagd

of deze 3zelf nog bepaalde zaken wil toevoegen, die tot dan toe nog niet aan bod waren

gekomen (Decorte & Zaitch, 2010).

Data-analyse

Kwalitatieve data-analyse is een proces dat verschillende stadia behelst. Bij aanvang van de

data-analyse is het cruciaal om vertrouwd te raken met de data. Een belangrijke stap hierin is

het maken van transcripten, dit betekent dat de audio-opnames worden omgezet in tekst

(Braun & Clarke, 2006; Howitt & Cramer, 2007). “Transcriptie is het stadium tussen het

verzamelen van mondelinge data en de analyse” (Howitt & Cramer, 2007, p. 345). Naast een

letterlijke weergave van wat er werd gezegd, is er bij het transcriberen eveneens rekening

gehouden met paralinguïstische kenmerken, bijvoorbeeld wanneer de participant lachend iets

vertelt (Howitt & Cramer, 2007). Het maken van een transcript is een zeer arbeidsintensief

proces (Braun & Clarke, 2006). Zo neemt één uur opname-materiaal al snel een volledige dag

in beslag om te transcriberen. Het is belangrijk dat de onderzoeker zelf instaat voor het maken

van de transcripten, om vertrouwd te raken met de data (Braun & Clarke, 2006; Decorte &

Zaitch, 2010; Howitt & Cramer, 2007). Vertrouwd raken met de data gebeurde eveneens door

het herhaaldelijk lezen en herlezen van de transcripten (Braun & Clarke, 2006; Decorte &

Zaitch, 2010).

Page 26: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

20

Na het transcriberen volgde de eigenlijke verwerking van de tekstuele data. Dit is een proces

dat niet sequentieel verloopt, maar eerder cyclisch van aard is (Decorte & Zaitch, 2010). Er

worden verschillende terugkoppelende bewegingen gemaakt doorheen het proces van

analyseren. Elk nieuw inzicht moet steeds worden teruggebracht naar de oorspronkelijke data

(Braun & Clarke, 2006; Howitt & Cramer, 2007). Dit proces is pas beëindigd als er geen nieuwe

inzichten meer kunnen gegenereerd worden uit de beschikbare data en dus als er sprake is van

saturatie van de data (Decorte & Zaitch, 2010). Zoals reeds eerder vermeld werd deze saturatie

bereikt door de analyse van zes interviews.

Analyseren van de data verliep in twee grote fasen. Eerst werden initiële codes opgesteld, dit

proces heet open coderen. Open coderen zorgt voor een datareductie, waardoor het

onderzoeksmateriaal beter hanteerbaar wordt (Braun & Clarke, 2006; Decorte & Zaitch, 2010).

De open codes werden gegenereerd op basis van de informatie in het tekstueel materiaal, dit

komt overeen met een meer inductieve benadering waarbij we ons laten lijden door het

onderzoeksmateriaal (Decorte & Zaitch, 2010). Deze initiële codering werd uitgevoerd in het

softwareprogramma NVivo 10, een softwarepakket voor kwalitatieve data-analyse. De initiële

codes die gegenereerd werden in NVivo 10 werden vergeleken met de bevindingen van de

thesisbegeleidster: onderzoekerstriangulatie (Decorte & Zaitch, 2010). Deze strategie heeft tot

doel het verhogen van de interne betrouwbaarheid (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) én

het verhogen van de interne validiteit. In een tweede fase van codering gingen we over naar

het axiaal coderen (Decorte & Zaitch, 2010). Hierbij worden de initiële codes gesorteerd in

thema’s of categorieën. (Howitt & Cramer, 2007; Braun & Clarke, 2006). Sommige initiële

codes vormden onmiddellijk een centraal thema, terwijl anderen eerder een subthema

vormden of zelfs helemaal wegvielen (Braun & Clarke, 2006). Ook het axiaal coderen werd met

het softwareprogramma NVivo 10 uitgevoerd en vervolgens vergeleken met de thema’s die

mijn masterproefbegeleidster genereerde. Na herhaaldelijke terugkoppeling naar de data, het

steeds opnieuw reflecteren over de gevonden thema’s en subthema’s werd uiteindelijk in

onderling overleg met de masterproefbegeleidster een boomstructuur opgesteld met hierin de

weerhouden thema’s uit de oorspronkelijke data. De thema’s die hieruit resulteerden zullen

nader besproken worden in de resultatensectie.

Page 27: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

21

Tabel 3: Definitieve codeboom

Onderzoeksvraag 1: Bijstand na een ingrijpende gebeurtenissen

(1) WIE

• Verantwoordelijken voor opvang

• Rol van de psycholoog

(2) WAT

• Acuut vs. Lange termijn

• Groep vs. Individueel x Informeel vs. Formeel

• Groep x Formeel

• Groep x Informeel

• Individueel x Formeel

• Individueel x Informeel

• Verplicht vs. Vrijblijvend

(3) MOEILIJKHEDEN

Onderzoeksvraag 2: Bijstand optimaliseren

(1) STANDAARDISERING

(2) SAMENWERKING en UITWISSELING

(3) INGESTELDHEID

(4) SENSIBILISEREN

(5) PRAKTISCHE ASPECTEN

Om de interne validiteit van de bevindingen te verhogen, werd in een later stadium van het

onderzoek een terugkoppeling gemaakt naar de respondenten. Zij werden na de fase van data-

analyse opnieuw gecontacteerd en de bevindingen uit de interviews werden aan hen

voorgelegd om af te toetsen of deze overeen komen met de ervaringen die zij wilden

weergeven in het interview (Decorte & Zaitch, 2010). Dit proces heet ‘member validation’

(Decorte & Zaitch, 2010).

Page 28: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

22

Resultaten

Doorheen de gesprekken met de verantwoordelijken voor bijstand op spoeddiensten in

verschillende ziekenhuizen, zijn we op zoek gegaan naar een antwoord op de vooropgestelde

onderzoeksvragen. Enerzijds de vraag hoe bijstand op een spoeddienst eruit ziet en anderzijds

de vraag hoe deze bijstand kan geoptimaliseerd worden. Er werden verschillende categorieën

onderscheiden in de resultaten. Om een antwoord te formuleren op de eerste

onderzoeksvraag weerhouden we drie thema’s. Om te beginnen wordt er aandacht besteed

aan (1) WIE de personen zijn die instaan voor bijstand. Er wordt eveneens gekeken naar de rol

die een psycholoog hierin speelt. Verder zullen we concreet kijken naar (2) WAT die bijstand

nu juist is. Ten slotte blijkt uit de gesprekken dat het aanbieden en uitvoeren van bijstand soms

gepaard gaat met een aantal (3) MOEILIJKHEDEN. Wat betreft het beantwoorden van de

tweede onderzoeksvraag werden er eveneens verschillende categorieën teruggevonden in de

data. Deze brede thema’s classificeren de verschillende voorstellen om bijstand in de toekomst

te optimaliseren. Er wordt gedifferentieerd tussen: (1) STANDAARDISERING als manier om

bijstand te optimaliseren, (2) UITWISSELING en SAMENWERKING binnen het ziekenhuis, met

andere ziekenhuizen en met externe diensten, een wijziging in (3) INGESTELDHEID, (4)

SENSIBILISEREN van het personeel en ten slotte een aantal louter (5) PRAKTISCHE ASPECTEN.

Bijstand na een ingrijpende gebeurtenis

Wie.

Allereerst zal er dieper worden ingegaan op de personen die instaan voor de bijstand op een

spoeddienst. Daarnaast zullen we vanuit de eigen achtergrond stilstaan bij de rol die een

psycholoog mogelijk vervult binnen een dergelijke bijstand.

Page 29: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

23

Personen die instaan voor bijstand.

Globaal zien we over de bevraagde ziekenhuizen heen twee tendensen wat betreft de

personen die instaan voor bijstand. We constateren dat in twee van de zes bevraagde

ziekenhuizen een soort protocol bestaat hiervoor, waarbij de opvang uitgevoerd wordt door

personeel werkzaam binnen het ziekenhuis. In beide gevallen is het onderliggende principe

nagenoeg hetzelfde. Het gaat hier telkens om collega’s die verschillende beroepen uitoefenen

binnen het ziekenhuis, gaande van bijvoorbeeld verpleegkundige tot onderhoudspersoneel. Na

het volgen van een opleiding staan deze mensen in voor de opvang van hun eigen collega’s

indien er zich een incident heeft voorgedaan.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Dus nu zijn we eigenlijk over de drie ziekenhuizen met

een groep van 35 mensen. (…) Verpleegkundigen, psychologen, mensen van de schoonmaak,

administratief personeel.

Een gedeelte van deze personen die instaan voor opvang van hun collega’s zijn vrijwilligers.

(Participant 5, psycholoog): Wij hebben kandidaten gevraagd bij de opstart.

Daarnaast worden er ook een aantal mensen geselecteerd door de verantwoordelijken voor

bijstand, omdat ze over competenties beschikken die belangrijk zijn in een dergelijk systeem

van opvang door collega’s.

(Participant 5, psycholoog): Wij hebben ook aan aantal mensen aangeduid en wij hebben toch gericht

de vraag gesteld aan mensen van de sociale dienst en aan psychologen, omdat die dan toch al een

stuk achtergrond hebben rond “Hoe moet ik omgaan met mensen die geëmotioneerd zijn?”.

Een tweede tendens vinden we terug in de ziekenhuizen waar men niet over een dergelijk

protocol beschikt. In deze gevallen staat de hoofdverpleegkundige, de psycholoog of de

maatschappelijk assistent in voor de opvang, soms in onderling overleg met elkaar.

(Participant 1, psycholoog): Dan gaan de directie en de hoofdverpleger buiten en dan bekijk ik met de

mensen die overblijven wat ze nodig hebben. Doen ze dat graag individueel? Doen ze dat in groep?

We gaan na hoe zij dat zien en dan worden er afspraken gepland.

Page 30: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

24

(Participant 6, psycholoog): In dit geval ga ik dus bij de hoofdverpleegkundige en zeg ik dat we een

debriefing gaan doen.

Rol van de psycholoog.

In de interviews werd ook specifiek aandacht besteed aan de rol die een psycholoog heeft bij

een dergelijke opvang. Binnen de twee ziekenhuizen waar men een protocol hanteert voor

opvang heeft de psycholoog een aantal verschillende taken. Ten eerste dragen zij, net als de

andere personeelsleden die hiervoor een opleiding genoten, bij aan de opvang van hun

collega’s. Tezelfdertijd zijn zij verantwoordelijk voor de coördinatie van dit systeem. Vanuit

hun kennis en expertise dragen zij eveneens bij aan initiatieven om de vaardigheden van de

opvangers optimaal te houden, bijvoorbeeld door middel van vormingen.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Zij [psychologe werkzaam in het ziekenhuis]

coördineert dat mee, samen met mij, zij zorgt mee voor de opvolging van heel dat project. Zij geeft

een aantal zaken een inhoudelijke invulling. De thema’s die aan bod komen, die kan zij wat meer

stofferen, daar kan zij wat meer uitleg bij geven. Dat vind ik een rol voor een psycholoog. Zij deed

trouwens ook mee opvang.

Een belangrijke taak ten slotte die de psycholoog ook op zich neemt, is de opvang van de

opvangers.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Zij [psychologe werkzaam in het ziekenhuis] was

verantwoordelijk voor de opvang van de groepsopvangers, ik voor de individuele opvangers.

(Participant 5, psycholoog): Ik zorg zo een beetje voor de intervisie functie, dus ik zal vragen: “En hoe

is het gegaan?”. Ik ondersteun dan eigenlijk de mensen die opvang geven aan hun collega’s.

Aangaande de meerwaarde van een psycholoog die instaat voor de bijstand op een

spoeddienst zijn de meningen verdeeld. In sommige ziekenhuizen is men voornamelijk positief

en ziet men hier vooral de voordelen van in.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Ik denk dat de rol van de psycholoog vrij belangrijk is,

zeker als het gaat om hun achtergrond over posttraumatische stress.

Page 31: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

25

(Participant 6, psycholoog): Het grote voordeel van een psycholoog is puur het feit dat hij zijn

beroepsgeheim heeft. De mensen kunnen er van op aan dat hun verhaal nergens komt waar het een

nadeel kan zijn voor hen.

(Participant 6, psycholoog): Een trauma is, denk ik, altijd gerelateerd aan persoonlijkheid. De

psycholoog gaat daar sneller oog voor hebben.

Bepaalde respondenten geven aan toch ook een aantal bemoeilijkende factoren te zien die het

antwoord op deze vraag niet eenduidig positief maken. Zo denkt men bijvoorbeeld dat het niet

steeds haalbaar zal zijn om een psycholoog permanent een functie te laten uitoefenen op een

spoeddienst omdat hier voor een voltijds psycholoog niet voldoende tewerkstelling is.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Er moet dus ook wel het een en ander te

doen zijn. (…) Je moet iemand kunnen vrijmaken daarvoor.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Ik vraag me wel af of dit in veel ziekenhuizen wel mogelijk i.

Wij zijn wel niet het standaard ziekenhuis. Maar ik vraag me wel af hoe haalbaar het is in veel

ziekenhuizen. (…) Je zal eindigen bij iemand die al in dienst van het ziekenhuis is voor bijvoorbeeld

eetstoornissen of allez iets dergelijks en die persoon moet dat er dan bij doen. Dat is vaak een beetje

het probleem.

Bijkomend benadrukt men het belang van een psycholoog met voldoende kennis over de

werking van een spoeddienst en de bredere werking van een ziekenhuis, alvorens hij of zij

bijstand kan verlenen op een spoeddienst.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Als je dan met iemand zit te praten die geen idee heeft wat je

buiten op straat gedaan hebt en die persoon weet niet wat een MUG en een ziekenwagen zijn, maar

daartegenover weet die persoon wel heel veel over psychologisch trauma, dan zal diegene die zijn ziel

op tafel moet leggen heel erg het gevoel hebben dat de persoon waar hij mee praat er niets van kent.

Page 32: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

26

Wat.

Binnen dit thema wordt gekeken naar hoe bijstand er eigenlijk uitziet. Aan de hand van

verschillende vergelijkingen zullen we bijstand gedetailleerd omschrijven:

Acuut versus Lange termijn: hiermee wordt het onderscheid beschreven tussen de interventies

die uitgevoerd worden onmiddellijk nadat een ingrijpende gebeurtenis plaatsvond (acuut) en

de eventuele acties die plaatsgrijpen enige tijd na de ingrijpende gebeurtenis (lange termijn).

Groep versus Individueel x Formeel versus Informeel: door deze kenmerken van bijstand met

elkaar te combineren werden vier vormen van bijstand onderscheiden die in de praktijk

voorkomen: groep-formeel, groep-informeel, individueel-formeel en individueel-informeel.

Verplicht versus Vrijblijvend: deze laatste vergelijking representeert de voorkeur die men in de

praktijk koestert voor verplichte, dan wel meer vrijblijvende vormen van bijstand.

Acuut versus Lange termijn.

In het merendeel van de bevraagde ziekenhuizen wordt onmiddellijk na de ingrijpende

gebeurtenis, in de acute fase, een aantal praktische acties ondernomen. Deze bestaan uit het

contacteren van de leidinggevenden, de directie en de verantwoordelijken voor opvang.

Verder gaat men de beschikbare informatie over het incident verzamelen en bekijken. Er

wordt beslist wie welke taken zal uitvoeren en er worden concrete afspraken gemaakt.

(Participant 1, psycholoog): Na een incident wordt de directie erbij geroepen, iemand van de directie.

Ik word dan ook ingeschakeld en dan zitten wij allemaal samen: de hoofdverpleegkundige, de

verpleegkundige die het aanbelangt, iemand van de directie en ikzelf dan. In dat gesprek wordt er

gekaderd wat er is gebeurd. Wij geven aan welke informatie er tot bij ons gekomen is en vragen aan

de betrokkenen “Wat hebben jullie nodig?”.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Eerst krijgen we telefoon, dan worden we

ingelicht door de hoofdverpleegkundige, of diegene die op dat moment daar is en die

verantwoordelijk is. Die zegt dan wat er gebeurd is en vraag of het haalbaar is om te komen, zodat

we afspraken kunnen maken met de hele setting.

Na deze meer praktische acties vindt de eigenlijke eerste opvang plaats. Deze ziet er in elk

ziekenhuis verschillend uit. De exacte vormgeving van deze opvang zal in de volgende sectie

meer in detail worden behandeld.

Page 33: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

27

Ten slotte wat betreft de opvolging op lange termijn geven alle respondenten aan dat hiertoe

eveneens mogelijkheden bestaan. Afhankelijk van de ernst van de klachten ziet deze opvolging

er verschillend uit. In een aantal gevallen is er een mogelijkheid tot opvolging in het ziekenhuis

waar het personeelslid tewerkgesteld is. Het gaat hier dan meestal om een individueel

gesprek.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): De dagen daarop gaan wij vaak nog wel

een keer langs om te kijken of het gaat. Ze mogen dan ook altijd nog een keer bij ons komen of een

aantal sessies.

Echter, indien de betrokkene blijft worstelen met wat hij of zij heeft meegemaakt, opteert men

eerder voor een doorverwijzing.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Merken we nu dat die persoon daar echt wel verder

onder gebukt gaat, dan gaan we doorverwijzen.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Als ik het gevoel heb dat de hulp echt gespecialiseerd moet

zijn. Als ik er niet echt vat op krijgt, daar moet eerlijk gezegd niet heel veel voor gebeuren denk ik. En

ik ben daar natuurlijk ook niet voor getraind. In die gevallen hebben we een cel welzijn hier in ons

ziekenhuis, waar een aantal psychologen dan eigenlijk een begeleiding kunnen starten.

Groep versus Individueel x Formeel versus Informeel.

Door combinatie van vier kenmerken van opvang kunnen vier specifieke vormen van bijstand

beschreven worden die men in de praktijk onderkent. Het gaat hier om de volgende

kenmerken: opvang in groepsverband of individueel, formele opvang en informele opvang. We

zullen in detail elk van deze vormen bespreken die resulteren uit de gevormde combinaties.

Ten eerste de formele opvang in groep (Groep X Formeel). Uit de interviews blijkt dat men

deze vorm van opvang als “(groeps)debriefing” of “groepsgesprek” aanduidt. Dit

groepsgesprek vindt plaats onder leiding van de personen die instaan voor opvang. Over de

verschillende ziekenhuizen heen stellen we vast dat in al deze gesprekken steeds ongeveer

dezelfde factoren aan bod komen, zijnde:

Page 34: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

28

1. Men gaat de feiten overlopen en de puzzelstukken samenleggen. Er wordt samen gekeken

naar wat er gebeurd is.

2. De gevoelens en emoties die mensen ervaren worden besproken. Betrokkenen krijgen de

kans om deze gevoelens te ventileren.

3. De (emotionele) reacties die de persoon ervaart worden genormaliseerd.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Wat ik vooral merk is dat, als je zo een samenkomst

doet, dat de rol van alle deelnemers dan wegvalt. Er zijn wel artsen aanwezig, verpleegkundigen,

maar toch zitten ze daar vooral samen als mens. De hiërarchie verdwijnt en ze delen de impact die

het incident teweeg gebracht heeft bij hen. Dat delen ze met elkaar. Nu ze beginnen meestal wel

eerst vanuit hun rol. We overlopen al de feiten: ‘Wie heeft wat gedaan?’. Maar dan komt er een

stukje dat emotionele bij.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Als ik verneem dat een interventie moeilijk was, dan gebeurt

het wel dat iedereen wordt samengeroepen om de puzzelstukken naast elkaar te leggen en om te

kijken wie er wat heeft gezien en hoe was u gevoel daarbij. Maar ik moet nu eerlijk zeggen dat ik dat

verpak als een technisch gesprek, ik vraag dan aan de mensen ‘laat ons alles eens bij elkaar leggen’.

(Participant 6, psycholoog): Als iedereen samen zit volgt er even een schets van het gebeuren. Dan

gaat elk zijn rol daarin geven, puur vanuit wat er gebeurd is, vanuit de feiten. (…) Dan proberen we

geleidelijk de stap te maken naar emoties toe, dat gaat nogal vaak over

verantwoordelijkheidsgevoel, machteloosheid, schuld, al dit soort dingen.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Eerst laten we die mensen hun gevoelens

ventileren. Ze leren omgaan met onmacht of soms gaan we ook gewoon bestaansrecht geven aan

hun gevoelens.

(Participant 5, psycholoog): Een tweede doel van dat eerste gesprek [naast aandacht hebben voor

het verhaal van de persoon] is eigenlijk om alles wat dat de persoon in kwestie voelt, om dat te

normaliseren. Het is normaal dat die beelden zich altijd terug afspelen, dat je daar altijd terug aan

denkt. Het is normaal dat die persoon angstig is nadat hij agressief is aangepakt of dat hij onzeker is

voor de volgende ziekenwagen, dat is normaal. Dat is eigen aan die gebeurtenis. Dat zijn

gebeurtenissen die een beetje de grond onder uw voeten wegnemen en die je de klassieke

zekerheden in het leven in vraag doen stellen.

Page 35: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

29

Naast de formele groepsopvang kan ook informele opvang in groep onderscheiden worden

(Groep X Informeel). Het team op een spoeddienst is vaak zeer hecht. De eerste opvang

gebeurt dan ook in heel wat gevallen door collega’s. Het gaat hier om een weinig

gestructureerde en eerder informele vorm van opvang, waarbij de collega’s onderling het

incident bespreken. Dit gebeurt zonder de aanwezigheid van leidinggevenden of

verantwoordelijken voor opvang.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): In het ontspanningslokaal komt vaak de rest van de ploeg

samen, als ze dan samen eten. Na de aflos merk je dat ook de mensen die niet op de interventie

waren, maar hier de patiënt opgevangen hebben dat die wel vragen van ‘Goh hoe was dat ter

plaatse, dat was niet simpel zeker?’. Je merkt daar wel interactie. Ik denk dat dat eigenlijk onze

voornaamste vorm van begeleiding is.

(Participant 5, psycholoog): Ik kan mij voorstellen dat als de peer support goed verlopen is, dat de

nood aan meer gestructureerde opvang minder noodzakelijk is. Soms krijgen we ook die boodschap:

‘Kijk ik heb met mijn collega’s kunnen spreken en die hebben mij schitterend opgevangen’.

(Participant 6, psycholoog): Die equipe doet dat automatisch, dat zijn mensen die allemaal zeer goed

aan elkaar hangen. Dus ja het gebeurt regelmatig dat je dat hoort, dat ze onderling bezig zijn.

De derde vorm van opvang die we terugvinden is de individuele, meer formele opvang

(Individueel X Formeel). In de praktijk benadrukt men vooral wat er niet gebeurt tijdens een

dergelijke vorm van opvang. In geen enkel ziekenhuis wordt de mogelijkheid tot een

individuele (psycho)therapeutische behandeling geboden. Indien hier toch een nood aan is, is

men eerder geneigd de betrokkene door te verwijzen.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Ik vind een psycholoog is niet daar bij om

therapeutisch, psychotherapeutisch te gaan werken, dat is een beetje de valkuil.

(Participant 5, psycholoog): Ik doe geen therapie of ik breng geen behandeling, als het dan echt niet

gaat.

Page 36: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

30

Ofschoon er geen individuele therapeutische behandeling mogelijk is, is er in een aantal

ziekenhuizen toch een meer formele vorm van individuele opvang voorhanden. Het gaat hier

dan om eerder begeleidende dan therapeutische gesprekken, waarbij men samen met het

personeelslid gaat bekijken wat maakt dat hij of zij het moeilijk blijft hebben. Vaak wordt in

deze gesprekken heel wat aandacht besteed aan het bevorderen van het gevoel van veiligheid

en controle bij de betrokkene.

(Participant 1, psycholoog): Eerst werd er gezocht naar wat die persoon veiligheid kan bieden. Wat

kan controle geven?

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Soms zeg ik tegen iemand die het moeilijk heeft dat we een

twee of drietal keer zullen samenkomen en dan zou ik ook polsen of er iets is dat ik kan doen om het

makkelijker te maken.

Een laatste vorm van bijstand ten slotte die naar voor komt in de interviews is de meer

informele vorm van bijstand voor individuen (Individueel X Informeel). Deze vorm van bijstand

wordt vooral gekenmerkt door de specifieke manier waarop men tewerk gaat. De

verantwoordelijken voor opvang gaan als het ware zelf eventuele moeilijkheden in verwerking

“detecteren”. Dit doen ze door frequent langs te gaan op de dienst en door op de gangen te

circuleren.

(Participant 1, psycholoog): Ik doe dat regelmatig. Ik ben veel op wandel op de dienst in het

ziekenhuis, dus als ik mensen tegenkom vraag ik wel naar eventuele moeilijkheden die zij kunnen

ervaren.

(Participant 6, psycholoog): Wat ik vaak heb, is dat ik dingen zelf detecteer en dan ga ik mijn consult

bijna op de gang gaan doen. Dan ga ik daar een gesprek doen met die persoon, op de gang. Of ik ga

het gesprek beginnen op de gang en het verderzetten in mijn bureau.

Soms resulteert deze informele vorm van bijstand, waarbij de verantwoordelijke voor opvang

zelf een aantal zaken gaat detecteren, in een (kort) informeel gesprekje.

(Participant 1, psycholoog): Ik ga dan wel af en toe achter langs om te vragen van ‘lukt het?’ en ‘heb

je iets nodig?’. Soms komen mensen dan even mee.

Page 37: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

31

Het is eveneens mogelijk dat dit detecteren alsnog uitmondt in een meer formele vorm van

individuele bijstand, waarbij de betrokkene wordt uitgenodigd voor een aantal begeleidende

gesprekken.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): De dagen daarop gaan we vaak nog wel

een keer langs om te kijken of dat het gaat, gaat het goed. En dan mogen ze ook bij ons altijd nog

een keer komen praten of een paar sessies.

Verplicht versus Vrijblijvend.

Deze laatste vergelijking gaat over de voorkeur die er op een spoeddienst gekoesterd wordt

voor een vrijblijvend dan wel een meer verplicht karakter van bijstand. Over alle bevraagde

ziekenhuizen heen geeft men unaniem aan dat de voorkeur uitgaat naar een meer

vrijblijvende vorm van bijstand. Deze voorkeur steunt enerzijds op de bevinding dat

verplichten simpelweg niet werkt.

(Participant 1, psycholoog): We hebben maar één keer een verplichtend karakter gegeven aan die

opvang, omdat we merkten dat er geen medewerking was. Dan was het verplicht en dan was

iedereen er wel. Maar dat was zo vijandig omdat ze verplicht werden dat het eigenlijk niet productief

was.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Nee mij lijkt het, dat als je dat echt gaat opleggen,

hoe meer druk, hoe meer tegendruk zeg ik altijd. Dat heeft geen zin, dus dan ga je dingen creëren of

uitlokken, die misschien helemaal niet bevorderlijk zijn Je moet een klimaat hebben waarin mensen

op hun gemak zijn.

Anderzijds is de basishouding van de verantwoordelijken voor opvang dat zij de keuze van de

betrokkene dienen te respecteren en dat ze niet willen pathologiseren. Het verplichten van

bijstand valt veelal niet te rijmen met deze basishouding.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Je moet ook mensen in hun eigenwaarde laten en je

moet ook geloven in hun mogelijkheden Je moet hen vanuit henzelf laten vertrekken, en dan hulp

aanbieden en klaarstaan.

Page 38: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

32

(Participant 5, psycholoog): Wij zijn in het ziekenhuis van mening dat wij de opvang aanbieden. Als

mensen die opvang weigeren of daar niet op ingaan, dan respecteren wij dat omdat wij niet wensen

te pathologiseren of wat dan ook, wij leggen dat ook niet op.

Moeilijkheden.

Doorheen de gesprekken met de verschillende ziekenhuizen blijkt dat er zich in de praktijk

toch ook een aantal moeilijkheden voordoen die het niet steeds evident maken om bijstand te

verlenen op een spoeddienst. Een spoeddienst wordt gekenmerkt door een aantal specifieke

eigenschappen die het voor de opvangers en de verantwoordelijken voor bijstand aanzienlijk

kunnen bemoeilijken om opvang of bijstand te bieden. Ondanks sterke overlap zullen we toch

trachten een aantal verschillende factoren te differentiëren, die bijstand op een op een

spoeddienst in de weg kunnen staan.

Allereerst onderscheiden we een soort ‘weerstand’ bij het spoedpersoneel zelf om hulp te

aanvaarden.

(Participant 1, psycholoog): Aanvankelijk merk ik bij mensen die op spoed staan een grotere

weerstand tegenover een interventie van mij, dan op andere afdelingen. Dus het is toch een beetje

alsof je ergens een beetje barrière moet doorbreken.

Deze weerstand van het personeel zelf kan in grote mate begrepen worden vanuit een

bepaalde attitude, een bepaald imago, eigen aan spoedpersoneel. Hierbinnen kadert

bijvoorbeeld het eerder stoere imago van spoedpersoneel, de houding dat ze geen hulp nodig

hebben of dat ze er wel tegen kunnen.

(Participant 1, psycholoog): Bij ander personeel is dat minder, maar dat voel ik vooral op een

spoeddienst. Zij zijn allemaal zo wat stoerder, zo wat macho en die komen daar [voor hun emoties]

niet gemakkelijk voor uit.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Hulpverleners zijn altijd wel van die aard dat ze de

indruk of de stelling hebben van ‘Wij hebben dat niet nodig’, ‘We kunnen dat aan’. Zeker

spoedgevallen.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Er is wel weerstand bij spoedpersoneel om

hun verhaal te doen, je moet constant opnieuw daar naartoe gaan.

Page 39: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

33

(Participant 5, psycholoog): Het zijn mensen die altijd klaarstaan om anderen te helpen en die niet

gemakkelijk zelf hulp zoeken, willen aanvaarden of aannemen.

Naast de weerstand van het personeel zelf zijn er ook nog een aantal factoren die het voor de

verantwoordelijken voor opvang minder vanzelfsprekend maken om te ‘detecteren’ dat

iemand het moeilijk heeft. Zo stelt men op verschillende spoeddiensten vast dat het personeel

een bepaalde copingstijl hanteert in de omgang met patiënten. Deze copingstijl zou de indruk

kunnen wekken dat de personeelsleden niet geraakt worden door wat zij meegemaakt

hebben, terwijl het hier veelal om een strategie gaat die hen helpt om te gaan met wat ze

meemaken in de job.

(Participant 5, psycholoog): Dan zie je wel dat spoedverpleegkundigen een aantal

verdedigingsmechanismen ontwikkelen om daar mee om te gaan. Nu hang ik efkes de psycholoog

uit, maar ik zie wel dat humor, of zelfs soms wat cynische humor, manieren zijn om daar mee om te

gaan.

(Participant 6, psycholoog): Maar je ziet ook vaak, dat ze gaan proberen om datgene wat ze

meemaken zeer onpersoonlijk te benaderen. Maar dat blijkt eigenlijk niet te lukken op de lange duur,

want er is altijd iets wat zeer sterk appelleert.

Verder is het ook vaak zo dat het incident dat een impact veroorzaakt, niet steeds als dusdanig

erkend wordt. Heel wat incidenten zijn eerder kleinschalige gebeurtenissen die niet meteen

worden geïdentificeerd als mogelijk ingrijpende gebeurtenissen. De impact van deze

incidenten schuilt vaak in het feit dat er voor de betrokkene raakpunten zijn met het eigen

leven. Doordat deze incidenten niet worden opgemerkt, kan er vaak ook geen opvang geboden

worden na een dergelijk incident.

(Participant 5, psycholoog): Men gaat er eigenlijk altijd van uit dat die hulpverleners met al die

incidenten kunnen omgaan en de meeste kunnen daar ook mee omgaan. Tot het zich voordoet dat zij

een ervaring opdoen die nauw aan hun eigen leven grenst. Bijvoorbeeld, het reanimeren van een

baby van acht maanden als je zelf net vader of moeder geworden bent en als je zelf een kind hebt van

tien maanden, of van een jaar, dan komt dat natuurlijk wel heel dicht. Dan gebeurt het ook wel dat

die mensen het daar eigenlijk heel moeilijk mee hebben.

Page 40: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

34

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Ik vind ook dat het in een klein hoekje kan zitten. Een

verkeersongeval bijvoorbeeld waarbij het slachtoffer met een wagen rijdt die net hetzelfde type en

kleur wagen is als uw eigen wagen is, dan kan het plots heel persoonlijk worden. Dan is dat voor mij

als leidinggevende een beetje de uitdaging, omdat die grootschalige dingen of die zeer traumatische

zaken, dat krijgen we meestal wel te horen. Want dan weet je bij een oproep bijvoorbeeld dat het

gaat om een zwaar verkeersongeval met vijf wagens en dan kun je er attent voor zijn. Maar dat

iemand naar een dodelijk verkeersongeval gaat waarbij dat toevallig, ik zeg nu maar iets de

nummerplaat dezelfde beginletters heeft dan je eigen nummerplaat, dat is veel moeilijker om te

detecteren natuurlijk.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): We vangen eigenlijk alleen de dingen op waarvan voor

iedereen duidelijk is dat ze zwaar kunnen zijn. We missen wel die kleine dingen. Die kleine zaken die

persoonlijk zijn om een onverwachte reden.

Er zijn er ook nog een aantal omgevingsfactoren die de barrière vergroten voor het

personeelslid om hulp te zoeken. Vaak heerst er op een spoeddienst, zowel vanuit het team als

vanuit de leidinggevenden een taboe op het zich kwetsbaar opstellen of het emotioneel

moeilijk hebben. Uit angst om onbekwaam bevonden te worden zijn mensen minder geneigd

de stap naar bijstand te zetten.

(Participant 1, psycholoog): Op onze spoed heeft het personeel heel hard de neiging van ‘emoties dat

kennen wij hier niet’. Zo van ‘Wij doen onze job en dat is het’. Kous af, ik ga naar huis en ik denk daar

niet meer aan. Mensen die het emotioneel wat zwaarder hebben, vallen als snel uit de boot.

(Participant 5, psycholoog): Het zijn heel bekwame verpleegkundigen en artsen. Maar het klopt wel

dat in dergelijk teams het toelaten van emotie toch niet gemakkelijk is. Vandaar dat ik zo zeg, dat

vertaalt zich meer in humor, in cynische humor, in het meer afstand nemen van de patiënt.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Ik denk dat het idee toch nog altijd leeft dat het niet

professioneel is om last te hebben van een interventie. En dat je dat dus ook moeilijk aan uw

leidinggevende kunt signaleren.

Als laatste is gebrek aan tijd om even stil te staan bij een incident een belangrijke praktische

moeilijkheid die een belemmering vormt bij het bieden van bijstand. Het is een realiteit dat

spoeddiensten vaak drukbezet zijn. Daarnaast is het eigen aan de job dat het personeel soms

bij terugkeer van een incident vrijwel onmiddellijk opnieuw aan het werk moet.

Page 41: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

35

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Het is ook zo dat er soms niet veel tijd is. Als hier iemand

overlijdt, staat de volgende voor de deur en veel spoedgevallendiensten zijn overbezet. Je zal dan ook

net zien dat het net op die piekmomenten is dat er iets ernstig gebeurt. Dus mensen komen terug van

een interventie met een overlijden en ze moeten eigenlijk hun materiaal weer klaarzetten en opnieuw

beginnen. Daarom niet steeds met een volgende interventie, maar soms met patiënten die hier op de

dienst liggen en dat maakt soms wel dat er niet direct tijd is om even stil te staan bij een incident.

(Participant 5, psycholoog): Die mensen komen na een interventie terug en dan moeten die direct

terug vertrekken naar een volgende interventie. Je voelt aan dat het heel moeilijk is. Dat is geen

gewone job.

Bijstand optimaliseren

Standaardisering.

Een frequent terugkerend voorstel om bijstand te optimaliseren, bestaat eruit dat men een

aantal zaken standaard zou kunnen implementeren op een spoeddienst. De hoofddoelstelling

van dit standaardiseren is de drempel naar bijstand verlagen. In de gesprekken konden twee

zaken onderscheiden worden die volgens de respondenten standaard aangeboden moeten

worden op een spoeddienst om bijstand in de toekomst te optimaliseren.

Het eerste aspect van standaardisering bestaat er uit dat de personen die instaan voor bijstand

een vertrouwd gezicht moeten worden. Om dit te realiseren stelt men twee mogelijke

manieren voor. Een eerste manier is door iemand, verantwoordelijk voor bijstand, permanent

tewerk te stellen op een spoeddienst.

(Participant 1, psycholoog): Ik denk als er echt iemand binnen dat team zou zitten, dat het allemaal

sneller zou aangekaart kunnen worden en dat het ook drempelverlangd is.

Men kan spoedpersoneel eveneens vertrouwd maken met de personen die instaan voor

bijstand, door deze laatste frequent aanwezig te laten zijn op de spoeddienst. Dit echter

zonder dat ze hier een permanente tewerkstelling hebben. Zo kan diegene die bijstand moet

verlenen bijvoorbeeld ook aanwezig zijn tijdens leuke of aangename activiteiten. Op deze

manier worden zij een bekend gezicht, wat de drempel om hulp te aanvaarden van deze

personen kan verlagen.

Page 42: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

36

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Ik denk sowieso als we willen verbeteren

moeten we meer tijd hebben om daar [op de spoeddienst] gewoon aanwezig te zijn, zodat je daar

een band mee kunt opbouwen. Zodat je gewoon weet wie daar werkt en zodat je geen vreemde bent.

(Participant 6, psycholoog): Je moet geen wildvreemde psycholoog vragen om die bijstand te

verlenen. Maar dan moet je een psycholoog wel even laten meedraaien, die gaat dat snel

doorhebben. Sowieso is de vertrouwdheid met de psycholoog wel belangrijk denk ik, het moet een

bekend gezicht zijn. Ze gaan u taxeren. Ik bedoel, ze gaan niet aan om het even wie van alles gaan

zeggen. Ze gaan u taxeren en daar moet je door geraken.

Een tweede aspect van standaardisering bestaat uit een soort protocol dat men kan invoeren

op de spoeddienst. Hierin zijn dan de stappen opgenomen die men dient te ondernemen

nadat een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Op deze manier kan het

spoedpersoneel meer vertrouwd raken met de idee van bijstand. Indien men herhaaldelijk dit

protocol zou toepassen betekent dit eveneens dat het aanbieden van bijstand een standaard

gegeven wordt op de spoeddienst, wat opnieuw de drempel tot bijstand verlaagt.

(Participant 1, psycholoog): Ergens zouden we, denk ik, ook beter ergens en protocol ontwikkelen

waarin opgenomen is wat we standaard doen als er iets gebeurt: er is een debriefing, de psycholoog

komt langs en dan is dat ook minder bedreigend waarschijnlijk.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Wij hebben gezegd dat we het niet meer in

vraag stellen of er bijstand nodig is, wij gaan gewoon zeggen: ‘We doen dat’. Ze komen of ze komen

niet, maar als we dat doen, dan zullen diegene die het nodig hebben wel komen.

Samenwerking en Uitwisseling.

In de verschillende ziekenhuizen erkent men het belang van een zekere mate van uitwisseling

met collega’s. Men heeft het hier dan voornamelijk over intervisiemomenten tussen collega’s

op de spoeddienst of met de leidinggevenden.

(Participant 1, psycholoog): Bijvoorbeeld ik heb intervisiemomenten met de hoofdverpleegkundige.

Eigenlijk is dat iets dat op een spoeddienst ook zou moeten gebeuren.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Misschien is het zinvol dat er wat tijd is voor

intervisie binnen de ploeg, of binnen de leidinggevenden, zodanig dat moeilijkheden daar meer aan

bod kunnen komen en dat je daar uit kunt leren eigenlijk. Dat is ook zeker iets dat belangrijk is.

Page 43: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

37

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Op elke dienst kan men wel een beetje

intervisie gebruiken.

Naast intervisie is ook samenwerking belangrijk om bijstand in de toekomst te optimaliseren.

Men heeft het hier dan voornamelijk over samenwerking met de verschillende diensten

binnen het ziekenhuis, bijvoorbeeld met de dienst patiëntveiligheid. Daarnaast is het eveneens

belangrijk om in de toekomst samen te werken met enkele diensten extern aan het ziekenhuis,

men denkt dan bijvoorbeeld aan slachtofferbejegening.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Het zou fijn zijn als we die ondersteuning van de dienst

psychologie zouden kunnen krijgen. Dan is dat een hele verbetering denk ik. Hier hebben we nog het

voordeel in dit ziekenhuis dat er een cel welzijn is, waardoor we intern kunnen doorverwijzen.

(Participant 5, psycholoog): Nu gaan we vooral verder inhoudelijk samenwerken met de dienst

patiëntveiligheid.

(Participant 6, psycholoog): Dat gaan we hier binnenkort een keer moeten bekijken op het niveau van

samenwerking met de bestaande diensten. Het één en ander zal op punt moeten worden gezet, want

er zijn diensten slachtofferzorg, slachtofferbejegening, maar die gaan niet zo zeer focussen op het

psychologische luik.

Ingesteldheid.

Om bijstand voor spoedpersoneel in de toekomst nog meer toegankelijk te maken is het

noodzakelijk dat er op een aantal domeinen een wijziging in ingesteldheid plaatsgrijpt.

Vooreerst is het essentieel dat het ziekenhuis zich een bepaalde basishouding aanmeet.

Volgens de respondenten dient dit een houding te zijn die vertrekt vanuit de idee dat het

belangrijk is om aandacht te hebben voor het personeel en om voor het personeel te zorgen.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Er wordt vanuit het ziekenhuis altijd aandacht

gegeven aan het personeel, dat is een beetje de kapstok waar we nu eigenlijk het hele plaatje aan

ophangen.

Page 44: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

38

(Participant 5, psycholoog): Het zijn eigenlijk die werkcontext en ook de mate waarin de collega’s en

vooral ook de leidinggevende ondersteunend en bezorgd zijn, die in belangrijke mate een rol spelen in

het snel kunnen verwerken van de ervaringen.

Naast het belang van een wijziging in de globale visie van het ziekenhuis speelt ook de attitude

van de directie een grote rol. Pas als zij het bieden van bijstand ondersteunen kan er

daadwerkelijk iets gerealiseerd worden. Daarnaast is het eveneens belangrijk dat de directie

een bepaalde mate van erkenning uit naar de verantwoordelijken voor opvang en de personen

die instaan voor opvang, bijvoorbeeld door ook eens bij hen te peilen of het nog lukt.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Wat wij [verantwoordelijken voor opvang]

wel merken is dat wij vanuit de directie minder steun krijgen. Met de huidige directie vind ik het veel

moeilijker dan ervoor. Ervoor stonden ze [de directie] daar echt voor open, ze vonden dat bijstand

heel belangrijk was. We hebben het gevoel dat dat nu niet meer zo is.

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): De ondersteuning door de directie, dat is

eigenlijk wel noodzakelijk. (…) Zo een simpele vraag als: ‘Lukt het voor jullie?’. Zodat er ja simpelweg

gewoon ook wel een keer betrokkenheid is, door eens te vragen: ‘Lukt het nog?’.

Ten slotte is er ook een wijziging nodig in de ingesteldheid binnen het team van

spoedpersoneel. Het team zou zich er nog meer bewust van moeten worden dat het

toegestaan is om aan te geven dat iets moeilijk is. Uit verschillende interviews bleek dat er al

enkele jaren wordt gewerkt aan een mentaliteitswijziging in de opleiding. Echter in de praktijk

stelt men vast dat deze wijziging nog niet volledig is doorgevoerd.

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Ik denk dat dat tegenwoordig in de opleiding wel goed zit,

waar we 15 jaar geleden misschien heel sterk gefocust waren op technische, snelle interventies, dan

hoort dat emotionele er nu toch ook bij. Dat menselijk aspect, daar is meer en meer ruimte voor.

(Participant 1, psycholoog): Ik denk dat er in de eerste plaats, bij ons dan weer, ruimte zou moeten

gemaakt worden voor emoties.

Page 45: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

39

(Participant 4, hoofdverpleegkundige): Voor het team zou het, denk ik, fijn zijn als het meer tot hen

doordrong dat dit [emoties tonen] een belangrijk aspect is. Je mag dat ook echt tonen en het zal

geen nadelige gevolgen hebben, ik noteer hier niet onder je naam ‘opgepast psychologisch labiel’ als

je komt zeggen dat je iets toch niet zo makkelijk vond.

Sensibiliseren.

Om bijstand wijdverspreid te maken binnen een ziekenhuis en er op deze manier ook voor te

zorgen dat het personeel hier een beroep op gaat doen, is het noodzakelijk om mensen goed

in te lichten. Mensen dienen geïnformeerd te worden over het bestaan, de inhoud en de

precieze werking van een dergelijke bijstand. Deze sensibilisering kan langs verschillende

kanalen gebeuren, gaande van brochures, affiches of vormingen die aangeboden worden aan

(nieuwe) personeelsleden en leidinggevenden.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Hier in het ziekenhuis leeft dat idee van opvang doen

wel sterk. (…) We proberen dat toch zo snel mogelijk aan te bieden. Ondertussen hebben we daar

natuurlijk ook sensibilisatie rond gedaan en zijn er affiches, folders en noem maar op.

(Participant 2, coördinator dienst bemiddeling): Elke nieuwe medewerker krijgt informatie over dat

project [waarin bijstand wordt georganiseerd] en bij die inscholingsweken worden nieuwe

leidinggevenden, nieuwe medewerkers opgeleid en wordt dat thema ook aangehaald.

(Participant 5, psycholoog): We moeten wel zorgen dat we blijven sensibiliseren.

Praktische aspecten.

Ten slotte hebben een aantal respondenten ook nog enkele praktische aspecten voorgesteld

waar men in de toekomst aandacht aan dient te besteden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het

voorzien van een aangename ruimte met voldoende privacy waar bijstand kan verleend

worden. Een andere suggestie is een (elektronisch) registratiesysteem waarin betrokkenen

incidenten dienen te melden. De verantwoordelijken voor opvang worden hierover dan op de

hoogte gesteld via mail. Verder ervaart men in de praktijk eveneens dat er meer aandacht

moet zijn voor de juridische aspecten indien een personeelslid getroffen wordt door een

ingrijpende gebeurtenis: Wie kan aansprakelijk gesteld worden? Is dit een arbeidsongeval?

Wat met terugbetaling van de kosten?

Page 46: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

40

(Participant 3, psycholoog en maatschappelijk assistent): Ook een ruimte is belangrijk. Ja, nu is dat de

keuken, maar er zijn daar nu verbouwingen geweest en ik weet eigenlijk niet of er een ruimte

voorzien is om zo even apart te zitten met familie of met personeel. Ik denk sowieso als zo een ruimte

er fysiek is, dan werkt dat drempelverlagend.

(Participant 5, psycholoog): Dat personeelslid is dan op ziekenkas terecht gekomen. Die man kan

twee maand niet werken. Dus dat was een arbeidsongeval en alles wat daar dan rond praktische

zaken mee te maken heeft: het juridische of als zij worden opgeroepen voor één of andere

rechtszaak, alle juridisch aspecten daar proberen wij dan ook bij te helpen.

(Participant 5, psycholoog): We hebben een elektronisch meldsysteem waarbij men nu ook kan

registreren voor agressie-incidenten en waarbij men eigenlijk kan aankruisen of men hulp nodig heeft

in de vorm van gestructureerde opvang.

Page 47: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

41

Discussie

Doel van deze masterproef was het formuleren van een antwoord op twee praktijkgerichte

onderzoeksvragen. Ten eerste wilden we een antwoord formuleren op de vraag hoe bijstand

op een spoeddienst in Vlaanderen eruit ziet. Daarnaast gingen we na hoe deze bijstand in de

toekomst geoptimaliseerd kan worden. Om deze vragen te beantwoorden werd gebruik

gemaakt van een uitvoerige literatuurstudie. Complementair met deze literatuurstudie werden

verschillende kwalitatieve diepte-interviews afgenomen bij de verantwoordelijken voor

(psychologische) bijstand op een spoeddienst.

Wat betreft het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag, hoe bijstand op een

spoeddienst in Vlaanderen eruit ziet, werden drie grote domeinen onderscheiden.

Vooreerst werd nagegaan wie deze bijstand verleent aan het spoedpersoneel. We stelden vast

dat personen met een grote verscheidenheid aan functies instaan voor deze bijstand. In

tegenstelling tot onze initiële verwachting is dit in heel wat gevallen geen psycholoog. De

bijstand wordt veelal uitgevoerd door de hoofdverpleegkundige, de maatschappelijk assistent

en in een aantal gevallen door de psycholoog. Dit komt overeen met de bevinding uit de

literatuur dat (psychologische) debriefing wordt uitgevoerd door een overste of

leidinggevende en slechts occasioneel door de psycholoog (De Soir, 2006). De eerder beperkte

rol van een psycholoog binnen bijstand komt eveneens overeen met de bevindingen van

Halpern en collega’s (2009a). In de praktijk stellen we vast dat de taken van een psycholoog

niet steeds het bieden van bijstand behelst. Veelal voeren ze een meer coördinerende functie

uit, staan ze in voor vorming van de opvangers, of nemen ze de opvang ván de opvangers voor

hun rekening. Verder deden we in de interviews een bevinding die niet onmiddellijk in de

literatuur teruggevonden wordt. Het betreft hier de werkwijze van een aantal ziekenhuizen. In

enkele ziekenhuizen beschikt men namelijk over een structuur waarbinnen de bijstand aan

spoedpersoneel geboden wordt door personeelsleden afkomstig uit het hele ziekenhuis. Deze

personeelsleden krijgen een opleiding en dienen vervolgens hun eigen collega’s op te vangen.

Het gaat hier dan om personeelsleden met eerder administratieve taken, personeelsleden van

de sociale dienst, schoonmaakpersoneel, …

Page 48: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

42

Het tweede grote domein dat kan onderscheiden worden in het beantwoorden van de eerste

onderzoeksvraag geeft een meer gedetailleerd beeld van de eigenlijke bijstand. Bijstand wordt

in de eerste plaats gekenmerkt door een zeker tijdsverloop. In de acute fase, onmiddellijk na

de ingrijpende gebeurtenis, vinden een aantal praktische acties plaats. Men gaat de informatie

samenleggen, er worden afspraken gemaakt en er wordt beslist wie de opvang zal doen. Pas

hierna volgt de eigenlijke eerste opvang. Op langere termijn kan het spoedpersoneel eveneens

rekenen op mogelijkheden tot opvang binnen het ziekenhuis zelf. Indien de betrokkene blijft

worstelen met wat hem of haar overkomen is, opteert men echter voor doorverwijzing naar

een gespecialiseerde behandeling.

Naast een zeker tijdsverloop, kan bijstand ook verschillende vormen aannemen. We stelden

vast dat er in de praktijk in totaal vier vormen van bijstand onderscheiden worden: formele en

informele opvang in groep en formele en informele opvang aan individuen. Dit is niet geheel in

overeenstemming met de bevindingen uit de literatuur (De Soir, 2006, 2013; Mitchell & Everly,

1995). Hier konden slechts drie vormen van bijstand geïdentificeerd worden: formele opvang

in groep, beter gekend als psychologische debriefing, informele opvang in groep of peer

support en ten slotte de individuele behandelingen. Een vierde vorm die niet in de literatuur

aan bod komt, maar die men wel in de praktijk terugvindt, is de informele, individuele bijstand.

Deze wordt gekenmerkt door een specifieke stijl die gehanteerd wordt door de persoon die

bijstand verleent. Hij of zij gaat in dergelijke gevallen zelf ‘detecteren’ of er personeelsleden

zijn die met moeilijkheden kampen na een ingrijpende gebeurtenis. Dit detecteren gebeurt

door te circuleren op de gangen en door af en toe een informeel praatje te slaan met de

personeelsleden. Een mogelijke verklaring voor de vaststelling dat deze vierde vorm van

bijstand niet beschreven wordt in de literatuur kunnen we terugvinden in de kenmerkende stijl

van deze informele, individuele bijstand. Het gaat er bij deze vorm van bijstand net om dat

diegene die bijstand verleent op een onopvallende manier gaat peilen naar eventuele

klachten. Hierdoor werd deze vorm van bijstand mogelijk niet teruggevonden in voorgaand

onderzoek.

Page 49: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

43

Wat betreft de vormen van bijstand die zowel in de literatuur als in de praktijk teruggevonden

worden dient men eveneens enkele opmerkingen te maken. Bij de formele bijstand in groep,

of de psychologische debriefing, stellen we vast dat er grote overeenkomsten zijn tussen onze

bevindingen en de bevindingen van andere onderzoekers (De Soir, 2006; Magyar & Theophilos,

2010; Regel, 2007; Vuylsteke, 2011). In de interviews werden dezelfde fasen onderscheiden als

deze die men in de literatuur terugvond, zijnde het overlopen van de feiten, stilstaan bij de

gevoelens en normaliseren. (De Soir, 2006; Magyar & Theophilos, 2010; Regel, 2007;

Vuylsteke, 2011). Ook wat betreft de informele bijstand in groep is er een grote overeenkomst

met voorgaand onderzoek (Creamer, 2012; Halpern, 2011; Mead, Hilton & Curtis, n. d.). Het is

echter wel zo dat men deze vorm van bijstand in de praktijk veelal niet kent onder de

benaming ‘peer support’. De grootste verschillen tussen literatuur en praktijk stellen we vast

bij de derde vorm van bijstand: de formele bijstand bij individuen. In de literatuur wordt deze

categorie van bijstand omschreven als individuele therapievormen en curatieve behandelingen

(De Soir, 2006). Dit stemt echter niet overeen met de individuele, formele opvang die in de

praktijk beschreven wordt. In de praktijk is er een mogelijkheid tot individuele begeleidende

gesprekken, maar men onderscheidt dit duidelijk van een therapeutische behandeling. In het

merendeel van de ziekenhuizen worden dergelijke therapeutische behandelingen niet

aangeboden.

Een derde domein ten slotte dat werd onderscheiden in het beantwoorden van de eerste

onderzoeksvraag, zijn een aantal moeilijkheden die kunnen optreden bij het verlenen van

bijstand. We stelden vast dat het personeel op een spoeddienst een zekere weerstand

vertoont tegen het aanvaarden van hulp. Deze weerstand komt in sterke mate voort uit een

bepaalde attitude eigen aan spoedpersoneel. Vaak geven ze aan dat ze geen hulp nodig

hebben en dat ze wel tegen het leed kunnen waarmee ze worden geconfronteerd.

Daarenboven is het niet steeds evident voor de personen die bijstand verlenen om te

detecteren dat iemand het moeilijk heeft. Door de hoge frequentie van incidenten waarmee

spoedpersoneel geconfronteerd wordt, ontwikkelen velen onder hen een specifieke copingstijl

die hen moet helpen om hier beter mee om te gaan. Deze herhaaldelijke confrontatie met

ingrijpende gebeurtenissen bij spoedpersoneel is een gegeven dat ook door andere

onderzoekers wordt onderkend (Bennet et al., 2005). De aard van het incident waarmee het

spoedpersoneel geconfronteerd wordt kan er eveneens voor zorgen dat bijstand verlenen

bemoeilijkt wordt. Daar het incident dat de nood aan bijstand doet ontstaan vaak niet

Page 50: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

44

opgemerkt wordt als een mogelijke ingrijpende gebeurtenis. Verschillende studies

ondersteunen deze bevinding en hebben evenals onze bevindingen aangetoond dat de aard

van het incident een risicofactor vormt in het ontstaan van een traumatische ervaring

(Alexander & Klein, 2001; Brewin et al., 2000; Regehr et al., 2002) en dus in de nood aan

bijstand. In heel wat gevallen krijgt een incident een traumatisch karakter voor de betrokkene

omdat er raakvlakken zijn met het eigen leven of omwille van een persoonlijke

voorgeschiedenis. Deze aspecten zijn niet steeds zichtbaar voor de verantwoordelijken voor

opvang en de opvangers en kunnen bijstand bemoeilijken of aanzienlijk vertragen. Ander

onderzoek (Johnson & Segesten, 2003) toont eveneens aan dat raakvlakken met het eigen

leven de kans op identificatie met het slachtoffer verhogen, waardoor de hulpverlener een

hoger risico loopt op het ontstaan van verwerkingsmoeilijkheden. Deze incidenten schuilen in

een klein hoekje en worden niet steeds als mogelijk traumatisch erkend door de omgeving. Dit

komt eveneens overeen met de bevinding van verschillende onderzoekers, die stellen dat ook

routineoperaties een traumatisch karakter kunnen krijgen voor de hulpverlener en dat het

zeker niet uitsluitend de grote rampen zijn die een impact kunnen hebben (Beaton et al., 1998;

Marmar et al., 1996; Van der Ploeg & Kleber, 2004). Tevens het klimaat dat op spoeddiensten

vaak nog heerst, kan belemmerend werken in het bieden van bijstand. Het gaat hier meer

bepaald om een taboe op het tonen van emoties. Deze resultaten komen in sterke mate

overeen met bevinden uit ander onderzoek (Creamer et al., 2012; De Soir, 2006; Halpern et al.,

2009b; Halpern, Maunder, Schwartz & Gurevich, 2011). Door dit taboe ontstaat er bij het

spoedpersoneel een barrière om hulp te zoeken in geval van verwerkingsmoeilijkheden. Er

wordt echter een interessante evolutie opgemerkt in de praktijk met betrekking tot dit klimaat

die nog niet in de literatuur beschreven staat. In verschillende interviews gaf men aan dat er in

de opleiding van spoedpersoneel meer aandacht wordt besteed aan het menselijke en

emotionele aspect, eigen aan de job. Op vlak van opleiding heeft er de afgelopen jaren een

gunstige evolutie plaatsgevonden. Tegelijk stelt men vast dat deze evolutie de praktijk in heel

wat gevallen nog niet bereikt heeft. De meeste personeelsleden op een spoeddienst zijn nog

niet doordrongen van het besef dat ze het emotioneel moeilijk mogen hebben en dat ze dit

ook mogen tonen. Ten slotte vonden we ook gebrek aan tijd terug als een bemoeilijkende

factor om bijstand te verlenen. De bevinding dat spoedpersoneel het zeer druk heeft en

onmiddellijk na het ene incident alweer aan het werk moet, wordt ook teruggevonden in heel

wat ander onderzoek (De Soir, 2006; Jonsson et al., 2003; Wagner, Heinrichs & Ehlert, 1998).

Page 51: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

45

Als een antwoord op de tweede onderzoeksvraag, hoe bijstand in de toekomst kan

geoptimaliseerd worden, onderscheiden we in totaal vijf grote categorieën in de suggesties om

bijstand te optimaliseren. Alvorens dieper in te gaan op deze voorstellen dient opgemerkt te

worden dat er bijzonder weinig literatuur beschikbaar is over (psychologische) bijstand op

diensten met een verhoogd risico op het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis en meer

specifiek bijstand op een spoeddienst. Deze bevinding, dat er een gebrek aan onderzoek is

naar dit fenomeen, deden ook bij heel wat andere onderzoekers (Halpern et al., 2009a;

Jonsson et al., 2003; McFarlane & Bryant, 2007; Mishra et al., 2013). De voorstellen die werden

gedaan om bijstand te optimaliseren zijn allen afkomstig van Vlaamse ziekenhuizen en gaan

specifiek over de spoeddienst. Dit sluit echter in een aantal gevallen bredere toepassing in het

ziekenhuis of naar andere risicoberoepen niet uit.

Een eerste suggestie die in verschillende gesprekken naar voor kwam is het standaardiseren

van een aantal aspecten van bijstand. Enerzijds zou de persoon die instaat voor bijstand een

vertrouwd gezicht moeten worden, dit om de barrière tot bijstand te verlagen. Men

suggereerde hiertoe twee mogelijke manieren. De persoon die instaat voor bijstand kan

permanent tewerk gesteld worden op een spoeddienst. Deze suggestie werd in een aantal

andere interviews echter in vraag gesteld. Is er wel voldoende werkgelegenheid op een

spoeddienst om een verantwoordelijke voor bijstand hier permanent tewerk te stellen? Een

alternatief is dat de persoon die instaat voor bijstand frequent langsgaat op de spoeddienst,

zonder hier permanent tewerk gesteld te zijn. Naast het creëren van een vertrouwd gezicht

werd ook het implementeren van een protocol naar voor geschoven als een manier om

bijstand te standaardiseren. In dit protocol worden dan de stappen omschreven die men zal

ondernemen na een ingrijpende gebeurtenis.

Een tweede voorstel om bijstand te optimaliseren gaat om het belang van meer samenwerking

en uitwisseling. Deze samenwerking dient in de eerste plaats te gebeuren binnen het eigen

ziekenhuis tussen de verschillende diensten. Daarnaast is ook samenwerking met andere

ziekenhuizen en met externe diensten zoals slachtofferbejegening essentieel. Binnen deze

samenwerking onderkent men eveneens het belang van intervisie.

Page 52: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

46

Verder is het belangrijk dat er een wijziging in ingesteldheid plaatsgrijpt. Dit is noodzakelijk om

de bijstand nog meer toegankelijk te maken. Deze wijziging dient volgens de verschillende

respondenten plaats te grijpen op drie vlakken. Om te beginnen dient er in het ziekenhuis zelf

een basisingesteldheid aanwezig te zijn die vertrekt vanuit de idee dat men aandacht moet

hebben voor het eigen personeel. Daarnaast is het eveneens belangrijk dat de directie het

aanbieden van bijstand ondersteunt. Enkel dan is het mogelijk bijstand te realiseren. Wat

betreft de attitude van de directie is het zeer belangrijk dat zij ook een ondersteunende

houding aannemen ten opzichte van de personen die instaan voor opvang, die zich op hun

beurt eveneens gesteund moeten voelen. Ten slotte is het ook van belang dat er een

mentaliteitsverandering plaatsgrijpt binnen het team op de spoeddienst. Er moet ruimte

komen voor emoties, mensen moeten zich kwetsbaar durven opstellen. De noodzaak van een

wijziging in ingesteldheid op deze drie domeinen wordt bevestigd in eerder onderzoek dat het

belang van sociale steun onderstreept. Sociale steun is van invloed op de manier waarop

mensen omgaan met ingrijpende gebeurtenissen en op het ontstaan van

verwerkingsmoeilijkheden (Brewin et al., 2000; Halpern et al., 2009a; 2009b; Jonsson &

Segesten, 2003).

Een vierde voorstel om bijstand te kunnen optimaliseren is sensibilisering. Om bijstand in de

toekomst nog meer tot bij de personeelsleden te krijgen is het belangrijk om hen bewust te

maken van het bestaan van bijstand. Dit kan door gebruik te maken van folders en affiches,

maar eveneens door nieuwe werknemers en leidinggevenden vormingen aan te bieden.

Ten slotte werden er ook nog een aantal praktische suggesties gedaan om bijstand te

optimaliseren, zoals een aangename ruimte die voldoende privacy biedt. Daarnaast werd in de

gesprekken het belang benadrukt van aandacht voor juridische aspecten. Indien mensen

tijdens het uitoefenen van hun job een ingrijpende gebeurtenis meemaken, wie is er dan

juridisch aansprakelijk? Een laatste suggestie betreft een registratiesysteem. Momenteel werkt

men in één ziekenhuis met een dergelijk elektronisch registratiesysteem waarin alle

ingrijpende gebeurtenissen dienen gemeld te worden. Deze informatie wordt vervolgens per

mail doorgestuurd naar de verantwoordelijke voor bijstand, zodat de betrokkenen zo snel

mogelijk de geschikte hulp kunnen krijgen.

Page 53: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

47

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek

Dit onderzoek wordt gekenmerkt door enkele beperkingen. Deze beperkingen hebben

voornamelijk betrekking op de bevraagde populatie. Zo werden er uitsluitend interviews

afgenomen bij de verantwoordelijken voor bijstand, waardoor mogelijk een te eenzijdig

perspectief op de bevraagde onderwerpen ontstaat. Daarnaast stelden we gaandeweg het

onderzoek vast dat deze verantwoordelijke niet steeds diegene is die de eigenlijke bijstand

uitvoert. In een aantal gevallen is het bieden van bijstand slechts een beperkt aspect van hun

takenpakket en nemen zij een eerder coördinerende functie op zich. Eveneens een beperking

van deze masterproef is dat slechts een gering aantal ziekenhuizen bevraagd werd. Het aantal

interviews dat werd afgenomen is overeenkomstig het bereiken van datasaturatie. Dit

betekent echter niet dat meer interviews geen meerwaarde kunnen betekenen.

Deze masterproef is slechts het startpunt van een onderzoek naar een tot op heden weinig

ontgonnen terrein. Daarom enkele suggesties voor onderzoek naar dit onderwerp in de

toekomst. Om te beginnen kan het bijzonder interessant zijn om een uitbreiding te doen van

dit onderzoek naar verschillende andere ziekenhuizen in Vlaanderen. Er werden in totaal

slechts zes ziekenhuizen bevraagd omdat dit een voldoende groot aantal was om datasaturatie

te bereiken. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er meerdere ziekenhuizen in Vlaanderen die

eveneens een zinvolle bijdrage kunnen leveren met betrekking tot deze onderzoeksvragen.

Naast een uitbreiding naar meerdere ziekenhuizen kan het eveneens zinvol zijn om de reeds

bevraagde ziekenhuizen de praktische handvaten aan te reiken en een vervolgonderzoek uit te

voeren. Hierin kan bevraagd worden of deze handvaten een meerwaarde bieden dan wel

aangepast moeten worden om de bruikbaarheid te verhogen. Zoals aangegeven bij de

beperkingen werden voor deze masterproef enkel de verantwoordelijken voor bijstand

bevraagd. Om de praktische toepasbaarheid van de suggesties om bijstand te optimaliseren te

verhogen, kan het tevens waardevol zijn om ook spoedpersoneel in verschillende Vlaamse

ziekenhuizen te gaan bevragen. Enerzijds naar hun noden, maar eveneens naar hun attitude

ten opzichte van bijstand na een ingrijpende gebeurtenis. Ten slotte kan het ook bijzonder

waardevol zijn om bovenstaande perspectieven met elkaar te combineren in één onderzoek

om op deze manier ook de vergelijking te kunnen maken. Zo zou men de verantwoordelijken

voor bijstand en personen die bijstand verlenen kunnen bevragen en hier tegenover de opinie

plaatsen van het spoedpersoneel zelf.

Page 54: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

48

Meerwaarde van het onderzoek

De grootste meerwaarde van deze masterproef schuilt in het feit dat er kwalitatief onderzoek

wordt beschreven naar een weinig gedocumenteerd onderwerp. Uit meerdere studies blijkt

dat de aandacht voor beroepen met een verhoogd risico op het meemaken van een

ingrijpende gebeurtenis zeer beperkt is. Meer bepaald onderzoek naar hun noden en naar

manieren om deze beroepsoefenaars op te vangen is nagenoeg onbestaande (Halpern et al.,

2009a; Jonsson et al., 2003; McFarlane & Bryant, 2007; Mishra et al., 2013). Met deze

masterproef willen we gedeeltelijk en specifiek voor Vlaanderen tegemoet te komen aan dit

hiaat in de literatuur. Een bijkomende meerwaarde is dat dit onderzoek zeer concrete

handvaten aanreikt. Deze handvaten zijn afkomstig uit de praktijk, waar men de moeilijkheden

en mogelijke belemmeringen het beste kent. Dit verhoogt de realiteitswaarde van deze

praktische tips om bijstand te optimaliseren.

Page 55: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

49

Conclusie

Uit de gesprekken met personen die van dichtbij betrokken zijn bij de bijstand op een

spoeddienst blijkt dat de bijstand voor spoedpersoneel in Vlaanderen in grote mate

overeenstemt met de bevindingen in de literatuur. Zowel psychologische debriefing, peer

support als een formele individuele opvang werden onderscheiden in de praktijk. Aangaande

het optimaliseren van bijstand stelden we vast dat er ondanks beperkte literatuur toch heel

wat kennis aanwezig is in de Vlaamse ziekenhuizen. Deze mensen hebben door hun ervaring

een helder beeld van wat belangrijk is bij psychologische bijstand van spoedpersoneel en wat

er nodig is om deze in de toekomst nog te verbeteren. Centraal in alle interviews is het belang

van het klimaat op een spoeddienst en breder binnen het ziekenhuis. Dit klimaat bepaalt in

sterke mate het slagen dan wel mislukken van bijstand. Pas als emoties kunnen en mogen

geuit worden is bijstand mogelijk.

Personeelsleden op een spoeddienst zijn hulpverleners die altijd klaar staan voor anderen, die

hun eigen leven in gevaar brengen om dat van anderen te redden. Om deze job te blijven

uitoefenen hebben velen zich een copingstijl of houding aangemeten die de indruk kan

wekken ‘dat ze geen hulp nodig hebben’, of ‘dat dit gewoon deel uitmaakt van de job’. Dit zou

ervoor kunnen zorgen dat we vergeten dat zij ook en bovenal mensen zijn die eveneens nood

kunnen hebben aan ondersteuning of hulp. Met deze masterproef hopen we het belang van

een goede zorg voor onze hulpverleners onder de aandacht te brengen, evenals de

psychologische tol die hun job met zich kan meebrengen.

Page 56: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

50

Referentielijst

Aarts, P. G. H., & Visser, W. D. (2007). Trauma: Diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Alexander, D. A., & Atcheson, S. F. (1998). Psychiatric aspects of trauma care: survey of nurses

and doctors. Psychiatric Bulletin, 22, 132-136. doi: 10.1192/pb.22.3.132

Alexander, D. A., & Klein, S. (2001). Ambulance personnel and critical incidents - Impact of

accident and emergency work on mental health and emotional well-being. British Journal of

Psychiatry, 178, 76-81. doi: 10.1192/bjp.178.1.76

American Psychiatric Association (1952). Diagnostic and statistical manual of mental disorders.

Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders

(4th ed.). Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders

(4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.

Baldwin, D. V. (2013). Primitive mechanisms of trauma response: An evolutionary perspective

on trauma-related disorders. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 37, 1549 – 1566.

doi: 10.1016/j.neubiorev.2013.06.004

Beaton, R., Murphy, S., Johnson, C., Pike, K., & Corneil, W. (1998). Exposure to duty-

related incident stressors in urban firefighters and paramedics. Journal of Traumatic Stress,

11(4), 821-828. doi: 10.1023/A:1024461920456

Billiet, J., & Waege, H. (2010). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-

wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck.

Bisson, J. I. (2007). Post-traumatic stress disorder. Occupational Medicine, 57, 399-403. doi:

10.1093/occmed/kqm069

Page 57: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

51

Blacklock, E. (2012). Interventions Following a Critical Incident: Developing a Critical Incident

Stress Management Team. Archives of Psychiatric Nursing, 26(1), 2-8. doi:

10.1016/j.apnu.2011.04.006

Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in

Psychology, 3, 77-101. doi: 10.1191/1478088706qp063oa

Breslau, N., Kessler, R. C., Chilcoat, H. D., Schultz, L. R., Davis, G. C., & Andreski, P. (1998).

Trauma and posttraumatic stress disorder in the community: The 1996 Detroit Area Survey

of Trauma. Archives of General Psychiatry, 55, 626-632. doi: 10.1001/archpsyc.55.7.626

Brewin, C. R., Andrews, B., & Valentine, J. D. (2000). Meta-Analysis of Risk Factors for

Posttraumatic Stress Disorder in Trauma-Exposed Adults. Psychotherapy and

Psychosomatics, 72, 176-184. doi: 10.1037/0022-006X.68.5.748

Clohessy, S., & Ehlers, A. (1999). PTSD symptoms, response to intrusive memories and coping

in ambulance service workers. British Journal of Psychiatry, 38, 251-265. doi:

10.1348/014466599162836

Creamer, M. C., Varker, T., Bisson, J., Darte, K., Greenberg, N., Lau, W., … Forbes, D. (2012)

Guidelines for Peer Support in High-Risk Organizations: An International Consensus Study

Using the Delphi Method. Journal of Traumatic Stress, 25, 134-141. doi: 10.1002/jts.21685

Decorte, T. & Zaitch, D. (2010). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie.

Leuven: Acco.

De Soir, E. (2006). Een heel klein beetje oorlog: Omgaan met traumatische ervaringen. Tielt:

Lannoo.

De Soir, E. (2013). Redders in nood. Opvang van mensen in crisis. Tielt: Lannoo Campus.

Page 58: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

52

Donnelly, E., & Siebert, D. (2008). Occupational Risk Factors in the Emergency Medical

Services. Prehospital and Disaster Medicine, 24(5), 422-429. doi:

10.1017/S1049023X00007251

Doucet, C., Joubrel, D. & Cremniter, D. (2013). Postimmediate intervention of medical and

psychological emergency units: Clinical and psychopathological study of 20 group

psychological debriefings. Annales Medico-Psychologiques, 171(6), 399-403. doi:

10.1016/j.amp.2013.04.012

Freud, S. (2000). Aan gene zijde van het lustprincipe. (Oranje, W. & Graftdijk, T., Trans.).

Amsterdam: Boom. (Original work published 1920).

Friedman, M. J., Resick, P. A., Bryant, R. A., Strain, J., Horowitz, M., & Spiegel, D. (2011).

Classification of trauma and stressor-related disorders in dsm-5. Depression and Anxiety,

28, 737-749. doi: 10.1002/da.20845

Fullerton, C. S., Ursano, R. J., & Wang, L. M. (2004). Acute stress disorder posttraumatic stress

disorder, and depression in disaster or rescue workers. American Journal of Psychiatry,

161(8), 1370-1376. doi: 10.1176/appi.ajp.161.8.1370

Gersons, B. P. R & Olff, M. (2005). Behandelstrategieën bij post-traumatische stress-

stoornissen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Halpern, J., Gurevich, M., Schwartz, B., & Brazeau, P. (2009a). Interventions for critical incident

stress in emergency medical services: a qualitative study. Stress and Health, 25, 139–149.

doi: 10.1002/smi.1230

Halpern, J., Gurevich, M., Schwartz, B., & Brazeau, P. (2009b). What makes an incident critical

for ambulance workers? Emotional outcomes and implications for intervention. Work &

Stress, 23(2), 173-189. doi: 10.1080/02678370903057317

Page 59: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

53

Halpern, J., Maunder, R. G., Schwartz, B., & Gurevich, M. (2011). Identifying risk of emotional

sequelae after critical incidents. Emergency Medical Journal, 28, 51-56. doi:

10.1136/emj.2009.082982

Hobbs, M., Mayou, R., Harrison, B., & Worlock, P. (1996). Randomised controlled trial for

psychological debriefing for victims of road traffic accidents. British Medical Journal, 313,

1438–1439. doi: 10.1136/bmj.313.7070.1438

Howitt, D., & Cramer, D. (2005). Introduction to Research Methods in Psychology. Harlow:

Pearson Education Limited.

Howitt, D., & Cramer, D. (2007). Methoden en technieken in de Psychologie. Amsterdam:

Pearson Education Benelux.

Impact/Trimbos-instituut (2007). Multidisciplinaire richtlijn vroegtijdige psychosociale

interventies na rampen, terrorisme en andere schokkende gebeurtenissen.

Amsterdam/Utrecht: Impact/Trimbos-instituut.

Jonsson, A., & Segesten, K. (2003). The Meaning of Traumatic Events as described by nurses in

ambulance service. Accicent and Emergency Nursing, 11, 141-152. doi: 10.1016/S0965-

2302(02)00217-5

Jonsson, A., Segesten, K., & Mattsson, B. (2003). Post-traumatic stress among Swedish

ambulance personnel. Emergency Medicine Jounal, 20(1), 79-84. doi: 10.1136/emj.20.1.79

Kinzie, J. D., & Goetz, R. R. (1996). A Century of Controversy Surrounding Posttraumatic Stress

Spectrum Syndromes: The Impact on DSM-III and DSM-IV. Journal of Traumatic Stress 9(2),

159-179. doi: 10.1002/jts.2490090202

Kleber, R., & Van der Hart, O. (1998). Peritraumatische dissociatie: acute reacties op

schokkende gebeurtenissen en hun gevolgen. Directieve therapie, 18, 136-144.

Page 60: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

54

Kowaslki, J., Niederberger, U., Koch, A., & Gerber, W. D. (2011). Crisis intervention: Attitude

towards post crisis prevention in emergency service personnel. Nervenheilkunde, 30(4),

264-268. http://eprints.uni-kiel.de/id/eprint/17817

Lee, D., & Young, K. (2001). Post-traumatic stress disorder: diagnostic issues and epidemiology

in adult survivors of traumatic events. International Review of Psychiatry, 13, 150-158. doi:

10.1080/09540260120074000

Magyar, J., & Theophilos, T. (2010). Review article: Debriefing critical incidents in the

emergency department. Emergency Medicine Australasia, 22, 499-506. doi: 10.1111/j.1742-

6723.2010.01345.x

Malterud, K. (2001). Qualitative research: standards, challenges, and guidelines. The Lancet,

358, 483 – 488. doi: 10.1016/S0140-6736(01)05627-6

Marievoet, A., & Bamps, P. (2007). Toepassing van de Psychosociale begeleidng rond

Psychotrauma op onze spoedgevallendienst. (Ongepubliceerde scriptie). Module

Psychosociaal Rampenmanagement, Neder-over-Heembeek.

Marmar, C. R., Weiss, D. S., Metzler, T. J., Ronfeldt, H. M., & Foreman, C. (1996). Stress

responses of emergency services personnel to the Loma Prieta earthquake Interstate 880

freeway collapse and control traumatic incidents. Journal of Traumatic Stress, 9, 63-85. doi:

10.1002/jts.2490090107

McCann, L., & Pearlman, L. A. (1990). Vicarious traumatization: a framework for understanding

the psychological effects of working with victims. Journal of Traumatic Stress, 3, 131 – 149.

doi: 10.1007/BF00975140

McFarlane, A. C., & Bryant, R. A. (2007). Post-traumatic Stress Disorder in Occupational

Settings. Occupational Medicine, 57, 404-410. doi: 10.1093/occmed/kqm070

Mead, S., Hilton, D., & Curtis, L. (n. d.). Peer Support: A theoretical perspective. Psychiatric

Rehabilitation Journal, 25(2), 134-141. doi: 10.1037/h0095032

Page 61: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

55

Miller, L. (1995). Tough guys: Psychotherapeutic strategies with law enforcement and

emergency services personnel. Psychotherapy, 23, 592-600. doi: 10.1037/0033-

3204.32.4.592

Mishra, S., Goebert, D., Char, E., Dukes, P., & Ahmed, I. (2013). Trauma exposure and

symptoms of post-traumatic stress disorder in emergency medical services personnel in

Hawaii. Emergency Medical Journal, 27, 708-711. doi: 10.1136/emj.2009.080622

Mitchell, J. T., & Everly, G. S. (1995). Critical Incident Stress Debriefing. An Operational Manual

for the Prevention of Traumatic Stress Among Emergency Service and Disaster Workers.

Ellicott City: Chevron Publishing Corporation.

Paris, J. (2000). Predispositions, Personality Traits, and Posttraumatic Stress Disorder. Harvard

Review of Psychiatry, 8(4), 175-183. doi: 10.1080/hrp_8.4.175

Perkonigg, A., Kessler, R. C., Storz, S., & Wittchen, H-U. (2000). Traumatic events and post-

traumatic stress disorder in the community: prevalence, risk factors and comorbidity. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 101, 45-59. doi: 10.1034/j.1600-0447.2000.101001046.x

Ponterotto, J. G. (2005). Qualitative Research in Counseling Psychology: A Primer on Research

Paradigms and Philosophy of Science. Journal of Counseling Psychology, 52(2), 126-136. doi:

10.1037/0022-0167.52.2.126

Regel, S. (2007). Post-trauma support in the workplace: the current status and practice of

critical incident stress management (CISM) and psychological debriefing (PD) within

organizations in the UK. Occupational Medecine, 57, 411-416. doi:

10.1093/occmed/kqm071

Regehr, C., Hughes, J., & Goldberg, G. (2002). Exposure to Human Tragedy, Empathy, and

Trauma in Ambulance Paramedics. American Journal of Orthopsychiatry, 72 (4), 505-513.

doi: 10.1037/0002-9432.72.4.505

Page 62: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

56

Reisner, S. (2003). Trauma: the Seductive Hypothesis. Journal of the American Psychoanalytical

Association, 51, 381-414. doi: 10.1177/00030651030510021701

Rose, S., Bisson, J., Churchill, R., & Wessely, S. (2009). Psychological debriefing for preventing

post-traumatic stress disorder (PTSD). Cochrane Database of Systematic Reviews 2002, 2, 1-

47. http://www.bibliotecacochrane.com/pdf/CD000560.pdf

Roy-Byrne, P. P., Russo, J., Michelson, E., Zatzick, D., Pitman, R. K., & Berliner, L. (2004). Risk

Factors and Outcome in Ambulatory Assault Victims Presenting to the Acute Emergency

Department Setting: Implications for Secondary Prevention Studies in PTSD. Depression and

Anxiety, 19, 77-84. doi: 10.1002/da.10132

Saunders, M., Lewis, P., & Thornhill, A. (2006). Methoden en Technieken van onderzoek.

Amsterdam: Pearson Education Benelux.

Shakespeare-Finch, J., Smith, S., & Obst, P. (2010). Trauma, coping resources, and family

functioning in emergency services personnel: A comparative study. Work and Stress, 16(3),

275-282. doi: 10.1080/0267837021000034584

Skogstad, M., Skorstad, M., Lie, A., Conradi, H. S., Heir, T., & Weisaeth, L. (2013). Work-related

post-traumatic stress disorder. Occupational Medicine, 63, 175-182. doi:

10.1093/occmed/kqt003

Tehrani, N. (2004). Workplace trauma: concepts, assessment, and interventions. New York, NY:

Brunner-Routledge.

Tuckey, M. R. & Scott, J. E. (2014). Group critical incident stress debriefing with emergency

services personnel: a randomized controlled trial. Anxiety Stress and Coping, 27(1), 38-54.

doi: 10.1080/10615806.2013.809421

Van den Broeck, K. (2012). Als helpen je teveel wordt...(Ongepubliceerde scriptie).

Page 63: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

57

Van der Ploeg, E., & Kleber, R. J. (2003). Acute and chronic job stressors among ambulance

personnel: predictors of health symptoms. Occupational and environmental medicine,

60(1), 40-46. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1765729/pdf/v060p00i40.pdf

Vermetten, E., Kleber, R. J., & Van der Hart, O. (2012). Handboek Posttraumatische

stressstoornissen. De Tijdstroom, Utrecht.

Vuylsteke, E. (2011). ‘Ze hebben er toch voor gekozen?’. Een werkinstrument voor debriefing,

gegeven door de hulpverlener, voor de hulpverlener die blootgesteld wordt aan kritische

incidenten. Een implementatie in Kliniek Sint Jozef, Pittem. (Ongepubliceerde scriptie).

Hoger Instituut Verpleegkunde & Biotechnologie, Zuid-West-Vlaanderen.

Weathers, F. W., & Keane, T. M. (2007). The Criterion A Problem Revisited: Controversies and

Challenges in Defining and Measuring Psychological Trauma. Journal of Traumatic Stress,

20(2), 107-121.

Wilson, J. P. (1994). The Historical Evolution of PTSS Diagnostic Criteria: From Freud to DSM-IV.

Journal of Traumatic Stress, 7(4), 681-698.

http://users.phhp.ufl.edu/lwaxenbe/History%20of%20Psychology/Wilson%201994%20J%2

0Traum%20Stress.pdf

Page 64: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

58

Bijlagen

Bijlage 1: Informed consent

Ondergetekende, ………………………………………………verklaart hierbij,

(1) dat ik uit vrije wil deelneem aan dit onderzoek.

(2) dat ik op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op

ieder moment stop te zetten.

(3) dat ik toestemming geef aan de onderzoeker om de resultaten van het onderzoek op

vertrouwelijke en discrete wijze te verwerken en te bewaren. Uiteraard wordt het

materiaal geanonimiseerd indien (delen ervan) zouden gebruikt worden voor

publicatie.

(4) dat ik toestemming geef aan de onderzoeker om de gesprekken op band op te nemen.

(5) dat ik op de hoogte ben dat ik, op aanvraag, een samenvatting van de

onderzoeksbevindingen kan bekomen bij de onderzoekers.

(6) dat ik duidelijk geïnformeerd ben en het inlichtingenformulier heb gelezen, dat ik ook

de kans heb gekregen om vragen te stellen en hierop een bevredigend antwoord heb

gekregen. Ik begrijp het onderzoek waaraan men mij gevraagd heeft deel te nemen.

Gelezen en goedgekeurd op …………………………… (datum)

De deelnemer,

……………………………………….. (handtekening

Page 65: Bijstand voor spoedpersoneel na het meemaken van een ...€¦ · Brewin, Andrews & Valentine, 2000). Alexander en Klein (2001) detecteerden, specifiek voor spoedpersoneel, een aantal

59

Bijlage 2: Interviewschema bij kwalitatieve interviews

Algemeen

- Wat zijn uw eigen bevindingen met betrekking tot spoedpersoneel die een ingrijpende

gebeurtenis hebben meegemaakt?

Opvattingen over ingrijpende gebeurtenissen

- Klopt het volgens u dat spoedpersoneel een hoger risico loopt op het meemaken van een

ingrijpende gebeurtenis?

Bijstand na een ingrijpende gebeurtenis

- Hoe wordt op deze spoeddienst standaard omgegaan met ingrijpende gebeurtenissen?

o Wordt op deze spoeddienst gewerkt met (psychologische) debriefing?

Indien ja: wat is uw ervaring hiermee?

o Wordt er op deze spoeddienst gewerkt met peer support?

Indien ja: Hoe wordt dit ervaren? Waaruit bestaat deze peer support?

o Wordt er op de spoeddienst gewerkt met individuele therapieën, zoals

bijvoorbeeld trauma-focused cognitieve gedragstherapie (TFCBT)?

Indien ja: als dit wordt aangeboden wordt hier frequent op ingegaan?

o Andere manieren?

- Ervaart u in de praktijk dat spoedpersoneel de voorkeur geeft aan vrijblijvende

ondersteuning eerder dan aan meer verplichte vormen van bijstand?

- Is er op deze spoedafdeling ruimte om emoties te tonen na een ingrijpende gebeurtenis?

Is hier ook begrip voor vanuit het bestuur?

- Hoe zouden de gebruikte methode om bijstand te verlenen volgens u nog geoptimaliseerd

kunnen worden?

Rol van de psycholoog

- Ik heb zelf ervaren bij het zoeken naar psychologen die willen meewerken aan deze

masterproef dat de taak van de psycholoog binnen bijstand van spoedpersoneel vrij

beperkt is. Ervaart u dit ook? Indien ja is het zinvol denkt u om een psycholoog in de

toekomst meer te betrekken bij deze bijstand van spoedpersoneel? Waarom wel/niet?

Eventuele verdere opmerkingen.