Bij de heren van het spoor

11
Bij de heren van het spoor. 11

description

De jonge Loman reist met de eeuwig zwervende heren van het spoor naar de bergen, en vangt hun sterke verhalen.

Transcript of Bij de heren van het spoor

Page 1: Bij de heren van het spoor

Bij de heren van het spoor.

11

Page 2: Bij de heren van het spoor

Zijn naam was Slaapoog Willie, dat weet ik nog goed. Hij bood iets

sterks te drinken aan. Hij zat net als ik langs de kant van het spoor.

“Ver van de boom gevallen”, lachte Slaapoog Willie. Alles wat hij

zei, kwam er al lachend uit.

Wat ik langs de kant van het spoor te zoeken had, dat is een

verhaal apart en waarom Willie hier zat, dat wil ik nu vertellen.

Willie lachte: “Waar gaat een jongeman in een pak van een oude

man naartoe en onder welke naam reist hij?”

Ik kroop recht, tot op mijn knieën en keek hem lange tijd aan. Hij

was, dat zag ik meteen, wat ze in de prentenboeken, de ‘slechte’

prentenboeken, een zwerver noemen. Willie was een apart en

zeldzaam soort zwerver, hij was een heer van het spoor.

“Ik ben de jonge Loman”, zei ik.

“Waar wil je naartoe, jonge Loman?”, lachte Slaapoog Willie.

“Naar waar de oude liedjes vandaan komen.”

Willie leek dit volstrekt normaal te vinden. Hij lachte. “Wachten

is wat wij nu doen”. Met zijn ene open oog gunde hij mij een

vriendelijke blik. Hij snapte meteen waar ik heen moest.

22

Page 3: Bij de heren van het spoor

De trein daverde voorbij. Slaapoog Willie wachtte geduldig het

moment af.

Een open luik passeerde, Willie gooide mij er in, ik rolde verder

tot tegen de wand van de wagon aan, ik zag hem naast de trein

rennen, verrassend en een beetje grappig zwierig voor een oude

man. Hij sprong in de trein net voor hij een brug opreed.

Hijgend zette hij zich naast mij neer, legde zijn arm over mijn

schouder.

“Altijd rechtdoor”, lachte hij met dat beetje adem dat hem nog

restte. Wij zwegen en vielen wij in slaap terwijl de goederentrein

op zijn dooie gemak recht door het land reed.

Spoorwegzwevers kwamen en gingen tijdens de reis. We zagen

ze eerst langs de kant van het spoor staan, dan rennen naast het

open luik en dan op de wagon springen. Ze leken elkaar allemaal

te kennen, hadden de gekste namen en verkondigden de wildste

verhalen. Hun traject was altijd hetzelfde, van beginpunt naar

eindpunt terug naar beginpunt en naar eindpunt, maar tussen

begin- en eindpunt lag onze hele wereld.

Iedereen kende elkaar, maar ik zag niet één heer van het spoor

die reisde onder zijn echte naam. Er was Kolentrein, Koud Bier

hebben we ook even gezien, De Rammelaar, daar had ik tegen het

einde van de rit enkel nog maar van horen spreken, Krentenkop

had zijn naam nauwelijks gestolen en dan was er natuurlijk

nog De Vlieg. Elke spoorwegzwerver, zo zou ik leren, was een

ondoordringbaar web van sterke verhalen, waarheid en verzinsels.

Willie lag al een dag lang te slapen toen De Vlieg op de trein

verscheen, een klein, lenig oud mannetje. Als een heer van stand

33

Page 4: Bij de heren van het spoor

sprong hij op onze wagon.

“Heren”, zei hij tegen ons, zijn hoed maakte een sierlijke zwaai.

“De Vlieg”, zo stelde hij zich simpelweg voor, geen uitleg of niets.

“En U?”

Ik twijfelde, maar zei dan toch maar gewoon “Loman.” Dit was hun

wereld, niet de mijne.

“Oh”, zei De Vlieg terwijl hij zich een hoek eigen maakte, door het

stof weg te vegen met een voet, een zakdoek open te plooien en

zich in kleermakerszit neer te zetten.

“Loman...”, hij proefde de naam, “Op doorreis dus”.

“Ja”, kuchte ik.

Omdat er een iets te lange stilte viel en Slaapoog bleef slapen,

vertelde De Vlieg dan maar over de geschiedenis van zijn

mensen. Ik luisterde aandachtig. “Ons hele leven doorkruisen

wij dit enorme land, constant heen en weer springen van de ene

goederentrein op de andere. Waarom? Omdat we in beweging

willen zijn, niet op één plaats en niet onder gewone mensen.

Ons volk is zo oud als deze sporen zelf. Sommigen onder ons

hebben ze zelfs nog mee helpen leggen. Toen we nog werkten”. Dat

laatste woord klonk als een bijzonder onprettige herinnering.

“Grijswolf is er zo één... Hij was er één... De allereerste van zijn

soort.

Met zijn eigen botte poten deze sporen achter elkaar leggen, tot

zijn botten kraakten, wachten op de eerste trein en er dan achterop

springen. Het was een plotse ingeving. Het was hem gewoon om

die machines te doen, die daverende monsters op sporen, Grijswolf

was daar gek op. Hij is er nooit mee gestopt en spoorde heen en

weer tot aan zijn dood.

44

Page 5: Bij de heren van het spoor

Ik was erbij... In een wagon als deze, met nog drie anderen rond

hem, allemaal onze mensen. We hebben zijn lichaam van een brug

gegooid, al rijdend, zo stortte hij de rivier in en is hij meegenomen

met de stroom, helemaal naar het eind van het land, waar hij

naar beneden stortte, het niets in. Prachtig zou hij dat gevonden

hebben!”

Slaapoog Willie was eindelijk wakker, de twee oude heren van het

spoor praatten bij, ik hield mij afzijdig en keek naar het landschap

dat rustig voorbij ging.

Deze heren hadden haast allen lange grijze baarden en roestige,

diepe sporen in hun gezicht, maar tegelijk waren het jongens,

altijd reizen naar vrijheid en hun hele leven op avontuur, ook al

deden ze steeds hetzelfde, heen en weer. Echt begrijpen kon ik het

niet, waarom ze het deden, altijd heen en weer maar uiteindelijk

nergens heen. Ik daarentegen was op weg, ergens naartoe, en

ondertussen genoot ik van het landschap, voor het eerst zag ik

het hele land, mijn grote land. Het was prachtig, en dat is het nog

steeds.

De Vlieg stond plots recht, halverwege een verhaal, maakte een

perfecte deuk in zijn hoed, nam zijn zak en sprong uit de wagon,

zonder nog een woord te zeggen. Ik staarde hem een hele tijd na,

De Vlieg at vruchten van een struik. Volgens mij wist hij duivels

goed dat die struik daar stond.

Ergens halverwege het spoortraject hoorden we geroep in de

nacht. Slaapoog Willie stak meteen zijn hoofd door het open luik

en leunde gevaarlijk ver naar buiten.

55

Page 6: Bij de heren van het spoor

We hoorden: “Rammelaar?”, “Vlieg?” en dan “Slaapoog?”, de stem

van een lopende oude man, gehijg een eind achter ons.

Willie lachte en zette een eigenaardig lied in, iets tussen een

jammerlijk gehuil en een euforisch gejuich in. Het gehijg werd

luider en korter en sneller. We zagen niets, maar wisten dat hij

vlakbij moest zijn.

In de duisternis zaten wij met drieën in de wagon, wij luisterden

gespannen naar zijn gehijg. In mijn hoofd zag ik een immense

oude man, met een bos witte haren en een lange inktzwarte baard.

Hij was sterk, zo sterk dat hij een spoor kon ombuigen en een trein

doen ontsporen, als hij dat wou. Kolentrein was opgejaagd wild, hij

had een spoorbewaker de nek gebroken als was het een twijgje, hij

stond landelijk geseind en bracht iedereen in gevaar door in een

wagon te springen. In het donker vreesde ik dat woeste bewakers

ons zullen vinden,waarna zij ons lynchen onder de dichtstbijzijnde

brug, of ons in de rivier gooien, zodat wij meegesleurd worden tot

wij net als Grijswolf aan het eind naar beneden storten en diep

en ver weg in het niets verdwijnen. Je hoort wat, en je gaat wat

denken, als je te lang met de spoorwegzwervers optrekt.

Het gehijg van Kolentrein veranderde in gebromde woorden. We

praatten in het donker. Dat wil zeggen: Kolentrein voerde het

woord, Slaapoog vulde af en toe aan, ik zweeg.

“Ik wist wel dat je hier ergens rondspoorde, Willie”, zei hij.

Kolentrein vroeg wie ik was.

“Ik ben onderweg”, zei ik. Meer moest hij niet weten.

“Ken je De Rammelaar nog?”, lachte Willie.

“Natuurlijk, wie niet?”, bromde Kolentrein.

66

Page 7: Bij de heren van het spoor

Willie vertelde een verhaal dat elke heer van het spoor al lang

kende.

“Rammelaar verzamelde zaadjes van één welbepaalde plant.

Op plaatsen waar hij van of in een trein sprong, gooide hij de

zaadjes uit de wagon, hij liet zijn sporen achter. Telkens als je zo’n

planten langs de kant ziet staan, kan je er bijna zeker van zijn dat

Rammelaar hier was.”

“Geen idee waar die mafketel uithangt”, bromde Kolentrein, “In

geen jaren hoorde ik nog een nieuw verhaal over hem, al wat je nog

ziet zijn die planten.”

Slaapoog Willie dacht even na en zei toen iets eigenaardigs: “Er

reist niet noodzakelijk maar één Rammelaar op deze sporen.”

Beiden knikten en zwegen. Ik was nieuwsgierig, maar Kolentreins

gegrom hield mij op afstand. Omdat er even niets meer verteld

werd, vielen wij in slaap.

Ik werd wakker omdat Slaapoog op mijn schouder tikte.

“Dit is Kolentrein niet”, fluisterde Willie, “Maar geen woord

daarover tegen hem.”

Ik keek naar de andere kant van de wagon en zag voor het eerst de

zogenaamde Kolentrein in het zonlicht van mijn zoveelste ochtend

op de sporen.

Hij was maar een gewoon mannetje. Wat daar ineengezakt zat te

snurken, leek mij geen moordenaar die nekken brak als twijgen.

Slaapoog Willie gniffelde: “Er heren onder ons die niet zijn wie ze

beweren te zijn. Een naam is ook maar een naam en hun naam kan

evengoed hun masker zijn.”

Kolentrein hield op met snurken en keek ons argwanend aan.

De sfeer in de wagon was gespannen. Ik had geen idee wat

77

Page 8: Bij de heren van het spoor

spoorwegzwevers doen als zij ontmaskerd worden. Ze zijn tot

alles in staat, dacht ik in mezelf. De trein reed snel en de deur

stond open. Ik hield beide mannen goed in de gaten. Willie keek

naar buiten, een hele tijd lang. Kolentrein probeerde mij iets te

vertellen, maar vergat keer op keer wat hij wou zeggen. “Wissels”,

lachte Willie nerveus. Hij greep mijn schouders beet, zei tegen

Kolentrein: “Tot op het volgende spoor” en we sprongen uit onze

wagon. Het bermgras brak onze val, we rolden nog een eind verder

en strandden in een ons bekende struik.

We deden ons tegoed aan de vruchten van de Rammelaarstruik. Ik

vroeg aan Willie: “En nu?”

“Wil je nog altijd naar de liedjes toe?”, vroeg hij.

“Ik zou niet weten naar waar anders”

“We wachten op de volgende trein.”

“Dus je gaat mee tot daar?”

“Tot daar, en dan terug.”

Langs de kant van het spoor. Wij wachten. Slaapoog vertelde

over de zogenaamde Kolentrein: “Ik vermoedde het al toen in

het donker. Zijn stem. De Kolentrein die ik kende, dat was een

bruut van een vent met een donderslag als stem. Dit was geen

Kolentrein. Het verhaal over de valse Kolentrein deed al een tijdje

de ronde, ik wou hem ontmaskeren. Mijn excuses als ik je hierdoor

ongemak heb bezorgd, maar zo nieuwsgierig zijn wij nu eenmaal.”

Slaapoog lachte.

“Het vervelende aan spoorwegzwervers is dat ze zo van verhalen

houden, verhalen over hun leven en vooral over zichzelf. Als

twee zwervers vertellen, is er aan het eind steeds een winnaar, de

88

Page 9: Bij de heren van het spoor

zwerver met het sterkste verhaal. Sommigen vinden hun eigen

belevenissen blijkbaar niet interessant genoeg. Dus stelen ze de

naam van iemand die overloopt van sterke anekdotes. Meestal

wachtten ze tot als er een bekende zwerver in stilte en ver weg van

iedereen doodgaat vooraleer ze zijn naam en zijn leven overnemen.

Maar soms dragen ze het masker van nog levende zwervers,

omdat ze niet kunnen wachten om met hun verhalen uit te

pakken. Dan wordt het pas echt ingewikkeld. Ik hoop dat de echte

Kolentrein enkel bestolen werd van zijn naam en niet dat hem iets

is overkomen. Hoe bruut hij ook is, en sterk en moordzuchtig en

gevaarlijk, als hij in goeden doen is, kan je je bescheuren van het

lachen met zijn krankzinnige verhalen!”

Slaapoog werd er even stil van, in de verte zag ik de rookpluim

van een nieuwe trein. Dat hele verhaal van namen stelen had me

een wrange bijsmaak bezorgd. Dit volk stelde mij wat teleur. Wij

sprongen op de nieuwe trein, een wagon net als onze vorige. Zo

spoorden wij het laatste lange stuk van mijn reis in relatieve stilte.

“En Rammelaar?”, wou ik nog weten.

Slaapoog Willie moest lachen.

“Wist ik het maar”, zei hij. “Er bestaan zoveel Rammelaars op deze

sporen dat de echte Rammelaar onder hen is verdwenen.”

“Dood?”, vroeg ik.

“Dat hangt af van wie het vertelt. Er is een versie die zegt dat hij

op een nacht dronken van een wagon viel. Bewusteloos lag hij

langs de kant, tot een hert hem wekte. Hij schrok daar zo hard

van dat hij is beginnen lopen over de sporen, tot in het midden

van een brug. Daar kwam een goederentrein aan denderen. Hij

sprong sierlijk door een open luik. In de wagon zaten enkele niet-

zwervers, humeurige werkzoekenden, ze gooiden hem terug uit de

99

Page 10: Bij de heren van het spoor

trein en hij stortte van de brug, enkele tientallen meters diep de

rivier in. Weg was Rammelaar, mee met de stroom naar het einde

van het land, naar het niets. Zoals Grijswolf.

Er is nog een versie. Rammelaar is een man die achtervolgd wordt

door zijn eigen wilde verhalen. Iedereen vroeg hem voortdurend

de oren van zijn hoofd tot hij zijn ogen tong in een knoop vertelde.

Op zich was hij een heel eenvoudige man, die gewoon op de sporen

heen en weer wou reizen, en niets meer. Rammelaar werd moe van

zijn eigen reputatie.

Hij is aan de praat geraakt met een andere zwerver, een nobele

onbekende nog, nauwelijks iets beleefd en al helemaal niets te

vertellen. Rammelaar kreeg een idee. Ze wisselden van naam.

Voortaan zou de man die niets te vertellen had als Rammelaar

door het leven gaan, met alle wilde verhalen die daaraan

verbonden zijn. Rammelaar zelf, die werd een nobele onbekende

en hij verdween.

Er wordt ook door enkelen gezegd dat de oude Rammelaar het

spoorleven heeft verlaten. Iemand zou hem herkend hebben in een

dorp, zittend op een tuinstoel naast een huisje, in een tuin, met een

hond naast hem, aan het rusten, en dat hij werkkleren droeg. Dat

verhaal was niet zo’n succes onder ons. Maar ik geloof het wel. Al

dat heen en weer reizen, een mens kan daar op een dag te oud voor

worden, niet?”

“Ja”, ik klonk afwezig. In de verte zag ik de eerste bergen, eindelijk.

Dat was mijn korte leven met de spoorwegmensen, een

fascinerend en tegelijk wat vervelend volk. Het idee is mooi,

maar doe het maar eens je hele leven, en dat allemaal om een

1010

Page 11: Bij de heren van het spoor

naam te worden waar de mensen verhalen over gaan vertellen en

doorvertellen, om een legende van het spoor te zijn en te blijven.

Ik stond op het punt om afscheid te nemen van Slaapoog Willie,

al bij al een zeer aangename reisgenoot, zo iemand met de warme

blik die een vader zou moeten hebben voor zijn zoon, dacht ik

even.

Ik keek nog eens naar Slaapoog. Hij lachte. Achter mij zag hij het

einde van de lijn. Slaapoog Willie lachte en zei: “Nog even en je

kan de liedjes horen.”

Dat leken mij perfecte woorden van afscheid. Hij leek nog een

laatste verhaal te willen vertellen, maar ik was te ongeduldig en

sprong van de trein. Ik rolde nog enkele meters door het gras en

kwam tot stilstand in een prachtig bosje Rammelaarplanten. Nooit

zou ik ze nog een andere naam geven dan Rammelaarplanten.

De trein reed verder, ik zag Slaapoog Willie uit de wagon hangen,

hij lachte, uiteraard, maar hij zong ook, het lied dat hij zong

toen zogenaamde Kolentrein ons zocht, maar mooier deze keer,

minder huilend, met meer melodie. Ik stak mijn hand in de lucht.

Slaapoog verdween uit het zicht en ik keek omhoog, naar de

bergen. Ver weg, hoog en gehuld in besneeuwde rotsen, hoorde ik

een lied.

1111