Bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint Anthonisparkeerplaats Toeristische Poort De Heksenboom`Gemeente Sint Anthonis

Vastgesteld

BRO

Hoofdvestiging

Postbus 4

5280 AA Boxtel

Bosscheweg 107

5282 WV Boxtel

T +31 (0)411 850 400

F +31 (0)411 850 401

Bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint Anthonisparkeerplaats Toeristische Poort De Heksenboom`Gemeente Sint Anthonis

Vastgesteld

Rapportnummer: 211X03889.055978_1_3

Datum: 5 april 2011

Contactpersoon opdrachtgever: Mevrouw E. van Dasler

Projectteam BRO: Rieneke van den Hurk, Rud van Herk,, Gabrielle

Mennen, Jan van Mierlo, Grietje Pepping, Marjolijn

Raymakers

Concept: februari 2010, maart 2010, augustus 2010

Voorontwerp: -

Ontwerp: september 2010

Vaststelling: 14 maart 2011

Trefwoorden: -

Bron foto kaft: Hollandse Hoogte (3)

Beknopte inhoud: -

Toelichting

Inhoudsopgave 11

Inhoudsopgave pagina

1. INLEIDING 31.1 Aanleiding 31.2 Ligging en begrenzing plangebied 31.3 Leeswijzer 4

2. BESTAANDE SITUATIE 72.1 Algemeen 72.2 Beschrijving omgeving plangebied 72.3 Beschrijving huidige situatie plangebied 92.4 Vigerende regeling 9

3. PLANBESCHRIJVING 11

4. BELEID 154.1 Inleiding 154.2 Nationaal beleid 154.3 Provinciaal beleid 16

4.3.1 Interim Structuurvisie ruimtelijke ordening en paraplunota 164.3.2 Reconstructieplan Peel & Maas 194.3.3 Correctieve herziening reconstructieplan Peel & Maas 204.3.4 Uitwerkingsplan landelijke regio Land van Cuijk 21

4.4 Gemeentelijk beleid 23

5. WAARDEN 255.1 Natuurwaarden 25

5.1.1 Natuurwetgeving & Planologie 255.1.2 Aanpak van de werkzaamheden 265.1.3 Gebiedskenmerken, grondgebruik en verwachtte natuurwaarden 275.1.4 Resultaten 285.1.5 Toelichting resultaten 28

5.2 Landschappelijke en cultuurhistorische waarden 30

5.2.1 Landschappelijke waarden 305.2.2 Cultuurhistorische waarden 31

5.3 Archeologische waarden 325.4 Waterparagraaf 33

Inhoudsopgave2

5.4.1 Beleidskader 335.4.2 Kenmerken watersysteem 365.4.3 Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen 365.4.4 Conclusie en samenwerking met de waterbeheerder 38

6. MILIEUHYGIËNISCHE ASPECTEN 416.1 Bedrijven en milieuzonering 416.2 Verkeerskundige situatie 426.3 Luchtkwaliteit 426.4 Geluidhinder 436.5 Bodem 446.6 Externe veiligheid 44

7. FINANCIEEL-ECONOMISCHE HAALBAARHEID 47

8. JURIDISCHE PLANOPZET 498.1 Algemene opzet 498.2 Toelichting op de verbeelding 508.3 Toelichting op de regels 50

9. OVERLEG EN INSPRAAK 559.1 Inspraak 559.2 Overleg 559.3 Vaststellingsprocedure 56

BIJLAGENBijlage 1: HNO Parkeerplaatsen HeksenboomBijlage 2: Advies waterschap Aa en MaasBijlage 3: Vooroverlegreactie Provincie Noord-BrabantBijlage 4: Afspraken Recreatieve poort “De Heksenboom” van

Staatsbosbeheer

Hoofdstuk 1 3

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het plangebied wordt in de reconstructienota aangeduid als `Toeristische Poort`. Defamilie Van Dasler is eigenaar van Vakantiecentrum De Ullingse Bergen en wil bij-dragen in het realiseren van deze `toeristische poort`. Paviljoen De Heksenboommaakt onderdeel uit van het vakantiecentrum en wordt momenteel verbouwd. Dehuidige parkeerplaats, grenzend aan het Paviljoen wordt opgeheven en maaktplaats voor tuin.

Aan de Bosweg is ook een parkeerterrein van Staatbosbeheer aanwezig. Dit par-keerterrein ligt in de EHS. In het onderhavige plan komt dit parkeerterrein te ver-vallen en wordt verplaatst naar het nieuw te realiseren parkeerterrein tegenoverPaviljoen De Heksenboom. De familie Van Dasler heeft onlangs deze grond aange-kocht teneinde dit perceel gefaseerd in te richten als parkeerplaats. Gezien het feitdat het gebied in het Reconstructieplan wordt aangeduid als `toeristische poort` isvoldoende parkeercapaciteit in de toekomst gewenst en benodigd.Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. BRO is ge-vraagd om voor het plangebied een bestemmingsplan op te stellen waarmee bo-vengenoemde ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van Sint Anthonis, in het buitengebied. De begren-zing van het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde gevormd door de Boswegen aan de zuid- en westzijde door de perceelgrenzen van het terrein.

Hoofdstuk 14

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorenderegels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juri-disch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit eenplanbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgeno-men en de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak.De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukkenen enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is vaneen logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inlei-dende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'De bestaande situatie', dit gaat in op de be-schrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. In hoofd-stuk 3 worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Inhoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Van-uit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeldmilieu wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend bestemmingplanuitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de financieel-economische haalbaar-heid beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 juridische planopzet toegelicht. Erwordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vast-gelegd juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de plankaart en de plan-

De Ullingse Bergen

PlangebiedParkeerterreinStaatsbosbeheer

Figuur 1 Plangebied

Hoofdstuk 1 5

regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ookwordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpre-teerd en uitgelegd. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslagworden gedaan van inspraak en (voor)overleg.

Hoofdstuk 16

Hoofdstuk 2 7

2. BESTAANDE SITUATIE

2.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied ende directe omgeving. Allereerst wordt het plangebied beschreven. Daarna wordtingegaan op de geldende bestemming in het plangebied.

2.2 Beschrijving omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen in het kerkdorp Sint Anthonis. De gemeente Sint Antho-nis bestaat naast het kerkdorp Sint Anthonis uit de kerkdorpen Wanroij, Oploo, Ste-vensbeek, Landhorst, Ledeacker, Westerbeek en Rijkevoort-De Walsert.

OndergrondIn de ondergrond van Sint Anthonis worden zandvlakten afgewisseld met dekzand-ruggen, landduinen, beekdalen en oude akkercomplexen. Vrijwel de gehele ge-meente Sint Anthonis ligt op de Peelhorst. De Peelhorst bestaat uit een aantalschollen met daartussen breuklijnen. Binnen de gemeente Sint Anthonis treffen wein het overwegend zwak golvende landschap enkele stelsels van dekzandruggenaan. Deze relatief wat hoger en droger gelegen gronden werden vroeg bewoond enontgonnen. De relatief vlak liggende zandgronden tussen de dekzandruggen warenin het verleden behoorlijk natte gronden en bleven lange tijd ontgonnen. Op deovergang van de woeste gronden naar de dekzandruggen heeft de overheersendezuidwesten wind zand geblazen, die in de vorm van landduinen is blijven liggen. DeBergen en de Ullingse Bergen zijn de twee grote stuifzandgebieden binnen hetplangebied. Ze worden gekenmerkt door onregelmatig reliëf, waarin op korte af-stand hoogteverschillen voorkomen van 2 tot 4 meter.

WaterZoals gezegd zijn de dekzandruggen en zeker de landduinen relatief hoge en dusdroge gebieden met lage grondwaterstanden. Hier infiltreert regenwater. De tus-senliggende dekzandvlaktes zijn van oorsprong wat nattere gebieden, maar dezezijn inmiddels in gebruik genomen als landbouwgrond en worden sterk ontwaterd.In deze gebieden kan nog wel plaatselijk kwel voorkomen, vooral in het gebied tus-sen de Ullingse Bergen en Westerbeek.

Hoofdstuk 28

NatuurCentraal in de gemeente Sint Anthonis ligt een aantal bos- en natuurgebieden; DeUllingse Bergen, het Sint Anthonisbos (De Staatsbossen), De Stichting en LandgoedGroote Slink-Bunthorst. Deze gebieden vormen het hart van de Regionale Natuur-en Landschapseenheid (RNLE) Stippelberg. RNLE Stippelberg wordt middels ecologi-sche verbindingszones (EVZ) zoveel mogelijk verbonden met omringende natuurge-bieden. Langs de randen van de gemeente Sint Anthonis komen verspreide natuur-waarden voor, voornamelijk van belang voor struweelvogels en de das. Wat opvalt,is dat de RNLE Stippelberg weinig verbindingen heeft met deze aan de rand liggen-de natuurwaarden. De gebieden worden van elkaar `gescheiden` door de kernen enomringende oude bouwlanden. Van algemene verbindende waarde zijn wel de klei-ne landschapselementen, zoals lanen, houtwallen en sloten met oevers.

CultuurhistorieDe oudste delen van de gemeente Sint Anthonis zijn zoals gezegd de delen van dedekzandruggen met daarop de oude dorpen en oude bouwlanden. Dit gebiedwordt landschappelijk aangeduid als `oude peelontginningen` en kenmerkt zichdoor de open, soms bol gelegen oude bouwlanden, de bochtige, beplante wegenlangs de randen van die bouwlanden en linten van boerderijen langs die wegen. Hetzijn vooral deze linten die in de loop der jaren zijn verdicht en verrommeld, waar-door ze nu onderdeel zijn van clusters in het kader van buitengebied in ontwikke-ling. De verkavelingsvorm is onregelmatig. De beekdalen doorsnijden de akkers envoeren het water van de jonge peel- of heideontginningen richting het Maasdal. Delandschappelijke samenhang van de oude peelontginningen is sterk en ook nu noggoed afleesbaar en maakt dit landschap waardevol. Door de vroege bewoning vande (randen van) de oude bouwlanden hebben deze vaak een hoge archeologischeverwachtingswaarde.

LandschapBinnen de gemeente Sint Anthonis zijn drie landschapstypen te onderscheiden:• Oude peelontginningen; de oude bouwlanden liggen op de hoge gronden in

het gebied, centraal in de gemeente. Ze zijn geconcentreerd rond de tot dorpenuitgegroeide verzameling boerderijen van Wanroij, Ledeacker, Sint Anthonis enOploo.

• Jonge peelontginningen; de woeste gronden ten zuiden en zuidwesten van deoude bouwlanden zijn eind 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw ont-gonnen. Ze hebben destijds een rationele verkaveling gekregen.

• De Maasvalei; ten noorden van de oude bouwlanden ligt een gebied dat tot deoude Maasvalei behoort. De oude Maasvalei heeft een rechthoekige verkave-ling. In het kader van de ruilverkaveling is in het verleden veel beplanting aan-gebracht. Het ooit open gebied is daardoor behoorlijk besloten en kleinschaliggeworden. Doordat het gebied behoorlijk laaggelegen is en hoge grondwater-standen kent, komt in het gebied van oudsher weinig bebouwing voor.

Hoofdstuk 2 9

2.3 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Sint Anthonis, aan de overzij-de van Vakantiepark De Ullingse Bergen aan de Bosweg. Het betreft een weiland,begroeid met gras, met een oppervlakte van circa 1,57 hectare. Het plangebied ligtnet buiten de noord- westelijk gelegen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Langs dewegen aan de zuidzijde van het plangebied zijn enkele (voormalige) agrarische be-drijven en woningen gevestigd. Deze bebouwing ligt als open lintbebouwing langsde wegen.

2.4 Vigerende regeling

Het vigerende gemeentelijke beleid is opgenomen in het bestemmingsplan “Buiten-gebied” welke op 5 maart 2001 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 23 okto-ber 2001 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is goedgekeurd.

Binnen het plangebied zijn twee bestemmingen waarneembaar. Het grootste deelheeft de bestemming `agrarisch gebied met landschappelijke en/of abiotische waar-den`. Een smalle strook aan de westzijde van het plangebied, richting de EHS, heeftde bestemming `agrarisch gebied met natuurwaarden`.

Agrarisch gebied met landschappelijke en/of abiotische waardenDeze gronden zijn volgens het bestemmingsplan “Buitengebied” bestemd voor dedoeleinden:• Een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;• Instandhouding van de landschappelijke en/of abiotische waarden, in combina-

tie met agrarische bedrijfsuitoefening;• Extensief recreatief medegebruik.

Agrarisch gebied met natuurwaardenDeze gronden zijn volgens het bestemmingsplan “Buitengebied” bestemd voor dedoeleinden:• Een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;• Instandhouding van natuurlijke, landschappelijke, aardkundige en waterhuis-

houdkundige waarden in combinatie met agrarische bedrijfsuitoefening;• Extensief recreatief medegebruik.

Hoofdstuk 210

Hoofdstuk 3 11

3. PLANBESCHRIJVING

De familie Van Dasler is eigenaar van Vakantiepark “De Ullingse Bergen”. De ver-bouwing van Paviljoen “De Heksenboom” is inmiddels gestart. Naast het paviljoen iseen parkeerterrein gelegen (circa 40 autoparkeerplaatsen) en na de verbouwing zaldit terrein ingericht worden als tuin. De initiatiefnemer heeft het perceel aan deoverzijde van het paviljoen aangekocht om dit in te richten ten behoeve van parke-ren voor recreanten. Ook is de initiatiefnemer voornemens om op het terrein recrea-tieondersteunende activiteiten plaats te laten vinden. Het uitgangspunt hierbij isniet dat er een recreatieaantrekkende beweging ontstaat, maar dat de mensen dieer toch al zijn gebruik kunnen maken van deze recreatieondersteunende activitei-ten. De initiatiefnemer doelt op bijvoorbeeld fietsverhuur en ijsverkoop. Deze recre-atieondersteunende activiteiten zullen dan onderdak vinden in het plangebied ineen bouwwerk van circa 400 m2.

Het plangebied ligt bij de toegang van een belangrijk natuurgebied wat onderdeeluitmaakt van de EHS. Dit gebied trekt veel buitenrecreanten. Momenteel parkerenzij hun voertuig in de EHS om vervolgens het natuurgebied in te gaan. Deze par-keerplaats biedt ruimte aan circa 65 voertuigen, is eigendom van Staatsbosbeheer enstaat soms zo vol dat voertuigen aan de Bosweg moeten parkeren. Het onderhavigeplan behelst onder andere dat dit parkeerterrein van Staatbosbeheer in de EHSwordt opgeheven en dat de parkeerruimte gecompenseerd wordt op het nieuw aante leggen terrein tegenover “De Heksenboom”.

Hierdoor ontstaat een win-win situatie:• de initiatiefnemer kan het huidige parkeerterrein naast Paviljoen “De Heksen-

boom” verplaatsen en recreatieondersteunende activiteiten toevoegen op hetnieuwe terrein;

• de oppervlakte van het parkeerterrein van Staatsbosbeheer in de EHS kan te-ruggegeven worden aan de natuur;

• geen geparkeerde voertuigen meer langs de Bosweg. Het onderhavige planbiedt immers voldoende parkeergelegenheid.

Inrichting plangebiedHet plangebied wordt in beginsel voor circa de helft van de totale oppervlakte inge-richt als parkeerterrein. Dit zal gebeuren middels een partij gebroken gestabiliseerdzand. In totaal gaat het hier om 182 parkeerplaatsen. Het parkeerterrein is met eenvoertuig te bereiken vanaf de Bosweg. Dit is tevens de uitgang van het parkeerter-rein. Deze toegang/uitgang gaat over een bestaande greppel/sloot. In de nieuwesituatie zal deze sloot verbreed worden op het perceel van de initiatiefnemer. Dezeverbreding is noodzakelijk doordat door onderhavige ontwikkeling op een deel van

Hoofdstuk 312

het terrein halfverharding wordt toegepast. Dit heeft gevolgen voor de infiltratievan water in het plangebied. De verbreding van de greppel/sloot compenseert dit.Hierover later in paragraaf 4.4 meer.

In het noordwesten van het plangebied wordt ruimte gereserveerd om toekomstigeen bouwwerk te realiseren met een oppervlakte van circa 400 m2. Het gaat hier omtwee kapschuren met ieder een oppervlakte van 200 m2. Deze bouwwerken zullenonderdak bieden aan enkele recreatievoorzieningen. Hierbij moet gedacht wordenaan fietsverhuur, ijsverkoop, etc.

De bestaande groenstructuur aan de westzijde van het plangebied blijft gehand-haafd. Tevens zal het plangebied een groene invulling krijgen zodat deze ingepastwordt in de omgeving.

Het zuidelijk gelegen deel van het plangebied wordt nog niet ingericht. Mocht in detoekomst blijken dat uitbreiding van het parkeerterrein noodzakelijk is dan heeftmen hier alsnog de ruimte voor. Tevens bestaat op deze wijze de mogelijkheid hetterrein te gebruiken voor evenementen. Het gaat hier om evenementen die inciden-teel plaatsvinden.

Adviescommissie Toerisme & RecreatieDe Adviescommissie heeft op 23 oktober 2009 een bezoek gebracht aan vakantie-centrum De Ullingse Bergen. Naar aanleiding van dit bedrijfsbezoek en de toelich-ting van de initiatiefnemer heeft de commissie het plan beoordeeld.

De Adviescommissie Toerisme en Recreatie adviseert positief over het ingediendeplan van de heer G. van Dasler met betrekking tot het realiseren van een RecreatievePoort op het Vakantiecentrum De Ullingse Bergen.

De realisering van de voorziene investeringen in het kader van de Recreatieve Poortworden gewaardeerd als een kwaliteitsverbetering voor zowel het recreatiebedrijfals vooral voor de recreatieve bezoeker van het gebied.

De plannen voor de realisatie van een Recreatieve Poort zijn niet sec gebaseerd opbedrijfseconomische argumenten. De noodzakelijke verbetering van de kwaliteit vande huidige horecavoorziening, het bieden van diverse toeristische faciliteiten en deontwikkeling van een adequate parkeergelegenheid zijn de leidende elementen.Hoewel er geen sprake is van een dringende bedrijfseconomische noodzaak, zal derealisatie van de plannen naar verwachting wel en positieve invloed hebben op deexploitatie van de onderneming en daardoor op de continuïteit van het bedrijf.

Hoofdstuk 3 13

De uitbreiding en de uitstralingseffecten van de voorgenomen plannen leiden niettot een overschrijding van de draagkracht van het betrokken gebied. Bovendienwordt de bij het bedrijf in gebruik zijnde parkeerplaats van Staatsbosbeheer gesa-neerd.

In het reconstructieplan Peel en Maas is de betreffende locatie aangewezen als eenRecreatieve Poort. De voorgenomen realisatie van de diverse voorzieningen levereneen bijdrage van belang aan de verrijking van het toeristische product in de regio.

Hoofdstuk 314

Hoofdstuk 4 15

4. BELEID

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid geldenbetreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillendeschaalniveaus beschreven. Aan bod komt het nationaal beleid, provinciaal beleid enhet gemeentelijk beleid.

4.2 Nationaal beleid

Nota RuimteDe Nota Ruimte1 geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkelingvan Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat deruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenlevingen een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleidvastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de langetermijn.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de ver-schillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederlandbeschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:• versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;• bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;• borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de ach-tergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturelewaarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzameontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijk-waardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrek-kelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt.

Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentraleoverheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor

1 Deel 3 van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid, VROM, april 2004. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1

Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkge-steld wordt met een structuurvisie. Het recht van de planologische kernbeslissing zoals gold voor hettijdstip van inwerkingtreding van de Wro blijft van toepassing.

Hoofdstuk 416

de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taakis weggelegd.

Conclusie nationaal beleidDe algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus dat-gene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevathier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op hetgebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om hetbundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) engroen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op hetgebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de wa-tertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad. Het onderlig-gende postzegelbestemmingsplan voorziet in deze punten.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Interim Structuurvisie ruimtelijke ordening en paraplunota

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.Hierdoor verliest de provincie de toetsende functie en vervalt het streekplan, hetprovinciale beleid dient volgens de Wro vastgelegd te worden in de provincialestructuurvisie. Het streekplan van de provincie Noord-Brabant is per 1 juli 2008 vanrechtswege, beleidsneutraal, omgezet naar een structuurvisie. Dit betekent dat hetbeleid zoals opgenomen in het streekplan nog steeds van belang is.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant heeft als hoofddoel: ‘zorgvul-diger omgaan met de Brabantse ruimte’. De provincie streeft ernaar om de economi-sche, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te bren-gen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabantvijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot2020:1. meer aandacht voor de onderste lagen: het watersysteem, de bodemtypologie

en de geomorfologie en de infrastructuur;2. zuinig ruimtegebruik;3. concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren.4. zonering van het buitengebied;5. grensoverschrijdend denken en handelen.

Het provinciale beleid kan op twee manieren invloed uitoefenen op ontwikkelingenbinnen het landelijke gebied. De provincie heeft, om verschillende functies te kun-

Hoofdstuk 4 17

nen herbergen in het buitengebied zonder dat deze elkaar frustreren, het buiten-gebied ingedeeld in de volgende zoneringen:• de ruimtelijke zonering van het landelijk gebied;• de speciale beschermingszones.

De Groene hoofdstructuur (GHS) en de Agrarische hoofdstructuur (AHS)De groene hoofdstructuur (GHS) is verdeeld in GHS-natuur en GHS-landbouw en deagrarische hoofdstructuur (AHS) is verdeeld in de AHS-landschap en AHS-landbouw.Afhankelijk van zowel de hoofd- als nevenfunctie, die aan het gebied wordt toege-kend valt een gebied binnen één van deze zones.

Het plangebied ligt in een gebied dat opgenomen is in het deel ‘AHS-landschap sub-zone RNLE landschapsdeel`. De AHS omvat het gebied buiten de GHS, de bebouwdekernen en de infrastructuur. Voor het plangebied geldt de interne en externe be-scherming van de GHS.

Figuur 2 Kaartuitsnede Paraplunota, plangebied is aangeduid met rode ster

Hoofdstuk 418

Externe en interne bescherming van de GHSIn de eerste plaats moeten de zones als zodanig worden beschermd tegen intensievevormen van ruimtegebruik die in beginsel niet thuishoren in het buitengebied, metname verstedelijking. Dit wordt de `externe` bescherming genoemd. Uit de externebescherming vloeit voort dat de ruimte voor uitbreiding van steden en dorpen, deaanleg en uitbreiding van bedrijventerreinen en de aanleg en (fysieke) aanpassingvan niet-recreatieve infrastructuur in beginsel alleen kan worden gevonden in deAHS-landbouw.

In de tweede plaats moeten de natuur- en landschapswaarden binnen de zonesworden beschermd tegen ruimtelijke ingrepen die thuishoren of thuis kunnen horenin het buitengebied, zoals agrarische bebouwing. Dit wordt de `interne bescher-ming` genoemd. Voor de interne bescherming is een genuanceerde benadering no-dig. Dit verklaart het betrekkelijk grote aantal subzones dat de provincie onder-scheidt in de GHS en in de AHS-landschap.

In de AHS staat de instandhouding en de versterking van de landbouw voorop. In degebieden met de aanduiding AHS-landschap subzone RNLE-landschapsdeel zijnlandbouwgronden te vinden die op zichzelf genomen geen bijzondere (potentiële)natuurwaarden bezitten, maar tot een regionaal natuur- en landschapseenheid (RN-LE) worden gerekend, vanwege hun ligging ten opzichte van belangrijke bos- ennatuurgebieden. Ten tweede bevat deze subzone landbouwgronden met bijzonderenatuurwaarden binnen een RNLE. In het RNLE-landschapsdeel gaat het erom dat deontwikkeling van natuur en landschap in de regionale eenheid als geheel wordtondersteund.

Externe bescherming van de GHS en de AHS-landschap geldt volgens het `nee` en`nee,tenzij` principe:• in de regionale natuur- en landschapseenheden (RNLE`n) en in de natuurparels

buiten deze eenheden geldt het ‘nee-principe’. Uitbreiding van het stedelijkruimtebeslag is hier uitgesloten, afgezien van de aanleg en de (fysieke) aanpas-sing van niet-recreatieve infrastructuur, waarvoor het ‘nee, tenzij-principe’ geldt.Beperkte afrondingen van stads- of dorpsranden, die tot een duidelijke verbete-ring van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit leiden, zijn toege-staan in de AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel;

• buiten de regionale natuur- en landschapseenheden en de natuurparels geldt inde GHS en de AHS-landschap het `nee, tenzij-principe`. Hier is uitbreiding vanhet stedelijk ruimtebeslag alleen toelaatbaar als daar zwaarwegende maat-schappelijke belangen aan te grondslag liggen, en pas nadat een onderzoekheeft aangetoond dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten deGHS en de AHS-landschap, of andere oplossingen waardoor de aantasting vande natuur- en de hiermee samenhangende landschapswaarden wordt voorko-men. Aantasting van de natuurwaarden en de daarmee samenhangende land-

Hoofdstuk 4 19

schapswaarden dient tot het minimum beperkt te worden en dient gecompen-seerd te worden.

Daarnaast geeft de Paraplunota aan dat het plangebied ligt in of nabij een reserve-ringsgebied voor waterberging. Hierover later meer.

Verblijfs- en dagrecreatie in de GHS, de AHSlandschap en de RNLE’nIn het provinciaal ruimtelijk beleid worden toerisme en recreatie gezien als nevenge-schikte activiteiten in het buitengebied, die een belangrijke bijdrage leveren aande leefbaarheid van het platteland. Dat is het centrale uitgangspunt.

In de AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel is uitbreiding van verblijfsrecrea-tiebedrijven toegestaan onder de volgende voorwaarden:• de uitbreiding is onderdeel van een kwaliteitsverbetering die op langere termijn

noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;• de mogelijkheden om tot kwaliteitsverbetering te komen zonder uitbreiding -

dit wil zeggen, door inbreiding en herstructurering van de recreatieve voorzie-ningen - zijn uitgeput;

• de uitbreiding en de uitstralingseffecten daarvan mogen de draagkracht van hetbetrokken gebied niet overschrijden;

• de uitbreiding moet verenigbaar zijn met de ontwikkeling van de landbouw.

Onderhavig plan betreft niet zo zeer de uitbreiding van een verblijfsrecreatiebedrijfzelf, maar de parkeermogelijkheid voor het bedrijf en overige recreatieve functies inde omgeving van het plangebied. De omgeving van het plangebied wordt in hetreconstructieplan benoemd als `toeristische poort`. In de Paraplunota wordt gespro-ken over een `recreatieve poort` en deze wordt als volgt omschreven:

“een recreatieve poort vormt de toegang tot een natuur- en bosgebied en bevatruime parkeermogelijkheden, een horecavoorziening en informatie over het ge-bied”.

4.3.2 Reconstructieplan Peel & Maas

Met reconstructie wil de provincie Noord-Brabant een functieverandering in hetlandelijk gebied doorvoeren, om daarmee de maatschappelijke vraag naar bepaaldefuncties, zoals natuur, waterberging, recreatie en landschap meer in balans te bren-gen met de economische activiteiten in het landelijk gebied. De provincie wil deveranderingen in de landbouw goed begeleiden, op zoek gaan naar nieuwe econo-mische uitdagingen en tegelijkertijd de ontstane ruimte benutten voor een gewens-te en noodzakelijke functieverandering. Een belangrijk uitgangspunt voor de toe-komst is dat een hoogwaardige omgevingskwaliteit niet kan zonder een goede soci-ale en economische vitaliteit, en andersom. Daarnaast is het een uitgangspunt dat

Hoofdstuk 420

de ligging van de intensieve veehouderij meer wordt afgestemd op de natuurlijkerandvoorwaarden en op andere functies.

Het reconstructieplan bepaalt dat het reconstructiegebied moet worden ingedeeldin drie typen gebieden met ieder een eigen regime wat betreft de ontwikkelings-mogelijkheden voor de intensieve veehouderij: landbouwontwikkelingsgebieden,extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. Deze gebiedsindeling wordt deintegrale zonering genoemd. In het reconstructieplan is het plangebied aangegevenals extensiveringsgebied subzone `overig`.Het doel van een extensiveringsgebied is het behouden en versterken van waardenop het gebied van water, bodem, natuur, bos, landschap en cultuurhistorie.Daarnaast is er ruimte voor wonen (op bestaande locaties), grondgebonden land-bouw, kleinschalige en extensieve recreatie. Uitbreiding of vestiging van intensieveveehouderij is niet mogelijk.

4.3.3 Correctieve herziening reconstructieplan Peel & Maas

In de Paraplunota is aangegeven dat nabij het plangebied een reserveringsgebiedvoor waterberging is gelegen. De exacte locatie van dit gebied wordt weergegevenin figuur 4. Hieruit wordt duidelijk dat het plangebied niet in het reserveringsgebiedvoor waterberging 2050 ligt en daarom vormt het onderhavige plan geen belemme-ringen ten aanzien van waterberging in het gebied.

Figuur 3 Kaartuitsnede Reconstructieplan Peel & Maas, plangebied is aangeduid met rode ster

Hoofdstuk 4 21

4.3.4 Uitwerkingsplan landelijke regio Land van Cuijk

Het uitwerkingsplan Land van Cuijk is een ruimtelijk plan op het regionale schaalni-veau. Het vormt een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen en maakt onderdeel uitvan het provinciale toetsingskader, op grond waarvan ruimtelijke plannen en initia-tieven van gemeenten worden beoordeeld. In dit uitwerkingsplan zijn de ruimtelijkeontwikkelingen voor de landelijke regio `Land van Cuijk` tot 2015 vastgelegd, meteen doorkijk naar 2020. Deze regio ligt in het uiterste noordoosten van de provincieen grenst aan Brabantse zijde aan de landelijke regio’s Maashorst, Maaskant, Schijn-del-St.Oedenrode-Boekel en De Peel. De landelijke regio Land van Cuijk omvat hetgrondgebied van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en St. Hubert en SintAnthonis en ligt binnen het werkgebied van waterschap Aa en Maas.

Het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld vormt het ruimtelijk kader voor ontwikke-lingen in het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen het landschappelijkeraamwerk. Binnen het landschappelijke raamwerk is verstedelijking uitgesloten, hierzullen ontwikkelingen plaatsvinden in het kader van landschapsontwikkeling, land-bouw, recreatie, water en natuur. Naast dit uitwerkingsplan geven de reconstructie-plannen hier invulling aan.

Figuur 4 Kaartuitsnede reserveringsgebied waterberging, plangebied is

aangeduid met rode ster

Hoofdstuk 422

Het landschappelijk raamwerk is verdeeld in vijf zones, namelijk:• Landschapsbeheer;• Landschapsontwikkeling;• Beheer beekdalsysteem;• Ontwikkeling beekdalsysteem;• Ontwikkeling groene geleding.

Uit de plankaart horende bij het uitwerkingsplan, wordt duidelijk dat het plange-bied (rood omcirkeld) is aangewezen voor landschapsbeheer. Binnen deze zone inhet landschappelijk raamwerk is het beleid gericht op het beheer en behoud van debestaande landschappelijke verschijningsvorm.

Conclusie provinciaal beleidOp basis van de beschreven (provinciale) beleidsstukken kunnen de volgende conclu-sies worden getrokken:• Interim Structuurvisie ruimtelijke ordening en Paraplunota: het plangebied ligt

in een gebied met de aanduiding `AHS-landschap subzone RNLE-landschapsdeel`.In het RNLE-landschapsdeel gaat het erom dat de ontwikkeling van natuur enlandschap in de regionale eenheid als geheel wordt ondersteund. In dit gevalondersteund de subzone RNLE-landschapsdeel de aangrenzende EHS;

• Reconstructieplan Baronie: het plangebied ligt in een gebied met de aanduiding`extensiveringsgebied overig`. Het doel van een extensiveringsgebied is het be-houden en versterken van waarden op het gebied van water, bodem, natuur,bos, landschap en cultuurhistorie. Daarnaast is er ruimte voor wonen (op be-staande locaties), grondgebonden landbouw, kleinschalige en extensieve recrea-

Figuur 5 Kaartuitsnede uitwerkingsplan Land van Cuijk, plangebied is aangeduid met rode

ster

Hoofdstuk 4 23

tie. Onderhavig plan betreft de realisatie van een parkeerterrein ten behoevevan recreatie (Toeristische Poort);

• Uitwerkingsplan Land van Cuijk: het plangebied ligt in een gebied dat aange-duid wordt als `landsbeheer`. Dit zijn de gebieden in het landschappelijk raam-werk waar het beleid erop gericht is op het beheer en behoud van de bestaandelandschappelijke verschijningsvorm. Onderhavig plan draagt bij aan landschaps-beheer. Het plangebied wordt voorzien van halfverharding en ingepast in be-staande omgeving. Daarnaast wordt het huidige parkeerterrein van Staatsbos-beheer, wat gelegen is in de EHS, opgeheven en verplaatst naar het plangebiedwat buiten de EHS ligt. Dit is zelfs een kwaliteitsverbetering van het landschap.

4.4 Gemeentelijk beleid

Het vigerende gemeentelijke beleid is opgenomen in het bestemmingsplan Buiten-gebied welke op 5 maart 2001 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 23 okto-ber 2001 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is goedgekeurd.

Binnen het plangebied zijn twee bestemmingen waarneembaar, te weten ` agrarischgebied met landschappelijke en/of abiotische waarden` en `agrarisch gebied metnatuurwaarde`.

Conform het bestemmingsplan “Buitengebied” mag op gronden met de bestem-ming `agrarisch gebied met landschappelijke en/of abiotische waarden` niet wordengebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke terplaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsuitoe-fening dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de doel-einden, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensieverecreatie.

Op de gronden die bestemd zijn als `agrarisch gebied met natuurwaarde` mag vol-gens het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” niet worden gebouwd, metuitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke ter plaatse noodzake-lijk zijn uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de doeleinden,waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie.Door de bouw c.q. aanwezigheid van bedoelde bouwwerken dan wel als gevolg vanhet te verwachten gebruik mogen de natuurlijke, landschappelijke, aardkundige enwaterhuishoudkundige waarden niet onevenredig worden geschaad.

Conclusie gemeentelijk beleidHet realiseren van een parkeerterrein ten behoeve van recreatie past niet binnen hetvigerende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan maakt deze ontwikke-ling wel mogelijk.

Hoofdstuk 424

Hoofdstuk 5 25

5. WAARDEN

5.1 Natuurwaarden

5.1.1 Natuurwetgeving & Planologie

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Na-tuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwer-king van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatiggebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS),die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaalniveau in de interim Structuurvisie vastgelegd.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habita-trichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebiedenaangewezen. Als er n.a.v. Projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs signifi-cante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld teworden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebbenop de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonu-ment) zijn vergunningsplichtig.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorko-mende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libel-len en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dier-soorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderd-tal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzet-telijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast dezorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermdesoorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier-en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn ( tezamen tabel3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoortenwaarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarvan de nes-ten niet jaarrond beschermd zijn, maar waarbij inventarisatie gewenst is. Komensoorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerstevraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Tre-den er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelengetroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vasterust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraag-procedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldtbovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een

Hoofdstuk 526

door LNV goedgekeurde gedragscode. Indien in de bijlage van een gedragscode ookvogels worden genoemd geldt deze vrijstelling ook voor deze soorten. Als passendemaatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te wordenop grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder desoort beschermt wordt. Het beschermingsregime bepaalt ook het afwegingskaderdat gebruikt wordt om de ontheffingsaanvraag te beoordelen.

Provinciaal beleidDe EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de interim Structuurvisievastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggendeverbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan teleggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebiedenvoor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige ge-biedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid inde gemeentelijke bestemmingsplannen. De na te streven natuurdoelen in de EHSzijn vastgelegd in meerdere natuurgebiedsplannen en een beheersgebiedsplan.

5.1.2 Aanpak van de werkzaamheden

De aanpak van de werkzaamheden valt uiteen in twee delen. Het eerste deel betrefteen bureaustudie waarbij het vigerende beleid, wetgeving, de verspreidingsgege-vens en de mogelijke literatuur worden opgezocht. Het tweede deel betreft eenveldbezoek.

Op 15 oktober 2009 is het plangebied bezocht. Het doel van dit verkennende ter-reinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruiken de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Daarnaast zijn mogelijkesporen van dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met deomgeving onderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na tegaan of aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventa-risatieperioden.

Bureaustudiebeleid & wetgeving

verspreidingsgegevens & literatuur

VeldbezoekGebiedskenmerken & natuurwaarden

Rapportage

Hoofdstuk 5 27

5.1.3 Gebiedskenmerken, grondgebruik en verwachtte natuurwaarden

Het plangebied is in gebruik als akker en wordt aan twee zijden begrensd door eensloot. De andere zijden betreffen een onverhard pad met gemengde eiken (Zomer-en Amerikaanse eik) en een gemengde houtwal. De genoemde beplanting blijftgespaard. Op de akker zijn weinig tot geen natuurwaarden te verwachtten.

Hoofdstuk 528

5.1.4 Resultaten

Van toepassing Niet van toepassing

Het gebied ligt in de invloedsfeer van eenNatura-2000 gebied

Het gebied ligt in de invloedssfeervan de EHS

Geb

ied

sbes

cher

min

g

Er wordt bos gekapt en de boswettreed in werking

algemene soorten & soorten van tabel 1

soorten van tabel 2

soorten van de bijlage 1; het besluit vrijstel-ling beschermde dier- en

plantensoortensoorten uit Bijlage IV van de

Habitatrichtlijn

vogels waarvan de nestenjaarrond beschermd zijn

Soo

rt b

esch

erm

ing

vogels waarvoor inventarisatie gewenst is

5.1.5 Toelichting resultaten

GebiedsbeschermingHet gebied ligt weliswaar tegen de EHS van het Sint Anthonisbos, maar het gebiedzelf ligt net buiten dit beschermingsregime.

Algemene soorten& soorten van tabel 1Het grootste deel van de soorten dat voorkomt in het plangebied is zeer algemeen.Het gaat hierbij om soorten zoals Veldmuis, Look zonder look, en Hondsdraf. Voordeze algemene soorten geldt dat ze slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij

Hoofdstuk 5 29

ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing van de Flora- en Faunawet hoeft teworden aangevraagd.

Soorten van tabel 2 / Soorten van de bijlage 1; het besluit vrijstelling beschermde dier-en plantensoorten / Soorten uit Bijlage IV van de HabitatrichtlijnEr zijn geen soorten van bovengenoemde lijsten aangetroffen. Er zijn geen aanwij-zingen dat deze soorten wel in het gebied voor zouden kunnen voorkomen.

Vogels.Er zijn in het plangebied meerdere algemeen voorkomende vogelsoorten aangetrof-fen. Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen waarvan de nesten jaarrond beschermdzijn. Voor Grote bonte specht en Zwarte kraai (ook aangetroffen in het gebied)geldt weliswaar een onderzoeksplicht, maar in het gebied zelf zijn geen broedplaat-sen aanwezig. Nader onderzoek naar deze soorten is dan ook niet nuttig.

Hoofdstuk 530

Voor alle broedvogels geldt dat voor werkzaamheden die broedende vogels kunnenverstoren geen ontheffing wordt verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen na-melijk te worden uitgevoerd wanneer er geen vogels in of nabij het plangebiedbroeden. Daarom moet voor aanvang van werkzaamheden in het plangebied gecon-troleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Deze controle dient als maatregel omde functionaliteit van de voortplantingsplaats te garanderen. De kans op broedendevogels is het kleinst buiten de periode maart - augustus.

ConclusieWat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan het ruimtelijk plan inde huidige vorm doorgang vinden. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient errekening gehouden te worden met broedende vogels.

5.2 Landschappelijke en cultuurhistorische waarden

5.2.1 Landschappelijke waarden

Het plangebied is gelegen in de gemeente Sint-Anthonis. De gemeente ligt geheelin de zogenaamde `natte Peel`. De oude dorpen en gehuchten zijn gelegen op denoord-zuid gerichte Pleitocene zandrug, deels fluvio-glaciaal, deels eolisch gevormd,in het oosten van de gemeente. Deze hoogte, die onderdeel uitmaakt van de rugtussen Mill en Oploo, was tot circa 1900 de enige plaats in de gemeente die voorbewoning droog genoeg was. Ten oosten van de zandrug ligt een laag broekgebieddat aan de andere zijde begrensd wordt door de oeverwal van de Maas. Van zuidnaar noord en van west naar oost wordt dit gebied doorsneden door enkele beken,die naar de maas stromen. In de beekdalen is fijn lemig zand afgezet. Ten westenvan de zandrug liggen op de samengestelde zand- en veengronden van de Peelhorstde uitgestrekte voormalige heidegronden, onderdeel uitmakend van de Grote Peel.Samengevat kan gesteld worden dat er in de gemeente Sint Anthonis een drietallandschapseenheden te onderscheiden zijn:De laaggelegen gronden van de Sambeekse Broek, een typisch jong ontginnings-landschap, met uitgestrekte landbouwgronden;De westelijk daarvan gelegen zandrug met de daarop gelegen nederzettingen en deomringende akkers, die na circa 1960 deels zijn bebouwd;De uitgestrekte jonge Peel-ontginningen in het westen van de gemeente, met land-bouwgronden, landgoederen en productiebos, van noord naar zuid doorsnedendoor de Peel-Raam Stelling.

Het bovenste pakket van de aardlaag bestaat uit dekzand, door de wind afgezet inde laatste ijstijd. In grote delen van de omgeving is dit zand zeer gelijkmatig afge-zet. Verspreid in deze vlakte liggen dekzandruggen en dekzandwelvingen. Hier iswel sprake van reliëf, alhoewel een deel van deze terreinvormen later door egalisa-

Hoofdstuk 5 31

ties voor de landbouw zijn verdwenen. Soms is een dekzandrug echt als een langge-rekte rug in de vlakte zichtbaar.

5.2.2 Cultuurhistorische waarden

De provincie Noord-Brabant ziet cultuurhistorische waarden als een belangrijk ele-ment van de identiteit van Noord-Brabant. Cultuurhistorische waarden dienen ge-bruikt te worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Cultuurhistorischewaardenkaart, waarop de cultuurhistorische waarden van bovenlokaal belang zijnaangegeven, kan daarbij een bruikbaar instrument zijn. Behalve inspiratiebron voornieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is de Cultuurhistorische waardenkaart voor deprovincie tevens een beleidskader waaraan onder meer bestemmingsplannen, aan-vragen voor ontgrondingsvergunningen en subsidieverzoeken worden getoetst.

De cultuurhistorische waardenkaart is opgebouwd uit verschillende kaartlagen dieelk een thema in beeld brengen.

Figuur 6 geeft de cultuurhistorische waarden van het plangebied en omgeving weer.Het plangebied wordt hier aangeduid als `historisch groen`.

De groenelementen en structuren zijn veelal door ingrepen van de mens ontstaan.Meestal zijn deze omwille van de functionaliteit ontstaan. Hierbij moet gedachtworden aan houtwallen, heggen, grienden- en hakhoutcultuur, plantage- en ont-ginningsbossen en bomenrijen. Vaak worden deze nu als natuur beschouwd. Daar-naast zijn er ook groenelementen die esthetische/culturele overwegingen ontstaan,zo kennen we diverse parken, pastorietuinen, dreven en bepaalde solitaire bomen(Juliananlinde). Beide groepen vormen het levend erfgoed van onze provincie.

Figuur 6 Kaartuitsnede cultuurhistorische waarden, plangebied is aangeduid met

rode ster

Hoofdstuk 532

Op de waardenkaart wordt onderscheid gemaakt tussen historische groenstructuren(vlakken) en monumentale bomen (punten). De groenstructuren in Brabant zijn ge-selecteerd op basis van de historische karakteristiek, ecologische en/of genetischewaarde en de gaafheid ervan.

Het historisch groen in het plangebied wordt door de provincie omschreven als:“een oud cultuurlandschap met een begroeiing van eik, zwarte els, zachte berk,zoete kers, appel, wilde lijsterbes, meidoorn, Amerikaanse vogelkers, zilverlinde,Hollandse linde, wilg, grove den en vogelkers. Laanbeplanting met eik en houtwalmet onder meer gewone eikvaren. Gaaf complex uit de periode 1891-1900, deelsook van voor 1850 “.

5.3 Archeologische waarden

De cultuurhistorische waardenkaart geeft onder andere de archeologische monu-menten en de indicatieve archeologische waarden weer. Terreinen waarvan bekendis dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben, worden aangeduid alsarcheologisch monument. Voor een deel zijn deze archeologische monumenten be-schermd op basis van de Monumentenwet 1988. Naast de archeologische monumen-ten kan op de Cultuurhistorische waardenkaart de archeologische verwachtings-waarde aflezen worden. Hier is op basis van beschikbare gegevens een voorspellinggedaan of ergens archeologische vondsten gedaan kunnen worden. Figuur 7 illu-streert de archeologische waarden betreffende het plangebied.

Figuur 7 Kaartuitsnede archeologische waarden, plangebied is aangeduid met rode ster

Hoofdstuk 5 33

Figuur 7 geeft aan dat er in het plangebied geen archeologische monumenten aan-wezig zijn. De indicatieve archeologische waarde van het plangebied is laag. Daar-naast wordt op het grootste deel van het plangebied de grond nauwelijks geroerdaangezien het hier gaat om het aanbrengen van halfverharding.Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkelinggeen belemmering vormt ten aanzien van archeologie.

5.4 Waterparagraaf

5.4.1 Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuis-houdingsplan van Noord-Brabant, het Waterbeheersplan van het Waterschap Aa enMaas, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Wateren de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze be-leidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke orde-ning. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moetworden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:• Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);• Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoehet best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.Ook hier gelden de driestapsstrategieën.

Beleidsnota uitgangspunten Watertoets van Waterschap Aa en Maas• Gescheiden houden van het vuil water en het schoon hemelwater;• Het streefbeeld is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile

water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het idealegeval binnen het plangebied;

• Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwa-ter dient worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: ‘herge-bruik-infiltratie-buffering-afvoer’;

• Hydrologisch Neutraal bouwen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologi-sche situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GHG mag nietverlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden;

• Water als kans. De belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meer-waarde zorgen;

• Meervoudig ruimtegebruik. Omdat de m² duur zijn, wordt aangeraden naarmeervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van m²door de ruimtevraag van waterbeperkt worden;

• Voorkomen van vervuiling. Nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveelmogelijk voorkomen te worden.

Hoofdstuk 534

Gemeentelijk waterplan: Sint AnthonisDe gemeente Sint Anthonis heeft in samenwerking met waterschap Aa en Maas,provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water (gelijktijdigmet de gemeenten Boxmeer, Grave, Mill & Sint Hubert en Cuijk) een integraal wa-terplan opgesteld. Met dit plan willen de betreffende partijen in plaats van voort-borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen,de nadruk leggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschapen het watersysteem (duurzaamheidprincipe).

Het waterplan heeft de status van kaderstellend beleidsplan. Het plan is een “para-pluplan” voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, waarbijde waterdoelen en streefbeelden doorwerken in ruimtelijke afwegingen.

De gemeente wil op zijn minst voldoen aan de verplichtingen die vanuit hogereoverheden op de gemeente afkomen: de Europese Kaderrichtlijn Water, het Natio-naal Bestuursakkoord Water (Stedelijke wateropgave), de “Wet gemeentelijke wa-tertaken” etc. Daarnaast zijn in het waterplan zeven aanvullende waterdoelen op-genomen:1. Een veilig en gezond (grond)watersysteem in 2015;2. Een veerkrachtig en duurzaam (grond)watersysteem in 2015;3. Een optimaal functionerende waterketen in 2015;4. Water als ordenend principe;5. Recreatie en educatie;6. Effectieve waterorganisatie.;7. Waterbewustzijn en watercommunicatie.

De doelstellingen zijn uitgewerkt als gebiedsspecifieke streefbeelden voor stedelijk-,landelijk-, en natuurlijk gebied.

De vergelijking van de huidige situatie in het watersysteem en de waterketen aan dewaterdoelen en streefbeelden heeft een aantal ‘verplichtingen’, kansen en knelpun-ten opgeleverd. Deze ‘verplichtingen’, kansen en knelpunten vormen de basis voorde beleidsuitgangspunten per (water)thema en de maatregelen in het uitvoerings-programma van het waterplan.

Streefbeelden stedelijk gebiedVoor het stedelijk gebied zijn de volgende speerpunten geformuleerd:• Afstromend regenwater van verhardingen wordt op een verantwoorde wijze

verwerkt;• Het gebruik van chemische (onkruid)bestrijdingsmiddelen, uitloogbare bouwma-

terialen, strooizout etc. is geminimaliseerd;• De waterbeleving is gemaximaliseerd;

Hoofdstuk 5 35

• Overkluizingen van waterlopen worden verwijderd indien zich hiervoor kansenvoordoen;

• Nieuwe ontwikkelingen worden hydrologisch neutraal ontwikkeld;• De afvalwaterketen is geoptimaliseerd, waardoor o.a. de overstortproblematiek

is opgelost en een permanente samenwerking in de afvalwaterketen plaatsvindt;• De stedelijke (grondwater, oppervlaktewater en riolering) en regionale water-

opgave is in samenspraak gerealiseerd;• Een goede waterkwaliteit en ecologie in bebouwd gebied (inrichting, beheer en

onderhoud, dus inclusief baggerproblematiek, voedselrijkdom, doorstroming);

Streefbeelden landelijke gebiedVoor het landelijk gebied zijn de volgende speerpunten geformuleerd:• Het waterschap stelt een legger en streefpeilen vast (stuwenboek) en geeft

hiermee ook invulling aan GGOR;• De regionale wateropgave is (indien mogelijk) in samenspraak gerealiseerd;• Agrarisch natuurbeheer langs de waterlopen en overige maatregelen (zoals bij-

voorbeeld bufferstroken en akkerrandenbeheer) ter verbetering van de water-kwaliteit worden gestimuleerd;

• In onderhoudsplannen is het type onderhoud en de frequentie van onderhouduitgewerkt, afgestemd op de functies, doelstellingen en potentie;

• De legger wordt gehandhaafd door regulier beheer en onderhoud, waarondereen baggerprogramma.

Streefbeelden natuurlijk gebiedVoor het natuurlijk gebied zijn de volgende speerpunten geformuleerd:• Realisatie van EVZ’s (in combinatie met regionale en waar wenselijk/mogelijk

stedelijke waterberging);• Realisatie beekherstel conform reconstructieprogramma;• Binnen de natte natuurparels een waterhuishouding die past bij de natuurdoel-

typen (GGOR);• Geen vermesting door toestroming van nitraat- en fosfaatrijk water binnen de

natte natuurparels: stimuleren particulier natuurbeheer of aankoop van gron-den;

• Hoge belevingswaarde en recreatiemogelijkheden in de natuurgebieden, mitshet geen nadelige invloed heeft op de gestelde natuurdoelen (zie nota Recrea-tief medegebruik, Waterschap Aa en Maas);

• Verbeteren van de waterkwaliteit in de beschermingszones van de natte na-tuurparels door stimulatie van agrariërs;

• Realiseren GGOR overige EHS (verdrogingsbestrijding, waterconservering).

Hoofdstuk 536

5.4.2 Kenmerken watersysteem

Het plangebied grenst aan de EHS. Uit de wateratlas van de provincie Noord-Brabant is op te maken dat de bodem binnen het plangebied uit zandgronden be-staat.

In het gebied komen wisselende grondwaterstanden voor, variërend van grondwa-tertrap Vb, VI en VII. Grondwatertrap Vb heeft een gemiddeld hoogste grondwater-stand (GHG) tussen de 25 en 40 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagstegrondwaterstand (GLG) van dieper dan 120 cm benden maaiveld. Grondwatertrap VIheeft een GHG van tussen de 40 en 80 cm beneden maaiveld en een GLG van dieperdan 120 cm beneden maaiveld. Grondwatertrap VII heeft een GHG tussen de 80 en140 cm beneden maaiveld en dieper dan 120 cm beneden maaiveld.

Het plangebied is gelegen in een infiltratiegebied. Het plangebied grenst aan eenbeschermd gebied. Aan de Bosweg (overzijde plangebied) is een watergang gele-gen.

Uitsnede Schouwkaart 2009, waterschap Aa & Maas

5.4.3 Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen

De initiatiefnemer is voornemens een nieuw parkeerterrein te realiseren tegenoverPaviljoen De Heksenboom en een bouwwerk (kapschuur) ten behoeve van fietsen-verhuur. Het huidige parkeerterrein grenzend aan het Paviljoen wordt hiermee op-geheven.

Hoofdstuk 5 37

Het totaal verhard oppervlak neemt toe met circa 7.900 m2, waarvan 400 m2 dakop-pervlak (paviljoen fietsverhuur) en 7.500 halfverharding (parkeerplaatsen). De half-verharding zal bestaan uit een partij gebroken gestabiliseerd zand. Dit tamelijkgroffe zand heeft goede doorlatendheid. Bij het berekenen van de wateropgave iservan uitgegaan dat het doorlatendheidspercentage (infiltratiepercentage) van ditmateriaal 50% is.

Om de toename van het verharde oppervlak te compenseren dient het hemelwaterin het plangebied geborgen te worden. Met behulp van de Hydrologisch NeutraalOntwikkelen (HNO)-tool van het waterschap is berekend dat bij een neerslaggebeur-tenis die gemiddeld eens per 10 jaar voorkomt (T=10) 211 m3 regenwater tijdelijkgeborgen moeten kunnen worden.

Om tot deze berekening te komen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:De uitkomsten van de HNO-tool zijn als separate bijlage gevoegd bij deze toelich-ting.

• Bruto oppervlak plangebied (circa): 15.000 m2

• Bestaand verhard oppervlak (circa): 0 m2

• Nieuw totaal verhard oppervlak (waarvan 7.500 m2 7.900m2

halfverharding*):• Maaiveldniveau nieuw verhard oppervlak (gemiddeld): 17,88 m + NAP• GHG: 17,48 m + NAP• Infiltratiesnelheid bodem (aanname): 0,5 m/dag• Maximale peilstijging (in normaal nat jaar): 0,3 m• Maximale peilstijging bij T=10 jaar scenario: 0,5 m• Maximale peilstijging bij T=100 jaar scenario: 0,6 m• Afvoercoëfficiënt bij T=10 jaar scenario: 0,33 l/s/ha

* infiltratipercentage van de halfverharding is gesteld op 50%, wat een plausibeleaanname is, aangezien het grof gebroken zand betreft.

De parkeerplaatsen voor de auto’s bestaan uit een verharding van aangestamptbetonpuin. Deze vorm van halfverharding laat water door en krijgt op den duur eenwat natuurlijke groene uitstraling, doordat op plaatsen die weinig gebruikt wordengras gaat groeien. Voor de overige compensatie en afvoer van het hemelwater af-komstig het paviljoen zal een greppeltje worden aangelegd in het geplande groen.

Omdat alleen de ruimte boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand benut kanworden voor compenserende berging, vindt de berging plaats in de eerste 40 cmbeneden maaiveld. De greppel zal daarom een minimale oppervlakte hebben van528 m² (211 m3 / 0,4 m).

Hoofdstuk 538

Uitgaande van een lengte van de ingetekende greppel van in totaal circa 352 meter,dient deze een breedte te hebben van circa 1,5 meter (gemeten op het niveau vande GHG). Afhankelijk van de te hanteren taluds dient rekening te worden gehoudenmet een enigszins breder formaat. De greppel kan worden gesitueerd aan drie zij-den van het plangebied (zie inrichtingsschets).

Vanuit deze greppel kan het hemelwater vervolgens infiltreren in de bodem en hetgrondwater aanvullen. Om vervuiling van het grondwater te voorkomen dienen decontactoppervlakken geen uitlogende materialen te bevatten (bijvoorbeeld zinkendakgoten).

Het is raadzaam om de drempel van het paviljoen op voldoende hoogte boven hetmaaiveld te plaatsen, om bij extreme neerslag (T=100) wateroverlast te voorkomen.Bij de inrichting van de parkeerplaatsen dient daar rekening mee gehouden te wor-den.

Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het paviljoen zal worden afgekoppeldop het gemeentelijk rioleringsstelsel.

De berekende wateropgave is gedaan vanuit de aanname dat de halfverhardingwordt gerekend als 50% doorlatend. Deze aanname is zeer plausibel, aangezien hetgrof zand betreft. Naast het feit dat er compenserende berging wordt gerealiseerdmet een inhoud van 211 m³, is het relevant om aan te geven dat de percelen in deomgeving goed ontwaterd zijn. Greppels staan met elkaar in verbinding. Tevens is erin het recente verleden geen sprake geweest van wateroverlast in de nabije omge-ving. Indien de doorlatendheid in de praktijk toch mocht tegenvallen wordt hetterrein via het bestaande systeem van watergangen en greppels goed ontwaterd. Indat geval is sprake van een goede waterhuishouding.

5.4.4 Conclusie en samenwerking met de waterbeheerder

De waterparagraaf is ambtelijk afgestemd met het waterschap Aa & Maas. Per maild.d. 25 augustus 2010 heeft het waterschap aangegeven dat er terecht is uitgegaanvan de volgende randvoorwaarden:• De natuurlijke bodem bestaat uit ‘zandgronden, voedselarm en vochtig tot

droog’ (bron: Wateratlas Noord-Brabant)• De GHG bevindt zich ongeveer 40 cm onder het maaiveld (bron: Wateratlas

Noord-Brabant en gegevens Waterschap Aa en Maas)• De infiltratiesnelheid van de bodem is 0,5 meter/ dag (bron: Geschat, de daad-

werkelijke waarde zal naar alle waarschijnlijkheid groter zijn gezien de natuur-lijke ondergrond)

• Er zijn geen waterschapsbelangen die direct geschaad worden;

Hoofdstuk 5 39

• De parkeerplaats bestaat uit gebroken gestabiliseerd zand, waarvan in overleg isaangenomen dat het infiltratiepercentage 50% bedraagt.

Onder deze randvoorwaarden kan het waterschap akkoord gaan met de aanleg vande parkeerplaats, maar moet worden gezorgd voor een minimale waterberging van211 m³ (berekend met de HNO-tool van Waterschap Aa en Maas).

Het waterschap heeft daarbij wel aangegeven dat als voorwarde gelden dat:• Het water vanuit de te verbreden sloot/ greppel niet direct wordt afgevoerd

naar de Leggerwatergang langs de Bosweg.

Deze voorwaarde is opgenomen in de waterparagraaf

Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het plan, met inachtneming van de inde waterparagraaf beschreven maatregelen vanuit waterhuishoudkundig oogpuntonbelemmerd doorgang kan vinden.

Hoofdstuk 540

Hoofdstuk 6 41

6. MILIEUHYGIËNISCHE ASPECTEN

Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te wordenonderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In deze para-graaf worden de verschillende voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspectenbehandeld.

6.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goedekwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot eenverantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfs-vestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronderwordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussenenerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoeligefuncties als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Ne-derlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven2. Hierin wordt per be-drijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid engevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomenmoet worden.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Het plangebied kanaangeduid worden als `omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied`.

“Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe vanfunctiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geenandere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een verge-lijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied(eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied”.

Nabij het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen. Volgens de bedrijven enmilieuzonering van de VNG zijn bij deze bedrijven de volgende afstanden van toe-passing:

2 Bedrijven en milieuzonering, VNG 2009.

Hoofdstuk 642

Adres Bedrijf Activiteit Minimaleafstand VNG

Werkelijkeafstand

Bosweg 36 Gedas BV Financiële Holding 10 m1 Ca. 140 m1

Bosweg 30 Henco Cars Handel in en repa-raties van auto`s

30 m1 Ca. 330 m1

De Staat 29-31 Natuursteenbe-drijf Van der Rijt

Tegelhandel ennatuursteenzagerij

100 m1 Ca. 410 m1

De Staat 41 CaravanstallingDe Staat

Caravanstalling 100 m1* Ca. 250 m1

De Staat 43 Logistic TroubleShooting

Groothandel inemballage

100 m1 Ca. 220 m1

* Hierbij is de categorie `Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) aangehouden

ConclusieDe afstanden die de bedrijven in de omgeving hebben ten opzichte van het onder-havige plan voldoen aan de minimum afstandeisen (met betrekking tot geur, stof,geluid en gevaar) zoals gesteld door de VNG. Het initiatief belemmert dan ook geenbedrijven en het leefklimaat op de locatie wordt gegarandeerd3.

6.2 Verkeerskundige situatie

Het parkeerterrein zal ontsloten moeten worden op de bestaande infrastructuur, indit geval op het gedeelte van de Bosweg welke gelegen is aan de oostzijde van hetplangebied. De Bosweg is vanuit de kern van Sint Anthonis de enige verharde toe-gangsweg naar Vakantiepark “De Ullingse Bergen” en de EHS. Bestemmingsverkeerzal dus veelal gebruik maken van deze weg. Belangrijk is dat de ontsluiting van hetparkeerterrein het doorgaande (agrarische) verkeer op de Bosweg niet hindert. Omdeze reden is het parkeerterrein niet ontsloten op een kruising. Maatregelen in debestaande verkeersstructuur zijn ten behoeve van onderhavig plan niet nodig.

6.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwali-teitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Be-sluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe (bouw)projecten moetonderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de lucht-

3 Door middel van de Kamer van Koophandel en de richtlijnen van VNG ten aanzien van bedrijven en

milieuzonering is onderzocht of er overlastgevende of hinderende bedrijven in de omgeving voor-kwamen. Vervolgens is door de richtlijnen van VNG toe te passen geconcludeerd dat er geen bedrij-ven te dicht in de omgeving gesitueerd zijn.

Hoofdstuk 6 43

kwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de lucht-kwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemenemaatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriëleregeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegdzijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaardevoor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor-en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan deluchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaardenvoor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag opeen andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat hetgeplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwegeblijven.

ConclusieIn de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan met minder dat 1.300 voertuigbe-wegingen per etmaal niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In hetReconstructieplan wordt bij een Toeristische Poort uitgegaan van 75.000 tot 150.000bezoekers per jaar. Per etmaal zal het hier dan gaan om circa 410 bezoekers peretmaal. Het maximaal aantal voertuigbewegingen per dag komt hierbij uit op circa820. Dat betekent dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is.

6.4 Geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidge-voelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van(weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststel-ling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen,met uitzondering van:• wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;• wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Het realiseren van een parkeerterrein ten behoeve van recreatie is volgens de Wetgeluidhinder geen geluidgevoelige functie. Onderhavige ontwikkeling vormt daar-om geen belemmering ten aanzien van geluidhinder.

Hoofdstuk 644

6.5 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ont-wikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Gezien het historischgebruik van het plangebied is een bodemonderzoek in dit geval niet noodzakelijk.Het plangebied heeft immers nooit een andere functie gehad dan weide/grasland ener hebben geen activiteiten plaatsgevonden. Hiervan uitgaande wordt geconclu-deerd dat onderhavig plan geen hinder ondervindt ten aanzien van de bodemkwali-teit.

6.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risi-co’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelin-gen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, alsop het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin-gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen4 vloeit de verplichtingvoort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten ge-volge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoor-deeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risicoHet plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individukomt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebondenrisico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg,spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) demaatgevende grenswaarde is.

GroepsrisicoHet groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktij-dig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hetgroepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval vaneen ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans opoverlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordtafgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde alsijkpunt in de verantwoording (géén norm).Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebiedmoet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheidvan deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van

4 Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze

Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveelals mogelijk aan op het Bevi.

Hoofdstuk 6 45

het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in debeoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid enbestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragenaan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objectenEr moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stof-fen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan.(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, res-taurants5.

Risicovolle activiteitenIn het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van hetplan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven entransportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

ConclusieDe risicokaart toont niet alleen risicosituaties met gevaarlijke stoffen, maar ook an-dere risico’s. Deze risico’s worden op de risicokaart aangeduid als `overig`. Zo ookhet Vakantiepark “De Ullingse Bergen”. Deze overige risico’s zijn ingedeeld in devolgende ramptypen:• luchtvaartongevallen;• ongeval op water;• verkeersongevallen op land;• tunnelongevallen;• brand in (grote) gebouwen (zie kwetsbare objecten);• instorting van gebouwen (zie kwetsbare objecten);• verstoring van de openbare orde;• paniek in menigte;• overstroming; en• natuurbranden.

Aangaande Vakantiepark “De Ullingse Bergen” gaat het om het ramptype `natuur-branden`. Het vakantiepark ligt immers tegen een groot bosgebied aan. Doordat ervaak mensen verblijven is dit risico in kaart gebracht. Uitgaande van de risicokaartzijn er voor het plangebied zelf (parkeerterrein) geen risico’s aanwezig. Onderhavigplan ondervindt dus geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid.

5 Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

Hoofdstuk 646

Figuur 8 Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met blauwe ster

Hoofdstuk 7 47

7. FINANCIEEL-ECONOMISCHE HAALBAARHEID

De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ont-wikkelingen is in handen van één ontwikkelende partij. Met deze partij heeft degemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alleprojectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer.Op grond van artikel 6.12, lid 2, sub a t/m c van de Wet ruimtelijke ordening behoeftvoor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De gemeen-telijke kosten zijn anderszins verzekerd, middels de anterieure overeenkomst tussengemeente en initiatiefnemer.

De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. Dekosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering teneinde de waardevermeer-dering te kunnen realiseren. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee involdoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 748

Hoofdstuk 8 49

8. JURIDISCHE PLANOPZET

8.1 Algemene opzet

InleidingDit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaandehoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeeldingen regels).

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint Anthonis Parkeerplaats Toeristische PoortDe Heksenboom’ bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichtingEen planbeschrijving, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en eenkorte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De bestemmingsregelsDe bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijnontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigdeflexibiliteit te geven.

De verbeeldingDe verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeel-ding (211x03889) zijn de bestemmingen ‘Groen’, ‘Recreatie’ en ‘Water’ opgenomen.

De opzet van het planHet bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voorde overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplanstaat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minderregelgeving.Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spe-len. Daarvoor zijn ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze rege-lingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen, er kunnen echtergeen directe rechten en/ of plichten aan worden ontleend. Er zal altijd een belan-genafweging plaatsvinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gesteldevoorwaarden, is die afweging marginaal.

Bouwplan past in bouwvlakDe verbeelding is voorzien van een bouwvlak. Indien een bouwaanvraag ingediendwordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Alshet nieuwe bouwwerk past binnen het toegekende bouwvlak en het beoogde ge-

Hoofdstuk 850

bruik past binnen de toegekende bestemming dan kan bouwvergunning wordenverleend.

8.2 Toelichting op de verbeelding

BestemmingenOp de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijnafgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zo-genaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.Bestemmings- of bouwvlakken kunnen worden gewijzigd of vergroot. Op basis vanhet voorgaande worden de volgende bestemmingen onderscheiden:

GroenOp deze gronden zijn groenvoorzieningen, paden, bermen en beplanting toege-staan.

RecreatieHet recreatief gebruik, parkeervoorzieningen en incidentele evenementen zijn be-stemd als ‘Recreatie’.

WaterDe waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied zijnbestemd als ‘Water’.

8.3 Toelichting op de regels

De systematiek van de regelsDe systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofd-stukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.• Hoofdstuk 1 'Inleidende Regels' gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze

van meten c.q. berekenen.• In hoofdstuk 2 - 'Bestemmingsregels’- wordt een regeling gegeven voor functies

in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van ge-bruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of ont-heffing) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnende doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kanhiervoor in de regel zonder meer een bouwvergunning worden verleend.

• In hoofdstuk 3 ‘Algemene regels’ zijn de algemene regels weergegeven (anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels etc.).

• In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 51

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 – BegripsomschrijvingenIn dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in deregels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Artikel 2 – Wijze van metenIn dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavigplan moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 – GroenGebruikDe voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, bermen,beplanting, paden, kunstwerken, nutsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

BouwenOp de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd behoudens gebouwenten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, met een maximale hoogte van 3meter en een maximale oppervlakte van 15 m2.Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogtevan lichtmasten niet meer mag bedragen dan 3 meter. De hoogte van terreinaf-scheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen en de bouwhoogte van overigebouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Artikel 4 – RecreatieGebruikDe voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningenten behoeve van extensieve recreatie, recreatief medegebruik. Ter plaatse van deaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorziening', is een recrea-tieve voorziening toegestaan die voorziet in de verhuur van fietsen en de verkoopvan consumpties met de bijbehorende activiteiten, met dien verstande dat de totaleoppervlakte specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen niet meer dan400 m² mag bedragen. Tevens zijn groenvoorzieningen, voorzieningen van alge-meen nut, wegen en paden, incidentele evenementen, water en waterhuishoud-kundige voorzieningen toegestaan.

BouwenGebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorziening', worden opgericht. Demaximale goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en6 meter.

Hoofdstuk 852

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4 meterbedragen, met dien verstande dat de hoogte van terreinafscheidingen niet meerdan 2 meter mag bedragen en de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 3 me-ter. Daarnaast is bepaald dat de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,tot de perceelsgrens ten minste 5 meter bedraagt.

Artikel 5 - WaterGebruikDe voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuis-houding, waterlopen, waterpartijen, groenvoorzieningen en infiltratievoorzienin-gen.

BouwenOp de gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebou-wen zijnde, met een maximale hoogte van 2,5 meter welke noodzakelijk zijn voorhet beheer en onderhoud van de watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen

Artikel 6 – Anti-dubbeltelregelDeze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een be-stemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaalddeel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eensmeetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soort-gelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 – Algemene bouwregelsDeze bepaling bevat algemene regels met betrekking tot de ondergeschikte bouw-delen.

Artikel 8 – Algemene ontheffingsregelsIn deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegevenom ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, on-derwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsbepalingen die gelden voor meerderedan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de onthef-fingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Hoofdstuk 8 53

Artikel 9 – Algemene wijzigingsregelsIn deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegevenom de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze be-voegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels.

Artikel 10 – Algemene procedureregelsIn deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij devoorbereiding van een besluit tot toepassen van een ontheffings-, wijzigingsbe-voegdheid en aanlegvergunning. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijnopgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 4: Overgangs- slotbepalingen

Artikel 11 – OvergangsbepalingenIn deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze re-geling is op grond van de Wro verplicht.

Artikel 12 – SlotbepalingAls laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titelvan het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 854

Hoofdstuk 9 55

9. OVERLEG EN INSPRAAK

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgevergeregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar no-dig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visiegelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belang-hebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarnawordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestem-mingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

9.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is inWro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staattoch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakver-ordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meerdat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wij-ze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen proce-dure. Het resultaat van de inspraak zal verwoord worden in een inspraakverslag.Deze zal als separate bijlage bij onderhavig bestemmingsplan gevoegd worden.

9.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wet-houders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de bestu-ren van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincieen Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn metde behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De drie instantiesdie in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.Hieronder volgen de reacties van waterschap Aa en Maas, de provincie Noord-Brabant en Staatsbosbeheer.

Reactie waterschap Aa en MaasOp 28 april 2010 heeft waterschap Aa en Maas schriftelijk gereageerd op onderhavi-ge ontwikkeling. Hierin gaven zij aan dat ze op dat moment nog niet konden in-stemmen met de waterparagraaf. Een aantal waterhuishoudkundige aspecten ont-brak nog in de waterparagraaf en bij de veronderstelde goede doorlatendheid vande genoemde aangestampte puinbetonlaag plaatsten zij enkele vraagtekens. In

Hoofdstuk 956

overleg met de gemeente, waterschap Aa en Maas en de initiatiefnemer is de wa-terparagraaf aangepast. De uitkomsten van deze overleggen staan vermeld in para-graaf 5.4.4 van deze toelichting. Waterschap Aa en Maas heeft naar aanleiding vandeze aanpassingen wel haar goedkeuring voor onderhavige ontwikkeling gegeven.

Reactie provincie Noord-Brabant (volledige reactie in bijlage)Per brief, d.d. 18 juni 2010, heeft de provincie Noord-Brabant haar reactie gegevenop het initiatief. Hierbij wijst de provincie op de ligging van het plangebied in degroenblauwe mantel en dat hierdoor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit inhet plan inzichtelijk gemaakt dient te worden en (planologisch) geborgd dient teworden. Het betreft hier onder andere de sanering van de parkeerplaatsen uit deEHS en landschappelijke inpassing van de toeristische poort (zie reactie hierondervan Staatsbosbeheer).De provincie merkt op dat bij onderhavig bestemmingsplan geen provinciale belan-gen in het geding zijn en adviseert, met in achtname van bovengenoemde opmer-king, onderhavig bestemmingsplan verder in procedure te brengen.

Reactie Staatsbosbeheer (volledige reactie in bijlage)Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente Sint-Anthonis, Staatsbos-beheer en de initiatiefnemer over de ontwikkeling van en samenwerking voor deRecreatieve poort “De Heksenboom”. Hierbij zijn een aantal afspraken gemaakt diedoor Staatsbosbeheer per brief d.d. 12 juli 2010 zijn bevestigd:1. De bestaande parkeerplaats van Staatbosbeheer afsluiten en omvormen tot

speelweide;2. Het infopaneel en startpaal naar de nieuwe parkeerplaats verplaatsen;3. Alle wandelroutes vanaf de nieuwe parkeerplaats laten starten;4. De, achter de bestaande parkeerplaats gelegen, speelweides (944 m2) terugge-

ven aan de natuur.

Staatsbosbeheer is van mening dat door deze afspraken het bosgebied meer kwali-teit zal krijgen en mensen ook meer kwaliteit zullen ervaren in recreatieve voorzie-ningen.

9.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens deartikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordtin dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende dezeperiode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zaldaarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeen-teraad.

BIJLAGEN

Bijlage 1:

HNO Parkeerplaatsen Heksenboom

Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal OntwikkelenCompenserende berging voor nieuw verhard gebied

25 augustus 2010

pagina 1 van 2Hydrologisch neutraal

ontwikkelen

De waterschappen Aa &

Maas en De Dommel willen

met deze berekening in

een vroeg stadium de

betrokkenen adviseren

over de eisen die de

waterschappen stellen

ten aanzien van

hydrologisch neutraal

ontwikkelen.

Het berekende wateradvies

is richtinggevend. Aan de

berekening kunnen geen

rechten worden ontleend.

Contactpersoon

Erwin Kerkhof

Tel: 073-61 566 66Fax: 073-61 566 00http://www.aaenmaas.nl

WaterschapAa en Maas

Postbus 5049

Pettelaarpark 70

5216 PP 's-Hertogenbosch

Algemeen

Naam project: Parkeerplaats Heksenboom

Contactpersoon initiatiefnemer: Wiebe Smid

Datum: 25-08-2010

Bruto oppervlak projectgebied

Bestaand verhard oppervlak

Nieuw totaal verhard oppervlak

Netto te compenseren oppervlak

Hiervan is type 1 (volledig verhard)

Hiervan is type 2 (semi-verhard)

Infiltratiepercentage semi-verhard oppervlak

Maaiveldniveau nieuw verhard oppervlak

GHG

Infiltratiesnelheid bodem

14800

0

7900

7900

400

7500

50

18.0

17.6

0.5

m²

m²

m²

m²

m²

m²

%

m + NAP

m + NAP

m/dag

Kenmerken projectgebied

Systeemeisen aan berging in projectgebied

Dimensies voorziening

Lengte voorziening 0.0 m

Talud voorziening (1:x) 0.0

Maximale peilstijging (in normaal nat jaar) 0.1 m

Maximale peilstijging bij T=10 jaar scenario 0.2 m

Maximale peilstijging bij T=100 jaar scenario 0.3 m

Afvoercoëfficiënten voorziening

Afvoercoëfficiënt bij T=10 jaar scenario 0.33 l/s/ha

Afvoercoëfficiënt bij T=100 jaar scenario 0.66 l/s/ha

Resultaten

Totale benodigde berging in projectgebiedBerging voor infiltratie

Berging bij extreme neerslag T=10 jaar

Berging bij extreme neerslag T=100 jaar

Ontwerp infiltratievoorzieningRuimtebeslag

Maximale berging in normaal nat jaar

Maximale ledigingstijd in normaal nat jaar

Berging bij extreme neerslag

T=10 jaar

T=100 jaar

Ontwerp bergingsvoorziening voor extreme neerslagsituaties

Ruimtebeslag

Berging bij T=10 jaar

Berging bij T=100 jaar

Afvoercapaciteit bij T=10 jaar

Berging 'tussen de stoepranden'

Berging bij T=100 jaar

15

211

287

146

15

5

29

44

1055

211

287

0.5

0

m³

m³

m³

m²

m³

uren

m³

m³

m²

m³

m³

m³/uur

m³

Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal OntwikkelenCompenserende berging voor nieuw verhard gebied

25 augustus 2010

pagina 2 van 2Hydrologisch neutraal

ontwikkelen

De waterschappen Aa &

Maas en De Dommel willen

met deze berekening in

een vroeg stadium de

betrokkenen adviseren

over de eisen die de

waterschappen stellen

ten aanzien van

hydrologisch neutraal

ontwikkelen.

Het berekende wateradvies

is richtinggevend. Aan de

berekening kunnen geen

rechten worden ontleend.

Contactpersoon

Erwin Kerkhof

Tel: 073-61 566 66Fax: 073-61 566 00http://www.aaenmaas.nl

WaterschapAa en Maas

Postbus 5049

Pettelaarpark 70

5216 PP 's-Hertogenbosch

Toelichting

Neerslag die valt op verhard oppervlak wordt sneller naar het oppervlaktewater

afgevoerd dan neerslag die op onverhard oppervlak valt. In het geval dat er

verharding wordt aangelegd op een locatie waar eerst geen verharding aanwezig

was, is er dus sprake van een versnelde lozing naar het oppervlaktewater. Dit

heeft gevolgen voor de aanvulling van het grondwater en de afvoer uit het

projectgebied bij neerslagsituaties. Deze gevolgen dienen gecompenseerd te

worden door infiltratie en berging in het projectgebied.

Opmerkingen

k-waarde geraamd op 0.5 m/dag (zeer conservatief)

GHG geraamd op -0.4 m/dag

Bijlage 2:

Advies waterschap Aa en Maas

Bijlage 3:

Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant

Bijlage 4:

Afspraken Recreatieve poort “De Heksenboom”van Staatsbosbeheer

Regels

BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasseltwww.BRO.nl