Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A...

37
Beschikking - deelgebied OM Pagina 1 van 37 Besluit omgevingsvergunning Aanvraagnummer: OLO-1961171 Aanvrager: Windpark Oostermoer Exploitatie B.V. Dorpsstraat 61, 9658 PH, Eexterveen Correspondentieadres: Dorpsstraat 61 9658 PH Eexterveen Locatie: Diverse kadastrale percelen Onderwerp: Omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid onder a en e van de Wabo Datum: 22 september 2016 Status: Definitief

Transcript of Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A...

Page 1: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 1 van 37

Besluit omgevingsvergunning

Aanvraagnummer: OLO-1961171

Aanvrager: Windpark Oostermoer Exploitatie B.V.

Dorpsstraat 61, 9658 PH, Eexterveen

Correspondentieadres: Dorpsstraat 61

9658 PH Eexterveen

Locatie: Diverse kadastrale percelen

Onderwerp: Omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid onder a en e van de

Wabo

Datum: 22 september 2016

Status: Definitief

Page 2: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 2 van 37

INHOUDSOPGAVE

1. PROCEDURELE ASPECTEN ................................................................................................................ 4

1.1. Gegevens aanvrager ................................................................................................................ 4

1.2. Projectbeschrijving .................................................................................................................. 4

1.3. Omschrijving van de aanvraag ................................................................................................. 5

1.4. Huidige vergunningsituatie ...................................................................................................... 6

1.5. Volledigheid van de aanvraag .................................................................................................. 6

1.6. Formele en procedurele aspecten ........................................................................................... 6

1.7. Verklaring van geen bedenkingen ............................................................................................ 8

1.8. Advies over de aanvraag .......................................................................................................... 8

1.9. Zienswijzen .............................................................................................................................. 9

1.10. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning.............................................................. 9

2. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ................................................................... 11

2.1. Activiteitenbesluit milieubeheer ............................................................................................ 11

2.2. Milieueffectrapportage .......................................................................................................... 11

3. OVERWEGINGEN MILIEU ............................................................................................................... 14

3.1. Toetsingskader ....................................................................................................................... 14

3.2. Afvalstoffen ............................................................................................................................ 15

3.3. Bodem.................................................................................................................................... 17

3.4. Energie ................................................................................................................................... 18

3.5. Externe Veiligheid .................................................................................................................. 19

3.6. Geluid..................................................................................................................................... 21

3.7. Trillingen ................................................................................................................................ 25

3.8. Slagschaduw .......................................................................................................................... 25

3.9. Licht(schittering) .................................................................................................................... 26

3.10. Geur ....................................................................................................................................... 27

3.11. Lucht ...................................................................................................................................... 27

3.12. Verruimde reikwijdte ............................................................................................................. 27

3.13. Monitoring ............................................................................................................................. 27

4. OVERWEGINGEN BOUWEN ........................................................................................................... 28

4.1. Rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer ...................................................... 28

4.2. Welstand ................................................................................................................................ 28

4.3. Bouwbesluit 2012 .................................................................................................................. 28

4.4. Brandveiligheid ...................................................................................................................... 29

Page 3: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 3 van 37

4.5. Bouwverordening .................................................................................................................. 29

5. BESLUIT .......................................................................................................................................... 30

BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN ................................................................................................................... 33

BIJLAGE 2 BEGRIPSBEPALINGEN ............................................................................................................ 37

Page 4: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 4 van 37

1. PROCEDURELE ASPECTEN

1.1. Gegevens aanvrager

Op 17 september 2015 is door Pondera Consult B.V. namens Windpark Oostermoer Exploitatie B.V.,

gevestigd aan de Dorpsstraat 61 te Exterveen, een aanvraag ingediend op grond van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht (hierna ook: Wabo) voor het oprichten en in werking hebben van 16

windturbines voor de productie van elektrische energie. Deze aanvraag beschouwen wij tevens als een

melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De aanvraag is ontvangen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en

Hunze op 17 september 2015. De ontvangst van de aanvraag is bekend gemaakt op 30 september

2015.

1.2. Projectbeschrijving

De aanvraag is ingediend als onderdeel van een windturbinepark bestaande uit een 50-tal

windturbines in de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze. Het totale vermogen van het windpark

is afhankelijk van het nog te selecteren windturbinetype maar wordt thans voorzien op circa 150 MW.

De windturbines worden geplaatst in het gebied tussen de grens met de provincie Groningen in het

noordoosten, de N378 in het zuiden en de lijn De Hilte / Gasselteboerveen ten westen. Het project is

bekend als ‘Windpark De Drentse Monden – Oostermoer. Het windpark zal zijn opgedeeld in een

viertal inrichtingen waarvoor separaat vergunning is gevraagd.

Onderhavige aanvraag heeft betrekking op de inrichting Oostermoer (ofwel “OM”). De windturbines

binnen de inrichting Oostermoer worden opgesteld in twee haaks op elkaar staande lijnopstellingen

welke zijn gelegen tussen de grens met de provincie Groningen ten noordoosten, de N378 in het

zuiden en de lijn De Hilte - Gasselterboerveen ten westen. De noordelijke lijnopstelling bestaat uit 9

turbines en is gelegen ten westen van de weg Nieuwediep / de provinciegrens, evenwijdig daaraan. De

zuidelijke lijnopstelling bestaat uit 7 turbines en is gelegen tussen de wegen Tweederdeweg en

Gasselterboerveensemond.

Deze aanvraag voor deelgebied Oostermoer is van toepassing op de gronden zoals opgenomen in de

aanvraag. De turbineposities zijn aangeduid met de RD-coördinaten x=253224.7 y=557622.5 (OM1.1),

x=253802.2 y=557824.5 (OM1.2), x=254379.7 y=558026.5 (OM1.3), x=254957.3 y=558228.6 (OM1.4),

x=255575.3 y=558444.8 (OM1.5), x=256319.7 y=558705.2 (OM1.6), x=256914.0 y=558913.2 (OM1.7),

x=255786.8 y=559788.5 (OM-2.1),x=255399.8 y=560153.0 (OM-2.2), x=255026.6 y=560504.5 (OM-

2.3), x=254653.4 y=560856.1 (OM-2.4), x=254280.2 y=561207.6 (OM-2.5), x=253906.9 y=561559.2

(OM-2.6), x=253530.0 y=561914.2 (OM-2.7), x=253168.5 y=562254.7 (OM-2.8) en x=252825.5

y=562577.8 (OM-2.9).

De aanvraag betreft de realisatie van windturbines passende binnen een gegeven bandbreedte. Er

wordt daartoe in de aanvraag een bandbreedte gegeven van de maximale en de minimale

turbineafmetingen, de maximale afmetingen van de fundering en het opgesteld vermogen per

turbine. De minimale en maximale turbineafmetingen bedragen voor wat betreft de ashoogte

respectievelijk 119 meter en 145 meter. De rotordiameter bedraagt respectievelijk 112 meter en 131

Page 5: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 5 van 37

meter. De maximale fundatiebreedte bedraagt 26 meter. Een selectie van het definitief te realiseren

windturbinetype vindt later plaats op basis van de vergunde bandbreedte. Het opgesteld vermogen

volgt uit deze keuze en wordt thans per turbine voorzien tussen 2,3 en 4,2 MW. De voorziene

bandbreedte van het totaal binnen de inrichting opgestelde vermogen ligt daarmee tussen 36,8 MW

en 67,2 MW.

Een uitgebreide projectbeschrijving is opgenomen in de aanvraag.

Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo

omschreven activiteiten:

Het (ver)bouwen van een bouwwerk;

Het oprichten en in werking hebben van een inrichting.

Gelet op het feit, dat door de aanvrager op 14 september 2015 een separate ontheffing is

aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet (ontvangen door Rijksdienst voor Ondernemend

Nederland op 14 september 2015) alsmede op 14 september 2015 een aanvraag om vergunning in

het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ontvangen door Gedeputeerde Staten van Drenthe

op 14 september 2015) is aangevraagd, haken deze toestemmingsstelsels niet aan bij de onderhavige

omgevingsvergunningaanvraag.

Voor het overige is geen sprake van aanhaakplichten op basis van de Provinciale

Omgevingsverordening Drenthe.

1.3. Omschrijving van de aanvraag

De aanvraag bestaat uit de volgende delen:

Aanvraagformulier met OLO nummer 1961171

Bijlage 0 aanbiedingsbrief wabo OM, d.d. 19 september 2015

Bijlage 1 - OM - toelichting – definitief, d.d. 6 september 2015

Bijlage 2_1 A0-3112361A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_2 A0-3112362A blad 1, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112331A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112332A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112333A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112334A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112335A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112336A_pdf, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112337A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112338A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015

Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015

Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5 september 2015

Bijlage 4_1 Rapport Externe Veiligheid, d.d. 13 juli 2015

Bijlage 4_2 Max effecten EV WP DDMOM, d.d. 11 augustus 2015

Bijlage 5_1 MER DDMOM versie 20150911, d.d. 8 september 2015

Page 6: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 6 van 37

Bijlage 5_2 MER DDMOM Bijlagen 0 tm 11, d.d. 8 september 2015

Bijlage 5_3 MER DDMOM Bijlagen 12 tm 23, d.d. 8 september 2015

Bijlage 6_1 ArcheoPro Rapport 20150904, d.d 4 september 2015

Bijlage 6_2 ArcheoPro booronderzoek, d.d. 4 september 2015

Bijlage 6_3 ArcheoPro kart_booronderzoek, d.d. 20 augustus 2015

Bijlage 7 Machtiging Pondera WP OM, d.d. 15 juni 2015

In aanvulling op de aanvraag zijn de volgende aanvullingen ingediend op 28 januari 2016:

2015 12 18 Aanvulling MER WP DDM-OM, d.d. 18 december 2015

2016 01 28 aanvulling Wabo OM, d.d. 8 januari 2016

1.4. Huidige vergunningsituatie

De aanvraag heeft betrekking op de oprichting en het in werking hebben van een nieuwe inrichting. Er

is nog niet eerder een omgevingsvergunning milieu of bouwen verleend of een melding in het kader

van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend voor de betrokken inrichting.

1.5. Volledigheid van de aanvraag

De aanvraag is getoetst aan de indieningsvereisten uit de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor)

en op inhoud beoordeeld. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een

goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan

ook in behandeling genomen.

Volgens artikel 2.7, eerste lid van de Wabo, dient de aanvrager ervoor zorg te dragen dat een

aanvraag betrekking heeft op alle in artikel 2.1 van de Wabo genoemde vergunningplichtige aspecten

van de voorgenomen activiteit. Gebleken is dat alle onlosmakelijke onderdelen zijn aangevraagd.

1.6. Formele en procedurele aspecten

Bevoegdheid

In artikel 9b, lid 1, onder a van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat op de besluitvorming voor een

project als het onderhavige de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35, lid 1, onder c, van de

Wet ruimtelijke ordening (hierna ook: Wro) van toepassing is. De minister van Economische Zaken is

hierbij aangewezen als coördinerende instantie in de zin van artikel 3.35, lid 3, van de Wro. De

rijkscoördinatieregeling maakt een gecoördineerde voorbereiding van de voor de verwezenlijking van

het project benodigde uitvoeringsbesluiten mogelijk, in dit geval het rijksinpassingsplan en de vereiste

omgevingsvergunningen (artikel 3.35, lid 1, Wro). De onderhavige aanvraag is ingediend in het kader

van rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer (hierna: inpassingsplan) en kan worden

aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 3.35, lid 1, onder b, van de Wro.

In lijn hiermee heeft de aanvraag geen betrekking op de activiteit planologisch afwijken (artikel 2.1, lid

1, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna ook: Wabo), maar alleen op het bouwen

(artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo) en het oprichten van een inrichting (artikel 2.1, lid 1, onder e, Wabo).

De aangevraagde activiteiten vallen voor wat betreft het aspect milieu onder categorie 20.1, onder a,

sub 1°, onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) en ook voor wat betreft

Page 7: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 7 van 37

de activiteit bouwen is het college van burgemeester en wethouders het primair aangewezen bevoegd

gezag.

Voor het in behandeling nemen van onderhavige aanvraag heb ik, de minister van Economische Zaken,

overeenkomstig artikel 3.35, lid 3 Wro, de medewerking gevorderd van het college van burgemeester

en wethouders van de gemeente Aa en Hunze en gevraagd om uiterlijk op 24 november 2015 te

beslissen. Het college heeft niet beslist binnen de aangegeven termijn.

Om die reden hebben wij, de ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu

krachtens de ons op grond van het bepaalde in artikel 3.36, lid 1, van de Wro toegekende

bevoegdheid onderhavige beslissing genomen. Op 16 december 2015 hebben wij aan het college

aangekondigd de bevoegdheid om een beslissing te nemen op onderhavige aanvraag over te nemen.

Overeenkomstig artikel 3.36, lid 1, tweede volzin van de Wro is hierover op 27 november 2015

telefonisch contact geweest tussen de heer drs. J.M.C. Smallenbroek (directeur Energie en Omgeving)

en de heer C. Lambert (wethouder gemeente Aa en Hunze).

Vergunningplicht

Blijkens categorie 20.1, onder a, sub 1°, onderdeel C van bijlage I bij het Bor is wat betreft het aspect

milieu in beginsel geen sprake van een vergunningplicht, maar van een situatie waarop artikel 2.1, lid

3, van de Wabo van toepassing is. Bij de mededeling als bedoeld in artikel 7.16, lid 1 Wet milieubeheer

(hierna: Wm) heeft de initiatiefnemer evenwel verklaard dat een milieueffectrapport zal worden

opgesteld (artikel 7.16, lid 3 Wm). Om die reden is artikel 7.18 onder b, van de Wm van toepassing en

valt de met onderhavige aanvraag voorgenomen activiteit, gelet op artikel 2.2a, lid 1, onder a, van het

Bor, niet onder artikel 2.1, lid 1, onder i, van de Wabo, maar is, ingevolge bijlage 1, onderdeel B, artikel

1, onder b, van het Bor, onderhavige activiteit vergunningplichtig in de zin van artikel 2.1, lid 1, onder

e, van de Wabo.

Nu zich geen van de situaties voordoet als bedoeld in bijlage 2 bij het Bor is verder sprake van een

vergunningplicht op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo.

Op grond van artikel 47a van de Natuurbeschermingswet 1998 is sprake van een zogenaamde

aanhaakplicht op het moment dat een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, tenzij

voor het project al eerder een separate aanvraag om vergunning of ontheffing in de zin van de

Natuurbeschermingswet 1998 is aangevraagd. Dat is in de onderhavige situatie het geval. Door de

aanvrager is op 14 september 2015 een separate ontheffing aangevraagd in het kader van de Flora- en

faunawet (ontvangen door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op 14 september 2015). Op 14

september 2015 is een aanvraag om vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998

ingediend (ontvangen door Gedeputeerde Staten van Drenthe op 14 september 2015).

Procedure

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in combinatie met artikel 3.31 van de Wro

van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die onder de Rijkscoördinatieregeling vallen. Dat

betekent onder andere dat de besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen.

Dit geldt ook voor besluiten waarvoor zonder rijkscoördinatieregeling afdeling 3.4 van de Awb niet van

Page 8: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 8 van 37

toepassing zou zijn. De procedure behelst onder meer dat van een besluit eerst een ontwerp ter

inzage wordt gelegd, voordat een definitief besluit wordt genomen.

In de rijkscoördinatieregeling is eveneens bepaald dat de aangewezen minister voor alle besluiten

gezamenlijk toepassing kan geven aan de artikelen 3:11, eerste lid en 3:12 van de Awb. Dat wil in dit

geval zeggen dat de Minister van Economische zaken zorg draagt voor kennisgeving en ter

inzagelegging van de besluiten die nodig zijn voor windpark De Drentse Monden en Oostermoer.

Crisis- en herstelwet

Gelet op het feit dat er sprake is van ‘ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden

krachtens afdeling 3.5 Wro’ is afdeling 2 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit op grond van

het bepaalde in artikel 1.1., eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I bij de

Crisis- en Herstelwet.

Dit brengt onder meer met zich mee dat:

de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van

de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;

dat een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens het publiekrecht is

ingesteld of bestuursorgaan niet tegen het besluit in beroep kan gaan;

dat een beroepschrift niet-ontvankelijk is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het

indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk).

In artikel 7o, lid 1, van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet is bepaald, dat aan de gronden voor

de realisering van Windpark De Drentse Monden en Oostermoer een voorlopige bestemming van

maximaal 30 jaar kan worden toegekend voor het bouwen en in werking hebben van de windturbines,

mits deze wordt vastgesteld uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van (dit onderdeel van) het besluit.

In het inpassingsplan is een voorlopige bestemming toegekend aan de locaties waar de windturbines

zijn voorzien voor een periode van 30 jaar. Derhalve dient deze omgevingsvergunning eveneens te

worden verleend voor een periode van 30 jaar.

1.7. Verklaring van geen bedenkingen

Aangezien sprake is van een inpassingsplan, is er geen sprake van een vergunning in de zin van artikel

2.1, lid 1, onder c, van de Wabo. Om die reden is geen verklaring van geen bedenkingen gevraagd van

de gemeenteraad.

1.8. Advies over de aanvraag

In het kader van dit project is de commissie welstand van de gemeente Aa en Hunze verzocht advies

uit te brengen. De commissie van de gemeente Aa en Hunze heeft geen advies uitgebracht ten

aanzien van deelgebied Oostermoer. De welstandsnota van de gemeente Aa en Hunze geeft geen

aanleiding tot aanpassing van de vergunningvoorschriften.

Page 9: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 9 van 37

1.9. Zienswijzen

Naar aanleiding van de publicatie van de kennisgeving en de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten

van de eerste fase voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer zijn zienswijzen over de

ontwerpbesluiten naar voren gebracht. In de nota van beantwoording zijn zowel de zienswijzen

behandeld die betrekking hebben op alle ontwerpbesluiten als de zienswijzen die inrichting specifiek

zijn.

De nota van beantwoording maakt, voor zover de zienswijzen zich richten tegen het ontwerp van

onderhavig besluit, onderdeel uit van het besluit. In de nota van beantwoording is aangegeven of de

zienswijzen aanleiding geven om het onderhavige besluit aan te passen.

1.10. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning

In de beschikking zijn ten opzichte van de ontwerpbeschikking een aantal wijzigingen aangebracht.

Deze wijzigingen zijn onderstaand nader toegelicht en/of opgenomen in de nota van beantwoording.

1. Crisis-en herstelwet

In paragraaf 1.6 een korte beschrijving opgenomen met betrekking tot de doorwerking van de Crisis-

en herstelwet op de procedure.

2. Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

In paragraaf 2.2 is het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 9 juni 2016 toegelicht.

3. Obstakelverlichting

Paragraaf 3.9, welke onder ander betrekking heeft op obstakelverlichting, is aangepast. In overleg met

het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is door

initiatiefnemer een verlichtingsplan opgesteld. Realisatie is geborgd door middel van het

inpassingsplan.

4. Monitoring

In paragraaf 3.13 is nader onderbouwd waarom in de vergunning geen voorschriften zijn opgenomen

ten aanzien van monitoring van geluid.

5. Inrichting in werking conform aanvraag

In hoofdstuk 1 van bijlage 1 (voorschriften) is opgenomen dat de inrichting alleen in werking mag zijn

overeenkomstig de voorschriften alsmede de beschrijving in de vergunningaanvraag en daarbij

behorende bescheiden. De voorschriften prevaleren daarbij boven de aanvraag.

6. Effectbeoordeling geluid, slagschaduw en externe veiligheid

In het akoestisch rapport bij de aanvraag en in de aanvulling op de aanvraag is vermeld dat het

definitieve windturbinetype nog niet bekend is. In het akoestisch rapport is uitgegaan van een

akoestisch worst case windturbinetype. Dit in de zin dat na de keuze voor het uiteindelijke definitieve

windturbinetype de inrichting, zo wordt in het akoestisch rapport en in de aanvulling op de aanvraag

aangegeven, geen grotere geluidbelasting op de omliggende woningen van derden zal veroorzaken

dan in het akoestisch rapport is berekend.

Page 10: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 10 van 37

Gelet op het feit dat het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag deel uitmaken van de

vergunning is hiermee gewaarborgd dat, indien het definitieve windturbinetype bekend is, de

geluidbelasting op de omgeving met dit type turbine niet groter zal zijn dan is aangevraagd. Voor de

goede orde zij hierbij vermeld dat de aanvraag voldoet aan de relevante geldende geluidgrenswaarden

uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

In de aanvraag is in tabel 5.1 evenwel aangegeven dat uiterlijk 3 weken voor de start van de bouw, bij

het bekend zijn van het definitieve windturbinetype, door de vergunninghouder, een

‘Effectbeoordeling geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor definitieve turbine’ aan het bevoegd

gezag zal worden aangeboden. In de aanvulling op de aanvraag is aangegeven dat de

effectbeoordeling geluid in de vorm van een rapportage zal geschieden.

Omwille van de eenduidigheid en gelet op de diverse zienswijzen op dit punt is voorschrift 3.3 ten

opzichte van de ontwerp omgevingsvergunning aangevuld. Door deze aanvulling is nu ook via de

voorschriften geborgd, dat vergunninghouder voorafgaande aan de bouw een totaalrapportage dan

wel één of meer separate rapportages met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek naar de

effecten vanwege het definitieve windturbinetype op de omgeving voor de aspecten geluid,

slagschaduw en externe veiligheid moet overleggen aan het bevoegd gezag. Daarmee kan nog

voorafgaande aan de bouw inzichtelijk worden gemaakt, dat aan de geldende normen uit het

Activiteitenbesluit voor deze milieuaspecten wordt voldaan.

7. Lijnopstelling

Naar aanleiding van de zienswijzen op dit punt is in hoofdstuk 3 van de voorschriften voor de

duidelijkheid voorschrift 3.5 toegevoegd op grond waarvan het aanzicht van de windturbines per

lijnopstelling hetzelfde dient te zijn. Dit voorschrift is overeenkomstig het inpassingsplan.

Page 11: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 11 van 37

2. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING

2.1. Activiteitenbesluit milieubeheer

In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats

kunnen vinden, algemene regels opgenomen. In dat geval hebben de voorschriften uit het

Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling rechtstreekse werking voor de betrokken

activiteiten en mag er op het betreffende onderdeel geen voorschrift meer worden opgenomen in de

omgevingsvergunning. In de omgevingsvergunning mag van het Activiteitenbesluit worden afgeweken

voor zover dat in het Activiteitenbesluit is aangegeven.

De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een zogenoemde type C

inrichting. In de aanvraag zijn activiteiten opgenomen die vallen onder de rechtstreekse werkingssfeer

van het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat moet worden voldaan aan de volgende bepalingen uit het

Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling:

Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende

voorziening;

Paragraaf 3.2.3 In werking hebben van een windturbine.

Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van

toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 van

hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing

kunnen zijn.

De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en

activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. Het

bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende

maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is

aangegeven. In onderhavige vergunning zijn geen maatwerkvoorschriften opgenomen.

2.2. Milieueffectrapportage

Algemeen

De voorgenomen activiteit valt onder categorie 22.2, bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage

(Besluit m.e.r.). Dit betekent dat het bevoegd gezag, gelet op artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit

m.e.r., op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en

richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moeten geven aan een m.e.r. beoordeling als

bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wet milieubeheer als niet kan worden uitgesloten dat de

activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Zoals aangegeven heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om een milieueffectrapport op te stellen. In

het kader van de rijkscoördinatieregeling worden de procedures voor de project - en plan-m.e.r.

gecombineerd en gelijktijdig doorlopen. Het MER moet voldoen aan de artikelen 7.7 (inhoud plan-

MER) en artikel 7.23 (inhoud besluit-MER ofwel project-MER) van de Wet milieubeheer.

Page 12: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 12 van 37

Totstandkoming gecombineerde MER

Het MER is bedoeld om de gevolgen van de voorgenomen activiteiten inzichtelijk te maken. Gelijktijdig

met de aanvraag is het MER ontvangen. Deze maakt, samen met de aanvulling op het MER, onderdeel

uit van de aanvraag voor omgevingsvergunning. De procedure als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet

milieubeheer is doorlopen.

De rijkscoördinatieregeling is van toepassing op de besluitvorming voor windpark De Drentse Monden

- Oostermoer, aangezien sprake is van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame

elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 100 MW. Deze

omgevingsvergunning valt dan ook binnen de reikwijdte van de rijkscoördinatieregeling.

Het bevoegde gezag heeft een openbare kennisgeving gedaan van dit voornemen in de Staatscourant

van 23 juni 2011 (De Drentse Monden; Staatscourant nr. 2011/11122) en in de Staatscourant van 19

januari 2012 (Oostermoer in samenhang met De Drentse Monden; Staatscourant nr. 2012/1122).

De concept Notities reikwijdte en detail(niveau) zijn ter inzage gelegd en er bestond de mogelijkheid

tot het indienen van zienswijzen. Dit heeft plaatsgevonden van 24 juni tot en met 4 augustus 2011 (De

Drentse Monden) en van 20 januari tot en met 1 maart 2012 (Oostermoer in samenhang met De

Drentse Monden).

Het bevoegd gezag raadpleegt de wettelijke adviseurs en de overheidsorganen, zoals gemeenten en

provincie die bij de voorbereiding van het plan moeten worden betrokken, over de inhoud (reikwijdte

en het detailniveau) van het MER. Het raadplegen van de Commissie voor de m.e.r. is in deze fase niet

verplicht en is in dit geval vrijwillig gedaan. De adviezen van de Commissie zijn verschenen op 20

september 2011 en 29 maart 2012.

Het bevoegd gezag heeft op 1 mei 2015 de definitieve Notitie reikwijdte en detailniveau vastgesteld,

waarbij de zienswijzen en opmerkingen vanuit de geraadpleegde bestuursorganen zijn meegenomen.

In een nota van beantwoording is aangegeven welke zienswijzen en opmerkingen op welke wijze zijn

verwerkt in de definitieve Notitie reikwijdte en detailniveau.

Op basis van deze definitieve notitie is de gecombineerde plan- en project-MER opgesteld welke

onderdeel uitmaakt van deze aanvraag.

Opzet MER

In de hoofdstukken 6, (geluid), 7 (slagschaduw), 11 (waterhuishouding en bodem), 12 (veiligheid) en

14 (emissies) zijn de milieueffecten van de ontwikkeling beschreven. Verder is ingegaan op de

aspecten natuur (hoofdstuk 8), landschap (hoofdstuk 9) en cultuurhistorie en archeologie (hoofdstuk

10). Onderzoek naar de diverse (milieu)aspecten heeft plaatsgevonden voor de verschillende

alternatieven.

In hoofdstuk 17 is een beoordeling van het definitieve voorkeursalternatief opgenomen. Daarbij zijn

de milieueffecten als gevolg van het definitieve voorkeursalternatief beoordeeld. Uit deze beoordeling

blijkt dat op diverse aspecten, zoals geluid en slagschaduw, sprake is van normoverschrijding

waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. In hoofdstuk 17 wordt beschreven op welke

Page 13: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 13 van 37

wijze het voorkeursalternatief is geoptimaliseerd waardoor negatieve milieuaspecten zoveel mogelijk

worden beperkt en er wordt voldaan aan de van toepassing zijnde artikelen uit het Activiteitenbesluit

en de bijbehorende Activiteitenregeling.

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de aangevraagde oprichting en in werking zijn van de

inrichting, door toepassing van het voorkeursalternatief en met toepassing van (mitigerende)

maatregelen, niet zorgt voor significante negatieve effecten op de omgeving en de

omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor een nadere inhoudelijke beschouwing van de

milieuaspecten wordt overigens verwezen naar de overwegingen milieu zoals opgenomen in

hoofdstuk 3 van onderhavig document.

Volledigheidshalve wordt nogmaals opgemerkt dat reeds een ontheffing in het kader van Flora- en

faunawet en een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is aangevraagd. Deze

aspecten worden in het kader van deze vergunningaanvraag dan ook niet nader beschouwd.

Advies Commissie m.e.r.

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 18 november 2015 een tussentijds

toetsingsadvies uitgebracht (projectnummer 2553). De Commissie is van oordeel dat het MER de

essentiële informatie bevat voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij een besluit over

de realisatie van het windpark. Wel doet de Commissie een aantal aanbevelingen om informatie toe te

voegen. Deze aanbevelingen zijn overgenomen en door de aanvrager vormgegeven in de aanvulling

MER van 18 december 2015.

Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

Uit het toetsingsadvies van 9 juni 2016 blijkt dat de Commissie van oordeel is dat het hele traject

vanaf de keuze van het veenkoloniale gebied als locatie voor een grootschalig windpark tot de

uitwerking en effectbeschrijving van een voorkeursalternatief gestructureerd, helder en volledig is

beschreven in het MER. De Commissie concludeert dan ook dat de essentiële informatie aanwezig is

om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen.

Conclusie

Het MER voldoet, mede gelet op hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, aan de richtlijnen voor het

MER. Wij zijn van mening dat in het MER voldoende gegevens aanwezig zijn ten aanzien van de keuze

voor het inrichtingsalternatief, de gevolgen voor de omgeving en de gevolgen voor het milieu. Uit het

MER en de daarbij behorende onderzoeken blijkt dat (na mitigerende maatregelen) de aangevraagde

oprichting en het in werking hebben van de inrichting geen significante negatieve gevolgen heeft op

de omgeving en de omgevingsvergunning milieu en bouwen verleend kan worden. Het bevoegd gezag

kan instemmen met de inhoud van het MER.

Page 14: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 14 van 37

3. OVERWEGINGEN MILIEU

3.1. Toetsingskader

Inleiding

De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en het in werking hebben van een inrichting als

bedoeld in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder e, van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het

milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft

plaatsgevonden.

Toetsing oprichten

Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:

de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder a, van de Wabo betrokken;

met de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder b, van de Wabo rekening gehouden;

de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder c, van de Wabo in acht genomen.

In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die

onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.

Best Beschikbare Technieken

In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de

vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting

voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij

voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de

inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken

(BBT) worden toegepast.

Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en

bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.

BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13,

vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (RIE). Het vijfde lid verwijst naar BBT-

conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Rie. Het zevende lid verwijst naar de

bestaande BREF’s. Het hoofdstuk uit deze BREF’s waarin de BBT-maatregelen staan (BAT hoofdstuk),

geldt als BBT-conclusies, totdat nieuwe BBT-conclusies zijn vastgesteld.

BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het

Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is

tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Regeling

omgevingsrecht.

Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is

aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de

van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van

de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de BBT zelf vast stellen. Hierbij houdt het

bevoegd gezag in ieder geval rekening met:

de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

Page 15: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 15 van 37

de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in

artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken

van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk

zijn beproefd;

de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;

de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;

de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;

het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-

efficiëntie;

de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te

voorkomen of tot een minimum te beperken;

de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.

De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat

tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.

Concrete bepaling beste beschikbare technieken

Binnen de inrichting is geen sprake van activiteiten uit bijlage 1 van de Richtlijn Industriële Emissies.

Op grond van bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht moet voor het bepalen van BBT voor de

installaties en processen binnen de inrichting aanvullend een toetsing plaatsvinden aan relevante

aangewezen informatiedocumenten over BBT. Bij het bepalen van de BBT heeft het bevoegd gezag

rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1

van de Regeling omgevingsrecht (Mor):

Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB)

Met betrekking tot de bepaling van BBT, zijn tevens de relevante aspecten betrokken als genoemd in

artikel 5.4, lid 3, van het Bor.

Conclusie BBT

De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften alsmede met

inachtneming van de rechtstreeks werkende regelgeving - aan BBT. Voor de overwegingen per

milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.

3.2. Afvalstoffen

Afvalpreventie

Afvalpreventie is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling

kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie bij

bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel

mogelijk moet worden voorkomen of beperkt.

Page 16: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 16 van 37

In de handreiking is aangegeven wanneer afvalpreventie relevant is bij bedrijven. De relevantie wordt

uitgedrukt in ondergrenzen. Deze waarden zijn zodanig gekozen dat bij overschrijding in het algemeen

wordt verwacht dat preventiemaatregelen een bijdrage leveren aan het beperken van de nadelige

gevolgen voor het milieu. Gesteld wordt dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan

25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting

vrijkomt.

In de aanvraag is opgenomen dat enkel sprake is van het ontstaan van (gevaarlijke) afvalstoffen ten

tijde van onderhoud en reparatie. De bovengenoemde grenzen worden niet overschreden. Nadere

eisen met betrekking tot preventie zijn derhalve niet aan de orde.

Afvalscheiding

In hoofdstuk 14 van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding,

waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het

voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door

alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van

elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven

verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat

redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd.

Steeds geldt dat sprake moet zijn van afvalscheiding, tenzij dat “redelijkerwijs niet kan worden

gevergd”. Tabel 14.1 van het LAP geeft een indicatie wanneer afvalscheiding redelijk wordt geacht.

Afhankelijk van de omstandigheden kan afvalscheiding onder de waarden van tabel 14.1 ook redelijk

worden geacht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de afvalstroom geconcentreerd vrijkomt en

eenvoudig te scheiden en gescheiden af te geven is. Daarnaast kan het ook zo zijn dat het bij hogere

dan de in tabel 14.1 genoemde hoeveelheden niet redelijk is om afvalscheiding te verlangen, gezien

de onevenredige belasting die dit voor een bedrijfsspecifieke situatie met zich brengt. Het bevoegd

gezag kan in de vergunning aangeven welke afvalstoffen die binnen de vergunde inrichting vrijkomen,

gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden moeten worden afgegeven.

In de aanvraag is opgenomen dat enkel sprake is van vrijkomende afvalstoffen als gevolg van

onderhoud en reparatie. Deze zullen direct worden afgevoerd door de dienstdoende monteur. In deze

vergunning zijn voorschriften opgenomen voor dit aspect.

Afvalwater

De uitgangspunten voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater zijn

vastgelegd in de Waterwet, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de Instructieregeling

lozingsvoorschriften milieubeheer.

De drie belangen die deze wetten en regeling voor afvalwater voorstaan zijn:

De doelmatige werking van het rioolstelsel en de verwerking van het slib uit dit riool;

De doelmatige werking van de (externe) afvalwaterzuiveringsinstallatie;

De bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.

Binnen de inrichting ontstaan, met uitzondering van schoon hemelwater, geen

(bedrijfs)afvalwaterstromen. Schoon hemelwater afkomstig van niet bodembeschermende

Page 17: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 17 van 37

voorzieningen wordt afgevoerd naar de bodem en zal hier infiltreren (conform § 3.1.3

Activiteitenbesluit).

Gelet op voorgaande zijn er geen voorschriften opgenomen in deze vergunning betreffende het

aspect afvalwater.

3.3. Bodem

Kader voor bodembescherming

Het preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn

Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van

voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Op basis

van de NRB worden de (voorgenomen) activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke combinatie

van maatregelen en voorzieningen noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen.

Daarbij richt de NRB zich op de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten.

Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. Een

eventuele calamiteitenopvang die onlosmakelijk deel uitmaakt van de installatie, bijvoorbeeld in de

vorm van een tank of opvangbassin, is wel een activiteit waar de NRB in voorziet.

Bodembedreigende activiteiten

Binnen de inrichting vindt geen opslag van bodembedreigende stoffen plaats. De installaties in de

windmolens bevatten echter wel bodembedreigende (vloei)stoffen. Het gaat dan in hoofdzaak om

antivries, koelvloeistof, (hydraulische) olie en vet.

Volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012, paragraaf 4.1) is hier sprake van een

‘gesloten proces of bewerking’. Het uitgangspunt bij een gesloten proces is dat tijdens de gangbare

bedrijfsvoering de stof niet buiten de procesomhulling treedt. In dit geval wordt uitvoering gegeven

aan een cmv met aandacht voor pompen en appendages, een onderhoudsprogramma, systeem

inspectie en algemene zorg.

De installaties bevinden zich in hoofdzaak in de gondel van de windturbine. In het geval dat een

bodembedreigende stof in de gondel onverhoopt vrij mocht komen, wordt deze in de gondel

opgevangen. De gondel heeft voldoende capaciteit om de totale hoeveelheid op te vangen. Indien een

installatie lekt zal dit onmiddellijk worden gesignaleerd doordat er storingen optreden. De systemen

die smeerolie bevatten worden jaarlijks geïnspecteerd en/of vervangen.

De installaties, de opvangvoorziening zijnde de gondel en de betonnen plaat in de torenvoet waar

eventueel een transformator op staat zijn oliedicht. Onder deze voorzieningen bevindt zich overigens

ook nog een betonnen fundament.

Alleen bij eventuele calamiteiten kunnen bodembedreigende stoffen vrijkomen. Indien dit gebeurt zijn

artikel 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de drijver van de

inrichting maatregelen moet treffen om gevolgen te voorkomen c.q. zoveel mogelijk te beperken. Een

calamiteit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.

Uit de aanvraag blijkt dat voor de bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico

wordt behaald. Omdat het in werking hebben van een windturbine (paragraaf 3.2.3

Page 18: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 18 van 37

Activiteitenbesluit) is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en de werking van de

inrichting daarmee betrekking heeft op een activiteit zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het

Activiteitenbesluit zijn in deze vergunning geen nadere voorschriften verbonden aan het aspect

bodem. De bepalingen van hoofdstuk 2 Activiteitenbesluit hebben een rechtstreekse werking.

Bodemonderzoek

Het preventieve bodembeschermingsbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar

bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om

die reden is een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het

nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen.

Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan

de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het

beëindigen van de betreffende activiteit.

Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over:

de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte

stoffen en de lokale grondwaterstroming;

de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en

geanalyseerd;

de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties.

De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling

of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft

plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is.

Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit

moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.

Conform de aanvraag wordt een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem later

aangeleverd. Het uitvoeren van een nulsituatie onderzoek is niet opgenomen als voorschrift in deze

beschikking. Omdat het in werking hebben van windturbines is opgenomen in hoofdstuk 3 van het

Activiteitenbesluit is ook de afdeling 2.4 (Bodem) van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van

toepassing. In artikel 2.11 van afdeling 2.4 staat zowel een nulsituatieonderzoek als een

eindsituatieonderzoek voorgeschreven.

3.4. Energie

Om te beoordelen of het energiegebruik van de inrichting relevant is in het kader van

energiebesparing is aansluiting gezocht bij de in de circulaire “energie in de milieuvergunning”

gehanteerde ondergrens. Inrichtingen met een jaarlijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m3

aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet

energierelevant bestempeld.

Binnen de inrichting wordt slechts een kleine hoeveelheid energie gebruikt. Het energieverbruik van

de onderdelen van de installatie, zoals pompen, besturingssystemen en dergelijke bedraagt een fractie

Page 19: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 19 van 37

van de energie die wordt geproduceerd door de windturbines. Netto vindt geen gebruik van energie

plaats. In de vergunning zijn daarom geen voorschriften ter bevordering van het zuinig gebruik van

energie opgenomen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat afdeling 2.6 (Energiebesparing) van het Activiteitenbesluit

niet van toepassing is op type C inrichtingen.

3.5. Externe Veiligheid

Algemeen

Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van

activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). De basis van het huidige risicobeleid is erop gericht

dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer:

het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd;

de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het

groepsrisico).

Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de

risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving. Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op

een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van

een incident, indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden. Het

groepsrisico voegt daar als maatstaf aan toe de verwachte omvang van een ongeval uitgedrukt in het

aantal dodelijke slachtoffers, gegeven de kans op dat ongeval.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende regeling in

werking getreden. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven

met gevaarlijke stoffen vastgelegd. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi.

Besluit risico’s zware ongevallen 2015

In het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) zijn criteria opgenomen om vast te stellen of

een bedrijf een Extern Veiligheidsrapport (EV) moet opstellen. Het Brzo is niet van toepassing op de

inrichting waarvoor vergunning is gevraagd.

Activiteitenbesluit

Overeenkomstig artikel 3.15a, lid 1 van het Activiteitenbesluit mag het plaatsgebonden risico voor een

buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie

van windturbines, niet hoger zijn dan 10-6 per jaar. In artikel 3.15a, lid 2 is bepaald dat het

plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt

door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger mag zijn dan 10-5 per jaar. Het

plaatsgebonden risico voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de

risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines.

Voor wat betreft het groepsrisico zijn in relatie tot windturbines geen toetsingswaarden opgenomen

in het Activiteitenbesluit. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een

groepsrisico leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalsscenario’s

Page 20: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 20 van 37

denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de

windturbine, om het leven kunnen komen.

In het kader van de aanvraag is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid opgenomen. De

resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het document ‘Analyse externe veiligheid Windpark

DDM / OM definitief v3’ (nr. 709022, d.d. 13-07-2015) en in het document ‘Analyse maximale effecten

veiligheid Windpark DDM / OM (nr.709022, d.d. 11-08-2015)’.

Bebouwing

Er zijn in de worst-case benadering geen kwetsbare objecten van derden en beperkt kwetsbare

objecten van derden gelegen binnen de PR 10-6 contouren en dus ook niet binnen de kleinere PR 10-5

contouren voor beperkt kwetsbare objecten. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor

vergunningverlening.

Wegen, waterwegen en spoorwegen

Bij toetsing van het aspect externe veiligheid aan de ligging nabij eigendommen van Rijkswaterstaat

wordt voldaan aan de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over

rijkswaterstaatswerken (Staatscourant 2 juli 2002, nr. 123). Er is geen sprake van

rijks(spoor/water)wegen binnen de identificatieafstand van de windturbines. Voor alle

(spoor/water)wegen die niet in eigendom van Rijkswaterstaat zijn gelden geen algemene normen ten

aanzien van externe veiligheid. De lokale (spoor/water)wegen die zich binnen het invloedsgebied van

de windturbines bevinden zijn wegen met een beperkte gebruiksintensiteit. Hierdoor en door de zeer

kleine kans van het falen van een windturbine en/of het optreden van ijsafslag, wordt geconcludeerd

dat het risico voor passanten op de betreffende wegen door plaatsing van de windturbines

verwaarloosbaar klein is.

Risicovolle inrichtingen

In de aanvraag is sprake van een locatie waarvoor een nadere kansberekening is uitgevoerd ter

bepaling van het additionele risico van de windturbines op de intrinsieke risico’s als gevolg van de

bedrijfsactiviteiten. Het betreft een biovergistingsinstallatie aan de Gasselterboerveenschemond 18.

Op basis van de aanvraag kan geconcludeerd worden dat de risicotoevoeging aan de intrinsieke

faalkans van de installatie als gevolg van de windturbine 1,5% bedraagt. De risicotoevoeging is

hiermee ruim kleiner dan de maximaal aanvaardbare risicotoevoeging van 10% en is daarmee

verwaarloosbaar.

Hoogspanningsnetwerk

Uitgaande van het voorkeursalternatief (worst-case) ligt één windturbine (OM 2.7) binnen de

toetsafstand zoals beschreven in het handboek risicozonering windturbines 2014 (v3.1). Uit de

effectbeoordeling voor deze windturbine blijkt dat de risicotoevoeging als gevolg van mastfalen

maatgevend is over de werpafstand als gevolg van falen bij overtoeren. Het risico op mastfalen is

dusdanig klein ten opzichte van de intrinsieke faalkans van de hoogspanningslijn dat de toegevoegde

faalkans als gevolg van de bouw van deze windturbine acceptabel wordt geacht. TenneT heeft in een

schriftelijke reactie aangegeven dat de toegevoegde faalkans als gevolg van de bouw van de

windturbine zodanig beperkt is dat dit acceptabel wordt geacht. Deze reactie is bij de aanvraag

gevoegd.

Page 21: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 21 van 37

Dijklichamen en waterkering

Er zijn geen te beoordelen dijklichamen en/of waterkeringen aanwezig binnen de inrichting of binnen

de invloedsfeer van de inrichting.

Conclusie aspecten externe veiligheid

Op basis van bovenstaande conclusies vormt de realisatie en werking van de windturbines naar ons

oordeel geen belemmering met het oog op het aspect externe veiligheid. Omdat voorschriften met

betrekking tot externe veiligheid in relatie tot windturbines volgen uit het Activiteitenbesluit zijn in

deze beschikking geen (nadere) voorschriften gesteld.

Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor

het aspect externe veiligheid overleggen aan het bevoegd gezag.

Certificering

Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel als mogelijk beperken van risico’s voor de omgeving

en op ongewone voorvallen is in artikel 3.14, lid 5 van het Activiteitenbesluit bepaald dat voldaan

moet worden aan artikel 3.14, lid 1 van de Activiteitenregeling. In artikel 3.14, lid 2 van de regeling is

bepaald dat hier in ieder geval aan voldaan wordt als voor de windturbines een certificaat is afgegeven

door een certificerende instantie waaruit blijkt dat de windturbines voldoen aan deze regels. De

certificerende instantie moet geaccrediteerd zijn voor het afgeven van certificaten (overeenkomstig

de normen als bedoeld in artikel 3.14 lid 1 van de regeling) bij de Raad voor Accreditatie of bij een

accrediterende instantie die erkend is door een andere staat, aangesloten bij de Multilateral

Agreement on European Accreditation of Certification.

In de aanvraag is opgenomen dat het certificaat van de op te richten windturbines uiterlijk drie weken

voor de start van de bouw aan het bevoegd gezag wordt verstrekt. Hiermee wordt bevestigd dat de

turbines zijn ontworpen voor een levensduur van ten minste 20 jaar. De turbines voldoen aan de eisen

die worden gesteld aan de materialen voor wat betreft vermoeiing (zoals metaalmoeheid), vocht

inwerking en corrosie om de levensduur te waarborgen. De veiligheidssystemen zijn zodanig

ontworpen dat de turbines in alle weersomstandigheden veilig kunnen functioneren. Ook in geval van

storingen aan de turbines zorgen de veiligheidssystemen ervoor dat de turbine stil wordt gezet.

Daarnaast kunnen de turbines op locatie handmatig gestopt worden met de aanwezige start/stop

schakelaar en de aanwezige noodstopschakelaars.

Wij zijn van mening dat deze aanpak afdoende is voor het aantonen van naleving van de

veiligheidseisen.

3.6. Geluid

Algemeen

Binnen de inrichting Oostermoer bevinden zich in totaal 16 windturbines in twee lijnopstellingen die

haaks op elkaar staan.

De inrichting Oostermoer alsmede het gebied rondom de inrichting bevinden zich niet in een

Page 22: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 22 van 37

aangewezen stiltegebied. In het algemeen is het betreffende gebied aan te merken als een agrarisch

gebied.

De windturbines binnen de inrichting produceren geluid als de rotorbladen draaien. Dit geluid is

voornamelijk afkomstig van in werking zijnde rotorbladen en is continue van aard. Kortstondige

relevante verhogingen van het geluidniveau (piekgeluiden) komen niet voor.

De windturbines binnen de onderhavige inrichting vallen onder paragraaf 3.2.3 van het

Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze paragraaf heeft een rechtstreekse werking.

In artikel 3.14a van deze paragraaf zijn geluidnormen opgenomen. Een windturbine of een combinatie

van windturbines moet voldoen aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten

hoogste 41 dB Lnight. Deze normen gelden op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige

terreinen op de grens van het terrein.

Beoordeling

De akoestische gevolgen van het in werking zijn van de windturbines behorende tot de inrichting

Oostermoer zijn onderzocht en vastgelegd in het akoestisch rapport ‘Onderzoek akoestiek en

slagschaduw windpark DDM-OM deelgebied OM’ met kenmerk 715012, d.d. 5 september 2015 van

Pondera Consult, hierna akoestisch rapport. Dit akoestisch rapport is als bijlage 3 bij de aanvraag

gevoegd. Tevens wordt in de aanvulling op de aanvraag nog ingegaan op de akoestisch gevolgen mede

vanwege de tot de inrichting behorende windturbines.

In het akoestisch rapport bij de aanvraag is vermeld dat het definitieve windturbinetype nog niet

bekend is. Derhalve is in het akoestisch rapport voor wat betreft het aspect geluid, in beschouwing

nemend de maximale ashoogte en de maximale rotordiameter, uitgegaan van een akoestisch worst-

case windturbinetype (Vestas V112-3.0 MW). Hierbij wordt opgemerkt dat er derhalve wel

windturbines op de markt zijn die een groter geluideffect op de omgeving tot gevolg zullen hebben.

Echter, de aanvrager heeft er voor gekozen dergelijke windturbines niet te realiseren.

In het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag is verder vermeld dat de inrichting

Oostermoer, na de keuze voor het uiteindelijke definitieve windturbinetype, geen grotere

geluidbelasting op de omliggende woningen van derden zal veroorzaken dan in het akoestisch rapport

is berekend. Het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag maken onderdeel uit van deze

vergunning. Op zichzelf is hiermee in voldoende mate geborgd dat de inrichting Oostermoer, na het

bekend worden van het definitieve windturbinetype, in ieder geval geen grotere geluidbelasting op

omliggende woningen van derden zal veroorzaken dan toegestaan is conform het Activiteitenbesluit.

De inrichting Oostermoer maakt deel uit van het Windpark De Drentse Monden – Oostermoer

(Windpark DDM-OM). Dit windpark bestaat uit in totaal vier inrichtingen. In het akoestisch rapport en

in de aanvulling op de aanvraag wordt (ook) ingegaan op de gecumuleerde geluidbelasting

veroorzaakt door deze vier inrichtingen.

Windturbines niet behorende tot het Windpark DDM-OM, bevinden zich op relatief grote afstand van

de inrichting.

Page 23: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 23 van 37

De dichtstbijzijnde windturbine van het windpark N33 dat in ontwikkeling is, zal op circa 4 kilometer

afstand komen te liggen van de meest nabijgelegen turbine behorende tot Windpark DDM-OM. Alle

overige reeds aanwezige windturbines liggen op afstanden van meer dan 10 kilometer (bijvoorbeeld

Coevorden, Scheemda). Wat betreft eventuele windturbines in Duitsland wordt opgemerkt dat de

Duitse grens op een afstand van minimaal 10 kilometer ligt van het Windpark DDM-OM.

Gelet op het voorstaande hoeft derhalve niet te worden gevreesd voor cumulatieve geluideffecten

vanwege windturbines niet behorende tot Windpark DDM-OM.

In artikel 3.14a van de Activiteitenregeling zijn de eisen ten aanzien van de aan te leveren gegevens

genoemd. Op al deze gegevens wordt in het akoestisch rapport en in de aanvulling op de aanvraag

ingegaan.

Vanwege het groot aantal woningen in het onderzoeksgebied, ruim 8.400, is in het akoestisch

onderzoek primair uitgegaan van een relatief beperkt aantal referentietoetspunten (circa 40), die als

representatief worden beschouwd voor de overige woningen in het onderzoeksgebied.

Een (referentie)toetspunt is nader modelmatig gedetailleerd als daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij

een geluidniveau dat mogelijk boven Lden = 47 dB uitkomt of zich aan weerszijden van de woningen

maatgevende windturbines bevinden. Een dergelijke nadere detaillering is verricht voor de woningen

aan de Langestraat 2, het Bosje 5 en het Tweede Dwarsdiep 32 en 33.

De berekeningen zijn uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift windturbines (bijlage 4 bij de

Activiteitenregeling).

Resultaten en maatregelen

De geluidniveaus Lden en Lnight zijn primair bepaald op de referentietoetspunten en opgenomen in

bijlage 6 en tabel 2.2 (referentietoetspunten met een geluidbelasting Lnight van meer dan 30 dB) van

het akoestisch rapport. Tevens is in bijlage 7 en bijlage 8 van het geluidrapport kaartmateriaal

opgenomen waarop de Lden 47 dB geluidcontouren en de Lnight 41 dB geluidcontouren zijn

weergegeven.

Uit het akoestisch rapport blijken, zonder maatregelen, overschrijdingen bij de woningen Bosje 5

(oostgevel) en Langestraat 2 (oostgevel), vertegenwoordigd door de referentietoetspunten 10-1 en

11-1.

Om te voldoen aan de geluidnormen wordt ervoor gekozen om voor specifieke perioden de

instellingen van de specifieke turbines te wijzigen. Met deze gewijzigde instellingen worden de

bronsterkten van de windturbines gereduceerd door bijvoorbeeld het toerental te verlagen en/of de

bladhoek te verdraaien.

In tabel 2.3 van het akoestisch rapport zijn de maatregelen aangegeven. Het betreft maatregelen aan

de turbine OM-2.4.

Na toepassing van deze maatregelen, zo volgt uit tabel 2.4, bijlage 6, bijlage 8 en bijlage 9 bij het

akoestisch rapport in combinatie met de relevante informatie zoals opgenomen in de aanvulling op de

aanvraag, voldoet de inrichting Oostermoer aan de normen zoals opgenomen in artikel 3.14a van het

Activiteitenbesluit.

Voorts is in het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag vermeld dat de geluidbelasting van

de vier inrichtingen die tezamen het Windpark DDM-OM vormen, na toepassing van deze

Page 24: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 24 van 37

maatregelen, op woningen van derden cumulatief voldoet aan de individuele normen (per inrichting)

zoals opgenomen in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit.

Gelet op de hoogte van de cumulatief berekende geluidbelasting is er derhalve geen aanleiding om

vanwege cumulatie een maatwerkvoorschrift vast te stellen voor de inrichting.

Gelet op het gebied rondom de inrichting Oostermoer (geen stiltegebied, hoofdzakelijk agrarisch

gebied met een hieraan gerelateerd gebruikelijk geluidniveau) en het feit dat in de omgeving van de

inrichting geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen, is eveneens geen maatwerkvoorschrift

in verband met bijzondere lokale omstandigheden opgenomen.

Overige geluidbronnen en verkeersaantrekkende werking

Naast de windturbines bevinden zich binnen de inrichting geen andere relevante geluidbronnen.

Bij de exploitatie van de inrichting zal een windturbine gemiddeld twee keer per jaar worden bezocht

voor controle- en onderhoudswerkzaamheden of geplande reparatieactiviteiten. Deze zullen dan in de

dagperiode plaatsvinden.

Verkeersbewegingen vanwege storingen vinden ongepland plaats en kunnen zowel in de dag-, avond-

en nachtperiode plaatsvinden.

Alle met voorstaande werkzaamheden verband houdende verkeersbewegingen veroorzaken een

verwaarloosbare geluidbelasting op woningen van derden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag blijkt dat,

met toepassing van de voorgestelde maatregelen, op woningen van derden wordt voldaan aan de

gestelde normen in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit.

Laagfrequent geluid

Voor laagfrequent geluid zijn geen wettelijke normen gesteld.

Voor wat betreft de beoordeling van laagfrequent geluid kan in deze verder worden verwezen naar de

brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (31 maart 2014, kenmerk IENM/BSK-

2014/44564). De strekking van de brief is dat de voor windturbines gangbare geluidnormen voldoende

bescherming bieden, ook voor laagfrequent geluid. De brief baseert zich onder andere op onderzoek

van het RIVM.

In haar uitspraak van 6 mei 2015 (zaaknummer 201409222/1/R6) heeft de Afdeling

Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het

oordeel dat het standpunt van de staatssecretaris of het onderzoek van het RIVM op verkeerde

uitgangspunten zijn gebaseerd of anderszins onjuist zijn.

Tegen de achtergrond van de brief van de staatssecretaris en het onderzoek van het RIVM ziet de

Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat men zich niet in redelijkheid op het standpunt kan

stellen dat bij een berekende maximale geluidbelasting van 47 dB Lden onaanvaardbare hinder door

laagfrequent geluid kan worden voorkomen.

Page 25: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 25 van 37

Conclusie

Een voorschrift met betrekking tot laagfrequente geluidniveaus hoeft dan ook niet aan de vergunning

te worden verbonden.

Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor

het aspect geluid overleggen aan het bevoegd gezag.

3.7. Trillingen

Gelet op de afstand van de windturbines tot de dichtstbij gelegen woningen en de demping van

trillingen in de bodem hoeft niet te worden gevreesd voor trillinghinder.

3.8. Slagschaduw

Algemeen

De draaiende rotorbladen van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving

werpen. Deze zogenoemde slagschaduw kan onder bepaalde omstandigheden hinderlijk zijn doordat

ze ervaren wordt als flikkering. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie en

de intensiteit van de flikkering en de blootstellingduur. De afstand van de blootgestelde locatie tot de

turbine, de stand van de zon en het al dan niet draaien van de turbine zijn daarbij bepalende

aspecten.

In artikel 3.14, vierde lid van het Activiteitenbesluit wordt voor wat betreft het voorkomen of

beperken van slagschaduw aangegeven dat de voorgeschreven maatregelen in de Activiteitenregeling

worden toegepast. In artikel 3.12, eerste lid van de Activiteitenregeling is aangegeven onder welke

omstandigheden een windturbine voorzien moet zijn van een automatische stilstandvoorziening en

aan welke eisen de automatische stilstandvoorziening moet voldoen.

Beoordeling

De schaduweffecten van het in werking zijn van de windturbines binnen de inrichting Oostermoer zijn

onderzocht en vastgelegd in het rapport ‘Onderzoek akoestiek en slagschaduw windpark DDM-OM

deelgebied OM’ met kenmerk 715012, d.d. 5 september 2015 van Pondera Consult. Dit rapport is als

bijlage 3 bij de aanvraag gevoegd.

Resultaten en maatregelen

De jaarlijkse hinderduur is berekend bij een groot aantal woningen in de directe omgeving van de

inrichting Oostermoer. Voor een aantal maatgevende woningen zijn de resultaten van deze

berekeningen opgenomen in tabel 3.1 van het rapport. In deze tabel zijn de maatgevende woningen

gepresenteerd waar de hinderduur meer dan 0 uur per jaar is.

Bij alle in voornoemde tabel opgenomen woningen treedt jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder

op.

In het rapport wordt een voorgestelde norm aangehouden van 6 uur slagschaduwhinder per jaar. Een

stilstandsvoorziening op een windturbine is niet noodzakelijk als de slagschaduwhinder lager is dan

deze 6 uur per jaar.

Page 26: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 26 van 37

Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit en -regeling. Hierin is opgenomen

dat op 17 dagen per jaar de hinderduur van zonsopgang tot zonsondergang meer dan 20 minuten mag

bedragen en op alle overige dagen in het jaar de hinderduur door slagschaduw minder dan 20

minuten mag bedragen. Opgeteld kan de norm uit het Activiteitenbesluit derhalve een langere

slagschaduwduur opleveren dan 6 uur per jaar.

Om te voldoen aan de wettelijke norm zullen de voor de normoverschrijding relevante windturbines

van het windpark worden uitgerust met een (automatische) stilstandsvoorziening. In de

turbinebesturing worden hiervoor blokken van dagen en tijden geprogrammeerd waarin de rotor

wordt gestopt omdat er dan slagschaduw valt op woningen waar de turbine bijdraagt aan een

overschrijding van de norm. Hierbij wordt overigens gebruik gemaakt van een zonneschijnsensor

(onderdeel van het systeem voor de stilstandregeling) waardoor een windturbine binnen de

geprogrammeerde tijden alleen stopt indien ook tegelijkertijd de zon schijnt.

Deze maatregel is technisch goed toepasbaar en wordt derhalve door de initiatiefnemers getroffen.

Resultaat van de stilstandvoorziening is dat voldaan wordt aan de voorschriften uit het

Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor slagschaduwhinder.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat uit het rapport blijkt dat, met toepassing van de voorgestelde

automatische stilstandvoorziening, de inrichting Oostermoer voldoet aan de gestelde eisen in artikel

3.12 van de Activiteitenregeling.

Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor

het aspect slagschaduw overleggen aan het bevoegd gezag.

3.9. Licht(schittering)

In het Activiteitenbesluit is bepaald dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van

lichtschittering bij het in werking hebben van een windturbine zoveel mogelijk moet worden

voorkomen of worden beperkt door toepassing van niet reflecterende materialen of coatinglagen op

de betreffende onderdelen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN-EN-ISO

2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.

In de aanvraag is opgenomen dat het windturbinetype dat gerealiseerd zal worden in alle gevallen

voorzien zal worden van een anti-reflecterende coating. Door uitvoering te geven aan deze

maatregelen is het voorkomen van lichtschittering afdoende gewaarborgd. Wij zien dan ook geen

aanleiding tot het stellen van maatwerk.

In verband met de luchtvaartveiligheid heeft Nederland zich verbonden aan het Verdrag van Chicago.

In ICAO Annex 14 zijn afspraken onder het verdrag gemaakt ten aanzien van de markering van

obstakels door middel van obstakelverlichting. De richtlijnen in deze annex vereisen markering van

objecten die hoger zijn dan 150 m zoals hier het geval is. Aanbevolen wordt om dit te doen door

middel van obstakelverlichting. Deze aanbeveling wordt algemeen in Nederland toegepast.

Page 27: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 27 van 37

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controleert of wordt voldaan aan de richtlijnen.

In afstemming met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ILT is een verlichtingsplan

opgesteld. Dit verlichtingsplan is als bijlage toegevoegd aan het inpassingsplan. Hierin is opgenomen

dat de rode nachtverlichting vastbrandend zal zijn in plaats van knipperend en dat bij helder zicht de

verlichting gedimd kan worden. De verlichting is slechts als puntbron zichtbaar en leidt niet tot

aanlichting van de nachtelijke hemel (skyglow). In overleg met IenM en ILT kan in het geval van

bijvoorbeeld nieuwe technieken of minder strenge richtlijnen een nieuw verlichtingsplan worden

opgesteld op grond waarvan eventuele zichthinder voor de omgeving nog verder kan worden beperkt.

3.10. Geur

De aanvraag is ingediend voor het oprichten, inwerking hebben en bouwen van een windturbinepark.

De inrichting zal op geen enkele wijze zorgen voor enige vorm van geurhinder. In de vergunning zijn

daarom geen voorschriften met betrekking tot dit aspect opgenomen.

3.11. Lucht

Het algemene beleid is gericht op het terugdringen van emissies naar de lucht die veroorzaakt worden

door vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

(Wabo) en op het halen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). In de bijlage

behorende bij het Mor is de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) aangewezen als nationaal BBT-

document waaraan getoetst dient te worden.

Vanuit de inrichting vinden geen emissies van stoffen naar de lucht plaats. Toetsing aan de NeR is

derhalve niet aan de orde. Gelet op voorgaande zijn geen voorschriften voor het aspect lucht

opgenomen in deze vergunning.

3.12. Verruimde reikwijdte

Aspecten ten aanzien van de verruimde reikwijdte van de Wabo, die hiervoor niet zijn behandeld, zoals het waterverbruik en beperking van verkeer en vervoer zijn op de onderhavige inrichting naar ons oordeel niet relevant. 3.13. Monitoring

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling is voorgeschreven dat in het kader

van de monitoring de jaargemiddelde waarde voor geluid moet worden berekend en beschikbaar

moet worden gesteld aan het bevoegd gezag. Het Activiteitenbesluit biedt geen basis voor nadere

regeling via een maatwerkvoorschrift. Gelet hierop zijn geen voorschriften voor monitoring van geluid

opgenomen in deze vergunning.

Page 28: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 28 van 37

4. OVERWEGINGEN BOUWEN

Zoals aangegeven heeft een selectie van het definitief te plaatsen merk en type windturbine nog niet

plaatsgevonden. Er wordt daartoe in de aanvraag een bandbreedte gegeven van de maximale en de

minimale turbineafmetingen en de maximale afmetingen van de fundering. De minimale en maximale

turbineafmetingen bedragen voor wat betreft de ashoogte respectievelijk 119 meter en 145 meter.

De rotordiameter bedraagt respectievelijk 112 meter en 131 meter. De maximale fundatiebreedte

bedraagt 26 meter. De aanvraag is beperkt tot de definitieve constructieve hoofdopzet van de

windturbines en de fundatie. Door de aanvrager is verzocht om de verder benodigde gegevens

voorafgaand aan de bouw te mogen aanleveren. Op dit punt zijn voorschriften aan de vergunning

verbonden.

Verder biedt de aanvraag inzicht in de kleur, de maatvoering en de gezichtsbepalende delen van de

windturbines. Op deze basis heeft toetsing plaatsgevonden.

4.1. Rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer

De aanvraag is overeenkomstig artikel 3.35, lid 7 jo. artikel 3.30, lid 3, van de Wro getoetst aan het

rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer dat gelijktijdig met deze vergunning in

voorbereiding is. De aanvraag is hiermee in overeenstemming.

4.2. Welstand

Wij zijn van oordeel dat het uiterlijk van de windturbines waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel

op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet

in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Er is sprake van een vormgeving, materiaalkeuze en kleurstelling welke gangbaar is voor windturbines

aangezien deze grotendeels voortvloeien uit de aard van de functie welke deze bouwwerken dienen te

vervullen. Mede gelet op de omvang en het aantal te realiseren windturbines zullen deze een

structurerend element in het landschap vormen.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in het kader van het inpassingsplan voor wat betreft de

positionering in de omgeving en ten opzichte van omliggende objecten en bestaande landschappelijke

structuren advies is uitgebracht door de Rijksadviseur voor het landschap. Daarop is door het voltallige

college van Rijksadviseurs een landschappelijke visie opgesteld (kenmerk RBM-20140325, d.d. 25

maart 2014). Geen van de onderzochte opties voldoet volledig aan het advies van het college van

Rijksadviseurs, vanwege de ligging van deelgebied Oostermoer. Vanuit het MER en het VKA onderzoek

is, na afweging van alle belangen, door de minister van Economische Zaken een inrichtingsprincipe

aangegeven. Dit principe is bij brief van 9 februari 2015 aan alle betrokkenen (gemeenten, provincie

en initiatiefnemers) gecommuniceerd. Op basis van deze brief is het inrichtingsprincipe en daarmee

voorkeursalternatief 3 als uiteindelijke voorkeursalternatief gekozen.

4.3. Bouwbesluit 2012

Page 29: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 29 van 37

De aanvraag en de daarbij ingediende stukken zijn getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Naar ons

oordeel is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de bouwwerken zullen kunnen worden

gerealiseerd conform de van toepassing zijnde voorschriften.

4.4. Brandveiligheid

In elke gondel is een brandblusser met CO2 aanwezig voor tijdens onderhouds- en

reparatiewerkzaamheden, al dan niet meegenomen door het dienstdoende personeel. Ook is onderin

de turbinevoet een brandblusser aanwezig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er geen sprake is

van opslag van brandbare en/of gevaarlijke stoffen.

4.5. Bouwverordening

De aanvraag en de daarbij ingediende stukken zijn getoetst aan de gemeentelijke bouwverordening.

Naar ons oordeel is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan de van

toepassing zijnde voorschriften.

Page 30: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5
Page 31: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 31 van 37

Procedure en samenhangende besluiten

Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor Windpark De Drentse Monden - Oostermoer.

Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing (zie hoofdstuk 1).

De minister van EZ heeft een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor Windpark De

Drentse Monden - Oostermoer bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het inpassingsplan en

andere besluiten als volgt voorbereid:

op 3 maart 2016 en 14 maart 2016 is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp

gepubliceerd in de Staatscourant; kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-

huisbladen en regionale dagbladen;

op 2 maart 2016 is door de Minister van EZ een ontwerp van het besluit gezonden aan de in de

verzendlijst opgenomen partijen;

het ontwerp van het besluit heeft van 4 maart 2016 tot en met 20 april 2016 ter inzage gelegen bij

de gemeente Aa en Hunze, Spiekersteeg 1, 9461 BH Gieten, de gemeente Borger-Odoorn,

Hoofdstraat 50, 7875 AD Exloo en de gemeente Stadskanaal, Raadhuisplein 1, 9501 SZ

Stadskanaal;

er zijn diverse spreekuren georganiseerd in de regio, op 21, 22, 29 en 30 maart en op 6, 7 en 12

april 2016, waarbij de mogelijkheid werd geboden mondeling zienswijze naar voren te brengen.

Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening

worden dit besluit en de andere besluiten gelijktijdig door de minister van EZ bekendgemaakt. Tevens

doet de minister van EZ daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en

regionale dagbladen en langs elektronische weg. Eerdere insprekers en grondeigenaren en beperkt

gerechtigden op die gronden worden persoonlijk geïnformeerd.

Rechtsmiddelen

Belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit kunnen

tegen dit besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus

20019, 2500 EA, Den Haag. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en

vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd. Een belanghebbende

die redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht op het

ontwerp van het desbetreffende besluit kan ook beroep instellen.

Op dit besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de belanghebbende in het

beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Na afloop van de

termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Het wordt

aanbevolen in het beroepschrift te vermelden dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.

Verzendlijst Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan:

Windpark Oostermoer Exploitatie B.V., de heer D. Truijens

Pondera Consult, de heer J.F.W. Rijntalder

het College van Burgemeester en Wethouders van Aa en Hunze (digitaal)

het College van Gedeputeerde Staten van Drenthe (digitaal)

het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. mevrouw S.N.M. van Dijk (digitaal)

Page 32: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 32 van 37

het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. de heer A.M. Bruin (digitaal,

[email protected])

het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. mevrouw I.K. Post (digitaal, [email protected])

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Bureau Energieprojecten, t.a.v. de heer M.P.J.M.

Janssen, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

Page 33: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 33 van 37

BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN

1. Algemene voorschriften

1.1 Inrichting in werking conform aanvraag

1.1.1 De inrichting mag alleen in werking zijn overeenkomstig de hierna volgende voorschriften

alsmede de beschrijving in de vergunningaanvraag (inclusief de aanvullende informatie en

bijlagen behorende bij de aanvraag met OLO nummer 1961171). Daar waar de beschrijving in

de aanvraag en de voorschriften met elkaar in strijd zijn, zijn de voorschriften bepalend.

1.2 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid

1.2.1 Binnen de inrichting moet ter plaatse van iedere windturbine een overzichtelijke en actuele

plattegrond aanwezig zijn waarop de installaties en functies zijn aangegeven.

1.2.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.

1.2.3 De windturbines moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van

calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen de inrichting mogen

geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die voor het

elektriciteitsopwekkingsproces nodig zijn, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen.

1.3 Instructies

1.3.1 De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren

over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van

toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Er moet steeds voldoende, kundig personeel

bereikbaar en beschikbaar zijn om in geval van calamiteiten te kunnen ingrijpen.

1.3.2 De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het

bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen

voorschriften.

1.4 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder

De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk

naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens

plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact

kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de

wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.

1.5 Bedrijfsbeëindiging

1.5.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle

aanwezige stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de – te beëindigen-

Page 34: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 34 van 37

activiteiten, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in

overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.

1.5.2 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van

(een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden

gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en

nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag

worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud

worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.

2. Afvalstoffen

2.1 Algemeen

2.1.1 Binnen de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen moeten naar

soort gescheiden worden gehouden en worden afgevoerd naar een daartoe bestemde inrichting. Het afvoeren moet geschieden met inachtneming van de van toepassing zijnde regelgeving en zodanig dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.

2.1.2 Binnen de inrichting mogen geen gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen worden

opgeslagen. 2.1.3 De vergunninghouder dient de hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen die in de inrichting vrij

kunnen komen zo veel mogelijk te beperken.

3. Bouwen

3.1 Uitvoering werkzaamheden en realisatie plan

Het bouwen dient, met inachtneming van de hierbij gegeven voorschriften, te worden

uitgevoerd overeenkomstig de stukken die deel uitmaken van deze beschikking. 3.2 Schriftelijke kennisgevingen

Er moet ten minste 2 dagen van tevoren schriftelijk kennis worden gegeven van: a) verandering van het adres van degene onder wiens leiding het werk wordt uitgevoerd;

b) de aanvang van de werkzaamheden, ontgravingswerkzaamheden daaronder begrepen;

c) de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen

daaronder begrepen;

d) het gereed zijn voor ingebruikgeving of ingebruikneming van het bouwwerk of een

gedeelte daarvan;

e) in afwijking hiervan: de aanvang van het storten van beton, tenminste een werkdag van

tevoren.

De schriftelijke kennisgevingen dienen gericht te worden aan de minister van Economische Zaken en tevens te worden ingediend via het Omgevingsloket.

3.3 Aanvullende gegevens

3.3.1 Aanlevering

Page 35: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 35 van 37

De onderstaand opgesomde gegevens dienen, op grond van artikel 2.7 van de Mor, uiterlijk binnen een termijn van 3 weken voor de start van de uitvoering ter goedkeuring aan de minister van Economische Zaken te worden overlegd. Constructiegegevens Gegevens ten aanzien van: a) de definitieve turbinekeuze (typenummer);

b) belastingen en belastingcombinaties (gewichtsberekening, sterkte en stabiliteit) van

constructieve delen en alsmede het gehele bouwwerk;

c) uiterste grenstoestand en onderdelen van de bouwconstructie;

d) funderingsadvies en sonderingen;

e) palenplan;

f) wapeningstekeningen en berekeningen funderingsconstructie;

g) wapeningstekeningen en berekeningen van de betonnen onderdelen van de mast (indien

van toepassing);

h) tekeningen en berekeningen van stalen constructieonderdelen;

i) tekeningen en berekeningen van de verankeringen.

Brandveiligheid en installaties

Gegevens ten aanzien van: a) weerstand tegen bezwijken bij brand;

b) gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het

bouwwerk toegepaste installaties, met name de wijze van verwarming, koeling en

luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type

brandveiligheidsinstallatie;

c) gegevens en bescheiden over de eventuele noodstroomvoorziening en -verlichting.

Gebruik

Gegevens ten aanzien van: a) de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);

b) draairichting beweegbare constructieonderdelen;

c) de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;

d) de brandcompartimentering en vluchtrouteaanduiding;

e) de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;

f) de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de

afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per

gebruiksfunctie;

g) een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop

aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van

bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;

h) gegevens en bescheiden over gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen ten behoeve

van veilig onderhoud middels de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012.

Bodem Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 ter bepaling van de milieuhygiënische

kwaliteit van bodem en grond binnen de inrichting.

Page 36: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 36 van 37

Geluid, slagschaduw en externe veiligheid

Een totaalrapportage dan wel één of meer separate rapportages met de resultaten van het

uitgevoerde onderzoek naar de effecten vanwege het definitieve windturbinetype op de

omgeving voor de aspecten geluid, slagschaduw en externe veiligheid.

3.4 Wijze van indienen

De in voorschrift 3.3 genoemde stukken en gegevens dienen tevens (digitaal) via het

Omgevingsloket Online te worden ingediend. De start van de uitvoering van de betreffende

bouwactiviteit (of gedeelte daarvan) mag niet eerder plaatsvinden dan nadat door de minister

van Economische Zaken schriftelijk goedkeuring is verleend.

3.5 Lijnopstelling

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.1 onder d van inpassingsplan Windpark de Drentse

Monden - Oostermoer dient per lijnopstelling de rotordiameter, bouwhoogte en uiterlijke

verschijningsvorm van de gondels hetzelfde te zijn.

Page 37: Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015 Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5

Beschikking - deelgebied OM

Pagina 37 van 37

BIJLAGE 2 BEGRIPSBEPALINGEN

In onderstaande opsomming zijn enkel definities opgenomen welke aan bod komen in de

voorschriften en zekerheidshalve een nadere toelichting verdienen. Opgemerkt wordt dat de overige

relevante definities aansluiten bij het geldende wettelijke kader.

Afvalpreventie

Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter

vermindering van de hoeveelheden afvalstoffen (al dan niet via het hergebruik van producten of de

verlenging van de levensduur van producten), de negatieve gevolgen van de geproduceerde

afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid of het gehalte aan schadelijke stoffen in

materialen en producten.

Afvalstoffen

Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te

ontdoen of zich moet ontdoen.

Gevaarlijke afvalstoffen

Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke

eigenschappen bezit.

NEN-norm

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.

Windturbine

Een installatie voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.