Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A...
Transcript of Besluit omgevingsvergunning...Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015 Bijlage 2_4 A0-3112330A...
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 1 van 37
Besluit omgevingsvergunning
Aanvraagnummer: OLO-1961171
Aanvrager: Windpark Oostermoer Exploitatie B.V.
Dorpsstraat 61, 9658 PH, Eexterveen
Correspondentieadres: Dorpsstraat 61
9658 PH Eexterveen
Locatie: Diverse kadastrale percelen
Onderwerp: Omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid onder a en e van de
Wabo
Datum: 22 september 2016
Status: Definitief
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 2 van 37
INHOUDSOPGAVE
1. PROCEDURELE ASPECTEN ................................................................................................................ 4
1.1. Gegevens aanvrager ................................................................................................................ 4
1.2. Projectbeschrijving .................................................................................................................. 4
1.3. Omschrijving van de aanvraag ................................................................................................. 5
1.4. Huidige vergunningsituatie ...................................................................................................... 6
1.5. Volledigheid van de aanvraag .................................................................................................. 6
1.6. Formele en procedurele aspecten ........................................................................................... 6
1.7. Verklaring van geen bedenkingen ............................................................................................ 8
1.8. Advies over de aanvraag .......................................................................................................... 8
1.9. Zienswijzen .............................................................................................................................. 9
1.10. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning.............................................................. 9
2. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING ................................................................... 11
2.1. Activiteitenbesluit milieubeheer ............................................................................................ 11
2.2. Milieueffectrapportage .......................................................................................................... 11
3. OVERWEGINGEN MILIEU ............................................................................................................... 14
3.1. Toetsingskader ....................................................................................................................... 14
3.2. Afvalstoffen ............................................................................................................................ 15
3.3. Bodem.................................................................................................................................... 17
3.4. Energie ................................................................................................................................... 18
3.5. Externe Veiligheid .................................................................................................................. 19
3.6. Geluid..................................................................................................................................... 21
3.7. Trillingen ................................................................................................................................ 25
3.8. Slagschaduw .......................................................................................................................... 25
3.9. Licht(schittering) .................................................................................................................... 26
3.10. Geur ....................................................................................................................................... 27
3.11. Lucht ...................................................................................................................................... 27
3.12. Verruimde reikwijdte ............................................................................................................. 27
3.13. Monitoring ............................................................................................................................. 27
4. OVERWEGINGEN BOUWEN ........................................................................................................... 28
4.1. Rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer ...................................................... 28
4.2. Welstand ................................................................................................................................ 28
4.3. Bouwbesluit 2012 .................................................................................................................. 28
4.4. Brandveiligheid ...................................................................................................................... 29
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 3 van 37
4.5. Bouwverordening .................................................................................................................. 29
5. BESLUIT .......................................................................................................................................... 30
BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN ................................................................................................................... 33
BIJLAGE 2 BEGRIPSBEPALINGEN ............................................................................................................ 37
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 4 van 37
1. PROCEDURELE ASPECTEN
1.1. Gegevens aanvrager
Op 17 september 2015 is door Pondera Consult B.V. namens Windpark Oostermoer Exploitatie B.V.,
gevestigd aan de Dorpsstraat 61 te Exterveen, een aanvraag ingediend op grond van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (hierna ook: Wabo) voor het oprichten en in werking hebben van 16
windturbines voor de productie van elektrische energie. Deze aanvraag beschouwen wij tevens als een
melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De aanvraag is ontvangen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en
Hunze op 17 september 2015. De ontvangst van de aanvraag is bekend gemaakt op 30 september
2015.
1.2. Projectbeschrijving
De aanvraag is ingediend als onderdeel van een windturbinepark bestaande uit een 50-tal
windturbines in de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze. Het totale vermogen van het windpark
is afhankelijk van het nog te selecteren windturbinetype maar wordt thans voorzien op circa 150 MW.
De windturbines worden geplaatst in het gebied tussen de grens met de provincie Groningen in het
noordoosten, de N378 in het zuiden en de lijn De Hilte / Gasselteboerveen ten westen. Het project is
bekend als ‘Windpark De Drentse Monden – Oostermoer. Het windpark zal zijn opgedeeld in een
viertal inrichtingen waarvoor separaat vergunning is gevraagd.
Onderhavige aanvraag heeft betrekking op de inrichting Oostermoer (ofwel “OM”). De windturbines
binnen de inrichting Oostermoer worden opgesteld in twee haaks op elkaar staande lijnopstellingen
welke zijn gelegen tussen de grens met de provincie Groningen ten noordoosten, de N378 in het
zuiden en de lijn De Hilte - Gasselterboerveen ten westen. De noordelijke lijnopstelling bestaat uit 9
turbines en is gelegen ten westen van de weg Nieuwediep / de provinciegrens, evenwijdig daaraan. De
zuidelijke lijnopstelling bestaat uit 7 turbines en is gelegen tussen de wegen Tweederdeweg en
Gasselterboerveensemond.
Deze aanvraag voor deelgebied Oostermoer is van toepassing op de gronden zoals opgenomen in de
aanvraag. De turbineposities zijn aangeduid met de RD-coördinaten x=253224.7 y=557622.5 (OM1.1),
x=253802.2 y=557824.5 (OM1.2), x=254379.7 y=558026.5 (OM1.3), x=254957.3 y=558228.6 (OM1.4),
x=255575.3 y=558444.8 (OM1.5), x=256319.7 y=558705.2 (OM1.6), x=256914.0 y=558913.2 (OM1.7),
x=255786.8 y=559788.5 (OM-2.1),x=255399.8 y=560153.0 (OM-2.2), x=255026.6 y=560504.5 (OM-
2.3), x=254653.4 y=560856.1 (OM-2.4), x=254280.2 y=561207.6 (OM-2.5), x=253906.9 y=561559.2
(OM-2.6), x=253530.0 y=561914.2 (OM-2.7), x=253168.5 y=562254.7 (OM-2.8) en x=252825.5
y=562577.8 (OM-2.9).
De aanvraag betreft de realisatie van windturbines passende binnen een gegeven bandbreedte. Er
wordt daartoe in de aanvraag een bandbreedte gegeven van de maximale en de minimale
turbineafmetingen, de maximale afmetingen van de fundering en het opgesteld vermogen per
turbine. De minimale en maximale turbineafmetingen bedragen voor wat betreft de ashoogte
respectievelijk 119 meter en 145 meter. De rotordiameter bedraagt respectievelijk 112 meter en 131
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 5 van 37
meter. De maximale fundatiebreedte bedraagt 26 meter. Een selectie van het definitief te realiseren
windturbinetype vindt later plaats op basis van de vergunde bandbreedte. Het opgesteld vermogen
volgt uit deze keuze en wordt thans per turbine voorzien tussen 2,3 en 4,2 MW. De voorziene
bandbreedte van het totaal binnen de inrichting opgestelde vermogen ligt daarmee tussen 36,8 MW
en 67,2 MW.
Een uitgebreide projectbeschrijving is opgenomen in de aanvraag.
Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo
omschreven activiteiten:
Het (ver)bouwen van een bouwwerk;
Het oprichten en in werking hebben van een inrichting.
Gelet op het feit, dat door de aanvrager op 14 september 2015 een separate ontheffing is
aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet (ontvangen door Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland op 14 september 2015) alsmede op 14 september 2015 een aanvraag om vergunning in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ontvangen door Gedeputeerde Staten van Drenthe
op 14 september 2015) is aangevraagd, haken deze toestemmingsstelsels niet aan bij de onderhavige
omgevingsvergunningaanvraag.
Voor het overige is geen sprake van aanhaakplichten op basis van de Provinciale
Omgevingsverordening Drenthe.
1.3. Omschrijving van de aanvraag
De aanvraag bestaat uit de volgende delen:
Aanvraagformulier met OLO nummer 1961171
Bijlage 0 aanbiedingsbrief wabo OM, d.d. 19 september 2015
Bijlage 1 - OM - toelichting – definitief, d.d. 6 september 2015
Bijlage 2_1 A0-3112361A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_2 A0-3112362A blad 1, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112331A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112332A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112333A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112334A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112335A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112336A_pdf, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112337A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112338A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_3 A3-3112339A, d.d. 2 september 2015
Bijlage 2_4 A0-3112330A blad 1, d.d. 2 september 2015
Bijlage 3 715012 AS WP DDM-OM deelparkOM, d.d. 5 september 2015
Bijlage 4_1 Rapport Externe Veiligheid, d.d. 13 juli 2015
Bijlage 4_2 Max effecten EV WP DDMOM, d.d. 11 augustus 2015
Bijlage 5_1 MER DDMOM versie 20150911, d.d. 8 september 2015
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 6 van 37
Bijlage 5_2 MER DDMOM Bijlagen 0 tm 11, d.d. 8 september 2015
Bijlage 5_3 MER DDMOM Bijlagen 12 tm 23, d.d. 8 september 2015
Bijlage 6_1 ArcheoPro Rapport 20150904, d.d 4 september 2015
Bijlage 6_2 ArcheoPro booronderzoek, d.d. 4 september 2015
Bijlage 6_3 ArcheoPro kart_booronderzoek, d.d. 20 augustus 2015
Bijlage 7 Machtiging Pondera WP OM, d.d. 15 juni 2015
In aanvulling op de aanvraag zijn de volgende aanvullingen ingediend op 28 januari 2016:
2015 12 18 Aanvulling MER WP DDM-OM, d.d. 18 december 2015
2016 01 28 aanvulling Wabo OM, d.d. 8 januari 2016
1.4. Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op de oprichting en het in werking hebben van een nieuwe inrichting. Er
is nog niet eerder een omgevingsvergunning milieu of bouwen verleend of een melding in het kader
van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend voor de betrokken inrichting.
1.5. Volledigheid van de aanvraag
De aanvraag is getoetst aan de indieningsvereisten uit de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor)
en op inhoud beoordeeld. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een
goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan
ook in behandeling genomen.
Volgens artikel 2.7, eerste lid van de Wabo, dient de aanvrager ervoor zorg te dragen dat een
aanvraag betrekking heeft op alle in artikel 2.1 van de Wabo genoemde vergunningplichtige aspecten
van de voorgenomen activiteit. Gebleken is dat alle onlosmakelijke onderdelen zijn aangevraagd.
1.6. Formele en procedurele aspecten
Bevoegdheid
In artikel 9b, lid 1, onder a van de Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat op de besluitvorming voor een
project als het onderhavige de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35, lid 1, onder c, van de
Wet ruimtelijke ordening (hierna ook: Wro) van toepassing is. De minister van Economische Zaken is
hierbij aangewezen als coördinerende instantie in de zin van artikel 3.35, lid 3, van de Wro. De
rijkscoördinatieregeling maakt een gecoördineerde voorbereiding van de voor de verwezenlijking van
het project benodigde uitvoeringsbesluiten mogelijk, in dit geval het rijksinpassingsplan en de vereiste
omgevingsvergunningen (artikel 3.35, lid 1, Wro). De onderhavige aanvraag is ingediend in het kader
van rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer (hierna: inpassingsplan) en kan worden
aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 3.35, lid 1, onder b, van de Wro.
In lijn hiermee heeft de aanvraag geen betrekking op de activiteit planologisch afwijken (artikel 2.1, lid
1, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna ook: Wabo), maar alleen op het bouwen
(artikel 2.1, lid 1, onder a, Wabo) en het oprichten van een inrichting (artikel 2.1, lid 1, onder e, Wabo).
De aangevraagde activiteiten vallen voor wat betreft het aspect milieu onder categorie 20.1, onder a,
sub 1°, onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) en ook voor wat betreft
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 7 van 37
de activiteit bouwen is het college van burgemeester en wethouders het primair aangewezen bevoegd
gezag.
Voor het in behandeling nemen van onderhavige aanvraag heb ik, de minister van Economische Zaken,
overeenkomstig artikel 3.35, lid 3 Wro, de medewerking gevorderd van het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente Aa en Hunze en gevraagd om uiterlijk op 24 november 2015 te
beslissen. Het college heeft niet beslist binnen de aangegeven termijn.
Om die reden hebben wij, de ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu
krachtens de ons op grond van het bepaalde in artikel 3.36, lid 1, van de Wro toegekende
bevoegdheid onderhavige beslissing genomen. Op 16 december 2015 hebben wij aan het college
aangekondigd de bevoegdheid om een beslissing te nemen op onderhavige aanvraag over te nemen.
Overeenkomstig artikel 3.36, lid 1, tweede volzin van de Wro is hierover op 27 november 2015
telefonisch contact geweest tussen de heer drs. J.M.C. Smallenbroek (directeur Energie en Omgeving)
en de heer C. Lambert (wethouder gemeente Aa en Hunze).
Vergunningplicht
Blijkens categorie 20.1, onder a, sub 1°, onderdeel C van bijlage I bij het Bor is wat betreft het aspect
milieu in beginsel geen sprake van een vergunningplicht, maar van een situatie waarop artikel 2.1, lid
3, van de Wabo van toepassing is. Bij de mededeling als bedoeld in artikel 7.16, lid 1 Wet milieubeheer
(hierna: Wm) heeft de initiatiefnemer evenwel verklaard dat een milieueffectrapport zal worden
opgesteld (artikel 7.16, lid 3 Wm). Om die reden is artikel 7.18 onder b, van de Wm van toepassing en
valt de met onderhavige aanvraag voorgenomen activiteit, gelet op artikel 2.2a, lid 1, onder a, van het
Bor, niet onder artikel 2.1, lid 1, onder i, van de Wabo, maar is, ingevolge bijlage 1, onderdeel B, artikel
1, onder b, van het Bor, onderhavige activiteit vergunningplichtig in de zin van artikel 2.1, lid 1, onder
e, van de Wabo.
Nu zich geen van de situaties voordoet als bedoeld in bijlage 2 bij het Bor is verder sprake van een
vergunningplicht op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo.
Op grond van artikel 47a van de Natuurbeschermingswet 1998 is sprake van een zogenaamde
aanhaakplicht op het moment dat een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, tenzij
voor het project al eerder een separate aanvraag om vergunning of ontheffing in de zin van de
Natuurbeschermingswet 1998 is aangevraagd. Dat is in de onderhavige situatie het geval. Door de
aanvrager is op 14 september 2015 een separate ontheffing aangevraagd in het kader van de Flora- en
faunawet (ontvangen door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op 14 september 2015). Op 14
september 2015 is een aanvraag om vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998
ingediend (ontvangen door Gedeputeerde Staten van Drenthe op 14 september 2015).
Procedure
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in combinatie met artikel 3.31 van de Wro
van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die onder de Rijkscoördinatieregeling vallen. Dat
betekent onder andere dat de besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen.
Dit geldt ook voor besluiten waarvoor zonder rijkscoördinatieregeling afdeling 3.4 van de Awb niet van
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 8 van 37
toepassing zou zijn. De procedure behelst onder meer dat van een besluit eerst een ontwerp ter
inzage wordt gelegd, voordat een definitief besluit wordt genomen.
In de rijkscoördinatieregeling is eveneens bepaald dat de aangewezen minister voor alle besluiten
gezamenlijk toepassing kan geven aan de artikelen 3:11, eerste lid en 3:12 van de Awb. Dat wil in dit
geval zeggen dat de Minister van Economische zaken zorg draagt voor kennisgeving en ter
inzagelegging van de besluiten die nodig zijn voor windpark De Drentse Monden en Oostermoer.
Crisis- en herstelwet
Gelet op het feit dat er sprake is van ‘ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden
krachtens afdeling 3.5 Wro’ is afdeling 2 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit op grond van
het bepaalde in artikel 1.1., eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I bij de
Crisis- en Herstelwet.
Dit brengt onder meer met zich mee dat:
de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van
de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;
dat een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens het publiekrecht is
ingesteld of bestuursorgaan niet tegen het besluit in beroep kan gaan;
dat een beroepschrift niet-ontvankelijk is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het
indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk).
In artikel 7o, lid 1, van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet is bepaald, dat aan de gronden voor
de realisering van Windpark De Drentse Monden en Oostermoer een voorlopige bestemming van
maximaal 30 jaar kan worden toegekend voor het bouwen en in werking hebben van de windturbines,
mits deze wordt vastgesteld uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van (dit onderdeel van) het besluit.
In het inpassingsplan is een voorlopige bestemming toegekend aan de locaties waar de windturbines
zijn voorzien voor een periode van 30 jaar. Derhalve dient deze omgevingsvergunning eveneens te
worden verleend voor een periode van 30 jaar.
1.7. Verklaring van geen bedenkingen
Aangezien sprake is van een inpassingsplan, is er geen sprake van een vergunning in de zin van artikel
2.1, lid 1, onder c, van de Wabo. Om die reden is geen verklaring van geen bedenkingen gevraagd van
de gemeenteraad.
1.8. Advies over de aanvraag
In het kader van dit project is de commissie welstand van de gemeente Aa en Hunze verzocht advies
uit te brengen. De commissie van de gemeente Aa en Hunze heeft geen advies uitgebracht ten
aanzien van deelgebied Oostermoer. De welstandsnota van de gemeente Aa en Hunze geeft geen
aanleiding tot aanpassing van de vergunningvoorschriften.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 9 van 37
1.9. Zienswijzen
Naar aanleiding van de publicatie van de kennisgeving en de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten
van de eerste fase voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer zijn zienswijzen over de
ontwerpbesluiten naar voren gebracht. In de nota van beantwoording zijn zowel de zienswijzen
behandeld die betrekking hebben op alle ontwerpbesluiten als de zienswijzen die inrichting specifiek
zijn.
De nota van beantwoording maakt, voor zover de zienswijzen zich richten tegen het ontwerp van
onderhavig besluit, onderdeel uit van het besluit. In de nota van beantwoording is aangegeven of de
zienswijzen aanleiding geven om het onderhavige besluit aan te passen.
1.10. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpvergunning
In de beschikking zijn ten opzichte van de ontwerpbeschikking een aantal wijzigingen aangebracht.
Deze wijzigingen zijn onderstaand nader toegelicht en/of opgenomen in de nota van beantwoording.
1. Crisis-en herstelwet
In paragraaf 1.6 een korte beschrijving opgenomen met betrekking tot de doorwerking van de Crisis-
en herstelwet op de procedure.
2. Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
In paragraaf 2.2 is het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 9 juni 2016 toegelicht.
3. Obstakelverlichting
Paragraaf 3.9, welke onder ander betrekking heeft op obstakelverlichting, is aangepast. In overleg met
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is door
initiatiefnemer een verlichtingsplan opgesteld. Realisatie is geborgd door middel van het
inpassingsplan.
4. Monitoring
In paragraaf 3.13 is nader onderbouwd waarom in de vergunning geen voorschriften zijn opgenomen
ten aanzien van monitoring van geluid.
5. Inrichting in werking conform aanvraag
In hoofdstuk 1 van bijlage 1 (voorschriften) is opgenomen dat de inrichting alleen in werking mag zijn
overeenkomstig de voorschriften alsmede de beschrijving in de vergunningaanvraag en daarbij
behorende bescheiden. De voorschriften prevaleren daarbij boven de aanvraag.
6. Effectbeoordeling geluid, slagschaduw en externe veiligheid
In het akoestisch rapport bij de aanvraag en in de aanvulling op de aanvraag is vermeld dat het
definitieve windturbinetype nog niet bekend is. In het akoestisch rapport is uitgegaan van een
akoestisch worst case windturbinetype. Dit in de zin dat na de keuze voor het uiteindelijke definitieve
windturbinetype de inrichting, zo wordt in het akoestisch rapport en in de aanvulling op de aanvraag
aangegeven, geen grotere geluidbelasting op de omliggende woningen van derden zal veroorzaken
dan in het akoestisch rapport is berekend.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 10 van 37
Gelet op het feit dat het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag deel uitmaken van de
vergunning is hiermee gewaarborgd dat, indien het definitieve windturbinetype bekend is, de
geluidbelasting op de omgeving met dit type turbine niet groter zal zijn dan is aangevraagd. Voor de
goede orde zij hierbij vermeld dat de aanvraag voldoet aan de relevante geldende geluidgrenswaarden
uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In de aanvraag is in tabel 5.1 evenwel aangegeven dat uiterlijk 3 weken voor de start van de bouw, bij
het bekend zijn van het definitieve windturbinetype, door de vergunninghouder, een
‘Effectbeoordeling geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor definitieve turbine’ aan het bevoegd
gezag zal worden aangeboden. In de aanvulling op de aanvraag is aangegeven dat de
effectbeoordeling geluid in de vorm van een rapportage zal geschieden.
Omwille van de eenduidigheid en gelet op de diverse zienswijzen op dit punt is voorschrift 3.3 ten
opzichte van de ontwerp omgevingsvergunning aangevuld. Door deze aanvulling is nu ook via de
voorschriften geborgd, dat vergunninghouder voorafgaande aan de bouw een totaalrapportage dan
wel één of meer separate rapportages met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek naar de
effecten vanwege het definitieve windturbinetype op de omgeving voor de aspecten geluid,
slagschaduw en externe veiligheid moet overleggen aan het bevoegd gezag. Daarmee kan nog
voorafgaande aan de bouw inzichtelijk worden gemaakt, dat aan de geldende normen uit het
Activiteitenbesluit voor deze milieuaspecten wordt voldaan.
7. Lijnopstelling
Naar aanleiding van de zienswijzen op dit punt is in hoofdstuk 3 van de voorschriften voor de
duidelijkheid voorschrift 3.5 toegevoegd op grond waarvan het aanzicht van de windturbines per
lijnopstelling hetzelfde dient te zijn. Dit voorschrift is overeenkomstig het inpassingsplan.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 11 van 37
2. SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING
2.1. Activiteitenbesluit milieubeheer
In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats
kunnen vinden, algemene regels opgenomen. In dat geval hebben de voorschriften uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling rechtstreekse werking voor de betrokken
activiteiten en mag er op het betreffende onderdeel geen voorschrift meer worden opgenomen in de
omgevingsvergunning. In de omgevingsvergunning mag van het Activiteitenbesluit worden afgeweken
voor zover dat in het Activiteitenbesluit is aangegeven.
De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een zogenoemde type C
inrichting. In de aanvraag zijn activiteiten opgenomen die vallen onder de rechtstreekse werkingssfeer
van het Activiteitenbesluit. Dit houdt in dat moet worden voldaan aan de volgende bepalingen uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling:
Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening;
Paragraaf 3.2.3 In werking hebben van een windturbine.
Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van
toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 van
hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing
kunnen zijn.
De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en
activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. Het
bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende
maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is
aangegeven. In onderhavige vergunning zijn geen maatwerkvoorschriften opgenomen.
2.2. Milieueffectrapportage
Algemeen
De voorgenomen activiteit valt onder categorie 22.2, bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage
(Besluit m.e.r.). Dit betekent dat het bevoegd gezag, gelet op artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit
m.e.r., op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en
richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moeten geven aan een m.e.r. beoordeling als
bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wet milieubeheer als niet kan worden uitgesloten dat de
activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Zoals aangegeven heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om een milieueffectrapport op te stellen. In
het kader van de rijkscoördinatieregeling worden de procedures voor de project - en plan-m.e.r.
gecombineerd en gelijktijdig doorlopen. Het MER moet voldoen aan de artikelen 7.7 (inhoud plan-
MER) en artikel 7.23 (inhoud besluit-MER ofwel project-MER) van de Wet milieubeheer.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 12 van 37
Totstandkoming gecombineerde MER
Het MER is bedoeld om de gevolgen van de voorgenomen activiteiten inzichtelijk te maken. Gelijktijdig
met de aanvraag is het MER ontvangen. Deze maakt, samen met de aanvulling op het MER, onderdeel
uit van de aanvraag voor omgevingsvergunning. De procedure als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet
milieubeheer is doorlopen.
De rijkscoördinatieregeling is van toepassing op de besluitvorming voor windpark De Drentse Monden
- Oostermoer, aangezien sprake is van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame
elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 100 MW. Deze
omgevingsvergunning valt dan ook binnen de reikwijdte van de rijkscoördinatieregeling.
Het bevoegde gezag heeft een openbare kennisgeving gedaan van dit voornemen in de Staatscourant
van 23 juni 2011 (De Drentse Monden; Staatscourant nr. 2011/11122) en in de Staatscourant van 19
januari 2012 (Oostermoer in samenhang met De Drentse Monden; Staatscourant nr. 2012/1122).
De concept Notities reikwijdte en detail(niveau) zijn ter inzage gelegd en er bestond de mogelijkheid
tot het indienen van zienswijzen. Dit heeft plaatsgevonden van 24 juni tot en met 4 augustus 2011 (De
Drentse Monden) en van 20 januari tot en met 1 maart 2012 (Oostermoer in samenhang met De
Drentse Monden).
Het bevoegd gezag raadpleegt de wettelijke adviseurs en de overheidsorganen, zoals gemeenten en
provincie die bij de voorbereiding van het plan moeten worden betrokken, over de inhoud (reikwijdte
en het detailniveau) van het MER. Het raadplegen van de Commissie voor de m.e.r. is in deze fase niet
verplicht en is in dit geval vrijwillig gedaan. De adviezen van de Commissie zijn verschenen op 20
september 2011 en 29 maart 2012.
Het bevoegd gezag heeft op 1 mei 2015 de definitieve Notitie reikwijdte en detailniveau vastgesteld,
waarbij de zienswijzen en opmerkingen vanuit de geraadpleegde bestuursorganen zijn meegenomen.
In een nota van beantwoording is aangegeven welke zienswijzen en opmerkingen op welke wijze zijn
verwerkt in de definitieve Notitie reikwijdte en detailniveau.
Op basis van deze definitieve notitie is de gecombineerde plan- en project-MER opgesteld welke
onderdeel uitmaakt van deze aanvraag.
Opzet MER
In de hoofdstukken 6, (geluid), 7 (slagschaduw), 11 (waterhuishouding en bodem), 12 (veiligheid) en
14 (emissies) zijn de milieueffecten van de ontwikkeling beschreven. Verder is ingegaan op de
aspecten natuur (hoofdstuk 8), landschap (hoofdstuk 9) en cultuurhistorie en archeologie (hoofdstuk
10). Onderzoek naar de diverse (milieu)aspecten heeft plaatsgevonden voor de verschillende
alternatieven.
In hoofdstuk 17 is een beoordeling van het definitieve voorkeursalternatief opgenomen. Daarbij zijn
de milieueffecten als gevolg van het definitieve voorkeursalternatief beoordeeld. Uit deze beoordeling
blijkt dat op diverse aspecten, zoals geluid en slagschaduw, sprake is van normoverschrijding
waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. In hoofdstuk 17 wordt beschreven op welke
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 13 van 37
wijze het voorkeursalternatief is geoptimaliseerd waardoor negatieve milieuaspecten zoveel mogelijk
worden beperkt en er wordt voldaan aan de van toepassing zijnde artikelen uit het Activiteitenbesluit
en de bijbehorende Activiteitenregeling.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de aangevraagde oprichting en in werking zijn van de
inrichting, door toepassing van het voorkeursalternatief en met toepassing van (mitigerende)
maatregelen, niet zorgt voor significante negatieve effecten op de omgeving en de
omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor een nadere inhoudelijke beschouwing van de
milieuaspecten wordt overigens verwezen naar de overwegingen milieu zoals opgenomen in
hoofdstuk 3 van onderhavig document.
Volledigheidshalve wordt nogmaals opgemerkt dat reeds een ontheffing in het kader van Flora- en
faunawet en een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is aangevraagd. Deze
aspecten worden in het kader van deze vergunningaanvraag dan ook niet nader beschouwd.
Advies Commissie m.e.r.
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 18 november 2015 een tussentijds
toetsingsadvies uitgebracht (projectnummer 2553). De Commissie is van oordeel dat het MER de
essentiële informatie bevat voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij een besluit over
de realisatie van het windpark. Wel doet de Commissie een aantal aanbevelingen om informatie toe te
voegen. Deze aanbevelingen zijn overgenomen en door de aanvrager vormgegeven in de aanvulling
MER van 18 december 2015.
Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
Uit het toetsingsadvies van 9 juni 2016 blijkt dat de Commissie van oordeel is dat het hele traject
vanaf de keuze van het veenkoloniale gebied als locatie voor een grootschalig windpark tot de
uitwerking en effectbeschrijving van een voorkeursalternatief gestructureerd, helder en volledig is
beschreven in het MER. De Commissie concludeert dan ook dat de essentiële informatie aanwezig is
om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen.
Conclusie
Het MER voldoet, mede gelet op hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, aan de richtlijnen voor het
MER. Wij zijn van mening dat in het MER voldoende gegevens aanwezig zijn ten aanzien van de keuze
voor het inrichtingsalternatief, de gevolgen voor de omgeving en de gevolgen voor het milieu. Uit het
MER en de daarbij behorende onderzoeken blijkt dat (na mitigerende maatregelen) de aangevraagde
oprichting en het in werking hebben van de inrichting geen significante negatieve gevolgen heeft op
de omgeving en de omgevingsvergunning milieu en bouwen verleend kan worden. Het bevoegd gezag
kan instemmen met de inhoud van het MER.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 14 van 37
3. OVERWEGINGEN MILIEU
3.1. Toetsingskader
Inleiding
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en het in werking hebben van een inrichting als
bedoeld in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder e, van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het
milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft
plaatsgevonden.
Toetsing oprichten
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder a, van de Wabo betrokken;
met de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder b, van de Wabo rekening gehouden;
de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1, onder c, van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die
onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
Best Beschikbare Technieken
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de
vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting
voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij
voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de
inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken
(BBT) worden toegepast.
Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en
bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.
BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13,
vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (RIE). Het vijfde lid verwijst naar BBT-
conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Rie. Het zevende lid verwijst naar de
bestaande BREF’s. Het hoofdstuk uit deze BREF’s waarin de BBT-maatregelen staan (BAT hoofdstuk),
geldt als BBT-conclusies, totdat nieuwe BBT-conclusies zijn vastgesteld.
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het
Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is
tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Regeling
omgevingsrecht.
Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is
aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing zijn, of als de
van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van
de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de BBT zelf vast stellen. Hierbij houdt het
bevoegd gezag in ieder geval rekening met:
de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 15 van 37
de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in
artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken
van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk
zijn beproefd;
de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-
efficiëntie;
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te
voorkomen of tot een minimum te beperken;
de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat
tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.
Concrete bepaling beste beschikbare technieken
Binnen de inrichting is geen sprake van activiteiten uit bijlage 1 van de Richtlijn Industriële Emissies.
Op grond van bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht moet voor het bepalen van BBT voor de
installaties en processen binnen de inrichting aanvullend een toetsing plaatsvinden aan relevante
aangewezen informatiedocumenten over BBT. Bij het bepalen van de BBT heeft het bevoegd gezag
rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1
van de Regeling omgevingsrecht (Mor):
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB)
Met betrekking tot de bepaling van BBT, zijn tevens de relevante aspecten betrokken als genoemd in
artikel 5.4, lid 3, van het Bor.
Conclusie BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften alsmede met
inachtneming van de rechtstreeks werkende regelgeving - aan BBT. Voor de overwegingen per
milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
3.2. Afvalstoffen
Afvalpreventie
Afvalpreventie is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling
kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie bij
bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel
mogelijk moet worden voorkomen of beperkt.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 16 van 37
In de handreiking is aangegeven wanneer afvalpreventie relevant is bij bedrijven. De relevantie wordt
uitgedrukt in ondergrenzen. Deze waarden zijn zodanig gekozen dat bij overschrijding in het algemeen
wordt verwacht dat preventiemaatregelen een bijdrage leveren aan het beperken van de nadelige
gevolgen voor het milieu. Gesteld wordt dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan
25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting
vrijkomt.
In de aanvraag is opgenomen dat enkel sprake is van het ontstaan van (gevaarlijke) afvalstoffen ten
tijde van onderhoud en reparatie. De bovengenoemde grenzen worden niet overschreden. Nadere
eisen met betrekking tot preventie zijn derhalve niet aan de orde.
Afvalscheiding
In hoofdstuk 14 van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding,
waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het
voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door
alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van
elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven
verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat
redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd.
Steeds geldt dat sprake moet zijn van afvalscheiding, tenzij dat “redelijkerwijs niet kan worden
gevergd”. Tabel 14.1 van het LAP geeft een indicatie wanneer afvalscheiding redelijk wordt geacht.
Afhankelijk van de omstandigheden kan afvalscheiding onder de waarden van tabel 14.1 ook redelijk
worden geacht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de afvalstroom geconcentreerd vrijkomt en
eenvoudig te scheiden en gescheiden af te geven is. Daarnaast kan het ook zo zijn dat het bij hogere
dan de in tabel 14.1 genoemde hoeveelheden niet redelijk is om afvalscheiding te verlangen, gezien
de onevenredige belasting die dit voor een bedrijfsspecifieke situatie met zich brengt. Het bevoegd
gezag kan in de vergunning aangeven welke afvalstoffen die binnen de vergunde inrichting vrijkomen,
gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden moeten worden afgegeven.
In de aanvraag is opgenomen dat enkel sprake is van vrijkomende afvalstoffen als gevolg van
onderhoud en reparatie. Deze zullen direct worden afgevoerd door de dienstdoende monteur. In deze
vergunning zijn voorschriften opgenomen voor dit aspect.
Afvalwater
De uitgangspunten voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater zijn
vastgelegd in de Waterwet, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de Instructieregeling
lozingsvoorschriften milieubeheer.
De drie belangen die deze wetten en regeling voor afvalwater voorstaan zijn:
De doelmatige werking van het rioolstelsel en de verwerking van het slib uit dit riool;
De doelmatige werking van de (externe) afvalwaterzuiveringsinstallatie;
De bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.
Binnen de inrichting ontstaan, met uitzondering van schoon hemelwater, geen
(bedrijfs)afvalwaterstromen. Schoon hemelwater afkomstig van niet bodembeschermende
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 17 van 37
voorzieningen wordt afgevoerd naar de bodem en zal hier infiltreren (conform § 3.1.3
Activiteitenbesluit).
Gelet op voorgaande zijn er geen voorschriften opgenomen in deze vergunning betreffende het
aspect afvalwater.
3.3. Bodem
Kader voor bodembescherming
Het preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming (NRB). Het uitgangspunt van de NRB is dat door een combinatie van
voorzieningen en maatregelen (cvm) een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Op basis
van de NRB worden de (voorgenomen) activiteiten beoordeeld en wordt bepaald welke combinatie
van maatregelen en voorzieningen noodzakelijk is om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen.
Daarbij richt de NRB zich op de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten.
Bodembescherming in situaties van calamiteiten wordt in het kader van de NRB niet behandeld. Een
eventuele calamiteitenopvang die onlosmakelijk deel uitmaakt van de installatie, bijvoorbeeld in de
vorm van een tank of opvangbassin, is wel een activiteit waar de NRB in voorziet.
Bodembedreigende activiteiten
Binnen de inrichting vindt geen opslag van bodembedreigende stoffen plaats. De installaties in de
windmolens bevatten echter wel bodembedreigende (vloei)stoffen. Het gaat dan in hoofdzaak om
antivries, koelvloeistof, (hydraulische) olie en vet.
Volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012, paragraaf 4.1) is hier sprake van een
‘gesloten proces of bewerking’. Het uitgangspunt bij een gesloten proces is dat tijdens de gangbare
bedrijfsvoering de stof niet buiten de procesomhulling treedt. In dit geval wordt uitvoering gegeven
aan een cmv met aandacht voor pompen en appendages, een onderhoudsprogramma, systeem
inspectie en algemene zorg.
De installaties bevinden zich in hoofdzaak in de gondel van de windturbine. In het geval dat een
bodembedreigende stof in de gondel onverhoopt vrij mocht komen, wordt deze in de gondel
opgevangen. De gondel heeft voldoende capaciteit om de totale hoeveelheid op te vangen. Indien een
installatie lekt zal dit onmiddellijk worden gesignaleerd doordat er storingen optreden. De systemen
die smeerolie bevatten worden jaarlijks geïnspecteerd en/of vervangen.
De installaties, de opvangvoorziening zijnde de gondel en de betonnen plaat in de torenvoet waar
eventueel een transformator op staat zijn oliedicht. Onder deze voorzieningen bevindt zich overigens
ook nog een betonnen fundament.
Alleen bij eventuele calamiteiten kunnen bodembedreigende stoffen vrijkomen. Indien dit gebeurt zijn
artikel 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de drijver van de
inrichting maatregelen moet treffen om gevolgen te voorkomen c.q. zoveel mogelijk te beperken. Een
calamiteit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Uit de aanvraag blijkt dat voor de bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico
wordt behaald. Omdat het in werking hebben van een windturbine (paragraaf 3.2.3
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 18 van 37
Activiteitenbesluit) is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en de werking van de
inrichting daarmee betrekking heeft op een activiteit zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit zijn in deze vergunning geen nadere voorschriften verbonden aan het aspect
bodem. De bepalingen van hoofdstuk 2 Activiteitenbesluit hebben een rechtstreekse werking.
Bodemonderzoek
Het preventieve bodembeschermingsbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar
bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een verontreiniging of aantasting van de bodem optreedt. Om
die reden is een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Het
nulsituatieonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de daar gebruikte stoffen.
Nulsituatieonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan
de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatieonderzoek na het
beëindigen van de betreffende activiteit.
Het nulsituatieonderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over:
de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte
stoffen en de lokale grondwaterstroming;
de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en
geanalyseerd;
de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties.
De in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling
of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft
plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is.
Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit
moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Conform de aanvraag wordt een nulsituatieonderzoek naar de kwaliteit van de bodem later
aangeleverd. Het uitvoeren van een nulsituatie onderzoek is niet opgenomen als voorschrift in deze
beschikking. Omdat het in werking hebben van windturbines is opgenomen in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit is ook de afdeling 2.4 (Bodem) van het Activiteitenbesluit rechtstreeks van
toepassing. In artikel 2.11 van afdeling 2.4 staat zowel een nulsituatieonderzoek als een
eindsituatieonderzoek voorgeschreven.
3.4. Energie
Om te beoordelen of het energiegebruik van de inrichting relevant is in het kader van
energiebesparing is aansluiting gezocht bij de in de circulaire “energie in de milieuvergunning”
gehanteerde ondergrens. Inrichtingen met een jaarlijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m3
aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet
energierelevant bestempeld.
Binnen de inrichting wordt slechts een kleine hoeveelheid energie gebruikt. Het energieverbruik van
de onderdelen van de installatie, zoals pompen, besturingssystemen en dergelijke bedraagt een fractie
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 19 van 37
van de energie die wordt geproduceerd door de windturbines. Netto vindt geen gebruik van energie
plaats. In de vergunning zijn daarom geen voorschriften ter bevordering van het zuinig gebruik van
energie opgenomen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat afdeling 2.6 (Energiebesparing) van het Activiteitenbesluit
niet van toepassing is op type C inrichtingen.
3.5. Externe Veiligheid
Algemeen
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van
activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). De basis van het huidige risicobeleid is erop gericht
dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer:
het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd;
de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het
groepsrisico).
Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de
risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving. Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op
een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van
een incident, indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden. Het
groepsrisico voegt daar als maatstaf aan toe de verwachte omvang van een ongeval uitgedrukt in het
aantal dodelijke slachtoffers, gegeven de kans op dat ongeval.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende regeling in
werking getreden. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven
met gevaarlijke stoffen vastgelegd. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi.
Besluit risico’s zware ongevallen 2015
In het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) zijn criteria opgenomen om vast te stellen of
een bedrijf een Extern Veiligheidsrapport (EV) moet opstellen. Het Brzo is niet van toepassing op de
inrichting waarvoor vergunning is gevraagd.
Activiteitenbesluit
Overeenkomstig artikel 3.15a, lid 1 van het Activiteitenbesluit mag het plaatsgebonden risico voor een
buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie
van windturbines, niet hoger zijn dan 10-6 per jaar. In artikel 3.15a, lid 2 is bepaald dat het
plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt
door een windturbine of een combinatie van windturbines, niet hoger mag zijn dan 10-5 per jaar. Het
plaatsgebonden risico voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de
risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines.
Voor wat betreft het groepsrisico zijn in relatie tot windturbines geen toetsingswaarden opgenomen
in het Activiteitenbesluit. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een
groepsrisico leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalsscenario’s
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 20 van 37
denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de
windturbine, om het leven kunnen komen.
In het kader van de aanvraag is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid opgenomen. De
resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het document ‘Analyse externe veiligheid Windpark
DDM / OM definitief v3’ (nr. 709022, d.d. 13-07-2015) en in het document ‘Analyse maximale effecten
veiligheid Windpark DDM / OM (nr.709022, d.d. 11-08-2015)’.
Bebouwing
Er zijn in de worst-case benadering geen kwetsbare objecten van derden en beperkt kwetsbare
objecten van derden gelegen binnen de PR 10-6 contouren en dus ook niet binnen de kleinere PR 10-5
contouren voor beperkt kwetsbare objecten. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor
vergunningverlening.
Wegen, waterwegen en spoorwegen
Bij toetsing van het aspect externe veiligheid aan de ligging nabij eigendommen van Rijkswaterstaat
wordt voldaan aan de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over
rijkswaterstaatswerken (Staatscourant 2 juli 2002, nr. 123). Er is geen sprake van
rijks(spoor/water)wegen binnen de identificatieafstand van de windturbines. Voor alle
(spoor/water)wegen die niet in eigendom van Rijkswaterstaat zijn gelden geen algemene normen ten
aanzien van externe veiligheid. De lokale (spoor/water)wegen die zich binnen het invloedsgebied van
de windturbines bevinden zijn wegen met een beperkte gebruiksintensiteit. Hierdoor en door de zeer
kleine kans van het falen van een windturbine en/of het optreden van ijsafslag, wordt geconcludeerd
dat het risico voor passanten op de betreffende wegen door plaatsing van de windturbines
verwaarloosbaar klein is.
Risicovolle inrichtingen
In de aanvraag is sprake van een locatie waarvoor een nadere kansberekening is uitgevoerd ter
bepaling van het additionele risico van de windturbines op de intrinsieke risico’s als gevolg van de
bedrijfsactiviteiten. Het betreft een biovergistingsinstallatie aan de Gasselterboerveenschemond 18.
Op basis van de aanvraag kan geconcludeerd worden dat de risicotoevoeging aan de intrinsieke
faalkans van de installatie als gevolg van de windturbine 1,5% bedraagt. De risicotoevoeging is
hiermee ruim kleiner dan de maximaal aanvaardbare risicotoevoeging van 10% en is daarmee
verwaarloosbaar.
Hoogspanningsnetwerk
Uitgaande van het voorkeursalternatief (worst-case) ligt één windturbine (OM 2.7) binnen de
toetsafstand zoals beschreven in het handboek risicozonering windturbines 2014 (v3.1). Uit de
effectbeoordeling voor deze windturbine blijkt dat de risicotoevoeging als gevolg van mastfalen
maatgevend is over de werpafstand als gevolg van falen bij overtoeren. Het risico op mastfalen is
dusdanig klein ten opzichte van de intrinsieke faalkans van de hoogspanningslijn dat de toegevoegde
faalkans als gevolg van de bouw van deze windturbine acceptabel wordt geacht. TenneT heeft in een
schriftelijke reactie aangegeven dat de toegevoegde faalkans als gevolg van de bouw van de
windturbine zodanig beperkt is dat dit acceptabel wordt geacht. Deze reactie is bij de aanvraag
gevoegd.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 21 van 37
Dijklichamen en waterkering
Er zijn geen te beoordelen dijklichamen en/of waterkeringen aanwezig binnen de inrichting of binnen
de invloedsfeer van de inrichting.
Conclusie aspecten externe veiligheid
Op basis van bovenstaande conclusies vormt de realisatie en werking van de windturbines naar ons
oordeel geen belemmering met het oog op het aspect externe veiligheid. Omdat voorschriften met
betrekking tot externe veiligheid in relatie tot windturbines volgen uit het Activiteitenbesluit zijn in
deze beschikking geen (nadere) voorschriften gesteld.
Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor
het aspect externe veiligheid overleggen aan het bevoegd gezag.
Certificering
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel als mogelijk beperken van risico’s voor de omgeving
en op ongewone voorvallen is in artikel 3.14, lid 5 van het Activiteitenbesluit bepaald dat voldaan
moet worden aan artikel 3.14, lid 1 van de Activiteitenregeling. In artikel 3.14, lid 2 van de regeling is
bepaald dat hier in ieder geval aan voldaan wordt als voor de windturbines een certificaat is afgegeven
door een certificerende instantie waaruit blijkt dat de windturbines voldoen aan deze regels. De
certificerende instantie moet geaccrediteerd zijn voor het afgeven van certificaten (overeenkomstig
de normen als bedoeld in artikel 3.14 lid 1 van de regeling) bij de Raad voor Accreditatie of bij een
accrediterende instantie die erkend is door een andere staat, aangesloten bij de Multilateral
Agreement on European Accreditation of Certification.
In de aanvraag is opgenomen dat het certificaat van de op te richten windturbines uiterlijk drie weken
voor de start van de bouw aan het bevoegd gezag wordt verstrekt. Hiermee wordt bevestigd dat de
turbines zijn ontworpen voor een levensduur van ten minste 20 jaar. De turbines voldoen aan de eisen
die worden gesteld aan de materialen voor wat betreft vermoeiing (zoals metaalmoeheid), vocht
inwerking en corrosie om de levensduur te waarborgen. De veiligheidssystemen zijn zodanig
ontworpen dat de turbines in alle weersomstandigheden veilig kunnen functioneren. Ook in geval van
storingen aan de turbines zorgen de veiligheidssystemen ervoor dat de turbine stil wordt gezet.
Daarnaast kunnen de turbines op locatie handmatig gestopt worden met de aanwezige start/stop
schakelaar en de aanwezige noodstopschakelaars.
Wij zijn van mening dat deze aanpak afdoende is voor het aantonen van naleving van de
veiligheidseisen.
3.6. Geluid
Algemeen
Binnen de inrichting Oostermoer bevinden zich in totaal 16 windturbines in twee lijnopstellingen die
haaks op elkaar staan.
De inrichting Oostermoer alsmede het gebied rondom de inrichting bevinden zich niet in een
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 22 van 37
aangewezen stiltegebied. In het algemeen is het betreffende gebied aan te merken als een agrarisch
gebied.
De windturbines binnen de inrichting produceren geluid als de rotorbladen draaien. Dit geluid is
voornamelijk afkomstig van in werking zijnde rotorbladen en is continue van aard. Kortstondige
relevante verhogingen van het geluidniveau (piekgeluiden) komen niet voor.
De windturbines binnen de onderhavige inrichting vallen onder paragraaf 3.2.3 van het
Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze paragraaf heeft een rechtstreekse werking.
In artikel 3.14a van deze paragraaf zijn geluidnormen opgenomen. Een windturbine of een combinatie
van windturbines moet voldoen aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten
hoogste 41 dB Lnight. Deze normen gelden op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige
terreinen op de grens van het terrein.
Beoordeling
De akoestische gevolgen van het in werking zijn van de windturbines behorende tot de inrichting
Oostermoer zijn onderzocht en vastgelegd in het akoestisch rapport ‘Onderzoek akoestiek en
slagschaduw windpark DDM-OM deelgebied OM’ met kenmerk 715012, d.d. 5 september 2015 van
Pondera Consult, hierna akoestisch rapport. Dit akoestisch rapport is als bijlage 3 bij de aanvraag
gevoegd. Tevens wordt in de aanvulling op de aanvraag nog ingegaan op de akoestisch gevolgen mede
vanwege de tot de inrichting behorende windturbines.
In het akoestisch rapport bij de aanvraag is vermeld dat het definitieve windturbinetype nog niet
bekend is. Derhalve is in het akoestisch rapport voor wat betreft het aspect geluid, in beschouwing
nemend de maximale ashoogte en de maximale rotordiameter, uitgegaan van een akoestisch worst-
case windturbinetype (Vestas V112-3.0 MW). Hierbij wordt opgemerkt dat er derhalve wel
windturbines op de markt zijn die een groter geluideffect op de omgeving tot gevolg zullen hebben.
Echter, de aanvrager heeft er voor gekozen dergelijke windturbines niet te realiseren.
In het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag is verder vermeld dat de inrichting
Oostermoer, na de keuze voor het uiteindelijke definitieve windturbinetype, geen grotere
geluidbelasting op de omliggende woningen van derden zal veroorzaken dan in het akoestisch rapport
is berekend. Het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag maken onderdeel uit van deze
vergunning. Op zichzelf is hiermee in voldoende mate geborgd dat de inrichting Oostermoer, na het
bekend worden van het definitieve windturbinetype, in ieder geval geen grotere geluidbelasting op
omliggende woningen van derden zal veroorzaken dan toegestaan is conform het Activiteitenbesluit.
De inrichting Oostermoer maakt deel uit van het Windpark De Drentse Monden – Oostermoer
(Windpark DDM-OM). Dit windpark bestaat uit in totaal vier inrichtingen. In het akoestisch rapport en
in de aanvulling op de aanvraag wordt (ook) ingegaan op de gecumuleerde geluidbelasting
veroorzaakt door deze vier inrichtingen.
Windturbines niet behorende tot het Windpark DDM-OM, bevinden zich op relatief grote afstand van
de inrichting.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 23 van 37
De dichtstbijzijnde windturbine van het windpark N33 dat in ontwikkeling is, zal op circa 4 kilometer
afstand komen te liggen van de meest nabijgelegen turbine behorende tot Windpark DDM-OM. Alle
overige reeds aanwezige windturbines liggen op afstanden van meer dan 10 kilometer (bijvoorbeeld
Coevorden, Scheemda). Wat betreft eventuele windturbines in Duitsland wordt opgemerkt dat de
Duitse grens op een afstand van minimaal 10 kilometer ligt van het Windpark DDM-OM.
Gelet op het voorstaande hoeft derhalve niet te worden gevreesd voor cumulatieve geluideffecten
vanwege windturbines niet behorende tot Windpark DDM-OM.
In artikel 3.14a van de Activiteitenregeling zijn de eisen ten aanzien van de aan te leveren gegevens
genoemd. Op al deze gegevens wordt in het akoestisch rapport en in de aanvulling op de aanvraag
ingegaan.
Vanwege het groot aantal woningen in het onderzoeksgebied, ruim 8.400, is in het akoestisch
onderzoek primair uitgegaan van een relatief beperkt aantal referentietoetspunten (circa 40), die als
representatief worden beschouwd voor de overige woningen in het onderzoeksgebied.
Een (referentie)toetspunt is nader modelmatig gedetailleerd als daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij
een geluidniveau dat mogelijk boven Lden = 47 dB uitkomt of zich aan weerszijden van de woningen
maatgevende windturbines bevinden. Een dergelijke nadere detaillering is verricht voor de woningen
aan de Langestraat 2, het Bosje 5 en het Tweede Dwarsdiep 32 en 33.
De berekeningen zijn uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift windturbines (bijlage 4 bij de
Activiteitenregeling).
Resultaten en maatregelen
De geluidniveaus Lden en Lnight zijn primair bepaald op de referentietoetspunten en opgenomen in
bijlage 6 en tabel 2.2 (referentietoetspunten met een geluidbelasting Lnight van meer dan 30 dB) van
het akoestisch rapport. Tevens is in bijlage 7 en bijlage 8 van het geluidrapport kaartmateriaal
opgenomen waarop de Lden 47 dB geluidcontouren en de Lnight 41 dB geluidcontouren zijn
weergegeven.
Uit het akoestisch rapport blijken, zonder maatregelen, overschrijdingen bij de woningen Bosje 5
(oostgevel) en Langestraat 2 (oostgevel), vertegenwoordigd door de referentietoetspunten 10-1 en
11-1.
Om te voldoen aan de geluidnormen wordt ervoor gekozen om voor specifieke perioden de
instellingen van de specifieke turbines te wijzigen. Met deze gewijzigde instellingen worden de
bronsterkten van de windturbines gereduceerd door bijvoorbeeld het toerental te verlagen en/of de
bladhoek te verdraaien.
In tabel 2.3 van het akoestisch rapport zijn de maatregelen aangegeven. Het betreft maatregelen aan
de turbine OM-2.4.
Na toepassing van deze maatregelen, zo volgt uit tabel 2.4, bijlage 6, bijlage 8 en bijlage 9 bij het
akoestisch rapport in combinatie met de relevante informatie zoals opgenomen in de aanvulling op de
aanvraag, voldoet de inrichting Oostermoer aan de normen zoals opgenomen in artikel 3.14a van het
Activiteitenbesluit.
Voorts is in het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag vermeld dat de geluidbelasting van
de vier inrichtingen die tezamen het Windpark DDM-OM vormen, na toepassing van deze
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 24 van 37
maatregelen, op woningen van derden cumulatief voldoet aan de individuele normen (per inrichting)
zoals opgenomen in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit.
Gelet op de hoogte van de cumulatief berekende geluidbelasting is er derhalve geen aanleiding om
vanwege cumulatie een maatwerkvoorschrift vast te stellen voor de inrichting.
Gelet op het gebied rondom de inrichting Oostermoer (geen stiltegebied, hoofdzakelijk agrarisch
gebied met een hieraan gerelateerd gebruikelijk geluidniveau) en het feit dat in de omgeving van de
inrichting geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen, is eveneens geen maatwerkvoorschrift
in verband met bijzondere lokale omstandigheden opgenomen.
Overige geluidbronnen en verkeersaantrekkende werking
Naast de windturbines bevinden zich binnen de inrichting geen andere relevante geluidbronnen.
Bij de exploitatie van de inrichting zal een windturbine gemiddeld twee keer per jaar worden bezocht
voor controle- en onderhoudswerkzaamheden of geplande reparatieactiviteiten. Deze zullen dan in de
dagperiode plaatsvinden.
Verkeersbewegingen vanwege storingen vinden ongepland plaats en kunnen zowel in de dag-, avond-
en nachtperiode plaatsvinden.
Alle met voorstaande werkzaamheden verband houdende verkeersbewegingen veroorzaken een
verwaarloosbare geluidbelasting op woningen van derden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat uit het akoestisch rapport en de aanvulling op de aanvraag blijkt dat,
met toepassing van de voorgestelde maatregelen, op woningen van derden wordt voldaan aan de
gestelde normen in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit.
Laagfrequent geluid
Voor laagfrequent geluid zijn geen wettelijke normen gesteld.
Voor wat betreft de beoordeling van laagfrequent geluid kan in deze verder worden verwezen naar de
brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (31 maart 2014, kenmerk IENM/BSK-
2014/44564). De strekking van de brief is dat de voor windturbines gangbare geluidnormen voldoende
bescherming bieden, ook voor laagfrequent geluid. De brief baseert zich onder andere op onderzoek
van het RIVM.
In haar uitspraak van 6 mei 2015 (zaaknummer 201409222/1/R6) heeft de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het
oordeel dat het standpunt van de staatssecretaris of het onderzoek van het RIVM op verkeerde
uitgangspunten zijn gebaseerd of anderszins onjuist zijn.
Tegen de achtergrond van de brief van de staatssecretaris en het onderzoek van het RIVM ziet de
Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat men zich niet in redelijkheid op het standpunt kan
stellen dat bij een berekende maximale geluidbelasting van 47 dB Lden onaanvaardbare hinder door
laagfrequent geluid kan worden voorkomen.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 25 van 37
Conclusie
Een voorschrift met betrekking tot laagfrequente geluidniveaus hoeft dan ook niet aan de vergunning
te worden verbonden.
Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor
het aspect geluid overleggen aan het bevoegd gezag.
3.7. Trillingen
Gelet op de afstand van de windturbines tot de dichtstbij gelegen woningen en de demping van
trillingen in de bodem hoeft niet te worden gevreesd voor trillinghinder.
3.8. Slagschaduw
Algemeen
De draaiende rotorbladen van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving
werpen. Deze zogenoemde slagschaduw kan onder bepaalde omstandigheden hinderlijk zijn doordat
ze ervaren wordt als flikkering. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie en
de intensiteit van de flikkering en de blootstellingduur. De afstand van de blootgestelde locatie tot de
turbine, de stand van de zon en het al dan niet draaien van de turbine zijn daarbij bepalende
aspecten.
In artikel 3.14, vierde lid van het Activiteitenbesluit wordt voor wat betreft het voorkomen of
beperken van slagschaduw aangegeven dat de voorgeschreven maatregelen in de Activiteitenregeling
worden toegepast. In artikel 3.12, eerste lid van de Activiteitenregeling is aangegeven onder welke
omstandigheden een windturbine voorzien moet zijn van een automatische stilstandvoorziening en
aan welke eisen de automatische stilstandvoorziening moet voldoen.
Beoordeling
De schaduweffecten van het in werking zijn van de windturbines binnen de inrichting Oostermoer zijn
onderzocht en vastgelegd in het rapport ‘Onderzoek akoestiek en slagschaduw windpark DDM-OM
deelgebied OM’ met kenmerk 715012, d.d. 5 september 2015 van Pondera Consult. Dit rapport is als
bijlage 3 bij de aanvraag gevoegd.
Resultaten en maatregelen
De jaarlijkse hinderduur is berekend bij een groot aantal woningen in de directe omgeving van de
inrichting Oostermoer. Voor een aantal maatgevende woningen zijn de resultaten van deze
berekeningen opgenomen in tabel 3.1 van het rapport. In deze tabel zijn de maatgevende woningen
gepresenteerd waar de hinderduur meer dan 0 uur per jaar is.
Bij alle in voornoemde tabel opgenomen woningen treedt jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder
op.
In het rapport wordt een voorgestelde norm aangehouden van 6 uur slagschaduwhinder per jaar. Een
stilstandsvoorziening op een windturbine is niet noodzakelijk als de slagschaduwhinder lager is dan
deze 6 uur per jaar.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 26 van 37
Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit en -regeling. Hierin is opgenomen
dat op 17 dagen per jaar de hinderduur van zonsopgang tot zonsondergang meer dan 20 minuten mag
bedragen en op alle overige dagen in het jaar de hinderduur door slagschaduw minder dan 20
minuten mag bedragen. Opgeteld kan de norm uit het Activiteitenbesluit derhalve een langere
slagschaduwduur opleveren dan 6 uur per jaar.
Om te voldoen aan de wettelijke norm zullen de voor de normoverschrijding relevante windturbines
van het windpark worden uitgerust met een (automatische) stilstandsvoorziening. In de
turbinebesturing worden hiervoor blokken van dagen en tijden geprogrammeerd waarin de rotor
wordt gestopt omdat er dan slagschaduw valt op woningen waar de turbine bijdraagt aan een
overschrijding van de norm. Hierbij wordt overigens gebruik gemaakt van een zonneschijnsensor
(onderdeel van het systeem voor de stilstandregeling) waardoor een windturbine binnen de
geprogrammeerde tijden alleen stopt indien ook tegelijkertijd de zon schijnt.
Deze maatregel is technisch goed toepasbaar en wordt derhalve door de initiatiefnemers getroffen.
Resultaat van de stilstandvoorziening is dat voldaan wordt aan de voorschriften uit het
Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor slagschaduwhinder.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat uit het rapport blijkt dat, met toepassing van de voorgestelde
automatische stilstandvoorziening, de inrichting Oostermoer voldoet aan de gestelde eisen in artikel
3.12 van de Activiteitenregeling.
Overeenkomstig de aanvraag zal initiatiefnemer voorafgaand aan de bouw een effectbeoordeling voor
het aspect slagschaduw overleggen aan het bevoegd gezag.
3.9. Licht(schittering)
In het Activiteitenbesluit is bepaald dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van
lichtschittering bij het in werking hebben van een windturbine zoveel mogelijk moet worden
voorkomen of worden beperkt door toepassing van niet reflecterende materialen of coatinglagen op
de betreffende onderdelen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN-EN-ISO
2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.
In de aanvraag is opgenomen dat het windturbinetype dat gerealiseerd zal worden in alle gevallen
voorzien zal worden van een anti-reflecterende coating. Door uitvoering te geven aan deze
maatregelen is het voorkomen van lichtschittering afdoende gewaarborgd. Wij zien dan ook geen
aanleiding tot het stellen van maatwerk.
In verband met de luchtvaartveiligheid heeft Nederland zich verbonden aan het Verdrag van Chicago.
In ICAO Annex 14 zijn afspraken onder het verdrag gemaakt ten aanzien van de markering van
obstakels door middel van obstakelverlichting. De richtlijnen in deze annex vereisen markering van
objecten die hoger zijn dan 150 m zoals hier het geval is. Aanbevolen wordt om dit te doen door
middel van obstakelverlichting. Deze aanbeveling wordt algemeen in Nederland toegepast.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 27 van 37
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controleert of wordt voldaan aan de richtlijnen.
In afstemming met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ILT is een verlichtingsplan
opgesteld. Dit verlichtingsplan is als bijlage toegevoegd aan het inpassingsplan. Hierin is opgenomen
dat de rode nachtverlichting vastbrandend zal zijn in plaats van knipperend en dat bij helder zicht de
verlichting gedimd kan worden. De verlichting is slechts als puntbron zichtbaar en leidt niet tot
aanlichting van de nachtelijke hemel (skyglow). In overleg met IenM en ILT kan in het geval van
bijvoorbeeld nieuwe technieken of minder strenge richtlijnen een nieuw verlichtingsplan worden
opgesteld op grond waarvan eventuele zichthinder voor de omgeving nog verder kan worden beperkt.
3.10. Geur
De aanvraag is ingediend voor het oprichten, inwerking hebben en bouwen van een windturbinepark.
De inrichting zal op geen enkele wijze zorgen voor enige vorm van geurhinder. In de vergunning zijn
daarom geen voorschriften met betrekking tot dit aspect opgenomen.
3.11. Lucht
Het algemene beleid is gericht op het terugdringen van emissies naar de lucht die veroorzaakt worden
door vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) en op het halen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). In de bijlage
behorende bij het Mor is de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) aangewezen als nationaal BBT-
document waaraan getoetst dient te worden.
Vanuit de inrichting vinden geen emissies van stoffen naar de lucht plaats. Toetsing aan de NeR is
derhalve niet aan de orde. Gelet op voorgaande zijn geen voorschriften voor het aspect lucht
opgenomen in deze vergunning.
3.12. Verruimde reikwijdte
Aspecten ten aanzien van de verruimde reikwijdte van de Wabo, die hiervoor niet zijn behandeld, zoals het waterverbruik en beperking van verkeer en vervoer zijn op de onderhavige inrichting naar ons oordeel niet relevant. 3.13. Monitoring
In het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling is voorgeschreven dat in het kader
van de monitoring de jaargemiddelde waarde voor geluid moet worden berekend en beschikbaar
moet worden gesteld aan het bevoegd gezag. Het Activiteitenbesluit biedt geen basis voor nadere
regeling via een maatwerkvoorschrift. Gelet hierop zijn geen voorschriften voor monitoring van geluid
opgenomen in deze vergunning.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 28 van 37
4. OVERWEGINGEN BOUWEN
Zoals aangegeven heeft een selectie van het definitief te plaatsen merk en type windturbine nog niet
plaatsgevonden. Er wordt daartoe in de aanvraag een bandbreedte gegeven van de maximale en de
minimale turbineafmetingen en de maximale afmetingen van de fundering. De minimale en maximale
turbineafmetingen bedragen voor wat betreft de ashoogte respectievelijk 119 meter en 145 meter.
De rotordiameter bedraagt respectievelijk 112 meter en 131 meter. De maximale fundatiebreedte
bedraagt 26 meter. De aanvraag is beperkt tot de definitieve constructieve hoofdopzet van de
windturbines en de fundatie. Door de aanvrager is verzocht om de verder benodigde gegevens
voorafgaand aan de bouw te mogen aanleveren. Op dit punt zijn voorschriften aan de vergunning
verbonden.
Verder biedt de aanvraag inzicht in de kleur, de maatvoering en de gezichtsbepalende delen van de
windturbines. Op deze basis heeft toetsing plaatsgevonden.
4.1. Rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer
De aanvraag is overeenkomstig artikel 3.35, lid 7 jo. artikel 3.30, lid 3, van de Wro getoetst aan het
rijksinpassingsplan De Drentse Monden en Oostermoer dat gelijktijdig met deze vergunning in
voorbereiding is. De aanvraag is hiermee in overeenstemming.
4.2. Welstand
Wij zijn van oordeel dat het uiterlijk van de windturbines waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel
op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet
in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Er is sprake van een vormgeving, materiaalkeuze en kleurstelling welke gangbaar is voor windturbines
aangezien deze grotendeels voortvloeien uit de aard van de functie welke deze bouwwerken dienen te
vervullen. Mede gelet op de omvang en het aantal te realiseren windturbines zullen deze een
structurerend element in het landschap vormen.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in het kader van het inpassingsplan voor wat betreft de
positionering in de omgeving en ten opzichte van omliggende objecten en bestaande landschappelijke
structuren advies is uitgebracht door de Rijksadviseur voor het landschap. Daarop is door het voltallige
college van Rijksadviseurs een landschappelijke visie opgesteld (kenmerk RBM-20140325, d.d. 25
maart 2014). Geen van de onderzochte opties voldoet volledig aan het advies van het college van
Rijksadviseurs, vanwege de ligging van deelgebied Oostermoer. Vanuit het MER en het VKA onderzoek
is, na afweging van alle belangen, door de minister van Economische Zaken een inrichtingsprincipe
aangegeven. Dit principe is bij brief van 9 februari 2015 aan alle betrokkenen (gemeenten, provincie
en initiatiefnemers) gecommuniceerd. Op basis van deze brief is het inrichtingsprincipe en daarmee
voorkeursalternatief 3 als uiteindelijke voorkeursalternatief gekozen.
4.3. Bouwbesluit 2012
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 29 van 37
De aanvraag en de daarbij ingediende stukken zijn getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Naar ons
oordeel is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de bouwwerken zullen kunnen worden
gerealiseerd conform de van toepassing zijnde voorschriften.
4.4. Brandveiligheid
In elke gondel is een brandblusser met CO2 aanwezig voor tijdens onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden, al dan niet meegenomen door het dienstdoende personeel. Ook is onderin
de turbinevoet een brandblusser aanwezig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er geen sprake is
van opslag van brandbare en/of gevaarlijke stoffen.
4.5. Bouwverordening
De aanvraag en de daarbij ingediende stukken zijn getoetst aan de gemeentelijke bouwverordening.
Naar ons oordeel is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan de van
toepassing zijnde voorschriften.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 31 van 37
Procedure en samenhangende besluiten
Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor Windpark De Drentse Monden - Oostermoer.
Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing (zie hoofdstuk 1).
De minister van EZ heeft een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor Windpark De
Drentse Monden - Oostermoer bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het inpassingsplan en
andere besluiten als volgt voorbereid:
op 3 maart 2016 en 14 maart 2016 is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp
gepubliceerd in de Staatscourant; kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-
huisbladen en regionale dagbladen;
op 2 maart 2016 is door de Minister van EZ een ontwerp van het besluit gezonden aan de in de
verzendlijst opgenomen partijen;
het ontwerp van het besluit heeft van 4 maart 2016 tot en met 20 april 2016 ter inzage gelegen bij
de gemeente Aa en Hunze, Spiekersteeg 1, 9461 BH Gieten, de gemeente Borger-Odoorn,
Hoofdstraat 50, 7875 AD Exloo en de gemeente Stadskanaal, Raadhuisplein 1, 9501 SZ
Stadskanaal;
er zijn diverse spreekuren georganiseerd in de regio, op 21, 22, 29 en 30 maart en op 6, 7 en 12
april 2016, waarbij de mogelijkheid werd geboden mondeling zienswijze naar voren te brengen.
Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening
worden dit besluit en de andere besluiten gelijktijdig door de minister van EZ bekendgemaakt. Tevens
doet de minister van EZ daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en
regionale dagbladen en langs elektronische weg. Eerdere insprekers en grondeigenaren en beperkt
gerechtigden op die gronden worden persoonlijk geïnformeerd.
Rechtsmiddelen
Belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit kunnen
tegen dit besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus
20019, 2500 EA, Den Haag. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en
vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd. Een belanghebbende
die redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht op het
ontwerp van het desbetreffende besluit kan ook beroep instellen.
Op dit besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de belanghebbende in het
beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Na afloop van de
termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Het wordt
aanbevolen in het beroepschrift te vermelden dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.
Verzendlijst Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan:
Windpark Oostermoer Exploitatie B.V., de heer D. Truijens
Pondera Consult, de heer J.F.W. Rijntalder
het College van Burgemeester en Wethouders van Aa en Hunze (digitaal)
het College van Gedeputeerde Staten van Drenthe (digitaal)
het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. mevrouw S.N.M. van Dijk (digitaal)
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 32 van 37
het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. de heer A.M. Bruin (digitaal,
het Ministerie van Economische Zaken, t.a.v. mevrouw I.K. Post (digitaal, [email protected])
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Bureau Energieprojecten, t.a.v. de heer M.P.J.M.
Janssen, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 33 van 37
BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN
1. Algemene voorschriften
1.1 Inrichting in werking conform aanvraag
1.1.1 De inrichting mag alleen in werking zijn overeenkomstig de hierna volgende voorschriften
alsmede de beschrijving in de vergunningaanvraag (inclusief de aanvullende informatie en
bijlagen behorende bij de aanvraag met OLO nummer 1961171). Daar waar de beschrijving in
de aanvraag en de voorschriften met elkaar in strijd zijn, zijn de voorschriften bepalend.
1.2 Terrein van de inrichting en toegankelijkheid
1.2.1 Binnen de inrichting moet ter plaatse van iedere windturbine een overzichtelijke en actuele
plattegrond aanwezig zijn waarop de installaties en functies zijn aangegeven.
1.2.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.2.3 De windturbines moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van
calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen de inrichting mogen
geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die voor het
elektriciteitsopwekkingsproces nodig zijn, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen.
1.3 Instructies
1.3.1 De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren
over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van
toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Er moet steeds voldoende, kundig personeel
bereikbaar en beschikbaar zijn om in geval van calamiteiten te kunnen ingrijpen.
1.3.2 De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het
bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen
voorschriften.
1.4 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder
De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk
naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens
plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact
kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de
wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
1.5 Bedrijfsbeëindiging
1.5.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle
aanwezige stoffen en materialen, die uitsluitend aanwezig zijn vanwege de – te beëindigen-
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 34 van 37
activiteiten, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in
overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
1.5.2 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van
(een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden
gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en
nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag
worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud
worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
2. Afvalstoffen
2.1 Algemeen
2.1.1 Binnen de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen moeten naar
soort gescheiden worden gehouden en worden afgevoerd naar een daartoe bestemde inrichting. Het afvoeren moet geschieden met inachtneming van de van toepassing zijnde regelgeving en zodanig dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
2.1.2 Binnen de inrichting mogen geen gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen worden
opgeslagen. 2.1.3 De vergunninghouder dient de hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen die in de inrichting vrij
kunnen komen zo veel mogelijk te beperken.
3. Bouwen
3.1 Uitvoering werkzaamheden en realisatie plan
Het bouwen dient, met inachtneming van de hierbij gegeven voorschriften, te worden
uitgevoerd overeenkomstig de stukken die deel uitmaken van deze beschikking. 3.2 Schriftelijke kennisgevingen
Er moet ten minste 2 dagen van tevoren schriftelijk kennis worden gegeven van: a) verandering van het adres van degene onder wiens leiding het werk wordt uitgevoerd;
b) de aanvang van de werkzaamheden, ontgravingswerkzaamheden daaronder begrepen;
c) de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen
daaronder begrepen;
d) het gereed zijn voor ingebruikgeving of ingebruikneming van het bouwwerk of een
gedeelte daarvan;
e) in afwijking hiervan: de aanvang van het storten van beton, tenminste een werkdag van
tevoren.
De schriftelijke kennisgevingen dienen gericht te worden aan de minister van Economische Zaken en tevens te worden ingediend via het Omgevingsloket.
3.3 Aanvullende gegevens
3.3.1 Aanlevering
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 35 van 37
De onderstaand opgesomde gegevens dienen, op grond van artikel 2.7 van de Mor, uiterlijk binnen een termijn van 3 weken voor de start van de uitvoering ter goedkeuring aan de minister van Economische Zaken te worden overlegd. Constructiegegevens Gegevens ten aanzien van: a) de definitieve turbinekeuze (typenummer);
b) belastingen en belastingcombinaties (gewichtsberekening, sterkte en stabiliteit) van
constructieve delen en alsmede het gehele bouwwerk;
c) uiterste grenstoestand en onderdelen van de bouwconstructie;
d) funderingsadvies en sonderingen;
e) palenplan;
f) wapeningstekeningen en berekeningen funderingsconstructie;
g) wapeningstekeningen en berekeningen van de betonnen onderdelen van de mast (indien
van toepassing);
h) tekeningen en berekeningen van stalen constructieonderdelen;
i) tekeningen en berekeningen van de verankeringen.
Brandveiligheid en installaties
Gegevens ten aanzien van: a) weerstand tegen bezwijken bij brand;
b) gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het
bouwwerk toegepaste installaties, met name de wijze van verwarming, koeling en
luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type
brandveiligheidsinstallatie;
c) gegevens en bescheiden over de eventuele noodstroomvoorziening en -verlichting.
Gebruik
Gegevens ten aanzien van: a) de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
b) draairichting beweegbare constructieonderdelen;
c) de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
d) de brandcompartimentering en vluchtrouteaanduiding;
e) de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;
f) de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de
afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per
gebruiksfunctie;
g) een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop
aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van
bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;
h) gegevens en bescheiden over gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen ten behoeve
van veilig onderhoud middels de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012.
Bodem Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 ter bepaling van de milieuhygiënische
kwaliteit van bodem en grond binnen de inrichting.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 36 van 37
Geluid, slagschaduw en externe veiligheid
Een totaalrapportage dan wel één of meer separate rapportages met de resultaten van het
uitgevoerde onderzoek naar de effecten vanwege het definitieve windturbinetype op de
omgeving voor de aspecten geluid, slagschaduw en externe veiligheid.
3.4 Wijze van indienen
De in voorschrift 3.3 genoemde stukken en gegevens dienen tevens (digitaal) via het
Omgevingsloket Online te worden ingediend. De start van de uitvoering van de betreffende
bouwactiviteit (of gedeelte daarvan) mag niet eerder plaatsvinden dan nadat door de minister
van Economische Zaken schriftelijk goedkeuring is verleend.
3.5 Lijnopstelling
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.1 onder d van inpassingsplan Windpark de Drentse
Monden - Oostermoer dient per lijnopstelling de rotordiameter, bouwhoogte en uiterlijke
verschijningsvorm van de gondels hetzelfde te zijn.
Beschikking - deelgebied OM
Pagina 37 van 37
BIJLAGE 2 BEGRIPSBEPALINGEN
In onderstaande opsomming zijn enkel definities opgenomen welke aan bod komen in de
voorschriften en zekerheidshalve een nadere toelichting verdienen. Opgemerkt wordt dat de overige
relevante definities aansluiten bij het geldende wettelijke kader.
Afvalpreventie
Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter
vermindering van de hoeveelheden afvalstoffen (al dan niet via het hergebruik van producten of de
verlenging van de levensduur van producten), de negatieve gevolgen van de geproduceerde
afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid of het gehalte aan schadelijke stoffen in
materialen en producten.
Afvalstoffen
Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te
ontdoen of zich moet ontdoen.
Gevaarlijke afvalstoffen
Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke
eigenschappen bezit.
NEN-norm
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.
Windturbine
Een installatie voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.