Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van NGO\'s in het Europees...
-
Upload
nicomoerman -
Category
Documents
-
view
1.927 -
download
0
description
Transcript of Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van NGO\'s in het Europees...
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Toelating tot inzage in de scriptie/masterproef (*)
Ondergetekende, . . . . . . . . . . . . . . . . . . geeft hierbij toelating/geen toelating (**) aan derden, niet- behorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien. Datum en handtekening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------- (*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
Politieke en Sociale Wetenschappen Vakgroep Politieke Wetenschappen
Universiteitstraat 8 9000 Gent
Beleidsnetwerken in een systeem van multi-level governance: “de rol van NGO’s in het Europees
milieubeleid”.
Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad Licentiaat in de Politieke Wetenschappen
Promotor: Prof. Dr. H. VOS Commissarissen: Dr. J. ORBIE
Scriptie voorgedragen door: Nicolas Moerman
2de licentie Politieke Wetenschappen, optie: internationale politiek
Lic. L. TAVERNIERS
Woord vooraf 5
“Sometimes I can see for miles. Through water and fire. From England to America.
I Feel life meet my eyes”.1
Woord vooraf
Bij het schrijven van deze scriptie heb ik de hulp gekregen van heel wat mensen die
ik, langs deze weg, van heel wat lof wens te voorzien. In eerste instantie, gaat dit
dankwoord uit naar mijn ouders die me reeds jaren steunen in de weg die ik
bewandel. Verder, wens ik mijn promotor Prof. Dr. Hendrik Vos te bedanken voor
zijn interesse, het vertrouwen en de vrijheid die hij me het afgelopen academiejaar
geschonken heeft. Daarnaast, wil ik Stefan Welin (desk officer binnen DG ENV) en
Joris Gansemans (Bond Beter Leefmilieu – ex-medewerker van Bart Staes)
bedanken voor hun onbevangen enthousiasme, interesse en ondersteuning bij de
vele vragen die ik voor hen in petto had.
Mijn dankwoord gaat eveneens uit naar Dimitri van Maele (student Sociologie) en
Pieter De Meyer (CAN-E) met wie ik heel wat interessante gesprekken heb gehad
die hebben bijgedragen tot het uiteindelijke resultaat van deze thesis. Tot slot, wil
ik ook mijn vrienden en studiegenoten bedanken voor hun steun en toeverlaat in
tijden dat het wat minder ging.
In de hoop U te boeien met mijn neergepende zoektocht naar de tendensen die
bijdragen tot de positie van de milieubeweging binnen het Europese
besluitvormingsproces, verblijf ik vol verwachting.
Bedankt,
Nicolas Moerman
1 Uit: HARVEY, P.J., Stories from the city, stories from the sea. Universal Island Records, 2000.
INHOUDSOPGAVE 6
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding ……………………………………………………………………………………… 10
1.1 Status Questionis en probleemstelling ………………………………………………... 12
1.1.1. Naar een omvattende benadering van het lobbygebeuren …………………… 12
1.1.1.1 De institutionele setting …………………………………………………………………… 13
A. De institutionele setting: Een systeem van ‘checks and balances’? …… 15
B. ‘Governance’-initiatieven en ‘politieke opportuniteiten’ ………………… 16
1.1.1.2 De aard van de belangengroepen ……………………………………………………… 17
1.1.2 Doelstellingen ………………………………………………………………………………… 20
1.2 Overzicht ……………………………………………………………………………………...…21
2 Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ ………… 24
2.1 ‘Logic of membership’ versus ‘logic of influence’ ………………………………… 25
2.2 Voorbij de marktgeïnspireerde, pluralistische en neocorporatistische visie
van het lobbygebeuren …………………………………………………………………… 26
2.2.1 Kritieken op de pluralistische conceptie van het lobbygebeuren …………… 27
2.2.1.1 Passiviteit van het politieke systeem ………………………………………………… 28
2.2.1.2 Discrepanties tussen ‘Logic of influence’ en ‘logic of membership’ ………… 29
2.2.1.3 Conclusie ……………………………………………………………………………………… 30
2.2.2 Kritieken op de neocorporatistische visie op het lobbygebeuren …………… 32
2.2.3 Relevantie van het pluralisme en neocorporatisme? …………………………… 35
2.3 Naar een ‘beleidsnetwerk’-analyse in een ‘multi-level governance’-setting 35
2.3.1 Beleidsnetwerken: een verhaal van insiders en outsiders ……………………… 36
2.3.1.1 Beleidsnetwerken als machtsstructuren ……………………………………………… 37
2.3.1.2 ‘Access’ en ‘voice’: politisering als strategie ………………………………………… 39
2.3.2 Variabiliteit binnen de ‘multi-level governance’-setting ……………………… 41
2.4 Politieke opportuniteitsstructuren waarlangs beleidsnetwerken tot stand
komen binnen het Europese besluitvormingsproces …………………………… 44
2.4.1 De gewijzigde machtsbalans in het voordeel van het Europese Parlement 44
INHOUDSOPGAVE 7
2.4.1.1 Interinstitutioneel getouwtrek ……………………………………………………………45
2.4.1.2 Breuklijnen binnen het Europees Parlement ……………………………………… 45
2.4.1.3 Beleidsnetwerken binnen het Europees Parlement ……………………………… 47
2.4.2 De Europese Commissie als ‘gatekeeper’ ………………………………………………… 48
2.4.2.1 Beleidsnetwerken binnen de Europese Commissie ……………………………… 49
2.4.2.2 Machtsbestendige constructies en het streven naar governance …………… 51
2.4.3 Beleidsnetwerken binnen de Raad van Ministers ………………………………… 52
2.5 Conclusie ……………………………………………………………………………………… 53
3 De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau ………… 54
3.1 Een milieubeweging met vele gezichten …………………………………………… 55
3.2 Hypothese ……………………………………………………………………………………… 56
3.3 De machtsbronnen van de Europese milieubeweging ………………………… 57
3.3.1 De kloof tussen mogelijkheden en verwachtingen ……………………………… 58
3.3.2 Tendensen die wijzen op een ervaren en slagkrachtige milieubeweging … 60
3.3.2.1 Leer- of ‘learning-by-doing’-effecten ………………………………………………… 61
3.3.2.2 De ‘luis-in-de-pels’-functie van de milieubeweging ………………………………62
3.3.2.3 De milieubeweging als legitieme actor ……………………………………………… 64
3.4 Coalitievorming, interne diversiteit en adaptieve capaciteiten ……………… 65
3.4.1 Coalitievorming: een reactief en inefficiënt fenomeen? ………………………… 66
3.4.2 De vorming van coalities: rationele verklaringen ………………………………… 67
3.4.2.1 Structurele achterstelling en sterke oppositie ……………………………………… 68
3.4.2.2 Specialisatie- en schaalvoordelen ……………………………………………………… 69
3.4.2.3 Interne diversiteit en breuklijnen binnen de milieubeweging ………………… 71
A. Donkergroene en lichtgroene milieuorganisaties …………………………… 71
B. Institutionele gevaren ………………………………………………………………… 75
C ‘Free-rider’ gedrag binnen coalities ………………………………………………… 77
3.5 Conclusie ……………………………………………………………………………………… 79
INHOUDSOPGAVE 8
4 De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging ……………… 80
4.1 De Aarhusconventie ………………………………………………………………………… 81
4.1.1 Pijler 1: toegang tot informatie ……………………………………………………………82
4.1.2 Pijler 2: publieke participatie …………………………………………………………… 84
4.1.3 Pijler 3: toegang tot justitie ……………………………………………………………… 85
4.2 Conclusie ……………………………………………………………………………………… 86
5 Besluiten ……………………………………………………………………………………… 87
6 Bronnenlijst …………………………………………………………………………………… 90
6.1 Primaire bronnen …………………………………………………………………………… 90
6.1.1 Verdragsteksten ……………………………………………………………………………… 90
6.1.2 Officiële rapporten, verslagen, procedures en beleidsteksten van de
Europese Unie ………………………………………………………………………………… 90
6.2 Secundaire bronnen ………………………………………………………………………… 92
6.2.1 Boeken …………………………………………………………………………………………… 92
6.2.2 Artikels ………………………………………………………………………………………… 93
6.2.3 Niet-gepubliceerde cursussen …………………………………………………………… 98
6.2.4 NGO-publicaties, persberichten en jaarverslagen ………………………………… 99
6.3 Mondelinge bronnen ……………………………………………………………………… 101
6.4 Geraadpleegde websites ………………………………………………………………… 101
Inleiding 10
“The environment is everybody's. It is for this reason that administrative decisions which
affect the environment must be transparent, open and must strike a balance between the
general interest to preserve, protect and improve the quality of the environment on the one
hand, the satisfying of specific private or public interests on the other hand”.1
1 Inleiding
Ondanks dat het Verdrag van Rome (1957) geen verdragsrechtelijke basis
verschafte aan de Europese Economische Gemeenschap (EEG) om een heus milieu-
beleid te voeren, brachten tal van interne en externe factoren een ‘spillover’ teweeg
op dit vlak. In het kader van de intracommunautaire handel, maar ook als gevolg
van de toegenomen internationale bezorgdheid en het groeiende publieke
bewustzijn, werd de EEG er stapsgewijs toe aangezet om regulerend op te treden in
milieuaangelegenheden.2 Hoewel het nog wachten was op de Europese Akte van
1986 vooraleer het intern Europees milieubeleid een verdragsrechtelijke basis
verkreeg, werden er (met de diverse hervormingen binnen de Europese instellingen
en de beslissing om de prioriteiten in milieuaangelegenheden voortaan in
meerjarige milieuactieplannen vast te leggen) reeds in de jaren ’70 tal initiatieven
genomen in de richting van een betere coördinatie van dit beleidsdomein.3 Als
dusdanig, zien we een verschuiving optreden in de ‘politieke opportuniteiten’ van de
diverse belanghebbenden en kunnen we deze ‘neofunctionalistische’ (r)evolutie
bekijken als een padafhankelijk proces waarbinnen de diverse belangengroepen
1 Gecit. in: KRÄMER, L., Access to Environmental Information in an Open European Society - Directive
2003/04. in: European Legal Studies, 2003, blz. 3.
(http://www.coleurope.be) 2 Deze toegenomen internationale aandacht kwam niet enkel tot uiting doorheen diverse
milieuconferenties zoals de VN Conferentie van Stockholm (1972), ook tal van gebeurtenissen die
nefaste gevolgen hadden voor mens en milieu gaven de publieke opinie mee vorm.
DELMARTINO, F., Profiel van de Europese Unie. Een inleidend handboek. Garant, Leuven/Apeldoorn,
2001, blz. 187-192. 3 MCCORMICK, J., Environmental Policy in the European Union. Palgrave, Basingstoke, 2001, blz. 47,
101.
Inleiding 11
gedwongen worden om zich op het Europese niveau te profileren: “[…] political
actors in several distinct national settings are pursued to shift their loyalties, expectations
and political activities to a new centre, whose institutions possess or demand jurisdiction
over pre-existing national states”.4
Evenwijdig hieraan, kan ook de opkomst van een belangrijk aantal Europees
georiënteerde milieuorganisaties vanaf de jaren ’80 worden verklaard. In deze
periode verkreeg het Europese milieubeleid niet alleen een verdragsrechtelijke
basis met de Europese Akte, de introductie van de samenwerkingsprocedure
zorgde er bovendien voor dat het Europees Parlement voortaan geraadpleegd
moest worden bij het nemen van beslissingen in milieuaangelegenheden: “Whereas
before the acquis had evolved trough the ‘Community Method’, these new decision rules
greatly increased the European Parliament’s involvement in policy-making and accelerated
the trend towards transnational lobbying and coalitionbuilding”.5 Naarmate de interne
dimensie van het Europese milieubeleid meer vorm kreeg en het Europees
Parlement uitgroeide tot een ware medebeslisser, kreeg het in 1973 opgerichte
European Environmental Bureau (EEB) navolging van diverse internationale
NGO’s, zoals: Friends of the Earth (FoE), Greenpeace International, World Wilde
Fund for Nature (WWF), Climate Action Network (CAN), BirdLife International en
de European Federation for Transport & Environment (T&E),… die zich eveneens
in het Europese besluitvormingsproces trachten te profileren.6
4 Gecit. in: HAAS, E., “International Integration: The European and Universal Process”. International
Organization 15, 1961, blz. 366-367. 5 Gecit. in: JORDAN, A., BROUWER, R. en NOBLE, E., Innovative and responsive? A longitudinal
analysis of the speed of EU environmental policy-making, 1967-97. Journal of European Public Policy
6:3, 1999, blz. 379. 6 WEBSTER, R., Environmental collective action. Stable patterns of cooperation and issue alliances at the
European level. blz. 178-183. in: GREENWOOD, J. en ASPINWALL, M., Collective action in the
European Union. Interests and the new politics of associability. Routledge, Londen, 238 blz.
Inleiding 12
1.1 Status Questionis en probleemstelling
De Europese bevoegdheidsuitbreiding bracht niet alleen de proliferatie van een
groot aantal belangengroepen met zich mee, politieke elites en lobbygroepen zijn –
met het lobbygebeuren in het achterhoofd – eveneens de drijvende kracht achter
deze integratie.7 Kijken we naar de wijze waarop de Europese besluitvorming
georganiseerd is, dan zien we met andere woorden diverse externe spelers
opduiken die zich manifesteren in het interinstitutionele spel tussen de Europese
Commissie, het Europees Parlement en de Raad van Ministers.8 Ten aanzien van
deze toenemende proliferatie aan belangengroepen in het besluitvormingsproces,
springen er evenwel tal van – veelal waardegeladen – evaluaties in het oog die zich
niet alleen beperken tot een aantal achterhoedegevechten tussen de diverse belang-
hebbenden, ook binnen de academische wereld valt er een grote verdeeldheid op.9
1.1.1 Naar een omvattende benadering van het lobbygebeuren
Ondanks dat de wetenschappelijke literatuur, in haar evaluatie, vaak pluralistische
en neocorporatistische eigenschappen gaat toedichten aan het Europese
besluitvormingsproces, stellen we vast dat beide uitgangspunten een aantal
ernstige tekortkomingen vertonen.10 Vandaar, dringt een omvattende benadering
van het lobbygebeuren zich op. Wensen we de interactiepatronen tussen belangen-
groepen en beleidsmakers te analyseren, dan volstaat het niet langer om enkel de
eenzijdige wens van de belangengroepen in rekening te brengen. Het is eveneens
noodzakelijk om aandacht te schenken aan de belangen van de beleidsmakers. Als
7 COOLSAET, R. en KLEIJSEN, J., Theorie van de Internationale Betrekkingen. Gent, Universiteit Gent –
Vakgroep Politieke Wetenschappen, 2004-2005, niet-gepubliceerde cursus, blz. 122. 8 GREENWOOD, J., Interest Representation in the European Union. Basingstoke, Palgrave, 2003, 310
blz. 9 VAN SCHENDELEN, R., Machiavelli in Brussels: the art of lobbying the EU. Amsterdam, Amsterdam
University Press, 2002 ,blz. 82-83. 10 MICHALOWITZ, I., EU Lobbying. Principles, agents and targets: strategy interest intermediation in EU
policy-making. Publik Affairs und Politikmanagment 4, Potsdam/Berlin, 2004, blz. 27.
Inleiding 13
dusdanig worden de diverse interpersoonlijke en interorganisatorische
beleidsnetwerken als instituties benaderd waarbij wordt uitgegaan van een ruil-
situatie waarbinnen bureaucraten/politici (vraagzijde) en belangengroepen
(aanbodzijde) elkaar op een actieve wijze ontmoeten.11 De vorming van
beleidsnetwerken wordt niet alleen bepaald door de wederzijdse afhankelijkheid
tussen de beleidsmakers en de diverse belanghebbenden, ook de ‘politieke
opportuniteiten’ die voortvloeien uit de institutionele structuur en de capaciteiten
van de belangengroepen om zich te richten tot de Europese instellingen, moeten
mee in rekening worden gebracht.12 Ondanks dat men het werken met beleids-
netwerken vaak gaat verantwoorden vanuit een ‘governance’-discours, wordt het
interessant om te onderzoeken in welke mate de institutionele setting (logic of
influence), bepalend is voor de toegankelijkheid van de diverse belangengroepen
(logic of membership) tot het besluitvormingsproces.13
1.1.1.1 De institutionele setting
De vaststelling dat de setting, structurele gevolgen heeft voor het verloop van het
lobbygebeuren en de uitgangspositie van de uiteenlopende belangengroepen, zorgt
er voor dat we de diverse beleidsnetwerken als machtsbestendige constructies gaan
bekijken. Hierdoor volstaat het niet langer om de strategische acties (voice en/of
access) en lobbyactiviteiten van de diverse belangengroepen op een geïsoleerde
wijze te bekijken en wordt het interessant om de relatie te onderzoeken tussen (a)
de specifieke Europese ‘multi-level governance’-setting waarbinnen we diverse (min
of meer) formele en informele beleidsnetwerken kunnen onderscheiden, en (b) de
11 BLOM-HANSEN, J., A ‘new Institutional’ perspective on policy networks. Public Administration
75, 1997, blz. 673-674. 12 EISING, R., The access of business interests to European Union institutions: notes towards a
theory. ARENA Working Paper 29, 2005, blz. 5. 13 BEYERS, J., Voice and Access. Political practices of diffuse and specific interest association in
European policy making. ARENA Working Papers 02/39, 2002, blz. 1.
Inleiding 14
strategische keuzes waarvoor de diverse belangengroepen (en de milieubeweging
in het bijzonder) staan.14
Directe strategieën (access) Indirecte strategieën (voice)
Administratieve en parlementaire strategie Media- en mobilisatiestrategie BRUSSELSE ROUTE (rechtstreeks) - ‘Stakeholder’-consultaties bij voorstellen van
de Commissie - Actieve participatie in (min of meer)
formele en informele consultatieve beleidsnetwerken
- Contacten onderhouden met de bevoegde Commissaris of de bevoegde personen binnen het relevante DG
- Contacten onderhouden met de bevoegde Parlementaire Commissie, rapporteur, schaduwrapporteurs, individuele parlementsleden
- Contacteren van de diverse fracties - … NATIONALE STRATEGIE (onrechtstreeks) - Contacten onderhouden met de
permanente vertegenwoordiging (PV) die de lidstaat heeft bij de Unie. De PV en hun attachés hebben zicht op de nationale bureaucraten die binnen het onoverzichtelijk geheel aan technische werkgroepen zetelen.
- Contacten onderhouden met de sleutelfiguren die het nationale standpunt bepalen dat binnen de Raad van Ministers verdedigd zal worden. Cf. DG E en het CCIM (piloten en expertsysteem)
- …
- Contacteren van journalisten - Opiniestukken schrijven - Persberichten rondsturen en
persconferenties houden - Internetcampagnes - Publiceren van analyses en
onderzoeksrapporten - Conferenties en publieke bijeenkomsten
organiseren - Schrijfcampagnes en petities organiseren - Betogingen en acties organiseren - …
Tabel 1: Categorisering van de strategieën waarlangs belangengroepen invloed trachten uit te
oefenen op de Europese besluitvorming.15
De reeds bestaande beleidsnetwerken spelen niet alleen een erg belangrijke rol in
het verloop van het lobbygebeuren, ze bepalen dus ook de wijze waarop outsiders
hun belangen kunnen ventileren in dit proces. Afhankelijk van de mate waarin 14 Ibid.; VAN DER EIJK, C. De kern van de politiek. Amsterdam, Het Spinhuis, 2001, blz. 94-97. 15 Vrij naar: BINDERKRANTZ, A., Interest Group Strategies: Navigating between Privileged Access
and Strategies of Pressure. Political Studies 53, 2005, blz. 696.; GARDNER, J. N., Effective lobbying in
the European Community. Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers Deventer, 162 blz.; VOS, H.,
Besluitvorming in de Europese Unie. (Een survival kit). Gent, Universiteit Gent – Vakgroep Politieke
Wetenschappen, 2005-2006, niet-gepubliceerde cursus, blz. 24-65.
Inleiding 15
belangengroepen geïntegreerd zijn in de relevante beleidsnetwerken, zien we een
politisering ontstaan die de breuklijnen in de samenleving beklemtonen en van
invloed is op de vorming van nieuwe en/of de samenstelling van reeds bestaande
beleidsnetwerken.16
A. De institutionele setting: Een systeem van ‘checks and balances’?
Aansluitend op deze vaststelling, trachten we een antwoord te formuleren op de
vraag in welke mate de wederzijdse afhankelijkheid tussen de beleidsmakers en de
belangengroepen, voor ‘checks and balances’ zorgen of een ‘positive-sum game/variable-
sum game’ tot stand brengt binnen het politieke systeem waarbinnen er voor elk wat
wils terug te vinden is.17 Dit debat wordt weerspiegeld door de discussies omtrent
het ‘democratisch deficit‘ en wordt bevestigd door de vaststelling dat de economische
weerslag waarmee een gegeven voorstel gepaard gaat, vaak voor een situatie zorgt
waarbij de materiële belangen gaan primeren boven de diffuse belangen van de
civiele maatschappij. Ondanks dat de civiele maatschappij, ‘ownership’ claimt over
het democratisch deficit, zien we bovendien tal van tendensen opduiken die dit
versterken.18 Hierbij kunnen we onder meer verwijzen naar het REACH-dossier
waarbinnen een beperkt aantal NGO’s het moeten opnemen tegen een veelheid aan
machtige, economische en industriële belangengroepen die als gevolg van hun
gewicht voordeel halen uit de wijze waarop de besluitvorming op het Europese
niveau is georganiseerd.19
16 BINDERKRANTZ, A., op.cit., blz. 698. 17 SCHARPF, F. W., op.cit., blz. 73. 18 Deze visie bouwt verder op de ideeën van ‘Alexis de Tocqueville’ (1805-1859) die stelde dat de
civiele maatschappij optreedt als een socialiserende factor in het dichten van de kloof tussen de
burger en de politiek. Vandaag de dag uit dit discours zich in tal van kritieken ten aanzien van de
neocorporatistische tendens waarmee de besluitvorming gepaard gaat. BERNHAGEN, P. en
BRÄUNIGER, T., Structural Power and Public Policy: A Signaling Model of Business Lobbying in
Democratic Lobbying. Political Studies 53, 2005, blz. 45.; HEYWOOD, A., Politics. Basingstoke,
Palgrave, 2002, blz. 218. WARLEIGH, A., ‘Europeanizing’ Civil Society: NGOs as Agents of
Political Socialisation. Journal of Common Market Studies 39:4, 2001, blz. 619-639.
http://www.corporateeurope.org 19 REACH heeft betrekking op de ‘Registratie, Evaluatie, Autorisatie van Chemische stoffen’ en wordt
gekenmerkt door een groots opgezette krachtmeting tussen de diverse belangengroepen waarbij
Inleiding 16
B. ‘Governance’-initiatieven en ‘politieke opportuniteiten’
Met betrekking tot de analyse van de mogelijkheden waarover de diverse
belangengroepen beschikken en het zoeken naar een evenwicht tussen het
procesmatige of resultaatsgerichte karakter binnen het Europese politieke systeem,
dienen we eveneens te verwijzen naar een aantal initiatieven die gericht zijn op het
vergroten van de participatiemogelijkheden van de belangengroepen enerzijds en
verhogen van de openheid, aansprakelijkheid, coherentie & effectiviteit binnen de
Europese instellingen anderzijds.20 In eerste instantie, kan hierbij gedacht worden
aan de initiatieven die de Europese Commissie heeft genomen in het kader van de
‘White Paper on Governance’. Ondanks dat we hier een aantal wezenlijke gevolgen
voor lobbygebeuren kunnen onderscheiden, lijkt een ‘governance’-discours nog
veraf te zijn doordat we binnen de Europese institutionele setting tal van
persistente bestuursstijlen, -tradities en conflicten kunnen opmerken die maken dat
het voor belangengroepen interessant blijft om een gedifferentieerde, ‘advocacy’-
georiënteerde strategie na te streven die de politieke breuklijnen in de samenleving
beklemtonen.21
In onze analyse van de positie van de civiele maatschappij en de milieubeweging,
dienen we eveneens te verwijzen naar het belang van de ‘Aarhusconventie’. Deze
conventie voorziet in een aantal minimumnormen met betrekking tot de toegang
tot informatie, publieke participatie in de besluitvorming en de mogelijkheid om
zich te richten tot rechterlijke instanties in milieuaangelegenheden.22 In dit opzicht
is het interessant om een blik te werpen op de wijze waarop men op het Europese
niveau aankijkt naar de implementatie van de ‘Aarhus’-principes binnen de
de Chemische industrie er alles aan doet om het initiële voorstel zoveel mogelijk uit te hollen.
SCHÖRLING, I. en LIND, L., REACH - The Only Planet Guide to the Secrets of Chemicals Policy in the
EU. What Happened and Why? Brussel, 2004, 81 blz. 20 COM(2001) 428 FINAL, op.cit., blz. 10. 21 KOHLER-KOCH, B., Organized Interests in the EC and the European Parliament. European
Integration online Papers 1(9), 1997, blz. 1.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-009a.htm) 22 CONVENTION on Access to Information, Public Participation in Decision-Making and Access in
Environmental Matters. Aarhus, 1998, 25 blz.
Inleiding 17
instellingen en de organen van de gemeenschap.23 Hierbij kunnen er tal van vragen
worden gesteld over de gevolgen die de implementatie van de conventie zal
hebben op de Europese ‘politieke opportuniteitsstructuren’ en de betrokkenheid van
de milieubeweging in het Europees milieubeleid. In dit opzicht wordt onze
aandacht voornamelijk gewekt rond de vraag in welke mate de milieubeweging
‘locus standi’ verwerft om een verzoek tot interne herziening van een
administratieve handeling in te dienen bij het Hof van Justitie.24
1.1.1.2 De aard van de belangengroepen
Naast het analyseren van de institutionele karaktertrekken die aan de basis liggen
van – het spanningsveld tussen ‘input’- en ‘outputlegitimiteit’ en – de vorming van
beleidsnetwerken, dienen we eveneens te verwijzen naar de eigenheid van de
diverse belangengroepen en de capaciteiten waarover ze beschikken om hierop in
te spelen.25 De fragmentatie van het Europese besluitvormingsproces in meerdere
machtscentra, vereist niet alleen voldoende middelen (budgetten, personeel) in het
opbouwen van de nodige expertise en contacten, het zorgt er bovendien voor dat
het voornamelijk de internationaal en Europees georiënteerde belangengroepen
zijn die – door middel van de Brusselse strategie – toegang vinden tot de Europese
instellingen.26 In dit opzicht kunnen we concreet verwijzen naar ‘Greenpeace’ en
23 TAYLOR, M., Public Involvement in Environmental Decision-Making. blz. 161-162. in: SCHEUER, S.,
e.a., EU Environmental Policy Handbook. Brussel, European Environmental Bureau, 340 blz. 24 TORRENS, D. L., Locus Standi for Environmental Associations under EC Law – Greenpeace – A
missed Opportunity for the ECJ. Reciel – Locus standi after Greenpeace 8(3), 1999, blz. 336.;
COM(2003) 622 FINAL, Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on the
application of the provisions on the Århus Convention on Access to Information, Public Participation in
Decision-Making and Access to Justice in Environmental Matters to EC institutions and bodies. Brussel,
2003, 31 blz. 25 De ‘Resource Mobilisation Theory’ focust zich hierbij op de interne bronnen waarover de civiele
maatschappij beschikt en stelt daarbij een causaal verband vast tussen de beschikbaarheid van
deze bronnen en de ‘collectieve actie’-strategieën waarop zij zich gaan beroepen. HILSON, C., New
social movements: the role of legal opportunity. Journal of European Public Policy 9:2, 2002, blz. 240. 26 VOS, H., op.cit., blz. 32.
Inleiding 18
‘Friends of the Earth’ (FoE) die als gevolg van hun structurele kenmerken en
ervaringen over een aanzienlijke expertise en flexibiliteit beschikken om te reageren
op een steeds wijzigende mondiale en Europese context.27 Deze flexibiliteit en
professionaliteit is nodig om te anticiperen op het gegeven dat de – in omvang
beperkte – Europese milieubeweging, haar aandacht dient te diversifiëren over een
zeer uiteenlopend aantal milieurelevante thema’s die tal van beleidsdomeinen
raken.28 Dit staat in schril contrast met de grotere economische belangensectoren
waarbinnen, al naargelang het thema, andere issuespecifieke belanghebbenden –
met tastbare kosten en eisen – op de voorgrond treden. Desondanks, zien we dat de
Europese Commissie de ‘capabilities-expectations’-gap waarmee de milieubeweging
geconfronteerd wordt enigszins tracht te dichten door ze van de nodige financiële
ondersteuning te voorzien (empowerment).29 Niettegenstaande we tal van
pragmatische redenen kunnen identificeren deze financiële ondersteuning
motiveren, vormen ze een niet te onderschatten aandeel in het totaal aan
werkingsmiddelen waarover de diverse milieuorganisaties – met uitzondering van
Greenpeace International – kunnen beschikken.30
27 TIMMER, V., Greenpeace be Nimble, Friends of the Earth be Quick: Agility, Adaptive Capacity
and the Organisational Effectiveness of International Nongovernmental Organisations. Paper
prepared to be presented at the 2005 Berlin Conference on the Human Dimensions of Global Environmental
Change International Organisations and Global Environmental Governance, Canada, University of
British Colombia, 2005, 32 blz.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005) 28 http://europe.eu.int/comm/dgs/environment/index_en.htm 29 Het besluit 97/872/EG voorzag daarbij voor het eerst in een regeling die gericht was op de
financiële ondersteuning van de milieubeweging. 97/872/EC, Council Decision of 16 December
1997 on a Community action programme promoting non-governmental organisations primarily
active in the field of environmental protection. Official journal L354, blz. 25-29 30 In dit opzicht trachten de Europese instellingen overeenkomstig met de meerjarenbegroting 2007-
2013, de bestaande budgetlijnen voor de milieubeweging te vervangen door een transparanter
financieel instrument (LIFE+) dat tegemoet dient te komen aan de realisatie van de engagementen
die ze op vlak van het leefmilieu (en de ‘6th Environment Action Programme’) hebben genomen.
COM(2001) 31 FINAL, Communication from the Commission to the Council, the European Parliament,
the Economic and Social Committee and the Committee of the Regions on the Sixth Environment Action
Programme of the European Community: ’Environment 2010: ‘Our future, Our choice’. Brussel, 2001, 81
Inleiding 19
Verder trachten de niet-gouvernementele organisaties hun flexibiliteit en
aanpassingsvermogen uit te buiten door gezamenlijke acties te ondernemen in
wisselende allianties. Anticiperend op hun – eerder vermelde – beperkingen
trachten ze daarbij hun krachten te bundelen door zich volgens hun ‘comparatieve
voordelen’ te organiseren in veelal informele netwerken.31 Naarmate het monopolie
van het EEB afnam, het Europees milieubeleid aan belang won en er nog andere
milieuorganisaties opdoken die zich op het Europese niveau wensten te profileren,
groeiden de contacten tussen deze organisaties uit tot het informele ‘Green 10’-
netwerk dat bestaat uit de volgende organisaties: Birdlife International, CEE
Bankwatch, Climate Action Network Europe (CAN-E), European Environmental Bureau
(EEB), European Public Health Alliance – Environmental Network, Friends of the Earth
Europe (FoEE), Greenpeace European Unit, Friends of Nature International (FNI),
European Federation for Transport & Environment (T&E), World Wild Fund for Nature –
European Policy Office.32 Hoewel deze alliantie duidelijk schaal- en specialisatie-
voordelen met zich meebrengt, kunnen er vragen worden gesteld over de mate
waarin er ‘free rider’-gedrag optreedt binnen deze alliantie waarbij men profiteert
van de inspanningen van de anderen, zonder zelf tot constructieve bijdragen over
te gaan.33 Ondanks dat er heel wat handelingen worden gesteld in naam van de
‘Green 10’, mogen we ons hier evenwel niet op blind staren. Dit omdat er niet een
patroon van collaboratie tussen de vele belangengroepen bestaat, maar ook omdat
we heel diverse beleidsstijlen en –filosofieën kunnen onderscheiden die er toe
leiden dat de verschillende organisaties individueel gaan handelen.34
blz.; COM(2004) 621 FINAL, Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council
concerning the Financial Instrument for the Environment (LIFE+). Brussel, 2004, 30 blz. 31 WEBSTER, R., Greening Europe together: the collaborative strategies of the European
environmental NGOs. paper prepared for Panel 2-10 Policy-Making in Europe - Political Studies
Association 52nd Annual Conference ‘Making Politics Count’, London, Birkbeck College - university of
London, 2002, blz. 2. 32 GREEN 10, Introducing the GREEN 10 Group of environmental NGOs active at EU level. Brussel, 2005,
28 blz.
(http://www.panda.org) 33 HOJNACKI, M., Organised Interests’ Advocacy Behavior in Alliances. Political Research Quarterly
51:2, 1998, blz. 437. 34 WEBSTER, R., op.cit., blz. 3.
Inleiding 20
Als dusdanig blijft de vaststelling overeind dat het om ‘structureel-institutionele’
redenen voor NGO’s en andere kleinere belangengroepen vaak moeilijk is om zich
met de Europese besluitvorming in te laten. De idee dat men in een weinig
invloedrijke positie zit, zorgt daarbij voor een zichzelf versterkend effect of ‘self-
fulfilling prophecy’ waarbij men nog minder inspanningen gaat leveren op dit niveau
en ze slechts sporadisch van zich laten horen doorheen de hun ter beschikking
staande ‘outsiderstrategieën’. Deze vaststelling maakt dat Vlaamse NGO’s in heel
wat gevallen achter de feiten aanhollen en zich beperken tot het onderhouden van
een aantal ‘ad hoc’-contacten met de Belgische vertegenwoordigers in het Europees
parlement en de relevante federale instanties doorheen de nationale route.35 Gelet
op het feit dat men slechts invloed kan uitoefenen wanneer men actief aanwezig is
op de diverse intergouvernementele en supranationale fora, maakt het – vanuit
strategisch oogpunt – interessant om tot coalitievorming over te gaan en zich te
verenigen in Europese associaties en koepelorganisaties die hun belangen op een
indirecte wijze vertegenwoordigen op de hoogste echelons binnen het
besluitvormingsproces.
1.1.2 Doelstellingen
Hoewel het lobbygebeuren en het werken met beleidsnetwerken soms terecht
wordt bekritiseerd, kan men uit de bovenstaande bevindingen afleiden dat het deel
uitmaakt van de dagdagelijkse realiteit.36 Door de beperkingen in middelen en
expertise zijn de Europese instellingen niet alleen afhankelijk van de informatie en
expertise (outputlegitimiteit) die deze lobbyorganisaties aanbieden, ze zullen deze
35 GANSEMANS, J. (ex-medewerker bij Europarlementslid Bart Staes), Interview, via bezoek bij de
Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw, d.d. 21 maart 2006. 36 CHANDLER, H., Lobby Planet. Brussels, the EU quarter. Amsterdam, Corporate Europe
Observatory, 2004, 24 blz.
(http://www.corporateeurope.org)
Inleiding 21
groepen ook op een actieve manier betrekken in de besluitvorming.37 De
hoofddoelstelling binnen deze thesis, bestaat er dan ook uit die patronen te
identificeren die de betrokkenheid van de relevante Europees en nationaal
georiënteerde NGO’s in het lobbygebeuren kenmerken. Hierbij is het de bedoeling
om een analyse te bieden van:
- De institutionele setting die van invloed is op het lobbygebeuren en de
vorming van beleidsnetwerken (politieke opportuniteitsstructuren);
- De invloed van de institutionele kenmerken op de aanwezigheid van de
milieubeweging binnen het Europese besluitvormingsproces.
- De specifieke processen die zich afspelen tussen de milieubeweging, de
beleidsmakers en de overige belangengroepen binnen de beleidsnetwerken;
- De capaciteiten van de milieubeweging en de wijze waarop de organisaties
hierbinnen anticiperen op de ‘capabilities-expectations’-gap waarmee ze
geconfronteerd worden in hun relatie met de Europese Unie.
1.2 Overzicht
In het eerste deel van deze scriptie gaan we in op de neocorporatistische en
pluralistische conceptie van het lobbygebeuren binnen de Europese Unie en zoeken
we naar argumenten die deze benaderingswijzen tegenspreken. Als dusdanig, gaan
we op zoek naar een netwerkbenadering van het lobbygebeuren en trachten we te
onderzoeken in welke mate de institutionele setting bepalend is voor het
lobbygebeuren. Dit vanuit de overweging dat de mogelijkheden en strategische
keuzes van de diverse lobbygroepen bepaald worden door de ‘politieke
opportuniteitsstructuren’ (POS) die de ‘multi-level governance’-setting kenmerken. In
dit opzicht dienen we aandacht te besteden aan het specifieke karakter van het
Europese ‘three-level game’ waarbinnen we een dialectische relatie tussen de ‘logic of
37 FROM, J., Decision-making in a complex environment: a sociological institutionalist analysis of
competition policy decision-making in the European Commission. Journal of European Public Policy
9:2, 2002, blz. 224.
Inleiding 22
membership’ en ‘logic of influence’ kunnen onderscheiden. In dit kader dienen we
eveneens aandacht te besteden aan de diverse ‘governance’-initiatieven die men,
anticiperend op het democratisch deficit, geeft genomen vanuit de Europese
Commissie.
In het tweede deel van deze scriptie, trachten we na te gaan welke de specifieke
machtsbronnen zijn, waarover de milieubeweging kan beschikken en in welke mate
deze middelen hen toelaten om de institutionele ‘politieke opportuniteiten’ uit te
buiten. Gesteld dat de middelen waarop de milieubeweging kan beroep doen in het
lobbygebeuren, schaars zijn, maakt dat ze over de nodige adaptieve capaciteiten
dient te beschikken om dit te compenseren. Deze capaciteiten komen tot uiting,
doorheen de vorming van diverse allianties en projectgebonden coalities enerzijds
en de diversificatie van ‘access’- en ‘voice’-strategieën anderzijds. Niettegenstaande
we tal van breuklijnen kunnen onderscheiden binnen de milieubeweging, gaan we
er van uit dat de vorming van allianties, het nastreven van ‘access’-strategieën en
het bespelen van de publieke opinie doorheen de media (outsiderstrategieën) er
voor zorgt dat de milieubeweging er vaak in slaagt om (a) bepaalde beleidsthema’s
op de politieke agenda te plaatsen, (b) de bestaande breuklijnen in de verf te zetten
en (c) zich te vestigen in tal van beleidsnetwerken met de beleidsmakers.
Tenslotte, trachten we te onderzoeken welke verschuivingen de implementatie van
de ‘Aarhusprincipes’ zal hebben op de positie van de milieubeweging binnen het
Europese besluitvormingsproces. De vaststelling dat de Europese Unie in het
verleden reeds tal van investeringen heeft gedaan op vlak van aansprakelijkheid,
openheid en participatie, brengt er ons toe te besluiten dat de implementatie van de
‘Aarhus’-principes binnen de lidstaten en de Europese instellingen voornamelijk
symbolisch van aard is en er nog een ganse weg af te leggen is vooraleer we
kunnen spreken van ‘environmental’-governance. Niettegenstaande we tal van
nieuwe opportuniteiten kunnen onderscheiden voor de milieubeweging, neemt de
implementatie van de ‘Aarhus’-principes niet weg dat de diverse lidstaten het erg
moeilijk blijven hebben om hun milieuverplichtingen na te komen. Ondanks dat er
tal van maatregelen worden genomen op vlak van informatie en participatie, blijft
Inleiding 23
bovendien de vaststelling overeind dat we (a) tal van persistente bestuursstijlen en
–tradities kunnen opmerken op de diverse beleidsniveaus waardoor het moeilijk is
om van een ‘governance’-discours te spreken en (b) het lobbygebeuren gekenmerkt
wordt door een machtsstrijd dat aan tal van eigen wetten en dynamieken
onderhevig is.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 24
“Whilst there are undoubtedly policy communities and networks which exhibit both
stability and exclusiveness and do control policy agendas, there appear to be counter-
tendencies which lead to lack of control, policy instability, and unpredictable outcomes”.1
2 Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’
Als gevolg van het ‘sui generis’ karakter van de Europese constructie, worden we
met tal van moeilijkheden geconfronteerd om tot een alomvattende benaderings-
wijze te komen van de diverse processen die zich hierbinnen afspelen.2 Kijken we
naar het Europese besluitvormingsproces, dan zien we dat dit niet beperkt blijft tot
een louter interinstitutioneel spel of ‘three-level game’ tussen de diverse Europese
instellingen, we zien ook tal van externe actoren en belangengroepen opduiken. De
ontvankelijkheid van de Europese instellingen voor de externe druk van een
amalgaam aan belangengroepen, wordt daarbij vaak bekeken vanuit de idee dat we
met ‘systeem falen’ geconfronteerd worden wanneer het beheer van onze complexe
maatschappij wordt overgelaten aan de exclusieve heerschappij van de overheid of
de markt.3 Met deze basisveronderstelling in het achterhoofd, zien we diverse (min
of meer) formele en informele beleidsnetwerken opduiken in het spoor van de
formele structuur van de Europese Unie. Deze constructies worden als instituties
beschouwd waarbij wordt uitgegaan van een ruilsituatie waarbinnen
bureaucraten/politici (vraagzijde) en belangengroepen (aanbodzijde) elkaar op een
actieve wijze ontmoeten. Met het oog op het analyseren van de positie van de 1 Gecit. in: RICHARDSON, J., Government, Interest Groups and Policy Change. Political Studies 48,
2000, blz. 1008. 2 CHECKEL, T. J., e.a., Integrating Institutions: Theory, Method, and the Study of the European
Union. Comparative Political Studies – Special Issue 36:1-2., 2003, blz. 2.; JACHTENFUCHS, M.,
Democracy and Governance in the European Union. European Integration online Papers 1(2), 1997,
blz. 1.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-002a.htm) 3 BÖRZEL, T. A., What’s So Special About Policy Networks? – An Exploration of the Concept and
the Usefulness in Studying European Governance. European Integration Online Papers 1(16), 1997,
blz. 4.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-016a.htm)
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 25
milieubeweging, volstaat het evenwel niet om belangenbehartiging enkel in termen
van vraag en aanbod te beschrijven, het is eveneens noodzakelijk om de ‘politieke
opportuniteiten’ die voortvloeien uit de institutionele setting in rekening te brengen
en oog te hebben voor de specifieke karakteristieken van de diverse belangen-
groepen.4
2.1 ‘Logic of membership’ versus ‘logic of influence’
Ondanks dat men het werken met beleidsnetwerken binnen de Europese
instellingen vaak gaat verantwoorden vanuit een ‘governance’-discours, stellen we
ons de vraag, welke de structurele verhoudingen zijn die ontstaan tussen de
diverse belangengroepen en ‘advocacy’-coalities als gevolg van:
(a) de specifieke institutionele setting (logic of influence) waarbinnen zich tal van
beleidsnetwerken vormen; en,
(b) de verschillen in de ter beschikking staande machtsbronnen en de
samenstelling van het belangenveld (logic of membership).5
Aanvullend op deze opdeling van Schmitter & Streek, stelt zich dus de vraag in
welke mate we hier wel met een bewuste bestuursvorm te maken hebben die
aansluit bij de ideeën van de Europese Commissie en politiek conflict tracht te
kanaliseren, dan wel met een setting waarbinnen beide logica’s elkaar gaan
tegenwerken en we tal van machtsbestendige beleidsnetwerken, constructies of
4 BLOM-HANSEN, J., A ‘new Institutional’ perspective on policy networks. Public Administration
75, 1997, blz. 673-674.; EISING, R., The access of business interests to European Union Institutions:
notes towards a theory. ARENA working paper 29, 2005, blz. 5. 5 Hierbij worden ‘advocacy’ coalities gedefinieerd als de binnen een bepaald subsysteem
waarneembare belanghebbenden die – met een gelijkaardig waardepatroon, een aantal gedeelde
belangen en een gemeenschappelijke perceptie op de problemen – hun acties trachten te
coördineren met de bedoeling het beleid in een door hen gewenste richting te beïnvloeden.
SABATIER, P.A., JENKINS-SMITH, H. C., The Advocacy Coalition Framework: An Assessment. blz.
120. ; SABATIER, P. A., e.a., Theories of the Policy Process. Colorado, Westview Press, 1999, 289 blz.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 26
instituties kunnen waarnemen die het lobbygebeuren vorm geven.6 Wij gaan hierbij
van uit de veronderstelling dat de ‘multi-level governance’-setting (logic of influence)
voor een situatie zorgt waarbinnen we diverse ‘access points’ kunnen onderscheiden
waarlangs lobbying mogelijk is, maar er – ondanks de initiatieven die de Europese
Commissie in het kader van de ‘White Paper on Governance’ en de Aarhusconventie
heeft genomen – geen gecoördineerd systeem van belangenbehartiging kan
ontstaan als gevolg van het feit dat er heel wat persistente bestuursstijlen, -tradities
en conflicten kunnen worden opgemerkt binnen deze setting. Daarenboven, kan er
eveneens worden gesteld dat de lobbystijlen die de diverse belangengroepen
hanteren, vaak een ontsporend karakter hebben waardoor het erg moeilijk wordt
om nog van een ‘governance’-benadering te spreken.7 In dezelfde zin, gaan we er
van uit dat het relatief moeilijk is om tot sluitende uitspraken te komen van de
structurele verhoudingen – en uiteindelijke invloed – die de diverse ‘advocacy’
coalities weten uit te oefenen doordat we met een steeds wijzigende machtsbalans
binnen het veelgelaagde besluitvormingsproces geconfronteerd worden.
2.2 Voorbij de marktgeoriënteerde, pluralistische en neocorporatistische visie
van het lobbygebeuren
Als we kijken naar de diverse wetenschappelijke benaderingen rond het (Europese)
lobbygebeuren, dan kunnen we een 2-tal stromingen onderscheiden die gedurende
lange tijd dominant zijn geweest en nog steeds een zekere relevantie hebben, nl.:
het pluralisme en neocorporatisme. Beide benaderingswijzen kenmerken zich door
het basisuitgangspunt dat het beleidsproces niet langer mag worden gezien als een
geïsoleerd gegeven, maar als een gebeuren dat onderhevig is aan de externe druk
die afkomstig is van een uiteenlopend aantal belangengroepen die zich – met hun
6 BÖRZEL, T. A., op.cit., blz. 4.; PETERS, G. B., e.a., The Politics of Path Dependency: Political
Conflict in Historical Institutionalism. The Journal of Politics 67:4, 2005, blz. 1276.; KOHLER-KOCH,
B., Organized Interests in the EC and the European Parliament. European Integration online Papers
1(9), 1997, blz. 1.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-009a.htm) 7 KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 4.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 27
uiteenlopende capaciteiten of actiemogelijkheden, belangen, percepties en beleids-
preferenties – in het beleid wensen te profileren.8 Toch kunnen we een aantal
wezenlijke verschillen opmerken tussen beide invalshoeken.
2.2.1 Kritieken op de pluralistische conceptie van het lobbygebeuren
In tegenstelling tot het neocorporatisme, vertrekt het pluralisme van de basis-
veronderstelling dat de staat of het politieke systeem een passieve actor is
waarbinnen de macht wijd – en gelijk – verspreid is over een arena waarbinnen er
een competitie plaats vindt tussen diverse belangengroepen: “A pluralist system […]
comprises an unspecified number of multiple, voluntary, competitive, non-hierarchically
ordered, and self-determined (as to type and scope of interest) categories not licensed,
recognised, subsidised, created or otherwise controlled by the State, without monopoly of
representational activity within their respective categories”.9 Binnen deze
conceptualisering stelt men dat er tegenover elk belang, een andere belang bestaat
(countervailing powers) en er geen institutionele vooringenomenheid is, dat in het
voordeel werkt van een welbepaalde belangencategorie of -groep.10 In dit opzicht
stelt Justin Greenwood dat de fragmentatie van de macht binnen de Europese
constructie en de complexiteit waarmee het besluitvormingsproces gepaard gaat,
voor een situatie zorgen waarbinnen er geen systematische dominantie in het
voordeel van een welbepaald belang mogelijk is: “The EU political system is one in
which no one type of interest can routinely dominate. This is because of the muliple levels of
EU policy making, the diffusion of power between its constituent parts, its accessibility to a
8 SABATIER, P. A., The need for better theories. blz. 11. in: SABATIER, P. A., e.a., op.cit., 289 blz. 9 Gecit. in: FALKNER, G., Corporatist Governance and Europeanisation: No Future in the Multi-
Level Game. European Integration online Papers 1(11), 1997, blz. 2.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-011a.htm) 10 HEYWOOD, A., Politics. Basingstoke, Palgrave, 2002, blz. 89-90.; MICHALOWITZ, I., EU Lobbying.
Principals, Agents and Targets: strategy interest intermediation in EU policy making. Potsdam/Berlijn,
Publik Affairs und Politikmanagment, 2004, blz. 26.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 28
range of interests, and its sheer complexity”.11 Aansluitend hierop, legt men binnen de
pluralistische beleidscontext, de nadruk op het belang van het procesmatige
karakter en de inputlegitimiteit waarmee beleidsontwikkeling gepaard gaat. Binnen
het pluralisme, zouden we met andere woorden te maken hebben met een vorm
van legitimiteit die – in tegenstelling tot de neocorporatistische outputlegitimiteit –
voortvloeit uit de participatie van een groot aantal belangengroepen die de
politieke breuklijnen in de samenleving weerspiegelen.12 Binnen deze context,
wordt het lobbygebeuren in markteconomische termen omschreven als elke
rationele handeling dat met het oog op het beïnvloeden van het beleid (en het
beleidsproces) wordt gesteld en als een competitieve strijd tussen belangengroepen
waarbij beïnvloeding slechts mogelijk is omdat er een zekere ontvankelijkheid
tegenover staat.13 Ondanks dat het pluralisme lange tijd dominant geweest is,
kunnen er tal van kritieken tegen deze benaderingswijze worden geformuleerd.
2.1.1.1 Passiviteit van het politieke systeem
Een eerste kritiek, richt zich op het passieve karakter dat aan het politieke systeem
wordt toegeschreven. Wensen we tot een verklaring te komen van de bestaande
interactiepatronen die in het kader van het lobbygebeuren plaats vinden, dan
volstaat het niet langer om enkel de eenzijdige wens van de belangengroepen in
11 Gecit. in: GREENWOOD, J., Interest Representation in the European Union. Basingstoke, Palgrave,
2003, blz. 2. 12 Outputlegitimiteit heeft hierbij betrekking op de effectiviteit van de besluitvorming en de
legitimiteit die voortvloeit uit dit succes. GREENWOOD, J., The World of EU NGOs and Interest
Representation., blz. 1, 6. 13 Volgens Knoke kunnen we pas over invloed spreken: ”[…] when one actor intentionally transmits
information to another that alters the latter’s actions from what would have occured without that
information”. Gecit. in: BETSSILL, M. M. en CORELL, E., NGO Influence in International
Environmental Negotiations: A Framework for Analysis. Global Environmental Politics 1:4, 2001,
blz. 74.; COM(2006) yyy Final, Green Paper: European Transparency Initiative. Brussel, 2006, blz 5.;
BERNHAGEN, P. en BRÄUNINGER, T., Structural Power and Public Policy: A Signaling Model
of Business Lobbying in Democratic Capitalism. Political Studies 53, 2005, blz. 45.;
MICHALOWITZ, I., op.cit., blz. 26.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 29
rekening te brengen. Het is eveneens noodzakelijk om de diverse beleidsnetwerken
in overweging te nemen die de beleidsmakers oprichten met het oog op het
realiseren van hun doelstellingen: “Specialized information is necessary for making
policy efficient and effective (i.e. output legitimacy). Whereas knowledge about political
mobilization and public support fits into an input-oriented perspective on legitimacy”.14 In
dit opzicht kan er worden gesteld dat er een uitwisseling plaats vindt waarbij
belangengroepen toegang vinden tot de beleidsmakers wanneer ze hen van de
vereiste toegangsgoederen (Expertise, Informatie over het Europees Overkoepelend
Belang, Informatie over het Binnenlands Overkoepelend Belang) en publieke steun
kunnen voorzien met het oog op het realiseren van de belangen van de
samenleving.15
Actoren RUIL
beleidsmakersBelangengroep
(principal) Lobbyist (agent)
Figuur 1: De ruilrelatie in het besluitvormingsproces.16
2.1.1.2 Discrepanties tussen ‘logic of influence’ en ‘logic of membership’
Ondanks dat deze conceptualisering, het lobbygebeuren in termen van wederzijdse
afhankelijkheid bekijkt, stellen we een aantal discrepanties vast die een ideaal-
typische pluralistische setting in de weg staan en betrekking hebben op de ‘logic of
influence’ en de ‘logic of membership’. Als we al diverse toegangspoorten kunnen
14 Gecit. in: BEYERS, J. en KERREMANS, B., Bureaucrats, Politicians And Societal Interests. How Is
European Policy Making Politicized? Comparative Political Studies 37:10, 2004, blz. 1140. 15 BOUWEN, P., Lobbying in de Europese Unie: Is er nog toekomst voor nationale belangengroepen.
Res Publica 4, 2003, blz. 688.; PAPPI, F. U. en HENNING, C. H.C.A., The organization of influence
on the EC’s common agricultural policy: A network approach. European Journal of Political Research
36, 1999, blz. 265. 16 Naar: MICHALOWITZ, I., op.cit., blz. 56.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 30
onderscheiden binnen de Europese constructie, dan bestaat het risico dat er een
kortsluiting ontstaat als gevolg van het overaanbod aan belangengroepen.17 Dit
wordt verder versterkt door de gedachte dat, binnen een open en complex politiek
systeem, het verkrijgen van een insiderstatuut voornamelijk in het kamp lijkt te
liggen van de desbetreffende belangengroepen die er, met hun specifieke
capaciteiten, maar moeten in slagen om zich te profileren in het Brusselse circuit.
De wijze waarop men georganiseerd is kan, samen met de informatie of expertise
waarover men beschikt, als een machtsfactor worden gezien dat bepaalde
belangengroepen onderscheidt van anderen in hun contacten met de beleidsmakers
en de invloed die ze kunnen uitoefenen. Kenmerkend aan het lobbygebeuren
binnen de Europese instellingen, is het elitaire karakter waarmee dit gepaard gaat.18
Vandaar gaan we in tegen het – uit het pluralisme ontleende – discours van
‘countervailing powers’ (Galbraith) waarbinnen gesteld wordt dat alle belangen-
sectoren op een evenredige wijze vertegenwoordigd zijn in het lobbygebeuren als
gevolg van het feit dat: “[…] a dynamic equilibrium naturally emerges amongst
competing groups, as the success of, say, business merely encourages opponents, such as
labour and consumers, to organize to counter that success”.19
2.1.1.3 Conclusie
Met de bovenstaande redenering in het achterhoofd, zijn we dus genoodzaakt om
te wijzen de dialectische relatie of interne tegenstellingen tussen (a) de
pluralistische context, (b) de dominantie van economische belangengroepen
hierbinnen en (c) de organisatorische capaciteiten/machtsmiddelen of lobby-
factoren waarover de diverse belangensectoren beschikken.20
17 EUROPEAN PARLIAMENT, Lobbying in the European Union: Current rules and practices.
Luxemburg, Constitutional Affairs Series, 2003, blz. 16. 18 EISING, R., The access of Business interests to European Union Institutions: notes towards a
theory. ARENA Working Paper 29, 2005, blz. 3.; GREENWOOD, J., op.cit., blz. 3. 19 Gecit. in: HEYWOOD, A., op.cit., blz. 274. 20 Wanneer we kijken naar de samenstelling van het Brusselse lobbygebeuren, dan stellen we vast
dat er hier van een pluralistische context nauwelijks sprake is. Zo zien we dat er zo’n 15.000
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 31
K, B
B<K Baten B>K Lobbykosten B>K = lobbyen B<K = niet lobbyen
Lobbybronnen (r) /Lobbygroepen
Figuur 2: Lobbykosten en –baten vanuit een pluralistische, intern-organisatorische logica21
Kort gesteld, komt het er op neer dat naarmate er meer belangengroepen ten tonele
verschijnen, een belangengroep meer lobbyfactoren zal moeten inzetten waardoor
de totale en marginale lobbykosten zullen toenemen, terwijl de baten slechts
degressief zullen stijgen (marginale kosten dalen).22 Als dusdanig, vergroot de
kloof tussen wat belangengroepen – zoals milieuorganisaties – wensen te realiseren
en de machtsmiddelen die ze daarvoor ter beschikking hebben (‘capabilities-
expectations’-gap) naarmate er meer belangengroepen ten tonele verschijnen. In
dezelfde zin, zien we dat men – vanuit de idee van het democratisch deficit –
marktcorrigerend gaat optreden doorheen het uitwerken van consultatie-
standaarden en het verlenen van subsidies.23 Specifiek, kunnen we hierbij
verwijzen naar de inspanningen van de Europese Commissie die in het licht van de
‘white paper on Governance’ werden genomen en een aantal minimumcriteria voor
lobbyisten actief zijn in Brussel, waarbij de meerderheid daarvan (70%), ingezet zouden worden
voor de belangen van de bedrijfswereld, terwijl slechts 20% van de aanwezige lobbyisten de
belangen van de – zeer ruime gedefinieerde - NGO’s (milieubeweging, handelsorganisaties,…)
vertegenwoordigen. De overige 10% behartigen op hun beurt de belangen van regio’s, steden en
internationale instellingen. CORPORATE EUROPE OBSERVATORY, Lobby planet, Brussels the EU
quarter. Amsterdam, Corporate Europe Observatory, blz. 7. 21 Naar: BROSCHEID, A. en COEN, D., Business Interest Representation and European Commission
For a: A game Theoretic Investigation. MPIfG Working Paper 02/7, 2002, blz. 10. 22 Ibid., blz. 9.; DE CLERCQ, M, Economie toegelicht. Leuven, Garant, 2002, blz. 140-145. 23 KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 1.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 32
beleidsconsultatie tot gevolg hadden.24 Besluitend, kunnen we dus stellen dat het
verkrijgen van toegang tot de Europese instellingen niet alleen verklaard moet
worden vanuit de organisatorische capaciteiten van de belangengroepen (‘logic of
membership’), maar dat ook meer structurele en institutionele factoren mee moeten
worden opgenomen in onze analyse.25
2.2.2 Kritieken op de neocorporatistische visie op het lobbygebeuren
Aanvullend op de opmerking dat het politieke systeem geen passieve actor is, en
er een kortsluiting dreigt te ontstaan wanneer er geen dirigerend optreden in de
belangenvertegenwoordiging plaats vindt, dienen we eveneens aandacht te
schenken aan het neocorporatisme. In tegenstelling tot het pluralisme, ligt het
accent hier eerder op de ‘logic of influence’ en gaat men er van uit dat we niet zozeer
moeten kijken naar verschillen in organisatorische capaciteiten die verschillende
belangengroepen kenmerken, maar naar de structurele en procedurele elementen
(institutionele setting of politieke opportuniteitsstructuren) die het lobbygebeuren
vorm geven.26 “General resources such as members, financial resources and staff are
important, but in addition, some groups control more specific resources valued by decision
makers. […]business groups are particularly privileged because they control crucial
24 COM(2001) 428 FINAL, European Governance: A White Paper. Brussel, 2001, 35 blz.; COM(2002) 704
FINAL, Communication from the Commission: Towards a reinforced culture of consultation and dialogue
– General Principles and minimum standards for consultation of interested parties by the Commission.
Brussel, 2002, 28 blz. 25 BEYERS, J., Voice and Access. Political practices of diffuse and specific interest association in
European policy making. ARENA Working Papers 02/39, 2002, blz. 11. 26 Met andere woorden bepaald de institutionele setting, welke de opportuniteiten zijn voor
belangengroepen om in contact te treden met de beleidsmakers. “Kitchelt defines POS as ‘specific
configurations of resources, Institutional resources, institutional arrangements and historical precedents for
social mobilisation, which facilitate the development of protest movements in some instances and constrain
them in others’ ”. Gecit. in: NENTWICH, M., Opportunity Structures for Citizens’ Participation:
The Case for the European Union. European Integration online Papers 0(1), 1996, blz. 1.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1996-001a.htm)
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 33
economic resources”.27 Hierbij kan de vraag worden gesteld in welke mate de
structurele opdeling of polarisatie tussen een beperkt aantal geprivilegieerde
insiders en een grote groep van outsiders, voortvloeit uit een ‘logic of expected
consequences’ of ‘rationele anticipatie’ waarbij men bij het uitwerken van een bepaald
beleid op een passieve wijze tracht te anticiperen op de mogelijke reacties en
politieke risico’s waarmee een gegeven beleidskeuze gepaard gaat. Dan wel, dat de
structurele opdeling de resultante is van een ‘logic of appropriatness’ waarbij de
Europese beleidsmakers uit gaan van de opvatting dat Europa niets meer is dan
een economisch project waarbij men, als normerende actor, genoodzaakt is om
consultaties te onderhouden als gevolg van hun beperkte capaciteiten: “In
increasingly differentiated and complex industrial societies the need for consultation and
bargaining continues to grow, with the result that, perhaps inevitably, institutional
mechanisms emerge to facilitate it”.28 Anders gesteld, gaan we er dus van uit dat
beleidsmakers niet alleen trouw blijven aan die actoren die de economische
sleutelposities in de samenleving innemen als gevolg van de structurele af-
hankelijkheid voor het kapitaal. We gaan er eveneens van uit dat de institutionele
setting een kloof genereert tussen insiders en outsiders en dat die kloof doorheen
de tijd verder versterkt wordt: “[…] the institutional environment is seen as conducive
to the internal features of interest associations and not as an external factor constraining or
enabling particular forms of political mobilisation”.29
Binnen de neocorporatistische logica, is het eveneens interessant om de historische
en structurele band die de economische belangengroepen met de Europese
besluitvormers onderhouden, vanuit een ‘neofunctionalistische’ logica (Ernst Haas) te
bekijken. De ‘spillover’ in de Europese bevoegdheden en de realisatie van de interne
markt resulteerde hierbij niet alleen in het ontstaan van een groot aantal issues-
27 BINDERKRANTZ, A., Interest Group Strategies: Navigating Between Privileged Access and
Strategies of Pressure. Political Studies 53, 2005, blz. 697. 28 Gecit. in: HEYWOOD, A., op.cit., blz. 275.
GOLDMAN, K., Appropriateness and Consequences: The Logic of Neo-Institutionalism.
Governance: An International Journal of Policy, Administration and Institutions 18:1, 2005, 18 blz. 29 Gecit. in: BEYERS, J., op.cit., blz. 14.
BERNHAGEN, P en BRÄUNINGER, T., op.cit., blz. 43.; BINDERKRANTZ, A., op.cit., blz. 697.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 34
pecifieke lobbygroepen, het integratieproject is eveneens de resultante van de
inspanningen van de politieke en economische elites die er tal van complementaire
voordelen in zagen als gevolg van de toegenomen complexe (economische)
interdependentie.30
Toch volstaat ook deze benaderingswijze niet waardoor we kunnen besluiten dat
de beleidsmakers ook maatregelen nemen op domeinen die niet altijd op evenveel
enthousiasme kunnen rekenen bij de industrie.31 In dit opzicht, kan er worden
verwezen naar het ‘Cardiff’-proces van 1998 dat voorzag in een aantal concrete
engagementen van de diverse Raadsformaties binnen de Raad van Ministers met
het oog op de realisatie van art. 6 van het Verdrag van Amsterdam en de integratie
van milieuoverwegingen in de economische sleutelsectoren binnen de Europese
Unie.32 Dat er heel wat beslissingen genomen worden die hevig verzet uitlokken bij
de industrie (CEFIC, BASF, …), blijkt eveneens uit het REACH-voorstel dat een
toonbeeld is van de ‘Cardiff’-doctrine en betrekking heeft op het vervangen van de
huidige, tekortschietende chemicaliënwetgeving.33 Ondanks dat er kan worden
gesteld dat de bureaucraten en politici geen instrumenten zijn van de economische
en materiële belangengroepen, blijft de vaststelling overeind dat sommige politieke
breuklijnen en beleidsthema’s (zoals competitiviteit) meer aandacht krijgen dan
30 CHECKEL, T., op.cit., blz. 4.; COEN, D., The European Business Lobby. Business Strategy Review
8:4, 1997, blz. 17.; COOLSAET, R. en KLEIJSEN, J., op.cit., blz. 122. 31 BERNHAGEN, P en BRÄUNINGER, T., op.cit., blz. 44. 32 In deze zin, stelt het in het Verdrag van Amsterdam geïntroduceerde art. 6 dat: “Environmental
protection requirements must be integrated into the definition and implementation of the Community
policies and activities referred to in Art. 3, in particular with a view to promoting sustainable
development”. KRÄMER, L., The Genesis of EC Environmental Principles. Research Papers in Law
7/2003, 2003, blz. 8.; EUROPEAN ENVIRONMENTAL BUREAU, Work Programme 2006. Brussel,
2006, blz. 34.
(http://www.eeb.org) 33 LENAERTS, U., Nieuwe aanpak van chemische stoffen. Europees milieubeleid in het defensief.
Internationale Spectator 60:3, 2006, blz. 134.; CORPORATE EUROPE OBSERVATORY, Bulldozing
REACH – the industry offensive to crush EU chemicals regulation. Amsterdam, 2005, 16 blz.
(http://www.corporateeurope.org)
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 35
anderen waardoor niet iedereen een gelijke toegang vindt tot het besluitvormings-
proces.34
2.2.3 Relevantie van het pluralisme en neocorporatisme?
Niettegenstaande zowel het pluralisme als het neocorporatisme tal van gebreken
vertonen, onthouden we dat we bij het analyseren van het lobbygebeuren moeten
letten op het spanningsveld tussen de ‘logic of influence’ en de ‘logic of membership’
waarbij onze aandacht uit gaat naar:
- het belang van politieke opportuniteitsstructuren (institutionele, structurele
en procedurele setting) in de opdeling tussen insiders en outsiders en het
verloop van het lobbygebeuren enerzijds; en,
- de samenstelling van het belangenveld en het belang van de machtsbronnen
waarover de diverse belangengroepen beschikken anderzijds.
De bewijslast die we terugvinden op het Europese niveau voor de ene of de andere
benaderingswijze, is met andere woorden de resultante van een samenspel tussen
de Europese ‘multi-level governance’- en ‘network-governance’-setting enerzijds en de
samenstelling van het belangenveld anderzijds.
2.3 Naar een ‘beleidsnetwerk’-analyse in een ‘multi-level governance’-setting
Vanuit de vaststelling dat er een gebrekkige empirische relevantie en theoretische
inconsistentie uitgaat van de voorgaande theoretische conceptualiseringen van het
lobbygebeuren, is het aangeraden om de bovenstaande dichotomie te verlaten en
het lobbygebeuren binnen de Europese Unie vanuit een flexibelere invalshoek te
benaderen.35
34 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1126. 35 BÖRZEL, T. A., op.cit., blz. 2.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 36
2.3.1 Beleidsnetwerken: een verhaal van insiders en outsiders
Wanneer we een flexibelere benaderingswijze hanteren om het Europese
besluitvorminsproces te analyseren, dan zien we dat dit niet alleen
geconceptualiseerd dient te worden als een ‘multi-level game’, we kunnen ook tal
van (min of meer) formele en informele beleidsnetwerken onderscheiden die
resulteren uit een functionele differentiatie binnen de Europese instellingen en voor
diverse breuklijnen zorgen. In dit opzicht worden beleidsnetwerken verklaard
vanuit een procesmatige invalshoek waarin men stelt dat: “Governing the EC
[European Community] involves bringing together the relevant state and societal actors and
building issuespecific constituencies. Thus, in these patterns of interaction, state actors and
a multitude of interest organisations are involved in multilateral negotiations about the
allocation of functionally specific ‘values’ ”.36 Ondanks dat men dit vaak vanuit een
alomvattende ‘governance’-discours gaat benaderen, zien we dat ze eveneens het
product zijn van de specifieke identiteit, beleidsstijl en filosofie binnen de
desbetreffende instellingen.37 Als gevolg daarvan, blijft de dichotomie tussen het
pluralisme en neocorporatisme erg relevant. Zodoende kunnen we een opdeling
maken tussen:
(a) de relatief gesloten beleidsnetwerken die – met het oog op het vergroten van
de efficiëntie en effectiviteit van de besluitvorming – tot stand worden
gebracht met de voornaamste belangengroepen en uitgroeien tot heuse ‘iron
triangles’;
36 EISING, R., en KOHLER-KOCH, B., Gecit. in: VAN KERSBERGEN, K., en VAN WAARDEN, F.,
‘Governance’ as a bridge between disciplines: Cross-disciplinary inspiration regarding shifts in
governance and problems of governability, accountability and legitimacy. European Journal of
Political Research 43, 2004, blz. 150. 37 Binnen dit ‘governance’-discours, wordt het werken met beleidsnetwerken dus bekeken als een
specifieke bestuursvorm waarlangs men de effectiviteit, flexibiliteit en de legitimiteit van de
besluitvorming tracht te verhogen.KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 2. ELGSTRÖM, O. en SMITH,
M., Introduction: Negotiating and policy-making in the European Union – processes, system and
order. Journal of European Public Policy 7:5 – special issue, 2000, blz. 677.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 37
(b) de beleidsnetwerken die tot stand komen als gevolg van de toegenomen
politisering en de verdieping van de politieke breuklijnen, variëren in
duurzaamheid en tot doel hebben een zo breed mogelijk draagvlak te
genereren bij het realiseren van een bepaald beleidsvoorstel.38
2.3.1.1 Beleidsnetwerken als machtsstructuren
Vanuit speltheoretische invalshoek stelt men hierbij dat de diverse (min of meer)
formele en informele, interpersoonlijke en interorganisatorische beleidsnetwerken
als machtsstructuren opgevat kunnen worden, waarbij de in deze netwerken
opgenomen belangengroepen met lagere marginale lobbykosten worden
geconfronteerd dan de outsiders in dit proces: “[…] policy networks are not reducible
to functional information exchange processes […] they are channels trough which
principled political debates are triggered and public concerns are represented”.39 De reeds
bestaande beleidsnetwerken spelen niet alleen een erg belangrijke rol in het verloop
van het lobbygebeuren, ze bepalen ook de wijze waarop outsiders hun belangen
kunnen ventileren in dit proces. Bepaalde – materiële – belangengroepen zien in dit
opzicht, de relatie tussen de milieubeweging en het voor milieuaangelegenheden
bevoegde Directoraat-Generaal DG ENV, als een ‘epistemic community’ en trachten
doorheen hun contacten in andere Directoraten-Generaals (DG’s) het verzet te
organiseren.40 Als gevolg van het feit dat milieuaangelegenheden diverse raak-
vlakken hebben met andere beleidsdomeinen, zien we met andere woorden een
rivaliteit en fragmentatie ontstaan tussen de diverse DG’s binnen de Europese 38 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1122-1124.; KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 7. 39 Gecit. in: BEYERS, J., en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1147.
BROSCHEID, A. en COEN, D., op.cit., blz. 9. 40 Dit zou met andere woorden betekenen dat de waarden en ideeën van de beleidsmakers en de
milieubeweging, evenals hun perceptie op beleidsproblemen en de visie van waar het met het
beleid naar toe moet, naar elkaar toe evolueren. HAAS, P. M., Introduction: Epistemic
Communities and International Policy Coordination. International Organization 46:1, 1992, blz. 3.;
MAREY, S. en RICHARDSON, J., Environmental Groups and the EC: challenges and opportunities. blz.
141-156. in: JORDAN, A., Environmental Policy in the European Union. Actors, institutions & processes.
Londen, Earthscan Publications Limited, 2002, 354 blz.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 38
Commissie, die door de diverse belangengroepen als alternatieve fora worden
beschouwd die kunnen worden uitgebuit.41
In dezelfde zin, gaan we er dus van uit dat er achter het ‘beleidsnetwerk’-concept,
een geïnstitutionaliseerde relatie schuil gaat tussen bepaalde belangengroepen en
beleidsmakers binnen bepaalde beleids- en subdomeinen in het besluitvormings-
proces.42 Al naargelang het beleidsdomein dat ter sprake komt, varieert de
samenstelling en openheid van de relevante beleidsnetwerken en worden ze met
diverse ‘duw- en trekkrachten’ geconfronteerd die afkomstig zijn vanuit het ruimere
belangenveld. Deze krachten zijn van invloed op de verschillende interacties en
bepalen als dusdanig ook de evolutie van het beleid: “The power of institutions is not
restricted to shape the “logic of influences” […] Institutions offer constitutive and
regulative rules that contribute to the very constitution of actors, prescribe behavioural
roles, constrain activities and shape expectations”.43 Ook hiervoor vinden we een zekere
bewijslast terug in het REACH-dossier. Zo lokte de steun die de ‘White Paper on
Chemicals’ genoot bij de Raad van Ministers en het Europese Parlement, enerzijds
verzet uit bij de chemische industrie die de economische repercussies of risico’s
aanhaalde, terwijl het aan de zijde van een amalgaam aan milieu- en
consumentenorganisaties tal van verwachtingen creëerde. Het REACH-dossier,
bracht daarbij een ware mobilisatie en polarisering in ‘advocacy’ coalities teweeg
tussen de voor- en tegenstanders die zich vaak op een agressieve wijze en met
wisselend succes wisten te manifesteren binnen de relevante beleidsnetwerken in
het beleidsproces.44
41 PETERSON, J. en BONBERG, E., Decision making in the European Union. Basingstoke, Palgrave,
1999, blz. 190-191. 42 WARD, S. en WILLIAMS, R., From Hierarchy to Networks? Sub-central Government and EU
Urban Environment Policy. Journal of Common Market Studies 35:2, 1997, blz. 442. 43 KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 4. 44 SCHÖRLING, I. en LIND, L., REACH - The Only Planet Guide to the Secrets of Chemicals Policy in the
EU. What Happened and Why? Brussel, 2004, blz. 71-101.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 39
2.3.1.2 ‘Access’ en ‘voice’: politisering als strategie
Met het bovenstaande citaat in het achterhoofd, kan er dus worden gesteld dat het
niet langer volstaat om de voor de belangengroepen ter beschikking staande ‘voice’-
en/of ‘access’-strategieën op een geïsoleerde wijze te bekijken. We gaan hier met
andere woorden uit van de hypothese dat er een band is tussen de institutionele
setting, de privileges die belangengroepen verkrijgen op de diverse niveaus en de
strategische keuzes die ze (met de hun ter beschikking staande middelen) maken.45
Seeking Access
Gaining Access
Voice
INTEREST
Figuur 4: politieke opportuniteitsstructuren en de strategische keuze van een belangengroep.46
De mogelijkheid om de ‘politieke opportuniteiten’ (toegang tot netwerken,
subsidies,…) uit te buiten, heeft met andere woorden een bepalende invloed op de
keuze voor het nastreven van mobilisatie-, media- en lobbystrategieën.47 Zodoende,
zien we dat belangengroepen die binnen de relevante beleidsnetwerken zitten, hun
positie trachten veilig te stellen en/of aan territoriumuitbreiding trachten te doen,
terwijl outsiders er alles aan zullen doen om de zaak te politiseren. Zoals reeds
eerder tot uitdrukking is gekomen, is dit het geval voor het Europees milieubeleid
dat met zijn vele aanknopingspunten met tal van economisch gevoelige
beleidsdomeinen – zoals landbouw, industrie, competitiviteit,… – geplaatst kan
worden in een sterk gepolitiseerde context waarbinnen zich een zeer uiteenlopend
45 BINDERKRANTZ, A., op.cit., blz. 696.; BEYERS, J., op.cit., 36 blz. 46 BEYERS, J., op.cit., blz. 32. 47 HILSON, C., New Social Movements: the role of legal opportunity. Journal of European Public Policy
9:2, 2002, blz. 239.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 40
aantal belangengroepen profileren.48 Afhankelijk van de mate waarin men als
belangengroep of -sector geïntegreerd is in de bestaande beleidsnetwerken, zien we
dat ze belang heeft bij een politisering die van invloed is op de vorming van
nieuwe en samenstelling van de reeds bestaande beleidsnetwerken: “If an issue area
attracts the attention from various actors, corporatist structures of policy-making become
less central, while other modes of influence attain increased importance”.49
Net als ‘Hirschman’ benaderen we de ter beschikking staande strategische keuzes
dus als een continuüm waarbij we kunnen stellen dat: “[…] outsider strategies are
becoming more widely used as interest groups operate in increasingly complex
environments […]. Even though insider strategies are generally seen as the more effective
[…], outsider strategies seem to be on the rise not only in use, but also in terms of
effectiveness […]”.50 Hierbij is het interessant om te wijzen op de variabiliteit van de
‘multi-level governance’-setting waarbij er wisselende gradaties zijn in de contacten
die belangengroepen weten te onderhouden met de Europese instellingen.51 Als
dusdanig, gaan we uit van een situatie waarbij:
(a) de heersende politieke breuklijnen, de samenstelling van beleidsnetwerken
tussen de bureaucratie, politici en belangengroepen beïnvloeden, terwijl;
(b) de institutionele structuur van de ‘overheid’, competitieve ‘advocacy’ coalities
genereert die zich rond die politieke breuklijnen mobiliseren.52
In dit opzicht zien we een complexe situatie opduiken waarbinnen we, als gevolg
van de steeds evoluerende (en vaak ongelijke) machtsverhoudingen op de
48 http://europe.eu.int/comm/dgs/environment/index_en.htm 49 Gecit. in: BINDERKRANTZ, A., op.cit., blz. 698.
BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1126. 50 Gecit. in: Ibid., blz. 694. 51 Zodoende, is het mogelijk dat een bepaalde categorie aan belangengroepen zich op het ene niveau
weet te manifesteren in de relevante structuren, terwijl men op de andere niveaus men er maar
niet in slaagt om een machtsbalans te genereren. 52 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1119.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 41
verschillende beleidsniveaus, kenmerken terug vinden van een ‘zero-sum’, ‘positive-
sum’ en ‘variable-sum game’ tussen de diverse belangengroepen.53
2.3.2 Variabiliteit binnen de ‘multi-level governance’-setting: netwerkvorming
als strategische keuze
Gesteld dat de machtsbalans binnen de ‘multi-level governance’-setting erg variabel
is, er diverse machtsbestendige constructies kunnen worden waargenomen in het
lobbygebeuren en belangengroepen met een sterke oppositie worden
geconfronteerd, zien we dat ze zich hiertegen trachten in te dekken doorheen de
coördinatie van hun schaarse bronnen of: “the investment of resources by individuals or
organisations and the bringing together of these individuals or organisations in the
collective pursuit of a common interest, which may result in selective or collective
benefits”.54 Vandaar, zien we diverse types van collectieve actie (coalities,
bewegingen, clubs en associaties) ontstaan die variëren al naargelang hun duur-
zaamheid, de mate waarin de leden hun acties coördineren en de mate waarin de
doelstellingen hierbinnen worden gedeeld.55 Al naargelang het strijdpunt, ontstaan
er dus wisselende allianties die – afhankelijk van de uitkomst – een kortstondig of
permanent karakter kunnen vertonen en net als de bovenstaande beleidsnetwerken
als instituties worden beschouwd. Hoewel dit geen exclusiviteit is dat
voorbehouden blijft aan de civiele maatschappij, valt daarbij het web aan
netwerken op tussen de diverse nationale en Europees georiënteerde NGO’s binnen
de milieubeweging.56 Aansluitend bij Kohler-Koch, kan daarbij gewezen worden
53 SCHARPF, F. W., op.cit., blz. 72-89. 54 Gecit. in: GREENWOOD, J. en ASPINWALL, M., Collective action in the European Union. Interests
and the new politics of associability. London, Routledge, 1998, blz. 11.
HOJNACKI, M., Organized Interests’ Advocacy Behavior in Alliances. Political Research Quarterly
51:2, 1998, blz. 440. 55 SCHARPF, F., op.cit., blz. 54-58. 56 WEBSTER, R., What drives interest group collaboration at the EU level? Evidence from the
European environmental interest groups. European Integration online Papers 4(17), 2000, 22 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/2000-17a.htm)
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 42
op de adaptieve capaciteit waarover de diverse categorieën belangengroepen
beschikken: “[…] interest groups have adapted to the multi-layer character of the
European system by establishing organisations at all levels, building direct of contact to
supranational as well as to national political actors, and seeking access to get involved in all
relevant national, transnational and supernational networks”.57
In het zoeken naar een verklaring voor de vorming van allianties, vertrekt men van
de ‘homo economicus’-benadering waarin gesteld wordt dat de verschillende actoren
gekenmerkt worden door een aantal welomlijnde voorkeuren, de mogelijkheid om
rationele keuzes te maken en een eigenbelang als drijfveer voor het handelen.58 Dit
dient evenwel enigszins gerelativeerd te worden. Als gevolg van het feit dat de –
binnen deze collectieve organen aanwezige – belangengroepen moeilijk vat krijgen
over de mate waarin hun opponenten zich in het informele beleidsproces weten te
manifesteren, zien we een geïnstitutionaliseerd wantrouwen ontstaan waarbij
beslissingen in het lobbygebeuren dus niet met volledige kennis van zaken worden
genomen. Hierdoor is het aangewezen om binnen deze analyse te vertrekken van
een situatie van ‘gebonden rationaliteit’. Wanneer we geconfronteerd worden met een
door onzekerheden omgeven context van belangenbehartiging, zullen informatie-
kosten en percepties een belangrijke rol gaan spelen in de keuze van de strategieën
die – in de onderlinge concurrente met andere belangengroepen – moeten bijdragen
tot de realisatie van het door de desbetreffende belangengroep geprefereerde
beleid.59
57 Gecit. in: KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 3.
TIMMER, V., Greenpeace be Nimble, Friends of the Earth be Quick: Agility, Adaptive Capacity
and the Organizational Effectiveness of International Nongovernmental Organizations. Paper
prepared to be presented at the 2005 Berlin Conference on the Human Dimensions of Global Environmental
Change, International Organisations and Global Environmental Governance. Berlijn/Potsdam, 2005, blz.
6.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005) 58 BLOM-HANSEN, J., A ‘new institutional’ perspective on policy networks. Public Administration 75,
1997, blz. 674.; DE CLERCQ, M., Economie toegelicht. Apeldoorn, Garant, 2002, blz. 133. 59 OSTROM, E., op.cit., blz. 44-46. in: SABATIER, P. A., op.cit., 289 blz.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 43
Belangengroepen ijveren er niet alleen naar zich op een rechtstreekse wijze te
verkopen bij de sleutelfiguren op diverse beleidsniveaus in het beleidsproces, ze
trachten eveneens op een indirecte wijze druk uit te oefenen – op de beleidsmakers
en de concurrerende belangengroepen – door de zaak te politiseren doorheen de
media en de mobilisatie van de bevolking: “The combination of multiple channels of
access is mandatory, because, in the course of the policy-making cycle, the arena changes
from one level of government to the other and because European decision-making still is a
mix of intergovernmental and supranational bargaining”.60 In dezelfde zin, gaan we dus
uit van de hypothese dat de diversificatie binnen de beleidsnetwerken, gerelateerd
is aan de mate waarin de dominante politieke breuklijnen worden uitgedaagd en
de desbetreffende materie, gepolitiseerd geraakt.61
Als er al sprake is van een tendens tot het vormen van outputgeoriënteerde en
gesloten – neocorporatistische – beleidsnetwerken voor bepaalde issues, dan zal de
civiele maatschappij deze tendens trachten te counteren door zich te wenden tot de
alternatieve ‘media- en mobilisatiestrategieën’.62 Sprekend zijn daarbij de
inspanningen die worden getroffen door politieke systemen om de inputlegitimiteit
te vergroten door de positie van de civiele maatschappij in het besluitvormings-
proces te verstevigen. Op vlak van milieu kan hierbij concreet worden verwezen
naar de ‘governance’-poging om de civiele maatschappij dichter bij de milieu-
besluitvorming te betrekken doorheen de implementatie van de basisprincipes uit
de ‘Convention on Access to Information, Public Participation in Desicion-making and
Access to Justice in Environmental Matters’.63
60 Gecit. in: KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 3-4. 61 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1140. 62 Dit kan zowel gaan om het aanwenden van de conventionele media, als om de nieuwe media (zoals internet)
die voor heel wat belangengroepen (zoals de milieubeweging) een nieuwe factor voor mobilisering werd.
CARROL, W. K. en HACKETT, R. A., Democratic media activism through the lense of social
movement theory. Media, Culture & Society 28(1), 2006, blz. 83-104. 63 CONVENTION on Access to Information, Public Participation in Decision-Making and Access to
Justice in Environmental Matters. Aarhus, 1998, 25 blz.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 44
2.4 Politieke opportuniteitsstructuren waarlangs beleidsnetwerken tot stand
komen binnen het Europese besluitvormingsproces
Met het bovenstaande in het achterhoofd, stelt zich de vraag, waar de specifieke
beleidsnetwerken nu eigenlijk tot stand komen en welke de ‘access’-kanalen zijn die
de diverse belangengroepen nastreven. Vanuit de vaststelling dat de wijze waarop
het politieke systeem gestructureerd is een impact heeft op het lobbygebeuren, valt
de impact op die de gewijzigde institutionele machtsverhoudingen hebben op de
focus van de diverse belangengroepen.64
2.4.1 De gewijzigde machtsbalans in het voordeel van het Europese Parlement
Kijken we naar de gewijzigde machtsbalans, dan dient hierbij gewezen te worden
op de gestage toename aan machtsbronnen waarover het Europese Parlement (EP)
kan beschikken: “In the process of EU legislation, the EP has acquired a gradually
stronger position: from mere advisory (consultation) to also ammendment powers (co-
operation) under the 1987 SEA and to veto powers (codicision) under the 1993 Maastricht
Treaty; and through the 1999 Amsterdam Treaty co-operation became part of the
codecision”.65 Ondanks dat de eigenlijke invloed die het EP weet uit te oefenen geen
constant gegeven is, bracht de introductie van de medebeslissingsprocedure (art.
251) een trendbreuk teweeg in de relatie tussen het Europees Parlement (EP) en de
diverse belangengroepen.66 Deze vaststelling valt niet alleen te verklaren vanuit de
overweging dat het niet langer volstaat om zich enkel te richten tot de Europese
Commissie die voortaan rekening diende te houden met het EP [en de Raad van
64 COM(2002) 704 FINAL, op.cit., blz. 7.; GREENWOOD, J., Interest Representation in the European
Union. Basingstoke, Palgrave, 2003, blz. 29. 65 Gecit. in: VAN SCHENDELEN, R., Machiavelli in Brussels: the art of lobbying the EU. Amsterdam,
Amsterdam University Press, 2002 , blz. 57. 66 EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 33.; GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET
VERDRAG tot oprichting van de Europese Gemeenschap (02/C 325/33), 2002.; KREPPEL, A.,
What Affects the European Parliament’s Legislative Influence? An Anlysis of the Success of the EP
Amendments. Journal of Common Market Studies 37:2, 1999, blz. 532-534.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 45
Ministers] bij het uitschrijven van een voorstel, het Parlement staat ook open voor
de informatie en expertise van lobbygroepen bij het onderzoeken en amenderen
van een gegeven Commissievoorstel.67 Het EP komt daarbij in het blikveld van de
diverse belangengroepen van zodra de relevante parlementaire commissie/
rapporteur is aangeduid die zich over het voorstel gaat buigen en de discussies
worden opgevoerd tussen de diverse politieke fracties. De focus komt met andere
woorden te liggen op het vormen van beleidsnetwerken met de sleutelfiguren
binnen het EP, nl. de rapporteur, het administratieve personeel dat aan de
parlementaire commissie verbonden is en de schaduwrapporteurs die er over
moeten waken dat rapporteur voldoende rekening houdt met de fractie-
standpunten bij het uitschrijven van amendementen: “The rapporteur and the
Committee Chair are the main gatekeepers in forming the opinion of the EP. For a Member,
the position within a Committee is even more important than the position within a political
group or his/her reputation within the parliament”.68
2.4.1.1 Interinstitutioneel getouwtrek
Een interessant gegeven binnen het lobbygebeuren, zijn die situaties waarbij er
meerdere parlementaire commissies de leiding over een bepaald dossier naar zich
toe trachten te trekken.69 Met betrekking tot REACH, zien we een getouwtrek
tussen diverse parlementaire commissies ontstaan. Hoewel de machtsbalans in het
voordeel van de milieucommissie overhelt, dient er te worden opgemerkt dat er
binnen het EP een blijvend compromis noodzakelijk blijft tussen deze
parlementaire commissie, de commissie Industrie, onderzoek en Energie, en de
commissie Interne Markt en Consumentenbescherming.70 Naarmate er meer
67 BOUWEN, P., A Theoretical and Emperical Study of Corporate Lobbying in the European
Parliament. European Integration online Papers 7(11), 2003, blz. 4.
(http://eiop.or.at/eiop.texte/2003-011a.htm) 68 Gecit. in: EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 33. 69 VOS, H., op.cit., blz. 42. 70 SCHÖRLING, I. en LIND, L., op.cit., blz. 101.
http://www.europarl.eu/oeil/index
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 46
actoren in het spel voorkomen, vergroot de onzekerheidsfactor voor de diverse
belangengroepen omdat er meerdere alternatieve fora ontstaan waarlangs
rivaliserende belangengroepen zich kunnen profileren en neemt het belang van
politisering en het vormen van ‘advocacy’ coalities toe.71
2.4.1.2 Breuklijnen binnen het Europees Parlement
Binnen dit ganse gebeuren, zien we bovendien een belangrijke breuklijn opduiken
binnen het EP die verwijst naar de opdeling tussen het supranationale en het inter-
gouvernementele.72 Ondanks dat men vaak ideologische parallellen vaststelt tussen
het EP en de Commissie met betrekking tot het Europese integratieproject, zien we
dat er – tezamen met de bevoegdheidsuitbreiding van het EP – een zekere rivaliteit
ontstaat tussen beiden in de strijd om legitimiteit.73 Zodoende zien we een ‘logic of
appropriatness’ opduiken dat zich weerspiegeld ziet in het laagdrempelige karakter
van het EP en vanuit een ‘logic of arguing’ of ‘retorische actie’ wordt uitgebuit door de
diverse belangengroepen. Doorheen de differentiëring van hun campagne in lobby-
en mobilisatiestrategieën, trachten belangengroepen het voor hun relevante dossier
te politiseren wat dan weer aanleiding heeft tot de vorming van een
gedifferentieerd aantal beleidsnetwerken.74 Doordat de Parlementsleden (MEP’s)
zichzelf zien als de vertegenwoordigers van de Europese bevolking, worden ze
gedreven door een zoektocht naar een zo breed mogelijk draagvlak voor hun beleid
en zijn ze ontvankelijk voor de vorming van netwerken waarbinnen een amalgaam
aan belangengroepen vertegenwoordigd zijn. Gedreven door de drang om zich te
laten gelden, verwezenlijken ze dus een zekere vorm van inputlegitimiteit waarbij
71 Hierbij bouwen we met andere woorden verder op de basisprincipes van Georg Simmel en
Norbert Elias die structurele relaties analyseren en stellen dat naarmate er meer actoren optreden,
er meer relaties mogelijk zijn en er sprake is van toenemende onzekerheid. VINCKE, J., Sociologie:
Een klassieke en hedendaagse benadering. Academia Press, Gent, 2002, blz. 60-63. 72 BOUWEN, P., A Comparative Study on Business Lobbying in the European Parliament, the
European Commission and the Council of Ministers. MPIfG Discussion Paper 02/7, 2002, blz. 13-14. 73 KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 6.; KREPPEL, A., op.cit., blz. 532. 74 GREENWOOD, J., op.cit., blz. 57.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 47
de nadruk op het procesmatige of pluralistische komt te liggen. Zodoende kan er
worden gesteld dat niet alleen een gebrek aan middelen, expertise en informatie
maar ook politieke overwegingen meespelen in de motieven van de MEP’s om
belangengroepen te betrekken in het beleid.75 In dit opzicht dient eveneens het in
1996 ingevoerde accreditatie- of ‘laissez-passez’-systeem te worden vermeld
waardoor vertegenwoordigers van lobbygroepen zich – na de ondertekening van
een vrijwillige gedragscode – gedurende de maximale periode van 1 jaar, vrij
kunnen bewegen binnen de gebouwen van het EP.76 Hoewel de impact van dit
accreditatiesysteem op het lobbygebeuren gerelativeerd kan worden, zien we dat
de wezenlijke openheid van het EP tal van kansen biedt aan de diverse
belangengroepen om de vinger aan de pols te houden op wat er beweegt op
Europees niveau.77
2.4.1.3 Beleidsnetwerken binnen het Europees Parlement
Met het voorgaande in het achterhoofd, kan er dus worden gesteld dat de openheid
van het EP tal van opportuniteiten inhoudt voor de diverse civiel maatschappelijke
organisaties die in het EP vaak een bondgenoot vinden: “,,weak” interest groups from
the issue areas of low politics can form alliances with the EP because the EP is eager to take
up those issues that attract a lot of public attention and where the EP can show itself as a
representative of the European public and as the democratic and legitimate element
representing not capitalist but consumer interests”.78
75 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1122-1124. 76 Deze ‘Rules of Procedures’ vind je, samen met de lijst van de geaccrediteerde personen en
belangengroepen terug op de website van het Europese Parlement. ANNEX IX: Provisions
Governing to the application of Rule 9(4) – Lobbying in Parliament. in: Rules of Procedure of the
European Parliament – 16th Edition, july 2006.; GREENWOOD, J., op.cit., blz. 5.
(http://www.europarl.europe.eu) 77 GANSEMANS, J. (ex-medewerker bij Europarlementslid Bart Staes), Interview, via bezoek bij de
Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw, d.d. 21 maart 2006. 78 Gecit. in: KOHLER-KOCH, B., op.cit., blz. 6.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 48
Toch is deze band met de civiele maatschappij en de milieubeweging, geen
exclusief gegeven in het EP en dienen we ook de nationale breuklijnen die
doorheen het EP lopen in rekening te brengen: “[…] despite its newly acquired
“pinkish and greenish” tinge, the Parliament remains reasonably receptive to the input of
business interests, particularly if that input can help the Parliament to exercise or, better
yet, to augment its institutional powers”.79 Met het oog op de stemming over de ‘White
Paper on Chemicals’ in het EP, trok de chemische industrie daarbij bovendien de
kaart van de nationale breuklijn die door het EP loopt en richtte ze zich
voornamelijk op die MEP’s die afkomstig zijn uit die landen (Frankrijk, Duitsland,
Verenigd Koninkrijk) waarbinnen de chemische industrie een belangrijke peiler
vormt voor diens werkgelegenheid en economie.80 Als gevolg van de relatief
autonome positie die de individuele MEP’s innemen binnen de diverse politieke
fracties in het EP, is het dus moeilijk om te spreken van een natuurlijke alliantie
tussen de groene fractie en de milieubeweging, de liberale fractie en de industrie,…
en dienen we ook de persoonlijke voorkeuren van deze figuren in rekening te
brengen.81 Vandaar hebben de diverse belangengroepen er alle belang bij om
fractieoverschrijdende ‘advocacy’ coalities tot stand te brengen binnen het EP met
het oog op het veiligstellen van hun positie binnen de ‘multi-level governance’-
setting, territoriumuitbreiding, e.d. Daarbij hebben ze allen tot doel om op een
onrechtstreekse wijze druk uit te oefenen op de Commissie en de Raad van
Ministers.82
2.4.2 De Europese Commissie als gatekeeper
Met de wijzigingen in de machtsbalans binnen de ‘multi-level governance’-setting,
zien we dat de ‘gatekeeper’-functie van de Europese Commissie in belangrijke mate
is aangetast. Ondanks dat de Europese Commissie het exclusieve initiatiefrecht 79 Gecit. in: GARDNER, J. N., Effective lobbying in the European Community. Boston, Kluwer Law and
Taxation Publishers, blz. 82. 80 CORPORATE EUROPE OBSERVATORY, op.cit., blz. 3. 81 GANSEMANS, J., op.cit., d.d. 21 maart 2006. 82 EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 33.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 49
behoudt in het uitwerken van voorstellen, zien we dat ze gewrongen zit tussen het
Europees Parlement en de Raad van Ministers die – naar eigen goeddunken – als
agendasetter kunnen optreden.83 Dit blijkt onder meer in het geval te zijn van
REACH, waar het de Raad van Ministers (in haar samenstelling van de ministers
van leefmilieu) was die er reeds in 1998 bij de Europese Commissie op aandrong
om de falende Europese regelgeving rond chemicaliën te vervangen door een meer
doorzichtige wetgeving.84 Hoewel hieruit nogmaals het belang blijkt van de
alternatieve arena’s waarover belangengroepen kunnen beschikken, blijft de
Europese Commissie – door haar initiatiefrecht en de vaststelling dat zo’n 80% van
het eindproduct overeen komt met het oorspronkelijke commissievoorstel – voor de
vele belangengroepen de belangrijkste actor in het lobbygebeuren.85
2.4.2.1 Beleidsnetwerken binnen de Europese Commissie
De Europese Commissie, wordt – met haar diverse functies als in het achterhoofd –
gekenmerkt door een relatief beperkte bureaucratie. Bekijken we het spel dat zich
binnen de Europese Commissie en de diverse Directoraten-Generaals (DG’s)
afspeelt volgens een netwerkperspectief, dan zien we dat ze op een actieve wijze
streeft naar het vergroten van haar ‘output’-legitimiteit of expertisecapaciteiten
doorheen het aantrekken van gedetacheerde ambtenaren uit de lidstaten enerzijds
en opzetten van (min of meer) formele en informele consultatieve netwerken
(adviescomités) met het ruimere belangenveld anderzijds. Zodoende stellen we
band vast tussen de grootte van het bureaucratisch apparaat en de openheid voor
de expertise vanuit het belangenveld.86
83 CROMBEZ, C., e.a., Gatekeeping. The Journal of Politics 68:2, 2006, blz. 324-325. 84 COM(2001) 88 FINAL, White Paper: Strategy for a future Chemicals Policy. Brussel, 2001, blz. 5. 85 VOS, H., op.cit., blz. 30, 32. 86 BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1123-1124.; FROM, J., Decision-making in a complex
environment: a sociological institutionalist analysis of competition policy decision-making in the
European Union. Journal of European Public Policy 9:2, 2002, blz. 224.; GREENWOOD, J., op.cit., blz.
46.; GUÉGUEN, D. en ROSBERG, C., Comitology and other EU Committees & Expert groups. The
hidden power of the EU: finally a clear explanation. European Public Affairs Series. 2004, 25 blz.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 50
In dit opzicht kan er onder meer worden verwezen naar de recent opgerichte en
omvattende ‘High-Level Group (HLG) on Competitiveness, Energy and the Environment’
dat gericht is op een geïntegreerde aanpak van het industriebeleid en vertegen-
woordigers omvat uit de industrie, de civiele maatschappij, het Europees
Parlement en de Raad van Ministers: “The group will examine the links between
industrial, energy and environmental policies to make sure that initiatives in each area are
mutually compatible. It will also look for gains in sustainable development and
competitiveness”.87
Waar de consultatie van belangengroepen aanvankelijk naar eigen goeddunken
gebeurde, zien we dat de Europese Commissie – in haar zoektocht naar legitimiteit
of politieke steun voor bepaalde ideeën en beleidspreferenties – tal van
inspanningen gaat leveren om tot betere ‘governance’-benadering ten aanzien van
de diverse lobbygroepen te komen.88 Hierbij kunnen we verwijzen naar de diverse
initiatieven die gericht zijn op het vergroten van de transparantie binnen de
Europese instellingen enerzijds en het houden van internetconsultaties (Interactive
Policy-Making Initiative) met het ruimere belangenveld anderzijds.89 Desondanks
zien we een discrepantie ontstaan waarbij doorgedreven interacties tussen de
Europese Commissie en een groot aantal belangengroepen wel wenselijk is vanuit
haar identiteit, maar praktisch moeilijk haalbaar is omdat de betrokkenheid van een
groot aantal belangengroepen eveneens de kost opdrijft doordat alle informatie
onderzocht en vertaalt moet worden in een juridisch sluitend beleidsvoorstel.90 In
http://europa.eu.int/comm/civil_society/coneccs/index.htm
87 IP/06/266, Energy, environment, competitiveness: Commission launches high level group. Brussel,
Brussel, 2005, 5 blz.
(http://europa.eu.int) 88 Dit sluit aan bij de vaststelling dat niet alleen het gebrek aan middelen, kennis en informatie maar
ook politieke overwegingen meespelen in de motieven van de beleidsmakers om
belangengroepen te betrekken in het beleid. BEYERS, J. en KERREMANS, B., op.cit., blz. 1124.;
EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 39. 89 http://europa.eu.int/yourvoice/consultations/index_en.htm 90 BROSCHEID, A. en COEN, D., op.cit., blz. 4-10.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 51
dit opzicht kan dan ook de natuurlijke voorkeur van de Europese Commissie voor
geaggregeerde actoren, koepelorganisaties of Europese groepen worden
verklaard.91
2.4.2.2 Machtsbestendige constructies en het streven naar ‘governance’
Ondanks dat men ernaar streeft om deze consultaties op een op ‘governance’-leest
geschoeide wijze te laten verlopen, zien we dat veel afhankelijk blijft van (a) de
lobbystrategieën die de lobbygroepen hanteren en (b) de beleidsstijlen binnen de
diverse DG’s die naar eigen goeddunken omgaan met de diverse belangen-
groepen.92 Niettegenstaande, we tal van elementen kunnen opmerken die de
integratie van de diverse belanghebbenden in beleidsnetwerken gaat verdedigen,
stellen we vast dat we met een politiek entrepreneurschap te maken hebben
waaruit tal van belangrijke gevolgen voortvloeien.93 In eerste instantie dienen we
hierbij te verwijzen naar de institutionele neiging binnen relatief stabiele
beleidsnetwerken, om te evolueren naar ‘epistemic communities’ waarbinnen er tal
van verwachtingen ontstaan die gebaseerd zijn op de informele normen en
waarden die voortvloeien uit de interacties hierbinnen.94 Zodoende, kan er worden
gesteld dat beleidsnetwerken, machtsbestendige constructies zijn die voor een
structurele opdeling zorgen waardoor de concurrerende belangengroepen met heel
wat moeilijkheden en worden geconfronteerd om zich hierbinnen te profileren en
genoodzaakt zijn om hun verzet te organiseren vanuit de beleidsnetwerken in de
andere DG’s waar men wel over een insiderstatuut beschikt.95
91 GARDNER, J. N., op.cit., blz. 74. 92 WELIN, S. (NGO Desk Officer – European Commission, Environment DG), Interview, via bezoek
aan de unit A/3 – Legal Affairs and Governance binnen DG ENV (Rue de Beaulieu, Bu-5, 1049
Brussel), d.d., 24 april 2006. 93 BROSCHEID, A. en COEN, D., op.cit., blz. 4. 94 FROM, J., op.cit., blz. 224. 95 WALEIGH, A., The hustle: citizenship practice, NGO’s and ‘policy coalitions’ in the European
Union – the cases of Auto-Oil I, drinking water and unit pricing. Journal of European Public Policy
7:2, 2000, blz. 235.; MAREY, S. en RICHARDSON, J., Environmental Groups and the EC: challenges
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 52
2.4.3 Beleidsnetwerken binnen de Raad van Ministers
Kijken we naar het lobbygebeuren dat in het kader van de intergouvernementeel
georiënteerde Raad van ministers plaats grijpt, dan worden we met een complex
verhaal geconfronteerd waarbinnen we diverse arena’s kunnen onderscheiden
waarlangs belangengroepen (a) het beleid trachten af te zwakken, (b) hun
verwezenlijkingen trachten veilig te stellen of (c) aan territoriumuitbreiding
trachten doen. In dit opzicht beschikken belangengroepen over een tweetal routes
waarlangs ze hun belangen kunnen ventileren:
- in eerste instantie, kunnen ze zich richten tot de Permanente
Vertegenwoordiging (PV) die zicht heeft op het verloop van de diverse –
technische – werkgroepen enerzijds, als over de personen die zetelen in deze
werkgroepen anderzijds. Deze werkgroepen vervullen een niet te onder-
schatten rol achter de schermen van de Raad van Ministers.
- langs de andere zijde trachten ze te interfereren in de voorbereidende
werkzaamheden van de desbetreffende lidstaat in de aanloop naar de Raad
van Ministers.96
Heel wat nationale belangengroepen, beperken zich – door hun beperkte middelen
– vaak tot deze laatste invalshoek. Hierdoor evolueren de beleidsopties van de
Raad van Ministers langs de nationale politieke breuklijnen en zien we dat er van
een rechtstreekse lobby weinig sprake is.97 Ook hier worden we met een verhaal
van insiders en outsiders geconfronteerd waarbij de beleidsstijlen en –tradities
verschillen van lidstaat tot lidstaat en een ontegensprekelijke rol spelen in de
vorming van beleidsnetwerken met het belangenveld en de standpuntvorming
binnen de Raad van Ministers. Niettegenstaande we dus tal van beleids-
opportuniteiten kunnen vaststellen, zien we dat ze in overgrote mate benut worden
and opportunities. blz. 141-156. in: JORDAN, A., Environmental Policy in the European Union. Actors,
institutions & processes. Londen, Earthscan Publications Limited, 2002, 354 blz. 96 GREENWOOD, J., op.cit., Palgrave, Basingstoke, 2001, blz. 39-40. 97 EISING, R., op.cit., blz. 9, 31.
Het lobbygebeuren in een systeem van ‘multi-level governance’ 53
door die spelers die zich een permanente aanwezigheid in Brussel wisten te
verzekeren of de economische sleutelposities in de samenleving innemen.
2.5 Conclusie
Kijken we naar het Europese besluitvormingsproces, dan zien we dat dit niet
beperkt blijft tot een louter interinstitutioneel spel of ‘three-level game’ tussen de
diverse Europese instellingen, we zien ook tal van externe actoren en
belangengroepen opduiken. De mate waarin externe belangengroepen betrokken
geraken in het besluitvormingsproces hangt daarbij niet alleen af van een
wederzijds afhankelijkheid voor elkaar, ook de institutionele factoren (logic of
influence) en de capaciteiten (logic of membership) van de diverse belanghebbenden
dienen in rekening te worden gebracht. De mate waarin men er in slaagt om de
‘politieke opportuniteiten’ (toegang tot netwerken, subsidies,…) uit te buiten, heeft
met andere woorden een bepalende invloed op de keuze voor het nastreven van
mobilisatie-, media- en lobbystrategieën. Afhankelijk van de mate waarin men als
belangengroep of -sector geïntegreerd is in de bestaande beleidsnetwerken, zien we
dat ze belang heeft bij een politisering die van invloed is op de vorming van
nieuwe en samenstelling van de reeds bestaande beleidsnetwerken. Als dusdanig,
stellen we ons de vraag op welke wijze de relevante NGO’s er – met hun
capaciteiten – in slagen om de politieke opportuniteitsstructuren uit te buiten en
zich te profileren binnen de interne dimensie van het Europese milieubeleid.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 54
“[…] although they can be influential in shaping individual policy outcomes by helping
construct the necessary ‘advocacy coalitions’ […], overall ability of NGOs to influence EU
policy output is less than that of corporate lobbyists […]. Attempts to make good this gap by
affirmative action have so far been insufficient”.1
3 De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau
Tezamen met de diverse verschuivingen die we binnen het Europese (en
internationale) politieke systeem kunnen opmerken tussen de verschillende
politieke actoren, zien we tal van belangengroepen en niet-gouvernementele
organisaties (NGO’s) opduiken die zich op een zeer uiteenlopend aantal thema’s
profileren.2 Deze evolutie, past binnen het ‘neofunctionalistische’ discours waarin
gesteld wordt dat het Europese integratieproject een ommezwaai teweegbrengt in
de ‘locus’ van de diverse belanghebbenden waardoor ze zich voortaan ook op dit
strijdtoneel dienen te organiseren: “[…] political actors in several distinct national
settings are pursued to shift their loyalties, expectations and political activities to a new
centre […].3 In dit opzicht, kan er eveneens worden verwezen naar een aantal
decentralisatieprocessen waarbij tal van internationale belanghebbenden (zoals
Greenpeace International, Friends of the Earth International, WWF, e.a.) zich vanaf
de jaren ’80 zodanig trachten te organiseren, zodat ook zij voet aan grond krijgen
binnen de Europese arena. In deze periode verkreeg het Europese milieubeleid niet
alleen een verdragsrechtelijke basis met de Europese Akte, de introductie van
1 WARLEIGH, A., ‘Europeanizing’ Civil Society: NGOs as Agents of Political Socialization. Journal
of Common Market Studies 39:4, 2001, blz. 623. 2 FISHER, W. F., DOING GOOD? The Politics and Antipolitics of NGO Practices. Annu. Rev.
Antropol. 26, 1997, blz. 440. 3 Gecit. in: HAAS, E., “International Integration: The European and Universal Process”. International
Organization 15, 1961, blz. 366-367.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 55
nieuwe spelregels en de gestage machtsuitbreiding van het Europese Parlement
brachten tal van ‘politieke opportuniteiten’ met zich mee voor de milieubeweging.4
3.1 Een milieubeweging met vele gezichten
Met de toenemende proliferatie van belangen op het Europese niveau, neemt
eveneens het aantal verschijningsvormen toe en worden we met een steeds grotere
complexiteit geconfronteerd in onze analyse van de politieke omgeving.5 Deze
evolutie, valt te verklaren vanuit de eerder aangehaalde veronderstelling dat
organisaties (logic of membership) zich op zo’n wijze dienen te organiseren, zodat
ook zij kunnen anticiperen op de steeds evoluerende beleidscontext (logic of
influence). De wijze waarop de milieubeweging zich structureert, heeft met andere
woorden betrekking op een behoudsgezinde reflex enerzijds en een ‘think globally,
act locally’-strategie anderzijds waarbij men (a) zichzelf tracht in stand te houden
binnen de steeds evoluerende beleidscontext en men (b) een grotere doel-
treffendheid gaat nastreven. Als dusdanig, kunnen de diverse – internationale en
nationale – milieuorganisaties bekeken worden als hybride structuren waarbinnen
we:
(a) duidelijk geformaliseerde – verticale en horizontale – verhoudingen kunnen
onderscheiden tussen de diverse samenstellende eenheden; en,
(b) een verregaande flexibiliteit kunnen vaststellen waarbinnen elke subeenheid
of nationale milieuorganisatie een eigen beleidsstijl ontwikkelt om aan de
vele uitdagingen tegemoet te komen.6
4 JORDAN, A., BROUWER, R. en NOBLE, E., Innovative and responsive? A longitudinal analysis of
the speed of EU environmental policy-making, 1967-97. Journal of European Public Policy 6:3, 1999,
blz. 379. 5 GREENWOOD, J. en ASPINWALL, M., Collective action in the European Union. Interests and the new
politics of associability. London, Routledge, 1998, blz. 4. 6 TIMMER, V., Greenpeace be Nimble, Friends of the Earth be Quick: Agility, Adaptive Capacity
and the Organizational Effectiveness of International Nongovernmental Organizations. Paper
prepared to be presented at the 2005 Berlin Conference on the Human Dimensions of Global Environmental
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 56
NGO’s vormen met andere woorden vele organisaties in één, en maken deel uit van
een groter netwerk aan organisaties waardoor het erg moeilijk wordt om ze op
sluitende wijze te categoriseren: “Togheter, these groups display a bewildering diversity
of form, function, style and expertise, with missions ranging from research to litigation,
from lobbying to community education, and from monitoring to natural resource
protection”.7
3.2 Hypothese
Wensen we vat te krijgen op de wijze waarop de relevante NGO’s zich trachten te
profileren binnen de interne dimensie van het Europese milieubeleid en de diverse
beleidsnetwerken hierbinnen, dan is het noodzakelijk om te kijken naar de
specifieke karakteristieken die deze beweging kenmerken. In dit opzicht vertrekken
we van de hypothese dat belangengroepen die wensen te opereren binnen de
Europese ‘multi-level’-, ‘multi-arena’-, ‘multi-venue’- en ‘network governance’-setting,
over de nodige adaptieve capaciteiten of flexibiliteit dienen te beschikken om hier-
op te anticiperen doorheen een op ‘ad hoc’-basis georiënteerde, projectmatige,
sectoroverschrijdende en coalitiegerichte ‘advocacy’ aanpak met andere belangen-
groepen.8 Hierbij sluiten we aan bij onze eerder aangehaalde veronderstelling dat
de beleidsnetwerken die we kunnen onderscheiden, voortvloeien uit de specifieke
Europese institutionele setting of ‘politieke opportuniteitsstructuren’ enerzijds en de
capaciteiten waarover de diverse belangengroepen beschikken om dit uit te buiten
Change, International Organisations and Global Environmental Governance. Berlijn/Potsdam, 2005,
blz.17, 22-25.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005) 7 Gecit. in: JASANOFF, S., NGOs and the environment: from knowledge to action. Third World
Quarterly 18:3, 1997, blz. 589. 8 Aanvullend hierop, stellen sommige auteurs dat het Europese lobbygebeuren in de toekomst
steeds meer zal evolueren in een ‘advocacy’-richting als gevolg van het feit dat een individuele
lobbyaanpak in een ‘multi-level’-game weinig invloedrijk is. RICHARDSON, J., Government,
Interest Groups and Policy Change. Political Studies 48, 2000, blz. 1013.; TIMMER, V., op.cit., 32
blz.; www.euractive.com
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 57
anderzijds.9 Aansluitend hierop, stellen we vast dat niet alleen de milieubeweging
gekenmerkt wordt door een doorgedreven vorm van decentralisering en net-
werking, het vormen van netwerken wordt ook op het beleidsniveau gezien als een
efficiënte werkwijze om milieuvraagstukken te managen.10 Dit sluit aan bij de idee
dat milieuproblemen niet ophouden aan de grenzen maar alomvattend zijn,
waardoor een netwerkgeoriënteerde ‘environmental’-governance benadering zich
opdringt. Met deze overwegingen in het achterhoofd, stellen we ons de vraag hoe
we de profilering van de ruimere milieubeweging en de ‘Green 10’ dienen te
evalueren op het Europese niveau.11 Deze analyse is uitermate interessant vanuit de
overweging dat we wel heel wat weten over de wijze waarop de diverse
instellingen omgaan met het lobbygebeuren, maar dat we weinig zicht hebben op
de strategische keuzes en capaciteiten waarover de diverse groepen beschikken om
in te spelen op de aanwezige ‘beleidsopportuniteiten’.
3.3 De machtsbronnen van de Europese milieubeweging
Kijken we naar de machtsbronnen waarover de Europese milieubeweging kan
beschikken, dan worden we met een complex verhaal geconfronteerd. In eerste
instantie is er de vaststelling dat de milieubeweging in een lastiger pakket zit dan
de vele issuespecifieke, materiële belangengroepen doordat ze – mede door de
specifieke institutionele setting en de diverse machtsconstructies die we hierbinnen
kunnen onderscheiden – met een kloof wordt geconfronteerd tussen (a) wat ze
wenst te bereiken en (b) de middelen die ze daartoe ter beschikking heeft.
Anderzijds, stellen we vanuit de literatuur een tendens vast waarbij de milieu-
beweging zich best wel weet te profileren binnen de specifieke ‘multi-level
9 EISING, R., The access of business interests to European Union Institutions: notes towards a
theory. ARENA working paper 29, 2005, blz. 5. 10 WARD, S. en WILLIAMS, S., From Hierarchy to Networks? Sub-central Government and EU
Urban Environment Policy. Journal of Common Market Studies 35:3, 1997, blz. 461. 11 GREEN 10, Introducing the GREEN 10 Group of environmental NGOs active at EU level. Brussel, 2005,
28 blz.
(http://www.panda.org)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 58
governance’- of ‘network governance’-setting en tal van realisaties achter haar naam
staan heeft. Dit wordt bevestigd door de stelling dat ze, met het ‘neo-
functionalistische’ ideaal in het achterhoofd, een veel geavanceerder stadium bereikt
heeft in het lobbygebeuren dan de groepen met wie ze concurreert.12
3.3.1 De kloof tussen mogelijkheden en verwachtingen
Het argument dat de milieubeweging met heel wat beperkingen wordt
geconfronteerd, omschrijven we als de kloof tussen mogelijkheden en
verwachtingen (of ‘capabilities-expectations’-gap). Deze kloof ziet zichzelf weer-
spiegeld in de vaststelling dat deze beweging zich op een uiteenlopend aantal
milieugerelateerde onderwerpen en domeinen dient te profileren waarbinnen
economische argumenten vaak de bovenhand halen. Aanvullend hierop, stellen we
vast dat de milieubeweging het – met haar beperkte middelen – vaak lastig heeft
om het overzicht te behouden van wat er zich allemaal afspeelt op vlak van het
beleid. Evenwijdig aan de vaststelling dat de milieubeweging zich met haar
schaarse middelen dient te profileren op een uiteenlopend aantal beleidsdomeinen,
kan er verder worden opgemerkt dat de organisaties hierbinnen met heel wat
moeilijkheden worden geconfronteerd om (a) een beleidsissue doorheen het ganse
besluitvormingsproces vast te houden (van beleidsformulering en implementatie)
en (b) te investeren in duurzame beleidsnetwerken met de beleidsmakers.13 Dit is
van belang vanuit de overweging dat dergelijke beleidsnetwerken, machts-
bestendige constructies zijn die moeilijk te wijzigen zijn door belangengroepen die
zich pas in een later stadium gaan mengen in de debatten. Vandaar, zien we dat
12 MAZEY, S. en RICHARDSON, J., Environmental Groups and the EC: Challanges and
Opportunities. blz. 149. in: JORDAN, A., Environmental Policy in the European Union. Actors,
institutions & processes. Londen, Earthscan Publications Limited, 2002, 354 blz. 13 EUROPEAN PARLIAMENT, Lobbying in the European Union: Current Rules and Practices.
Luxemburg, Constitutional Affairs Series, 2003, blz. 7.; EUROPEAN ENVIRONMENTAL
BUREAU, EEB Work Programme 2006. Brussel, 2006, blz. 62-63.
(http://www.eeb.org)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 59
deze beweging zich vaak gaat beperken tot een aantal symbooldossiers (zoals
REACH) waar ze zich met haar volledige gewicht op gaat profileren.14
De milieubeweging wordt dus met een groot aantal strategische keuzes
geconfronteerd omtrent (a) de wijze waarop ze dient te anticiperen op de
structurele nadelen waarmee ze geconfronteerd wordt, en (b) de wijze waarop ze
haar schaarse goederen dient in te zetten: “[…] groups must decide how to allocate their
scare resources to affect policy matters that have implications for the interests they
represent. These decisions will depend not only on the particular issues that are of interest
to groups and the character of individual organizations, but also on what groups know
about other organizations active in a policy area and the actions taken by these
organizations”.15 Evenwijdig hieraan, stelt zich bovendien de vraag of de
milieubeweging – met de haar ter beschikking staande middelen – wel in staat is
om de vereiste technische, juridische & wetenschappelijke capaciteiten op te
bouwen en het nodige inzicht te verwerven in het specifieke Europese inter-
institutionele spel.16
Ondanks dat heel wat milieuorganisaties, wereldwijd vertakkingen hebben uit-
gebouwd en ze zich kunnen beroepen op een amalgaam aan mobiliserende en
wetenschappelijke machtsbronnen, zien we dat er een zeker gevoel van
machteloosheid heerst onder de diverse nationale en internationale NGO’s.17
Niettegenstaande ze dus over de mogelijkheden beschikken om expertise in
14 GANSEMANS, J. (ex-medewerker bij Europarlementslid Bart Staes), Interview, via bezoek bij de
Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw, d.d. 21 maart 2006. 15 Voor de kleinere NGO’s binnen de Europese Unie, houdt dit in dat ze het – mede door hun
geografische ligging – vaak erg moeilijk hebben om zich met het bureaucratische besluitvormings-
proces in te laten en expertise op te bouwen over wat er zich op het Europese niveau afspeelt.
Gecit. in: HOJNACKI, M., Interest’ Groups Decisions to Join Alliances or Work Alone. American
Journal of Political Science 41:1, 1997, blz. 62. 16 PETERSON, J. en BONBERG, E., Decision making in the European Union. Basingstoke, Palgrave,
1999, blz. 194. 17 GREENWOOD, J., Interest Representation in the European Union. Basingstoke, Palgrave, 2003, blz.
194.; ALTER-EU, Ending corporate privileges and secrecy around lobbying in the European Union. 4 blz.
(http://www.alter-eu.org)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 60
politiek om te zetten doorheen de mobilisatie van hun achterban, dreigt er hierdoor
een neerwaartse spiraal of ‘self-fulfilling prophecy’ te ontstaan waarbij ze nog minder
inspanningen gaan leveren om het Europese beleidsproces te doorgronden.18 Dit
komt onder meer tot uitdrukking in de vaststelling dat de Belgische en Vlaamse
NGO’s wel over een structureel geografisch voordeel beschikken om zich tot de
Europese instellingen te richten, maar erg teleurgesteld zijn over de beperkte
invloed die zij kunnen uitoefenen en zich daardoor gaan beperken tot het onder-
houden van een aantal onzekere ‘ad hoc’-contacten met de Belgische vertegen-
woordigers in het Europees Parlement en de relevante federale instanties (DG E,
CCIM) doorheen de nationale route.19
3.3.2 Tendensen die wijzen op een ervaren en slagkrachtige milieubeweging
Niettegenstaande er binnen de milieubeweging tal van factoren kunnen worden
opgemerkt die wijzen op een ‘capabilities-expectations gap’, zien we dat de milieu-
beweging hier heeft op geanticipeerd doorheen de vorming van diverse – Europees
en nationaal georiënteerde – allianties enerzijds en het realiseren van capaciteits-
opbouw anderzijds.20 Concreet, kan hierbij worden gedacht aan het European
Environmental Bureau (EEB) dat in 1974 met de steun van de Europese Commissie
werd opgericht, optreedt als de koepelorganisatie van zo’n 140-tal milieu-
organisaties en van de capaciteitsuitbouw van zijn leden, een van zijn
handelsmerken heeft gemaakt: “The EEB organises and facilitates involvement of its
member organisations to affective EU environmental policies and sustainable development.
The EEB office in Brussels works closely with its members, to improve knowledge and
understanding of EU environmental policies […]”.21 Deze coördinerende activiteiten
18 MAZEY, S. en RICHARDSON, J. op.cit., blz. 152. in: JORDAN, A., JORDAN, A., op.cit., 354 blz. 19 CHEMAY, F., e.a., Studiedag Europese besluitvorming. Studiedag, Brussel, Greenpeace, 23
november 2004.; GANSEMANS, J., op.cit., d.d. 21 maart 2006. 20 MAZEY, S. en RICHARDSON, J., op.cit., blz. 147. in: JORDAN, A., JORDAN, A., op.cit., 354 blz. 21 Concreet, kan er hierbij worden gedacht aan de diverse thematische werkgroepen (rond
chemicaliën, biodiversiteit, water, geluidshinder,…) waarlangs het EEB zijn leden tracht te
betrekken in zijn interne werking. Deze werkwijze zorgt voor daarbij voor de nodige
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 61
spelen niet alleen in op de reeds aangehaalde nadelen, het EEB tracht doorheen het
actief betrekken van haar leden ook potentieel ‘free-rider’-gedrag tegen te gaan
waarbij de diverse organisaties – zich zouden wegsteken in de diverse lidstaten, en
– profiteren van de inspanningen van de anderen, zonder zelf tot constructieve
bijdragen over te gaan.22
3.3.2.1 Leer- of ‘learning by doing’-effecten
Aansluitend op deze capaciteitsopbouw, zien we ook tal van leer- of ‘learning by
doing’-effecten opduiken die er voor zorgen dat de milieubeweging op een snelle
wijze kan anticiperen op hetgeen er zich binnen het Europees besluitvormings-
proces afspeelt.23 In eerste instantie kan hierbij worden gedacht aan de ervaringen
die de milieubeweging heeft opgebouwd in de diverse nationale en internationale
fora waarbinnen ze actief is. In tweede instantie, kan er worden verwezen naar de
interne ‘governance’-werkwijze en flexibiliteit (adaptieve capaciteiten) die de milieu-
beweging kenmerkt. Doorheen de vorming van allianties, het nastreven van
‘access’-strategieën en het bespelen van de publieke opinie doorheen de media
(outsiderstrategieën), slaagt de milieubeweging er vaak in om (a) bepaalde
beleidsthema’s op de politieke agenda te plaatsen, (b) de bestaande breuklijnen in
de verf te zetten en (c) zich te vestigen in tal van beleidsnetwerken met de
beleidsmakers.24 De milieubeweging tracht met andere woorden, haar invloed uit
te breiden – door in te spelen op de discrepantie tussen ‘input’- & ‘output’-
wisselwerking en is er eveneens op gericht de diverse lidorganisaties voor te bereiden op het
lobbygebeuren doorheen de nationale route.
Gecit. in: GREEN 10, e.a., op.cit., blz. 10.
EUROPEAN ENVIRONMENTAL BUREAU, op.cit., blz. 57-58, 63-65. 22 WEBSTER, R., What drives interest group collaboration at the EU level? Evidence from the
European Environmental interest groups. European Integration online Papers 4(17), 2000, blz. 5.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/2000-017a.htm) 23 DE CLERCQ, M., Economie toegelicht. Leuven, Garant, 2002, blz. 163 24 JASANOFF, S., op.cit., blz. 583.; ZHIHAO, Y., Environmental Protection : A Theory of Direct and
Indirect Competition for Political Influence. Review of Economic Studies 72, 2005, blz.269-270.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 62
legitimiteit binnen de relevante instellingen – en slaagt daar met wisselend succes
in als gevolg van het feit dat de heersende politieke breuklijnen, de vorming van
beleidsnetwerken met de besluitvormers in de hand werken: “[…] ‘ENGOs gain
influence by building assets based on legitimacy’. They seek to expand their legitimacy
through, among other things: (a) stressing the cultural validity of the social values they
espouse; (b) associating themselves with universal goals; (c) acquiring reputations for
specialist or grounded knowledge; (d) representing important constituencies”.25
3.3.2.2 De ‘luis-in-de-pels’-functie van de milieubeweging
De milieubeweging slaagt er met haar ‘luis-in-de-pels’-functie verder in om de ter
beschikking staande ‘legal opportunities’ uit te buiten en de Europese Commissie bij
te staan in het waken over de tenuitvoerlegging van het communautair milieu-
beleid (art. 226 en 228 EG) binnen de diverse lidstaten. De Europese Commissie
heeft dus niet alleen het exclusief initiatiefrecht, ze beschikt ook over de
bevoegdheid om de naleving van de van kracht zijnde richtlijnen na te streven en
indien nodig een procedure in te leiden, die kan leiden tot een veroordeling door
het Europees Hof van Justitie (ECJ).26
Als gevolg van het feit dat het Europees milieubeleid erg complex en enorm
uitgebreid is, wordt de Europese Commissie met diverse moeilijkheden
geconfronteerd om deze controlefunctie ten gronde uit te oefenen en is ze af-
hankelijk van de informatie die de milieuorganisaties – en de nationale milieu-
organisaties in het bijzonder – haar aanreiken: “Community legislation has increased
25 Gecit. in: JEPSON, P., Governance and accountability of environmental NGOs. Environmental
Science & Policy 8, 2005, blz. 519. 26 HILSON, C., New social movements: the role of legal opportunity. Journal of European Public Policy
9:2, 2002, blz. 238-255.; MARESCEAU, M., Inleiding tot EU recht. Gent, Universiteit Gent, 2005-2006,
niet-gepubliceerde cursus, blz. 52, 54-60.; EUROPESE COMMISSIE, Kiezen voor een groenere
toekomst. De Europese Unie en het milieu. Brussel, 2002, blz. 24.
(http://europa.eu.int)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 63
dramatically in volume and complexity, and the Commission has limited resources to ensure
enforcement. Situations do arise in which the Commission needs to be monitored and, in
that context, environmental associations, private players representing a societal interest,
have a positive role to play in the enhanced enforcement of environmental rules”.27 Hoewel
de milieubeweging zo goed als geen toegang heeft tot het Europese Hof van Justitie
(ECJ) en met diverse moeilijkheden wordt geconfronteerd om bepaalde zaken
juridisch uit te klaren, beschikt ze, door haar positie, dus over een onrechtstreeks
drukkings- en machtsmiddel waarop ze zich regelmatig gaat beroepen.28 Dit kwam
laatst tot uitdrukking in de klacht die het European Environmental Bureau en
WWF – in naam van 17 nationale NGO’s – hebben ingediend naar aanleiding van
de gebrekkige implementatie van de Kaderrichtlijn Water (EU Water Framework
Directive) in een aantal lidstaten.29
27 Gecit. in: TORRENS, D. L., Locus Standi for Environmental Associations under EC law –
Greenpeace – A missed opportunity for the ECJ. Reciel – Locus standi after Greenpeace 8(3), 1999,
blz. 343.
MAZEY, S. en RICHARDSON, J., op.cit., blz. 154. in: JORDAN, A., op.cit., 354 blz. 28 BOND BETER LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, Toegang tot de rechtbank voor milieu-
verenigingen ondermaats. Beleidsb@bel 55, elektronische nieuwsbrief, 2006.
(http://www.bblv.be)
COM(2003) 624 FINAL, Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on access
to justice in environmental matters (presented by the commission). Brussel, 2003, 22 blz.; TAYLOR, M.,
Public Involvement in Environmental Decision-Making. blz. 161. in: SCHEUER, S., e.a., EU
Environmental Policy Handbook. Brussel, European Environmental Bureau, 340 blz.
(http://www.eeb.org) 29 BOND BETER LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, Consument draait op voor factuur
watervervuiling. Persbericht, 17 juli 2006.
(http://www.bblv.be)
WWF en EEB, Joint press release: citizens to foot the bill for the river polluters, say environmental NGOs.
Brussel, juli 2006.
(http://www.eeb.org)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 64
3.3.2.3 De milieubeweging als legitieme actor
Tenslotte, kan er ook gewezen worden op het steeds terugkerende discours
waarbinnen de milieubeweging als een legitieme actor wordt beschouwd die:
(a) een significante bijdrage levert in het politieke leven doordat ze politieke
verandering stimuleert; en,
(b) doorheen tal van publiek-private samenwerkings- en conservatieprojecten
mee instaat voor de implementatie van het milieubeleid op het terrein.30
Deze redenering, zorgde er niet alleen voor dat de milieubeweging in toenemende
mate wordt betrokken in de interne en externe dimensie van het Europese
milieubeleid, de positieve ervaringen die eruit voortvloeien resulteren eveneens in
het tot stand brengen van een subsidiemechanisme die de positie van de milieu-
beweging dient te versterken.31
In dit opzicht kan er worden gedacht aan het LIFE-programma (LIFE-natuur, LIFE-
Milieu, LIFE-Derde landen) dat tot doel heeft bij te dragen aan de ontwikkeling,
actualisering en uitvoering van het communautaire milieubeleid enerzijds en de
subsidies die het versterken van de milieubeweging in het besluitvormingsproces
beogen anderzijds.32 Met het oog op de meerjarenbegroting 2007-2013, worden de
diverse subsidiekanalen ondergebracht in een alomvattend en transparanter
instrument LIFE+ dat 2 pijlers omvat. De eerste pijler (tenuitvoerlegging en
governance) is gericht op de ontwikkeling van innovatieve beleidsinstrumenten en
de monitoring of evaluatie van het beleid enerzijds en de ondersteuning van NGO’s
30 FISHER, W. F., op.cit., blz. 452. WWF, EU Funding for the Environment. A Handbook for the 2007-13
programme period. Brussel, 2005, blz. 3.
(http://www.panda.org) 31 DE MEYER, P., NGOs and the European Climate Policy. A Case study of International
Environmental Governance. Paper prepared to be presented at the 2005 Berlin Conference on the Human
Dimensions of Global Environmental Change, International Organisations and Global Environmental
Governance. Berlijn/Potsdam, 2005, blz. 9-10.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005) 32 http://europa.eu.int
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 65
in het overleg en de uitvoering op het terrein anderzijds. De tweede subsidiepijler
(informatie en communicatie), richt zich tot de sensibilisering van het publiek
enerzijds en het onderhouden van netwerken met de relevante NGO’s anderzijds.33
Zodoende, kan er worden opgemerkt dat de milieubeweging zich, tot op zekere
hoogte, een insiderstatuut weet aan te meten binnen op het Europese niveau en de
Europese Commissie in het bijzonder. Zo vindt er niet alleen een zesmaandelijkse
bijeenkomst plaats tussen de ‘Green 10’ en de Europese Commissaris bevoegd voor
Leefmilieu, op basis van haar expertise wisten de diverse milieuorganisaties ook
een aantal duidelijke beleidsnetwerken uit te bouwen binnen DG Environment.34
3.4 Coalitievorming, interne diversiteit en adaptieve capaciteiten
Een veel gehoorde opvatting omtrent het lobbygebeuren, stelt dat belangengroepen
die betrokken wensen te geraken in het besluitvormingsproces zich dienen aan te
passen aan de specifieke Europese ‘multi-level governance’- of ‘network governance’-
setting en de bestuurlijke eigenaardigheden hierbinnen.35 Een dergelijke aan-
passing, vereist evenwel van organisaties dat zij over de nodige materiële en
adaptieve capaciteiten (of insightfull capacities) beschikken om te kunnen anticiperen
op de steeds evoluerende beleidscontext.
33 COM(2004) 621 FINAL, Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council
concerning the Financial Instrument for the Environment (LIFE+). Brussel, 2004, 30 blz. 34 De relatie die de milieubeweging onderhield met de EU Commissaris Wälstrom is daarbij een
toonbeeld van het insiderstatuut dat ze doorheen de jaren wist te bereiken binnen DG
Environment. WELIN, S., (NGO Desk Officer – European Commission, Environment DG),
Interview, via bezoek aan de unit A/3 – Legal Affairs and Governance binnen DG ENV (Rue de
Beaulieu, Bu-5, 1049 Brussel), d.d., 24 april 2006.
http://europa.eu.int/comm/civil_society/coneccs/index.htm 35 BOUWEN, P., Lobbying in de Europese Unie: Is er nog toekomst voor nationale belangengroepen.
Res Publica 4, 2002, blz. 686.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 66
“Organizational adaptive capacity enables the NGO to manage, sustain, adapt, improve,
expand or replace programs, activities and approaches if a new approach is more suitable to
fulfil the organization’s mission and to create large-scale, long-lasting social benefit. […]
Insightful agility refers to building and enhancing learning processes, adaptability and
leadership that not only enables the continuous renewal of an NGO’s vitality, […], but also
to build and sustain an NGO’s reputation through ensuring relevance and quality in
delivering its mission, strategy and activities”.36
Ondanks dat de materiële machtsmiddelen waarover de ruimere milieubeweging
kan beschikken, vaak zeer laag worden ingeschat, zien we dat ze door haar
adaptieve capaciteiten kan anticiperen op hetgeen er zich binnen de ‘multi-level’-
beleidscontext afspeelt. Met de diverse processen die er zich afspelen binnen de
diverse beleidsarena’s, en met het oog het realiseren van een ‘governance’-
georiënteerde aanpak van de grensoverschrijdende milieuproblemen, zien we dat
de milieubeweging een gedifferentieerd en gedecentraliseerd karakter heeft
uitgebouwd waarbinnen netwerkvorming de regel is: “The structural configuration of
a network is compatible with the agility approach to adaptive capacity which “emphasize
decentralisation and buttom-up approaches in decision-making, and encourage work groups
as well as horizontal relations among staff and managment” ”.37
3.4.1 Coalitievorming: een reactief en inefficiënt fenomeen?
Hoewel het werken met (min of meer) formele en informele coalities vaak wordt
omschreven als een reactief en inefficiënt fenomeen waarbij belangengroepen de
feiten achterna hollen, gaan we er van uit dat dit proces de heersende politieke
breuklijnen in de verf zet en een belangrijke aanzet kan betekenen voor de
oprichting van nieuwe en/of de diversificatie van de reeds bestaande beleids-
netwerken met de beleidsmakers: “Relationships within a policy coalition can be strong,
given a great degree mutual dependence, and will be revisited when useful. […] the primary
36 Gecit. in: TIMMER, V., op.cit., blz. 4. 37 Gecit. in: Ibid., blz. 9.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 67
rationale for developing policy coalitions is not a long-standing common interests based on
shared value systems […] but rather the messy, surprising and exquisitely political seeking
of policy goals which represent a win-win result for all members of the coalition”.38 De
netwerken tussen de diverse NGO’s beperken zich niet alleen tot de internationale
NGO’s in Brussel, ook locale en nationale NGO’s haken hier op in doorheen hun
lidmaatschap in andere NGO’s en/of NGO-netwerken op het nationale, Europese
en internationale niveau.39
3.4.2 De vorming van coalities: rationele verklaringen
De bovenstaande analyse, vertrekt met andere woorden van een rationalistisch
discours waarbij de organisaties binnen de milieubeweging hun acties
differentiëren en tot allianties overgaan op basis van een rationele kosten-
batenanalyse.40 Ondanks dat er vragen gesteld kunnen worden over een dergelijke
rationalisering, wordt deze veronderstelling bevestigd door de 'beleidsnetwerk’-
literatuur als gevolg van het feit dat ze (a) diverse interafhankelijke
samenwerkingsrelaties ziet opduiken tussen de samenstellende eenheden en (b)
sectoroverschrijdende alliantievorming als een strategische keuze bekijkt, waarbij
organisaties over gaan tot samenwerking omdat er wederzijdse voordelen aan
verbonden zijn.41
38 Gecit. in: WARLEIGH, A., The hustle: citizenship practice, NGO’s and ‘policy coalitions’ in the
European Union – the cases of Auto Oil, drinking water and unit pricing. Journal of European Public
Policy 7:2, 2000, blz. 232. 39 KOSTERINK, P., How far is ‘Brussels for local NGO’s. blz. 48-49. in: PAVRONIC, M., e.a.,
Environmental NGOs role in implementing EU Structural and Cohesion Funds. 50 blz. 40 JENKINS, C. J., Resource Mobilization Theory and the Study of Social Movements. Annual Review
of Sociology 9, 1983, blz. 528. 41 Aanvullend hierop, verwijzen we terug naar de kritieken die we in het vorige hoofdstuk ten
aanzien van de ‘homo economicus’-benadering hebben geformuleerd en betrekking hebben op de
vaststelling dat heel wat beslissingen genomen worden zonder een volledige kennis van zaken.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 68
3.4.2.1 Structurele achterstelling en sterke oppositie
De redenering dat organisaties samenwerken wanneer er wederzijdse voordelen
aan verbonden zijn, wordt bevestigd door de vaststelling dat structureel
achtergestelde actoren over gaan tot de vorming van ‘advocacy’ coalities en
netwerken in de poging om de onevenwichtige – neocorporatistische – machts-
balans te herstellen: “[…] groups will work harder as advocates to achieve their goals
when they encounter substantial rather than weak organized opposition […]”.42 Gesteld
dat het milieubeleid een impact heeft op alle facetten van dagelijkse leven
(gezondheid, economie, ontwikkeling) en het succes van de milieubeweging
gerelateerd is aan de mate waarin men de publieke opinie aan zijn zijde krijgt,
maakt dat ze er alle belang bij heeft om sectoroverschrijdende coalities tot stand te
brengen met een diversiteit aan consumenten-, gezondheids-, mensenrechten- en
ontwikkelingsorganisaties op het Europese en nationale niveau.43 Dit wordt zowel
empirisch bevestigd in het REACH-dossier, als door het onderzoek van Beyers en
Kerremans waarin gesteld wordt dat de milieubeweging een bijzondere positie
inneemt op vlak van coalitievorming: “They point at a quite extensive number of allies,
are perceived as allies by many others, and are quite often seen as opponents that are
worthwhile to be convinced”.44
42 Gecit. in: HOJNACKI, M., Organized Interests’ Advocacy Behavior in Alliances. Political Research
Quarterly 51:2, 1998, blz.441. 43 In dit opzicht kan er onder meer worden verwezen naar de goeie relaties die het EEB onderhoudt
met de European Trade Unions Confederation (ETUC), het Platform of European Social
Organisations (PESO), het Bureau of European Consumers’ Unions (BEUC),... EUROPEAN
ENVIRONMENTAL BUREAU, op.cit., blz. 64.; JASANOFF, S., op.cit., blz. 581. 44 BEYERS, J. en KERREMANS, B., Bureaucrats, Politicians and Societal Interests. How Is European
Policy Making Politicized. Comparative Political Studies 37:10, 2004, blz. 1129.; BOND BETER
LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, e.a., Manifest voor een betere chemische regelgeving in Europa. 22
november 2004, 5 blz.
(http://www.bblv.be)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 69
3.4.2.2 Specialisatie- en schaalvoordelen
Naast deze vaststelling, kunnen we ook nog tal van andere motieven
onderscheiden die betrekking hebben op de aan de economie ontleende
specialisatievoordelen enerzijds & schaalvoordelen anderzijds: “Group resources are
finite so the amount of staff, money, and time any one organization can expand on an issue
is limited. Organizations also differ in the type of politically relevant resources they possess
[…]”.45 De vorming van allianties, maakt het met andere woorden mogelijk dat elke
organisatie binnen de milieubeweging zich kan toeleggen op een beperkt aantal
activiteiten waarbij ze het principe van de comparatieve productiviteit trachten te
benutten: elke organisatie moet zich – als gevolg van zijn schaarse middelen –
specialiseren in datgene waar ze comparatief gezien het beste in is.46 Dit is onder
meer het geval voor de coalitie tussen de voornaamste NGO’s op het Europese
niveau of de ‘Green 10’, die elkaar op regelmatige basis ontmoeten en waarbinnen
er tot op zekere hoogte een ongeschreven arbeidsdeling geldt, die elke NGO moet
toelaten om zich met datgene in te laten waarin ze altijd al gespecialiseerd was.47
De milieubeweging heeft baat bij een dergelijke specialisering omdat dit er toe leidt
dat er ook op de lagere echelons binnen de milieubeweging aan capaciteitsopbouw
kan worden gedaan: “The strength of the Green 10 NGOs is in our networks. European
environmental NGOs regularly send information to their members and supporters. This is
vital to ensure these groups are fully informed of the developments at EU level, so that they
can contribute effectively to the EU decision making process”.48
De diverse netwerken die we opmerken binnen en buiten de milieubeweging,
brengen – zoals reeds eerder werd vermeld – ook tal van schaalvoordelen teweeg
45 Gecit. in: HOJNACKI, M., op.cit., blz. 439. 46 WEBSTER, R., Greening Europe together: the collaborative strategies of the European
Environmental NGOs. paper prepared for Panel 2-10 Policy-Making in Europe - Political Studies
Association 52nd Annual Conference ‘Making Politics Count’, London, Birkbeck College - university of
London, 2002, blz. 3.
(http://www.psa.ac.uk/cps/2002/webster.pdf) 47 GREENWOOD, J., op.cit., blz. 192. 48 Gecit. in: GREEN 10, op.cit., blz. 4.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 70
die de toegankelijkheid tot de Europese instellingen vergroten. In dit opzicht
dienen we te verwijzen naar de mogelijkheden die coalitievorming en project-
gebonden samenwerking biedt met betrekking tot (a) het uitwisselen van
informatie & expertise, (b) het realiseren van capaciteitsopbouw en het verhogen
van het probleemoplossend vermogen, en (c) het formuleren van gemeen-
schappelijke standpunten ten aanzien van de Europese instellingen.49 Dit sluit aan
bij de gedachte dat het lobbygebeuren gekenmerkt wordt door een ruilrelatie
waarbij de beleidsinstellingen vragende partij zijn voor de externe informatie,
expertise en steun vanuit het ruimere belangenveld.50 Met betrekking tot de
milieubeweging, kan hierbij onder meer gedacht worden aan de exclusieve relaties
die bepaalde NGO’s (zoals het EEB, CAN-E, BirdLife International…) doorheen de
jaren hebben opgebouwd met DG ENV als gevolg van hun ontegensprekelijke en
exclusieve expertise.51 Doorheen het coördineren van standpunten binnen de ‘Green
10’ kan de milieubeweging niet alleen meer gewicht in de schaal leggen en
representativiteit claimen, deze efficiënte en professionele vorm van werken wordt
ook door de beleidsmakers positief geëvalueerd. Ongecoördineerde standpunten
brengen niet alleen heel wat werklast met zich mee, ze worden ook als erg agressief
ervaren door de beleidsmakers doordat er een kortsluiting dreigt te ontstaan als
gevolg van het feit dat men er niet langer in slaagt, om de diverse belangen aan een
kritisch onderzoek te onderwerpen.52
49 DE CLERQ, M., op.cit., blz. 165.; GREEN GROUP OF EIGHT, Introducing European Environmental
NGOs. Their role and importance in European Union decision-making. Brussel, 2001, blz. 3.
http://www.euractive.com 50 BOUWEN, P., Exchanging access goods for access: A Comparative study of business lobbying in
the European Union Institutions. European Journal of Political Research 43, 2004, blz. 337-369.;
EISING, R., op.cit., blz. 5-6, 14-15. 51 “BirdLife International is de wereldautoriteit met betrekking tot de bescherming van vogels en
hun habitat, beschikt over exclusieve wetenschappelijke expertise op dit vlak, en wordt om deze
reden op een (min of meer) formele en informele wijze geconsulteerd door DG ENV”. Vrij naar:
WELIN, S., (NGO Desk Officer – European Commission, Environment DG), Interview, via bezoek
aan de unit A/3 – Legal Affairs and Governance binnen DG ENV (Rue de Beaulieu, Bu-5, 1049
Brussel), d.d., 24 april 2006.; GREEN 10, op.cit., blz. 6. 52 GREEN GROUP OF EIGHT, op.cit., blz. 3.; WELIN, S., op.cit., d.d. , 24 april 2006.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 71
3.2.2.3 Interne diversiteit en breuklijnen binnen de milieubeweging
Naast de rationele argumenten die pleiten voor coalitievorming, stellen we
eveneens tal van affectieve en normatieve overwegingen vast, die mee in onze
analyse moeten worden opgenomen als geldige motieven voor samenwerking.53 De
gedeelde verstandhouding in de bezorgdheid voor het milieu en het streven naar
Duurzame Ontwikkeling, zorgt daarbij voor een positieve stimulans om tot
collaboratie over te gaan.54 Toch dienen we te benadrukken dat de milieubeweging
geen unitaire actor is en er dus tal van punten kunnen worden opgemerkt waarin
de diverse organisaties hierbinnen, van elkaar verschillen. Hierbij zien we tal van
bestuurs- of beleidsstijlen en percepties opduiken die als potentiële breuklijnen
doorheen de beweging lopen.55
A. Donkergroene en lichtgroene milieuorganisaties
Een interessante opdeling die hierbij gemaakt kan worden, is deze tussen de
typische donkergroene ‘grassroots’- of protestorganisaties zoals Friends of the Earth
& Greenpeace enerzijds en de meer beleidsgeoriënteerde of lichtgroene organisaties
zoals het European Environmental Bureau, WWF en BirdLife anderzijds.56 Beide
types organisaties houden er (a) uiteenlopende filosofieën op na en leggen (b)
andere accenten op de wijze waarop ze hun doelstellingen wensen te realiseren. Als
dusdanig, beschouwen we deze breuklijnen als factoren die een ontegensprekelijke
impact hebben op de vorming en het voortbestaan van coalities: “Both have much to
defend regarding their lobbying styles. However, constraining preferences may constrain
collaboration, particularly formally organised, publicly recognised coalitions”.57 Verder,
gaan we er van uit dat de diversiteit binnen de milieubeweging, intern debat
53 KNOKE, D., Incentives in Collective Action Organizations. American Sociological Review 53:3, 1988,
blz. 315. 54 WEBSTER, R., What drives interest collaboration at European Level? Evidence from the European
Environmental interest groups. European Integration online Papers 4(17), blz. 2-3.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/2000-017a.htm) 55 EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 7. 56 GREENWOOD, J., op.cit., blz. 194. 57 Gecit. in: WEBSTER, R., op.cit., blz. 16.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 72
mogelijk maakt waardoor ze op regelmatige basis stil gaat staan bij de wijze
waarop ze zichzelf profileert in de relevante beleidsarena’s.58
- Uiteenlopende houding ten aanzien van beleidsmakers en industrie
Waar de eersten eerder kritisch staan tegenover de beleidsmakers en de industrie,
zien we dat de overigen een grotere openheid vertonen ten aanzien van deze
spelers.59 ‘Grassroots’-organisaties gaan zich in hun strategische keuzes meer laten
leiden door de band met hun achterban en hun ‘luis-in-de-pels’-functie. Hierdoor
zullen ze voornamelijk outsiderstrategieën (acties, media, betogingen, schrijf- en
internetcampagnes) nastreven en zijn ze als gevolg van hun ‘gebonden handen’,
minder bereid zijn om concessies te doen in overleg met de beleidsmakers. In deze
zin, hebben ze dan ook een wezenlijke invloed op de strategische richting waarin
de coalitie of alliantie gaat evolueren. Vanuit de veronderstelling dat heel wat
coalities tot stand komen als reactie op een sterke oppositie of een gebrekkige
toegang tot de beleidsmakers, maakt evenwel dat we kunnen stellen dat
‘grassroots’-milieuorganisaties zich hier erg gaan thuis voelen en een prominente rol
zullen spelen in de ontwikkeling van outsiderstrategieën. Ondanks dat de
licht_groene milieuorganisaties meer geneigd zijn om tot consensus over te gaan
met de beleidsmakers, zien we dat ook zij hun actiestrategieën gaan differentiëren.
Als gevolg van het feit dat men betrokken partij is in een ruim aantal
beleidsdomeinen – en men niet op alle niveaus en domeinen even geïntegreerd is in
58 MAZEY, S. en RICHARDSON, J., op.cit., blz. 149. in: JORDAN, A., op.cit., 156 blz. 59 Met betrekking tot de houding van de diverse NGO’s ten aanzien van de industrie, kunnen we
verwijzen naar de wijze waarop ze hun doelstellingen wensen te realiseren op het terrein. In dit
opzicht stellen we vast dat er milieuorganisaties zijn die gaan samenwerken met de industrie,
terwijl anderen daar hun naam niet willen aan verbinden: “WWF sees a future in which business
makes a positive contribution to the well-being of society and the planet. To achieve this, WWF engages in
challenging and innovative partnerships with business to drive change. Our partnerships with the private
sector not only provide conservation benefits which help us carry out our mission, but also give us an
opportunity to work with the business sector to increase its commitments to sustainable development and
environmentally sound business practices”. Gecit. in: http://www.panda.org
GREEN 10, e.a., op.cit., blz. 10.; BODER, S., Public Relations’ Role in Manufacturing Artificial Grass
Roots Coalitions.
(http://www.euractive.com)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 73
de diverse beleidsnetwerken – zijn ze eveneens genoodzaakt hun acties te
differentiëren en zich te beroepen op diverse insider- en outsiderstrategieën,
waarbij: “The importance of close, direct interaction between groups and governmental
actors is also assumed to be at its highest when general attention is low. If an issue area
attracts attention from various actors, corporatist structures of policy-making become less
central, while other modes of influence attain increased importance”.60
- Houding ten aanzien van de Europese subsidiepolitiek
In het analyseren van de relatie die de diverse milieuorganisaties onderhouden met
de Europese instellingen, dienen we verder te verwijzen naar de Europese subsidie-
politiek dat de medefinanciering van het jaarlijks werkprogramma van de
internationale milieuorganisaties omvat en een niet te onderschatten aandeel
vormen in de werkingsmiddelen waarover ze kunnen beschikken.61
60 BINDERKRANTZ, A., Interest Group Strategies: Navigating between Privileged Access and
Strategies of Pressure. Political Studies 53, 2005, blz. 697- 698. gecit. in: Ibid., blz. 698. 61 97/872/EC, Council Decision of 16 December 1997 on a Community action programme
promoting non-governmental organisations primarily active in the field of environmental
protection. Official journal L354, blz. 25-29.; 466/2002/EC, Decision No 466/2002/EC of the
European Parliament and the Council of 1 March 2002 laying down a Community action
programme promoting non-governmental organisations promoting non-governmental
organisations primarily active in the field of environmental protection.; COM(2004) 621 FINAL,
op.cit., 30 blz.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 74
Figuur 5: Aandeel van de Europese subsidies in de werkingsmiddelen van de milieubeweging62
62 CEE BANKWATCH, Annual Report 2004. Brussel, 2004, blz. 13.
(http://www.bankwatch.org)
EUROPEAN PUBLIC HEALTH ALLIANCE, EPHA’s Annual report 2005. Brussel, 2005, blz. 15.
(http://www.epha.org)
FRIENDS OF THE EARTH EUROPE, Funders of Friends of the Earth in 2005. 1 blz.
(http://www.foeeurope.org)
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 75
Ondanks dat we deze subsidiepolitiek kunnen verklaren vanuit de wederzijdse
voordelen die er aan verbonden zijn en de Europese Commissie vaak een ‘logic of
appropriatness’-retoriek hanteert op vlak van de interne en externe dimensie van het
Europese milieubeleid, stellen ook hier een breuklijn vast die overlapt met deze
tussen de donkergroene en lichtgroene organisaties.63 Concreet komt het er op neer
dat Greenpeace International elke vorm van subsidiëring weigert omdat ze er voor
vreest dat ze in haar voortbestaan bedreigd wordt, wanneer ze voor haar werking
afhankelijk zou zijn van andere publieke en/of private autoriteiten.64 Subsidies
vormen niet alleen een potentiële bedreiging voor de onafhankelijkheid van de
diverse milieuorganisaties wanneer er een ‘verdeel-en-heers’-strategie achter schuilt,
het streven naar subsidies kan ook een doel op zich worden en aanleiding geven tot
conflicten tussen de diverse NGO’s in de onderlinge strijd om deze middelen. Dit
wordt bevestigd door Warleigh die stelt dat: “By its current practice of providing
funding for selected NGOs and preferring to work with EU-umbrella organisations, the
Commission risks undermining both the autonomy of NGOs (trough imposing conditions
on grants of subsidies) and their suitability as mechanisms of voice for the otherwise
disenfranchized (by favouring certain ‘tame groups’)”.65
B. Institutionele gevaren
Ondanks dat de opdeling tussen donkergroene en lichtgroene milieuorganisaties,
zeker zijn waarde heeft, kan er eveneens een tendens worden opgemerkt, die maakt
dat er hierin een zekere vervaging optreedt. Concreet kan hierbij worden gedacht
aan de vaststelling dat de in het oog springende afdelingen van de relevante
internationale milieuorganisaties (INGO’s) voor een stuk hun ‘grassroots’- en
actiegerichte karakter hebben ingeruild met het oog op toegang tot de Europese
instellingen: “Even traditionaly activist organisations […] have policy offices in Brussels
rather than campaigning offices, and are much more geared to building alliances and
making private compromises with other policy players than their marketing profiles might
63 VOGLER, J., The European Contribution to global environmental governance. International Affairs
81:4, 2005, blz. 849-850. 64 http://www.eu.greenpeace.org 65 Gecit. in: WARLEIGH, A., op.cit., Journal of Common Market Studies 39:4, 2001, blz. 622, 630.
EUROPEAN PARLIAMENT, op.cit., blz. 7.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 76
otherwise suggest”.66 In deze zin, bouwen we verder op het ‘elitarisme’ waarmee het
besluitvormingsproces gepaard gaat en stellen we vast dat dit ook gevolgen heeft
voor de milieubeweging. Waar de milieubeweging verondersteld wordt een groot
deel van de Europese bevolking te vertegenwoordigen, zien we dat de organisaties
hierbinnen aan een groot aantal institutionele gevaren onderhevig zijn en evolueren
naar een oligarchisch bestuur: “[…] NGOs operating in Brussels can be elite-driven
rather than membership-led; knowledge of the EU system necessitates a sophisticated
understanding which can cause NGO-players to operate against the wishes (or even
awareness) of their members”.67 Dit heeft betrekking op de ‘ijzeren wet van de oligarchie’
(Michels) dat verwijst naar het fenomeen waarbij de macht binnen elke organisatie
– hoe democratisch ze ook georganiseerd is – in de handen van een kleine groep
van mensen komt te liggen.68
In dit opzicht, kan ook de kritiek (uit de jaren ’80) van de diverse milieuorganisaties
ten aanzien van het European Environmental Bureau (EEB) geïnterpreteerd
worden. Als gevolg van de institutionele afhankelijkheid van de Europese
Commissie en de daarmee samenhangende bestuurlijke problemen, slaagde het
EEB er niet in om de toenmalige evolutie van het intern Europees milieubeleid op
een effectieve wijze uit te buiten. Als dusdanig, diende ze steeds meer spelers naast
zich te dulden die zich eveneens op het Europese niveau gingen profileren. Nadat
er vanuit het EEB diverse stappen werden ondernomen die gericht waren op het
varen van een onafhankelijkere koers en de contacten tussen de diverse spelers er
op vooruit gingen, lag vanaf 1994 de weg open voor een doorgedreven
66 Gecit. in: GREENWOOD, J., The World of EU NGOs and Interest Representation. 2003, blz. 3.
(http://www.euractiv.com) 67 In dit opzicht claimt de toenmalige Green 8 - die alle organisaties huidige organisaties uit de
Green 10 omvat, met uitzondering van CEE Bankwatch en de European Public Health Alliance –
5% van de Europese bevolking of 20 miljoen mensen te vertegenwoordigen. GREEN GROUP OF
EIGHT, op.cit., blz. 1.
Gecit. in: WARLEIGH, A., op.cit., Journal of European Public Policy 7:2, 2000, blz. 230. 68 HEYWOOD, A., Politics. Basingstoke, Palgrave, 2002, blz. 79, 256.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 77
samenwerking tussen de relevante NGO’s (FoEE, Greenpeace, EEB en WWF) in de
‘Green 4’ dat gaandeweg zou evolueren in de ‘Green 10’.69
Waar het netwerk aan Europese milieuorganisaties duidelijk gaat inspelen op de
idee van het ‘democratisch deficit’, zien we dat hun interne besluitvormings-
structuren als gevolg van een doorgedreven specialisering, vaak erg bureaucratisch
of gecentraliseerd zijn en als een potentiële factor voor vervreemding van de
achterban kan worden gezien.70 Als dusdanig, kunnen we spreken van een afruil of
‘trade off’ waarbij organisaties die zich in het Europese besluitvormingsproces
trachten te profileren, genoodzaakt zijn zich te specialiseren en beleidsgerichte
strategieën gaan verkiezen boven ‘grassroots’- of outsiderstrategieën. Ondanks dat
de beleidsmakers tot op zekere hoogte aanvaarden dat belangengroepen, outsider-
strategieën hanteren, terwijl ze over een aantal geprivilegieerde contacten
beschikken, zorgt de ‘ijzeren wet’ er voor dat de milieubeweging de band met haar
achterban dreigt te verliezen, terwijl ze net hieruit de vereiste legitimiteit haalt.71
C. ‘Free-rider’-gedrag binnen coalities
Niettegenstaande we duidelijke rationele overwegingen kunnen onderscheiden die
coalitievorming binnen de milieubeweging verklaren, stelt zich tenslotte de vraag
in welke mate de vorming van egalitaire ‘advocacy’ allianties en projectgebonden
coalities, aanleiding heeft tot ‘free-rider’-gedrag waarbij men als (sub)organisatie
profiteert van de inspanningen van de andere.72 Waar dit gedrag als gevolg van de
specialisatie volgens comparatieve voordelen enigszins in de hand wordt gewerkt,
gaan we er van uit dat dit met de nodige zorg dient te worden aangepakt doorheen
69 GREENWOOD, J., op.cit., Basingstoke, Palgrave, 2003, blz. 192-195.; WEBSTER, R. Environmental
collective action. Stable patterns of cooperation and issue alliances at the European level. blz. 178-183. in:
GREENWOOD, J. en ASPINWALL, M., Collective action in the European Union. Interests and the new
politics of associability. Routledge, Londen, 1998, 238 blz. 70 WARLEIGH, A., op.cit., Journal of Common Market Studies 39:4, 2001, blz. 631. 71 BINDERKRANTZ, A., op.cit., blz. 695.; MAZEY, S. en RICHARDSON, J., op.cit., blz. 148. in:
JORDAN, A., op.cit., 365 blz. ; HEYWOOD, A., op.cit., blz. 79., 256. 72 SIMPSON, B. en WILLER, D., The Structural Embeddedness of Collective Goods: Connection and
Coalitions in Exchange Networks. Sociological Theory 23:4, 2005, blz. 386-407.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 78
coördinatie en overleg. Ondanks dat het erg moeilijk blijft om sluitende uitspraken
te doen over de mate waarin dergelijk gedrag optreedt in de praktijk, kunnen we
een aantal opvallende tendensen onderscheiden die een dergelijk gedrag lijken te
relativeren. In eerste instantie, kan er worden gewezen op de vaststelling dat heel
wat allianties tot stand komen tussen eenzelfde selecte groep aan milieu-
organisaties die er tal van baten aan toeschrijven en wiens kansen op slagen alleen
maar mogelijk is, wanneer alle leden hierbinnen hun steentje bijdragen.73 Een
andere opvallende vaststelling die een dergelijk gedrag lijkt te counteren, is de
interne verwevenheid binnen de milieubeweging. De leden binnen de diverse
milieuorganisaties hebben een gedeelde identiteit, kennen elkaar persoonlijk (staff-
links), zijn vaak met elkaar verbonden doorheen een wederzijds lidmaatschap
binnen elke organisatie en wenden deze verwevenheid aan om gezamenlijke acties
te coördineren.74 Deze factoren, vergroten met andere woorden de stabiliteit of het
vertrouwen tussen de diverse organisaties binnen de milieubeweging en brengen
leereffecten met zich mee omtrent de wijze waarop ‘advocacy’ allianties
functioneren en gecoördineerd moeten worden.75 Ook binnen de organisaties zien
we een soortgelijke netwerkstructuur of verwevenheid opduiken waarbij men
doorheen tal van coördinerende activiteiten de band met de samenstellende
eenheden tracht te bestendigen. Deze coördinerende activiteiten zijn van uitermate
belang in het versterken van de nationale suborganisaties in het lobbygebeuren
doorheen de nationale route en de Raad van Ministers. Zodoende, kunnen we
besluiten dat het mobiliseren en managen van inter- en/of intra-organisationele
netwerken doorheen het Europese besluitvormingsproces een complexe zaak is,
maar een ‘window of opportunities’ openen binnen de ‘multi-level governance’-setting
wanneer ze naar behoren functioneren.76
73 HOJNACKI, M., op.cit., blz. 443-444. 74 WEBSTER, R., Greening Europe together: the collaborative strategies of the European
Environmental NGOs. paper prepared for Panel 2-10 Policy-Making in Europe - Political Studies
Association 52nd Annual Conference ‘Making Politics Count’, London, Birkbeck College - university of
London, 2002, blz. 9.
(http://www.psa.ac.uk/cps/2002/webster.pdf) 75 HOJNACKI, M., op.cit., American Journal of Political Science 41:1, blz. 68. 76 MAZEY, S. en RICHARDSON, J., op.cit., blz. 149; in: JORDAN, A., op.cit., 365 blz.
De profilering van de milieubeweging op het Europese niveau 79
3.5 Conclusie
In onze analyse van de positie van de milieubeweging op het Europese niveau,
worden we met een dubbel verhaal geconfronteerd. In eerste instantie is er de
vaststelling dat milieubeweging er door haar beperkte middelen niet in slaagt om
de ter beschikking staande ‘politieke opportuniteiten’ uit te buiten. Langs de andere
zijde, stellen we vast dat de milieubeweging over heel wat adaptieve capaciteiten
beschikt die alliantievorming in de hand werkt en inspeelt op de ‘multi-level
governance’-setting die het Europese besluitvormingsproces kenmerkt. Bovendien,
dient er te worden opgemerkt dat de milieubeweging door de beleidsmakers erkent
worden als legitieme spelers die een wezenlijke rol te vervullen hebben en op een
aantal wezenlijke manieren betrokken worden in het beleid. Aansluitend op dit
hoofdstuk, stelt zich ten slotte de vraag in welke mate de positie van de milieu-
beweging zal wijzigen met de implementatie van de ‘Aarhus’-principes binnen de
Europese instellingen en de lidstaten.
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 80
“Those who seek to protect the environment, […], are usually quite disadvantaged as
compared with the economic forces at work around us. […] there has been some recognition
of the need to address the balance of power and allow citizens a greater role in
environmental decision-making”.1
4 De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging
Zoals we reeds konden opmaken, wordt de positie van de milieubeweging in het
besluitvormingsproces niet alleen gekenmerkt door de nood aan informatie en
expertise, we dienen ook aandacht te hebben voor de ‘politieke opportuniteiten’ die
voortvloeien uit de institutionele structuur enerzijds en de capaciteiten van de
belangengroepen om zich te richten tot de Europese instellingen anderzijds.
Vandaar, wordt het interessant om te analyseren welke impact de implementatie
van de ‘Aarhus’-principes binnen de Europese instellingen en de diverse lidstaten
zal hebben op de vorming van beleidsnetwerken met de milieubeweging. Ondanks
dat we tal van nieuwe beleidsopportuniteiten kunnen onderscheiden voor de
milieubeweging, gaan we uit van de veronderstelling er nog een ganse weg af te
leggen is vooraleer we kunnen spreken van ‘environmental’-governance. Dit omdat
de uitwerking van beleidsmaatregelen, actieplannen of –programma’s aan heel wat
lobby-, duw- of trekkrachten onderhevig is binnen de ‘multi-level governance’-setting
waardoor het erg moeilijk is om dit in te passen in een ‘governance’-keurslijf.2
1 TAYLOR, M., Public Involvement in Environmental Decision-Making. blz. 160. in: SCHEUER, S.,
e.a., EU Environmental Policy Handbook. Brussel, European Environmental Bureau, 340 blz.
(http://www.eeb.org) 2 Ondanks dat het lobbygebeuren aan heel wat dynamieken onderhevig is, zien we in dit opzicht
dat de Europese Unie een ‘logic of appropriatness’-discours hanteert ten aanzien van het aannemen
van een regulering in lijn met de Aarhusconventie: “When the EU adopts this Regulation, it will
become the first international organisations to apply a comprehensive set of rules granting public access to
environmental information, participation in environmental decision-making and access to justice in
environmental matters”. Gecit. in : IP/03/1466, Environmental Matters: Commission Promotes citizens’
involvement in environmental matters. Brussel, 2003, blz. 1.
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 81
4.1 De Aarhusconventie
De Conventie ‘on Access to Information, Public Participation in Decision-Making and
Access to Justice in Environmental Matters’ word gezien als een speerpunt in de
richting van een ‘governance’-aanpak van milieuaangelegenheden.3 Deze Conventie
werd onderhandeld door de landen die deel uit maken van de ‘United Nations
Economic Commission for Europe’ (UN/ECE) en werd op 25 juni 1998, tijdens de
bijeenkomst in Aarhus (Denemarken), ondertekent door de diverse milieuministers
en de Europese Gemeenschap.4 De ratificatie ervan, verloopt enigszins eigenaardig.
In eerste instantie heb je de individuele lidstaten die de ‘Aarhusconventie’:
(a) ondertekent hebben en na ratificatie overgegaan zijn tot de implementatie
ervan in eigen wetgeving;
(b) ondertekent hebben, maar een afwachtende houding aannemen ten
opzichte van Europese initiatieven terzake;
(c) niet ondertekent hebben en al dan niet van plan zijn om de conventie
alsnog te ondertekenen.
In tweede instantie, is er de Europese Gemeenschap, die de Conventie in 2005
geratificeerd heeft, en tal van initiatieven dient te nemen die de implementatie van
de ‘Aarhus’-principes beoogt in de Europese instellingen en de diverse lidstaten.5
3 EUROPEAN ENVIRONMENTAL BUREAU, EEB Work Programme. Brussel, 2005, blz. 42.;
CONVENTION on access to information, public participation in decision-making and access to
justice in environmental matters. Aarhus, 1998, 25 blz.
(http://aarhusclearinghouse.unece.org) 4 UN/ECE is een van de 5 regionale commissies binnen de Verenigde Naties. Het omvat 55 leden:
de 25 landen uit de Europese Unie, de Verenigde Staten, Canada, Turkije, Roemenië, Bulgarije en
de voormalige sovjetlanden. IP/03/1466, op.cit., blz. 2.; MEMO/03/210, Questions and Answers on
the Århus Convention. Brussel, 2003, blz. 1.
(http://europa.eu.int/comm/environment/aarhus/index.htm) 5 2005/370/EC, Council Decision of 17 February 2005 on the conclusion, on behalf of the European
Community, of the Convention on Access to information, public participation in decision-making
and access to justice in environmental matters. Official Journal of the European Union L124/1, 2005, 3
blz. TAYLOR, M., op.cit., blz. 161. in: SCHEUER, S., op.cit., 340 blz.
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 82
De Conventie bestaat uit drie pijlers die gericht zijn op het versterken van de civiele
maatschappij (en de milieubeweging) in milieuaangelegenheden: “The first pillar
grants the public the right of access to environmental information. The second, grants the
right to take part in decision-making processes. Finally, the third pillar grants the public
access to justice, i.e., the right to resource to administrative or judicial procedures to dispute
acts and omissions of private persons and public authorities violating the provisions of
environmental law”.5 Wat volgt, is een korte schets van de drie pijlers. Hierbij
trachten we te achterhalen welke de gevolgen zijn voor de milieubeweging.
4.1.1 Pijler 1: toegang tot informatie
Dit basisprincipe uit de Aarhusconventie (Art. 4) stelt dat eenieder het recht heeft
om te weten hoe het met zijn milieu gesteld is en dat deze informatie (al dan niet na
een uitdrukkelijke vraag en met een aantal uitzonderingen) op een gepaste wijze
aan de bevolking dient te worden bekent gemaakt.6 Dit sluit aan bij de opvatting
dat in een democratische setting, de besluiten in alle openheid en zo dicht mogelijk
bij de bevolking tot stand komen. Dit gaat tot op zekere hoogte uit van een ‘win-
win’-situatie waarbij de relevante instellingen informatie-uitwisseling trachten te
stimuleren. Voor alle belangengroepen, of ze nu outsider of insider zijn binnen de
diverse beleidsnetwerken, is het verzekeren van de toegang tot informatie van
ontegensprekelijk belang in het organiseren van hun lobbyactiviteiten doorheen de
Brusselse strategie en de nationale route. Als dusdanig, zorgt deze openheid er
voor dat de milieubeweging, zowel op rechtstreekse als onrechtstreekse wijze, druk
kan uitoefenen op het besluitvormingsproces en haar ‘luis-in-de-pels’-functie kan
5 COM(2003) 624 FINAL, Proposal for a directive of the European Parliament and the Council on access to
justice in environmental matters. Brussel, 2003, blz. 2. 6 Met betrekking tot de toegang tot informatie stelt Art. 4.4 van de Aarhusconventie dat er uit-
zonderingen kunnen we toegekend op grond van: de nationale en internationale veiligheid,
vertrouwelijkheid,…
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 83
vervullen ten aanzien van de implementatie van het beleid in de diverse lidstaten.7
Dit principe, zag zich reeds in 1990 weerspiegeld in de richtlijn 90/313/EEC dat de
toegang tot informatie in milieuaangelegenheden diende te waarborgen in de
diverse lidstaten en een ontegensprekelijke invloed had op eigenlijke tekst van de
Aarhusconventie.8 In lijn met de bepalingen uit de Aarhusconventie, werd de
eigenlijke richtlijn – met betrekking tot de toegang tot informatie – vervangen door
richtlijn 2003/4/EC.9
Het discours met betrekking tot de toegang tot informatie, past eveneens in de
ganse discussie rond het democratisch deficit en de openheid van de Europese
Unie. In dit opzicht stelt de ‘White paper on Governance’ dat: “Democracy depends on
people being able to take part in the public debate. […] they must have access to reliable
information on European issues and be able to scrutinize the policy process in its various
stages”.10 Parallel en voorafgaand met deze strategische visie, dienen we te
verwijzen naar verordening 1049/2001/EC die gericht is op het verschaffen van
toegang tot de documenten van de Commissie, het Europees parlement en de Raad
van ministers.11 In lijn met de bepalingen die werden uitgetekend binnen deze
verordening en de uitbouw van de website van de Europese Unie, breidt men de
toegang tot informatie in milieuaangelegenheden [COM(2003)622] uit naar alle
Europese instellingen.12 Waar de diverse belanghebbenden reeds over de nodige
7 IP/00/69, Commission proposes to improve public access to environmental information. Brussel, 2000.
KRÄMER, L., Access to Environmental Information in an Open European Society – Directive
2003/4. Research Papers in Law 5/2003, 2003, blz. 3. 8 90/313/EEC, 90/313/EEC of 7 June on the freedom of access to information on the environment.
Official journal of the European Communities. ; TAYLOR, M., op.cit., blz. 162. 9 2003/4/EC, Directive 2003/4/EC of the European parliament and of the Council of 28 January
2003 on public access to environmental information. Official Journal L041, blz. 0026-0032. 10 Gecit. in: COM(2001)428 FINAL, European Governance: A White Paper. Brussel, 2001, blz. 11. 11 Regulation (EC) No 1049 of the European Parliament and of the Council of 30 May 2001 regarding
public Access to European Parliament, Council and Commission documents. Official Journal L 145,
blz. 43-48. 12 COM(2003) 622 FINAL, Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on the
application of the provisions on the Århus Convention on Access to Information, Public Participation in
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 84
documenten konden beschikken die bijdragen tot het uitwerken van hun
strategieën en claims, zien we met andere woorden dat dit nog verder wordt
uitgebreid.
4.1.2 Pijler 2: publieke participatie
In tweede instantie voorziet de Aarhusconventie in het versterken van de publieke
participatie in het voorbereiden van milieugerichte plannen en programma’s (art. 6,
7, 8): de publieke autoriteiten dienen de bevolking tijdig te informeren over
milieuaangelegenheden zodat ze over de mogelijk beschikken om hierop te
reageren.13 Dergelijke participatie biedt de bevolking de mogelijkheid om een
mening te formuleren en indien nodig hun bezorgdheid te uiten: “Dat vergroot de
verantwoording en transparantie van de besluitvorming en draagt bij tot de bewustheid bij
het publiek van milieuvraagstukken en steun aan de genomen beslissingen”.14
Met het aannemen van richtlijn 2003/35/EC, dienen de diverse lidstaten een beleid
uit te werken dat daarin voorziet op het lokale, regionale en nationale niveau.15
Aansluitend hierop, voorziet het Commissievoorstel COM(2003)622 in een soort-
gelijke regulering op het Europese niveau. Waar het Europese Commissie van
mening was dat deze participatie zich diende te beperken tot de ‘Environmental
Action Plans’ en de plannen of programma’s die in het kader daarvan worden
genomen, ijverde het Europees Parlement voor een meer omvattende benadering
Decision-Making and Access to Justice in Environmental Matters to EC institutions and bodies. Brussel,
2003, 31 blz.
http://www.europarl.eu/oeil/index 13 MEMO/03/210, op.cit., blz. 2. 14 Gecit. in: STAES, B., Dossier – milieubeweging moet inspraak krijgen en naar rechtbank kunnen.
(http://www.bartstaes.be) 15 MEMO/03/210, op.cit., blz. 5.; 2003/35/EC, Directive 2003/35/EC of the European Parliament
and the Council of 26 May 2003 providing for public participation in respect of the drawing up of
certain plans and programmes relating to the environment and amending with regard to public
participation and access to justice council directives 85/377/EEC and 96/61/EC – statement by
the Commission. Official Journal L 156, blz. 0017-0025.
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 85
waarbij de participatie niet beperkt mocht blijven tot het uitwerken van plannen en
programma’s, maar ook milieugerelateerde onderwerpen diende te omvatten. Als
dusdanig, werd er tijdens de bemiddelingsfase gesteld dat: “[…] Parties shall
endeavour to provide opportunities for public participation for public participations in the
preparation of policies relating to the environment”.16 Hoewel hier duidelijke
engagementen achter schuilen op vlak van het vergroten van hun inputlegitimiteit,
stelt zich de vraag welke de uiteindelijke impact hiervan is. Dat men gehoord
wordt, wil nog niet zeggen dat men invloed kan uitoefenen. Veel hangt hierbij af
van de wezenlijke trek- en duwkrachten die met het uitwerken van deze plannen
en programma’s samengaan. Voor de milieubeweging is het met andere woorden
erg relevant om te investeren in het opzetten van duurzame beleidsnetwerken,
zodat ook zij bij het uitschrijven van projecten die een wezenlijke impact hebben op
het milieu. Weliswaar, hangt dit alles af van de mate waarin deze organisaties
bereidheid zijn om een afruil te maken tussen invloed/toegang enerzijds en hun
‘grassroots’-karakter of autonomie anderzijds.
4.1.3 Pijler 3: toegang tot justitie
De Aarhusconventie (art. 9) geeft aan burgers en milieuorganisaties de mogelijk-
heid om zich te wenden tot de rechterlijke instanties en laat hen toe om hun ‘luis-in-
de-pels’-functie uit te oefenen.17 Waar de burgers, reeds dat recht hadden volgens
het Verdrag, komen daar op het Europese niveau [COM(2003)622] nu ook milieu-
organisaties bij. Concreet zal het er op neer komen dat ze om een interne herziening
van een administratieve handeling kunnen vragen vanaf de 4de tot de 6de week
nadat een administratieve handeling met betrekking tot het milieu van kracht
geworden is.18 Op het niveau van de lidstaten, werd er eveneens een richtlijn
opgesteld die door de diverse lidstaten in nationale wetgeving dient te worden
16 http://www.europarl.eu/oeil/index 17 MEMO /03/210, op.cit., blz. 2. 18 http://www.europarl.eu/oeil/index
De impact van de Aarhusconventie voor de milieubeweging 86
omgezet.19 Dit betekent een hele vernieuwing voor de diverse milieuorganisaties
die het vaak erg moeilijk hebben om een procedure in te leiden voor een nationale
rechter. Als gevolg van het feit dat ze een persoonlijk belang of rechtstreeks nadeel
dienen te kunnen aantonen, worden heel wat zaken onontvankelijk verklaard. Dit
was onder meer het geval voor de Bond Beter Leefmilieu wiens klacht met
betrekking tot de uitbreiding van de Antwerpse haven (Deurganckdok) afgewezen
werd.20 Ondanks dat het nog afwachten is hoe dit alles zal vorm krijgen in de
diverse lidstaten, kan deze mogelijkheid gezien worden als een belangrijke ‘stok
achter de deur’ voor de diverse milieuorganisaties en is dit nauw gelieerd aan de 2de
pijler.21
4.2 Conclusie
Deze nieuwe initiatieven, houden een aantal interessante beleidsopportuniteiten in
voor de milieubeweging (en de civiele maatschappij) en liggen in het verlengde van
de stappen die reeds in het verleden werden genomen. De vraag blijft evenwel, in
welke mate we hier kunnen spreken van ‘environmental’-governance waarbinnen de
milieubeweging een insiderstatuut verkrijgt. Het uitwerken van beleids-
maatregelen, actieplannen of –programma’s binnen de ‘multi-level governance’-
setting is aan heel wat lobby-, duw- of trekkrachten onderhevig waardoor het erg
moeilijk is om dit in te passen in een ‘governance’-keurslijf.
19 COM(2003) 624 FINAL, Proposal for a directive of the European Parliament and the Council on access to
Justice in environmental matters. Brussel, 2003, 22 blz. 20 http://www.demorgen.be 21 STAES, B., op.cit.
Besluiten 87
5 Besluiten
Kijken we naar het Europese besluitvormingsproces, dan zien we dat dit niet
beperkt blijft tot een louter interinstitutioneel spel of ‘three-level game’ tussen de
diverse Europese instellingen, we zien ook tal beleidsnetwerken opduiken die een
amalgaam aan externe actoren en belangengroepen omvatten. De ontvankelijkheid
van de Europese instellingen voor deze externe spelers, gaat men daarbij vaak
verklaren vanuit de idee dat we met ‘systeem falen’ geconfronteerd worden wanneer
we het beheer van onze complexe maatschappij overgelaten aan de exclusieve
heerschappij van de overheid of de markt. Niettegenstaande we in het gehanteerde
discours tal van factoren kunnen identificeren die deze ‘governance’-benadering van
het lobbygebeuren lijken te bevestigen, moet dit alles enigszins gerelativeerd
worden.
De positie van de diverse belangengroepen in het Europese besluitvormingsproces
wordt niet alleen bepaald door de nood aan informatie en expertise, ook de
‘politieke opportuniteiten’ die voortvloeien uit de institutionele structuur en de
capaciteiten van de belangengroepen om zich te richten tot de Europese
instellingen spelen een niet te onderschatten rol. De vaststelling dat de setting,
structurele gevolgen heeft voor het verloop van het lobbygebeuren en de
uitgangspositie van de uiteenlopende belangengroepen, zorgt er voor dat we de
diverse beleidsnetwerken als machtsbestendige constructies dienen te bekijken die
insiders en outsider genereren. Hierdoor volstaat het niet langer om de strategische
acties (voice en/of access) en lobbyactiviteiten van de diverse belangengroepen op een
geïsoleerde wijze te bekijken. De reeds bestaande beleidsnetwerken spelen niet
alleen een erg belangrijke rol in het verloop van het lobbygebeuren, ze bepalen dus
ook de wijze waarop outsiders hun belangen kunnen ventileren in dit proces.
Met deze uitgangspunten in het achterhoofd, hebben we getracht om de relatie te
onderzoeken tussen (a) de specifieke Europese ‘multi-level governance’-setting
waarbinnen we diverse (min of meer) formele en informele beleidsnetwerken
kunnen onderscheiden, en (b) de strategische keuzes waarvoor de milieubeweging
Besluiten 88
staat. Wensen we vat te krijgen op de wijze waarop de relevante NGO’s zich
trachten te profileren binnen de interne dimensie van het Europese milieubeleid (en
de diverse beleidsnetwerken hierbinnen), dan is het noodzakelijk om te kijken naar
de specifieke karakteristieken die deze beweging kenmerken. In dit opzicht worden
we met een complex verhaal geconfronteerd. Langs de ene zijde, stellen we vast dat
de milieubeweging in een lastiger pakket zit dan de vele issuespecifieke, materiële
belangengroepen doordat ze:
- zich met haar schaarse middelen dient te profileren op een uiteenlopend
aantal beleidsdomeinen waarbinnen economische overwegingen (zoals
competitiviteit) vaak de bovenhand halen; en,
- met heel wat moeilijkheden wordt geconfronteerd om (a) een beleidsissue
doorheen het ganse besluitvormingsproces vast te houden (van beleids-
formulering en implementatie) en (b) te investeren in duurzame beleids-
netwerken met de beleidsmakers.
Langs de andere zijde, stellen we een tendens vast waarbij de milieubeweging zich
best wel weet te profileren binnen de specifieke ‘multi-level governance’- of ‘network
governance’-setting. De milieubeweging heeft niet alleen heel wat ervaringen
opgebouwd in de diverse nationale en internationale fora waarbinnen ze actief is.
Ook de wijze waarop ze gestructureerd is, speelt een niet te onderschatten rol.
Niettegenstaande er binnen de milieubeweging tal van factoren kunnen worden
opgemerkt die wijzen op een ‘capabilities-expectations gap’, zien we dat de ze over
heel wat adaptieve capaciteiten beschikt om flexibele ‘governance’-netwerken uit te
bouwen en doorheen een doorgedreven specialisatie, te anticiperen op de nadelen
waarmee ze wordt geconfronteerd binnen de ‘multi-level governance’-setting.
Rekening houdend met de vaststelling dat ‘politieke opportuniteiten’ een belangrijke
impact hebben op de positie van de milieubeweging, dienen we verder te wijzen op
het steeds terugkerende discours waarbinnen de milieubeweging als een legitieme
actor wordt beschouwd die (a) doorheen tal van conservatieprojecten mee instaat
voor de implementatie van het milieubeleid op het terrein en (b) een significante
Besluiten 89
bijdrage levert in het politieke leven. Vanuit deze erkenning, kunnen we dan ook
tal van ‘governance’-initiatieven onderscheiden die voorzien in een uitgebreide
subsidiëring enerzijds en een ruimere betrokkenheid van de civiele maatschappij in
het besluitvormingsproces anderzijds. Ondanks dat de initiatieven die in dit kader
werden genomen, een aantal interessante beleidsopportuniteiten meebrengen voor
de milieubeweging, blijft de vaststelling overeind dat er vaak pragmatische
redenen achter schuil gaan en het uitwerken van beleidsmaatregelen aan heel wat
lobby-, duw- of trekkrachten onderhevig is, waardoor het erg moeilijk is om dit in
te passen in een ‘governance’-keurslijf.
Bronnenlijst 90
6 BRONNENLIJST
6.1 Primaire bronnen
6.1.1 Verdragsteksten
CONVENTION on access to information, public participation in decision-making
and access to justice in environmental matters. Aarhus, 1998, 25 blz.
(http://aarhusclearinghouse.unece.org)
VERDRAG betreffende de Europese Unie (92/C 191/01), Official Journal of the
European Union, 29 juli 1992.
GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET VERDRAG tot oprichting van de
Europese Gemeenschap (02/C 325/33), 2002.
6.1.2 Officiële rapporten, verslagen, procedures en beleidsteksten van de
Europese Unie
90/313/EEC, 90/313/EEC of 7 June on the freedom of access to information on the
environment. Official journal L158, blz.56-58.
97/872/EC, Council Decision of 16 December 1997 on a Community action
programme promoting non-governmental organisations primarily active in the
field of environmental protection. Official journal L354, blz. 25-29
466/2002/EC, Decision No 466/2002/EC of the European Parliament and the
Council of 1 March 2002 laying down a Community action programme
promoting non-governmental organisations promoting non-governmental
organisations primarly active in the field of environmental protection. Official
Journal L 75, 6 blz.
2003/4/EC, Directive 2003/4/EC of the European parliament and of the Council of
28 January 2003 on public access to environmental information. Official Journal
L041, blz. 0026-0032.
2003/35/EC, Directive 2003/35/EC of the European Parliament and the Council of
26 May 2003 providing for public participation in respect of the drawing up of
Bronnenlijst 91
certain plans and programmes relating to the environment and amending with
regard to public participation and access to justice council directives
85/377/EEC and 96/61/EC – statement by the Commission. Official Journal L
156, blz. 0017-0025.
2005/370/EC, Council Decision of 17 February 2005 on the conclusion, on behalf of
the European Community, of the Convention on Access to information, public
participation in decision-making and access to justice in environmental matters.
Official Journal of the European Union L124, 2005, 3 blz.
COM(2001) 31 FINAL, Communication from the Commission to the Council, the
European Parliament, the Economic and Social Committee and the Committee of the
Regions on the Sixth Environment Action Programme of the European Community:
’Environment 2010: ‘Our future, Our choice’. Brussel, 2001, 81 blz.
COM(2001) 88 FINAL, White Paper: Strategy for a future Chemicals Policy. Brussel,
2001, blz.
COM(2001) 428 FINAL, European Governance: A White Paper. Brussel, 2001, 35 blz.
COM(2002) 704 FINAL, Communication from the Commission. Towards a reinforced
culture of consultation and dialogue – General principles and minimum standards for
consultation of interested parties by the Commission. Brussel, 2002, 28 blz.
COM(2003) 622 FINAL, Proposal for a regulation of the European Parliament and of the
Council on the application of the provisions on the Århus Convention on Access to
Information, Public Participation in Decision-Making and Access to Justice in
Environmental Matters to EC institutions and bodies. Brussel, 2003, 31 blz.
COM(2003) 624 FINAL, Proposal for a directive of the European Parliament and the
Council on access to justice in environmental matters. Brussel, 2003, 22 blz.
COM(2004) 621 FINAL, Proposal for a Regulation of the European Parliament and the
Council concerning the Financial Instrument for the Environment (LIFE+). Brussel,
2004, 30 blz.
COM(2003)622 FINAL,
EUROPESE COMMISSIE, Kiezen voor een groenere toekomst. De Europese Unie en het
milieu. Brussel, 2002, 32 blz.
(http://europa.eu.int)
EUROPEAN PARLIAMENT, Lobbying in the European Union: Current Rules and
Practices. Luxemburg, Constitutional Affairs Series, 2003, 68 blz.
Bronnenlijst 92
(http://europe.eu.int)
IP/00/69, Commission proposes to improve public access to environmental information.
Brussel, 2000.
IP/03/1466, Environmental Matters: Commission Promotes citizens’ involvement in
environmental matters. Brussel, 2003, 3 blz.
MEMO/03/210, Questions and Answers on the Århus Convention. Brussel, 2003, 7
blz.
Regulation (EC) No 1049 of the European Parliament and of the Council of 30 May
2001 regarding public Access to European Parliament, Council and Commission
documents. Official Journal L 145, blz. 43-48.
Rules of Procedure of the European Parliament – 16th Edition, juli 2006.
(http://www.europarl.europe.eu)
6.2 Secundaire bronnen
6.2.1 Boeken
DE CLERCQ, M, Economie toegelicht. Leuven, Garant, 2002, 632 blz.
DELMARTINO, F., Profiel van de Europese Unie. Een inleidend handboek. Garant,
Leuven/Apeldoorn, 2001, 200 blz.
GARDNER, J. N., Effective lobbying in the European Community. Boston, Kluwer Law
and Taxation Publishers Deventer, 1991, 162 blz.
GREENWOOD, J., Interest Representation in the European Union. Basingstoke,
Palgrave, 2003, 310 blz.
GREENWOOD, J. en ASPINWALL, M., Collective action in the European Union.
Interests and the new politics of associability. London, Routledge, 1998, 238 blz.
HEYWOOD, J., Politics. Basingstoke, Palgrave, 2002, 453 blz.
JORDAN, A., Environmental Policy in the European Union. Actors, institutions &
processes. Londen, Earthscan Publications Limited, 2002,, 354 blz.
MCCORMICK, J., Environmental Policy in the European Union. Basingstoke, Palgrave,
2001, 329 blz
Bronnenlijst 93
MICHALOWITZ, I., EU Lobbying. Principles, Agents and Targets: strategy interest
intermediation in EU policy-making. Potsdam/Berlin, Publik Affairs und
Politikmanagment 4, 2004, 321 blz.
PETERSON, J. en BONBERG, E., Decision making in the European Union. Basingstoke,
Palgrave, 1999, 192 blz.
SABATIER, P. A., e.d., Theories of the Policy Process. Colorado, Westview Press, 1999,
289 blz.
SCHARPF, F. W., Games Real Actors Play. Actor-Centered Institutionalism in Policy
Research. Colorado, Westview Press, 1997, 318 blz.
SCHÖRLING, I. en LIND, L., REACH - The Only Planet Guide to the Secrets of
Chemicals Policy in the EU. What Happened and Why? Brussel, 2004, 81 blz.
VAN DER EIJK, C. De kern van de politiek. Amsterdam, Het Spinhuis, 2001, 139 blz.
VAN SCHENDELEN, R., Machiavelli in Brussels: the art of lobbying the EU.
Amsterdam, Amsterdam University Press, 2002 , 344 blz.
VINCKE, J., Sociologie: Een klassieke en hedendaagse benadering. Academia Press, Gent,
2002, 390 blz.
6.2.2 Artikels
BERNHAGEN, P. en BRÄUNIGER, T., Structural Power and Public Policy: A
Signaling Model of Business Lobbying in Democratic Lobbying. Political Studies
53, 2005, blz. 43-64.
BETSSILL, M. M. en CORELL, E., NGO Influence in International Environmental
Negotiations: A Framework for Analysis. Global Environmental Politics 1:4, 2001,
blz. 65-85.
BEYERS, J. en KERREMANS, B., Bureaucrats, Politicians And Societal Interests.
How Is European Policy Making Politicized? Comparative Political Studies 37:10,
2004, blz. 1119-1150.
BEYERS, J., Voice and Access. Political practices of diffuse and specific interest
association in European policy making. ARENA Working Papers 02/39, 2002, blz.
Bronnenlijst 94
BINDERKRANTZ, A., Interest Group Strategies: Navigating Between Privileged
Access and Strategies of Pressure. Political Studies 53, 2005, blz. 694-715.
BLOM-HANSEN, J., A ‘new institutional’ perspective on policy networks. Public
Administration 75, 1997, blz. 669-693.
BODER, S., Public Relations’ Role in Manufacturing Artificial Grass Roots Coalitions.
(http://www.euractive.com)
BÖRZEL, T. A., What’s So Special About Policy Networks? – An Exploration of the
Concept and the Usefulness in Studying European Governance. European
Integration Online Papers 1(16), 1997, 28 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-016a.htm)
BOUWEN, P., Lobbying in de Europese Unie: Is er nog toekomst voor nationale
belangengroepen. Res Publica 4, 2002, blz. 673- 696.
BOUWEN, P., A Theoretical and Emperical Study of Corporate Lobbying in the
European Parliament. European Integration online Papers 7(11), 2003, 17 blz/
(http://eiop.or.at/eiop.texte/2003-011a.htm)
BOUWEN, P., Exchanging access goods for access: A Comparative study of
business lobbying in the European Union Institutions. European Journal of
Political Research 43, 2004, blz. 337-369.
BROSCHEID, A. en COEN, D., Business Interest Representation and European
Commission For a: A game Theoretic Investigation. MPIfG Working Paper 02/7,
2002, 21 blz.
CARLSSON, L., Policy Networks as Collective Action, Policy Studies Journal 28(3),
2000, blz. 502-520.
CHECKEL, T. J., e.a., Integrating Institutions: Theory, Method, and the Study of the
European Union. Comparative Political Studies – Special Issue 36:1-2., 2003, 46 blz.
COEN, D., The European Business Lobby. Business Strategy Review 8:4, 1997, blz. 1-
25.
CARROL, W. K. en HACKETT, R. A., Democratic media activism through the lense
of social movement theory. Media, Culture & Society 28(1), 2006, blz. 83-104.
DAUGBJERG, C., Reforming the CAP: Policy Networks and Broader Institutional
Structures. Journal of Common Market Studies 37:3, 1999, blz. 407-428.
Bronnenlijst 95
DE MEYER, P., NGOs and the European Climate Policy. A Case study of
International Environmental Governance. Paper prepared to be presented at the
2005 Berlin Conference on the Human Dimensions of Global Environmental Change,
International Organisations and Global Environmental Governance. Berlijn/Potsdam,
2005, 17 blz.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005)
ELGSTRÖM, O. en JÖNSSON, C., Negotiating in the European Union: bargaining
or problem-solving. Journal of European Public Policy 7:5, 2000, blz. 684-704.
ELGSTRÖM, O. en SMITH, M., Introduction: Negotiating and policy-making in the
European Union – processes, system and order. Journal of European Public Policy
7:5 – special issue, 2000, blz. 673-683.
EISING, R., The access of Business interests to European Union Institutions: notes
towards a theory. ARENA Working Paper 29, 2005, 46 blz.
FALKNER, G., Policy Networks in a Multi-Level System: Convergence Towards
Moderate Diversity? West European Politics 23:4, 2000, blz. 94-120.
FALKNER, G., Corporatist Governance and Europeanisation: No Future in the
Multi-Level Game. European Integration online Papers 1(11), 1997, 19 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-011a.htm)
FISHER, W. F., DOING GOOD? The Politics and Antipolitics of NGO Practices.
Annu. Rev. Antropol. 26, 1997, blz. 439-464.
FROM, J., Decision-making in a complex environment: a sociological institutionalist
analysis of competition policy decision-making in the European Commission.
Journal of European Public Policy 9:2, 2002, blz. 219-237.
GOLDMAN, K., Appropriateness and Consequences: The Logic of Neo-
Institutionalism. Governance: An International Journal of Policy, Administration and
Institutions 18:1, 2005, 18 blz.
GREENWOOD, J., The World of EU NGOs and Interest Representation. 2003, 10
blz.
(http://www.euractiv.com)
GUEGIN, D. en ROSBERG, C., Comitology and other EU committees & expert
groups. The hidden power of the EU: finally a clear explanation. European
Public Affairs Series, 2004, 91 blz.
Bronnenlijst 96
HAAS, E., “International Integration: The European and Universal Process”.
International Organization 15, 1961, blz. 366-392.
HAAS, P. M., Introduction: Epistemic Communities and International Policy
Coordination. International Organization 46:1, 1992, 35 blz.
HILSON, C., New social movements: the role of legal opportunity. Journal of
European Public Policy 9:2, 2002, blz. 238-255.
HOJNACKI, M., Organized Interests’ Advocacy Behavior in Alliances. Political
Research Quarterly 51(2), 1998, blz. 437-459.
HOJNACKI, M., Interest’ Groups Decisions to Join Alliances or Work Alone.
American Journal of Political Science 41:1, 1997, blz. 61-87.
JACHTENFUCHS, M., Theoretical Perspectives on European Governance. European
Law Journal 1:2, 1995, blz. 115-133.
JASANOFF, S., NGOs and the environment: from knowledge to action. Third World
Quarterly 18:3, 1997, blz. 579-594.
JEPSON, P., Governance and accountability of environmental NGOs. Environmental
Science & Policy 8, 2005, blz. 515-524.
JENKINS, C. J., Resource Mobilization Theory and the Study of Social Movements.
Annual Review of Sociology 9, 1983, blz. 527-553.
JORDAN, A., BROUWER, R. en NOBLE, E., Innovative and responsive? A
longitudinal analysis of the speed of EU environmental policy-making 1967-
1997. Journal of European Public Policy 6:3, 1999, blz. 376-398.
KOHLER-KOCH, B., Organised interests in the EC and the European Parliament.
European Integration online Papers 1(9), 1997, 17 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1997-009a.htm)
KNOKE, D., Incentives in Collective Action Organizations. American Sociological
Review 53:3, 1988, blz. 311-329.
KRÄMER, L., Access to Environmental Information in an Open European Society –
Directive 2003/04. College of Europe - European Legal Studies, 2003, 36 blz.
(http://www.coleurope.be)
KRÄMER, L., The Genesis of EC Environmental Principles. Research Papers in Law
7/2003, 2003, 26 blz.
http://www.coleurope.be)
Bronnenlijst 97
KREPPEL, A., What Affects the European Parliament’s Legislative Influence? An
Anlysis of the Success of the EP Amendments. Journal of Common Market Studies
37:2, 1999, blz. 521-538.
NENTWICH, M., Opportunity Structures for Citizens’ Participation: The Case for
the European Union. European Integration online Papers 0(1), 1996, 21 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/1996-001a.htm)
PAPPI, F. U. en HENNING, C. H.C.A., The organization of influence on the EC’s
common agricultural policy: A network approach. European Journal of Political
Research 36, 1999, blz. 257-281.
PETERS, G. B., e.a., The Politics of Path Dependency: Political Conflict in Historical
Institutionalism. The Journal of Politics 67:4, 2005, blz. 1275-1300. PIJNENBURG,
B., EU lobbying by ad hoc coalitions: an exploratory case study. Journal of
European Public Policy 5:2, 1998, blz. 303-321.
RICHARDSON, J., Government, Interest Groups and Policy Change. Political
Studies 48, 2000, blz. 1006-1025.
SIMPSON, B. en WILLER, D., The Structural Embeddedness of Collective Goods:
Connection and Coalitions in Exchange Networks. Sociological Theory 23:4, 2005,
blz. 386-407.
S∅RENSEN, E. en TORFING, J., The Democratic Anchorage of Governance
Networks. Scandinavian Political Studies 28:3, 2005, blz. 195-218.
TIMMER, V., Greenpeace be Nimble, Friends of the Earth be Quick: Agility,
Adaptive Capacity and the Organisational Effectiveness of International
Nongovernmental Organisations. Paper prepared to be presented at the 2005 Berlin
Conference on the Human Dimensions of Global Environmental Change International
Organisations and Global Environmental Governance, Canada, University of British
Colombia, 2005, 32 blz.
(http://www.fu-berlin.de/ffu/akumwelt/bc2005)
TORRENS, D. L., Locus Standi for Environmental Associations under EC Law –
Greenpeace – A missed Opportunity for the ECJ. Reciel – Locus standi after
Greenpeace 8(3), 1999, blz. 336-346.
VAN KERSBERGEN, K. en VAN WAARDEN, F., ‘Governance’ as a bridge between
disciplines: Cross-disciplinary inspiration regarding shifts in governance and
Bronnenlijst 98
problems of governability, accountability and legitimacy. European Journal of
Political Research 43, 2004, blz. 143-171.
VOGLER, J., The European Contribution to global environmental governance.
International Affairs 81:4, 2005, blz. 835-850.
WARD, S. en WILLIAMS, R., From Hierarchy to Networks? Sub-central
Government and EU Urban Environment Policy. Journal of Common Market
Studies 35:2, 1997, blz. 439-464.
WARLEIGH, A., The hustle: citizenship practice, NGO’s and ‘policy coalitions’ in
the European Union – the cases of Auto-Oil I, drinking water and unit pricing.
Journal of European Public Policy 7:2, 2000, blz. 229-243.
WARLEIGH, A., ‘Europeanizing’ Civil Society: NGOs as Agents of Political
Socialisation. Journal of Common Market Studies 39:4, 2001, blz. 229-243.
WEBSTER, R., What drives interest group collaboration at the EU level? Evidence
from the European environmental interest groups. European Integration online
Papers 4(17), 2000, 23 blz.
(http://eiop.or.at/eiop/texte/2000-017a.htm)
WEBSTER, R., Greening Europe together: the collaborative strategies of the
European Environmental NGOs. paper prepared for Panel 2-10 Policy-Making in
Europe - Political Studies Association 52nd Annual Conference ‘Making Politics Count’,
London, Birkbeck College - university of London, 2002, 17 blz.
(http://www.psa.ac.uk/cps/2002/webster.pdf)
ZIHAHAO, Y., Environmental Protection: A Theory of Direct and Indirect
Competition for Political Influence. Review of Economic Studies 72, 2005, blz. 269-
286.
6.2.3 Niet-gepubliceerde cursussen
COOLSAET, R. en KLEIJSEN, J., Theorie van de Internationale Betrekkingen. Gent,
Universiteit Gent – Vakgroep Politieke Wetenschappen, 2004-2005, niet-
gepubliceerde cursus, 253 blz.
Bronnenlijst 99
MARESCEAU, M., Inleiding tot EU recht. Gent, Universiteit Gent, 2005-2006, niet-
gepubliceerde cursus, 110 blz.
VOS, H., Besluitvorming in de Europese Unie. (Een survival kit). Gent, Universiteit
Gent – Vakgroep Politieke Wetenschappen, 2005-2006, niet-gepubliceerde
cursus, 65 blz.
6.2.3 NGO-publicaties, persberichten, jaarverslagen
ALTER-EU, Ending corporate privileges and secrecy around lobbying in the European
Union.
(http://www.alter-eu.org)
BOND BETER LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, e.a., Manifest voor een betere
chemische regelgeving in Europa. 22 november 2004, 5 blz.
(http://www.bblv.be)
BOND BETER LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, Toegang tot de rechtbank voor
milieuverenigingen ondermaats. Beleidsb@bel 55, elektronische nieuwsbrief,
2006.
(http://www.bblv.be)
BOND BETER LEEFMILIEU VLAANDEREN VZW, Consument draait op voor
factuur watervervuiling. Persbericht, 17 juli 2006.
(http://www.bblv.be)
CEE BANKWATCH, Annual Report 2004. Brussel, 2004, 16 blz.
(http://www.bankwatch.org)
CLIMATE ACTION NETWORK EUROPE, Climate Action Network Europe asbl.
Statement of Income.
(http://www.climnet.org)
CORPORATE EUROPE OBSERVATORY, Lobby planet, Brussels the EU quarter.
Amsterdam, Corporate Europe Observatory, 16 blz.
(http://www.corporateeurope.org)
CORPORATE EUROPE OBSERVATORY, Bulldozing REACH – the industry offensive
to crush EU chemicals regulation. Amsterdam, 2005, 16 blz.
Bronnenlijst 100
(http://www.corporateeurope.org)
EUROPEAN PUBLIC HEALTH ALLIANCE, EPHA’s Annual report 2005. Brussel,
2005, 16 blz.
(http://www.epha.org)
EUROPEAN ENVIRONMENTAL BUREAU, EEB Work Programme 2006. Brussel,
2006, 65 blz.
(http://www.eeb.org)
FRIENDS OF THE EARTH EUROPE, Funders of Friends of the Earth in 2005. 1 blz.
(http://www.foeeurope.org)
GREEN 10, Introducing the GREEN 10 Group of environmental NGOs active at EU level.
Brussel, 2005, 28 blz.
(http://www.panda.org)
GREEN GROUP OF EIGHT, Introducing European Environmental NGOs: Their
role and importance in European Union decision making. Brussel, the Green G8,
2001, 18 blz.
(http://www.eeb.org)
PAVRONIC, M., e.a., Environmental NGOs role in implementing EU Structural and
Cohesion Funds. 50 blz.
SCHEUER, S., e.a., EU Environmental Policy Handbook. Brussel, European
Environmental Bureau, 340 blz.
(http://www.eeb.org)
STAES, B., Dossier – milieubeweging moet inspraak krijgen en naar rechtbank kunnen.
(http://www.bartstaes.be)
WWF en EEB, Joint press release: citizens to foot the bill for the river polluters, say
environmental NGOs. Brussel, juli 2006.
(http://www.eeb.org)
WWF, EU Funding for the Environment. A Handbook for the 2007-13 programme period.
Brussel, 2005, 104 blz.
(http://www.panda.org)
Bronnenlijst 101
6.3 Mondelinge bronnen
GANSEMANS, J. (ex-medewerker bij Europarlementslid Bart Staes), Interview, via
bezoek bij de Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen vzw, d.d. 21 maart 2006.
WELIN, S. (NGO Desk Officer – European Commission, Environment DG),
Interview, via bezoek aan de unit A/3 – Legal Affairs and Governance binnen
DG ENV (Rue de Beaulieu, Bu-5, 1049 Brussel), d.d., 24 april 2006.
6.4 Geraadpleegde websites
http://www.bankwatch.org
http://www.birdlife.org
http://www.climnet.org
http://www.corporateeurope.org
http://www.demorgen.be
http://www.eeb.org
http://www.env-health.org
http://europa.eu.int
http://europa.eu.int/comm/civil_society/coneccs/index.htm
http://europe.eu.int/comm/dgs/environment/index_en.htm
http://www.europarl.eu/oeil/index
http://www.euractive.com
http://www.eu.greenpeace.org
http://www.foeeurope.org
http://www.nfi.at
http://www.panda.org
http://www.t-e.nu