Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het...
Transcript of Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het...
Beheerstrategie 2016
voor agrarisch natuurbeheer
in het rivierengebied
In opdracht van de coöperatieve vereniging agrarisch natuurbeheer Collectief Rivierenland
Arno van der Kruis i.s.m. Brord Sloot, 11 maart 2015
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 2
Beheerstrategie 2016
voor agrarisch natuurbeheer
in het rivierengebied
In opdracht van de coöperatieve vereniging agrarisch natuurbeheer Collectief Rivierenland
Arno van der Kruis i.s.m. Brord Sloot
INHOUD Pagina
1. Inleiding 3
2. De leefgebieden in het rivierengebied 4
a. Soorten leefgebieden 4
b. Kansrijke gebieden 4
c. Goed beheer 7
3. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer 11
a. Huidige spreiding en aard van het beheer 11
b. Effectiviteit van het beheer 11
c. Kwaliteitsverbetering 14
4. Een strategie voor effectief beheer 16
a. Realisme 16
b. Kansen per leefgebied 17
c. Het gebiedsproces 22
5. Voorintekening en gebiedsaanvraag 25 a. Voorbereiding 25
b. Voorlichting 25
c. Voorintekening 26
d. Gebiedsaanvraag 26
Bijlagen
A. Afkortingen voor leefgebieden, deelgebieden en doelsoorten 27
B. Kansrijke deelgebieden met doelsoorten 28
C. Matrix van doelsoorten en modelbeheerpakketten voor het rivierengebied 31
D. Lopende contracten in de deelgebieden 33
E. Beheerpakketten ANLb2016 38
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 3
1. Inleiding
In de beheerstrategie geeft het collectief aan hoe de doelen en de spelregels uit het
natuurbeheerplan worden vertaald naar een gebiedseigen invulling. Er wordt gekeken waar de
verschillende leefgebieden liggen en welke doelsoorten daar leven. Voor de belangrijke
doelsoorten wordt een optimale inrichting en beheer beschreven. De optimale situatie wordt
vergeleken met de actuele situatie en het lopende beheer. Daaruit volgen de hoofdlijnen voor
de transitie van het agrarisch natuurbeheer voor de lange en de korte termijn.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 4
2. De leefgebieden in het rivierengebied
a. Soorten leefgebieden
In het rivierengebied worden 3 hoofdtypen leefgebied onderscheiden. Open grasland, natte
dooradering en droge dooradering. Open akkerland komt in het gebied niet op een grote
schaal voor en de doelsoorten van dit leefgebied zijn maar in beperkte mate aanwezig. Binnen
het leefgebied droge dooradering wordt echter wel aandacht besteed aan soorten akkervogels
die in hun leefgebied een combinatie van opgaande elementen en akkers of akkerranden nodig
hebben.
Het leefgebied open grasland heeft in het rivierengebied twee verschijningsvormen. Het open
natte grasland in de kommen is het leefgebied van de weidevogels. De graslanden in de
uiterwaarden kunnen ook leefgebied zijn voor weidevogels, maar de omstandigheden zijn
meestal niet ideaal voor de instandhouding van vitale populaties. In een aantal uiterwaarden
komt de kwartelkoning voor en de provincie Gelderland zet in deze gebieden in op deze
doelsoort.
[weidevogelgrasland en kwartelkoninggrasland]
Grote delen van het rivierengebied zijn doorsneden met sloten, weteringen en andere wateren.
Deze vormen gezamenlijk een natte dooradering van het gebied. De kwalitatief
hoogwaardige delen, waar doelsoorten als bittervoorn en grote modderkruiper voorkomen,
zijn nu begrenst in het natuurbeheerplan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met
sloten en oevervegetaties en gebieden met poelen in een kleinschalig cultuurlandschap met
droge dooradering.
[schone sloten en oevervegetaties en poelen in kleinschalig cultuurlandschap]
Delen van relatief hoog gelegen gronden van het rivierengebied worden gerekend tot het
leefgebied met droge dooradering. Het is een relatief kleinschalig landschap met opgaande
landschapselementen. Deze bevinden zich vooral op de oeverwallen langs de rivieren, de
Linge en de Rijnstrangen, maar ook op de stuwwal van Nijmegen en de stuifduinen in het
Land van Maas en Waal. Op een aantal plaatsen profiteren akkervogels van de combinatie van
akkers en opgaande beplantingen.
[ kleinschalig oeverwallandschap en kleinschalig akkervogellandschap]
De leefgebieden zijn begrensd in het ontwerp natuurbeheerplan van provincie Gelderland. De
begrenzingen zijn bepaald op basis van gegevens over het voorkomen van doelsoorten. De
begrenzingen kunnen worden aangepast als blijkt dat in andere gebieden ook goede kansen
zijn voor het ontwikkelen of in stand houden van leefgebied voor specifieke doelsoorten. In
de gebiedsaanvraag van het collectief worden de begrenzingen van het vastgestelde
natuurbeleidsplan gehanteerd. De vaststelling vindt plaats in april 2015.
b. Kansen per leefgebied
Verspreid door het rivierengebied liggen agrarische gebieden waar doelsoorten leven. Een
gebied wordt kansrijk genoemd als de kwaliteit van het landschap voldoet aan de eisen die de
doelsoorten aan hun leefomgeving stellen. Het zijn meestal die gebieden waar het landschap
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 5
en de natuurlijke omstandigheden grenzen stellen aan de agrarische productie. Bijvoorbeeld
de hoge waterstanden in de komgebieden, de periodieke overstromingen in de uiterwaarden,
de kleinschaligheid van het historisch gegroeide landschap, de nabijheid van natuurgebieden.
Bijlage B geeft een overzicht van de kansrijke gebieden. Het overzicht wordt hier kort
samengevat.
Open grasland
Er zijn 10 kansrijke weidevogelgebieden. Die liggen in komgebieden (8) en in de
uiterwaarden langs de Nederrijn (2). In 5 gebieden in de uiterwaarden zijn de omstandigheden
geschikt voor de kwartelkoning. Voornamelijk langs de Nederrijn (4) en een gebied langs de
Waal bij Waardenburg – Hurwenen.
Natte dooradering
De 8 weidevogelgebieden in de kommen zijn ook begrensd als natte dooradering, vanwege de
aanwezigheid van de doelsoorten van schone sloten en oevervegetaties. Verspreid in het
gebied zijn meer of minder uitgebreide waterstelsels begrensd als natte dooradering, met
name in de Tieler- en Culemborgerwaarden, de Rijnstrangen en het Land van Maas en Waal.
Kleinere begrensde waterstelsels zijn Lingezegen, Ooijpolder – Duffelt en de Capreton.
4 gebieden met natte dooradering in het oostelijk deel van het rivierengebied zijn ook geschikt
voor doelsoorten van poelen in een kleinschalig landschap. Het gaat daarbij vooral om de
kamsalamander en de rugstreeppad.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 6
Droge dooradering
Er worden 14 grotere en kleinere gebieden onderscheiden met droge dooradering. De meeste
gebieden liggen op de oeverwallen. Enkele gebieden liggen op de stuwwal bij Nijmegen en
op het stuifduinencomplex in het Land van Maas en Waal.
In 8 gebieden met droge dooradering zijn plaatselijk de omstandigheden gunstig voor
doelsoorten van het kleinschalig akkerlandschap.
Diverse gebieden zijn zowel voor natte als voor droge dooradering begrensd. Dit staat ook
wel bekend onder de term ‘groenblauwe dooradering’. Doelsoorten als kamsalamander en
rugstreeppad zijn specifiek van deze combinatie afhankelijk.
Binnen de begrenzing van kansrijke gebieden zijn er grote verschillen in het voorkomen van
het aantal doelsoorten en de dichtheden van de populaties. Gebieden met veel doelsoorten in
hoge dichtheden zijn kansrijker dan gebieden met weinig soorten in lage dichtheden.
Agrarische gebieden in de buurt van natuurterreinen zijn kansrijker. Op basis van de kennis
over de verspreiding van doelsoorten kunnen de prioriteiten worden bepaald bij de inzet van
middelen voor agrarisch natuurbeheer.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 7
c. Goed beheer
In bijlage 6 van het ontwerp natuurbeheerplan worden voor deelgebieden in het
rivierengebied doelsoorten genoemd per leefgebied. In bijlage A van deze notitie worden deze
soorten genoemd. In bijlage B wordt een overzicht gegeven van de verspreiding van deze
doelsoorten over de leefgebieden en de deelgebieden.
Vanwege de vernieuwing van het subsidiestelsel Agrarisch Natuur- en LandschapsBeheer
(ANLB) zijn in opdracht van het IPO/provincies en het ministerie van Economische Zaken
soortenfiches van de doelsoorten gemaakt. Daarin worden de eigenschappen van de soort
beschreven, de eisen die de soort stelt aan zijn leefgebied (in de vorm van terreinkenmerken)
en beheer- en inrichtingsmaatregelen. Dit vanuit de ecologische invalshoek. Deze eisen en
maatregelen zijn per stadium in de levensfase van de soort beschreven.
Op basis van de kennis over de doelsoorten heeft Landschapsbeheer Nederland bekeken
welke modelbeheerpakketten uit het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer van
betekenis zijn voor de instandhouding van het leefgebied van de doelsoorten en wat het
relatieve belang van de verschillende vormen van beheer zijn. Deze matrix met de selectie van
de doelsoorten in het rivierengebied staat in bijlage C. Let op; de nummering van de
beheerpakketten wijkt af van de nummering van de ANLb 2016 (Bijlage E)!
De beheerpakketten zijn als gevolg van de herziening van het stelsel Agrarisch Natuurbeheer
2016 (ANLb 2016)op een aantal onderdelen aangepast. Er is in oktober 2014 een concept
handreiking opgesteld door een werkgroep in opdracht van de Taakgroep Index. In die
handreiking wordt een overzicht gegeven van de wijzigingen en aanpassingen in de huidige
beheerpakketten en worden die pakketten uitgewerkt.
Met behulp van de soortenfiches, de matrix van toepasbare beheerpakketten per doelsoort en
de beschrijving van de pakketten kan een algemene beschrijving gegeven worden van de
belangrijkste beheereisen per leefgebied. In hoofdstuk 4.3 van het ontwerp natuurbeheerplan
worden per leefgebied criteria genoemd waar gebieden aan moeten voldoen om een
leefgebied te kunnen zijn voor de doelsoorten. Per leefgebied wordt nu beschreven wat
criteria zijn voor kansrijke leefgebieden en wat de minimale beheerinspanning moet zijn.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van de beschrijving in het ontwerp Natuurbeheerplan van de
provincie en de handreiking ‘Criteria voor agrarische leefgebieden en beheertypen’ van
Alterra.
Open grasland nat
Dit zijn open landschappen met overwegend grasland, waarvan een relevant deel uit vochtig
en kruidenrijk grasland bestaat. Vaak is dit leefgebied doorsneden met een fijnmazig netwerk
van lijnvormige wateren. Kansrijke gebieden voldoen aan de volgende criteria:
• De doelsoorten komen voor in voldoende aantallen. Er komen minimaal 10
broedparen van grutto per 100 ha voor óf minimaal 50 broedparen van de soorten
grutto, kievit, watersnip, wulp, scholekster, tureluur, slobeend en zomertaling samen
per 100 ha (Alterra). Het streefdoel is 25 broedparen van grutto per 100 ha of 100
broedparen van de soorten grutto, kievit, watersnip, wulp, scholekster, tureluur,
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 8
slobeend en zomertaling samen per 100 ha. In het rivierengebied komen de kritische
doelsoorten zoals watersnip, slobeend, tureluur en zomertaling relatief weinig voor.
Daarom wordt voor de weidevogelgebieden de instapeis voor de niet-kritische
doelsoorten genomen. Deze is : Minimaal 30 broedparen van de soorten kievit,
scholekster, en wulp samen per 100 ha met een streefdoel van 60 broedparen.
• In het weidevogelgebied is minimaal 100 ha samenhangend beheerde oppervlakte
open weidevogelgebied aanwezig (het geheel van reservaten en agrarisch
natuurbeheer). Het beheerde gebied is zoveel mogelijk aaneengesloten, niet langgerekt
en heeft een zo kort mogelijke buitengrens. Beheerde percelen dienen in samenhang
met elkaar worden gezien en geïsoleerde gebieden met uitgesteld maaibeheer en/of
kruidenrijk grasland dienen vermeden te worden. Openheid van het landschap en rust
horen tot de belangrijkste kwaliteitskenmerken van goede weidevogelgebieden.
Binnen de verstoringsafstand komen broedende weidevogels duidelijk minder voor
dan zonder de storingsbron.
• In het broedseizoen moet er voldoende nat biotoop en hoog waterpeil aanwezig zijn.
In het rivierengebied dient minimaal 0,5% van de aangevraagde hectares open
grasland plas-dras te zijn. Er dient gestreefd te worden naar maximale
nestbescherming, maar niet meer dan 30% van de oppervlakte van de aangevraagde
hectares. Er is voldoende kuikenland met kruidenrijk grasland en grasland met een
rustperiode (minimaal 15% met een streven naar 25-40% van de oppervlakte). Deze
percelen worden zo mogelijk vernat en verschraald, zodat het gras niet te lang wordt.
Er wordt ook naar gestreefd om in het kader van blauwe diensten op 15% van de
slootlengte natuurvriendelijke oevers met moerasbegroeiing tot stand te brengen.
Tijdens het broedseizoen wordt een rustperiode gehanteerd, waarbij pas gemaaid
wordt op het moment dat de (meeste) jongen vliegvlug zijn. Een richtlijn is 1 april tot
15 juni, maar de precieze periode kan verschillen tussen ‘vroege’ en ‘late’ gebieden en
tussen jaren. Het beheerde gebied en het tussenliggend maïsland, riet en opgaande
landschapselementen worden tijdens deze periode niet bewerkt, gemaaid of gesnoeid.
• Het collectief stelt een beheerregisseur aan. Die coördineert het realiseren van alle
beheermaatregelen voor weidevogels. Deze zorgt ervoor dat de juiste maatregelen op
de voor weidevogels beste locaties worden ingezet en kan last-minute-beheer inzetten
om het broedsucces te verhogen.
Open grasland droog
Het open grasland droog bestaat uit de rijk gestructureerde hooilanden en ruigten in de
rivieruiterwaarden. Dit is leefgebied voor de kwartelkoning. Het broedgebied van deze soort
bestaat voornamelijk uit (doorgaans vochtige) graslanden op kleibodems. Ze moeten
kruidenrijk zijn en een niet te dichte, minimaal 20 cm hoge, vegetatie hebben. Daarnaast
komen op de zandigere delen van de oeverwallen in het buitendijkse gebied
glanshaverhooilanden of stroomdalgraslanden voor met soorten als karwij.
Het beheer wordt gericht op het in stand houden van leefgebied voor de kwartelkoning, met
de ontwikkeling en instandhouding van voldoende kruidenrijk of botanisch waardevol
grasland, glanshaverhooilanden of stroomdalgraslanden. Kansrijke gebieden voldoen aan de
volgende criteria:
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 9
• De kwartelkoning is aanwezig. Streven is om de komende 6 jaar dit aantal in stand te
laten houden of groeien.
• Een gebied van voldoende openheid, omvang en connectiviteit.
• Optimaliseren broedgelegenheid voor de kwartelkoning door:
a. Voldoende graslanden met voldoende kruidenrijk hooiland om te kunnen
nestelen (dekking): voor de kwartelkoning is het gewenst om voldoende
kruidenrijke hooilandpercelen te hebben met uitgesteld maaibeheer.
b. Rustperiode tijdens broedseizoen : op basis van waargenomen roepplek
(broedgeval kwartelkoning) afspraken maken met grondgebruikers over
uitstellen van de maaidatum na 1 augustus.
• Optimaliseren foerageergelegenheid door: ontwikkeling voldoende kruidenrijk of
botanisch waardevol grasland, glanshaverhooilanden of stroomdalgraslanden.
Natte dooradering
Beheertype Lijnvormige wateren (combinatie van lijnvormige waterelementen met plas/dras
(of natte) oever). Dit beheertype is veelal een door mensenhanden gemaakte omgeving, maar
waarin wel ruimte is (zij het vaak beperkt) voor het optreden van natuurlijke processen en het
voorkomen van de daarbij behorende levensgemeenschappen. De waterkwaliteit moet
toereikend zijn. Er moeten verbindingen zijn met aanliggende gebieden. Natte
landschapselementen houden niet op bij de waterlijn, maar ook de oeverranden, bermen en
plas-dras zone zijn onderdeel van dit leefgebied en belangrijk voor de soorten die hier
voorkomen. Een kansrijk gebied moet aan de volgende criteria voldoen:
• In het gebied moet tenminste een van de doelsoorten voorkomen (bittervoorn, grote
modderkruiper). De bronpopulatie moet zich kunnen handhaven en het streefdoel is
dat de populaties zich uitbreiden.
• De barrières voor vismigratie worden opgeheven (in overleg met het Waterschap).
• Er worden passende beheerpakketten ingezet zoals natuurvriendelijke oever, rietzoom
en klein rietperceel en duurzaam slootbeheer. Daarnaast kunnen nat-droog gradiënten
gestimuleerd worden via de pakketten plas-dras, greppel plas-dras en hoog waterpeil.
• Onderhoud moet afgestemd worden op de habitateisen en levenscyclus van de
doelsoorten. Bij het maaien en baggeren zijn de frequentie, de timing, het ruimtelijk
patroon en de baggerapparatuur erg bepalend voor het voortbestaan van de
doelsoorten. Er zal kortom een speciaal onderhoudsplan met het Waterschap moeten
worden uitgewerkt.
Droge dooradering
Het leefgebied droge dooradering bestaat uit een netwerk van landschapselementen in de
vorm van opgaande begroeiing, korte vegetaties zoals struwelen en ruigten bestaande uit
bermen, randen en akker/graslandranden en poelen. Het beheer en de inrichting is dusdanig
dat deze op netwerk- en landschapsniveau voldoet aan de eisen die doelsoorten stellen. Veel
soorten hebben behoefte aan een gradiënt van hoge opgaande beplanting naar agrarisch
gebruikt land met hiertussen een struweelrijke zoom- en mantelvegetatie en een kruidenrijke
rand. De combinatie met natte dooradering zoals poelen maakt het habitat extra aantrekkelijk,
het gaat daarbij vooral om kleine poelen of plas-drassituaties, die de insecten beschikbaarheid
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 10
in het gebied verhogen en als voortplantingswater dienen voor amfibieën. Deze combinatie
van natte en droge dooradering wordt hier verder aangeduid als groenblauwe dooradering.
Een kansrijk gebied voldoet aan de volgende criteria:
• Het voorkomen van doelsoorten. In bijlage A zijn de belangrijkste doelsoorten voor
het rivierengebied vermeld. De soorten van de droge dooradering worden aangevuld
met kamsalamander en rugstreeppad.
• Een gebied van voldoende omvang met de mogelijkheid tot het vormen van een
samenhangend netwerk en een zekere mate van robuustheid van groenblauwe
dooradering. Daarbij kunnen het bestaande landschap-, natuur en agrarisch
natuurbeheer elkaar versterken.
• De mogelijkheid voor het realiseren van een mozaïek van goed onderhouden
landschapselementen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar gebieden die zich
richten op doelsoorten in een mozaïek van opgaande begroeiing, struwelen, randen,
ruigten en kruidenrijke graslanden (zoals kerkuil, steenuil, grote lijster, laatvlieger).
En naar gebieden die zich richten op doelsoorten in een mozaïek van struwelen,
kruidenrijke akkers, ruigten en randen (akkervogels zoals patrijs en kneu)
• In gebieden met ontwikkelingsmogelijkheden voor kamsalamander of rugstreeppad
liggen in het mozaïek van landschapselementen poelen waar de amfibieën zich kunnen
voortplanten.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 11
3. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer
a. Huidige spreiding en aard van het beheer
Voor de analyse van de spreiding en de aard van het beheer wordt hier uitgegaan van de
beschikbare gegevens. Er is een kaart met de lopende beschikkingen per 20-9-2014 voor
akkerbeheer, botanisch graslandbeheer, weidevogelbeheer en landschapsbeheer. Er is een
tabel met de gegevens over de aangevraagde en de lopende contracten per 4-8-2014. In
bijlage_D zijn detailkaarten opgenomen met de spreiding van de lopende contracten,
opgesplitst in weidevogelbeheer, botanisch graslandbeheer, akkerbeheer en landschapsbeheer.
De kaarten tonen de concentratie van weidevogelbeheer in afzonderlijke gebieden in de
kommen en uiterwaarden, vooral ten noorden van de Waal. Er vindt weinig akkerbeheer
plaats. Botanisch graslandbeheer vindt vooral plaats in de uiterwaarden en het
Rijnstrangengebied. Het meeste landschapsbeheer vindt plaats ten noorden van de Waal. Er
zijn concentraties op landgoederen en oeverwallen bij de Rijnstrangen, in de Betuwe en de
Tieler- en Culemborgerwaarden.
De aangevraagde en lopende contracten per 4-8-2014 zijn als volgt verdeeld:
Type beheer aangevraagd beschikt Totaal
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Botanisch grasland
Perceel 66 ha 491 ha 557 ha
Rand 41 ha 41 ha
Weidevogelgrasland 1107 ha(?) 222 ha 1.329 ha
Akkerbeheer
Perceel 19 ha 19 ha
Rand 4 ha 4 ha
Heggen, hagen, singels 2 km 45 km 47 km (+/- 10ha)
Knotbomen 94 st. 9.914 st. 10.008 stuks (+/- 10ha)
Hoogstambomen (oude contracten) 4.683 st. 4.683 stuks (+/- 50ha)
Hoogstamboomgaard 40 ha 40 ha
Poelen 1 st. 49 st. 50 stuks (+/- 2ha)
Bosjes (e.d.) 15 ha 15 ha
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uit deze tabel blijkt dat het grootste oppervlakte agrarisch natuurbeheer betrekking heeft op
weidevogelbeheer. Er worden ook veel botanische graslanden en graslandranden beheerd. Het
landschapsbeheer beslaat (deels omgerekend) circa 125 ha. Opvallend is het grote oppervlak
hoogstamboomgaard, het grote aantal knotbomen en de grote lengte knip- en scheerheg (33
van de 47 km). Er zijn heel weinig ‘natte’ landschapselementen (poel, rietzoom, natuuroever).
b. Effectiviteit van het beheer
Het is van belang om nu te beoordelen of de lopende contracten bijdragen aan de
instandhouding van het leefgebied van doelsoorten. In het natuurbeheerplan zijn de
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 12
leefgebieden begrenst waar doelsoorten in voldoende dichtheden voorkomen. Binnen die
begrenzingen worden door het Collectief gebieden aangewezen die kansrijk zijn voor het in
stand houden van populaties.
Beheer buiten begrensde leefgebieden
In gebieden buiten de begrensde leefgebieden leven weinig doelsoorten en in lage aantallen.
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer zal daar een geringe bijdrage leveren aan het behoud
en verbetering van populaties van doelsoorten. Lopende beheercontracten zijn hier niet
effectief.
De kaarten met de begrenzingen van de leefgebieden zijn door de provincie gemaakt op basis
van gegevens over de verspreiding van doelsoorten en de inschatting van de kansrijkheid van
gebieden om met agrarisch natuurbeheer de populaties van doelsoorten in stand te houden.
Nieuwe gegevens of nieuwe kansen kunnen aanleiding zijn om de begrenzingen te wijzigen.
Dat kan in principe elk jaar bij de vaststelling van het nieuwe natuurbeheerplan.
Beheer binnen begrensde leefgebieden
Contracten binnen begrensde leefgebieden dienen bij te dragen aan het leefgebied van de
doelsoorten. Het huidige beheer zal per contract en locatie bekeken moeten worden. Een
dergelijke analyse is nog niet gemaakt. Op basis van de nu beschikbare informatie wordt de
huidige situatie wordt per type leefgebied bekeken.
Leefgebied open grasland nat
De 10 gebieden die nu in het natuurbeheerplan zijn begrenst als open grasland nat zijn door de
provincie beoordeeld op basis van telgegevens van SOVON. De conclusie is dat de
uitgangssituatie in alle gebieden voldoende is voor voortzetting van het weidevogelbeheer. De
gegevens zijn nog niet bij het collectief bekend. Van twee gebieden kan nu met beschikbare
gegevens een globale analyse gemaakt worden.
Van het weidevogelgebied ‘Groote Lage Broek’ in de Bommelerwaard zijn de volgende
kengetallen bekend. Het begrensde gebied is 410 ha groot. In 2013 werd het aantal
broedparen weidevogels geschat op 225. Dat is circa 55 paar per 100 ha (kievit 25, grutto 12,
wulp 6, scholekster 5, tureluur 2, overig 5). Het is een weidevogelgebied met niet-kritische
weidevogels. Het aantal broedparen van kievit, scholekster en wulp samen is circa 36 per 100
ha. Dat is boven de instapeis van 30 paar. Het streefaantal is 60 paar.
Er zijn momenteel contracten afgesloten voor 91 ha legselbescherming, 5 ha kruidenrijk
grasland en 27,5 ha late maaidatum. Voor goed beheer zou men ook waterbeheer moeten doen
( 0,5% plas-dras (2 ha)). Het oppervlak kruidenrijk grasland met rustperiode moet groter
worden (15% (60 ha)). Dan is er minder noodzaak voor nestbescherming (maximaal 30% van
beheerde percelen (18 ha)).
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 13
In de Duivense Broek zijn de volgende kengetallen bekend. In 3 kerngebieden met een totale
oppervlakte van 320 ha werden in 2014 in totaal 127 legsels van weidevogels geteld. Dat is
circa 40 per 100 ha (kievit 32, grutto 7). Er vindt nu vrijwillig legselbeheer plaats, maar nog
geen op weidevogels toegesneden graslandbeheer.
Het is noodzakelijk om per weidevogelgebied een samenhangend plan te maken voor
mozaïekbeheer op een voldoende groot oppervlak.
Leefgebied open grasland droog
In de gebieden die nu begrensd zijn als leefgebied open grasland droog lopen momenteel
diverse contracten voor weidevogelbeheer en botanisch graslandbeheer. Het beheer is niet
specifiek gericht op de kwartelkoning. Weidevogels en botanische graslanden zijn vanaf 2016
geen natuurdoelen meer in deze gebieden. Er zal een duidelijke keuze gemaakt moeten
worden voor beheer gericht op kwartelkoning. Daarin passen nog wel botanisch
graslandbeheer en graslandbeheer met een lange rustperiode (tot 1 augustus).
Het is momenteel niet duidelijk of het huidige beheer bijdraagt aan het leefgebied voor de
kwartelkoning. De criteria zijn zeer specifiek. Er moet echt maatwerk geleverd worden voor
een goed beheer en het beheerde gebied moet groot genoeg zijn. Er worden momenteel
maatwerkpakketten voorbereid. Dat is nodig omdat de vogels jaarlijks een andere broedplaats
hebben en de directe omgeving van de bloedplaats een aangepast beheer nodig heeft. De
Provincie werkt de maatwerkpakketten uit met inbreng van ervaringen van de Veluwe.
Per begrensd uiterwaardengebied zal een analyse van de situatie en de kansen voor
doeltreffend beheer gemaakt moeten worden.
Leefgebied natte dooradering
Momenteel zijn er geen contracten agrarisch natuurbeheer afgesloten in het rivierengebied die
bijdragen aan de natte dooradering, met uitzondering van een vijftigtal poelen. Het huidige
agrarisch natuur- en landschapsbeheer beheer levert dus nog geen effectieve bijdrage aan de
natte dooradering van schone sloten en oevervegetaties. De spreiding van de poelen en de
bijdrage aan het leefgebied voor de doelsoorten (kamsalamander, rugstreeppad) is nog niet
goed in beeld.
In het gebiedsproces wordt een eerste analyse gemaakt van de bijdrage van agrarisch
natuurbeheer aan de natte dooradering. Dit wordt in nauw overleg met de waterschappen
gedaan, die een groot aandeel hebben in het sloot- en waterbeheer. Het waterschap
Rivierenland heeft de afgelopen jaren subsidie verstrekt aan grondgebruikers voor het in stand
houden van bufferstroken langs watergangen. In het kader van het project Bloeiend Bedrijf
zijn ook enkele jaren verspreid in het gebied bloemrijke akkerranden langs watergangen
beheerd. De aanleg en het beheer van dergelijke bufferstroken langs watergangen worden in
de het provinciale natuurbeheerplan aangeduid als blauwe diensten.
Leefgebied droge dooradering
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 14
Momenteel is circa 125 ha aan landschapselementen, verspreid door het gebied, onder
contract gebracht. Daarvan ligt een deel buiten het leefgebied voor droge dooradering. Het
zijn meestal enkelvoudige landschapselementen. Dat wil zeggen ofwel opgaande elementen
zoals heggen, struweelhagen, hoogstamboomgaarden of bosjes, ofwel randen met grasland- of
akkervegetatie.
Er is nu nog weinig zicht op de feitelijke landschappelijke situatie waarin de
landschapselementen, die onder contract gebracht zijn, liggen. Het is van groot belang om ook
de overige landschapselementen en natuurterreinen in beeld te brengen om de samenhang van
het landschappelijk netwerk en de positie van de contractelementen te beoordelen. Het enige
gebied waar een gebiedsanalyse is gemaakt is het voorbeeldgebied landschapsontwikkeling
Ooijpolder. Daar is in een gebied van 500 ha een samenhangend netwerk van
landschapselementen en natuurterreinen tot stand gebracht met een ruimtebeslag van ruim
5%. Natuurmonitoring heeft daar aangetoond dat de aanleg en het beheer bijdragen aan de
versterking van diverse planten en diersoorten van het agrarisch cultuurlandschap (Effecten
van de groenblauwe dooradering in de Ooijpolder op de biodiversiteit, Stichting Bargerveen,
2014).
In de Handreiking van Alterra wordt een instapeis voor droge dooradering vermeld van 4%
aan landschapselementen in een gebied van ten minste 1000 ha, hetgeen neerkomt op 40 ha
landschapselementen. We kunnen dit criterium vertalen naar de huidige oppervlakte
landschapsbeheer onder contract in het rivierengebied. Met 125 ha aan landschapselementen
kan een gebied van slechts 3000 ha worden ingericht met een netwerk van
landschapselementen. De begrenzing van het leefgebied droge dooradering in het
rivierengebied omvat vele tienduizenden hectares.
Deze analyse maakt een aantal dingen duidelijk. Er is nu geen overzicht van de
landschappelijke structuren in het rivierengebied. Er is ook nauwelijks zicht op het aandeel
dat de landschapselementen die nu onder contract staan hebben in de ecologische structuur
van de groenblauwe dooradering. Een groot deel van de contracten zijn voor enkelvoudige
elementen die een beperkte bijdrage leveren aan het leefgebied van doelsoorten. En met het
huidige budget kan slechts een klein deel van het begrensde oppervlak droge (groenblauwe)
dooradering optimaal worden ingericht.
c. Kwaliteitsverbetering
Er moet nog veel informatie worden verzameld en geanalyseerd. Het is echter al wel duidelijk
dat voor alle typen leefgebieden een flinke kwaliteitsverbetering moet worden bereikt. Het
collectief kan met gebiedsanalyses de situatie in kaart brengen zodat keuzes voor de inzet van
middelen onderbouwd gemaakt kunnen worden. Voor de kwaliteitsverbetering bewandelt het
collectief twee sporen.
Spoor 1: Instapeisen voor samenhangend mozaïekbeheer
Het collectief hanteert instapeisen voor deelnemers voor samenhangend mozaïekbeheer. Men
kan alleen meedoen met de subsidieregeling als men een combinatie van beheertypen in een
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 15
samenhangende structuur op eigen grond realiseert dat aansluit op natuur en landschap in de
omgeving. De term samenhangend mozaïekbeheer is tot nu toe alleen gebruikt in verband met
weidevogelbeheer. Het is evenwel ook van toepassing op het beheer in de andere
leefgebieden.
Spoor 2: Concentratie van maatregelen
Met de aanwijzing van de leefgebieden heeft de provincie een eerste selectie van kansrijke
gebieden gemaakt. Gebiedsanalyses kunnen aanleiding zijn om binnen de begrensde gebieden
kerngebieden aan te wijzen waar het beheer geconcentreerd wordt.
Bij het formuleren van de beheerstrategie wordt deze nieuwe beheerstandaard nader
uitgewerkt.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 16
4. Een strategie voor effectief beheer
a. Realisme
Vanwege de beperkte financiële middelen is het duidelijk dat met de subsidieregeling alleen
niet het totale begrensde leefgebied optimaal ingericht kan worden. Het is ook duidelijk dat
een zeer verspreide inzet van middelen over het hele gebied niet voldoende bijdraagt aan de
kwaliteit van de leefomgeving van doelsoorten. Daarom moet het collectief de keuze maken
voor het zo geconcentreerd mogelijk inzetten van de middelen in kansrijke gebieden.
Anderzijds leert de ervaring dat in kansrijke gebieden slechts een beperkt aantal
grondeigenaren bereid is om deel te nemen aan het agrarisch natuurbeheer. Deelname is
immers vrijwillig. Dat beperkt de slagkracht en het succes van het collectief. De ideale
leefomgeving is een ver verwijderd ideaal en het realiseren van verbeteringen binnen
kansrijke gebieden heeft tijd nodig.
De beheerstrategie is een mix van het nastreven van lange termijn doelen voor het
optimaliseren van leefgebieden op de meest kansrijke locaties en het benutten van kansen
voor kwaliteitsverbetering op de korte termijn bij het voortzetten van aflopende contracten
binnen de begrensde leefgebieden.
Het beschikbare budget is nog niet geheel in beeld. In 2016 lopen 762 contracten af met een
omzet van bijna €900.000. De indruk bestaat dat de contracten die in 2015 aflopen maar voor
een deel worden verlengd. De niet gebruikte omzet zou wellicht alsnog in 2016 kunnen
worden gebruikt. Aanvullende fondsen zijn nog niet goed in beeld.
Tabel: Overzicht van vrijkomende budgetten in het rivierengebied
Opvallend is de hoeveelheid aflopend botanisch graslandbeheer (227,9 ha, €266.481). Dit
beheer op perceelsniveau past grotendeels niet meer in de nieuwe doelstelling voor agrarisch
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 17
natuurbeheer in het rivierengebied. De meeste contracten kunnen waarschijnlijk niet worden
voortgezet. Een (klein) deel kan misschien worden omgezet in beheer ten behoeve van het
leefgebied voor kwartelkoning.
b. De aanpak per leefgebied
Per leefgebied worden nu de twee sporen naar kwaliteitsverbetering gevolgd. In het eerste
spoor worden de instapeisen geformuleerd voor deelname aan de subsidieregeling. Die
worden zo concreet mogelijk gemaakt met beheerpakketten en percentages en/of
oppervlaktes. In het tweede spoor worden criteria geformuleerd voor het beperken van de
maatregelen in geselecteerde kerngebieden. De beheerpakketten zijn benoemd en genummerd
volgens de lijst beheerpakketten ANLb2016 (zie bijlage E)
Open grasland nat
Spoor 1: Instapeisen
Een agrarisch grondgebruiker met grond in een begrensd weidevogelgebied geeft aan hoeveel
grond hij beheert in het begrensde gebied. Op die grond voert hij een mozaïekbeheer uit met
de volgende beheerpakketten:
• Pakket 1 Grasland met rustperiode
• Pakket 2 Kuikenvelden
• Pakket 3 Pals-dras
• Pakket 4 Legselbeheer
• Pakket 5 Kruidenrijk grasland
• Pakket 6 Extensief beweid grasland
• Pakket 7 Ruige mest
• Pakket 8 Hoog waterpeil
Aan het toepassen van de pakketten zijn de volgende oppervlakte-eisen verbonden voor de in
gebruik zijnde grond binnen het weidevogelgebied:
• Pakket 1 en 5 samen op minimaal 15% van de grond.
• Pakket 3 op minimaal 0,5% van de grond.
• Pakket 4 op maximaal 30% van de grond.
• Pakket 2, 6, 7 en 8 is facultatief.
Een deelnemer kan op onderdelen afwijken van de instapeisen als er compensatie plaatsvindt
door aanliggende grondgebruikers en het hele beheermozaïek in het weidevogelgebied aan de
minimumeisen voldoet.
Spoor 2: Concentratie
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 18
In 2016 wordt gestart met 10 weidevogelgebieden. In alle gebieden zijn bij de laatste telling
voldoende broedparen van weidevogels geteld om als kansrijk weidevogelgebied te worden
bestempeld. Elk jaar wordt per gebied bekeken of het beheerde gebied voldoende groot is en
de totale beheerinspanning voldoende intensief is om populaties in stand te houden. De
minimumeisen per gebied zijn:
• Ten minste 100 ha waar binnen mozaïekbeheer plaatsvindt
• Alle deelnemers maken met gebiedscoördinator plan voor mozaïekbeheer.
• Pakket 1 en 5 samen op minimaal 15% van de grond.
• Pakket 3 op minimaal 0,5% van de grond.
• Pakket 4 op maximaal 30% van de grond.
De ervaring leert dat in weidevogelgebieden waar vrijwilligers meewerken met het zoeken en
beschermen van nesten het weidevogelbeheer succesvoller verloopt. De vrijwilligersgroepen
zijn van cruciaal belang. De gebiedscoördinator zorgt voor een goede communicatie en
afstemming tussen het collectief, de deelnemende grondgebruikers en de vrijwilligers.
Open grasland droog ( beheer tbv. Kwartelkoning)
Een agrarisch grondgebruiker met grond in een begrensd leefgebied open grasland droog
geeft aan hoeveel grond hij beheert in het begrensde gebied.
Spoor 1: Instapeisen
• De beheereenheid bestaat uit kruidenrijk grasland.
• De beheereenheid is minimaal 4 ha groot.
• De beheereenheid is gelegen in de uiterwaarden van de grote rivieren
(buitendijks).
• Het grasland wordt beheerd als hooiland volgens pakket 13 b Botanisch
hooiland
• De aanvullende beheereis is een rustperiode van 1 april tot 15 juni.
• In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen en geen
beweiding plaats.
• Bij een geconstateerd broedgeval van kwartelkoning of wanneer opgroeiende
kuikens aanwezig zijn in de beheereenheid wordt de rustperiode verlengd
vanaf 15 juni tot datum x (zie hieronder bij “pakketten”) afhankelijk van het
moment van vestiging van de kwartelkoning.
Indien in een (deel van de) beheereenheid de rustperiode wordt verlengd in verband met een
broedgeval, dan gelden voor die oppervlakte de voorwaarden en vergoedingen van het
maatwerkpakket Kwartelkoning (“last-minute”). Dit pakket wordt momenteel ontwikkeld
door het collectief Veluwe in samenwerking met de provincie Gelderland en SOVON
vogelonderzoek. Momenteel (maart 2015) geldt het onderstaande voorstel:
Aanvullende beheervoorschriften
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 19
- In de periode tussen 15 juni en datum x (zie beschreven onder pakketten) wordt een
rustperiode gerealiseerd van ten minste n weken
- Deze rustperiode kan gelden voor een geheel perceel of een gedeelte van een perceel.
- De aanbevolen oppervlakte bedraagt ten minste 4-6 ha per roepplek. Uitgaande van de
roepplek als centrum van voorkomen, ligt de oppervlakte globaal in een straal van 250
meter rond de roepplek. Hierbij gelden rivierdijk, rivier, houtwallen en hagen, wegen
en afrasteringen als uiterste begrenzing. Per situatie wordt in overleg tussen Sovon en
gebiedscoördinator de gewenste oppervlakte voor het last minute beheer bepaald.
Pakketten
De broedperiode van de Kwartelkoning na de vestiging kennen we niet op de week
nauwkeurig. Daarom zijn er 3 periodes, als tijdsraam voor het last minute beheer
noodzakelijk:
- 5 weken, van 15 juni tot 20 juli voor vroege vestigingen
- 7 weken, van 15 juni tot 3 augustus voor gemiddelde vestigingen
- 9 weken, van 15 juni tot 17 augustus voor late vestigingen
Spoor 2: Concentratie
In de gebieden binnen de begrenzing van open grasland droog komen alleen graslanden in
aanmerking die kruidenrijk zijn en een open structuur hebben.
Natte dooradering
Leefgebied schone sloten en oevervegetaties
Gezien de grote verwevenheid van de agrarische beheerpakketten voor natte dooradering en
het slootbeheer van de Waterschappen is het logisch dat een intensief overleg en afstemming
van beheer moet plaatsvinden. Vanuit het agrarisch natuurbeheer is het van belang dat
maatregelen op populatieniveau van de doelsoorten worden genomen. Daar waar de soorten
voorkomen worden in het locale stroomgebied samenhangende maatregelen genomen. De
verspreiding van de bittervoorn heeft zijn zwaartepunt in de Rijnstrangen en diverse
komgebieden verspreid door het rivierengebied. Populatie van de grote modderkruiper komen
lokaal in de laaggelegen gebieden voor.
Het lijkt een logische keuze om maatregelen voor natte dooradering samen te laten vallen met
de locaties waar blauwe diensten van toepassing zijn. Daaronder vallen grote lengtes van de
grote weteringen en beken in het rivierengebied. Vanuit het natuurbeheer wordt prioriteit
gegeven aan de wateren met doelsoorten en vooral in combinatie met de status van SED- en
HEN-water en wateren die in ecologische verbindingszones liggen. Daarnaast kunnen
maatregelen voor natte dooradering ook bijdragen aan betere omstandigheden voor
weidevogels in kansrijke weidevogelgebieden.
De volgende pakketten zijn toepasbaar:
• Pakket 10 Natuurvriendelijke oever
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 20
• Pakket 11 Rietzoom of klein rietperceel
• Pakket 12 Duurzaam slootbeheer
In een bufferstrook op agrarisch grond langs een watergang zijn randenpakketten toepasbaar:
• Pakket 13c Botanische weilandrand
• Pakket 13d Botanische hooilandrand
• Pakket 19 Kruidenrijke akkerrand
Aan de botanische pakketten is wel de voorwaarde verbonden dat in de rand geen
slootmaaisel of –bagger wordt gedeponeerd.
Op dit moment verkeert de afstemming met de Waterschappen nog in een pril stadium. Er
kunnen nu nog geen criteria geformuleerd worden voor toepassing van beheerpakketten. Eind
maart 2015 stelt het bestuur van Waterschap Rivierenland de beheertypen vast die worden
aangeboden aan grondgebruikers langs watergangen. Deze beheertypen zijn toepasbaar
binnen het begrensde gebied op de kaart ‘categorie water’ in het natuurbeheerplan 2016.
Waterschap Rijn en IJssel is ook voornemens beheertypen vast te stellen. De ambitie voor
2016 is nu niet hoog. Enerzijds door het ontbreken van middelen voor het beheer en
anderzijds vanwege het gebrek aan kennis over kansrijk beheer ten behoeve van de
doelsoorten.
poelen in kleinschalig cultuurlandschap
Voor het leefgebied van poelen in een kleinschalig cultuurlandschap kunnen wel criteria
worden geformuleerd. Het gaat hier vooral om de doelsoorten kamsalamander en
rugstreeppad. Deze soorten hebben poelen nodig voor de voortplanting en ze zijn gebaat bij
een goed gestructureerde droge dooradering.
Spoor 1: Instapeisen
Een agrarisch grondgebruiker heeft grond in een van de vier deelgebieden in het leefgebied
voor natte dooradering van het type ‘poelen in een kleinschalig cultuurlandschap’ (bijlage B).
De ligging bepaalt op welke doelsoorten het beheer wordt gericht. In alle deelgebieden komen
kamsalamanders voor. In de Rijnstrangen en de Ooijpolder-Duffelt komen ook
rugstreeppadden voor.
De aanwezigheid van poelen is essentieel. Deze poelen zijn functioneel voor de doelsoorten
als zij in een goed gestructureerde droge dooradering liggen. De instapeisen zijn:
• Er is ten minste 1 poel aanwezig (pakket 9).
• Elke poel ligt maximaal 400 meter verwijderd van een andere poel of overig water.
• De poel(en) is(zijn) opgenomen in een netwerk van landschapselementen van in
het leefgebied droge dooradering.
• De beheerpakketten uit de droge dooradering voldoen aan de instapeisen voor
droge dooradering (zie verder).
Het volgende pakket is toepasbaar:
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 21
• Pakket 9 Poel en klein historisch water
Spoor 2: Concentratie
Het beheer voor natte dooradering in het leefgebied van poelen in een kleinschalig
cultuurlandschap is alleen mogelijk binnen begrensde gebieden. Er worden geen
kerngebieden geselecteerd. De instapeisen zijn echter hoog. Het effect is dat het beheer per
aanvraag robuust is en dat dit beheer is ingebed in een grotere ruimtelijke structuur. Een
aanvraag is een schakel in een grotere ketting. Er kan nergens een losse schakel worden
neergelegd. Het beheer concentreert zich in kettingen die samen een netwerk gaan vormen.
Droge dooradering
Spoor 1: Instapeisen
Een agrarisch grondgebruiker met grond in een begrensd gebied voor droge dooradering geeft
aan hoeveel grond hij beheert in het begrensde gebied. De ligging bepaald op welke
doelsoorten het beheer wordt gericht (bijlage B). In 8 deelgebieden behoren akkervogels tot
de doelsoorten (Dakk). Voor het grondgebied wordt een beheerplan gemaakt dat voldoet aan
de volgende criteria:
• Een lijnvormig landschapselement is, al dan niet samengesteld, ten minste 6 meter
(bij uitzondering 4 meter) breed en ten hoogste 18 meter breed.
• Landschapselementen zijn bij voorkeur samengesteld uit meerdere
beheerpakketten. Bij voorbeeld een opgaande begroeiing met een struweelrand,
een akkerrand of een graslandrand.
• De kruidenrijke akkerrand (pakket 19) is alleen opengesteld in deelgebieden met
akkervogels als doelsoorten (Dakk).
• Een lijnvormig landschapselement met een enkel beheerpakket is alleen toegestaan
langs een bestaande beplanting of langs de oever van een water(gang). Bij
voorbeeld een struweelrand langs een bos of een graslandrand langs een sloot.
• De totale oppervlakte aan landschapselementen van een aanvrager op een locatie is
bij voorkeur ten minste 5.000 m2.
• De landschapselementen van een aanvrager op een locatie vormen een
samenhangende structuur en grenzen op een of meerdere punten aan
landschapselementen of natuurterreinen in de omgeving. Het hoeft niet per
definitie een aaneengesloten structuur te vormen, als de onderbrekingen in de
structuur voor de doelsoorten passeerbaar zijn.
Een beheerder kan op onderdelen afwijken van de criteria als aantoonbaar is dat het beheer
passend is in het mozaïek van natuur- en landschapsbeheer van de aanliggende
grondgebruikers.
Voor het beheer worden de volgende pakketten opengesteld.
Lijnvormige beplantingen
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 22
• Pakket 20 Lijnvormige beplanting
o Pakket 20 a Beheer eens in de 3 jaar (knotbomen)
o Pakket 20 e Beheer eens in de 15 jaar
• Pakket 22 Knip- en scheerheg
o Pakket 22 a Beheer jaarlijks
o Pakket 22 b Beheer eenmaal per 2/3 jaar
• Pakket 23 Struweelhaag
o Pakket 23 a Snoeicyclus 5-7 jaar
o Pakket 23 b Snoeicyclus > 12 jaar
Vlakvormige beplantingen
• Pakket 26 Half- en hoogstamboomgaard
o Pakket 26 a Hoogstamboomgaard
o Pakket 26 b Halfstamboomgaard bij historische boerderij
• Pakket 27 Hakhoutbosje
• Pakket 28 Griendje
• Pakket 29 Bosje
Randen
• Pakket 13 Botanisch grasland
o Pakket 13 a Botanisch weiland
o Pakket 13 b Botanisch hooiland
o Pakket 13 c Botanisch waardevolle weiderand
o Pakket 13 d Botanische hooilandrand
• Pakket 19 Kruidenrijke akkerrand
• Pakket 24 Struweelrand
Bij de randenpakketten zijn ook de vlakvormige pakketten 13 a en 13 b opgenomen.
De randenpakketten 13 c en 13 d hebben een te beperkte breedte tot 6 meter. Brede
randen en kleine perceeltjes grasland zijn in de droge dooradering mogelijk mits het
grasland bijdraagt aan de kwaliteit van het leefgebied van de doelsoorten.
Spoor 2: Concentratie
Het beheer voor droge dooradering is alleen mogelijk binnen begrensde gebieden. Er worden
geen kerngebieden geselecteerd. De instapeisen zijn echter hoog. Het effect is dat het beheer
per aanvraag robuust is en dat dit beheer is ingebed in een grotere ruimtelijke structuur. Een
aanvraag is een schakel in een grotere ketting. Er kan nergens een losse schakel worden
neergelegd. Het beheer concentreert zich in kettingen die samen een netwerk gaan vormen.
c. Het gebiedsproces
Het nieuwe Collectief Rivierenland staat voor een lastige klus. Het huidige agrarisch natuur-
en landschapsbeheer is te weinig samenhangend en levert te weinig natuurresultaat op. Dit
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 23
moet worden omgebogen naar een in deelgebieden samenhangend beheer gericht op
specifieke doelsoorten. Het collectief start een gebiedsproces met doelen op lange en op korte
termijn.
Lange termijn
Het collectief stelt zich ten doel om goed gefundeerde keuzes te kunnen maken waar beheer
effectief is en met welke middelen dat moet worden uitgevoerd. Daarvoor is meer kennis
nodig van de natuur op het boerenland en het voorkomen van de doelsoorten. Het is ook van
groot belang om in deelgebieden de landschappelijke structuur te kennen. Dat is nodig om de
bijdrage van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer te kunnen bepalen. Die kennis is
verspreid aanwezig bij overheden (provincie, gemeentes), natuurorganisaties en lokale
groepen. Het collectief gaat de informatie verzamelen.
Een tweede doel is om meer deelnemers te krijgen aan agrarisch natuur- en landschapsbeheer
in kansrijke gebieden. Daarvoor is voorlichting nodig over het nieuwe subsidiestelsel en over
de mogelijkheden van grondgebruikers om het beheer te combineren met de bedrijfsvoering.
Een belangrijk aspect is de gebiedsgerichte benadering. Het beheer kan alleen effectief zijn
als er op gebiedsniveau samenhang is. Een deelnemer vormt een schakel in een ketting of
netwerk van mozaïekbeheer.
Het derde doel is het verkrijgen van meer middelen en mogelijkheden voor inrichting en
beheer. De financiële middelen zijn momenteel beperkt. Zo beperkt dat er geen
inrichtingsmaatregelen genomen kunnen worden. In overleg met overheden (gemeenten,
waterschappen) en terreinbeherende organisaties kunnen nieuwe wegen verkend worden.
Korte termijn
Het nieuwe collectief steekt in 2015 veel tijd en energie in de opbouw van een solide
organisatie. Daarnaast moeten ook de voorbereidingen worden getroffen voor het afsluiten
van de eerste contracten voor 2016. Het ontbreekt nu simpelweg aan tijd en middelen om
grote stappen te zetten in de transitie van het beheer.
Het collectief focust nu op de deelnemers met aflopende contracten. Voor die deelnemers en
voor hen die nog doorlopende contracten hebben, voelt het collectief een speciale
verantwoordelijkheid. Iedereen dient goed geïnformeerd te worden en goed te worden
begeleid naar een kwalitatief hoogwaardig beheer. Alle deelnemers worden per brief
geïnformeerd over de rol van het collectief in het nieuwe subsidiestelsel. Zij worden
uitgenodigd voor voorlichtingsavonden in de deelgebieden.
Tijdens de voorlichtingsavonden wordt uitgelegd onder welke voorwaarden aflopende
contracten kunnen worden vernieuwd en hoe bestaande contracten kunnen worden verbeterd
(uitgebreid). Tijdens de avond of op een later tijdstip kan men inschrijven voor een mogelijk
nieuw contract. De inschrijving bestaat uit het intekenen van de locaties van de
beheerpakketten en het noteren van lengtes en oppervlaktes per beheerpakket.
Het is van belang om bij de inschrijving goed te communiceren dat inschrijving niet
automatisch leidt tot een contract. Ten eerste moet de inschrijving beoordeeld worden op
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 24
kwaliteit. Ten tweede moet bij ontoereikend budget een keuze gemaakt worden uit het totaal
aan inschrijvingen.
De kwaliteitsbeoordeling berust op de criteria uit de beheerstrategie. De criteria zijn concreet
en meetbaar. De beoordeling van de samenhangende structuur en de aansluiting op de
omgeving is niet eenduidig en heeft het karakter van een ‘best professional judgement’. Bij
onvoldoende kwaliteit wordt, indien mogelijk, een kwaliteitsverbetering voorgelegd aan de
aanvrager. In overleg wordt bepaald of een nieuwe verbeterde inschrijving wordt gedaan.
Bij ontoereikend budget worden de aanvragen gerangschikt op basis van twee criteria:
• Aanvragers met aflopende contracten (2013, 2014 en 2015) hebben de hoogste
prioriteit, daarna aanvragers met lopende contracten, daarna nieuwe deelnemers
zonder contract.
• Een grote oppervlakte beheer per aanvraag of groep van aanvragen van aan elkaar
grenzende grondgebruikers, gaat boven een kleinere oppervlakte. Daarbij wordt een
tweedeling gemaakt in perceelbeheer bij open grasland (nat en droog) en lijnvormige
elementen bij natte en droge dooradering. Voor beide typen stelt het collectief een
budget vast.
Het motief voor het eerste criterium is dat het collectief zorgvuldig wil omgaan met huidige
contractanten. Het collectief wil niet de ‘onbetrouwbare’ opvolger zijn van de overheid als
subsidiegever. Het tweede criterium geeft voorrang aan grote aanvragen, met als motief dat
een uitgebreid en robuust beheer op een locatie meer natuurresultaat oplevert.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 25
5. Voorintekening en gebiedsaanvraag
De beheerstrategie beschrijft de kwaliteiten van agrarisch natuur- en landschapsbeheer. En het
beschrijft de korte- en langetermijnstrategie om tot kwaliteitsverbetering te komen. De
beheerstrategie is de basis voor de gebiedsaanvraag. De gebiedsaanvraag is kwantitatief. Het
beschrijft in welke gebieden hoeveel van welke beheertypen onder contract worden gebracht
en voor welke prijs. De kwantificering berust op een raadpleging van potentiële deelnemers in
de streek en de voorintekening op beheerpakketten. In dit hoofdstuk worden enkele
belangrijke aspecten van die raadpleging uitgewerkt.
a. Voorbereiding
Het Collectief Rivierenland bereidt zich voor op de gebiedsaanvraag. Deze beheerstrategie is
de inhoudelijke basis. In dit document is vastgelegd in welke gebieden welke beheertypen
onder welke voorwaarden kunnen worden toegepast. Het bestuur van het Collectief stelt een
coördinator aan en enkele veldmedewerkers. Zij verzorgen de voorintekening en het opstellen
van de gebiedsaanvraag.
Ten behoeve van de voorintekening is door SCAN een tool ontwikkeld; SCAN-GIS. Deze
tool stelt de medewerkers een gedetailleerd kaartbeeld ter beschikking. De gewenste
beheereenheden kunnen worden ingetekend en alle benodigde gegevens kunnen worden
ingevuld en opgeslagen. SCAN biedt trainingssessies aan om de medewerkers te instrueren.
De SCAN-GIS werkt in een online-omgeving en het systeem is gekoppeld aan het
gegevensbestand van Dienst RVO (lopende contracten SN, SNL en PSAN). In de tool
worden tevens de provinciale kaarten geladen met betrekking tot de leefgebieden en het
Gelders Natuur Netwerk. Naar wens van het Collectief kunnen daar kaarten aan worden
toegevoegd.
In de tool kan worden ingesteld welke beheerpakketten in welke deelgebieden worden
opengesteld. Door de instelling vooraf kunnen foute keuzes voor pakketten tijdens de
voorintekening worden vermeden.
b. Voorlichting
Het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb2016) verschilt zowel
organisatorisch als inhoudelijk sterk van het oude stelsel. Het Collectief organiseert
voorlichtingsbijeenkomsten om de veranderingen te communiceren. Tot de doelgroep behoren
alle agrarisch grondgebruikers en zij die vrijwillig of professioneel betrokken zijn bij
agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
De aankondigingen voor de voorlichtingsbijeenkomsten zullen breed worden verspreid in
lokale en provinciale media en via de agrarische natuurverenigingen. Mensen met een lopend
of aflopend contract voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer zullen zo mogelijk
persoonlijk worden uitgenodigd. Voor deze groep voelt het Collectief een speciale
verantwoordelijkheid.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 26
Tijdens een voorlichtingsbijeenkomst wordt de stelselwijziging toegelicht. Tevens wordt
gedetailleerd beschreven in welke gebieden welke beheerpakketten onder welke voorwaarden
opengesteld worden. Ten slotte wordt gemeld wanneer de voorintekening plaatsvindt en hoe
het proces verder loopt; gebiedsaanvraag, provinciaal besluit, contracten, beheer, betalingen.
Belangrijk te melden dat voorintekening niet met zekerheid leidt tot een contract.
c. Voorintekening
De voorintekening wordt uitgevoerd met de SCAN-GIS tool. In een sessie met de
belangstellende wordt allereerst ingezoomd op de grond die men in gebruik heeft. Vanwege
de eisen voor mozaïekbeheer wordt eerst de landschappelijke context bekeken. Waar
bevinden zich natuurterreinen, watergangen, landschapselementen en percelen of randen met
agrarisch natuurbeheer? De nieuwe beheerpakketten dienen op die structuur aan te sluiten.
Vervolgens worden de wensen van de belangstellende geïnventariseerd. Deze wensen worden
vertaald in beheertypen en op kaart ingetekend. Het totaal aan beheer moet voldoen aan de
instapeisen. Als dat nog niet het geval is, dan dienen aanvullingen of wijzigingen te worden
aangebracht. Ten slotte worden de gegevens van de voorintekening geprint en ondertekend
door de belangstellende. Kleine aanvragen worden afgewezen indien de totale jaarlijkse
beheersubsidie kleiner is dan €200.
d. Gebiedsaanvraag
Na de voorintekening wordt door het Collectief de balans opgemaakt. Indien het totaal aan
aangevraagd beheer meer kost dan het beschikbare budget, dan wordt geselecteerd op grond
van twee criteria:
• Aanvragers met aflopende contracten hebben de hoogste prioriteit, daarna aanvragers
met lopende contracten, daarna nieuwe deelnemers zonder contract.
• Een grote oppervlakte beheer per aanvraag of groep van aanvragen van aan elkaar
grenzende grondgebruikers, gaat boven een kleinere oppervlakte. Daarbij wordt een
tweedeling gemaakt in perceelbeheer bij open grasland (nat en droog) en lijnvormige
elementen bij natte en droge dooradering. Voor beide typen stelt het collectief een
budget vast.
De geselecteerde aanvragen vormen de basis voor de gebiedsaanvraag.
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 27
Bijlage A Afkortingen voor leefgebieden, deelgebieden en doelsoorten
Leefgebieden
Owei Open grasland nat - weidevogelgrasland
Okwa Open grasland droog - kwartelkoninggrasland
Nslo Natte dooradering – schone sloten en oevervegetaties
Npoe Natte dooradering – poelen en kleinschalig cultuurlandschap
Doev Droge dooradering – kleinschalig (oeverwal)landschap
Dakk Droge dooradering – kleinschalig akkervogellandschap
Deelgebieden
TIE Tieler- en Culemborgerwaarden
BET Betuwe
RIJN Rijnstrangen
OOIJ Ooijpolder-Duffelt
RIJK Rijk van Nijmegen
MAA Land van Maas en Waal
BOM Bommelerwaard
Doelsoorten
Open grasland Kievit kie
Grutto gru
Zomertaling zom
Slobeend slo
Kwartelkoning kwa
Natte dooradering Kamsalamander kam
Rugstreeppad rug
Bittervoorn bit
Grote modderkruiper gmk
Tureluur tur
Rosse vleermuis ros
Droge dooradering Steenuil ste
Kerkuil ker
Spotvogel spo
Grote lijster gro
Zomertortel zom
Patrijs pat
Keep kee
Kneu kne
Kramsvogel kra
Geelgors gee
Veldleeuwerik vel
Vliegend Hert vli
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 28
Bijlage B Kansrijke deelgebieden met doelsoorten
Open grasland
Open grasland nat [weidevogelgrasland] Owei
TIE Heukelem Owei-TIE-1 niet-kritische soorten
Buren Owei-TIE-2 niet-kritische soorten
BET Maurik Owei-BET-3 niet-kritische soorten
Ommerenveld Owei-BET-4 niet-kritische soorten
Maurikse Waard Owei-BET-5 niet-kritische soorten
Ingense Waard Owei-BET-6 niet-kritische soorten
Eldikse Veld Owei-BET-7 niet-kritische soorten
Homoet Meilanden Owei-BET-8 niet-kritische soorten
RIJN Duivense Broek Owei-RIJN-10 niet-kritische soorten
BOM Groote Lage Broek Owei-BOM-9 niet-kritische soorten
Open grasland droog [kwartelkoninggrasland] Okwa
TIE Beusichem Okwa-TIE-1 kwa
BET Kesteren-Opheusden Okwa-BET-2 kwa
Randwijk Okwa-BET-3 kwa
Huissensewaard Okwa-BET-4 kwa
Waardenburg-Hurwenen* Okwa-BOM-5 kwa
* niet begrensd in het ontwerp natuurbeheerplan
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 29
Natte dooradering
Natte dooradering [schone sloten en oevervegetaties] Nslo
TIE Heukelum Nslo-TIE-A bit
Buren Nslo-TIE-B bit
Linge Nslo-TIE-C bit
Diefdijk Nslo-TIE-D bit, gmk, kam
Nieuwe Graaf Nslo-TIE-E bit
Zuiderlingelinie Nslo-TIE-F bit, gmk, kam
BET Maurik Nslo-BET-G bit, gmk
Ommerenveld Nslo-BET-H bit
Eldikse Veld Nslo-BET-I bit
Homoet Meilanden Nslo-BET-J (?)
Lingezegen Nslo-BET-K bit, gmk, tur
RIJN Duivense Broek Nslo-RIJN-L bit, tur
Rijnstrangen Nslo-RIJN-M kam, rug, bit, gmk, ros, zom,
MAA Grote Wetering Nslo-MAA-N gmk, tur
Nieuwe Wetering Nslo-MAA-O (?)
Wijchen-Heumen Nslo-MAA-P kam, gmk
BOM Grote Lage Broek Nslo-BOM-Q bit, tur, slo
Capreton Nslo-BOM-R bit
Natte dooradering [poelen en kleinschalig cultuurlandschap] Npoe
RIJN Rijnstrangen Npoe-RIJN-A kam, rug
OOIJ Ooijpolder-Duffelt Npoe-OOIJ-B kam, tur, ros, rug
MAA Wijchen-Heumen Npoe-MAA-C kam, gmk
Ewijk Npoe-MAA-D kam
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 30
Droge dooradering
Droge dooradering [kleinschalig oeverwallandschap] Doev
[kleinschalig akkervogellandschap] Dakk
TIE Beusichem Doev-TIE-a ker, ste, spo
Linge Doev-Dakk-TIE-b ker, ste, spo
BET Maurik-Lienden Doev-Dakk-BET-c ste, kra, kne
Randwijk-Hemmen Doev-Dakk-BET-d kra, spo, gee, pat, vel, gro, ste, kne
Lingezegen Doev-BET-e ste, kne, kra, spo, pat
RIJN Bingerden Doev-RIJN-f ste, ker,
Rijnstrangen Doev-Dakk-RIJN-g ste,ker,spo, kra, pat, vel, zom, gro
OOIJ Ooijpolder-Duffelt Doev-Dakk-OOIJ-h zom, gro, ker, ste, kee, kne, kra,
spo, gee, pat
RIJK Stuwwal Doev-Dakk-RIJK-i gee, kee, pat, vli, gro
Bekken van Groesbeek Doev-RIJK-j ker, ste, kee, gro, zom, pat, kra
MAA Heumen-Horssen Doev-MAA-k pat, spo, gro, ste
Oeverwal Waal Doev-MAA-l ste, ker, gro, kra
BOM Eiland van Alem Doev-Dakk-BOM-m pat, zom, kne
Bruchem Doev-Dakk-BOM-n (?)
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 31
Bijlage C Matrix van doelsoorten en modelbeheerpakketten voor het
rivierengebied (N.B. pakketten wijken af van ANLb2016)
Matrix VHR-soorten en modelbeheerpakketten
Biotoop (in agrarisch gebied)
Verspreiding
1. Weidevogelgrasland met rustperiode
2. Weidevogelgrasland met voorweiden en rustperiode
3. Plas-dras
4. Legselbeheer
5. Kruidenrijk grasland
6. Extensief beweid grasland
7. Ruige mest
8. Greppel-plasdras
9. Hoog waterpeil
10. Poel en klein historisch water
11. Natuurvriendelijke oever
12. Rietzoom en klein rietperceel
13. Duurzaam slootbeheer
14. Bouwland met broedende akkervogels
15. Bouwland met overwinterende en doortrekkende
akkervogels
16. Bouwland voor hamsters
17. Kruidenrijke akker
18. Kruidenrijke akkerrand
19. Houtwal en -singel
20. Hoge houtwal met greppel
21. Holle weg en graft
22. Elzensingel
23. Knip- en scheerheg
24. Struweelhaag
25. Laan
26. Knotboom
27. Struweelrand
28. Bomenrij en sol boom
29. Bossingel
30. Hoogstamboomgaard
31. Hakhoutbosje
32. Griendje
33. Bosje
Aanvullende soortsspecifieke
beheersuggesties
Type leefgebied
Open grasland nat
grutto
Vochtige en natte (structuurrijke)
kruidenrijke (cultuur)graslanden in open
gebied.
verspreiding ++ + ++ + ++ + + + ++Vermijd individuele, geïsoleerd liggende percelen
kuikenland.
kievit
Vochtige (structuurrijke) kruidenrijke
graslanden en ook veel op bouwland, met
name op maïspercelen in graslandgebieden.
verspreiding + ++ ++ ++ ++ + ++ + ++ ++ + + ++ ++
veldleeuwerik
Open gras- en bouwlandgebieden met een
korte vegetatie; graanakkers, kruidenrijke
graslanden en heidevelden.
verspreiding + + + ++ + + + ++ ++ ++ ++ ++ Zorg voor kleine plekken zonder vegetatie (zwarte
grond, dan wel niet of half verharde
landbouwpaden).
zomertaling
Open graslandgebieden met drassige
graslanden met ondiepe, stilstaande
wateren, goed ontwikkelde oevervegetatie
en kruidenrijke percelen.
verspreiding ++ + + ++ + ++ ++ +Zorg voor in het broedseizoen verhoogd slootpeil
gecombineerd met kruidenrijk en laat gemaaid
grasland.
slobeend
Open grasland gebieden met veel sloten,
maar ook in moerassen. De aanwezigheid
van ondiep, stilstaand, eutroof water is
belangrijk.
verspreiding ++ ++ ++ + ++ + + ++ ++ + +Zorg voor in het broedseizoen verhoogd slootpeil
gecombineerd met kruidenrijk en laat gemaaid
grasland.
Open grasland droog
kwartelkoning
Grootschalige open akkergebieden,
graslandgebieden in uiterwaarden en
ruigten.
verspreiding ++ ++ + + + + + + ++ ++ Maai en/of beweid pas na 1 augustus.
Natte dooradering
tureluur
Vochtige kruidenrijke en bloemrijke
graslanden met een structuurijke (hoge)
vegetatie, in combinatie met kale, slikkige
waterkanten.
verspreiding ++ + ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Zorg voor in het broedseizoen verhoogd slootpeil
gecombineerd met kruidenrijk en laat gemaaid
grasland.
Grote modderkuiper
Kleine vegetatierijke wateren zoals
poldersloten met goede waterkwaliteit,
moerassen en meanders van
langzaamstromende rivieren en beken
verspreiding ++ ++ Schoon wateren gefaseerd in ruimte en tijd.
Bittervoorn
Relatief brede poldersloten met goed
ontwikkelde water- en oevervegetatie en
aanwezigheid van zoetwatermosselen.
verspreiding ++ ++Schoon wateren gefaseerd in ruimte en tijd en zorg
voor migratiemogelijkheden binnen het gebied en
naar buiten. Voorkom niet passeerbare barriëres.
kamsalamander
Poelen, geisoleerde wateren met goed
ontwikkelde water- en oevervegetatie
binnen 100 meter van struweel, ruige
vegetatie en bos.
verspreiding + ++ + ++ ++ ++ + + +Zorg voor combinatie van stilstaand water (visvrij)
met onderwatervegetatie en beplanting in de buurt,
wateren max 300 m uit elkaar, verbindingen nodig,
zo nodig amfibietunnels om wegen te passeren.
rugstreeppad
Pioneerhabitats zoals los zand in combinatie
met kleine ondiepe wateren, ook ondiepe
sloten.
verspreiding ++ + + + +Zorg voor een combinatie van ondiepe (snel
opwarmende) wateren met zandige grond in de buurt
voor overwintering.
Droge dooradering
grote lijster
Afwisseling van (oude) bomen, singels en
(randen van) bosjes in landschap van
graslanden en akkers.
verspreiding + ++ + ++ ++ ++ ++ ++ + ++ ++Zorg voor voldoende (oude) bomen met naast liggend
weiland.
kerkuil
Half open landschap met voorkeur voor
extensief gebruikt agrarisch gebied zoals
kruidenrijke percelen en perceelranden en
boomgaarden.
verspreiding + + ++ + + + + + ++ ++ ++ + + + + ++Plaats vooral ook nestkasten, maar niet in schuren
met boerenzwaluwen. Zorg voor muizenruiters, leg
takkenrillen aan en doe ditvooral binnen 800 meter
van een broedlocatie.
ransuil
Relatief open landschap, broedt in kleine
bosjes, houtwallen en bosranden
voornamelijk in oude nesten van ekster en
zwarte kraai.
verspreiding + + + + + + + + ++ ++ ++ + + + +Bevorderen muizenstand (muizenruiters, overhoekjes
etc.) werkt positief op voorkomen ransuil.
steenuil
Kenmerkende vogel van het kleinschalig
cultuurlandschap. Broedt vooral in
nestkasten, maar ook in holten van bomen,
nissen en zolders van schuren en stallen.
verspreiding + + + + ++ ++ + + ++ + ++ + + ++ +Hang waar mogelijk effectief een nestkast op, maar
zorg ook voor voedsel: takenrillen, muizenruiters etc.
Maak drinbkakken steenuil-proof.
spotvogelRelatief open cultuurlandschap met bosjes,
houtwallen, singels en/of boomgaarden.verspreiding ++ ++ + + + + + ++ ++ ++ + +
Zorg voor een relatief dichte vegetatie met een goed
insectenaanbod, singels of bosjes rond boomgaarden
hebben een positief effect op voorkomen van
(bestuivende) insecten.
zomertortel
Halfopen, beboste terreinen met
kruidenrijke akker- en graslanden. Broedt in
het agrarisch gebied vooral in hagen met
meidoorn en sleedoorn.
verspreiding ++ + + + ++ ++ ++ ++ ++ + + ++ Zorg voor aanwezigheid van oudere bomen.
kneu
Sstruwelen, houtwallen, (meidoorn/
sleedoorn) heggen, bomenrijen met een
struiklaag alsmede ruige vegetaties.
verspreiding + + ++ ++ + + ++ + ++ ++ + ++ ++ ++ + + + +Zorg voor een afwisseling van boom-, struik- en
kruidlaag.
kramsvogel
Relatief open bosrijk landschap in
bosranden, in bossen bij open plekken.
Broedt voornamelijk in (oude) bomen.
verspreiding + + ++ + ++ + + ++ + ++ ++ + ++
patrijs
Akkerland en grasland. Broedt voornamelijk
in ruige (kruidenrijke) randen of onder
houtwallen en hagen. Minder in intensief
(nat) veenweidegebied.
verspreiding + ++ ++ ++ + ++ ++ ++ ++ ++ + + +Leg vooral ruigten aan want dat draagt bij aan
draagkracht gebied voor patrijzen. Voer bij voorkeur
alleen maatregelen uit indien het gebied met (deels
aangepast) beheer minimaal 100 ha groot is.
geelgors
Akkers en combinatie van akkers en grasland
met overgangen naar heggen, houtwallen
en grazige wegbermen. In de winter vooral
op plekken met veel zaden (stoppels,
++ ++ ++ ++ ++ + + ++ ++ ++ + + + +Leg vooral akkerranden aan als wintervoedsel dicht
bij of langs beplanting.
keep Akkers langs bosranden. ++ + + + + +Leg vooral wintervoedselsituaties aan in randen van
percelen.
veldleeuwerik Open akkergebieden met stoppels. ++ ++ + +Zorg voor akkers met niet geoogste granen en
graslanden met enigszins gevarieerde vegetatie.
Type leefgebied waarin de soort voorkomt: De mate waarin het pakket bijdraagt aan de biotoop van de soort
= (mede) in open grasland + = een beperkte bijdrage aan de biotoop van de soort
= (mede) in open akkerland ++ = een grote bijdrage aan de biotoop van de soort
= (mede) in droge dooradering ++ = het beheerpakket is essentieel voor het met succes voorkomen van de soort
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 32
Deelgebied
Zie bijlage A en B
Doelsoorten
Zie bijlage A en B
Primaire
beheerpakketten
Secundaire
beheerpakketten
Npoe-RIJN-A kam, rug 10,19,24,27 5,11,14,17,18,29,
31,33
Npoe-OOIJ-B kam, (tur), (ros), rug 10,19,24,27 5,11,14,17,18,29,
31,33
Npoe-MAA-C kam, (gmk) 10,19,24,27 5,11,29,31,33
Npoe-MAA-D kam 10,19,24,27 5,11,29,31,33
Doev-TIE-a Ker,ste,spo 5,17,18,19,20,24,
26,29,30,31
14,15,21,22,25,27
,28,32,33
Doev-Dakk-TIE-b Ker,ste,spo 5,17,18,19,20,24,
26,29,30,31
14,15,21,22,25,27
,28,32,33
Doev-Dakk-BET-c Ste,kra.kne 14,15,17,18,19,20
,22,24,25,26,27,2
8,29,30,33
5,23,31,32
Doev-Dakk-BET-d Kra,spo,gee,pat,vel,gr
o,ste,kne
5,14,15,17,18,19,
20,22,23,24,25,26
,27,28,29,30,31,3
3
21,32
Doev-BET-e Ste,kne,kra,spo,pat 5,14,15,17,18,19,
20,22,24,25,26,27
,28,29,30,31,33
23,32
Doev-RIJN-f Ste,ker, 5,17,18,24,26,30 14,15,19,20,21,25
,27,28,29,33
Doev-Dakk-RIJN-g Ste,ker,spo,kra,pat,vel
,zom,gro
5,14,15,17,18,19,
20,21,24,25,26,28
,29,30,31,33
22,27,32
Doev-Dakk-OOIJ-h Zom,gro,ker,ste,kee,k
ne,kra,spo,gee,pat
5,14,15,17,18,19,
20,22,23,24,25,26
,27,28,29,30,31,3
3
21,32
Doev-Dakk-RIJK-i Gee,kee,pat,vli,gro 5,14,15,17,18,19,
23,24,25,27,28,29
,31,33
20,21,30
Doev-RIJK-j Ker,ste,kee,gro,zom,p
at,kra
5,14,15,17,18,19,
24,25,26,28,29,30
,31,33
20,21,27,32
Doev-MAA-k Pat,spo,gro,ste 5,14,15,17,18,19,
20,24,25,26,28,29
,30,31,33
22,27,32
Doev-MAA-l Ste,ker,gro,kra 5,17,18,19,24,25,
26,28,29,30,31,33
14,15,20,21,27
Doev-Dakk-BOM-m Pat,zom.kne 5,14,15,17,18,19,
20,22,24,25,27,29
,33
23,31,32
Doev-Dakk-BOM-n (?)
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 33
Bijlage D Lopende contracten in de deelgebieden
TIE
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 34
BET-west
BET-oost
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 35
RIJN
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 36
OOIJ en RIJK
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 37
MAA
BOM
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 38
Bijlage E Beheerpakketten ANLb2016
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 39
Beheerstrategie 2016 voor agrarisch natuurbeheer in het rivierengebied
11 maart 2015 40