Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron :...

40
Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties Bronvermelding Titel : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties Druk : 4 e druk, 2009 Auteur : A.W.W. Heezen Uitgever : Noordhoff Uitgevers B.V. ISBN (boek) : 9789001766825 Aantal hoofdstukken (boek) : 14 Aantal pagina’s (boek) : 576 De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek . Wij raden aan altijd het bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverse verwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2012 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot [email protected].

Transcript of Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron :...

Page 1: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties

Bronvermelding

Titel : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties

Druk : 4e druk, 2009 Auteur : A.W.W. Heezen Uitgever : Noordhoff Uitgevers B.V. ISBN (boek) : 9789001766825 Aantal hoofdstukken (boek) : 14 Aantal pagina’s (boek) : 576 De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden aan altijd het bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverse verwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2012 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot [email protected].

Page 2: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1  Betekenis van de bedrijfseconomie 3 

Hoofdstuk 2  Ondernemingsvormen 6 

Hoofdstuk 3  Ondernemingsplan 8 

Hoofdstuk 4  Kosten en kostensoorten 9 

Hoofdstuk 5  Kostprijsberekening 13 

Hoofdstuk 6  Integralekostprijsmethode en variabelekostencalculatie 17 

Hoofdstuk 7  Budgettering en verschillenanalyse 19 

Hoofdstuk 8  Beslissingscalculaties 21 

Hoofdstuk 9  Vermogensbehoefte 23 

Hoofdstuk 10  Vormen van eigen vermogen 25 

Hoofdstuk 11  Vormen van vreemd vermogen 29 

Hoofdstuk 12  Analyse van de financiële structuur 31 

Hoofdstuk 13  Waardering en resultaatbepaling 35 

Hoofdstuk 14  Externe verslaggeving 37 

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

2

Page 3: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 1 Betekenis van de bedrijfseconomie

1.1 Economie en bedrijfseconomie De economie is de wetenschap die het keuzegedrag van de mens bestudeert. Dit noemt men economisch handelen. Als er niet genoeg middelen zijn om in alle behoeften van de mens te voorzien, noemt men dit schaarste. De economische wetenschap bestudeert het handelen van mensen dat zich concentreert op het verminderen van deze schaarste. In de economische wetenschap wordt ervan uitgegaan dat de mens bij dit handelen zich laat sturen door het economisch principe, dit principe kan op twee manieren worden geformuleerd: Men probeert een bepaald doel te realiseren door opoffering van zo min mogelijk

middelen; Met de beschikbare middelen probeert men zo veel mogelijk behoeften te bevredigen.

Omdat het handelen van de mens vanuit verschillende invalshoeken kan worden bestudeerd, wordt de economische wetenschap onderverdeeld in algemene economie en bedrijfseconomie. De algemene economie bestudeert het economisch handelen van de maatschappij als één geheel. De bedrijfseconomie bestudeert het economisch handelen van individuele personen in bedrijven. De bedrijfseconomie houdt zich ook bezig met de vraag: wat zijn de kosten in verband met de voortbrenging van een product? De bedrijfseconomie kan men opsplitsen in vijf vakgebieden: Financial accounting;

Externe verslaggeving (financial accounting in de Engelse literatuur) is het verstrekken van financiële informatie aan externe belangstellenden buiten de eigen onderneming.

Managementaccounting; Interne verslaggeving (management accounting in de Engelse literatuur) is het verstrekken van financiële informatie om beslissingen binnen een onderneming te onderbouwen.

Bedrijfsadministratie; Onder bedrijfsadministratie verstaat men het vastleggen en verwerken van financiële (en niet-financiële) gegevens. Dit wordt ook wel financiële administratie of boekhouden genoemd.

Financiering; De financiering houdt zich bezig met verschillende vormen van eigen en vreemd vermogen en de financiële vergoedingen die de verstrekkers van dit vermogen eisen. Men spreekt van eigen vermogen als het vermogen van de eigenaren van het bedrijf afkomstig is. Ook kunnen niet-eigenaren, zoals banken, vermogen ter beschikking stellen aan een onderneming. Dit wordt vreemd vermogen genoemd.

Commerciële economie; Het is van groot belang voor een bedrijf om een inschatting te kunnen maken van de omzet van een onderneming. Hiervoor moet het bedrijf bekend zijn met de inzichten uit de commerciële economie. Hierbij wordt gelet op verschillende factoren die mede van invloed zijn op de te verkopen hoeveelheid producten en/of diensten en de verkoopprijs die kan worden gerealiseerd.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

3

Page 4: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

1.2 Bedrijfshuishouding Een organisatie is een samenwerking tussen personen met een gemeenschappelijk doel. Deze personen worden participanten genoemd. Een bedrijfshuishouding is een financieel-economisch zelfstandige productieorganisatie. Een bedrijfshuishouding is economisch zelfstandig als de hoeveelheid liquide middelen en de ingaande geldstromen op gelijk niveau liggen als of groter zijn dan de uitgaande geldstromen. Onder productie verstaat men het omzetten van productiemiddelen (input) in producten (output), waardoor een bedrijf beter in de behoeften van de consument kan voorzien. De productie kan men verdelen in verschillende richtingen: Uiterlijke vormverandering (door industriële bedrijven); Opslag van goederen (door pakhuizen); Dienstverlening (door advieskantoren); Verplaatsing van goederen (door transportondernemingen); Verhandeling van goederen (door handelsondernemingen).

De bedrijfshuishoudingen worden gesplitst in overheidsbedrijven en ondernemingen. Kenmerken van een onderneming kunnen als volgt omschreven worden: De gelduitgaven en de geldontvangsten in verband met het omzettingsproces zijn niet

zeker; Er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke rentabiliteit over het geïnvesteerde

vermogen. Overheidsbedrijven voldoen in het algemeen niet aan deze twee kenmerken. In een omzettingsproces worden productiemiddelen omgevormd tot (eind)producten. Dit omzettingsproces bestaat uit goederenstromen (zie hfst. 1; p. 25; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen): bepaalde goederen (productiemiddelen) worden omgezet in andere goederen (eindproducten). Het omzettingsproces kan gezien worden als een opeenvolging van ingaande en uitgaande goederenstromen. Het omzettingsproces is het hart van de activiteiten van de organisatie en wordt ook wel het primaire proces genoemd. Geldstromen die uitsluitend ontstaan door het primaire proces, noemen we primaire geldstromen. De financiering van een onderneming wordt gevormd uit eigen en vreemd vermogen. Het eigen vermogen wordt door verstrekkers ter beschikking gesteld, waarbij deze verstrekkers dividend ontvangen. Het dividend kan men zien als beloning voor het beschikbaar stellen van het vermogen. De beloning voor het beschikbaar stellen van vreemd vermogen noemt men interest. Men verstaat onder secundaire geldstromen, de ontvangst van eigen en/of vreemd vermogen en de betaling van aflossing, interest en dividend. 1.3 Bedrijfstak en bedrijfskolom Bedrijfshuishoudingen die vrijwel hetzelfde productieproces uitvoeren met overeenkomstige eindproducten, vormen samen een bedrijfstak. Een bedrijfskolom bestaat uit elkaar opvolgende bedrijfstakken, of in andere woorden, een keten van bedrijven. Een bedrijfstak kan men dus zien als een schakel in de bedrijfskolom.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

4

Page 5: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

De consument behoort niet tot de bedrijfskolom, omdat deze zich niet met de productie bezighoudt. Het begrip markt komt in twee vormen voor: Abstracte markt;

Een abstracte markt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van een bepaald handelswaar, waaruit een prijs van een goed tot stand komt (huizenmarkt).

Concrete markt; Een concrete markt is de plek waar de aanbieders van en de vragers naar bepaalde handelswaar elkaar ontmoeten en transacties afsluiten (groentemarkt).

1.4 Doelstellingen van organisaties De doelstellingen om sturing te geven aan de activiteiten binnen een organisatie worden bepaald door de leiding van de organisatie. Deze doelstellingen kunnen onnauwkeurig (met of zonder missie), of vrij nauwkeurig zijn beschreven. Om de doelstellingen in de praktijk toe te passen, moeten deze vertaald worden in een strategie. De strategie is een uitwerking van de doelstellingen, die nog concreter wordt als ze vertaald wordt in operationele doelen. Deze operationele doelen dienen als leidraad voor het dagelijks handelen binnen organisaties. Op basis van deze operationele doelen kan het management een ondernemingsplan opstellen. 1.5 Concurrentieverhoudingen Men kan markten indelen op basis van het aantal aanbieders (en vragers naar) een bepaalde dienst of bepaald product. Men spreekt dan van marktvormen, deze zijn: Monopolie;

Bij een monopolie is er slechts één aanbieder van een bepaald product of bepaalde dienst (onderneming die over een patent of octrooi beschikt of een organisatie met alleenrecht).

Monopolistische concurrentie; Hierbij bieden veel aanbieders ieder een vergelijkbaar, maar net iets afwijkend product aan (bedrijven van waspoeder, frisdranken en kleding).

Oligopolie; Bij een oligopolie zijn er enkele (grote) bedrijven die het merendeel van de markt in handen hebben (oliemaatschappijen en banken).

Volledige mededinging (volkomen concurrentie). Als er op een markt veel aanbieders en veel vragers zijn, spreekt men van een volledige mededinging (vermogensmarkt en de markten waarop agrarische producten worden verhandeld).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

5

Page 6: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 2 Ondernemingsvormen

De keuze van een juridische vorm, de rechtsvorm, heeft gevolgen voor de aansprakelijkheid, de publicatie van financiële gegevens, de zeggenschap, de omvang van de te betalen belastingen en de eigendom van een onderneming. De gekozen rechtsvorm is ook belangrijk voor de relaties van de onderneming en heeft ook invloed op de mogelijkheden om eigen en vreemd vermogen aan te trekken. 2.1 Persoonlijke en onpersoonlijke ondernemingsvormen Een onderneming kan kiezen uit onder andere de volgende ondernemingsvormen, zie hfst. 2; p. 74; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen, voor de eigenschappen van alle ondernemingsvormen: Eenmanszaak; Maatschap; Vennootschap onder firma (vof); Commanditaire vennootschap (cv); Naamloze vennootschap (nv); Besloten vennootschap (bv); Vereniging; Stichting.

Bij de eerste vier ondernemingsvormen behoort de onderneming toe aan één of meer natuurlijke personen (mensen). Zij zijn in het algemeen met hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de onderneming. Deze ondernemingsvormen worden persoonlijke ondernemingsvormen genoemd. De laatste vier ondernemingsvormen zijn rechtspersonen. Een rechtspersoon is een zelfstandig lichaam met eigen rechten en plichten én een persoonlijk vermogen. De rechten en verplichtingen die zijn gemaakt door de onderneming, hebben geen invloed op de aansprakelijkheid van de eigenaren. Ze worden onpersoonlijke ondernemingsvormen genoemd. 2.2 Ondernemingsvormen en belastingen Het soort belasting en de hoogte van het te betalen belastingbedrag hangt af van de gekozen rechtsvorm. Er worden twee s orten belastingen besproken: o Vennootschapsbelasting; 

Ondernemingen met de rechtsvorm van nv, bv en andere rechtspersonen (zoals de stichting en vereniging voor zover deze laatste twee een onderneming drijven) betalen vennootschapsbelasting over de belastbare winst, zie tabel 2-1.

Belastbare winst Aantal procent aan vennootschapsbelasting Winst tot en met 40.000 20% Winst van 40.001 tot 200.000 23% Winst boven de 200.000 25,5% Tabel 2-1

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

6

Page 7: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Inkomstenbelasting; Voor de inkomstenbelasting worden de inkomens van de personen die belasting moeten betalen, verdeeld in drie groepen, ook wel boxen genoemd (zie tabel 2-2 en 2-3). Om de te betalen inkomstenbelasting vast te stellen (box 1), wordt het belastbare inkomen in schijven verdeeld, zie tabel 2-1 van hfst. 2; p. 71; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. Box Inkomsten Box 1 Winst uit onderneming

Resultaten uit overige werkzaamheden (inkomsten van zelfstandigen die voor de inkomstenbelasting geen ondernemer zijn)

Loon en periodieke verstrekkingen Tabel 2-2 Box Inkomsten

Dividendinkomsten uit aanmerkelijk belang Vervreemdingswinst bij verkoop van de aandelen Het tarief in box 2 is 25%

Box 2

Het inkomen uit sparen en beleggen Box 3 Het tarief in box 3 is 30%

Tabel 2-3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

7

Page 8: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Om de ideeën van een ondernemer op systematische wijze om te zetten in concrete plannen, maakt men gebruik van het ondernemingsplan. Hierbij wordt ook bepaald wat de verwachte financiële opbrengsten zullen zijn. Het ondernemingsplan is voor de ondernemer een belangrijk hulpmiddel bij het uitvoeren van zijn beleid. Het ondernemingsplan zal informatie bevatten over de organisatie, de aard, de omvang, de plaats en de financiële onderbouwing van de dienstverlening of productie. 3.1 Onderdelen van het ondernemingsplan Het ondernemingsplan bestaat in het algemeen uit de volgende onderdelen, zie voor meer uitleg hfst. 3; p. 86 tot en met 108; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. Marketingplan;

Een marketingplan beschrijft onder andere de analyses en maatregelen die nodig zijn om het product en/of dienst ‘in de markt’ te zetten. Het bestaat onder andere uit de volgende onderdelen: - Brancheonderzoek - Omgevingsanalyse - Marketingmix en bedrijfsformule - Omzetprognose

Investeringsbegroting; De productiemiddelen (activa) die de onderneming nodig heeft om de activiteiten uit te kunnen voeren, worden opgenomen in de investeringsbegroting.

Personeelsplan; Welke taken er vervuld moeten worden en hoe deze taken worden verdeeld onder de medewerkers, wordt beschreven in het personeelsplan.

Financieringsplan; In het financieringsplan geeft men weer hoe groot de vermogensbehoefte is en op welke wijze de ondernemer denkt in die vermogensbehoefte te voorzien. - Balans

Liquiditeitsbegroting; Een schatting van de ingaande en uitgaande geldstromen gedurende een toekomstige periode wordt weergegeven in een liquiditeitsbegroting.

Resultatenbegroting; De begrote eindbalans.

3.2 Break-evenpunt Onder break-evenpunt verstaat men dat de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten (resultaat = 0). Met andere woorden, er wordt geen winst gemaakt, maar ook geen verlies geleden.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

8

Page 9: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 4 Kosten en kostensoorten

4.1 Gelduitgaven en kosten Kosten zijn aan producten, functies of perioden toegerekende toekomstige gelduitgaven, die te maken hebben met het gebruik van productiemiddelen. Om van kosten te kunnen spreken, moet er aan twee eisen worden voldaan: Het verbruik van de productiemiddelen moet doelmatig zijn; De gelduitgaven moeten verband houden met het gebruik van productiemiddelen

(aflossingen van leningen en betaling van btw leiden niet tot kosten). 4.2 Geldontvangsten en opbrengsten Opbrengsten zijn aan producten, perioden of functies toegerekende toekomstige geldontvangsten die te maken hebben met de levering van diensten of met de verkoop van producten. Volgens het realisatieprincipe wordt de opbrengst van een verkoopovereenkomst toegerekend aan de periode waarin de handelswaar wordt verkocht, ook al vindt de betaling later plaats. 4.3 Kosten van een product De kosten van een product of dienst zijn gelijk aan de (gelds)waarde van de productiemiddelen die zijn gebruikt voor het produceren en verkopen van het product of de dienst. De geldswaarde van de gebruikte productiemiddelen hangt af van de prijs per eenheid en de hoeveelheid productiemiddelen (waarde = hoeveelheid x prijs). De hoeveelheid berekent men op basis van recepten of tijdmeting. De prijs kan op verschillende manieren berekend worden: Opbrengstwaarde;

De prijs die ontvangen zou worden als het productiemiddel zou worden verkocht (afhankelijk van de kosten).

Vervangingswaarde; De prijs die betaald zou moeten worden als de productiemiddelen aangeschaft zouden worden (afhankelijk van de gemaakte kosten);

Historische uitgaafprijs; De prijs die betaald is bij de aankoop van het productiemiddel.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

9

Page 10: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

4.4 Kostenindelingen De kosten die binnen een bedrijf voorkomen, kan men indelen naar verschillende invalshoeken. Men kan uitgaan van: De doelmatigheid van de geofferde waarde;

- Verspilling De wijze waarop de hoogte van de kosten reageert op een verandering in de

dienstverlening of productieomvang; - Variabele kosten - Vaste kosten

De relatie tussen het ontstaan van de kosten en een bepaald product; - Directe kosten - Indirecte kosten

De verdeling van de kosten naar de functie binnen het bedrijf waarvoor de kosten worden gemaakt; - Productiekosten - Verkoopkosten - Huisvestingskosten

De aard van de productiemiddelen. De kosten die voor een bepaalde productie onvermijdelijk zijn, noemt men toegestane kosten (ook wel standaardkosten genoemd). Door deze te vergelijken met de werkelijke kosten is het mogelijk de verschillen tussen beide vast te stellen. Er bestaat ook nog een andere kostenindeling, deze gaat uit van de productiemiddelen waarmee de kosten verband houden. Hierbij onderscheidt men: Kosten van grond; Kosten van diensten van derden; Kostprijsverhogende belastingen; Kosten van grond- en hulpstoffen; Kosten van vermogen; Kosten van arbeid; Kosten van duurzame productiemiddelen;

Een duurzaam productiemiddel (dpm) is een productiemiddel dat langer dan één jaar (één productieproces) meegaat. Een duurzaam productiemiddel kan men zien als een voorraad prestaties (voorraad werkeenheden). De kosten in verband met het gebruikmaken van een dpm worden gebruikt om de kostprijs van een product te bepalen. De kosten van het dpm berekent men per werkeenheid en bestaan uit:

- Complementaire kosten; Om een dpm te kunnen gebruiken, moeten er naast de kosten van het dpm zelf nog aanvullende kosten worden gemaakt. Dit noemt men de complementaire kosten. In het algemeen geldt dat de complementaire kosten stijgen als het dpm ouder wordt.

- Vermogenskosten; Bij de aanschaf van een dpm wordt door het bedrijf een groot bedrag geïnvesteerd. Bij de berekening van de kosten van een werkeenheid moet men rekening houden met de vermogenskosten (die afhankelijk zijn van het geïnvesteerde bedrag).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

10

Page 11: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

- Afschrijvingskosten; De kosten die verband houden met de waardedaling van duurzame productiemiddelen, noemt men afschrijvingskosten. Men berekent deze al vanaf het begin van de levensduur van het dpm. Voor de berekening van de kosten per werkeenheid verdeelt men de totale waardedaling van het dpm over de totale productieomvang tijdens zijn levensduur.

4.5 Afschrijvingsmethoden De waardebepaling van een dpm (duurzaam productiemiddel) is meestal afhankelijk van de leeftijd en/of het gebruik van het dpm. Er zijn verschillende methoden om het bedrag aan jaarlijkse afschrijving te bepalen. Deze methoden kan men onderverdelen in: Afschrijvingsmethoden waarbij we de vermogenskosten apart berekenen, nadat de

afschrijvingen zijn vastgesteld. Kenmerken van deze afschrijvingsmethoden zijn: de afschrijvingen hebben een vast percentage van de boekwaarde en er wordt een vast percentage van de aanschafwaarde gebruikt.

1. Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde; Bij deze methode schrijft men een vast bedrag per jaar af. Hierbij geldt de volgende formule:

Hierin in: A = aanschafwaarde in euro’s (€) R = restwaarde aan einde economische levensduur in euro’s (€) n = economische levensduur in jaren

2. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde; Deze afschrijvingsmethode heeft als gevolg dat de afschrijvingen aan het begin van de economische levensduur hoger zijn dan aan het einde van de economische levensduur. De formules zijn:

Hierin is: A = aanschafwaarde in euro’s (€) R = restwaarde aan einde economische levensduur in euro’s (€) n = economische levensduur in jaren a = de afschrijvingsquote, bijvoorbeeld 0,40. Hierbij geldt: als a = 0,40 → a = 40% → a = p = 40%. 

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

11

Page 12: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Afschrijvingsmethoden waarbij de afschrijving van de vermogenskosten gelijktijdig bepaald wordt. Dit wordt ook wel een annuïteitenmethode met gelijkblijvende annuïteiten (aflossing) genoemd. Dit leidt tot: - Een vast bedrag voor afschrijvingen en vermogenskosten per jaar; - De jaarlijkse gelijkblijvende annuïteit moet precies voldoende zijn om de

waardedaling tijdens de economische levensduur en de vermogenskosten te dekken; - Als de levensduur van een dpm toeneemt, neemt de boekwaarde af; - Hierdoor neemt het deel vermogenskosten binnen de annuïteit af als het dpm ouder

wordt; - Omdat de annuïteit gelijk blijft, nemen de afschrijvingen toe wanneer de levensduur

van het dpm verstrijkt. De formule is:

Hierin is: K = aanschafwaarde (als restwaarde 0 is) i = vermogenskosten (7% = 0,07) n = economische levensduur in jaren

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

12

Page 13: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 5 Kostprijsberekening

5.1 Variabele en vaste kosten Als de kosten van een organisatie veranderen doordat een bedrijf meer of minder activiteiten uitvoert, spreekt men van variabele kosten. Onder bedrijfsdrukte verstaan we de mate waarin een organisatie(onderdeel) gebruikmaakt van de beschikbare capaciteit. Bij een productieafdeling wordt de bedrijfsdrukte ook wel de productieomvang genoemd en bij de verkoopafdeling de verkoopomvang. De variabele kosten kan men verdelen in: Proportioneel variabele kosten;

Men spreekt van proportioneel variabele kosten als de kosten recht evenredig veranderen met de verandering in de bedrijfsdrukte. De variabele kosten per eenheid product zullen gelijk blijven, de productieomvang heeft hier geen invloed op.

Degressief stijgende variabele kosten; Bij degressief stijgende variabele kosten veranderen de kosten minder dan evenredig als gevolg van een verandering in de bedrijfsdrukte. De productieomvang heeft hier wel invloed op. Als de productieomvang toeneemt, zullen de kosten per eenheid product afnemen.

Progressief stijgende variabele kosten; Bij progressief stijgende variabele kosten veranderen de kosten meer dan evenredig als gevolg van een verandering in de bedrijfsdrukte. De productieomvang heeft ook hier invloed op. Als de productieomvang toeneemt, zullen de kosten per eenheid product toenemen.

Trapsgewijs variabele kosten; Het is mogelijk dat de variabele kosten trapsgewijs (met kleine sprongen) veranderen. Dit is niet het gevolg van een verandering in de bedrijfsdrukte/omvang. Trapsgewijs variabele kosten zijn het gevolg van het feit dat bepaalde productiemiddelen maar in beperkte hoeveelheden beschikbaar en/of deelbaar zijn.

Vaste kosten zijn kosten die niet veranderen als een bedrijf meer of minder activiteiten uitvoert. Gemengde kosten zijn kosten die voor een deel uit vaste kosten en voor een deel uit variabele kosten bestaan. 5.2 Integrale kostprijs De kostprijs die onafhankelijk is van de periode waarin het product wordt geproduceerd, noemt men de integrale kostprijs. Men kan de kostprijs berekenen door de integrale kosten (de som van variabele en vaste kosten) te delen door de werkelijke productieomvang.

Hierin is: V = variabele kosten C = vaste kosten Productieomvang = werkelijke productieomvang De gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige jaren noemt men de normale bezetting (normale productie) van een bedrijf. De afkorting hiervoor is N.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

13

Page 14: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

De standaardkostprijs gebruikt men onder andere om de doelmatigheid van het productie- en verkoopproces van een onderneming te bepalen. De standaardkostprijs van een product is gelijk aan de gemiddelde toegestane kosten per product. Dit gemiddelde wordt berekend door de toegestane kosten bij een normale productie te delen door de normale productie:

Hierin is: Vn = variabele kosten bij normale productie N = normale productie C = constante vaste kosten Als er sprake is van proportioneel variabele kosten, kan men de variabele kosten per eenheid product ook berekenen door de variabele kosten bij de begrote werkelijke productie (Vb) te delen door de begrote werkelijke productie (B). Alleen bij proportioneel variabele kosten geldt dat de variabele kosten per eenheid niet afhankelijk zijn van de productieomvang. Dan geldt → Vn : N = Vb : B. Dit geeft de volgende standaardkostprijsformule:

Hierin is: Vb = variabele kosten bij begrote werkelijke productie B = begrote werkelijke productie C = constante vaste kosten N = normale productie 5.3 Directe en indirecte kosten Men spreekt van directe kosten als er een oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van het product en de kosten. Als een onderneming maar één product maakt, zijn alle kosten directe kosten. De kosten worden dan alleen voor dat ene product gemaakt, zodat er geen verdelingsprobleem ontstaat. Men spreekt van indirecte kosten als er geen oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van het product en de kosten. Om de kostprijs van een product te kunnen bepalen, zullen toch de indirecte kosten aan de producten moeten worden toegerekend. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende vier methoden: Equivalentiecijfermethode Veel bedrijven concentreren zich op de fabricage van een bepaald product waarvan verschillende varianten worden gemaakt (seriemassaproductie). Het probleem doet zich nu

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

14

Page 15: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

voor op welke wijze de indirecte kosten over deze producten moeten worden verdeeld, maar de producten lijken zo sterk op elkaar zodat er een verband tussen de indirecte kosten van de verschillende producten kan worden vastgesteld. Dit wordt gedaan aan de hand van de equivalentiecijfermethode, zie hfst. 5; p. 209; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen, voor de toelichting van deze methode. Opslagmethode Bij de opslagmethode worden de indirecte kosten aan de producten toegerekend door (een gedeelte van) de directe kosten met een bepaald opslagpercentage te verhogen. Dit kan alleen als er een verband is tussen de omvang van de indirecte kosten en de omvang van de directe kosten. Het opslagpercentage moet wel regelmatig worden aangepast. De formule voor het opslagpercentage op basis van de verwachte kosten is:

Als er slechts één opslagpercentage gebruikt wordt om de indirecte kosten door te berekenen, spreekt men van een primitieve of enkelvoudige opslagmethode, zie hfst. 5; p. 211; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen, voor een voorbeeldberekening. Als men twee of meer opslagpercentages gebruikt, wordt dit de verfijnde of de meervoudige opslagmethode genoemd. De indirecte en directe kosten worden hierbij in verschillende groepen onderverdeeld. Voor een uitwerking van een voorbeeld, zie hfst. 5; p. 212; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. Kostenplaatsenmethode (productiecentramethode) Een verzameling van indirecte kosten die met de uitoefening van een bepaalde functie in de onderneming samenvalt noemt men een kostenplaats. De kostenplaatsen worden onderscheiden in hulp- en hoofdkostenplaatsen: Hulpkostenplaatsen zijn kostenplaatsen die bezigheden verrichten voor andere

kostenplaatsen. Deze kunnen onderverdeeld worden in onzelfstandige en zelfstandige hulpkostenplaatsen. Een onzelfstandige hulpkostenplaats is geen feitelijk aanwijsbare afdeling in het bedrijf (voorbeelden: kostenplaats Sociale lasten en de kostenplaats Energie). Een zelfstandige hulpkostenplaats is een kostenplaats die samenvalt met een feitelijke afdeling in de onderneming (voorbeeld: kostenplaats Administratie).

Hoofdkostenplaatsen zijn afdelingen die direct prestaties leveren aan de eindproducten (kostendragers).

Om de indirecte kosten over de diverse kostenplaatsen te kunnen verdelen wordt eerst vastgesteld voor welke kostenplaatsen de indirecte kosten gemaakt zijn. Eerstverdeelde kosten zijn kosten die in eerste instantie ten laste van de kostenplaatsen worden gebracht. Men spreekt van doorbelaste kosten nadat alle indirecte kosten aan de kostenplaatsen toegerekend zijn. Dan worden de kosten van een kostenplaats met behulp van verdeelsleutels doorbelast aan andere kostenplaatsen. Een verdeelsleutel is een grootheid die als norm voor de doorbelasting dient. Tot slot worden alle indirecte kosten ten laste gebracht van de eindproducten die door het bedrijf worden geproduceerd. De producten worden kostendragers genoemd.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

15

Page 16: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

De toerekening van de indirecte kosten aan de uiteindelijke kostendragers vindt plaats in drie stappen: 1. Verdeling van alle indirecte kosten over de verschillende kostenplaatsen (eerstverdeelde

kosten); 2. Doorberekening van de kosten van de hulpkostenplaatsen aan de andere kostenplaatsen op

basis van de prestaties die geleverd worden aan de andere kostenplaatsen; 3. Doorbelasting van de kosten van de hoofdkostenplaatsen aan de eindproducten

(kostendragers). Voor de formules en een uitwerking, zie hfst. 5; p. 217 tot en met 220; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. Activity-based costing (ABC) Activity-based costing gaat nog geraffineerder te werk dan de kostenplaatsmethode. Bij ABC worden de werkzaamheden in de onderneming verdeeld in een groot aantal activiteiten. Deze activiteiten worden als de oorzaak van de indirecte kosten gezien. Alle indirecte kosten die met een activiteit samenhangen, worden samengevoegd (indirect cost pool). Vervolgens wordt per soort activiteit een verdeelsleutel (cost driver) vastgesteld. Door de kosten van iedere cost pool te delen door de bijbehorende cost driver wordt het doorbelastingstarief per eenheid van de verdeelsleutel vastgesteld. Zie hfst. 5; p. 222 tot en met 224; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. ABC past men toe als men een nauwkeurig inzicht wil hebben in de oorzaken (de activiteiten) achter het ontstaan van de kosten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

16

Page 17: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 6 Integralekostprijsmethode en variabelekostencalculatie

6.1 Integralekostprijsmethode De integralekostprijsmethode noemt men ook wel de AC-methode (absortion costing). Bij de AC-methode worden alle kosten, inclusief de vaste kosten, aan de producten toegerekend. Resultaatbepaling volgens AC-methode: Omzet Q x P Kostprijs v.d. omzet Q x Kp - Transactieresultaat Q x (P –Kp) Bezettingsresultaat (W – N) x C/N + Perioderesultaat €…………………………. Omzet = verkoopomvang (Q) x verkoopprijs excl. btw (P) Integrale standaardkostprijs = verkoopomvang (Q) x integrale kostprijs (Kp) van de omzet - Transactieresultaat = verkoopomvang (Q) x (verkoopprijs (P) – integrale kostprijs (Kp)) Bezettingsresultaat = (W-N) x (C/N) + Perioderesultaat = perioderesultaat 6.2 Variabelekostencalculatie De variabelekostencalculatie noemt men ook de DC-methode (direct costing). Bij deze methode worden de vaste kosten in één bedrag ten laste van het resultaat gebracht. Resultaatbepaling volgens DC-methode: Omzet Q x P Variabele kosten v.d. omzet Q x v - Dekkingsbijdrage Q x (P – v) Vaste kosten C - Resultaat € …………..… Omzet = verkoopomvang (Q) x verkoopprijs excl. btw (P) Variabele kosten van de omzet = verkoopomvang (Q) x standaard variabele kosten (v) - Dekkingsbijdrage = verkoopomvang (Q) x (verkoopprijs (P) – variabele kosten(v)) Vaste kosten = vaste kosten (C) - Perioderesultaat = perioderesultaat

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

17

Page 18: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

6.3 Verschillen tussen de integralekostprijsmethode en variabelekostprijscalculatie Een groot verschil tussen de twee methoden is de wijze waarop de vaste kosten in de berekening worden verwerkt. Bij de integralekostprijsmethode worden de vaste kosten toegerekend aan de producten, bij de variabelekostprijscalculatie worden de vaste kosten in één gedrag ten laste gebracht van het resultaat. De AC-methode wordt gebruikt voor de onderbouwing van langetermijnbeslissingen (vaste kosten zijn te beïnvloeden). De DC-methode wordt gebruikt voor aansturing voor bijvoorbeeld afdelingen (vaste kosten zijn vaak niet te beïnvloeden). Er is een verschil in perioderesultaat tussen AC en DC indien de productie niet gelijk is aan de afzet. Dit verschil in resultaat ontstaat door: voorraadmutatie x vaste productiekosten per eenheid. 6.4 Break-evenberekeningen Break-even is de situatie waarin de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengsten, dit wordt ook wel break-evenpunt genoemd. De onderneming heeft geen winst, maar lijdt ook geen verlies. Bij break-even worden volgende veronderstellingen gemaakt: Homogene massaproductie; Geen voorraadvorming (productie = afzet); Proportioneel variabele kosten; Constante verkoopprijs; Eén product wordt slechts geproduceerd en verkocht.

In formulevorm: TO = TK

)( vpCBEP(q)−

= p x q = v x q + C (p x q) – (v x q) = C (p – v) x q = C Hierin is: TO = totale opbrengsten TK = totale kosten De veiligheidsmarge geeft weer hoeveel procent de werkelijke afzet onder de begrote afzet mag liggen voordat de onderneming verlies gaat lijden. De marge wordt berekend met de volgende formule: Veiligheidsmarge = begrote afzet – break-even afzet / begrote afzet x 100%

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

18

Page 19: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 7 Budgettering en verschillenanalyse

In een budget komen de bedragen te staan die gebruikt mogen worden voor de in het budget omschreven activiteiten. Het budget is ook een machtiging om op deze bedragen te gebruiken. Budgettering is een belangrijk hulpmiddel bij het besturen van een onderneming. 7.1 Planning op lange en korte termijn De planning van de activiteiten kan men splitsen in planning op lange en planning op korte termijn. Planning op de lange termijn heeft een globaal karakter en de toekomstige activiteiten worden in grote lijnen beschreven. Planning op de lange termijn noemt men een meerjarenraming. De planning op korte termijn kan men ook zien als een begroting. In een begroting worden de activiteiten die verschillende afdelingen moeten uitvoeren, heel specifiek omschreven. Als de begroting door de directie van de organisatie is goedgekeurd, krijgt de begroting een taakstellend karakter en dan spreekt men van een budget. 7.2 Budgettering van een productieonderneming Het budget wordt voor het begin van een periode gemaakt en heeft betrekking op activiteiten die in de komende perioden worden gedaan. Dit soort budget noemt men het ex ante-budget. Als de periode is afgelopen (de budgetperiode), kunnen de werkelijke activiteiten en de werkelijke resultaten worden bepaald. Dit noemt men het ex post-budget. Aan de hand van het verschil tussen het ex-post budget en de werkelijke productiekosten, kan men de efficiency van het productieproces vaststellen. 7.3 Het budgetteringsproces Er wordt gewerkt met deelbudgetten voor de korte termijn. In een budget staan de kosten die gedurende het komende jaar voor een bepaalde soort activiteit mogen worden gemaakt. Alle deelbudgetten bij elkaar, noemt men het moederbudget of masterbudget. 7.4 Budgettering van kosten Bij de budgettering van de kosten wordt er gekeken naar de wijze waarop de kosten reageren op een verandering van de productieomvang. Hierbij kunnen de vaste en variabele kosten een rol spelen. Als men rekening houdt met deze wijze, maakt men onderscheidt in: Gemengd budget;

Proportioneel variabele kosten en vaste kosten. Variabel budget;

Proportioneel variabele kosten. Flexibel budget;

Degressief stijgend, progressief stijgend of trapsgewijs variabele kosten. Vast budget;

Vaste kosten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

19

Page 20: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

7.5 Vergelijking van het productiebudget en de werkelijke productiekosten Onder de verschillen op variabele productiekosten verstaat men het prijsverschil (verschil in variabele kosten) en het efficiencyverschil (afwijking tussen de hoeveelheden). Deze kan men berekenen met de volgende formules. Prijsverschil = (SP – WP) x WH Hierin is: SP = standaardprijs WP = werkelijk betaalde prijs WH = werkelijke hoeveelheid verbruikte productiemiddelen Efficiencyverschil = (SH – WH) x SP Hierin is: SH = standaardhoeveelheid WH = werkelijk verbruikte hoeveelheid productiemiddelen SP = standaardprijs Bij de verschillen op vaste productiekosten wordt er gekeken naar het bezettingsresultaat, hierbij geldt de volgende formule: Bezettingsresultaat = (W-N) x (C/N) Hierin is: W = werkelijke productie N = normale productie C = vaste productie 7.6 Verschillenanalyse met betrekking tot de opbrengsten Voor de verschillen met betrekking tot de opbrengsten gebruikt men twee formules, deze zijn: Het verkoopprijsverschil = qw x [(pw – kp) – (pb – kp)] = qw x (pw – pb) Het verkoopomvangverschil = (qw – qb) x (pb- kp) Hierin is: Qw = werkelijke verkoopomvang Pw = werkelijke verkoopprijs Kp = standaardfabricagekostprijs Pb = begrote verkoopprijs Qb = begrote omvang De manier waarop de verkochte en gevraagde hoeveelheid reageert op de prijsverandering is afhankelijk van de prijselasticiteit (van de gevraagde hoeveelheid voor dat product). Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid = (procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid) / (procentuele verandering van de prijs) Als de prijs stijgt, zal de vraag dalen en als de prijs daalt, zal de vraag stijgen. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid heeft een negatieve waarde. 7.7 Verschillenanalyse met betrekking tot de verkoopkosten Men onderscheidt de volgende twee verschillen met betrekking tot de verkoopkosten: 1 Verschillen in de variabele verkoopkosten; 2 Verschil in de vaste verkoopkosten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

20

Page 21: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 8 Beslissingscalculaties

Bij langetermijnbeslissingen spelen niet alleen de variabele kosten, maar ook de vaste kosten een rol. Langetermijnbeslissingen beïnvloeden de capaciteit van de onderneming en daarmee ook de hoogte van de vaste kosten. Men gaat hierbij uit van de integrale kosten (absorption costing). Kortetermijnbeslissingen hebben geen invloed op de capaciteit van de organisatie. Kortetermijnbeslissingen zullen de vaste kosten die verbonden zijn aan productiefactoren zoals bedrijfsgebouwen en het personeelsbestand niet beïnvloeden. 8.1 Investeren Investeren is het kopen van vaste of vlottende activa. De investeringsbeslissing is een voorbeeld van een langetermijnbeslissing. Een investering die geen invloed heeft op de productiecapaciteit is een vervangingsinvestering. Door een uitbreidingsinvestering wordt de productiecapaciteit hoger. Er zullen ook investeringen in andere vaste en/of vlottende activa nodig zijn. Dit noemt men een investeringsproject. Een investeringsproject is het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren. Bij het beoordelen van investeringsprojecten gaat men in het algemeen uit van ingaande en uitgaande geldstromen. Om de nettogeldontvangst te berekenen, worden alle ontstane geldontvangsten van de investering verminderd met de gelduitgaven die nodig zijn om deze geldontvangsten voort te brengen. Het investeringsbedrag zelf wordt daar niet bij gerekend. De nettogeldontvangst noemt men ook wel kasoverschot of cashflow. 8.2 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen Er bestaan verschillende methoden die kunnen helpen bij het kiezen uit investeringsalternatieven. Deze methoden kan men opsplitsen in: De boekhoudkundige methoden;

Boekhoudkundig betekent in dit verband dat men geen rekening houdt met tijdvoorkeur. De economische methoden.

Bij economische methoden houdt men wel rekening met tijdvoorkeur. Met tijdvoorkeur bedoelt men dat aan een bedrag dat bijvoorbeeld over twee jaar wordt ontvangen, een hogere waarde wordt toegekend dan aan eenzelfde bedrag dat over bijvoorbeeld drie jaar wordt ontvangen. Men kan onderscheid maken in de volgende boekhoudkundige methoden, zie blz. 294: De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)

Men kan onderscheid maken in de volgende economische methoden: De nettocontantewaardemethode (NCW-methode), ook wel de

kapitaalwaardemethode genoemd De economische terugverdienperiode (ETP)

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

21

Page 22: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

8.3 Vergelijking van de methoden Er worden voor- en nadelen van alle vier de selectiemethoden gegeven: De voordelen van de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit;

- De GBR geeft informatie over de rentabiliteit van de projecten (%). - De GBR is redelijk eenvoudig te berekenen.

De nadelen van de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit; - Het rentibiliteitspercentage geeft niet het absolute winstbedrag van een project weer. - De GBR houdt geen rekening met de tijdruimtelijke verdeling van geldstromen.

De voordelen van de boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP);

- De keuze van projecten met een korte terugverdienperiode leidt tot minder risico voor de onderneming.

- De BTP is eenvoudig te berekenen. - De keuze voor projecten met een korte terugverdienperiode is gunstig voor de

liquiditeit. De nadelen van de boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP);

- Er wordt geen rekening gehouden met tijdvoorkeur. - De terugverdienperiode zegt niets over de winstgevendheid van de projecten.

De voordelen van de NCW-methode;

- De NCW geeft informatie over de waarde die het investeringsproject voor de onderneming levert.

- Er wordt rekening gehouden met tijdvoorkeur en met het risico dat aan de verschillende projecten verbonden is.

De nadelen van de NCW-methode; - Er wordt geen rekening gehouden met een verschil in looptijd van de projecten. - Er wordt geen rekening gehouden met eventuele verschillen in de hoogte van het

investeringsbedrag van de verschillende projecten. - De berekeningen zijn gecompliceerder dan bij de andere methoden.

De voor- en nadelen van de economische terugverdienperiode zijn hetzelfde als die

van de boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP). Er is hier één uitzondering: de ETP houdt wel rekening met tijdvoorkeur (voordeel).

8.4 Keuze van de productiemethode Een productiemethode waarbij veel vaste en weinig variabele kosten optreden, noemt men een kapitaalintensieve productiemethode. Een andere situatie is een productiemethode waarbij weinig vaste en veel variabele kosten optreden. Deze methoden heet de niet-kapitaalintensieve productiemethode. Men kan berekenen bij welke productieomvang beide methoden tot dezelfde kosten leiden. Deze productieomvang noemen we het indifferentiepunt (q), zie de uitwerking in hfst. 8; p. 309; Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties; A.A.W. Heezen. 

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

22

Page 23: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 9 Vermogensbehoefte

In dit hoofdstuk besteedt men aandacht aan de aard en omvang van de vermogensbehoefte. Voordat een organisatie geld in de vorm van eigen en/of vreemd vermogen gaat aantrekken, moet zij weten over hoeveel vermogen ze in totaal de beschikking wil hebben om de geplande werkzaamheden en activiteiten uit te voeren. 9.1 Bepaling van de vermogensbehoefte De hoeveelheid geld (vermogen) waarover een organisatie moet beschikken om de activa te kunnen bekostigen, noemt men de vermogensbehoefte. Doordat de waarde van activa over verloop van tijd verandert, zal de vermogensbehoefte die daarmee samenhangt, ook steeds veranderen. Vaste activa zijn activa die via de productie en verkoop van producten niet binnen één jaar in liquide middelen kunnen worden omgezet (gebouwen, machines), zie blz. 327 voor de berekening. Vlottende activa zijn activa die via de productie en verkoop van producten binnen één jaar in liquide middelen kunnen worden omgezet (grondstoffen, energie), zie blz. 329 voor de berekening. 9.2 Diversiteitverschijnsel Het verschijnsel dat de afzonderlijke activa op diverse verschillende momenten hun minimale en maximale vermogensbehoefte bereiken, noemt men het diversiteitverschijnsel. Dit verschijnsel heeft gevolgen voor de totale vermogensbehoefte. Men spreekt van intensieve financiering als de geldontvangsten in verband met afschrijvingen en restwaarden weer direct of zo snel mogelijk in de organisatie worden gebruikt om nieuwe productiemiddelen aan te schaffen. Onder externe financiering verstaat men het aantrekken van eigen of vreemd vermogen van de vermogensmarkt, een voorbeeld hiervan is aandelenvermogen. 9.3 Vermindering vermogensbehoefte door factoring/leasing Door gebruik te maken van intensieve financiering zijn bedrijven in staat de totale vermogensbehoefte te verminderen en de omloopsnelheid van het totaal vermogen te vergroten. De omloopsnelheid van het totaal vermogen geeft de verhouding weer tussen de omzet exclusief btw en het gemiddeld geïnvesteerde totale vermogen, dat gebruikt wordt om deze omzet te realiseren. Hierbij wordt de volgende formule gebruikt: Omloopsnelheid van het totaal vermogen = (omzet in verkoopprijzen excl. btw) / (gemiddeld totaal vermogen). Intensieve financiering leidt ertoe dat met een ongewijzigd vermogen een hogere omzet of eenzelfde omzet met een langer vermogen kan worden verwezenlijkt. Hierdoor neemt de omloopsnelheid van het totaal vermogen toe. Naast intensieve financiering zijn er nog andere manieren om de omvang van de totale vermogensbehoefte te verminderen. Factoring en leasing zijn daar twee voorbeelden van. Bij factoring worden er enkele facetten toegelicht, deze zijn: Financiering; Bewaking/incasso van debiteurenvorderingen; Insolventierisicodekking.

Zie blz. 323 voor de toelichting.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

23

Page 24: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Bij leasing is er sprake van een huurovereenkomst tussen een organisatie of particulier en een leasemaatschappij (lessor). De huurder wordt ook wel lessee genoemd. Leasecontracten kan men onderverdelen in: Financial-leasecontracten; Operational-leasecontracten.

9.4 Vermindering vermogensbehoefte door huur en outsourcing Veel startende ondernemers zullen eerder kiezen voor het huren van een bedrijfspand dan voor het kopen ervan. Op deze manier kunnen ze hun vermogensbehoefte aanzienlijk verkleinen. Ook het uitbesteden van bedrijfsprocessen en activiteiten of het betrekken van halffabricaten van toeleveranciers (outsourcing) leidt tot een lagere vermogensbehoefte.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

24

Page 25: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 10 Vormen van eigen vermogen

Eigen vermogen is vermogen dat onafgebroken aan de onderneming beschikbaar is gesteld. Zolang de onderneming niet geliquideerd wordt, hoeft de onderneming het eigen vermogen niet terug te betalen aan de geldverschaffers van dit vermogen (niet verplicht). Eigen vermogen is in het bezit van: De onderneming als deze een rechtspersoon is (bv of nv); De eigenaar of eigenaren van de onderneming als deze geen rechtspersoon is

(eenmanszaak, maatschap). 10.1 Aandelenkapitaal Het maximale bedrag (gemeten in nominale waarde) waarvoor aandelen kunnen worden uitgegeven door de nv of bv zonder dat een statutenwijziging noodzakelijk is noemt men het maatschappelijk kapitaal. De in de statuten vermelde waarde van een aandeel is de nominale waarde van een aandeel. In de realiteit kan het voorkomen dat slechts een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal is geplaatst. Dit gedeelte noemt men het geplaatste aandelenkapitaal. Het gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal (in nominale waarde) dat door de aandeelhouders al is gestort, noemt men het gestorte aandelenkapitaal. Er worden verder twee begrippen besproken, deze zijn: Agio;

Men spreekt van agio als bij de uitgifte (emissie) van aandelen de uitgiftekoers (emissiekoers) meer bedraagt dan 100%. Als een aandeel van nominaal €1000,- wordt geëmitteerd tegen 140%, bedraagt het agio €400,- per uitgegeven aandeel.

Aandeel; Deze term kan twee betekenissen hebben: - Een schriftelijk bewijs van aandeel (aandeelbewijs). - Een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal van een nv of bv.

De aandelen in een nv kunnen op naam of aan toonder luiden. Niet-volgestorte aandelen moeten op naam staan omdat de nv moet weten welke personen bij mogelijke volstorting moeten worden aangesproken. Een aandeelbewijs is een geschreven bewijs van aandeel in een vennootschap. Als door de nv een aandeelhoudersregister wordt bijgehouden, dan staan de aandeelbewijzen op naam. Wordt door de nv geen aandeelhoudersregister bijgehouden, dan luiden de aandelen aan toonder. Aan toonder betekent dat degene die het aandeelbewijs in bezit heeft en dat aan kan tonen, als aandeelhouder wordt gezien. 10.2 Soorten aandelen Er zijn drie vormen van aandelen: 1 Het klassieke stuk (K-stuk); 2 Aandelen die uitgegeven worden door tussenkomst van het Centrum voor

Fondsenadministratie (CF-stuk); 3 Global note.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

25

Page 26: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

10.3 Waarde van een aandeel De steeds veranderende beurswaarde van aandelen toont aan dat de waarde van een aandeel niet vast staat. Er zijn vijf ‘deelgebieden’ die over de waarde van een aandeel gaan: 1 De nominale waarde; De nominale waarde is de in de statuten vermelde waarde van een aandeel, deze is belangrijk in de volgende gevallen: Bij de balanswaardering; Bij de niet-volgestorte aandelen; Bij de dividenduitkering.

2 De boekwaarde van het eigen vermogen (EV);

Boekwaarde EV = nominaal eigen vermogen + reserves = boekwaarde van de activa – boekwaarde vreemd vermogen

3 Intrinsieke waarde; De intrinsieke waarde is één van de twee methoden om de theoretische waarde van een aandeel te bepalen. De intrinsieke waarde (van het eigen vermogen) van een onderneming = de marktwaarde van de activa – de boekwaarde van het vreemd vermogen. De intrinsieke waarde van één aandeel wordt berekend door de intrinsieke waarde (van het eigen vermogen) van de onderneming te delen door het aantal geplaatste aandelen. 4 De rentabiliteitswaarde; De rentabiliteitswaarde is de tweede methode om de theoretische waarde van een aandeel te bepalen. Men berekent de rentabiliteitswaarde door alle verwachte toekomstige winsten van de onderneming contant te maken. De rentabiliteitswaarde van één aandeel berekent men door de rentabiliteitswaarde van de onderneming te delen door het aantal geplaatste aandelen. 5 De beurswaarde; De werkelijke waarde van aandelen (van de op de beurs genoteerde aandelen) ontstaat op de effectenbeurs. De beurswaarde is de waarde van een aandeel die op de effectenbeurs (onder invloed van de vraag naar en het aanbod van dat aandeel) ontstaat. 10.4 Preferente aandelen De volgende definitie wordt van preferente aandelen gegeven: preferente aandelen zijn aandelen waaraan voor de houder bepaalde voorrechten zijn verbonden. Deze voorrechten kunnen betrekking hebben op: De winstverdeling; Het beheer (de zeggenschap); De verdeling van een eventueel overschot in geval van liquidatie van de onderneming.

Aandelen die privileges geven bij de winstverdeling worden winstpreferente aandelen genoemd. Deze kunnen verdeeld worden in: Cumulatief preferente aandelen; Cumulatief preferente, winstdelende aandelen; Preferente aandelen; Preferente, winstdelende aandelen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

26

Page 27: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

10.5 Dividendbetalingen Er zijn verschillende soorten dividend, deze zijn: Het stockdividend;

Dit is een dividenduitkering in de vorm van aandelen. Het interim-dividend;

Aandeelhouders krijgen dividend uitgekeerd tijdens een lopend boekboekjaar (vooruitlopend op de definitieve winstuitkering).

Het slotdividend. Het verschil tussen stockdividend en interim-dividend.

Aandeelhouders kunnen soms kiezen tussen uitkering in aandelen (stockdividend) en uitbetaling in contanten (cashdividend). Men spreekt dan van keuzedividend. 10.6 Emissie van aandelen Een emissie van aandelen is de uitgifte van nieuwe aandelen, waardoor extra eigen vermogen door de nv of bv wordt aangetrokken. De volgende soort emissies worden besproken: Guichet-emissie; Openbare emissie; Overgenomen of gegarandeerde emissie.

De wijze van emitteren wordt verdeeld in: Voorkeursemissie; Vrije emissie.

10.7 Emissieprijs Het verband tussen het aantal uit te geven nieuwe aandelen en de emissieprijs wordt bepaald met de formule: Emissieprijs = gewenste opbrengst van de emissie / aantal nieuwe aandelen (m) Verwachte beurswaarde na emissie = rentabiliteitswaarde van de onderneming direct na de emissie / aantal uitstaande aandelen na de emissie (n + m) Hierbij is: n = aantal uitstaande aandelen voor de emissie. Een dividendbewijs wordt ook wel claim genoemd. In theorie kan men de waarde van een claim berekenen. Er geldt de volgende formule: Aantal in te leveren claims per nieuw aandeel = aantal claims in omloop of aantal bestaande aandelen (n) / aantal nieuwe aandelen (m). C = (MNP – EP) / (n/m) Hierin is: C = theoretische claimwaarde. MNP = de verwachte marktprijs (verwachte beurswaarde) van een aandeel direct na emissie. EP = emissieprijs. n = aantal uitstaande aandelen voor de emissie. m = aantal uit te geven nieuwe aandelen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

27

Page 28: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

10.8 Mutaties in het aandelenvermogen Naast een emissie kunnen er andere redenen of aanleidingen zijn waardoor het aandelenvermogen verandert. Deze redenen en aanleidingen (mutaties) zijn: Aandelensplitsing; Afstempelen van aandelen; Inkoop eigen aandelen; Herkapitalisatie; Stockdividend.

10.9 Reserves Het eigen vermogen van een nv of bv bestaat, behalve uit het aandelenvermogen, ook uit reserves. De reserves kunnen door verschillende oorzaken ontstaan zijn, zoals: Een winstreserve; Een herwaarderingsreserve; Een agioreserve.

De reserves kunnen ook op een andere manier ingedeeld worden: Een geheime reserve; Een open reserve; Een stille reserve.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

28

Page 29: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 11 Vormen van vreemd vermogen

In hoofdstuk 10 zijn verschillende vormen van eigen vermogen besproken. In dit hoofdstuk worden verschillende vormen van vreemd vermogen besproken. 11.1 Indeling vreemd vermogen naar looptijd Als men kijkt naar de looptijd van vreemd vermogen, maakt men onderscheid in vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op de korte termijn. De grens tussen deze termijnen is twee jaar. De leningen met een looptijd korter dan twee jaar worden verhandeld op de geldmarkt. De leningen met een looptijd langer dan twee jaar worden verhandeld op de kapitaalmarkt. De vermogensmarkt is een samenhang van financiële markten en financiële instellingen en bestaat uit de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kort vreemd vermogen en lang vreemd vermogen. De verplichtingen die over één jaar of eerder opeisbaar zijn, horen bij het kort vreemd vermogen. Verplichtingen die over meer dan één jaar opeisbaar zijn, horen bij het lang vreemd vermogen. 11.2 Vormen vreemd vermogen op lange termijn De vormen van vreemd vermogen op lange termijn zijn: Converteerbare obligaties;

Een converteerbare obligatie is een obligatie die gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden omgewisseld kan worden in aandelen.

Overige leningen; - Hypothecaire lening - Achtergestelde lening - Onderhandse lening → obligatieclausule

Obligatieleningen. Een obligatielening is een lening die verdeeld is over een groot aantal schuldbekentenissen die obligaties (verplichting) worden genoemd.

11.3 Vormen vreemd vermogen op korte termijn De volgende vormen van vreemd vermogen op de korte termijn worden besproken: Afnemerskrediet;

Men spreekt van afnemerskrediet als een afnemer aan de leverancier goederen of diensten vooruitbetaalt. De afnemer verschaft afnemerskrediet, de leverancier ontvangt afnemerskrediet.

Rekening-courantkrediet; Een rekening-courant of een lopende rekening is een betaalrekening die een klant heeft bij een bank.

Nog te betalen bedragen; Leverancierskrediet.

Men spreekt van leverancierskrediet als een leverancier aan zijn afnemer goederen op rekening verkoopt. De leverancier verschaft leverancierskrediet, de afnemer ontvangt leverancierskrediet.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

29

Page 30: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

11.4 Voorzieningen Een voorziening is een plicht waarvan (op de balansdatum) het moment van ontstaan en de omvang niet nauwkeurig bekend zijn, maar waarvan de omvang wel kan worden geschat. 11.5 Zekerheidstelling Vreemd vermogen kan ook verdeeld worden in vreemd vermogen dat niet door zekerheden gedekt wordt en vreemd vermogen dat wel door zekerheden gedekt wordt. Naargelang de financiële positie van een onderneming zwakker wordt, zal de geldverschaffer meer zekerheden eisen. Hierbij worden twee vormen besproken: Pandrecht; Cessie van vorderingen.

11.6 Financiering midden- en kleinbedrijf Kleinere ondernemingen, bijvoorbeeld in het midden- en kleinbedrijf (MKB), hebben geen beursnotering en kunnen zich ook niet begeven op de vermogensmarkt door het uitgeven van obligaties. Bij het verstrekken van vreemd vermogen aan MKB-ondernemingen lopen banken daardoor meer risico’s of kunnen die slechter beoordelen. Dit heeft tot gevolg dat de banken een “prijsverhoging” voor het kredietrisico hanteren. Omdat het MKB belangrijk is voor de Nederlandse economie, heeft de overheid een aantal maatregelen ingevoerd om de kredietverstrekking aan kleine ondernemingen te stimuleren en voordeliger te maken, deze maatregelen zijn: Durfkapitaal; Tante-Agaath-regeling; Besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB).

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

30

Page 31: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 12 Analyse van de financiële structuur

Het doel van de bestudering van de financiële structuur is inzicht te krijgen in de factoren die de resultaten van een bedrijf bepalen. Dit is vooral belangrijk voor de leiding van het bedrijf, de geldverschaffers, de overheid en de werknemers van het bedrijf. 12.1 Het begrip financiële structuur De financiële structuur impliceert alle factoren die van invloed zijn op de financiële resultaten van een onderneming. 12.2 Afstemming tussen vermogensbehoefte en financieringswijze Naast de financiële structuur zijn er ook andere structuren, deze zijn: Activastructuur; Vermogensstructuur.

De financiële structuur wordt vooral door de bovenstaande structuren bepaald. 12.3 Partiële en totale financiering Men spreekt van partiële financiering als een bepaald soort activa aan een bijpassende financieringswijze wordt gekoppeld. Er kan ook sprake zijn van totale financiering, hierbij zoekt men niet bij ieder soort activa een bijpassende financiering. 12.4 Berekening van kengetallen Men maakt gebruik van kengetallen voor de financiële analyse van een bedrijf. Deze kengetallen kunnen betrekking hebben op: De rentabiliteit; De liquiditeit; De solvabiliteit; De efficiency van de activiteiten; De winstgevendheid van beleggingen.

12.5 Rentabiliteit De winst van een bedrijf tijdens een bepaalde periode gedeeld door het gemiddeld in die periode geïnvesteerde vermogen noemt men rentabiliteit. De rentabiliteitskengetallen geven aan in welke mate een bedrijf in staat is het beschikbaar gestelde vermogen winstgevend te maken in de onderneming. Brutowinstmarge (BWM) = (omzet excl. btw – kosten van de omzet excl. interestkosten) / (omzet excl. btw) x 100% = EBIT (bedrijfsresultaat) / (omzet excl. btw) x 100% Rentabiliteit van het totaal vermogen (RTV) = EBIT (bedrijfsresultaat) / (gemiddeld totaal vermogen) x 100% Nettowinstmarge (NWM) = (winst na aftrek belastingen) / (omzet excl. btw) x 100% Rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) = (winst na aftrek belastingen) / (gemiddeld eigen vermogen) x 100% Kosten van het vreemd vermogen (KVV) = (interestkosten) / (gemiddeld vreemd vermogen) x 100%

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

31

Page 32: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

De rentabiliteit van het eigen vermogen voor vennootschapsbelasting (REVvb) = REVvb = RTV + [(RTV – KVV) x VV / (EV)] REVvb = RTV + (RTV – KVV) x (VV/EV) Hierin is: RTV = rentabiliteit van het totaal vermogen. KVV = kosten van het vreemd vermogen. VV = gemiddeld vreemd vermogen. EV = gemiddeld eigen vermogen. Het verband tussen de RTV, KVV en REV kan men berekenen met de volgende formule: REV = (1 - F) [ RTV + (RTV – KVV) x VV/EV] Hierin is: F = belastingvoet → belasting over ondernemingswinsten. VV/EV = hefboomfactor. Rentedekkingsfactor = EBIT (bedrijfsresultaat) / interestlasten De mate waarin de rentabiliteit van het totaal vermogen (RTV) afwijkt van de gemiddelde verwachte RTV noemt men het bedrijfsrisico. 12.6 Liquiditeit Een organisatie is liquide als zij op ieder moment in staat is om (zonder dat financieel ongewenste maatregelen genomen moeten worden) aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De kengetallen om de liquiditeit van een bedrijf te beoordelen zijn: Current ratio = vlottende activa / vlottende passiva

Quick ratio = vlottende activa – voorraden / vlottende passiva

Nettowerkkapitaal = vlottende activa – vlottende passiva

= eigen vermogen + vreemd vermogen op lange termijn – duurzame activa

12.7 Solvabiliteit De mate waarin de organisatie in geval van liquidatie in staat is aan haar verplichtingen ten opzichte van de verschaffers van vreemd vermogen te voldoen, noemt men solvabiliteit. De kengetallen om de solvabiliteit te beoordelen zijn: Debt ratio = vreemd vermogen / totaal vermogen

Weerstandsvermogen = eigen vermogen / totaal vermogen

Leencapaciteit

Hieronder verstaat men de mogelijkheden die het bedrijf heeft om nieuw vreemd vermogen aan te trekken.

Solvabiliteitspercentage = eigen vermogen / totaal vermogen x 100%

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

32

Page 33: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

12.8 Activiteitskengetallen Activiteitskengetallen gebruikt men om inzicht te krijgen in de doelmatigheid van het gebruik van de productiemiddelen. Omzetsnelheid van de voorraad = (omzet in verkoopprijs excl. tbw / gemiddelde voorraad) x 365 dagen Opslagduur van de voorraad in dagen = (1 / omzetsnelheid van de voorraad)

= (gemiddelde voorraad gedurende het jaar / jaaromzet in verkoopprijzen) x 365 dagen

Gemiddelde krediettermijn van debiteuren (van het verleende leverancierskrediet) = = (gemiddelde debiteurensaldo / verkopen op rekening) x 365 dagen Gemiddelde krediettermijn van crediteuren (van het ontvangen leverancierskrediet) = = (gemiddelde crediteurensaldo / inkopen op rekening) x 365 dagen Nettowerkkapitaal (nwk) = voorraden + debiteuren - crediteuren Omloopsnelheid van het totaal vermogen in dagen = = (omzet in verkoopprijzen excl. btw) / (gemiddeld totaal vermogen) x 365 dagen RTV = (EBIT (bedrijfsresultaat) / omzet excl. btw ) x (omzet excl. btw / gemiddeld totaal vermogen) = brutowinstmarge x omloopsnelheid van het totaal vermogen REV = (resultaat na belasting / omzet excl. btw) x (omzet excl. btw / gemiddeld totaal vermogen) x (gemiddeld totaal vermogen / gemiddeld eigen vermogen)

= nettowinstmarge x omloopsnelheid van het totaal vermogen x (gemiddeld totaal vermogen / eigen vermogen) 12.9 Vergelijking van kengetallen Men kan het nut van de financiële analyse op basis van kengetallen vergroten aan de hand van de volgende twee manieren: 1 Door vergelijking van kengetallen met verschillende bedrijven uit dezelfde branche die op

hetzelfde moment zijn berekend. Dit noemt men bedrijfsvergelijking of branchevergelijking;

2 Door vergelijking van kengetallen van één bedrijf die op verschillende momenten zijn berekend. Dit noemt een historische analyse.

12.10 Kasstroomoverzicht Een overzicht van de geldmiddelen die in de verslagperiode beschikbaar zijn gekomen en van het gebruik dat van deze geldmiddelen is gemaakt, noemt men het kasstroomoverzicht (KSO). Het KSO kan onderverdeeld worden in drie groepen: 1 De kasstroom uit investeringsactiviteiten; 2 De kasstroom uit financieringsactiviteiten; 3 De kasstroom uit de operationele activiteiten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

33

Page 34: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

12.11 Financiering vanuit de bank gezien Als een bedrijf een beroep wil doen op een banklening, zal de bank de financiële positie van het bedrijf nauwgezet analyseren. De bank zal letten op de volgende factoren: De onderneming;

- Aard van de activiteiten. - Organisatiestructuur.

Solvabiliteit; - Ontwikkeling in verhouding eigen/vreemd vermogen. - Samenstelling van het vermogen.

Rentabiliteit; - Ontwikkeling van en fluctuaties in winstgevendheid. - Vergelijking met de branche. - In de toekomst verwachte rentabiliteit. - Historische ontwikkelingen.

Zekerheden; - Borgstelling. - Financiële betrokkenheid van ondernemer. - Zekerheidsrechten.

Liquiditeit; - Begroot kasstroomoverzicht; - Kengetallen.

De ondernemer; - Opleidingsniveau; - Leeftijd; - Privésituatie; - Visie en strategie; - Ervaring; - Netwerken.

12.12 Beleggingskengetallen De kengetallen die beleggers gebruiken om hun beleggingen te beoordelen, verdeelt men in twee categorieën: 1 Kengetallen die uitgaan van de uitgekeerde winsten. Dividendrendement;

= (uitgekeerde winst/dividend per aandeel) / (beurswaarde van het aandeel aan het begin van het boekjaar) x 100%

Pay-out ratio; = (dividend per aandeel) / (winst na belasting per aandeel)

2 Kengetallen die uitgaan van de beurskoers van het aandeel. Koersrendement;

= (beurswaarde van het aandeel aan het einde van het jaar – beurswaarde van het aandeel aan het begin van het jaar) / (beurswaarde van het aandeel aan het begin van het boekjaar) x 100%

Koers-winstverhouding; = (beurswaarde aan het einde boekjaar) / (winst na belasting per aandeel)

Verhouding koers/cashflow; = (beurswaarde aan einde boekjaar) / (cashflow per aandeel)

Verhouding koers/intrinsieke waarde; = (beurswaarde aan einde boekjaar) / (intrinsieke waarde per aandeel)

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

34

Page 35: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 13 Waardering en resultaatbepaling

De waarde van de afzonderlijke activa van een bedrijf of van de totale waarde van het bedrijf is afhankelijk van de situatie waarin het bedrijf zich bevindt op het moment van waarderen. 13.1 Waardering en resultaatbepaling bij going-concern De meeste bedrijven behalen positieve resultaten en zetten hun werkzaamheden voort. Men spreekt dan van een onafgebroken in- en uitgaande goederenstroom en een continue beweging van in- en uitgaande geldstromen. Men spreekt dan van going-concern. Er zijn verschillende manieren om het resultaat van een onderneming te bepalen. Deze methoden kunnen verdeeld worden onder: Nominalistische resultaatbepalingsmethoden;

- Fifo-methode (first in first out) De nominalistische methode heeft als nadeel dat de stijgingen van de prijs in de voorraadwaardering en daardoor in de winst terechtkomen. Als deze te hoge winst wordt uitbetaald, wordt de oorspronkelijke omvang van het bedrijf geschonden.

Substantialistische resultaatbepalingsmethoden;

- Lifo-methode (last in first out) Deze methode berekent een winstbedrag dat in principe volledig uitbetaald kan worden, het schendt de oorspronkelijke omvang van het bedrijf niet. Het midden tussen nominalisme en substantialisme.

- De gemiddelde inkoopprijs In de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft het gebruik van de actuele waarde de voorkeur bij de waardering van financiële vaste activa en voorraden. Onder de actuele waarde kan worden verstaan: de vervangingswaarde, de directe opbrengstwaarde of de bedrijfswaarde. 13.2 Waardering van ondernemingen bij fusie en overname Bij de waardering in geval van fusie en overname spelen vergelijkbare elementen een rol. Men spreekt van een fusie als de samenwerking tussen twee of meer bedrijven leidt tot het samengaan van alle activiteiten van de bedrijven, er ontstaat in feite één bedrijf. Als een grote onderneming een kleinere onderneming koopt, spreekt men van een overname. Bij een fusie of overname kunnen er synergie-effecten ontstaan. Daarmee wordt bedoeld dat deze samenvoeging tot bepaalde voordelen leidt, waardoor de waarde van de nieuwe ontstane onderneming meer bedraagt dan de som van de waarden van de afzonderlijke “oude” ondernemingen. Een belangrijk onderdeel in het proces van fusie en overname is de waardering van de verschillende ondernemingen voordat de fusie of overname heeft plaatsgevonden of erna. De waarde kan men zowel op een boekhoudkundige als op een economische benadering baseren.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

35

Page 36: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

13.3 Waardering bij faillissement Het faillissement kan worden aangevraagd door een of meer schuldeisers. Er moeten minstens twee schulden of schuldigen en twee schuldeisers zijn, waarvan minstens één schuld opeisbaar is en de schuldenaar deze niet meer kan en/of wil betalen. Het doel van het faillissement is te zorgen dat alle schulden uitgekeerd worden uit de opbrengst van de executie van het vermogen. Men spreekt van een faillissementsaanvraag op ‘eigen verzoek’ als de schuldige zelf aangifte doet bij de rechtbank. Wanneer het faillissement is aangekondigd, worden alle gelegde beslagen opgeheven en wordt er gestopt met de lopende executies. Een faillissement moet worden aangevraagd bij de rechtbank van de woonplaats waar de natuurlijke persoon woont of de rechtspersoon is gevestigd (art. 1:10 BW en art 2:1 FW). Bij een faillissement wordt er onderscheid gemaakt tussen: Faillissementsschulden;

- Bijzondere voorrechten; - Concurrente crediteuren; - Achtergestelde leningen; - Belastingen en sociale verzekeringen; - Algemene voorrechten.

Boedelschulden.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

36

Page 37: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

Hoofdstuk 14 Externe verslaggeving

Door de internationale persoonlijkheid van de financiële markten en het bedrijfsleven in het algemeen is het belang van internationaal geldende standaarden gegroeid. Bepaalde organisaties stellen richtlijnen op, die bedrijven moeten aanhouden. Deze organisaties zijn: FASB (Financiel Accounting Standards Board);

Bepaalt en legt aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving in standaarden vast.

IASB (International Accounting Standards Board); Bepaald en legt internationale aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving in standaarden vast.

IFRS (International Financial Reporting Standards); De naam van de richtlijnen/grondslagen die het IASB heeft opgesteld.

IFRS SME (SME = Small and Medium-sized Entities); De naam van de richtlijnen/grondslagen die het IASB heeft opgesteld voor middelgrote organisaties.

US GAAP (Accepted Accounting Principles); De richtlijnen van de VS. In Nederland hebben we de Dutch GAAP.

SEC (Security Exchange Committee). De taak van het SEC is toezicht houden op de werking van de Amerikaanse effectenbeurzen.

14.1 Functies van verslaggeving Het proces van het verzamelen, groeperen en verstrekken van financiële gegevens voor belanghebbenden binnen en buiten een bedrijf noemt men verslaggeving. De functies die hierbij vervuld worden zijn: Informatievoorziening voor het nemen van economische beslissingen door externe

gebruikers van de jaarrekening; Verantwoording afleggen (verantwoordingsfunctie); Verstrekken van informatie over de voortgang van de activiteiten binnen de onderneming

(beheersfunctie of stuurfunctie); Informatievoorziening ten behoeve van de besluitvorming binnen het bedrijf

(beslissingsondersteunende functie). Zie figuur 23 voor de relaties tussen de verschillende onderdelen van de verslaggeving. De functionaris die binnen de organisatie verantwoordelijk is voor de registratie van financiële gegevens, rapporteren, analyseren, beoordelen en het opstellen van begrotingen wordt de controller genoemd. Bij grote organisaties werkt meestal een intern accountant. De taak van de interne accountant is het controleren van de interne financiële verantwoordingen. Een externe accountant controleert op grond van wettelijke voorschriften de financiële overzichten die bestemd zijn voor externe gebruikers. Voor administratieve dienstverlening, accountantscontrole en financiële, bedrijfseconomische, fiscale en branchespecifieke advisering bestaat er een AA-accountant. 14.2 Wettelijke verplichtingen Bij externe verslaggeving worden financiële gegevens beschikbaar gesteld aan externe belanghebbenden (de overheid, geldverschaffers en aandeelhouders). Deze financiële gegevens staan in bestuursverslagen, jaarverslagen, kasstroomoverzichten, milieuverslagen en sociale jaarverslagen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

37

Page 38: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

14.3 Financieel verslag Er gelden wettelijke voorschriften voor bepaalde ondernemingen wat betreft het publiceren van informatie voor externe belanghebbenden. Publiceren houdt in dat er een financieel verslag wordt gemaakt en dat het verslag beschikbaar wordt gesteld (seponeren) aan de Kamer van Koophandel. In het financieel verslag komen de volgende onderdelen te staan: De jaarrekening;

De jaarrekening bestaat uit de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening, deze bestaan weer uit een balans, winst- en verliesrekening en toelichting.

Het bestuursverslag (directieverslag); In dit verslag geeft het bestuur van een bedrijf onder andere zijn visie over het afgelopen jaar weer.

De overige gegevens; - Beschrijving van de statutaire regeling over de bestemming van de winst. - Opgave van de gebeurtenissen na balansdatum met belangrijke financiële gevolgen

voor het bedrijf. - De accountantsverklaring.

Hierin wordt vermeld of de jaarrekening correct en betrouwbaar is. De verschillende soorten verklaringen zijn: een goedkeurende verklaring, een verklaring met beperkingen, een verklaring met oordeelsonthouding een afkeurende verklaring.

- Opgave van de bestemming van de winst of van de verwerking van het verlies. De overzichten die in de jaarrekening staan, moeten begrijpelijk, betrouwbaar en vergelijkbaar zijn. De actuele waarde wordt gebruikt voor de waardering van de activa en passiva. Er bestaan diverse beginselen die een rechtspersoon moet gebruiken bij de toepassing van de gekozen richtlijnen van waardering en resultaatbepaling, deze zijn: Continuïteitsbeginsel; Toerekeningsbeginsel;

- Realisatiebeginsel en matchingprincipe. Voorzichtigheidsbeginsel; Afschrijvingen en waardeverminderingen onafhankelijk van het resultaat; Bestendige gedragslijn; Individuele waardering.

14.4 Publicatieplicht Welke gegevens door een rechtspersoon moeten worden gepubliceerd, is afhankelijk van de omvang van de rechtspersoon. Rechtspersonen worden op grond van drie criteria in drie groepen verdeeld: groot, middelgroot en klein. De criteria zijn: netto-omzet, gemiddeld aantal werknemers en de waarde van de activa (=balanstotaal). Als een rechtspersoon aan twee van de drie criteria voldoet, valt de rechtspersoon onder de bovengenoemde groepen. Zie blz. 536 voor een overzicht. 14.5 Hoofdindeling van de balans De voorgeschreven hoofdindeling van de balans (volgens balansmodel B) staat op blz. 538. Voor alle rechtspersonen die onder de wet vallen (met uitzondering van verzekeringsmaatschappijen, banken en beleggingsinstellingen) geldt deze hoofdindeling.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

38

Page 39: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

De vaste activa wordt onderverdeeld in: Financiële vaste activa;

- Vorderingen op groepsmaatschappijen. - Vorderingen op andere participanten en deelnemingen. - Overige vorderingen. - Deelneming in groepsmaatschappijen. - Andere deelnemingen. - Overige effecten.

Immateriële vaste activa; - Goodwill. - Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen. - Vooruitbetalingen op immateriële vaste activa. - Kosten van ontwikkeling en onderzoek. - Concessies, intellectuele rechten en vergunningen.

Materiële vaste activa. - Machines en installaties. - Niet aan het productieproces dienstbare materiële vaste activa. - Bedrijfsgebouwen en –terreinen. - Andere vaste bedrijfsmiddelen. - Materiële vaste bedrijfsactiva in uitvoering en vooruitbetalingen.

Het eigen vermogen wordt onderverdeeld in: Herwaarderingsreserves. Wettelijke reserves Onderverdeelde winsten Het geplaatst en ongevraagd kapitaal. Overige reserves Agio.

De schulden worden onderverdeeld in: Belastingen en premies sociale verzekering. Schulden aan groepsmaatschappijen. Schulden aan leveranciers en handelskredieten. Schulden aan kredietinstellingen. De converteerbare leningen. Vooruit ontvangen betalingen op bestellingen. Andere obligaties en onderhandse leningen. Pensioenschulden. Te betalen wissels en cheques. Schulden aan particulieren en aan maatschappen waarin wordt deelgenomen. Overlopende passiva. Overige schulden.

14.6 Hoofdindeling van de winst- en verliesrekening De winst- en verliesrekening wordt onderverdeeld in: Buitengewone baten en lasten; Baten en lasten uit de gewone bedrijfsuitoefening:

- Financiële baten en lasten. - Operationele baten en lasten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

39

Page 40: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties... Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen 7 Hoofdstuk 3 Ondernemingsplan

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties – A.W.W. Heezen

40

De kosten kunnen in de winst- en verliesrekening worden onderverdeeld: Functionele kostensplitsing

- Fabricagekosten. - Verkoopkosten. - Kosten voor research en ontwikkeling.

Categoriale kostensplitsing - Loonkosten. - Hulpstoffen. - Afschrijvingskosten. - Sociale lasten.