Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
-
Upload
studentsonly -
Category
Documents
-
view
225 -
download
0
Transcript of Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
1/32
Basisboek bedrijfseconomie
Bronvermelding
Titel : Basisboek bedrijfseconomieDruk : 8e druk, 2008Auteur : P. de Boer, M.P. Brouwers, W. KoetzierUitgever : Noordhoff Uitgevers B.V.ISBN (boek) : 9789001702427
Aantal hoofdstukken (boek) : 18Aantal paginas (boek) : 396
De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen.Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden aan altijdhet bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverseverwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.
Dit uit treksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2011 StudentsOnly B.V. Alle rechten
voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dituittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot [email protected].
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
2/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie 3
Hoofdstuk 2 Bedrijfseconomische vakgebieden en functies 6
Hoofdstuk 3 Financile overzichten 7
Hoofdstuk 4 Ondernemingsplan 8
Hoofdstuk 5 Investeringsprojecten 9
Hoofdstuk 6 Werkkapitaalbeheer 11
Hoofdstuk 7 Eigen vermogen 13
Hoofdstuk 8 Vreemd vermogen 15
Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financile structuur 17
Hoofdstuk 10 Financile markten 19
Hoofdstuk 11 Kostenstructuur 21
Hoofdstuk 12 Kostencalculatie 23
Hoofdstuk 13 Indirecte kosten 24
Hoofdstuk 14 Budgettering en verschillenanalyse 26
Hoofdstuk 15 Externe verslaggeving 27
Hoofdstuk 16 De jaarrekening nader bekeken 29
Hoofdstuk 17 Kasstroomoverzicht 31
Hoofdstuk 18 Concernverslaggeving 32
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
3/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
3
Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie
1.1In de economie draait het om het streven naar welvaart met zo weinig mogelijk opofferingen.
In de algemene economie wordt de relatie tussen consumenten en producenten en die tussen
producenten onderling bestudeerd. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de micro-economie en de macro-economie. In de micro-economie worden o.a. de theorie van demarktvormen behandeld. In de macro-economie worden de economische problemen van de
maatschappij als geheel bestudeerd.
Daarnaast bestaat er de bedrijfseconomie, waarin het economisch handelen binnen
productieorganisaties (producten en diensten) wordt behandeld.
Een onderneming is een productieorganisatie, maar ook een samenwerkingsverband. Er is
namelijk een samenwerkingsverband tussen de productiefactoren arbeid en
productiemiddelen. Een onderneming streeft verder naar winst, ofwel waardecreatie. Hoe
groot de winst is, hangt af van de efficiency en de effectiviteit. Efficiency is de doelmatigheid
van het productieproces en effectiviteit is de doelgerichtheid van het productieproces. Een
productieproces is efficint als een product met zo weinig mogelijk kosten wordt gemaakt.Een effectief productieproces betekent dat het product aan de eisen van de afnemers voldoet.
Deze twee zaken worden gemeten aan de hand van het winstcijfer.
De winst is het doel van een onderneming en de activiteiten vormen het middel. Continuteitis echter ook een uitgangspunt, maar die wordt mede verzekerd met het behalen van winst.
Daarnaast hebben veel ondernemingen een mission statement, waarin zaken als zorg voor het
milieu als doelen worden gepresenteerd.
1.2Naast de profitorganisaties, die primair op winst uit zijn, bestaan er ook non-
profitorganisaties. Dit kunnen de overheidssector (Rijk, provincies, gemeentes enwaterschappen) ofparticuliere non-profitinstellingen zijn.
De overheid is een leverancier van collectieve goederen en diensten (voorzieningen voor de
hele bevolking). Dit komt doordat het marktmechanisme niet werkt bij de bescherming
tegen bijv. criminaliteit en overstromingen. Hier geldt dus het budgetmechanisme: de
overheid int belastingen en stelt budgetten vast voor allerlei collectieve zaken. Door de
privatisering komen sommige collectieve voorzieningen op de markt terecht.
Particuliere non-profitinstellingen streven een maatschappelijk doel na. Verder kunnen ze niet
voortbestaan zonder bijdragen, omdat ze economisch niet zelfstandig zijn. Al kunnen ze in
beperkte mate op de markt opereren door T-shirts met opdruk te verkopen. Een ander verschil
met profitorganisaties is dat de effectiviteit moeilijk te beoordelen is, omdat ze geen
winstcijfer gebruiken.
1.3De aard van het omzettingsproces in ondernemingen kan worden onderverdeeld in de vier
sectoren landbouw en extractie, industrie, handel en dienstverlening.
In de landbouw en extractie zijn de natuur en duurzame productiemiddelen het belangrijkst.
In de industrie wordt een fysiek, tastbaar product gemaakt. Dit kan met stukproductie
(maatwerk voor n klant en op bestelling) en massaproductie (n soort product in grotehoeveelheden en op voorraad). Hiertussen bevinden zich de serie-stukproductie (bepaalde
componenten worden in grote hoeveelheden geproduceerd) en de serie-massaproductie
(productie van varianten van het standaardproduct). Er zijn drie inputs, namelijk grondstoffen,
duurzame productiemiddelen en menselijke arbeidskracht.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
4/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
4
In de handel worden geen nieuwe producten gemaakt en is er een ongelijkheid tussen
productie en consumptie. De ongelijkheid heeft te maken met de grootte (van de productie en
consumptie), de samenstelling, het tijdstip en de plaats. Het transformatieproces heeft dus
betrekking op de grootte, het assortiment, de tijd en de plaats. Binnen de
handelsondernemingen kan onderscheid worden gemaakt tussen de detailhandel (levering
aan consument) en groothandel (levering aan detailhandel).In de dienstverlening worden prestaties verricht zonder dat er een goed wordt geproduceerd of
overgedragen. De belangrijkste kostenpost bestaat dus uit de arbeidskosten.
1.4De rechtsvorm van een onderneming bepaalt hoe de juridische relaties binnen de
onderneming en die tussen de onderneming en de buitenwereld in elkaar zitten. Rechtsvormen
kunnen gepaard gaan met rechtspersoonlijkheid of niet. Een rechtspersoon is een partij in de
juridische overeenkomsten die meekomen met het zakendoen. Wanneer een onderneming
geen rechtspersoon is, komen overeenkomsten op naam van de eigenaar-exploitant te staan.
Wanneer een niet-rechtspersoon n eigenaar heeft, is er sprake van een eenmanszaak. Hetvermogen dat de eigenaar van een eenmanszaak in zijn onderneming steekt, wordt eigenvermogen genoemd. Wanneer er leningen worden opgenomen, is er sprake van vreemdvermogen. Bij een eenmanszaak is de eigenaar verantwoordelijk voor eventuele schulden dieuit het ondernemen voortvloeien. Ondernemers mogen ook gebruikmaken van de
zelfstandigenaftrek, die groter wordt naarmate de winst kleiner is. Alle ondernemers hebben
een boekhoudverplichting, omdat de belastingdienst de aangifte van de ondernemer moet
kunnen controleren.
Bij een personenvennootschap zijn er meerdere eigenaren. Er zijn drie varianten, namelijk
de niet-openbare vennootschap (optreden niet onder n naam), de openbare vennootschap
zonder rechtspersoonlijkheid (gemeenschappelijke naam op naam van vennoten) en de
openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (= ovr, gemeenschappelijke naam op naam
van ovr). Voor personenvennootschappen is het makkelijker om extra eigen vermogen te
verkrijgen dan voor eenmanszaken. Er is verder sprake van een afgescheiden vermogen. Dit
houdt in dat zakelijke schuldeisers voorrang hebben als het om het te gelde maken van
vermogen gaat. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de
onderneming. De schuldeiser mag dan van alle vennoten eisen dat zij de volledige schuld
voldoen. Een personenvennootschap bestaat fiscaal gezien niet, waardoor iedere vennoot
belasting betaalt over zijn/haar eigen winstaandeel.
Bij commanditaire vennootschappen is er een gedeeltelijke scheiding tussen leiding en
eigendom. Er zijn namelijk vennoten (commanditaire of stille vennoten) die eigenaar zijndoordat ze vermogen beschikbaar stellen, maar niet belast zijn met de leiding van de
onderneming.
Een kapitaalvennootschap is een besloten vennootschap (bv) met beperkte aansprakelijkheid
of een naamloze vennootschap (nv). Dit zijn beide rechtspersonen en er is sprake van een
scheiding tussen eigendom en leiding. Het eigen vermogen bestaat uit aandelen en de
gezamenlijke aandeelhouders vormen samen de algemene vergadering van aandeelhouders
(hoogste macht). Het voordeel van de kapitaalvennootschap is dat de continuteit beter wordt
gewaarborgd. Aandeelhouders die minstens 5% van het aandelenkapitaal van de
vennootschap bezitten, worden aanmerkelijkbelanghouder genoemd.
Er zijn drie belangrijke verschillen tussen bvs en nvs. Bij bvs staan de aandelen op naam,terwijl bij nvs de aandelen makkelijk van eigenaar kunnen wisselen. Daarnaast kan er in een
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
5/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
5
bv een blokkeringsclausule worden opgenomen, terwijl er bij een nv geen beperking magzijn van de vrije overdraagbaarheid van aandelen. Tenslotte geldt er voor een bv geen
minimum beginkapitaal, terwijl die bij een nv 45 000 is.
Een coperatie is bedoeld om zaken te doen met leden. Bij een productiecoperatie zijn de
leden leveranciers van grondstoffen voor het productieproces. Bij een inkoopcoperatienemen de leden producten af van de coperatie. Bij een coperatieve bank lenen de leden geld
aan en van de bank. Een onderlinge waarborgmaatschappij lijkt erg op een coperatie,
omdat er verzekeringen worden verkocht aan leden. De continuteit van een coperatie wordt
gewaarborgd doordat leden de coperatie niet zomaar mogen verlaten. Qua aansprakelijkheid
bij schulden bestaan er een wettelijke aansprakelijkheid (WA), een uitgesloten
aansprakelijkheid (UA) en een beperkte aansprakelijkheid (BA).
1.5Er zijn drie belangrijke samenwerkingsvormen tussen ondernemingen, namelijk fusie en
overname, franchising en kartelvorming. Bij een fusie en overname kunnen de overnemer en
overgenomene een bedrijfskolom of bedrijfstak met elkaar vormen. Bij een overname inopeenvolgende schakels in een bedrijfskolom is er sprake van integratie. Als de overnemeren overgenomene in dezelfde schakel van verschillende bedrijfskolommen werken, is er
sprake van een parallellisatie. Wanneer er sprake is van verschillende schakels vanverschillende bedrijfskolommen wordt er een conglomeraat gevormd.
Bij franchising sluit een zelfstandige ondernemer zich aan bij een keten, zodat hij gebruikkan maken van bepaalde faciliteiten. Hij/zij komt naar buiten als filiaalhouder.
Bij een kartelvorming maken zelfstandige producenten afspraken om de vrije concurrentie te
beperken. De mogelijkheid hiertoe is afhankelijk van de marktvorm. Bij een volledige
mededinging is er sprake van een gestandaardiseerd product, waardoor de concurrentie erg
scherp is. Het andere uiterste is een monopolie, waarbij kartelvorming dus niet mogelijk is.Bij een oligopolie is er een beperkt aantal aanbieders en is het dus makkelijk om een kartel te
vormen. Kartels worden bestreden, omdat klanten worden benadeeld.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
6/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
6
Hoofdstuk 2 Bedrijfseconomische vakgebieden en functies
2.1De bedrijfseconomie kan worden verdeeld in financiering en accounting. De accountingwordt onderverdeeld in managementaccounting en financial accounting.
Bij ondernemingsfinanciering gaat het niet alleen om hoe productiemiddelen moetenworden gefinancierd, maar ook in welke productiemiddelen moet worden gefinancierd. Dit
hangt af van het soort activiteiten in de onderneming. Investeringen vinden plaats om waarde
te creren via het transformatieproces. Wanneer de investeringen zijn bepaald, moet er een
geschikte financiering worden gekozen. Er kan bijv. worden gekozen voor huur of leasing.
In de accounting wordt vooral financile informatie verschaft over een onderneming. In de
managementaccounting wordt informatie verschaft aan de ondernemingsleiding (interne
verslaggeving) als ondersteuning aan het management. Daarnaast bestaat er de financialaccounting ten behoeve van de belanghebbenden rondom de onderneming. Dit wordt ook wel
externe verslaggeving genoemd en uit zich in een jaarverslag.Ook financial accounting heeft een beslissingsondersteunende functie. Daarnaast heeft het een
verantwoordingsfunctie voor het beoordelen van het gevoerde beleid. Een tweede verschil
met managementaccounting is dat het aan wettelijke regels moet voldoen. Tenslotte kan ercreative accounting plaatsvinden in de financial accounting om de zaken rooskleuriger voor
te stellen aan de buitenwereld.
2.2Financiering, managementaccounting en financial accounting hebben relaties met de
vakgebieden: boekhouden, ondernemingsrecht, belastingrecht en organisatiekunde. Ook de
commercile economie heeft een relatie met het succes van een onderneming, maar het wordtgezien als een afzonderlijk vakgebied. In de boekhoudkunde worden grootboeken
bijgehouden, waarin staat welke wijzigingen hebben plaatsgevonden in welke periode op het
gebied van bezittingen, schulden, opbrengsten en kosten voor de onderneming.
2.3In kleine bedrijven werken vaak allrounders die thuis zijn in alle vakgebieden binnen de
bedrijfseconomie, maar in grote bedrijven vindt er meestal functiescheiding plaats. Er komen
dan functies als administrateur (boekhouden), interne accountant (controle functionering
boekhoudkundig systeem), controller (financile sturing van organisatie) en treasurer
(optimaal verloop geldstromen) voor. Er kunnen ook werkzaamheden worden uitbesteed. Bij
het controleren van jaarrekeningen is dit verplicht.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
7/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
7
Hoofdstuk 3 Financile overzichten
3.1In de bedrijfseconomie worden productiemiddelen aangeduid als activa. Er bestaan vaste
activa en vlottende activa. Vaste activa kunnen meer dan een jaar lang voor een onderneming
werken (bijv. bedrijfsgebouwen), terwijl vlottende activa ontstaan en tenietgaan in een jaartijd (bijv. vorderingen). Verder zit er bij vaste activa meer dan een jaar tijd tussen de aanschaf
van het productiemiddel en het moment dat er ontvangsten ontstaan door gebruik ervan in het
bedrijfsproces. Bij vlottende activa is deze periode minder dan een jaar.
De financiering van activa kan afkomstig zijn van eigen vermogen en vreemd vermogen.
Eigen vermogen wordt beschikbaar gemaakt door de eigena(a)r(en) en is daardoor vooronbepaalde tijd beschikbaar voor de onderneming. Eigen vermogen wordt ook wel
risicodragend vermogen genoemd, omdat de grootte van de winst afhankelijk is van allerlei
onzekerheden.
Vreemd vermogen wordt door schuldeisers beschikbaar gesteld en is hierdoor tijdelijk
vermogen. Vreemd vermogen wordt ook wel risicomijdend vermogen genoemd, omdat de te
vergoeden rente aan de schuldeisers vast is.
3.2De financiering van activa wordt passiva genoemd. In de balans staat de waarde van de activauitgezet tegen de passiva. De investeringen staan aan de debetzijde en de financiering aan de
creditzijde. Zie: hfst. 3; blz. 64-69; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een
voorbeeld. De winst kan worden bepaald door de balansen van het begin en het eind van een
periode te vergelijken. Een afschrijving geeft aan hoeveel geld er per jaar wordt afgeschreven
van de waarde van een productiemiddel.
Om te kijken welke opbrengsten en kosten zijn gemaakt voor de winst in een bepaalde
periode wordt er een resultatenrekening opgesteld. De opbrengsten en ontvangsten hoevenniet samen te vallen in een periode. Dit geldt ook voor kosten en uitgaven. In de
resultatenrekening staan geen aflossingen op vreemd vermogen, omdat ze niet leiden tot een
wijziging in het eigen vermogen.
3.3In de resultatenrekening worden schattingen verwerkt, terwijl dit niet geldt voor het bepalen
van de geldmiddelen. Ookvoorzieningen worden geschat. Er worden dan kosten in deresultatenrekening opgenomen voordat een betaling plaatsvindt.
Creative accounting kan worden gebruikt om de winst te flatteren. Er worden dan teoptimistische schattingen gedaan.
3.4Er kunnen rechtstreekse vermogensmutaties plaatsvinden door privstortingen enprivonttrekkingen. Deze hebben niks met bedrijfsactiviteiten te maken en mogen dus geeninvloed uitoefenen op de winst.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
8/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
8
Hoofdstuk 4 Ondernemingsplan
4.1Het overgrote deel van de Nederlandse ondernemingen behoort tot het midden- en
kleinbedrijf (MKB). Gemiddeld is 40% van de gestarte ondernemingen na vijf jaar gestopt.
4.2Door een ondernemingsplan op te stellen, worden starters gedwongen om na te denken over
hoe realistisch hun ideen zijn. Daarnaast vormt het een overzicht van de stappen die moeten
worden ondernomen om de onderneming daadwerkelijk te laten starten.
Normaal gesproken heeft een starter niet genoeg eigen geld om de investeringen te doen en
moet er dus een financieringsgat worden gedicht. Participatiemaatschappijen nemen deel aan
startende ondernemingen en stoten hun aandelen weer af als de onderneming volwassen is
geworden. Er wordt dan van venture capital of durfkapitaal gesproken, omdat er grote
risicos zijn verbonden aan het financieren van startende ondernemingen. Daarnaast kan een
starter kiezen voor vreemd vermogen, al gaat dit gepaard met grote risicos. De overheid heeft
het borgstellingskrediet in het leven geroepen om het voor banken aantrekkelijker te makenom leningen te verschaffen aan starters. De bank wordt dan schadeloos gesteld als de starter
de lening niet kan terugbetalen. Verder kunnen starters gebruikmaken van achtergestelde
leningen. De interest en aflossing worden in dit geval pas voldaan als de verplichtingen t.a.v.de overige schuldeisers zijn nagekomen.
4.3Zaken die in ieder geval in een ondernemingsplan moeten worden opgenomen zijn: de
kwalificaties van de ondernemer, de markt en de marketingmix (product, prijs, promotie en
plaats), de juridische aspecten, de organisatiestructuur (bijv. zelfstandigen zonder personeel)
en de financin. Zie: hfst. 4; blz. 83-88; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een
voorbeeld.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
9/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
9
Hoofdstuk 5 Investeringsprojecten
5.1Investeren is het vastleggen van vermogen in activa. Investeringen worden gebruikt om delevensvatbaarheid van een onderneming te houden of te vergroten. Er bestaan
vervangingsinvesteringen (voor het in stand houden van de productiecapaciteit) enuitbreidingsinvesteringen (voor het vergroten van de productiecapaciteit).Bij een investeringsproject wordt er rekening gehouden met investeringen die meekomen
met een investering in een duurzaam actief. Het is dus een geheel van investeringen in
duurzame en vlottende activa die bij elkaar horen. Tegenover een zinvol investeringsproject
staan grote cashflows (netto-ontvangsten). Deze moet groot genoeg zijn om aan deverplichtingen jegens alle vermogensverschaffers te voldoen. De cashflow staat gelijk aan de
ontvangsten minus de uitgaven, terwijl de winst gelijk staat aan de opbrengsten minus de
kosten. Door de tijdvoorkeur van geld is het beter als ontvangsten zo snel mogelijk binnen
zijn. Dit komt doordat geld dat nu wordt ontvangen in de toekomst een hogere waarde krijgt.
Als er opbrengsten worden gemist doordat een bedrag later wordt ontvangen, dan wordt er
gesproken van opportunity costs. De tijdvoorkeur wordt uitgedrukt in een gemiddeldevermogenskostenvoet, wat de gemiddelde kosten zijn waartegen een onderneming vermogenkan aantrekken.
In de bedrijfseconomie wordt het succes van een bedrijf normaliter gemeten op basis van de
periodewinst (verschil tussen opbrengsten en kosten in een periode). Wanneer de
periodewinst wordt opgeteld bij de afschrijvingen, ontstaat de cashflow.
Aan het begin van een investeringsproject is de cashflow negatief door de investeringen. Aan
het eind van het project komen er activa vrij die nog een restwaarde hebben. Deze restwaarde
wordt aangeduid als desinvesteringen. Dan geldt dus dat de cashflow gelijk is aan deperiodewinst, de afschrijvingen en de desinvesteringen.
5.2De rentabiliteit kan als criterium worden gebruikt bij het bepalen van de winstgevendheid.Dit staat gelijk aan de winst gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen. De
rentabiliteit van een investeringsproject staat bekend als de gemiddelde boekhoudkundigerentabiliteit. Er wordt geen rekening gehouden met de tijdvoorkeur, doordat de winst wordtgebruikt en niet de cashflow. Zie: hfst. 5; blz. 100-102; Basisboek bedrijfseconomie; P. de
Boer voor een voorbeeld waarin twee projecten worden vergeleken.
5.3Wanneer de cashflow wordt gebruikt, wordt de terugverdienperiode berekend. Dit is de
periode die is verstreken voordat het oorspronkelijke investeringsbedrag volledig isterugverdiend met de cashflows die uit het project voortkomen. Deze methode is gebaseerd op
de liquiditeit van de onderneming (en niet de rentabiliteit), waardoor het niet al te waardevol
is als beoordelings- en selectiecriterium. Er wordt dus maar in beperkte mate rekening
gehouden met de tijdvoorkeur. Deze methode is niet geschikt om de acceptatie van een
project te beoordelen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
10/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
10
5.4De financile rekenkunde verschaft basisprincipes, zoals interestberekeningen die kunnen
worden gebruikt om bedragen op verschillende momenten vergelijkbaar te maken. Bij
enkelvoudige interest vindt de interestberekening over het oorspronkelijke bedrag plaats.
Bij een samengestelde interest vindt de berekening plaats over de totale oorspronkelijke
lening en de al vervallen interest, waardoor de interest zelf interest draagt. Zo kan er eeneindwaarde worden berekend na een bepaald aantal jaar. Als er kapitaal wordt belegd, kan ereen nieuwe eindwaarde worden berekend. Deze serie vervallende bedragen wordt rente
genoemd.
Er zijn twee beoordelingscriteria die gebruikmaken van de tijdvoorkeur: de
nettocontantewaardemethode en de methode van de interne rentabiliteit. Bij de
nettocontantewaardemethode wordt de contante waarde van de verwachte cashflowberekend (incl. het oorspronkelijke investeringsbedrag), waarbij de gemiddelde
vermogenskostenvoet als interest wordt gebruikt.
Bij de interne rentabiliteit wordt de rentabiliteit van een project gemeten door de
disconteringsvoet te bepalen. De contante waarde van de verwachte cashflow wordt
aangenomen gelijk te zijn aan het investeringsbedrag. Een project is aantrekkelijk als deinterne rentabiliteit hoger is dan de vermogenskostenvoet van de onderneming.
Alleen de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit en de interne rentabiliteit meten de
rentabiliteit.
5.5Wanneer het bedrag voor het aanschaffen van duurzame activa niet beschikbaar is, kan een
onderneming ervoor kiezen om te leasen. Bij financial lease is het huurcontract onopzegbaar
en is de looptijd lang. Meestal kan de huurder aan het eind van de looptijd het duurzaam actief
kopen. Bij een operational lease komen het onderhoud e.d. voor rekening van de verhuurder.
Het gaat vooral om duurzame productiemiddelen die snel verouderen. Het risico ligt dan bij
de leasemaatschappij. Bij beide varianten is de lessor (verhuurder) de juridische eigenaar van
de activa.
Met leasen kan een investering in vaste activa worden vermeden, maar er moeten nog steeds
bijkomende vlottende activa worden aangeschaft.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
11/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
11
Hoofdstuk 6 Werkkapitaalbeheer
6.1Het aanhouden van voorraden brengt risicos met zich mee (voorraadkosten), maar er zijnook voordelen. Het belangrijkste voordeel is de ontkoppelingsfunctie van de verschillende
fasen in het productieproces. Zo kan namelijk stagnatie in de productieketen wordenvoorkomen. Andere voordelen zijn een kwantumkorting op de inkoopprijs van grote partijen
grondstoffen of kostenbesparingen op transport.
Bij de inkoop van goederen in een handelsonderneming moeten er bestelkosten wordengemaakt om een order te plaatsen. Het is dus aantrekkelijker om zo weinig mogelijk orders te
doen, maar dat heeft als gevolg dat elke order groter wordt. Dit leidt er toe dat de
opslagkosten stijgen. Wanneer de bestelkosten en opslagkosten worden geminimaliseerd, kan
de optimale ordergrootte worden verkregen. Dit kan met de formule van Camp. Zie: hfst.6; blz. 119-122; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld. In het voorbeeld
wordt ook rekening gehouden met de levertijd van een order. Anders kunnen voorraden
namelijk uitgeput raken, waardoor er tijdelijk niet kan worden afgeleverd. Een nieuwe order
moet worden geplaatst bij het bestelniveau. Dit is gelijk aan de afzet per dag maal de levertijdvan een order. Er is echter een onzekerheid in de grootte van de afzet per dag. Hiermee kanrekening worden gehouden, waardoor het bestelniveau stijgt met de veiligheidsvoorraad. De
toename van de opslagkosten is dan gelijk aan de veiligheidsvoorraad maal de opslagkosten
per stuk.
De bestelkosten voor de voorbereiding van de productie (in een productiebedrijf) worden
aangeduid als instelkosten. De levertijd van een order is in dit geval de productietijd. Deoptimale ordergrootte wordt hier optimale seriegrootte genoemd. Ook hiervoor kan uiteraard
de formule van Camp worden gebruikt als indicatie.
In de moderne logistiek is er steeds meer aandacht voor maatwerk. Het aanhouden van
voorraden wordt hierdoor steeds meer uitgebannen. Het extreemste concept isjust-in-timelevering (JIT). Goederen worden dan pas geleverd als ze nodig zijn in de volgende stap van
het productieproces. Met de omzetsnelheid van de voorraad kan worden bepaald hoe goedhet voorraadbeheer is. Deze is gelijk aan de inkoopwaarde van de omzet gedeeld door de
gemiddelde voorraad. Bij JIT is de omzetsnelheid erg hoog.
6.2Een leverancierskrediet veroorzaakt debiteuren bij de onderneming die het kredietverstrekt. De onderneming krijgt dan een vordering op haar afnemer onder de post
debiteuren. Het nadeel is dat er een grotere vermogensbehoefte ontstaat, maar een belangrijk
voordeel is dat meer klanten worden verleid om een product te kopen. Ze hoeven namelijk pas
later te betalen. De onderneming moet echter wel betalingsvoorwaarden vaststellen, waarinde krediettermijn wordt vastgesteld. Om klanten te stimuleren om toch eerder te betalen,vanwege de tijdvoorkeur, kan de onderneming een kortingstermijn instellen wanneer wordt
betaald binnen een bepaald aantal dagen. Een nadeel is dat er wanbetaling kan optreden.Afnemers betalen dan veel te laat of zelfs helemaal niet.
Ondernemingen moeten debiteurenbeheer toepassen om hun debiteurensaldo te beheersen.Dit kan in de eerste plaats met een kredietwaardigheidsbeoordeling van de afnemer. Zo kan
worden bepaald of de afnemer de vordering wel zal betalen. Ook kan er een kredietlimietworden ingesteld, zodat er maar een bepaald maximum bedrag aan vorderingen mag
openstaan. Daarnaast moet de debiteurenbewaking effectief zijn. Als een krediettermijn is
verstreken, moet er meteen actie worden ondernomen. Hiermee hangt de incassopolitiek
samen: de maatregelen om de inning van de uitstaande vorderingen veilig te stellen. Omdathet debiteurenbeheer veel geld kost, kan het worden uitbesteed via factoring. Een
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
12/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
12
factoorsbedrijf neemt dan alle goedgekeurde vorderingen over en betaalt dus de onderneming.
Hiertegenover staat dat de onderneming het bedrijf betaalt voor de diensten.
Het succes van het debiteurenbeheer kan worden weergegeven als kengetal, namelijk de
gemiddelde krediettermijn. Deze is gelijk aan het gemiddelde debiteurenbedrag maal 365
dagen, gedeeld door de verkopen op rekening.
6.3Liquide middelen (bijv. kasgeld) worden aangehouden om betalingen te kunnen doen.
Nadelen zijn dat er een vermogensbehoefte ontstaat en dat het weinig geld oplevert. Er is dus
liquiditeitsbeheer nodig om net voldoende liquide middelen aan te houden.Het aanhouden van liquide middelen heeft drie belangrijke redenen: het transactiemotief
(kasvoorraad t.b.v. continuteit productieproces), het voorzorgsmotief(kasvoorraad t.b.v.onzekerheid uitgaven) en het speculatiemotief(kasvoorraad om te profiteren van
prijsveranderingen).
Een mogelijkheid om snel over liquide middelen te beschikken is het afsluiten van een
rekening-courantkrediet. De onderneming beschikt dan over een kredietplafond (maximum
aan krediet). Daarnaast kan beschikbaar vermogen worden genvesteerd in effecten.Met een liquiditeitsbegroting kunnen betalingsproblemen worden voorkomen.Bij een goede liquiditeitsplanning horen een liquiditeitsbegroting per dag voor de eerste paar
weken en een liquiditeitsbegroting per maand voor de komende zes maanden tot een jaar.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
13/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
13
Hoofdstuk 7 Eigen vermogen
7.1Het eigen vermogen van een eenmanszaak wordt als n bedrag op de balans weergegeven.Belasting wordt betaald over de hele winst.
Bij een personenvennootschap wordt het ingebrachte vermogen per vennoot op de balansgeregistreerd. De inkomstenbelasting wordt over de winst per vennoot berekend. Deze manier
van werken wordt ook toegepast bij een commanditaire vennootschap.
7.2Het vermogen van nvs en bvs bestaat uit aandelenkapitaal. In de statuten van de
onderneming staat voor welk totaal bedrag aan aandelen kan worden uitgegeven. Dit bedrag
wordt maatschappelijk kapitaal genoemd en geeft dus aan hoe hoog het nominale bedragvan de geplaatste aandelen mag zijn. Het geplaatste kapitaal is gelijk aan het aantal
geplaatste aandelen maal de nominale waarde per aandeel. Er geldt een wettelijk minimum
voor gestort kapitaal bij nvs.
In principe behoort de winst tot de aandeelhouders, maar er worden na afloop van hetboekjaar afspraken gemaakt over de winstverdeling. De winst die de aandeelhoudersontvangen, wordt dividend genoemd. Als er een voorschot wordt uitgekeerd tijdens het
boekjaar, dan wordt er van een interim-dividend gesproken.
Aandelen geven aandeelhouders zeggenschap binnen de onderneming en recht op een deel
van de winst.
Er bestaan ook bijzondere aandelen. Preferente aandelen gaan gepaard met bepaaldevoorrechten, zoals het beheer van de onderneming. Daarnaast zijn er prioriteitsaandelen die
extra rechten geven op zeggenschap. Tenslotte zijn er uitkeringspreferente aandelen, dierecht geven op voorrechten bij de winstuitkering.
Beursgenoteerde nvs hebben een openbare aandelenemissie, waardoor derden ook aandelen
kunnen kopen.
7.3De nominale waarde van een aandeel is het bedrag dat op het aandeelbewijs staat. De
theoretische waarde wordt afgeleid van de waarde van de onderneming. De intrinsieke
waarde is het verschil tussen de bezittingen en de schulden van de onderneming (ofwel eigen
vermogen). De rentabiliteitswaarde is de contante waarde van de verwachte winst van deonderneming. Op de effectenbeurs komt de beurswaarde voor. Deze wordt bepaald door de
vraag naar en het aanbod van een aandeel. Een beursnotering zorgt ervoor dat aandelen
makkelijker worden verhandeld.
7.4Wanneer er winst wordt uitgekeerd aan de directie en de commissarissen, dan wordt er van
tantime gesproken. Een deel van de winst kan ook als winstreserve worden aangehouden inhet eigen vermogen. Dit wordt gedaan ten behoeve van dividendstabilisatie. In magere
jaren kan dan nog steeds dividend worden uitgekeerd.
Het agio is het verschil tussen de uitgifteprijs en de nominale waarde van een aandeel. Deze
wordt toegevoegd aan het eigen vermogen van een nv als agioreserve.Als er een waardestijging plaatsvindt, neemt het eigen vermogen toe, waardoor er een
herwaarderingsreserve ontstaat.
De reserves die in de gepubliceerde balans van de onderneming worden gezet, worden open
reserves genoemd.Stille of geheime reserves blijken uit de balans, maar de omvang is niet vast te stellen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
14/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
14
7.5Als een nv haar eigen vermogen sterk wil vergroten, kan er voor onderhandse plaatsing
worden gekozen. Hierbij worden de aandelen direct geplaatst bij de aandeelhouders,
particuliere beleggers of participatiemaatschappijen.
Wanneer een bank alleen loketdiensten verricht voor de nv, dan is er sprake van een
guichetemissie. De nv draagt dan het risico voor de mislukking van de emissie. Als eenconsortium van banken dit risico overnemen, is er sprake van een overgenomen emissie.Om belangstellende beleggers te informeren, publiceren ondernemingen een prospectus.
Het is moeilijk om een goede emissieprijs te bepalen.
Voor een vrije emissie kan iedereen zich inschrijven, terwijl bij een voorkeuremissie oudeaandeelhouders voorrang krijgen. Het voorrecht wordt doorgaans belichaamd door een claim
(dividendbewijs van al uitstaande aandelen).
Soms worden er bonusaandelen uitgegeven. Deze zijn gratis en worden ten laste van de
reserves geboekt. Dit leidt ertoe dat de samenstelling van het eigen vermogen verandert. Er
vindt dan herkapitalisatie plaats: het nominaal geplaatste aandelenkapitaal wordt groter en de
reserves worden met dit bedrag kleiner. Dit effect kan ook worden bewerkstelligd met een
aandelensplitsing: de nominale waarde per aandeel wordt lager, waardoor aandeelhouders eengroter aantal aandelen krijgen. Daarnaast kan het geplaatste aandelenkapitaal worden vergroot
door een stockdividend uit te keren naast een contant dividend (in de vorm van aandelen).
Aandeelhouders kunnen dus kiezen uit een uitkering in contanten of in aandelen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
15/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
15
Hoofdstuk 8 Vreemd vermogen
8.1Schulden maken onderdeel uit van het vreemd vermogen en hebben een vervaldatum. Degeldgever ontvangt een rente voor het beschikbaar stellen van het geld. De hoogte van de
rente hangt af van de marktrente, de looptijd van de schuld, het risico voor de geldgever, derangorde van de geldgevers en de verhandelbaarheid van de schuld.
De marktrente wordt bepaald aan de hand van de geldmarktrente (korte rente) en dekapitaalmarktrente (lange rente). Deze twee marktrentes kunnen als basisrente wordengebruikt. Daarnaast wordt de rente hoger naarmate de looptijd langer wordt.
Boven op de basisrente komt een opslag voor het risico dat de geldlener zijn verplichtingen
niet nakomt. Het risico kan worden afgemeten aan de kredietwaardigheid van de geldlener.
Bij grote ondernemingen wordt de kredietwaardigheid regelmatig gemeten door bekende
instanties. Bij kleine ondernemingen moet de geldgever zelf schattingen maken.
De rangorde heeft te maken met het feit dat vreemdvermogenverschaffers voorrang krijgen bij
uitkeringen als er een faillissement optreedt bij de geldlener. Hoe groter het eigen vermogen
van de geldlener is, hoe lager het risico voor de geldgever wordt. Een onderneming kan ookachtergesteld vreemd vermogen aantrekken. De geldgevers sluiten dan achteraan in de rijvan vreemdvermogenverschaffers, waardoor ze een hogere rente ontvangen. Het achtergesteld
vreemd vermogen en het eigen vermogen vormen samen het garantievermogen(aansprakelijk vermogen van de onderneming). Bij faillissement geldt het garantievermogen
als buffer waar de preferente schuldeisers als eerste uitkeringen van krijgen. Dit zijn bijv. de
fiscus en verschaffers van hypotheken.
De verhandelbaarheid van een schuld verlaagt het risico, omdat de schuldeiser niet vastzit
aan de looptijd. Een voorbeeld van een verhandelbare schuld is een obligatielening. De
houder van de obligatie is de schuldeiser van een onderneming, maar kan de obligatie
verkopen wanneer hij wil.
8.2Banken kunnen ook vreemd vermogen verschaffen, maar ze moeten een bepaald percentage
van de lening als buffer aan eigen vermogen aanhouden. Wanneer een banklening wordt
aangevraagd, moeten de bankiers de kredietaanvraag beoordelen op basis van de
kredietnemer, het marketingplan, het investeringsplan, de cijfermatige onderbouwing en de
buffer in het bedrijf. Een banklening is een manier om een onderhandse geldlening opschuldbekentenis te verschaffen. Een banklening die vaak wordt afgesloten, is de
hypothecaire geldlening. De geldnemer zet dan onroerend goed in als buffer, mocht hij zijnfinancile verplichtingen op het gebied van de lening niet kunnen nakomen.
8.3Een obligatielening is verdeeld in een groot aantal obligaties (schuldbekentenissen) met
nominale waardes van bijv. 1.000. Wanneer obligaties door een hypotheekbank worden
uitgegeven, wordt er van pandbrieven gesproken. Over een obligatie wordt een couponrente
(vaste rente) betaald. De aflossing kan worden gedaan door aan het einde van de looptijd alleobligaties af te lossen, maar ook door geleidelijk in delen af te lossen. Bij de laatste manier
wordt er geloot welke obligaties aflosbaar zijn. De uitloting voor de uitstaande obligaties iseven groot.
Het is mogelijk om hypothecaire obligaties uit te geven om er zeker van te zijn dat aan de
rente- en aflossingsverplichtingen wordt voldaan.
Er is nauwelijks of geen contact tussen de geldgever en de geldnemer, waardoor er eentrustee wordt aangewezen om de betalingsverplichtingen in de gaten te houden.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
16/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
16
Wanneer de obligatiehouder pas rente en aflossing ontvangt nadat de geldnemer aan alle
andere financile verplichtingen heeft voldaan, wordt er gesproken van een achtergesteldeobligatie.Bij zero bonds (obligaties) wordt er geen rente betaald, maar een aflossingsbedrag aan het
eind van de looptijd. Wanneer er naast een aflossingsbedrag een lage couponrente wordt
betaald, is er sprake van discount bonds. Als er een hele hoge couponrente wordt gevraagd,vanwege risicovolle activiteiten, dan wordt er vanjunk bonds gesproken.Converteerbare obligaties kunnen worden ingewisseld voor aandelen gedurende een
bepaalde periode (conversieperiode). De prijs die de houder van een converteerbare obligatie
moet betalen voor de omwisseling wordt de conversieprijs genoemd. De aandelenwaarde vaneen converteerbare obligatie wordt conversiewaarde genoemd.
Bij een reverse convertible bepaalt de nemer of hij de obligatie wil inwisselen voor aandelen.Hij betaalt dan een hogere rentevergoeding.
Medium term notes zijn verhandelbare schuldbewijzen in grote coupures, die op obligatieslijken.
8.4Er bestaat ook vreemd vermogen met een korte looptijd. Dit zijn het bankkrediet, het
leverancierskrediet, het afnemerskrediet, near banking, kasgeldlening, commercial paper,
overlopende passiefposten en overige kortlopende kredieten.
Een bankkrediet wordt verstrekt in de vorm van een rekening-courantkrediet.
Het leverancierskrediet is een soort goederenfinanciering, omdat het vermogen in de vormvan goederen wordt geleverd. De termijn waarbinnen de ontvangen goederen moeten worden
betaald, wordt krediettermijn genoemd. Er kan voor worden gekozen om eenkortingspercentage en een kortingstermijn in te stellen voor snelle betalers.Een commercial paper (kortlopend, verhandelbaar schuldbewijs) heet anders als het door een
bank wordt uitgegeven, namelijkcertificate of deposits.
8.5Ondernemingen kunnen ook voorzieningen in hun balans opnemen. Dit zijn toekomstige
verplichtingen die samenhangen met de bedrijfsuitvoering, maar waarvan nog niet bekend is
wanneer en in welke omvang ze zich gaan voordoen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
17/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
17
Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financile structuur
9.1Ratioanalyse is het berekenen van kengetallen (ratios). Kengetallen worden ingedeeld inrentabiliteitskengetallen, solvabiliteitskengetallen en liquiditeitskengetallen. Een probleem
met het gebruik van kengetallen is dat ze de financile structuur kunnen flatteren (windowdressing). Een voordeel is dat het een historische analyse is en dus de ontwikkeling van definancile structuur weergeeft. Daarnaast kunnen kengetallen worden gebruikt om een
bedrijfsvergelijkende analyse uit te voeren.
9.2De brutowinstmarge is gelijk aan het bedrijfsresultaat (winst minus interest en belastingen)
gedeeld door de omzet.
De rentabiliteit is de verhouding tussen de winst en het vermogen om die winst te verkrijgen.
De rentabiliteit totaal vermogen (RTV) is gelijk aan het bedrijfsresultaat gedeeld door het
gemiddeld genvesteerd vermogen (maal 100%).
De rentabiliteit eigen vermogen na aftrek van belastingen (REVnb) is gelijk aan de winst naaftrek van interest en belastingen gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen (maal
100%). De REV kan ook vr aftrek van belastingen worden berekend.
De rentabiliteit eigen vermogen (RVV) wordt gezien als een gemiddelde kostenvoet en isgelijk aan de betaalde interest gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen (maal
100%).
De winst op het gebruik van vreemd vermogen heeft een positief effect op de rentabiliteit van
het eigen vermogen. Dit wordt het financile hefboomeffect genoemd. De hefboomfactor
geeft de verhouding weer tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen.
De onzekerheid op het gebied van de hoogte van de RTV wordt het bedrijfsrisico genoemd.
Het financieel risico geeft het extra risico weer op de onzekerheid van de hoogte van de REVdoor het hefboomeffect.
Een Dupont Chart wordt gebruikt om de RTV nader te analyseren. Hierin is de RTV deomloopsnelheid van het totaal vermogen maal de brutowinstmarge.
9.3De solvabiliteit van een onderneming is de mate waarin zij aan haar financile verplichtingen
aan de vreemdvermogenverschaffers kan voldoen als er liquidatie optreedt. De buffer is het
eigen vermogen, omdat de liquidatiewaarde (opbrengst van de activa bij liquidatie) meestal
lager is dan de boekwaarde.
Met de debt ratio (VV/TV) wordt aangeduid welk gedeelte van de totale vermogensbehoefte
(TV) met vreemd vermogen (VV) is gefinancierd.Het weerstandsvermogen is het vermogen van de onderneming om haar activiteiten tecontinueren in ongunstige tijden. Dit kan met het kengetal rentedekkingsfactor worden
weergegeven. Deze is gelijk aan het bedrijfsresultaat gedeeld door de interestlasten van het
vreemd vermogen.
De elasticiteit van de vermogensstructuur geeft de mate weer waarin devermogensvoorziening aan te passen is aan een veranderende vermogensbehoefte.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
18/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
18
9.4De liquiditeit is de mate waarin een onderneming aan haar lopende betalingsverplichtingen
kan voldoen. Als de liquiditeit met gegevens van een bepaald moment wordt berekend, is er
sprake van de statische liquiditeit. Het is beter om met geldstromen te werken. Er is dan
sprake van de dynamische liquiditeit, die aangeeft of de binnenkomende geldstroom de
uitgaande geldstroom overtreft in een bepaalde periode. Hiervoor kan eenliquiditeitsbegroting worden gebruikt. Dit is een overzicht van de verwachte ontvangsten enuitgaven voor de komende periode.
De statische liquiditeit vertelt of de onderneming op de korte termijn aan haar opeisbare
verplichtingen kan voldoen.
Het deel van de vlottende activa dat met lang vermogen wordt gefinancierd, wordt
nettowerkkapitaal genoemd. Dit is gelijk aan de vlottende activa (VA) minus het kortlopendvreemd vermogen (KVV). De verhouding tussen de vlottende activa en het kortlopend
vreemd vermogen (VA/KVV) wordt current ratio genoemd. Wanneer de voorraden van devlottende activa worden afgetrokken en gedeeld door de KVV wordt de quick ratio
verkregen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
19/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
19
Hoofdstuk 10 Financile markten
10.1Ondernemingen met een vermogensbehoefte kunnen op de effectenbeurs terecht om contactte maken met vermogensaanbieders bij de eerste overdracht van vermogen. Een voorbeeld
van een normale aandelenbeurs is Eurolist. Daarnaast bestaat de Alternext voor kleine enmiddelgrote ondernemingen.
Wanneer bedrijven onderling krediet aan elkaar verlenen wordt er van near banking
gesproken. Bedrijven verhandelen vaakopties. Deze geven het recht om aandelen tegen eenvaste prijs te kopen of verkopen gedurende een bepaalde periode. Daarnaast bestaat er de
future: dit is een overeenkomst (tussen koper en verkoper) om op een bepaald toekomstigmoment een hoeveelheid van een onderlinge waarde uit te kopen tegen een afgesproken prijs.
Beleggers laten zich leiden door het rendement en het risico. Opties en futures hebben het
hoogste rendement, maar kunnen zeer hoge risicos met zich meebrengen. Achteraf kan pas
worden bepaald wat het gerealiseerde rendement is. Dit kan op dezelfde manier worden
berekend als de interne rentabiliteit.
10.2Als een koper een optie bezit, kan hij in een bepaalde periode een vaste hoeveelheid van eenonderliggende waarde kopen (calloptie) of verkopen (putoptie) tegen een afgesproken prijs.
Deze prijs wordt uitoefenprijs genoemd.
De beurswaarde van een optie wordt bepaald door de beurswaarde van het onderliggendeaandeel en de resterende lengte van de looptijd van de optie. Als het verschil tussen de
uitoefenprijs en de beurswaarde wordt berekend, wordt de intrinsieke waarde van de optieverkregen. Dit is meteen het financile voordeel dat de optiehouder behaalt bij uitoefening
van het optierecht. De waarde hangt af van of het een calloptie of een putoptie is.
De verwachtingswaarde is het verschil tussen de beurswaarde en de intrinsieke waarde.
Deze geeft beleggers een idee hoe de beurswaarde van de aandelen zullen verlopen.
Beleggers hebben vier doelstellingen: het behalen van een koerswinst, het verkrijgen van
extra inkomen, bescherming tegen koersdaling en het vastleggen van de aankoopprijs van de
aandelen.
10.3Het belangrijkste verschil van een future met een optie is dat het een plicht is en geen recht.
Futurecontracten kunnen aflopen in een fysieke levering, ook al zijn beleggers niet
genteresseerd in de betreffende producten, maar de prijsveranderingen. Daarnaast kan de
afloop een cash settlement zijn; het prijsverschil wordt in geld afgerekend.Een aandelenfuture bestaat uit 100 aandelen. De prijs ervan kan worden berekend met derente en het dividend. De futureprijs is de prijs van de onderliggende waarde en de rente van
de looptijd verminderd met de eventuele dividenden die worden uitgekeerd.
Wanneer een koper een contract aangaat, betaalt hij 10% van de onderliggende waarde
(initial margin) als buffer. Het kopen van een future wordt een long positie genoemd en hetverkopen een short positie.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
20/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
20
10.4Belangrijke kengetallen bij de afweging tussen beleggingen zijn de dividendgerichte
kengetallen (rendement en pay-out ratio) en de koersgerichte kengetallen
(koers/winstverhouding, koers/cashflowverhouding en koers/intrinsieke-waardeverhouding).
Het rendement is gelijk aan het uitgekeerd dividend gedeeld door de beurswaarde aan het
einde van het boekjaar (maal 100%).De pay-out ratio is gelijk aan het dividend per aandeel, gedeeld door de winst per aandeel(maal 100%).
De koers/winstverhouding is de beurswaarde gedeeld door de winst per aandeel.
De koers/cashflowverhouding is de beurswaarde gedeeld door de cashflow per aandeel.De koers/intrinsieke-waardeverhouding is de beurswaarde gedeeld door de intrinsieke
waarde per aandeel.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
21/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
21
Hoofdstuk 11 Kostenstructuur
11.1Omdat de relatie tussen kosten en de productieomvang verschillend is, kunnen op basis
hiervan de kosten worden ingedeeld in constante en variabele kosten. Constante kosten of
vaste kosten veranderen niet bij een veranderende productieomvang. Bij variabele kosten isdit echter wel zo.
Variabele kosten kunnen worden ingedeeld in proportioneel variabele kosten
(rechtevenredige variatie van kosten), degressief variabele kosten (kosten nemenverhoudingsgewijs minder sterk toe) en progressief variabele kosten (kosten nemen sterker
toe dan omvang). Degressief variabele kosten kunnen worden veroorzaakt door het leereffect(betere efficiency) of door kwantumkortingen.
Vaste kosten worden bepaald door de aanwezige productiecapaciteit, die niet zomaar kan
worden veranderd. Bepalend voor de vaste kosten is de omvang van de capaciteit, dus er
wordt van capaciteitskosten gesproken. Op de lange termijn is het aannemelijk dat de
capaciteit verandert, waardoor het niveau van de vaste kosten ook verandert. De verandering
in het niveau van de vaste kosten wordt ook veroorzaakt door het relevante productie-interval. De kosten van productiemiddelen die minder deelbaar zijn, blijven over een groterdeel van de productie hetzelfde.
Er bestaan ook nog trapsgewijs variabele kosten. Hierbij gaat het om productiemiddelen diebeperkt deelbaar zijn, maar op korte termijn in de gewenste hoeveelheid kunnen worden
ingezet. De kosten zijn dus constant binnen een interval, maar discontinu als alle intervallen
worden bekeken.
Voor de analyse van de kostenstructuur is het nodig dat er wordt gekeken in hoeverre de
kosten vast of variabel zijn. Er kunnen ook kosten zijn die gedeeltelijk vast en gedeeltelijk
variabel zijn (gemengde kosten). Het kostenverloop kan worden benaderd met de methode
hoogste punt-laagste punt.
11.2De leiding van een onderneming is ook genteresseerd in de relatie tussen kosten, omzet en
winst. Wanneer deze variabelen in een grafiek worden gezet, dan kan het break-evenpunt
(kritisch punt) worden bepaald. Dit is het punt waarop de totale opbrengsten gelijk zijn aan de
totale kosten, waardoor er noch winst, noch verlies is.
De break-evenanalyse onderzoekt de relatie tussen de omzet, de totale kosten en de winstmet de productieomvang en bepaalt het break-evenpunt. Daarnaast verschaft de analyse
informatie over o.a. de gevolgen van een wijziging van de verkoopprijs en de invloed van een
toename van de vaste kosten.
De dekkingsbijdrage ofcontributiemarge is het verschil tussen de verkoopprijs en devariabele kosten per eenheid product die wordt geproduceerd en verkocht.
De winstgraad geeft aan wat de mate is waarin er winst ontstaat na het break-evenpunt.
In een winstgrafiek staat de relatie tussen het bedrijfsresultaat en de omvang van deactiviteiten.
De veiligheidsmarge is de afstand tussen de werkelijke omzet en de break-evenomzet. Ditwordt uitgedrukt in het percentage waarmee de omzet of afzet maximaal mag afnemen zonder
onder het break-evenniveau te komen.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
22/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
22
11.3De kwetsbaarheid van een bedrijf kan voor een deel worden benaderd met de
veiligheidsmarge en een winstgrafiek.
Door de automatisering verandert de hoogte van de winst sneller bij veranderingen in de
productieomvang en het afzetvolume. Dit wordt uitgedrukt als de hefboomwerking van de
kostenstructuur of operating leverage.Het indifferentiepunt geeft aan bij welk productievolume het niet uitmaakt of een bestaandeof nieuwe machine (of productiemethode) wordt gebruikt.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
23/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
23
Hoofdstuk 12 Kostencalculatie
12.1In de integrale kostprijsberekening (of: absorption costing of full costing) worden alle kostenmeegenomen in de kostprijs. Doorgaans wordt er een voorcalculatie gedaan, omdat het voor
het bedrijfsbeleid nodig is om de kostprijs te weten voordat de productie begint. Dezeberekening vindt plaats op basis van de normale bezetting (verwachte gemiddeld benuttecapaciteit voor de komende jaren).
Het bezettingsresultaat is het verschil tussen de totale doorberekende vaste kosten en dewerkelijke vaste kosten. Als de werkelijk begrote bezetting groter is dan de normale bezetting,
dan ontstaat er een overbezettingswinst.
De bezettingsgraad is het percentage gebruikte capaciteit van de maximaal beschikbare
capaciteit.
12.2Bij direct costing (of: marginal costing of variabelekostencalculatie) worden alleen de
variabele kosten toegerekend (verbijzonderd) aan de producten. Doordat de vaste kostenrechtstreeks ten laste van de resultatenrekening worden gebracht, worden de variabele kosten
aangeduid als product costs en de vaste kosten als period costs.
De dekkingsbijdrage (ofcontribution margin) is bedoeld om de vaste kosten te dekken. Bijeen overschot is er sprake van winst en bij een tekort is er sprake van verlies.
Als er sprake is van een voorraadmutatie, kunnen er verschillen ontstaan in de
periodewinsten die zijn berekend met de absorption costing en de direct costing methode. Dit
heeft te maken met het wel of niet toepassen van de activering van vaste kosten (toerekening
van een deel van de gemaakte vaste kosten aan de volgende periode).
Direct costing kan soms meer informatie bieden dan absorption costing, maar kent ook
beperkingen. De twee methoden vullen elkaar aan.
12.3Kosten worden niet alleen ingedeeld in vast en variabel, maar ook in directe en indirecte vaste
kosten. Indirecte vaste kosten worden aan de periode toegerekend en directe kosten aan de
producten.
Met de knelpuntscalculatie kan worden berekend welke factor bepalend is voor de omvang
van de productie. Dit is een hulpmiddel om het optimale productieplan (meest winstgevendesamenstelling van de productie) te bepalen.
Wanneer de totale kosten niet evenredig toenemen met een productie-uitbreiding, dan kan een
differentile calculatie worden uitgevoerd. Hierbij wordt uitgegaan van de stamproductie
(bepaald productieniveau) om de extra kosten van een toegevoegde producthoeveelheid(differentile kosten) te berekenen. De differentile calculatie kan belangrijk zijn bijbeslissingen op de korte termijn (bijv. een incidentele order).Prijsdifferentiatie is het hanteren van verschillende verkoopprijzen voor identieke productenmet verschillende kostprijzen. Dit is niet hetzelfde als prijsdiscriminatie. Hierbij worden de
verkoopprijzen afgestemd op de verschillende doelgroepen in strikt gescheiden markten. Een
voorbeeld zijn de verschillende prijzen voor klein- en grootverbruikers.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
24/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
24
Hoofdstuk 13 Indirecte kosten
13.1Wanneer er homogene productie (n soort product in een standaarduitvoering) plaatsvindt,is de berekening van de kostprijs eenvoudig. Wanneer er verschillende productsoorten worden
gemaakt (heterogene productie) moet er kostenverbijzondering worden toegepast.Wanneer kosten oorzakelijk en meetbaar genoeg verband houden met de producten om ze
rechtstreeks aan die producten toe te rekenen, dan is er sprake van directe kosten. Bijindirecte kosten is dit niet het geval en kunnen de kosten dus niet rechtstreeks aan deproducten worden toegerekend.
Er worden verbijzonderingsmethoden gebruikt om de indirecte kosten in te calculeren. Er zijn
twee methoden: de opslagmethode en de kostenplaatsenmethode.
Het is belangrijk om de kostprijzen (en daarmee de verkoopprijzen) correct te berekenen,
omdat het directe invloed kan hebben op de winstgevendheid van een onderneming. Wanneer
het management ervoor kiest om indirecte kosten niet of nauwelijks aan bepaalde producten
toe te rekenen, dan moet dit worden gecompenseerd door de aan andere producten
toegerekende indirecte kosten te verhogen. Als met deze methode lage prijzen wordengentroduceerd in een concurrerende markt en dit wordt gedekt met hoge prijzen in een niet-
concurrerende markt, dan is er sprake van kruissubsidiring.
13.2Bij de deelcalculatie worden de totale kosten van een homogene productie in een periode
gedeeld door het aantal geproduceerde producten. De berekening wordt moeilijker als er aan
het begin en eind van een periode voorraden halffabrikaten of goederen in bewerking
aanwezig zijn. De totale productie in een bepaalde periode bestaat dan uit de halffabrikaten
die tot eindproduct zijn verwerkt, de producten die van begin tot eind zijn gemaakt en de
eindvoorraad halffabrikaat.
Wanner bij homogene massaproductie het productieproces uit verschillende fasen bestaat en
bij verschillende afdelingen langsgaat, dan kan er een andere vorm van deelcalculatie worden
gebruikt. Dit wordt process costing genoemd.
Deelcalculaties kunnen niet worden gebruikt bij niet geheel homogene massaproductie. Met
de equivalentiecijfermethode kunnen de productsoorten worden herleid tot n noemerm.b.v. equivalente eenheden om de totale productie in n productsoort uit te drukken.
13.3Als een bedrijf verschillende productsoorten voortbrengt, moet de calculatie worden
gescheiden naar productsoort, project of order (job costing). De indirecte kosten moeten via
verdeelsleutels moeten toegerekend, omdat zo een rele verdeling van de kosten over deproducten ontstaat.
Met de opslagmethode kunnen de indirecte kosten aan de directe kosten worden gerelateerd
als percentage van de directe kosten. Dit gebeurt op basis van de normale bezetting. Een van
de opslagmethoden is de primitieve opslagmethode. Hierbij wordt er n opslagpercentage
toegepast. Er wordt een evenredig verband aangenomen, terwijl dat er meestal niet is. Zo
kunnen onjuiste kostprijzen worden berekend. Een methode waar dit gevaar kleiner is, is de
verfijnde opslagmethode. Hierbij worden de indirecte kosten eerst gesplitst.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
25/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
25
13.4Bij complexe productieprocessen is kostenverbijzondering nodig. Dit kan het nauwkeurigst
met de kostenplaatsenmethode. Het bedrijf wordt functioneel ingedeeld. De verkregen
functies worden kostenplaatsen of productiecentra genoemd. De indirecte kosten per
kostenplaats (eerstbelaste kosten) worden verbijzonderd over andere kostenplaatsen
(doorbelaste kosten) en vervolgens toegerekend aan de kostendragers (eindproducten).Kostenplaatsen worden onderscheiden in hulpkostenplaatsen (kostengroepering t.b.v.verbijzondering), zelfstandige kostenplaatsen (dienstverlenende eenheden) en
hoofdkostenplaatsen (afdelingen die rechtstreeks prestaties leveren aan de kostendragers).
Eerst worden de indirecte kosten verdeeld over de hulpkostenplaatsen, vervolgens worden de
kosten over de zelfstandige kostenplaatsen verbijzonderd en tenslotte toegerekend aan de
hoofdkostenplaatsen. Dit wordt in een kostenverdeelstaat gedaan.
13.5Doordat productieprocessen steeds meer geautomatiseerd en steeds complexer worden, zijn
eenvoudige verdeelsleutels niet meer toereikend voor de bepaling van een realistische
kostprijs. Daarom is Activity Based Costing (ABC) ontwikkeld. Deze methode legt eenoorzakelijk verband tussen de producten en de activiteiten die ervoor nodig zijn. Om deze
benodigde activiteiten te bepalen, moeten de cost drivers (belangrijkste kostenveroorzakers)
per soort activiteit worden bepaald. De activiteiten worden op basis van samenhang
gegroepeerd in een beperkt aantal cost pools. Zie: hfst. 13; blz. 276-277; Basisboek
bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
26/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
26
Hoofdstuk 14 Budgettering en verschillenanalyse
14.1Een begroting is een ondernemingsplan (bestaande uit: een commercile, een financile eneen productieplanning) met het karakter van een prognose. De activiteiten om de
ondernemingsdoelstellingen te bereiken, worden concreet en kwantitatief gemaakt in de vormvan budgetten. De functies van het budget zijn: planning, communicatie en cordinatie,taakstelling en autorisatie, en evaluatie. Omdat de planning toekomstgericht is, wordt het een
feedforward genoemd. De evaluatie is een feedback.Omdat de werkelijke cijfers erg kunnen afwijken van het budget, wordt er meestal
gebruikgemaakt van een rolling budget. Hierbij wordt periodiek opnieuw gekeken wat eenreel budget is voor de volgende periodes.
Een gevaar van budgettering is dat managers schadelijke beslissingen kunnen nemen om maar
hun budgettarget te halen. Om de managementprestaties te beoordelen zijn financile
maatstaven daarom niet voldoende. Een veelgebruikte beoordelingsmethode is de balancedscorecard. Hiermee worden de vier prestatie-indicatoren: de klant, de interne processen,
innovatie en lerend vermogen gemeten.
14.2Het masterbudget is het totale budget voor de hele onderneming. Zie: hfst. 14; blz. 288-289;
Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld.
14.3Een kostenbudgettering heeft als doel om productiemiddelen zo doelmatig mogelijk aan te
wenden. Als de kosten uitsluitend proportioneel variren met de productieomvang, dan wordt
er een variabel kostenbudget vastgesteld. Als dit niet zo is, wordt er een vast kostenbudget
vastgesteld. Meestal is er sprake van gemengde kosten, waardoor er een gemengd budgetwordt bepaald.
Het opstellen van budgetten voor de kostenbeheersing valt onder het systeem van
responsibility accounting. Deze budgetten kunnen worden onderverdeeld in statische en
flexibele budgetten. Statische budgetten zijn gebaseerd op het verwachte productieniveau en
worden niet aangepast aan de werkelijke productie. Bij flexibele budgetten gebeurt dit wel.Een verschil tussen de budgetten en de werkelijke cijfers kan worden opgespoord en verklaard
met een verschillenanalyse.Met een standaardcalculatie kunnen de bouwstenen van het budget worden bepaald.
Achteraf kan met een nacalculatie berekend worden of het productieproces economisch isverlopen door de werkelijk verbruikte hoeveelheden en de werkelijke prijzen te bepalen.
Het verschil tussen de toegestane kosten en de werkelijke kosten wordt het budgetverschilgenoemd. Dit kan worden veroorzaakt doordat er meer of minder uitval wordt begroot dandaadwerkelijk optreedt.
Als er een verschil zit tussen de standaardhoeveelheid en de werkelijk verbruikte hoeveelheid,
dan wordt er van een efficiencyverschil gesproken.
Een verschil tussen de werkelijk betaalde prijs en de standaardprijs wordt aangeduid als
prijsverschil.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
27/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
27
Hoofdstuk 15 Externe verslaggeving
15.1De belanghebbenden bij externe verslaggeving zijn de eigenaren van de onderneming, de
werknemers en de kredietverschaffers. Ook genteresseerden hebben het recht om de
financile informatie in te zien. Daarom hebben bepaalde ondernemingen eenpublicatieplicht voor het deponeren van een jaarverslag in het handelsregister. Wat er in hetverslag moet staan hangt af van de grootte van de onderneming. Er wordt een onderverdeling
gemaakt in klein, middelgroot en groot.
Een gevaar van de externe jaarrekening is dat deze kan zijn opgefleurd, bijv. om bonussen
veilig te stellen. Dit wordt creative accounting genoemd.
15.2De jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en een toelichting op deze
stukken en is gebaseerd op een confrontatie tussen opbrengsten en kosten. Deze moeten aan
de juiste periode worden toegerekend. Aan de opbrengstenkant geeft het realisatieprincipe de
regels en aan de kostenkant geldt het matchingprincipe. Het realisatieprincipe houdt in datde omzet pas wordt geboekt als zowel de verkoop als de levering heeft plaatsgevonden. Het
matchingprincipe houdt in dat de kosten worden toegerekend aan de periode waarin de
opbrengsten ontstaan (door deze kosten). Dit principe kent twee varianten: product matching
en period matching. Bij product matching vindt de toerekening plaats aan de producten die
zijn gemaakt m.b.v. de kosten om vervolgens de kosten ten laste van het resultaat te brengen
in de periode waarin de producten worden verkocht. Bij period matching worden de kostenrechtstreeks aan de periode toegerekend waarin ze zijn gemaakt.
Bij het opstellen van de jaarrekening moet er voorzichtig te werk worden gegaan, maar er
moet voor worden gehoed dat er winstverschuivingen plaatsvinden.
Een jaarrekening wordt opgesteld met een going-concern-veronderstelling, wat inhoudt datwordt aangenomen dat de onderneming in de afzienbare toekomst zal blijven bestaan. Dit
mag echter niet als de liquidatie van de onderneming op handen is. Dan moet de
liquidatiewaarde als uitgangspunt worden gebruikt.
Een jaarrekening moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: begrijpelijkheid, relevantie
(nuttige informatie), betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (grondslagen voor de opstelling
moeten elk jaar hetzelfde zijn). Stelselwijzigingen (wijzigingen in de grondslagen voor het
opstellen van de jaarrekening) mogen daarom alleen plaatsvinden als daar gegronde redenen
voor zijn.
Naast de grondbeginselen en kwaliteitskenmerken, zijn er nog regels voor de nadere invulling
van de opstelling van de jaarrekening. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft Richtlijnen
voor de jaarverslaggeving opgesteld voor een nadere invulling. Daarnaast bestaat erregelgeving onder de International Financial Reporting Standards (IFRS) van de InternationalAccounting Standards Board (IASB). Beursgenoteerde ondernemingen in de EU-lidstaten
moeten de IFRS toepassen.
15.3In het directieverslag moet een getrouw beeld worden geschetst van de toestand op de
balansdatum en het verloop van de zaken tijdens het boekjaar van de onderneming.
Daarnaast moet de verwachte gang van zaken worden beschreven. De toekomstparagraaf
bestaat o.a. uit mededelingen over de werkzaamheden rondom onderzoek en ontwikkeling.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
28/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
28
15.4Andere gegevens die in het jaarverslag moeten worden opgenomen, zijn een
accountantsverklaring, de bestemming van het resultaat (voorgestelde winstverdeling) en
belangrijke gebeurtenissen na de balansdatum.
Grote en middelgrote ondernemingen hebben een controleplicht, waardoor een accountant
nodig is om de jaarrekening te onderzoeken. Er zijn verschillende soortenaccountantsverklaringen: de goedkeurende verklaring, de verklaring met beperking (er
bestaan onzekerheden en bedenkingen), de verklaring van oordeelsonthouding (geen oordeel
mogelijk door grootte van de onzekerheden) en de afkeurende verklaring. Wanneer
belanghebbenden het niet eens zijn met een goedkeurende verklaring, kunnen ze een
rechtsvordering instellen bij de Ondernemingskamer (Gerechtshof in Amsterdam).
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
29/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
29
Hoofdstuk 16 De jaarrekening nader bekeken
16.1Een activum is volgens de IFRS een middel dat is voortgekomen uit vroegere gebeurtenissen.De ondernemer heeft beschikkingsmacht over dit middel en heeft naar verwachting
economische voordelen hiervan. Wanneer een object niet aan beide aspecten van de definitievoldoet, dan moet er worden gekozen tussen een on-balance verwerking of een off-balanceverwerking in de balans. Wanneer het object niet op de balans wordt gezet, moet er een
toelichting op worden gegeven in de balans.
Vaste activa worden onderverdeeld in immaterile, materile en financile vaste activa.
Immaterile vaste activa zijn ongrijpbaar. Ontwikkelingsuitgaven moeten als activum opde balans worden gezet, omdat ze resultaat opleveren. Voor onderzoeksuitgaven geldt dit
echter niet, omdat ze meestal niet tot economische voordelen leiden. Andere immaterile
activa zijn gekochte concessies, octrooien, merken en betaalde goodwill. Het economische
voordeel van een merk heeft te maken met het moeilijk kunnen positioneren van een merk.
Bij materile vaste activa is er normaalgesproken een kans dat ze leiden tot economische
voordelen. Het is echter niet zo dat de beschikkingsmacht altijd bij de onderneming ligt.Daarom moeten gekochte productiemiddelen on-balance staan en gehuurde middelen off-
balance. Leasing kan worden onderverdeeld in operational leasing (op korte termijn
opzegbare overeenkomst) en financial leasing (overeenkomst voor de geschatte levensduurvan het object). Bij financial leasing draagt de gebruiker het risico op economische
veroudering en de kosten voor het onderhoud.
Financile vaste activa zijn hoofdzakelijk deelnemingen in het aandelenkapitaal van andereondernemingen.
Er bestaan ook vlottende activa. Een voorbeeld zijn de voorraden. Kosten die moeten worden
geactiveerd, zijn de kosten die samenhangen met het op hun huidige plaats en in hun huidige
staat brengen van voorraden. Daarnaast zijn er indirecte kosten, die als product costs ofperiod costs ten laste van de winst worden gebracht.
Wanneer er langlopende werken (onderhanden werk, voorraden) zijn, hoeft niet altijd striktaan het realisatieprincipe te worden gehouden. Er kan worden gekozen voor de completed-
contract-methode (eerste jaren geen winst, maar in het laatste jaar wel) of de percentage-of-completion-methode (geleidelijk winst nemen, naarmate het werk vordert).Het eigen vermogen is een restpost en het verschil tussen de waarde van de activa en de
waarde van het vreemd vermogen.
Voorzieningen moeten worden gevormd indien de bedrijfsuitoefening in het afgelopen jaar tot
verplichtingen kunnen leiden in de volgende jaren. Om winststuring te voorkomen stelt de
IFRS aanvullende eisen aan de vorming van voorzieningen. De verplichting tot de vorming
moet juridisch of feitelijk zijn en de kans dat de onderneming moet gaan betalen, moet groterzijn dan 50%.
Schulden kunnen kortlopend (terugbetaling binnen een jaar) of langlopend zijn.
Achtergestelde leningen vormen samen met het eigen vermogen het garantievermogen (eenbuffer voor de overige schuldeisers).
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
30/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
30
16.2Resultatenrekeningen kunnen worden onderverdeeld naar presentatiewijze. In de categoraleresultatenrekening staat informatie over de omvang van de kostensoorten. De functionele
resultatenrekening verschaft informatie over de kosten van een aantal bedrijfsfuncties, zoals
de fabricage, de verkoop en het algemene beheer.
Wanneer er resultaten zijn die niet voortvloeien uit de bedrijfsuitoefening (bijv.natuurrampen), dan moeten ze worden opgenomen als buitengewoon resultaat. Dezecategorie bestaat niet in de IFRS.
Wanneer er een rechtstreekse vermogensmutatie is, hoeven de oorzaken van de verandering
niet als opbrengsten- of kostenpost te worden opgenomen in de resultatenrekening. Er zijn
twee varianten: vermogensmutaties uit de relatie tussen de onderneming en haar eigenaren en
vermogensmutatie door de herwaardering van activa.Met segmentatie (uitsplitsing van de informatie) kan worden bereikt dat de lezer meer inzicht
krijgt in de jaarrekening en de financile positie van de onderneming.
De toegevoegde waarde is het totale gegenereerde inkomen ten behoeve van alle
samenwerkende deelnemers in de onderneming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen netto
en bruto toegevoegde waarde. Bij de netto toegevoegde waarde zijn de afschrijvingen inmindering gebracht en bij de brutovariant niet.
16.3Prijsgrondslagen zijn nodig om activa in geld uit te drukken. Meestal wordt de aanschafprijs
gebruikt. Dit wordt ook wel historischekostenstelsel (ofnominalisme) genoemd, omdat hetis gebaseerd op de in het verleden daadwerkelijk betaalde prijs. Wanneer het om
gelijksoortige goederen gaat, is het moeilijk om de feitelijke inkoopprijs te bepalen. Daarom
wordt er gebruikgemaakt van de FIFO-methode (first in, first out), de LIFO-methode (last in,
first out) en de GIP-methode (gemiddelde inkoopprijs). De LIFO-methode kent twee
varianten: het individueel LIFO (toepassing bij elke afzonderlijke transactie) en het collectief
LIFO (vergelijking van eind- en beginvoorraad). Met collectief LIFO kan alleen de
periodewinst worden bepaald en dus niet de transactiewinst. IFRS staat LIFO niet toe.
De minimumwaarderingsregel houdt in dat de balanswaardering omlaag moet als de netto-
opbrengstwaarde van het goed lager is dan de boekwaarde van het activum. Dit wordt
impairment genoemd en heeft met het voorzichtigheidsprincipe te maken.
Vaste activa moeten worden gewaardeerd op de aanschafprijs. Als er een waardevermindering
optreedt, moet dit via afschrijvingen kenbaar worden gemaakt. Dit kan via lineaireafschrijving (elk jaar hetzelfde bedrag) of degressieve afschrijving (elk jaar kleiner
afschrijvingsbedrag). Degressieve afschrijving kan met de boekwaardemethode worden
uitgevoerd. Elk jaar wordt een vast percentage afgeschreven van de boekwaarde.
Winstbepaling kan plaatsvinden met de vervangingswaarde (actuele inkoopprijs) alsuitgangspunt. De winst bestaat dan uit de stijging van het eigen vermogen en de rekening
Herwaardering. Het vervangingswaardestelsel wordt ook wel substantialisme genoemd.
Een laatste stelsel is fair value through profit and loss. Hier wordt een stijging van debeurswaarde op de winst geboekt en niet op de Herwaardering (zoals in het
vervangingswaardestelsel).
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
31/32
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier
31
Hoofdstuk 17 Kasstroomoverzicht
17.1Meestal voegen ondernemingen een kasstroomoverzicht toe om te laten zien waar hun
geldmiddelen vandaan komen en waaraan ze zijn besteed. Hiervoor worden ontvangsten en
uitgaven gebruikt. Deze zijn objectief en niet manipuleerbaarHet kasstroomoverzicht kan bestaan uit de operationele activiteiten, de
investeringsactiviteiten en de financieringsactiviteiten. Het overzicht kan worden opgesteld
volgens de directe methode of de indirecte methode. Bij de directe methode wordt eensamenvatting van het kasboek gemaakt. Bij de indirecte methode is het uitgangspunt het
resultaat van de onderneming.
17.2Zie: hfst. 17; blz. 355-360; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld
waarin een kasstroomoverzicht wordt opgesteld.
-
8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427
32/32
Hoofdstuk 18 Concernverslaggeving
18.1Wanneer een onderneming aandelen in andere ondernemingen bezit, kan het doel zijn om er
voordeel van te hebben voor de eigen bedrijfsuitoefening. Dit wordt een deelneming
genoemd. Wanneer het alleen om het directe financile voordeel van het aandelenbezit gaat, iser sprake van een belegging.Bij een deelnemingspercentage van meer dan 50% heeft de deelnemer overheersende
zeggenschap in de deelneming.
Wanneer er een groepsverhouding is, zijn de informatieve verplichtingen van de deelnemer
(de moedermaatschappij) veel groter. Er moet een geconsolideerde jaarrekening(groepsjaarrekening) voor alle tot het concern behorende ondernemingen worden opgesteld.
Dit komt naast de vennootschappelijke ofenkelvoudigejaarrekening in hetconcernjaarverslag.
Waardering van beleggingen kan op basis van de aanschafprijs of de beurswaarde. Bij
deelnemingen komt er een derde maatstaf bij, namelijk de nettovermogenswaarde. De
deelneming wordt dan gewaardeerd tegen de waarde van de achterliggende activa en passiva.
18.2Omdat de verslaggevingseenheid het concern is, moeten er bij de optelling van de posten van
de enkelvoudige jaarrekeningen eliminaties plaatsvinden. Zie: hfst. 18; blz. 371-374;
Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld waarin de consolidatietechniek
wordt behandeld.
Het kan ook voorkomen dat er meerderheidsdeelnemingen van minder dan 100% zijn. Er zijn
dan twee manieren om de geconsolideerde jaarrekening op te stellen, namelijk de
proportionele consolidatie en de integrale consolidatie. Zie: hfst. 18; blz. 374-375;
Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld waarin dit uiteen wordt gezet.