Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

download Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

of 32

Transcript of Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    1/32

    Basisboek bedrijfseconomie

    Bronvermelding

    Titel : Basisboek bedrijfseconomieDruk : 8e druk, 2008Auteur : P. de Boer, M.P. Brouwers, W. KoetzierUitgever : Noordhoff Uitgevers B.V.ISBN (boek) : 9789001702427

    Aantal hoofdstukken (boek) : 18Aantal paginas (boek) : 396

    De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen.Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden aan altijdhet bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverseverwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.

    Dit uit treksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2011 StudentsOnly B.V. Alle rechten

    voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dituittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot [email protected].

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    2/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    2

    Inhoudsopgave

    Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie 3

    Hoofdstuk 2 Bedrijfseconomische vakgebieden en functies 6

    Hoofdstuk 3 Financile overzichten 7

    Hoofdstuk 4 Ondernemingsplan 8

    Hoofdstuk 5 Investeringsprojecten 9

    Hoofdstuk 6 Werkkapitaalbeheer 11

    Hoofdstuk 7 Eigen vermogen 13

    Hoofdstuk 8 Vreemd vermogen 15

    Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financile structuur 17

    Hoofdstuk 10 Financile markten 19

    Hoofdstuk 11 Kostenstructuur 21

    Hoofdstuk 12 Kostencalculatie 23

    Hoofdstuk 13 Indirecte kosten 24

    Hoofdstuk 14 Budgettering en verschillenanalyse 26

    Hoofdstuk 15 Externe verslaggeving 27

    Hoofdstuk 16 De jaarrekening nader bekeken 29

    Hoofdstuk 17 Kasstroomoverzicht 31

    Hoofdstuk 18 Concernverslaggeving 32

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    3/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    3

    Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie

    1.1In de economie draait het om het streven naar welvaart met zo weinig mogelijk opofferingen.

    In de algemene economie wordt de relatie tussen consumenten en producenten en die tussen

    producenten onderling bestudeerd. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de micro-economie en de macro-economie. In de micro-economie worden o.a. de theorie van demarktvormen behandeld. In de macro-economie worden de economische problemen van de

    maatschappij als geheel bestudeerd.

    Daarnaast bestaat er de bedrijfseconomie, waarin het economisch handelen binnen

    productieorganisaties (producten en diensten) wordt behandeld.

    Een onderneming is een productieorganisatie, maar ook een samenwerkingsverband. Er is

    namelijk een samenwerkingsverband tussen de productiefactoren arbeid en

    productiemiddelen. Een onderneming streeft verder naar winst, ofwel waardecreatie. Hoe

    groot de winst is, hangt af van de efficiency en de effectiviteit. Efficiency is de doelmatigheid

    van het productieproces en effectiviteit is de doelgerichtheid van het productieproces. Een

    productieproces is efficint als een product met zo weinig mogelijk kosten wordt gemaakt.Een effectief productieproces betekent dat het product aan de eisen van de afnemers voldoet.

    Deze twee zaken worden gemeten aan de hand van het winstcijfer.

    De winst is het doel van een onderneming en de activiteiten vormen het middel. Continuteitis echter ook een uitgangspunt, maar die wordt mede verzekerd met het behalen van winst.

    Daarnaast hebben veel ondernemingen een mission statement, waarin zaken als zorg voor het

    milieu als doelen worden gepresenteerd.

    1.2Naast de profitorganisaties, die primair op winst uit zijn, bestaan er ook non-

    profitorganisaties. Dit kunnen de overheidssector (Rijk, provincies, gemeentes enwaterschappen) ofparticuliere non-profitinstellingen zijn.

    De overheid is een leverancier van collectieve goederen en diensten (voorzieningen voor de

    hele bevolking). Dit komt doordat het marktmechanisme niet werkt bij de bescherming

    tegen bijv. criminaliteit en overstromingen. Hier geldt dus het budgetmechanisme: de

    overheid int belastingen en stelt budgetten vast voor allerlei collectieve zaken. Door de

    privatisering komen sommige collectieve voorzieningen op de markt terecht.

    Particuliere non-profitinstellingen streven een maatschappelijk doel na. Verder kunnen ze niet

    voortbestaan zonder bijdragen, omdat ze economisch niet zelfstandig zijn. Al kunnen ze in

    beperkte mate op de markt opereren door T-shirts met opdruk te verkopen. Een ander verschil

    met profitorganisaties is dat de effectiviteit moeilijk te beoordelen is, omdat ze geen

    winstcijfer gebruiken.

    1.3De aard van het omzettingsproces in ondernemingen kan worden onderverdeeld in de vier

    sectoren landbouw en extractie, industrie, handel en dienstverlening.

    In de landbouw en extractie zijn de natuur en duurzame productiemiddelen het belangrijkst.

    In de industrie wordt een fysiek, tastbaar product gemaakt. Dit kan met stukproductie

    (maatwerk voor n klant en op bestelling) en massaproductie (n soort product in grotehoeveelheden en op voorraad). Hiertussen bevinden zich de serie-stukproductie (bepaalde

    componenten worden in grote hoeveelheden geproduceerd) en de serie-massaproductie

    (productie van varianten van het standaardproduct). Er zijn drie inputs, namelijk grondstoffen,

    duurzame productiemiddelen en menselijke arbeidskracht.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    4/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    4

    In de handel worden geen nieuwe producten gemaakt en is er een ongelijkheid tussen

    productie en consumptie. De ongelijkheid heeft te maken met de grootte (van de productie en

    consumptie), de samenstelling, het tijdstip en de plaats. Het transformatieproces heeft dus

    betrekking op de grootte, het assortiment, de tijd en de plaats. Binnen de

    handelsondernemingen kan onderscheid worden gemaakt tussen de detailhandel (levering

    aan consument) en groothandel (levering aan detailhandel).In de dienstverlening worden prestaties verricht zonder dat er een goed wordt geproduceerd of

    overgedragen. De belangrijkste kostenpost bestaat dus uit de arbeidskosten.

    1.4De rechtsvorm van een onderneming bepaalt hoe de juridische relaties binnen de

    onderneming en die tussen de onderneming en de buitenwereld in elkaar zitten. Rechtsvormen

    kunnen gepaard gaan met rechtspersoonlijkheid of niet. Een rechtspersoon is een partij in de

    juridische overeenkomsten die meekomen met het zakendoen. Wanneer een onderneming

    geen rechtspersoon is, komen overeenkomsten op naam van de eigenaar-exploitant te staan.

    Wanneer een niet-rechtspersoon n eigenaar heeft, is er sprake van een eenmanszaak. Hetvermogen dat de eigenaar van een eenmanszaak in zijn onderneming steekt, wordt eigenvermogen genoemd. Wanneer er leningen worden opgenomen, is er sprake van vreemdvermogen. Bij een eenmanszaak is de eigenaar verantwoordelijk voor eventuele schulden dieuit het ondernemen voortvloeien. Ondernemers mogen ook gebruikmaken van de

    zelfstandigenaftrek, die groter wordt naarmate de winst kleiner is. Alle ondernemers hebben

    een boekhoudverplichting, omdat de belastingdienst de aangifte van de ondernemer moet

    kunnen controleren.

    Bij een personenvennootschap zijn er meerdere eigenaren. Er zijn drie varianten, namelijk

    de niet-openbare vennootschap (optreden niet onder n naam), de openbare vennootschap

    zonder rechtspersoonlijkheid (gemeenschappelijke naam op naam van vennoten) en de

    openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (= ovr, gemeenschappelijke naam op naam

    van ovr). Voor personenvennootschappen is het makkelijker om extra eigen vermogen te

    verkrijgen dan voor eenmanszaken. Er is verder sprake van een afgescheiden vermogen. Dit

    houdt in dat zakelijke schuldeisers voorrang hebben als het om het te gelde maken van

    vermogen gaat. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de

    onderneming. De schuldeiser mag dan van alle vennoten eisen dat zij de volledige schuld

    voldoen. Een personenvennootschap bestaat fiscaal gezien niet, waardoor iedere vennoot

    belasting betaalt over zijn/haar eigen winstaandeel.

    Bij commanditaire vennootschappen is er een gedeeltelijke scheiding tussen leiding en

    eigendom. Er zijn namelijk vennoten (commanditaire of stille vennoten) die eigenaar zijndoordat ze vermogen beschikbaar stellen, maar niet belast zijn met de leiding van de

    onderneming.

    Een kapitaalvennootschap is een besloten vennootschap (bv) met beperkte aansprakelijkheid

    of een naamloze vennootschap (nv). Dit zijn beide rechtspersonen en er is sprake van een

    scheiding tussen eigendom en leiding. Het eigen vermogen bestaat uit aandelen en de

    gezamenlijke aandeelhouders vormen samen de algemene vergadering van aandeelhouders

    (hoogste macht). Het voordeel van de kapitaalvennootschap is dat de continuteit beter wordt

    gewaarborgd. Aandeelhouders die minstens 5% van het aandelenkapitaal van de

    vennootschap bezitten, worden aanmerkelijkbelanghouder genoemd.

    Er zijn drie belangrijke verschillen tussen bvs en nvs. Bij bvs staan de aandelen op naam,terwijl bij nvs de aandelen makkelijk van eigenaar kunnen wisselen. Daarnaast kan er in een

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    5/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    5

    bv een blokkeringsclausule worden opgenomen, terwijl er bij een nv geen beperking magzijn van de vrije overdraagbaarheid van aandelen. Tenslotte geldt er voor een bv geen

    minimum beginkapitaal, terwijl die bij een nv 45 000 is.

    Een coperatie is bedoeld om zaken te doen met leden. Bij een productiecoperatie zijn de

    leden leveranciers van grondstoffen voor het productieproces. Bij een inkoopcoperatienemen de leden producten af van de coperatie. Bij een coperatieve bank lenen de leden geld

    aan en van de bank. Een onderlinge waarborgmaatschappij lijkt erg op een coperatie,

    omdat er verzekeringen worden verkocht aan leden. De continuteit van een coperatie wordt

    gewaarborgd doordat leden de coperatie niet zomaar mogen verlaten. Qua aansprakelijkheid

    bij schulden bestaan er een wettelijke aansprakelijkheid (WA), een uitgesloten

    aansprakelijkheid (UA) en een beperkte aansprakelijkheid (BA).

    1.5Er zijn drie belangrijke samenwerkingsvormen tussen ondernemingen, namelijk fusie en

    overname, franchising en kartelvorming. Bij een fusie en overname kunnen de overnemer en

    overgenomene een bedrijfskolom of bedrijfstak met elkaar vormen. Bij een overname inopeenvolgende schakels in een bedrijfskolom is er sprake van integratie. Als de overnemeren overgenomene in dezelfde schakel van verschillende bedrijfskolommen werken, is er

    sprake van een parallellisatie. Wanneer er sprake is van verschillende schakels vanverschillende bedrijfskolommen wordt er een conglomeraat gevormd.

    Bij franchising sluit een zelfstandige ondernemer zich aan bij een keten, zodat hij gebruikkan maken van bepaalde faciliteiten. Hij/zij komt naar buiten als filiaalhouder.

    Bij een kartelvorming maken zelfstandige producenten afspraken om de vrije concurrentie te

    beperken. De mogelijkheid hiertoe is afhankelijk van de marktvorm. Bij een volledige

    mededinging is er sprake van een gestandaardiseerd product, waardoor de concurrentie erg

    scherp is. Het andere uiterste is een monopolie, waarbij kartelvorming dus niet mogelijk is.Bij een oligopolie is er een beperkt aantal aanbieders en is het dus makkelijk om een kartel te

    vormen. Kartels worden bestreden, omdat klanten worden benadeeld.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    6/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    6

    Hoofdstuk 2 Bedrijfseconomische vakgebieden en functies

    2.1De bedrijfseconomie kan worden verdeeld in financiering en accounting. De accountingwordt onderverdeeld in managementaccounting en financial accounting.

    Bij ondernemingsfinanciering gaat het niet alleen om hoe productiemiddelen moetenworden gefinancierd, maar ook in welke productiemiddelen moet worden gefinancierd. Dit

    hangt af van het soort activiteiten in de onderneming. Investeringen vinden plaats om waarde

    te creren via het transformatieproces. Wanneer de investeringen zijn bepaald, moet er een

    geschikte financiering worden gekozen. Er kan bijv. worden gekozen voor huur of leasing.

    In de accounting wordt vooral financile informatie verschaft over een onderneming. In de

    managementaccounting wordt informatie verschaft aan de ondernemingsleiding (interne

    verslaggeving) als ondersteuning aan het management. Daarnaast bestaat er de financialaccounting ten behoeve van de belanghebbenden rondom de onderneming. Dit wordt ook wel

    externe verslaggeving genoemd en uit zich in een jaarverslag.Ook financial accounting heeft een beslissingsondersteunende functie. Daarnaast heeft het een

    verantwoordingsfunctie voor het beoordelen van het gevoerde beleid. Een tweede verschil

    met managementaccounting is dat het aan wettelijke regels moet voldoen. Tenslotte kan ercreative accounting plaatsvinden in de financial accounting om de zaken rooskleuriger voor

    te stellen aan de buitenwereld.

    2.2Financiering, managementaccounting en financial accounting hebben relaties met de

    vakgebieden: boekhouden, ondernemingsrecht, belastingrecht en organisatiekunde. Ook de

    commercile economie heeft een relatie met het succes van een onderneming, maar het wordtgezien als een afzonderlijk vakgebied. In de boekhoudkunde worden grootboeken

    bijgehouden, waarin staat welke wijzigingen hebben plaatsgevonden in welke periode op het

    gebied van bezittingen, schulden, opbrengsten en kosten voor de onderneming.

    2.3In kleine bedrijven werken vaak allrounders die thuis zijn in alle vakgebieden binnen de

    bedrijfseconomie, maar in grote bedrijven vindt er meestal functiescheiding plaats. Er komen

    dan functies als administrateur (boekhouden), interne accountant (controle functionering

    boekhoudkundig systeem), controller (financile sturing van organisatie) en treasurer

    (optimaal verloop geldstromen) voor. Er kunnen ook werkzaamheden worden uitbesteed. Bij

    het controleren van jaarrekeningen is dit verplicht.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    7/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    7

    Hoofdstuk 3 Financile overzichten

    3.1In de bedrijfseconomie worden productiemiddelen aangeduid als activa. Er bestaan vaste

    activa en vlottende activa. Vaste activa kunnen meer dan een jaar lang voor een onderneming

    werken (bijv. bedrijfsgebouwen), terwijl vlottende activa ontstaan en tenietgaan in een jaartijd (bijv. vorderingen). Verder zit er bij vaste activa meer dan een jaar tijd tussen de aanschaf

    van het productiemiddel en het moment dat er ontvangsten ontstaan door gebruik ervan in het

    bedrijfsproces. Bij vlottende activa is deze periode minder dan een jaar.

    De financiering van activa kan afkomstig zijn van eigen vermogen en vreemd vermogen.

    Eigen vermogen wordt beschikbaar gemaakt door de eigena(a)r(en) en is daardoor vooronbepaalde tijd beschikbaar voor de onderneming. Eigen vermogen wordt ook wel

    risicodragend vermogen genoemd, omdat de grootte van de winst afhankelijk is van allerlei

    onzekerheden.

    Vreemd vermogen wordt door schuldeisers beschikbaar gesteld en is hierdoor tijdelijk

    vermogen. Vreemd vermogen wordt ook wel risicomijdend vermogen genoemd, omdat de te

    vergoeden rente aan de schuldeisers vast is.

    3.2De financiering van activa wordt passiva genoemd. In de balans staat de waarde van de activauitgezet tegen de passiva. De investeringen staan aan de debetzijde en de financiering aan de

    creditzijde. Zie: hfst. 3; blz. 64-69; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een

    voorbeeld. De winst kan worden bepaald door de balansen van het begin en het eind van een

    periode te vergelijken. Een afschrijving geeft aan hoeveel geld er per jaar wordt afgeschreven

    van de waarde van een productiemiddel.

    Om te kijken welke opbrengsten en kosten zijn gemaakt voor de winst in een bepaalde

    periode wordt er een resultatenrekening opgesteld. De opbrengsten en ontvangsten hoevenniet samen te vallen in een periode. Dit geldt ook voor kosten en uitgaven. In de

    resultatenrekening staan geen aflossingen op vreemd vermogen, omdat ze niet leiden tot een

    wijziging in het eigen vermogen.

    3.3In de resultatenrekening worden schattingen verwerkt, terwijl dit niet geldt voor het bepalen

    van de geldmiddelen. Ookvoorzieningen worden geschat. Er worden dan kosten in deresultatenrekening opgenomen voordat een betaling plaatsvindt.

    Creative accounting kan worden gebruikt om de winst te flatteren. Er worden dan teoptimistische schattingen gedaan.

    3.4Er kunnen rechtstreekse vermogensmutaties plaatsvinden door privstortingen enprivonttrekkingen. Deze hebben niks met bedrijfsactiviteiten te maken en mogen dus geeninvloed uitoefenen op de winst.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    8/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    8

    Hoofdstuk 4 Ondernemingsplan

    4.1Het overgrote deel van de Nederlandse ondernemingen behoort tot het midden- en

    kleinbedrijf (MKB). Gemiddeld is 40% van de gestarte ondernemingen na vijf jaar gestopt.

    4.2Door een ondernemingsplan op te stellen, worden starters gedwongen om na te denken over

    hoe realistisch hun ideen zijn. Daarnaast vormt het een overzicht van de stappen die moeten

    worden ondernomen om de onderneming daadwerkelijk te laten starten.

    Normaal gesproken heeft een starter niet genoeg eigen geld om de investeringen te doen en

    moet er dus een financieringsgat worden gedicht. Participatiemaatschappijen nemen deel aan

    startende ondernemingen en stoten hun aandelen weer af als de onderneming volwassen is

    geworden. Er wordt dan van venture capital of durfkapitaal gesproken, omdat er grote

    risicos zijn verbonden aan het financieren van startende ondernemingen. Daarnaast kan een

    starter kiezen voor vreemd vermogen, al gaat dit gepaard met grote risicos. De overheid heeft

    het borgstellingskrediet in het leven geroepen om het voor banken aantrekkelijker te makenom leningen te verschaffen aan starters. De bank wordt dan schadeloos gesteld als de starter

    de lening niet kan terugbetalen. Verder kunnen starters gebruikmaken van achtergestelde

    leningen. De interest en aflossing worden in dit geval pas voldaan als de verplichtingen t.a.v.de overige schuldeisers zijn nagekomen.

    4.3Zaken die in ieder geval in een ondernemingsplan moeten worden opgenomen zijn: de

    kwalificaties van de ondernemer, de markt en de marketingmix (product, prijs, promotie en

    plaats), de juridische aspecten, de organisatiestructuur (bijv. zelfstandigen zonder personeel)

    en de financin. Zie: hfst. 4; blz. 83-88; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een

    voorbeeld.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    9/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    9

    Hoofdstuk 5 Investeringsprojecten

    5.1Investeren is het vastleggen van vermogen in activa. Investeringen worden gebruikt om delevensvatbaarheid van een onderneming te houden of te vergroten. Er bestaan

    vervangingsinvesteringen (voor het in stand houden van de productiecapaciteit) enuitbreidingsinvesteringen (voor het vergroten van de productiecapaciteit).Bij een investeringsproject wordt er rekening gehouden met investeringen die meekomen

    met een investering in een duurzaam actief. Het is dus een geheel van investeringen in

    duurzame en vlottende activa die bij elkaar horen. Tegenover een zinvol investeringsproject

    staan grote cashflows (netto-ontvangsten). Deze moet groot genoeg zijn om aan deverplichtingen jegens alle vermogensverschaffers te voldoen. De cashflow staat gelijk aan de

    ontvangsten minus de uitgaven, terwijl de winst gelijk staat aan de opbrengsten minus de

    kosten. Door de tijdvoorkeur van geld is het beter als ontvangsten zo snel mogelijk binnen

    zijn. Dit komt doordat geld dat nu wordt ontvangen in de toekomst een hogere waarde krijgt.

    Als er opbrengsten worden gemist doordat een bedrag later wordt ontvangen, dan wordt er

    gesproken van opportunity costs. De tijdvoorkeur wordt uitgedrukt in een gemiddeldevermogenskostenvoet, wat de gemiddelde kosten zijn waartegen een onderneming vermogenkan aantrekken.

    In de bedrijfseconomie wordt het succes van een bedrijf normaliter gemeten op basis van de

    periodewinst (verschil tussen opbrengsten en kosten in een periode). Wanneer de

    periodewinst wordt opgeteld bij de afschrijvingen, ontstaat de cashflow.

    Aan het begin van een investeringsproject is de cashflow negatief door de investeringen. Aan

    het eind van het project komen er activa vrij die nog een restwaarde hebben. Deze restwaarde

    wordt aangeduid als desinvesteringen. Dan geldt dus dat de cashflow gelijk is aan deperiodewinst, de afschrijvingen en de desinvesteringen.

    5.2De rentabiliteit kan als criterium worden gebruikt bij het bepalen van de winstgevendheid.Dit staat gelijk aan de winst gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen. De

    rentabiliteit van een investeringsproject staat bekend als de gemiddelde boekhoudkundigerentabiliteit. Er wordt geen rekening gehouden met de tijdvoorkeur, doordat de winst wordtgebruikt en niet de cashflow. Zie: hfst. 5; blz. 100-102; Basisboek bedrijfseconomie; P. de

    Boer voor een voorbeeld waarin twee projecten worden vergeleken.

    5.3Wanneer de cashflow wordt gebruikt, wordt de terugverdienperiode berekend. Dit is de

    periode die is verstreken voordat het oorspronkelijke investeringsbedrag volledig isterugverdiend met de cashflows die uit het project voortkomen. Deze methode is gebaseerd op

    de liquiditeit van de onderneming (en niet de rentabiliteit), waardoor het niet al te waardevol

    is als beoordelings- en selectiecriterium. Er wordt dus maar in beperkte mate rekening

    gehouden met de tijdvoorkeur. Deze methode is niet geschikt om de acceptatie van een

    project te beoordelen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    10/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    10

    5.4De financile rekenkunde verschaft basisprincipes, zoals interestberekeningen die kunnen

    worden gebruikt om bedragen op verschillende momenten vergelijkbaar te maken. Bij

    enkelvoudige interest vindt de interestberekening over het oorspronkelijke bedrag plaats.

    Bij een samengestelde interest vindt de berekening plaats over de totale oorspronkelijke

    lening en de al vervallen interest, waardoor de interest zelf interest draagt. Zo kan er eeneindwaarde worden berekend na een bepaald aantal jaar. Als er kapitaal wordt belegd, kan ereen nieuwe eindwaarde worden berekend. Deze serie vervallende bedragen wordt rente

    genoemd.

    Er zijn twee beoordelingscriteria die gebruikmaken van de tijdvoorkeur: de

    nettocontantewaardemethode en de methode van de interne rentabiliteit. Bij de

    nettocontantewaardemethode wordt de contante waarde van de verwachte cashflowberekend (incl. het oorspronkelijke investeringsbedrag), waarbij de gemiddelde

    vermogenskostenvoet als interest wordt gebruikt.

    Bij de interne rentabiliteit wordt de rentabiliteit van een project gemeten door de

    disconteringsvoet te bepalen. De contante waarde van de verwachte cashflow wordt

    aangenomen gelijk te zijn aan het investeringsbedrag. Een project is aantrekkelijk als deinterne rentabiliteit hoger is dan de vermogenskostenvoet van de onderneming.

    Alleen de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit en de interne rentabiliteit meten de

    rentabiliteit.

    5.5Wanneer het bedrag voor het aanschaffen van duurzame activa niet beschikbaar is, kan een

    onderneming ervoor kiezen om te leasen. Bij financial lease is het huurcontract onopzegbaar

    en is de looptijd lang. Meestal kan de huurder aan het eind van de looptijd het duurzaam actief

    kopen. Bij een operational lease komen het onderhoud e.d. voor rekening van de verhuurder.

    Het gaat vooral om duurzame productiemiddelen die snel verouderen. Het risico ligt dan bij

    de leasemaatschappij. Bij beide varianten is de lessor (verhuurder) de juridische eigenaar van

    de activa.

    Met leasen kan een investering in vaste activa worden vermeden, maar er moeten nog steeds

    bijkomende vlottende activa worden aangeschaft.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    11/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    11

    Hoofdstuk 6 Werkkapitaalbeheer

    6.1Het aanhouden van voorraden brengt risicos met zich mee (voorraadkosten), maar er zijnook voordelen. Het belangrijkste voordeel is de ontkoppelingsfunctie van de verschillende

    fasen in het productieproces. Zo kan namelijk stagnatie in de productieketen wordenvoorkomen. Andere voordelen zijn een kwantumkorting op de inkoopprijs van grote partijen

    grondstoffen of kostenbesparingen op transport.

    Bij de inkoop van goederen in een handelsonderneming moeten er bestelkosten wordengemaakt om een order te plaatsen. Het is dus aantrekkelijker om zo weinig mogelijk orders te

    doen, maar dat heeft als gevolg dat elke order groter wordt. Dit leidt er toe dat de

    opslagkosten stijgen. Wanneer de bestelkosten en opslagkosten worden geminimaliseerd, kan

    de optimale ordergrootte worden verkregen. Dit kan met de formule van Camp. Zie: hfst.6; blz. 119-122; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld. In het voorbeeld

    wordt ook rekening gehouden met de levertijd van een order. Anders kunnen voorraden

    namelijk uitgeput raken, waardoor er tijdelijk niet kan worden afgeleverd. Een nieuwe order

    moet worden geplaatst bij het bestelniveau. Dit is gelijk aan de afzet per dag maal de levertijdvan een order. Er is echter een onzekerheid in de grootte van de afzet per dag. Hiermee kanrekening worden gehouden, waardoor het bestelniveau stijgt met de veiligheidsvoorraad. De

    toename van de opslagkosten is dan gelijk aan de veiligheidsvoorraad maal de opslagkosten

    per stuk.

    De bestelkosten voor de voorbereiding van de productie (in een productiebedrijf) worden

    aangeduid als instelkosten. De levertijd van een order is in dit geval de productietijd. Deoptimale ordergrootte wordt hier optimale seriegrootte genoemd. Ook hiervoor kan uiteraard

    de formule van Camp worden gebruikt als indicatie.

    In de moderne logistiek is er steeds meer aandacht voor maatwerk. Het aanhouden van

    voorraden wordt hierdoor steeds meer uitgebannen. Het extreemste concept isjust-in-timelevering (JIT). Goederen worden dan pas geleverd als ze nodig zijn in de volgende stap van

    het productieproces. Met de omzetsnelheid van de voorraad kan worden bepaald hoe goedhet voorraadbeheer is. Deze is gelijk aan de inkoopwaarde van de omzet gedeeld door de

    gemiddelde voorraad. Bij JIT is de omzetsnelheid erg hoog.

    6.2Een leverancierskrediet veroorzaakt debiteuren bij de onderneming die het kredietverstrekt. De onderneming krijgt dan een vordering op haar afnemer onder de post

    debiteuren. Het nadeel is dat er een grotere vermogensbehoefte ontstaat, maar een belangrijk

    voordeel is dat meer klanten worden verleid om een product te kopen. Ze hoeven namelijk pas

    later te betalen. De onderneming moet echter wel betalingsvoorwaarden vaststellen, waarinde krediettermijn wordt vastgesteld. Om klanten te stimuleren om toch eerder te betalen,vanwege de tijdvoorkeur, kan de onderneming een kortingstermijn instellen wanneer wordt

    betaald binnen een bepaald aantal dagen. Een nadeel is dat er wanbetaling kan optreden.Afnemers betalen dan veel te laat of zelfs helemaal niet.

    Ondernemingen moeten debiteurenbeheer toepassen om hun debiteurensaldo te beheersen.Dit kan in de eerste plaats met een kredietwaardigheidsbeoordeling van de afnemer. Zo kan

    worden bepaald of de afnemer de vordering wel zal betalen. Ook kan er een kredietlimietworden ingesteld, zodat er maar een bepaald maximum bedrag aan vorderingen mag

    openstaan. Daarnaast moet de debiteurenbewaking effectief zijn. Als een krediettermijn is

    verstreken, moet er meteen actie worden ondernomen. Hiermee hangt de incassopolitiek

    samen: de maatregelen om de inning van de uitstaande vorderingen veilig te stellen. Omdathet debiteurenbeheer veel geld kost, kan het worden uitbesteed via factoring. Een

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    12/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    12

    factoorsbedrijf neemt dan alle goedgekeurde vorderingen over en betaalt dus de onderneming.

    Hiertegenover staat dat de onderneming het bedrijf betaalt voor de diensten.

    Het succes van het debiteurenbeheer kan worden weergegeven als kengetal, namelijk de

    gemiddelde krediettermijn. Deze is gelijk aan het gemiddelde debiteurenbedrag maal 365

    dagen, gedeeld door de verkopen op rekening.

    6.3Liquide middelen (bijv. kasgeld) worden aangehouden om betalingen te kunnen doen.

    Nadelen zijn dat er een vermogensbehoefte ontstaat en dat het weinig geld oplevert. Er is dus

    liquiditeitsbeheer nodig om net voldoende liquide middelen aan te houden.Het aanhouden van liquide middelen heeft drie belangrijke redenen: het transactiemotief

    (kasvoorraad t.b.v. continuteit productieproces), het voorzorgsmotief(kasvoorraad t.b.v.onzekerheid uitgaven) en het speculatiemotief(kasvoorraad om te profiteren van

    prijsveranderingen).

    Een mogelijkheid om snel over liquide middelen te beschikken is het afsluiten van een

    rekening-courantkrediet. De onderneming beschikt dan over een kredietplafond (maximum

    aan krediet). Daarnaast kan beschikbaar vermogen worden genvesteerd in effecten.Met een liquiditeitsbegroting kunnen betalingsproblemen worden voorkomen.Bij een goede liquiditeitsplanning horen een liquiditeitsbegroting per dag voor de eerste paar

    weken en een liquiditeitsbegroting per maand voor de komende zes maanden tot een jaar.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    13/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    13

    Hoofdstuk 7 Eigen vermogen

    7.1Het eigen vermogen van een eenmanszaak wordt als n bedrag op de balans weergegeven.Belasting wordt betaald over de hele winst.

    Bij een personenvennootschap wordt het ingebrachte vermogen per vennoot op de balansgeregistreerd. De inkomstenbelasting wordt over de winst per vennoot berekend. Deze manier

    van werken wordt ook toegepast bij een commanditaire vennootschap.

    7.2Het vermogen van nvs en bvs bestaat uit aandelenkapitaal. In de statuten van de

    onderneming staat voor welk totaal bedrag aan aandelen kan worden uitgegeven. Dit bedrag

    wordt maatschappelijk kapitaal genoemd en geeft dus aan hoe hoog het nominale bedragvan de geplaatste aandelen mag zijn. Het geplaatste kapitaal is gelijk aan het aantal

    geplaatste aandelen maal de nominale waarde per aandeel. Er geldt een wettelijk minimum

    voor gestort kapitaal bij nvs.

    In principe behoort de winst tot de aandeelhouders, maar er worden na afloop van hetboekjaar afspraken gemaakt over de winstverdeling. De winst die de aandeelhoudersontvangen, wordt dividend genoemd. Als er een voorschot wordt uitgekeerd tijdens het

    boekjaar, dan wordt er van een interim-dividend gesproken.

    Aandelen geven aandeelhouders zeggenschap binnen de onderneming en recht op een deel

    van de winst.

    Er bestaan ook bijzondere aandelen. Preferente aandelen gaan gepaard met bepaaldevoorrechten, zoals het beheer van de onderneming. Daarnaast zijn er prioriteitsaandelen die

    extra rechten geven op zeggenschap. Tenslotte zijn er uitkeringspreferente aandelen, dierecht geven op voorrechten bij de winstuitkering.

    Beursgenoteerde nvs hebben een openbare aandelenemissie, waardoor derden ook aandelen

    kunnen kopen.

    7.3De nominale waarde van een aandeel is het bedrag dat op het aandeelbewijs staat. De

    theoretische waarde wordt afgeleid van de waarde van de onderneming. De intrinsieke

    waarde is het verschil tussen de bezittingen en de schulden van de onderneming (ofwel eigen

    vermogen). De rentabiliteitswaarde is de contante waarde van de verwachte winst van deonderneming. Op de effectenbeurs komt de beurswaarde voor. Deze wordt bepaald door de

    vraag naar en het aanbod van een aandeel. Een beursnotering zorgt ervoor dat aandelen

    makkelijker worden verhandeld.

    7.4Wanneer er winst wordt uitgekeerd aan de directie en de commissarissen, dan wordt er van

    tantime gesproken. Een deel van de winst kan ook als winstreserve worden aangehouden inhet eigen vermogen. Dit wordt gedaan ten behoeve van dividendstabilisatie. In magere

    jaren kan dan nog steeds dividend worden uitgekeerd.

    Het agio is het verschil tussen de uitgifteprijs en de nominale waarde van een aandeel. Deze

    wordt toegevoegd aan het eigen vermogen van een nv als agioreserve.Als er een waardestijging plaatsvindt, neemt het eigen vermogen toe, waardoor er een

    herwaarderingsreserve ontstaat.

    De reserves die in de gepubliceerde balans van de onderneming worden gezet, worden open

    reserves genoemd.Stille of geheime reserves blijken uit de balans, maar de omvang is niet vast te stellen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    14/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    14

    7.5Als een nv haar eigen vermogen sterk wil vergroten, kan er voor onderhandse plaatsing

    worden gekozen. Hierbij worden de aandelen direct geplaatst bij de aandeelhouders,

    particuliere beleggers of participatiemaatschappijen.

    Wanneer een bank alleen loketdiensten verricht voor de nv, dan is er sprake van een

    guichetemissie. De nv draagt dan het risico voor de mislukking van de emissie. Als eenconsortium van banken dit risico overnemen, is er sprake van een overgenomen emissie.Om belangstellende beleggers te informeren, publiceren ondernemingen een prospectus.

    Het is moeilijk om een goede emissieprijs te bepalen.

    Voor een vrije emissie kan iedereen zich inschrijven, terwijl bij een voorkeuremissie oudeaandeelhouders voorrang krijgen. Het voorrecht wordt doorgaans belichaamd door een claim

    (dividendbewijs van al uitstaande aandelen).

    Soms worden er bonusaandelen uitgegeven. Deze zijn gratis en worden ten laste van de

    reserves geboekt. Dit leidt ertoe dat de samenstelling van het eigen vermogen verandert. Er

    vindt dan herkapitalisatie plaats: het nominaal geplaatste aandelenkapitaal wordt groter en de

    reserves worden met dit bedrag kleiner. Dit effect kan ook worden bewerkstelligd met een

    aandelensplitsing: de nominale waarde per aandeel wordt lager, waardoor aandeelhouders eengroter aantal aandelen krijgen. Daarnaast kan het geplaatste aandelenkapitaal worden vergroot

    door een stockdividend uit te keren naast een contant dividend (in de vorm van aandelen).

    Aandeelhouders kunnen dus kiezen uit een uitkering in contanten of in aandelen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    15/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    15

    Hoofdstuk 8 Vreemd vermogen

    8.1Schulden maken onderdeel uit van het vreemd vermogen en hebben een vervaldatum. Degeldgever ontvangt een rente voor het beschikbaar stellen van het geld. De hoogte van de

    rente hangt af van de marktrente, de looptijd van de schuld, het risico voor de geldgever, derangorde van de geldgevers en de verhandelbaarheid van de schuld.

    De marktrente wordt bepaald aan de hand van de geldmarktrente (korte rente) en dekapitaalmarktrente (lange rente). Deze twee marktrentes kunnen als basisrente wordengebruikt. Daarnaast wordt de rente hoger naarmate de looptijd langer wordt.

    Boven op de basisrente komt een opslag voor het risico dat de geldlener zijn verplichtingen

    niet nakomt. Het risico kan worden afgemeten aan de kredietwaardigheid van de geldlener.

    Bij grote ondernemingen wordt de kredietwaardigheid regelmatig gemeten door bekende

    instanties. Bij kleine ondernemingen moet de geldgever zelf schattingen maken.

    De rangorde heeft te maken met het feit dat vreemdvermogenverschaffers voorrang krijgen bij

    uitkeringen als er een faillissement optreedt bij de geldlener. Hoe groter het eigen vermogen

    van de geldlener is, hoe lager het risico voor de geldgever wordt. Een onderneming kan ookachtergesteld vreemd vermogen aantrekken. De geldgevers sluiten dan achteraan in de rijvan vreemdvermogenverschaffers, waardoor ze een hogere rente ontvangen. Het achtergesteld

    vreemd vermogen en het eigen vermogen vormen samen het garantievermogen(aansprakelijk vermogen van de onderneming). Bij faillissement geldt het garantievermogen

    als buffer waar de preferente schuldeisers als eerste uitkeringen van krijgen. Dit zijn bijv. de

    fiscus en verschaffers van hypotheken.

    De verhandelbaarheid van een schuld verlaagt het risico, omdat de schuldeiser niet vastzit

    aan de looptijd. Een voorbeeld van een verhandelbare schuld is een obligatielening. De

    houder van de obligatie is de schuldeiser van een onderneming, maar kan de obligatie

    verkopen wanneer hij wil.

    8.2Banken kunnen ook vreemd vermogen verschaffen, maar ze moeten een bepaald percentage

    van de lening als buffer aan eigen vermogen aanhouden. Wanneer een banklening wordt

    aangevraagd, moeten de bankiers de kredietaanvraag beoordelen op basis van de

    kredietnemer, het marketingplan, het investeringsplan, de cijfermatige onderbouwing en de

    buffer in het bedrijf. Een banklening is een manier om een onderhandse geldlening opschuldbekentenis te verschaffen. Een banklening die vaak wordt afgesloten, is de

    hypothecaire geldlening. De geldnemer zet dan onroerend goed in als buffer, mocht hij zijnfinancile verplichtingen op het gebied van de lening niet kunnen nakomen.

    8.3Een obligatielening is verdeeld in een groot aantal obligaties (schuldbekentenissen) met

    nominale waardes van bijv. 1.000. Wanneer obligaties door een hypotheekbank worden

    uitgegeven, wordt er van pandbrieven gesproken. Over een obligatie wordt een couponrente

    (vaste rente) betaald. De aflossing kan worden gedaan door aan het einde van de looptijd alleobligaties af te lossen, maar ook door geleidelijk in delen af te lossen. Bij de laatste manier

    wordt er geloot welke obligaties aflosbaar zijn. De uitloting voor de uitstaande obligaties iseven groot.

    Het is mogelijk om hypothecaire obligaties uit te geven om er zeker van te zijn dat aan de

    rente- en aflossingsverplichtingen wordt voldaan.

    Er is nauwelijks of geen contact tussen de geldgever en de geldnemer, waardoor er eentrustee wordt aangewezen om de betalingsverplichtingen in de gaten te houden.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    16/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    16

    Wanneer de obligatiehouder pas rente en aflossing ontvangt nadat de geldnemer aan alle

    andere financile verplichtingen heeft voldaan, wordt er gesproken van een achtergesteldeobligatie.Bij zero bonds (obligaties) wordt er geen rente betaald, maar een aflossingsbedrag aan het

    eind van de looptijd. Wanneer er naast een aflossingsbedrag een lage couponrente wordt

    betaald, is er sprake van discount bonds. Als er een hele hoge couponrente wordt gevraagd,vanwege risicovolle activiteiten, dan wordt er vanjunk bonds gesproken.Converteerbare obligaties kunnen worden ingewisseld voor aandelen gedurende een

    bepaalde periode (conversieperiode). De prijs die de houder van een converteerbare obligatie

    moet betalen voor de omwisseling wordt de conversieprijs genoemd. De aandelenwaarde vaneen converteerbare obligatie wordt conversiewaarde genoemd.

    Bij een reverse convertible bepaalt de nemer of hij de obligatie wil inwisselen voor aandelen.Hij betaalt dan een hogere rentevergoeding.

    Medium term notes zijn verhandelbare schuldbewijzen in grote coupures, die op obligatieslijken.

    8.4Er bestaat ook vreemd vermogen met een korte looptijd. Dit zijn het bankkrediet, het

    leverancierskrediet, het afnemerskrediet, near banking, kasgeldlening, commercial paper,

    overlopende passiefposten en overige kortlopende kredieten.

    Een bankkrediet wordt verstrekt in de vorm van een rekening-courantkrediet.

    Het leverancierskrediet is een soort goederenfinanciering, omdat het vermogen in de vormvan goederen wordt geleverd. De termijn waarbinnen de ontvangen goederen moeten worden

    betaald, wordt krediettermijn genoemd. Er kan voor worden gekozen om eenkortingspercentage en een kortingstermijn in te stellen voor snelle betalers.Een commercial paper (kortlopend, verhandelbaar schuldbewijs) heet anders als het door een

    bank wordt uitgegeven, namelijkcertificate of deposits.

    8.5Ondernemingen kunnen ook voorzieningen in hun balans opnemen. Dit zijn toekomstige

    verplichtingen die samenhangen met de bedrijfsuitvoering, maar waarvan nog niet bekend is

    wanneer en in welke omvang ze zich gaan voordoen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    17/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    17

    Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financile structuur

    9.1Ratioanalyse is het berekenen van kengetallen (ratios). Kengetallen worden ingedeeld inrentabiliteitskengetallen, solvabiliteitskengetallen en liquiditeitskengetallen. Een probleem

    met het gebruik van kengetallen is dat ze de financile structuur kunnen flatteren (windowdressing). Een voordeel is dat het een historische analyse is en dus de ontwikkeling van definancile structuur weergeeft. Daarnaast kunnen kengetallen worden gebruikt om een

    bedrijfsvergelijkende analyse uit te voeren.

    9.2De brutowinstmarge is gelijk aan het bedrijfsresultaat (winst minus interest en belastingen)

    gedeeld door de omzet.

    De rentabiliteit is de verhouding tussen de winst en het vermogen om die winst te verkrijgen.

    De rentabiliteit totaal vermogen (RTV) is gelijk aan het bedrijfsresultaat gedeeld door het

    gemiddeld genvesteerd vermogen (maal 100%).

    De rentabiliteit eigen vermogen na aftrek van belastingen (REVnb) is gelijk aan de winst naaftrek van interest en belastingen gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen (maal

    100%). De REV kan ook vr aftrek van belastingen worden berekend.

    De rentabiliteit eigen vermogen (RVV) wordt gezien als een gemiddelde kostenvoet en isgelijk aan de betaalde interest gedeeld door het gemiddeld genvesteerd vermogen (maal

    100%).

    De winst op het gebruik van vreemd vermogen heeft een positief effect op de rentabiliteit van

    het eigen vermogen. Dit wordt het financile hefboomeffect genoemd. De hefboomfactor

    geeft de verhouding weer tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen.

    De onzekerheid op het gebied van de hoogte van de RTV wordt het bedrijfsrisico genoemd.

    Het financieel risico geeft het extra risico weer op de onzekerheid van de hoogte van de REVdoor het hefboomeffect.

    Een Dupont Chart wordt gebruikt om de RTV nader te analyseren. Hierin is de RTV deomloopsnelheid van het totaal vermogen maal de brutowinstmarge.

    9.3De solvabiliteit van een onderneming is de mate waarin zij aan haar financile verplichtingen

    aan de vreemdvermogenverschaffers kan voldoen als er liquidatie optreedt. De buffer is het

    eigen vermogen, omdat de liquidatiewaarde (opbrengst van de activa bij liquidatie) meestal

    lager is dan de boekwaarde.

    Met de debt ratio (VV/TV) wordt aangeduid welk gedeelte van de totale vermogensbehoefte

    (TV) met vreemd vermogen (VV) is gefinancierd.Het weerstandsvermogen is het vermogen van de onderneming om haar activiteiten tecontinueren in ongunstige tijden. Dit kan met het kengetal rentedekkingsfactor worden

    weergegeven. Deze is gelijk aan het bedrijfsresultaat gedeeld door de interestlasten van het

    vreemd vermogen.

    De elasticiteit van de vermogensstructuur geeft de mate weer waarin devermogensvoorziening aan te passen is aan een veranderende vermogensbehoefte.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    18/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    18

    9.4De liquiditeit is de mate waarin een onderneming aan haar lopende betalingsverplichtingen

    kan voldoen. Als de liquiditeit met gegevens van een bepaald moment wordt berekend, is er

    sprake van de statische liquiditeit. Het is beter om met geldstromen te werken. Er is dan

    sprake van de dynamische liquiditeit, die aangeeft of de binnenkomende geldstroom de

    uitgaande geldstroom overtreft in een bepaalde periode. Hiervoor kan eenliquiditeitsbegroting worden gebruikt. Dit is een overzicht van de verwachte ontvangsten enuitgaven voor de komende periode.

    De statische liquiditeit vertelt of de onderneming op de korte termijn aan haar opeisbare

    verplichtingen kan voldoen.

    Het deel van de vlottende activa dat met lang vermogen wordt gefinancierd, wordt

    nettowerkkapitaal genoemd. Dit is gelijk aan de vlottende activa (VA) minus het kortlopendvreemd vermogen (KVV). De verhouding tussen de vlottende activa en het kortlopend

    vreemd vermogen (VA/KVV) wordt current ratio genoemd. Wanneer de voorraden van devlottende activa worden afgetrokken en gedeeld door de KVV wordt de quick ratio

    verkregen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    19/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    19

    Hoofdstuk 10 Financile markten

    10.1Ondernemingen met een vermogensbehoefte kunnen op de effectenbeurs terecht om contactte maken met vermogensaanbieders bij de eerste overdracht van vermogen. Een voorbeeld

    van een normale aandelenbeurs is Eurolist. Daarnaast bestaat de Alternext voor kleine enmiddelgrote ondernemingen.

    Wanneer bedrijven onderling krediet aan elkaar verlenen wordt er van near banking

    gesproken. Bedrijven verhandelen vaakopties. Deze geven het recht om aandelen tegen eenvaste prijs te kopen of verkopen gedurende een bepaalde periode. Daarnaast bestaat er de

    future: dit is een overeenkomst (tussen koper en verkoper) om op een bepaald toekomstigmoment een hoeveelheid van een onderlinge waarde uit te kopen tegen een afgesproken prijs.

    Beleggers laten zich leiden door het rendement en het risico. Opties en futures hebben het

    hoogste rendement, maar kunnen zeer hoge risicos met zich meebrengen. Achteraf kan pas

    worden bepaald wat het gerealiseerde rendement is. Dit kan op dezelfde manier worden

    berekend als de interne rentabiliteit.

    10.2Als een koper een optie bezit, kan hij in een bepaalde periode een vaste hoeveelheid van eenonderliggende waarde kopen (calloptie) of verkopen (putoptie) tegen een afgesproken prijs.

    Deze prijs wordt uitoefenprijs genoemd.

    De beurswaarde van een optie wordt bepaald door de beurswaarde van het onderliggendeaandeel en de resterende lengte van de looptijd van de optie. Als het verschil tussen de

    uitoefenprijs en de beurswaarde wordt berekend, wordt de intrinsieke waarde van de optieverkregen. Dit is meteen het financile voordeel dat de optiehouder behaalt bij uitoefening

    van het optierecht. De waarde hangt af van of het een calloptie of een putoptie is.

    De verwachtingswaarde is het verschil tussen de beurswaarde en de intrinsieke waarde.

    Deze geeft beleggers een idee hoe de beurswaarde van de aandelen zullen verlopen.

    Beleggers hebben vier doelstellingen: het behalen van een koerswinst, het verkrijgen van

    extra inkomen, bescherming tegen koersdaling en het vastleggen van de aankoopprijs van de

    aandelen.

    10.3Het belangrijkste verschil van een future met een optie is dat het een plicht is en geen recht.

    Futurecontracten kunnen aflopen in een fysieke levering, ook al zijn beleggers niet

    genteresseerd in de betreffende producten, maar de prijsveranderingen. Daarnaast kan de

    afloop een cash settlement zijn; het prijsverschil wordt in geld afgerekend.Een aandelenfuture bestaat uit 100 aandelen. De prijs ervan kan worden berekend met derente en het dividend. De futureprijs is de prijs van de onderliggende waarde en de rente van

    de looptijd verminderd met de eventuele dividenden die worden uitgekeerd.

    Wanneer een koper een contract aangaat, betaalt hij 10% van de onderliggende waarde

    (initial margin) als buffer. Het kopen van een future wordt een long positie genoemd en hetverkopen een short positie.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    20/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    20

    10.4Belangrijke kengetallen bij de afweging tussen beleggingen zijn de dividendgerichte

    kengetallen (rendement en pay-out ratio) en de koersgerichte kengetallen

    (koers/winstverhouding, koers/cashflowverhouding en koers/intrinsieke-waardeverhouding).

    Het rendement is gelijk aan het uitgekeerd dividend gedeeld door de beurswaarde aan het

    einde van het boekjaar (maal 100%).De pay-out ratio is gelijk aan het dividend per aandeel, gedeeld door de winst per aandeel(maal 100%).

    De koers/winstverhouding is de beurswaarde gedeeld door de winst per aandeel.

    De koers/cashflowverhouding is de beurswaarde gedeeld door de cashflow per aandeel.De koers/intrinsieke-waardeverhouding is de beurswaarde gedeeld door de intrinsieke

    waarde per aandeel.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    21/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    21

    Hoofdstuk 11 Kostenstructuur

    11.1Omdat de relatie tussen kosten en de productieomvang verschillend is, kunnen op basis

    hiervan de kosten worden ingedeeld in constante en variabele kosten. Constante kosten of

    vaste kosten veranderen niet bij een veranderende productieomvang. Bij variabele kosten isdit echter wel zo.

    Variabele kosten kunnen worden ingedeeld in proportioneel variabele kosten

    (rechtevenredige variatie van kosten), degressief variabele kosten (kosten nemenverhoudingsgewijs minder sterk toe) en progressief variabele kosten (kosten nemen sterker

    toe dan omvang). Degressief variabele kosten kunnen worden veroorzaakt door het leereffect(betere efficiency) of door kwantumkortingen.

    Vaste kosten worden bepaald door de aanwezige productiecapaciteit, die niet zomaar kan

    worden veranderd. Bepalend voor de vaste kosten is de omvang van de capaciteit, dus er

    wordt van capaciteitskosten gesproken. Op de lange termijn is het aannemelijk dat de

    capaciteit verandert, waardoor het niveau van de vaste kosten ook verandert. De verandering

    in het niveau van de vaste kosten wordt ook veroorzaakt door het relevante productie-interval. De kosten van productiemiddelen die minder deelbaar zijn, blijven over een groterdeel van de productie hetzelfde.

    Er bestaan ook nog trapsgewijs variabele kosten. Hierbij gaat het om productiemiddelen diebeperkt deelbaar zijn, maar op korte termijn in de gewenste hoeveelheid kunnen worden

    ingezet. De kosten zijn dus constant binnen een interval, maar discontinu als alle intervallen

    worden bekeken.

    Voor de analyse van de kostenstructuur is het nodig dat er wordt gekeken in hoeverre de

    kosten vast of variabel zijn. Er kunnen ook kosten zijn die gedeeltelijk vast en gedeeltelijk

    variabel zijn (gemengde kosten). Het kostenverloop kan worden benaderd met de methode

    hoogste punt-laagste punt.

    11.2De leiding van een onderneming is ook genteresseerd in de relatie tussen kosten, omzet en

    winst. Wanneer deze variabelen in een grafiek worden gezet, dan kan het break-evenpunt

    (kritisch punt) worden bepaald. Dit is het punt waarop de totale opbrengsten gelijk zijn aan de

    totale kosten, waardoor er noch winst, noch verlies is.

    De break-evenanalyse onderzoekt de relatie tussen de omzet, de totale kosten en de winstmet de productieomvang en bepaalt het break-evenpunt. Daarnaast verschaft de analyse

    informatie over o.a. de gevolgen van een wijziging van de verkoopprijs en de invloed van een

    toename van de vaste kosten.

    De dekkingsbijdrage ofcontributiemarge is het verschil tussen de verkoopprijs en devariabele kosten per eenheid product die wordt geproduceerd en verkocht.

    De winstgraad geeft aan wat de mate is waarin er winst ontstaat na het break-evenpunt.

    In een winstgrafiek staat de relatie tussen het bedrijfsresultaat en de omvang van deactiviteiten.

    De veiligheidsmarge is de afstand tussen de werkelijke omzet en de break-evenomzet. Ditwordt uitgedrukt in het percentage waarmee de omzet of afzet maximaal mag afnemen zonder

    onder het break-evenniveau te komen.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    22/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    22

    11.3De kwetsbaarheid van een bedrijf kan voor een deel worden benaderd met de

    veiligheidsmarge en een winstgrafiek.

    Door de automatisering verandert de hoogte van de winst sneller bij veranderingen in de

    productieomvang en het afzetvolume. Dit wordt uitgedrukt als de hefboomwerking van de

    kostenstructuur of operating leverage.Het indifferentiepunt geeft aan bij welk productievolume het niet uitmaakt of een bestaandeof nieuwe machine (of productiemethode) wordt gebruikt.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    23/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    23

    Hoofdstuk 12 Kostencalculatie

    12.1In de integrale kostprijsberekening (of: absorption costing of full costing) worden alle kostenmeegenomen in de kostprijs. Doorgaans wordt er een voorcalculatie gedaan, omdat het voor

    het bedrijfsbeleid nodig is om de kostprijs te weten voordat de productie begint. Dezeberekening vindt plaats op basis van de normale bezetting (verwachte gemiddeld benuttecapaciteit voor de komende jaren).

    Het bezettingsresultaat is het verschil tussen de totale doorberekende vaste kosten en dewerkelijke vaste kosten. Als de werkelijk begrote bezetting groter is dan de normale bezetting,

    dan ontstaat er een overbezettingswinst.

    De bezettingsgraad is het percentage gebruikte capaciteit van de maximaal beschikbare

    capaciteit.

    12.2Bij direct costing (of: marginal costing of variabelekostencalculatie) worden alleen de

    variabele kosten toegerekend (verbijzonderd) aan de producten. Doordat de vaste kostenrechtstreeks ten laste van de resultatenrekening worden gebracht, worden de variabele kosten

    aangeduid als product costs en de vaste kosten als period costs.

    De dekkingsbijdrage (ofcontribution margin) is bedoeld om de vaste kosten te dekken. Bijeen overschot is er sprake van winst en bij een tekort is er sprake van verlies.

    Als er sprake is van een voorraadmutatie, kunnen er verschillen ontstaan in de

    periodewinsten die zijn berekend met de absorption costing en de direct costing methode. Dit

    heeft te maken met het wel of niet toepassen van de activering van vaste kosten (toerekening

    van een deel van de gemaakte vaste kosten aan de volgende periode).

    Direct costing kan soms meer informatie bieden dan absorption costing, maar kent ook

    beperkingen. De twee methoden vullen elkaar aan.

    12.3Kosten worden niet alleen ingedeeld in vast en variabel, maar ook in directe en indirecte vaste

    kosten. Indirecte vaste kosten worden aan de periode toegerekend en directe kosten aan de

    producten.

    Met de knelpuntscalculatie kan worden berekend welke factor bepalend is voor de omvang

    van de productie. Dit is een hulpmiddel om het optimale productieplan (meest winstgevendesamenstelling van de productie) te bepalen.

    Wanneer de totale kosten niet evenredig toenemen met een productie-uitbreiding, dan kan een

    differentile calculatie worden uitgevoerd. Hierbij wordt uitgegaan van de stamproductie

    (bepaald productieniveau) om de extra kosten van een toegevoegde producthoeveelheid(differentile kosten) te berekenen. De differentile calculatie kan belangrijk zijn bijbeslissingen op de korte termijn (bijv. een incidentele order).Prijsdifferentiatie is het hanteren van verschillende verkoopprijzen voor identieke productenmet verschillende kostprijzen. Dit is niet hetzelfde als prijsdiscriminatie. Hierbij worden de

    verkoopprijzen afgestemd op de verschillende doelgroepen in strikt gescheiden markten. Een

    voorbeeld zijn de verschillende prijzen voor klein- en grootverbruikers.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    24/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    24

    Hoofdstuk 13 Indirecte kosten

    13.1Wanneer er homogene productie (n soort product in een standaarduitvoering) plaatsvindt,is de berekening van de kostprijs eenvoudig. Wanneer er verschillende productsoorten worden

    gemaakt (heterogene productie) moet er kostenverbijzondering worden toegepast.Wanneer kosten oorzakelijk en meetbaar genoeg verband houden met de producten om ze

    rechtstreeks aan die producten toe te rekenen, dan is er sprake van directe kosten. Bijindirecte kosten is dit niet het geval en kunnen de kosten dus niet rechtstreeks aan deproducten worden toegerekend.

    Er worden verbijzonderingsmethoden gebruikt om de indirecte kosten in te calculeren. Er zijn

    twee methoden: de opslagmethode en de kostenplaatsenmethode.

    Het is belangrijk om de kostprijzen (en daarmee de verkoopprijzen) correct te berekenen,

    omdat het directe invloed kan hebben op de winstgevendheid van een onderneming. Wanneer

    het management ervoor kiest om indirecte kosten niet of nauwelijks aan bepaalde producten

    toe te rekenen, dan moet dit worden gecompenseerd door de aan andere producten

    toegerekende indirecte kosten te verhogen. Als met deze methode lage prijzen wordengentroduceerd in een concurrerende markt en dit wordt gedekt met hoge prijzen in een niet-

    concurrerende markt, dan is er sprake van kruissubsidiring.

    13.2Bij de deelcalculatie worden de totale kosten van een homogene productie in een periode

    gedeeld door het aantal geproduceerde producten. De berekening wordt moeilijker als er aan

    het begin en eind van een periode voorraden halffabrikaten of goederen in bewerking

    aanwezig zijn. De totale productie in een bepaalde periode bestaat dan uit de halffabrikaten

    die tot eindproduct zijn verwerkt, de producten die van begin tot eind zijn gemaakt en de

    eindvoorraad halffabrikaat.

    Wanner bij homogene massaproductie het productieproces uit verschillende fasen bestaat en

    bij verschillende afdelingen langsgaat, dan kan er een andere vorm van deelcalculatie worden

    gebruikt. Dit wordt process costing genoemd.

    Deelcalculaties kunnen niet worden gebruikt bij niet geheel homogene massaproductie. Met

    de equivalentiecijfermethode kunnen de productsoorten worden herleid tot n noemerm.b.v. equivalente eenheden om de totale productie in n productsoort uit te drukken.

    13.3Als een bedrijf verschillende productsoorten voortbrengt, moet de calculatie worden

    gescheiden naar productsoort, project of order (job costing). De indirecte kosten moeten via

    verdeelsleutels moeten toegerekend, omdat zo een rele verdeling van de kosten over deproducten ontstaat.

    Met de opslagmethode kunnen de indirecte kosten aan de directe kosten worden gerelateerd

    als percentage van de directe kosten. Dit gebeurt op basis van de normale bezetting. Een van

    de opslagmethoden is de primitieve opslagmethode. Hierbij wordt er n opslagpercentage

    toegepast. Er wordt een evenredig verband aangenomen, terwijl dat er meestal niet is. Zo

    kunnen onjuiste kostprijzen worden berekend. Een methode waar dit gevaar kleiner is, is de

    verfijnde opslagmethode. Hierbij worden de indirecte kosten eerst gesplitst.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    25/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    25

    13.4Bij complexe productieprocessen is kostenverbijzondering nodig. Dit kan het nauwkeurigst

    met de kostenplaatsenmethode. Het bedrijf wordt functioneel ingedeeld. De verkregen

    functies worden kostenplaatsen of productiecentra genoemd. De indirecte kosten per

    kostenplaats (eerstbelaste kosten) worden verbijzonderd over andere kostenplaatsen

    (doorbelaste kosten) en vervolgens toegerekend aan de kostendragers (eindproducten).Kostenplaatsen worden onderscheiden in hulpkostenplaatsen (kostengroepering t.b.v.verbijzondering), zelfstandige kostenplaatsen (dienstverlenende eenheden) en

    hoofdkostenplaatsen (afdelingen die rechtstreeks prestaties leveren aan de kostendragers).

    Eerst worden de indirecte kosten verdeeld over de hulpkostenplaatsen, vervolgens worden de

    kosten over de zelfstandige kostenplaatsen verbijzonderd en tenslotte toegerekend aan de

    hoofdkostenplaatsen. Dit wordt in een kostenverdeelstaat gedaan.

    13.5Doordat productieprocessen steeds meer geautomatiseerd en steeds complexer worden, zijn

    eenvoudige verdeelsleutels niet meer toereikend voor de bepaling van een realistische

    kostprijs. Daarom is Activity Based Costing (ABC) ontwikkeld. Deze methode legt eenoorzakelijk verband tussen de producten en de activiteiten die ervoor nodig zijn. Om deze

    benodigde activiteiten te bepalen, moeten de cost drivers (belangrijkste kostenveroorzakers)

    per soort activiteit worden bepaald. De activiteiten worden op basis van samenhang

    gegroepeerd in een beperkt aantal cost pools. Zie: hfst. 13; blz. 276-277; Basisboek

    bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    26/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    26

    Hoofdstuk 14 Budgettering en verschillenanalyse

    14.1Een begroting is een ondernemingsplan (bestaande uit: een commercile, een financile eneen productieplanning) met het karakter van een prognose. De activiteiten om de

    ondernemingsdoelstellingen te bereiken, worden concreet en kwantitatief gemaakt in de vormvan budgetten. De functies van het budget zijn: planning, communicatie en cordinatie,taakstelling en autorisatie, en evaluatie. Omdat de planning toekomstgericht is, wordt het een

    feedforward genoemd. De evaluatie is een feedback.Omdat de werkelijke cijfers erg kunnen afwijken van het budget, wordt er meestal

    gebruikgemaakt van een rolling budget. Hierbij wordt periodiek opnieuw gekeken wat eenreel budget is voor de volgende periodes.

    Een gevaar van budgettering is dat managers schadelijke beslissingen kunnen nemen om maar

    hun budgettarget te halen. Om de managementprestaties te beoordelen zijn financile

    maatstaven daarom niet voldoende. Een veelgebruikte beoordelingsmethode is de balancedscorecard. Hiermee worden de vier prestatie-indicatoren: de klant, de interne processen,

    innovatie en lerend vermogen gemeten.

    14.2Het masterbudget is het totale budget voor de hele onderneming. Zie: hfst. 14; blz. 288-289;

    Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld.

    14.3Een kostenbudgettering heeft als doel om productiemiddelen zo doelmatig mogelijk aan te

    wenden. Als de kosten uitsluitend proportioneel variren met de productieomvang, dan wordt

    er een variabel kostenbudget vastgesteld. Als dit niet zo is, wordt er een vast kostenbudget

    vastgesteld. Meestal is er sprake van gemengde kosten, waardoor er een gemengd budgetwordt bepaald.

    Het opstellen van budgetten voor de kostenbeheersing valt onder het systeem van

    responsibility accounting. Deze budgetten kunnen worden onderverdeeld in statische en

    flexibele budgetten. Statische budgetten zijn gebaseerd op het verwachte productieniveau en

    worden niet aangepast aan de werkelijke productie. Bij flexibele budgetten gebeurt dit wel.Een verschil tussen de budgetten en de werkelijke cijfers kan worden opgespoord en verklaard

    met een verschillenanalyse.Met een standaardcalculatie kunnen de bouwstenen van het budget worden bepaald.

    Achteraf kan met een nacalculatie berekend worden of het productieproces economisch isverlopen door de werkelijk verbruikte hoeveelheden en de werkelijke prijzen te bepalen.

    Het verschil tussen de toegestane kosten en de werkelijke kosten wordt het budgetverschilgenoemd. Dit kan worden veroorzaakt doordat er meer of minder uitval wordt begroot dandaadwerkelijk optreedt.

    Als er een verschil zit tussen de standaardhoeveelheid en de werkelijk verbruikte hoeveelheid,

    dan wordt er van een efficiencyverschil gesproken.

    Een verschil tussen de werkelijk betaalde prijs en de standaardprijs wordt aangeduid als

    prijsverschil.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    27/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    27

    Hoofdstuk 15 Externe verslaggeving

    15.1De belanghebbenden bij externe verslaggeving zijn de eigenaren van de onderneming, de

    werknemers en de kredietverschaffers. Ook genteresseerden hebben het recht om de

    financile informatie in te zien. Daarom hebben bepaalde ondernemingen eenpublicatieplicht voor het deponeren van een jaarverslag in het handelsregister. Wat er in hetverslag moet staan hangt af van de grootte van de onderneming. Er wordt een onderverdeling

    gemaakt in klein, middelgroot en groot.

    Een gevaar van de externe jaarrekening is dat deze kan zijn opgefleurd, bijv. om bonussen

    veilig te stellen. Dit wordt creative accounting genoemd.

    15.2De jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en een toelichting op deze

    stukken en is gebaseerd op een confrontatie tussen opbrengsten en kosten. Deze moeten aan

    de juiste periode worden toegerekend. Aan de opbrengstenkant geeft het realisatieprincipe de

    regels en aan de kostenkant geldt het matchingprincipe. Het realisatieprincipe houdt in datde omzet pas wordt geboekt als zowel de verkoop als de levering heeft plaatsgevonden. Het

    matchingprincipe houdt in dat de kosten worden toegerekend aan de periode waarin de

    opbrengsten ontstaan (door deze kosten). Dit principe kent twee varianten: product matching

    en period matching. Bij product matching vindt de toerekening plaats aan de producten die

    zijn gemaakt m.b.v. de kosten om vervolgens de kosten ten laste van het resultaat te brengen

    in de periode waarin de producten worden verkocht. Bij period matching worden de kostenrechtstreeks aan de periode toegerekend waarin ze zijn gemaakt.

    Bij het opstellen van de jaarrekening moet er voorzichtig te werk worden gegaan, maar er

    moet voor worden gehoed dat er winstverschuivingen plaatsvinden.

    Een jaarrekening wordt opgesteld met een going-concern-veronderstelling, wat inhoudt datwordt aangenomen dat de onderneming in de afzienbare toekomst zal blijven bestaan. Dit

    mag echter niet als de liquidatie van de onderneming op handen is. Dan moet de

    liquidatiewaarde als uitgangspunt worden gebruikt.

    Een jaarrekening moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: begrijpelijkheid, relevantie

    (nuttige informatie), betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (grondslagen voor de opstelling

    moeten elk jaar hetzelfde zijn). Stelselwijzigingen (wijzigingen in de grondslagen voor het

    opstellen van de jaarrekening) mogen daarom alleen plaatsvinden als daar gegronde redenen

    voor zijn.

    Naast de grondbeginselen en kwaliteitskenmerken, zijn er nog regels voor de nadere invulling

    van de opstelling van de jaarrekening. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft Richtlijnen

    voor de jaarverslaggeving opgesteld voor een nadere invulling. Daarnaast bestaat erregelgeving onder de International Financial Reporting Standards (IFRS) van de InternationalAccounting Standards Board (IASB). Beursgenoteerde ondernemingen in de EU-lidstaten

    moeten de IFRS toepassen.

    15.3In het directieverslag moet een getrouw beeld worden geschetst van de toestand op de

    balansdatum en het verloop van de zaken tijdens het boekjaar van de onderneming.

    Daarnaast moet de verwachte gang van zaken worden beschreven. De toekomstparagraaf

    bestaat o.a. uit mededelingen over de werkzaamheden rondom onderzoek en ontwikkeling.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    28/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    28

    15.4Andere gegevens die in het jaarverslag moeten worden opgenomen, zijn een

    accountantsverklaring, de bestemming van het resultaat (voorgestelde winstverdeling) en

    belangrijke gebeurtenissen na de balansdatum.

    Grote en middelgrote ondernemingen hebben een controleplicht, waardoor een accountant

    nodig is om de jaarrekening te onderzoeken. Er zijn verschillende soortenaccountantsverklaringen: de goedkeurende verklaring, de verklaring met beperking (er

    bestaan onzekerheden en bedenkingen), de verklaring van oordeelsonthouding (geen oordeel

    mogelijk door grootte van de onzekerheden) en de afkeurende verklaring. Wanneer

    belanghebbenden het niet eens zijn met een goedkeurende verklaring, kunnen ze een

    rechtsvordering instellen bij de Ondernemingskamer (Gerechtshof in Amsterdam).

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    29/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    29

    Hoofdstuk 16 De jaarrekening nader bekeken

    16.1Een activum is volgens de IFRS een middel dat is voortgekomen uit vroegere gebeurtenissen.De ondernemer heeft beschikkingsmacht over dit middel en heeft naar verwachting

    economische voordelen hiervan. Wanneer een object niet aan beide aspecten van de definitievoldoet, dan moet er worden gekozen tussen een on-balance verwerking of een off-balanceverwerking in de balans. Wanneer het object niet op de balans wordt gezet, moet er een

    toelichting op worden gegeven in de balans.

    Vaste activa worden onderverdeeld in immaterile, materile en financile vaste activa.

    Immaterile vaste activa zijn ongrijpbaar. Ontwikkelingsuitgaven moeten als activum opde balans worden gezet, omdat ze resultaat opleveren. Voor onderzoeksuitgaven geldt dit

    echter niet, omdat ze meestal niet tot economische voordelen leiden. Andere immaterile

    activa zijn gekochte concessies, octrooien, merken en betaalde goodwill. Het economische

    voordeel van een merk heeft te maken met het moeilijk kunnen positioneren van een merk.

    Bij materile vaste activa is er normaalgesproken een kans dat ze leiden tot economische

    voordelen. Het is echter niet zo dat de beschikkingsmacht altijd bij de onderneming ligt.Daarom moeten gekochte productiemiddelen on-balance staan en gehuurde middelen off-

    balance. Leasing kan worden onderverdeeld in operational leasing (op korte termijn

    opzegbare overeenkomst) en financial leasing (overeenkomst voor de geschatte levensduurvan het object). Bij financial leasing draagt de gebruiker het risico op economische

    veroudering en de kosten voor het onderhoud.

    Financile vaste activa zijn hoofdzakelijk deelnemingen in het aandelenkapitaal van andereondernemingen.

    Er bestaan ook vlottende activa. Een voorbeeld zijn de voorraden. Kosten die moeten worden

    geactiveerd, zijn de kosten die samenhangen met het op hun huidige plaats en in hun huidige

    staat brengen van voorraden. Daarnaast zijn er indirecte kosten, die als product costs ofperiod costs ten laste van de winst worden gebracht.

    Wanneer er langlopende werken (onderhanden werk, voorraden) zijn, hoeft niet altijd striktaan het realisatieprincipe te worden gehouden. Er kan worden gekozen voor de completed-

    contract-methode (eerste jaren geen winst, maar in het laatste jaar wel) of de percentage-of-completion-methode (geleidelijk winst nemen, naarmate het werk vordert).Het eigen vermogen is een restpost en het verschil tussen de waarde van de activa en de

    waarde van het vreemd vermogen.

    Voorzieningen moeten worden gevormd indien de bedrijfsuitoefening in het afgelopen jaar tot

    verplichtingen kunnen leiden in de volgende jaren. Om winststuring te voorkomen stelt de

    IFRS aanvullende eisen aan de vorming van voorzieningen. De verplichting tot de vorming

    moet juridisch of feitelijk zijn en de kans dat de onderneming moet gaan betalen, moet groterzijn dan 50%.

    Schulden kunnen kortlopend (terugbetaling binnen een jaar) of langlopend zijn.

    Achtergestelde leningen vormen samen met het eigen vermogen het garantievermogen (eenbuffer voor de overige schuldeisers).

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    30/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    30

    16.2Resultatenrekeningen kunnen worden onderverdeeld naar presentatiewijze. In de categoraleresultatenrekening staat informatie over de omvang van de kostensoorten. De functionele

    resultatenrekening verschaft informatie over de kosten van een aantal bedrijfsfuncties, zoals

    de fabricage, de verkoop en het algemene beheer.

    Wanneer er resultaten zijn die niet voortvloeien uit de bedrijfsuitoefening (bijv.natuurrampen), dan moeten ze worden opgenomen als buitengewoon resultaat. Dezecategorie bestaat niet in de IFRS.

    Wanneer er een rechtstreekse vermogensmutatie is, hoeven de oorzaken van de verandering

    niet als opbrengsten- of kostenpost te worden opgenomen in de resultatenrekening. Er zijn

    twee varianten: vermogensmutaties uit de relatie tussen de onderneming en haar eigenaren en

    vermogensmutatie door de herwaardering van activa.Met segmentatie (uitsplitsing van de informatie) kan worden bereikt dat de lezer meer inzicht

    krijgt in de jaarrekening en de financile positie van de onderneming.

    De toegevoegde waarde is het totale gegenereerde inkomen ten behoeve van alle

    samenwerkende deelnemers in de onderneming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen netto

    en bruto toegevoegde waarde. Bij de netto toegevoegde waarde zijn de afschrijvingen inmindering gebracht en bij de brutovariant niet.

    16.3Prijsgrondslagen zijn nodig om activa in geld uit te drukken. Meestal wordt de aanschafprijs

    gebruikt. Dit wordt ook wel historischekostenstelsel (ofnominalisme) genoemd, omdat hetis gebaseerd op de in het verleden daadwerkelijk betaalde prijs. Wanneer het om

    gelijksoortige goederen gaat, is het moeilijk om de feitelijke inkoopprijs te bepalen. Daarom

    wordt er gebruikgemaakt van de FIFO-methode (first in, first out), de LIFO-methode (last in,

    first out) en de GIP-methode (gemiddelde inkoopprijs). De LIFO-methode kent twee

    varianten: het individueel LIFO (toepassing bij elke afzonderlijke transactie) en het collectief

    LIFO (vergelijking van eind- en beginvoorraad). Met collectief LIFO kan alleen de

    periodewinst worden bepaald en dus niet de transactiewinst. IFRS staat LIFO niet toe.

    De minimumwaarderingsregel houdt in dat de balanswaardering omlaag moet als de netto-

    opbrengstwaarde van het goed lager is dan de boekwaarde van het activum. Dit wordt

    impairment genoemd en heeft met het voorzichtigheidsprincipe te maken.

    Vaste activa moeten worden gewaardeerd op de aanschafprijs. Als er een waardevermindering

    optreedt, moet dit via afschrijvingen kenbaar worden gemaakt. Dit kan via lineaireafschrijving (elk jaar hetzelfde bedrag) of degressieve afschrijving (elk jaar kleiner

    afschrijvingsbedrag). Degressieve afschrijving kan met de boekwaardemethode worden

    uitgevoerd. Elk jaar wordt een vast percentage afgeschreven van de boekwaarde.

    Winstbepaling kan plaatsvinden met de vervangingswaarde (actuele inkoopprijs) alsuitgangspunt. De winst bestaat dan uit de stijging van het eigen vermogen en de rekening

    Herwaardering. Het vervangingswaardestelsel wordt ook wel substantialisme genoemd.

    Een laatste stelsel is fair value through profit and loss. Hier wordt een stijging van debeurswaarde op de winst geboekt en niet op de Herwaardering (zoals in het

    vervangingswaardestelsel).

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    31/32

    www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!

    Bron: Basisboek bedrijfseconomie P. de Boer, M.P. Brouwers en W. Koetzier

    31

    Hoofdstuk 17 Kasstroomoverzicht

    17.1Meestal voegen ondernemingen een kasstroomoverzicht toe om te laten zien waar hun

    geldmiddelen vandaan komen en waaraan ze zijn besteed. Hiervoor worden ontvangsten en

    uitgaven gebruikt. Deze zijn objectief en niet manipuleerbaarHet kasstroomoverzicht kan bestaan uit de operationele activiteiten, de

    investeringsactiviteiten en de financieringsactiviteiten. Het overzicht kan worden opgesteld

    volgens de directe methode of de indirecte methode. Bij de directe methode wordt eensamenvatting van het kasboek gemaakt. Bij de indirecte methode is het uitgangspunt het

    resultaat van de onderneming.

    17.2Zie: hfst. 17; blz. 355-360; Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld

    waarin een kasstroomoverzicht wordt opgesteld.

  • 8/3/2019 Basisboek bedrijfseconomie-druk 8-9789001702427

    32/32

    Hoofdstuk 18 Concernverslaggeving

    18.1Wanneer een onderneming aandelen in andere ondernemingen bezit, kan het doel zijn om er

    voordeel van te hebben voor de eigen bedrijfsuitoefening. Dit wordt een deelneming

    genoemd. Wanneer het alleen om het directe financile voordeel van het aandelenbezit gaat, iser sprake van een belegging.Bij een deelnemingspercentage van meer dan 50% heeft de deelnemer overheersende

    zeggenschap in de deelneming.

    Wanneer er een groepsverhouding is, zijn de informatieve verplichtingen van de deelnemer

    (de moedermaatschappij) veel groter. Er moet een geconsolideerde jaarrekening(groepsjaarrekening) voor alle tot het concern behorende ondernemingen worden opgesteld.

    Dit komt naast de vennootschappelijke ofenkelvoudigejaarrekening in hetconcernjaarverslag.

    Waardering van beleggingen kan op basis van de aanschafprijs of de beurswaarde. Bij

    deelnemingen komt er een derde maatstaf bij, namelijk de nettovermogenswaarde. De

    deelneming wordt dan gewaardeerd tegen de waarde van de achterliggende activa en passiva.

    18.2Omdat de verslaggevingseenheid het concern is, moeten er bij de optelling van de posten van

    de enkelvoudige jaarrekeningen eliminaties plaatsvinden. Zie: hfst. 18; blz. 371-374;

    Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld waarin de consolidatietechniek

    wordt behandeld.

    Het kan ook voorkomen dat er meerderheidsdeelnemingen van minder dan 100% zijn. Er zijn

    dan twee manieren om de geconsolideerde jaarrekening op te stellen, namelijk de

    proportionele consolidatie en de integrale consolidatie. Zie: hfst. 18; blz. 374-375;

    Basisboek bedrijfseconomie; P. de Boer voor een voorbeeld waarin dit uiteen wordt gezet.