AvdR Webinars
-
Upload
academie-voor-de-rechtspraktijk -
Category
Documents
-
view
216 -
download
3
description
Transcript of AvdR Webinars
WWW.AVDRWEBINARS.NL
WEBINAR 0340
LUNCHWEBINAR JURISPRUDENTIE
ARBEIDSRECHT
SPREKER MR. DR. P. KRUIT, ADVOCAAT TEN HOLTER NOORDAM
ADVOCATEN
18 SEPTEMBER 2013 12:30 – 13:30 UUR
In samenwerking met vier advocatenkantoren verzorgt de Academie voor de Rechtspraktijk eenreeks webinars waarin de meest recente uitspraken van de Hoge Raad op verschillende rechts-gebieden worden behandeld. Al vanaf oktober 2013 kunt u elke maand deze colleges volgen.Elke eerste vrijdag van de maand worden door specialisten de belangrijkste uitspraken van demaand daarvóór met u besproken.
ProgrammaWebinar 1: 4 oktober 2013 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 2: 1 november 2013 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 3: 6 december 2013 12:00 – 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleever FortuijnWebinar 4: 3 januari 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 5: 7 februari 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 6: 7 maart 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 7: 4 april 2014 (afwijkend tijdstip) 11:00 – 13:15 uur Pels Rijcken & Droogleever FortuijnWebinar 8: 2 mei 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 9: 6 juni 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 10: 4 juli 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten
SprekersMr. F.E. Vermeulen, advocaat NautaDutilh N.V.Prof. mr. B.F. Assink, advocaat NautaDutilh N.V. Mr. B.F.L.M. Schim, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. R.J. van Galen, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. D. Rijpma, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. A. van Staden ten Brink, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. K. Teuben, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.Mr. S.M. Kingma, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.Mr. M.W. Scheltema, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.Mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.Mr. J.W.H. Van Wijk, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.Mr. J.C. van Nass, advocaat BarentsKrans N.V.
Bezoek onze website voor meer informatie: www.magnacharta.avdrwebinars.nlT 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27E [email protected]
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Magna Charta Webinars
Uitspraken Hoge Raad besproken
W E B I N A R S
LIVE & ON DEMAND
3
Inhoudsopgave
Mr. dr. P. Kruit
Jurisprudentie
Kantonrechter Rotterdam, 14-12-2012, JAR 2013/45 p. 4
Kantonrechter Enschede, 7 mei 2013, JAR 2013/168 p. 12
Kantonrechter Rotterdam, 24 juli 2013, ECLI: 6060 p. 19
Kantonrechter Hoorn, 17 juni 2013, JAR 2013/187 p. 27
Kantonrechter Amsterdam, 14 januari 2013, ECLI: BY8448 p. 34
Kantonrechter Amersfoort, 30 januari 2013, ECLI: BZ1018 p. 39
Kantonrechter Utrecht, 22 mei 2013, ECLI: 2677 p. 44
4
JAR 2013/45 Kantonrechter Rotterdam, 14-12-2012, 1353063, LJN BY6325
Kennelijk onredelijk ontslag, Berekening werkloosheid Arbeidsmarktresearch exacter dan
die van CBS, Afwijking Sociaal Plan
Aflevering
2013 afl. 3
College
Kantonrechter Rotterdam
Datum
14 december 2012
Rolnummer
1353063
LJN BY6325
Rechter(s)
mr. Wetzels
Partijen
De werkneemster te (woonplaats),
eiseres,
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman (DAS N.V. te Amsterdam Zuid-Oost),
tegen
de werkgever te (vestigingsplaats),
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.A.C. van de Wiel te Groningen.
Noot
mr. P. Hufman
Trefwoorden
Kennelijk onredelijk ontslag, Berekening werkloosheid Arbeidsmarktresearch exacter dan
die van CBS, Afwijking Sociaal Plan
Regelgeving
BW Boek 6 - 97
BW Boek 7 - 681
» Samenvatting
De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst van de werkneemster – 50-plus, in dienst
sinds 1990 als telefoniste/receptioniste – opgezegd per 1 mei 2012, omdat de functie van
de werkneemster zou zijn komen te vervallen en zij niet in staat zou zijn één van de door
de werkgever gecreëerde nieuwe functies te vervullen. Uit hoofde van het sociaal plan is
aan de werkneemster een budget van € 2.500,= ex BTW toegekend ten behoeve van
outplacement. De werkneemster heeft hiervan geen gebruikgemaakt omdat zij ziek is
geworden. De werkneemster stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat het
afspiegelingsbeginsel onjuist is toegepast en vanwege de gevolgen ervan.
De kantonrechter verwerpt het beroep op de onjuiste toepassing van het
afspiegelingsbeginsel en is ook overigens van mening dat het ontslag als zodanig niet
onredelijk is. Met betrekking tot de gevolgen van het ontslag heeft de werkneemster zich
beroepen op cijfers van het CBS, inhoudende dat in haar geval een werkloosheidsduur
5
van minimaal 40 maanden is te verwachten. De werkgever beroept zich op gegevens van
het bureau ArbeidsmarktResearch. Dat bureau gaat uit van een werkloosheidsduur van
ongeveer 11 maanden. De kantonrechter kent aan de berekening van
ArbeidsmarktResearch een zwaarder gewicht toe, nu die berekening meer op de situatie
van de werkneemster is toegespitst en er rekening is gehouden met 23 variabelen,
ontleend aan de specifieke situatie van de werkneemster. Anderzijds geldt op basis van
de berekening van ArbeidsmarktResearch dat de kans op uitstroom naar een nieuwe
baan beneden de 50% ligt. Bovendien geldt in dit geval nog dat de werkneemster,
kennelijk door alle spanningen die het ontslag met zich heeft gebracht, ziek is geworden
zonder dat zicht bestaat op spoedig herstel. Het sociaal plan leidt in het geval van de
werkneemster tot een evident onbillijke uitkomst, nu geheel geen rekening is gehouden
met de duur van de arbeidsovereenkomst, terwijl de werkneemster als enige van de zes
ontslagen administratief medewerkers meer dan 20 jaar in dienst is geweest en de
anderen 10 jaar of korter. Verder is geen rekening gehouden met leeftijd, terwijl de
werkneemster de oudste is van de ontslagen werknemers. De kantonrechter kent
vervolgens, ook rekening houdend met de financiële positie van de werkgever, een
aanvulling op de WW- of ZW-uitkering toe gedurende 1,5 jaar (€ 9.250,=) en bepaalt dat
de werkneemster alsnog gebruik moet mogen maken van het scholingsbudget van €
2.500,= ex BTW.
NB. De berekeningswijze van ArbeidsmarktResearch is te vinden op hoelangwerkloos.nl.
De duur van de werkloosheid is overigens niet de enige relevante berekeningsfactor. Van
belang zijn ook de aard en ernst van de tekortkoming van de werkgever, de duur van het
dienstverband, de leeftijd, arbeids(on)geschiktheid, en dergelijke. Vgl. HR, «JAR»
2010/72, Rutten/Breed.
beslissing/besluit
» Uitspraak
1. Het verloop van de procedure
(...; red.)
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd
weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Eiseres, geboren, is op 9 oktober 1990 bij gedaagde in dienst getreden. Laatstelijk
werkte eiseres 32 uur per week in de functie van telefoniste/receptioniste en bedroeg
haar salaris € 1.715,65 bruto per maand.
2.2. Gedaagde is een onafhankelijke aanbieder van diagnostiek en advies in relatie tot
arbeid en scholing. Zij levert met behulp van psychologen, arbeidsdeskundigen en
loopbaanadviseurs jaarlijks meer dan 60.000 individuele, op maat gemaakte
onderzoeken en trajecten. Klanten zijn zowel grote opdrachtgevers als particulieren.
2.2. Gedaagde heeft op 8 november 2011 voor eiseres en vijf andere administratieve
krachten bij UWV WERKbedrijf (hierna: “het UWV”) een ontslagvergunning aangevraagd.
Daarbij heeft gedaagde aangevoerd dat de markt, waarop zij opereert de afgelopen jaren
sterk veranderd is en dat zij in verband daarmee moet omschakelen van een re-actief
verkoopproces naar een pro-actieve verkoop alsmede dat in verband daarmee alle oude
administratieve functies komen te vervallen. Daarvoor in de plaats zijn drie nieuwe
6
functies gekomen, te weten de functies van managementassistente, planner en hoofd
planning. Voor die functies is MBO+/HBO werk- en denkniveau vereist.
2.3. Eiseres heeft voorafgaande aan bedoelde UWV procedure gesolliciteerd naar de
nieuwe functie van managementassistente en in het kader van die sollicitatie heeft zij
meegedaan aan een capaciteitstest. De uitslag lag onder MBO-niveau, hetgeen geleid
heeft tot een afwijzing voor die functie.
2.4. Eiseres heeft in bedoelde UWV procedure verweer gevoerd. Op 12 januari 2012
heeft het UWV de gevraagde ontslagvergunning desondanks verleend aan gedaagde.
Gedaagde heeft van die vergunning gebruik gemaakt door bij brief van 20 januari 2012
de arbeidsovereenkomst op te zeggen tegen 1 mei 2012.
2.5. Gedaagde heeft, mede in overleg met de Ondernemingsraad, die positief heeft
geadviseerd ten aanzien van de reorganisatie, een Sociaal Plan opgesteld. Dat Sociaal
Plan voorziet in alle gevallen, ongeacht de duur van de arbeidsovereenkomst en/of de
leeftijd van de werknemer, in een budget van € 2.500,= (exclusief BTW) ten behoeve
van scholing en/of outplacement, terwijl dat Sociaal Plan de werknemer ouder dan 50
jaar recht geeft op een aanvulling van de WW-uitkering gedurende 6 maanden, terwijl de
werknemer jonger dan 50 jaar recht heeft op 4 maanden aanvulling tot 100% van het
laatste genoten salaris.
2.6. Eiseres heeft van dat scholings- c.q. outplacementbudget geen gebruik gemaakt,
enerzijds omdat het aanbod in eerste instantie is gedaan voor c.q. tijdens de UWV
procedure en eiseres toen nog vocht voor het behoud van haar baan en anderzijds omdat
zij na het ontslag – zoals zij het zelf heeft gezegd tijdens de comparitie van partijen –
wegens overspannenheid volledig ingestort is en een uitkering ingevolge de Ziektewet
ontvangt.
2.7. Een van de andere werknemers die ontslagen is, heeft eveneens een procedure
wegens kennelijk onredelijk ontslag aanhangig gemaakt en in die procedure hebben
partijen alsnog een schikking bereikt. Een van de andere werknemers die in verband met
deze reorganisatie ontslagen is, heeft praktisch aansluitend elders ander werk gevonden.
3. De vordering
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren
voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en gedaagde te veroordelen tot
betaling van een bedrag van € 22.818,15 bruto en € 8.240,= netto ter zake van
schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de
opzegging, met de veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
Aan haar vordering heeft eiseres – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang
– het volgend ten grondslag gelegd.
Het per 1 mei 2012 geëffectueerde ontslag is om twee redenen kennelijk onredelijk.
Allereerst heeft gedaagde het afspiegelingsbeginsel niet correct toegepast en heeft zij
niet alle administratieve krachten oude stijl ontslagen, nu zij mevrouw B in dienst heeft
gehouden. Op de tweede plaats heeft eiseres een beroep gedaan op het zogenaamde
gevolgencriterium, waarbij zij stelt dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden
met de onevenredigheid tussen het belang van werkgeefster bij de opzegging van de
arbeidsovereenkomst en de te verwachten nadelige gevolgen van de opzegging voor
werkneemster. In dat kader heeft eiseres haar moeilijke positie op de arbeidsmarkt
benadrukt, mede gezien haar leeftijd, haar langdurig eenzijdig arbeidsverleden en het
feit dat gedaagde niets heeft gedaan aan haar employability. Eiseres heeft in dat verband
verwezen naar de door haar overgelegde cijfers van het CBS, waaruit blijkt dat zij
7
rekening moet houden met een werkloosheidsduur van 40 maanden. Het inkomensverlies
over die periode berekent eiseres op een totaal bedrag van € 22.818,15 bruto, terwijl
volgens haar tevens sprake is van € 8.240,= netto aan pensioenschade.
Eiseres is van mening dat de door gedaagde aangeboden vergoeding in het Sociaal Plan
in geen verhouding staat tot de door haar geleden schade.
4. Het verweer
Gedaagde heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende – zakelijk
weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd.
Hetgeen eiseres gesteld heeft met betrekking tot de schending van het
afspiegelingsbeginsel is niet relevant, nu de functies van eiseres en B onderling niet
uitwisselbaar zijn. Eiseres was immers laatstelijk werkzaam in de functie van
telefoniste/receptioniste, terwijl B de functie van administratief medewerkster bekleedde.
Wat er met B gebeurt, kan derhalve de rechtspositie van eiseres niet raken.
Voorts heeft gedaagde te kennen gegeven dat B pas op 1 april 2013 uit dienst gaat, in
verband met het feit dat zij op (...) 65 jaar wordt. Gedaagde heeft haar niet willen
confronteren met een ontslag, kort voor het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Gedaagde heeft tevens benadrukt dat eiseres er niet van had geprofiteerd als B
wél was meegegaan in dezelfde ontslagronde.
Gedaagde heeft voorts gemotiveerd betwist hetgeen eiseres heeft gesteld ten aanzien
van het gevolgencriterium. Daarbij heeft gedaagde benadrukt dat het absoluut
noodzakelijk was om de organisatie van het bedrijf te veranderen, dat wel degelijk een
voldoende voorziening voor eiseres getroffen is in het Sociaal Plan, doch eiseres om haar
moverende reden besloten heeft om geen gebruik te maken van het scholings- c.q.
outplacementbudget van € 2.500,=. Voorts heeft gedaagde de door eiseres berekende
schade betwist, waarbij zij heeft verwezen naar het door haar overgelegde onderzoek
van ArbeidsmarktResearch B.V., waaruit blijkt dat in het geval van eiseres rekening
gehouden zou moeten worden met een werkloosheidsduur van ongeveer 11 maanden.
Gedaagde heeft tevens gewezen op de slechte resultaten van de onderneming. Daarbij
stelt zij dat het jaar 2011 is afgesloten met een bescheiden verlies van € 11.013,=, doch
over de eerste helft van 2012 is het verlies al opgelopen tot € 648.708,=, terwijl het
traditiegetrouw slechtste derde kwartaal van het jaar nog moet volgen.
Gedaagde heeft ten slotte betwist dat zij al wettelijke rente verschuldigd is vanaf de
datum van de opzegging. Zo zij al enig bedrag aan schadevergoeding verschuldigd is, is
de datum waarop de wettelijke rente gaat lopen op zijn vroegst 1 mei 2012, zijnde de
datum waartegen is opgezegd.
5. De beoordeling van de vordering
5.1. Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is geldt als
uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden, tezamen en in onderling
verband beschouwd, moet worden vastgesteld dàt sprake is van een kennelijk onredelijk
ontslag, vóórdat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke
vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend moet worden. Daarbij is het enkele
feit dat geen of een geringe voorziening voor de werknemer getroffen is, niet voldoende
om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle
vast te stellen omstandigheden of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf die
8
in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen
van goed werkgeverschap.
5.2. De stelling van eiseres dat het ontslag kennelijk ontslag is, omdat het ontslag
geëffectueerd is in strijd met het afspiegelingsbeginsel, treft naar het oordeel van de
kantonrechter geen doel. Immers zo al aangenomen zou worden dat de functies van
eiseres en B onderling uitwisselbaar zijn, – hetgeen zeker nog niet vaststaat, mede
gezien hetgeen gedaagde in dat verband heeft aangevoerd – geldt in ieder geval dat niet
gebleken is dat eiseres er voordeel van zou hebben gehad wanneer B op hetzelfde
moment ontslagen zou zijn dan zij. Immers ook de arbeidsovereenkomst van B wordt
beëindigd, zij het dat die beëindiging een jaar later plaatsvindt. Die latere datum van
ontslag van B valt naar het oordeel van de kantonrechter alleszins te billijken, nu
vaststaat dat B op (...) 65 jaar wordt en het niet aangaat dat gedaagde haar ontslagen
zou hebben, ongeveer één jaar voordat zij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken.
5.3. Bij de beoordeling van het gevolgencriterium stelt de kantonrechter voorop dat op
basis van hetgeen partijen in deze procedure en in de procedure bij het UWV hebben
gesteld het belang van gedaagde bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voldoende
is gebleken. Gedaagde heeft in voldoende mate aangetoond dat veranderingen in de
markt haar genoodzaakt hebben om de organisatie van het bedrijf op een andere wijze in
te richten. Terecht heeft het UWV daarbij gesteld dat de beslissing van de werkgever om
de organisatie anders in te richten slechts marginaal getoetst kan worden door het UWV.
Hetzelfde geldt voor de kantonrechter, immers ook voor de kantonrechter geldt dat hij
niet op de stoel van de werkgever kan gaan zitten en dat enkel beoordeeld dient te
worden of gedaagde in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen alsmede of
een redelijk handelend werkgever tot dezelfde afweging zou zijn gekomen. Gelet op
hetgeen gedaagde heeft aangevoerd ten aanzien van de veranderde marktsituatie en de
andere eisen die deze verandering aan het personeel stelt, kan naar het oordeel van de
kantonrechter niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot de beslissing
heeft kunnen komen om het bedrijf op een andere wijze te organiseren. Daarmee is het
belang van gedaagde bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst derhalve voldoende
aangetoond.
Vervolgens dienen de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor
eiseres beoordeeld te worden. Voldoende aannemelijk is dat haar positie op de
arbeidsmarkt bepaald niet gunstig is, gezien enerzijds haar leeftijd en anderzijds haar
betrekkelijk lage opleiding. Bovendien is eiseres, mede als gevolg van het ontslag, op dit
moment arbeidsongeschikt. Beide partijen hebben statistische gegevens overgelegd met
betrekking tot de te verwachten duur van werkloosheid. Eiseres beroept zich in dat
verband op gegevens van het CBS, op basis waarvan zij uitgaat van een minimaal te
verwachten werkloosheidsduur van 40 maanden, terwijl gedaagde in haar verweer
verwijst naar een berekening van ArbeidsmarktResearch BV, die op basis van 23
variabelen een gemiddelde werkloosheidsduur voorspelt van 335 kalenderdagen, globaal
dus 11 maanden, terwijl de kans op uitstroom naar een baan gesteld wordt op 43%.
Nu de berekening van Arbeidsmarktreserach BV meer op de situatie van eiseres is
toegespitst en in die berekening rekening is gehouden met 23 variabelen, ontleend aan
de specifieke situatie van eiseres, terwijl bij de door eiseres gepresenteerde cijfers van
het CBS enkel gekeken is naar werknemers in dezelfde leeftijdscategorie als eiseres,
waarbij voor een belangrijk deel geabstraheerd is van de feitelijke situatie van eiseres,
bijvoorbeeld ten aanzien van haar arbeidsverleden, haar specifieke opleiding en de
woonprovincie, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter aanleiding om aan de
berekeningen van ArbeidsmarktReserach een zwaarder gewicht toe te kennen.
Anderzijds geldt dat op basis van de berekening van ArbeidsmarktResearch BV niet
zonder meer uitgegaan kan worden van een te verwachten werkloosheidsduur van circa
11 maanden. Immers de kans op uitstroom naar een nieuwe baan is relatief klein en ligt
9
beneden de 50%. Bovendien geldt in dit geval nog dat eiseres, kennelijk door alle
spanningen die het ontslag met zich hebben gebracht, arbeidsongeschikt is, zonder dat
zicht bestaat op spoedig herstel.
Gedaagde heeft met instemming van de Ondernemingsraad een Sociaal Plan opgesteld
om de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met de zes
werknemers te verzachten. Zoals hiervoor ook al overwogen, houdt dat Sociaal Plan
slechts in beperkte mate rekening met de leeftijd van de betrokken werknemer, nu
slechts wordt uitgegaan van twee categorieën, te weten jonger en ouder dan 50 jaar.
Voorts houdt bedoeld Sociaal Plan in het geheel geen rekening met de duur van de
arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van eiseres leidt toepassing van bedoeld sociaal Plan
tot een evident onbillijke uitkomst, zeker nu eiseres als enige van de zes ontslagen
administratief medewerkers kan bogen op een dienstverband van meer dan 20 jaar bij
gedaagde, terwijl van de andere ontslagen werknemers één personeelslid ongeveer 10
jaar in dienst is geweest, twee anderen 7 respectievelijk 8 jaar in dienst zijn geweest,
terwijl de andere twee slechts enkele jaren bij gedaagde werkzaam zijn geweest.
Bovendien is eiseres in leeftijd de oudste werkneemster en gezien het grote verschil in
diensttijd en leeftijd kan niet gezegd worden dat gedaagde als goed werkgever
gehandeld heeft door voor eiseres dezelfde voorziening te treffen als voor de andere
ontslagen werknemers
Onder die omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat de opzegging van de
arbeidsovereenkomst met eiseres kennelijk onredelijk is, nu de gevolgen van het ontslag
voor haar te ernstig zijn en van gedaagde meer verwacht had mogen worden ten aanzien
van het treffen van een financiële regeling voor eiseres. De gevorderde verklaring voor
recht is in na te melden zin derhalve toewijsbaar.
Alles tegen elkaar afwegend en rekening houdend met de beperkte financiële
mogelijkheden van gedaagde acht de kantonrechter het redelijk dat gedaagde de WW
respectievelijk ZW-uitkering van eiseres suppleert gedurende een periode van 1 1/2 jaar
en eiseres tevens desgewenst in staat stelt om gebruik te maken van het scholings- c.q.
outplacementbudget van € 2.500,= exclusief BTW. De kantonrechter berekent de
aanvullingsverplichting gedurende 1 1/2 jaar – afgerond – op een bruto bedrag van €
9.250,=.
Voor verdergaande toekenning van schadevergoeding c.q. pensioenschade bestaat in de
gegeven omstandigheden geen aanleiding.
5.4. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 mei 2012, zijnde de datum
waartegen is opgezegd.
5.5. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, dient gedaagde verwezen te
worden in de kosten van het geding.
6. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het per 1 mei 2012 gegeven ontslag kennelijk onredelijk is in de
zin van artikel 7:681 BW;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 9.250,= bruto,
vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2012 tot de dag
der algehele voldoening;
10
bepaalt tevens dat gedaagde eiseres desgewenst in staat dient te stellen om gebruik te
maken van het scholings- c.q. outplacementbudget ten bedrage van € 2.500,= exclusief
BTW;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres
vastgesteld op € 537,06 aan verschotten en € 600,= aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
» Noot
In het arrest Rutten/Breed («JAR» 2010/72), aansluitend op het arrest Van de
Grijp/Stam («JAR» 2009/305), bepaalde de Hoge Raad dat een vergoeding bij kennelijk
onredelijk ontslag niet kan worden vastgesteld door aan te sluiten bij de
kantonrechtersformule. Het karakter van de ontbindingsvergoeding (een vergoeding naar
billijkheid) is immers anders dan het karakter van de vergoeding voor kennelijk
onredelijk ontslag. Die moet namelijk worden begroot als schade die de werknemer ten
gevolge van het kennelijk onredelijk ontslag lijdt, waarbij de regels van Boek 6 BW voor
de begroting van schade van toepassing zijn. Bij de bepaling van de schadevergoeding
dient de rechter te relateren aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de
werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voor de
werknemer voortvloeiende materiële en immateriële nadelen. Indien de schade niet
concreet begroot kan worden moet deze worden geschat. Als dat ook niet mogelijk is
moet de schade naar billijkheid worden vastgesteld. Als de opzegging kennelijk onredelijk
wordt geacht omdat de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in
verhouding tot het belang van de werkgever bij de opzegging, is de vraag waarin de
tekortkoming van de werkgever dan precies gevonden kan worden en welke
voorzieningen hij in dat verband had moeten treffen (G.J.J. Heerma van Voss, J.J.M. de
Laat, S.F. Sagel en E. Verhulp, ‘Begroot, schat, vergoed en bewonder: de begroting van
de kennelijk onredelijk ontslagvergoeding na 12 februari 2010’, TRA 2010-5, p. 23). De
Hoge Raad achtte bovendien denkbaar dat rechters die over deze vergoedingen beslissen
“een zekere mate van harmonisatie tot stand brengen door de van belang zijnde factoren
duidelijk te benoemen en door inzichtelijk te maken welke financiële gevolgen in
soortgelijke gevallen eventueel aan de verschillende factoren kunnen worden verbonden,
zonder dat zij een algemene formule als vuistregel hanteren.”
Dat dit niet eenvoudig is blijkt uit de rechtspraak van de afgelopen jaren. In een
overzicht van medio 2012 kwamen Koster en De Lange tot de voorzichtige conclusie dat
de meeste kantonrechters en hoven bij de berekening van de kennelijk onredelijk
ontslagvergoeding aansloten bij de te verwachten inkomensschade van de werknemer.
Ondanks dat rechters die berekeningen wel tot uitgangspunt nemen en op die manier in
staat worden gesteld de hoogte van de schadevergoeding inzichtelijk te maken is de
gehoopte voorspelbaarheid van de hoogte van een kennelijk onredelijk
ontslagvergoeding er nog lang niet. (M. Koster en S. de Lange, ‘De schadevergoeding bij
kennelijk onredelijk ontslag: een update, TAP 2012, p. 252-253). Ter vergelijking: in
2011 kwamen dezelfde auteurs nog tot de conclusie dat weliswaar werd aangesloten bij
de te verwachten inkomensschade, maar dat de factoren en omstandigheden die mee
worden gewogen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding niet inzichtelijk
werden gemaakt en de hoogte ervan alsnog naar billijkheid werd bepaald via art. 6:97
BW (M. Koster en S. de Lange, ‘De schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag:
stand van zaken medio 2011’, TAP 2011, p. 225).
Bij het begroten van de schade die een werknemer zal lijden ten gevolge van het
kennelijk onredelijk ontslag wordt vaak (zoals ook in de onderhavige uitspraak) de te
verwachten duur van de werkloosheid als uitgangspunt genomen. Op grond daarvan kan
de te verwachten inkomens- en pensioenschade begroot worden. De duur van de door
rechters opgelegde inkomenssuppletie loopt echter sterk uiteen. Bovendien moet bij het
11
bepalen van de totale hoogte van de schadevergoeding rekening worden gehouden met
de verschillende factoren die tot de kennelijke onredelijkheid van het ontslag hebben
geleid. Daaruit vloeit voort dat de hoogte van de schadevergoeding niet altijd alleen
begroot kan worden op grond van de inkomensschade die een werknemer lijdt, maar
mede afhankelijk is van de voorzieningen die de werkgever had moeten treffen (zoals het
employable houden van de werknemer).
Voor het bepalen van de te verwachten werkloosheidsduur ontwikkelde
Arbeidsmarktresearch een berekeningsmethode. Hierin worden vele factoren (lengte
dienstverband, sector, opleidingsniveau, woonprovincie: zie de toelichting op de website
hoelangwerkloos.nl voor een uitgebreide omschrijving) meegewogen in de berekening
van de te verwachten werkloosheidsduur. De kring van kantonrechters heeft in november
jongstleden aangegeven erg positief te zijn over de berekeningsmethode van
Arbeidsmarktresearch. Omdat de regering echter net de plannen voor een nieuw
ontslagrecht had aangekondigd werd besloten geen aanbevelingen vast te stellen voor
vergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag. Deze zouden dan op oude wetgeving
gebaseerd zijn (persbericht van 1 november 2012, te vinden op www.rechtspraak.nl).
Ondanks dat de berekeningsmethode van Arbeidsmarktresearch niet in de aanbevelingen
is opgenomen, heeft de kantonrechter Rotterdam er toch voor het eerst uitdrukkelijk
gebruik van gemaakt. In de uiteenzetting over de al dan niet kennelijke onredelijkheid
van het ontslag wordt de te verwachten werkloosheid vastgesteld. De cijfers van het CBS
waarop de werkneemster haar te verwachten werkloosheidsduur baseert wijst de
kantonrechter van de hand, door erop te wijzen dat de berekening van
Arbeidsmarktresearch meer op haar situatie is toegespitst. De cijfers van het CBS lijken
slechts gebaseerd te zijn op de leeftijdscategorie van de werkneemster. Dat de
kantonrechter zijn oordeel deels baseert op de meer genuanceerde cijfers van
Arbeidsmarktresearch is dan ook niet vreemd.
De kantonrechter maakt de keuze zwaarder gewicht toe te kennen aan de cijfers van
Arbeidsmarktresearch bij het oordeel over de kennelijk onredelijkheid van het ontslag.
Voor die beoordeling maakt hij een uitgebreide uiteenzetting van de feiten en
omstandigheden. Bij het berekenen van de vergoeding volstaat hij echter met een “alles
tegen elkaar afwegend”. Hij gaat uit van een inkomenssuppletie gedurende de 11
maanden die de werkloosheid op basis van de gegevens van Arbeidsmarktresearch zullen
duren. Hij rondt die periode vervolgens naar boven af, maar specificeert niet waarom
precies. Zo had hij bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar de kans van minder dan 50% op
uitstroom naar een nieuwe baan door de werkneemster of het feit dat de werkgever niet
als goed werkgever had gehandeld door voor haar dezelfde voorziening te treffen als
voor de andere ontslagen werknemers. Hiermee had hij beter inzichtelijk kunnen maken
welke financiële gevolgen eventueel aan verschillende factoren kunnen worden
verbonden. Een vaste berekeningsmethode zoals die van Arbeidsmarktresearch biedt dus
wel voorspelbaarheid en inzicht in de berekening, maar is niet altijd voldoende om de
schade concreet te begroten. De rechter zal de berekening van de vergoeding altijd
verder inzichtelijk moeten maken.
mr. P. Hufman,
12
JAR 2013/168 Kantonrechter Enschede, 07-05-2013, 403271 CV EXPL 12-2655
Kennelijk onredelijk ontslag, Onjuiste informatie in ontslagaanvraag, Verwachte duur
werkloosheid via www.hoelangwerkloos.nl
Aflevering
2013 afl. 10
College
Kantonrechter Enschede
Datum
7 mei 2013
Rolnummer
403271 CV EXPL 12-2655
Rechter(s)
mr. De Groot
Partijen
H. Japink te Enschede,
eisende partij,
hierna ook wel werknemer te noemen,
gemachtigde: mr. R. Patandin, werkzaam bij FNV Bouw,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BTL Realisatie BV te Haaren,
gedaagde partij,
hierna ook wel BTL te noemen,
gemachtigde: mr. P.E.F. Domevscek, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Trefwoorden
Kennelijk onredelijk ontslag, Onjuiste informatie in ontslagaanvraag, Verwachte duur
werkloosheid via www.hoelangwerkloos.nl
Regelgeving
BW Boek 6 - 97
BW Boek 6 - 106 ; lid 1
BW Boek 7 - 681
» Samenvatting
De werkgever heeft een ontslagvergunning aangevraagd voor vijf medewerkers die in de
civiele sector van het bedrijf werken. De werkgever wil zich gaan richten op “groen”.
Naar aanleiding van door UWV Werkbedrijf gestelde vragen, heeft de werkgever
aangegeven dat er onvoldoende civiel werk is in de portefeuille en het een strategische
keuze is om het civiele werk niet verder te laten gaan. De werknemer en zijn vier
collega’s hebben de juistheid van die onderbouwing gemotiveerd bestreden. Bij
tussenvonnis is de werknemer opgedragen te bewijzen dat aan de opzegging een valse
reden ten grondslag heeft gelegen. De procedure is gevoegd behandeld met de zaken
van de vier collega’s van de werknemer. De vijf getuigen zijn ten behoeve van alle vijf de
procedures gehoord.
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer in de hem gegeven bewijsopdracht is
geslaagd. Uit de verklaringen is gebleken dat eind 2009 bij de werkgever bekend was dat
13
de overeenkomst met Enexis in ieder geval voor twee jaar verlengd zou worden en dat
nimmer door Enexis is medegedeeld de overeenkomst niet te zullen of willen verlengen.
De werknemer en zijn vier collega’s verrichtten grotendeels voor Enexis werkzaamheden.
Vaststaat dat het grootste deel van de werkzaamheden niet is komen te vervallen en de
werkgever dat ten tijde van de ontslagaanvraag al wist. Nu de werkgever het UWV niet
goed, althans niet volledig heeft geïnformeerd en vervolgens wel gebruik heeft gemaakt
van de ontslagvergunning, is sprake van kennelijk onredelijk ontslag. Nu sprake is van
kennelijk onredelijk ontslag zal de door de werkgever aan de werknemer te betalen
vergoeding moeten worden vastgesteld. Teneinde tot enige “objectief” bepaalbare te
verwachten werkloosheidsduur op het moment van beëindigen van de
arbeidsovereenkomst te komen, heeft de kantonrechter gebruikgemaakt van de door
prof. mr. E. Verhulp ontwikkelde rekenmethode, toegankelijk via
www.hoelangwerkloos.nl. De schade wordt in redelijkheid begroot op € 15.000,=. Nu
sprake is van een forse mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever acht de
kantonrechter een immateriële schadevergoeding van € 5.000,= passend. De totale
schadevergoeding wordt aldus vastgesteld op € 20.000,=.
NB. Ook in «JAR» 2013/45 werd de berekeningswijze van www.hoelangwerkloos.nl
gevolgd. In «JAR» 2013/158 oordeelde het hof dat, als de arbeidsovereenkomst bij een
juiste toepassing van de ontslagcriteria niet beëindigd had mogen worden, de schade
berekend moet worden op basis van de te verwachten duur van het dienstverband
zonder ontslag.
» Uitspraak
1. De procedure
Deze blijkt uit het navolgende:
Bij tussenvonnis van 9 oktober 2012 is werknemer een bewijsopdracht gegeven.
Werknemer heeft in verband daarmee op 7 januari 2013 een viertal getuigen laten
horen, ter zake waarvan proces-verbaal is opgemaakt. BTL heeft, hoewel daartoe
behoorlijk in de gelegenheid zijn gesteld, afgezien van contra-enquête en/of ander
tegenbewijs.
Vervolgens heeft werknemer geconcludeerd na enquête en BTL geconcludeerd voor
antwoord na enquête en daarbij tevens houdende een akte uitlating en overlegging
producties.
De procedure is gevoegd behandeld met de zaken van vier collega’s van werknemer
tegen BTL, met zaaknummers 403267, 403268, 403269 en 403270. De getuigen zijn dan
ook ten behoeve van alle vijf procedures van genoemde werknemers tegen BTL gehoord.
Vervolgens is de zaak, evenals de gevoegde zaken, voor vonnis verwezen. In alle vijf
zaken wordt tegelijkertijd vonnis gewezen.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 9 oktober 2012 is werknemer opgedragen te bewijzen“dat aan
de opzegging een valse reden ten grondslag heeft gelegen nu BTL de civiele
werkzaamheden feitelijk niet heeft laten vervallen en zulks bij BTL ten tijde van de
opzegging reeds bekend was of behoorde te zijn.”
14
2.2. Deze bewijsopdracht dient te worden gezien in samenhang met de overwegingen in
het tussenvonnis, meer in het bijzonder hetgeen onder meer in alinea 4.3 is overwogen,
te weten:
“[...] In het kader van de gestelde valse reden is van belang of de civiele
werkzaamheden feitelijk zijn voortgezet en zulks ten tijde van de opzegging reeds
bekend was bij BTL. Meer specifiek is, nu, [wn], ook blijkens de verklaring van de heer
Ten Dam tijdens de comparitie van partijen op 13 augustus 2012, grotendeels voor
Enexis werkzaam was, voor beantwoording van de vraag of de door BTL opgegeven
reden, te weten ‘het laten vervallen van de civiele werkzaamheden’ een valse reden was,
van belang of BTL voor dan wel uiterlijk ten tijde van de opzegging, derhalve op 28
januari 2012 [per abuis is 2012 in het tussenvonnis genoemd, waar dat 2010 moest zijn,
de kantonrechter herstelt hierbij die misslag], wist dan wel in redelijkheid behoorde te
weten, dat de overeenkomst met Enexis zou worden verlengd, alsmede voor hoe lang.
[...]”
2.3. De achtergrond van die overweging is dat BTL in haar ontslagaanvraag d.d. 2
december 2009, voor het totaal van haar bedrijfsvestigingen (te weten 13) heeft
aangevoerd dat bedrijfseconomische omstandigheden haar tot ingrijpen noodzaakten en
specifiek voor de vestiging Hengelo ter onderbouwing van de ontslagvergunning voor
werknemer en zijn 4 collega’s heeft aangevoerd (zie hoofdstuk 4):
“BTL Realisatie B.V. vestiging Hengelo heeft als enige vestiging een groep werknemers in
dienst welke werkzaam zijn op civiele werkzaamheden. Zij vallen onder de Bouw-CAO en
hebben daarom ook een apart aansluitnummer. Als gevolg van de economische crisis is
de omzet op civiele projecten flink teruggelopen. Er zijn te weinig opdrachten om deze
mensen continu aan het werk te houden en BTL heeft besloten om zich puur op groen te
focussen (doen waar we goed in zijn). Derhalve is besloten de civiele activiteiten te
staken en het aparte aansluitnummer voor de Bouw te laten vervullen. Dit resulteert in
een boventalligheid van alle vijf de civiele medewerkers vallend onder de bouw-CAO en
van een civiele projectleider.”
2.4. Naar aanleiding van door het UWV Werkbedrijf aan BTL gestelde vragen, heeft BTL
bij brieven, beide gedateerd 17 december 2009, voor wat betreft de vestiging Hengelo,
kort samengevat, aangegeven dat er onvoldoende civiel werk in portefeuille is, het een
strategische keuze is om met civiel werk niet verder te gaan, de functies niet
uitwisselbaar zijn en alle arbeidsplaatsen van de vijf werknemers komen te vervallen.
2.5. Werknemer en zijn vier collega’s hebben de juistheid van die onderbouwing
gemotiveerd bestreden.
Bij dagvaarding heeft werknemer, kort en zakelijk weergegeven, ter onderbouwing van
zijn betwisting dat de civiele werkzaamheden geheel zijn gestaakt, gesteld dat:
– BTL in haar brief van onder meer 24 juni 2010 en 31 januari 2011 heeft erkend dat de
civiele werkzaamheden (nog) niet zijn vervallen;
– BTL desgevraagd per brief van 19 maart 2010, derhalve nadat ontslag was gegeven,
een offerte heeft aangeboden voor civiele werkzaamheden ten bedrage van € 10.885,=
exclusief BTW, welke offerte als productie 5 bij dagvaarding in het geding is gebracht;
– BTL in 2012 op haar website de civiele werkzaamheden nog vermeldt, namelijk
aangeeft een totaal aannemersbedrijf te zijn in de markt van groenvoorziening, weg- en
waterbouw en totaalprojecten;
15
– de overeenkomst met opdrachtgever Enexis in 2009 is verlengd tot in ieder geval 1
maart 2012 met de mogelijkheid tot verdere verlenging terwijl werknemer en zijn vier
collega’s nagenoeg volledig werkzaam waren voor deze opdrachtgever;
– BTL na de ontslagprocedure in 2010 nog nieuwe machines heeft aangeschaft die alleen
ingezet kunnen worden voor civiel technische werkzaamheden.
2.6. BTL heeft nadrukkelijk bestreden dat ten tijde van de aanvraag van de
ontslagvergunningen reeds bekend was dat de overeenkomst met Enexis verlengd zou
worden, integendeel, deze zou beëindigd worden. De overige stellingen van werknemer
heeft BTL niet voldoende gemotiveerd betwist.
2.7. Werknemer heeft in verband met de hem gegeven bewijsopdracht de navolgende
getuigen doen horen, te weten: Tom Anton Willem Fischer, netwerkbeheerder bij Enexis,
Gerardus Alfonsius Maria Heuvel, manager O&S bij Enexis, Harry Japink, voormalig
werknemer van BTL (voorman/stratenmaker) en Hendrikus Ekkel, voormalig werknemer
van BTL (stratenmaker).
2.8. Fischer heeft onder meer verklaard dat hij in zijn functie van teammanager afdeling
onderhoud en storingen gas namens deze afdeling en de afdelingen onderhoud en
storingen elektra betrokken is geweest bij de gesprekken namens Enexis met BTL
omtrent verlenging van de overeenkomst met BTL. Voorts heeft hij verklaard:
“Eind 2009 zijn er gesprekken gevoerd door de heer Wieten (afdeling inkoop Enexis, ktr),
mij en de heer Ten Dam namens BTL. De heer ten Dam is bij alle gesprekken aanwezig
geweest. Soms was hij alleen en soms was er ook iemand anders namens BTL bij, maar
ik weet niet meer wie dat was. Ik weet niet meer precies in welke maand de gesprekken
een aanvang hebben genomen, maar vanaf het begin af aan is duidelijk geweest dat wij
de overeenkomst met BTL wilde verlengen. De mogelijkheid dat wij die zouden willen
beëindigen is nooit aan de orde geweest. We waren zeer tevreden en we wilden de
contracten zelfs uitbreiden. In het eerste contract was BTL alleen ingeschakeld voor
graafwerkzaamheden en bestratingswerkzaamheden, maar we wilden dat uitbreiden met
de taak wegafzettingen. De gesprekken zijn doorgelopen in 2010.
En de uitbreiding van het contract met wegafzettingen is ook daadwerkelijk gerealiseerd.
De hoeveelheid werk die gemoeid is met de uitbreiding van het contract met de taak
wegafzettingen kan ik niet goed inschatten. Het is mijns inziens niet voldoende om een
werknemer full-time daarmee aan het werk te houden.
U vertelt mij dat een medewerker/eiser, eerder heeft verklaard dat de heer Ten Dam
hem op enig moment eind oktober 2009 heeft gebeld met de mededeling dat het gesprek
dat de heer Ten Dam met Enexis had gehad, goed was verlopen en het contract zou
worden verlengd. Als je mij vraagt of dit gesprek mogelijk zo heeft plaatsgevonden, dan
moet ik u daar bevestigend op antwoorden. Dit kan namelijk heel goed kloppen.
De heren die hier achter in de zaal zitten, eisers, ken ik wel uit de tijd dat zij voor ons
werkten. Ik weet niet wie feitelijk de werkzaamheden van hen hebben overgenomen,
omdat ik zelf in de loop van 2010 bij Enexis een andere functie heb gekregen. Ik weet
wel dat er andere werknemers voor in de plaats zijn gekomen. [...].”
2.9. Voorts heeft Fischer verklaard dat de schriftelijke verklaring van 15 juni 2012 (onder
meer gehecht aan zijn getuigenverklaring) waarin staat opgenomen dat “Enexis eind
2009 helemaal niet heeft aangegeven bij BTL het contract te willen beëindigen”,
inderdaad door hem is ondertekend.
2.10. Getuige Heuvel heeft onder meer verklaard dat hij als teammanager onderhoud en
storingen elektra in het kader van de voorbespreking binnen Enexis met betrekking tot
16
de vraag of de overeenkomst met BTL verlengd zou moeten worden heeft gesproken met
getuige Fischer, aangezien die contactpersoon was. De evaluatie die zij binnen Enexis
met betrekking tot de overeenkomst met BTL hebben gemaakt viel positief uit. Als
afdeling wilde men graag verder met BTL.
2.11. Getuige Japink (partijgetuige) heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2009 is gebeld
door zijn vestigingsmanager, de heer Ten Dam, die op dat moment op het hoofdkantoor
was. Japink heeft verklaard dat Ten Dam hem in dat telefoongesprek heeft verteld dat
het gesprek met Enexis positief was verlopen en het contract verlengd zou worden met
twee jaar. Voorts heeft Japink verklaard dat zijn collega Ekkel erbij was.
2.12. Getuige Ekkel heeft verklaard dat hij eind oktober 2009 van zijn collega Japink
heeft gehoord dat de overeenkomst tussen BTL en Enexis verlengd zou worden. Ekkel
weet niet meer zeker of hij bij het telefoongesprek dat Japink met Ten Dam voerde,
aanwezig was of het kort daarna telefonisch van Japink heeft gehoord.
2.13. Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, in het bijzonder de
verklaring van Fischer en Japink, ondersteund door de verklaringen van Heuvel en Ekkel
is voldoende komen vast te staan dat reeds eind 2009 bij BTL bekend was dat de
overeenkomst met Enexis in ieder geval voor twee jaar verlengd zou worden. Tevens is
komen vast te staan dat, anders dan door BTL in de onderhavige procedure is gesteld, er
eind 2009 nimmer door Enexis is medegedeeld de overeenkomst niet te zullen of willen
verlengen. De partijgetuigenverklaring van Japink wordt door voldoende aanvullend
bewijs ondersteund, zodat ook aan de verklaring van Japink bewijskracht toe komt. BTL
heeft ter zake geen tegenbewijs geleverd. De bij conclusie van antwoord na enquête in
het geding gebrachte producties, waaronder een schriftelijke verklaring van Ten Dam,
kunnen niet als tegenbewijs worden aangemerkt.
2.14. Werknemer en zijn vier collega’s verrichtten grotendeels voor Enexis
werkzaamheden. Deze werkzaamheden heeft BTL in het kader van de ontslagvergunning
aanvraag niet nader gespecificeerd. Kennelijk heeft zij deze begrepen onder de
genoemde “civiele werkzaamheden”. Vast is komen te staan dat het grootste deel van de
werkzaamheden niet is komen te vervallen en BTL dat ten tijde van de ontslagaanvraag
al wist. BTL heeft geen tegenbewijs geleverd. BTL heeft evenmin, althans onvoldoende
gemotiveerd, bestreden dat onder meer op haar website in 2012 nog gesproken wordt
over haar civiele werkzaamheden, zij een offerte voor een “klus” heeft afgegeven en
nieuwe machines voor civiele werkzaamheden heeft gekocht. Dit kan niet verklaard
worden met “enige uitloop” van de werkzaamheden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen
dient geconcludeerd te worden dat BTL het UWV Werkbedrijf niet juist, althans niet
volledig heeft geïnformeerd met betrekking tot het staken/vervallen van de civiele
activiteiten in Hengelo. De werkzaamheden zijn immers niet vervallen. Dat BTL primair
aan haar verzoek bedrijfseconomische omstandigheden ten grondslag heeft gelegd doet
hieraan niet af, immers de bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie over te gaan
heeft zij voor de vestiging in Hengelo op papier concreet invulling gegeven door te stellen
dat de civiele werkzaamheden, die geheel en uitsluitend door werknemer en zijn collega’s
werden verricht, kwamen te vervallen. Werknemer is in de hem gegeven bewijsopdracht
geslaagd.
Nu BTL het UWV Werkbedrijf niet goed althans niet volledig heeft geïnformeerd en BTL
vervolgens van de afgegeven ontslagvergunning gebruik heeft gemaakt, is er sprake van
een kennelijk onredelijk ontslag. De gevorderde verklaring voor recht zal worden
gegeven.
2.15. Nu er van een kennelijk onredelijk ontslag sprake is zal de door BTL aan
werknemer te betalen schadevergoeding moeten worden vastgesteld. Volgens de
rechtspraak van de Hoge Raad, in de arresten Van de Grijp/Stam (JAR 2009, 305) en
Rutten/Breed (JAR 2012/72), dient bij de bepaling van de schadevergoeding met alle
17
omstandigheden van het geval rekening te worden gehouden. De verwachte duur van de
werkloosheid speelt daarbij, naast de mate van verwijtbaarheid, een belangrijke rol.
Partijen verschillen over de verwachte werkloosheidsduur van mening. Werknemer gaat
uit van 5 jaar, werkgever van 1 jaar. Teneinde tot enige “objectief” bepaalbare te
verwachten werkloosheidsduur op het moment van beëindigen van de
arbeidsovereenkomst te komen, heeft de kantonrechter gebruik gemaakt van de door
prof. mr. E. Verhulp (Universiteit van Amsterdam/Hugo Shinzheimer Instituut)
ontwikkelde rekenmethode, toegankelijk via www.hoelangwerkloos.nl. Voor werknemer
komt de verwachte duur van werkloosheid volgens deze rekenmethode neer op 400
dagen met een kans op uitstroom naar een andere baan van 62%. De kantonrechter zal
uitgaan van 15 maanden werkloosheid, nu het uitstroompercentage slechts 62%
bedraagt.
2.16. Werknemer heeft bij dagvaarding als productie 8 en 9 berekeningen van zijn
pensioenschade in het geding gebracht, primair gebaseerd op pensioenschade tot
pensioendatum en subsidiair pensioenschade over 5 jaar. Vanwege de complexiteit,
werknemer heeft ook een WAO/WIA-uitkering, heeft werknemer er vanaf gezien zijn
inkomensschade te begroten en beperkt hij zijn vordering tot pensioenschade, aldus
randnummer 12 van de dagvaarding. Ook voor de bepaling van de pensioenschade dient
rekening gehouden te worden met de verwachte duur van werkloosheid en daarmee
verwachte onderbreking van eventuele pensioenopbouw. Uit de
pensioenschadeberekeningen leidt de kantonrechter af dat werknemer uitgaat van een
verwachte werkloosheid van 5 jaar en uit de vordering blijkt dat hij zijn pensioenschade
begroot op primair € 82.446,81 (werkloosheid tot pensioendatum) en subsidiair €
59.198,84 bruto (5 jaar werkloosheid). Uitgaande van de verwachte werkloosheidsduur
volgens de hiervoor genoemde rekenmethode zal de kantonrechter evenwel uitgaan van
genoemde 15 maanden en de pensioenschade daaraan relateren. Die wordt in
redelijkheid begroot op € 15.000,=.
Nu BTL onjuiste, althans onvolledige informatie aan het UWV Werkbedrijf heeft verschaft,
waardoor het UWV Werkbedrijf niet aan de hand van de juiste gegevens de
vergunningaanvraag heeft kunnen toetsen en BTL, terwijl zij wist dat de overeenkomst
met Enexis werd verlengd en werknemer en zijn vier collega’s grotendeels voor Enexis
werkzaam waren, toch van de vergunning gebruik heeft gemaakt, is er sprake van een
forse mate van verwijtbaarheid aan de zijde van BTL. Dat, en de overige
omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, maakt dat de kantonrechter een
immateriële schadevergoeding van € 5.000,= passend acht.
De in totaal door BTL aan werknemer te betalen schadevergoeding wordt aldus
vastgesteld op € 20.000,=. BTL heeft in deze zaak bij antwoord niet gesteld al enig
bedrag te hebben voldaan. BTL zal derhalve veroordeeld worden tot betaling van een
bedrag van € 20.000,=.
2.17. BTL heeft weliswaar gesteld bij conclusie van antwoord dat zij een financieel
probleem, en zeker een probleem met de bank, krijgt indien de vorderingen van
werknemer en zijn collega’s worden toegewezen, doch BTL heeft dat verweer niet anders
dan met een A4tje bij antwoordakte, tevens akte overlegging productie van 11
september 2012 onderbouwd. Een schrijven van de bank, gedeponeerde jaarstukken,
een accountantsverklaring of ander stuk dat de zorgen van BTL zou kunnen
onderschrijven, ontbreekt. Derhalve dient dat verweer te worden verworpen.
2.18. De wettelijke rente zal worden toegewezen indien BTL niet binnen 30 dagen na
betekening van dit vonnis daaraan heeft voldaan.
2.19. BTL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van
de procedure. Gelet op de nauwe samenhang met de overige vier zaken en de
omstandigheid dat de comparities en getuigenverhoren tegelijkertijd hebben
18
plaatsgevonden, zal het salaris gemachtigde worden gematigd tot 50% van het
gebruikelijke tarief.
Rechtdoende
Verklaart voor recht dat het door BTL aan werknemer bij brief van 28 januari 2010
gegeven ontslag kennelijk onredelijk is.
Veroordeelt BTL om tegenwoordig bewijs van kwijting aan werknemer te betalen een
bedrag van € 20.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na
betekening van dit vonnis.
Veroordeelt BTL in de kosten van de procedure, aan de zijde van werknemer begroot op
€ 1.727,64 waaronder € 1.200,= wegens salaris gemachtigde.
Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het geen meer of anders is gevorderd.
19
ECLI:NL:RBROT:2013:6060
Deeplink
InstantieRechtbank Rotterdam Datum uitspraak24-07-2013Datum publicatie 06-08-2013
ZaaknummerC/10/417626 / HA ZA 13-147
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenBodemzaak
Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie
Ontslag statutair bestuurder kennelijk onredelijk geacht op grond van het
gevolgencriterium. Geen reden tot vereenzelviging vennootschap met
moedervennootschap. Evenmin onrechtmatige daad van moedervennootschap jegens
statutaire bestuurder.
VindplaatsenRechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/417626 / HA ZA 13-147
Vonnis van 24 juli 2013
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A.J. Werner,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SECURED DOCUMENTS B.V. ,
gevestigd te Ridderkerk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLANDRIDDERKERK B.V. ,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagden,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan.
Partijen zullen hierna [eiser] en Secured Documents en Hollandridderkerk genoemd
worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties,
-
de conclusie van antwoord met producties,
-
het tussenvonnis van 3 april 2013 waarin een comparitie van partijen is gelast,
-
het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
HollandRidderkerk is de 100% aandeelhouder van Secured Documents. Zij is tevens haar
statutair bestuurder. Secured Documents is opgericht op 12 januari 2005. Zij is
gespecialiseerd in het vervaardigen van vertrouwelijke documenten en waardepapieren.
20
2.2.
[eiser], geboren op [1955], is op 16 januari 1978 als koerier voor bepaalde tijd in dienst
in dienst getreden van een rechtsvoorgangster van HollandRidderkerk. Met ingang van 1
januari 1980 is hij voor onbepaalde tijd in dienst getreden. [eiser] is binnen de
onderneming van (thans) HollandRidderkerk doorgegroeid van koerier tot commercieel
adjunct-directeur.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2005 is [eiser] bij Secured Documents in dienst getreden in de
functie van statutair bestuurder (benoeming 24 december 2004). Laatstelijk verdiende
hij een salaris van € 4.350,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
2.4.
Krachtens aandeelhoudersbesluit d.d. 24 september 2012 van Secured Documents is
[eiser] ontslagen als statutair bestuurder. Bij brief van 25 september 2012 is de
arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier
maanden tegen 1 februari 2013. De redenen voor het ontslag worden in deze brief als
volgt weergegeven:
“Vanaf de start van Secured Documents in 2005 heeft deze vennootschap, op een enkele
uitzondering na, verlieslijdende jaren gekend. Het eigen vermogen bedraagt per
31.12.2011 negatief € 87.609.
Gezien:
-
uw functioneren, de vele gesprekken daarover en de schriftelijke vastleggingen daarvan,
de waarschuwingen (zowel mondeling als schriftelijk) en de u in al die jaren geboden
begeleiding,
-
het feit dat wij u telkenmale hebben gewezen op de zeer penibele situatie van de
vennootschap (de afhankelijkheid van één zeer grote klant) en de mogelijke gevolgen bij
verlies van deze klant voor uw persoonlijke werkgelegenheid ,
-
de slechte resultaten van Secured Documents,
-
het feit dat per 1 november a.s. de omzet van ABNAMRO (ca. 70% van de totaalomzet)
wegvalt,
-
het ontbreken van voldoende additionele omzet van andere klanten,
-
het ontbreken van enig zicht op welke verbetering dan ook in het verwerven van
additionele omzet,
-
het al jarenlang ontbreken van werkelijke verbetering van (omzet)resultaten,
hebben wij vastgesteld dat u als bestuurder van de vennootschap in de afgelopen 7 jaar
helaas niet in staat bent gebleken relevante verbeteringen door te voeren en zijn wij
genoodzaakt op korte termijn maatregelen te treffen, teneinde te trachten de continuïteit
van de vennootschap te waarborgen. Een en ander hebben wij mondeling aan u en uw
raadsman toegelicht tijdens de vergadering van afgelopen maandag, waarop u uw
zienswijze kenbaar gemaakt heeft.
Gelet op bovenstaande is tevens besloten dat uw dienstbetrekking zal worden
beëindigd.”
2.5.
Door HollandRidderkerk is aangeboden aan [eiser] gedurende 8 maanden zijn WW-
uitkering tot en met 1 oktober 2013 aan te vullen tot 100% van het laatstverdiende loon
21
tot een maximum bedrag van € 23.770,00 bruto. [eiser] heeft dit voorstel niet aanvaard.
Dit bedrag is niet aan [eiser] uitbetaald.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst
door Secured Documents kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW en
veroordeling van Secured Documents en Hollandridderkerk, hoofdelijk, des dat de een
betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een schadevergoeding van €
558.942,44 bruto, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Secured Documents en Hollandridderkerk concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van
[eiser] in zijn vorderingen, althans dat de rechtbank deze zal afwijzen, met veroordeling
van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Inleiding
4.1.
[eiser] stelt vorderingen in tegen Secured Documents en HollandRidderkerk. De
rechtbank zal eerst ingaan op de zaak tegen Secured Documents en daarna op die tegen
HollandRidderkerk.
[eiser] – Secured Documents (kennelijk onredelijk ontslag)
4.2.
[eiser] stelt dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Secured Documents
kennelijk onredelijk is. Hij stelt daartoe dat sprake is van een voorgewende of valse
reden (artikel 7:681 BW lid 2 sub a). Tevens beroept hij zich op het gevolgencriterium
(artikel 7:681 BW lid 2 sub b). Beide rechtsgronden zijn nevenschikkend geformuleerd in
de dagvaarding. De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het gevolgencriterium.
4.3.
Kort en zakelijk weergegeven voert [eiser] de volgende argumenten aan. Het ontslag
kwam voor hem als een donderslag bij heldere hemel. De kansen van [eiser] op de
vanwege de economische crisis slechte arbeidsmarkt (hij is 57 jaar oud) zijn
verwaarloosbaar. Weliswaar heeft [eiser] een uitstekende staat van dienst binnen
HollandRidderkerk c.q. Secured Documents, waar hij al 35 jaar werkt, maar zijn leeftijd,
zijn zeer beperkte opleiding en zijn eenzijdige werkervaring binnen het drukkerijbedrijf
brengen mee dat hij geen reële kans maakt op het vinden van werk. Hierbij is mede van
belang dat HollandRidderkerk noch Secured Documents hem de afgelopen tien jaar in
staat heeft gesteld cursussen te volgen. Uit onderzoeken blijkt dat de kans voor oudere
werknemers in de regio Zuid-Holland om een nieuwe baan te vinden 2% is. Dat blijkt ook
uit de reacties op zijn sollicitaties. Hij wordt categorisch afgewezen, zelfs toen hij op de
functie van koerier reflecteerde. [eiser] wijst er verder op dat het ontslag grote financiële
consequenties voor zijn gezinsinkomen heeft, ondanks dat zijn echtgenote meer is gaan
werken. Zijn hypothecaire verplichtingen zal hij niet meer kunnen nakomen en voor de
studie van zijn kinderen zal hij leningen moeten afsluiten. Voorts ondervindt hij forse
pensioenschade. De tegen finale kwijting aangeboden vergoeding door Secured
Documents is niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. Zelfs al wordt de
inderdaad minder positieve financiële positie van Secured Documents in ogenschouw
genomen dan nog geldt dat onvoldoende rekening is gehouden met de financiële
belangen van [eiser]. Daarbij is van belang dat Secured Documents noch
HollandRidderkerk heeft gekeken naar vervangend werk voor [eiser] binnen Secured
Documents of de groep vennootschappen waartoe zij behoort, waarbij geldt dat [eiser]
22
zich qua nieuwe functie flexibel wil opstellen. Conclusie van [eiser] is dat alle
omstandigheden in aanmerking genomen de gevolgen van de opzegging voor hem te
ernstig zijn in vergelijking met het belang van Secured Documents bij de opzegging.
4.4.
Secured Documents verweert zich, kort en zakelijk weergegeven, als volgt. Wel degelijk
heeft [eiser] zich kunnen bijscholen de afgelopen tien jaar. Vanaf de aanvang van zijn
statutair bestuurderschap van Secured Documents was hij bevoegd dat zelf te regelen.
Betwist wordt dat [eiser] veel sollicitatie-inspanningen heeft verricht. Het gaat veel te ver
om te zeggen dat zijn kansen op nieuw werk nihil zijn. Secured Documents wijst op
berekeningen die zij heeft gemaakt op de website www.hoelangwerkloos.nl, waaruit blijkt
dat de verwachte werkloosheidsduur ongeveer 155 dagen zal zijn, rekening houdende
met een arbeidsverleden van 35 jaar en 210 dagen indien enkel in aanmerking wordt
genomen het dienstverband bij Secured Documents. Hierop is de door Secured
Documents aangeboden suppletieregeling gebaseerd. Betwist wordt dat de
inkomensachteruitgang zodanig is dat [eiser] zijn hypothecaire verplichtingen niet meer
kan voldoen. Het aangaan van dit soort verplichtingen is overigens een eigen keuze van
[eiser] en zijn echtgenote geweest. Daarnaast is van belang dat [eiser] als statutair
bestuurder een bijzondere positie heeft die nu eenmaal met zich brengt dat de
aandeelhouders kunnen besluiten het vertrouwen in hem op te zeggen, indien hij
onvoldoende draagvlak blijkt te hebben of als de resultaten tegenvallen. Dit afbreukrisico
is verdisconteerd in de primaire en de overige arbeidsvoorwaarden, waaronder de
langere opzegtermijn tegen het einde van een kwartaal. Secured Documents is nog
steeds bereid om het gedane voorstel gestand te doen. Tot slot wijst Secured Documents
erop dat de schadevergoeding op grond van artikel 7:681 BW een bijzondere vorm van
schadevergoeding is. Deze is niet zozeer gericht op vergoeding van de reële schade,
maar heeft tot doel aan de werknemer een zekere genoegdoening te verschaffen.
Secured Documents heeft een redelijke vergoeding aangeboden. [eiser] is over de
opzegtermijn vrijgesteld van werkzaamheden. Het concurrentiebeding behoeft niet te
worden nagekomen door hem. Bovendien is Secured Documents van mening dat de
schade geheel of grotendeels aan [eiser] zelf moet worden toegerekend wegens zijn
onvoldoende functioneren, zoals uitgelegd in de ontslagbrief. Tot slot is van belang dat
uit haar jaarcijfers blijkt dat de financiële positie van Secured Documents uiterst slecht is
en eigenlijk niet toelaat dat enige vergoeding, laat staan een ruimere vergoeding dan
aangeboden, aan [eiser] wordt uitbetaald.
4.5.
De rechtbank dient te beoordelen of het ontslag op staande voet kennelijk onredelijk is.
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag ingevolge het “gevolgencriterium”
kennelijk onredelijk is, moeten alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in
aanmerking worden genomen. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder
toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor
een vordering als bedoeld in art. 7:681 lid 1 BW. In een dergelijk geval moet voor het
aannemen van kennelijke onredelijkheid sprake zijn van bijzondere omstandigheden die
meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor
rekening van de werkgever dienen te komen, aldus de Hoge Raad (12-02-2010, LJN:
BK4472 [X/Y]).
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een kennelijk onredelijk
ontslag. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een zeer langdurig
dienstverband en hierdoor een eenzijdige werkervaring die maakt dat het, in aanmerking
genomen zijn leeftijd, voor [eiser] zeer moeilijk is in tijden van economische crisis een
andere dienstbetrekking te vinden, waarmee hij een enigszins vergelijkbaar inkomen kan
verwerven. Verder staat vast dat het ontslag leidt tot een forse inkomensachteruitgang
van [eiser], zelfs indien rekening wordt gehouden met de aangeboden suppletie van
maximaal € 23.770,00 bruto, die overigens door Secured Documents nimmer is
23
uitbetaald De rechtbank is het op zich eens met de stelling van Secured Documents dat
een statutair bestuurder rekening moet houden met enig afbreukrisico, maar het is de
rechtbank onvoldoende gebleken dat dit afbreukrisico in redelijke mate is verdisconteerd
in de hoogte van het salaris van [eiser]. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat
[eiser] het ontslag zelf in de hand heeft gewerkt door onvoldoende functioneren. Ter
comparitie is weliswaar gebleken dat [eiser] op regelmatige basis aanwijzingen van
HollandRidderkerk heeft gekregen, althans instructies inhoudende dat de omzet moest
worden vergroot om de jaarlijkse verliezen te kunnen omzetten in winst, doch anderzijds
is ook gebleken dat die aanwijzingen, zoals is vermeld in de ontslagbrief, werden
gegeven vanaf 2005 en dat eerst in 2012 daaraan consequenties werden verbonden in de
zin van het ontslag. Vaststaat dat in 2012 juist wèl winst werd gerealiseerd. Het is de
rechtbank ter comparitie voorts gebleken dat door HollandRidderkerk als aandeelhouder,
ondanks het tijdsverloop sinds 2005, nooit een behoorlijke analyse is gemaakt van de
oorzaken van de tegenvallende omzetten, terwijl [eiser] er gemotiveerd op wijst dat
Secured Documents diende in te kopen bij HollandRidderkerk tegen tarieven die haar
werden opgelegd, hetgeen volgens hem een belangrijke oorzaak van de tegenvallende
omzetten is, omdat Secured Documents daarmee zichzelf uit de markt prees. Van een
verwijtbaar tekortschieten van [eiser] is de rechtbank niet gebleken. Dat de resultaten
zijn achtergebleven bij wat partijen hadden gehoopt en bij wat de aandeelhouder
kennelijk van [eiser] eiste, doet daar niet aan af. Wat betreft de financieel slechte positie
van Secured Documents overweegt de rechtbank dat ter comparitie is gebleken dat
Secured Documents, waar vanaf de aanvang slechts twee en nu nog één werknemer
werkzaam is niet wordt geliquideerd en samengevoegd met HollandRidderkerk, maar dat
HollandRidderkerk er vooralsnog van uitgaat dat er op termijn winstpotentie is. Nu over
2012 nog winst is gemaakt en HollandRidderkerk over een, zij het relatief beperkt,
positief eigen vermogen beschikt, is de rechtbank onvoldoende gebleken dat Secured
Documents niet een hoger bedrag kan voldoen dan het aangeboden bedrag. In dit
verband is mede van belang dat Secured Documents in praktische zin altijd heeft
gefunctioneerd als een van HollandRidderkerk afhankelijke en aan HollandRidderkerk
ondergeschikte eenheid. Nu aldus sprake is van kennelijk onredelijk ontslag op grond van
het gevolgencriterium behoeft de vraag of het ontslag gegeven is wegens een valse of
voorgewende reden geen verdere beoordeling meer.
4.7.
Verwijzend naar voormeld arrest van de Hoge Raad dient het uitgangpunt voor
vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding te zijn dat deze op grond van artikel
7:681 lid 1 BW een bijzonder karakter heeft dat er vooral toe dient aan de werknemer
een zekere mate van genoegdoening te verschaffen die in overeenstemming is met de
aard en de ernst van de tekortkoming van de werkgever. Daarmee strookt dat de rechter
een grote mate van vrijheid heeft om op grond van alle omstandigheden de hoogte van
de vergoeding te bepalen. Artikel 6:97 BW geeft als algemene regel, aldus nog steeds de
Hoge Raad, dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest in
overeenstemming daarmee is, en laat de rechter vrij de omvang van de schade te
schatten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Daarbij heeft de Hoge Raad
tevens overwogen dat de rechter de schadevergoeding dient te relateren aan de aard en
de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever
te handelen en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende nadelen, hetgeen
onverlet laat de bevoegdheid van de rechter om de hoogte van de schadevergoeding
uiteindelijk naar billijkheid op een bedrag te bepalen.
4.8.
Door [eiser] is een overzicht verschaft van zijn inkomensschade, zonder rekening te
houden met de door Secured Documents aangeboden suppletieregeling. [eiser] heeft
uitgelegd dat hij over het eerste WW-jaar een maandelijkse inkomstenderving heeft van
€ 2.033,41 en over het tweede WW-jaar € 3.971,42 per maand, waarna hij geen recht
meer heeft op WW, zodat hij inkomsten derft ter grootte van zijn laatstelijk verdiende
salaris, hetgeen uitkomt op € 450.422,60 in totaal aan directe inkomensschade, nog
24
daargelaten de pensioenschade die volgens [eiser] € 108.519,84 bedraagt. Vandaar dat
[eiser] in deze procedure een totaal bedrag aan schadevergoeding vordert van €
558.942,44. De rekenkundige uitgangspunten van deze schadeberekening zijn door
Secured Documents niet bestreden.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel onvoldoende komen vast te staan dat
[eiser] totaal niet meer aan het werk zal komen en hij tot het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd werkloos zal blijven. Op basis van de door [eiser]
aangedragen uitgangspunten kan de hoogte van de schadevergoeding dan ook niet
bepaald worden. Anderzijds geldt dat in dit geval geen beslissende betekenis toegekend
kan worden aan de uitkomsten van de berekeningen die Secured Documents heeft
overgelegd op basis van de website hoelangwerkloos.nl ten aanzien van de te
verwachten werkloosheidsduur van [eiser]. Immers, die berekeningen komen uit op een
te verwachten werkloosheidsduur van circa 150 dagen, afhankelijk van de vraag van
welke datum van indiensttreding wordt uitgegaan, doch de kansen op uitstroom in een
andere baan zijn relatief laag respectievelijk 23% en 35%. Nu de uitstroomkans volgens
het rekenmodel uitkomt op een percentage lager dan 50, dient de uitkomst van de te
verwachten werkloosheidsduur gecorrigeerd te worden.
4.10.
Alles afwegend en tevens in aanmerking nemend al hetgeen hiervoor is overwogen onder
4.6. acht de rechtbank in dit geval redelijk een schadevergoeding van
€ 100.000,- bruto. Dat bedrag aan schadevergoeding is in overeenstemming met de aard
en de ernst van het tekortschieten van Secured Documents in haar verplichting om te
handelen als een goed werkgever betaamt, met name nu niet is gebleken dat zij [eiser]
voorafgaande aan 2012 uitdrukkelijk heeft aangesproken op de achterblijvende omzetten
en daarbij tevens te kennen heeft gegeven dat [eiser] rekening moest houden met
ontslag indien de omzetcijfers niet zouden verbeteren. Voorts is in dit verband van
belang dat Secured Document, gelijk hiervoor ook al overwogen, nimmer een behoorlijke
analyse heeft gemaakt van de tegenvallende omzetcijfers.
4.11.
De rechtbank acht voormeld bedrag redelijk, temeer nu die schadevergoeding [eiser] tijd
en gelegenheid biedt om op zoek te gaan naar vervangend werk, al dan niet na
bijscholing, en om zich met zijn gezin op een andere financiële situatie in te stellen,
zonder dat hij direct wordt geconfronteerd met een zeer substantiële inkomensval.
Verder wordt verdisconteerd dat de arbeidsovereenkomst, ook al is sprake van een zeer
aanzienlijk arbeidsverleden als rekening wordt gehouden met de tijd bij
HollandRidderkerk, uit haar aard opzegbaar is en dus in beginsel nooit de zekerheid biedt
dat deze tot de pensioengerechtigde leeftijd zal worden voortgezet. Tot slot acht de
rechtbank van belang dat het dienstverband van [eiser] met HollandRidderkerk in 2005
met wederzijds goedvinden is beëindigd, waarna [eiser] is aangetreden als statutair
bestuurder van Secured Documents. Die carrièrestap bracht voorzienbaar mee dat
[eiser] te maken kreeg met de mindere ontslagbescherming die aan de statutaire
bestuurder toekomt, vergeleken met die van de “gewone” werknemer. In dit verband is
ook van belang dat [eiser] als statutair bestuurder van Secured Documents bekend was
met het feit dat Secured Document in hoge mate afhankelijk was en bleef - ondanks zijn
commerciële inspanningen gedurende een reeks van jaren - van slechts één
opdrachtgever, hetgeen voorzienbare risico's opleverde, ook voor zijn persoonlijke
werkgelegenheid, indien die opdrachtgever zou wegvallen, zulks mede gelet op de
moeizame economische omstandigheden binnen de sector waarin hij (vrijwel) zijn gehele
arbeidzame leven werkzaam is geweest.
4.12
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat het ontslag
kennelijk onredelijk is kan worden toegewezen, voor zover het betreft de
25
rechtsverhouding tussen [eiser] en Secured Documents. De gevorderde
schadevergoeding wordt ten laste van Secured Documents toegewezen tot een bedrag
van € 100.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente waartegen geen
zelfstandig verweer is gevoerd. Secured Documents zal, nu is vastgesteld dat sprake is
geweest van een kennelijk onredelijk ontslag, in de kosten van de procedure worden
veroordeeld.
[eiser] – Holland Ridderkerk en Secured Documents (vereenzelviging en onrechtmatige
daad)
4.13.
Bij dagvaarding (alinea 70) stelt [eiser] dat primair HollandRidderkerk en Secured
Documents met elkaar vereenzelvigd moeten worden. Subsidiair stelt hij dat het hen in
elk geval niet vrij staat zich plotseling te beroepen op verschil van identiteit van beide
rechtspersonen en dat het HollandRidderkerk niet vrij staat om, “juist op dit moment,
iedere verdere steun te onthouden”. Op grond van vereenzelviging en/of onrechtmatige
daad is in de visie van [eiser] naast Secured Documents óók HollandRidderkerk
gehouden de door [eiser] geleden en te lijden schade te vergoeden.
4.14.
HollandRidderkerk en Secured Documents betwisten dat er grond bestaat voor
vereenzelviging. Zij stellen dat het twee aparte juridische, economische en feitelijke
entiteiten betreft. De enige financiële steun van HollandRidderkerk betreft de
terbeschikkingstelling van een rekening-courantfaciliteit.
4.15.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiser] beroept zich ter onderbouwing van zijn
vorderingen op HollandRidderkerk op de uitspraak van het Hof Leeuwarden in kort geding
(6 december 2011, JAR 2012, 15). In deze uitspraak (en overigens ook in de
vergelijkbare uitspraken van Voorzieningenrechter rechtbank Middelburg, 18 augustus
2011, LJN: BR 5225 en Voorzieningenrechter rechtbank Groningen, 5 augustus 2011,
LJN: BR4240) gaat het om aansprakelijkheid van een moedervennootschap jegens
werknemers van een gefailleerde dochtervennootschap. De omstandigheden waaronder
deze uitspraken tot stand zijn gekomen, doen zich niet voor in de onderhavige zaak
waarin geen sprake is van faillissement van Secured Documents terwijl evenmin is
gebleken dat het faillissement van Secured Documents aanstaande is. Hoewel er sprake
is van een nauwe verbondenheid van HollandRidderkerk en Secured Documents bestaat
er geen grond het juridische en feitelijke identiteitsverschil tussen die twee
rechtspersonen in deze procedure niet in aanmerking te nemen.
4.16.
[eiser] voert voorts aan dat HollandRidderkerk jegens hem een onrechtmatige daad
pleegt door financiële steun ter financiering van een redelijke afvloeiingsregeling aan
Secured Documents te onthouden daar waar zij aan Secured Documents wel gelden ter
beschikking stelt om andere schuldeisers te betalen. De rechtbank oordeelt dat ook deze
grondslag niet opgaat. Dat Secured Documents niet in staat zal zijn en door
HollandRidderkerk niet in staat zal worden gesteld om aan de veroordeling in dit vonnis
te voldoen, kan thans niet worden vastgesteld. Reeds om die reden is er geen sprake van
een door HollandRidderkerk jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad. Daarbij neemt
de rechtbank tevens in aanmerking dat Secured Documents de arbeidsovereenkomst met
[eiser] vooralsnog correct heeft afgerekend, zij het aan [eiser] toekomende bedrag heeft
betaald en dat ter zitting is gezegd namens haar dat er geen plannen zijn voor
bedrijfsbeëindiging alsmede dat zij nog altijd bereid is haar voorstel tot suppletie van de
WW-uitkering gestand te doen. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat als blijkt dat
Secured Documents aan dit vonnis geen uitvoering geeft, dit mogelijk aanleiding kan
geven tot aansprakelijkstelling door [eiser] van HollandRidderkerk als enig
aandeelhouder en statutair bestuurder van Secured Documents. Op dit moment bestaat
26
er echter geen grond om HollandRidderkerk naast Secured Documents (hoofdelijk)
aansprakelijk te achten jegens [eiser].
4.17.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] tegen HollandRidderkerk worden afgewezen.
Als in het ongelijk gestelde partij dient [eiser] in de proceskosten te worden veroordeeld.
De rechtbank is echter niet gebleken dat HollandRidderkerk separaat te begroten
proceskosten heeft gemaakt, zodat deze kosten op nihil worden gesteld.
5 De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de opzegging door Secured Documents van de
arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW,
veroordeelt Secured Documents om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 100.000,00
(zegge éénhonderdduizend euro) bruto, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld
in art. 6:119 BW vanaf 24 januari 2013 tot de dag van algehele betaling,
veroordeelt Secured Documents in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op
heden begroot op € 92,82 aan kosten dagvaarding, € 1.474,00 aan griffierecht en
€ 2.842,00 aan salaris advocaat,
wijst de vorderingen van [eiser] tegen HollandRidderkerk af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van HollandRidderkerk, tot op heden begroot op
nihil,
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, mr. W.J.J. Wetzels en mr. C. Bouwman
en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2013. 1354/1404/1729
27
JAR 2013/187 Kantonrechter Hoorn, 17-06-2013, n.v.t.
Kennelijk onredelijk ontslag, Berekening duur verwachte werkloosheid via
www.hoelangwerkloos.nl
Aflevering
2013 afl. 11
College
Kantonrechter Hoorn
Datum
17 juni 2013
Rolnummer
n.v.t.
Rechter(s)
mr. Jansen
Partijen
Werknemer te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Maasdam, advocaat te Hoorn,
tegen
de besloten vennootschap Bogra BV te Enkhuizen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. van Ketel, advocaat te Alkmaar.
Trefwoorden
Kennelijk onredelijk ontslag, Berekening duur verwachte werkloosheid via
www.hoelangwerkloos.nl
Regelgeving
BW Boek 7 - 681
» Samenvatting
De werknemer, geboren op 29 maart 1955, is sinds 20 mei 1985 in dienst van de
werkgever en laatstelijk werkzaam geweest in de functie van (machinaal)
productiemedewerker. Op 22 februari 2012 heeft het UWV op verzoek van de werkgever
toestemming verleend om de arbeidsverhouding met de werknemer op te zeggen. De
werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met de werknemer tegen 1 juni 2012
opgezegd. Aan de werknemer is geen vergoeding toegekend. De werknemer vordert een
bedrag van € 30.000,= bruto als vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst is
opgezegd onder opgave van een voorgewende of valse reden. De werkgever heeft de
arbeidsovereenkomst opgezegd op de grond dat de arbeidsplaats van de werknemer
vanwege bedrijfseconomische redenen is komen te vervallen. Vast staat dat de gehele
machinale productieafdeling waar de werknemer werkzaam was, is opgeheven, waardoor
zijn functie is vervallen. Het ontslag is wel kennelijk onredelijk vanwege de gevolgen
ervan voor de werknemer. De werknemer is meer dan 27 jaar in dienst geweest en heeft
gedurende die periode steeds goed gefunctioneerd. Aan hem is geen vergoeding voor het
ontslag toegekend. Ook komt bijzonder gewicht toe aan het feit dat de werknemer ten
tijde van de beëindiging 57 jaar oud was, dat hij een eenzijdig arbeids- en
opleidingsverleden heeft en dat voldoende is aangetoond dat hij naar verwachting niet op
28
korte termijn een andere baan zal vinden. Verder is van belang dat door de werkgever
geen outplacement of een andere vorm van begeleiding is aangeboden. Gelet op het
voorgaande heeft de werkgever niet in alle opzichten als goed werkgever gehandeld. Het
ontslag is daarom kennelijk onredelijk. Gelet op de stukken die zijn overgelegd kan niet
als vaststaand worden aangenomen dat de werkgever geen enkele mogelijkheid heeft om
een schadevergoeding aan de werknemer te betalen. De schade wordt begroot op het
verlies aan inkomen dat de werknemer zal lijden over de redelijkerwijs te verwachten
periode van werkloosheid na zijn ontslag. Die schade bestaat dan concreet uit het
verschil tussen het laatstgenoten salaris van werknemer en de WW-uitkering. Bij de
bepaling van de periode waarover de werknemer naar verwachting werkloos zal zijn, zal
de kantonrechter uitgaan van de door de werknemer overgelegde gegevens die zijn
ontleend aan de site www.hoelangwerkloos.nl.
NB. De berekening op basis van hoelangwerkloos.nl lijkt ingeburgerd te raken. Zie ook
«JAR» 2013/168 en «JAR» 2013/45.
beslissing/besluit
» Uitspraak
Het procesverloop
(...; red.)
De feiten
2. Bogra is producent en leverancier van uitvaartkisten en urnen.
3. Werknemer, geboren op 29 maart 1955, is sinds 20 mei 1985 in dienst van Bogra, en
laatstelijk werkzaam geweest in de functie van (machinaal) productiemedewerker, tegen
een salaris van € 2.522,36 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (€ 2.155,86 bruto
per vier weken exclusief vakantietoeslag).
4. Op 22 februari 2012 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
op verzoek van Bogra toestemming verleend om de arbeidsverhouding met Werknemer
op te zeggen.
5. Bogra heeft de arbeidsovereenkomst met Werknemer opgezegd tegen 1 juni 2012.
6. Aan Werknemer is met ingang van 1 juni 2012 een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet (hierna: WW) toegekend. De WW-uitkering bedraagt de eerste twee
maanden € 1.786,85 bruto per maand (€ 1.649,40 bruto per vier weken) en nadien €
1.667,68 bruto per maand (€ 1.539,40 bruto per vier weken).
Het geschil
7. Werknemer vordert – na vermindering van eis – veroordeling van Bogra tot betaling
van een bedrag van € 30.000,= bruto als vergoeding wegens kennelijk onredelijk
ontslag, zoals bedoeld in artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Daarnaast vordert Werknemer op dezelfde grond betaling van € 3.348,09 bruto per jaar
aan pensioenschade. Daarbij stelt Werknemer – kort samengevat – dat het ontslag
kennelijk onredelijk is, omdat het op een valse of onjuiste grond berust. Voor zover nodig
29
neemt Werknemer ook het standpunt in dat sprake is van een kennelijk onredelijk
ontslag vanwege de gevolgen daarvan voor hem.
8. Bogra voert aan – zakelijk weergegeven – dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is,
omdat zij goede gronden heeft voor het ontslag en er geen sprake is van een valse of
onjuiste reden. Verder stelt Bogra dat de enkele omstandigheid dat Werknemer geen
ontslagvergoeding heeft gekregen geen reden is om het ontslag als kennelijk onredelijk
aan te merken. Bogra meent dat zij zich ook als goed werkgever heeft gedragen, zodat
ook in zoverre geen aanleiding bestaat om aan Werknemer een vergoeding toe te
kennen. Als er al grond zou bestaan voor schadevergoeding, betwist Bogra de berekening
van de schade door Werknemer en wijst zij erop dat haar financiële positie zo slecht is
dat zij geen enkele vergoeding kan betalen.
9. Voor zover van belang zal hierna nog nader op de standpunten van partijen worden
ingegaan.
De beoordeling
10. Het gaat in deze zaak om de vraag of het aan Werknemer gegeven ontslag kennelijk
onredelijk is en of op grond daarvan een schadevergoeding aan hem moet worden
toegekend.
Valse of voorgewende reden
11. De stelling van Werknemer dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat de
arbeidsovereenkomst is opgezegd onder opgave van een voorgewende of valse reden,
treft geen doel. Een valse reden is een niet bestaande reden. Een voorgewende reden is
een bestaande reden die niet de werkelijke ontslaggrond is. Bogra heeft de
arbeidsovereenkomst opgezegd op de grond dat de arbeidsplaats van Werknemer
vanwege bedrijfseconomische redenen is komen te vervallen. Gelet op de stukken neemt
de kantonrechter als vaststaand aan dat Bogra het machinale gedeelte van de fabricage
van uitvaartkisten heeft gestaakt en heeft uitbesteed aan een andere onderneming.
Daartoe is besloten omdat de productiecapaciteit van Bogra niet toereikend is om aan
een toenemende vraag naar uitvaartkisten te kunnen voldoen, omdat haar machinepark
verouderd is en niet de gewenste kwaliteit kan leveren, en omdat Bogra financieel niet in
staat is te investeren in nieuwe machines. Verder staat vast dat als gevolg daarvan de
gehele machinale productieafdeling waar Werknemer werkzaam was, is opgeheven,
waardoor zijn functie is vervallen. Dat is ook de reden waarom de arbeidsovereenkomst
is opgezegd. Van een voorgewende of valse reden voor het ontslag is dan ook geen
sprake.
12. Werknemer heeft in dit verband nog het standpunt ingenomen dat Bogra wel degelijk
financiële middelen heeft om te investeren in nieuwe machines en dat het beleid van
Bogra onjuist en onduidelijk is. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Uit de door
Bogra overgelegde (geconsolideerde) winst- en verliesrekeningen blijkt dat er in 2011
een aanzienlijk verlies is geleden en dat dit ook het geval is in de periode van januari
2012 tot en met november 2012. Ook heeft Bogra met de door haar overgelegde stukken
aannemelijk gemaakt dat haar liquiditeitspositie niet rooskleurig is. Verder heeft Bogra
een brief overgelegd van een registeraccountant van 3 januari 2012 waarin wordt
toegelicht dat het gezien de financiële positie van de onderneming niet verantwoord is
om het benodigde bedrag van € 3.000.000,= te investeren in nieuwe machines, en dat
de kans ook zeer klein is dat een kredietinstelling een dergelijke investering wil
financieren. Gelet daarop is voldoende gebleken dat de financiële positie van Bogra niet
de benodigde grote investering toelaat. De keuze van Bogra om haar machinale
productieafdeling op te heffen, valt binnen de beleidsvrijheid van Bogra als ondernemer,
30
en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Bogra die keuze naar het oordeel van de
kantonrechter ook in redelijkheid heeft kunnen maken.
13. Voor zover Werknemer aanvoert dat hij niet overtollig is en er nog werk voor hem
moet zijn bij Bogra, heeft hij dat standpunt onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Er
zijn door Werknemer geen concrete functies of werkzaamheden genoemd bij Bogra
waarvoor hij in aanmerking zou kunnen komen en die niet al vervuld worden door een
andere werknemer. In dit kader neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat Bogra bij
het ontslag van Werknemer het afspiegelingsbeginsel juist heeft toegepast, zoals ook
door het UWV in de ontslagvergunning van 22 februari 2012 is overwogen. Blijkens de
stukken zijn alle machinale productiemedewerkers ontslagen en is geen sprake van
uitwisselbare functies, zodat afspiegeling niet aan de orde is. De stelling van Werknemer
dat hem door Bogra een andere functie is toegezegd, is tegenover de betwisting daarvan
door Bogra niet nader gemotiveerd en onderbouwd.
Gevolgen
14. De kantonrechter is wel van oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is vanwege
de gevolgen daarvan voor Werknemer. Daartoe wordt het volgende overwogen.
15. Volgens artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b, BW, zal opzegging van de
arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht
kunnen worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen
voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te
vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het
belang van de werkgever bij de opzegging.
16. Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag op grond van het hiervoor
genoemde “gevolgencriterium” kennelijk onredelijk is, moeten alle omstandigheden ten
tijde van het ontslag in aanmerking worden genomen. De enkele omstandigheid dat de
werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen
nog geen grond op voor het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
17. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende gebleken van het belang
van Bogra bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Werknemer en heeft Bogra
ook in redelijkheid kunnen komen tot haar beslissing om de arbeidsplaats van
Werknemer op te heffen.
18. Daartegenover staat dat Werknemer meer dan 27 jaar in dienst is geweest bij Bogra
en dat hij gedurende die periode steeds goed heeft gefunctioneerd. Verder weegt aan de
kant van Werknemer mee dat aan hem geen vergoeding voor het ontslag is toegekend
door Bogra en dat hij door het ontslag en zolang hij een WW-uitkering ontvangt een
verlies aan inkomen heeft van € 735,51 bruto per maand in de eerste twee maanden na
ontslag, en daarna van € 854,68 bruto per maand.
19. Ook komt bijzonder gewicht toe aan het feit dat Werknemer ten tijde van de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst 57 jaar oud was, dat hij een eenzijdig arbeids-
en opleidingsverleden heeft en dat door Werknemer voldoende is aangetoond dat hij naar
verwachting niet op korte termijn een andere baan zal vinden. Werknemer heeft
gegevens overgelegd, ontleend aan de site www.hoelangwerkloos.nl, waaruit blijkt dat
Werknemer naar verwachting ruim vijf maanden (158 dagen) werkloos zal zijn, met een
kans van 26% op uitstroom naar een andere baan. Die gegevens zijn door Bogra op
zichzelf niet betwist. De enkele verwijzing door Bogra naar het curriculum vitae van
Werknemer is onvoldoende reden om aan te nemen dat Werknemer al eerder een nieuwe
baan zal vinden. Ook de stelling van Bogra dat er blijkens door haar overgelegde
voorbeelden van vacatures genoeg kansen zijn op een baan voor Werknemer kan niet
31
worden gevolgd, omdat het bestaan van een vacature nog niets zegt over de vraag of dat
voor Werknemer een baan oplevert. Dat is temeer het geval nu uit het door Werknemer
overgelegde overzicht van zijn uitvoerige sollicitatieactiviteiten blijkt dat het ondanks die
activiteiten nog niet gelukt is om ander werk te vinden. Weliswaar heeft laatstgenoemde
omstandigheid zich na het ontslag voorgedaan, maar die omstandigheid levert wel mede
een aanwijzing op voor wat ten tijde van het ontslag kon worden verwacht. Voor zover
Werknemer heeft gesteld dat hij helemaal geen ander werk meer zal vinden, is die
stelling in het licht van de hiervoor genoemde gegevens onvoldoende aannemelijk en ook
niet onderbouwd.
20. Verder is van belang dat er door Bogra geen outplacement of een andere vorm van
begeleiding is aangeboden aan Werknemer bij het vinden van ander werk. Dat Bogra
haar werknemers in juni en juli 2010 in zijn algemeenheid in verband met een eerdere
reorganisatie heeft gewezen op vacatures bij andere bedrijven, en bij die andere
bedrijven rondleidingen heeft georganiseerd, is in dit verband niet van betekenis.
Werknemer heeft onweersproken gesteld dat hij pas in december 2011 te horen heeft
gekregen dat zijn arbeidsplaats kwam te vervallen, en vast staat dat er pas op 19
december 2011 een ontslagaanvraag voor Werknemer is ingediend bij het UWV. Onder
die omstandigheden kon van Werknemer niet gevergd worden dat hij in juni en juli 2010
al zou gaan solliciteren naar een andere baan. Bogra heeft met de enkele verwijzing naar
genoemde vacatures in juni en juli 2010 dan ook geen reële inspanning geleverd om het
verkrijgen van ander werk te bevorderen.
21. Gezien bovengenoemde omstandigheden zijn de gevolgen van het ontslag voor
Werknemer naar het oordeel van de kantonrechter te ernstig in vergelijking met het
belang van Bogra bij opzegging, en heeft Bogra niet in alle opzichten als goed werkgever
gehandeld. Het ontslag is daarom kennelijk onredelijk.
22. Aan het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is, doet niet af de stelling van
Bogra dat zij vanwege haar financiële situatie niet in staat is om enige vergoeding te
betalen. Uit de door Bogra bij akte van 11 maart 2013 overgelegde stukken blijkt
weliswaar dat zij in 2011 en 2012 een aanzienlijk verlies heeft geleden en dat haar
liquiditeitspositie niet rooskleurig is, maar daar blijkt ook uit dat de omzet op peil blijft en
het verlies over 2012 meevalt, en dat er sprake is van een substantieel positief eigen
vermogen en van een forse toename van de waarde van de vaste materiële activa.
Daarbij komt dat Bogra blijkens die stukken in 2013 aan verschillende werknemers een
ontslagvergoeding heeft betaald, variërend van € 10.000,= tot € 17.500,=. Gelet hierop
kan niet als vaststaand worden aangenomen dat Bogra geen enkele mogelijkheid heeft
om een schadevergoeding aan Werknemer te betalen.
Schadevergoeding
23. Nu het ontslag kennelijk onredelijk is, moet (de hoogte van) de schadevergoeding
worden vastgesteld.
24. Bij de vaststelling van de schadevergoeding staat de door Werknemer als gevolg van
het kennelijk onredelijk ontslag te lijden schade centraal. Nu het ontslag kennelijk
onredelijk is geacht in verband met het “gevolgencriterium”, gaat het daarbij niet om de
schade die het ontslag zelf teweegbrengt, maar om de schade die verband houdt met de
aard en de ernst van het tekortschieten van Bogra in haar verplichting om als goed
werkgever te handelen.
25. Het tekortschieten van Bogra bestaat er in de kern genomen uit dat zij ondanks de
duur van het dienstverband, de leeftijd van Werknemer, de arbeidsmarktpositie van
Werknemer en zijn inkomensverlies, geen financiële voorziening voor hem heeft
getroffen om dat verlies te compenseren en geen reële inspanningen heeft gedaan om te
32
bevorderen dat Werknemer ander werk kan verkrijgen. Gelet daarop ziet de
kantonrechter aanleiding om de schade in dit geval te begroten op het verlies aan
inkomen dat Werknemer zal lijden over de redelijkerwijs te verwachten periode van
werkloosheid na zijn ontslag. Die schade bestaat dan concreet uit het verschil tussen het
laatstgenoten salaris van Werknemer bij Bogra en de WW-uitkering die hij over de te
verwachten periode van werkloosheid zal ontvangen.
26. Bij de bepaling van de periode waarover Werknemer naar verwachting werkloos zal
zijn, zal de kantonrechter uitgaan van de door Werknemer overgelegde gegevens
ontleend aan de site www.hoelangwerkloos.nl, zoals hiervoor al is overwogen. Met
Werknemer is de kantonrechter van oordeel dat daarbij niet alleen rekening moet worden
gehouden met genoemde periode van vijf maanden gedurende welke Werknemer naar
verwachting werkloos zal zijn, maar ook met de relatief geringe kans op uitstroom naar
een andere baan van 26%. Na afweging van goede en kwade kansen, zoals bedoeld in
artikel 6:105 BW, zal de kantonrechter er daarom van uitgaan dat Werknemer naar
verwachting gedurende een periode van tien maanden na het ontslag werkloos zal
blijven. Daarbij neemt dat kantonrechter mede in aanmerking dat ter zitting is gebleken
dat Werknemer er nog niet in was geslaagd om ander werk te vinden. Ook hier geldt dat
laatstgenoemde omstandigheid zich weliswaar na het ontslag heeft voorgedaan, maar
dat die omstandigheid wel een aanwijzing oplevert voor wat ten tijde van het ontslag kon
worden verwacht.
27. Bovenstaande uitgangspunten leiden ertoe dat aan Werknemer in beginsel een
schadevergoeding zal worden toegekend van € 8.308,46 bruto (twee maal € 735,51
bruto per maand aan inkomensverlies in de eerste twee maanden na ontslag, en acht
maal € 854,68 bruto per maand aan inkomensverlies in de acht maanden daarna).
28. Het voorgaande brengt mee dat de hoogte van de schadevergoeding dus niet zal
worden bepaald aan de hand van de gehele inkomensschade van Werknemer tot de
pensioengerechtigde leeftijd, zoals hij heeft gevorderd, en dat er ook geen grond is voor
(een aanvullende) vergoeding van pensioenschade. Evenmin is er reden om een
vergoeding toe te kennen conform een (eenzijdig) sociaal plan van Bogra uit oktober
2010, omdat dit plan blijkens de tekst daarvan alleen ziet op de toenmalige reorganisatie
in de periode tot maart 2011 en nadien niet meer is toegepast.
Toerekening
29. De schade zal volledig aan Bogra worden toegerekend. Uit hetgeen hiervoor is
overwogen, vloeit voort dat niet aannemelijk is dat de financiële situatie van Bogra het
onmogelijk maakt om een vergoeding van € 8.308,46 bruto te betalen. Daarnaast zijn
geen omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de schade geheel of voor
een deel aan Werknemer moet worden toegerekend. Voor zover Bogra in dit verband
heeft aangevoerd dat Werknemer onvoldoende heeft getracht om ander werk te vinden,
overweegt de kantonrechter dat uit het door Werknemer overgelegde overzicht van zijn
sollicitatieactiviteiten – waarvan de juistheid niet is betwist door Bogra – blijkt dat hij
zich serieus heeft ingespannen om ander werk te verkrijgen.
Conclusie
30. De conclusie van het voorgaande is dat Bogra zal worden veroordeeld om aan
Werknemer € 8.308,46 bruto aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag
te betalen. Ook de gevorderde wettelijke rente kan worden toegewezen, omdat de
verschuldigdheid daarvan niet is weersproken.
33
31. Nu Bogra overwegend ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van Werknemer
betalen.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
Veroordeelt Bogra om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Werknemer te betalen
een bedrag van € 8.308,46 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
21 september 2012 tot de dag van gehele voldoening.
Veroordeelt Bogra in de proceskosten, die tot heden voor Werknemer worden vastgesteld
op een bedrag van € 774,17 (€ 76,17 aan dagvaardingskosten, € 73,= aan griffierecht
en € 625,= voor salaris van de gemachtigde van Werknemer).
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
34
ECLI:NL:RBAMS:2013:BY8448
InstantieRechtbank Amsterdam Datum uitspraak14-01-2013Datum publicatie 15-01-
2013 ZaaknummerCV12-19536
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Kennelijk onredelijk ontslag, berekening schadevergoeding. Dienstverband van 14 jaar,
werknemer 54 jaar oud. Ontslag op te korte termijn, geen gesprek over de
mogelijkheden tot herplaatsing, geen aanbod voor outplacement of scholing en geen
enkele voorziening.
Berekening schadevergoeding; inschatting duur werkloosheid.
VindplaatsenRechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT, TEAM KANTON
Kenmerk : CV 12-19536
Datum : 14 januari 2013
245
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam:
[eiser]
wonende te [--]
eiser, nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. M. Velsink
t e g e n:
de besloten vennootschap HAJENIUS B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen Hajenius
gemachtigde: mr. P. Caris
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
-de dagvaarding van 11 juni 2012 inhoudende de vordering van [eiser] met
bewijsstukken
-de conclusie van antwoord van Hajenius met bewijsstukken
Bij tussenvonnis van 27 augustus 2012 is bepaald dat de procedure schriftelijk zou
worden voortgezet. Vervolgens zijn ingediend:
-de conclusie van repliek van [eiser] met bewijsstukken
-de conclusie van dupliek van Hajenius.
Daarna is vonnis bepaald. Door omstandigheden heeft vervolgens een andere
kantonrechter de zaak moeten overnemen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1.Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.Hajenius exploiteert sinds 1826 een sigarenzaak aan het Rokin te Amsterdam.
Hajenius is sinds 1 april 2006 eigendom van de besloten vennootschap Swedisch Match
Cigars BV (verder Swedisch Match). Swedisch Match richt zich op het ontwikkelen,
35
produceren en verkopen van tabakproducten; Hajenius is het enige verkooppunt in
Nederland.
1.2.[eiser], geboren op 7 januari 1958 en thans derhalve 55 jaar oud, is op 1 december
1997 bij Hajenius in dienst getreden. Het betrof een dienstverband voor 40 uur per
week. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 3.127,24 bruto exclusief vakantiegeld per
maand. De arbeidsovereenkomst van [eiser] bevat een non-concurrentiebeding van een
jaar. [eiser] heeft recht op een pensioenopbouw.
1.3.De functie van [eiser] was shopmanager. Naast [eiser] waren nog circa een tiental
medewerkers bij Hajenius in dienst; het merendeel (parttime of oproep-) winkelmede-
werkers en een promotiemanager. [eiser] heeft altijd goed gefunctioneerd.
1.4.Uit een persbericht van oktober 2010 volgt dat de Deense Scandanivian Tobacco
Group (verder STG) Swedisch Match per 4 oktober 2010 heeft overgenomen. STG heeft
een geschatte winst van circa € 140 mio.
1.5.Op 20 juli 2011 heeft Hajenius voor [eiser] op bedrijfseconomische redenen een
ontslagvergunning aangevraagd. Daarbij heeft Hajenius aangevoerd dat sprake was van
een geleidelijke omzetvermindering, dan wel werkvermindering en dat op de
personeelskosten circa € 58.000,00 bezuinigd diende te worden om het bedrijf weer
gezond te maken. De arbeidsplaats van één medewerker, die van [eiser], zou komen te
vervallen. [eiser] heeft verweer gevoerd. Bij brief van 1 november 2011 heeft het UWV
Werkbedrijf de ontslagvergunning verleend.
1.6.Bij brief van 8 november 2011 heeft Hajenius de arbeidsovereenkomst opgezegd
tegen 1 januari 2012. [eiser] heeft bij brief van 23 november 2011 betoogd dat het
ontslag kennelijk onredelijk was en dat een onjuiste opzegtermijn in acht was genomen.
1.7.Hajenius heeft betwist dat sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. Op 21
juni 2011 heeft Hajenius de niet in acht genomen opzegtermijn alsnog uitgekeerd.
1.8.Per 4 april 2012 is [eiser] bij de besloten vennootschap Golfpark Groendael BV als
manager golfclub in dienst getreden. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor de
bepaalde tijd van één jaar en derhalve eindigend per 1 april 2013. Het salaris bedraagt
€ 4.000,00 bruto per maand. Er wordt geen pensioen voor [eiser] opgebouwd.
Vordering
2.[eiser] vordert - na wijziging van eis - een verklaring voor recht dat het gegeven
ontslag kennelijk onredelijk is, met veroordeling van Hajenius aan hem te voldoen een
bedrag van
€ 80.000,00 bruto ter zake van materiële en € 7.500,00 ter zake van immateriële
schade, althans een ander bedrag, dan wel de schade te vergoeden op te maken bij staat
en te vereffenen volgens de wet.
3.[eiser] stelt dat hij ten tijde van het ontslag 54 jaar oud was, hij zich ruim 14 jaar had
ingezet voor het bedrijf van Hajenius, dat zijn kansen op de arbeidsmarkt door zijn
leeftijd en het concurrentiebeding, waaraan hij gebonden is, uiterst beperkt zijn en
beëindiging van het dienstverband zonder enige vergoeding derhalve kennelijk onredelijk
is.
4.Bij repliek voegt [eiser] daar nog aan toe, dat hij een belangrijk deel pensioenopbouw
mist en hij niet in staat is een vergelijkbaar salaris te verdienen. Bovendien is het
allerminst zeker dat zijn dienstverband met Golfpark Groendael zal worden verlengd.
Verweer
5.Hajenius verweert zich tegen deze vordering. Hajenius voert allereerst aan dat nu
[eiser] niet heeft voldaan aan de vereisten van de dagvaardingsprocedure zoals
opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met name niet aan
36
artikel 111 lid 3 Rv, zijn vordering moet worden afgewezen. Hajenius stelt dat de
proceskosten nodeloos zijn gemaakt, mede nu een deel van de vordering van [eiser] in
een later stadium is ingetrokken. Hajenius stelt daarbij dat [eiser] de werkelijk gemaakte
proceskosten tot een bedrag van € 2.500,00 dient te vergoeden.
6.Inhoudelijk betwist Hajenius - kort gezegd en voor zover relevant - dat sprake is van
een kennelijk onredelijk ontslag. Hoewel Hajenius erkent dat het ontslag gevolgen voor
[eiser] heeft gehad, blijkt niet dat [eiser] na zijn ontslag langdurig werkloos zou zijn
gebleven. Gelet op de kennis van [eiser], zijn ervaring en verwachte mogelijkheden op
de arbeidsmarkt, alsmede het ontbreken van enige substantieel belemmerende
omstandigheid, was dan ook op het moment van beëindiging de reële verwachting dat
[eiser] binnen korte termijn een vervangende inkomstenbron moest kunnen genereren.
En die verwachting bleek juist te zijn.
7.Bovendien had Hajenius een groot belang bij het beëindigen van het dienstverband, nu
zij in financieel zwaar weer verkeerde en nog verkeert. Een besparing op de
personeelskosten was een van de noodzakelijke maatregelen om te komen tot een
gezonde bedrijfsvoering. Herplaatsing was niet mogelijk; er was geen vacature. Nu het
UWV heeft erkend dat sprake was van een zeer slechte financiële situatie, is er geen
bedrag beschikbaar voor een afvloeiingsregeling.
8.Mocht niettemin een schadevergoeding worden toegekend, dan wijst Hajenius erop dat
[eiser] geen schade heeft geleden. Ook wijst zij op het arrest van de Hoge Raad van 12
februari 2010; de eventuele vergoeding is slechts een pleister op de wonde en er dient
rekening te worden gehouden met de slechte financiële situatie van Hajenius. Als er al
sprake is van een schade dan kan worden uitgegaan van een werkloosheidsperiode van 6
maanden. De dan aanwezige schade berekent Hajenius op niet meer dan € 5.313,86
bruto. Hajenius acht zich voor niet meer dan 50% van dit bedrag aansprakelijk.
Beoordeling
9.Het eerst opgeworpen verweer van Hajenius, uit hoofde van artikel 111 lid 3 Rv, zal
worden gepasseerd. Hoewel de kantonrechter met Hajenius van mening is dat de
dagvaarding van [eiser] wel heel summier is opgesteld, is niettemin duidelijk waar het
[eiser] om gaat. Bovendien bevat artikel 111 lid 3 Rv niet de hier door Hajenius bepleite
sanctie van niet-ontvankelijkheid. Daarnaast geldt bij een (vordering leidend tot een)
schadestaat procedure dat de hoogte van de schade niet behoeft te worden onderbouwd;
alleen het feit dat schade is geleden moet komen vast te staan. Het is voorts de keuze
van Hajenius geweest zeer omstandig over dit punt (en de later ingetrokken vordering
rond het loon over de gemiste opzegtermijn) te concluderen, zodat Hajenius eventueel
nodeloos gemaakte proceskosten aan zichzelf te wijten heeft.
10.Kern van het geschil tussen partijen is vervolgens de vraag of het ontslag van [eiser]
kennelijk onredelijk is te achten. Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag
kennelijk onredelijk is geldt als uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle
omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden beoordeeld
of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, waarna wordt toegekomen aan de
beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend
moet worden. Daarbij is het enkele feit dat geen voorziening voor de werknemer
getroffen is, onvoldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook
dan hangt het af van alle omstandigheden van het geval of is voldaan aan de in de wet
neergelegde maatstaf die inhoudt dat de werkgever zich rond het gegeven ontslag moet
gedragen conform de algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
11.[eiser] heeft zijn vordering gegrond op het zogenoemde gevolgencriterium van het 2e
lid onder b van artikel 7: 681 BW. Bij de beoordeling hiervan stelt de kantonrechter
voorop dat het UWV terecht heeft gesteld dat de beslissing van de werkgever om de
organisatie anders in te richten slechts marginaal getoetst kan worden door het UWV.
37
Hetzelfde geldt voor de kantonrechter; immers ook voor de kantonrechter geldt dat zij
niet op de stoel van de werkgever kan gaan zitten en dat enkel beoordeeld dient te
worden of Hajenius in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen cq of een
redelijk handelend werkgever tot dezelfde afweging zou zijn gekomen. Naar het oordeel
van de kantonrechter kan - op basis van de stukken en de thans bekende
omstandigheden - worden gezegd dat Hajenius in redelijkheid tot de beslissing heeft
kunnen komen het management van de winkel op een andere wijze te organiseren.
Daarmee is het belang van Hajenius bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst
voldoende aangetoond.
12.Vervolgens dienen de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor
[eiser] beoordeeld te worden. Voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van de
beëindiging voor [eiser] ernstig waren; zijn positie op de arbeidsmarkt ten tijde van de
opzegging was bepaald niet gunstig te noemen, gezien enerzijds zijn leeftijd (54 jaar) en
anderzijds zijn gedurende langere tijd eenzijdige werkervaring (14 jaar).
13.Voorts wordt meegewogen, dat niet is gesteld of gebleken :
- dat Hajenius iets heeft gedaan om de gevolgen van het ontslag voor [eiser] te
verzachten, integendeel Hajenius heeft de arbeidsovereenkomst op (te) korte termijn
opgezegd;
- dat Hajenius met [eiser] heeft gesproken over herplaatsing, intern of extern;
- dat Hajenius [eiser] rond het ontslag scholing, outplacement of iets dergelijks heeft
aange-boden om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten;
- dat Hajenius bij de opzegging van het dienstverband [eiser] uit eigener beweging heeft
ontheven van het concurrentiebeding;
- dat de financiële situatie van Hajenius zodanig is, dat er voor [eiser] geen enkele
voorziening kon worden getroffen.
Ook is niet gesteld of gebleken dat er andere maatregelen door Hajenius zijn genomen
om kosten te besparen, zodat de reorganisatie zich vertaald heeft in ontslag van [eiser].
Alleen [eiser] is derhalve geconfronteerd met de gevolgen van de bedrijfseconomische
problemen.
14.Het feit dat [eiser] per 1 april 2012 elders een functie (voor bepaalde tijd) heeft
gevonden, wordt niet meegewogen. Dit was ten tijde van de opzegging niet te voorzien
en Hajenius heeft er niets aan bijgedragen.
15.Onder deze omstandigheden beoordeelt de kantonrechter de opzegging van de
arbeidsover-eenkomst met [eiser] als kennelijk onredelijk, nu de gevolgen van het
ontslag voor hem te ernstig zijn afgezet tegen de belangen van Hajenius. Van Hajenius
had het treffen van enige (vorm van) voorziening voor [eiser] verwacht mogen worden,
zoals bijvoorbeeld een beëin-diging op een langere termijn dan de nu genomen 1,5
maand, waarbinnen Hajenius nog kon genieten van de arbeidsprestaties van [eiser] en
deze kon zoeken naar een functie elders, het aanbieden van scholing of het treffen van
een financiële overgangsmaatregel, zodat [eiser] qua inkomen niet direct zou terugvallen
op een WW-uitkering.
De gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar.
16.Vervolgens dient te worden beoordeeld welke schadevergoeding [eiser] toekomt.
Daarbij heeft te gelden dat de hoogte van de vergoeding dient te worden vastgesteld op
basis van artikel 6:97 ev BW; aan de hand van de naar verwachting door de werknemer
als gevolg van het ontslag te lijden - materiële en immateriële - schade, aangeknoopt bij
de mate waarin de schade aan de werknemer resp. werkgever valt toe te rekenen en
gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever.
17.Dat [eiser] materiële schade heeft geleden staat vast, ook al heeft hij inmiddels elders
een baan gevonden. Dit betreft een nieuw dienstverband zonder anciënniteit, een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvan thans niet vast staat dat deze voor
onbepaalde tijd zal worden voortgezet en bovendien bouwt [eiser] geen pensioen op.
38
18.Deze schade becijfert de kantonrechter als volgt. Ten tijde van de opzegging leek het
op basis van algemeen bekende statistische gegevens redelijk te verwachten dat [eiser]
tenminste een jaar nodig zou hebben om elders een baan te vinden, in welke periode
[eiser] zou terugvallen op een WW-uitkering en dus op 75/70% van zijn laatstgenoten
loon. Het verschil tussen het loon van [eiser] bij Hajenius (circa € 40.500,00 bruto per
jaar, inclusief vakantiegeld) en een (eventuele) WW-uitkering van [eiser] (circa €
28.000,00 bruto per jaar) is € 12.500,00 bruto per jaar.
19.Deze schade is geheel aan Hajenius toe te rekenen. Immers, [eiser] valt in casu niets
te verwijten, terwijl Hajenius duidelijk te kort is geschoten in haar verplichtingen als goed
werkgever. De materiële schadevergoeding aan inkomen zal worden bepaald op €
12.500,00 bruto. De gemiste pensioenopbouw over een jaar wordt op een bedrag van €
2.000,00 bruto geschat.
20.In casu is te weinig gesteld om te tot het oordeel te komen dat [eiser] door het
tekortschieten van Hajenius immateriële schade heeft geleden. Daartoe is (onvrede met)
de beëindiging van het dienstverband onvoldoende. De gevorderde immateriële
schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.
21.Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen zoals hieronder wordt
bepaald.
22.Bij deze uitkomst van de procedure wordt Hajenius veroordeeld in de proceskosten
gevallen aan de zijde van [eiser].
BESLISSING
De kantonrechter:
I.verklaart voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
II.veroordeelt Hajenius tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 14.500,00 bruto
terzake van schadevergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
III.veroordeelt Hajenius in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van [eiser]
en per heden bepaald op:
- voor verschuldigd griffierecht €207,00
- voor het exploot van dagvaarding €90,64
- voor salaris van gemachtigde €1.200,00
In totaal: €1.497,64
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
IV.wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 14 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
39
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1018
InstantieRechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak30-01-2013Datum publicatie 07-
02-2013 Zaaknummer828170 AC EXPL 12-5216 4091
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Kennelijk onredelijk ontslag.
VindplaatsenRechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 828170 AC EXPL 12-5216 4091
vonnis van 30 januari 2012
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagden c.s.],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. O. Planten.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 10 oktober 2012.
[eiseres] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
[gedaagden c.s.] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding
gebracht.
De comparitie is gehouden op 30 november 2012. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1.1.
Tussen partijen staat vast omdat het is erkend althans niet of onvoldoende weersproken
en mede op grond van de overgelegde producties waarvan de inhoud in zoverre niet
wordt betwist dat [eiseres] is geboren op [1960] en op 1 oktober 1997 voor onbepaalde
tijd in dienst is getreden bij [gedaagden c.s.] in de functie van administratief
40
medewerkster. Laatstelijk vervulde zij de rol van administratief ondersteuner tegen een
laatstelijk verdiend salaris van € 1.792,39 bruto per maand, te vermeerderen met
vakantiebijslag. De afdeling administratieve ondersteuning is opgeheven en bestond uit
drie medewerkers, onder wie [eiseres]. De afdeling financial planners bestond tot 1 mei
2012 uit vier medewerkers. Daarnaast is er nog een medewerker voor financiële zaken,
organisatie en pensioen en een adviseur binnendienst schadeverzekeringen. Ten slotte is
een receptioniste/telefoniste in dienst.
1.2.
Op 12 oktober 2011 heeft [gedaagden c.s.] een verzoek tot toestemming om de
arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen ingediend bij UWVWerkbedrijf. Deze
heeft op 7 december 2011 toestemming verleend. De arbeidsovereenkomst is opgezegd
per 1 maart 2012.
1.3.
[gedaagden c.s.] is een vennootschap onder firma, opgericht in 1995, vanaf 1997
uitgegroeid tot een bedrijf met 10 werknemers, onder wie niet de directie. Belangrijkste
bron van inkomsten is het verzorgen van hypotheken en het verstrekken van
hypotheekadvies en op beperktere schaal het genereren van provisie-inkomsten uit
beleggingenverzekeringen.
2.
[eiseres] vordert dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt
verklaard voor recht dat het door [gedaagden c.s.] aan [eiseres]es gegeven ontslag
kennelijk onredelijk is en dat [gedaagden c.s.] veroordeeld wordt tot betaling van een
bedrag van € 22.009,22 bruto ter zake van kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd
met de wettelijke rente over € 22.009,22 met ingang van 16 december 2011 althans een
latere datum. Voorts vordert [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.190,- en
veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
Aan deze vordering wordt ten grondslag gelegd dat het ontslag kennelijk onredelijk is
zowel ten gevolge van een voorgewende of valse reden, als wel omdat de gevolgen van
de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de
werkgever bij de opzegging. Ook wordt gevorderd dat een schadevergoeding door
[gedaagden c.s.] wordt betaald.
3.
[gedaagden c.s.] voert verweer waarop de kantonrechter indien nodig hieronder
terugkomt.
Sinds 2008 is de woningmarkt zo goed als gestagneerd. Door verscherpte regelgeving
ziet deze er in 2012 zeer somber uit. De concurrentie in een krappere markt wordt groter
en de marges komen verder onder druk te staan. Vanaf 2013 wordt provisie op complexe
financiële producten waaronder hypotheken, inkomensverzekeringen en pensioenen,
wettelijk helemaal verboden. Door een samenloop van de dalende woningmarkt en de
terugloop van hypotheekinkomsten ziet [gedaagden c.s.] haar grootste inkomensbron al
veel langer drastisch teruglopen. Bovendien leidt het verscherpte toezicht van AFM tot
hogere kosten. Vanaf 2011 is de omzet helemaal ingestort.
Maatregelen die genomen zijn houden in dat de gehele afdeling administratieve
ondersteuning is opgeheven. De afdeling financiële planning heeft in de loop der jaren
door de vermindering van werkzaamheden meer tijd beschikbaar gekregen om
administratieve werkzaamheden op zich te nemen die tot dan toe door de afdeling
administratieve ondersteuning werden gedaan.
Ter onderbouwing zijn - ook bij UWV Werkbedrijf - overgelegd een personeelsoverzicht,
de verwachte omzet van 2011, omzetgegevens over 2010 en 2011, liquiditeitsprognose
met en zonder ingrijpen, jaarrekeningen 2008, 2009 en 2010, informatie inzake de
ontwikkeling van de woningmarkt en de financiële cijfers tot en met oktober 2008, 2009,
2010 en 2011.
Betwist wordt dat er sprake is van een voorgewende reden. De functie van [eiseres] kan
niet onderling uitwisselbaar worden beschouwd met de functie van
receptioniste/telefoniste. [eiseres] heeft niet gesteld en evenmin aannemelijk gemaakt
dat ze in het geheel geen betaald werk kan vinden. Betwist wordt dat het gezien de
leeftijd en de huidige arbeidsmarktpositie lastig voor haar is om een nieuwe
41
dienstbetrekking te vinden. Er zijn onvoldoende financiële middelen voor een
voorziening, anders dan een uit coulance al betaalde maand loon. Teleurstelling is geen
grond voor het toekennen van enig bedrag aan schade.
4.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Voorgewende of valse reden.
Door eisende partij is aangevoerd dat [gedaagden c.s.] doelbewust valse althans
onvolledige informatie heeft verstrekt aan het UWV zodat de toepassing van het
afspiegelingsbeginsel omzeild zou worden. Als gevolg van het verstrekken van deze valse
althans onvolledige informatie heeft het UWV onterecht geoordeeld dat niet in strijd met
het afspiegelingbeginsel zou zijn gehandeld.
De kantonrechter is van oordeel dat het afspiegelingbeginsel door de werkgever goed is
toegepast. Immers de functie van administratief ondersteuner is terecht niet onderling
uitwisselbaar verklaard met die van telefoniste/receptioniste, welke functie door [A] werd
uitgeoefend. Weliswaar helpt de telefoniste/receptioniste af en toe als administratief
ondersteuner, maar door [eiseres] is onweersproken gebleven dat [A] de onregelmatige
verleende administratief ondersteunende werkzaamheden verrichtte op aansturing van
[eiseres], zodat alleen al daarom niet gesproken kan worden van een uitwisselbare
functie tussen administratief ondersteuner en telefoniste/receptioniste.
Onvoldoende is derhalve komen vast te staan dat sprake is van een voorgewende of
valse reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Gevolgen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of toepassing moet worden gegeven aan het
bepaalde in artikel 7:681 lid 2 onder b BW, te weten dat de gevolgen van de beëindiging
voor [eiseres], mede in aanmerking genomen de voor de haar getroffen voorzieningen en
gelet op de voor haar bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden,
ernstiger zijn dan voor de werkgever.
Door [eiseres] is erop gewezen dat zij tevergeefs vele sollicitaties heeft verricht. Door
[gedaagden c.s.] is erop gewezen dat aan [eiseres] het aanbod is gedaan gebruik te
maken van [gedaagden c.s.]’s netwerk alsmede dat zij gedurende twee maanden
vrijgesteld is van arbeid voor het verrichten van sollicitaties.
De kantonrechter is van oordeel dat, ook al was [eiseres] teleurgesteld dat aan haar
ontslag werd aangezegd, zij desondanks had moeten ingaan op een aanbod om aan
andere passende arbeid te komen. Dit is met name hier het geval omdat veel persoonlijk
contact met de werkgever niet had behoeven plaats te vinden, nu immers ter
gelegenheid van de mondelinge behandeling voldoende is gebleken dat een aanmelding
bij de relaties en een positieve verklaring over de capaciteiten van de [eiseres] ook kan
plaatsvinden zonder intensief persoonlijk contact. Dit wil evenwel nog niet zeggen dat,
wanneer [eiseres] wel gebruik had gemaakt van het netwerk van [gedaagden c.s.], zij
sneller aan een baan zou zijn gekomen. Immers, ook uit de onvoldoende door de
werkgever besproken voorbeelden van het gevonden werk door de andere ontslagen
werknemers blijkt niet dat deze dat werk direct aan het netwerk van [gedaagden c.s.]
hebben te danken, danwel blijkt dat zij kort na gebruik van het netwerk toch niet
aangenomen zijn bij de werkgever bij wie ze hebben gesolliciteerd.
Verder blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende dat het [eiseres] veel
moeite kost om aan andere passende arbeid komen, getuige de vele sollicitaties die zij,
zonder resultaat, heeft verricht en waarvan de vele tientallen voorbeelden zijn
overgelegd.
De kantonrechter komt dan tot de conclusie dat de getroffen voorzieningen voor
[eiseres], mede gelet op de lengte van het dienstverband en de leeftijd van [eiseres], te
mager zijn en dat er een onevenredigheid gelegen is in de belangen van de werkgever en
[eiseres], in het nadeel van de [eiseres]. Derhalve is de opzegging kennelijk onredelijk.
4.3.
Schadevergoeding.
42
De volgende vraag luidt of een schadevergoeding moet worden toegekend. Uitgangspunt
bij de beoordeling van de vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van kennelijk
onredelijke opzegging die veroorzaakt wordt door een onevenredigheid in de belangen
van beide partijen, in het nadeel van [eiseres], is dat deze vorm van niet-goed-
werkgeverschap van een minder zwaar kaliber is dan wanneer de opzegging zou zijn
geschied vanwege een valse of voorgewende reden. In het laatste geval zal uitgangspunt
kunnen zijn de beoordeling van schade ten gevolge van het verlies van de baan. Bij een
onevenredigheid daarentegen is het uitgangspunt de lengte van de naar verwachting
bestaande werkloosheid die is ontstaan na de opzegging.
[eiseres] partij heeft aangevoerd dat zij naar verwachting de hele periode waarin
werkloosheidsuitkering wordt aangeboden, te weten 38 maanden, werkloos zal zijn.
Indien de door het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) in gebruik gegeven - en van
algemene bekendheid zijnde - site ”hoelangwerkloos.nl” wordt geraadpleegd, blijkt dat
betrokkene 386 dagen werkloos zal blijven en dat er een kans van 52% is op uitstroom
naar de arbeidsmarkt. De werkgever heeft zelf over de kans op werkloosheid niets
relevants aangevoerd. over deze aanname niets aangevoerd en er geen verweer tegen
gevoerd. Voldoende blijkt dat [eiseres] naar alle waarschijnlijkheid langer dan een jaar
werkloos zal blijven.
De hoogte van de door [eiseres] geleden schade kan derhalve in beginsel worden gesteld
op de te verwachten duur van de werkloosheid van een jaar, zodat de schade in beginsel
kan worden gesteld op het loon van een jaar onder aftrek van de WW-uitkering
gedurende een jaar hetgeen neerkomt op een bedrag van - € 1.792,39 - € 1.213,20 x 12
= afgerond € 7.000,- bruto. [eiseres] heeft naast de hoogte van het loon en het recht op
vakantiebijslag nog aangevoerd dat zij beschikt over andere relevante emolumenten. Het
betreft de bonus, voor 2010 bepaald op € 597,46 en in 2008 ook toegekend, maar niet in
2009 zodat van loon vermeerderd met vakantiebijslag zal worden uitgegaan.
4.4.
Toerekening
In het kader van de door de kantonrechter te beoordelen toerekening van de schade is
door de werkgever aangevoerd dat zij geen enkele ruimte heeft om een vergoeding te
betalen. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Uit de bijlage die vóór de comparitie is
overgelegd, op 26 november 2012, blijkt dat de omzet minus de kosten in het jaar 2012
hoger was dan in 2011 (respectievelijk afgerond € 232.000,- ten opzichte van €
204.000,-) en dat zulks mede is veroorzaakt doordat de kosten aanzienlijk zijn gedaald
(van € 664.000,- naar € 486.000). Er is dus wel degelijk enige ruimte om een vergoeding
te betalen en onvoldoende is door de werkgever weersproken dat de ruimte die blijkt uit
cijfers van oktober 2012 niet ook redelijkerwijs had kunnen worden verwacht, nu
kennelijk de verlaging van de personeelskosten door het ontslag van vier medewerkers
deze ruimte zou gaan opleveren.
4.5.
De kantonrechter acht op grond van het bovenstaande een schadevergoeding van 13
maanden aanvulling op het laatst verdiende loon geïndiceerd. Dat bedrag staat gelijk aan
een schadevergoeding ter hoogte van afgerond 4 maanden laatstgenoten salaris.
Nu door de werkgever al een maand salaris was aangeboden als getroffen voorziening,
dient dit bedrag te worden afgetrokken van het hierboven voor een redelijke
schadevergoeding bereikte bedrag, zodat nog 3 maanden loon en vakantiebijslag aan
schadevergoeding verschuldigd is.
[gedaagden c.s.] heeft niet bekend gemaakt wie als werkgever moet worden beschouwd,
zodat [gedaagden c.s.]n hoofdelijk zullen worden veroordeeld dit bedrag aan [eiseres] te
voldoen.
Voldoende is komen vast te staan dat aan de dubbele redelijkheidstoets ingevolge artikel
6: 96 BW is voldaan voor wat betreft de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke
kosten. Onvoldoende is ervan gebleken dat de kosten enkel zijn gemaakt ter
voorbereiding (en instructie) van deze zaak.
4.6.
43
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagden c.s.] in de kosten van
de procedure te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het door [gedaagden c.s.] aan [eiseres]es gegeven ontslag
kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7: 681 BW;
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te
betalen
€ 5.810,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.810,- vanaf 16 december
2011 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke kosten
ad € 833,- incl. BTW.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde
van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.338,63, waarin begrepen €
800,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van
de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
44
ECLI:NL:RBMNE:2013:2677
InstantieRechtbank Midden-NederlandDatum uitspraak22-05-2013Datum publicatie 09-
07-2013 Zaaknummer839778 UC EXPL 12-17228
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Kennelijk onredelijk ontslag (sluiting bedrijfsvestiging): gevolgencriterium
VindplaatsenRechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 839778 UC EXPL 12-17228 k
Vonnis van 22 mei 2013
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.L.A. van Voskuilen,
tegen:
de besloten vennootschap
Gorcums Reisburo B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
verder ook te noemen Gorcums Reisburo,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.G. Degenaar.
1 De procedure
Bij tussenvonnis van 16 januari 2013 is een comparitie van partijen is gelast.
Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiseres] nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 9 april 2013. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiseres], geboren op[1968], is op 16 juli 1989 in dienst getreden bij de
rechtsvoorganger van Gorcums Reisburo. Gorcums Reisburo heeft naast het
hoofdkantoor in totaal 8 vestigingen.
2.2.
Laatstelijk vervulde [eiseres] de functie van reisspecialist tegen een maandsalaris van €
1.083,67 bruto, exclusief vakantiegeld. Gewoonlijk was zij werkzaam in het filiaal te
Vianen.
2.3.
Gorcums Reisburo heeft besloten de vestiging in Vianen te sluiten. In die vestiging was
[eiseres] de enige werknemer met een contract voor onbepaalde tijd.
2.4.
De arbeidsovereenkomst met [eiseres] is na het verlenen van een ontslagvergunning
door het UWV, door Gorcums Reisburo opgezegd tegen 1 september 2012 wegens
bedrijfseconomische omstandigheden.
3 Het geschil
3.1.
45
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
-voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Gorcums
Reisburo kennelijk onredelijk is;
-Gorcums Reisburo te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen € 28.166,40 bruto, dan
wel € 18.777,60 bruto ten titel van schadevergoeding en € 800,00 ter zake van
buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 19
oktober 2012;
-met veroordeling van Gorcums Reisburo in de proceskosten.
3.2.
Gorcums Reisburo heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[eiseres] heeft gesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk
onredelijk is, omdat er sprake is van een valse of voorgewende reden en de gevolgen
van de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn.
4.2.
Vast staat dat [eiseres] sinds jaren gewoonlijk in Vianen werkte en dat de vestiging in
Vianen is gesloten. Die sluiting is niet enkel gerechtvaardigd wanneer daartoe een
financiële noodzaak voor Gorcums Reisburo bestaat. Immers, aan Gorcums Reisburo
komt een zekere mate van beleidsvrijheid toe ten aanzien van de wijze waarop zij haar
organisatie vorm geeft. De kantonrechter heeft daarom slechts te toetsen of Gorcums
Reisburo in redelijkheid heeft kunnen besluiten het filiaal in Vianen te sluiten.
4.3.
De kantonrechter beantwoordt die vraag op basis van de overgelegde financiële
gegevens en de daarop gegeven toelichting, evenals het UWV, bevestigend. Dat er een
minder grote daling van de omzet zou zijn dan door Gorcums Reisburo genoemd of dat er
een opleving zou zijn in het tweede kwartaal van 2012, heeft [eiseres] niet onderbouwd.
Gorcums Reisburo heeft toegelicht dat de directe kosten bestaan uit de inkoop van
tickets en reizen en niet ziet op de bedrijfskosten. [eiseres] heeft verder niet toegelicht
op welke kosten eerst had moeten en kunnen worden bezuinigd alvorens tot het ontslag
van werknemers te komen.
4.4.
Het UWV heeft weliswaar in de zaak van de ontslagaanvraag ten aanzien van een andere
werknemer van een andere vestiging, geoordeeld dat een bedrijfseconomische noodzaak
niet aannemelijk is gemaakt, maar de context daarvan is essentieel anders, nu het daar
gaat om een het verval van een specifieke functie in een vestiging die blijft voortbestaan
en het UWV niet duidelijk is geworden waarom juist die functie vervalt.
4.5.
Omdat Gorcums Reisburo de vestiging in Vianen sloot en [eiseres] daar gewoonlijk
werkte, heeft Gorcums Reisburo [eiseres] voorgedragen voor ontslag. Het betoog van
[eiseres] dat het afspiegelingsbeginsel diende te worden toegepast rekening houdend
met alle vestigingen van Gorcums Reisburo, faalt. Onbetwist is sprake van filialen met
een eigen naam, een eigen adres, eigen briefpapier, een eigen logo, een eigen financiële
administratie, een eigen ANVR-nummer en een aparte vermelding bij de Kamer van
Koophandel. Het feit dat [eiseres] en andere medewerkers wel eens invielen bij andere
vestigingen, maakt dit niet anders nu de frequentie daarvan niet zodanig is dat moet
worden geoordeeld dat de werknemers geen vaste standplaats hadden. Slechts in geval
van ziekte of drukte werd bij een andere vestiging ingevallen. In het geval van [eiseres]
46
is dat de afgelopen twee jaar slechts 7 keer voorgevallen en naar haar eigen zeggen
kwam dit bij collega’s in Vianen slechts één keer in de twee weken voor. Bovendien heeft
[eiseres] ter comparitie zelf verklaard dat er nimmer mensen van standplaats zijn
gewisseld en dat zij zelf al vanaf het begin van haar arbeidsovereenkomst in Vianen
werkte. Gelet op de sluiting van de zelfstandige vestiging Vianen, is toepassing van het
afspiegelingsbeginsel niet aan de orde.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een
valse of voorgewende reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met
[eiseres].
4.7.
Gelet op de lengte van het dienstverband van [eiseres], het feit dat zij altijd naar
behoren heeft gefunctioneerd en het feit dat de reden voor de opzegging in de risicosfeer
van Gorcums Reisburo ligt, had het evenwel op de weg van Gorcums Reisburo gelegen
om voor [eiseres] enige voorziening te treffen om de gevolgen van het einde van het
dienstverband te verzachten. Dat kan middels een financiële vergoeding, maar ook juist
door [eiseres] te begeleiden naar een nieuwe baan. Dat kan door middel van
outplacement, het aanbieden van een cursus, het benaderen van relaties voor vacatures
en toch minstens uit het zoeken naar vacatures binnen de eigen vestigingen en het
voeren van een gesprek met [eiseres] om te kijken wat haar wensen zijn en hoe zij
gefaciliteerd kan worden. Vast staat dat in december 2012 een vacature bestond voor
een medewerker voor de vestiging in IJsselstein. De kantonrechter begrijpt niet waarom
Gorcums Reisburo [eiseres] deze vacature niet heeft voorgelegd – ook al was deze van
een lager niveau en een grotere omvang dan [eiseres] voorheen had vervuld. Gorcums
Reisburo heeft zelf ingevuld dat [eiseres] hierin wel niet geïnteresseerd zou zijn, dat
echter zonder ooit met [eiseres] een gesprek te hebben gevoerd over haar wensen.
Daarnaast heeft Gorcums Reisburo slechts één e-mail gestuurd met vacatures, slechts
één relatie benaderd en [eiseres] geadviseerd voor zichzelf te beginnen. De
kantonrechter is van oordeel dat van Gorcums Reisburo gelet op de omstandigheden van
het geval meer mocht worden verwacht. Daar komt nog bij dat Gorcums Reisburo haar
aanbod van een vergoeding gelijk aan een suppletie van 6 maanden nimmer gestand
heeft gedaan. Daarvoor was zij geenszins afhankelijk van de instemming van [eiseres].
4.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de opzegging van de
arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen van de opzegging voor
[eiseres] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Gorcums Reisburo bij
opzegging. Gesteld noch gebleken is dat Gorcums Reisburo niet de (financiële)
mogelijkheden had om de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] op enigerlei wijze te
verzachten. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op een schadevergoeding.
4.9.
Dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat haar een vergoeding op basis van de
kantonrechtersformule zou worden toegekend, is op geen enkele wijze onderbouwd. De
schadevergoeding op basis van kennelijk onredelijk ontslag wordt niet berekend op basis
van de kantonrechtersformule maar op basis van alle omstandigheden van het geval.
4.10.
[eiseres] heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de site hoelangwerkloos.nl die een
verwachte werkloosheidsduur van 622 dagen genereert. Hiertegen heeft Gorcums
Reisburo geen verweer gevoerd. [eiseres] heeft op basis hiervan betoogd dat de schade
gelijk is aan het loon gedurende 622 dagen. Gorcums Reisburo heeft aangevoerd dat
[eiseres] er zelf voor heeft gekozen om een eigen bedrijfje op te zetten en geen WW-
uitkering aan te vragen. De kantonrechter is van oordeel dat nu het voor [eiseres]
mogelijk was een WW-uitkering aan te vragen, met de hoogte van die uitkering rekening
47
moet worden gehouden bij berekening van de schadevergoeding. Dit betekent dat de
kantonrechter de schade zal begroten op een bedrag gelijk aan de aanvulling op een
eventuele WW-uitkering gedurende 622 dagen. [eiseres] heeft berekend dat dit
neerkomt op een bedrag van € 6.664,57 bruto. Nu Gorcums Reisburo hiertegen geen
verweer heeft gevoerd, zal de kantonrechter dat bedrag toekennen. Over dit bedrag zal
de wettelijke rente worden toegekend vanaf 19 oktober 2012, zoals door [eiseres]
gevorderd.
4.11.
Nu schadevergoeding wegens de kennelijk onredelijkheid van de opzegging van de
arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen, wordt [eiseres] geacht geen belang meer
te hebben bij de verklaring voor recht.
4.12.
[eiseres] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de
verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en
onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten
daadwerkelijk zijn gemaakt.
Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat
het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel
herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van
eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiseres] heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecificeerd en/of onderbouwd dat de
gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en/of moeten worden
aangemerkt als buitengerechtelijke kosten, reden waarom de kosten waarvan [eiseres]
vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen
waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De
kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
4.13.
Gorcums Reisburo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
-dagvaarding € 92,17
-griffierecht € 437,00
-salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.029,17
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Gorcums Reisburo om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen €
6.664,57 bruto met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 oktober 2012 tot de
voldoening;
veroordeelt Gorcums Reisburo tot betaling van de proceskosten aan de zijde van
[eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.029,17, waarin begrepen €
500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in
aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.