AvdR Webinars
-
Upload
academie-voor-de-rechtspraktijk -
Category
Documents
-
view
230 -
download
6
description
Transcript of AvdR Webinars
WWW.AVDRWEBINARS.NL
WEBINAR 0307
BOUWCONTRACTEN EN BIJBETALING
SPREKERS MR. S. KÖNEMANN, ADVOCAAT ROZEMOND ADVOCATEN
11 JUNI 2013 09:00 – 12:15 UUR
“ N O F E A R . N O L I M I T S . N O E Q U A L . ”
Magna Charta Webinars
Uitspraken Hoge Raad
Civiel Recht
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27
besproken
W E B I N A R S
LIVE & ON DEMAND
Webinar 1: 4 oktober 2013 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.
Webinar 2: 1 november 2013 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten
Webinar 3: 6 december 2013 12:00 – 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
Webinar 4: 3 januari 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.
Webinar 5: 7 februari 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.
Webinar 6: 7 maart 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten
Webinar 7: 4 april 2014 11:00 – 13:15 uur (afwijkend tijdstip) Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
Webinar 8: 2 mei 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.
Webinar 9: 6 juni 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.
Webinar 10: 4 juli 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten
Het Sociaal Akkoord praktisch toegelicht: wat verandert er voor
de HR-praktijk?
Magna Charta News Room powered by AvdR
N E W S R O O MW E B I N A R
Dies Siegers Marc Vogel
W W W . M A G N A C H A R T A . A V D R W E B I N A R S . N L
5
Inhoudsopgave
Mr. S. Könemann
Jurisprudentie
RvA 14 december 2010, 71.420 (Meldplicht en directie) p. 6
RvA 15 december 2008, 28.601 (Meldplicht en directie) p. 15
Rb Arnhem 10 november 2010, LJN BO4116 (Meldplicht en directie) p. 47
RvA 1 september 2011, 71.544, TBR 2011/186 (Omvang melden) p. 56
RvA 15 maart 2011, 30.252 (Eerder meerwerk betaald) p. 61
RvA 15 april 2011, 71.494 (afwijken par 36 lid 5) p. 81
RvA 17 januari 2011, 31.554 ( Marktconforme prijs meerwerk?) p. 90
Rb Amsterdam (kantonrechter) 23 januari 2013, LJN BZ2667
(opschortingsrechten meerwerk) p. 97
RvA 14 maart 2012, 71.693, TBR 2012/112 p. 106
RvA 24 maart 2011, 31.443 (Begroten stagnatieschade) p. 116
RvA 5 april 2011, 71.496, TBR 2011/173 (Exoneratie voor stagnatiekosten) p. 122
RvA 16 oktober 2001, 20.041 (meerwerk en bouwtijd) p. 133
RvA 1 juli 2010, 32.254 (Bijbetaling UAV-GC) p. 157
6
Nr. 71.420 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil in hoger beroep tussen
A,
hierna te noemen “opdrachtgever”,
a p p e l l a n t,
gemachtigde: mr. S. Schuurman, advocaat te Tiel
en
B,
hierna te noemen “aanneemster”,
g e ï n t i m e e r d e,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.O. Berlage, nadien
mr. T. Stouten, beiden advocaat te Rotterdam.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. J.N. JACOBSEN JENSEN, (bij zijn benoeming) lidjurist
van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw,
IR. M.J. OLIEROOK en IR. G.M.A. PERQUIN, beiden lid-deskundige van dit
College, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten
van de Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. De
ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d.
23 november 2009 is daarvan mededeling gedaan aan partijen.
Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht
toegevoegd mr.ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Bij memorie van grieven d.d. 17 april 2009, per fax op die datum en per post
op 20 april 2009 ingekomen bij het secretariaat van de Raad, is
opdrachtgever in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis
d.d. 19 januari 2009, nummer 28.699, gewezen door H.M.M. Raedts, ir. J.G.
Mast en R. Wilken, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het
geschil tussen aanneemster en opdrachtgever. Opdrachtgever heeft het
procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd (tabs A tot en met
P).
3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende
stukken:
- de memorie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
2
- de brief d.d. 15 maart 2010 van mr. Stouten, met als bijlage productie 4;
- de akte vermeerdering van eis zijdens opdrachtgever, met producties Q tot en
met Z2;
- de pleitaantekeningen van mr. Schuurman;
- de pleitaantekeningen van mr. Stouten.
4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op 25 maart 2010.
In het kader van de mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van
voornoemde personen een bezichtiging van het werk plaatsgevonden.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen
vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat opdrachtgever in
zoverre ontvankelijk is in zijn appel.
het geschil in eerste aanleg
7. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tussen partijen
tot stand gekomen overeenkomst d.d. 12 december 2003 voor het ontwerpen
en realiseren van een woning voor opdrachtgever.
8. Aanneemster heeft in eerste aanleg gevorderd: te verklaren voor recht dat de
woning is opgeleverd op 12 april 2005, althans op 3 maart 2005, althans een
door arbiters te bepalen datum; te verklaren voor recht dat de
onderhoudstermijn is verstreken op 13 juli 2005, althans op 4 juni 2006,
7
althans op een door arbiters te bepalen datum; en opdrachtgever te
veroordelen tot betaling van € 50.983,28 vermeerderd met rente.
9. Opdrachtgever heeft in eerste aanleg gesteld dat de woning nog niet is
opgeleverd, heeft de meer-/minderwerkafrekening betwist en heeft gesteld
dat sprake is van gebreken en dat hij schade heeft geleden. Hij heeft beroep
gedaan op opschorting van zijn betalingsverplichting en geconcludeerd tot
afwijzing van de vorderingen in conventie. In reconventie heeft opdrachtgever
3
gevorderd aanneemster: (I) te veroordelen primair tot herstel van gestelde
gebreken op straffe van een dwangsom, subsidiair tot betaling van
herstelkosten ad € 18.520,00 te vermeerderen met rente; (II) te veroordelen
tot betaling van € 22.850,07, althans het resterende saldo van minderwerk
ten opzichte van meerwerk voor zover niet kan worden verrekend met de
laatste termijn ad € 15.000,00, vermeerderd met rente; (III) te veroordelen
tot betaling van € 5.196,19 (gevolgschades), € 310,00 (watergebruik),
€ 2.000,00 (gederfd woongenot) en € 4.000,00 (bedrijfsschade), vermeerderd
met rente; en (IV) te veroordelen tot herstel ter zake van lekkage en
gevolgschade, op straffe van een dwangsom. Opdrachtgever heeft gevorderd
aanneemster te veroordelen in de kosten van buitengerechtelijke
rechtsbijstand en expertisekosten.
10. Partijen hebben in eerste aanleg over en weer gevorderd de ander te
veroordelen in de proceskosten.
11. Arbiters in eerste aanleg hebben voor recht verklaard dat de woning op
12 april 2005 geacht moet worden te zijn opgeleverd en dat de
onderhoudstermijn is verstreken op 12 juli 2005. Zij hebben de aan
aanneemster toe te wijzen eindafrekening bepaald op € 34.875,52. Zij hebben
de aan opdrachtgever toe te wijzen herstelkosten in verband met diverse
lekkages bepaald op € 1.470,89 en de waardevermindering van het plafond
van de masterbedroom op € 500,00. Zij hebben het door aanneemster uit te
voeren herstel ter zake van de boiler, lekkage buitenmuur, deur
masterbedroom, hang- en sluitwerk en het dakterras met gevolgschade
begroot op € 15.000,00. Met inachtneming daarvan hebben arbiters in eerste
aanleg geoordeeld dat opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen in
onevenredige mate heeft opgeschort en dat het aanneemster vrijstond de
uitvoering van haar herstelverplichtingen op te schorten. Zij hebben
opdrachtgever onvoorwaardelijk veroordeeld tot betaling van € 21.404,63 te
vermeerderen met wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot
8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot aan de dag der
algehele voldoening. Zij hebben aanneemster voorwaardelijk veroordeeld,
onder de voorwaarde dat opdrachtgever zal hebben voldaan aan de
betalingsveroordeling, tot herstel (binnen drie maanden) ter zake van de
boiler, lekkage buitenmuur, deur masterbedroom, hang- en sluitwerk en het
4
dakterras met gevolgschade. Zij hebben geoordeeld dat er geen gronden zijn
voor het opleggen van een dwangsom. Zij hebben opdrachtgever
voorwaardelijk veroordeeld, onder de voorwaarde dat aanneemster zal
hebben voldaan de veroordeling tot herstel, tot betaling van € 11.500,00 te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken nadat het herstel is
voltooid.
12. Opdrachtgever is belast met 60 % van de proceskosten in eerste aanleg en
aanneemster met 40% daarvan.
de vordering in hoger beroep
13. Opdrachtgever voert vijf grieven aan tegen het beroepen vonnis, concludeert
tot vernietiging van het beroepen vonnis en verzoekt opnieuw rechtdoende
(waarvan de vorderingen sub VII-XIII bij vermeerdering van eis): I. de vorderingen van [aanneemster] ter zake de door haar opgevoerde meerwerkfacturen en de daaruit in primo geformuleerde vordering tot betaling van [opdrachtgever] ten bedrage van € 21.404,63, te vermeerderen met de wettelijke rente, af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde tot betaling
van dit bedrag ad € 21.404,63 (zegge: eenentwintigduizendvierhonderdvier euro en drieënzestig cent) ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van
8
kwijting te voldoen, binnen een termijn van één week na betekening het ten
deze te wijzen scheidsrechterlijk hoger beroepvonnis, te vermeerderen met de reeds door [opdrachtgever] betaalde wettelijke rente ad € 4.327,71; en voorts dit gehele bedrag, derhalve € 25.732,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2009, zijnde de datum van betaling, tot aan de dag der algehele voldoening; II. de vorderingen van [aanneemster] ter zake het door haar betwiste minderwerk en de daaruit in primo geformuleerde vordering tot betaling van [opdrachtgever] ten bedrage van € 17.412,20, te vermeerderen met de wettelijke rente, af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde tot betaling van dit bedrag van € 17.412,20 (zegge: zeventienduizend vierhonderdtwaalf euro en twintig cent) ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van kwijting te voldoen, binnen een termijn van één week na betekening het ten deze te wijzen
scheidsrechterlijk hoger beroepvonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2007, zijnde de datum der reconventie, althans de dag der memorie van grieven, tot aan de dag der algehele voldoening; III. [aanneemster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken als genoemd in rechtsoverweging 209 van het vonnis in primo, te herstellen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; IV. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een
bedrag ad € 1.249,50 (zegge: duizend tweehonderd negenenveertig euro en vijftig cent) te vermeerderen met BTW, zijnde de door Zuid Nederlands Expertisebureau BV in redelijkheid gemaakte kosten ter bepaling van de aard en grootte van de aansprakelijkheid van [aanneemster];
5 V. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een bedrag ad € 360,- (zegge: driehonderd zestig euro), zijnde de buitengerechtelijke kosten in eerste aanleg; VI. [aanneemster] te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van kwijting, de proceskosten van beide instanties, waaronder
begrepen gemachtigdensalaris; met veroordeling van [aanneemster] te betalen het bedrag aan wettelijke rente over het bedrag aan proceskosten in primo ad € 4.580,00, vanaf 5 maart 2009, zijnde de dag van betaling door [opdrachtgever]. VII. [aanneemster] (subsidiair) te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake de afvoercapaciteit van het dakterras te herstellen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op
straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; VIII. [aanneemster] (subsidiair) te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake het kitwerk bij de aansluitingen bij de hemelwaterafvoeren door de gevel alsmede de ernstig vervuilde buitengevels en terrastegels te herstellen c.q. te reinigen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge IX. b[aeapnanleene;m ster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake de resterende gebreken op de 18-puntenlijst te herstellen en te voltooien binnen
een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; X. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een bedrag ad € 717,66 (zegge zevenhonderd [zeventien] euro en zesenzestig cent), ter zake de noodreparatiewerkzaamheden betreffende de borstwering;
9
XI. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een
bedrag ad € 2.393,98 (zegge: tweeduizend driehonderd drieënnegentig euro en achtennegentig cent), ter zake de reparatiekosten van de CV-installatie; XII. [aanneemster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake CV-installatie de CV-ketel te vervangen, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; VIII. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting – in aanvulling op het gevorderde onder IV – een bedrag ad € 4.433,95 (zegge: vierduizend vierhonderd drieëndertig euro en vijfennegentig cent), zijnde door
Zuid Nederlands Expertisebureau BV in redelijkheid gemaakte kosten ter bepaling van de aard en grootte van de aansprakelijkheid van [aanneemster].
het verweer in hoger beroep
14. Aanneemster voert gemotiveerd verweer, concludeert tot verwerping van het
appel en verzoekt veroordeling van opdrachtgever in de volledige kosten van
6
de procedure, daaronder begrepen de kosten voor juridische bijstand in
eerste en tweede aanleg, waarbij aanneemster appelarbiters verzoekt
rekening te houden met de “onterechte (volledige) proceskostenveroordeling
in kort geding ad EUR 7.283,16”.
de feiten
15. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen
hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in
hoger beroep tot uitgangspunt dienen.
de beoordeling van het geschil
16. Met grief 1 komt opdrachtgever op tegen het oordeel van arbiters in eerste
aanleg dat artikel 7:755 BW van aanvullend recht is en dat partijen zich niet
overeenkomstig de geest van dit artikel hebben gedragen, alsmede tegen de
toewijzing van € 3.363,97 op factuur 042120 en € 14.729,43 op factuur
042090.
17. Genoemd artikel bepaalt dat een aannemer bij een door een opdrachtgever
gewenste toevoeging of verandering van het overeengekomen werk slechts
dan een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever
tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende
prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten
begrijpen.
18. Appelarbiters zijn met opdrachtgever van oordeel dat dit artikel van dwingend
recht is waarvan niet (bij overeenkomst) ten nadele van opdrachtgever mag
worden afgeweken. Dit doet er evenwel niets aan af dat sprake is van
toestemming van het meerwerk gelet op de door opdrachtgever gegeven
akkoordverklaringen en dat opdrachtgever moest begrijpen dat afwijkingen
van de standaard bouwelementen zouden leiden tot een meerprijs. Dit geldt
ook in het geval van (geaccordeerd) meerwerk dat door aanneemster is
geïnitieerd. Opdrachtgever heeft niet de hoogte van het door aanneemster
gestelde meerwerk betwist.
19. Ter zake van de deuren en de tapkranen is duidelijk sprake van een afwijking
van de standaard, derhalve van voor vergoeding in aanmerking komend
meerwerk. De begroting maakt geen deel uit van de overeenkomst, zodat het
7
niet van belang is dat, zoals opdrachtgever aanvoert, de kosten voor de
toegepaste deuren binnen de in de begroting opgenomen post voor deuren
blijven. Een beroep op artikel 6:248 BW maakt dat niet anders. Niet is komen
vast te staan dat, zoals opdrachtgever tevens nog aanvoert, de
deurenleverancier onder andere de gekozen deur heeft aangewezen als
zonder meerwerk te kiezen type deur. Appelarbiters zijn van oordeel dat ter
zake van de deuren verder geen sprake is van een wilsgebrek (dwaling). Vast
is komen te staan dat het meerwerk ter zake van het grondwerk is erkend.
20. Gelet op al het voorgaande slaagt grief 1 per saldo niet.
21. Met grief 2 bestrijdt opdrachtgever het oordeel van arbiters in eerste aanleg
10
dat aanspraak op verrekening van minderwerk achteraf, zonder voorafgaande
overeenstemming daarover, zich, als spiegelbeeld van de meerwerkclaims van
aanneemster, evenmin zou verdragen met de letter en geest van artikel
7:755 BW.
22. Deze grief heeft meer in het bijzonder betrekking op de afwijzing in eerste
aanleg van het gestelde minderwerk ad € 20.776,23 ter zake van de
luchtbehandeling, in plaats van het door aanneemster reeds verrekende
bedrag van € 3.364,03. De overige door opdrachtgever in eerste aanleg
gestelde minderwerkposten zijn, voor zover niet gehonoreerd, op andere
gronden dan in dezen nog in geschil afgewezen. Opdrachtgever stelt dat
arbiters in eerste aanleg ten onrechte hebben geoordeeld dat geen sprake is
van een wilsgebrek op grond waarvan vernietiging van de nadere
overeenkomst ter zake van het minderwerk betreffende de luchtbehandeling
zou kunnen plaatsvinden.
23. Appelarbiters zijn van oordeel dat opdrachtgever niet kon en mocht begrijpen
dat aanneemster de inkoopwinst ter zake van de airco-installatie aan
opdrachtgever zou laten toevallen. Verder laat deze grief de overwegingen
van arbiters in eerste aanleg (onder r.o. 81) dat aanneemster een
aanzienlijke hoeveelheid bouwkundige aanpassingen heeft uitgevoerd wegens
de wijziging ter zake van de mechanische ventilatie onaangetast. Derhalve is
niet komen vast te staan dat ter zake van het accorderen van het minderwerk
op € 3.364,03 sprake is geweest van tot vernietiging leidende dwaling aan de
zijde van opdrachtgever.
8
24. Grief 2 faalt derhalve.
25. Opdrachtgever komt met grief 3 op tegen het oordeel van arbiters in eerste
aanleg dat het causaal verband tussen opgetreden lekkage en de noodzaak
tot het vervangen van de telefooncentrale, meer dan een jaar nadien, niet
voldoende aannemelijk is gemaakt.
26. Niet in geschil is dat voor verantwoording van aanneemster komende lekkage
is opgetreden en dat de telefooncentrale als gevolg daarvan nat is geworden.
Het gegeven dat een ter zake deskundige bij een kort na de lekkage verrichte
reparatie geen corrosieveroorzakend vocht zou hebben waargenomen in de
telefooncentrale, geeft geen zekerheid dat daar ook daadwerkelijk geen
sprake van is geweest. Appelarbiters is niets gebleken van een voor
verantwoording van opdrachtgever komende van buiten komende oorzaak
voor het optreden van de, niet weersproken, corrosie in de telefooncentrale.
De hoogte van de gestelde vervangingskosten ad € 3.725,30 is niet
gemotiveerd weersproken.
27. Gelet daarop komt opdrachtgever vergoeding ter zake toe en slaagt deze
grief.
28. Met grief 4 bestrijdt opdrachtgever het oordeel van arbiters in eerste aanleg
dat opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen tegenover aanneemster in
onevenredige mate heeft opgeschort en dat het aanneemster vrijstond de
uitvoering van herstelverplichtingen op te schorten. Ook bestrijdt
opdrachtgever de afwijzing van de door hem verzochte aan de veroordeling
tot herstel te verbinden dwangsom.
29. Appelarbiters zien mede gelet op de uitkomst van grief 1, 2 en 3 geen
aanleiding op dit punt anders te oordelen dan arbiters in eerste aanleg, zodat
deze grief geen doel treft.
30. Opdrachtgever komt met grief 5 op tegen het oordeel van arbiters in eerste
aanleg dat opdrachtgever de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is en
tegen de daarop gegronde afwijzing van expertisekosten en kosten van
buitengerechtelijke rechtsbijstand en de verdeling van de proceskosten in
eerste aanleg (60 % ten laste van opdrachtgever).
9
31. Mede gelet op de uitkomst van dit appel zien appelarbiters geen aanleiding
voor een andere verdeling van de proceskosten.
32. Met inachtneming van de mate van gelijk en ongelijk van partijen ook
gerelateerd aan de inhoud van het rapport van Zneb komen naar het oordeel
11
van appelarbiters de kosten ad € 1.249,50 wel gedeeltelijk, ten belope van
€ 500,00, voor vergoeding in aanmerking. Ter zake de gevorderde vergoeding
van buitengerechtelijke rechtsbijstandskosten (€ 360,00) komen appelarbiters
in billijkheid tot een vergoeding van € 150,00.
33. Deze grief slaagt derhalve gedeeltelijk in bovenbedoelde zin.
eisvermeerdering in appel
34. Opdrachtgever heeft in appel zijn eis vermeerderd ter zake van:
A. resterende gebreken ten aanzien van de in rechtsoverweging 209 van het
beroepen vonnis genoemde gebreken en tekortkomingen;
B. resterende gebreken van de 18-puntenlijst;
C. kosten noodreparatie inzake borstwering;
D. kosten ondeugdelijke CV-installatie en vervanging CV-ketel;
E. expertisekosten Zneb.
35. Aanneemster heeft haar aanvankelijke formele bezwaar tegen de
vermeerdering van eis sub B tot en met E niet gestand gedaan.
36. Appelarbiters achten het, nu partijen kennelijk gebrouilleerd zijn, niet
opportuun partijen tot elkaar te veroordelen. Opdrachtgever heeft bij
gelegenheid van de mondelinge behandeling in appel ingestemd met een
verdere financiële afwikkeling van het geschil in appel, hetgeen appelarbiters
opvatten als een nadere wijziging van eis in appel zulks dat waar veroordeling
van aanneemster tot het verrichten van herstel is gevorderd opdrachtgever
opteert voor veroordeling van aanneemster tot betaling van herstelkosten.
37. Appelarbiters gaan met inachtneming van het voorgaande over tot
beoordeling van de posten van de eisvermeerdering.
38. De onder A. bedoelde resterende gebreken zijn onder punt 36 van de
pleitnota van mr. Schuurman geduid als: (A.1) ‘herstel heeft niet tot
voldoende afvoercapaciteit op het dakterras geleid’, (A.2) ‘aansluitingen bij de
10
hemelwaterafvoeren door de gevel zijn niet afgekit’ en (A.3) ‘buitengevels en
terrastegels zijn niet gereinigd’.
39. A.1 In eerste aanleg is bepaald dat de capaciteit van de hemelwaterafvoer ter
zake van het dakterras diende te worden verbeterd. Aanneemster heeft twee
van de drie hemelwaterafvoeren van het zolderdakvlak die afwaterden op het
dakterras rechtstreeks aangesloten op de riolering. Geconstateerd is dat nog
sprake is van vochtophoping op het dakterras ter plaatse van de
woonkamerpui. Er dienen derhalve nog aanvullende maatregelen te worden
getroffen. Appelarbiters bepalen de te vergoeden kosten daarvoor in
billijkheid op € 3.000,00 inclusief BTW.
40. A.2 Appelarbiters hebben geconstateerd dat de doorvoeringen van
hemelwaterafvoerpijpen door het gevelmetselwerk niet zijn afgekit. Zij
bepalen de te vergoeden kosten daarvoor in billijkheid op € 50,00.
41. A.3 Appelarbiters zijn van oordeel dat geen sprake is van, wegens opgetreden
vochtproblemen, voor verantwoordelijkheid van aanneemster komende
vervuiling van buitengevels en terrastegels.
42. B. Opdrachtgever stelt dat partijen in het kader van het herstel van de in
rechtsoverweging 209 van het beroepen vonnis vermelde gebreken het werk
hebben geïnventariseerd, dat daarbij nog tenminste 18 nieuwe gebreken zijn
geconstateerd en dat daarvan nog 11 gebreken niet zijn hersteld door
aanneemster. Het betreft de hierna te bespreken gebreken.
43. B.4 ‘zeer ernstige lekkage in rechterbuitengevel’. Appelarbiters hebben ter
zake van de rechter buitengevel op souterrainniveau vochtproblemen
geconstateerd. Voldoende aannemelijk is dat sprake is van vocht dat via de
tegen de gevel aangebrachte aarde de gevel binnendringt. Vast is komen te
staan dat ter oplossing van het probleem de buitenzijde van de gevel ter
plaatse dient te worden afgeplakt en dat in de aarde drainage dient te worden
aangebracht. Daarnaast dient herstel van het metselwerk en pleisterwerk
plaats te vinden. Appelarbiters bepalen de te vergoeden kosten in billijkheid
op € 4.000,00 inclusief BTW.
11
44. Vast is komen te staan dat ter zake van gebrek B.5 ‘schimmelvorming in een
12
binnenmuur’ reeds herstel heeft plaatsgevonden.
45. Ter zake van de overige, hierna te noemen, gestelde gebreken is het gestelde
gebrek als zodanig niet getoond of is niet komen vast te staan dat sprake is
van (een gevolg) van een aan aanneemster toerekenbare tekortkoming:
B.6 ‘opzwellende plinten in het kantoorgedeelte en op de begane grond door
optrekkend vocht’, B.7 ‘rioollucht in keuken en vochtlucht in kantoorgedeelte’,
B.8 ‘aantasting van sierpleister in de keuken door vrijwel zeker onvoldoende
afzuiging’, B.9 ‘piekspanning in de keuken’, B.12 ‘ernstige lekkage bij de
aansluiting wang en dakvlak in de hal’, B.15 ‘streepvorming op de buitengevels’,
B.16 ‘lekkende schoorstenen’, B.17 ‘het op tegenschot liggen van het
balkon aan de kopgevelzijde’ en B.18 ‘schade aan de opstallen en aanwezige
boedel/inventaris en goederenvoorraad als gevolg van te hoge
luchtvochtigheid door de lekkages’. De betreffende vorderingen zullen worden
afgewezen.
46. Ter zake van de post C. ‘kosten noodreparatie inzake borstwering’ (€ 717,66
inclusief BTW) overwegen appelarbiters dat er geen bewijs voorligt dat de
door opdrachtgever getroffen noodvoorziening, ter voorkoming van grotere
gevolgschade aldus opdrachtgever, uit dien hoofde noodzakelijk was. De
vordering zal worden afgewezen.
47. Ter zake van de post D. ‘kosten ondeugdelijke CV-installatie en vervanging
CV-ketel’ (reparatiekosten: € 2.393,98 inclusief BTW) stelt opdrachtgever dat
herstelwerkzaamheden aan de CV-ketel noodzakelijk waren wegens
ondeugdelijk werk en mankementen aan de ketel. Appelarbiters stellen vast
dat aanneemster ter zake niet in gebreke is gesteld, zodat zij de vordering ter
zake zullen afwijzen. De noodzaak tot vervanging van de CV-ketel is
appelarbiters niet gebleken. Aansprakelijkheid van aanneemster te dien
aanzien is niet komen vast te staan. Ook de vordering ter zake van
vervanging van de CV-ketel zal worden afgewezen.
48. Gelet op de mate van gelijk en ongelijk zullen appelarbiters ter zake van de
vordering E. ‘expertisekosten Zneb’ (€ 4.433,95) in billijkheid een bedrag van
€ 750,00 (inclusief BTW) toewijzen.
12
resumé en tot slot
49. Met inachtneming van de uitkomst van grief 3 en vordering sub I in appel,
zullen appelarbiters het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de
veroordeling van opdrachtgever onvoorwaardelijk aan aanneemster te betalen
€ 21.404,63 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf
12 april 2005 tot 8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot
aan de dag der algehele voldoening.
50. Gelet op de saldering van de rente in rechtsoverweging 214 van het beroepen
vonnis, waar geen grief tegen is gericht, en de verrekening van toe te wijzen
bedragen in rechtsoverweging 215, kan aan aanneemster onvoorwaardelijk
worden toegewezen € 22.875,52 - € 1.470,89 - € 3.725,30 (grief 3) =
€ 17.679,33 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf
12 april 2005 tot 8 januari 2007 en over een bedrag van € 17.679,33 vanaf
8 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Appelarbiters zullen
opnieuw rechtdoende opdrachtgever dienovereenkomstig veroordelen.
51. Appelarbiters zullen, zoals gevorderd onder I, aanneemster veroordelen tot
(terug)betaling van € 3.725,30 vermeerderd met daarover door
opdrachtgever betaalde wettelijke rente en het totaal te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
52. De vorderingen sub II, III en VI in appel liggen op grond van de uitkomst van
grief 2, 4, respectievelijk 5 voor afwijzing gereed.
53. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de
afwijzing van de vordering tot vergoeding van expertisekosten en kosten van
buitengerechtelijke rechtsbijstand (grief 5).
54. Zij zullen opnieuw rechtdoende aanneemster veroordelen aan opdrachtgever
te betalen (vordering sub IV) € 500,00 (inclusief BTW) en (vordering sub V)
€ 150,00 (inclusief BTW), ofwel in totaal € 650,00.
55. Ter zake van de eisvermeerdering in appel zullen appelarbiters aanneemster
13
veroordelen aan opdrachtgever te betalen, alle bedragen inclusief BTW:
€ 3.000,00 (vordering sub VII; post A.1), € 50,00 (vordering sub VIII; post
13
A.2), € 4.000,00 (vordering sub IX; post B4) en € 750,00 (vordering sub XIII,
post E), ofwel in totaal € 7.800,00.
56. Aanneemster verzoekt veroordeling van opdrachtgever in de volledige kosten
van de procedure, daaronder begrepen de kosten voor juridische bijstand in
eerste en tweede aanleg, waarbij aanneemster appelarbiters verzoekt
rekening te houden met de “onterechte (volledige) proceskostenveroordeling
in kort geding ad EUR 7.283,16”. Bij gebreke van een incidenteel appel van
de zijde van aanneemster zullen appelarbiters deze vorderingen voor zover
het de eerste aanleg betreft passeren. De proceskosten in appel komen
hieronder aan de orde.
de proceskosten in appel en overige vorderingen
57. Gelet op de mate waarin partijen in appel in het gelijk en ongelijk zijn gesteld,
achten appelarbiters het billijk dat opdrachtgever drievierde deel en
aanneemster eenvierde deel van de proceskosten in appel draagt.
58. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van
dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 13.775,96 (waarvan
€ 2.181,96 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door opdrachtgever
gedane stortingen. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten
van rechtsbijstand van aanneemster in appel naar de meerdere mate van
ongelijk van opdrachtgever, in billijkheid op € 1.800,00.
59. Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan
opdrachtgever te worden voldaan ¼ x € 13.775,96 - € 1.800,00 =
€ 1.643,99.
60. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden
afgewezen.
DE BESLISSING
Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling
van opdrachtgever onvoorwaardelijk aan aanneemster te betalen € 21.404,63 te
14
vermeerderen met wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot
8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot aan de dag der
algehele voldoening;
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de afwijzing van
de vordering tot vergoeding van expertisekosten en kosten van buitengerechtelijke
rechtsbijstand;
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige;
(opnieuw) rechtdoende:
VEROORDELEN opdrachtgever aan aanneemster te betalen € 17.679,33
(zeventienduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en drieëndertig cent) te
vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot
8 januari 2007 en over een bedrag van € 17.679,33 vanaf 8 januari 2007 tot aan
de dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever (terug) te betalen € 3.725,30
vermeerderd met daarover door opdrachtgever betaalde wettelijke rente en het
totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag
der algehele voldoening;
VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ter zake van expertisekosten en
kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand in eerste aanleg te betalen € 650,00
(zeshonderdvijftig euro);
VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ter zake van de vermeerdering van
eis in appel te betalen € 7.800,00 (zevenduizend achthonderd euro);
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan
opdrachtgever te betalen € 1.643,99 (eenduizend zeshonderddrieënveertig euro en
negenennegentig cent);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 14 december 2010
14
15
w.g. J.N. Jacobsen Jensen w.g. M.J. Olierook w.g. G.M.A. Perquin
hb 71420 ea 28699
15
No. 28.601 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
in het geschil tussen
de besloten vennootschap
D. B.V.,
hierna te noemen: “aanneemster”,
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. M.J.S. Joosten,
thans mr. drs. S.A. Sheoraj Panday, juristen bij De
Raadgevers Teleconsult b.v. te Arnhem,
en
J.S.,
hierna te noemen: “opdrachtgever”,
v e r w e e r d e r in conventie,
e i s e r in reconventie,
gemachtigde: mr. P. de Wit, advocaat te Hilversum.
-----------------------
HET SCHEIDSGERECHT:
1. De ondergetekenden, IR. W.M. FAAS, A. RONGEN ARCHITECT AVB-BNA, en
DRS. ING. H.G. BEUKER, allen lid-deskundige van het College van arbiters
van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, voorheen genaamd Raad van Arbitrage
voor de Bouwbedrijven in Nederland, zijn overeenkomstig de statuten
van deze Raad door de voorzitter benoemd tot scheidslieden in na te noemen
geschil. Ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij
brief van 6 december 2006 is aan partijen van de benoemingen en van de
aanvaardingen door ondergetekenden bericht. De geschriften, waarbij ondergetekenden
hun benoeming hebben aanvaard, bevinden zich in depot bij het
secretariaat van de Raad. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. F.M. van Cassel, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
2. Voor het verloop van het geschil verwijzen arbiters naar de volgende ingediende
stukken:
- 2 - - memorie van eis, zonder producties, ingekomen per fax op 4 juli 2006
en per post op 19 juli 2006 bij de Raad, ingediend door aanneemster;
- producties behorende bij de memorie van eis, ingekomen op 11 september
2006 en ingediend door aanneemster;
- memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,
gedateerd 30 oktober 2006 en ingekomen op 31 oktober 2006,
ingediend door opdrachtgever;
- memorie van repliek in conventie tevens memorie van antwoord in reconventie,
met producties, ingediend door aanneemster;
- memorie van dupliek in conventie tevens memorie van repliek in reconventie,
met producties, ingediend door opdrachtgever;
- kleurenfoto’s ingediend door opdrachtgever, opdrachtgever geeft daarbij
aan dat de (meeste) foto’s in kleur zijn behorende bij het bij de
memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde
rapport van Nieman;
- memorie van dupliek in reconventie, met één productie, ingediend door
aanneemster;
- producties ingediend op 12 december 2007 door aanneemster;
- akte vermeerdering van eis, ingediend door aanneemster op 14 december
2007;
- scheidsrechterlijk vonnis (kort geding) nummer 28.915, ingediend door
opdrachtgever op 14 december 2007.
16
Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 20 december 2007 zijn overgelegd:
- pleitnota zijdens aanneemster;
- pleitnota zijdens opdrachtgever.
Voor het verloop van het geschil verwijzen arbiters voorts naar de door de
Raad aan partijen gezonden brief van 21 december 2007.
Na de eerste mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken door partijen
overgelegd:
- diverse producties, ingediend op 7 februari 2008 door opdrachtgever;
- een stuk getiteld: “Aanvulling bewijs weerlegging van: Kostenraming
Raming niet uitgevoerde punten villa”, ingediend op 7 februari 2008
door aanneemster;
- nogmaals de bundel producties zoals overgelegd op 12 december 2007,
ingediend door aanneemster.
Tijdens de tweede mondelinge behandeling op 21 februari 2008 is overgelegd:
- uitvergroot detail van de goot tussen twee schuine dakvlakken (zakgoot).
3. De eerste mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgehad
op donderdag 20 december 2007.
- 3 - 4. Tijdens de eerste mondelinge behandeling is, in grote lijnen het volgende besproken.
De pleitnota’s van beide partijen zijn voorgedragen. De gebeurtenissen
in de periode februari en maart 2006 zijn besproken, alsmede hetgeen
heeft plaatsgehad betreffende de oplevering is besproken. Voorts is besproken
dat de optelling van het financieel overzicht van productie 24 niet op gelijke
bedragen uitkomt en is productie 20 (deels) besproken. Besproken is hoe
arbiters de diverse overgelegde rapporten dienen te beschouwen. De totstandkoming
van het meer- en minderwerk, alsmede de afspraak betreffende
het saldo van het meer- en minderwerk is besproken. Tot slot is een aanvang
genomen met het bespreken van productie 23 (weerlegging van kostenraming
niet uitgevoerde punten villa).
5. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op donderdag 21 februari
2008.
6. Tijdens de tweede mondelinge behandeling zijn de onderdelen en onderwerpen
besproken die nog niet bij de eerste mondelinge behandeling waren besproken.
Voorts zijn enkele onderwerpen nogmaals aan de orde geweest en
verder uitgediept.
7. Arbiters hebben het werk in geschil bezichtigd bij de tweede mondelinge behandeling.
8. Op 18 februari 2008 heeft opdrachtgever productie 15 overgelegd. Deze productie
is een advies van het bedrijfschap Afbouw d.d. 13 februari 2008. Door
aanneemster is bezwaar tegen de overlegging gemaakt. Daarbij heeft ze aangegeven
dat ze, bij toestemming tot overlegging, ook een rapport wenst in te
brengen. Arbiters hebben geoordeeld dat overlegging van het rapport door
opdrachtgever in een dusdanig laat stadium van het geschil plaats heeft gehad
dat aanneemster in haar belangen wordt geschaad bij toestemming tot
overlegging. Arbiters hebben deze productie 15 dan ook als niet overgelegd
beschouwd. Deze beslissing is ter mondelinge behandeling aan partijen reeds
medegedeeld.
9. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft aanneemster aangeboden
een offerte van haar stukadoor over te leggen. Deze offerte betreft het buitenwerk.
Door aanneemster is niet aangegeven waarom zij niet in staat was
- 4 - om eerder dit betreffende stuk over te leggen. Arbiters hebben van dit aanbod
geen gebruik gemaakt. Arbiters zijn van oordeel dat overlegging in dit stadium
van het geschil de proces-positie van opdrachtgever onevenredig schaadt.
10. Tijdens de eerste mondelinge behandeling is bemerkt dat er verschillende
exemplaren zijn van de producties 25 tot en met 28 zoals overgelegd door
aanneemster. Met name het secretariaatsexemplaar week af. Aanneemster is
in de gelegenheid gesteld om voorafgaande aan de tweede mondelinge behandeling
17
een definitief en correct exemplaar te overleggen voor toevoeging
aan het dossier. Aanneemster heeft vervolgens een exemplaar ingediend dat
eveneens afweek van de producties zoals overgelegd aan arbiters en opdrachtgever.
Tijdens de tweede mondelinge behandeling zijn vervolgens de
producties 25 tot en met 28 nagelopen. Als overgelegd worden door arbiters
beschouwd:
productie 25: brief van 5 december 2007 zijdens de gemachtigde van
aanneemster;
bijlage productie 25: - faktuur d.d. 4-12-07 sluitende op € 36.026,25;
- financieel overzicht project 04-084 d.d. 4-12-07;
- meer- en minderwerk detail overzicht
d.d. 20-8-05, pagina’s koekoek, ventilatieroosters,
natuursteen dorpels ipv standaard raamdorpel,
aanpassen glas in lood, afwerken dakpannen,
vensters aangepast naar werkelijke situatie;
productie 26: vonnis van de rechtbank sector civiel recht vonnis van
12 september 2007;
productie 27: de volgende tekeningen:
- bestaande toestand, plattegrond begane grond en
plattegrond dak d.d. 25-10-2005;
- bestaande toestand, plattegrond begane grond en
plattegrond dak d.d. 13-05-2005;
- bestaande toestand, linkerzijgevel, voorgevel,
rechter zijgevel, linker binnengevel, achtergevel,
rechter binnengevel, plattegrond dak, plattegrond
begane grond, situatie, gedateerd 6-10-2004;
- bestaande toestand, plattegrond begane grond en
plattegrond dak d.d. 5-08-2005;
- bestaande toestand, plattegrond begane grond en
plattegrond dak, datum A 5-08-2005 datum B
11-10-2005;
productie 28: de volgende e-mails:
- d.d. 20-1-2006 van aanneemster aan opdrachtgever;
- d.d. 20-1-2006 van opdrachtgever aan aanneemster;
- d.d. 23-1-2006 van de architect aan opdrachtge- 5 - ver en aanneemster.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING:
De bevoegdheid
11. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij
berust op artikel 21 van de Algemene Voorwaarden voor aannemingen in het
bouwbedrijf 1992, hierna te noemen: “AVA ‘92”, met daarin een arbitrale
clausule verwijzend naar de Raad en de statuten van de Raad. De AVA ’92 zijn
van toepassing verklaard in de tussen partijen gesloten overeenkomst van
11 juli 2005.
Het geschil
Financiële vordering/verweer aanneemster
12. Aanneemster heeft voorafgaande aan de eerste mondelinge behandeling productie
25 overgelegd. Tijdens deze eerste mondelinge behandeling heeft aanneemster
aangegeven dat haar vordering in deze productie is opgenomen.
Arbiters hebben de behandeling van het geschil gedeeltelijk aan de hand van
deze productie gedaan.
13. De opstelling van aanneemster, zoals thans in geschil, luidt als volgt waarbij
alle bedragen inclusief BTW zijn:
1. aanneemsom € 255.000,00
2. koekoek € 1.886,49
18
3. kozijnen binnen en ventilatieroosters € 2.113,42
4. natuursteen dorpels € 1.174,61
5. glas in lood aanpassen € 398,50
6. precario rechten € 700,05
7. dakbedekking aanpassen € 633,08
8. Velux dakraam € 596,75
9. meer- en minderwerk totaaloverzicht 22-05-06 € 36.725,47
10. meerwerk huur en transport tbv schilderwerk € 446,25 +
totaal € 299.674,62
geaccordeerd minderwerk
kostenraming niet uitgevoerde punten € 24.154,95 -/-
geaccordeerde kosten oplevering gebreken
kostenraming herstelwerkzaamheden € 2.871,84 -/-
Totaal kosten € 272.647,86
Bedoeld zal zijn: € 272.647,83.
- 6 - 14. Aanneemster geeft aan dat er door opdrachtgever € 160.650,00 is betaald
zodat, volgens aanneemster, nog € 111.997,85 open staat. Arbiters merken
op dat € 272.647,86 -/- € 160.650,00 = € 111.997,86. Aan het verschil met
€ 111.997,85, zijnde € 0,01, is door geen van partijen aandacht geschonken
zodat arbiters dit ook laten rusten.
Financiële vordering/verweer opdrachtgever
15. Opdrachtgever heeft in de memories en tijdens de eerste mondelinge behandeling
zich aangesloten bij productie G, een kostenraming opgesteld door B..
Die kostenraming valt uiteen in twee onderdelen. Ten eerste Raming niet uitgevoerde
punten, sluitende op € 61.790,00. Het tweede onderdeel is Raming
herstelwerkzaamheden, sluitende op € 102.990,00.
16. Voorafgaande aan de tweede mondelinge behandeling heeft opdrachtgever
productie 10 overgelegd. Deze productie is een gewijzigde opstelling ten opzichte
van productie G. De in dit overzicht opgenomen bedragen zijn
€ 35.840,00 (in plaats van € 61.790,00) en € 88.200,00 (in plaats van
€ 102.990,00). Arbiters hebben de behandeling van het geschil gedeeltelijk
aan de hand van deze productie gedaan, de opstelling van productie G heeft
daarbij grotendeels relevantie verloren.
17. Opdrachtgever voert ten opzichte van de volgende posten van aanneemster
verweer:
- de aanneemsom: € 250.000,00;
- niet uitgevoerde punten: € 35.840,00;
- herstelwerkzaamheden: € 88.200,00;
18. Daarnaast stelt opdrachtgever dat aanneemster te laat heeft opgeleverd en
een boete is verbeurd van € 10.591,00.
19. Voorts voert opdrachtgever verweer tegen het gevorderde meerwerk.
20. Opdrachtgever heeft het verweer deels (tevens) geformuleerd als een
reconventionele
vordering.
Overige vorderingen/stellingen partijen
21. Aanneemster vordert betaling van rente en vergoeding van kosten.
- 7 - 22. Opdrachtgever vordert een verklaring dat de overeenkomst tussen partijen
ontbonden is.
23. Voorts geeft opdrachtgever aan dat aanneemster diverse beslagen heeft gelegd
en retentierecht is gaan uitoefenen op de woning. Opdrachtgever vordert
een verklaring voor recht dat aanneemster niet gerechtigd was om het retentierecht
uit te oefenen, een verklaring voor recht dat aanneemster onrechtmatig
heeft gehandeld door het leggen van conservatoir beslag op de oude én
de nieuwe woning van opdrachtgever. Opdrachtgever vordert voorts dat aanneemster
veroordeeld wordt tot betaling van een schadevergoeding voor het
19
onrechtmatige retentierecht en beslaglegging, alsmede om de gelegde beslagen
op te heffen.
24. Partijen verschillen voorts van mening over de toepasselijkheid van de algemene
voorwaarden en de rol van de architect. Arbiters zullen zich hier eerst
een oordeel over vormen om vervolgens de financiële stellingen van partijen
te beoordelen. Nadien zal geoordeeld worden welke partij in verzuim is geraakt
en wat de gevolgen daarvan zijn.
Ander vonnis
25. Aanneemster doet een beroep op de kracht van gewijsde van het vonnis gewezen
door de rechtbank op 12 september 2007 tussen opdrachtgever en
diens architect. Dit vonnis is overgelegd als productie 26.
26. Arbiters stellen vast dat het vonnis van 12 september 2007 gewezen is tussen
opdrachtgever en diens architect. Bij dit geschil was aanneemster niet betrokken
als procespartij. In de relatie tussen opdrachtgever en aanneemster heeft
dit vonnis van de rechtbank dan ook geen kracht van gewijsde. Dat kan immers
alleen tussen de procespartijen.
Algemene voorwaarden
27. Opdrachtgever stelt dat aan hem niet de van toepassing zijnde algemene
voorwaarden ter hand zijn gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft
opdrachtgever aangegeven een beroep te doen op de vernietigbaarheid van
de artikelen 13, 15 en 17 van de AVA ’92, vanwege het niet bieden van een
redelijke mogelijkheid tot kennisneming, alsmede dat de artikelen onredelijk
bezwarend zijn, met name de verhoging van de wettelijke rente.
- 8 - 28. Aanneemster stelt dat de algemene voorwaarden aan opdrachtgever persoonlijk
zijn overhandigd en ter hand zijn gesteld in de bouwkeet op het werk.
Daarbij is er door opdrachtgever twee maal getekend, op bladzijde 2 en 3 van
de opdrachtbevestiging.
29. Arbiters overwegen het volgende. Als productie 1 is door aanneemster de
opdrachtbevestiging
overgelegd. Die opdrachtbevestiging, zo blijkt uit de derde
pagina is door beide partijen voor akkoord ondertekend. Daarmee is de overeenkomst
tussen partijen tot stand gekomen.
30. In die overeenkomst is op pagina 2 opgenomen, bij het vierde kopje, dat de
AVA ’92 van toepassing zijn. Daarmee staat, anders dan aanneemster stelt,
nog niet vast dat opdrachtgever deze algemene voorwaarden ook heeft ontvangen.
Enkel staat vast dat de toepasselijkheid van deze voorwaarden is
overeengekomen.
31. Door opdrachtgever is, gelijk aanneemster stelt, op de derde pagina getekend.
Op die pagina is onderaan opgenomen: “Bijlage: - AVA 92”. De handtekening
van opdrachtgever staat daarboven, onder de term akkoord. De handtekening
ziet dus niet op een verklaring van ontvangst van de AVA ’92. Daarvoor
is een separate handtekening nodig, bij een verklaring van ontvangst.
32. Aanneemster stelt ook dat de algemene voorwaarden in de bouwkeet ter hand
zijn gesteld. Hiervan heeft aanneemster verder geen bewijs geleverd. Een
dergelijke gang van zaken is ook hoogst ongebruikelijk en niet snel aannemelijk.
Arbiters achten het echter niet zinvol of de algemene voorwaarden wel of
niet in de bouwkeet ter hand zijn gesteld. De algemene voorwaarden hadden
voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan opdrachtgever ter hand moeten
worden gesteld. Uit de opdrachtbevestiging, datum 11 juli 2005, volgt dat
het werk eerst op 20 juli 2005 aanvangt. Aldus zal de bouwkeet niet voor het
sluiten van de overeenkomst geplaatst zijn op het werk. Zelfs als het zo is dat
de AVA ’92 aan opdrachtgever ter hand zijn gesteld in de bouwkeet, dan is
dat gebeurd ná het sluiten van de overeenkomst.
33. Arbiters komen derhalve tot de conclusie dat opdrachtgever er rechtens terecht
een beroep op doet dat hij niet afdoende in de gelegenheid is gesteld
om kennis te nemen van de algemene voorwaarden: de AVA ’92. Opdrachtge-
20
9 - ver heeft de artikelen 13, 15 en 17 vernietigd. Arbiters zullen hier bij de beoordeling
rekening mee houden.
34. De overige bepalingen van de AVA ’92 zijn gewoon van toepassing.
Architect
35. Voor opdrachtgever is A.D. opgetreden als architect. Opdrachtgever stelt dat
aan deze samenwerking in januari 2006 een eind is gekomen.
36. Tijdens de mondelinge behandeling heeft opdrachtgever een enkele maal
aangegeven dat hij ergens geen toestemming voor had gegeven, dat A.D. dat
had gedaan. Daar acht opdrachtgever zich niet aan gebonden. Omtrent deze
stelling overwegen arbiters dat A.D., tot aan het einde van de samenwerking
januari 2006, namens opdrachtgever optrad. Opdrachtgever is jegens aanneemster
dan ook gebonden aan de afspraken die A.D. heeft gemaakt.
37. Opdrachtgever heeft verder aangegeven dat de door A.D. afgegeven verklaring
van 6 september 2006 een partijdige verklaring is. Aanneemster en A.D.
zijn namelijk een samenwerkingsverband aangegaan. Opdrachtgever heeft als
productie I een afdruk van een webpagina overgelegd waaruit zulks blijkt. De
samenwerking is ook niet betwist door aanneemster. Arbiters zullen de verklaring
van A.D. zoals overgelegd als productie 12 door aanneemster beschouwen
als afgelegd door een aan aanneemster gelieerd persoon.
Niet uitgevoerde punten villa (reconventie)
38. Arbiters zullen thans de lijst (productie G en productie 10) zoals opgegeven
door opdrachtgever bespreken per onderdeel. De in de kop genoemde bedragen
is hetgeen opdrachtgever heeft opgegeven in productie G, de eerste lijst.
Dit omdat de lijst van productie G grotendeels besproken is tijdens de eerste
mondelinge behandeling.
39. Door aanneemster is verweer gevoerd. Zij heeft onder andere in productie 23
per onderdeel haar verweer opgenomen. Voorts heeft ze een aparte productie
ingediend waarin zij op onderdelen haar standpunt nog eens duidelijk heeft
gemaakt.
- 10 - 1. Opschonen werkterrein € 552,64
2. Aanvullen grond en egaliseren € 197,61
3. Overige aanvullen en egaliseren tbv bestrating € 407,50
40. Deze onderdelen zijn in de lijst van B. van 25 oktober 2006, productie G,
opgenomen.
In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, is opgenomen dat deze
onderdelen opgenomen zijn in de lijst met herstelwerkzaamheden. Aparte
bespreking bij de niet uitgevoerde punten kan dus buiten beschouwing gelaten
worden.
4. Hwa en zinken goten en aansluiten € 1.191,00
(alleen goten aangebracht door aanneemster)
41. Aanneemster erkent dat deze werkzaamheden niet zijn verricht. De bedoeling
was om eerst het buitenstucwerk te realiseren. Aanneemster stelt dat zij wel
reeds een offerte voor deze werkzaamheden heeft opgevraagd. Het bedrag
van die offerte heeft ze in mindering gebracht op het financiële overzicht van
12 december 2006, aldus haar stelling. In haar overzicht van productie 23
heeft aanneemster het bedrag van € 1.191,00 opgenomen. Daarbij heeft ze
aangegeven dat ze dit bedrag verwerkt heeft in haar overzicht. Aangezien opdrachtgever
dit bedrag (€ 1.191,00) vordert, concluderen arbiters dat partijen
het met elkaar eens zijn. Toewijzing volgt.
5. Isolatie aanbrengen tpv keldervloer en uitvlakken € 1.762,78
42. Opdrachtgever heeft in zijn opstelling van productie 10 dit onderdeel doorgestreept,
met de toelichting: “overeengekomen in m&m werk”. Vervolgens is,
in afwijking van productie G, geen bedrag opgenomen bij dit onderdeel.
43. Aanneemster heeft in haar opstelling opgenomen dat dit onderdeel in mindering
is gebracht bij de afronding van het contract. In het door aanneemster
21
geciteerde onderdeel van de overeenkomst is ook opgenomen dat er een besparing
is van € 1.582,00 (minderwerk) wegens het niet uitvoeren van de isolatie
van de keldervloer.
44. Arbiters concluderen derhalve dat partijen het met elkaar eens zijn dat het
aanbrengen van isolatie niet tot de verplichtingen van aanneemster behoort.
Voor zover de vordering op dit onderdeel niet is ingetrokken volgt afwijzing.
- 11 - 6. Stootvoegenroosters € 195,00
45. Partijen zijn het blijkens hun toelichtende producties met elkaar eens dat
aanneemster op dit onderdeel haar verplichtingen niet heeft volbracht en dat
het hiermee in overstemming staande bedrag € 195,00 is. Toewijzing volgt.
7. Leveren en aanbrengen kunststof schoorsteen € 300,00
46. Aanneemster stelt dat deze post voor € 300,00 is verwerkt in haar overzicht
van 12 december 2006. Zij gaat dus akkoord met deze post én met de hoogte
ervan. Toewijzing volgt.
8. Stalen draagconstructies (latei achtergevel) € 1.200,00
47. Opdrachtgever heeft in zijn overzicht van productie 10 dit onderdeel doorgestreept
onder toelichting: “overeengekomen in m&m werk”. Aanneemster
heeft opgenomen als toelichting dat dit punt in overleg anders is opgelost. Arbiters
concluderen dan ook dat partijen het met elkaar eens zijn dat op dit
onderdeel geen (geldelijke) verplichting zijdens aanneemster aanwezig is.
Voor zover opdrachtgever zijn vordering op dit onderdeel niet heeft ingetrokken
dient afwijzing te volgen.
9. Afhangen en nakijken draaiende delen (buitenkozijnen) € 262,50
48. Opdrachtgever heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de draaiende
delen afgehangen en nagekeken moesten worden. Hij heeft daarbij als toelichting
gegeven, in productie J een rapport van B., dat ten tijde van de
schouwing alle draaiende delen waren verwijderd en/of grof dicht waren gespijkerd.
Nadien heeft hij het standpunt ingenomen, productie 10, dat de
draaiende delen zijn afgehangen, maar later niet zijn nagekeken waardoor
ramen en deuren niet goed sluiten of scheef hangen. Inmiddels zijn de draaidelen
ook nagekeken, door opdrachtgever zelf. Opdrachtgever heeft het bedrag
dat aan hem ten goede dient te komen verlaagd tot € 249,68.
49. Aanneemster stelt dat het afhangen en nakijken van de draaiende delen is
gebeurd en wijst de vordering van opdrachtgever af.
50. Aangezien opdrachtgever heeft gesteld dat inmiddels, in eigen beheer, deze
werkzaamheden zijn voltooid, is het voor arbiters niet mogelijk geweest om
de feitelijke situatie in ogenschouw te nemen bij de bezichtiging. Arbiters stellen
evenwel vast dat in het rapport van Adviesburo Nieman d.d. 9 juni 2006,
- 12 - productie H, enkele foto’s opgenomen zijn, ook in kleur overgelegd, op basis
waarvan geconcludeerd dient te worden dat in ieder geval een deel van de
draaiende delen niet correct is afgehangen. Deze zijn dus niet correct, of volledig,
nagekeken. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat zij aan de betwisting
van aanneemster op dit onderdeel voorbij dienen te gaan. Toewijzing van het
gevorderde bedrag, zijnde € 249,68, zal geschieden.
10. Aankoop hang&sluitwerk geen cilinders e.d. geleverd € 330,00
51. Aanneemster heeft opgenomen dat zij deze post heeft verwerkt in haar financiële
overzicht van 12 december 2006. Als gevolg van haar stellingname heeft
ze in haar reactie (zoals overgelegd als productie 23) € 330,00 opgenomen.
Aangezien dit door aanneemster opgenomen bedrag gelijk is aan het door opdrachtgever
gevraagde bedrag stellen arbiters vast dat partijen het met elkaar
eens zijn. Toewijzing volgt.
11. 2 stuks combicontrol € 625,12
12. 3 vensteropeners € 336,96
52. Aanneemster heeft bij deze twee onderdelen verwezen naar punt 27, het Velux
dakraam straatzijde. Bij alle drie de onderdelen heeft zij geen bedrag opgenomen.
22
Bij punt 27 is opgenomen dat zij dit heeft verwerkt in het financiële
overzicht van 12 december 2006.
53. Door opdrachtgever is in het rapport van B. zoals overgelegd als productie 10
bij deze drie onderdelen vermeld: “overeengekomen in m&m werk”. De tekst
is ook doorgestreept en er zijn geen bedragen opgenomen.
54. Arbiters stellen dan ook vast dat partijen het over deze drie onderdelen eens
zijn. Voor zover opdrachtgever zijn vorderingen op deze onderdelen niet heeft
ingetrokken dienen de vorderingen afgewezen te worden.
13. Stukadoren muren en sausklaar opleveren
sausklaar opleveren niet voldaan € 2.780,00
55. Opdrachtgever stelt dat niet voldaan is aan het sausklaar opleveren. Ter
onderbouwing
verwijst hij naar de rapportage van het bedrijfschap stucwerk,
productie 25.
56. Aanneemster stelt dat zij de muren wel gestukadoord heeft, en ook sausklaar
heeft opgeleverd.
- 13 - 57. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat aanneemster
de muren gestukadoord heeft. De discussie of de muren sausklaar zijn opgeleverd
betreft naar het oordeel niet een discussie of het werk is uitgevoerd,
maar of het werk goed is uitgevoerd. Dit onderdeel behoort dus niet besproken
te worden onder de kop van niet uitgevoerde punten. Arbiters zullen het
al dan niet sausklaar zijn van de muren bespreken bij de bespreking van de
herstelwerkzaamheden.
14. Stucwerk buitengevel in kleur door en door € 5.029,00
ondergrond 2 lagen, voegwerk, sauswerk niet uitgevoerd € 3.842,50
58. Aanneemster erkent dat het stucwerk van de buitengevel inderdaad niet is
aangebracht. Zij geeft aan dat in de overeenkomst hiervoor een stelpost is
opgenomen van € 5.029,00. Die heeft zij, aldus haar stelling, verwerkt in het
financieel overzicht. Zij geeft daarbij aan dat ze deze post heeft opgenomen
voor € 3.817,48. Het verschil met € 5.029,00 is door haar niet duidelijk gemaakt.
59. Door opdrachtgever is de rapportage van B., zoals overgelegd als productie
10, opgenomen dat het tweede deel, sluitende op € 3.842,50, is vervallen
in de stelpost van € 5.029,00.
60. Partijen zijn het met elkaar eens dat het stucwerk van de buitengevel niet is
aangebracht. Voorts zijn partijen het, blijkens hun stellingname, met elkaar
eens dat het stucwerk van de buitengevel in kleur een stelpost is.
61. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van het bedrag dat in
mindering gebracht dient te worden. Opdrachtgever heeft € 5.029,00 opgenomen
terwijl aanneemster € 3.817,48 heeft opgenomen. Aangezien door
aanneemster niet is aangegeven waarom zij een lager bedrag heeft opgenomen,
terwijl zij wel erkent dat deze stelpost niet is uitgevoerd, zullen arbiters
het volledige bedrag van de stelpost in mindering brengen, dan wel toewijzen
aan opdrachtgever. Dat is dus € 5.029,00.
62. Partijen hebben voorts een discussie over de kwaliteit van het metselwerk.
Opdrachtgever stelt dat de kosten om alsnog stucwerk aan te brengen véél
hoger is dan hetgeen aanneemster heeft opgenomen in haar begroting. Dit is
een discussie die, naar het oordeel van arbiters, thuis hoort bij de bespreking
- 14 - van de kwaliteit van het geleverde werk. Dat gebeurt hierna onder de kop
Herstelwerkzaamheden villa.
15. Vloertegels verwerken € 5.968,08
63. In zijn overzicht van productie 10, 3 februari 2008, heeft opdrachtgever het
bedrag genoemd bij dit onderdeel verlaagd naar € 2.980,37.
64. Aanneemster heeft in haar overzicht € 2.966,54 opgenomen. Aanneemster
heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling toegelicht dat er in het geheel
geen vloertegels zijn aangebracht. Een deel is reeds bij het aangaan van de
23
overeenkomst bezuinigd, namelijk de keldervloer. De andere vloer kon niet
gelegd worden omdat de door opdrachtgever aangeleverde tegels te ongelijk
waren om correct te leggen. Aanneemster stelt dat zij met het bedrag van
€ 2.966,54 de volledige post heeft teruggegeven.
65. Er resteert tussen partijen dus een geschil van € 2.980,37 -/- € 2.966,54 =
€ 13,83. Hier zullen arbiters zich een oordeel over vormen.
66. Opdrachtgever heeft zijn bedrag onderbouwd met de stelling dat de keldervloertegels
al zijn verrekend in het overzicht van het meer- en minderwerk.
Dat betreft 80 m², zodat er 82 m² over blijft. Dit tegen een bedrag van
€ 36,35 geeft, aldus opdrachtgever, een bedrag van € 2.980,37.
67. Aanneemster heeft in haar overzicht niet aangegeven hoeveel vierkante meter
er al wel of niet is verwerkt. Wel heeft zij het totale aantal vierkante meters
opgenomen, zijnde 162 m². Dit is, zo stellen arbiters vast, gelijk aan
80 m² + 82 m², zodat partijen hierover geen geschil hebben.
68. In de door aanneemster overgelegde begroting, productie 6, is bij onderdeel
41 vloertegels opgenomen voor 162 m². Dit onderdeel is gesplitst in
82 m² marmer en 80 m² leisteen.
69. Zoals aanneemster stelt is bij het sluiten van de overeenkomst de leisteen
vervallen in de opdracht. Dit is zo ook opgenomen in de overeenkomst, productie
1. Aldus resteert 82 m² marmer vloer. Hierbij is in de door aanneemster
overgelegde begroting een bedrag opgenomen van € 2.980,37.
- 15 - 70. Arbiters concluderen derhalve dat het juiste te verrekenen bedrag € 2.980,37.
Dit is het bedrag dat door opdrachtgever is opgegeven. Arbiters zullen dit
hanteren.
16.Wandtegels verwerken toilet en badkamer € 1.620,85
71. Partijen zijn het blijkens hun overgelegde producties eens dat aanneemster de
wandtegels niet heeft aangebracht en daarvoor € 1.620,85 aan opdrachtgever
toekomt. Aldus zal toegewezen worden.
17. Afbouwwerkzaamheden niet uitgevoerd muv goten en boeidelen € 1.430,76
72. Opdrachtgever heeft in zijn productie 10, het nieuwste rapport van B., het bij
dit onderdeel opgenomen bedrag verminderd tot € 1.264,89.
73. Aanneemster heeft ditzelfde bedrag opgenomen in haar overzicht van productie
23. Aldus stellen arbiters vast dat partijen het met elkaar eens zijn omtrent
punt 17. Toewijzing van € 1.264,89 volgt.
18. Schilderwerk binnen € 4.900,00
74. Beide partijen hebben € 4.900,00 opgenomen als zijnde toekomende aan
opdrachtgever.
Toewijzing volgt.
19. Schilderwerk buiten € 3.750,00
75. Aanneemster stelt dat een deel van het buitenschilderwerk is gerealiseerd. Zij
heeft in haar overzicht, productie 23, een bedrag opgenomen van € 1.750,00
als zijnde correct gevorderd door opdrachtgever. Aanneemster heeft ter onderbouwing
van haar standpunt een factuur van haar schildersbedrijf overgelegd.
De factuur dateert van 13 april 2005 en sluit op € 1.920,10 exclusief
BTW.
76. Opdrachtgever heeft in zijn nieuwe opstelling van productie 10 een bedrag
opgenomen van € 2.750,00.
77. Arbiters stellen vast dat aanneemster in haar begroting, productie 6, onder
code 46 een bedrag van € 3.750,00 heeft opgenomen voor het buitenschilderwerk.
Aangezien zij aangeeft dat ze reeds € 1.920,10 heeft uitgegeven aan
het schilderwerk resteert, volgens haar stelling, nog circa € 1.750,00 aan
werk.
- 16 - 78. Arbiters hebben tijdens de tweede mondelinge behandeling de situatie ter
plaatse waargenomen. Gelet op de staat en kwaliteit van het schilderwerk zijn
arbiters van oordeel dat zeker nog een bedrag van € 2.750,00 nodig is om het
24
buitenschilderwerk te voltooien.
79. Arbiters maken hierbij niet het onderscheid tussen uitgevoerd werk en te herstellen
werk. Een deel is immers niet uitgevoerd en een deel is niet volledig
correct uitgevoerd. Om hier een onderscheid in te maken, lijkt arbiters weinig
praktisch.
80. Arbiters wijzen aan opdrachtgever het door hem gevorderde bedrag van
€ 2.750,00 toe.
20. Luiken buitenkozijnen (zie tekeningen niet geleverd) € 2.200,00
basis is hergebruik bestaand
81. Opdrachtgever stelt dat op de tekeningen de luiken van de buitenkozijnen zijn
opgenomen. De luiken zijn niet geleverd. Aanneemster heeft dus niet geleverd
hetgeen zij had moeten leveren. Opdrachtgever vordert € 2.200,00.
82. Aanneemster stelt dat de luiken niet bij de opdracht inbegrepen waren. De
luiken zijn in de aanzichten aan de gevels getekend, maar tijdens de contractsvorming
is besproken dat de luiken niet tot de opdracht behoren. De bedoeling
van opdrachtgever was om de bestaande luiken op een goedkope manier
te restaureren. Aanneemster wijst daarbij ook op de opname uit het verslag
van de eerste bouwvergadering. Tevens wijst aanneemster op de begroting,
aldaar zijn de luiken niet opgenomen.
83. Door opdrachtgever zijn als productie 8 de tekeningen van de woning overgelegd.
Op deze tekening zijn luiken opgenomen. Deze luiken zijn niet enkel als
(sier-)element opgenomen, doch tevens is meermaals de tekst: “donker
groene luiken” opgenomen. Deze tekening(en) dateren van 13 mei 2005.
84. In de tussen partijen gesloten overeenkomst, productie 1 zijdens aanneemster,
is opgenomen dat de opdrachtbevestiging en open begroting de basis
vinden in (onder andere) de documenten van A.D. van 13 mei 2005. Arbiters
zijn van oordeel dat opdrachtgever in ieder geval op basis van deze tekst er
vanuit mocht gaan dat al hetgeen in de documenten van A.D. van 13 mei
2005 was opgenomen tevens was opgenomen in de opdrachtbevestiging én
- 17 - de open begroting. Het is daarbij géén taak van een opdrachtgever, des te
meer als bouwkundige leek, om vervolgens minutieus onderzoek te verrichten
naar discrepanties tussen de open begroting en de andere stukken. Indien
aanneemster delen van de tekeningen had willen uitsluiten, dan had zij dit
concreet en duidelijk moeten melden aan opdrachtgever. Arbiters achten het
dan ook niet van belang in hoeverre de luiken wel of niet zijn opgenomen in
de open begroting. De luiken staan duidelijk getekend én zijn benoemd in de
tekeningen. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat aanneemster de verplichting
op zich heeft genomen om deze luiken te verzorgen.
85. Aanneemster heeft ook verwezen naar hetgeen hieromtrent is opgenomen in
het verslag van de bouwvergadering van 5 juli 2005. Aanneemster heeft het
betreffende deel van het verslag overgelegd bij productie 23. In het verslag is
opgenomen: “De luiken naast de kozijnen moeten worden opgeslagen, in een
later stadium wordt bekeken wat hier mee te doen, eventueel door een handig
mannetje op laten knappen. actie: [aanneemster]”. Aanneemster stelt dat
hieruit volgt dat duidelijk was dat de luiken niet tot haar opdracht behoren.
86. Arbiters lezen hetgeen is opgenomen in het verslag van de bouwvergadering
anders dan aanneemster. Arbiters lezen dat de luiken nu worden opgeslagen
zodat er later voor zorg gedragen kan worden. Daarbij is de actie hiervan gelegen
bij aanneemster. Zij dient dus én de luiken op te slaan én te zijner tijd
te bekijken wat er mee gedaan moet worden. Daarbij staat het aanneemster
vrij om eventueel de luiken op te laten knappen.
87. Arbiters komen dan ook tot de conclusie dat het aanbrengen van de luiken tot
de verantwoordelijkheid van aanneemster behoort.
88. Door aanneemster is geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering.
Dit bedrag, nu het voor arbiters ook niet onredelijk voorkomt, zal worden
toegewezen. Het betreft € 2.200,00.
25
21. Glas en lood ramen tpv toilet en keuken € 450,00
89. Opdrachtgever verwijst, bij monde van zijn deskundige B. in productie J, naar
de opdracht van 1 juli 2005. Opdrachtgever stelt dat daarin de glas-inloodramen
zijn benoemd.
- 18 - 90. Aanneemster stelt dat het onduidelijk is waar deze kosten vandaan komen. Er
is nooit sprake geweest van glas in lood ramen ter plaatse van het toilet en
keuken. Dit glas in lood staat ook nergens benoemd of getekend. De kosten
worden, aldus aanneemster ten onrechte opgevoerd.
91. De opdracht aan aanneemster van 1 juli 2005 is door opdrachtgever overgelegd
als productie A. Aldaar is in de 4e alinea opgenomen dat de twee kleine
ramen van de wc en bijkeuken (oost) worden uitgevoerd in glas en lood in
HR++.
92. In de opdrachtbevestiging van 11 juli 2005, productie 1, wordt door aanneemster
verwezen naar de opdracht tot levering van opdrachtgever. Hierbij
wordt geen datum vermeld. Gelet op de data van de betreffende stukken alsmede
gelet op het ontbreken van een stuk zijdens opdrachtgever dat getiteld
is opdracht tot levering alsmede gelet op de impliciete stelling van opdrachtgever
dat het door hem als productie A overgelegde stuk het in de opdrachtbevestiging
bedoelde stuk is, gaan arbiters er vanuit dat dit het stuk van 1 juli
2005 is, zoals overgelegd door opdrachtgever als productie A.
93. Aldus concluderen arbiters dat, anders dan aanneemster stelt, het glas in lood
wel benoemd is. Opdrachtgever heeft in zijn opdracht deze opdracht gegeven,
welke opdracht door aanneemster met haar opdrachtbevestiging is aanvaard.
94. Door aanneemster is geen verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag,
zijnde € 450,00. Arbiters achten het bedrag ook niet bovenmatig. Toewijzing
volgt.
22. Profiel in buitenbetimmering € 1.000,00
95. In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, heeft opdrachtgever aangegeven
dat dit onderdeel bij de herstelwerkzaamheden behoort. Arbiters zullen het
aldaar bespreken.
- 19 - 23.Ramen draai-kiep functie, niet geleverd wel op tekening € 1.000,00
24. Serre, binnenblad HSB door foutieve maatvoering kleinere serre € 750,00
fundering blijkt al foutief gemaatvoerd te zijn
25. Kleiner velux dakraam tpv badkamer dan getekend € 250,00
26. Geen rolluiken aan straatzijde € 375,00
96. In de lijst van 3 februari 2008 heeft opdrachtgever deze onderdelen doorgestreept
met de vermelding dat de onderdelen zijn overeengekomen in het
meer- en minderwerk. Verdere bespreking is dus niet nodig.
27. Velux dakraam straatzijde € 1.663,41
97. Arbiters verwijzen naar de hiervoor besproken onderdelen: “11. 2 stuks combicontrol
€ 625,12” en “12. 3 vensteropeners € 336,96”. Daar is het onderhavige
onderdeel besproken. Ten aanzien van het Velux dakraam volgt geen
toewijzing.
28. Dagkanten kozijnen betimmerd met MDF ipv multiplex € 450,00
98. In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, heeft opdrachtgever aangegeven
dat dit onderdeel bij de herstelwerkzaamheden behoort. Het betreft het onderdeel:
“24. Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak”.
Arbiters zullen het aldaar bespreken.
Conclusie niet uitgevoerde punten en opslagen
99. Op basis van het voorgaande dient aan opdrachtgever vanwege de door aanneemster
niet uitgevoerde werkzaamheden het volgende toegewezen te worden:
4. hwa en zinken goten € 1.191,00
6. stootvoegroosters € 195,00
7. kunststof schoorsteen € 300,00
9. afhangen en nakijken draaiende delen € 249,68
26
10. cilinders € 330,00
14. stucwerk buitengevel € 5.029,00
15. vloertegels verwerken € 2.980,37
16. wandtegels verwerken toilet en badkamer € 1.620,85
17. afbouwwerkzaamheden € 1.264,89
18. schilderwerk binnen € 4.900,00
19. schilderwerk buiten € 2.750,00
20. luiken € 2.200,00
21. glas en lood ramen € 450,00 +
Totaal € 23.460,79
- 20 - 100. Opdrachtgever heeft vervolgens 10,70% opslagen berekend. Hij heeft daarbij
gesteld dat dit de opslagen zijn die aanneemster heeft berekend. Hiertegen is
geen verweer gevoerd en aanneemster heeft in haar begroting, productie 6,
inderdaad opslagen berekend die ongeveer op 10,70% uitkomen. Het bedrag
komt alsdan uit op € 23.460,79 + 10,70% = € 23.460,79 + € 2.510,30 =
€ 25.971,09.
101. Opdrachtgever heeft vervolgens het voorgaande bedrag vermeerderd met
BTW. Hier heeft aanneemster ook geen verweer tegen gevoerd. Daarbij overwegen
arbiters dat opdrachtgever een particulier is, derhalve rust bij hem de
btw-last, en is de aannemingsovereenkomst ook met BTW vermeerderd. Ten
aanzien van de niet uitgevoerde werkzaamheden komt opdrachtgever
€ 25.971,09 + 19% = € 25.971,09 + € 4.934,51 = € 30.905,60 toe.
Verkorting bouwtijd
102. In de opstelling van B., productie 10, is ook opgenomen dat er 3,7 weken
bouwplaatskosten verrekend dienen te worden. Dit geeft een bedrag van
€ 1.064,94. De deskundige van opdrachtgever geeft daarbij als motivering dat
het aannemelijk is dat over de niet uitgevoerde werkzaamheden ook geen
tijdgebonden bouwplaatskosten worden gerekend.
103. Gelet op de werkzaamheden stellen arbiters vast dat er niet veel bouwplaatskosten
gemaakt hoeven te worden voor hetgeen nog verricht dient te worden.
Arbiters achten verrekening van bouwplaatskosten dan ook niet op zijn plaats.
Herstelwerkzaamheden villa (reconventie)
104. Opdrachtgever heeft als productie G een kostenraming van de kosten van
herstel overgelegd. Deze raming is opgesteld door B. op 25 oktober 2006 en
sluit op € 102.990,00. Als productie 10 heeft opdrachtgever een aangepaste
raming van B. overgelegd. De opsteldatum is gelijk gebleven aan 25 oktober
2006, doch met wijzigingsdatum 3 februari 2008. Deze lijst sluit op
€ 88.200,00. Arbiters zullen deze laatste lijst hanteren en per onderdeel. De
lijst is in twee delen opgebouwd. Het eerste deel is genummerd 1 tot en met
46 en heeft de titel: “zaken welke hersteld dienen te worden en/of afgemaakt
om deugdelijk en kwalitatief goed werk te kunnen leveren”. Het tweede deel
is genummerd 1 tot en met 18 en heeft als titel: “Overige werkzaamheden
constateringen welke aangepast cq. herstelt dienen te worden”. De in de kop
- 21 - genoemde bedragen zijn de bedragen die opdrachtgever heeft opgegeven. In
de lijst van 3 februari 2008 (productie 10) zijn enkele punten vervallen. Arbiters
zullen die niet opsommen. Dit verklaart het overslaan van nummers hierna.
105. Door aanneemster is verweer gevoerd. Zij heeft onder andere in productie 24
per onderdeel haar verweer opgenomen.
2. Cement, mortelresten behandelen van te schilderen onderdelen € 452,70
106. Opdrachtgever stelt dat er cement en mortelresten aanwezig zijn op de
buitenkozijnen.
Die zorgen ervoor dat de kozijnen zodanig moeten worden geschuurd
dat dit niet behoort bij het normaal afschilderen.
107. Arbiters hebben ter plaatse het schilderwerk aan de buitenkozijnen waargenomen.
Er zijn op enkele plaatsen cementresten in verschillende omvang
27
waarneembaar. De hoeveelheden zijn evenwel niet substantieel. Gelet op hetgeen
arbiters gezien hebben zijn arbiters van oordeel dat het verwijderen van
de cementresten behoort bij de normale voorbereiding van schilderwerk aan
buitenkozijnen. Arbiters wijzen op dit onderdeel niets toe.
3. Gevelherstel ivm aan te brengen gevelstucwerk € 18.975,00
108. Deze post bestaat uit meerdere onderdelen. Het hierboven genoemde bedrag
is de optelling van 6 onderdelen. Gelet op de samenhang zullen arbiters deze
post met zijn onderdelen gezamenlijk behandelen.
109. Opdrachtgever stelt dat de gevel zo slecht is uitgevoerd dat deze voor een
juist eindresultaat opnieuw dient te worden uitgevoerd. Dit betekent sloop en
opbouw met goede materialen.
110. Aanneemster betwist dat de complete gevel vervangen moet worden. Alleen
de natuursteen waterslagen zijn niet geheel netjes aangebracht. Het herstel
daarvan kost twee mandagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft aanneemster
gesteld dat zij een offerte van haar stukadoor heeft ontvangen. De
stukadoor geeft daarbij een garantie van vijf jaar. Het is dus niet nodig om de
gevel te vervangen voor een goed resultaat.
111. Arbiters hebben de gevel bezichtigd. De raamdorpels dienen opnieuw gesteld.
De lateien staan niet recht en dienen vlak gesteld te worden. Het buitenblad is
- 22 - op plaatsen hol en op andere plaatsen bol. Er zijn veel verschillende soorten
steen gebruikt. Arbiters zijn van oordeel dat deze gevel niet zodanig te stuken
is dat het eindresultaat goed en deugdelijk is. Om de gevel, met stucwerk,
vlak te krijgen is het niet mogelijk om de aansluitingen op de gevelopeningen
netjes te krijgen. Arbiters passeren het verweer van aanneemster dan ook.
112. Arbiters overwegen dat, gelet op de omvang van de gehele werkzaamheden
en de oorspronkelijk aan aanneemster gegeven opdracht, opdrachtgever geen
genoegen hoeft te nemen met lapmiddelen. Herstel dient hier goed en grondig
te gebeuren. Voor renovatie is geen plaats en reden.
113. Goed en deugdelijk herstel betekent, gelijk opdrachtgever in zijn overzicht
van productie 10 heeft opgenomen, dat het buitenspouwblad opnieuw opgetrokken
dient te worden.
114. Opdrachtgever heeft in zijn raming voor het herstel de diverse benodigde
werkzaamheden opgenomen en beprijsd. Globaal gesproken:
sloop € 5.075,00
afvoer € 1.125,00
isolatie controleren € 290,00
ontbrekend dpc aanbrengen € 580,00
metselwerk aanbrengen € 11.600,00
raamdorpels plaatsen € 305,00 +
Totaal € 18.975,00
115. Aanneemster heeft betwist dat er geen dpc aanwezig is. Arbiters achten zulks
niet relevant. Indien er wel dpc aanwezig is zal bij de afbraak van het buitenspouwblad
op diverse plaatsen het dpc beschadigd worden. De extra kosten
die het repareren, of omzichtiger slopen, wegen op tegen de kosten van
het aanbrengen van nieuw dpc.
116. Arbiters achten de door de deskundige van opdrachtgever opgegeven bedragen
reëel en niet buitensporig. Nu er verder, op het hiervoor besproken onderdeel
dpc na, geen verweer is gevoerd tegen de omvang zullen arbiters het
volledig gevorderde bedrag toewijzen.
8. Ventilatieafvoer maken tbv keuken deze was dichtgestort € 169,50
117. Opdrachtgever vordert € 169,50 voor het (nieuw) maken van een ventilatieafvoer
ten behoeve van de keuken. De deskundige van opdrachtgever geeft in
zijn schrijven van 27 maart 2007, overgelegd als productie J, aan dat op-
23 - drachtgever geen bouwkundige is. Fouten in een tekening kunnen daarom
aan opdrachtgever niet worden verweten. Het is de plicht van de uitvoerende
28
partij om alle stukken te controleren op juistheid, aldus opdrachtgever.
118. Aanneemster stelt dat het maken van een nieuwe ventilatieafvoer voor rekening
van opdrachtgever dient te komen. Opdrachtgever heeft de locatie van
de ventilatieafvoer aangegeven bij het bestellen van de breedplaatvloeren.
Daarbij is door fouten in de bestektekening en onvoldoende installatietechnische
kennis het gat op de verkeerde plek gekomen.
119. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat de ventilatieafvoer
niet op de juiste plaats aanwezig was. Ook over de oorzaak verschillen
partijen niet van mening. Op de tekening waarmee de breedplaatvloer is besteld
stond deze opening op de verkeerde plaats. Partijen verschillen van mening
met elkaar wie verantwoordelijk is voor deze fout.
120. Uit de stellingen van partijen leiden arbiters af dat de architect van opdrachtgever
de opening op de verkeerde plaats heeft aangegeven op de tekening.
Vervolgens heeft aanneemster deze tekening niet gecontroleerd op juistheid.
121. Anders dan opdrachtgever stelt, zijn arbiters van oordeel dat aanneemster
niet actief alles dient te controleren wat door de architect van opdrachtgever
aangeleverd dient te worden. In beginsel mag aanneemster vertrouwen op de
deskundigheid van de door opdrachtgever ingehuurde professional. Dit is enkel
anders indien aanneemster de fout in de tekening kende of redelijkerwijs
behoorde te kennen. Hiervan is aan arbiters niets gebleken. Arbiters moeten
dan ook tot de conclusie komen dat de architect van opdrachtgever in deze
een fout heeft gemaakt. De gevolgen daarvan dienen, in de relatie tussen
aanneemster en opdrachtgever, voor rekening van opdrachtgever te blijven.
Afwijzing volgt.
9. Nuts invoer voorzien van waterkering € 240,00
122. Opdrachtgever stelt dat de door aanneemster aangebrachte dichting niet voldeed
aan de stellen eisen voor een waterdichte afdichting. De oplossing van
aanneemster was het toepassen van purschuim. Dat is slechts een tijdelijke
oplossing. Inmiddels is opdrachtgever zelf tot herstel overgegaan, aldus opdrachtgever.
- 24 - 123. Aanneemster erkent dat er tijdens de bouw water door de invoer van de
nutsleidingen
naar binnen is gekomen. Dat is destijds door aanneemster verholpen
en sindsdien is er geen water meer de kelder ingekomen. De herstelkosten
dienen dus ook afgewezen te worden, aldus aanneemster.
124. Aanneemster heeft niet betwist dat haar reparatie inhield het aanbrengen van
purschuim. Arbiters zijn met opdrachtgever van oordeel dat een permanent
waterdichte invoer van de nuts-leidingen niet door middel van pur dient te
geschieden. Herstel was dus noodzakelijk. Opdrachtgever is zelf tot herstel
overgegaan. Gelet op hetgeen arbiters hebben waargenomen was de reparatie
niet omvangrijk. Arbiters achten een bedrag van € 50,00 op zijn plaats.
Het meerdere wordt afgewezen.
10. Extra kosten welke gemaakt zijn tbv uitvlakken binnenwanden € 440,00
125. Opdrachtgever stelt dat hij extra kosten heeft moeten maken om de binnenwanden
uit te vlakken.
126. Aanneemster stelt dat het binnenstucwerk is uitgevoerd door een professioneel
en erkend stukadoorsbedrijf. Het werk voldoet aan alle geldende normen.
Er is geen sprake (geweest) van wanden die niet geheel recht en vlak staan.
De herstelkosten worden dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.
127. Opdrachtgever heeft tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de
door hem bij productie 12 overgelegde facturen. Hiervan zijn, voor dit onderdeel,
relevant de derde en zesde factuur. Dit zijn facturen van 14 oktober
2006 en 3 oktober 2006.
128. Op de factuur van 14 oktober 2006 is een bedrag van € 300,00, exclusief
BTW, opgenomen voor het uitvlakken en herstellen van Gibomuren. De factuur
van 3 oktober 2006 betreft een leverancier van open haarden. Conform
de beschrijving op deze factuur is een schouw geplaatst inclusief rookkanaal.
29
Daarbij is de muur links en rechts van de schouw glad gemaakt. Er zijn geen
aparte bedragen opgenomen, de totale factuur bedraagt € 3.669,00 inclusief
BTW.
129. Arbiters overwegen dat Gibomuren normaliter vlak zijn en dus niet meer uitgevlakt
behoeven te worden. Dit heeft dus niets van doen met stukadoorswerk
uitgevoerd door aanneemster. Het door opdrachtgever uitvoeren van het
- 25 - vlakken van een Gibomuur is herstel van een onzuivere plaatsing van deze
muur. Dit bedrag wordt toegewezen.
130. Het glad maken van de muur links en rechts van de nieuw geplaatste schouw
achten arbiters niet ongebruikelijk bij het plaatsen van een schouw. Deze factuur
geeft dus geen aanleiding om te veronderstellen dat de muren niet afdoende
glad waren. Dit deel van de vordering wordt niet toegewezen.
131. In totaal wordt voor deze post € 300,00 toegewezen.
16. Goot geheel herstellen boven voordeur ivm afwatering € 330,00
132. Opdrachtgever stelt dat de goot voor een groot deel niet is voorzien van correct
afschot. Het water loopt de verkeerde kant op. Naar een plek waar geen
afvoer is.
133. Aanneemster stelt dat de goot prima voldoet en de hoeveelheid water kan
verwerken. Er zitten maar drie lagen dakpannen boven. De goot hoeft niet
hersteld en de herstelkosten worden dus ten onrechte gevraagd.
134. Arbiters hebben waargenomen dat de dakgoot boven de voordeur op tegenschot
ligt. Dit is niet conform de eisen van goed en deugdelijk werk. Arbiters
vermogen ook niet in te zien waarom dit anders wordt indien een dakgoot
slechts water behoeft te verwerken van drie lagen dakpannen. Aanneemster
had deze dakgoot met het juiste afschot dienen aan te leggen.
135. Herstel is dus nodig. De gevorderde kosten, € 330,00, achten arbiters redelijk
en tegen deze hoogte is ook geen verweer gevoerd. Toewijzing volgt.
17. Herstel aansluiting HWA en rioleringaansluiting op MV-nivo € 2.150,00
136. Tussen partijen is niet in geschil dat aanneemster de hemelwaterafvoeren niet
heeft aangesloten op de rioleringsaansluiting. Dit is ook meegenomen in de
lijst met niet uitgevoerde werkzaamheden, en wel onder 4. Er is geen reden
om aanneemster nog separaat te belasten met herstel. Herstel van werk dat
aanneemster niet heeft uitgevoerd behoeft aanneemster uiteraard niet te vergoeden.
Afwijzing volgt.
- 26 - 18. Zinkwerk aanpassen ivm stucwerk en afwateringsstrippen toepassen € 500,00
137. Opdrachtgever stelt dat het zinkwerk niet conform de overeengekomen
referentievilla
is uitgevoerd.
138. Aanneemster betwist dat herstel nodig is. Het zinkwerk ziet er keurig uit en is
erg netjes afgewerkt, aldus aanneemster.
139. Aan arbiters is niets overgelegd betreffende de referentievilla. Het is voor arbiters
dus niet mogelijk om de referentievilla als maatstaf te nemen. Arbiters
zullen daarom oordelen of het werk goed en deugdelijk is uitgevoerd.
140. Arbiters hebben het zinkwerk bekeken. De daklijst had iets meer naar binnen
uitgevoerd kunnen worden. Dat was netter geweest. Maar deze tekortkoming
is dusdanig gering dat herstel niet nodig is. Voor het overige voldoet het
zinkwerk aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. Op dit onderdeel zal
dus geen vergoeding toegekend worden.
19. Zakgoot aanpassen, goot verhogen conform tekening € 1.930,00
141. Opdrachtgever stelt dat de zakgoot niet is uitgevoerd conform de
aannemingsovereenkomst
met bijbehorende tekeningen.
142. Aanneemster stelt dat de zakgoot tijdens de bouw al speciaal is opgehoogd.
De kosten zijn dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.
143. Arbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de zakgoot niet is uitgevoerd
30
conform de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde tekening van de
zakgoot. Daarbij achten arbiters de uitvoering ook niet acceptabel. De zakgoot
dient dus hersteld. Het gevorderde bedrag van € 1.930,00 achten arbiters
niet irreëel zodat toewijzing volgt.
22. Afvoer binnen (riolering) plaatsen conform tekeningen € 660,00
144. De door opdrachtgever ingehuurde deskundige geeft aan dat in overleg tussen
aanneemster en opdrachtgever binnenwanden zijn verplaatst. Bij deze
wijzigingen zijn de aansluitingen voor de riolering niet gewijzigd door aanneemster.
Opdrachtgever acht dit wel de verantwoordelijkheid van haar. Aanneemster
dient daarom de kosten te dragen van de verplaatsing.
- 27 - 145. Aanneemster stelt dat zij al het installatiewerk conform afspraak en tekening
heeft aangelegd. Dat opdrachtgever complete wanden verplaatst zonder
daarbij de consequenties te overzien, is voor opdrachtgever.
146. Arbiters overwegen dat opdrachtgever in deze werd bijgestaan door een
deskundige,
namelijk de architect. Het is dan niet aan aanneemster om aan te
geven dat de aansluitingen van de riolering misschien gewijzigd moet worden.
Daarbij overwegen arbiters dat zij ter plaatse hebben waargenomen, zoals
ook medegedeeld door opdrachtgever tijdens deze mondelinge behandeling,
dat het ging om de afvoer in de badkamer. Op zich zat die afvoer niet op een
onlogische plaats, alleen zat de afvoer niet op de plaats die opdrachtgever
thans wenst in verband met de inrichting van zijn badkamer. Er was voor
aanneemster dan ook geen reden om opdrachtgever te wijzen op deze gevolgen
van zijn wijziging.
147. Arbiters achten een vergoeding niet op zijn plaats.
23. Aftimmering Velux-kozijn in badkamer passend maken € 130,00
148. Opdrachtgever heeft verwezen naar de foto’s 15a en 15b zoals door adviesburo
Nieman op 9 juni 2006 gemaakt. Het betreffende rapport is overgelegd
als productie F, waarbij de meeste foto’s op 9 mei 2007 in kleur zijn overgelegd.
Foto 15a is wel in kleur overgelegd en foto 15b niet.
149. Aanneemster betwist dat er een probleem is. Bij de normale afwerking door
de schilder is er geen aanpassing nodig.
150. Arbiters zijn van oordeel dat de afwijking te omvangrijk is. Daarbij zijn er,
zulks hebben arbiters ter plaatse waargenomen, ook lelijke spijkergaten
zichtbaar. De aftimmering van het Velux-kozijn voldoet niet aan de eisen van
goed en deugdelijk werk. Voor een goed eindresultaat is meer nodig dan enkel
een normale afwerking door een schilder. Arbiters achten de gevorderde
vergoeding van € 130,00 redelijk.
24. Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak
€ 1.550,00
151. Opdrachtgever stelt dat de dagkanten van de kozijnen uitgevoerd zijn in te
dun MDF. Afgesproken was dat de dagkanten met 22 millimeter dik MDF uitgevoerd
zouden worden.
- 28 - 152. Aanneemster stelt dat de kozijnen en dagkanten volgens tekening en overleg
zijn aangebracht. De herstelkosten zijn dus ten onrechte.
153. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft aanneemster aangegeven
dat zij 18 millimeter MDF heeft aangebracht.
154. Voorts hebben partijen verklaard tijdens de mondelinge behandeling dat het
toepassen van MDF een wijziging is van hetgeen oorspronkelijk overeengekomen
was. Dit op verzoek van aanneemster, aldus partijen. Oorspronkelijk
waren, volgens de begroting productie 6, aftimmerlatten overeengekomen.
Daarbij heeft aanneemster, gelijk opdrachtgever stelt, erkend dat het MDF
een dikte had moeten hebben van 22 millimeter.
155. Arbiters stellen derhalve vast dat hetgeen oorspronkelijk is overeengekomen,
aftimmerlatten, op verzoek van aanneemster is gewijzigd in het aanbrengen
31
van MDF. Bij die wijziging heeft opdrachtgever de eis gesteld dat het MDF wel
22 millimeter dik zou zijn. Deze voorwaarden heeft aanneemster geaccepteerd.
Vervolgens brengt ze niet MDF van deze dikte aan, maar dunner MDF.
Daarbij heeft aanneemster niet aangegeven waarom zij dunner MDF heeft
aangebracht. Arbiters zijn van oordeel dat, nu opdrachtgever op dit onderdeel
al een keer coulant is geweest en ingestemd heeft met een wijziging, niet
nogmaals coulant hoeft te zijn. Opdrachtgever behoeft derhalve geen genoegen
te nemen met 18 millimeter MDF. De aftimmering dient dus hersteld te
worden. Het door opdrachtgever aangegeven bedrag van € 1.550,00 achten
arbiters redelijk en zal toegewezen worden.
25. Vensterbanken in serre demonteren en vernieuwen ivm onjuist verstek tov
aansluitende verstekken € 547,50
156. Arbiters zijn van oordeel, na de situatie ter plaatse waargenomen te hebben,
dat de vensterbanken inderdaad niet netjes zijn gemonteerd. Dit had beter
gekund. Arbiters zijn evenwel van oordeel dat bij normaal, doch goed, schilderwerk
van deze vensterbanken het euvel niet meer zichtbaar is. Arbiters
achten een vergoeding niet op zijn plaats.
- 29 - 26. Vensterbank bij glas in lood raam centreren € 125,00
157. Opdrachtgever stelt dat de vensterbank bij het glas in lood raam niet in het
midden van het raam geplaatst is. Deze vensterbank dient gecentreerd, aldus
opdrachtgever.
158. Aanneemster stelt dat bij een normale visuele waarneming het verschil tussen
de beide zijden van de vensterbank nauwelijks waargenomen kan worden. Bij
nameting is gebleken dat de vensterbank hoogstens enkele millimeters uit het
midden zit. Aanneemster acht aanpassing dan ook overbodig.
159. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de vensterbank circa 1½ cm uit
het midden geplaatst is. Dit is beduidend meer dan de door aanneemster gestelde
enkele millimeters. De plaatsing van de vensterbank dient aangepast.
Bij de verplaatsing van de vensterbank zal er ook enig werk in de directe omgeving
van de vensterbank moeten geschieden. Arbiters achten al met al de
omvang van de werkzaamheden echter minder omvangrijk dan opdrachtgever
heeft aangegeven. Arbiters achten een bedrag van € 75,00 afdoende. Het
meerdere wordt afgewezen.
27. Terrasdeuren profilering infresen in alle verticale balken € 1.145,00
28. Voor en achterdeur profilering infresen in alle horizontale balken € 590,00
160. Gelet op de samenhang zullen arbiters deze twee onderdelen tegelijk behandelen.
161. Opdrachtgever stelt dat in de terrasdeuren in alle verticale balken een profiel
ingefreesd had moeten worden. Ook de voor- en achterdeur hadden voorzien
moeten worden van een profilering. Dit op basis van de aannemingsovereenkomst.
162. Aanneemster stelt dat de buitenkozijnen exact zo zijn uitgevoerd als is afgesproken.
163. Tijdens de mondelinge behandeling heeft aanneemster toegelicht dat de wijze
van profilering in de buitenkozijnen door de architect is goedgekeurd. Aanneemster
verwijst daarbij naar productie 9, de e-mail van 12 oktober 2005.
164. Omtrent het verweer van opdrachtgever dat niet hij akkoord is gegaan doch
zijn architect, en hij daar dus niet aan gehouden kan worden, verwijzen arbi-
30 - ters naar hetgeen zij daarover in het begin van dit vonnis hebben overwogen.
Dit verweer faalt dus.
165. In de e-mail waar aanneemster naar verwijst wordt akkoord gegaan voor het
vervangen van de draai-kiep ramen door naar buiten slaande ramen. Voor die
wijziging wordt akkoord gegaan met de door aanneemster aangegeven profilering.
In deze e-mail wordt geen akkoord gegeven voor een wijziging in de
profilering van de terrasdeuren en/of de voor- en achterdeur.
166. Arbiters komen dan ook tot de conclusie dat aanneemster ten onrechte de
profilering in de voordeur, achterdeur en serredeur niet heeft aangebracht. De
overige profilering mocht aanneemster achterwege laten vanwege de goedkeuring
32
van de wijze van uitvoering door de architect.
167. Arbiters stellen de vergoeding voor de werkzaamheden benodigd voor de
profileringen
op € 150,00.
30. Nagel afslijpen in gording balk € 15,00
168. Dat er een nagel aanwezig is in de gording balk, en dat deze afgeslepen moet
worden, wordt niet ontkend door aanneemster. Aanneemster heeft, zo stelt
ze, ook een bedrag hiervoor opgenomen in het financiële overzicht van 12 december
2006. Gelet op deze erkenning achten arbiters een toewijzing op zijn
plaats. De gevraagde € 15,00 is niet bovenmatig en zal worden toegewezen.
32. HR++ in voor en achterdeur alsnog plaatsen € 320,00
169. Opdrachtgever stelt dat in de voor- en achterdeur geen HR++ glas is geplaatst
terwijl volgens de aannemingsovereenkomst dit wel had moeten gebeuren.
Opdrachtgever betwist dat hij toestemming heeft verleend voor het
toepassen van enkel glas.
170. Aanneemster stelt dat er overleg is geweest over dit punt. Het toepassen van
dubbel glas zou, zo stelt aanneemster, het aanzicht aantasten. Om die reden
heeft zij toestemming gekregen om enkel glas toe te passen.
171. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening met elkaar verschillen dat er
momenteel enkel glas is geplaatst in de voor- en achterdeur. Arbiters overwegen
dat het plaatsen van isolatieglas in gevelelementen tegenwoordig de
- 31 - standaard is. Zonder nadere expliciete afspraak mag een opdrachtgever er
dus van uit gaan dat er isolatieglas geplaatst wordt.
172. Door aanneemster wordt wel gesteld dat zij toestemming heeft gekregen voor
het plaatsen van enkel glas, maar van het verlenen van die toestemming is
verder niets gebleken.
173. De gevorderde kosten, € 320,00, achten arbiters niet te hoog. Toewijzing
volgt.
33. Alle buiten kozijnen ook voorzien van profilering € 1.450,00
174. Dit onderdeel sluit aan bij de hiervoor besproken onderdelen 27 en 28. Op
basis van hetgeen daar is overwogen dient de vergoeding voor profilering van
de buitenkozijnen afgewezen te worden. Er is immers toestemming verleend
door de architect.
38. Buitenbetimmering stucpanelen vervangen € 710,00
175. Opdrachtgever, bij monde van zijn deskundige B., geeft aan dat diverse
aansluitingen
ondeugdelijk zijn gemaakt en voorzien van pur en dergelijke. Dat
is, aldus opdrachtgever, geen goede basis voor het stucwerk en het komt de
uiteindelijke kwaliteit niet ten goede.
176. Aanneemster stelt dat de toegepaste platen speciaal geschikt zijn voor
buitenstucwerk.
De herstelkosten zijn dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.
177. Arbiters zijn van oordeel dat na het aanbrengen van een stuclaag het meeste
stucwerk keurig en netjes zal zijn. De plekken bij de verstekken, welke inderdaad
niet geheel keurig en goed zijn, doen hier niets aan af. Op die plaatsen
is het immers toch noodzakelijk om ter vermijding van visuele scheurvorming,
na het aanbrengen van het stucwerk, een profieltje aan te brengen.
178. Alleen is bij de serre aan de onderzijde de stucplaten ongelijk. Dit dient hersteld
te worden. Er dient (minimaal) één plank vervangen te worden en beter
gepositioneerd. De kosten die hiermee gemoeid zijn, achten arbiters € 200,00
te belopen. Dit zal toegewezen worden en het meerdere wordt afgewezen.
- 32 - 39. Herstel geleverd stucwerk binnen € 4.448,00
179. Opdrachtgever stelt dat het stucwerk binnen de woning niet goed was uitgevoerd
door aanneemster.
180. Aanneemster stelt dat opdrachtgever weigerde om de energiekosten te dragen
33
van de bouwdroger. Zij heeft daarbij ook verwezen naar de door haar
overgelegde productie 19, een brief van haar stukadoor gedateerd 4 mei
2006. In die brief schrijft de stukadoor dat de reden voor de problemen gelegen
ligt in de aanwezigheid van vocht in de ondergrond. De stukadoor geeft
verder aan dat hij geadviseerd had aan opdrachtgever om zoveel mogelijk te
stoken en de hoofdverwarming in werking te stellen. Dit is echter door opdrachtgever
geweigerd, aldus de stukadoor.
181. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat de stukadoor
van aanneemster geen goed werk heeft verricht. Daarbij geeft aanneemster
ook nog de verklaring: namelijk te vochtige ondergrond. Arbiters zijn van
oordeel dat de stukadoor de stuclaag niet had moeten aanbrengen nu hij wist
dat het niet tot een goed resultaat zou leiden. De stukadoor had moeten
wachten tot de ondergrond voldoende gedroogd was.
182. Partijen twisten er over of opdrachtgever geweigerd heeft om de kosten van
het drogen te dragen en om die reden het drogen heeft beëindigd. Deze discussie
achten arbiters niet relevant. Indien opdrachtgever namelijk inderdaad
geweigerd heeft om de energiekosten van het drogen te dragen, van welke
weigering niets gebleken is, en daarom de muren te nat waren dan nog had
de stukadoor van aanneemster niet over moeten gaan tot stuken.
183. Het herstel door opdrachtgever is dus reëel en dient door aanneemster gedragen
te worden. De gevraagde vergoeding, € 4.448,00, achten arbiters niet
buitensporig en zal integraal toegewezen worden.
40. Puin en bouwafval verwijderen uit en op aangevuld en geëgaliseerd terrein
€ 5.493,40
184. Opdrachtgever stelt dat er veel puin en bouwafval was. Dit heeft hij moeten
verwijderen terwijl het tot de opdracht van aanneemster behoorde.
- 33 - 185. Aanneemster stelt dat zij het bouwterrein had opgeschoond. Er was geen puin
meer aanwezig toen ze het project had verlaten. Deze herstelkosten worden
daarom ten onrechte opgevoerd.
186. Arbiters stellen vast dat partijen van mening verschillen in hoeverre het
bouwterrein wel of niet opgeschoond was. De door opdrachtgever op dit onderdeel
overgelegde foto’s zijn ook niet dermate overtuigend dat arbiters daar
afdoende bewijs uit kunnen destilleren. De bewijslast in deze ligt bij opdrachtgever.
Arbiters moeten dan ook vaststellen dat opdrachtgever niet geslaagd
is in het bewijs. Afwijzing volgt.
41. Ophogen van het terrein naar aanleiding van verwijderde puin resten en
bouwafval € 300,00
187. Deze post ligt in het verlengde van de hiervoor besproken post. Nu arbiters
tot de conclusie dienden te komen dat niet bewezen is dat er puin en bouwafval
verwijderd is, is uiteraard ook niet bewezen dat het terrein opgehoogd
moest worden. Afwijzing volgt.
43. Beschadigde unidekdakplaten herstellen € 560,00
188. Opdrachtgever geeft aan dat de binnenplaat is opgezet door vocht. Dit dient
hersteld te worden.
189. Aanneemster erkent dat door het slechte weer tijdens de bouw de dakplaten
op sommige plaatsen iets vochtig zijn geworden. Aanneemster stelt dat zij de
extra kosten die dit veroorzaakt, extra werk voor de schilder, in mindering
heeft gebracht op het financiële overzicht van 12 december 2006.
190. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen op dit onderdeel.
Ook omtrent de hoogte van het bedrag zijn zij het eens. Arbiters wijzen hetgeen
opdrachtgever vordert op dit onderdeel toe, dat is € 560,00.
44. Chipboard achter gipsplaat € 100,00
191. Opdrachtgever heeft, tijdens de tweede mondelinge behandeling, aangegeven
dat het hier één gipsplaat op de zolder betreft.
192. Aanneemster heeft erkend dat hetgeen opdrachtgever heeft aangevoerd inderdaad
correct is op dit onderdeel. Het is geen pracht werk. Aanneemster
34
- 34 - stelt evenwel dat het slechts om een klein hoekje gaat en herstel niet nodig
is.
193. Arbiters hebben de woning bezichtigd en zijn van oordeel dat herstel wel op
zijn plaats is. Een vergoeding van € 100,00 is redelijk en zal toegewezen worden.
45. Aardedraad opzoeken in terrein € 280,00
194. Deze post is door opdrachtgever tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
2. Houten WRC gootbetimmering € 8.312,50
195. Opdrachtgever, zijn deskundige in productie 10, stelt dat de gootbetimmering
van Western Red Ceder diverse gebreken vertoont. Volledige vervanging is
daarom nodig, aldus opdrachtgever.
196. Aanneemster betwist dat volledige vervanging noodzakelijk is. Bij het voorzien
van een verflaag, zoals bij deze gootbetimmering, is het niet noodzakelijk
om roestvaststaal te gebruiken voor de bevestigingsmaterialen. Dit, aldus
aanneemster, anders dan opdrachtgever aangeeft.
197. Arbiters hebben de gootbetimmering ter plaatse bezichtigd. Arbiters zijn van
oordeel dat de detaillering niet geheel juist is uitgevoerd. Deze uitvoering leidt
echter niet tot een technisch minder resultaat. Volledige vervanging gaat dan
ook te ver. Op een enkele plaats is dat anders. Aldaar dient de gootbetimmering
opnieuw aangebracht te worden.
198. Daarnaast hebben arbiters op veel plaatsen spijkers waargenomen die te
hoog gelegen zijn. Deze dienen nog ingedremeld te worden
199. Al met al achten arbiters een bedrag voor de benodigde werkzaamheden van
€ 1.000,00 op zijn plaats. Aldus zal toegewezen worden.
3. Serre kozijnen € 1.170,00
200. Opdrachtgever stelt dat de serre niet het toonbeeld is van deugdelijk vakmanschap.
Diverse verstekken sluiten niet juist aan en verlopen onderling. De kozijnen
zijn niet juist gesteld.
- 35 - 201. Aanneemster stelt dat met de serre helemaal niets mis is en de herstelkosten
dus ten onrechte opgevoerd zijn.
202. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de kozijnen niet goed geplaatst
zijn. Daarbij dienen twee draairamen hersteld en waarschijnlijk zelfs vervangen
te worden door nieuwe. Arbiters zijn daarom van oordeel dat een bedrag
van € 1.170,00 op zijn plaats is. Toewijzing volgt.
4. Detaillering aanpassen van serre € 215,00
203. Tijdens de mondelinge behandeling is door opdrachtgever aangegeven dat het
euvel betreffende de detaillering ter plaatse is waar te nemen. Opdrachtgever
heeft tijdens de bezichtiging niet specifiek gewezen op een probleem met de
detaillering. Arbiters veronderstellen dat opdrachtgever het probleem van de
detaillering gelijktijdig met het hiervoor besproken onderdeel van de serre kozijnen
heeft getoond. Arbiters hebben de detaillering alsdan afgedaan bij het
hiervoor besproken punt. Een aparte toewijzing ligt niet in de rede. Voor zover
de door opdrachtgever ervaren problemen aan de serre verder gaan dan
het hiervoor besproken onderdeel van de serre kozijnen, heeft opdrachtgever
deze niet getoond en kan geen separate toewijzing volgen.
5. Boeideel/gootbetimmering tpv serre € 1.387,50
204. Op gelijke gronden als hiervoor besproken bij: “2. Houten WRC gootbetimmering”
dient een gedeeltelijke toewijzing te volgen. Arbiters achten, gelet op
hetgeen zij ter plaatse hebben waargenomen, een bedrag van € 500,00 op
zijn plaats.
6. Serre binnenzijde opnieuw beplaten € 2.180,00
205. Gelet op hetgeen arbiters hebben gezien is het opnieuw beplaten van de serre
niet nodig. Het door aanneemster afgeleverde werk is acceptabel.
7. Dak serre stutten ivm demonteren kozijnen € 620,00
206. Bij de benodigde werkzaamheden aan de kozijnen achten arbiters het niet nodig,
mits de herstelwerkzaamheden op verstandige wijze ter hand worden genomen,
35
dat het dak gestut moet worden. Afwijzing volgt.
8. Waterslagen serre verwijderen € 1.040,00
207. Opdrachtgever stelt dat de waterslagen van de serre volledig verwijderd dienen
te worden en vervangen. Dit vanwege de onjuiste verstekken.
- 36 - 208. Aanneemster heeft in haar productie 24, “Weerlegging raming
herstelwerkzaamheden”,
bij de bespreking per onderdeel hier geen reactie op gegeven.
In haar financiële overzicht in deze productie staat evenwel dat de herstelkosten
van de waterslagen reeds zijn opgenomen onder punt 3.
209. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de waterslagen niet mooi in
verstek aangebracht zijn. Dit dient hersteld. Herstel betekent demontage van
de waterslagen en herplaatsen van de waterslagen. Daarbij zullen een aantal
waterslagen opnieuw in –nu correct- verstek gezaagd dienen te worden. Bijlevering
van enkele waterslagen zal eveneens noodzakelijk zijn. Een bedrag van
€ 1.040,00 achten arbiters redelijk.
210. Het verweer van aanneemster dat het herstel van de waterslagen is opgenomen
bij het onderdeel 3 volgen arbiters niet. Er zijn twee onderdelen 3 in de
huidige lijst van bespreking. Het eerste hiervoor besproken onderdeel 3 betreft:
“Gevelherstel ivm aan te brengen gevelstucwerk”. Na uitvoering van de
herstelwerkzaamheden aan het gevelstucwerk zijn de waterslagen niet in correct
verstek. Het tweede hiervoor besproken onderdeel 3 betreft: “3. Serre
kozijnen”. Dit zijn enkel de kozijnen en niet de waterslagen. Het verweer van
aanneemster faalt. Toewijzing van € 1.040,00 aan opdrachtgever volgt.
9. Detail waterslagen achtergevelpui aanpassen € 940,00
211. De details van de waterslagen van de achtergevelpui dienen aangepast. Bij
het herstel van het buitenspouwblad, waarvan hiervoor onder punt 3 “Gevelherstel
ivm aan te brengen gevelstucwerk”geoordeeld is dat die vervangen
dienen te worden, kan rekening gehouden worden met de aansluiting op de
waterslagen van de achtergevelpui. Dit verhoogt de kosten niet. Er is dus
geen reden om naast hetgeen wordt toegewezen bij punt 3 nog separaat een
vergoeding voor de aansluiting op de waterslagen toe te wijzen. Afwijzing
volgt.
10. Loodslabbe aanbrengen kozijnen westgevel € 330,00
212. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de loodslabben bij de kozijnen
in de westgevel niet goed geplaatst zijn. Aangezien het buitenspouwblad geheel
vervangen dient te worden, alwaar opdrachtgever een vergoeding voor
krijgt, geeft het opnieuw aanbrengen van de loodslabbe geen extra werk. Wel
- 37 - dient er nieuw lood aangeschaft te worden. Arbiters begroten de kosten daarvan
op € 100,00. Hiervan volgt toewijzing, de rest wordt afgewezen.
11. Kelder was niet waterdicht door derden laten injecteren ivm lekkage € 760,00
213. Opdrachtgever stelt dat de kelder niet waterdicht was, namelijk onder in de
kelder aan de westkant. Hij heeft de kelder laten injecteren. De kosten daarvan
worden gevorderd.
214. Aanneemster stelt dat lekkage niet mogelijk is. Het grondwater ter plaatse
staat lager dan de kelder.
215. Opdrachtgever heeft de betreffende factuur overgelegd als productie 13. De
factuur, van J.A. betonreparatie en impregneerbedrijf, is gedateerd 26 september
2006. Opgenomen bij de werkomschrijving is: “Injecteren kelderlekkage”.
De factuur bedraagt € 760,00 exclusief BTW.
216. Opdrachtgever heeft bij de bezichtiging ook aangewezen waar de lekkage zich
(ongeveer) voordeed. Dit is ter plaatse van de overgang van de vloer op de
wand.
217. Gelet op het relaas van opdrachtgever, de getoonde locatie van de lekkage
alsmede gelet op de overgelegde factuur zijn arbiters van oordeel dat afdoende
aannemelijk is gemaakt dat de kelder van opdrachtgever lekkage vertoonde.
36
Dat een dergelijke euvel verholpen wordt is uiteraard reëel. Het hiermee
gemoeide bedrag achten arbiters in overeenstemming met de aard en omvang
van de benodigde werkzaamheden. Toewijzing van € 760,00 volgt.
12. Dakpannen deels opnieuw leggen € 250,00
218. Opdrachtgever stelt dat diverse dakpannen niet juist op het dak liggen. Herstel
is noodzakelijk, aldus opdrachtgever.
219. Arbiters hebben de dakvlakken bekeken. De afwijkingen zijn minimaal. Herstel
is niet nodig. Afwijzing volgt.
- 38 - 13. Gehele pand buitenzijde aanwezige schilderwerk repareren/vervangen
€ 2.000,00
220. Opdrachtgever geeft aan dat de door aanneemster aangebrachte grondverf
volledig vervangen dient te worden in verband met reparatie en vernieuwing
van delen.
221. Aanneemster stelt dat een deel van het schilderwerk is uitgevoerd. De kosten
worden ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.
222. Gelet op de voorgaande beslissingen dient een deel van het houtwerk vervangen
te worden. Diverse overige delen dienen herstelwerkzaamheden te ondergaan.
Opnieuw een laag grondverf aanbrengen is dan ook gedeeltelijk
noodzakelijk.
223. Arbiters achten volledige vervanging van het schilderwerk niet nodig. De
smetten van cement vallen mee qua omvang. Daarbij wordt ook niet al het
houtwerk vervangen.
224. Om deze redenen achten arbiters een bedrag van € 1.000,00 in overeenstemming
met het benodigde herstel.
14. Leuningdragers vervangen voor juiste (vlakke oplegging) € 365,00
225. Tussen partijen is niet in geschil dat door aanneemster niet de juiste leuningdragers
zijn aangebracht. Vervanging is dus noodzakelijk. Opdrachtgever stelt
dat hier een bedrag van € 365,00 voor nodig is. Aanneemster heeft in haar
productie 24 een bedrag opgenomen van € 205,00.
226. Arbiters achten beide bedragen niet correct. Arbiters zijn van oordeel dat met
deze werkzaamheden, materiaal en arbeid, een bedrag van € 270,00 gemoeid
is.
Onderdelen uit de lijst: niet uitgevoerde punten
227. Arbiters hebben bij de bespreking van de lijst: “niet uitgevoerde punten”een
aantal onderdelen verplaatst naar de lijst die thans in bespreking is. Arbiters
zullen deze hier nu bespreken. De oorspronkelijke nummering wordt daarbij
aangehouden.
- 39 - 13. Stukadoren en muren sausklaar opleveren
sausklaar opleveren niet voldaan € 2.780,00
228. Dit punt is gelijk aan het hiervoor reeds behandelde onderdeel: “39. Herstel
geleverd stucwerk binnen € 4.448,00”. Aangezien arbiters oordelen dat opdrachtgever
recht heeft op herstel is het niet (meer) relevant of de muren wel
of niet sausklaar zijn. Bij het herstel dienen de muren gelijk sausklaar gemaakt
te worden. Dat is inbegrepen in de toewijzing bij onderdeel 39.
22. Profiel in buitenbetimmering € 1.000,00
229. Arbiters overwegen dat het aanbrengen van het bedoelde profiel in de hier
toegepaste buitentimmering niet mogelijk is. Zulks vanwege de omvang van
de breedte van het profiel en de beperkte ruimte van de buitenbetimmering.
Arbiters achten om die reden herstel niet mogelijk. Afwijzing volgt.
28. Dagkanten kozijnen betimmerd met MDF ipv multiplex € 450,00
230. Dit onderdeel is reeds afgedaan bij het hiervoor besproken onderdeel: “24.
Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak”.Aldaar
is besproken dat partijen nader waren overeengekomen dat de dagkanten
met MDF betimmerd zouden worden in plaats van met multiplex. Die afspraak,
en het verdere vervolg, is hiervoor reeds besproken. Verdere bespreking
37
kan nagelaten worden.
Conclusie herstelwerkzaamheden en opslagen
231. Op basis van het voorgaande dient door aanneemster aan opdrachtgever voor
het herstel het navolgende vergoed te worden:
3. gevelherstel € 18.975,00
9. nuts invoer voorzien van waterkering € 50,00
10. extra kosten tbv uitvlakken binnenwanden € 300,00
16. goot boven voordeur herstellen € 330,00
19. zakgoot aanpassen € 1.930,00
23. aftimmering Velux-kozijn passend maken € 130,00
24. aftimmering dagkanten tpv kozijnen € 1.550,00
25. vensterbanken in serre € 75,00
27. terrasdeuren profilering € 150,00
28. opgenomen in 27.
30. nagel afslijpen € 15,00
32. HR++ in voor- en achterdeur € 320,00
38. buitenbetimmering stucpanelen € 200,00
39. stucwerk binnen € 4.448,00
43. unidekdakplaten € 560,00
44. chipboard achter gipsplaat € 100,00
2. wrc gootbetimmering € 1.000,00
- 40 - 3. serre kozijnen € 1.170,00
5. boeideel/gootbetimmering serre € 500,00
8. waterslagen serre € 1.040,00
10. loodslabbe € 100,00
11. injecteren kelder € 760,00
13. buitenzijde schilderwerk € 1.000,00
14. leuningdragers vervangen € 270,00 +
Totaal € 34.973,00
232. De deskundige van opdrachtgever heeft het totaal bedrag verhoogd met
17,31%. Aanneemster heeft het totaal bedrag verhoogd met 10,70%. Arbiters
achten een opslagpercentage, voor algemene kosten, winst, risico en verzekering,
afdoende. Arbiters zullen daarom 10,70% hanteren en toewijzen. Aldus
komt aan opdrachtgever toe € 34.973,00 + 10,70% = € 34.973,00 +
€ 3.742,11 = € 38.715,11.
233. Beide partijen berekenen vervolgens 19% BTW. Arbiters zullen partijen daarin
dan ook volgen. In totaal komt vanwege de herstelwerkzaamheden aan opdrachtgever
toe een bedrag van € 38.715,11 + 19% = € 38.715,11 +
€ 7.355,87 = € 46.070,98.
Meer- en minderwerk (conventie)
234. Aanneemster vordert betaling van meer- en minderwerk. Haar opstelling bevat
daartoe 9 onderdelen. Dit gebaseerd op de vordering zoals arbiters die
uiteindelijk begrepen hebben, namelijk gelegen in productie 25.
235. De 9 onderdelen zijn bij de aanvang van het vonnis reeds aangehaald, voor
de duidelijkheid hierbij nogmaals:
2. koekoek € 1.886,49
3. kozijnen binnen en ventilatieroosters € 2.113,42
4. natuursteen dorpels € 1.174,61
5. glas in lood aanpassen € 398,50
6. precario rechten € 700,05
7. dakbedekking aanpassen € 633,08
8. Velux dakraam € 596,75
9. meer- en minderwerk totaaloverzicht 22-05-06 € 36.725,47
10. meerwerk huur en transport tbv schilderwerk € 446,25 +
Totaal € 44.674,62
236. Opdrachtgever heeft in zijn memorie van antwoord gesteld dat pas bij brief
38
van 31 mei 2006, productie 5, voor het eerst door aanneemster is verwezen
naar verricht meerwerk. In die brief wordt gesteld dat het meerwerk
- 41 - € 42.849,23 inclusief BTW bedraagt. De bij die brief behorende bijlage was
evenwel niet meegezonden zodat opdrachtgever niet wist waar het meerwerk
uit zou bestaan. De stukken die bij de memorie van eis als productie 6 zijn
overgelegd zouden, aldus opdrachtgever, mogelijk de bij die brief bedoelde
bijlage kunnen zijn. Deze bijlage is nimmer eerder ontvangen én is onduidelijk.
Opdrachtgever stelt dat uit deze stukken ook niet opgemaakt kan worden
waaruit het betreffende bedrag aan meerwerk bestaat.
237. Opdrachtgever voert verder het generieke verweer dat er geen meerwerk is
overeengekomen. Afspraken hierover liggen niet schriftelijk vast.
238. Aanneemster heeft vervolgens in haar memorie van repliek in conventie tevens
memorie van antwoord in reconventie aangegeven dat zij als productie
21 een duidelijk overzicht van alle uitgevoerde werkzaamheden overlegt.
Tevens stelt aanneemster dat de meerwerken wel zijn overeengekomen.
239. Als productie 21 is door aanneemster een stuk van haar hand overgelegd,
gedateerd
1 februari 2007 en getiteld: “verklaring van opgevoerde meerwerken”.
240. Opdrachtgever is vervolgens in zijn memorie van dupliek in conventie tevens
memorie van repliek in reconventie niet ingegaan op de meerwerk opstelling
van aanneemster. Hij heeft enkel, naast de generieke betwisting, het volgende
opgenomen:
Vastgesteld zal moeten worden hoe partijen moeten afrekenen inzake de
werkzaamheden, voorzover bedongen en verricht, daarbij rekening houdend
met de (gebrekkige) wijze, waarop dat is gedaan. Daarvoor is van
belang wat derden/deskundigen daarover hebben gezegd.
241. Tijdens de mondelinge behandeling heeft opdrachtgever enkel zijn generieke
verweer jegens het meerwerk voor het voetlicht gebracht en nader toegelicht.
242. Arbiters dienen dan ook tot de conclusie te komen dat opdrachtgever zijn
verweer dat hij de opstelling van aanneemster niet begrijpelijk vindt, heeft laten
varen. Opdrachtgever heeft tevens geen verweer gevoerd tegen de individuele
onderdelen van de meerwerk opstelling, zodat die ook buiten bespreking
dienen te blijven.
- 42 - 243. Arbiters behoeven enkel het generieke verweer van opdrachtgever te bespreken.
244. Opdrachtgever betwist dat meerwerk is overeengekomen. Afspraken daarover
liggen niet schriftelijk vast. Opdrachtgever verwijst hierbij naar artikel 13 van
de algemene voorwaarden. Arbiters stellen vast dat de verwijzing van opdrachtgever
naar artikel 13 van de algemene voorwaarden, in dit geval de
AVA ’92, zinledig is geworden nu opdrachtgever zelf deze bepaling van de AVA
’92 heeft vernietigd. In het onderhavige geval is de wettelijke regeling van
toepassing, zijnde artikel 755 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, hierna
“BW”te noemen. Dit artikel heeft, in tegenstelling tot artikel 13 van de
AVA ’92 niet de eis van een schriftelijke opdracht.
245. Opdrachtgever stelt verder dat vanaf de aanvang van het werk het uitgangspunt
is geweest dat het saldo meerwerk – minderwerk nul moest zijn. Eventueel
meerwerk zou uitgeruild worden tegen minderwerk. Gedurende de uitvoering
van het werk is door aanneemster niet aangegeven dat de meerwerkposten
de minderwerkposten overstegen. Opdrachtgever verwijst daarbij ook
nog naar een e-mail, overgelegd als productie H. Deze e-mail dateert van
13 maart 2006 en is afkomstig van opdrachtgever. Opgenomen onder punt 13
van hetgeen is afgesproken: “we houden nog steeds een “nul meerwerk / nul
minderwerk” eindoplevering aan. Voorlopig uitgezonderd: … raamdorpels +
schouw …”.
246. Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft opdrachtgever aangegeven
hoe hij deze afspraak vormgegeven acht. Indien opdrachtgever een opdracht
39
tot meerwerk gaf, dan diende aanneemster minderwerk te vinden in het werk.
Daarbij mocht de omvang en de kwaliteit (uiteraard) niet leiden onder het
minderwerk, aldus de toelichting van opdrachtgever tijdens de mondelinge
behandeling. Dat was een verplichting van aanneemster. Opdrachtgever
heeft, zo gaf hij aan tijdens de mondelinge behandeling, niet zelf een opdracht
gegeven tot een minderwerk.
247. Arbiters overwegen dat er, zo volgt uit de niet betwiste opstelling van aanneemster
productie 21, veel en omvangrijke wijzigingen zijn geweest. Zo is in
de kelder over de volle breedte en over de lengte een extra tussenwand geplaatst.
De wanden van de kelder zijn afgewerkt, in plaats van schoon beton.
- 43 - Op de eerste verdieping is een binnenwand doorgetrokken, met kozijn. De
onderkant van de dichte trap moest alsnog afgetimmerd en afgewerkt en het
rioolstelsel is aangepast om de kelder bruikbaarder te houden. Voorts zijn extra
koekoeks geplaatst en heeft aanneemster de binnenkozijnen moeten leveren
terwijl opdrachtgever zulks zou doen. Dit is slechts een deel van de doorgevoerde
wijzigingen.
248. Arbiters zijn van oordeel dat een opdrachtgever, ook een ondeskundig
opdrachtgever,
moet begrijpen dat dergelijke omvangrijke wijzingen geld kosten.
Daarbij werd opdrachtgever in ieder geval tot medio januari 2006 bijgestaan
door een deskundige, namelijk zijn architect A.D..
249. Door opdrachtgever werd aanvankelijk betwist dat hij opdracht heeft gegeven
tot meerwerk, maar gelet op zijn toelichting ter mondelinge behandeling heeft
opdrachtgever die stelling verlaten. Doch zelfs als opdrachtgever die stelling
niet heeft verlaten, dan volgt uit het verslag van de bouwvergadering van
12 januari 2006 dat er, met medeweten zo niet in opdracht van opdrachtgever
en/of diens architect, wijzigingen in de overeenkomst zijn opgetreden. Uit
de e-mail van 13 maart 2006, productie H, volgt eveneens dat opdrachtgever
zich ervan bewust is dat er door aanneemster extra werkzaamheden worden
verricht. Hiermee staat voor arbiters afdoende vast dat opdrachtgever opdracht
heeft gegeven tot wijzigingen in het werk. Wijzigingen waarvan opdrachtgever
zich bewust was, en anders had moeten zijn, dat die geld kosten.
250. Het uitgangspunt is dus dat er door opdrachtgever omvangrijke wijzigingen in
het werk zijn opgedragen aan aanneemster.
251. Arbiters zijn van oordeel dat opdrachtgever bij het geven van de opdrachten
voor deze wijzigingen niet zonder meer had kunnen veronderstellen dat aanneemster
in staat zou zijn afdoende bezuinigingen te vinden. Dit des te meer
nu van enig minderwerk niet gebleken is. Opdrachtgever had op zijn minst
dan ook zelf moeten en kunnen nagaan waarop dan bezuinigd werd. Het had
ook op zijn weg gelegen om, gelet op de omvang van het door hem opgedragen
meerwerk, dan ook (omvangrijk) minderwerk op te dragen.
252. Arbiters concluderen dan ook dat het uitgangspunt nul meerwerk / nul minderwerk
zoals door opdrachtgever gesteld, als het al overeengekomen is, in
- 44 - ieder geval tijdens het werk door opdrachtgever fors uit het oog is verloren.
Opdrachtgever heeft opdracht tot meerwerk gegeven, dat dient hij te betalen.
De weren op dit onderdeel van opdrachtgever falen.
Te late oplevering (reconventie)
253. Opdrachtgever stelt dat aanneemster te laat heeft opgeleverd. Om die reden
is aanneemster een boete verbeurd van € 10.591,00. Opdrachtgever baseert
deze boete op het bedrag van € 119,00 per dag met ingang van 1 februari
2006, over de maanden februari, maart en april. Het bedrag van € 119,00 is
hetgeen partijen zijn overeengekomen voor iedere dag dat aanneemster te
laat zou opleveren, aldus opdrachtgever, waarbij als opleverdatum 1 februari
2006 is overeengekomen.
Datum in overeenkomst
40
254. Aanneemster stelt dat de bouwtijd is geraamd op 145 werkbare dagen. Daarbij
is de startdatum 20 juli 2005. In verband met bouwvakvakantie, kerstvakantie
etc. en andere dagen waarop niet kon worden gewerkt in verband met
slechte weersomstandigheden zoals vorst en regen meent aanneemster dat
de nieuwe opleveringsdatum 1 april 2006 is.
255. In de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 11 juli 2005,
productie 1, is onder andere opgenomen:
- Planning nader overeen te komen met als opleveringsdatum 01-02-
2006.
- Voor elke dag dat er later wordt opgeleverd dan 1 februari 2006 zal
[aanneemster] de opdrachtgever een vergoeding betalen van € 119,00
incl. BTW.
- De werkzaamheden zijn geraamd op een bouwtijd van 145 werkbare dagen.
- Startdatum is definitief bepaald op 20 juli 2005.
256. Conform artikel 1 lid 3 van de AVA ’92 wordt de termijn waarbinnen het werk
zal worden opgeleverd bepaald door hetzij een bepaalde dag, hetzij door het
aantal werkdagen. Dit dient in de offerte opgenomen te worden. In de
opdrachtbevestiging
zijn beide elementen opgenomen. Deze zijn tegenstrijdig.
Aangezien de opdrachtbevestiging is opgesteld door aanneemster, dient deze
tegenstrijdigheid in haar nadeel uitgelegd te worden.
- 45 - 257. Aangezien opdrachtgever zich op het standpunt stelt dat is overeengekomen
dat opgeleverd zou worden op 1 februari 2006, dient gelet op de tegenstrijdigheid
die in het nadeel van aanneemster dus in het voordeel van opdrachtgever
uitgelegd dient te worden, deze datum gehanteerd te worden. Partijen
zijn 1 februari 2006 overeengekomen als datum van oplevering.
Nader overeengekomen opleverdatum
258. Aanneemster stelt dat in overleg met en na goedkeuring van opdrachtgever
de opleverdatum in eerste instantie op 1 april 2006 en uiteindelijk op 12 april
2006 is bepaald. Van dit overleg en goedkeuring heeft aanneemster geen bewijs
overgelegd. Ook heeft aanneemster niet aangegeven op welk moment en
op welke wijze opdrachtgever heeft ingestemd met 1 april 2006 en later
12 april 2006 als datum van oplevering.
259. Aanneemster heeft in haar pleidooi op de eerste mondelinge behandeling gesteld
dat opdrachtgever heeft ingestemd met een latere opleverdatum. Daarbij
heeft ze verwezen naar productie 28.
260. Productie 28 is correspondentie in de vorm van e-mail. Kort samengevat doet
aanneemster bij e-mail van 20 januari een voorstel om de geplande vergadering
van 25 januari 2006 te verplaatsen naar donderdag 2 februari 2006. De
vergadering kan dan gelijk gecombineerd worden met de oplevering. Met dit
voorstel is zowel opdrachtgever als de architect van opdrachtgever akkoord
gegaan, blijkens de e-mails van 20 januari zijdens opdrachtgever en 23 januari
zijdens de architect.
261. Met hetgeen in deze e-mail wisseling is opgenomen moet opdrachtgever geacht
worden ingestemd te hebben met de opleverdatum van 2 februari 2006.
Daarbij ligt deze datum zo dicht bij de oorspronkelijk overeengekomen datum
van 1 februari 2006 dat deze verschuiving als een administratieve verschuiving
gezien dient te worden, waarmee opdrachtgever moeilijk niet zou kunnen
instemmen, dit des te meer gelet op de verschuiving van de bouwvergadering
naar gelijke datum.
262. Aanneemster heeft met haar stelling tijdens de mondelinge behandeling dat
opdrachtgever akkoord is gegaan met een latere opleverdatum inderdaad ge-
46 - lijk. Evenwel is die latere datum niet 1 of 12 april, doch 2 februari 2006. Dit is
één dag later dan oorspronkelijk overeengekomen.
263. De impliciete stelling van aanneemster dat uit deze e-mail wisseling zou blijken
41
van toestemming voor oplevering op 1 april of 12 april 2006, wordt door
arbiters verworpen.
Aangezegde oplevering
264. Arbiters moeten vaststellen dat op 20 januari 2006 aanneemster aan opdrachtgever
meedeelt dat de oplevering op 2 februari 2006 zal geschieden.
Dat volgt ondubbelzinnig uit de e-mail correspondentie zoals overgelegd als
productie 28, welke e-mail hiervoor is besproken.
265. Gelet op de korte tijd gelegen tussen het moment van aanzeggen van de oplevering
(20 januari) en de oplevering (2 februari) is het niet wel mogelijk dat
in de periode van 9 door de weekse dagen er dusdanige ontwikkelingen zijn
dat de oplevering uitgesteld dient te worden tot 1 april 2006. Er is ook niets
gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden en dit is ook niet gesteld.
266. Tevens is het gevolg van deze aangezegde datum dat de door aanneemster
gestelde toestemming tot oplevering op 1 april (en 12 april) gegeven dient te
zijn door opdrachtgever in de periode gelegen na 20 januari 2006. Gelet op
de overgelegde producties is zulks hoogst onwaarschijnlijk. Doch de bewijslast
in deze ligt bij aanneemster. Dat bewijs heeft ze niet geleverd.
267. Arbiters komen tot de conclusie dat aanneemster had moeten opleveren op
2 februari 2006.
Gevolgen oplevering 2 februari 2006
268. Aanneemster heeft niet betwist dat de boete wegens te late oplevering
€ 119,00 bedraagt. Evenmin heeft aanneemster bestreden dat de boete gerekend
over de maanden februari, maart en april leidt tot een totale boete van
€ 10.591,00. Evenmin heeft aanneemster verweer gevoerd tegen de stelling
dat de boete gerekend dient te worden tot en met de maand april.
269. Opdrachtgever heeft hierbij aangegeven dat hij is uitgegaan van 1 februari
2006 als de overeengekomen datum van oplevering. Dit is, zo blijkt uit hiervoor
besproken de e-mail wisseling, niet correct daar partijen alsnog een da- 47 - tum van 2 februari 2006 zijn overeengekomen. Aldus heeft opdrachtgever één
dag ad € 119,00 teveel gerekend. De verschuldigde boete bedraagt alsdan
€ 10.591,00 -/- € 119,00 = € 10.472,00.
Aanneemsom
270. Aanneemster stelt dat de aanneemsom € 255.000,00 bedraagt. Opdrachtgever
stelt dat overeengekomen is dat deze € 250.000,00 is.
271. Aanneemster stelt dat uit de brief van 11 juli 2005 en uit de opdrachtbevestiging
volgt dat de aanneemsom € 255.000,00 inclusief BTW bedraagt.
272. Opdrachtgever verwijst naar de brief van 1 juli 2005. Opdrachtgever stelt dat
in die brief is opgenomen dat is afgesproken dat de werkzaamheden uiteindelijk
zullen worden verricht tegen een bedrag van € 250.000,00 inclusief BTW.
Opdrachtgever verwijst tevens naar de brief van 11 juli 2005 waarin dit nogmaals
is opgenomen.
273. Arbiters overwegen dat als productie 1 de door beide partijen ondertekende
opdrachtbevestiging d.d. 11 juli 2005 is overgelegd. De brief van 1 juli 2005
is overgelegd als productie A.
274. De brief van 1 juli 2005 is van de hand van opdrachtgever en hierin wordt de
opdracht aan aanneemster gegeven. In die brief is, voor zover op dit onderdeel
relevant, het volgende opgenomen:
Ik accepteer de door jou, in formulier 2 aangeboden aanneemsom van
€ 260.000,00 inclusief BTW maar heb jouw belofte dat jij (net als ik) zal
proberen dit project te voltooien voor € 250.000,00 incl. BTW. De reden
om het zo vast te leggen, is dat we beiden de kwaliteit willen waarborgen
maar beide verwachten we mogelijk slimmere of efficiëntere oplossingen.
Deze constructie onderstreept eens te meer het vertrouwen in jou.
275. De door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 11 juli 2005 is
van de hand van aanneemster. In deze brief is onder andere het volgende
opgenomen:
42
De aanneemsom geld in dit contract als basisprijs voor de huidige openbegroting,
waarin we in de loop van de bouwperiode dusdanig creatief mee
om weten te gaan inzake oplossingen en aanpassingen dat deze uiteindelijk
op € 250.000,00 uitkomt. Op basis van het aanbiedingsformulier nummer 2
is deze prijs ontstaan.
…
Langs deze weg ontvangen jullie de opdrachtbevestiging en de openbegro-
48 - ting in tweevoud van jullie nieuwbouw. De hierin opgenomen posten zijn op
basis van 1) jouw opdracht tot levering 2) de dokumenten van A.D. d.d.
13-05-2005. 3) de door L. Bouwkonstructies gemaakte berekeningen en
tekeningen d.d. 23-5-2005 en verder met punt 4) daarbij behorende openbegroting
met printdatum 11 juli 2005. Deze volgorder geeft de prioriteit
weer als er documenten met elkaar in tegenspraak zijn.
Basis aanneemsom formuliernummer 2 € 262.930,50
Minderwerk conform opstelling € 5.914,00 -
Afronding en korting aanneemsom € 2.016,50 -
Totale aanneemsom € 255.000,00 inclusief 19% BTW
276. Partijen zijn, gelet op de opdrachtbevestiging, een aanneemsom van
€ 255.000,00 overeengekomen.
277. Arbiters overwegen dat opdrachtgever in zijn brief van 1 juli 2005 nog uitging
van een prijs van € 260.000,00. Daarbij de hoop dat de prijs op € 250.000,00
zou uitkomen. Dus een besparing van € 10.000,00. Aanneemster heeft de
aanneemsom direct op € 255.000,00 gesteld, zodat de eerste helft van de besparing
bereikt was. Voor de overige € 5.000,00 heeft aanneemster aangegeven
tijdens het werk met oplossingen en aanpassingen te komen. Aanpassingen
in het werk die tot besparingen leiden zijn minderwerk.
278. Op basis van hetgeen is overeengekomen en partijen over en weer mogen
verwachten, was aanneemster niet gehouden om nog een extra besparing te
realiseren van € 5.000,00. Aanneemster was wel gehouden om zich in te
spannen om deze besparing trachten te realiseren. Aanneemster heeft dus de
inspanningsverplichting op zich genomen om tot een besparing op basis van
minderwerk te komen van € 5.000,00.
279. Opdrachtgever heeft niet aangegeven op welke manier aanneemster niet aan
haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Als in deze de eisende partij dient
hij zulks te stellen en te onderbouwen. Dit heeft opdrachtgever niet gedaan.
280. De conclusie van het voorgaande is dat de overeengekomen aanneemsom
€ 255.000,00 is.
Datum indiening meerwerkfactuur
281. Beide partijen hebben voorts nog aandacht geschonken aan de datum dat de
factuur betreffende het meerwerk ingediend is en had moeten worden. Beide
partijen hebben geen conclusies aan deze discussie verbonden. Arbiters zien
dan ook geen reden om zich te mengen in deze discussie.
- 49 - Conclusie financiële vorderingen
282. Op basis van het voorgaande komen arbiters tot de volgende opstelling:
aanneemsom € 255.000,00
niet uitgevoerde punten € 30.905,60 -/-
herstelwerkzaamheden € 46.070,98 -/-
meer- en minderwerk € 44.674,62
te late oplevering € 10.472,00 -/-
Totaal € 212.226,04
283. Tussen partijen is niet in geschil dat opdrachtgever € 160.650,00 heeft betaald
aan aanneemster. Opdrachtgever dient derhalve nog € 212.226,04 -/-
€ 160.650,00 = € 51.576,04 te betalen aan aanneemster.
Rente
284. Aanneemster vordert vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW
43
vanaf de dag der opeisbaarheid van de facturen.
285. Volgens productie 25 van aanneemster dateren alle niet betaalde facturen
van:
factuur datum bedrag
06-447 2-3-06 € 20.400,00
06-467 4-4-06 € 40.800,01
06-474 19-4-06 € 14.771,59
07-768 4-12-07 € 36.026,25
286. Deze facturen tellen volgens aanneemster op tot € 111.997,85. Zoals hiervoor
overwogen is opdrachtgever nog slechts € 51.576,04 verschuldigd. De data
van de facturen kunnen derhalve niet zonder meer als uitgangspunt genomen
worden.
287. Opdrachtgever heeft bij e-mail van 4 mei 2006, pagina 5 van productie E, de
overeenkomst opgezegd. Daarbij gaf hij tevens aan dat alle kosten die nog
gemaakt worden door opdrachtgever verrekend en/of verhaald zullen worden
op aanneemster.
288. Op het moment van beëindiging van de samenwerking door opdrachtgever,
dienen de wederzijdse vergoedingen en verplichtingen vastgesteld te worden.
Op dat moment dient er afgerekend te worden. Op –uiterlijk- dat moment is
- 50 - de verplichting van opdrachtgever ontstaan tot betaling van hetgeen hij nog
verschuldigd is, het bedrag van € 51.576,04.
289. Aangezien de betalingstermijn veertien dagen is, dat volgt uit de
opdrachtbevestiging
productie 1, vordert aanneemster reeds rente op 16 maart 2006. Op
deze datum was aanneemster echter al te laat met de oplevering. Daarnaast
waren er veel gebreken en had aanneemster nog diverse werkzaamheden niet
uitgevoerd. Dit blijkt ook uit de omvangrijke vergoedingen die hiervoor zijn
vastgesteld voor niet uitgevoerde werkzaamheden en herstel van wel uitgevoerde
werkzaamheden. Daarbij stellen arbiters vast dat aanneemster de financieel
omvangrijke en weinig betwiste factuur betreffende het meerwerk
pas op 4 december 2007 heeft verzonden.
290. Arbiters zijn daarom van oordeel dat de vergoeding van de rente toegewezen
dient te worden per 4 mei 2006. Het moment van beëindigen van de samenwerking.
291. Aanneemster vordert de wettelijke rente. Opdrachtgever heeft bij pleidooi gesteld
dat de normale wettelijke rente van toepassing is. Partijen zijn het hier
derhalve over eens. Toewijzing van de wettelijke rente zal geschieden.
Verklaring van ontbonden zijn van de overeenkomst
292. Opdrachtgever vordert dat verklaard wordt dat de tussen hem en aanneemster
gesloten overeenkomst ontbonden is, dan wel dat deze overeenkomst
ontbonden wordt door arbiters.
293. Opdrachtgever heeft niet aangegeven waarin het belang van deze vordering
gelegen is. Ook blijkt het belang niet uit de stelling en weren van opdrachtgever
in de onderhavige procedure.
294. Arbiters zullen daarom geen oordeel vormen over deze vordering.
Retentierecht
295. Opdrachtgever vordert dat voor recht verklaard wordt dat aanneemster niet
gerechtigd was om het retentierecht uit te oefenen.
- 51 - 296. Tussen partijen is een procedure in kort geding gevoerd. Opdrachtgever stelt
dat daarin is uitgemaakt dat aanneemster het retentierecht onrechtmatig uitoefende.
297. Aanneemster heeft tegen deze stelling van opdrachtgever geen verweer gevoerd.
298. Een vonnis in kort geding heeft geen gezag van gewijsde in een bodemprocedure.
Nu aanneemster echter geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling
van opdrachtgever dat het uitoefenen van het retentierecht onrechtmatig is
geweest en zij blijkbaar is overtuigd door de motivering van het vonnis in kort
geding, staat in het huidige bodemgeschil vast dat het uitoefenen van het retentierecht
44
onrechtmatig is geweest.
299. De gevraagde verklaring voor recht zal gegeven worden.
Beslaglegging op de woningen van opdrachtgever
300. Opdrachtgever vordert dat voor recht wordt verklaard dat aanneemster
onrechtmatig
heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen op de oude en
de nieuwe woning van opdrachtgever.
301. Aanneemster heeft op 20 juni 2006 verlof gekregen van de voorzieningen
rechter om beslag te leggen op de nieuwe en oude woning van opdrachtgever.
Daarbij is door de rechter de voorwaarde gesteld dat de eis in hoofdzaak
binnen 14 dagen na de eerste beslaglegging ingesteld dient in te stellen. De
memorie van eis is per fax ingekomen bij de Raad op 4 juli 2006. Op welke
data beslag is gelegd is voor arbiters onduidelijk, doch gelet op voorgaande
data niet relevant.
302. Op 20 juni 2006 was door opdrachtgever de overeenkomst reeds beëindigd
door middel van opzegging dan wel ontbinding. Zoals hiervoor onder de kop:
“rente”is overwogen is de datum van beëindiging van de overeenkomst het
moment dat de wederzijdse vergoedingen en verplichtingen vastgesteld worden.
Op –uiterlijk- dat moment is de verplichting van opdrachtgever ontstaan
tot betaling van hetgeen hij nog verschuldigd is, het bedrag van € 51.576,04.
303. Daarmee staat in beginsel de rechtmatigheid van het beslag vast.
- 52 - 304. Opdrachtgever stelt dat hij op 3 mei 2006 en 5 mei 2006 heeft aangeboden
om zekerheid te stellen. Het uitoefenen van het retentierecht en het leggen
van de beslagen was daarmee onnodig, aldus opdrachtgever.
305. Aanneemster stelt dat zij een voorstel heeft gedaan om het beslag op te heffen
als haar op een andere manier zekerheid geboden kon worden. Aanneemster
stelt dat zij dit aanbod ook nog heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling
van het kort geding.
306. Opdrachtgever bestwist dat het aanbod van aanneemster tijdig was, daarbij
was het voorstel voorwaardelijk en te laat.
307. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat er communicatie
is geweest over het opheffen van de beslagen (en retentierecht) door
aanneemster waar tegenover een andere vorm van zekerheid gesteld zou
worden door opdrachtgever.
308. Geen der partijen heeft nader inzicht verschaft in wat, wanneer en hoe welke
partij aangeboden heeft. Door opdrachtgever wordt gesteld dat hij op 3 mei
en 5 mei een aanbod heeft gedaan. Deze aanboden zijn niet overgelegd en de
stelling is ook niet verder toegelicht. Aanneemster heeft gesteld dat zij een
voorstel heeft gedaan, hetgeen zelfs is opgenomen in haar pleitnota ter gelegenheid
van het kort geding. Deze pleitnota is niet overgelegd in de huidige
procedure en aanneemster heeft verder ook niet uiteengezet wat haar aanbod
inhield.
309. Arbiters dienen dan ook tot de conclusie te komen dat onvoldoende is gebleken
van adequate voorstellen tot opheffing van het beslag. Aangezien, zoals
hiervoor overwogen, aanneemster gerechtigd was beslag te leggen, is de beslaglegging
niet ten onrechte geweest.
310. De gevraagde verklaring voor recht dient geweigerd.
Schadevergoeding op te maken bij staat
311. Opdrachtgever vordert dat aanneemster veroordeeld zal worden tot betaling
van vergoeding van schade die opdrachtgever heeft geleden als gevolg van
het uitgeoefende retentierecht en beslagleggingen. Deze schadevergoeding
dient nader opgemaakt te worden en vereffend te worden volgens de wet.
- 53 - 312. Zoals hiervoor overwogen heeft aanneemster ten onrechte het retentierecht
uitgeoefend. De schade die hierdoor is ontstaan dient zij te vergoeden aan
opdrachtgever. Arbiters achten het ook mogelijk dat opdrachtgever schade
45
heeft geleden door de uitoefening van het retentierecht. De gevorderde
schadevergoeding
op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet dient
toegewezen te worden.
313. Aangezien niet is vast komen te staan dat de beslagen onterecht zijn gelegd,
moet de vordering tot (eventuele) schadevergoeding vanwege de gelegde beslagen
hiervoor afgewezen worden.
Opheffen beslagen
314. Opdrachtgever vordert dat aanneemster veroordeeld wordt om de gelegde
beslagen op te heffen binnen één week na het in deze te wijzen vonnis, versterkt
met een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen
met € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
315. Zoals hiervoor overwogen is niet gebleken dat aanneemster de beslagen ten
onrechte heeft gelegd. Het binnen één week opheffen van de beslagen kan
derhalve niet toegewezen worden.
316. Uiteraard dienen de beslagen wel opgeheven te worden nadat opdrachtgever
hetgeen hij verschuldigd is, heeft betaald. Arbiters zullen daarom aanneemster
veroordelen tot opheffing van de gelegde beslagen binnen veertien dagen
nadat opdrachtgever heeft voldaan aan de veroordeling tot betaling zoals uitgesproken
zal worden in dit vonnis.
317. Gelet op de mogelijk grote impact voor opdrachtgever van het onnodig laten
voortbestaan van de beslagen, zullen arbiters de veroordeling tot opheffen
van de beslagen versterken met een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met
een maximum van € 50.000,00.
Overige vorderingen
318. Ten aanzien van de kosten van arbitrage overwegen arbiters dat het redelijk
is, gelet op de mate van gelijk en ongelijk, om beide partijen de helft van de
kosten te laten dragen. De kosten van arbitrage hebben tot en met het depot
van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 25.162,40 bedragen
en zijn verrekend tot een bedrag van € 12.581,20 met de door aanneem-
54 - ster gedane stortingen en tot een bedrag van € 12.581,20 met de door opdrachtgever
gedane stortingen. Uit dien hoofde behoeft derhalve niets verrekend
te worden.
319. In het verlengde van het voorgaande dienen partijen de eigen kosten van
rechtsbijstand, binnen en buiten rechte, te dragen.
320. Zoals beide partijen vorderen zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard
worden.
321. Het meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen.
- 55 - DE BESLISSING:
Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,
in conventie en in reconventie,
VEROORDELEN opdrachtgever om ter afrekening van de bouw van zijn woning aan
aanneemster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 51.576,04 (zegge:
eenenvijftigduizend vijfhonderdzesenzeventig euro en vier cent), te vermeerderen
met de wettelijke rente hierover met ingang van 4 mei 2006 tot aan de dag der algehele
voldoening;
VEROORDELEN aanneemster om binnen veertien dagen nadat opdrachtgever aan
de hiervoor geformuleerde veroordeling tot betaling heeft voldaan de door haar op
de woningen van opdrachtgever gelegde beslagen op te heffen, onder straffe van
een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: éénduizend euro) voor iedere kalenderdag
dat aanneemster aan deze veroordeling niet heeft voldaan, met een maximum van
€ 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) aan totaal te verbeuren dwangsommen;
VERKLAREN voor recht dat aanneemster niet gerechtigd is en was om retentierecht
op de woning van opdrachtgever uit te oefenen;
46
VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ten aanzien van het onterecht
uitgeoefende
retentierecht te betalen schadevergoeding, op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;
VERKLAREN de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen te Amsterdam, 15 september 2008
w.g. W.M. Faas w.g. A. Rongen w.g. H.G. Beuker
28601
47
LJN: BO4116, Rechtbank Arnhem , 200345
Datum uitspraak: 10-11-2010
Datum publicatie: 16-11-2010
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Conventie: Vordering tot herstel van de door Van der Vaart
geconstateerde gebreken c.q. correcte oplevering conform de tussen
partijen gesloten overeenkomst bij gebreke waarvan PMB zal zijn
gehouden tot betaling van de herstelkosten van de gebreken,
bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet. Reconventie: Vordering tot betaling van
restant aanneemsom. Bewijsopdrachten.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 200345 / HA ZA 10-929
Vonnis van 10 november 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER VAART VASTGOED B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. ing. A. Klein te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.M.B. MONTAGEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Elst,
gedaagde in conventie,
48
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A.J. Hooymayers te Breda.
Partijen zullen hierna Van der Vaart en PMB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tijdens de comparitie van partijen d.d. 1 oktober 2010 in de onderhavige procedure
en in de procedure tussen PMB en Van der Vaart Caravans v.o.f. waarin over en weer
dezelfde vorderingen aan de orde waren, zijn partijen onder meer het volgende
overeengekomen:
‘1. Partijen komen overeen dat er van moet worden uitgegaan dat de overeenkomst van
31 juli 2008 is gesloten tussen PMB Montagebedrijf B.V. en Van der Vaart Vastgoed B.V.
partijen komen overeen dat de meerwerkfacturen ook moeten worden geacht te zijn
gericht aan Van der Vaart Vastgoed B.V.
(…)
4. De correspondentie die is gevoerd op naam van Van der Vaart Holding B.V. wordt
door partijen aangemerkt als gevoerd door Van der Vaart Vastgoed B.V.
5. De conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van
Van der Vaart Caravans v.o.f. in de procedure 09-2347 wordt aangemerkt als de
conclusie van antwoord in reconventie in de procedure 10-929 tussen Van der Vaart
Vastgoed B.V. en PMB Montagebedrijf B.V.’
2.2. Tussen Van der Vaart en PMB is op 31 juli 2008 een overeenkomst gesloten terzake
de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal van Van der Vaart door PMB. In die
overeenkomst staat onder meer:
Werkomschrijving:
Bestaande dak voorzien van sandwichpanelen, dikte 60 mm, ca 560 m2 met inpandige
goot.
Wandpanelen, type WS 1000 ml, dikte 60 mm, kleur RAL 9006 (silver metallic), ca 790
m2
Stalen dakplaten, type R106, sendzimir verzinkt dikt 0.75 mm, ca 360 m2
Hulpstukken, voor alle afwerking van de sandwichplanelen en rondom ramen en deuren
etc. incl bevestigingsmateriaal.
Met u overeengekomen, € 45.000,--
Exclusief alle hak en breekwerkzaamheden en het verwijderen van de bestaande dak en
gevelbeplating.
Prijzen: exclusief 19% BTW
Betaling: in termijnen zie betaal en leveringsvoorwaarden.’
Op de overeenkomst staat nog handgeschreven vermeld: ‘2 man kompleete bouw incl
demontage’.
49
2.3. PMB heeft in totaal € 61.231,87 aan Van der Vaart gefactureerd bij facturen van 3
september en 11 december 2008 en 15 januari 2009, 28 augustus 2009 en 16 september
2009. Van der Vaart heeft ten minste € 11.900,-- aan PMB betaald.
2.4. Bij brieven van 22 april 2009, 15 en 25 september 2009 heeft Van der Vaart kort
gezegd kenbaar gemaakt dat zij niet tevreden was over het verrichte werk, medegedeeld
dat zij verwacht dat die gebreken worden hersteld en PMB aansprakelijk gesteld voor de
schade die zij meent te lijden.
2.5. In een op verzoek van Arcelor Mittal, de leverancier van de sandwichpanelen die op
het dak zijn geplaatst, door Kettlizt opgesteld onderzoeksrapport van 10 juli 2009 staat
onder meer:
‘Er is sprake van geluiden uit de dakconstructie die op basis van de gekozen
dakconstructie, donker gekleurde sandwichpanelen bevestigd op houten gordingen, niet
is te voorkomen. Wel zijn de geluiden opvallend sterk. (…) Mogelijk is een verbetering te
bereiken door meer schroeven te plaatsen. Dit betekent in ieder dal aan de gordingen
bevestigen. Een garantie is niet te geven maar gezien de beperkte extra kosten wordt
aanbevolen deze actie in ieder geval uit te voeren. (…) De kleur van het paneel is een
gegeven. Overspuiten in wit zou de problemen veel kleiner maken maar deze oplossing
lijkt niet in verhouding te staan met de omvang van het probleem. Dit geldt in versterkte
mate voor de invloed die uitgaat van de onvlakke onderconstructie. Dit is alleen effectief
op te lossen door de panelen te demonteren, de gordingen uit te vlakken en panelen
waar de getekende (…) vervorming is opgetreden te vervangen. De kosten hiervan staan
echter in geen verhouding tot de hinder die de geluiden kunnen geven. Een laatste
oplossing is het aanbrengen van een enkele kouddakplaat bovenop de dakpanelen. (…)
Deze laatste oplossing is zonder meer effectief. De kosten zijn echter niet gering.
Bovendien neemt deze voorziening ook de geluiden weg die inherent zijn aan de gekozen
constructie (…). Daarom is het reëel dat hierbij de helft van de kosten wordt gedragen
door de gebouweigenaar. (…)’
In de conclusies staat nog:
‘(…) Wel valt op dat de geluiden relatief sterk zijn. Dit is te verklaren op basis van de
relatief grote paneellengte en de donkere oppervlaktekleur. En mogelijk ook op basis van
het opvallend kleine aantal bevestigingen in de panelen. (…) Er kan hierbij echter nog
iets anders een rol spelen en dat zijn de kleine verspringingen in de gordingen t.p.v. hun
lassen. Deze leiden tot vervormingen van de buitenhuid ter plaatse van hun plaattoppen
en in het aansluitende dal direct hiernaast. Hierdoor bestaat er meer bewegingsvrijheid
voor de buitenhuid en meer bewegingsvrijheid t.p.v. de bevestigingspunten. (…) Wat
betreft de keuze voor donkergekleurde dakpanelen op houten gordingen ligt de
verantwoordelijkheid bij de gebouweigenaar. Wat betreft de bevestigingswijze ligt deze
bij het montagebedrijf. Voor wat betreft de onvlakheid van de onderconstructie is dit of
de eigenaar of het montagebedrijf, afhankelijk van de gemaakte contractuele afspraken.’
2.6. In een op verzoek van Van der Vaart door [betrokkene1] opgesteld rapport van 1
maart 2010 betreffende ‘probleempunten aan het vernieuwde bedrijfspand’ zijn aan de
hand van foto’s de volgens de rapporteur bestaande bouwkundige probleempunten
vermeld.
3. Het geschil
50
in conventie
3.1. Van der Vaart heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren vonnis:
1. primair: PMB zal veroordelen om binnen één maand na betekening van het in dezen te
wijzen vonnis over te gaan tot het herstel van de door Van der Vaart geconstateerde
gebreken c.q. correcte oplevering conform de tussen partijen gesloten overeenkomst bij
gebreke waarvan PMB zal zijn gehouden tot betaling van de herstelkosten van de
gebreken, bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet;
2. subsidiair: PMB zal veroordelen tot betaling van de herstelkosten van de gebreken,
bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
wet;
3. PMB zal veroordelen tot vergoeding van alle door Van der Vaart als gevolg van de
wanprestatie zijdens PMB geleden en nog te lijden schade als bestaande uit een bedrag
als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met veroordeling van PMB in de voldoening van de buitengerechtelijke kosten en de
proceskosten.
3.2. PMB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van
belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. PMB vordert - na eisvermindering ter zitting - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij
voorraad te verklaren vonnis Van der Vaart zal veroordelen om aan PMB te betalen
€ 49.331,87, vermeerderd met rente en kosten.
3.4. Van der Vaart voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover
van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Aan haar vordering legt Van der Vaart onder verwijzing naar de rapporten van
[betrokkene2] en [betrokkene1] ten grondslag dat PMB toerekenbaar tekort is geschoten
in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst doordat PMB het werk
gebrekkig heeft uitgevoerd en zij, ook na in gebreke te zijn gesteld, die gebreken weigert
te verhelpen.
rapport [betrokkene2]
4.2. PMB heeft ter zitting de juistheid van het rapport van [betrokkene2] erkend zodat
van de inhoud daarvan zal worden uitgegaan. Ter beoordeling ligt dan allereerst voor in
hoeverre PMB wat betreft de (overmatige) geluiden in de bedrijfshal, tekort is geschoten
in de nakoming van de overeenkomst en, in het verlengde daarvan, tot welke
herstelmaatregelen (of voldoening van herstelkosten) zij gehouden is.
4.3. Uit het rapport van [betrokkene2] leidt de rechtbank af dat de geluiden in de
bedrijfshal inherent zijn aan de dakconstructie in combinatie met thermische
vervormingen van de panelen. Dat valt PMB niet te verwijten. De geluiden zijn volgens
[betrokkene2] echter relatief sterk. Dat zou verklaard kunnen worden door de relatief
grote paneellengte in combinatie met de donkere oppervlaktekleur die leidt tot hoge
51
oppervlaktetemperaturen. Ook dat valt PMB niet te verwijten. [betrokkene2] merkt
daarbij op dat het kleine aantal bevestigingen van invloed kan zijn. Dat valt wel onder de
verantwoordelijkheid van PMB. Voor zover het kleine aantal bevestigingen daadwerkelijk
van invloed is op het relatief sterke geluid, moet dan ook worden geoordeeld dat PMB
toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij is in beginsel
gehouden, zoals gevorderd, herstelmaatregelen te nemen. Die bestaan volgens
[betrokkene2] uit het plaatsen van meer schroeven. PMB stelt dat zij zich steeds bereid
heeft verklaard meer schroeven te plaatsen maar Van der Vaart zou haar niet hebben
toegelaten in de bedrijfshal. Zij is nog steeds bereid die schroeven te plaatsen, zij het
nadat Van der Vaart de openstaande rekeningen heeft voldaan. Zij beroept zich derhalve
op een opschortingsrecht.
4.4. De rechtbank overweegt dat wanneer het plaatsen van meer schroeven effect heeft,
PMB daarmee kan volstaan. Wanneer dat niet het geval is, geldt het volgende.
[betrokkene2] schrijft in haar rapport dat ook de onvlakke onderconstructie van invloed
kan zijn op de relatief sterke geluidsvorming in de bedrijfshal. Afhankelijk van de
gemaakte contractuele afspraken is de eigenaar dan wel het montagebedrijf hiervoor
verantwoordelijk, aldus [betrokkene2]. Het hermonteren van de panelen wordt door
[betrokkene2] als niet reëel geduid omdat het niet in verhouding staat tot de
geluidsproblemen. Het aanbrengen van kouddakbeplating bovenop de panelen zou
zonder meer effectief zijn maar gezien de gedeelde verantwoordelijkheid voor de
problemen en omdat met deze voorziening ook de geluiden worden weggenomen die
inherent zijn aan de gekozen constructie zouden de niet geringe kosten van deze
maatregel moeten worden gedeeld. Partijen hebben zich tegen deze conclusies niet
verzet en meer in het bijzonder heeft PMB ook niet aangevoerd dat zij niet gehouden zou
zijn de helft van deze kosten te dragen wanneer het bevestigen van schroeven niet tot
een oplossing zou leiden. De rechtbank zal dan ook van de conclusies van [betrokkene2]
op dat punt uitgaan. Wanneer het aanbrengen van schroeven onvoldoende effect heeft –
hetgeen mogelijk door een deskundige zal moeten worden beoordeeld wanneer partijen
het daarover niet eens worden – zal PMB worden veroordeeld om de helft van de kosten
van het plaatsen van kouddakplaten te voldoen. In het midden kan blijven of, hetgeen
PMB bestrijdt, Van der Vaart PMB hiervoor in gebreke heeft gesteld. Voor nakoming is
verzuim immers niet vereist en voor zover het gaat om de herstelkosten in verband met
het plaatsen van kouddakplaten moet worden geoordeeld dat in die situatie nakoming
door PMB blijvend onmogelijk is (artikel 6:74 lid 2 BW).
4.5. Na de hierna te gelasten bewijslevering zal over dit geschilpunt - en het beroep op
het opschortingsrecht - verder worden geoordeeld.
Rapport [betrokkene1]
4.6. Ter zitting is het rapport van [betrokkene1] besproken dat door Van der Vaart
(mede) ten grondslag wordt gelegd aan haar stelling dat PMB toerekenbaar tekort is
geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens Van der Vaart is de constructie
van de bedrijfshal instabiel doordat, zo schrijft [betrokkene1], niet alle bestaande
gordingen aan de dakplaten zijn gekoppeld (I), de lekdorpels niet goed zijn geplaatst
waardoor er water tussendoor kan komen en van dubbele dorpels is geen sprake (II), de
afdeklijsten en de dakrandprofielen niet goed aansluiten (III), het frame om het kozijn
ontbreekt (IV), de noodoverstort niet met opstand is geplaatst (V), er ondeugdelijk en
niet duurzaam met kit is gewerkt (VI), er momenteel twee lekkages zijn (VII), er
52
scheuren in de gevelplaten zitten (VIII) en een gevelplaat is beschadigd (IX).
4.7. PMB voert hiertegen het volgende aan. Zij heeft alleen de dakplaten op de
bestaande constructie vervangen, het probleem is eenvoudig op te lossen met het
vastschroeven van dakplaten (I). Er zijn dubbele dorpels geplaatst zodat van lekkage
geen sprake kan zijn (II). PMB is onbekend met het niet goed aansluiten van afdeklijsten
en dakrandprofielen en inherent aan de platen is dat ze iets hol zijn waardoor ze niet
altijd goed aansluiten (III). Het plaatsen van het kozijn (en frame) zat niet in de
aanneemsom en er zijn geen kosten voor in rekening gebracht, maar is toch uitgevoerd
omdat PMB door moest met het werk (IV). Het is inderdaad zo dat de noodoverstort niet
met opstand is geplaatst maar dit is met een kleine aanpassing te verhelpen (V).
Overlopen van dorpels moeten altijd worden gekit en daarnaast is kit gebruikt om
lekkages te verhelpen (VI). De huidige lekkages en de scheuren in de gevelplaten zijn bij
PMB niet bekend (VII en VII) en het zou kunnen dat een gevelplaat beschadigd is (IX).
4.8. Met die verweren van PMB ligt allereerst ter beoordeling voor (IV) of het plaatsen
van een kozijn onderdeel uitmaakte van de tussen partijen gesloten overeenkomst. PMB
bestrijdt dit. Op grond van artikel 150 Rv rust op Van der Vaart de bewijslast van haar
stelling dat het plaatsen van het kozijn (IV, pg. 12 en 13 rapport [betrokkene1])
onderdeel uitmaakte van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.9. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of inderdaad sprake is van de door Van der
Vaart genoemde gebreken en zo ja, in welke mate en voorts, in verband met de
vorderingen van Van der Vaart, welke herstelmaatregelen dienen te worden genomen om
die gebreken te verhelpen en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Nu PMB met haar
verweer het eenzijdig opgemaakte rapport van [betrokkene1] deels (mede ook bij gebrek
aan wetenschap van de gestelde bevindingen) heeft bestreden en [betrokkene1] niet (op
alle onderdelen) ingaat op de te nemen herstelmaatregelen en de kosten daarvan, zal de
rechtbank zich hierover te zijner tijd door een deskundige laten voorlichten. Het
voorschot op de kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor
rekening van Van der Vaart.
4.10. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat niet is
gebleken dat werkzaamheden zijn verricht waarvoor een proceskostenveroordeling geen
vergoeding voor pleegt in te sluiten.
4.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.12. Aan haar vordering legt PMB ten grondslag dat van het totaalbedrag van
€ 61.231,87 slechts € 11.900,-- is voldaan zodat nog € 49.331,87 openstaat.
4.13. Van der Vaart bestrijdt allereerst dat zij meer verschuldigd is dan de aanneemsom
van € 53.550,-- inclusief BTW. Zij heeft nooit opdracht gegeven voor aanvullende
werkzaamheden. [betrokkene3] van PMB heeft in dit verband ter zitting verklaard: “Het
meerwerk bestond uit het aanbrengen van een verdiepingsvloer en de tussenwand. Er is
tegen het bestaande gebouw aangebouwd. Gaandeweg heeft M. van der Vaart gevraagd
de tussenwand weg te slopen. Dat stond niet in de bouwtekening en was ook niet
53
onderdeel van de overeenkomst. Dat geldt ook voor de verdiepingsvloer. Die zou eerst
worden samengesteld uit betonelementen en dat zou Van der Vaart in eigen beheer
uitvoeren. Later werd gekozen voor het storten van beton. Mij is toen gevraagd platen te
maken waarop het beton kon worden gestort. Er is vervolgens een prijs genoemd i.v.m.
het meerwerk en toen dat akkoord was de zaken besteld. Er is niets van op papier gezet.
De meerwerkfacturen zijn die van 15 januari 2009 en 28 augustus 2009.’
Van der Vaart heeft hierover ter zitting verklaard:
‘Ik heb nooit opdracht gegeven voor extra werkzaamheden. Daar is nooit over
gesproken. Ik heb [betrokkene3] een bouwtekening laten zien en op basis daarvan is een
aanneemsom overeengekomen. Het was een vaste prijs. De tussenwand en de
verdiepingsvloer zaten daarbij in. Het kan zijn dat het niet in de overeenkomst staat
maar er staat wel meer niet in.’
4.14. Tegenover het onderbouwde standpunt van PMB dat pas later opdracht is gegeven
voor het slopen van de tussenwand en het maken van platen voor de betonvloer, kon
Van der Vaart niet volstaan met het enkele verweer dat de tussenwand en het maken
van platen voor de verdiepingsvloer bij de vaste prijs inzaten. Van Van der Vaart had ten
minste mogen worden gevergd dat zij nader was ingegaan op die stelling van PMB die
onder meer aldus is onderbouwd dat deze elementen niet in de bouwtekening stonden en
ook niet in de overeenkomst en dat aanvankelijk betonelementen zouden worden
gebruikt en pas later is besloten om een betonvloer te storten. Van der Vaart kon
daartegenover niet volstaan met het verweer dat er wel meer niet in de overeenkomst
stond, zonder nader uiteen te zetten wat dat dan was. Dit geldt te meer nu het slopen
van de tussenwand en het maken van platen voor de verdiepingsvloer, mede gelet ook
op de kosten, geen ondergeschikte onderdelen waren en het dus voor de hand zou
hebben gelegen dat deze onderdelen wel in de overeenkomst zouden zijn opgenomen als
zij daarvan onderdeel hadden uitgemaakt. De rechtbank wijst er in verband met het
slopen van de tussenwand nog op dat in de overeenkomst staat dat de prijs exclusief hak
en breekwerkzaamheden is. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de
stelling van PMB dat het slopen van de tussenwand en het maken van platen voor het
storten van de verdiepingsvloer niet onder de in de overeenkomst genoemde
werkzaamheden viel, onvoldoende gemotiveerd is betwist. Het moet er dan voor worden
gehouden dat het om meerwerk gaat waarvoor Van der Vaart PMB opdracht heeft
gegeven.
4.15. Artikel 7:755 BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste
toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan
een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft
gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de
opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Het gaat hier om relatief
omvangrijke werkzaamheden. De factuur voor het plaatsen van de tussenwand d.d. 28
augustus 2009 bedraagt € 3.127,31 en de factuur betreffende het vervaardigen van de
platen waarop het beton van de verdiepingsvloer kon worden gestort d.d. 15 januari
2009 bedraagt € 3.900,05. Gelet op een en ander had Van der Vaart, bij gebreke aan een
andersluidend standpunt, naar het oordeel van de rechtbank uit zichzelf de noodzaak
moeten begrijpen van een verhoging van de prijs. De conclusie luidt dat Van der Vaart
gehouden is tot voldoening van deze meerwerkfacturen.
4.16. Van der Vaart stelt zich op het standpunt dat naast de bancaire betaling van
54
€ 11.900,--, zij op 6 en 20 november en 10 december 2008 respectievelijk € 10.000,-,
€ 25.000,-- en € 5.000,-- contant aan PMB heeft voldaan. Verder bestrijdt zij dat PMB de
algemene voorwaarden op grond waarvan zij contractuele rente vordert aan Van der
Vaart ter hand heeft gesteld. Ten slotte beroept Van der Vaart zich wat betreft de
betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst op haar opschortingsrecht c.q.
recht op verrekening met haar vordering in conventie.
4.17. PMB heeft gemotiveerd bestreden dat Van der Vaart de gestelde contante
betalingen heeft gedaan. Op Van der Vaart rust volgens de hoofdregel van bewijsrecht de
bewijslast van dit bevrijdende verweer. Zij zal tot die bewijslevering worden toegelaten.
4.18. Van der Vaart heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene
voorwaarden omdat deze niet ter hand zijn gesteld. Dat heeft PMB erkend. Zij stelt
echter dat zij een redelijke gelegenheid heeft geboden daarvan kennis te nemen doordat
onder verwijzing naar de deponering bij de Kamer van Koophandel, wordt aangeboden de
algemene voorwaarden toe te zenden. Dat gaat niet op. Artikel 6:234 lid 1 sub a BW
bepaalt dat is voldaan aan het bieden van een redelijke mogelijkheid om van de
algemene voorwaarden kennis te nemen wanneer deze voor of bij het sluiten van de
overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. Slechts wanneer dat
redelijkerwijs niet mogelijk is bepaalt artikel 6:234 lid 1 sub b BW dat kan worden
volstaan met bijvoorbeeld de mededeling dat de voorwaarden ter inzage liggen bij de
Kamer van Koophandel. PMB heeft niet gesteld dat het ter hand stellen van de algemene
voorwaarden redelijkerwijs niet mogelijk was. Het beroep op vernietiging van Van der
Vaart treft derhalve doel. De gevorderde contractuele rente zal niet worden toegewezen.
4.19. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat niet is
gebleken van werkzaamheden waarvoor een proceskostenveroordeling geen vergoeding
pleegt in te sluiten. Het sturen van enkele sommaties is daartoe onvoldoende.
4.20. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In conventie en reconventie
4.21. Zowel in conventie als in reconventie is Van der Vaart met een bewijsopdracht
belast. De bewijslevering van beide bewijsopdrachten in zowel de enquête als de contra-
enquête zal – afhankelijk van het aantal getuigen - zoveel mogelijk tijdens één zitting
plaatsvinden.
4.22. Partijen hebben zich beide op het opschortingsrecht beroepen (artikel 6:262 BW).
Aansluitend aan de enquêtezitting zal – wanneer daarvoor voldoende tijd is – een
comparitie van partijen worden gelast zodat de rechter hierover nog enkele inlichtingen
van partijen kan inwinnen en hun standpunten op bepaalde punten kan vernemen. Ook
zullen partijen zich tijdens deze comparitie dienen uit te laten over de persoon van de te
benoemen deskundige en de te stellen vragen in verband met hetgeen in rov. 4.9. is
overwogen.
4.23. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
55
De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1. draagt Van der Vaart op te bewijzen dat het plaatsen van het kozijn onderdeel
uitmaakt van de op 31 juli 2008 tussen Van der Vaart en PMB gesloten overeenkomst,
5.2. draagt Van der Vaart op te bewijzen dat zij op 6 en 20 november en 10 december
2008 respectievelijk € 10.000,-, € 25.000,-- en € 5.000,-- contant aan PMB heeft
voldaan,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 november 2010 voor uitlating
door Van der Vaart of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door
het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4. bepaalt dat Van der Vaart, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5. bepaalt dat Van der Vaart, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de
verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op vrijdagen in de maanden december
2010 tot en met februari 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het
getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.C.P.
Giesen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.7. bepaalt dat aansluitend aan dit getuigenverhoor een comparitie van partijen wordt
gelast zoals bedoeld in rov. 4.22.,
5.8. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle
beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 10
november 2010.
56
Nr. 71.544 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil in hoger beroep tussen
A.,
hierna te noemen “aanneemster”,
a p p e l l a n t e,
gemachtigde: mr. G. Beekman, advocaat te Almelo,
en
B. B.V.,
hierna te noemen “opdrachtgeefster”,
g e ï n t i m e e r d e,
gemachtigde: mr. J. Veenstra, jurist bij Arag
Rechtsbijstand te Leusden.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. J.P. FOKKER, lid-jurist van het College van Arbiters
van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. R.P. MORITZ, en ING. J. VAN
DIJK, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze
Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in
dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun benoeming
schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 11 november 2010 is daarvan mededeling
gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris van
de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Bij memorie van grieven d.d. 20 april 2010, met producties, op dezelfde
datum ingekomen bij het secretariaat van de Raad, is aanneemster in hoger
beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 21 januari 2010,
nummer 30.532, gewezen door C., D. en E., allen lid van het College van
Arbiters van de Raad, in het geschil tussen opdrachtgeefster en aanneemster.
Aanneemster heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg
overgelegd.
3. Opdrachtgeefster heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn een
memorie van antwoord ingediend, waarvan per brief van de Raad van 27
september 2010 akte is verleend.
2
4. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende
stukken:
- de brief van mr. Veenstra van 13 april 2011, met bijlage;
- de akte wijziging van eis van aanneemster;
- de memorie van antwoord/pleitaantekeningen van opdrachtgeefster/
mr. Veenstra.
5. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op donderdag 21 april 2011.
In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het
werk plaatsgevonden.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
6. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
7. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen
vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat aanneemster in
zoverre ontvankelijk is in haar appel.
het geschil in eerste aanleg
8. Opdrachtgeefster vorderde in eerste aanleg vergoeding van de kosten van
herstel ad € 101.746,00 wegens gebreken aan het werk. Aanneemster
meende dat opdrachtgeefster niet ontvankelijk diende te worden verklaard in
haar vordering 1) omdat zij niet bestond, 2) omdat met deze
opdrachtgeefster geen overeenkomst was gesloten, 3) omdat het geschil niet
behoorlijk was omschreven en toegelicht en 4) omdat de vordering was
verjaard. Zij vorderde in (voorwaardelijke) reconventie betaling van drie
57
facturen ad totaal € 2.027,96.
9. Arbiters concludeerden in eerste aanleg dat opdrachtgeefster ontvankelijk was
in haar vordering. Het dictum van het in dat geschil gewezen vonnis waarvan
beroep luidt:
“in conventie en in reconventie:
3
VEROORDELEN aanneemster om ter vergoeding van de gebreken aan
de betonvloer en de gevelbekleding van het pand van
opdrachtgeefster aan opdrachtgeefster te betalen € 20.472,04
(zegge: twintigduizend vierhonderdtweeënzeventig euro en vier
cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang
van 25 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN opdrachtgeefster om per saldo ter verrekening van de
kosten van arbitrage en ter tegemoetkoming in de kosten van
processuele bijstand aan aanneemster te betalen € 405,91 (zegge:
vierhonderdvijf euro en éénennegentig cent);
VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.”
de vordering in hoger beroep
10. Aanneemster heeft tegen het vonnis in eerste aanleg drie grieven (I tot en
met III) geformuleerd. Zij verzoekt appelarbiters (zoals geformuleerd in haar
akte wijziging van eis d.d. 18 april 2011) het vonnis van 21 januari 2010 te
vernietigen en in hoger beroep, opnieuw rechtdoende, opdrachtgeefster in
haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel die af te wijzen,
alsmede opdrachtgeefster te veroordelen om aan aanneemster terug te
betalen hetgeen aanneemster naar aanleiding van het vonnis van 21 januari
2010 aan opdrachtgeefster heeft betaald, te weten een bedrag van
€ 21.703,05 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2
februari 2010 tot de dag der algehele voldoening, alsmede opdrachtgeefster
te veroordelen om aan aanneemster te betalen een bedrag van € 2.547,40 uit
hoofde van opeisbare facturen, inclusief de tot en met 4 november 2008
vervallen contractuele rente, te vermeerderen met de contractuele rente
vanaf 5 november 2008 tot de dag der algehele voldoening, alsmede met
veroordeling van opdrachtgeefster in de kosten in eerste aanleg en de kosten
van deze procedure.
het verweer in hoger beroep
11. Opdrachtgeefster verzoekt de grieven ongegrond te verklaren en het vonnis
van 21 januari 2010 te bekrachtigen, met veroordeling van aanneemster in de
4
kosten van de procedure in hoger beroep, waaronder begrepen een bijdrage
in de kosten van rechtskundige bijstand aan de zijde van opdrachtgeefster.
de feiten
12. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen
hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in
hoger beroep tot uitgangspunt dienen.
de beoordeling van het geschil
Grief I
“Ten onrechte is in het vonnis van 21 januari 2010 vastgesteld dat de vordering
van de vennootschap onder firma op [aanneemster] is ingebracht in de huidige
rechtsvorm van opdrachtgeefster, zijnde een besloten vennootschap.”
13. Appelarbiters overwegen als volgt. Sinds 31 mei 2006 bestaat de v.o.f. niet
meer; op die datum heeft blijkens het in hoger beroep overgelegde afschrift
van een akte van inbreng inzake de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid B. B.V. de heer F., handelend als bestuurder van B. Beheer
B.V. - de "inbrenger"-, welke vennootschap op haar beurt handelde voor zich
en als bestuurder van B. B.V. - de "vennootschap"-, alle activa van B. v.o.f. -
de "onderneming"- geleverd ten titel van storting op aandelen aan de
vennootschap, onder verplichting voor de vennootschap alle passiva van de
onderneming voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen.
Deze activa en passiva staan vermeld op een balans van de onderneming
58
opgemaakt per 1 januari 2006, aldus artikel 2 van de akte van inbreng. Als
onderdeel van de activa zijn daarmee (eventuele) vorderingsrechten
ingebracht in de b.v., ook vorderingsrechten die op dat moment nog niet
waren meegedeeld aan aanneemster.
14. Met de overlegging van de akte van inbreng in deze procedure is de
overdracht van een vordering van de v.o.f. op aanneemster op de b.v.
(opdrachtgeefster) in ieder geval een feit. Daarmee is immers voldaan aan
artikel 3:94 Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat voor de overdracht van
een vordering vereist is dat daartoe een akte wordt opgesteld (in casu de akte
van inbreng) en dat daarvan mededeling wordt gedaan aan de debiteur (in
casu aanneemster). Het in het geding brengen van de akte kan beschouwd
worden als een mededeling in de zin van genoemd wetsartikel.
5
15. Anders dan aanneemster stelt is het niet vereist dat zij aan deze overdracht
haar medewerking verleent. Dat is alleen het geval bij contractsoverneming
(artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek). Daarvan is echter – juist bij gebreke van
die medewerking – hier geen sprake. Voor de overdracht van een vordering is
het voldoende dat aanneemster daarvan in kennis is gesteld.
16. De stelling van aanneemster, dat de registergoederen niet zijn overgegaan op
de b.v., maar in handen zijn van B. Beheer B.V., dus dat de vordering aan B.
Beheer B.V. zou toekomen, faalt. Opdrachtgeefster stelt terecht dat men geen
eigenaar van een pand behoeft te zijn om te kunnen ageren uit hoofde van
een aannemingsovereenkomst.
17. Nu is gebleken dat de vordering aan opdrachtgeefster toekomt, faalt grief I.
Grief II
“Ten onrechte oordelen de arbiters dat de betonvloer over ongeveer de helft van de
oppervlakte te veel en te wijde scheuren vertoont. Voorts is onjuist het oordeel dat
de bovenmatige scheurvorming de levensduur van de betonvloer beperkt.
Daarnaast is onjuist het oordeel dat voor een leek op bouwkundig gebied het
onderscheid tussen aanvaardbare scheurvorming en bovenmatige scheurvorming
niet eenvoudig te maken is bij een oplevering, althans is onjuist het oordeel dat
[opdrachtgeefster] niet voor deskundige bijstand had hoeven zorgdragen. Met de
arbiters is [aanneemster] van oordeel dat de vordering tot herstel disproportioneel
is, maar de door de arbiters vastgestelde vergoeding van € 15.000,00 is voor
[aanneemster] onaanvaardbaar. [Aanneemster] meent dat dit bedrag te hoog is
vastgesteld.”
18. Aanneemster stelt voorop dat de wijdte van de scheuren in de betonvloer valt
binnen de aanvaardbaarheidsgrens van 0,5 millimeter en dat de vloer
bovendien constructief voldoet, zodat herstel niet aan de orde is.
19. Appelarbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de helft van de betonvloer
bovenmatige scheurvorming vertoont. Enkele van de getoonde scheuren
hebben een scheurwijdte van meer dan 0,5 mm. Appelarbiters onderschrijven
het oordeel van arbiters in eerste aanleg dat deze scheurvorming zich moet
hebben voorgedaan kort na het storten van de vloer, waarschijnlijk bij het
vlinderen ervan. Opvallend is dat de toplaag van de andere helft van de vloer
een duidelijk andere aanblik heeft, met alleen de bij een monolitisch
afgewerkte betonvloer te verwachten scheurvorming.
6
20. Met arbiters in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat die
bovenmatige scheurvorming de levensduur van de vloer beperkt. De vloer zal
vanwege het afbrokkelen van de randen van de scheuren sneller slijten.
Hoewel aanneemster terecht stelt dat de vloer in constructief opzicht voldoet,
is dit wel degelijk te beschouwen als een gebrek.
21. De stelling van aanneemster dat de scheurvorming waarschijnlijk al bij de
oplevering van het werk aanwezig was en dat zij niet meer aansprakelijk is
voor niet bij oplevering gemelde gebreken, faalt. Zoals reeds is overwogen is
het gebruikelijk dat in een betonvloer enige scheurvorming optreedt. Het had
bij oplevering voor opdrachtgeefster – als leek op bouwkundig gebied - niet
duidelijk behoeven te zijn dat de al aanwezige scheurvorming ernstiger of
anders van aard was dan deze normaliter optredende scheurtjes. Verder
59
achten appelarbiters het aannemelijk dat de scheurvorming na oplevering is
uitgebreid, zodat opdrachtgeefster eerst later tot het inzicht is gekomen dat
de vloer ernstiger scheurvorming vertoonde dan zij had mogen verwachten.
Dat zij zich bij de oplevering niet heeft laten bijstaan door een deskundige,
bijvoorbeeld van de ‘vereniging eigen huis’, kan haar niet worden
tegengeworpen, nu zij hiertoe op grond van de tussen partijen gesloten
overeenkomst niet verplicht was.
22. Uit de brief van opdrachtgeefster aan aanneemster van 23 februari 2006
(productie 14 eerste aanleg) blijkt bovendien dat zij de scheurvorming al per
brief van 6 januari 2006 heeft gemeld. Wanneer appelarbiters uitgaan van de
door aanneemster genoemde datum van oplevering van 11 oktober 2005, is
deze melding geschied binnen de tussen partijen overeengekomen
onderhoudstermijn van 3 maanden.
23. Aldus is sprake van een gebrek waarvoor aanneemster aansprakelijk is.
24. De in appel opgeworpen stelling van opdrachtgeefster dat nimmer een
formele oplevering heeft plaatsgevonden, kan – gelet op dit oordeel –
onbesproken blijven.
25. Met arbiters in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat herstel van de
totale vloer (althans die helft, waarin de overmatige scheurvorming zich
voordoet) disproportioneel, althans niet noodzakelijk is.
7
26. Daar waar de scheurvorming zichtbaar is en waar over de vloer wordt
gereden met heftrucks, is herstel - bijvoorbeeld door middel van injecteren -
goed mogelijk. Voor de scheuren in de delen van de vloer die zijn gelegen
onder de stellingen is herstel thans niet noodzakelijk. Voor dat deel zou een
bedrag gereserveerd kunnen worden, of zou een vergoeding wegens
waardevermindering aan de orde kunnen zijn. Het in eerste aanleg
toegewezen bedrag van € 15.000,00 is voor die herstelwerkzaamheden zeker
niet te hoog te noemen. Dit betekent dat de grief faalt.
Grief III
“Ten onrechte wordt in het vonnis van 21 januari 2010 geoordeeld dat
[aanneemster] niet is overgegaan tot herstel van de tijdens de mondelinge
behandeling geconstateerde lekkages (in de zijwanden van het bedrijfspand), naar
aanleiding van brieven van [opdrachtgeefster]. Ten onrechte wordt geoordeeld dat
[aanneemster] haar aansprakelijkheid te dien aanzien van de hand heeft gewezen.
Daaruit volgt weer dat ook het oordeel dat het aan [opdrachtgeefster] vrij staat om
geen herstel te wensen, maar in eigen beheer te laten repareren, onjuist is. Met de
arbiters is [aanneemster] overigens van mening dat voor herstel van deze lekkages
volledige verwijdering van de gevelbekleding niet nodig is, maar [aanneemster]
acht de inschatting van de kosten (€ 7.500,00) te hoog.”
27. Aanneemster stelt dat zij eerst ten tijde van de mondelinge behandeling in
eerste aanleg in kennis is gesteld van de optredende lekkage in de zijwanden,
zodat zij voor wat betreft het herstel van die lekkages niet in verzuim is
geweest.
28. Appelarbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de profielen aan de
onderzijde van de wandplaten niet juist zijn aangebracht. Hierdoor kan – met
name bij harde wind tegen de gevelplaten – water het pand binnendringen.
29. Al in het rapport van BoBo Tech (productie 3 eerste aanleg) van 21 juli 2006
is melding gemaakt van niet op de juiste wijze aangebrachte profielen
(waterslagen), waardoor water de constructie in kan dringen. In de brief van
opdrachtgeefster aan aanneemster van 25 augustus 2006 sommeert zij
aanneemster (onder meer) dit probleem te verhelpen, hetgeen haar
raadsman nogmaals doet per brief van 26 februari 2007. Na verloop van de in
eerstgenoemde brief genoemde termijn was aanneemster dan ook in verzuim.
Op grond van artikel 6:87 BW was opdrachtgeefster bevoegd de verbintenis
tot nakoming om te zetten in een verbintenis tot vervangende
schadevergoeding. Arbiters in eerste aanleg hebben dan ook terecht een
8
ding. Arbiters in eerste aanleg hebben dan ook terecht een vergoeding
toegekend.
60
30. Met aanneemster zijn appelarbiters echter van oordeel dat de toegekende
vergoeding van € 7.500,00 te hoog is voor het herstel van de lekkages. Dat
deel van de grief dat is gericht tegen de hoogte van het toegekende bedrag
slaagt derhalve. Bij gebreke aan nadere gegevens schatten appelarbiters de
hoogte van de kosten voor het aanbrengen van een deugdelijke afdichting op
€ 3.000,00.
31. Dit betekent dat het vonnis in eerste aanleg niet in stand kan blijven. In
plaats van het in eerste aanleg aan opdrachtgeefster (per saldo, na
verrekening van de vorderingen in conventie en in reconventie) toegewezen
bedrag van € 20.472,04 kan in appel aan haar worden toegewezen
€ 20.472,04 -/- (€ 7.500,00 -/- € 3.000,00) = € 15.972,04.
32. Opdrachtgeefster zal veroordeeld worden het teveel door aanneemster
betaalde naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg ad € 4.500,00
(€ 20.472,04 -/- € 15.972,04) aan haar terug te betalen. Opdrachtgeefster
heeft geen verweer gevoerd tegen de door aanneemster gevorderde
wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 februari 2010, zodat appelarbiters
die rente zullen toewijzen.
33. Gelet op het slechts gedeeltelijk slagen van de ingestelde grieven, zullen
appelarbiters de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling in stand
houden.
de proceskosten in appel en overige vorderingen
34. Nu aanneemster in appel in overwegende mate in het ongelijk is gesteld,
achten appelarbiters het billijk dat zij de proceskosten in appel draagt.
35. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van
dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 10.512,20 (waarvan
€ 1.660,70 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster
gedane stortingen. Ter zake van de proceskosten behoeft derhalve geen
verdere verrekening plaats te vinden.
9
36. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand
van opdrachtgeefster in appel, in billijkheid op € 1.740,00.
37. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden
afgewezen.
DE BESLISSING
Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij meer is toegewezen
dan een bedrag van € 15.972,04 (vijftienduizend negenhonderdtweeënzeventig
euro en vier cent);
BEKRACHTIGEN het vonnis voor het overige;
VEROORDELEN opdrachtgeefster tot terugbetaling aan aanneemster van € 4.500,00
(vierduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover
vanaf 2 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan
opdrachtgeefster te betalen € 1.740,00 (éénduizend zevenhonderdveertig euro);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 26 juli 2011
w.g. J.P. Fokker w.g. R.P. Moritz w.g. J. van Dijk
hb 71544 ea 30532
61
No. 30.252 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil tussen
A,
hierna te noemen: “onderaanneemster”,
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen, advocaat te Bergen
op Zoom
en
B,
hierna te noemen: “aanneemster”,
v e r w e e r s t e r in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Bercx, advocaat te Nijmegen.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, ING. H.J. DE KONING, ING. J.M. BODEWES en
IR. M.V.E. BONGAERTS, allen ten tijde van hun benoeming lid-deskundige
van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw,
laatstgenoemde thans oud-lid daarvan, zijn door de voorzitter van deze
Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden
in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk
aanvaard. Bij brief van 20 oktober 2008 is daarvan mededeling gedaan
aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht
toegevoegd mr. D.H. Vervoordeldonk, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:
- het inleidend verzoekschrift, bij de Raad binnengekomen op 17 april
2008, met producties (genummerd 1 t/m 15);
- de memorie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, bij
de Raad binnengekomen op 23 september 2008, met producties
(genummerd 16 en 17);
- de memorie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
tevens houdende vermeerdering van eis, bij de Raad binnengekomen op
22 december 2008;
2 - de memorie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, bij de
Raad binnengekomen op 9 april 2009, met producties (genummerd
18 t/m 21);
- de memorie van dupliek in reconventie, bij de Raad binnengekomen op
16 juli 2009;
- de pleitaantekeningen van mr. Bercx.
3. De eerste mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op 15 oktober 2009.
4. Naar aanleiding van tijdens de eerste mondelinge behandeling gemaakte
afspraken, welke afspraken zijn bevestigd in de brief d.d. 21 oktober
2009 van de secretaris, zijn de navolgende stukken in het geding
gebracht:
- een brief d.d. 14 december 2009 van mr. Bercx, bij de Raad
binnengekomen op 15 december 2009, met als bijlage een akte met
productie;
- een brief d.d. 16 december 2009 van mr. Dielissen, bij de Raad
binnengekomen op 18 december 2009, met als bijlage een akte met
producties (genummerd 23 t/m 178);
- een brief d.d. 22 maart 2010 van mr. Dielissen, bij de Raad
binnengekomen op 23 maart 2010, met als bijlage een akte met
productie (genummerd 179);
62
- een brief d.d. 23 maart 2010 van mr. Bercx, bij de Raad binnengekomen
op 24 maart 2010, met als bijlage een akte (abusievelijk aangeduid als
akte d.d. 23 maart 2009 in plaats van akte d.d. 23 maart 2010), tevens
houdende wijziging van eis in reconventie.
5. Voorts is bij de Raad binnengekomen een brief d.d. 13 september 2010 van
mr. Dielissen, bij de Raad binnengekomen op 14 september 2010, met bijlagen.
6. De voortzetting van de mondelinge behandeling van dit geschil heeft
plaatsgevonden op 15 september 2010.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid
7. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het
onderhavige geschil staat onbetwist tussen partijen vast.
3 de feiten
8. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende
gemotiveerd weersproken en gelet op de in het geding gebrachte
producties, voor zover niet betwist, staat tussen partijen onder meer het
volgende vast:
a) Partijen hebben op 17 februari 2003 een overeenkomst van
onderaanneming gesloten betreffende de bouw van het Multifunctioneel
Centrum te X (verder te noemen: “de overeenkomst”).
b) De bouw van voormeld Multifunctioneel Centrum is door aanneemster
aangenomen van haar principaal de gemeente Y.
c) Op de overeenkomst zijn van toepassing de Uniforme Administratieve
Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (verder te noemen:
“de UAV 1989”).
d) Voor het aan onderaanneemster opgedragen deel van het werk is door
partijen een aanneemsom overeengekomen van € 1.146.784,00
exclusief BTW.
e) Het Mulitifunctioneel Centrum is op 29 april 2004 opgeleverd.
f) Partijen verschillen van mening over de eindafrekening van het werk.
g) Onderaanneemster heeft ter verzekering van haar vorderingen beslag
onder opdrachtgevers van aanneemster laten leggen.
h) Aanneemster heeft ter opheffing van het beslag een borg gesteld.
i) In artikel 9 van de overeenkomst is bepaald dat meer- en/of
minderwerk alleen mag worden uitgevoerd in het geval aanneemster
hiervoor schriftelijke opdracht heeft gegeven. Voorts is in dit artikel
bepaald dat uitsluitend meerwerk in rekening wordt gebracht indien de
werktekeningen in belangrijke mate van de in de overeenkomst
genoemde bescheiden afwijken.
4 j) Met betrekking tot de coördinatie van de werkzaamheden is in de
overeenkomst onder meer het volgende bepaald:
“De coördinatie met participanten geschiedt via de projectleider van
het werk, welke wordt aangesteld door B.”
k) Bij brief van 22 februari 2006 heeft aanneemster onderaanneemster
het volgende medegedeeld:
“In de afgelopen 2 jaar is er tussen onze bedrijven veel discussie
geweest over de uitvoering van de onderaannemingsopdracht die wij
aan u verstrekt hebben inzake de nieuwbouw van het Multifunctioneel
Centrum te X.
(…)
Gebleken is dat er voor de afrekening van de werkzaamheden van twee
kanten verrekeningen naar voren gebracht zijn, ten aanzien van in
totaal meer dan 100 verschillende punten. Over een deel van deze
verrekeningen is overeenstemming bereikt, voor het overige deel
blijven de meningen vooralsnog verdeeld. In de afgelopen periode
63
hebben wij alle punten nogmaals nagelopen en ons standpunt bepaald.
Op grond hiervan zijn wij van mening dat verdedigbaar is dat wij u in
totaal € 683.488,29 verschuldigd zijn (…).
Welhaast vanzelfsprekend zult u een andere mening zijn toegedaan.
Gegeven de vele tijd die al aan dit onderwerp besteed is zijn wij echter
van mening dat verder overleg geen zin heeft. Omdat wij u al in totaal
€ 775.000,00 betaald hebben, doen wij u eenmalig het voorstel om het
hierbij te laten en dit boek te sluiten. Indien u hiermee instemt verzoek
ik u een kopie van dit schrijven uiterlijk per 15 maart a.s. voor akkoord
getekend te retourneren.
Is dit niet het geval dat zullen wij in eventuele procedures uitgaan van
het eerder genoemde bedrag van € 683.488,29, minus de door ons
voorgestelde bijdrage in de tijdsgebonden kosten en zullen wij na
15 maart 2006 maatregelen treffen om het meerder betaalde terug te
vorderen.
Hoogachtend,
B
C
Algemeen directeur.”
l) Onderaanneemster heeft vervolgens niet inhoudelijk gereageerd op dit
standpunt van aanneemster.
m) Paragraaf 49 lid 2 van de UAV 1989 luidt als volgt:
5 “Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen, die, welke slechts
door één van partijen als zodanig wordt beschouwd – die naar
aanleiding van de overeenkomst of van de overeenkomsten, die
daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en
aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door de Raad van
Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie
maanden voor de dag van de aanbesteding luiden.”
n) Paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 luidt als volgt:
“De aannemer, die een geschil betreffende de eindafrekening aan de in
het tweede lid genoemde Raad ter beslechting voorlegt, nadat
opdrachtgever zijn definitieve beslissing omtrent de eindafrekening
schriftelijk ter kennis van de aannemer heeft gebracht, is niet
ontvankelijk in hetgeen hij meer of anders vordert dan die
eindafrekening inhoudt, indien hij het geschil aanhangig maakt later
dan zes maanden nadat de opdrachtgever bij aangetekende brief de
aandacht van aannemer op deze termijn heeft gevestigd, tenzij de
vordering voortvloeit uit een omstandigheid, welke eerst na het verloop
van die termijn is gebleken.”
o) Onderhavig geschil is aanhangig gemaakt in april 2008.
de vordering in conventie
9. Aanvankelijk vordert onderaanneemster, voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, aanneemster te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 260.556,24. Na vermeerdering van eis bij memorie van repliek in
conventie concludeert onderaanneemster:
“In conventie:
Tot veroordeling van B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A te
betalen de somma van € 319.832,13 (zegge:
driehonderdnegentienduizend achthonderdtweeëndertig euro en dertien
eurocent), te vermeerderen met de contractuele rente ten belope van de
wettelijke rente verhoogd met 2%-punten over € 268.278,56 vanaf
10 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een bedrag
door uw Raad, oordelend als goede mannen naar billijkheid in goede
justitie te bepalen, vermeerderd met de kosten vallende op de
onderhavige arbitrageprocedure, met inbegrip van de kosten van de
64
rechtskundig raadsman.
In reconventie:
Dat het uw Raad moge behage B niet-ontvankelijk te verklaren in haar
vorderingen, althans deze af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen,
met veroordeling van B in de kosten van de procedure in reconventie,
met inbegrip van de kosten van de rechtskundig raadsman van A.”
het verweer en de vordering in reconventie
6 10. Aanneemster concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van
onderaanneemster in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan en
concludeert in reconventie, na wijziging van eis bij akte d.d. 23 maart
2010, als volgt:
“MET CONCLUSIE:
B verzoekt uw Raad om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
A te veroordelen tot betaling aan B van een bedrag van € 150.751,--
vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover van
1 juli 2005 tot aan de dag van algehele betaling, althans een zodanig
bedrag zoals door uw Raad zal worden vastgesteld.
2.
A te veroordelen tot vergoeding van alle kosten die B heeft moeten
maken in verband met het ten onrechte moeten stellen van de borg door
de Nationale Borg te Amsterdam.
4.
A te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de kosten van
juridische bijstand in deze procedure.”
de beoordeling van het geschil in conventie en reconventie
ontvankelijkheid vordering in conventie
11. Aanneemster stelt zich primair op het standpunt dat onderaanneemster
niet ontvankelijk is in haar vordering. Zij verwijst in dit verband op het
bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 (zie feiten onder n).
12. Zij voert daartoe aan dat zij bij brief van 22 februari 2006 haar definitieve
beslissing omtrent de eindafrekening ter kennis van onderaanneemster
heeft gebracht (zie feiten onder k) en dat onderaanneemster niet binnen
zes maanden na die brief onderhavig geschil ter beslechting aan de Raad
heeft voorgelegd.
13. Daarnaast beroept aanneemster zich op rechtsverwerking ex artikel 6:2
BW.
14. Onderaanneemster heeft de stelling van aanneemster gemotiveerd
betwist.
7 15. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.
16. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989
heeft aanneemster, gelijk onderaanneemster stelt, in haar brief van
22 februari 2006 onderaanneemster niet expliciet gewezen op de in
bedoelde paragraaf genoemde termijn van zes maanden, noch heeft zij,
dit in afwijking van het door aanneemster aangehaalde geschil in de zaak
met nummer 21.127, in bedoelde brief melding gemaakt van paragraaf
49 lid 3 van de UAV 1989. Gelet hierop faalt het beroep van aanneemster
op paragraaf 49 lid 3.
17. De enkele, door aanneemster aangehaalde omstandigheid dat
onderaanneemster een professionele aanneemster is, zodat zij – naar
aanneemster stelt - zonder meer bekend mag worden verondersteld met
de UAV 1989 maakt dit oordeel niet anders, dit temeer nu aanneemster,
zoals vermeld, in meergenoemde brief van 22 februari 2006 paragraaf 49
lid 3 van de UAV 1989 op geen enkele wijze heeft vermeld. Arbiters
merken hierbij op dat in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat de
65
onderaanneemster uit de bewoordingen van de brief van 22 februari 2006
zonder meer had moeten begrijpen dat aanneemster had bedoeld te
wijzen op het bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 en dat die
brief voor geen andere uitleg vatbaar was.
18. Ten aanzien van de stelling van aanneemster dat onderaanneemster op
grond van rechtsverwerking haar rechten heeft verspeeld om onderhavige
procedure aanhangig te maken, overwegen arbiters dat aanneemster die
stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en/of toegelicht,
zodat het beroep op rechtsverwerking reeds om die reden niet kan
slagen.
19. Ten overvloede overwegen arbiters dat voor een geslaagd beroep op
rechtsverwerking enkel tijdsverloop onvoldoende is. Naast voormeld
tijdsverloop heeft aanneemster geen feiten en omstandigheden
aangevoerd – noch zijn arbiters die anderszins gebleken – die een beroep
op rechtsverwerking zouden kunnen doen slagen.
20. Het vorenstaande brengt met zich dat arbiters het primaire verweer van
aanneemster verwerpen. Aldus wordt beslist.
8 procedureel verweer
21. Bij brief van 21 oktober 2009 is onderaanneemster door het
scheidsgerecht in de gelegenheid gesteld om – kort samengevat - haar
vordering nader te onderbouwen.
22. Bij brief van 16 december 2009 heeft onderaanneemster een akte
ingediend met een groot aantal producties (genummerd 23 t/m 178).
23. Aanneemster is van oordeel dat de akte en de bijbehorende producties,
gelet op de omvang daarvan, niet kan worden beschouwd als een nadere
onderbouwing van de vordering van onderaanneemster en acht het in
strijd met een goede procesorde om na het tweemaal wisselen van
stukken en een (eerste) mondelinge behandeling nog een dergelijke akte
met producties in te dienen.
24. Onderaanneemster heeft de stelling van aanneemster gemotiveerd
betwist.
25. Arbiters stellen voorop dat onderaanneemster door het scheidsgerecht bij
voormelde brief van 21 oktober 2009 uitdrukkelijk is uitgenodigd haar
vordering nader te onderbouwen.
26. Naar het oordeel van arbiters kunnen de door onderaanneemster
ingediende nadere akte en producties in redelijkheid niet anders worden
geduid als een nadere onderbouwing van de vordering van
onderaanneemster. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een
groot aantal producties doet hier niet aan af.
27. Voorts overwegen arbiters dat aanneemster voldoende gelegenheid heeft
gehad om van de door onderaanneemster ingediende nadere stukken
kennis te nemen en haar verweer tegen de op die nadere stukken
gebaseerde stellingen deugdelijk voor te bereiden en te voeren.
Aanneemster heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door het
indienen van de akte d.d. 23 maart 2010 en ter gelegenheid van de
mondelinge behandeling d.d. 15 september 2010. Daar komt bij dat, naar
onderaanneemster tijdens de eerste mondelinge behandeling
onweersproken heeft verklaard, de wederzijdse standpunten van partijen,
9 zowel op grond van de tussen hen gevoerde correspondentie en
besprekingen als op grond van de in deze procedure gewisselde stukken,
over en weer volstrekt helder en bekend waren.
28. Voorts heeft aanneemster niet gesteld dat onderhavige procedure door
voormelde nadere onderbouwing van de vordering van onderaanneemster
en de reactie van aanneemster daarop onredelijk is vertraagd. Van een
dergelijke onredelijke vertraging van het geding is arbiters ook overigens
66
niet gebleken.
29. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van arbiters geen sprake
van enige strijd met de goede procesorde als gevolg van de door
onderaanneemster ingediende nadere akte met producties en verwerpen
arbiters het door aanneemster gevoerde procedurele verweer.
het geschil inhoudelijk
30. Het door onderaanneemster gevorderde bedrag van € 319.832,13 is als
volgt opgebouwd (zie memorie van repliek in conventie, pagina 5): a) aanneemsom: € 1.146.784,00 b) geaccordeerd meerwerk: € 115.243,63 c) niet geaccordeerd meerwerk: € 299.266,83 ------------------- + subtotaal € 1.561.294,46 d) minderwerk (betonwerk) € 361.863,08 e) geaccordeerd minderwerk overig € 156.152,82 f) reeds betaald € 775.000,00 -------------------- -/- € 268.278,56 contractuele rente hierover vanaf 1 juli 2005 t/m 10 april 2008 € 51.553,57 ------------------- + € 319.832,13
10 31. Het door aanneemster in reconventie gevorderde bedrag van
€ 150.571,00 is als volgt samengesteld (zie nadere akte van 23 maart
2010, pagina 6): a) aanneemsom: € 1.146.784,00 b) meerwerk waarover geen discussie bestaat: € 113.796,00 c) overig meerwerk: € 8.864,00 ------------------- +/+ subtotaal € 1.269.444,00 d) minderwerk (betonwerk) € 372.139,00 e) geaccordeerd minderwerk overig € 158.367,00 f) claim aanneemster € 114.689,00 ------------------- -/-
subtotaal € 624.249,00 g) reeds betaald € 775.000,00 ------------------- -/- € 150.571,00
32. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de hoogte van de
aanneemsom van € 1.146.784,00 en het reeds door aanneemster
betaalde bedrag van € 775.000,00.
33. Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt
omtrent de hoogte van het geaccordeerde meerwerk. Dit bedrag kan,
naar partijen ieder voor zich hebben verklaard, worden vastgesteld op
€ 113.796,00.
34. Voorts hebben partijen ter mondelinge behandeling overeenstemming
bereikt over de hoogte van het geaccordeerde overig minderwerk. Dit
bedrag kan, naar partijen ieder voor zich hebben verklaard, worden
vastgesteld op € 158.367,00.
35. Tussen partijen is niet in geschil dat in de aanneemsom een bedrag van
€ 335.572,52 was begrepen ter zake van het aan onderaanneemster
opgedragen betonwerk en dat aanneemster het betonwerk (inclusief het
betonwerk dat valt onder de hierna te melden post V49) vervolgens uit de
11 opdracht van onderaanneemster heeft gehaald, aangezien aanneemster
voornemens was dit werk in eigen beheer uit te voeren.
36. Onderaanneemster stelt (zie inleidend verzoekschrift, pagina 3) dat in
verband met meergenoemd betonwerk aan aanneemster een bedrag aan
minderwerk toekomt van in totaal € 361.863,08.
37. Dit bedrag is door onderaanneemster als volgt gespecificeerd: betonwerk volgens begroting -/- € 335.572,52 V49 verrekening hoeveelheden -/- € 31.420,63
67
V49A verrekening BTW -/- € 11.922,74 --------------- -/- € 378.915,89 V104 kosten A ten behoeve van betonwerk +/+ € 10.275,81
Betonbakken, betaald aan onderaannemer D +/+ € 6.777,00 ----------------
-/- € 361.863,08
38. Aanneemster betwist de hoogte van het door onderaanneemster
berekende bedrag aan minderwerk tot een bedrag van € 10.275,81 (zie
nadere akte d.d. 23 maart 2010, pagina 4). Zij voert daartoe aan dat
onderaanneemster meerwerkpost V104 (kosten A ten behoeve van
betonwerk) ten onrechte tweemaal opvoert. Aanneemster stelt dat haar
met betrekking tot het betonwerk een bedrag van € 372.138,89
(€ 361.863,08 + € 10.275,81) toekomt aan minderwerk.
39. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.
40. Met aanneemster stellen arbiters vast dat onderaanneemster in haar
berekening van het bedrag van € 361.863,08 rekening heeft gehouden
met de volgens onderaanneemster aan haar (onderaanneemster)
toekomende meerwerkpost V104 van € 10.275,81, terwijl
onderaanneemster deze meerwerkpost tevens vordert in het kader van
het –verderop in dit vonnis aan de orde komende – bedrag aan niet
geaccordeerd meerwerk. Aldus wordt deze post door onderaanneemster
12 ten onrechte tweemaal opgevoerd. Arbiters zullen op grond hiervan het
door onderaanneemster berekende bedrag aan minderwerk van
€ 361.863,08 corrigeren met voormeld bedrag van € 10.275,81, zodat
aanneemster per saldo een bedrag aan minderwerk toekomt van
€ 372.138,89 (361.863,08 + € 10.275,81). Volledigheidshalve merken
arbiters hierbij op dat zij bij de bespreking van het door
onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet geaccordeerd meerwerk
zullen oordelen omtrent de vraag of onderaanneemster al dan niet terecht
aanspraak maakt op de meerwerkpost V104.
41. Thans resteren het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet
geaccordeerd meerwerk van € 299.266,83 en de vordering in reconventie
(de “claim”) van aanneemster van € 114.689,00. Arbiters zullen eerst het
tussen partijen in geschil zijnde meerwerk bespreken en vervolgens de
vordering van aanneemster.
42. Het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet geaccordeerd
meerwerk van in totaal € 299.266,83 is als volgt samengesteld (zie lijst
B, productie 5 bij memorie van eis): V05 werkzaamheden E € 11.336,45 V08 storten poeren t.b.v. kolommen staalconstructie € 875,44 V10 kosten t.b.v. F € 7.804,09 V11 extra keet t.b.v. metselploegen € 3.186,34 V11a extra steigermaterieel t.b.v. metselploegen € 15.420,77 V23 kozijnen verzetten i.v.m. F € 3.373,38 V24 bouwplaatskosten € 58.929,98 V34 opruimen valspecie en voegspecie € 16.272,34 V41 leveren en verwerken hout i.v.m. begrotingsverschil € 25.968,53 V49 afrekening betonwerk € 31.420,63 V50 leveren en verwerken underlayment € 13.220,43 V51 bijkomende werkzaamheden F € 1.544,79
V57 meer metselwerk dan begroot € 6.609,90 V59 meerwerk F plaatsen staalconstructie € 12.797,62
13 V71 meerwerk uitkragende vloeren € 2.894,08 V76 aftimmeren dakplaten ruimtes 51, 49, 22 en 23 € 9.160,36 V78 schilderen+krukken+dorpel str. plaatsen buitendeuren € 5.047,63 V79 binnendeuren afwerken € 5.200,63 V80 Ventus raamscharen monteren € 7.984,03 V85 noodoverstorten aanbrengen € 2.670,59 V87 hoeveelheden Trespa € 25.450,33
68
V88 deurscharen leveren en monteren € 1.286,85 V93 verkeerd gestorte ankers fietsenstalling € 2.477,67 V98 opleveringswerken/deuren wijzigen/voegen week 28 € 2.512,47 V103 uren projectleider WH (A) i.v.m. ziekte P.N. (B) € 15.545,69
V104 kosten A t.b.v. betonwerk € 10.275,81 --------------- + € 299.266,83
43. Aanneemster stelt dat van het door onderaanneemster gevorderde
bedrag aan niet geaccordeerd meerwerk van € 296.266,83 een bedrag
van € 8.864,00 voor verrekening als meerwerk in aanmerking komt. Voor
het overige (€ 287.402,83 [€ 296.266,83 - € 8.864,00]) betwist
aanneemster het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet
geaccordeerd meerwerk.
44. Aanneemster heeft als verweer onder meer aangevoerd dat zij geen
schriftelijke opdrachten heeft gegeven tot het verrichten van de
werkzaamheden die op de betwiste meerwerkposten betrekking hebben,
althans dat van dergelijke schriftelijke opdrachten niet is gebleken en dat
voorts door onderaanneemster met betrekking tot die meerwerkposten
niet is aangetoond dat de werktekeningen in belangrijke mate van de in
de overeenkomst genoemde bescheiden afwijken. Aldus stelt
aanneemster zich op het standpunt – kort gezegd – dat de thans in het
geding zijnde, door onderaanneemster gevorderde meerwerkposten niet
voldoen aan het bepaalde in artikel 9 van de overeenkomst (zie feiten
onder i).
14 45. Arbiters overwegen dat, gelijk onderaanneemster stelt, het op grond van
de in het geding gebrachte stukken alsmede op grond van het
verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat partijen
tijdens de uitvoering van het werk niet telkens strikt de hand hebben
gehouden aan het bepaalde in artikel 9 van de overeenkomst. Zo heeft
aanneemster meermalen door onderaanneemster uitgevoerd meerwerk
geaccordeerd (lijst geaccordeerd meerwerk) waaraan geen schriftelijke
opdracht ten grondslag lag en waarbij niet was aangetoond dat de
werktekeningen in belangrijke mate van de in de overeenkomst
genoemde bescheiden afweken.
46. Daarnaast achten arbiters het van belang dat aanneemster op grond van
de overeenkomst verantwoordelijk was voor de coördinatie van de
werkzaamheden van de diverse onderaannemers en dat die coördinatie
volgens diezelfde overeenkomst diende te geschieden door een
projectleider van de zijde van aanneemster. Aanneemster heeft ter
mondelinge behandeling bevestigd dat na het wegens gezondheidsredenen
wegvallen van haar projectleider (ongeveer drie weken na de
start van de uitvoering van het werk) door haar geen vervangende
projectleider is aangesteld en dat er sindsdien namens aanneemster geen
projectleider op het werk aanwezig was. Onderaanneemster heeft in dit
verband onweersproken verklaard dat zij tijdens de uitvoering van het
werk meermalen werd geconfronteerd met het niet of te laat verschijnen
van andere, in opdracht van aanneemster werkende, onderaannemers op
de bouwplaats en aldus genoodzaakt was telefonisch of via de fax met
aanneemster te communiceren omtrent de voortgang van het werk en het
door onderaanneemster te verrichten meerwerk.
47. Arbiters overwegen voorts dat aanneemster, die tijdens de uitvoering van
het werk ook rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen
van onderaanneemster (zoals bijvoorbeeld de voortgang van het werk) en
tijdens de bouw, naar arbiters aannemelijk achten, via voormelde
telefonische contacten en/of faxberichten op de hoogte was, dan wel had
dienen te zijn van in ieder geval een groot deel van het uitgevoerde
meerwerk, in dat geval onderaanneemster tijdig duidelijkheid had dienen
69
te verschaffen over de wenselijkheid van het al dan niet uit te voeren
meerwerk. Van die door aanneemster verschafte duidelijkheid is arbiters
15 niet gebleken.
48. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zijn arbiters van oordeel
dat het enkele verweer van aanneemster – dat zij voor de uitvoering van
de werkzaamheden geen schriftelijke opdracht heeft verstrekt en dat niet
is aangetoond dat de werktekeningen in belangrijke mate afwijken van de
in de overeenkomst genoemde bescheiden – onvoldoende is om als een
gemotiveerde betwisting te worden aangemerkt van de stelling van
onderaanneemster dat het meerwerk verschuldigd is.
49. Thans gaan arbiters, met inachtneming van hetgeen hiervoor is
overwogen, over tot bespreking van de hiervoor genoemde
meerwerkposten. Bij die bespreking zal tevens – per meerwerkpost -
het door aanneemster gevoerde verweer, voor zover gevoerd, aan de
orde komen.
meerwerkposten
V05 werkzaamheden E
€ 11.336,45
50. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in
geschil dat aanneemster het aanvankelijk aan onderaanneemster
opgedragen betonwerk heeft laten uitvoeren door een derde
(onder)aanneemster, E.
51. Onderaanneemster stelt dat zij bij gebrek aan personeel van de zijde van
aanneemster werkzaamheden heeft verricht voor E. Onderhavige kosten
hebben betrekking op die werkzaamheden.
52. Aanneemster heeft de meerwerkpost gemotiveerd betwist.
53. Arbiters overwegen dat aanneemster ter mondelinge behandeling
onweersproken heeft gesteld dat onderaanneemster op geen enkele wijze
voorafgaand overleg heeft gepleegd omtrent onderhavige
werkzaamheden. Op grond hiervan achten arbiters geen termen aanwezig
om de kosten van de door onderaanneemster ten behoeve van een derde
verrichte werkzaamheden voor rekening van aanneemster te laten
komen. Onderhavige meerwerkpost wordt dan ook afgewezen.
16 V08 storten poeren t.b.v. kolommen staalconstructie
€ 875,44
54. Aanneemster betwist primair dat onderaanneemster onderhavige
werkzaamheden heeft uitgevoerd. Subsidiair betwist aanneemster de
hoogte van het gevorderde bedrag.
55. Arbiters overwegen dat onderaanneemster op grond van de door haar
overgelegde verrekenstaat 08, overzicht meer- en minderwerk
d.d. 21 januari 2004 en het besprekingsverslag d.d. 9 december 2005
voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de poeren ten behoeve van
de staalconstructie heeft gestort. Voorts achten arbiters het aannemelijk
dat die werkzaamheden, gelet op de aard daarvan, noodzakelijk waren
voor de voortgang van het werk.
56. Gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden komt de hoogte
van het gevorderde bedrag aan meerwerk arbiters redelijk voor. Deze
meerwerkpost komt onderaanneemster dan ook toe. toewijzing: € 875,44
V10 kosten t.b.v. F
€ 7.804,09 incl. staartkosten (€ 7.058,01 exclusief staartkosten (AK 6%,
W+R 4%))
57. Deze kosten zien op werkzaamheden die betrekking hebben op
kraanuren, het stellen van staalwerk en het verzetten van door
onderaanneemster gestelde kozijnen.
70
58. Aanneemster betwist dat zij verantwoordelijk is voor de noodzaak van het
verzetten van de door onderaanneemster gestelde kozijnen en betwist
voorts de hoogte van de overige kosten.
59. Arbiters overwegen dat aanneemster ter mondelinge behandeling
voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat onderaanneemster ten tijde
van het plaatsen van de kozijnen wist dat er nog een hoofdconstructie
van staal moest worden geplaatst. De omstandigheid dat
onderaanneemster in verband met het plaatsen van de stalen
hoofconstructie genoodzaakt was de door haar voordien geplaatste
kozijnen te verzetten, komt naar het oordeel van arbiters dan ook voor
17 risico van onderaanneemster. De met het verzetten van de kozijnen
gepaard gaande kosten van € 3.050,88 exclusief staartkosten komen
naar het oordeel van arbiters dan ook niet voor rekening van
aanneemster.
60. De hoogte van de overige met deze meerwerkpost verband houdende
kosten komt arbiters, gelet op de aard en de omvang van het werk, niet
onredelijk voor. Aldus resteert een aan onderaanneemster toewijsbaar
bedrag van € 4.007,13 exclusief staartkosten (€ 7.058,01 - € 3.050,88),
zijnde een bedrag van € 4.417,00 inclusief staartkosten. toewijzing: € 4.417,00
V11 extra keet t.b.v. metselploegen
€ 3.186,34
61. Onderaanneemster stelt dat zij in opdracht van de toen nog op het werk
aanwezige projectleider van aanneemster G een (extra) keet-unit heeft
geplaatst ten behoeve van de metselaars. De keet-unit maakte volgens
onderaanneemster geen deel uit van de overeenkomst en wordt derhalve
als meerwerkpost opgevoerd.
62. Aanneemster betwist niet dat er op haar verzoek een extra keet is
geplaatst, doch stelt dat die extra keet nodig was voor de metselaars die
aanvullend waren ingeschakeld teneinde de door onderaanneemster
veroorzaakte achterstand in het werk in te halen.
63. Arbiters overwegen dat aanneemster tegenover de gemotiveerde
betwisting van onderaanneemster op geen enkele wijze aannemelijk heeft
gemaakt dat de door onderaanneemster geplaatste extra keet
noodzakelijk was in verband met een achterstand in het werk die zou zijn
veroorzaakt door onderaanneemster. Ook in de als productie 46 door
onderaanneemster in het geding gebrachte brief van aanneemster,
waarin deze zich bereid verklaard onderhavige meerwerkpost deels te
betalen, wordt geen melding gemaakt van dit verweer van aanneemster.
64. Op grond van het vorenstaande komt onderaanneemster dan ook betaling
toe van deze meerwerkpost waarvan arbiters de hoogte redelijk
voorkomt. Aldus wordt beslist.
18 toewijzing: € 3.186,34
V11a extra steigermaterieel t.b.v. metselploegen
€ 15.420,77
65. In de overeenkomst is onder het kopje “MATERIEEL” onder meer het
volgende vermeld:
“Benodigde schragensteigers worden door u geleverd, gemonteerd en
gedemonteerd. De Schragensteiger wordt uitbesteed aan de metselaar en
verrekend met B.”
66. Onderaanneemster stelt dat zij op grond van de overeenkomst de
verplichting op zich had genomen op de bouwplaats schragensteigers te
leveren. Onderaanneemster was in het bezit van dergelijke steigers. Toen
bedoelde steigers zich al op de bouwplaats bevonden (en de daarmee
gepaard gaande kosten al waren gemaakt), bleek echter dat bedoelde
71
steigers niet geschikt waren voor het metselwerk. Aanneemster heeft ter
mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat schragensteigers in
het algemeen ongeschikt zijn voor metselwerk dat op een hoogte van
meer dan drie meter dient plaats te vinden. Op verzoek van de toen nog
op het werk aanwezige projectleider van aanneemster G heeft
onderaanneemster alsnog zorg gedragen voor de levering van Layher
steigers. Laatstgenoemde steigers waren niet in het bezit van
onderaanneemster en moesten door haar (onderaanneemster) worden
gehuurd. Meerwerkpost V11a heeft betrekking op de kosten die gepaard
zijn gegaan met het leveren van de Layher steigers.
67. Aanneemster betwist dat zij deze meerwerkpost aan onderaanneemster
verschuldigd is en voert daartoe aan dat onderaanneemster op grond van
de overeenkomst verplicht was verschillende soorten steigers te leveren.
Zij heeft in dit verband gewezen naar bladzijde 12, onderdeel 22.10 en
verder van de begroting d.d. 10 juli 2002, welke begroting deel uit maakt
van de overeenkomst.
68. Arbiters overwegen hieromtrent dat uit het door aanneemster
aangehaalde onderdeel van de begroting in redelijkheid niet valt af te
leiden dat onderaanneemster de verplichting op zich heeft genomen op
naast de schragensteigers ook nog een ander type steiger op de
bouwplaats te leveren. Immers, in het betreffende onderdeel van de
19 begroting wordt uitsluitend de schragensteiger expliciet genoemd. Naast
het woord schragensteiger komt weliswaar tevens het woord steiger voor,
echter zonder nadere specificatie of type aanduiding. Arbiters zijn van
oordeel dat in redelijkheid niet van onderaanneemster mag worden
verwacht dat zij op grond van de in de begroting gebezigde, hiervoor
aangehaalde, bewoordingen moest begrijpen dat zij verschillende soorten
steigers moest leveren, temeer nu in die begroting naast de
schragensteiger geen andere specifieke steiger wordt genoemd en voorts
in de overeenkomst zelf uitsluitend de schragensteiger wordt vermeld.
69. Meerwerkpost V11a, waarvan aanneemster de hoogte niet specifiek heeft
betwist en waarvan arbiters de hoogte niet onredelijk voorkomt, komt
onderaanneemster dan ook toe. Aldus wordt beslist. toewijzing: € 15.420,77
V23 kozijnen verzetten i.v.m. F
€ 3.373,38
70. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling de vordering voor
zover die betrekking heeft op meerwerkpost V23 ingetrokken. Deze post
behoeft dan ook geen verdere bespreking en beslissing meer.
V24 bouwplaatskosten
€ 58.929,98
71. Onderaanneemster stelt dat als gevolg van aan aannneemster
toerekenbare omstandigheden het werk een vertraging van 22 weken
heeft opgelopen en vordert in verband daarmee aan extra
bouwplaatskosten een bedrag van in totaal € 59.929,98. Dit bedrag is
gespecificeerd in de als productie 91 overgelegde verrekenstaat 24.
72. Aanneemster heeft de vordering van onderaanneemster gemotiveerd
betwist.
73. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.
74. Partijen hebben ter mondelinge behandeling, ieder voor zich, verklaard
dat het werk een vertraging heeft opgelopen van tenminste 17 weken.
Dat het werk een grotere vertraging zou hebben opgelopen is arbiters uit
20 de door partijen in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter
zitting niet gebleken. Arbiters achten dit ook niet aannemelijk, dit in het
bijzonder gelet op de brief d.d. 12 januari 2004 van aanneemster aan
72
haar principaal de gemeente X, waarin wordt gesproken over een
vertraging in het werk van 16 weken. Gelet hierop zullen arbiters in het
kader van de bespreking van onderhavige meerwerkpost uitgaan van een
vertraging in het werk van 17 weken.
75. Arbiters zijn van oordeel dat uit de door onderaanneemster als producties
53 t/m 98 overgelegde schriftelijke bescheiden (correspondentie,
faxbrieven, notities, werkbesprekingverslagen) voldoende blijkt dat de
opgelopen vertraging in het werk in overwegende mate is te wijten aan
de vertraging in de – voor rekening van aanneemster komende -
werkzaamheden die op het kritische pad van de uitvoeringsplanning lagen
(metselwerk, kozijnen, staalconstructie, isolatiewerkzaamheden). Uit
genoemde producties blijkt eveneens dat, anders dan aanneemster stelt,
ook na juli 2003 zich vertragingen in het werk hebben voorgedaan als
gevolg van vertragingen in de voor rekening van aanneemster komende
werkzaamheden die op het kritieke pad van de uitvoeringsplanning lagen.
Arbiters achten het in deze ook nog van belang dat onderaanneemster ter
mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat zij op het
werk herhaaldelijk werd geconfronteerd met door aanneemster
ingeschakelde onderaannemers die niet of te laat op het werk kwamen
opdagen. Arbiters achten het aannemelijk dat dit mede het gevolg is
geweest van de omstandigheid dat aanneemster na het wegvallen van
haar projectleider G geen andere voor haar werkende projectleider op de
bouwplaats heeft aangesteld. Naar het oordeel van arbiters is dit een
omstandigheid die voor rekening en risico van aanneemster komt.
76. Op grond van het vorenstaande achten arbiters het redelijk dat
onderaanneemster een bedrag aan extra bouwplaatskosten toekomt. De
enkele door aanneemster aangehaalde omstandigheid dat
onderaanneemster geen bouwtijdverlenging zou hebben aangevraagd,
doet hier in redelijkheid niet aan af, gegeven dat uit de overgelegde
stukken genoegzaam blijkt dat de geplande opleveringsdatum van het
werk tijdens de uitvoering van het werk meerdere malen is opgeschoven,
ook op verzoek van aanneemster, zonder dat daarbij expliciet om een
21 bouwtijdverlenging is verzocht.
77. Onderaanneemster heeft – zoals gezegd – de hoogte van de
bouwplaatskosten, uitgaande van een vertraging in het werk van
22 weken, begroot op € 58.929,98, dit onder verwijzing naar de als
productie 91 overgelegde verrekenstaat 24. Aanneemster heeft de inhoud
van die productie niet specifiek betwist. Gelet hierop, alsmede gelet op de
omstandigheid dat de hoogte van de door onderaanneemster gestelde
extra bouwplaatskosten niet onredelijk voorkomt, kennen arbiters,
uitgaande van een vertraging in het werk van 17 weken,
onderaanneemster ter zake van onderhavige meerwerkpost in billijkheid
een bedrag toe van € 45.536,80 (17/22 X € 58.929,98). toewijzing: € 45.536,80
V34 opruimen valspecie en voegspecie
€ 16.272,34
78. Deze meerwerkpost ziet op de kosten die onderaanneemster stelt te
hebben gemaakt in verband met het reinigen van het metselwerk dat
door het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf SVV was
aangebracht (verwijderen cementsluier, valspecie en voegspecie).
79. Aanneemster heeft de verschuldigdheid van de meerwerkpost
gemotiveerd betwist.
80. Arbiters overwegen dat onderaanneemster aan de hand van de producties
99 t/m 105, in het bijzonder aan de hand van producties 104 (verslag
bouwvergadering d.d. 4 maart 2004) en 105 (brief van aanneemster
d.d. 3 mei 2004), voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij
73
onderhavige meerkwerkpost tijdig met aanneemster heeft besproken.
81. Voorts heeft onderaanneemster ter mondelinge behandeling
onweersproken verklaard dat zij geen enkele contractuele relatie had met
het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf. Op grond hiervan zijn
arbiters, anders dan aanneemster, van oordeel dat het niet op de weg
van onderaanneemster ligt om zelf met het betreffende metselbedrijf te
onderhandelen over de vergoeding van de door onderaanneemster
gemaakte kosten. Arbiters overwegen hierbij dat, anders dan
22 aanneemster kennelijk meent, uit de overeenkomst op geen enkele wijze
volgt dat onderaanneemster aansprakelijk zou zijn voor het reinigen van
het vervuilde metselwerk dat is aangebracht door een door aanneemster
ingeschakeld metselbedrijf. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat
onderaanneemster terecht aanneemster aanspreekt ter zake van
onderhavige meerwerkpost.
82. Gelet op de aard en de omvang van te verrichten reinigingswerkzaamheden,
zoals die in het bijzonder blijken uit de als productie 99
overgelegde verrekenstaat 34, komt arbiters de hoogte van het door
onderaanneemster gevorderde bedrag redelijk voor. Toewijzing volgt. toewijzing: € 16.272,34
V41 leveren en verwerken hout i.v.m. begrotingsverschil
€ 25.968,53
83. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling onweersproken
verklaard, dit onder verwijzing naar het als productie 109 overgelegde
besprekingsverslag van 9 december 2005, dat zij extra balken heeft
verwerkt als gevolg van een gewijzigde uitvoering van het werk in
opdracht van de toenmalige projectleider van aanneemster G.
84. Gelet hierop komt onderhavige meerwerkpost, waarvan arbiters de
hoogte niet onredelijk voorkomt, dit mede gelet op de door
onderaanneemster in het geding gebrachte, door aanneemster niet
specifiek betwiste producties 106 t/m 107 (respectievelijk verrekenstaat
106, uittrekstaat en afleverbonnen), toe. toewijzing: € 25.968,53
V49 afrekening betonwerk
€ 31.420,63
85. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in
geschil dat onderaanneemster een deel van het door aanneemster uit de
opdracht gehaalde betonwerk (zie rechtsoverweging 34 van dit vonnis),
namelijk het betonwerk dat betrekking heeft op post V49, ondanks het
voornemen van aanneemster het gehele betonwerk in eigen beheer uit te
23 voeren, toch heeft uitgevoerd.
86. Het verweer van aanneemster dat het betreffende door
onderaanneemster verrichte betonwerk volgens de van de overeenkomst
deel uitmakende begroting niet verrekenbaar zou zijn, treft naar het
oordeel van arbiters geen doel, gegeven dat aanneemster aanvankelijk
het gehele betonwerk uit de opdracht/overeenkomst (en bijbehorende
begroting) heeft gehaald, zodat het er voor gehouden moet worden dat
het betonwerk volgens de overeenkomst in het geheel niet tot de
verplichtingen van onderaanneemster behoorde en onderaanneemster het
nadien in aanvulling op die overeenkomst uitgevoerde betonwerk terecht
als meerwerk opvoert.
87. Nu aanneemster de hoogte van meerwerkpost V49 niet specifiek heeft
betwist en arbiters de hoogte daarvan, dit gelet op de als productie 110
overgelegde verrekenstaat 49 en de bij brief d.d. 13 september 2010
overgelegde bescheiden, niet onredelijk voorkomt, komt
onderaanneemster deze meerwerkpost toe. Aldus wordt beslist.
74
toewijzing: € 31.420,63
V50 leveren en verwerken underlayment
€ 13.220,43
88. Ter mondelinge behandeling heeft onderaanneemster onweersproken
verklaard dat onderhavige meerwerkpost voor een deel ziet op
verrekenbare hoeveelheden en voor een deel ziet op gewijzigde
opdrachten van de zijde van aanneemster.
89. Arbiters overwegen dat onderaanneemster tegenover de gemotiveerde
betwisting van aanneemster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat
de van de overeenkomst deel uitmakende begroting verrekenprijzen en
verrekenbare hoeveelheden bevat. Uit de betreffende begroting blijkt
daar ook niet van. Gegeven dat onderaanneemster meergenoemde
begroting zonder enig voorbehoud heeft geaccepteerd, geldt dat
eventueel in die begroting onjuist vermelde prijzen en hoeveelheden voor
rekening en risico van onderaanneemster komen.
90. Het vorenstaande brengt met zich dat meerwerkpost V50 uitsluitend
24 toewijsbaar is, voor zover die een gevolg is van de gewijzigde opdrachten
van aanneemster. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling
onweersproken gesteld dat een bedrag van € 6.349,00 betrekking heeft
op de gewijzigde opdrachten. Tot dit bedrag wordt meerwerkpost V50
toegewezen. toewijzing: € 6.349,00
V51 bijkomende werkzaamheden Staalbouw Eindhoven
€ 1.544,79
91. Tussen partijen is niet in geschil dat onderaanneemster een extra lasser
en spieringkraan aan een onderaanneemster van aanneemster (F) heeft
geleverd.
92. Aanneemster stelt dat zij en onderaanneemster ter zake van deze
meerwerkpost een door aanneemster te betalen bedrag van € 1.000,00
zijn overeengekomen.
93. Arbiters overwegen dat uit de door aanneemster als productie 1 bij
nadere akte d.d. 23 maart 2010 in het geding gebrachte brief
d.d. 8 maart 2004 van F, welke brief is gericht aan aanneemster,
geenszins de door aanneemster gestelde overeenkomst met betrekking
tot onderhavige meerwerkpost tussen haar en onderaanneemster volgt.
94. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de omstandigheid dat
arbiters de hoogte van onderhavige meerwerkpost niet onredelijk
voorkomt, dit gelet op de onderliggende, door aanneemster niet specifiek
weersproken producties, wordt deze meerwerkpost aan
onderaanneemster toegewezen. toewijzing: € 1.544,79
V57 meer profielen (als gevolg van meer metselwerk) dan begroot
€ 6.609,90
95. Onderaanneemster stelt – kort samengevat - dat onderhavige
meerwerkpost een gevolg is van de omstandigheid dat er in de begroting
te weinig stenen waren opgenomen en dat als gevolg hiervan ook meer
profielen door onderaanneemster moesten worden gesteld dan begroot.
25 96. Arbiters wijzen deze meerwerkpost af op grond van dezelfde overweging
als een deel van meerwerkpost V50 is afgewezen (zie rechtsoverweging
89).
V59 meerwerk F plaatsen staalconstructie
€ 12.797,62
97. Tussen partijen is niet in geschil dat onderaanneemster los staal heeft
gemonteerd ten behoeve van de door aanneemster ingeschakelde
onderaanneemster Staalbouw Eindhoven B.V.
75
98. Aanneemster betwist de door onderaanneemster gevorderde vergoeding
voor die werkzaamheden voor zover die vergoeding een bedrag van
€ 3.801,00 te boven gaat.
99. Arbiters zijn van oordeel dat onderaanneemster aan de hand van de als
producties 122 t/m 126 overgelegde bescheiden, zoals ter mondelinge
behandeling toegelicht, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de
kosten van onderhavige meerwerkzaamheden in ieder geval € 12.797,62
hebben bedragen. Toewijzing volgt. toewijzing: € 12.797,62
V71 meerwerk uitkragende vloeren
€ 2.894,08
100. Deze kosten zien op het afbreken en opnieuw metselen van een wand
door onderaanneemster. Tussen partijen is niet in geschil dat het
afbreken van de wand noodzakelijk was als gevolg van het niet conform
de door de architect voorgeschreven maatvoering realiseren van de
betonvloer door een onderaanneemster van aanneemster (E). Als gevolg
hiervan is de begane grondvloer te ver doorgestort zodat de buitenzijde
van de vloer gelijk kwam te liggen met de buitenkant van de buitenmuur.
101. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat
onderaanneemster bij aanvang van het metselen van de wand wist dat er
sprake was van een foutief gestorte begane grondvloer. Onder deze
omstandigheden had het, zo overwegen arbiters, op de weg van
onderaanneemster gelegen aanneemster te waarschuwen alvorens zij
haar werkzaamheden (eventueel) zou hervatten. Nu zij dit heeft
26 nagelaten, kan onderaanneemster in redelijkheid onderhavige
meerwerkpost niet bij aanneemster in rekening brengen. Afwijzing volgt.
V76 aftimmeren dakplaten ruimtes 51, 49, 22 en 23
€ 9.160,36
102. Onderaanneemster stelt dat meerwerkpost V76 is ontstaan door de
omstandigheid dat het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf de
muren scheef en onregelmatig heeft gemetseld. Omdat deze muren zo
slordig waren gemetseld, eiste de architect dat deze muren ter plaatse
van de dakplaten afgetimmerd zouden worden zodat alle kieren en naden
uit het zicht zouden zijn. Aanneemster heeft dit vervolgens aan de
architect toegezegd en onderaanneemster de opdracht daartoe gegeven,
aldus onderaanneemster.
103. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en
heeft daartoe (uitsluitend) aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de
betreffende meerwerkzaamheden heeft gegeven.
104. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m
48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters deze betwisting
onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de door
onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de omvang
van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt, wordt
deze meerwerkpost toegewezen. toewijzing: € 9.160,36
V78 schilderen+krukken+dorpel str. plaatsen buitendeuren
€ 5.047,63
105. Onderaanneemster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van
aanneemster niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op betaling van
deze meerwerkpost. Ook ter mondelinge behandeling is
onderaanneemster er niet in geslaagd, ook niet aan de hand van de door
haar als producties 133 t/m 135 in het geding gebrachte producties,
inzichtelijk te maken op grond van welke feiten en omstandigheden
aanneemster gehouden zou zijn meerwerkpost V78 aan
onderaanneemster te vergoeden. Afwijzing volgt.
76
27 V79 binnendeuren afwerken
€ 5.200,63
106. Deze meerwerkpost bestaat uit een drietal onderdelen: “vervangen
glaslatten brandwerende deuren”, “kantschuiven en slotplaatjes
aanbrengen” en “voorzieningen extra sloten”.
107. Aanneemster erkent dat onderaanneemster een bedrag aan meerwerk
toekomt in verband met het vervangen van de glaslatten van de
brandwerende deuren, doch betwist de hoogte van het door
onderaanneemster ter zake van dit onderdeel gevorderde bedrag van
€ 715,05 (exclusief staartkosten).
108. Gelijk aanneemster, komt arbiters het door onderaanneemster
gevorderde bedrag, gelet op de aard en de omvang van het te verrichten
werk, te hoog voor. Arbiters bepalen de kosten die gepaard gaan met het
vervangen van de glaslatten in billijkheid op € 522,00 inclusief
staartkosten (algemene kosten, winst en risico). Dit bedrag komt
onderaanneemster toe.
109. Ten aanzien van de overige twee onderdelen van de meerwerkpost geldt,
gelijk aanneemster stelt, dat die onderdelen niet voor verrekening in
aanmerking komen, gegeven dat de betreffende werkzaamheden blijkens
de van de overeenkomst deel uitmakende begroting zijn begrepen in de
overeenkomst. Aldus wordt deze meerwerkpost toegewezen tot een
bedrag van € 552,00. toewijzing: € 552,00
V80 Ventus raamscharen monteren
€ 7.984,03
110. Aanneemster betwist uitsluitend de hoogte van deze meerwerkpost. Zij
stelt dat onderaanneemster met betrekking tot het monteren van de
74 stuks raamscharen een bedrag van ten hoogste € 3.819,59 toekomt.
111. Anders dan aanneemster komt arbiters het door onderaanneemster
gevorderde bedrag, gelet op de aard en de omvang van de
werkzaamheden, redelijk voor. Toewijzing volgt. toewijzing: € 7.984,03
28 V85 noodoverstorten aanbrengen
€ 2.670,59
112. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in
geschil dat op de contractstekeningen geen noodoverstorten staan
aangegeven en dat zowel het dak- als het metselwerk niet tot de
verplichtingen van onderaanneemster behoren. Voorts staat, als enerzijds
gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast dat
onderaanneemster de noodoverstorten heeft aangebracht. Partijen
verschillen niet van mening over het feit dat het aanbrengen van de
noodoverstorten noodzakelijk was.
113. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang
bezien, heeft onderaanneemster in redelijkheid recht op vergoeding van
de door haar gemaakte kosten in verband met het (alsnog) aanbrengen
van de niet op de contractstekeningen aangegeven noodoverstorten.
114. Arbiters kunnen aanneemster niet volgen in haar stelling dat
onderaanneemster zelf vergeten zou zijn de sparingen in het metselwerk
aan te brengen, temeer nu het ter zake relevante metselwerk niet tot de
verplichtingen van aanneemster behoorde en de noodoverstorten
bovendien niet op de contractstekeningen waren aangegeven.
115. Nu aanneemster de hoogte van de meerwerkpost V85 niet heeft betwist
en arbiters die hoogte gelet op de aard en omvang van de
werkzaamheden niet onredelijk voorkomt, wordt deze meerwerkpost
toegewezen.
77
toewijzing: € 2.670,59
V87 hoeveelheden Trespa
€ 25.450,33
116. Onderaanneemster stelt – kort samengevat - dat onderhavige
meerwerkpost een gevolg is van de tijdens de uitvoering van het werk
gebleken omstandigheid dat er in de begroting te weinig Trespa was
opgenomen.
117. Arbiters wijzen deze meerwerkpost af, op grond van dezelfde overweging
als een deel van meerwerkpost V50 is afgewezen (zie rechtsoverweging
29 89).
V88 deurscharen leveren en monteren
€ 1.286,85
118. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en
heeft daartoe aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de betreffende
meerwerkzaamheden heeft gegeven. Aanneemster heeft niet betwist dat
het aanbrengen van de deurscharen noodzakelijk was voor een goede en
deugdelijke uitvoering van het werk.
119. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m
48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters de betwisting van
aanneemster onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de door
onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de omvang
van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt, wordt
deze meerwerkpost toegewezen. Arbiters merken hierbij op dat
aanneemster haar opmerking dat de in onderhavige meerwerkpost
begrepen staartkosten niet conform de UAV 1989 zouden zijn, op geen
enkele wijze nader heeft toegelicht en/of onderbouwd, zodat arbiters aan
die stelling voorbij gaan. toewijzing: € 1.286,85
V93 verkeerd gestorte ankers fietsenstalling
€ 2.477,67
120. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en
heeft daartoe aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de betreffende
meerwerkzaamheden heeft gegeven en dat onderaanneemster “het
probleem” ongevraagd heeft opgelost. Tussen partijen is, als enerzijds
gesteld en anderzijds niet betwist, niet in geschil dat de ankers verkeerd
zijn gestort als gevolg van een fout in het betonwerk en/of de
staalconstructie. Dit betreffen werkzaamheden waarvoor
onderaanneemster niet verantwoordelijk was. Aanneemster heeft niet
betwist dat het vervangen van de verkeerd gestorte betonankers
noodzakelijk was voor een goede en deugdelijke uitvoering van het werk.
121. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m
48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters de betwisting van
30 aanneemster dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van
de werkzaamheden onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de
door onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de
omvang van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt,
wordt deze meerwerkpost, al het voorgaande in aanmerking genomen,
toegewezen. toewijzing: € 2.477,67
V98 opleveringswerken/deuren wijzigen/voegen week 28
€ 2.512,47
122. Deze meerwerkpost ziet op werkzaamheden die zijn uitgevoerd naar
aanleiding van de oplevering (“narooiwerkzaamheden”).
123. Arbiters overwegen dat in de begroting een bedrag van ruim € 6.600,00
is opgenomen ten behoeve van de narooiwerkzaamheden. Tegenover de
78
gemotiveerde betwisting van aanneemster heeft onderaanneemster niet
aangetoond dat met de narooiwerkzaamheden een groter bedrag
gemoeid is geweest dan voormelde € 6.600,00, zodat deze meerwerkpost
wordt afgewezen.
V103 uren projectleider WH (Stegink) i.v.m. ziekte P.N. (Timmers)
€ 15.545,69
124. Arbiters achten het op grond van de door onderaanneemster in het
geding gebrachte producties 169 t/m 174, zoals ter mondelinge
behandeling nader toegelicht, voldoende aannemelijk dat
onderaanneemster na het wegvallen van de projectleider van
aanneemster (P. Netten) heeft zorggedragen voor een vervangende
projectleider (W. Hengst) en dat die vervanging noodzakelijk was voor de
voortgang van het werk.
125. Arbiters komt het door onderaanneemster gevorderde bedrag ter zake
van de inzet van de voor haar werkende projectleider te hoog voor, dit
gelet op de aard en de omvang van de door de projectleider op een
project als het onderhavige te verrichten werkzaamheden. Arbiters stellen
de met de inzet van de projectleider gepaard gaande kosten in billijkheid
vast op een bedrag van € 7.268,00. Tot dit bedrag wordt de vordering
31 van onderaanneemster toegewezen. toewijzing: € 7.268,00
V104 kosten Stegink t.b.v. betonwerk
€ 10.275,81
126. Deze meerwerkpost ziet op de reeds door onderaanneemster verrichte
funderingswerkzaamheden alvorens het betonwerk door aanneemster uit
de opdracht van onderaanneemster werd gehaald. De noodzakelijkheid
van bedoelde werkzaamheden is door aanneemster niet betwist. Gelet
hierop, alsmede gelet op het feit dat onderaanneemster aan de hand van
de door haar overgelegde producties 175 t/m 178 de hoogte van deze
meerwerkpost voldoende heeft onderbouwd, ligt het gevorderde bedrag
van € 10.275,81 voor toewijzing gereed. toewijzing: € 10.275,81
conclusie niet geaccordeerd meerwerk
127. Aan onderaanneemster komt toe een bedrag van in totaal € 205.464,57
(€ 875,44 + € 4.417,00 + € 3.186,34 + € 15.420,77 + € 45.536,80 +
€ 16.272,34 + € 25.968,53 + € 31.420,63 + € 6.349,00 + € 1.544,79 +
€ 12.797,62 + € 9.160,36 + € 552,00 + € 7.984,03 + € 2.670,59 +
€ 1.286,85 + € 2.477,67 + € 7.268,00 + € 10.275,81).
128. Thans komen arbiters toe aan de bespreking van de vordering (de
“claim”) van aanneemster van € 114.689,00.
129. Uit pagina 5 van de nadere akte van 23 maart 2010 blijkt dat het bedrag
van € 114.689,00 is samengesteld uit de volgende posten: TIM 04 Arcus factuur van 30 december 2003 € 1.950,00 TIM 19 Dusarduyn factuur van 13 april 2004 € 4.177,00 TIM 20 Dusarduyn factuur van 7 juli 2004 € 3.846,00 TIM 25 Reparatie betonplafonds nota 0186-04 € 714,00 TIM 27 Schikking De Bokx € 382,00 TIM 28 Verrekening materiaal Raab Karcher € 37.575,00
32 TIM 33 Emballage € 885,00 TIM 35 Narooiwerkzaamheden € 11.720,00 TIM 36 aan gemeente betaalde korting ivm te late oplevering € 46.440,00 --------------- +/+ € 107.689,00* *zijnde volgens aanneemster € 114.689,01
130. Onderaanneemster heeft de vordering van aanneemster gemotiveerd
betwist.
131. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.
79
132. Ter mondelinge behandeling heeft aanneemster haar vorderingen met
betrekking tot de posten TIM 28 en TIM 33 van respectievelijk
€ 37.575,00 en € 885,00 ingetrokken. Deze posten behoeven dan ook
geen verdere bespreking en beslissing meer.
133. Ten aanzien van de overige posten geldt dat aanneemster, voor wat
betreft de toelichting daarop, heeft volstaan met de verwijzing naar de
laatste pagina van productie 17 die bij de memorie van antwoord is
overgelegd. Betreffende pagina bevat een uiterst summiere beschrijving
van de betreffende posten. Arbiters achten deze onderbouwing van de
betreffende posten, ook na de eveneens summiere toelichting van
aanneemster daarop ter mondelinge behandeling, volstrekt onvoldoende.
Het had, gelet op de gemotiveerde betwisting van die posten door
onderaanneemster, op de weg van aanneemster gelegen om in haar
nadere akte van 23 maart 2010 per post feiten en omstandigheden te
vermelden op grond waarvan zij aanspraak maakt op betaling van die
posten door onderaanneemster, zo mogelijk onder overlegging van
schriftelijke bewijsstukken. Nu zij dit heeft nagelaten, ligt de vordering
van aanneemster bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing voor
afwijzing gereed. Aldus wordt beslist.
134. Met betrekking tot post TIM 36 (aan gemeente betaalde korting ivm te
late oplevering) merken arbiters nog op dat zij in het kader van
meerwerkpost V24 (bouwplaatskosten) hebben geoordeeld dat de
33 opgelopen vertraging in het werk in overwegende mate is te wijten aan
de vertraging in de – voor rekening van aanneemster komende -
werkzaamheden die op het kritische pad van de uitvoeringsplanning
lagen. Ook op grond hiervan valt naar het oordeel van arbiters niet in te
zien dat onderaanneemster post TIM 36 aan aanneemster zou moeten
vergoeden.
samenvatting vorderingen in conventie en reconventie
135. Onderaanneemster komt per saldo een bedrag toe van € 160.538,68. Dit
bedrag is als volgt opgebouwd: a) aanneemsom: € 1.146.784,00 (zie r.o. 32) b) geaccordeerd meerwerk: € 113.796,00 (zie r.o. 33) c) niet geaccordeerd meerwerk: € 205.464,57 (zie r.o. 127) ------------------- + subtotaal € 1.466.044,57 d) minderwerk (betonwerk) € 372.138,89 (zie r.o. 40) e) geaccordeerd minderwerk overig € 158.367,00 (zie r.o. 34) f) reeds betaald € 775.000,00 (zie r.o. 32) -------------------- -/- € 160.538,68
136. Het bedrag van € 160.538,68 dient te worden vermeerderd met de door
onderaanneemster gevorderde, door aanneemster niet specifiek
weersproken, contractuele rente ex paragraaf 45 lid 2 van de UAV 1989
daarover vanaf 1 juli 2005 tot de dag der algehele voldoening.
137. Aldus komt aan onderaanneemster toe een bedrag van € 160.538,68, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 juli
2005 tot en met 14 juli 2005 en met ingang van 15 juli 2005 te
vermeerderen met de wettelijke rente verhoogd met 2-procentpunten tot
34 de dag der algehele voldoening.
verklaring voor recht inzake beslaglegging en kosten borg
138. Uit het vorenstaande volgt dat arbiters, anders dan aanneemster, van
oordeel zijn dat het beslag destijds door onderaanneemster rechtmatig is
gelegd (zie feiten onder g en h). Immers, een substantieel deel van de
vordering van onderaanneemster wordt toegewezen. Arbiters wijzen de
vordering van aanneemster tot vergoeding van alle kosten die zij
(aanneemster) heeft moeten maken in verband met het stellen van de
80
borg door Nationale Borg te Amsterdam dan ook af.
uitvoerbaar bij voorraadverklaring en zekerheidsstelling
139. Aanneemster heeft ter mondelinge behandeling d.d. 15 oktober 2009 het
scheidsgerecht verzocht dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren, dan wel te oordelen dat betaling door aanneemster aan
onderaanneemster uitsluitend hoeft plaats te vinden tegen voorafgaande
zekerheidsstelling door onderaanneemster voor terugbetaling, dit gelet op
de slechte financiële positie van onderaanneemster.
140. Onderaanneemster heeft gemotiveerd betwist dat zij thans nog in een
slechte financiële positie zou verkeren. Zij heeft daartoe onweersroken
gesteld dat zij in het verleden door een onwillige debiteur op een project
te Vlissingen in financiële problemen is gekomen, doch dat zij haar tegoed
van betreffende debiteur via het NAI inmiddels (grotendeels) betaald
heeft gekregen en dat van liquiditeitsproblemen thans geen sprake meer
is.
141. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.
142. Aanneemster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van
onderaanneemster op geen enkele wijze aangetoond dat er thans nog
sprake zou zijn van enig restitutierisico aan de zijde van
onderaanneemster. Gelet hierop achten arbiters geen termen aanwezig
het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel
voorafgaande zekerheidsstelling van onderaanneemster te eisen. Het
verzoek van aanneemster daartoe wordt afgewezen.
35 143. Arbiters zullen, gelijk door onderaanneemster gevorderd, dit vonnis
uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
de proceskosten
144. Ter zake van de arbitragekosten overwegen arbiters dat aanneemster in
overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Arbiters achten het dan ook
billijk dat aanneemster met de arbitragekosten wordt belast. Deze
arbitragekosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van
de rechtbank te Amsterdam € 31.852,06 bedragen (inclusief een bedrag
van € 5.068,06 aan BTW) en zijn verrekend tot een bedrag van
€ 19.111,24 (€ 9.000,00 + € 10.111,24) met de door onderaanneemster
gedane stortingen en tot een bedrag van € 12.740,82 (€ 6.000,00 +
€ 6.740,82) met de door aanneemster gedane stortingen.
145. Uit het voorgaande volgt dat ter zake van de arbitragekosten door
aanneemster aan onderaanneemster dient te worden voldaan
€ 19.111,24 (€ 31.852,06 - € 12.740,82).
146. In het verlengde van het voorgaande achten arbiters het billijk om
aanneemster te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van
processuele bijstand aan de zijde van onderaanneemster. Arbiters
begroten deze tegemoetkoming in billijkheid op € 10.500,00.
147. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door aanneemster aan
onderaanneemster in totaal te worden voldaan € 29.611,24 (€ 19.111,24
+ € 10.500,00).
de buitengerechtelijke kosten
148. Onderaanneemster vorderde aanvankelijk een bedrag van in totaal
€ 260.556,24. In dit bedrag was tevens een bedrag van € 4.000,00
aan buitengerechtelijk kosten begrepen (zie inleidend verzoekschrift,
pagina 5).
149. Na wijziging/vermeerdering van eis bij memorie van repliek vordert
onderaanneemster een bedrag van in totaal € 319.832,13 (zie voor de
opbouw van dit bedrag rechtsoverweging 30 van dit vonnis). In dit
bedrag is niet begrepen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
36 Voorts blijkt uit de tekst van de uiteindelijke vordering niet dat
81
onderaanneemster deze buitengerechtelijke kosten separaat vordert.
Aldus dient het er voor gehouden te worden dat onderaanneemster de
aanvankelijk gevorderde buitengerechtelijke kosten thans niet meer
vordert. Deze kosten behoeven dan ook geen verdere bespreking en
beslissing meer.
tot slot
150. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het
voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten
beschouwing blijven.
151. Hetgeen meer of anders is gevorderd, dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING:
in conventie en reconventie
Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid;
VEROORDELEN aanneemster om aan onderaanneemster tegen behoorlijk bewijs
van kwijting per saldo te betalen een bedrag van € 160.538,68
(honderdzestigduizend vijfhonderdachtendertig euro en achtenzestig eurocent), te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 juli 2005 tot en
met 14 juli 2005 en met ingang van 15 juli 2005 te vermeerderen met de wettelijke
rente verhoogd met 2-procentpunten tot de dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN aanneemster om ter verrekening van de proceskosten tegen
behoorlijk bewijs van kwijting aan onderaanneemster te betalen € 29.611,24
(negenentwintigduizend zeshonderdelf euro en vierentwintig eurocent);
VERKLAREN dit vonnis tot zover UITVOERBAAR BIJ VOORRAAD;
WIJZEN AF het meer of anders gevorderde.
37 Aldus gewezen te Amsterdam, 15 maart 2011
w.g. H.J. de Koning w.g. J.M. Bodewes w.g. M.V.E. Bongaerts
30252
82
Nr. 71.494 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil in hoger beroep tussen
A,
hierna te noemen “opdrachtgeefster”,
a p p e l l a n t e,
gemachtigde: mr. P.J.R.M. Kallen, jurist in dienst van
ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
en
B,
hierna te noemen “aanneemster”,
g e ï n t i m e e r d e,
gemachtigde: mr. E.W. Flinterman, juridisch adviseur
te Baarn.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. D.J. VAN DIJK, lid-jurist van het College van
Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. P. BOT en IR. C.A.M.
BOS, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze
Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in
dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun benoeming
schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 18 mei 2010 is daarvan mededeling gedaan
aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Bij ongedateerde memorie van grieven, per post ingekomen bij het
secretariaat van de Raad op 13 november 2009, is opdrachtgeefster in hoger
beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 14 augustus 2009,
nummer 30.366, gewezen door J. Baas, drs. Ir. F.H. van Rijssen en ir. H.J.C.
Oud, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen
aanneemster en opdrachtgeefster. Opdrachtgeefster heeft het procesdossier
van het geschil in eerste aanleg overgelegd.
3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende
stukken:
- de memorie van antwoord;
- de pleitnotitie van mr. Kallen.
2
4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op 12 januari 2011.
In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het
werk plaatsgevonden.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen
vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat opdrachtgeefster in
zoverre ontvankelijk is in haar appel.
het geschil in eerste aanleg
7. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de uitvoering van
de tussen hen tot stand gekomen aannemingsovereenkomst
d.d. 15 september 2006 voor de uitbreiding van de bestaande woning van
opdrachtgeefster te X.
8. Aanneemster heeft in eerste aanleg gesteld dat opdrachtgeefster ter zake van
de laatste termijn pro resto € 13.287,00 en ter zake van het meer-
/minderwerk € 56.171,53, ofwel in totaal € 69.458,53 (inclusief BTW)
onbetaald laat en heeft gevorderd opdrachtgeefster te veroordelen tot
betaling daarvan, vermeerderd met rente en proceskosten.
83
9. Opdrachtgeefster heeft het meerwerk gedeeltelijk betwist, beroep gedaan op
schadevergoeding wegens bouwtijdoverschrijding, gesteld (gevolg-)schade te
hebben geleden als gevolg van de werkzaamheden van aanneemster en
gesteld dat sprake is van gebreken in het werk. Zij heeft geconcludeerd tot
afwijzing van de vordering, met veroordeling van aanneemster in de
proceskosten.
10. Arbiters in eerste aanleg hebben geoordeeld dat aanneemster ter zake van
het meer-/minderwerk € 50.869,84 (€ 41.353,69 + € 9.516,15) (inclusief
BTW) toekomt, dat aanneemster recht heeft op betaling van de laatste
termijn ad pro resto € 13.287,00 (inclusief BTW), dat opdrachtgeefster geen
3
beroep toekomt op verrekening van korting wegens bouwtijdoverschrijding,
alsmede dat opdrachtgeefster ter zake van twee gebreken (piepende
taatsdeuren en ongelijk straatwerk) recht heeft op opschorting ten belope van
€ 2.000,00 (inclusief BTW).
11. Arbiters in eerste aanleg hebben opdrachtgeefster op grond van hetgeen
onder 10. staat vermeld veroordeeld aan aanneemster te betalen
€ 62.156,84, vermeerderd met rente, en voorwaardelijk veroordeeld aan
aanneemster te betalen € 2.000,00, onder de voorwaarde dat aanneemster
conform de eisen van goed en deugdelijk werk de twee gebreken heeft
hersteld.
12. Opdrachtgeefster is in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld.
het geschil in hoger beroep
13. Opdrachtgeefster voert acht grieven aan tegen het beroepen vonnis en
verzoekt vernietiging daarvan, met veroordeling van aanneemster in de
proceskosten in beide instanties. Opdrachtgeefster verzoekt tevens, zoals ter
zitting aangevuld, de vorderingen van aanneemster alsnog af te wijzen.
14. Aanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot bekrachtiging van
het beroepen vonnis, met veroordeling van opdrachtgeefster in de
proceskosten in appel.
de feiten
15. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen
hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in
hoger beroep tot uitgangspunt dienen.
de beoordeling van het geschil
16. Met grief 1 komt opdrachtgeefster op tegen het oordeel van arbiters in eerste
aanleg dat het ontbreken van een schriftelijke opdracht of schriftelijke
fiattering in een bouwvergadering de aanspraak van aanneemster tot
verrekening van meerwerk onverlet laat.
17. Partijen zijn bij aannemingsovereenkomst niet expliciet afgeweken van het
bepaalde in paragraaf 36 lid 5 UAV 1989 dat een gemis aan een schriftelijke
meerwerkopdracht de aanspraak van aanneemster op meerwerkvergoeding
4
onverlet laat. De bij pleidooi door mr. Kallen genoemde jurisprudentie van de
Raad maakt dat niet anders. Appelarbiters zullen hierna bij de behandeling
van grief 6 per meerwerkpost beslissen in hoeverre aanneemster, ondanks
gemis aan een schriftelijke meerwerkopdracht, aanspraak heeft op vergoeding
voor het door haar gestelde meerwerk. Grief 1 als zodanig faalt.
18. In grief 2 stelt opdrachtgeefster dat arbiters in eerste aanleg niet motiveren
in welke gevallen (de directievoerder van) opdrachtgeefster zonder
schriftelijke opdracht meerwerk heeft opgedragen (zodat arbiters in eerste
aanleg onterecht en ongemotiveerd stellen dat opdrachtgeefster op grond
daarvan in redelijkheid geen beroep kan doen op het
schriftelijkheidsvereiste).
19. Uit het als productie 22 in eerste aanleg overgelegde verslag van een
bespreking ‘meer/minderwerk en andere kosten’ d.d. 26 maart 2007 blijkt dat
opdrachtgeefster een veelheid aan meer-/minderwerkbonnen heeft
84
geaccordeerd, waar opdrachtgeefster zelf stelt dat in (nagenoeg) geen enkel
geval de in het bestek voorgeschreven wijze van schriftelijke totstandkoming
van meerwerkopdrachten is gevolgd. Gelet daarop moet ook deze grief falen.
20. Opdrachtgeefster stelt zich op het standpunt in grief 3 dat arbiters in eerste
aanleg onterecht hebben overwogen dat opdrachtgeefster en de
directievoerder tijdens de werkzaamheden geen melding hebben gemaakt van
het ontbreken van een schriftelijke opdracht.
21. Nu deze grief naar het oordeel van appelarbiters louter is gericht tegen een
niet voor het oordeel in eerste aanleg dragende motivering, zullen
appelarbiters deze grief passeren.
22. Met grief 4 herhaalt opdrachtgeefster haar beroep op artikel 7:752 lid 2 BW
en doet zij een beroep op 7:755 BW.
23. Niet in geschil is dat sprake is van een vaste aanneemsom. Appelarbiters zijn
dan ook met arbiters in eerste aanleg van oordeel dat artikel 7:752 lid 2 BW,
dat betrekking heeft op gevallen waarin de prijs niet is bepaald of slechts een
richtprijs is bepaald, in dezen niet toepasselijk is. In besteksbepaling
01.2.35.91 is bepaald dat meerwerk voor uitvoering dient te worden gemeld
5
en in de bouwvergadering dient te worden goedgekeurd, bij gebreke waarvan
het meerwerk niet voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede dat
meerwerk schriftelijke goedkeuring van de directie behoeft voor aanvang van
de werkzaamheden. In artikel 7:755 BW is bepaald dat aanneemster slechts
een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer zij opdrachtgeefster tijdig
heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging, tenzij
opdrachtgeefster die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Gelet op het
voorgaande en hetgeen elders in dit vonnis ter zake van verschuldigdheid van
meerwerk wordt overwogen en geoordeeld, kan deze grief niet slagen.
24. Opdrachtgeefster stelt in grief 5 dat arbiters in eerste aanleg ten onrechte
hebben geoordeeld dat de door de - voor rekening en risico van
opdrachtgeefster komende - damwandproblematiek veroorzaakte
bouwtijdoverschrijding eveneens voor haar rekening en risico komt.
25. Appelarbiters stellen voorop dat niet in geschil is dat de
damwandproblematiek op zich – de constructieve herberekening en het op
grond daarvan treffen van stabiliteitsvoorzieningen (groutankers) – voor
rekening en risico van opdrachtgeefster komt.
26. Appelarbiters zijn van oordeel dat gelet op de aard van de problematiek en
het feit dat de damwandproblematiek voor rekening en risico van
opdrachtgeefster komt, de daarmee gepaard gaande vertraging eveneens
voor rekening en risico van opdrachtgeefster komt en dat aanneemster niet
gehouden was expliciet om bouwtijdverlenging te verzoeken, nu dit voor
partijen zonder meer duidelijk moet zijn geweest. Grief 5 treft geen doel.
27. Opdrachtgeefster stelt dat arbiters in eerste aanleg onterecht
meerwerkposten ten laste van haar hebben gebracht en verrekenbaar
minderwerk niet aan haar hebben toegekend (grief 6).
28. Appelarbiters stellen voorop dat met inachtneming van de uitkomst van
voorgaande grieven zij per post hebben te beoordelen of zondermeer
vaststaat dat sprake is van meerwerk en dat opdrachtgeefster en haar
directievoerder daarom gehouden zijn daarmee akkoord te gaan, tegen een
redelijke meerwerkprijs. Appelarbiters zullen thans overgaan tot beoordeling
van de door opdrachtgeefster onder deze grief betwiste meerwerkbonnen.
6
bon 5 telefooninstallatie
29. De stelpost telefooninstallatie is uit de aanneemsom gehaald. Later is nader
overeengekomen dat aanneemster alsnog de ISDN-centrale opnieuw zou
plaatsen en aansluiten. In de als productie 28 in eerste aanleg overgelegde
e-mails d.d. 8 februari 2007 van aanneemster en van BNI Installatie B.V.
wordt gesproken over verrekenprijzen voor diverse onderdelen, alsmede over
85
offertes voor ISDN en CAI. Hoewel geen offerte van die datum voor de in
geschil zijnde werkzaamheden is overgelegd, had opdrachtgeefster moeten
begrijpen dat kosten verbonden zouden zijn aan de nader overeengekomen
werkzaamheden. In een, in genoemde productie overgelegde, fax
d.d. 26 september 2007 van BNI wordt melding gemaakt van de
werkzaamheden. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk voor. De
grief faalt dan ook op dit punt.
bon 6 schilderwerk
30. Opdrachtgeefster stelt in de memorie van grieven dat een vervallen stelpost
nimmer als minderwerk is verrekend. Vast is komen te staan dat dit
standpunt onjuist is. Ter zitting heeft opdrachtgeefster nog aangevoerd dat
betimmering die onder de overeenkomst valt dient te worden geschilderd,
zonder dat sprake is van meerwerk. Appelarbiters zijn van oordeel dat
onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het in rekening gebrachte meerwerk
daar betrekking op heeft. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk
voor. De grief faalt in zoverre.
bon 13 betimmering
31. Vast is komen te staan dat het in geschil zijnde rachelwerk buiten bestekpost
24.32.10 valt en derhalve niet uit dien hoofde in de aanneemsom vervat is.
Dit rachelwerk is dus als meerwerk te verrekenen. Het bedrag komt
appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.
bon 15 herstel stucwerk
32. Bij gelegenheid van de bezichtiging is geconstateerd dat het gevelstucwerk ter
plaatse van de schoorstenen onthecht is. In redelijkheid komt aanneemster in
het kader van de afrekening van het werk in dezen geen vergoeding van het
gestelde meerwerk ad € 366,52 (inclusief BTW) toe. De grief slaagt op dit
punt.
7
bon 19 staalwerk
33. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.
Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in
eerste aanleg. Er is sprake van aanvullend constructiewerk. De grief faalt op
dit onderdeel.
bon 20 fundering houten kolommen
34. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.
Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in
eerste aanleg. Er is sprake van aanvullend constructiewerk. Verder is vast
komen te staan dat de aanvankelijk overeengekomen
constructiewerkzaamheden wel als minderwerk zijn verrekend. Ook hier faalt
grief 6.
bon 31 verdiepingsvloer bestaande woning
35. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.
Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in
eerste aanleg. Er is sprake van een andere vloer. Vast is komen te staan dat
de aanvankelijk overeengekomen vloer wel als minderwerk is verrekend.
Verder is komen vast te staan dat tussen aanneemster en (de directievoerder
van) opdrachtgeefster voldoende overleg is geweest (meer in het bijzonder
ook over de berekeningen van de gewijzigde vloer). Het meerwerkbedrag
komt appelarbiters redelijk voor. Dit onderdeel van grief 6 treft evenmin doel.
bon 42, 43, 47, 48, 50, 52 en 55
36. Appelarbiters stellen ter zake van deze bonnen voorop dat in het kader van de
onderhandelingen tussen partijen over de eindafrekening, aanneemster deze
bonnen ‘op nul heeft gesteld’, met dien verstande dat niet is komen vast te
staan dat aanneemster daarmee afstand van recht op het gestelde meerwerk
heeft gedaan. Uit het hierboven reeds genoemde verslag van een bespreking
‘meer/minderwerk en andere kosten’ d.d. 26 maart 2007 blijkt dat
aanneemster zelfs expliciet een voorbehoud heeft gemaakt.
86
bon 42 verwijderen gasleiding rondom
37. De KLIC-melding hoort tot de verplichtingen van aanneemster. Het ontbreken
van een gasleiding daarbij had voor aanneemster aanleiding moeten zijn
nader onderzoek te verrichten. Vast is komen te staan dat de NUON in
8
september 2006 wel al beschikte over een tekening met daarop de ligging van
de gasleiding. Gelet daarop slaagt dit onderdeel van grief 6. Aanneemster
komt geen vergoeding van € 462,91 inclusief BTW toe.
bon 43 vergroten Velux dakramen
38. Vast is komen te staan, gelet op bestekpost 30.41, dat Velux dakraamtype
M04 in de aanneemsom was opgenomen. Opdrachtgeefster had toepassing
van dit dakraam dienen goed te keuren. Op de werktekening is type MS06
aangegeven. Vast is komen te staan dat sprake is van een meerprijs ten
opzichte van het in de aanneemsom opgenomen type. De meerprijs komt
appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.
bon 47 Snijder
39. Vast is komen te staan dat aanvankelijk opdracht was verstrekt voor een
eenvoudige rechthoekige sparing, alsmede dat op grond van de aan te
brengen gashaard een andere sparing diende te worden gerealiseerd.
Appelarbiters achten het meerwerkbedrag redelijk. De grief treft geen doel.
bon 48 trap
40. Niet in geschil is dat arbiters in eerste aanleg in rechtsoverweging 50
abusievelijk het bedrag van € 2.009,00 ter zake van een andere bon hebben
vermeld, doch dat dit op zich geen consequenties heeft. Appelarbiters zijn van
oordeel dat duidelijk sprake is van meerwerk ten opzichte van een standaard
steektrap. De meerwerkprijs komt appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.
bon 50 zandcementdekvloer
41. Uit de aan de overeenkomst voorafgaande bespreking d.d. 7 maart 2006
(productie 44 in eerste aanleg) volgt dat tussen partijen, ter zake van de
kelder, is besproken dat op tekening een dekvloer van 50 mm staat
aangegeven terwijl in het bestek geen dekvloer is opgenomen, alsmede dat
partijen hebben besloten het bestek aan te houden. Gelet daarop valt de
dekvloer buiten de overeenkomst. In overleg is besloten alsnog een dekvloer
aan te brengen, zodat sprake is van meerwerk. Het bedrag komt appelarbiters
redelijk voor. De grief faalt op dit punt.
9
bon 52 fixeren bestaande scheuren
42. Vast is komen te staan dat aanneemster geheel op eigen initiatief bestaande
scheuren in het gevelmetselwerk heeft gefixeerd met wapening. Appelarbiters
zijn van oordeel dat aanneemster deze werkzaamheden daarom niet als
meerwerk ad € 530,74 inclusief BTW kan verrekenen. Grief 6 slaagt op dit
onderdeel.
bon 55 begane grondvloer hal
43. Op de doorsnedetekening van de nieuwe toestand is de bestaande houten
vloer van de entree gehandhaafd. Op de slooptekening zijn alleen de
verdiepte vloeren geduid als te slopen vloeren. Opdrachtgeefster heeft geen
tekening overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Derhalve is sprake van
meerwerk. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk voor. De grief
faalt.
bon 60 Min straatwerk
44. Voor de herbestrating van tijdelijk verwijderde bestrating was aanvankelijk
een stelpost opgenomen in de aanneemsom. Later is een vast bedrag
overeengekomen op basis van een door opdrachtgeefster aan aanneemster
voorgelegde prijs van een derde voor de betreffende werkzaamheden.
Aanneemster heeft het werk derhalve aangenomen voor deze prijs en kan
later niet terugkomen op het aantal m2 bestrating. De grief slaagt op dit punt.
Opdrachtgeefster erkent wel verschuldigdheid ter zake van 40 nieuwe tegels
87
en 8 banden, zodat aanneemster betaling toekomt van € 286,00 + € 52,00 +
€ 58,00 + € 58,00 = € 454,00, in plaats van € 2.776,27 (inclusief BTW).
bon 61 BNI
45. Genoegzaam is komen vast te staan dat duidelijk sprake is van meerwerk ter
zake van het installatiewerk. De betwisting door opdrachtgeefster van
verschuldigdheid van twee posten (ad € 355,00, respectievelijk € 95,00) laat
aanneemster ongemotiveerd weersproken, zodat deze bedragen in mindering
strekken van het aan aanneemster toekomende meerwerk. Aanneemster
komt derhalve in plaats van € 1.257,83, een bedrag toe van € 1.257,83 -
€ 355,00 - € 95,00 = € 807,83 inclusief BTW.
10
bon 65 stucwerk bestaande wanden
46. Voldoende aannemelijk is geworden dat zowel sprake is van uit de
werkzaamheden van aanneemster voortvloeiend extra stucwerk dat voor
rekening van aanneemster komt, als van stucwerk dat als meerwerk voor
rekening van opdrachtgeefster komt. Appelarbiters bepalen in billijkheid dat
het door aanneemster opgevoerde bedrag aan extra stucwerk voor 50%
(ofwel ten belope van € 1.564,85 inclusief BTW) voor haar rekening dient te
blijven. De grief slaagt op dit punt.
47. In grief 7 stelt opdrachtgeefster dat arbiters in eerste aanleg ten onrechte
hebben geoordeeld dat de beschadiging aan de woning bij heiwerkzaamheden
volledig voor risico van opdrachtgeefster is en ten onrechte er aan voorbij zijn
gegaan dat aanneemster geen schadebeperking heeft toegepast door te
blijven heien toen de gevolgen kenbaar werden.
48. Appelarbiters achten, anders dan opdrachtgeefster, niet aannemelijk dat de
schade aan de bestaande woning is toegenomen doordat aanneemster ook
nog de laatste anderhalve plank van de damwand in de grond heeft getrild.
Aanneemster heeft de op haar rustende schadebeperkingsplicht dan ook niet
verzaakt. In zoverre treft de grief geen doel.
49. Aanneemster heeft de door het aanbrengen van de damwand veroorzaakte
schade aan de bestaande woning hersteld. Zij heeft de fundering hersteld en
de gevel van de woning plaatselijk opnieuw opgebouwd. Appelarbiters hebben
geconstateerd dat ter plaatse van de aanwerking van nieuw gevelmetselwerk
tegen bestaand gevelmetselwerk wederom scheurvorming zichtbaar is. Zij zijn
gelet op de aard en omvang van de scheurvorming van oordeel dat voldoende
aannemelijk is dat geen sprake is van (voortgaande) zetting van de
(herstelde) fundering. Gelet daarop kan worden volstaan met herstel ter
plaatse van de scheurvorming. Appelarbiters bepalen in dezen in billijkheid de
daarvoor aan opdrachtgeefster toekomende, te verrekenen schadevergoeding
op € 3.000,00 exclusief BTW, ofwel € 3.570,00 inclusief BTW.
50. De damwand is op 7 maart 2006 (productie 51) geoffreerd door aanneemster
ter controle door de constructeur ‘om gevolgschade uit te sluiten’. Gelet
daarop zijn de kosten voor de na de constructieve herberekening getroffen
stabiliteitsvoorzieningen (groutankers) voor rekening van opdrachtgeefster.
11
De kosten komen appelarbiters redelijk voor. Voor zover opdrachtgeefster
met deze grief ook opkomt tegen het oordeel in eerste aanleg te dien aanzien
faalt deze grief.
51. Tot slot stelt opdrachtgeefster (grief 8) dat arbiters in eerste aanleg zich
onterecht niet hebben uitgelaten over de opschortingsbevoegdheid van
opdrachtgeefster.
52. Arbiters in eerste aanleg hebben echter opschorting ten belope van
€ 2.000,00 (inclusief BTW) gerechtvaardigd geacht, zodat de grief uit dien
hoofde geen doel treft. De grief treft ook voor het overige geen doel.
Resumé in appel
53. Op grond van de uitkomst van grief 6 en gelet op rechtsoverweging 85 van
het beroepen vonnis komt aanneemster ter zake van het betwiste deel van
88
het meer- en minderwerk toe: € 41.353,69 - € 366,52 (grief 6; bon 15) -
€ 462,91 (bon 42) - € 530,74 (bon 52) - € 2.776,27 + € 454,00 (bon 60) -
€ 1.257,83 + € 807,83 (bon 61) - € 1.564,85 (bon 65) = € 35.656,40
(inclusief BTW).
54. Gelet hierop, op het niet betwiste deel van het meer- en minderwerk ad
€ 9.516,15 (rechtsoverweging 86 van het beroepen vonnis), de laatste
termijnfactuur ad € 13.287,00 (rechtsoverweging 87 van het beroepen
vonnis), de verrekening van € 3.570,00 (rechtsoverweging 49 hierboven),
alsmede de in eerste aanleg reeds bepaalde opschorting van € 2.000,00
(rechtsoverweging 88 van het beroepen vonnis) komt aanneemster
onvoorwaardelijk toe € 35.656,40 + € 9.516,15 + € 13.287,00 - € 3.570,00 -
€ 2.000,00 = € 52.889,55 (inclusief BTW).
55. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de
veroordeling van opdrachtgeefster aan aanneemster (onvoorwaardelijk) te
betalen € 62.156,84, vermeerderd met de rente zoals in het dictum in eerste
aanleg geduid.
56. Appelarbiters zullen opdrachtgeefster veroordelen aan aanneemster
(onvoorwaardelijk) te betalen € 52.889,55, te vermeerderen met de rente
zoals hierna in het dictum geduid, waartoe appelarbiters aansluiting hebben
12
gezocht, met inachtneming van de verrekening van € 3.570,00, bij
rechtsoverweging 90-93 van het beroepen vonnis.
57. Appelarbiters zien in de uitkomst van dit appel in billijkheid aanleiding de
proceskostenverdeling in eerste aanleg te vernietigen en in plaats daarvan
opdrachtgeefster te belasten met 4/5 deel van de proceskosten in eerste
aanleg en aanneemster met 1/5 deel.
58. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis dan ook vernietigen voor zover het
betreft de veroordeling van opdrachtgeefster ter verrekening van de
proceskosten aan aanneemster te betalen € 16.970,86. Met inachtneming van
rechtsoverweging 94-97 van het beroepen vonnis zullen appelarbiters
opdrachtgeefster veroordelen aan aanneemster te betalen 4/5 x € 12.470,86
+ (4/5 – 1/5) x € 4.500,00 = € 12.676,69.
59. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis voor het overige bekrachtigen onder
aanvulling en verbetering van de gronden zoals hierboven geduid.
de proceskosten in appel en overige vorderingen
60. Gelet op de mate waarin partijen in appel in principiële en in financiële zin in
het gelijk en ongelijk zijn gesteld, achten appelarbiters het billijk dat
opdrachtgeefster 4/5 deel en aanneemster 1/5 deel van de proceskosten in
appel draagt.
61. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van
dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 14.399,09 (waarvan
€ 2.281,29 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door
opdrachtgeefster gedane stortingen. Appelarbiters bepalen de
tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van aanneemster in appel
naar de meerdere mate van ongelijk van opdrachtgeefster, in billijkheid op
€ 2.430,00.
62. Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan
opdrachtgeefster te worden voldaan 1/5 x € 14.399,09 - € 2.430,00=
€ 449,82.
63. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden
afgewezen.
13
DE BESLISSING
Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling
van opdrachtgeefster aan aanneemster te betalen € 62.156,84, vermeerderd met
de rente zoals in het dictum in eerste aanleg geduid;
89
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling
van opdrachtgeefster aan aanneemster ter zake van de proceskosten in eerste
aanleg te betalen € 16.970,86;
VEROORDELEN opdrachtgeefster aan aanneemster te betalen € 52.889,55
(tweeënvijftigduizend achthonderdnegenentachtig euro en vijfenvijftig cent),
vermeerderd met:
o de rente volgens het wettelijke percentage over een bedrag van € 22.803,15
(tweeëntwintigduizend achthonderddrie euro en vijftien eurocent) vanaf
15 april 2007 tot 9 mei 2007;
o de rente volgens het wettelijke percentage verhoogd met twee
procentpunten over een bedrag van € 22.803,15 (tweeëntwintigduizend
achthonderddrie euro en vijftien eurocent) vanaf 9 mei 2007 tot aan de dag
der algehele voldoening;
o de rente volgens het wettelijke percentage over een bedrag van € 30.086,40
(dertigduizend zesentachtig euro en veertig eurocent) vanaf 5 oktober 2007
tot 20 oktober 2007;
o de rente volgens het wettelijke percentage verhoogd met twee
procentpunten over een bedrag van € 30.086,40 (dertigduizend zesentachtig
euro en veertig eurocent) vanaf 9 mei 2007 tot aan de dag der algehele
voldoening;
VEROORDELEN opdrachtgeefster ter verrekening van de proceskosten in eerste
aanleg aan aanneemster te betalen € 12.676,69 (twaalfduizend
zeshonderdzesenzeventig euro en negenenzestig cent);
14
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige;
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan
opdrachtgeefster te betalen € 449,82 (vierhonderdnegenenveertig euro en
tweeëntachtig cent);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 15 april 2011
w.g. D.J. van Dijk w.g. P. Bot w.g. C.A.M. Bos
hb 71494 ea 30366
90
Nr. 31.554 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
(gedeeltelijk eindvonnis, gedeeltelijk tussenvonnis)
ter zake van een geschil tussen
de besloten vennootschap
A,
hierna te noemen “aanneemster”,
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
gemachtigde: mrs. A.E. Klomp en T.E.P.A. Lam, beiden
advocaat te Nijmegen
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
B,
hierna te noemen “opdrachtgeefster”,
v e r w e e r s t e r in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
gemachtigde: mr. Ph.C.M. van der Ven, advocaat te
‘s-Hertogenbosch.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, JHR. IR. C.J.A. REIGERSMAN, IR. W.C.H. KLEINBLOESEM,
en DRS. IR. F.H. VAN RIJSSEN, allen lid-deskundige van het
College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zijn door de
voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd
tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming
schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 19 januari 2010 is daarvan mededeling
gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:
- de ongedateerde memorie van eis, binnengekomen op 3 juli 2009, met
producties 1 tot en met 32;
- de memorie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met
producties 33 tot en met 49;
- de memorie van repliek in conventie tevens memorie van eis [lees:
antwoord] in reconventie, met producties 50 tot en met 52;
2
- de memorie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met
producties 53 tot en met 61;
- de memorie van dupliek in reconventie, met producties 62 tot en met 64;
- de brief d.d. 20 september 2010 van mr. Van der Ven, houdende aanzegging
van getuigen;
- de brief d.d. 28 oktober 2010 van mr. Van der Ven;
- de brief d.d. 29 oktober 2010 van mr. Klomp;
- de brief d.d. 29 oktober 2010 van het secretariaat van de Raad;
- de brief d.d. 23 november 2010 van mr. Klomp, met als bijlagen producties
65 en 66;
- de pleitaantekeningen van mr. Klomp (voorgedragen met uitzondering van de
herhalingen ten opzichte van de memories);
- de pleitnotities van mr. Van der Ven, met aangehechte bijlage ‘opmerkingen
op productie 65’;
- (ter zitting door opdrachtgeefster overgelegd) tekening 9T0426.C0 7323-001
‘originele en nieuwe dwarsprofielen’, d.d. 8 december 2010.
3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op 15 december 2010. Bij gelegenheid van de mondelinge
behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat de (aanwezige)
aangezegde getuigen de zitting als informant bijwonen. De ondergetekenden
hebben, met referte aan de brief d.d. 29 oktober 2010 van het secretariaat,
te kennen gegeven dat de memorie van dupliek in reconventie weliswaar in
overwegende mate een nadere memorie in conventie is maar dat deze
91
eveneens in overwegende mate bestaat uit herhalingen uit de eerdere
memories in conventie, zodat de memorie integraal kan worden toegelaten,
met het verzoek aan mr. Klomp om bij pleidooi de nieuwe punten naar voren
te brengen.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING IN CONVENTIE EN RECONVENTIE
de bevoegdheid
4. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij
berust op paragraaf 49 van de toepasselijke Uniforme Administratieve
Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) waarin een
arbitraal beding is opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten.
3
de feiten
5. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Opdrachtgeefster heeft aanneemster op 28 februari 2008 opdracht
verleend tot herinrichting en sanering van de C te X, tegen een
aanneemsom van € 3.090.000,00 exclusief BTW.
b. Het werk diende te worden uitgevoerd op basis van bestek 85-2007 en
drie nota’s van inlichtingen (d.d. 16, 21 en 22 januari 2008), onder
toepasselijkheid van de Standaard RAW Bepalingen 2005 en de UAV
1989.
c. Het bestek verwijst naar het Deelsaneringsplan en grondstromenplan
(hierna: “saneringsplan”) versie 30 oktober 2006.
d. De uitvoering van het werk is gestart op 7 april 2008.
e. Kort daarvoor is aanneemster gebleken dat van het saneringsplan een
tweede versie van 26 februari 2007 bestond en dat deze versie bij de
uitvoering van de werkzaamheden diende te worden gehanteerd.
f. Medio juni 2008 kondigde opdrachtgeefster aan diverse
bestekswijzigingen te willen doorvoeren wegens een andere uitvoering
van de werkzaamheden op grond van gewijzigde door archeologen en
architecten gestelde randvoorwaarden. De beoogde boorpalenwand,
groutankers en stalen damwanden bleken niet meer noodzakelijk wegens
voldoende stabiliteit van de bestaande vestingmuur. In plaats daarvan
kwam er een grotere hoeveelheid metselwerk en een houten damwand.
Opdrachtgeefster heeft de gewijzigde bestekposten vermeld op haar
meer-/ minderwerkstaat d.d. 18 juni 2008 (zonder bedragen).
Aanneemster heeft op 18 augustus 2008 haar eerste prijsopgave
gegeven, ten bedrage van € 1.224.794,36 exclusief BTW, met nog
aanvullende kosten voor het afkopen van onderaannemers, winstderving
en vertraging. Na overleg komt aanneemster op 26 september 2008 tot
haar vierde offerte ad € 998.500,00 exclusief BTW, met nog aanvullende
kosten voor het afkopen van onderaannemers (€ 26.000,00 exclusief 8%
algemene kosten en exclusief BTW), winstderving (€ 246.900,00 exclusief
8% algemene kosten en exclusief BTW) en vertraging (niet
gekwantificeerd).
g. Bij brief van 23 september 2008 had opdrachtgeefster aanneemster
opgedragen een marktconform prijsvoorstel te doen bij gebreke waarvan
4
opdrachtgeefster de aannemingsovereenkomst zou ontbinden. Bij brief
van 6 oktober 2008 bericht opdrachtgeefster dat aanneemster na vier
pogingen nog geen marktconform voorstel heeft gedaan, kosten wenst
door te belasten die niet voor rekening van opdrachtgeefster kunnen
komen en dat het voor opdrachtgeefster niet acceptabel is verdere
besprekingen te voeren. Zij ontbindt de aannemingsovereenkomst
partieel (voor zover het betreft de uitvoering van de bestekswijzigingen)
en subsidiair zegt zij deze op. Opdrachtgeefster heeft de
bestekswijzigingen op 12 november 2008 openbaar aanbesteed.
het geschil
6. Aanneemster stelt dat zij op grond van het bestek en het saneringsplan d.d.
30 oktober 2006 ervan mocht uitgaan dat alle af te graven en als overtollig af
92
te voeren grond van de oostelijke oever van het werk als categorie-1 grond
was te beschouwen en dus geschikt was voor afvoer/hergebruik en niet
hoefde te worden verwerkt/gestort als vervuilde grond. Zij stelt dat pas op
grond van het later ontvangen saneringsplan d.d. 26 februari 2007 kenbaar
was dat dit niet gold voor een deel van de grond van de oostelijke oever en
dat de meerkosten voor het afvoeren en verwerken/storten van vervuilde
grond € 155.561,08 inclusief BTW bedragen. Zij stelt dat deze kosten voor
rekening van opdrachtgeefster komen, met een beroep op paragraaf 5 lid 8
en 29 lid 3 UAV 1989.
7. Aanneemster stelt dat het saldo van de bijbetalingen en inhoudingen als
gevolg van de door opdrachtgeefster gewenste bestekswijzigingen meer
bedraagt dan de in paragraaf 36 lid 3 UAV 1989 genoemde 10% van de
aanneemsom en dat zij gelet daarop niet gehouden was gevolg te geven aan
een opdracht tot bestekswijzigingen. Zij stelt dat haar prijsopgave voor de
bestekswijzigingen wel marktconform was en dat de aanvullende kosten
(hierboven sub 5.f) geen onderdeel uitmaken van de prijsopgave.
Aanneemster stelt dat opdrachtgeefster ten onrechte is overgegaan tot
ontbinding van de aannemingsovereenkomst, zodat het werk dient te worden
afgerekend zoals bedoeld in paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 (opzegging door
opdrachtgeefster). Zij stelt dat haar gelet daarop een bedrag van
€ 1.201.328,70 inclusief BTW toekomt, subsidiair € 205.923,20 inclusief BTW
5
op grond van afrekening conform de stand van het werk ten tijde van de
ontbinding.
8. Aanneemster vordert:
I. te verklaren voor recht dat [opdrachtgeefster] gehouden is de door
[aanneemster] gemaakte meerkosten als gevolg van de stortkosten van
de vervuilde grond te vergoeden en [opdrachtgeefster] ter zake te
veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting
te betalen een bedrag van € 155.561,08 inclusief BTW, vermeerderd met
de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 11 april 2008 tot aan
de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag en een
zodanige rente als uw Raad in goede justitie vermeent te behoren;
II. te verklaren voor recht dat [opdrachtgeefster] de
aannemingsovereenkomst met [aanneemster] ten onrechte heeft
ontbonden en [opdrachtgeefster] op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV
1989 te veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van
kwijting te betalen een bedrag van € 1.201.328,70 inclusief BTW,
vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf
13 februari 2009 (lees: de dag waarop [opdrachtgeefster] is gesommeerd
dit bedrag te voldoen) tot aan de dag der algehele voldoening, althans
een zodanig bedrag en een zodanige rente als uw Raad in goede justitie
vermeent te behoren, althans subsidiair, [opdrachtgeefster] te
veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting
te betalen een bedrag van € 205.923,20 inclusief BTW als vergoeding
voor de werkzaamheden die [aanneemster] tot aan de datum van
ontbinding, en daarna, daadwerkelijk heeft verricht, vermeerderd met de
wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf de dag van het instellen
van deze eis, tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig
bedrag en een zodanige rente als uw Raad in goede justitie vermeent te
behoren;
III. [opdrachtgeefster] te veroordelen om aan [aanneemster] binnen één
week na het in deze te wijzen vonnis aan [aanneemster] ter zake het
voltooide gedeelte van het onderhavige werk een bruikbare
tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, een en ander onder
verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat
[opdrachtgeefster] daarmee in gebreke blijft.
9. Opdrachtgeefster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van
de vorderingen van aanneemster in conventie. Opdrachtgeefster stelt dat zij
(tot en met termijn 6) € 144.836,43 teveel heeft betaald aan aanneemster en
93
dat zij door de handelswijze van aanneemster schade heeft geleden ten
belope van in totaal € 87.550,78. Zij vordert in reconventie, onder
verrekening van de nog verschuldigde termijn 7 ad € 32.043,56:
- [aanneemster] te veroordelen aan [opdrachtgeefster] te voldoen een
bedrag van € 200.343,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 87.550,78 vanaf 19 april 2009 en over € 112.792,87 vanaf de dag dat
deze memorie wordt ingediend (25 november 2009), tot aan de dag der
algehele voldoening.
6
10. Aanneemster voert gemotiveerd verweer in reconventie en concludeert tot
afwijzing van de vorderingen van opdrachtgeefster in reconventie. Partijen
vorderen over en weer veroordeling van de andere partij in de proceskosten.
de beoordeling van het geschil
meerkosten storten vervuilde grond
11. Niet in geschil is dat geen sprake was van een gesloten grondbalans. Er was
sprake van afvoer van overtollige grond. In onderdeel 1.03 ‘Locatie’ van het
bestek is bepaald dat de uit de oostelijke oever vrijkomende grond
grotendeels zal worden hergebruikt (circa 15.000 m3) en voor een deel (circa
2.800 m3) zal worden afgevoerd.
12. In onderdeel 2.1.08 ‘Verontreinigingssituatie’ is ter zake van de oostelijke
oever vastgelegd dat de verontreinigingsgraad sterk varieert van schoon tot
sterk verontreinigd. Ter zake van de greppel in de westelijke oever is
vastgelegd dat sprake is van lichte tot sterke verontreiniging.
13. In onderdeel 2.1.09 ‘Verwerking grond’ is bepaald dat de sterk verontreinigde
ontgraven grond uit de oostelijke oever en de greppel wordt afgevoerd naar
een erkende verwerker.
14. Onder bestekspost 31 ‘Grond ontgraven en afvoeren hotspots’ is geduid dat
2.325 m3 sterk verontreinigde grond ter plaatse van de oostelijke oever dient
te worden ontgraven en vervoerd naar een erkende verwerker/inrichting en
dat de acceptatie/verwerkingskosten voor rekening van aanneemster komen.
15. Onder bestekspost 32 ‘Grond ontgraven en afvoeren greppel’ is geduid dat
396 m3 sterk verontreinigde grond ter plaatse van de greppel in de westelijke
oever dient te worden ontgraven en vervoerd naar een erkende
verwerker/inrichting en dat de acceptatie/verwerkingskosten voor rekening
van aanneemster komen.
16. Ter zitting is komen vast te staan dat de term ‘hotspots’ bekend is in de
saneringswereld, dat daarmee gedoeld is op (sterk) verontreinigde plekken en
dat deze zijn geduid op de als productie 34 en 35 overgelegde tekeningen 1
en 2 van kaartbijlage 1 bij het bestek.
7
17. In onderdeel 2.3.2. ‘Oostelijke oever’ van het saneringsplan d.d. 30 oktober
2006 is vastgelegd dat de verontreinigingsgraad van de oostelijke oever sterk
varieert van schoon tot sterk verontreinigd, dat de gemiddelde waarden de
interventiewaarden niet overschrijden, dat het gerechtvaardigd is deze
gemiddelde waarden in beschouwing te nemen bij de beschrijving van het
geval en dat op de plaatsen waar de interventiewaarden worden overschreden
geen waarnemingen aanwezig zijn die duiden op een afwijkende situatie in
vergelijking met de gehele oever.
18. Onder 3.4 ‘Voorgestelde aanpak en regels vanuit het Bsb’ van dat plan is
bepaald dat de grond (van de oostelijke oever) mogelijk op grond van het Bsb
toepasbaar is in een werk, dat op basis van ervaringsgegevens bij een groot
aantal projecten in het centrum van de gemeente X is gebleken dat na
keuring het materiaal meestal is te beschouwen als categorie-1 grond.
Uitgaande van de aanname dat sprake is van categorie-1 grond is in het plan
voorgesteld de vrijkomende grond uit de oostelijke oever toe te passen in de
westelijke oever.
19. Onder 4.3 ‘Verwerking vrijkomende grond’ is ter zake van de grond uit de
oostelijke oever bepaald dat verwacht wordt dat de grond na keuring is te
beschouwen als categorie 1 grond en in een werk wordt hergebruikt, alsmede
dat als blijkt dat de grond niet voor hergebruik geschikt is, deze wordt
94
afgevoerd naar een erkende verwerker.
20. Arbiters volgen opdrachtgeefster niet in haar stelling dat aanneemster geen
beroep kan doen op het saneringsplan, maar slechts op het bestek omdat het
bestek van een latere datum is.
21. Arbiters zijn, anders dan aanneemster, van oordeel dat op grond van het
bestek duidelijk kenbaar was dat ter zake van de oostelijke oever in beginsel
sprake was van af te voeren vervuilde grond die diende te worden
verwerkt/gestort en derhalve niet geschikt was voor afvoer/hergebruik.
22. Er is voldaan aan paragraaf 5 lid 8 UAV 1989, waarin is voorgeschreven dat
de aard en omvang van de verontreiniging van het bouwterrein in het bestek
moet zijn vermeld.
8
23. Weliswaar is sprake van een omissie aan de zijde van opdrachtgeefster waar
zij verzuimd heeft het saneringsplan d.d. 26 februari 2007 bij de
aanbestedingsstukken te voegen en neemt het aan aanneemster voor de
prijsvorming ter beschikking gestelde saneringsplan d.d. 30 oktober 2006 wat
van de bovengenoemde duidelijkheid van het bestek terug, maar naar het
oordeel van arbiters heeft het op de weg van aanneemster gelegen om ter
zake ter verduidelijking informatie in te winnen bij opdrachtgeefster. Nu zij
dat heeft nagelaten blijven de schadelijke gevolgen daarvan voor haar
rekening.
24. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat de (meer)kosten voor het storten van de
vervuilde grond van de oostelijke oever voor rekening van aanneemster
blijven en zullen de desbetreffende vorderingen van aanneemster afwijzen.
bestekswijzigingen
25. Aanneemster komt geen beroep meer toe op de bescherming ex paragraaf 36
lid 3 UAV 1989 tegen ‘excessieve bestekswijzigingen’. Zij heeft nadat
opdrachtgeefster de beoogde bestekswijzigingen kenbaar maakte geen
beroep gedaan op die bepaling in die zin dat zij weigerde aan een opdracht tot
bestekswijzing gevolg te (zullen) geven, maar is daarentegen in
onderhandeling getreden over de prijs van de bestekwijzigingen, zonder
expliciet haar rechten voor te behouden, en heeft daarbij zelfs expliciet (en bij
herhaling) te kennen gegeven het werk (graag) te willen uitvoeren en gereed
te zijn het werk ook daadwerkelijk uit te voeren.
26. Arbiters gaan niet mee met opdrachtgeefster in haar standpunt dat, gelet op
de grotere hoeveelheid metselwerk, in plaats van over bestekswijzigingen ook
over verrekenbare hoeveelheden zou kunnen worden gesproken. Er is sprake
van wijzigingen in het bestek als bedoeld in paragraaf 36 UAV 1989.
27. Arbiters zijn met opdrachtgeefster van oordeel dat aanneemster ook met haar
vierde prijsaanbieding - ad € 998.500,00 (exclusief BTW), maar mèt de
eerder genoemde aanvullende kosten ter zake van het afkopen van
onderaannemers (€ 26.000,00), winstderving (€ 246.900,00) en vertraging
(niet gekwantificeerd) - voor de onderhavige bestekswijzingen geen
marktconforme prijs heeft neergelegd.
9
28. Het gegeven dat opdrachtgeefster in het kader van het overleg niet haar
directiebegroting aan aanneemster kenbaar heeft gemaakt, of anderszins
heeft aangegeven wat in haar visie een marktconforme prijs zou zijn, maakt
het voorgaande niet anders. Evenmin het gegeven dat opdrachtgeefster,
anders dan aanneemster had voorgesteld, eenzijdig een kostendeskundige
heeft ingeschakeld om te rapporteren over een marktconforme prijs.
29. Dit geldt ook voor het gegeven dat de prijs van aanneemster voor de
onderhavige bestekswijzigingen in onderhandeling, niet door middel van
aanbesteding, tot stand diende te komen. Evenals voor het gegeven dat de
door aanneemster ingeschakelde kostendeskundige, alsook de hoogste
inschrijver van het na de ontbinding door opdrachtgeefster aanbestede werk,
tot een hoger bedrag dan de vierde prijsaanbieding van aanneemster komen.
30. Ten overvloede overwegen arbiters dat zij opdrachtgeefster niet volgen in
haar stelling dat aanneemster geen aanspraak kon maken op
overeenstemming over de prijs van de bestekswijzigingen alvorens tot
95
uitvoering ervan over te gaan.
31. Arbiters zijn gelet op het voorgaande met opdrachtgeefster van oordeel dat
(zoals opdrachtgeefster aanvoert in haar brief d.d. 6 oktober 2008) het voor
opdrachtgeefster niet acceptabel was verdere besprekingen te voeren na
ontvangst van de vierde prijsaanbieding. Opdrachtgeefster heeft met
inachtneming daarvan terecht de aannemingsovereenkomst, voor zover het
betreft de uitvoering van de bestekswijzigingen, ontbonden.
32. Er is derhalve geen sprake van beëindiging van het werk in onvoltooide staat
(opzegging) zoals bedoeld in paragraaf 14 lid 7 UAV 1989, zodat aanneemster
geen vergoeding ex paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 toekomt.
33. Arbiters zullen dan ook de vordering van aanneemster om te verklaren voor
recht dat opdrachtgeefster de aannemingsovereenkomst ten onrechte heeft
ontbonden en om opdrachtgeefster op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV
1989 te veroordelen tot betaling van € 1.201.328,70 (inclusief BTW),
vermeerderd met rente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
afwijzen.
10
referentie
34. Naar het oordeel van arbiters heeft aanneemster onvoldoende aangevoerd
voor toewijzing, niettegenstaande het voorgaande, van haar vordering om
opdrachtgeefster te veroordelen aan aanneemster binnen één week na datum
van dit vonnis ter zake van het voltooide gedeelte van het onderhavige werk
een bruikbare tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, of straffe van
een dwangsom. Arbiters zullen deze vordering dan ook afwijzen.
verder in dit geschil
35. Arbiters achten het, gelet op het verhandelde ter zitting, opportuun partijen in
de gelegenheid te stellen de bovenstaande beslissingen in appel te doen
toetsen voordat arbiters overgaan tot afdoening van de financiële gevolgen
van die beslissingen. Arbiters zullen daarom alle overige beslissingen in
conventie en reconventie, ook die ter zake van de vordering van aanneemster
tot afrekening conform de stand van het werk ten tijde van de ontbinding en
ter zake van de proceskosten aanhouden en met inachtneming van artikel 22
lid 5 van het arbitragereglement d.d. 27 mei 2006 van de Raad hoger beroep
openstellen tegen dit gedeeltelijk eindvonnis, gedeeltelijk tussenvonnis.
36. Nadat het vonnis in appel, indien dat wordt ingesteld, zal zijn gewezen zullen
partijen in de gelegenheid worden gesteld bij nadere memorie hun
vorderingen over en weer nader toe te lichten en te onderbouwen, waarbij het
regime van de financiële afrekening afhankelijk is van het oordeel van arbiters
in hoger beroep ter zake van de ontbinding en arbiters thans reeds opmerken
dat in ieder geval de opstelling in punt 81 en 82 van de memorie van
antwoord in conventie en van eis in reconventie nadere toelichting behoeft.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld daar over en weer schriftelijk
op te reageren, waarna arbiters in raadkamer zullen gaan en eindvonnis
zullen wijzen in het geschil in eerste aanleg.
37. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit
gedeeltelijk eindvonnis gedeeltelijk tussenvonnis ter griffie van de rechtbank
te Amsterdam € 19.482,13 (waarvan € 3.093,03 aan BTW) bedragen en zijn
verrekend tot een beloop van 75% daarvan, ofwel € 14.611,60 met de door
aanneemster gedane storting en voor het overige ad € 4.870,53 met de door
11
opdrachtgeefster gedane storting, zonder daarmee vooruit te lopen op de
beslissing (in het eindvonnis) ter zake van de verdeling van de proceskosten.
38. Ten behoeve van de voortzetting van het geschil in eerste aanleg zullen
partijen worden verzocht de waarborgsommen weer vol te storten.
DE BESLISSING
Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid:
in conventie en reconventie
WIJZEN de vordering te verklaren voor recht dat opdrachtgeefster gehouden is de
door aanneemster gemaakte meerkosten als gevolg van de stortkosten van de
vervuilde grond te vergoeden en opdrachtgeefster ter zake te veroordelen om aan
96
aanneemster te betalen € 155.561,08 vermeerderd met rente, althans een in goede
justitie te bepalen bedrag, AF;
WIJZEN de vordering te verklaren voor recht dat opdrachtgeefster de
aannemingsovereenkomst met aanneemster ten onrechte heeft ontbonden en
opdrachtgeefster op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 te veroordelen om
aan aanneemster te betalen € 1.201.328,70 vermeerderd met rente, althans een in
goede justitie te bepalen bedrag, AF;
WIJZEN de vordering opdrachtgeefster te veroordelen om aan aanneemster binnen
één week na datum vonnis ter zake van het voltooide gedeelte van het onderhavige
werk een bruikbare tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, of straffe van
een dwangsom, AF;
HOUDEN alle overige beslissingen AAN.
Aldus gewezen te Amsterdam, 17 januari 2011
w.g. C.J.A. Reigersman w.g. W.C.H. Kleinbloesem w.g. F.H. van Rijssen
31554
12
hoger beroep ingesteld tussenvonnis onder nummer 71655
97
LJN: BZ2667,Sector kanton Rechtbank Amsterdam , 1346787 \ HA EXPL 12-
648
Datum uitspraak: 23-01-2013
Datum publicatie: 28-02-2013
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Aannemingovereenkomst; opschortingsrecht uitvoering hoofdwerk
wegens achterwege blijven betaling meerwerk; verbintenissen vloeien
niet voort uit dezelfde rechtsverhouding; wel enige samenhang maar
onvoldoende om opschorting te rechtvaardigen; beding over
opschorting in algemene voorwaarden niet eenduidig; uitleg in het
nadeel van de gebruiker (art. 6:238 lid 2 BW).
Vindplaats(en): NJF 2013, 155
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1346787 \ HA EXPL 12-648
Uitspraak: 23 januari 2013
Vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
in de zaak van:
1. [AA],
wonende te --,
2. [AB],
wonende te --,
eisers,
gemachtigde: mr. C.O. Wenckebach, advocaat te Haarlem,
t e g e n
1. DPI Bouw en Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te Haarlem,
98
2. DPI Groep B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden,
gemachtigde: mr. F. van Buchem, advocaat te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [A c.s.] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna
afzonderlijk DPI Bouw en DPI Groep en gezamenlijk DPI c.s. worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 17 april 2012 met producties;
- de conclusie van antwoord van 11 juli 2012 met producties;
- het tussenvonnis van 25 juli 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2012 en de daarin vermelde
stukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. Hierna genoemde bedragen zijn steeds inclusief btw, tenzij anders vermeld. Als
gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en
omstandigheden vast.
1.1 Op 13 juni 2011 hebben enerzijds [A c.s.] (als opdrachtgever), en anderzijds DPI
Bouw en/of DPI Groep (als opdrachtnemer) een overeenkomst van aanneming van werk
gesloten.
1.2 Het werk betrof de verbouwing en renovatie van de woning van [A c.s.] aan de
[adres] te [plaats]. De aanneemsom bedroeg € 212.500,00, met dien verstande dat in de
overeenkomst twee stelposten zijn opgenomen (inzake het sloopwerk en inzake het
tegelwerk). Partijen hebben een betalingschema opgesteld. Op de overeenkomst zijn
door DPI Bouw gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. In deze algemene
voorwaarden is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
Art. 4.5. Meerwerk- en overuren: meerwerk wordt slechts aangegaan bij schriftelijke
overeenkomst, of indien de opdrachtnemer heeft ingestemd met de uitvoering van dat
meerwerk. (…)
(…)
Art. 4.7. Verzuim: de opdrachtgever is zonder meer meteen in verzuim indien hij niet, of
niet tijdig, dan wel onvolledig aan zijn (termijn c.q. deel- ) betalingsverplichtingen
voldoet, zoals is vermeld op de offerte, factuur, of anderszins nader schriftelijk is
afgesproken c.q. bepaald. (…) DPI is in geval van verzuim zijdens de opdrachtgever
meteen gerechtigd om het werk op te schorten totdat de opdrachtgever zijn verzuim
volledig en aanstonds heeft gezuiverd, dan wel naar bevinding van DPI daartoe
99
voldoende nadere zekerheid heeft gesteld. (…)
1.3 De eerste factuur van 13 juni 2011 ad € 42.500,00 (aanbetaling van 20%) is
vervolgens door [A c.s.] voldaan. De tweede factuur van 18 juli 2011 ad € 53.125,00
(deelbetaling van 25%) is ook door [A c.s.] voldaan. Ook de overige betalingstermijnen
zijn door [A c.s.] nagekomen, zodat in ieder geval medio oktober 2011 de volledige
aanneemsom van € 212.500,00 door [A c.s.] aan DPI c.s. was voldaan.
1.4 Op 18 oktober 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] een voorlopige meer- en
minderwerklijst toegezonden, waarin het meer- en minderwerk is gedateerd en benoemd.
Volgens deze voorlopige lijst zijn [A c.s.] per saldo een bedrag van € 23.371,31 aan
meerwerk verschuldigd, waarvan € 5.125,70 al was gefactureerd en betaald.
1.5 Eveneens op 18 oktober 2011 hebben DPI c.s. aangaande het meerwerk een
deelfactuur van € 11.900,00 aan [A c.s.] toegezonden (hierna: de meerwerkfactuur) in
verband met reeds uitgevoerd meerwerk. Voor het overige was het meerwerk al
gefactureerd en betaald, dan wel moest dit nog worden gefactureerd.
1.6 [A c.s.] hebben in een e-mail van 21 oktober 2011 aan DPI c.s. bericht dat zij de
voorlopige meer- en minderwerklijst eerst willen bespreken voordat zij de
meerwerkfactuur zouden betalen. Uit een e-mail van [A c.s.] van 24 oktober 2011 blijkt
dat zij van de meerwerkfactuur € 8.000,00 hebben betaald.
1.7 Op 9 november 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] een definitieve meer- en
minderwerklijst toegezonden, volgens welke lijst [A c.s.] per saldo een bedrag van €
26.631,91 aan meerwerk waren verschuldigd. Voorts hebben DPI c.s. op diezelfde datum
aanspraak gemaakt op betaling van het nog openstaande gedeelte van de
meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, en aangekondigd dat het ten slotte nog openstaande
bedrag aan meerwerk, ad € 9.606,21, nog zou worden gefactureerd, al dan niet in delen.
1.8 In reactie daarop, eveneens op 9 november 2011, hebben [A c.s.] aan DPI c.s.
medegedeeld dat de definitieve meer- en minderwerklijst niet klopt en dat zij het restant
van de meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, eerst zullen voldoen nadat – kort gezegd – is
komen vast te staan dat en in hoeverre de meer- en minderwerklijst juist is.
1.9 DPI c.s. hebben vervolgens bij e-mail van 14 november 2011 aan [A c.s.] bericht dat
zij de werkzaamheden hadden stilgelegd omdat betaling van het restant van de
meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, uitbleef.
1.10 Op 21 november 2011 hebben [A c.s.] door een bouwkundige van de Vereniging
Eigen Huis het door DPI c.s. verrichte werk laten keuren vanwege door [A c.s.] zelf
geconstateerde tekortkomingen in dat werk. De bouwkundige heeft een aantal gebreken
en niet-voltooide werkzaamheden in het werk van DPI c.s. geconstateerd en een en
ander in een rapport neergelegd.
1.11 Bij brief van 24 november 2011 hebben [A c.s.] aan DPI c.s. medegedeeld welke
herstel- en voltooiingswerkzaamheden nog moesten worden uitgevoerd om het werk te
doen beantwoorden aan de overeenkomst, zulks onder overlegging van het rapport van
de bouwkundige. Daarnaast hebben [A c.s.] DPI c.s. aangemaand om het werk te
100
herstellen en te voltooien binnen veertien dagen en DPI c.s. verzocht om binnen vijf
dagen op deze aanmaning te reageren. Ten slotte hebben [A c.s.] aan DPI c.s.
medegedeeld dat, indien binnen vijf dagen geen (positieve) reactie zou volgen van de
kant van DPI c.s., [A c.s.] de herstel- en voltooiingswerkzaamheden op kosten van DPI
c.s. door derden zouden laten uitvoeren.
1.12 Bij brief van 29 november 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] medegedeeld dat zij
het werk niet zouden hervatten omdat [A c.s.] weigerden (het restant van) de kosten van
het meerwerk en om de afrekening van de stelposten te voldoen.
1.13 [A c.s.] hebben de herstel- en voltooiingswerkzaamheden door derden laten
uitvoeren. Deze werkzaamheden zijn begin maart 2012 afgerond.
1.14 Bij brief van 23 maart 2012 hebben [A c.s.] aan DPI c.s. medegedeeld dat aan
derden een bedrag van € 17.089,87 is betaald voor het herstel en de voltooiing van het
werk, zulks onder bijvoeging van de desbetreffende bonnen en facturen. Daarnaast zijn
DPI c.s. gesommeerd om het schadebedrag binnen vijf dagen aan [A c.s.] te betalen.
1.15 DPI c.s. hebben het gevorderde schadebedrag niet betaald.
Vordering en verweer
2. [A c.s.] vorderen dat DPI c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 17.089,87 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 23
maart 2012 althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. de overige door [A c.s.] geleden schade, nader op te maken bij staat;
c. € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn.
3. Op hetgeen [A c.s.] aan de vordering ten grondslag leggen en op hetgeen DPI c.s. als
verweer voeren, wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.
Beoordeling
4. [A c.s.] stellen dat het ervoor moet worden gehouden dat zij met de beide gedaagden
hebben gecontracteerd, nu DPI c.s. er onduidelijkheid over hebben laten bestaan namens
welke vennootschap er werd gehandeld. [A c.s.] hebben steeds richting de beide
gedaagde vennootschappen gecommuniceerd, en DPI c.s. hebben hierop niet
gereageerd. Aldus [A c.s.]
DPI c.s. voeren aan dat juist steeds vanuit DPI Bouw is gecommuniceerd en dat slechts
die partij als contractspartij van [A c.s.] kan worden aangemerkt.
5. De kantonrechter stelt voorop dat de offerte waarover overeenstemming is bereikt, is
opgemaakt op briefpapier van DPI Groep. Uit de stukken blijkt verder dat na het sluiten
van de aannemingsovereenkomst zowel vanuit DPI Groep als vanuit DPI Bouw is
gecommuniceerd met [A c.s.] Zo zijn de facturen afkomstig van DPI Bouw en dit geldt
ook voor de algemene voorwaarden. Daar staat tegenover dat van DPI Groep afkomstig
101
zijn een e-mail van 24 oktober 2011 over het meer- en minderwerk (productie 5 bij
conclusie van antwoord), de definitieve meer- en minderwerklijst van 9 november 2011
en e-mailcorrespondentie van november 2011 over het meer- en minderwerk (productie
7 conclusie van antwoord). Daar komt bij dat [A c.s.] hun brieven zowel aan DPI Bouw
als aan DPI Groep hebben gericht en dat DPI c.s. hierop niet hebben gereageerd met de
boodschap dat alleen DPI Bouw contractspartij was. Gelet op dit een en ander hebben [A
c.s.] erop mogen vertrouwen dat zij contractueel met beide vennootschappen van doen
hadden en moet de ambivalente wijze van communiceren vanuit DPI c.s. voor rekening
van DPI c.s. komen, in die zin dat de beide gedaagde vennootschappen door [A c.s.]
kunnen worden aangesproken op verplichtingen die hun oorsprong vinden in de
overeenkomst.
6. DPI c.s. hebben de uitvoering van het aangenomen werk opgeschort omdat [A c.s.]
niet overgingen tot betaling van het restant van de meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, en
al hadden aangekondigd het – volgens DPI c.s. – daarnaast openstaande bedrag aan
meerwerk van € 9.606,21 niet te zullen betalen. [A c.s.] hebben daartegen allereerst
ingebracht dat zij geen opdracht hebben gegeven voor meerwerk en dat DPI c.s. hebben
nagelaten het meerwerk deugdelijk te specificeren. De rechtbank overweegt als volgt.
7. DPI c.s. hebben de voorlopige en de definitieve versie van de meer- en
minderwerklijst op 18 oktober 2011 respectievelijk 9 november 2011 aan [A c.s.]
toegezonden. De definitieve lijst betreft meerwerk dat, zo hebben DPI c.s. onbetwist
aangevoerd, door hen op 9 november 2011 reeds was uitgevoerd. Het meerwerk is ook,
anders dan [A c.s.] stellen, gespecificeerd in de meer- en minderwerklijst. [A c.s.]
hebben ter motivering van hun standpunt dat zij geen opdracht hebben gegeven voor het
uitgevoerde meerwerk desgevraagd gewezen op de post “buitenkraan vorstvrij”.
Geconstateerd moet echter worden dat deze post weliswaar in de meer- en
minderwerklijst is opgenomen, maar dat hiervoor geen extra kosten in rekening zijn
gebracht (“service”). Het had op de weg van [A c.s.] gelegen om specifiek aan te geven
voor welke van de posten op de meer- en minderwerklijst geen opdracht was gegeven.
Nu zij dat hebben nagelaten is de meer- en minderwerklijst onvoldoende gemotiveerd
betwist. Dit brengt mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat het meer- en
minderwerk in opdracht van [A c.s.] is uitgevoerd zoals op de definitieve lijst van 9
november 2011 is vermeld.
8. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de
nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering
plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om
deze opschorting te rechtvaardigen (artikel 6:52 lid 1 Burgerlijk Wetboek [BW]). Een
zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen
over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen
regelmatig met elkaar hebben gedaan (artikel 6:52 lid 2 BW). [A c.s.] hebben
aangevoerd dat tussen enerzijds de werkplicht voor DPI c.s. ter zake van het het
aangenomen werk en anderzijds hun vordering op [A c.s.] ter zake van het meerwerk,
niet de vereiste samenhang bestaat, althans dat de opschorting gelet op de beperkte
samenhang en de overige omstandigheden van het geval niet gerechtvaardigd is.
9. Uit artikel 4.5 van de algemene voorwaarden van DPI c.s. volgt dat meerwerk wordt
aangegaan bij aparte overeenkomst. Dit betekent dat de verplichtingen van partijen uit
102
de aannemingsovereenkomst en die uit de opdracht tot het verrichten van meerwerk niet
voorvloeien uit dezelfde rechtsverhouding als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:52
BW. Dit neemt niet weg dat van enige samenhang tussen de verplichtingen uit de beide
overeenkomsten wel sprake is. Deze samenhang is echter, gelet op de door [A c.s.] naar
voren gebrachte omstandigheden, onvoldoende om de opschorting door DPI c.s. te
rechtvaardigen. In dat verband is van belang dat het door [A c.s.] niet-betaalde deel van
de meerwerkfactuur een relatief gering bedrag betrof in verhouding tot de grote omvang
van het resterend werk, dat al volledig was betaald door [A c.s.]. Daar komt bij dat de
gevolgen van de opschorting door DPI c.s. voor [A c.s.] ingrijpend waren omdat zij als
gevolg van het stilleggen van de werkzaamheden in een onafgebouwd pand zowel hun
gezin met klein kind als het bedrijf van [AA] moesten onderbrengen. DPI c.s. waren
hiervan op de hoogte. Verder weegt mee dat [A c.s.] hebben aangeboden om het bedrag
van € 3.900,00 in een depot bij de notaris te storten, op welk aanbod DPI c.s. niet
hebben gereageerd. Toen DPI c.s. op 14 november 2011 het werk stillegden, hadden zij
het meerwerk ten bedrage van € 9.606,21 nog niet aan [A c.s.] gefactureerd, zodat zij
niet de kans hebben gehad om aan te bieden ook dit bedrag in depot te storten. DPI c.s.
waren onder deze omstandigheden niet gerechtigd op grond van artikel 6:52 BW de
uitvoering van het aangenomen werk op te schorten.
10. DPI c.s. hebben een beroep gedaan op artikel 4.7 van de algemene voorwaarden,
volgens welk artikel, aldus DPI c.s., het wel degelijk is toegestaan om het resterend
aangenomen werk op te schorten ingeval een (relatief kleine) meerwerkfactuur niet
wordt voldaan. [A c.s.] hebben dit betwist, stellende dat het artikel niet van toepassing is
op meer- en minderwerk.
11. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of
dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op
grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.
Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de
gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten
toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten
verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen
partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
12. Het gaat hier om de uitleg van de algemene voorwaarde neergelegd in artikel 4.7
waarover, zo moet bij gebreke van andersluidende stellingen van partijen wel worden
aangenomen, niet afzonderlijk is onderhandeld, hetgeen meebrengt dat de uitleg daarvan
met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de
bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de voorwaarden als geheel. In artikel 4.7 is
bepaald dat DPI c.s. “het werk” mogen opschorten bij verzuim van de opdrachtgever,
terwijl het begrip verzuim inhoudt dat niet wordt voldaan aan op enigerlei wijze
overeengekomen “(termijn c.q. deel) betalingsverplichtingen”. Mogelijk is met “het werk”
bedoeld (zoals DPI c.s. stellen): het gehele werk, onverschillig of dit aangenomen werk
dan wel meerwerk betreft. Mogelijk is met “het werk” bedoeld (zoals [A c.s.] stellen):
slechts het aangenomen werk. Mogelijk is met “het werk” bedoeld (een derde optie): dat
gedeelte van het werk dat een direct verband heeft met de niet-nagekomen
betalingsverplichting (bijvoorbeeld het aangenomen werk ingeval een reguliere
aannemingstermijn niet wordt betaald; of een specifiek meerwerk indien een specifieke
meerwerkfactuur niet wordt voldaan). Steun voor deze laatste optie kan worden
103
gevonden wanneer artikel 4.7 wordt gelezen in samenhang met artikel 4.5: met artikel
4.5 is immers, blijkens de tekst, beoogd om meerwerk als een aparte overeenkomst te
beschouwen, zodat, als inderdaad een stuk meerwerk nader wordt overeengekomen,
artikel 4.7 een verzuim- en opschortingsregeling geeft voor de hoofdovereenkomst
onderscheidenlijk die nadere meerwerkovereenkomst.
Hoe artikel 4.7 van de algemene voorwaarden ook moet worden verstaan, ten minste
moet gezien het voorgaande worden geconstateerd dat kan worden getwijfeld over de
reikwijdte van het in dat artikel bedoelde opschortingsrecht, hetgeen tot gevolg heeft dat
de voor [A c.s.] gunstigste uitleg prevaleert (artikel 6:238 lid 2 BW).
De conclusie is dan ook dat het beroep van DPI c.s. op artikel 4.7 van de algemene
voorwaarden faalt.
13. Uit het voorgaande volgt dat DPI c.s. het werk zonder rechtsgrond hebben gestaakt,
waardoor zij tekortschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit de overeenkomst.
Dienaangaande zijn DPI c.s. bij de brief van 24 november 2011 in gebreke gesteld, en
nadien, toen hervatting van de werkzaamheden of een daartoe strekkende mededeling
van de kant van DPI c.s. uitbleef, in verzuim komen te verkeren. Gelijktijdig met
voornoemde ingebrekestelling hebben [A c.s.] reeds bij voorbaat verklaard dat, in geval
van verzuim aan de zijde van DPI c.s., de verbintenis van DPI c.s. zal worden omgezet in
een tot vervangende schadevergoeding, welke mededeling zij bij brief van 7 december
2011 hebben herhaald.
14. Ten aanzien van de schade stellen [A c.s.] het volgende. Ten eerste gaat het om de
kosten die [A c.s.] hebben gemaakt om het werk door derden te laten voltooien en waar
nodig te laten herstellen. Die kosten bedragen € 17.089,87 en zien op werkzaamheden
waarvan de bouwkundige van de Vereniging Eigen Huis had vastgesteld dat die door DPI
c.s. niet of gebrekkig waren uitgevoerd. De door de derden aan [A c.s.] verzonden
facturen zijn steeds door [A c.s.] gecontroleerd, bleken redelijk en zijn vervolgens door
[A c.s.] voldaan. Ten tweede hebben [A c.s.] schade geleden of zullen zij nog schade
lijden vanwege de opgelopen vertraging in het werk en door [A c.s.] inmiddels
geconstateerde, maar nog door een deskundige te beoordelen, schending van door DPI
c.s. gegeven garanties; deze schade is nader op te maken bij staat. Aldus steeds [A c.s.]
15. DPI c.s. voeren het volgende verweer. DPI c.s. hebben nog € 3.900,00 en €
9.606,21 van [A c.s.] tegoed in verband met meerwerk, en verder stond ter zake van de
eindafrekening nog een bedrag € 5.000,00 open. Bij voltooiing van het werk door DPI
c.s. zouden zij derhalve nog een bedrag van € 18.506,21 van [A c.s.] te vorderen
hebben. DPI c.s. beroepen zich zo nodig op verrekening van hun schuld aan [A c.s.] met
die vordering. Van schade aan de zijde van [A c.s.] kan dus niet worden gesproken.
Voorts betwisten DPI c.s. de door [A c.s.] overgelegde bonnen van derden uitvoerders
alsmede de aard en de omvang van de aan die bonnen ten grondslag liggende
werkzaamheden. Een deel van de werkzaamheden valt niet onder de overeenkomst; in
dit verband noemen DPI c.s. het verven van de buitenkant van de woning welke post op
verzoek van [A c.s.] juist buiten de overeenkomst is gehouden, en voorts het straatwerk.
DPI c.s. kunnen de werkzaamheden van de derden bovendien in het geheel niet
controleren. De vordering van buitengerechtelijke incassokosten is niet gemotiveerd en
voor de vordering van de nader bij staat op te maken schade is het bestaan van schade
niet aannemelijk gemaakt, zodat deze beide schadevergoedingsvorderingen moeten
worden afgewezen. Aldus steeds DPI c.s.
104
16. De door [A c.s.] opgevoerde kosten van € 17.089,87 zijn met bonnen en facturen
onderbouwd. De daarin genoemde deelbedragen komen niet onredelijk hoog voor. Het
betreft blijkens die stukken voorts werkzaamheden die tot de overeenkomst behoorden,
behoudens het straatwerk. Voor die post kan, zoals DPI c.s. ook aanvoeren, niet worden
vastgesteld dat deze tot de overeenkomst behoorde. Het hiermee gemoeide bedrag van €
870,42 voor “bestrating oprijlaan en de diverse” komt dus niet voor vergoeding in
aanmerking. Het door DPI c.s. genoemde buitenschilderwerk is inderdaad uit de
overeenkomst gehaald, maar is ook niet in de schadeopstelling van [A c.s.]
verdisconteerd. Dit betekent dat de schadevergoedingsvordering tot een bedrag van
(17.089,87 – 870,72 =) € 16.219,15 toewijsbaar is – behoudens de hierna nog te
bespreken mogelijkheid van verrekening. De stelling van DPI c.s. dat zij de door de
derden uitgevoerde werkzaamheden niet kunnen controleren, kan niet leiden tot
afwijzing van de schadevergoedingsvordering van [A c.s.] Bij de brief van 24 november
2011 was immers de gebrekenlijst van de deskundige meegezonden, waarna DPI c.s. de
gelegenheid hadden om ter plekke te inventariseren en na te komen, hetgeen zij hebben
nagelaten en waarna zij in verzuim zijn komen te verkeren in de wetenschap dat in die
situatie derden het werk zouden gaan voltooien c.q. herstellen.
17. Uit onderdeel 7 van dit vonnis volgt dat DPI c.s. ter zake van het meerwerk nog
€ 13.506,21 van [A c.s.] te vorderen hebben. Het beroep van DPI c.s. op verrekening
van dit bedrag met het aan [A c.s.] verschuldigde bedrag slaagt dus. DPI c.s. hebben de
stelling dat zij daarnaast € 5.000,00 van [A c.s.] te vorderen hebben, wat door [A c.s.] is
betwist, niet nader onderbouwd, zodat hun beroep op verrekening in zoverre niet opgaat.
18.[A c.s.] hebben hun vordering van buitengerechtelijke incassokosten, die door DPI c.s.
is betwist, in het geheel niet onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen. Hetzelfde
geldt voor de vordering tot verwijzing naar de schadestaat ter vaststelling van door [A
c.s.] geleden schade door vertraging en door niet-nageleefde garantieverplichtingen.
19. DPI c.s. zijn op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor
vergoeding van het schadebedrag dat na verrekening overblijft, oftewel (16.219,15 - €
13.506,21 =) € 2.712,94, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 29
maart 2012. De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu hier geen
handelsovereenkomst aan de orde is en het hier bovendien gaat om een verplichting tot
schadevergoeding. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente, die [A c.s.] doen
aansluiten bij de dagtekening van hun brief van 23 maart 2012, wordt aangesloten bij de
door [A c.s.] zelf in die brief gehanteerde voldoeningstermijn van vijf dagen.
20. Bij deze uitkomst van de procedure worden DPI c.s. als de in het ongelijk gestelden
veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [A c.s.] tot heden begroot op:
€ 104,64 aan explootkosten en bijkomende verschotten
€ 437,00 aan griffierecht
€ 350,00 aan salaris gemachtigde (2 punten, tarief € 175,00)
€ 891,64 totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na
wijzing van dit vonnis.
BESLISSING
105
De kantonrechter:
I. veroordeelt DPI c.s. hoofdelijk tot betaling aan [A c.s.] van € 2.712,94 (zegge:
tweeduizend zevenhonderdtwaalf euro en vierennegentig cent), te vermeerderen met de
gewone wettelijke rente vanaf 29 maart 2012 tot de dag der voldoening;
II. veroordeelt DPI c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van [A c.s.]
tot heden begroot op € 891,64, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 7
februari 2013 tot de dag der voldoening;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 23 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
106
Nr. 71.693 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil in hoger beroep tussen
1. A,
hierna te noemen: “de Combinatie”,
2a. B,
hierna te noemen: “B”,
2b. C,
hierna tezamen met de vennootschap onder firma te
noemen: “aanneemster”,
a p p e l l a n t e s,
gemachtigde: mr. B.R. van Veen, advocaat te
Rotterdam,
en
1. D,
2. E,
hierna gezamenlijk te noemen “opdrachtgeefster”,
g e ï n t i m e e r d e n,
gemachtigden: mrs. J.P.A. Greuters en
B.H.H.M. Ramakers, advocaten te Arnhem.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. R.CH. VERSCHUUR, lid-jurist van het College van
Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. C.A.M. BOS, en
ING. J. VISSER, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter
van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot
scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun
benoeming schriftelijk aanvaard. Aanvankelijk was in het scheidsgerecht benoemd
mr. J.J.I. Verburg, die zijn benoeming heeft teruggegeven om hem
moverende redenen en in wiens plaats mr. Verschuur werd benoemd. Bij
brieven d.d. 21 december 2011 en 17 januari 2012 is daarvan mededeling
gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mr. Y.R.R.R. de Mul, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Bij memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis d.d. 21 juli
2011, met producties 1 tot en met 8 ingekomen bij het secretariaat van de
Raad per fax op 21 juli 2011 en in origineel op 22 juli 2011, zijn appellantes
2
in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 21 april 2011,
nummer 31.594, gewezen door ing. P.J.H.H.M. Vos, ir. P. de Jong en
mr. ir. J.J.W.M. Smeets, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in
het geschil tussen appellantes en opdrachtgeefster. Aanneemster heeft het
procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd.
3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stukken:
- de akte van de kant van aanneemster houdende wijziging van eis met
productie 9, binnengekomen op 26 oktober 2011;
- de memorie van antwoord, met producties 10 tot en met 12;
- de akte van appellantes tot rectificatie met productie 13;
- de pleitnotities van mr. Van Veen;
- de pleitnotities van mrs. Greuters en Ramakers.
4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden
op donderdag 1 maart 2012.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast en
berust op hetgeen daaromtrent in het vonnis in eerste aanleg is overwogen en
beslist, waartegen geen grieven zijn gericht.
107
6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen
vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat appellantes in zoverre
ontvankelijk zijn in hun appel.
7. Naar aanleiding van een melding ter zake in de memorie van antwoord hebben
appellantes bij akte tot rectificatie bevestigd dat B bij vonnis van
10 maart 2010 failliet is verklaard. In die akte concluderen appellantes primair
dat het hoger beroep correct is ingesteld, maar subsidiair dat aanneemster
als vennoot en als vereffenaar van de Combinatie in liquidatie als appellante
moet worden beschouwd. Appelarbiters zijn van oordeel dat niet
B, maar de curator als appellant had moeten optreden, zodat B zich terecht
3
als zodanig heeft teruggetrokken. B dient derhalve in haar appel nietontvankelijk
te worden verklaard. Aanneemster zal worden ontvangen in haar
appel als vennoot van de Combinatie in liquidatie en als vereffenaar daarvan.
het geschil in eerste aanleg
8. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan naar aanleiding van de tussen partijen
gesloten overeenkomst van aanneming met betrekking tot de bouw van een
woontoren en een woonzorggebouw te X voor de aanneemsom van
€ 19.546.000,00 exclusief btw. Van deze overeenkomst is tussen partijen een
akte opgemaakt en ondertekend d.d. 8 en 26 maart en 3 april 2007. In het
onderhavige geschil in hoger beroep is uitsluitend het geschil over de afrekening
van de hoeveelheden wapeningstaal aan de orde. Aanneemster meent
dat het wapeningstaal in het in het werk gestorte beton mede betreft het wapeningstaal
in de opstort op de schilvloer en dat die beide hoeveelheden tezamen
recht geven op bijbetaling wegens overschrijding van meer dan 10%
van de geschatte hoeveelheid. Opdrachtgeefster meent dat de wapening in de
opstort op de schilvloer geen bestekhoeveelheid betreft, althans tot de wapening
van het prefab beton behoort.
9. Het dictum van het in dat geschil gewezen vonnis waarvan beroep luidt: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, wijzen de vorderingen van aanneemster af; veroordelen aanneemster om ter tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan opdrachtgeefsters te betalen € 18.750,00 (achttienduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis; verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd. de vordering en het verweer in hoger beroep
10. Aanneemster kan zich met de uitgangspunten en de berekeningen in het bestreden
vonnis niet verenigen en heeft daartegen tien grieven ontwikkelt. Bij
afzonderlijke akte houdende wijziging van eis heeft aanneemster weliswaar
niet meer gevorderd dat het bestreden vonnis vernietigd zou worden, maar
mede gezien de oorspronkelijke conclusie bij memorie van grieven lezen appelarbiters
de beide conclusies gezamenlijk als volgt:
4 dat het appelarbiters, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, mogen behagen om het vonnis waarvan beroep te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering dan wel aanvulling van gronden: primair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens paragraaf 38 lid 2 UAV 1989; subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks als niet verrekenbare hoeveelheid, af te rekenen krachtens paragraaf 38 lid 3 juncto paragraaf 36 UAV 1989; meer subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks als andersoortige hoeveelheden krachtens paragraaf 38 lid 3 juncto paragraaf 36
108
UAV 1989; meer meer subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens paragraaf 36 UAV 1989; uiterst subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens artikel 6:248 BW; primair, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 400.416,84 btw verlegd, althans een bedrag groot € 440.458,52 btw verlegd, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 208.302,96 btw verlegd, althans € 229.133,26 btw verlegd, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 192.113,88 btw verlegd, althans € 211.325,19 btw verlegd, althans te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; subsidiair, uitgaand van de bestekhoeveelheid zonder overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 303.688,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 379.910,92 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 157.917,87 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 197.553,68 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 145.770,34 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 182.357,24 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; 5 uitgaand van de bestekhoeveelheid met 50% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 277.928,05 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 356.490,76 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 144.521,55 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 185.375,20 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 133.404,50 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 171.115,57 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van grieven, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; uitgaand van de bestekhoeveelheid met 100% overlap opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot
109
€ 252.163,88 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 333.070,61 btw verlegd, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 131.125,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 173.196,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 121.038,66 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 159.873,89 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid zonder overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 243.438,80 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 325.165,81 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 126.603,67 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 169.086,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 116.864,93 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 156.079,59 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters usb 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie 6 van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid met 50% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 215.068,16 btw verlegd, althans een bedrag groot € 299.347,23 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 111.835,44 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 155.660,56 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 103.232,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 143.686,67 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie voor die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van grieven, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid met 100% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 186.667,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 273.528,65 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 97.067,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 142.234,90 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot
110
betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 89.600,51 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 131.293,75 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; opdrachtgeefsters hoofdelijk, althans aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure in de eerste aanleg en in appel, daaronder begrepen een tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand aan de zijde van de Combinatie en de door de Combinatie met betekening van het te dezen te wijzen vonnis gemoeide kosten, met bepaling dat over al deze kosten de wettelijke rente verschuldigd is vanaf betekening van het te deze te wijzen vonnis. 11. Opdrachtgeefster voert in het algemeen tegen de door aanneemster gehanteerde
uitgangspunten alsmede tegen de onderscheiden grieven gemotiveerd
verweer en concludeert harerzijds:
7 tot niet-ontvankelijkverklaring van de Combinatie in het door haar ingestelde hoger beroep, althans tot verwerping van dat hoger beroep, met bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg en met veroordeling van de Combinatie in de kosten van de procedure in hoger beroep, een redelijke tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van opdrachtgeefster daarin begrepen, een en ander bij arbitraal vonnis waarin is bepaald dat, indien niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan voormelde proceskostenveroordeling voldaan is, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal zijn. de feiten
12. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen
hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in hoger
beroep tot uitgangspunt dienen. Dat betekent dat vaststaat: a. aanneemster heeft met opdrachtgeefsters op 8 maart 2007 een overeenkomst van aanneming gesloten voor de realisatie van een woontoren en een woonzorggebouw, met realisatie van een ondergrondse parkeergarage, de inrichting van het maaiveld en het opleveren van het openbare gebied; b. de aanneemsom bedraagt € 19.546.000,00 btw verlegd; c. namens opdrachtgeefster heeft F directie op het werk gevoerd; d. de in opdracht van opdrachtgeefster werkende (hoofd)constructeur is G. de beoordeling van het geschil
13. Arbiters in eerste aanleg hebben overwogen dat het wapeningstaal in het in
het werk gestorte beton als geschatte hoeveelheid overeenkomstig paragraaf
38 lid 2 UAV 1989 moet worden verrekend, dat de opstort op de schilvloeren,
door partijen ook wel de druklaag op de breedplaatvloeren genoemd, daar
niet bij behoort en dat het wel in het in het werk gestorte beton verwerkte
wapeningstaal minder dan 10% afwijkt van de in het bestek opgenomen geschatte
hoeveelheid, zodat er geen reden is tot bijbetaling. Het wapeningstaal
in de opstort betreft geen geschatte hoeveelheid volgens arbiters in eerste
aanleg. Uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat de
discussie van partijen in hoofdzaak betrekking heeft op de status van de opstort
op de schilvloer en de vraag of en hoe het in die opstort verwerkte wapeningstaal
moet worden verrekend. 14. In het bestek is onder paragraaf 21.00.50.92 onder meer bepaald: De ramingen voor de prefab onderdelen (nokken, wanden, kolommen(koppen), balken galerijen, balkons, trappen/treden etc.), schilvloeren met opstort, balkbodems, holle wanden etc. zijn conform opgave van de leverancier. Paragraaf 38
111
lid 2 UAV 1989 definieert de geschatte hoeveelheid als de met de toevoeging 8 “naar schatting”, “ongeveer” of dergelijke aanduidingen in het bestek genoemde hoeveelheden. Appelarbiters constateren dat voor de schilvloeren
met opstort geen hoeveelheid in het bestek is genoemd, laat staan met toevoeging
van een schattingsbegrip. De bestekschrijver laat uitdrukkelijk de bepaling
van die hoeveelheid over aan aanneemster en haar leverancier. Er is
dus in beginsel geen sprake van een door opdrachtgeefster vastgestelde, al
dan niet door schatting, hoeveelheid, zodat deze hoeveelheid niet valt onder
de wijze van afrekening van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989.
15. Aangezien het ook geen verrekenbare hoeveelheid betreft (paragraaf 38 lid 1 UAV 1989), zoals tussen partijen vaststaat, gaat het om een andere dan de in het eerste of tweede lid (van paragraaf 38 UAV 1989) bedoelde hoeveelheid die derhalve overeenkomstig paragraaf 38 lid 3 zou moeten worden verrekend.
Van bijbetaling op deze andere hoeveelheid kan alsdan slechts sprake
zijn bij afwijkingen, die door de directie worden verlangd of voorgeschreven,
zodat sprake is van een bestekwijziging. Ter zitting heeft de hoofdconstructeur
uitgelegd dat het bij inschrijving kenbare uitgangspunt van zijn
constructie een ingeklemde schilvloer betrof met schijfwerking voor afdracht
van de horizontale krachten naar de fundering. Dit uitgangspunt is gedurende
de bouw niet gewijzigd. Deze stelling is door aanneemster niet weersproken.
Aanneemster onderschreef voorts de stelling van de hoofdconstructeur dat in
een dergelijk geval de hoeveelheid benodigde wapening in de opstort van de
schilvloer veel groter is dan uit de ramingen van de constructeur van de leverancier
van aanneemster op grond van door hem gehanteerde ontwerptabellen
volgt. Appelarbiters constateren dat de constructeur van de leverancier
vóór inschrijving de benodigde hoeveelheid wapening voor de opstort van de
schilvloer te laag heeft ingeschat of verkeerd heeft berekend.
16. Aanneemster meent dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat
zij bij inschrijving al zo’n diepgaande berekening maakt. Appelarbiters zijn
van oordeel dat de gevolgen van een berekening op onjuiste basis niet voor
rekening van opdrachtgeefster gebracht kunnen worden, indien de juiste uitgangspunten
bij inschrijving kenbaar zijn uit de contractstukken. Die contractstukken
zijn opgesomd aan het begin van het bestek. Als aanneemster
niet over alle stukken beschikte die daar zijn genoemd, had zij daarom
9
kunnen vragen, zodat die omstandigheid niet aan opdrachtgeefster kan worden
tegengeworpen.
17. Appelarbiters zijn derhalve van oordeel dat de vraag, of de opstort tot het in
het werk gestorte beton behoort, niet relevant is nu uit de bestekbepalingen
volgt dat het in de opstort opgenomen wapeningstaal een hoeveelheid is als
bedoeld in paragraaf 38 lid 3 UAV 1989 en er geen sprake is geweest van
door de directie verlangde of voorgeschreven afwijkingen van die niet verrekenbare
hoeveelheid. Vanuit dit uitgangspunt zullen appelarbiters thans de
grieven beoordelen. Grief 1 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 9 van hun vonnis geoordeeld dat aanneemster zich op het standpunt stelt dat de wapening zoals vermeld in het bestek te duiden is als geschatte hoeveelheid in de zin van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989 en dat deze wapeningshoeveelheden zijn overschreden en aanneemster daarom bijbetaling door opdrachtgeefster vordert. 18. Uit de toelichting blijkt dat aanneemster primair geen bezwaar heeft tegen de
overweging van arbiters in eerste aanleg dat de wapening in het in het werk
gestorte beton wordt beschouwd als geschatte hoeveelheid overeenkomstig
paragraaf 38 lid 2 UAV 1989. Aanneemster wenst echter dat de wapening in
de opstort ook als zodanig wordt beschouwd of subsidiair als andersoortige
hoeveelheid.
112
19. Arbiters in eerste aanleg hebben de hoeveelheid wapening in het in het werk
gestorte beton behandeld als geschatte hoeveelheid overeenkomstig paragraaf
38 lid 2 UAV 1989, daarmee de primaire grondslag van aanneemster
volgend. Alsdan hoeven arbiters in eerste aanleg niet ook nog eens de subsidiaire
grondslagen te onderzoeken. Dat de primaire grondslag niet heeft geleid
tot een toewijzing op de vordering met betrekking tot die soort wapening
betekent niet dat arbiters alsnog de subsidiaire grondslagen moeten beoordelen,
nu die subsidiaire grondslagen uitgaan van een ander uitgangspunt dan
arbiters in eerste aanleg met aanneemster voor juist hebben gehouden. Door
de juistheid van die grondslag te bevestigen hebben arbiters in eerste aanleg
impliciet de onjuistheid van de subsidiaire grondslagen reeds bepaald. De
grief ontbeert derhalve feitelijke grondslag en faalt.
10 Grief 2 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 17 van hun vonnis overwogen dat het geschil aangaande de wapening uiteenvalt in twee onderdelen, namelijk ten eerste de wapening van het in het werk gestorte beton en ten tweede de wapening in de druklaag in de breedplaatvloer. 20. In de algemene inleiding hebben appelarbiters reeds overwogen dat de hoeveelheid
wapeningstaal in de opstort voor de afrekening een andere is dan de
hoeveelheid wapening in het in het werk gestorte beton en dat daarbij de
vraag of het beton van de opstort ook in het werk is gestort niet relevant
blijkt te zijn. De grief faalt derhalve. Grief 3 a. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 25 van hun vonnis geoordeeld dat op grond van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989 de drempel van 10% uit voornoemde paragraaf in casu gehandhaafd moet blijven. b. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 25 tot en met 29 van hun vonnis geoordeeld dat er met een gemiddelde overlap geen sprake is van overschrijding van de geschatte hoeveelheden ex paragraaf 38 lid 2 UAV 1989. 21. In de toelichting op deze grief verwijst aanneemster naar het door haar gestelde
onder 52 en 53 in de antwoordakte in eerste aanleg d.d. 22 september
2010. Daaruit blijkt dat aanneemster de 10%-marge bij geschatte hoeveelheden
in het onderhavige geval onbillijk acht, omdat het krachtenspel haar onbekend
was en zij de hoeveelheden niet kon controleren. Appelarbiters constateren
dat de grief feitelijke grondslag mist. Aan aanneemster was de
hoofdconstructie met betrekking tot de schilvloer met opstort bekend, althans
deze kon haar bekend zijn indien zij over de contractstukken beschikte. Voor
zover dat niet het geval was, had aanneemster daar om moeten vragen bij
opdrachtgeefster.
22. Voor zover de hoeveelheid wapeningstaal naar schatting in het bestek was
opgegeven, mocht aanneemster van de geschatte juistheid van die opgave
uitgaan en diende zij bij haar begroting rekening te houden met een mogelijke
afwijking van die hoeveelheid van 10% voor haar rekening. Niet valt in te
zien dat het niet vooraf kunnen controleren van die hoeveelheid tot onredelijkheid
van de marge leidt, te meer niet nu de overschrijding/onderschrijding
ruimschoots binnen de marge van 10% is gebleven.
11
23. Het b-gedeelte van de grief is afhankelijk gemaakt van het slagen van het agedeelte,
zodat het b-gedeelte geen behandeling behoeft nu het a-gedeelte
faalt. Grief 4 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 29 van hun vonnis geoordeeld dat de vordering van aanneemster ter zake van de wapening van het in het werk gestorte beton dient te worden afgewezen. 24. Deze grief mist zelfstandige grondslag en dient het lot van de voorgaande
grieven te delen. Derhalve faalt ook deze grief. Grief 5
113
Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 30 van hun vonnis geoordeeld dat de druklaag van de breedplaatvloer onderdeel is van het prefabbeton. 25. Arbiters in eerste aanleg hebben overwogen onder 30: in het bestek … is opgenomen dat de ramingen voor de prefabonderdelen, waaronder de druklaag van de breedplaatvloer, conform opgave van de leverancier is. Terecht stelt
aanneemster dat dit zo niet in het bestek is bepaald. In het bestek worden de
prefabonderdelen, die tussen haakjes daarachter zijn gespecificeerd,
nevengeschikt met de schilvloer met opstort. Daaruit zou integendeel kunnen
worden opgemaakt dat de bestekschrijver de schilvloer met opstort juist niet
als prefabonderdeel beschouwt. Dat zou ook niet onjuist zijn, nu het grootste
deel van het geheel van schilvloer met opstort bestaat juist uit die opstort,
welke in beginsel in het werk en dus niet prefab wordt aangebracht.
26. Dat betekent niet dat overweging 30 in het bestreden vonnis ook verder onjuist
is. Immers, gehandhaafd blijft dat uit het bestek blijkt dat de bepaling
van de wapeninghoeveelheid wordt overgelaten aan de leverancier. Nu dat
het dragende deel van de overweging is, dient die overweging wel in de zin
van de grief te worden gecorrigeerd, maar leidt zulks niet tot vernietiging van
het vonnis. Immers dient die wapeninghoeveelheid niet te worden geteld bij
de geschatte hoeveelheid voor het overige in het werk gestorte beton, zoals
uit het bestek duidelijk blijkt en hiervoor in het algemene deel van dit vonnis
is overwogen.
12 Grief 6 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 31 van hun vonnis geoordeeld dat er geen wapeninghoeveelheid in het bestek is opgenomen voor de druklaag in de breedplaatvloer. 27. Aanneemster meent dat de bepaling in het bestek, dat de hoeveelheid wapening
in de opstort van de schilvloer door de leverancier wordt bepaald, betekent
dat er in het bestek een hoeveelheid is opgenomen. Dat is onjuist. Die
hoeveelheid is nu juist niet in het bestek opgenomen en wordt aan aanneemster
overgelaten. In het bestek worden slechts de door of vanwege opdrachtgeefster
vastgestelde hoeveelheden opgenomen, waarbij een tussenvorm bestaat
voor de te accorderen hoeveelheden, waarbij de door of vanwege opdrachtgeefster
opgegeven hoeveelheden door aanneemster na controle worden
geaccordeerd. Van enige door of vanwege opdrachtgeefster opgegeven
hoeveelheid is voor wat betreft de schilvloer met opstort geen sprake: deze
hoeveelheid wordt van meet af aan overgelaten aan aanneemster en haar leverancier.
Aanneemster draagt derhalve ook het risico voor de vaststelling
van die hoeveelheid, tenzij sprake is van fouten in de door opdrachtgeefster
verstrekte informatie die benodigd is voor de vaststelling van de hoeveelheid.
Daar hebben partijen in het onderhavige geschil geen melding van gemaakt.
De grief faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Grief 7 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 34 tot en met 36 van hun vonnis geoordeeld dat het ontbreken van het krachtenspel ten tijde van de inschrijving en de vraag aangaande de schijfwerking veel onzekerheid geeft in de bandbreedte waarop gerekend moet en mag worden voor de toe te passen hoeveelheid wapening in de druklaag van de breedplaatvloeren en dat aanneemster op meer wapening had moeten en mogen rekenen dan zij in casu gedaan heeft. 28. Aanneemster gaat bij deze grief uit van het door haar gestelde feit dat zij niet
beschikte over de constructieve gegevens op grond waarvan zij de juiste hoeveelheid
wapening voor de schilvloer met opstort kon berekenen voor inschrijving.
Deze stelling is onjuist gebleken, zoals hiervoor is overwogen.
Aanneemster heeft ook gesteld dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan
worden dat zij de hele constructie doorrekent voor de inschrijving. Dit moge
zo zijn, maar bij een juiste vertaling van de uitgangspunten van de constructie,
waaronder bijvoorbeeld de inklemming van de schilvloer, had aanneemster
reeds voor de inschrijving kunnen weten dat zij veel meer wapening zou
114
13
moeten aanbrengen dan bij een vrij opgelegde, niet ingeklemde schilvloer.
Aanneemster heeft daar geen rekening mee gehouden bij haar berekeningen
en dat komt voor haar risico en niet voor rekening van opdrachtgeefster. Grief 8 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg geoordeeld onder de overwegingen 32 en 33 van hun vonnis dat aanneemster in haar begroting heeft opgenomen de hoeveelheid van 163.660 kg zonder overlap en 177.420 kg met overlap voor de wapening in de druklaag en dat zij uiteindelijk heeft verwerkt 378.332 kg aan staal voor de druklaag van de breedplaatvloer. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg voorts overwogen dat aanneemster is uitgegaan van ongeveer 19 à 29 kg staal per m< beton terwijl uiteindelijk ongeveer 50 kg staal per m< beton aan wapening is gebruikt, welke hoeveelheid volgens het oordeel van arbiters in eerste aanleg onder overweging 35 niet irreëel is. 29. Tussen partijen staat vast dat de door arbiters in eerste aanleg berekende
hoeveelheden en kengetallen niet volgen uit de stukken en niet na te rekenen
blijken. Appelarbiters sluiten zich daarbij aan. Dat betekent dat het vonnis in
eerste aanleg op dit punt verbetering van motivering behoeft. Dat betekent
echter niet dat het vonnis vernietigd dient te worden, nu die berekeningen en
kengetallen helemaal niet relevant zijn voor het oordeel dat de feitelijk verwerkte
hoeveelheid wapeningstaal in de schilvloer met opstort geen aanleiding
geeft tot enige bijbetaling, omdat die hoeveelheid des aannemers was en
er geen sprake is geweest van een door de directie verlangde of
voorgeschreven afwijking van die hoeveelheid. De grief faalt derhalve wegens
gebrek aan belang. Grief 9 Onjuist is derhalve de slotsom van arbiters in eerste aanleg onder overweging 36 dat aanneemster niet meer wapening toe heeft moeten passen dan zij moest verwachten en dus waartoe zij verplicht was. Grief 10 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 37 tot en met 41 van hun vonnis geoordeeld dat aanneemster volledig in het ongelijk is gesteld en dan ook de kosten van de procedure dient te dragen, evenals een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan de zijde van opdrachtgeefster, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. 30. Deze grieven missen zelfstandige grondslag en dienen het lot van de voorgaande
grieven te volgen, zodat zij falen.
14
31. Resumerend zijn appelarbiters van oordeel dat het hoger beroep tevergeefs is
ingesteld. De eiswijzigingen hebben betrekking op berekeningen binnen de
oorspronkelijke vordering en leiden niet tot een afzonderlijke beoordeling.
Ook die wijzigingen worden derhalve afgewezen. Een en ander betekent dat
het vonnis in eerste aanleg dient te worden bekrachtigd onder aanpassing van
enkele motiveringen, zoals dat hiervoor is overwogen.
de proceskosten in appel en overige vorderingen
32. Nu aanneemster in overwegende mate in appel in het ongelijk is gesteld, achten
appelarbiters het billijk dat aanneemster de proceskosten in appel draagt.
De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van
dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 15.172,02 (waarvan
€ 2.404,22 aan btw) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster
gedane storting. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van
rechtsbijstand van opdrachtgeefster in appel in billijkheid op € 8.750,00. Ter
zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan
opdrachtgeefster
te worden voldaan € 8.750,00.
33. Aanneemster vordert nog de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van dit vonnis
in appel. Afgezien van de uitslag van deze procedure heeft te gelden dat aangezien
tegen een appelvonnis van de Raad geen gewoon, de executie
115
schorsend rechtsmiddel openstaat, aanneemster geen belang heeft bij haar
vordering, die derhalve wordt afgewezen.
34. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING
Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
VERKLAART B NIET-ONTVANKELIJK in het hoger beroep voor zover door haar ingesteld;
15
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep;
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan
opdrachtgeefster
te betalen € 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 14 maart 2012
w.g. R.Ch. Verschuur w.g. C.A.M. Bos w.g. J. Visser
hb71693
ea31594
116
No. 31.443 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil tussen
A.,
hierna te noemen: “A.
”,
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in (voorwaardelijke) reconventie,
v e r w e e r s t e r in het bevoegdheidsincident,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.W.H. Raadgever, thans
mr. N.A. Luijten, advocaat te Naarden,
en
1. B.,
v e r w e e r s t e r in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
gemachtigden: mr. H.R. Verschuur en mr. J.H.S. Kloots,
advocaten te Nijmegen,
2. C.,
v e r w e e r s t e r in conventie,
e i s e r e s in het bevoegdheidsincident,
e i s e r e s in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigden: mr. H.R. Verschuur en mr. J.H.S. Kloots,
advocaten te Nijmegen,
hierna te noemen: “B.” en “C.” en gezamenlijk ook
aangeduid als: “aanneemsters”.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, ING. R.J. BUDDING, IR. C.A.M. BOS, en M.H. KRUL, allen
lid-deskundige van het College van arbiters van de Raad van Arbitrage voor de
Bouw, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de
Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun
benoeming schriftelijk aanvaard. Daarvan is schriftelijk mededeling gedaan aan
partijen. Aanvankelijk benoemde de voorzitter, naast de heren Budding en Krul,
de heer ir. L. Kroon tot arbiter in dit geschil. Nadat de heer Kroon om hem
moverende redenen zijn benoeming had teruggegeven, benoemde de voorzitter
2
in zijn plaats de heer Bos. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het
scheidsgerecht toegevoegd mevrouw mr. N.G.W. Verheij, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:
- de memorie van eis, binnengekomen op 2 juni 2009, met producties 1 tot en
met 23;
- de memorie van antwoord in conventie, tevens memorie van eis in reconventie,
met producties 24 tot en met 41;
- de memorie van repliek in conventie, tevens memorie van antwoord in
reconventie;
- de “memorie van dupliek” van aanneemsters, houdende een bevoegdheidsincident;
- de memorie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie;
- de pleitnota van mr. Luijten;
- de pleitaantekeningen van mrs. Verschuur en Kloots.
3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op
dinsdag 26 oktober 2010.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING IN CONVENTIE EN RECONVENTIE
De feiten
4. Arbiters gaan uit van de volgende feiten:
a. Op 15 juni 2006 heeft A. een onderaannemingsovereenkomst gesloten met
“Bouwcombinatie D.”, waarin A. zich jegens de Bouwcombinatie heeft
verbonden tot het detailengineeren, leveren en monteren van de complete
staalconstructie ten behoeve van het X. centrum te Y. Dit centrum bestaat uit
117
een topsporthal (TS), een tussenstuk (TUS) en een wieler- en atletiekhal
(WAH).
b. A. heeft haar werkzaamheden voltooid en het werk is opgeleverd.
c. A. maakt aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van stagnatie van
het project en schade als gevolg van het gebruik van zwaardere hoogwerkers.
De vorderingen en het verweer
3
5. A. vordert aanneemsters bij scheidsrechterlijk vonnis, subsidiair bij bindend
advies, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen
om binnen vijf dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan A. te betalen:
A. een bedrag van € 110.303,00 ter zake van stagnatieschade, te vermeerderen
met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf
26 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
B. een bedrag van € 56.980,00 ter zake van schade als gevolg van het gebruik
van zwaardere hoogwerkers, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 26 maart 2009 tot aan de dag der
algehele voldoening;
C. een bedrag van € 6.906,23 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van aanneemsters in de kosten van
deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van
A., alsmede de kosten van de eventuele executie.
6. Aanneemsters voeren gemotiveerd verweer. Bij antwoord in conventie
concludeert B. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, A. niet ontvankelijk te
verklaren in haar vorderingen, dan wel haar deze te ontzeggen. Bij dupliek in
conventie concludeert B. tot persistit en concludeert C. dat het scheidsgerecht bij
vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair A. niet ontvankelijk verklaart in haar
vorderingen, subsidiair zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van dit geschil
en meer subsidiair A. haar vorderingen ontzegt.
7. In reconventie vordert B. onvoorwaardelijk en C. voorwaardelijk, dat wil zeggen,
voor zover het scheidsgerecht tot het oordeel komt dat C. contractspartij is, A.
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag
van € 12.618,39 exclusief BTW als vervangende schadevergoeding, te
vermeerderen met de wettelijke handelsrente conform artikel 6:119a BW juncto
artikel 6:120 BW vanaf 17 maart 2009 tot aan de dag van algehele betaling, met
veroordeling van A. in de kosten van deze procedure, inclusief de kosten van
rechtsbijstand aan de zijde van C. in deze procedure, één en ander door het
scheidsgerecht naar billijkheid vast te stellen.
4
8. B. vordert daarnaast A. te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten gevallen
aan de zijde van B., door het scheidsgerecht naar billijkheid vast te stellen,
althans in een later stadium door B. te specificeren.
9. Aan deze vorderingen leggen aanneemsters ten grondslag dat A. de
overeenkomst niet correct is nagekomen door de constructieonderdelen die te
groot zijn om te poedercoaten, niet - zoals voorgeschreven op pagina 4 van de
overeenkomst - af te werken met een natlaksysteem, te weten een 1 laags epoxyzink – fosfaatprimer, laagdikte 100 μm. 10. A. voert op haar beurt gemotiveerd verweer tegen de vordering in reconventie.
De beoordeling
De bevoegdheid
11. Partijen verschillen van mening over de vraag of C. verweer heeft gevoerd in de
memorie van antwoord/eis in reconventie. In de kop van deze memorie en in de
tekst wordt alleen B. genoemd. Volgens A. heeft C. geen verweer gevoerd en
dient de vordering van A. jegens C. als niet weersproken toegewezen te worden.
Aanneemsters stellen zich op het standpunt dat ook namens C. verweer is
gevoerd.
12. De ondergetekenden stellen vast dat in de memorie van antwoord in
conventie/eis in reconventie alleen verweer wordt gevoerd door B. en niet mede
118
door C.. De raadsman van B. heeft zich in zijn correspondentie met de Raad ook
niet gepresenteerd als raadsman van C., maar alleen als raadsman van B.. C.
heeft pas in de memorie van dupliek voor de eerste keer verweer gevoerd. Indien
C. niet alsnog in rechte zou zijn verschenen, zou de uitspraak niettemin op
tegenspraak zijn geweest, aangezien alsdan het verweer van B. ook zou gelden
voor C.. Nu C., zoals hierboven reeds overwogen, bij dupliek voor de eerste keer
zelf verweer heeft gevoerd, moet haar beroep op de onbevoegdheid van het
scheidsgerecht geacht worden te zijn gedaan vóór alle weren. C. doet primair een
beroep op de niet ontvankelijkheid van A. en subsidiair beroept zij zich op de
onbevoegdheid van de Raad. De ondergetekenden kunnen echter niet oordelen
over de niet-ontvankelijkheid van A., indien zij niet bevoegd zijn om kennis te
5
nemen van het geschil, zodat allereerst de bevoegdheid van arbiters zal moeten
worden beoordeeld.
13. A. stelt onder de punten 2 tot en met 5 van haar inleidende memorie van eis dat
het onduidelijk is met welke vennootschap zij nu precies zaken heeft gedaan.
Bouwcombinatie D. blijkt geen juridische entiteit te zijn. In de
onderaannemingsovereenkomst wordt verwezen naar de van toepassing zijnde
voorwaarden van onderaanneming van C.. Ook de bij de
onderaannemingsovereenkomst gevoegde bijlagen staan op naam van C.. Voor
C. staat E. geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als
alleen/zelfstandig bevoegd gevolmachtigd directeur (productie 3 bij eis). De
onderaannemingsovereenkomst is echter niet ondertekend door de heer E., maar
door de heer F., die deel uitmaakt van de directie van B. (productie 4 bij eis). De
wederpartij gebruikt, aldus nog steeds A., briefpapier van B., maar ook
briefpapier van C. in publicaties over de bouw van X. wordt zowel C. als B. als
aannemer genoemd.
14. C. stelt dat er geen overeenkomst bestaat tussen A. en C. en er dus ook geen
arbitraal beding is overeengekomen, zodat het scheidsgerecht niet bevoegd is
kennis te nemen van een (niet-bestaand) geschil tussen C. en A.. In dit verband
verwijzen aanneemsters onder punt 4 van de pleitaantekeningen van mrs.
Verschuur en Kloots nog naar het montageplan van A. (productie 24 bij de
memorie van antwoord in conventie/eis in reconventie), waarin A. B. benoemt als
haar opdrachtgever.
15. De ondergetekenden overwegen dat in het dossier geen correspondentie is
aangetroffen van C., laat staan correspondentie waarin C. zich presenteert als
contractspartij van A. of waaruit anderszins zou kunnen worden geconcludeerd
dat C. als contractspartij moet worden aangemerkt. Dat de voorwaarden van
onderaanneming van C. op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard en de
bijlagen op naam staan van C. is onvoldoende om C. als contractspartij aan te
merken. Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst niet is ondertekend door
een directielid van C.. De conclusie moet dan ook zijn dat de ondergetekenden
niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil tussen A. en C. en dat
geschil te beslechten bij scheidsrechterlijk vonnis. De ondergetekenden zullen
zich derhalve onbevoegd verklaren.
6
16. Ten aanzien van de rechtsverhouding tussen A. en B. staat de bevoegdheid van
de ondergetekenden tot beslechting van het geschil bij scheidsrechterlijk vonnis
onbetwist tussen partijen vast.
De vorderingen in conventie De vordering ad € 110.303,00 terzake van stagnatieschade 17. A. claimt kosten van leegloop als gevolg van het voortdurend opschuiven van de
planning. B. stelt dat de claim niet tijdig aan haar is voorgelegd, conform het
bepaalde in artikel 13 lid 3 van de Algemene Voorwaarden, althans artikel 6:89
BW, zodat de beweerdelijke aanspraken zijn vervallen. Zij betwist verder dat er
sprake is van een tekortkoming die aan B. kan worden toegerekend en zij betwist
voorts de gestelde schade.
119
18. Tijdens de mondelinge behandeling is arbiters gebleken dat er sprake is geweest
van een verschuiving in het bouwproces. A. baseert haar claim op de stelling dat
het haar 1100 manuur per week kost om de circa 1000 ton staal ten behoeve
van de wieler- en atletiekhal in tien weken te kunnen produceren. Indien het
project wordt uitgesteld, is zij niet in staat binnen twee weken die uren te
compenseren door middel van andere projecten (punt 17 van de inleidende
memorie van eis). B. heeft hier tegenover gesteld dat zij nooit een afname van
productiecapaciteit is overeengekomen of heeft gegarandeerd en A. derhalve
geen aanspraak kan maken op schadevergoeding op deze grond.
19. Arbiters volgen het standpunt van B.. Tussen partijen is niet vastgelegd dat er
rechten kunnen worden ontleend aan een verschuiving binnen het tijdschema,
zodat dit tijdschema heeft te gelden als leidraad. Indien A. conform de planning
staal had geproduceerd en dit staal vervolgens had moeten opslaan, zou zij – in
geval van vertraging – mogelijk wel een claim kunnen hebben terzake van
vertragingsschade (opslagkosten). Partijen zijn echter geen bepaalde
productiecapaciteit overeengekomen, zodat de vordering, die uitgaat van een
andersluidend standpunt, dient te worden afgewezen. De vordering ad € 56.980,00 terzake van zwaardere hoogwerkers 20. Deze vordering heeft betrekking op de montage van de dakconstructie van de
wieler- en atletiekhal. Tussen partijen staat vast dat het A. niet was toegestaan
7
om zonder voorzieningen te monteren vanaf de binnenring van de toekomstige
wielerbaan. Naar arbiters begrijpen, stelt A. zich op het standpunt dat derden dit
wel hebben mogen doen, waardoor zij schade heeft geleden doordat zij
hoogwerkers met een grotere reikwijdte heeft moeten gebruiken en
draglineschotten heeft moeten plaatsen, terwijl dit feitelijk niet nodig was
geweest. Daardoor is haar marge aangetast (punt 35 van de inleidende memorie
van eis).
21. B. stelt hier onder meer tegenover dat de inzet van hoogwerkers contractueel is
voorgeschreven en dat de door A. ingebrachte vordering dus geen meerwerk is
en om die reden moet worden afgewezen. B. ontkent dat zij aan enige partij
heeft toegestaan met kranen te werken waarvan hetzelfde gebruik tegenover A.
zou zijn geweigerd en zij stelt dat zij tegenover elke partij heeft geëist dat
draglineschotten werden geplaatst. Voorts stelt B. dat A. niet heeft aangetoond
dat achteraf is gebleken dat het constructief licht gedimensioneerde beton voldoende
draagkrachtig zou zijn voor de door haar voorgestelde kranen. Juist om
de reden dat B. en haar opdrachtgever alle risico’s omtrent (haar-)scheuren in
het beton wilden voorkomen is aan A. contractueel opgelegd hoogwerkers te gebruiken
bij de montage, aldus nog steeds B..
22. Ook op dit punt volgen arbiters het standpunt van B.. De uitgangspunten voor de
opbouw en montage van de staalconstructie waren, ook wat betreft het gebruik
van hoogwerkers, helder ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (vlg.
productie 1, pagina 5) en uit de tekening bij het montageplan van A. (productie
24 bij de memorie van antwoord in conventie/eis in reconventie, bijlage 3) blijkt
duidelijk waar de hoogwerkers mochten staan en waar ze niet mochten staan. De
stelling van A. dat derden zonder voorzieningen gebruik hebben mogen maken
van de binnenring wordt als niet (voldoende) onderbouwd gepasseerd. Ook deze
vordering dient te worden afgewezen. De vordering ad € 6.906,23 terzake van buitengerechtelijke incassokosten 23. Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering tot betaling van
€ 6.906,23 wegens buitengerechtelijke incassokosten eveneens dient te worden
afgewezen.
8
De vorderingen in reconventie De vordering ad € 12.618,39 exclusief BTW terzake van gebrekkig schilderwerk 24. A. stelt onder punt 7 van de memorie van dupliek in reconventie dat zij in een email
van 16 februari 2007 (productie 34 bij de memorie van antwoord in
120
conventie/eis in reconventie) heeft gewaarschuwd dat de aangebrachte
conservering met een laagdikte van 100 μm onvoldoende bescherming zou
bieden voor de delen van de stalen kolommen die buiten stonden en dus
blootgesteld zouden worden aan weersinvloeden. Zij heeft voor extra
conservering van die delen in eerdergenoemde e-mail een meerprijs gevraagd,
welke door B. niet is geaccepteerd. B. heeft het meerwerk door een derde laten
uitvoeren en tracht thans de kosten daarvan op A. te verhalen, aldus nog steeds
A..
25. Arbiters stellen voorop dat het hier niet gaat om onderdelen van de
staalconstructie die buiten staan, maar om onderdelen die dienden te worden afgewerkt met een natlaksysteem met een laagdikte van 100 μm. B. stelt dat dit
geldt voor onderdelen die te groot waren om te worden gepoedercoat. A. stelt
onder punt 6 van haar memorie van dupliek in reconventie dat de door B.
voorgeschreven leverancier van de poedercoating niet of niet tijdig de
poedercoating kon leveren en dat partijen vervolgens nader zijn overeengekomen
dat alle staaloppervlakten zouden worden afgewerkt met een natlaksysteem met een laagdikte van 100 μm.
26. A. stelt dat zij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, doch uit het verslag van Derks
Schilders d.d. 17 maart 2009 (productie 37 bij de memorie van antwoord in
conventie/eis in reconventie), waarvan de inhoud door A. niet is weersproken,
blijkt dat bij metingen van de laagdikte van de verf op de stalen buitenkolommen
waarden zijn gemeten die variëren van 50 μm tot 130 μm. Het gaat hier
weliswaar om kolommen die buiten staan, doch dit doet niet af aan de
constatering dat de dikte van de laag verf op plaatsen onvoldoende is.
27. Voor die delen die minder dik afgewerkt zijn dan 100 μm is A. verantwoordelijk.
De offerte van G. (productie 38 bij de memorie van antwoord in conventie/eis in
reconventie) is niet uitgesplitst naar de gemeten waarden. Arbiters stellen de aan
A. toerekenbare kosten ex aequo et bono vast op een bedrag van € 4.000,00. A.
zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan B., te vermeerderen met
9
de wettelijke handelsrente vanaf 17 maart 2009, zoals gevorderd door B. en
verder niet weersproken. De vordering terzake van buitengerechtelijke incassokosten 28. Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten biedt de memorie van eis
in reconventie van B. onvoldoende grondslag.
De proceskosten en overige vorderingen
29. Gelet op de uitkomst van de procedure achten arbiters het billijk dat A. de
proceskosten draagt. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het
depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 11.852,85
(waarvan € 1.874,75 aan BTW) bedragen en zijn verrekend tot een beloop van
€ 8.352,85 met de door A. gedane stortingen en tot een beloop van € 3.500,00
met de door B. gedane storting. Arbiters bepalen de tegemoetkoming in de
kosten van rechtsbijstand van C. in het incident in billijkheid op € 900,00 en de
tegemoetkoming in de kosten van B. in de hoofdzaak op € 6.000,00.
30. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door A. aan C. te worden voldaan
€ 900,00 en aan B. € 3.500,00 + € 6.000,00 = € 9.500,00.
31. Arbiters zullen het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
32. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen
DE BESLISSING: In het bevoegdheidsincident: De ondergetekenden, rechtdoende,
VERKLAREN ZICH ONBEVOEGD kennis te nemen van het geschil tussen A. en C. en dat
geschil te beslechten bij scheidsrechterlijk vonnis;
VEROORDELEN A. om ter verrekening van de kosten van het incident tegen behoorlijk
bewijs van kwijting aan C. te betalen € 900,00 (negenhonderd euro);
VERKLAREN de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
10
121
In de hoofdzaak: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,
VEROORDELEN A. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan B. te betalen
€ 4.000,00 (vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
conform artikel 6:119a BW jo. artikel 6:120 BW vanaf 17 maart 2009 tot aan de dag
van algehele betaling;
VEROORDELEN A. om ter verrekening van de kosten van deze procedure tegen
behoorlijk bewijs van kwijting aan B. te betalen € 9.500,00 (negenduizend vijfhonderd
euro);
VERKLAREN dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 21 februari 2011
w.g. R.J. Budding w.g. C.A.M. Bos w.g. M.H. Krul
31443
122
Nr. 71.496 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil in hoger beroep tussen
1. A.,
2. B.,
hierna te noemen “de Combinatie”,
a p p e l l a n t e n in principaal appel,
g e ï n t i m e e r d e n in incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. D.P. de Vries en E.W.J. van Dijk, advocaten te Tiel
en
de openbare rechtspersoon
GEMEENTE X.,
hierna te noemen “de Gemeente”,
g e ï n t i m e e r d e in principaal appel,
a p p e l l a n t e in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. B. van der Zijpp,
advocaat te Amsterdam.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. J.C. VAN DIJK, lid-jurist van het College van Arbi-ters van
de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. K.A.J. VAN DUN, en IR. J. ROSSING, beiden lid-
deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de
statuten van de Raad benoemd tot scheidslie-den in dit geschil in hoger beroep. De
ondergetekenden hebben hun benoe-ming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 2 juni 2010
is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is
aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. M.H. van Hoogstraten, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Bij memorie van grieven d.d. 25 november 2009 met producties (J tot en met M),
ingekomen bij het secretariaat van de Raad per fax op 25 november 2009, per post op
26 november 2009, is de Combinatie in hoger beroep ge-komen van het
scheidsrechterlijk vonnis d.d. 27 augustus 2009, nummer 29.366, gewezen door C., D.
en E., allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen partijen.
De Combinatie heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg over-gelegd. 2
Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stuk-ken:
123
- de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, met één productie (I);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- een brief van mr. Van der Zijpp van 12 augustus 2010, met één bijlage (een rapport
van Pieters Bouwtechniek van 4 augustus 2010);
- de pleitnotities van mr. Van Dijk, met bijlagen;
- de pleitnotities van mr. Van der Zijpp.
3.1 De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op
maandag 17 januari 2011.
3.2 Partijen lichtten hun wederzijdse standpunten toe.
De pleitnota van mr. Van Dijk was aldus ingericht, dat daarin onder nr. 34 een overzicht
was opgenomen van 16 pagina's, gevolgd door twee vertragingsta-bellen. Deze zijn door
mr. Van Dijk globaal langsgelopen.
Mr. Van der Zijpp maakte daartegen bezwaar. Na schorsing van de behande-ling,
bestudering en uitlating aan zijn zijde door de heer F. liet hij dit bezwaar vallen.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
4. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige geschil
bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen vonnis
ingekomen bij het secretariaat van de Raad. Het incidenteel appel is ingesteld bij
memorie van antwoord. Partijen zijn derhalve in zoverre ontvan-kelijk in hun appel.
het geschil in eerste aanleg
5. De feiten in eerst aanleg zijn in hoger beroep niet betwist, zodat appelarbiters daarvan
uitgaan. Terzake wordt het volgende vermeld.
a. Na aanbesteding en na een door derden geëntameerd aanbestedingsge-schil verstrekt
de Gemeente op 15 mei 2006 opdracht aan de Combinatie voor het bouwen en inrichten
van de openbare ruimte G. X..
b. De aanneemsom is € 4.076.000,00 exclusief BTW. 3
c. De oplevering is aanvankelijk voorzien voor 1 januari 2007. In de derde
bouwvergadering van 12 juli 2006 wordt men het eens over uitstel tot eind maart 2007.
d. Op 10 januari 2007 vindt, buiten de bouwvergaderingen, een bespreking tussen
partijen plaats omtrent uitstel van oplevering en vergoeding van kosten daarvoor
(verslag, pr. 52). Naast andere afspraken krijgt De Com-binatie daarbij gelegenheid tot
indiening van een gespecificeerde opgave.
124
e. Op 30 januari 2007 dient de Combinatie een planning in (pr. 119), daaruit blijkt een
opleverdatum van 15 mei 2007, behoudens enkele uitzonderin-gen voor later op te
leveren onderdelen (baretten).
De Gemeente stemt in.
f. Bij brief van 23 maart 2007 (pr. 61) zegt de Gemeente een boete aan, ingeval die
datum niet wordt gehaald.
g. De Combinatie vangt op 25 mei 2007 het onderhavig geschil aan. Zij vor-dert, kort
gezegd, (na eiswijziging) meerwerk tot circa € 328.000,00 en stagnatiekosten tot circa €
1.303.000,00, alsmede een verklaring voor recht omtrent termijnsverlenging.
h. Oplevering geschiedt op 13 juni 2007.
i. De Gemeente stelt in de procedure een reconventie in voor, kort gezegd, korting en
herstelkosten.
6.1 Bij vonnis van 27 augustus 2009 worden de vorderingen van de Combinatie en de
Gemeente voor een klein deel toegewezen. Per saldo leidt dit tot een toewijzing aan de
Combinatie.
Het dictum van het in eerste aanleg gewezen vonnis, waarvan beroep luidt:
in conventie en in reconventie
VEROORDELEN de gemeente aan de combinatie per saldo te betalen € 98.063,14 (..)
exclusief BTW, vermeerderd met de rente tegen het wettelijke (handelsrente-)percentage
daarover, vanaf 23 maart 2007 tot de dag der algehele voldoening, onder bepaling dat
nimmer rente over rente verschuldigd zal zijn;
VERKLAREN VOOR RECHT dat de combinatie recht heeft op bouwtijdverlenging tot 24
september 2007 met bepaling dat de gemeente tot die datum geen recht heeft op korting
wegens over-schrijding van de bouwtijd;
VEROORDELEN de combinatie ter verrekening van de proceskosten aan de gemeente te
betalen € 16.629,88 (..);
VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd, behoudens hetgeen is vastgesteld in de
rechts-overwegingen 135 en 146 van dit vonnis;
6.2 In rechtsoverwegingen 135 en 146 is melding gemaakt van een vordering van de
gemeente in reconventie
G. ca. 2 x 135 elementen demonteren en daarna weer monteren - ad € 42.927,00 4
die zij wel heeft ingetrokken maar ten aanzien waarvan zij haar rechten niet heeft willen
prijsgeven.
6.3 De specificatie (onder r.o. 143 ) van het aan de Combinatie per saldo toege-wezen
bedrag van € 98.063,14 luidt:
(102) conventie, meerwerk € 101.445,64
125
(142) reconventie, herstelkosten € 3.382,50
saldo € 98.063,14, exclusief BTW.
de vordering in hoger beroep
7. De Combinatie komt in appel en richt tegen het vonnis 11 grieven.
Zij concludeert tot vernietiging, aldus:
MET CONCLUSIE:
dat het uw Raad moge behagen, bij vonnis, in appel, het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 27
augustus 2009, gewezen onder geschilnummer 29.366, waarvan beroep, te vernietigen
op de beroepen punten en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de Combinatie
alsnog toe te wij-zen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, door:
I De gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ten titel
voorschreven, aan de Combinatie te betalen € 190.047,30 (zegge:
honderdnegentigduizend-zevenen-veertig euro en dertig cent), exclusief BTW,
vermeerderd met de wettelijke handelsrente verhoogd met twee procentpunten,
berekend primair vanaf 23 maart 2007 danwel subsidiair vanaf de dag van
aanhangigmaking van de procedure in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele
voldoening;
II De gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ten titel
voorschreven, aan de Combinatie te betalen € 1.303.751,21 (zegge:
eenmiljoendriehonderddrieduizend-zevenhonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent),
exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke handelsrente verhoogd met twee
procentpunten, berekend primair vanaf 23 maart 2007 danwel subsidiair vanaf de dag
van aanhangigmaking van de procedure in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele
voldoening;
III De gemeente te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel
bewijs van kwijting, van de in primo gevorderde verhoging van de handelswettelijke
rente met twee procentpunten als bedoeld in paragraaf 45-2 UAV 1989 over het in eerste
aanleg toe-gewezen bedrag € 98.063,14 primair zijnde een bedrag groot € 4.878,97
(zegge: vierdui-zend-achthonderdachtenzeventig euro en zevenennegentig eurocent)
berekend vanaf 23 maart 2007 tot aan de dag der voldoening zijnde 16 september 2009
en subsidiair een bedrag groot € 4.545,83 (zegge: vierduizend-vijfhonderdvijfenveertig
euro en drieëntachtig eurocent) berekend vanaf 24 mei 2007 tot aan de dag der
voldoening zijnde 16 september 2009;
IV De gemeente te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel
bewijs van kwijting, van de proceskosten van beide instanties, waaronder begrepen
gemachtigden-salaris.
het verweer in hoger beroep en de vordering in incidenteel appel
8.1 De Gemeente verweert zich op hierna te bespreken gronden. Zij concludeert tot
ongegrondverklaring van het appel. Voorts stelt zij incidenteel appel in, onder aanvoering
van één grief, als volgt concluderende:
126
in het principaal appel
dat het door de combinatie ingestelde hoger beroep ongegrond moet worden verklaard,
zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden;
in incidenteel appel5
dat het in eerste aanleg door uw Raad gewezen vonnis d.d. 27 augustus 2009 moet
worden ver-nietigd voor zover daartegen beroep is ingesteld door de gemeente, en,
opnieuw rechtdoende voor recht wordt verklaard dat de gemeente per 15 mei 2007
terecht aanspraak maakt op de korting ex par. 01.02.42. lid 01 van het bestek wegens te
late oplevering van het werk;
in het principaal en het incidenteel appel:
onder veroordeling van de combinatie in de kosten van het hoger beroep, daaronder
begrepen een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand van de gemeente.
8.2 Appelarbiters bespreken de grieven als volgt, merendeels in hun onderlinge
samenhang. Alleen waar nodig worden zij letterlijk aangehaald.
meerwerk natuursteen
9.1 Grief I van de Combinatie luidt :
Ten onrechte overwegen arbiters dat tussen partijen vast staat dat in de tweede nota
van inlichtingen is vermeld, dat "op de betonplaten natuursteen wordt verlijmd" en dat
deze verplichting aansluit op hetgeen (ook volgens de combinatie) blijkt uit de
tekening(en) en voorts dat daarmee de verplichting van de combinatie tot het leveren en
aanbrengen van deze natuursteen vol-doende vaststaat.
De Combinatie vordert vergoeding voor het leveren en aanbrengen van na-tuursteen ad
€ 190.047,30. In eerste aanleg is dit afgewezen (r.o. 27-31). Overwogen wordt dat dit
voortvloeit uit het bepaalde in de tweede nota van inlichtingen, aansluitend op hetgeen
ook blijkt uit de tekening(-en).
De Combinatie richt daartegen haar grief I.
9.2 Aan de Combinatie kan worden toegegeven dat de verplichting tot het leveren en
monteren van natuursteen, door de aannemer, niet letterlijk in het bestek is vermeld.
Dat neemt niet weg dat zij naar het oordeel van appelarbiters voldoende helder
voortvloeit uit de bepaling in de tweede nota van inlichtin-gen. Anders dan de Combinatie
kennelijk wil betogen zien appelarbiters geen tegenstrijdigheid met tekeningen waarin
(het aanbrengen van) de natuur-steen is aangegeven.
Dat de Combinatie dat zelf zo ook heeft gezien blijkt uit haar inschrijfbegro-ting. Deze
begroting is weliswaar geen contractstuk, en moet in zoverre ter-zijde blijven, maar
geeft wel aan wat de Combinatie tot haar verplichtingen rekende en bevestigt daarmee
wat partijen van elkaar verwachtten en moch-ten verwachten.
stagnatieschade - exoneratieclausule
10. Ten verwere tegen de door de Combinatie gevorderde stagnatieschade heeft de
Gemeente primair een beroep gedaan op een exoneratieclausule als opge-6
127
nomen in het bestek (hoofdstuk 01.02.08 - Uitvoeringsduur, uitstel van ople-vering)
onder nr. 91
... In alle gevallen van termijnsverlenging heeft de aannemer geen recht op vergoeding
van kosten of schade verbonden aan de verlengde uitvoeringsduur.
Dit verweer van de Gemeente is in eerste aanleg gehonoreerd (rechtsover-wegingen 112
tot en met 118).
Daartegen richt de Combinatie de grieven II tot en met V.
In eerste aanleg is verder geoordeeld dat een beroep op redelijkheid en bil-lijkheid dit
niet anders maken (rechtsoverwegingen 119 tot en met 123), waarna afwijzing is
gevolgd (rechtsoverweging 125).
Daartegen richt de Combinatie haar grieven VI t/m IX.
de grieven II tot en met V
11.1 Ten aanzien van het beroep van de Gemeente op de exoneratieregeling heeft de
Combinatie een aantal verweren in stelling gebracht, namelijk dat:
a. deze bepaling verstopt in het bestek was opgenomen;
b. deze bepaling als afwijking en als uitzondering (op paragraaf 6 lid 15 UAV 1989) meer
expliciet in het bestek vermeld had dienen te zijn;
c. het beroep op deze bepaling te laat is gedaan (tardief is);
d. de bepaling als onredelijk bezwarend (en dus vernietigbaar) moet worden
aangemerkt.
Deze verweren van de Combinatie zijn in eerste aanleg alle gepasseerd (r.o. 112 - 118).
Daartegen richt de Combinatie nu haar voornoemde grieven.
11.2 Appelarbiters komen niet tot een ander oordeel dan de eerste aanleg.
(a) De exoneratiebepaling is opgenomen waar men dat zou kunnen verwach-ten, in het
hoofdstuk (01.02.08) over uitvoeringsduur en uitstel van ople-vering. Dat dat is gebeurd
in de zogenaamde vrije code 90 maakt dat niet anders en doet aan de rechtsgeldigheid
niet af.
Voorzover de Combinatie wil stellen dat zij bij haar calculatie en voorbe-reiding op de
inschrijving geen aandacht zou hoeven geven aan de admi-nistratieve bepalingen van het
bestek waar zij op inschrijft, wordt dat ge-7
passeerd. Het (niet) lezen van die bepalingen komt voor haar eigen ver-antwoording en
risico.
(b) Ook het karakter van de exoneratie, een uitsluiting van aansprakelijkheid, maakt dat
niet anders. Paragraaf 6 lid 15 UAV ziet op het tijdig indienen van overige aanspraken,
niet op de grondslag ervan, zoals ook in eerste aanleg overwogen.
128
(c) Op 10 januari 2007 heeft de Gemeente aangegeven en zich bereid ver-klaard een
(stagnatie-)claim, mits gespecificeerd, van de Combinatie te willen bestuderen. Daarmee
heeft zij afstand gedaan van een eventueel beroep op par. 6-15 UAV, dat tijdig melden
voorschrijft.
Dat staat niet gelijk aan afstand door de Gemeente van inhoudelijke of materiële
verweren.
Haar beroep op exoneratie, gedaan ná 10 januari 2007, is daarmee ook niet als te laat
gedaan, noch als tardief aan te merken.
(d) De bepaling kan niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Een beroep op
artikel 6:237 f BW faalt al nu de Combinatie geen natuurlijk persoon is die handelt in de
uitoefening van een beroep op bedrijf, zoals ook in r.o. 118 van de eerste aanleg
overwogen. Voorts omvat het bestek niet "algemene voorwaarden", als bedoeld in artikel
6:233 BW. De stelling van de Combinatie dat er geen sprake is van "vrije
onderhandelingen", (wat daarvan zij gezien de aanbestedingsprocedure) maakt dat niet
an-ders.
11.3 Gezien al het voorgaande worden de grieven II tot en met V alle verworpen.
de grieven VI tot en met IX
12. De conclusie is, in beginsel en ten principale, dat de Gemeente een beroep kan doen
op de in het bestek vastgelegde exoneratie van aansprakelijkheid wegens stagnatie.
Dat wordt alleen anders als het beroep van de Gemeente op die clausule in strijd zou zijn
met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW).
Over het beroep daarop door de Combinatie is in het vonnis in eerste aanleg afwijzend
geoordeeld, in de r.o. 119 tot en met 123.
13. De Combinatie richt tegen dat oordeel haar grieven VI tot en met IX,
aldus dat volgens haar, kort gezegd, ten onrechte is overwogen: 8
- dat tot 1 april 2007 geen sprake kan zijn van verlengde uitvoeringsduur ten opzicht van
de besteksmatig voorziene uitvoeringsduur, nu de Combi-natie voor de daarin begrepen
verschuiving met drie maanden haar prijs gestand heeft gedaan;
- dat voor de periode van uitloop (daarna) de Gemeente geen verwijt treft;
- dat de mate van vertraging en de invloed op het kritieke pad niet vol-doende
inzichtelijk zijn gemaakt;
- dat de vordering ter zake van stagnatieschade wordt afgewezen.
14.1 Appelarbiters moeten vaststellen, dat de einddatum van het werk op de derde
bouwvergadering, 12 juli 2006 (antwoord-appel, pr. I) tot eind maart 2007 is
opgeschoven en de prijs zonder voorbehoud gestand is gedaan.
14.2 De directeur van Combinant 1., H., heeft in dat verband ter zitting verklaard dat hij
bij het verplaatsen van de opleverdatum er niet op rekende dat de "fa-sering" op pagina
17 van het bestek
129
(01.02.08.93, fasering werkzaamheden, inclusief gereed zijn werken van derden,
lopende van maart 2006 tot en met december 2006)
mee zou verschuiven. Hij rekende en hoopte erop het werk gereed te hebben per 31
december 2006; uiteindelijk had hij op die datum naar zijn zeggen nog maar circa € 1,7
miljoen gefactureerd van de circa € 4 miljoen.
Heel het jaar 2007 ziet hij als vertraging en grond voor kostenvergoeding.
Dat alles regardeert de Gemeente als opdrachtgeefster echter niet. Zij mocht rekenen op
de aan haar kenbare afspraken, zoals die gemaakt zijn op en rond 12 juli 2006.
14.3 Over de verschuiving tot 1 april 2007 kan aan de Combinatie op grond van het
vorenstaande niets toekomen.
14.4 De Gemeente heeft daarna in brieven van 23 maart 2007 en mei 2007 (pr. 93),
ondubbelzinnig op de in de planning van 30 januari 2007 voorziene en geaccordeerde
oplevering per 15 mei 2007 aangedrongen, met aanzegging van haar aanspraken op
boete.
Oplevering is hierna uiteindelijk op 13 juni 2007 geschied.
Appelarbiters zien niet in hoe onder deze omstandigheden De Combinatie nog een
aanspraak op stagnatiekosten, tot 15 mei 2007, en tot 13 juni 2007 kan maken, op
grond van redelijkheid en billijkheid met terzijdestelling van de overeengekomen
uitsluiting (exoneratie). Appelarbiters sluiten zich aan bij de 9
overweging in r.o. nr. 122, dat niet is vast te stellen dat die periode van ver-traging
geheel is toe schrijven of toe te rekenen aan de Gemeente.
15.1 Hoogstens zou het nog kunnen gaan om de kosten in de periode na 13 juni 2007.
Appelarbiters kunnen daarvoor acht slaan op het overzicht van de Gemeente in rapport
Pieters, pagina 14 tegenover de gegevens van de Combinatie in haar laatste schema bij
pleitnota (pr. L.) .
Ter zitting is daarbij gebleken dat die overzichten aangaande het nog te ver-richten werk
wel uiteenlopen en dat de Combinatie ook ná 13 juni 2007 nog enig werk heeft moeten
verrichten (waaronder de later opgeleverde baret-ten).
15.2 Datgene dat daarover is komen vast te staan is echter niet dusdanig in ernst en
omvang dat dat terzijdestelling van de contractueel bepaalde exoneratie rechtvaardigt.
Anders gezegd: het beroep van de Gemeente op die clausule en daarin ver-vatte
uitsluiting komt niet in strijd met redelijkheid en billijkheid.
De grieven VI tot en met IX falen.
16.1 Grief X luidt:
" Ten onrechte wijzen arbiters in eerste aanleg de door de Combinatie gevor-derde
verhoging van 2-procentpunten als bedoeld in par. 45, lid 2 UAV 1989 af."
16.2 In eerste aanleg is wel wettelijke (handels-)rente toegewezen, maar is dit deel van
de vordering (de verhoging) afgewezen (r.o. 148).
130
Anders dan de Gemeente betoogt zijn appelarbiters van oordeel, in de lijn van de vaste
jurisprudentie van de Raad, dat de memorie van eis in eerste aanleg als aanmaning dient
te worden beschouwd. De Combinatie maakt daarom terecht aanspraak op deze
verhoging vanaf 14 dagen na dag van in-diening van de memorie van eis (25 mei 2007),
derhalve vanaf 9 juni 2007.
Deze grief slaagt aldus.
16.3 De Gemeente wijst bij monde van haar raadsman nog op par. 01.02.40.91, volgens
haar omvattende een beperking tot verrekening van wettelijke rente minus 2 %. 10
Tegen het toekennen van de wettelijke rente heeft de Gemeente echter geen grief
gericht. Voorts is blijkens het bestek (01.02.45.90) paragraaf 45-2 UAV (de verhoging
met 2 %) gehandhaafd.
Tot een ander oordeel over de grief van de Combinatie kan dit dus niet lei-den.
de incidentele grief - korting
17.1 De Gemeente voert een incidentele grief aan, als volgt:
"Ten onrechte overwegen arbiters onder 124 van het vonnis dat een beroep op de
exoneratieclausule onredelijk en niet billijk is, indien de gemeente zich te gelijk beroept
op de kortingsclausule."
De Gemeente vordert in reconventie een verklaring voor recht dat zij aan-spraak heeft
op korting vanaf 15 mei 2007. Dit is in eerste aanleg afgewezen en daartegen richt zich
deze grief.
17.2 Appelarbiters stellen vast dat deze grief alleen het belang kan betreffen van een
aanspraak op korting tussen 15 mei 2007 en 13 juni 2007, de datum van oplevering,
aldus korting over 28 (kalender-)dagen; à € 2.000,00 per dag, volgens bestek
01.02.42.01, ingaande "op de dag volgend op de dag waarop het werk opgeleverd zou
moeten worden". Later heeft de Gemeente aange-geven uit te gaan van verrekening van
korting vanaf 26 mei 2007 (eerste aanleg, r.o. 111).
Appelarbiters zijn het verder eens met de Gemeente dat - iets anders gefor-muleerd dan
in haar grief - een beroep op exoneratie enerzijds en een aan-spraak op korting
anderzijds niet perse en zonder meer tot een afwijzing van de korting moeten leiden.
17.3 In casu heeft de Combinatie echter nog wel enkele andere argumenten en verweren
aangevoerd, zoals, kort gezegd, een beroep op stagnerende gege-vensverstrekking.
Daartoe behoren de gewijzigde opgave natuursteen, het ontbreken van traptreden, het
overleg over de halfverharding en het overleg-gen van de verklaring AP04.
17.4 Appelarbiters zijn van oordeel dat onder die, op zich niet betwiste, omstan-digheden
het opleggen van (een opleverdag en van) korting door de Gemeen-te inderdaad
onredelijk is te achten, zelfs als niet tezelfdertijd een beroep op exoneratie zou zijn
gedaan.
17.5 De grief wordt verworpen, de afwijzing van korting blijft in stand, met verbe-tering
van gronden. 11
kosten eerste aanleg
131
18. In eerste aanleg is bepaald dat de Combinatie 80 % van de kosten zal dragen en de
Gemeente 20 %.
De Combinatie richt daartegen haar grief XI.
Gezien de uitkomst van dit hoger beroep, waarin het oordeel vrijwel hetzelfde blijft als in
eerste aanleg, moet deze grief stranden.
19. De slotsom is dat de wederzijdse grieven vrijwel alle worden verworpen en het vonnis
in zoverre wordt bekrachtigd. Alleen ten aanzien van de afgewezen verhoging van de
wettelijke rente met 2 volgt vernietiging, als bij dictum aan te geven.
de proceskosten in principaal en incidenteel appel tezamen en overige vorderingen
20.1 Gelet op de mate waarin partijen in appel in principiële en in financiële zin in het
gelijk en ongelijk zijn gesteld achten appelarbiters het billijk dat ook in appel de
Combinatie 80 % en de Gemeente 20 % van de proceskosten draagt.
De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van dit vonnis
ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 31.040,89 (waarvan € 4.938,39 aan BTW)
bedragen en zijn tot dat beloop verrekend tot een be-loop met de door de Combinatie
gedane stortingen.
De Gemeente dient dus aan de Combinatie te vergoeden 20 % x € 31.040,89 = €
6.208,18.
20.2 Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van de
Gemeente naar de zelfde mate van gelijk en ongelijk, in billijkheid op € 5.250,00.
20.3 Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door de Gemeente aan de
Combinatie te worden voldaan € 6.208,18 - € 5.250,00 = € 958,18.
21. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afge-wezen.
DE BESLISSING
Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid: 12
in principaal en incidenteel appel
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep, behoudens het oordeel omtrent de
verhoging van de wettelijke rente met 2 procent-punt;
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voorzover daarbij die verhoging van de
wettelijke rente met 2 procent-punt werd afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
VEROORDELEN de Gemeente aan de Combinatie per saldo te voldoen hetgeen in eerste
aanleg is toegewezen (zijnde: € 98.063,14) vermeerderd met de rente tegen het
wettelijke (handelsrente-)percentage daarover, vanaf 23 maart 2007 tot de dag der
algehele voldoening, het percentage van de rente verhoogd met 2 met ingang van 9 juni
2007, onder bepaling dat nim-mer rente over rente verschuldigd zal zijn;
in principaal en incidenteel appel
132
VEROORDELEN de Gemeente om ter verrekening van de proceskosten in appel aan de
Combinatie te betalen € 958,18 (negenhonderdachtenvijftig euro en achttien eurocent);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 5 april 2011
w.g. J.C. van Dijk w.g. K.A.J. van Dun w.g. J. Rossing
hb 71496 ea 29366
133
No. 20.041 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een geschil tussen
de besloten vennootschap
AANNEMINGSBEDRIJF J.K. B.V.,
hierna te noemen: "aanneemster",
e i s e r e s in conventie,
v e r w e e r s t e r in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. Ph.J. van Vliet, later mr. B.B.
van Vliet, beiden (in leven) advocaat te Amsterdam,
en
1. J.H. en
2. W.L.,
hierna te noemen: "opdrachtgevers",
v e r w e e r d e r s in conventie,
e i s e r s in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. W.J. Kien, advocaat te Rotterdam,
later mr. J.M.F. Dingemans, advocaat te Amsterdam.
-----------------------
Het scheidsgerecht:
1. De ondergetekenden, ING. W. KEESOM, bij zijn benoeming lid, thans oud-lid van
de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, en IR. C.J.
ONDERDELINDEN,
en ING. H.J.R. SCHRAM, beiden lid van de Raad van Arbitrage
voor de Bouwbedrijven in Nederland, zijn door de Voorzitter van deze Raad
overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in na te
noemen geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard.
Bij brief d.d. 7 januari 1998 is daarvan mededeling gedaan aan partijen.
De geschriften, waarbij de ondergetekenden hun benoeming hebben aanvaard,
bevinden zich in depot bij het secretariaat van de Raad. Overeenkomstig de statuten
van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd aanvankelijk mr. H.A.
van den Berg, later mr. Y.R.R.R. de Mul, beiden (destijds) secretaris van de
Raad.
Het verloop van de procedure:
2. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tussen hen gesloten
aannemingsovereenkomst met betrekking tot de restauratie van het monumentale
deel en nieuwbouw van het achterhuis van het pand aan de K. nummer
2 407 te A. voor de totale aanneemsom van f. 1.450.000,00, exclusief BTW.
3. Dit geschil is door aanneemster bij inleidend schrijven d.d. 14 november 1997,
op diezelfde datum ingekomen bij het secretariaat van de Raad van Arbitrage
voor de Bouwbedrijven in Nederland, aanhangig gemaakt bij deze Raad.
Aanneemster concludeerde daarbij voor eis:
bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad opdrachtgevers te veroordelen tot betaling
tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag groot f. 814.743,10 exclusief
BTW, te vermeerderen met de BTW en vermeerderd met de wettelijke rente
sedert 1 december 1996 tot de datum van het verzoekschrift en met de wettelijke
rente vanaf die datum tot het moment van de algehele voldoening en opdrachtgevers
tevens te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, daaronder
begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.
4. Door opdrachtgevers is vervolgens verweer gevoerd bij memorie van antwoord
in conventie, tevens van eis in reconventie.
Opdrachtgevers concludeerden daarbij bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
in conventie aanneemster niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans
haar deze te ontzeggen;
in reconventie aanneemster te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs
134
van kwijting van een bedrag groot f. 403.606,72, te vermeerderen met 17,5%
BTW over f. 353.206,72, en het bedrag inclusief BTW te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 25 februari 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie aanneemster te veroordelen in de kosten van deze
arbitrage, daaronder begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.
5. Tenslotte zijn door partijen nog memories van repliek/antwoord en van dupliek/
repliek bij de Raad van Arbitrage ingediend. Een memorie van dupliek in
reconventie werd uiteindelijk niet meer ingediend. Uit de memorie van repliek/
antwoord is te vermelden dat aanneemster daarbij, haar vordering in conventie
wijzigend, concludeerde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie opdrachtgevers te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan aanneemster te betalen f. 814.178,10 te vermeerderen met BTW en met de
wettelijke rente sedert 12 januari 1997 tot het moment der algehele voldoening;
in reconventie de vordering van opdrachtgevers te ontzeggen, althans hen daarin
niet-ontvankelijk te verklaren;
in conventie en in reconventie opdrachtgevers te veroordelen in de kosten van
deze arbitrage, daaronder begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.
6. Bij repliek in reconventie wijzigden opdrachtgevers het bedrag van hun vorde3 ring in f. 384.363,83, te vermeerderen met 17,5% BTW over f. 333.963,83.
7. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgehad op
woensdag 22 maart 2000, terwijl voortzetting daarvan plaatsvond op woensdag
14 juni 2000.
8. Direct aansluitend op de tweede mondelinge behandeling hebben de ondergetekenden
in aanwezigheid van de voormelde personen het woonhuis van opdrachtgevers
bezichtigd.
9. De inhoud van het voormelde inleidend schrijven en van de voormelde memories
dient als in dit vonnis herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Aan de
ondergetekenden
zijn de in de memories genoemde en daaraan gehechte bescheiden
overgelegd. Zowel na de eerste als na de tweede mondelinge behandeling is
door partijen een memorie van toelichting ingediend. Ter gelegenheid van de
eerste mondelinge behandeling legde mr. Van Vliet pleitnotities over afzonderlijk
voor de conventionele en voor de reconventionele vordering. Mr. Dingemans
legde eveneens pleitnotities over, waarbij opdrachtgevers hun vordering vermeerderden
met een schadevergoeding van circa f. 50.000,00 ter zake van
vochtdoorslag voorgevel, bobbelende Bolidtvloer en scheuren standvinken. Ook
ter gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling legde mr. Van Vliet
pleitnotities over.
10. De memories van toelichting na mondelinge behandeling werden ingediend naar
aanleiding van brieven namens het scheidsgerecht aan partijen d.d. 24 maart en
16 juni 2000 waarbij het scheidsgerecht om toelichting verzocht op bepaalde onderdelen.
Ter gelegenheid van de zittingen werden door partijen nog als producties
overgelegd een voorblad van een aannemingsovereenkomst, een brief van
B. aan Z. d.d. 8 juni 2000, een brief van ir. P. aan mr. Dingemans d.d. 8 juni
2000, een faxbericht van R. aan W. d.d. 24 september 1996 met de daarin genoemde
bijlagen en een brief van O. aan aanneemster d.d. 12 april 1995.
De beoordeling van het geschil:
De bevoegdheid:
11. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij berust
op paragraaf 49 lid 2 UAV 1989 met daarin een arbitrale clausule verwijzend
naar de Raad en zijn statuten.
4 De gronden van de beoordeling:
Alle hierna volgende bedragen zijn exclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
In conventie:
12. Aanneemster baseert haar vordering op het onbetaald gebleven deel van haar
135
eindafrekening. Deze eindafrekening kan ten behoeve van de behandeling van
dit geschil als volgt worden weergegeven:
- aanneemsom: f. 1.450.000,00
- saldo meer- en minderwerk:
erkend: f. 1.699.271,51 -/- f. 1.450.000,00 f. 249.271,51
niet erkend: f. 644.744,78 -/- f. 453.297,90 f. 191.446,88
- stagnatieschade: f. 453.297,90
- afrekening stelposten: f. 65.726,81
- betaald: -/- f. 1.595.000,00
- ingetrokken bij repliek: -/- f. 565,00
Vordering: f. 814.178,10
Arbiters zullen de vorderingen hierna achtereenvolgens behandelen.
Meerwerk: f. 191.446,88
13. Het geschil gaat om 25 meerwerkposten, exclusief de posten over stagnatieschade
nummers 98 en 99 en 166 en 167, welke afzonderlijk worden behandeld,
nu deze geen meerwerkposten in de eigenlijke zin van het woord betreffen. Op
de meerwerkposten zijn door opdrachtgevers deelbedragen erkend tot een totaal
ad f. 37.514,97, terwijl de gevorderde bedragen voor het overige (f. 191.446,88
-/- f. 37.514,97 = f. 153.931,91) betwist worden. Arbiters maken gebruik van
de nummering van de posten op het bij eis overgelegde, tussen partijen vaststaande
overzicht, dat ook door partijen is aangehouden.
14. Tussen partijen staan de inhoud van de overeenkomst en de contractstukken
niet vast. Aanneemster stelt dat haar open begroting d.d. 14 juni 1995, overgelegd
als productie II bij repliek/antwoord, contractstuk is, omdat deze begroting
op de laatste pagina voor akkoord is ondertekend door een van de opdrachtgevers.
Arbiters zijn van oordeel dat de ondertekening van een laatste pagina van
een begroting, waarop de geprinte aanneemsom met de pen is doorgehaald en
voorts met de hand is bijgeschreven: "vervallen 47.2001 fl 2613,26 uit te voeren
1.450.000,= exc BTW." met een paraaf, vermoedelijk van aanneemster, niet
meer betekent dan dat partijen op grond van besprekingen over de betreffende
begroting een aanneemsom zijn overeengekomen onder vervallenverklaring van
een besteksbepaling. Daarmee is de begroting als zodanig geen contractstuk
geworden. De laatste pagina van de begroting is wel als zodanig tussen partijen
5 overeengekomen, nu die laatste pagina verder geen aantekeningen of voorbehouden
bevat.
15. Voorts is tussen partijen ter zitting komen vast te staan dat aanneemster het
werk diende uit te voeren overeenkomstig het zogenaamde werkbestek met
daarop de datum 15 juni 1995. Tussen partijen staat verder vast dat aanneemster
de door opdrachtgevers opgestelde conceptovereenkomsten nimmer
ondertekend heeft. Bij dupliek/repliek is door opdrachtgevers als productie 17
een kennelijk laatste versie van de overeenkomst overgelegd. Daarmee staat
vast dat ook opdrachtgevers ervan uitgingen dat alle eerdere versies niet waren
overeengekomen. Uit de brief van mr. Dingemans aan aanneemster d.d. 14 mei
1996 (productie 16 bij dupliek/repliek) blijkt dat deze laatste versie op 19 maart
1996 aan aanneemster is gezonden. Tevens blijkt uit die brief dat ook opdrachtgevers
bekend waren met het feit dat de laatste versie van de overeenkomst
door aanneemster niet werd geaccepteerd, zodat ten onrechte wordt gesteld dat
opdrachtgevers erop mochten vertrouwen dat aanneemster de niet door haar
ondertekende overeenkomst had aanvaard. Arbiters zijn derhalve van oordeel
dat van de tussen partijen gesloten overeenkomst geen verdere akte is opgemaakt.
16. Derhalve staat als schriftelijke inhoud van de overeenkomst tussen partijen vast
het werkbestek van 15 juni 1995 en de slotpagina van de begroting van aanneemster.
Uit de bepaling onder 00.--.95.90 blijkt dat het werkbestek uitsluitend
de materialen en werkzaamheden omschrijft, terwijl voor het overige het oorspronkelijke
bestek van toepassing is gebleven. Tot het oorspronkelijke bestek
behoren de tekeningen genoemd op bladzijde 1 van het werkbestek. Aan de
136
hand van deze stukken zullen arbiters hierna de meerwerkposten en overige
geschilpunten
beoordelen.
17. Iets anders is dat het bestek (00.92.90) bepaalt dat de begroting een open begroting
is. Dat betekent dat, indien er al sprake is van een afwijking van het bestek
die een verrekening als meer- of als minderwerk rechtvaardigt, de in de
open begroting genoemde prijzen richtsnoer kunnen zijn voor de bepaling van de
meer- of minderprijs. Daarbij attenderen arbiters er derhalve uitdrukkelijk op dat
de open begroting niet kan bepalen of er sprake is van meer- of minderwerk: dat
kan in beginsel slechts worden bepaald door bestek en tekeningen, voor zover
een en ander is overeengekomen.
6 Post 3: Extra sloopwerken: f. 7.617,52
Opdrachtgevers verwijzen naar het financieel overzicht van aanneemster per
31 oktober 1995 (productie 10 bij antwoord/eis), waar deze post als "vervallen"
staat opgenomen. Aanneemster stelt dat het daarbij om een voor opdrachtgevers
kenbare vergissing gaat, omdat zij de post later weer heeft opgenomen.
Opdrachtgevers weerleggen deze kenbaarheid, nu zij stellen nimmer opdracht te
hebben gegeven voor het extra sloopwerk en zij ook de latere hernieuwde vordering
nimmer hebben erkend.
Arbiters zijn van oordeel dat op geen enkele wijze blijkt dat aanneemster na
31 oktober 1995 tot de conclusie kwam dat zij een vergissing in haar overzicht
had gemaakt, welke zij wenste te herstellen. Wel blijkt dat zij terugkwam op de
mededeling dat post 3 was vervallen. Arbiters zijn echter van oordeel dat aanneemster
niet kan terugkomen op een vervallenverklaring, dat wil zeggen intrekking
van een vordering, zodat de vordering wordt afgewezen.
Post 27: Wijzigingen tekening 4.01: f. 6.640,21
Onder dit nummer heeft aanneemster een drietal meerwerken in rekening gebracht,
welke zijn voortgekomen uit de wijzigingen op tekening 4.01. Opdrachtgevers
stellen dat het daarbij alleen zou zijn gegaan om een verlenging van het
terras met 0,25 m, maar arbiters constateren dat dit niet juist is. De op de offerte
voorkomende werkzaamheden vloeien daadwerkelijk uit de wijzigingen op de
tekening voort en worden derhalve geacht aan aanneemster te zijn opgedragen.
Dit lijdt uitzondering voor post 4.1 op de offerte, te weten de bobcat, welke volgens
de offerte twee dagen is ingezet voor in totaal f. 3.144,00. Arbiters zijn van
oordeel dat de uit de tekening en offerte blijkende hoeveelheid werk het gebruik
van de bobcat gedurende niet meer dan één dag rechtvaardigt, zodat op de totale
meerwerkofferte 0,5 x f. 3.144,00 = f. 1.572,00 in mindering gebracht dient
te worden. De vordering ad f. 6.640,21 verminderd met de opslag van 10% bedraagt
f. 6.036,55. Alsdan wordt toegewezen (f. 6.036,55 -/- f. 1.572,00) +
10% = f. 4.911,01.
Post 67: Wijziging installatieruimte 4.01: f. 11.482,22
Opdrachtgevers menen dat de vergrote ruimte eenvoudiger te realiseren zou
zijn, hetgeen aanneemster ontkent in verband met het op de wijzigingstekening
aangegeven dubbel stijl- en regelwerk met dubbele beplating. Opdrachtgevers
stellen dat deze geluidisolerende maatregelen reeds uit de oorspronkelijke teke7 ning op te maken was, omdat daarop reeds een geluidsisolatie van maximaal 20
dB was aangegeven.
Arbiters constateren dat de opmerking van opdrachtgevers op zich juist is, maar
dat de daarbij getekende constructie niet aan deze eis voldeed. Daardoor stond
er op de tekening een tegenstrijdigheid die voor rekening van opdrachtgevers
blijft. Het verweer van opdrachtgevers tegen de offerte is overigens niet gespecificeerd
anders dan door een prijs per m², zodat arbiters daaraan voorbijgaan en
de vordering ad f. 11.482,22 geheel toewijzen.
Post 72: Granito trappen: f. 3.674,00
Tussen partijen staat vast dat aanneemster in opdracht van opdrachtgevers een
andere kleur aan de trappen heeft moeten geven dan aanneemster in haar begroting
137
had opgenomen. Opdrachtgevers menen dat zij de vrije keuze hadden
voor de kleur van de trappen, zodat aanneemster iedere kleur had moeten uitvoeren
zonder bijbetaling.
Arbiters constateren dat in de betreffende bepaling (21.30.92.97) van het bestek
is voorgeschreven dat kleur en afwerking ter goedkeuring zijn van de directie.
Voorts bepaalt paragraaf 21.30.02.90 dat de prefab betonelementen in gepolijst
granito worden uitgevoerd. Daarbij is geen kleur vermeld, zodat aanneemster
mag aannemen dat het om een standaardkleur gaat. Daarmee staat vast dat
aanneemster de kleur bepaalt, welke vervolgens door de directie kan worden
goed- of afgekeurd. Bij afkeuring dient aanneemster een andere kleur aan te geven.
Indien de directie echter een kleur wenst die afwijkt van de standaardkleuren,
waar aanneemster op mocht rekenen, dan mag aanneemster bijbetaling
verlangen. Nu in het onderhavige geval aanneemster in haar begroting, die zij
samen met opdrachtgevers geheel heeft doorgenomen, een standaardkleur voor
de trappen had opgenomen, mocht zij erop vertrouwen dat een standaardkleur
zou worden goedgekeurd. Opdrachtgevers hebben hiervan afgeweken, zodat de
meerprijs ad f. 3.674,00, welke door opdrachtgevers niet is betwist, dient te
worden vergoed.
Arbiters merken daarbij voor de volledigheid op dat hetgeen hier is overwogen
met betrekking tot de begroting niet in strijd is met hetgeen is overwogen onder
15, nu de vaststelling, of er sprake is van meerwerk, is gedaan aan de hand van
het bestek, waarbij de bespreking van de begroting slechts als aanvullend bewijs
geldt.
8 Post 118: aankoop beplating binnenwerk: f. 20.556,01
Post 119: wijziging indelingen binnenwerk: f. 35.190,43
Partijen discussiëren over de financiële gevolgen die de wijzigingen van het materiaal
van de beplating en de indeling van het binnenwerk, waar die beplating
moest worden aangebracht, met zich brengt. Partijen zijn het daarbij niet eens
over de berekende hoeveelheden en over de in rekening gebrachte prijzen. Gezien
ieders taak bij de uitvoering van de bouw zullen arbiters hierna in beginsel
uitgaan van de door opdrachtgevers/de directie genoemde hoeveelheden en de
door aanneemster gestelde prijzen.
Arbiters hebben in het werk geconstateerd dat er sprake is van lastige vormen,
hetgeen tot extra snijverlies en extra manuren leidt. Uitgaande van de door
opdrachtgevers
gemeten hoeveelheid voor stijl- en regelwerk ad 606 m1 zijn arbiters
van oordeel dat het door aanneemster aangegeven verschil (1024 m1) niet
kan worden verklaard uit de door aanneemster aangegeven argumenten. Op
grond van de waarneming van arbiters en de meetgegevens van opdrachtgevers
stellen arbiters deze hoeveelheid vast op circa 606 m + 15% = 700 m. Voor het
overige zullen arbiters in het navolgende de door opdrachtgevers gemeten hoeveelheden
vermeerderen met 10% voor snijverlies, tenzij in verband met de
wens met zo min mogelijk naden te werken, zodat zoveel mogelijk hele platen
moesten worden verwerkt, een snijverlies van 15% is aan te houden. De hoeveelheden
volgen uit bijlage 7, door opdrachtgevers overgelegd bij memorie van
toelichting na eerste mondelinge behandeling.
Met betrekking tot de verrekening van Multipaint constateren arbiters dat opdrachtgevers
daarop 4 x 6,5 m² = 26 m² in verband met deuren trappenhuis aftrekken,
terwijl in de berekening in totaal 6,16 + 0,50 + 6,5 + 7,3 m² =
20,46 m² aan deuren trappenhuis voorkomen. De verrekening van de post voorzetwand,
20 m² Multipaint en 10 m² Aquapanel, is niet weersproken, zodat deze
kan worden doorgevoerd. Ook in dit geval zijn arbiters in verband met het verwerken
van hele platen van oordeel dat over de bruto hoeveelheid van 122,55
m² 15% snijverlies moet worden bijgeteld, zodat de totale hoeveelheid uitkomt
op de door aanneemster aangegeven 139 m². Deze wordt verminderd met 20,46
m² voor deuren en 20 m² voor voorzetwand, zodat 139 -/- 20,46 -/- 20 = 98,54
138
m² voor verrekening resteert, waarvan 139 -/- 122,55 = 16,45 m² alleen levering
en 98,54 -/- 16,45 = 82,09 m² ook aangebracht.
Om dezelfde reden dient ook de post Aquapanel met 15% over de brutohoe9 veelheid van 60,28 m² te worden vermeerderd tot de door aanneemster berekende
68 m². Na verrekening met 10 m² voorzetwand resteert ter afrekening 68
-/- 10 = 58 m², waarvan 68 -/- 60,28 = 7,72 m² alleen levering en 58 -/- 7,72
= 50,28 m² verwerkt. Overigens constateren arbiters dat aanneemster Aquapanel
bij het minderwerk verrekent tegen f. 9,50 per m², maar bij het meerwerk
tegen f. 19,50 m². Arbiters zullen in beide gevallen de eveneens door opdrachtgevers
aangehouden prijs van f. 9,50 per m² aanhouden, welke hen billijk voorkomt.
Ten aanzien van de verwerking van Oregon pine is aanneemster niet consistent,
waar zij in haar offerte uitgaat van 136 + 46 m², maar in haar vergelijkingstaat
bij pleitaantekeningen d.d. 14 juni 2000 van 105 + 46 m². Arbiters zullen ter
zake uitgaan van 93 m² vermeerderd met 15%, ofwel 107 m², waarvan 14 m²
alleen levering. Bovendien menen opdrachtgevers dat aanneemster voor zeven
deuren 7 x 3 = 21 m² platen heeft geleverd, terwijl aanneemster stelt negen
deuren à 4 m², ofwel 36 m² te hebben geleverd. Op grond van de tekeningen
gaan arbiters van de juistheid van de berekening van aanneemster uit. Waarom
opdrachtgevers voor de levering van te verwerken materiaal f. 111,50/m² rekenen
en voor de levering van niet verwerkt materiaal f. 56,00/m² is niet duidelijk,
zodat arbiters in beide gevallen f. 111,50/m² aanhouden.
Opdrachtgevers trekken bij het minderwerk 53 m² Rigips ten behoeve van
leidingschachten
af. Daarvoor in de plaats is gekomen underlayment, zodat daarvan
53 m² moet worden bijgeteld en niet 18 m² zoals opdrachtgevers stellen.
Daar moet 10%, ofwel 5,3 m² voor snijverlies bijgeteld worden.
Van het schilderwerk stellen opdrachtgevers dat dit wegvalt tegen tegelwerk.
Een dergelijke overeenkomst tot verrekening ligt niet voor. Voorts constateren
arbiters dat het tegelwerk onder een stelpost valt en aldaar dient te worden verrekend,
zodat het onder deze post niet kan worden weggestreept tegen schilderwerk.
Tenslotte berekent aanneemster voor levering en verwerking van materialen ten
behoeve van (2 + 4 =) zes schuifdeuren en (9 + 5 =) veertien multiplex deuren
in totaal f. 13.753,50, terwijl opdrachtgevers daar f. 13.471,00 voor rekenen.
Het verschil wordt niet gevonden in hoeveelheden maar in prijzen, zodat arbiters
de berekening van aanneemster zullen volgen.
10 Tussen partijen staat vast dat in de begroting voor de onderhavige posten 118
en 119 was opgenomen een bedrag van f. 46.002,36 (inclusief f. 87,50 aan materiaal
voor extra regelwerk ten behoeve van Multipaint, welk bedrag aanneemster
niet berekent). De berekening van het meerwerk dient overeenkomstig de
vorenstaande overwegingen en de opzet op de laatste pagina van bijlage 7 bij
opdrachtgevers' memorie van toelichting na eerste mondelinge behandeling volgend
als volgt te luiden:
1a. stijl en regelwerk 606 m aangebracht: f. 9.047,58
1b. idem 94 m geleverd: f. 235,00
2. Rockwool aangebracht: f. 1.622,70
3a. Oregon pine 93 m² aangebracht: f. 14.835,83
3b. Oregon pine geleverd 14 + 36 m²: f. 5.575,00
4a. gipsplaten aangebracht 15 m²: f. 448,88
4b. gipsplaten geleverd 1 m²: f. 4,50
5a. Multipaint aangebracht 82,09 m²: f. 8.073,55
5b. Multipaint geleverd 16,45 m²: f. 688,43
6. schilderwerk multipaint: f. 5.182,40
7a. Aquapanel aangebracht 50,28 m²: f. 3.886,64
7b. Aquapanel geleverd 7,72 m²: f. 73,34
8a. underlayment leidingschachten 53 m²: f. 3.323,10
8b. underlayment geleverd 5,3 m²: f. 92,75
139
9. deuren (6 + 14): f. 13.753,50
Totaal verwerkt en geleverd: f. 66.843,20
Het meerwerk bedraagt derhalve f. 66.843,20 -/- f. 46.002,36 + 10% =
f. 22.924,92.
Post 125: Verwijderen kalkresten van stenen achtergevel: f. 3.872,00
Paragraaf 22.40.12.90 van het werkbestek bepaalt dat de bestaande achtergevel
moet worden gereinigd. Voorts staat tussen partijen vast dat delen van die achtergevel
opnieuw moesten worden gemetseld. Om dit nieuwe metselwerk niet op
te laten vallen, werd het uitgevoerd met geselecteerde oude stenen in schoon
metselwerk. Daarop slaat meerwerkpost 50 die door opdrachtgevers is goedgekeurd.
Na verwerking van de door de directie goedgekeurde stenen is gebleken dat de
verwerkte, oude stenen niet schoon genoeg waren. In bouwvergadering nummer
19 d.d. 22 mei 1996 wordt dan ook gemeld onder 19.7.8 dat op het metselwerk
aan het nieuwe deel van de achtergevel van het voorhuis te veel kalk/cement
zit. Dat moest er dus af en daarover gaat de onderhavige meerwerkpost.
Arbiters zijn van oordeel dat de directie vóór het verwerken van de stenen deze
aanmerking had moeten maken, zodat andere stenen geselecteerd hadden kunnen
worden. Door toe te laten dat aanneemster deze stenen heeft verwerkt,
heeft de directie de gevorderde kostenverhoging veroorzaakt, welke derhalve
11 voor rekening van opdrachtgevers komt. Arbiters wijzen het meerwerk ad
f. 3.872,00 derhalve toe.
Arbiters voegen daar nog aan toe dat opdrachtgevers het begrip "schoon metselwerk"
ten onrechte vertalen met gereinigd metselwerk. Het betreft hier een
vaste bouwterm voor metselwerk dat in het zicht blijft en derhalve met de nodige
zorg dient te worden uitgevoerd.
Post 134: Constructieve aanpassing tussenverdieping: f. 3.157,87
Aanneemster stelt onweersproken dat ten opzichte van de oorspronkelijke opzet
een kast is vervallen, die mede als ondersteuning van de trap diende. Deze
ondersteuning
moest worden opgevangen, hetgeen aanneemster in overleg met de
constructeur heeft uitgewerkt en uitgevoerd. Het betreft hier derhalve een
bestekwijziging.
Aanneemster heeft deze wijziging naar het oordeel van arbiters correct verrekend
met hetgeen zij oorspronkelijk zou uitvoeren, zodat de vordering ad
f. 3.157,87 dient te worden toegewezen.
Post 135: Wijziging ramen voorgevel: f. 13.677,54
Ter zitting zijn partijen het voor deze post eens geworden op het gevorderde bedrag
ad f. 13.677,54, verminderd met het bij repliek genoemde bedrag ad
f. 565,00, zodat arbiters f. 13.677,54 -/- f. 565,00 = f. 13.112,54 zonder nadere
motivering toewijzen.
Post 136: Wijziging hekwerk en leuning en constructie: f. 4.965,63
Uit de brief van de opzichter d.d. 11 november 1996 (zie productie 1b bij memorie
van toelichting van opdrachtgevers na tweede mondelinge behandeling) blijkt
dat opdrachtgevers van mening zijn dat de hoeveelheidsverschillen door de
bestekwijziging
met betrekking tot een hekwerk minimaal zijn, omdat verlenging
en verkorting tegen elkaar kunnen worden geschrapt en dat vier spandraden in
de plaats zijn gekomen van een tussenstang, zodat slechts het hardglas op het
dakterras als meerwerk erkend wordt.
Uit het verslag van het meerwerkoverleg d.d. 25 oktober 1996 blijkt dat aanneemster
van de leverancier geen minderprijs heeft ontvangen voor het vervallen
van de stang in verband met andere werkzaamheden die de leverancier
daarvoor in de plaats moest uitvoeren. Arbiters zijn van oordeel dat het een niet
12 tegen het ander opweegt, nu weer andere werkzaamheden met betrekking tot
het aanbrengen van de stang eveneens zijn vervallen.
140
Arbiters kunnen zich derhalve met de berekening volgens opdrachtgevers verenigen,
zij het dat opdrachtgevers alsdan ook de bevestigingsmiddelen ad
f. 350,00 dienen te erkennen. Op deze post wordt derhalve toegewezen
(f. 1.061,98 + f. 350,00) + 10% = f. 1.553,18.
Post 137: Waterdicht maken lichtkap in pannenkap: f. 2.297,63
De onderhavige post betreft niet zozeer het waterdicht maken van de lichtkap
maar het maken van een waterdichte lichtkap volgens nadere instructies van de
directie. Aanneemster stelt dat het werk duurder is geworden omdat de detaillering
te laat klaar was, waardoor de kap al met pannen gedekt was, en omdat de
detaillering afweek van de besteksomschrijving met tekeningen. Deze wijzigingen
zouden zijn voortgekomen uit waarschuwingen van aanneemster dat de oorspronkelijk
voorgeschreven constructie niet op waterdichtheid gegarandeerd kon
worden.
Arbiters constateren dat er geen bericht van aanneemster in de stukken is te
vinden dat zij waarschuwt voor de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van
deze details. Voorts constateren arbiters dat uit de details 286 tot en met 289
d.d. 2 november 1995 geen extra timmerwerk ten opzichte van de besteksoplossing
blijkt. Ook van een waarschuwing in verband met de waterdichtheid blijkt
uit de stukken niets. Tenslotte blijkt uit niets dat opdrachtgevers opdracht hebben
gegeven tot uitvoering van de lichtkap in meerwerk. De vordering dient derhalve
te worden afgewezen.
Post 138: Werkzaamheden door niet-constructieve bordessen: f. 10.386,20
Reeds onder post 134 erkennen opdrachtgevers dat de werktekening 4.01 anders
is dan de bestektekening 2.01. Zij stellen dat dat zo is op grond van de andere
status van de tekening. Arbiters constateren echter dat er sprake is van een
daadwerkelijke verbetering van de constructie. Uit de verklaringen van partijen
ter zitting bleek dat aanneemster de normale uitvoeringswijze, zoals deze ook in
het bestek is opgenomen, had aangehouden, dat wil zeggen eerst de bordessen
aanbrengen en dan de trap. De directie wenste echter eerst de prefab-trap te
plaatsen en vervolgens de bordessen te storten. Dit had constructieve aanpassingen
tot gevolg, welke meerkosten met zich bracht.
13 Arbiters zijn van oordeel dat uit deze verklaringen blijkt dat aan aanneemster
opdracht is gegeven voor de constructieve aanpassingen, zodat de meerkosten
daarvoor, welke onbetwist f. 10.386,20 hebben bedragen, voor rekening van
opdrachtgevers
komen.
Post 140: Onderdorpels en stijlstukken kozijnen voorgevel: f. 6.848,82
Tussen partijen is niet in discussie dat aanneemster iets anders heeft moeten
uitvoeren dan volgens het werkbestek is voorgeschreven. Opdrachtgevers menen
echter dat de wijziging geen saldo meerwerk heeft opgeleverd. Dat saldo
meerwerk wordt voornamelijk veroorzaakt door het in rekening brengen van 135
manuur voor extra werkzaamheden ten behoeve van productie onderdorpels en
stijlstukken inclusief verbindingen en het aanbrengen ervan.
Aanneemster heeft voor deze 135 uur in haar memorie van toelichting na tweede
mondelinge behandeling een verklaring gegeven die door opdrachtgevers bij
hun laatste memorie niet is weersproken en die arbiters niet onbillijk voorkomt.
Derhalve dient het meerwerk tot het gevorderde bedrag ad f. 6.848,82 te worden
toegewezen.
Post 141: Kozijn merk Bb: f. 10.528,10
Opdrachtgevers hebben een oorspronkelijk door aanneemster geleverd kozijn
afgekeurd omdat het slordig zou zijn gemaakt. Aanneemster ontkent de klacht.
Aan arbiters is de juistheid van de klacht niet gebleken, zodat zij daar in beginsel
aan voorbij moeten gaan.
Aanvankelijk ontkenden opdrachtgevers dat er sprake was van een wijziging van
het kozijn ten opzichte van het oorspronkelijk geleverde en afgekeurde kozijn.
Ter zitting is echter gebleken dat van een oorspronkelijke opzet met één kozijn
141
in verband met de hoogte uiteindelijk twee kozijnen zijn gemaakt. Opdrachtgevers
verweten aanneemster ter zake niet tijdig te hebben gewaarschuwd, maar
arbiters zijn van oordeel dat het hier niet om een ontwerpfout als bedoeld in paragraaf
6 lid 14 UAV 1989 ging. De meerkosten voor deze wijziging ad
f. 10.528,10, nadat het kozijn volgens het oorspronkelijke ontwerp reeds gereed
was, komen derhalve voor rekening van opdrachtgevers.
Post 146: Bestrating: f. 5.333,13
Tussen partijen staat vast dat er een wijziging van de bestrating in die zin is geweest
dat in plaats van leisteen door opdrachtgevers geleverde IJsselformaat
14 stenen zijn verwerkt. Opdrachtgevers erkennen het meerwerk tot een bedrag ad
f. 3.980,10, waaruit blijkt dat zij uitsluitend de post "vertraging door verwerken
van natte stenen door het niet afdekken van de stenen met folie" ad f. 1.230,00
betwisten. Aanneemster stelt dat de stenen in het weekend zijn aangeleverd en
dat deze toen niet door opdrachtgevers zijn afgedekt, waardoor deze nat werden
en niet goed verwerkt konden worden. Opdrachtgevers menen dat afdekken een
taak van aanneemster is.
Arbiters zijn van oordeel dat hoewel het afdekken van bouwmateriaal in beginsel
een taak van aanneemster is dit niet van aanneemster gevergd kan worden
wanneer die bouwmaterialen door opdrachtgevers buiten werktijd worden aangeleverd.
Van een ingebrekestelling ter zake door aanneemster blijkt arbiters
echter niets, terwijl een substantiële vertraging in het bestratingswerk door de
natte steen voor arbiters niet aannemelijk is geworden, zodat dit deel van de
vordering terecht door opdrachtgevers is betwist en het restant ad f. 3.980,10
kan worden toegewezen.
Post 147: Voorzieningen ten behoeve van Isoned: f. 2.863,49
Tussen partijen staat vast dat Isoned aanpassingen heeft geadviseerd op het
ontwerp, welke aanpassingen door de directie zijn aanvaard en dus opgedragen.
Kennelijk waren deze aanpassingen nodig en heeft de directie deze noodzaak
onderkend, zodat sprake moet zijn van een verbetering ten opzichte van het
oorspronkelijk ontwerp. De kosten daarvan ad onweersproken f. 2.863,49 komen
alsdan voor rekening van opdrachtgevers.
Voor zover opdrachtgevers klagen over gebreken in het meerwerk dienen die
aan de orde te worden gesteld in de reconventionele vordering ter zake van gebreken
in het werk. Dit heeft geen invloed op de vraag of de meerwerkkosten
verschuldigd zijn, zodat arbiters daarop hier niet ingaan.
Post 148: Extra werkzaamheden opstand terras: f. 1.501,23
Aanneemster ontkent niet dat de betreffende werkzaamheden, voor zover betrekking
hebbend op het dichtzetten van de aansluiting met het buurpand, reeds
in het werkbestek is opgenomen. Aanneemster stelt slechts dat deze werkzaamheid
niet in de open begroting is opgenomen.
Arbiters hebben reeds overwogen dat de technische omschrijving van hetgeen
aanneemster moest uitvoeren niet in de begroting maar in het werkbestek is op15 genomen. Het standpunt van aanneemster is derhalve onjuist, zodat dat deel
van de vordering ongegrond is en aan aanneemster het door opdrachtgevers erkende
deel van de vordering ad f. 1.181,95 wordt toegewezen.
Post 149: Extra werkzaamheden ten behoeve van lift: f. 2.512,40
Uit de offerte blijkt dat de vordering betrekking heeft op het dichten van naden,
het aanbrengen van ventilatieroosters en van klimijzers en beugels. Arbiters zijn
van oordeel dat al deze werkzaamheden onder normale omstandigheden behoren
tot de werkzaamheden van aanneemster als bouwkundige voorzieningen ten
behoeve van een liftinstallatie. Er is derhalve geen sprake van meerwerk, zodat
de vordering dient te worden afgewezen.
Voor zover opdrachtgevers klagen dat de tweede beugel nog niet is geplaatst
merken arbiters op dat zij deze beugel wel hebben aangetroffen bij de bezichtiging.
Post 150: Wijzigen natuursteen lambrisering: f. 13.763,89
Uit vergelijking van de opstellingen van aanneemster en opdrachtgevers, die
142
zonder nader commentaar zijn ingediend, blijkt arbiters in de eerste plaats dat
aanneemster stelt in plaats van 4 m1 marmer te hebben aangebracht 12,5 m²
marmer. Arbiters nemen aan dat dit eveneens 12,5 m1 moet zijn. Alsdan is er
vrijwel overeenstemming tussen partijen, nu opdrachtgevers erkennen dat er 8
m1 extra is aangebracht. Het grote verschil is echter dat aanneemster ter zake
een onderaannemersprijs van f. 400,00/m had opgenomen, terwijl zij als meerwerk
een leveringsprijs van f. 420,00/m, vermeerderd met vier manuur per meter
à f. 56,50 rekent, zodat zij in haar meerwerkberekening uitkomt op een prijs
van f. 420,00 + 4 x f. 56,50 = f. 646,00/m. Hiervoor is geen verklaring gegeven,
zodat arbiters slechts de prijs uit de open begroting à f. 400,00/m zullen toekennen
tot een totale meerwerkprijs ad 8,5 x f. 400,00 = f. 3.400,00.
Voorts heeft aanneemster een post opgenomen ad f. 1.315,00 voor nog te verwachten
kosten. Een dergelijke post hoort niet thuis in een afrekening, zodat deze
post niet wordt toegewezen. De overige posten zijn niet gemotiveerd betwist
inclusief de minderwerkberekening, zodat arbiters die zouden kunnen handhaven.
Alsdan blijkt echter dat minder zou worden toegewezen dan door opdrachtgevers
is erkend, omdat het saldo minderwerk volgens de resterende opstelling
van aanneemster ad f. 2.347,50 + f. 436,88 = f. 2.784,38 hoger is dan de nieterkende
meerwerkvorderingen die voor toewijzing in aanmerking komen ad
16 f. 1.506,00 + f. 439,00 = f. 1.945,00, zodat arbiters moeten aannemen dat het
de bedoeling van opdrachtgevers is het meerwerk weg te strepen tegen het
minderwerk.
Arbiters zullen de vordering derhalve toewijzen overeenkomstig de berekening
van opdrachtgevers met dien verstande dat voor het extra marmer 8,5 m à
f. 400,00 = f. 3.400,00 wordt gerekend, zodat wordt toegewezen (f. 4.684,00 +
f. 3.400,00 + f. 878,00) + 10% = f. 9.858,20.
Post 151: Extra werkzaamheden ten behoeve van ptt/cai: f. 1.130,80
Aanneemster stelt dat zij leidingen voor PTT en CAI heeft moeten aanleggen nadat
de wand, waarachter en waarin de leidingen moeten worden verwerkt reeds
geheel gereed was. Dit brengt extra kosten met zich.
Arbiters constateren dat in het bestek de coördinatietaak met betrekking tot PTT
en CAI aan aanneemster is opgedragen. Indien PTT en/of CAI derhalve niet tijdig
melden, waar leidingen moeten worden aangebracht, is dat voor risico van aanneemster
en niet van opdrachtgevers, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Post 152: Extra werkzaamheden ten behoeve van plaatvloer: f. 3.641,08
Aanneemster stelt in haar begroting geen andere afwerking voor de plaatvloer te
hebben opgenomen dan schilderwerk, terwijl volgens haar offerte aan haar is
opgedragen de naden van de betreffende vloer te hebben moeten uitkrabben, de
rand te hebben moeten afwerken en grote gaten te hebben moeten dichten,
naast afdekken en schoonmaken.
Het betreft een bestaande baddingenvloer op de beletage, aan de bovenzijde
voorzien van brede vloerdelen. Uit de afwerklijst blijkt dat in de betreffende
ruimtes een bolidt-vloer zou worden aangebracht. Uit bouwvergadering 29 blijkt
dat door Unipro vloerafwerking zou worden aangebracht. In het werkbestek is
onder paragraaf 24.10.01.01.91 opgenomen dat deze vloer waar nodig moet
worden aangeheeld, terwijl in paragraaf 47.20.03.10.94 is bepaald dat de houten
dekvloer met een slijtvaste toplaag zou moeten worden geïmpregneerd en
van een waslaag voorzien. Dit laatste betekent dat de vloer in ieder geval moest
worden schoongemaakt en van ongerechtigheden moest worden ontdaan.
Dat aanneemster deze werkzaamheden niet in haar begroting heeft opgenomen
is voor haar risico. Dat maakt deze werkzaamheden niet tot meerwerk, nu deze
17 reeds uit het bestek volgden. De vordering wordt derhalve afgewezen.
Post 153: Leveren en monteren spiegels: f. 3.297,80
Aanneemster stelt dat de in het werkbestek opgenomen acht spiegels bij bezuinigingen
uit haar opdracht zijn gehaald. Opdrachtgevers ontkennen deze stelling
143
en aanneemster heeft haar stelling bewezen noch aannemelijk gemaakt. De vordering
dient derhalve te worden afgewezen.
Post 154: Extra werk rvs leuningen trappenhuis: f. 1.897,50
Bij repliek stelt aanneemster dat de door haar aangebrachte leuning zou zijn afgekeurd.
Zij brengt daarvoor geen bewijs bij. Bij memorie van toelichting van
aanneemster na de tweede mondelinge behandeling stelt aanneemster dat zij
een extra leuning zou hebben aangebracht. Deze leuning is echter in het werkbestek
opgenomen. De vordering van aanneemster mist derhalve feitelijke
grondslag en wordt afgewezen.
Post 155: Extra werk volgens weekrapporten: f. 1.080,75
Uit de memorie van dupliek en de stellingen van opdrachtgevers ter zitting blijkt
dat opdrachtgevers hun verweer tegen de vordering laten varen, zodat de vordering
ad f. 1.080,75 zonder nadere overweging kan worden toegewezen.
Post 156: Ophangconstructie radiatoren: f. 2.263,64
Aanneemster stelt dat deze meerwerkpost is ontstaan doordat de directie te lang
aarzelde alvorens voor de besteksoplossing te kiezen bij de bevestiging van de
radiatoren. Uit niets blijkt dat aanneemster opdrachtgevers ter zake heeft gesommeerd
of in gebreke heeft gesteld, zodat haar stelling onbewezen blijft. Alsdan
resteert dat aanneemster de besteksoplossing heeft moeten uitvoeren, hetgeen
niet tot meerwerk kan leiden, zodat de vordering, voor zover deze niet is
erkend tot f. 413,60, wordt afgewezen.
Post 157: Wijziging in anker- en metselwerk: f. 12.337,74
Van deze vordering erkennen opdrachtgevers volgens de processtukken drie
kleine posten tot een totaal ad f. 534,60 inclusief opslag. Uit de bij memorie van
antwoord van opdrachtgevers na tweede mondelinge behandeling overgelegde
offerte van aanneemster met handgeschreven commentaar van opdrachtgevers
blijkt echter dat oorspronkelijk op deze post in totaal f. 5.014,35 is geaccordeerd.
Opdrachtgevers geven niet aan waarom zij op die akkoordverklaring zijn
teruggekomen, zodat arbiters van die akkoordverklaring uitgaan.
18 Met betrekking tot de posten op de afrekening ter zake van metselwerk en ankers
constateren arbiters dat deze werkzaamheden in het werkbestek zijn opgenomen
en derhalve ook in de begroting van aanneemster behoren te zijn opgenomen,
zodat er geen reden is voor verrekening als meerwerk nu aanneemster
geen reden heeft aangegeven anders dan dat het werk meer bleek te zijn dan
door haar begroot. Het ging echter niet om een verrekenbare hoeveelheid, zodat
afrekening op basis van nacalculatie niet aan de orde is.
Voor zover aanneemster daarnaast nog meer werkzaamheden op de afrekening
als meerwerk wenst te verrekenen heeft zij niet aangegeven op grond waarvan
het om meerwerk ging, zodat ook die andere vorderingen dienen te worden afgewezen.
Arbiters zullen de toewijzing dus beperken tot de oorspronkelijke akkoordverklaring
van opdrachtgevers ad f. 5.014,35.
18. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat op de vordering ter zake van meerwerk
aan aanneemster dient te worden toegewezen f. 4.911,01 (27) +
f. 11.482,22 (67) + f. 3.674,00 (72) + f. 22.924,92 (118/119) + f. 3.872,00
(125) + f. 3.157,87 (134) + f. 13.112,54 (135) + f. 1.553,18 (136) +
f. 10.386,20 (138) + f. 6.848,82 (140) + f. 10.528,10 (141) + f. 3.980,10 (146)
+ f. 2.863,49 (147) + f. 1.181,95 (148) + f. 9.858,20 (150) + f. 1.080,75 (155)
+ f. 413,60 (156) + f. 5.014,35 (157) = f. 116.843,30.
Stagnatieschade: f. 453.297,90:
19. Tussen partijen staat vast dat het werk volgens overeenkomst op 29 maart 1996
zou worden opgeleverd en dat het in werkelijkheid op 12 december 1996 is opgeleverd.
Aanneemster stelt dat de vertraging van de oplevering geheel voor rekening
van opdrachtgevers komt en dat zij op grond daarvan stagnatieschade
tot een totaal ad f. 453.297,90 dienen te vergoeden. Opdrachtgevers zijn van
mening dat de vertraging aan aanneemster is te wijten en vorderen dientengevolge
in reconventie betaling van de overeengekomen boete ad f. 1.000,00 per
144
dag.
20. Aanneemster verwijt de directie voornamelijk te late tekeningenverstrekking en
te late en zich wijzigende beslissingen. Opdrachtgevers menen dat het bij het
sluiten van de overeenkomst aanwezige tekeningenpakket voldoende was om
het werk te starten en dat de uitwerkingen daarvan en wijzigingen daarop niet
van zodanige aard waren dat daardoor de bouw vertraagd kon worden en dat
19 deze wijzigingen bij het sluiten van de overeenkomst reeds voorzienbaar waren.
21. Uit het overzicht d.d. 15 maart 2000, gesplitst in een behoefteplanning en de
werkelijke verstrekking, blijkt dat de zogenaamde definitief definitieve tekeningen
pas eind mei 1996 compleet waren. Arbiters verwijzen ter zake ook naar de
tekeningenverstrekkingslijst d.d. 27 juni 1996, productie VIII bij repliek/
antwoord, waarbij de laatste tekeningen met betrekking tot trappenhuis/lift
en met betrekking tot detaillering zijn gedateerd op 22 mei 1996. Aanneemster
heeft geen vertragingsoorzaak aangetoond die zich heeft voorgedaan na het opstellen
van de derde planning, waarbij arbiters opmerken dat naar hun oordeel
de problemen rond de trap bij het opstellen van de derde planning voldoende
bekend waren. Voorts is niet van zodanig ná opstelling van de derde planning
opgedragen meerwerk gebleken dat daardoor nog verlenging ten opzichte van
deze derde planning gerechtvaardigd zou worden. De enige posten die daarvoor
in aanmerking zouden kunnen komen betreffen de hiervoor onder 118/119 behandelde
beplating van de binnenindeling, maar de problemen daarover waren in
maart 1996 reeds te voorzien en dus in te plannen.
22. Opdrachtgevers stellen nog dat de wijzigingen aan de trap voor risico van
aanneemster
dienen te komen. Arbiters zijn echter van oordeel dat deze wijzigingen
noodzakelijk waren, omdat het oorspronkelijke plan van de architect niet volledig
uitvoerbaar was. Nu het aanbrengen van de trap op het kritieke pad lag, omdat
de gevel niet kon worden gesloten voordat de trap was aangebracht, moet de
daardoor ontstane vertraging voor rekening van opdrachtgevers blijven.
23. Het feit dat aanneemster een langere bouwtijd heeft geaccepteerd, betekent op
zich niet dat aanneemster daardoor moet afzien van vergoeding van door de
bouwtijdverlenging geleden schade.
24. Opdrachtgevers stellen zich subsidiair op het standpunt dat, voor zover het
scheidsgerecht van oordeel is dat het meerwerk moet leiden tot bouwtijdverlenging,
de bepaling in het bestek van paragraaf 01.60.01.92 moet worden toegepast.
Daarbij is bepaald dat voor zover bestekswijzigingen moeten leiden tot
bouwtijdverlenging de opslag voor bouwplaatskosten kan worden verhoogd van
10% naar 15%. Aanneemster meent dat deze regel niet opgaat als het opgedragen
meerwerk uitzonderlijk groot is, maar geeft niet aan waarom zij die mening
heeft. Arbiters zullen derhalve uitgaan van de juistheid van de stelling van
opdrachtgevers.
20 25. Arbiters zijn van oordeel volgens de vaste jurisprudentie en naar analogie van
paragraaf 36 lid 2 UAV 1989 dat aanneemster in billijkheid geacht moet worden
10% van de aanneemsom als meerwerk binnen de overeengekomen bouwtijd uit
te kunnen voeren. Aanneemster heeft niet aangegeven dat dit in het onderhavige
geval anders is, zodat arbiters ervan uitgaan dat van het netto meerwerk
10% x f. 1.450.000,00 = f. 145.000,00 binnen de overeengekomen bouwtijd kon
worden uitgevoerd. Uit overweging 12 blijkt dat opdrachtgevers f. 249.271,51
aan meerwerk hebben erkend. Uit overweging 18 blijkt dat daar nog eens
f. 116.843,30 aan meerwerk bijgeteld moet worden, zodat het totale meerwerksaldo
uitkomt op f. 249.271,51 + f. 116.843,30 = f. 366.114,81 inclusief 10%
opslag, ofwel f. 332.831,64 exclusief die opslag. Derhalve komt het meerwerk
met een waarde van f. 332.831,64 -/- f. 145.000,00 = f. 187.831,64, ofwel ±
13% van de aanneemsom, voor bouwtijdverlenging in aanmerking. Deze
bouwtijdverlenging
145
bedraagt alsdan in billijkheid 13% van de oorspronkelijke bouwtijd
van, volgens aanneemster, 38 weken ofwel vijf weken.
26. Het meerwerk tot een waarde van f. 145.000,00 valt onder de bepaling van
bestekparagraaf
01.60.01.90.92, zodat daarover een opslag van 10% ofwel
f. 14.500,00 dient te worden vergoed. Het resterende meerwerk tot een waarde
van (f. 332.831,64 -/- f. 145.000,00 =) f. 187.831,64 valt onder de bepaling
van bestekparagraaf 01.60.01.92, zodat daarover een opslag van 15% ofwel
f. 9.391,58 dient te worden vergoed. Deze opslag komt in de plaats van de gevorderde
stagnatieschade over een periode van vijf weken na 29 maart 1996,
derhalve tot 3 mei 1996.
27. Nu de derde planning d.d. 8 maart 1996 aangeeft dat het werk zou worden
opgeleverd
aan het eind van week 41 van 1996, derhalve op 11 oktober 1996, terwijl
arbiters van oordeel zijn dat deze door partijen aanvaarde planning in billijkheid
de aan aanneemster te verlenen bouwtijdverlenging wegens meerwerk en
stagnatie veroorzaakt door opdrachtgevers weergeeft, dient de periode 3 mei
1996 tot 11 oktober 1996 te worden aangemerkt als stagnatie veroorzaakt door
opdrachtgevers. Over deze periode dient de gevorderde stagnatieschade te worden
vergoed. Nu opdrachtgevers geen gespecificeerd verweer tegen de omvang
van de gevorderde schade in de posten 98, 99, 166 en 167 voeren anders dan
dat zij de kosten buiten proporties vinden, zullen arbiters deze berekeningen in
beginsel ten grondslag leggen aan de toe te wijzen stagnatievergoeding.
21 28. De berekening onder de posten 98 en 99 betreft een periode van over het algemeen
27 weken. Over deze periode vordert aanneemster vergoeding voor 1050
onproductieve uren, ofwel gemiddeld 39 uur per week. De periode van 3 mei tot
11 oktober 1996 betreft 23 weken, waaronder vier weken bouwvakvakantie. Arbiters
zijn van oordeel dat deze onproductieve uren niet over de bouwvakvakantie
gerekend dienen te worden, zodat een vergoeding over (23 -/- 4) x 39 = 741
uur à f. 56,50, ofwel f. 41.866,50 wordt toegewezen.
29. De posten onder "uitloop bouwtijd" zijn over 23 weken toe te wijzen met uitzondering
van de beide posten opruimen en verticale transporten, die in de bouwvakvakantie
niet voorkomen en dus over 19 weken zijn toe te wijzen. Datzelfde
geldt voor de manuren vermeld bij de overige posten. Niet valt in te zien waarom
over bouwtijdverlenging door stagnatie ook voor meer vuilcontainers betaald
moet worden, zodat die post vervalt. Herrekening leidt tot een toekenning ad 23
x (f. 350,00 + f. 87,50 + f. 160,00 + f. 160,00 + f. 149,33 + f. 35,00 + f. 15,00
+ f. 7,50 + f. 95,00 + f. 150,00) + 19 x (8 + 1 + 1 + 1 + 1 + 1 + 1 + 8) x
f. 56,50 = f. 51.431,59.
30. De uitvoerderskosten moeten over 19 weken à (f. 61.020,00 + f. 810,00) : 27 =
f. 2.290,00 tot een totaal ad 19 x f. 2.290,00 = f. 43.510,00 vergoed worden.
31. In de stagnatieperiode komt geen winter voor. Nu in de oorspronkelijke bouwtijd
wel een winterperiode zat opgenomen, moeten de wintervoorzieningen beschouwd
worden in de aanneemsom te zijn opgenomen. Zonder nadere toelichting
is te begrijpen dat, maar niet in hoeverre aanneemster extra kosten heeft
gehad in de winter in verband met het openblijven van de achtergevel, omdat de
trap niet kon worden aangebracht. Aanneemster heeft echter nagelaten deze
voorziening te specificeren en vordert ongespecificeerd voorzieningen ten behoeve
van de winter. Arbiters komen derhalve niet tot een toewijzing op dit punt.
32. Onder 99 worden de kosten voor werkvoorbereiding gedurende de stagnatietijd
gevorderd. Niet duidelijk is waarom deze kosten ook gevorderd worden over de
oorspronkelijke bouwtijd van 38 weken, zodat arbiters daaraan voorbijgaan.
Toewijsbaar zijn alsdan deze kosten over een periode van 19 weken tot een totaal
ad 19 x (20 x f. 56,50 + f. 75,00) = f. 22.895,00.
33. Arbiters zijn resumerend van oordeel dat ter zake van de extra tijd voor meerwerk
en stagnatie aan aanneemster vergoed dient te worden f. 9.391,58 (26) +
146
22 f. 41.866,50 (28) + f. 51.431,59 (29) + f. 43.510,00 (30) + f. 22.895,00 (32) =
f. 169.094,67. Voor enige opslag komt dit bedrag niet in aanmerking nu het niet
om opgedragen meerwerk maar om schadevergoeding gaat.
Stelposten: f. 65.726,81
34. Op een totaal van f. 95.725,00 aan overeengekomen stelposten stelt aanneemster
f. 95.725,00 + f. 65.726,81 = f. 161.451,81 te hebben besteed ondanks
het feit dat op vijf stelposten (nummers 9, 10, 11, 12 en 17) ad totaal
f. 30.250,00 in het geheel geen besteding door aanneemster heeft plaatsgevonden.
Een steeds terugkerend verweer van opdrachtgevers is dat aanneemster
geen facturen heeft overgelegd van leveranciers en onderaannemers. Voorts
struikelen opdrachtgevers, althans hun bouwkostendeskundige, over het woord
"offerte" boven de afrekeningen. Arbiters zullen hierna in billijkheid naar bevind
van zaken oordelen.
Arbiters constateren dat uit de laatste bladzijde van de begroting blijkt dat de
stelposten inclusief opslag zijn opgenomen, nu over die stelposten geen opslagen
worden berekend. Uit de afrekeningen blijkt dat aanneemster de stelposten inclusief
opslag in mindering brengt en de bestedingen inclusief een opslag van
10%, die niet staat vermeld in de afrekening, opvoert. Hiertegen is door opdrachtgevers
geen verweer gevoerd, zodat arbiters van de juistheid van de berekening
uitgaan. De opmerking in het bij memorie van eis gevoegde financieel
overzicht dat het om "netto" stelposten zou gaan is derhalve verwarrend.
Stelpost 1: repareren fronton: f. 10.779,59
Arbiters constateren dat als productie 57 de afrekening van de onderaannemer is
overgelegd. Deze afrekening verwijst naar de offerte die als productie 56A is
overgelegd. De overige werkzaamheden zijn onder productie 56 gespecificeerd.
Tegen een en ander is geen gemotiveerd verweer gevoerd. Arbiters achten de
post voldoende verantwoord en wijzen de vordering ad f. 10.779,59 toe.
Stelpost 2: hang- en sluitwerk: f. 39.156,21
Aanvankelijk hebben opdrachtgevers bij dupliek/repliek op deze overschrijding
f. 18.162,14 erkend op grond van door aanneemster toegezonden facturen.
Voorts constateren opdrachtgevers dat aanneemster de verkregen korting niet
aan hen heeft doorberekend. Arbiters billijken die handelwijze: de aannemersprovisie
is bedoeld ter dekking van risico's en dergelijke, terwijl de commerciële
korting bedoeld is binnen de relatie tussen deze leverancier en deze aannemer
23 als winst voor aanneemster. Er is derhalve geen reden de korting met opdrachtgevers
te verrekenen.
Een optelling van het als productie 58 overgelegde overzicht van hang- en sluitwerk
levert een totaal op van f. 41.239,81 + 10% = f. 45.363,79, waarop dient
te worden verrekend de stelpost ad f. 5.000,00, zodat een overschrijding resteert
van f. 40.363,79. Nu een overschrijding gevorderd wordt van f. 39.156,21,
vordert aanneemster f. 40.363,79 -/- f. 39.156,21 = f. 1.207,58 minder dan uit
haar overzicht blijkt. Dat betekent dat zij de toevoeging op de vierde pagina van
productie 58 d.d. 31 januari 1997 ad (f. 792,80 + f. 155,00 + f. 150,00) + 10%
= f. 1.207,58 niet vordert.
Het enige verweer dat opdrachtgevers tegen de vordering voeren is dat zij niet
of niet volledig beschikt over de facturen. Zij geven niet aan welke facturen ontbreken,
zodat arbiters dit verweer passeren nu aanneemster een naar haar zeggen
complete set facturen heeft overgelegd. Arbiters constateren wel dat op het
overzicht bedragen voorkomen die niet stroken met de beschrijving van de stelpost.
Zo is uitdrukkelijk bepaald dat de stelpost slechts betrekking heeft op levering
van hang- en sluitwerk, maar komt in het overzicht een afrekening voor van
140 + 4 + 2 + 24 + 3 + 8,4 = 181,4 montage-uren voor, die niet onder de stelpost
vallen en derhalve niet kunnen worden toegewezen. Het gaat daarbij om
een bedrag ad 181,4 x f. 56,50 = f. 10.249,10 + 10% = f. 11.274,01.
Ook overigens hebben arbiters de indruk dat op het overzicht zaken zijn vermeld
147
die bij de beschrijving van de stelpost in bestekparagraaf 30.10.90.91 van de
stelpost zouden zijn uitgesloten, zoals espagnolets en hang- en sluitwerk voor
schuifdeuren. Nu opdrachtgevers echter ter zake geen verweer voeren, zullen
arbiters het daarbij laten, aannemend dat partijen ter zake stilzwijgend nader
anders zijn overeengekomen.
Op de stelpost wordt derhalve toegewezen f. 39.156,21 -/- f. 11.274,01 =
f. 27.909,20.
Stelpost 3: hekken trappenhuis: f. 5.248,25
Opdrachtgevers stellen slechts dat de overgelegde offerte geen offerte is maar
een afrekening en dat er geen facturen zijn. Voor het belangrijkste bedrag is er
echter wel een offerte van de onderaannemer. Arbiters constateren voorts dat
opdrachtgevers niet ontkennen dat een en ander is geleverd en uitgevoerd zoals
24 op de afrekening is opgenomen, terwijl de afrekening op zich arbiters niet onaannemelijk
voorkomt. De vordering ad f. 5.248,25 dient derhalve te worden
toegewezen, nu deze overeenkomt met de afrekening.
Stelpost 4: aankoop natuursteen: f. 8.491,10
Opdrachtgevers constateren terecht dat de afrekening en de bijgevoegde offerte/
nota niet op elkaar aansluiten. Nu de afrekening echter lager sluit dan de nota,
zullen arbiters dit verweer passeren. Voorts stellen opdrachtgevers terecht
dat de stelpost slechts was bedoeld voor aankoop van natuursteen gevelbekleding
en niet ook voor het stellen ervan. Aanneemster rekent onder de stelpost
echter tevens allerlei werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de
gevelbekleding af. Dat is onjuist.
Uit de afrekening blijkt dat de levering van 56 m² natuursteen gevelbekleding
f. 15.904,00 + 10% = f. 17.494,40 heeft gekost. De stelpost was f. 15.600,00,
zodat de toe te wijzen overschrijding f. 17.494,40 -/- f. 15.600,00 = f. 1.894,40
bedraagt.
Stelpost 5: natuursteen top voorgevel: f. 753,85
Stelpost 6: aankoop tegels: f. 443,15
Stelpost 15: wastrog: -/- f. 489,96
Over de afrekening van deze stelposten zijn partijen het eens op de gevorderde
bedragen ad f. 753,85 + f. 443,15 -/- f. 489,96 = f. 707,04, zodat arbiters dit
bedrag zonder nadere motivering toewijzen.
Stelpost 7: tapijt, trapbekleding, egalisatie vloer: f. 4.870,45
Opdrachtgevers protesteren dat er geen factuur voor de aankoop van multiplex
en viltstroken is overgelegd. Aanneemster stelt dat dat ook niet kan omdat zij de
werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd.
In het bestek is ter zake geen stelpost opgenomen. In de open begroting heeft
aanneemster een stelpost ad f. 1.300,00 opgenomen voor het leveren en aanbrengen
van 55 m² spaanplaat 18 mm onder vloeren ten behoeve van tapijt,
terwijl tevens het in bestek en afwerkstaat voorgeschreven projecttapijt met
egaliseren ondervloer is vervallen. Door ondertekening van het laatste blad van
de begroting zijn opdrachtgevers akkoord gegaan met het totaalbedrag aan stelposten,
waarin deze stelpost is opgenomen, zodat arbiters van de juistheid van
het gestelde in de open begroting uitgaan nu daar geen verweer tegen is gevoerd.
25 Uit de afrekening blijkt dat aanneemster in de plaats van 55 m² spaanplaat 135
m² multiplex op stroken vilt heeft moeten leveren en aanbrengen. Dit betreft
een bestekwijziging, die formeel had moeten worden afgerekend door onder de
stelpostenafrekening alleen de gehele stelpost terug te geven en onder de
meerwerkafrekening de onderhavige werkzaamheden op te nemen. Nu het financieel
geen verschil maakt, omdat in beide gevallen een opslag van 10% geldt
en opdrachtgevers geen verweer hebben gevoerd tegen deze wijze van afrekenen,
zullen arbiters deze accepteren.
Opdrachtgevers hebben niet gesteld dat niet is uitgevoerd hetgeen op de afrekening
voorkomt. Arbiters zijn van oordeel dat de in rekening gebrachte prijzen billijk
148
zijn, zodat aanneemster het gemis aan onderbouwing niet zal worden tegengeworpen
en arbiters de vordering ad f. 4.870,45 zullen toewijzen.
Stelpost 8: parket, egalisatie vloer: f. 19.876,44
Opdrachtgevers verweren zich tegen de afrekening omdat de factuur voor het
leveren van underlayment ontbreekt. Er is wel een factuur van de parketleverancier.
Deze heeft het leveren en aanbrengen van 105 m² parket in rekening
gebracht, maar omdat aanneemster voor de stelpost op 105,5 m² had gerekend
heeft aanneemster 0,5 m² extra aan opdrachtgevers in rekening gebracht. Dit
achten arbiters ontoelaatbaar, zodat bij de afrekening uitgegaan wordt van de
factuur van de parketleverancier en de afrekening dient te worden verminderd
met 0,5 x f. 230,75 + 10% = f. 126,92.
Het leveren en aanbrengen van underlayment is door aanneemster zelf gebeurd,
zodat daarvan geen afzonderlijke factuur bestaat, hetgeen aanneemster niet
wordt tegengeworpen, omdat de in rekening gebrachte prijzen billijk zijn. Op de
vordering wordt derhalve toegewezen f. 19.876,44 -/- f. 126,92 = f. 19.749,52.
Stelpost 13: open haard: f. 2.352,45
Opdrachtgevers hebben bezwaar tegen het ontbreken van een factuur van de
installateur.
Er is echter wel een offerte overgelegd. Niet is gesteld dat de geoffreerde
werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd. Nu de geoffreerde prijs ook
in de afrekening is opgenomen, zullen arbiters daarvan uitgaan, aangezien de offerte
hen billijk voorkomt.
Opdrachtgevers stellen voorts dat aanneemster veel extra uren heeft berekend,
26 maar geven niet aan waarom het niet juist zou zijn. Arbiters passeren het verweer
als ongemotiveerd.
Derhalve dient de vordering geheel te worden toegewezen tot het gevorderde
bedrag ad f. 2.352,45.
Stelpost 14: rioolpomp: f. 3.437,30
Opdrachtgevers vragen om een aankoopfactuur van de onderaannemer. Arbiters
zijn van oordeel dat dit verder gaat dan de verplichtingen van aanneemster.
Aanneemster dient aan te tonen dat zij op goede gronden een betaling doet aan
haar onderaannemer, maar hoeft niet op haar beurt van haar onderaannemer te
verlangen dat deze zijn offerte onderbouwt, omdat dan een schier eindeloze keten
van betalingsbewijzen zou kunnen ontstaan.
Arbiters constateren dat niet is gesteld dat aanneemster niet heeft geleverd hetgeen
door onderaannemer is geoffreerd. Opdrachtgevers verbazen zich dat de
prijs is verdubbeld ten opzichte van de stelpost maar stellen niet dat die prijs
onbillijk is, zodat arbiters aan de stelling van opdrachtgevers voorbijgaan. De
vordering dient derhalve te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag ad
f. 3.437,30.
Stelpost 16: invalidentoilet: f. 1.057,98
Opdrachtgevers stellen dat ook in dit geval geen factuur is overgelegd. Arbiters
constateren dat de door aanneemster als productie 69A overgelegde lijst ook als
afrekening kan gelden en alsdan wel een factuur is, zodat het verweer als ongegrond
moet worden gepasseerd.
Opdrachtgevers stellen voorts terecht dat aanneemster over sanitair geen opslag
van 10% mag rekenen overeenkomstig paragraaf 37 lid 4 UAV 1989. Toegewezen
kan derhalve worden f. 3.007,25 -/- f. 2.250,00 = f. 757,25.
35. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat op de afrekening stelposten moet worden
toegewezen -/- f. 30.250,00 (vervallen) + f. 10.779,59 (1) + f. 27.909,20
(2) + f. 5.248,25 (3) + f. 1.894,40 (4) + f. 707,04 (5/6/15) + f. 4.870,45 (7) +
f. 19.749,52 (8) + f. 2.352,45 (13) + f. 3.437,30 (14) + f. 757,25 (16) =
f. 47.455,45.
36. De afrekening in conventie dient derhalve als volgt te luiden:
- aanneemsom: f. 1.450.000,00
27
149
- saldo meer- en minderwerk:
erkend: f. 1.450.000,00 -/- f. 1.699.271,51 f. 249.271,51
alsnog toegewezen (18) f. 116.843,30
- stagnatieschade: (33) f. 169.094,67
- afrekening stelposten: (35) f. 47.455,45
- betaald: -/- f. 1.595.000,00
Totaal f. 437.664,93
In reconventie:
37. De vordering in reconventie is ingesteld ter zake van korting tot een bedrag ad
f. 258.000,00, afwerkkosten tot f. 142.923,20 en overige kosten tot een totaal
ad f. 2.900,00 + f. 3.905,00 + f. 137.665,20, bij pleidooi vermeerderd met
f. 50.000,00 voor later geconstateerde gebreken. De vordering in reconventie
betreft derhalve in totaal f. 258.000,00 + f. 142.923,20 + f. 2.900,00 +
f. 3.905,00 + f. 137.665,20 + f. 50.000,00 = f. 595.393,40 onder verrekening
van hetgeen in conventie is toegewezen.
Korting:
38. Opdrachtgevers vorderen vergoeding/verrekening van korting over 258 dagen
van 29 maart 1996 tot 12 december 1996 à f. 1.000,00 per kalenderdag op
grond van artikel 13A van de akte van de overeenkomst. Arbiters hebben hiervoor
reeds overwogen dat deze akte geen deel is gaan uitmaken van de contractstukken.
Wel maakt daarvan deel uit paragraaf 01.60.05.11 van het bestek
d.d. 10 maart 1995, waarin is bepaald dat een korting op de aannemingssom
wordt toegepast van f. 1.000,00 per werkdag bij te late oplevering door schuld
van aanneemster.
39. Arbiters hebben voorts hiervoor overwogen dat het werk, inclusief
bouwtijdverlenging,
had moeten zijn opgeleverd op 11 oktober 1996. Tussen partijen
staat vast dat het werk is opgeleverd op 12 december 1996. Aanneemster heeft
voor die periode voor dit werk geen onwerkbare dagen gemeld. Derhalve worden
alle werkdagen als werkbaar beschouwd. Inclusief aftrek voor twee ATV-dagen
tellen arbiters in de betreffende periode 42 werkdagen, zodat de daarover verschuldigde
korting 42 x f. 1.000,00 = f. 42.000,00 bedraagt.
Kosten afwerking:
40. Opdrachtgevers stellen dat het werk nog vele gebreken kent die aanneemster,
nadat haar bij herhaling een redelijke termijn voor herstel was gegund, niet
heeft hersteld, zodat opdrachtgevers de herstelkosten vorderen. Aanneemster
stelt dat haar de toegang tot het werk werd ontzegd, zodat zij de klachten niet
meer kon herstellen, zodat opdrachtgevers geen recht hebben op herstel28 kostenvergoeding.
41. Opdrachtgevers hebben als productie 14 een lijst van gebreken d.d. 14 augustus
1997 overgelegd, genummerd 1 tot en met 60, waarbij die klachten die voorkwamen
op de oorspronkelijke lijst d.d. 11 juni 1997 maar die inmiddels wel
hersteld zijn niet meer zijn opgenomen, zodat in de lijst nummers ontbreken.
Arbiters zullen de door hen in het werk bezichtigde gebreken aan de hand van
deze lijst hierna behandelen, de nummering van opdrachtgevers aanhoudend.
Arbiters zijn daarbij van oordeel dat aanneemster gedurende de onderhoudstermijn
van zes maanden de op de opleveringslijst voorkomende gebreken had dienen
te herstellen. Voor zover aanneemster dat niet heeft gedaan, is zij in gebreke
gebleven aan haar verplichtingen te voldoen en hebben opdrachtgevers terecht
herstelkosten gevorderd.
42. Een aantal van de hierna te behandelen klachten betreft kleine gebreken die in
het kader van algemene narooiwerkzaamheden dienen te worden hersteld. Het is
ondoenlijk van al deze narooiwerkzaamheden de herstelkosten precies en in billijkheid
vast te stellen. Arbiters zullen derhalve na bespreking van alle gebreken
bepalen wat de kosten zullen zijn, gemoeid met de narooiwerkzaamheden in het
algemeen. De gebreken die daaronder zullen vallen zullen worden aangeduid als
behorend tot de narooiwerkzaamheden. Als uurloon zal het tussen partijen vastgestelde
150
uurloon van f. 56,50 gelden, terwijl de verhoging van dat loon in de
tussentijd moet worden opgevangen door de gevorderde rentevergoeding.
Voorts zullen arbiters een opslag toepassen voor voorrijden, coördinatie,
werkvoorbereiding,
inefficiëntie, AK en W en R.
43. Productie 14:
1. Gaten in thermisch verzinkt werk.
Arbiters hebben lichte oxidevorming waargenomen op de thermisch verzinkte
stijlen die aan de achtergevel zijn bevestigd. Her en der vertonen lasnaden licht
oxidevorming. Enkele schroeven vertonen lichte contactcorrosie. Een en ander
dient hersteld te worden door bijwerken met zinkstofcompound en behoort tot
de narooiwerkzaamheden.
2. Snijkanten niet verzinkt.
Arbiters hebben geconstateerd dat het plaatwerk continu-verzinkt was en dat
terzake geen tekortkomingen konden worden geconstateerd.
29 3. Isolator aanbrengen.
Er is geen isolator als voorziening tegen een koudebrug aangebracht tussen de
bevestiging van de rails van de privacyschermen aan de achtergevel en de ophanging
aldaar. Opdrachtgevers hebben niet aangegeven dat dit wel een verplichting
van aanneemster was, zodat ter zake niets kan worden toegewezen.
4. Iso pleisterwerk repareren.
Op het terras van derde verdieping hebben arbiters geconstateerd dat een deel
van het Iso pleisterwerk niet strak doorloopt ter plaatse van de gevelafdekplaat.
De herstelkosten voor het strakker afwerken daarvan stellen arbiters in billijkheid
vast op f. 350,00.
5. Alu strip Unipro leveren en aanbrengen.
Arbiters hebben ter bezichtiging een aluminium strip waargenomen, die wellicht
door een derde is aangebracht. Bij de standopname van 13 augustus 1997 (productie
7 bij antwoord/eis) is de klacht omschreven als: "Alu strip t.p.v. buiten
terras. Unipro aanbrengen." Bij gelegenheid van de spoedplaatsopneming heeft
de commissie tot plaatsopneming geen strip waargenomen op het buitenterras
ter plaatse van de overgang naar de buitentrap. Behoort tot de narooiwerkzaamheden.
6. Snijplank schilderen.
Arbiters hebben een fabrieksmatig met verf afgewerkte snijplank waargenomen
aan de voorgevelzijde ter rechterzijde van de voorgevel. Deze snijplank is niet in
het werk geschilderd, maar overeenkomstig bestekparagraaf 47.10.02.10 was
dat ook niet vereist.
8. Geleiders jaloezieën.
9. Marmer vloer aanhelen voegen schoonmaken.
Deze klachten zijn verholpen kennelijk reeds vóór de spoedplaatsopneming zonder
dat van enige kosten daarvoor voor opdrachtgevers is gebleken, zodat geen
toewijzing kan volgen voor herstelkosten ervan.
10. Natuursteenwand onderzijde vernieuwen.
Arbiters hebben ter bezichtiging donkere vlekken waargenomen aan de onderzijde
van de natuursteenwand in de overkapte patio, kennelijk veroorzaakt door
vochtoverlast in het verleden. De herstelkosten daarvan stellen arbiters in billijkheid
vast op f. 1.400,00.
30 11. Kitnaad natuursteen voeg.
De kitnaad van de voeg onder de natuursteen bij de aansluiting op de vloer is in
een afwijkende, lichtgrijze kleur uitgevoerd ten opzichte van de kitvoegen van
gelijke kleur als de natuursteen tussen de natuursteen elementen. Dit dient hersteld
te worden en behoort tot de narooiwerkzaamheden.
13. Unipro repareren.
Arbiters hebben in het souterrain geringe bobbeltjes waargenomen in de Bolidtvloer.
Van de zijde van opdrachtgevers is aangegeven dat aldaar reeds herstel is
151
uitgevoerd door de leverancier. Arbiters zijn van oordeel dat de nog resterende
klacht niet voor herstelkostentoewijzing in aanmerking komt, omdat een beter
resultaat niet is te verkrijgen de aard van de ondergrond in aanmerking nemende.
Arbiters zijn van oordeel dat op grond daarvan en van het feit dat aanneemster
kennelijk niet heeft gewaarschuwd voor het haalbaar zijn van een slechts
beperkt resultaat een vergoeding in verband met waardevermindering op zijn
plaats is. Arbiters stellen deze vergoeding in billijkheid vast op f. 1.250,00.
15. Trap beschadigingen repareren.
Ter bezichtiging hebben arbiters één beschadiging waargenomen van de granitotrap
ter hoogte van de eerste verdieping, op de vierde trede op weg naar de
tweede verdieping. Aan de binnenzijde van de trap is een kleine scherf afgesprongen.
Deze beschadiging is ook beschreven in het proces-verbaal van
spoedplaatsopneming en moet derhalve geacht worden dezelfde beschadiging te
zijn die nog hersteld moet worden. Behoort tot de narooiwerkzaamheden.
16. Lekkage sporen overschilderen.
Deze klacht was hersteld door een derde ten tijde van de bezichtiging door arbiters,
maar bestond nog ten tijde van de spoedplaatsopneming, waar de klacht is
beschreven. Herstelkosten voor de aldaar gemelde gebreken stellen arbiters in
billijkheid vast op f. 180,00.
17. Liftdeur en kozijnen overschilderen.
De liftdeur zou zijn overgeschilderd door een derde. Het schilderwerk van de kozijnen
verdient geen schoonheidsprijs. Hier en daar, rond schietkwasten die
meer aftekenen, is het houtwerk nog ruw en ter plaatse van de houtproppen die
de verbindingen tussen de raamlijsten fixeren, is sprake van lichte scheurvorming
en het loskomen van de verflaag, hetgeen niet valt te voorkomen. Dat de
derde zijn werk niet goed heeft gedaan, kan niet aan aanneemster worden te31 gengeworpen. Wel heeft aanneemster kosten bespaard voor het niet hoeven
herstellen van een en ander, welke kosten arbiters in billijkheid vaststellen op
f. 265,00.
19. Schilderwerk voorgevel.
Op de vijfde verdieping is een onderdorpel waargenomen waarop onvoldoende
dekkend schilderwerk is uitgevoerd. Ook hier zijn schietkwasten waargenomen,
waaromheen ruwe plekken en onregelmatigheden in het schilderwerk zichtbaar
zijn. Die onregelmatigheden zijn naar het oordeel van arbiters niet te voorkomen
en kunnen worden bijgewerkt in het kader van een onderhoudsbeurt. Arbiters
merken daarbij op dat zij hun bezichtiging hebben gehouden vier jaar na oplevering,
zonder dat enig onderhoud aan het schilderwerk was gepleegd.
20. Schilderwerk achtergevel.
Het schilderwerk aan de buitenzijde van de achtergevel ziet er redelijk uit de ouderdom
ervan, vier jaar zonder onderhoud, in aanmerking genomen. Hier en
daar is de verflaag losgekomen met name ter plaatse van de hoeken van de
openslaande ramen. Dit dient bij de volgende onderhoudsbeurt te worden hersteld.
21. Terras souterrain verzinkt werk.
Arbiters hebben het zetstuk boven het souterrain bezien. Dit is gemaakt van
continu verzinkte plaat en aldaar doet zich geen ontoelaatbare oxidatie voor. Arbiters
constateerden dat het zetstuk vervuild was.
22. Alle aansluitingen vloer wanden schoonmaken.
Deze klacht was door een derde verholpen reeds voor de spoedplaatsopneming,
zodat arbiters ter zake geen toewijzing op de vordering, die niet nader is gespecificeerd,
kunnen doen.
24. Ruimte tussen voorzetramen schoonmaken.
Arbiters hebben geen gebrek ter zake geconstateerd. Wat er eventueel te zien
was had betrekking op normaal onderhoud, zodat geen toewijzing volgt.
25. Houten fineerwanden lakken.
Op de wanden in het souterrain, alsook op de wanden op de derde verdieping,
waren de plekken, waar de houtproppen zijn bijgewerkt, te zien, omdat deze iets
lichter van kleur zijn. Deze plekken dienen bijgewerkt te worden, waarvoor arbi32
152
ters de kosten vaststellen op f. 600,00.
27. Technische ruimte op de verdieping schoonmaken.
De technische ruimte die onder de kap is aangebracht is gesmet. Behoort tot de
narooiwerkzaamheden.
28. Stucwerk liftschacht herstellen.
Arbiters hebben wat lichte sporen van vochtschade waargenomen op het
stucwerk in de liftschacht. Herstel daarvan behoort tot de narooiwerkzaamheden.
29. Liftput vloer afwerken.
De betonvloer van de liftput (ruimte S.03) is niet voorzien van een afwerklaag.
Dit is overeenkomstig de afwerkstaat, waar voor de betreffende vloer schone beton
is opgenomen. De overgelegde tekeningen geven ook niets anders aan,
waarbij arbiters opmerken dat detailtekening 1 kennelijk betrekking heeft op
ruimtes, waarvan in de afwerkstaat is aangegeven dat er een Bolidt-vloer moest
worden aangebracht. Van een gebrek is dus geen sprake.
30. Kleine handgreep aanbrengen liftput.
Arbiters hebben ter plaatse drie klimijzers en één grote beugel waargenomen. In
bestekparagraaf 67.10.09.01.06 is de nog ontbrekende handgreep beschreven,
die derhalve alsnog moet worden aangebracht. Dit behoort tot de narooiwerkzaamheden.
36. Plaat balkon vernieuwen.
58. Bovenzijde wand afdichten.
59. Beëindiging Ispo ter plaatse van terras
Het betreft de dekplaat die is opgelegd op de muur die zich bevindt ter rechterzijde
van het terras op de derde verdieping. Deze dekplaat zou iets verlengd
moeten worden, waarna het stucwerk als bedoeld onder klacht nummer 4.
rechtdoor zou kunnen opgaan. De aannemer heeft nu de voorzijde van de wand
afgeschuind opdat deze juist onder de dekplaat uitkomt. Een en ander is naar
het oordeel van arbiters het gevolg van de later aangebrachte/ontwikkelde gevellouvres.
Arbiters zijn van oordeel dat het hier een esthetische kwestie betreft
die door de directie in het werk had moeten worden opgelost, maar waarvan
aanneemster achteraf geen verwijt gemaakt kan worden.
38. Ruit trappenhuis vernieuwen.
33 Deze ruit is reeds vernieuwd, maar was dat nog niet ten tijde van de
spoedplaatsopneming.
De bespaarde herstelkosten voor het vernieuwen van de ruit
stellen arbiters in billijkheid vast op f. 500,00.
39. Parket repareren woonkamer.
Het parket in een deel van de achterkamer op de tweede verdieping is reeds
hersteld door een derde. Het gebrek is echter wel geconstateerd bij de
spoedplaatsopneming,
zodat arbiters bij de bepaling van de door aanneemster bespaarde
kosten uitgaan van de melding op 13 augustus 1994 dat het parket door
aanvankelijk aanwezig vocht was uitgezet en los was gekomen van de ondervloer.
De door aanneemster bespaarde herstelkosten daarvan stellen arbiters in
billijkheid vast op f. 1.000,00.
42. Trede hardsteen repareren.
De hardsteen trede ter plaatse van de doorgang naar het balkon op de vierde
verdieping is ter rechterzijde licht beschadigd; aldaar is een klein scherfje afgesprongen.
Arbiters achten het gebrek echter te gering om daarvoor herstelkosten
toe te kennen, terwijl van enige waardevermindering door de geringe beschadiging
geen sprake is.
43. Bovenkant houtwerk in kleur schilderen.
Bedoeld houtwerk is, zij het een beetje slordig, dekkend bijgeschilderd. De menie
is deels nog zichtbaar. Aanneemster stelt dat zij dit nog gedaan heeft. Het
herstel ervan behoort tot de narooiwerkzaamheden.
44. Lat ter plaatse van kozijn schilderen.
Deze lat is geschilderd, zij het dat deze bij de spoedplaatsopneming nog in de
153
grondverf stond, zodat het geconstateerde afschilderwerk niet van aanneemster
afkomstig kan zijn geweest, zoals zij ter bezichtiging wel stelde. Het afschilderen
zou tot de narooiwerkzaamheden hebben behoort, zodat arbiters in het kader
daarvan de kosten zullen vaststellen.
45. Aansluiting detail 243
Arbiters hebben geen gebrek waargenomen. De tijdens de spoedplaatsopneming
genoteerde kitvoeg kan bezwaarlijk als een gebrek worden beschouwd.
46. Middelste daklicht vernieuwen.
Deze klacht is verholpen door een derde. De door aanneemster bespaarde her34 stelkosten zullen worden vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.
47. Gietvloer aanhelen onder wastafel.
Deze klacht voor zover geconstateerd bij de spoedplaatsopneming is verholpen
door een derde. De door aanneemster bespaarde herstelkosten zullen worden
vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.
48. Dakdoorvoeren herstellen.
50. Purschuim wegsnijden.
Arbiters hebben de dakdoorvoeren ter plaatse van de technische ruimte, die zich
juist onder de kap bevindt, bezichtigd. Met name de afwerking van de dakdoorvoeren
ter rechterzijde zijn ruim ten opzichte van de omtrek van de afvoerpijpen
aldaar. Het is moeilijk om dit strak af te werken gezien de flauwe hoek tussen de
pijp en het beschot. Ook is het purschuim ter hoogte van de vloer niet netjes afgewerkt.
Dit laatste komt voor verbetering in aanmerking en behoort tot de
narooiwerkzaamheden.
49. Luik schilderen.
Het luik was ten tijde van de bezichtiging geschilderd, maar nog niet tijdens de
spoedplaatsopneming. De door aanneemster bespaarde herstelkosten zullen
worden vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.
51. Ruimte afwerken.
De technische ruimte onder de kap is niet afzonderlijk afgewerkt maar vertoont
naar het oordeel van arbiters ook geen gebreken, die volgens de bestekvereisten
nog verdere afwerking behoeven.
52. Ventifol aanbrengen.
De architect heeft verklaard dat hij over foto's beschikt waaruit blijkt dat er geen
Ventifol is aangebracht door aanneemster. Deze foto's zijn arbiters niet getoond,
terwijl tijdens de spoedplaatsopneming is vastgesteld dat er Ventifol was aangebracht.
Het ontbreken ervan is derhalve niet aangetoond, zodat arbiters aan de
klacht voorbijgaan.
53. Losse pannen vastleggen met haken.
54. Stucwerk + afdekker plaatsen.
Deze gebreken zijn hersteld door een derde. De door aanneemster ter zake bespaarde
kosten zijn beperkt, zodat arbiters de werkzaamheden beschouwen als
te behoren tot de narooiwerkzaamheden en afrekening aldaar zal plaatsvinden.
35 56. Bovenzijde wand afdichten.
De architect verklaarde dat deze wand ter plaatse van de aansluiting met de buren
bij het platte dakterras inwatert. Arbiters hebben geen waarnemingen gedaan
waaruit moet worden afgeleid dat er een wand is die inwatert, zodat aan de
vordering voorbij moet worden gegaan.
60. Deksels motoren kasten.
Deze zijn door een derde aangebracht en aanneemster verklaarde onweersproken
dat een en ander is gecrediteerd op een offerte, zodat ter zake niets
meer verrekend hoeft te worden en arbiters de vordering afwijzen.
44. Vermeerdering van eis bij pleidooi
1. Vochtdoorslag voorgevel.
Arbiters hebben vochtdoorslag door de voorgevel geconstateerd, met name op
de vierde verdieping en in enige mate aan de voorzijde op de derde verdieping.
De vochtdoorslag met name op de vierde verdieping is zeer ernstig te noemen
154
en vloeit mogelijk voort uit het onvoldoende impregneren van de voorgevel en/of
een van oorsprong te nat steens metselwerk. Boven en achter de top kan ook
vocht indringen. De kosten van herstel van deze problemen stellen arbiters in
billijkheid vast op f. 6.000,00.
2. Bobbelende Bolidt-vloer.
Arbiters hebben her en der waargenomen dat de Bolidt-vloer bobbeltjes vertoont.
Met name in het souterrain en op het bordes voor de lift op de vierde verdieping.
Arbiters verwijzen ter zake naar het onder 13. hiervoor overwogene.
3. Scheuren standvinken.
De standvinken in het souterrain vertonen ernstige scheurvorming. De standvink
die zich het dichtst bij de voorgevel bevindt, vertoont met name een abnormaal
grote kier in de staander, waarin door opdrachtgevers inmiddels een trekstang is
toegepast om deze kier binnen de perken te houden. De standvink die meer naar
de achtergevel is gelegen vertoont met name een grote naad ter plaatse van de
aansluiting van het in verstek gezaagde deel aan de bovenzijde op de staander.
Arbiters zijn van oordeel dat deze kieren en naden met kunsthars gevuld moeten
worden zodat er weer samenhang ontstaat, waarna het geheel in één kleur gebracht
moet worden. Arbiters stellen de kosten daarvan in billijkheid vast op
f. 700,00.
36 45. Productie 15:
1. Zijgevel terras derde verdieping lekkage ter plaatse van houten balk aangrenzend
perceel muur repareren.
Arbiters hebben ter zake geen waarnemingen gedaan en zullen derhalve ook
geen vordering toewijzen.
2. Privacy-schermen gangbaar maken.
Aanneemster verklaarde ter gelegenheid van de bezichtiging dat de privacyschermen
bij oplevering handmatig volledig gangbaar waren. Nadien zijn de privacy-
schermen door middel van electrische aandrijving beweegbaar gemaakt
door derden. Niet is aangetoond dat aanneemster ter zake te kort is geschoten,
zodat de vordering wordt afgewezen.
3. De uitbloeiplekken van het stucwerk in de bibliotheek repareren.
Een en ander is door een derde uitgevoerd en zou verband hebben gehouden
met overmatig vocht in het pand dat volgens de architect te lang heeft opengestaan.
Arbiters hebben het gebrek niet kunnen constateren en dit komt ook niet
voor in het proces-verbaal van spoedplaatsopneming. Voor zover de mening van
de architect juist is, gaat het om een gebrek ontstaan door de stagnatie in het
werk, waarvan aan aanneemster geen verwijt kan worden gemaakt, zodat de
vordering wordt afgewezen.
4. Leuninghouders vastzetten in het trappenhuis.
5. Stucwerk behandelen vanwege lekkage liftdak.
6. Hardglasdeur antichambre (2.04) hoger stellen.
7. Stucwerk repareren in berging vanwege lekkage.
8. Stucwerk werkkamer (3.02) behandelen vanwege lekkage dak.
Al deze gebreken zouden zijn hersteld door een derde. Arbiters hebben een en
ander derhalve niet kunnen constateren, terwijl evenmin melding van deze gebreken
is gemaakt in het proces-verbaal van spoedplaatsopneming. De vorderingen
ter zake dienen derhalve te worden afgewezen.
9. Opknappen hal.
Ter gelegenheid van de bezichtiging verklaarde een van de opdrachtgevers dat
partijen hadden afgesproken dat het opknappen van de hal deel zou uitmaken
van de aanneemovereenkomst. Aanneemster betwistte dat. Arbiters constateren
dat een dergelijke verplichting niet in het bestek is te vinden, met name niet in
bestekparagraaf 47.20.01, waar slechts sprake is van de sanitaire ruimten en
niet van de hal. Voorts blijkt uit de open begroting dat de post schilderwerk op
gestucadoorde wanden is vervallen. Ook overigens blijkt uit de stukken niet van
de gestelde afspraak, zodat arbiters aan de ongegronde stelling voorbijgaan.
155
37 46. Voorts voeren opdrachtgevers in deze productie nog een aantal posten op in
verband met de te late oplevering. Arbiters zijn echter van oordeel dat deze
schades geacht moeten worden te zijn opgenomen in de overeengekomen en
toegewezen korting van f. 1.000,00 per werkdag, welke als een gefixeerd
schadevergoedingsbeding
moet worden beschouwd, zodat voor afzonderlijke toewijzing
van schades geen ruimte meer is.
47. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat ter zake van de afwerkingskosten
aanneemster
aan opdrachtgevers verschuldigd is de kosten van narooiwerkzaamheden
als genoemd onder 43 de posten 1, 5, 11, 15, 27, 28, 30, 43, 44,
46, 47, 49 en 50 ad in totaal f. 6.500,00. Alsdan is aanneemster in totaal ter zake
van de afwerkingskosten aan opdrachtgevers verschuldigd f. 6.500,00 +
(productie 14:) f. 350,00 (4) + f. 1.400,00 (10) + f. 1.250,00 (13) + f. 180,00
(16) + f. 265,00 (17) + f. 600,00 (25) + f. 500,00 (38) + f. 1.000,00 (39) +
(productie 15) f. 6.000,00 (1) + f. 700,00 (3) = f. 18.745,00.
Overige kosten
48. Expertisekosten: f. 2.900,00
Opdrachtgevers hebben een keuring van de schilderwerkzaamheden laten
plaatsvinden, waarvoor hen bij declaratie van 27 oktober 1997 (productie 26 bij
dupliek/repliek) f. 2.900,00 in rekening zou zijn gebracht. Arbiters constateren
dat de declaratie niet aan opdrachtgevers is gericht maar aan de bouwkostendeskundige.
Arbiters zijn voorts van oordeel dat het rapport gezien de
hiervoor gegeven beoordeling van de klachten, na de door opdrachtgevers zelf
reeds opgestelde klachtenlijsten en de spoedplaatsopneming door de Raad, niet
meer heeft geleid tot een zodanige vaststelling van aansprakelijkheid van aanneemster,
dat aanneemster zou moeten worden veroordeeld tot betaling van deze
expertisekosten. Arbiters wijzen de vordering derhalve af.
49. Kosten spoedplaatsopneming: f. 3.905,00
De spoedplaatsopneming heeft plaatsgevonden op verzoek van opdrachtgevers.
De kosten ervan ad f. 3.905,00 zijn door opdrachtgevers gedragen. Arbiters constateren
enerzijds dat, omdat niet alle gebreken ten tijde van de spoedplaatsopneming
aan de orde zijn geweest (arbiters denken daarbij met name
aan de vermeerdering van eis en productie 15), ter gelegenheid van de zitting
een bezichtiging toch weer noodzakelijk werd en voorts dat slechts een beperkt
deel van de in het proces-verbaal opgenomen posten leidt tot enige toewijzing
38 aan opdrachtgevers. Op die gronden zijn arbiters in billijkheid van oordeel dat
van de kosten van de plaatsopneming 25% ofwel f. 976,25 voor rekening van
aanneemster dient te komen.
50. In reconventie dient derhalve aan opdrachtgevers te worden toegewezen
f. 42.000,00 (39) + f. 18.745,00 (47) + f. 976,25 (49) = f. 61.721,25. In conventie
is f. 437.664,93 toegewezen, zodat per saldo in conventie en in reconventie
aan aanneemster wordt toegewezen f. 437.664,93 -/- f. 61.721,25 =
f. 375.943,68 exclusief BTW, ofwel f. 441.733,82 inclusief 17,5% BTW. Aanneemster
vordert over het bedrag van de toewijzing vergoeding van wettelijke
rente vanaf 12 januari 1997, opdrachtgevers vorderen vergoeding van wettelijke
rente over het aan hun toegewezen bedrag vanaf 25 februari 1998. Tegen deze
rentevorderingen zijn geen gemotiveerde verweren gevoerd, zodat zij toewijsbaar
zijn, zij het dat op grond van paragraaf 45 lid 1, laatste zin UAV 1989 niet
de wettelijke rente doch slechts de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet
toewijsbaar is aan aanneemster. Arbiters zien voldoende aanleiding in de geschillen
over en weer de vorderingen in hun toewijzing te salderen ook voor wat
betreft de toewijzing van de rentes.
51. Derhalve is de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet toewijsbaar aan
aanneemster over f. 437.664,93 exclusief BTW, ofwel f. 514.256,29 inclusief
156
BTW vanaf 12 januari 1997 tot en met 24 februari 1998 en vanaf 25 februari
1998 tot de dag der voldoening over f. 441.733,82 inclusief BTW.
De overige vorderingen:
52. Ter zake van de kosten van de arbitrage overwegen arbiters dat partijen beide
gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, echter opdrachtgevers in reconventie in
veel grotere mate dan aanneemster in conventie. Arbiters zullen op die grond in
billijkheid aanneemster veroordelen tot betaling van 40% van die kosten en
opdrachtgevers
tot betaling van 60% daarvan.
Deze kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de
Arrondissementsrechtbank
te Amsterdam f. 48.341,75 bedragen en zijn blijkens daarvan
afgegeven kwitanties verrekend tot een bedrag ad f. 24.170,87 met de door
aanneemster gedane stortingen en tot hetzelfde bedrag met de door opdrachtgevers
gedane stortingen.
53. Arbiters achten het voorts op diezelfde gronden billijk om opdrachtgevers naar
de meerdere mate van hun ongelijk te belasten met een tegemoetkoming in de
39 kosten van processuele bijstand aan de zijde van aanneemster. Arbiters stellen
deze tegemoetkoming ex aequo et bono vast op f. 4.634,00.
54. Ter zake van de kosten dient derhalve door opdrachtgevers aan aanneemster te
worden voldaan f. 9.468,17 (= f. 24.170,87 -/- 40% x f. 48.341,75 +
f. 4.634,00).
55. Partijen vorderen over en weer nog de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van dit
vonnis. Tegen deze vordering is door de respectieve wederpartijen geen verweer
gevoerd, zodat dit deel van de vordering toewijsbaar is, nu uit de wet of de aard
van de zaak niet anders voortvloeit. Arbiters zullen het vonnis derhalve uitvoerbaar
bij voorraad verklaren.
56. Hetgeen meer of anders is gevorderd, dient te worden afgewezen.
De beslissing:
Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,
in conventie en in reconventie
WIJZEN de vorderingen van partijen ter zake voormeld per saldo TOE tot een beloop
van f. 441.733,82 (vierhonderdéénenveertigduizendzevenhonderddrie-endertig gulden
en tweeëntachtig cent) ten gunste van aanneemster vermeerderd met de hierna te
noemen rente;
VEROORDELEN opdrachtgevers om ter zake het voormelde tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan aanneemster te betalen f. 441.733,82 (vierhonderd-
éénenveertigduizendzevenhonderddriendertig
gulden en tweeëntachtig cent) vermeerderd
met de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet over f. 514.256,29
(vijfhonderdveertienduizendtweehonderdzesenvijftig
gulden en negenentwintig cent) vanaf 12 januari
1997 tot en met 24 februari 1998 en vanaf die datum over f. 441.733,82
(vierhonderdéénenveertigduizendzevenhonderd-
driendertig gulden en tweeëntachtig cent) tot de
dag der algehele voldoening;
VEROORDELEN opdrachtgevers om ter verrekening van de kosten tegen behoorlijk
bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen f. 9.468,17
(negenduizendvierhonderdachtenzestig
gulden en zeventien cent);
VERKLAREN dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
40 WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 16 oktober 2001
w.g. W. Keesom w.g. C.J. Onderdelinden w.g. H.J.R. Schram
20041
157
Nr. 32.254 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS
ter zake van een spoedgeschil tussen
de besloten vennootschap A.,
hierna te noemen “aanneemster”,
e i s e r e s,
gemachtigden: mevrouw mr. S. Könemann en
mr. R.G.T. Bleeker, beiden advocaat te Amsterdam
en
DE STAAT
hierna te noemen “opdrachtgever”,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mevrouw mr. M. Vink, advocaat te
Utrecht.
HET SCHEIDSGERECHT
1. De ondergetekenden, MR. W. TEN CATE, lid-jurist van het College van
Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. W.M. FAAS, en A.
VOOGT, beiden lid-deskundige van genoemd College van Arbiters, zijn door
de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad
benoemd tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun
benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 29 maart 2010 is daarvan
mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is
aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. A.A.F. Land, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:
- de memorie van eis spoedbodemprocedure binnengekomen op 26 maart
2010, met producties 1 tot en met 24;
- de brief d.d. 29 maart 2010 van de Raad aan partijen waarbij verlof wordt
verleend tot behandeling van dit geschil als spoedgeschil;
- de memorie van antwoord, met producties 25 tot en met 29;
- de brief d.d. 19 april 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster
aan de Raad met productie 30 tot en met 33;
- de brief d.d. 22 april 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster
waarin zij verzoekt om aanhouding van de mondelinge behandeling;
2
- de brief d.d. 22 april 2010 van de gemachtigde van opdrachtgever waarin zij
aangeeft dat opdrachtgever de voorkeur geeft aan het doorgang laten vinden
van de mondelinge behandeling;
- de brief d.d. 22 april 2010 van de Raad aan partijen waarin wordt
aangegeven dat de mondelinge behandeling zal worden uitgesteld;
- de brief d.d. 4 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster met
productie 34;
- de brief d.d. 20 mei 2010 van de gemachtigde van opdrachtgever met
producties 35, 36 en 37;
- de brief d.d. 26 mei 2010 van de gemachtigden van aanneemster waarin zij
verzoeken om aanhouding van de zitting;
- de brief d.d. 26 mei 2010 van de Raad aan partijen waarin wordt aangegeven
dat aanneemster de keuze heeft tussen een spoedbehandeling op 28 mei
2010 of verdere behandeling van het geschil overeenkomstig de gewone
termijnen;
- de brief d.d. 27 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster
waarin zij aangeeft dat de zitting doorgang kan hebben;
- de brief d.d. 27 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster
met producties 38 en 39;
- de pleitnotities van mr. Könemann en mr. Bleeker;
- de pleitnotities van mr. Vink.
De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft
plaatsgevonden op 28 mei 2010.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
de bevoegdheid
158
3. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige
geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij
berust op paragraaf 47 van de toepasselijke Uniforme Administratieve
Voorwaarden voor Geïntegreerde Contractvormen 2005 (UAV-GC 2005)
waarin een arbitraal beding is opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn
statuten.
3
de feiten
4. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Opdrachtgever heeft het werk B. (bestek ZZ) aan aanneemster
opgedragen na een openbare aanbesteding.
b. Aanneemster had de laagste prijs aangeboden (€ 4.712.000,00 exclusief
BTW) en partijen hebben op 28 mei 2009 de basisovereenkomst
getekend, hierna te noemen: “de overeenkomst”.
c. Op de overeenkomst zijn de UAV-GC 2005 van toepassing.
d. De uiterste datum van oplevering is in de overeenkomst bepaald op
15 december 2010.
e. De overeenkomst bepaald in artikel 3 dat indien de contractdocumenten
onderling tegenstrijdig zijn, de volgende rangorde geldt, tenzij een andere
bedoeling uit de overeenkomst voortvloeit:
(a) de basisovereenkomst
(b) de vraagspecificatie
(c) de bij de vraagspecificatie gevoegde annexen
(d) de UAV-GC 2005
(e) de aanbieding
(f) de documenten als bedoeld in paragraaf 1 sub d UAV-GC
2005, voor zover die door aanneemster ter kennis zijn
gebracht van opdrachtgever.
f. Het onderzoek (second opinion) dat door opdrachtgever is uitgevoerd
naar ondermeer de stabiliteit van de bodem in het retentiebekken zuid dat
is vastgelegd in een rapport d.d. 4 oktober 2004 genaamd “B.:
inlaatconstructie en kaden” maakt geen deel uit van de contractstukken.
g. In artikel 3 van de overeenkomst is voorts bepaald dat opdrachtgever
verantwoordelijk is voor onderlinge tegenstrijdigheden tussen eisen in de
vraagspecificatie, alsmede voor de tegenstrijdigheden in de door hem
verstrekte informatie. h. In artikel 5 van de overeenkomst is het volgende bepaald: “De gevraagde Ontwerpwerkzaamheden blijken uit de Vraagspecificatie.” i. In de vraagspecificatie deel 1 ZZ is ter zake de documentatie het volgende bepaald: “Definities: Bindende documenten: Opdrachtnemer mag niet van deze informatie afwijken tenzij uit de hiërarchie van bindende documenten het tegendeel volgt. Informatieve documenten: 4 informatie die is verzameld door Opdrachtgever. Opdrachtnemer mag hier gebruik van maken, doch met betrekking tot de aansprakelijkheid geldt het navolgende. Aansprakelijkheid voor informatieve documenten Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de interpretatie van de informatie en dient die informatie voor zover nodig zelf aan te vullen. Opdrachtgever is niet aansprakelijk voor op de informatieve documenten gebaseerde conclusies of gekozen uitgangspunten. Voor onjuistheden in de verstrekte informatie die Opdrachtnemer redelijkerwijs had moeten ontdekken, is de Opdrachtgever evenmin aansprakelijk. Voor het overige mag Opdrachtnemer uitgaan van de juistheid van de feitelijke informatie indien en voor zover noch door de Opdrachtgever noch door de opsteller een voorbehoud ten aanzien van die juistheid is gemaakt. Rangorde Indien tegenstrijdigheid bestaat tussen de eisen in de Vraagspecificatie, reglementen, normen, praktijkrichtlijnen, aanbevelingen, beoordelingsrichtlijnen of andere publicaties, dan gelden onderstaande rangorden, in aanvulling op de rangorde die reeds in de Basisovereenkomst (artikel 3 lid 2) is aangebracht: 1. Eisen uit de Vraagspecificatie 2. Bindende documenten 3. Informatieve
159
documenten” j. Het voorlopig ontwerp is als informatief document aangeduid in de
vraagspecificatie. k. Eis F1 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “F1 Ten westen van het BB. in de gemeente X. en Y. dient de Opdrachtnemer een retentiebekken in te richten binnen het ruimtebeslag zoals aangegeven op het voorlopig ontwerp (bijlage 7). Toelichting: Oplossingen buiten het ruimtebeslag zijn niet geregeld. Ze zijn toegestaan mits de opdrachtnemer overeenstemming met de eigenaar en eindbeheerders weet te bereiken.” l. Eis AB A14 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “De Opdrachtnemer dient voor zijn aantoonbaarheidsverplichting grondmechanische, geofysische en overige noodzakelijk geachte bodemonderzoeken uit te voeren binnen de invloedssfeer van de aan te leggen kaden. Deze onderzoeksresultaten dienen als basis voor zijn Ontwerpwerkzaamheden. Toelichting: Dit onder andere voor het bepalen van: - de keuze van materialen; - noodzakelijke saneringen of grondverbeteringen; – de zettingen in de ondergrond en bepalen van de overhoogte;- 5 kwelvoorzieningen; - overgangsconstructies; - erosiemaatregelen; - maatregelen tegen opbarsten van de ondergrond en piping; - noodzakelijke drainages; - etcetera.” m. Eis A0 A22 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “Daar waar pipingmaatregelen onder groen primaire kaden noodzakelijk zijn, heeft een grondmechanische oplossing de voorkeur.” n. In de eerste nota van inlichtingen is het volgende bepaald: “Het voorlopig ontwerp bij het contract is op een aantal onderdelen meer gedetailleerd uitgewerkt dan gebruikelijk is in het kader van een D&C-contract. Dit vloeit voort uit de afspraken met betrokkenen en belanghebbenden in de omgeving (zoals Waterschap, Gemeentes en Provincie) met betrekking tot het te realiseren Werk en als uitgangspunt voor de aangevraagde vergunningen.” o. In de eerste nota van inlichtingen is op de vraag “Is het de bedoeling dat alle inschrijvers afzonderlijk grondonderzoek doen voor de inschrijving?” door opdrachtgever het volgende antwoord gegeven: “De Opdrachtgever is van mening dat de bij het contract gevoegde resultaten van uitgevoerd grondonderzoek voldoende representatief zijn voor het uit te voeren werk om een raming van de kosten te kunnen maken.” p. Op de vraag in de eerste nota van inlichtingen “Is het noodzakelijk het retentiegebied te optimaliseren d.m.v. modelberekeningen?” antwoordt
opdrachtgever als volgt: “Er hoeven geen modelberekeningen te worden uitgevoerd.” q. In de eerste nota van inlichtingen wordt de vraag: “In hoeverre kan na uitgevoerd extra onderzoek het ontwerp nog gewijzigd worden?” door
opdrachtgever als volgt beantwoord: “In de contractdocumenten is het voorlopig ontwerp van de Opdrachtgever opgenomen. Op basis van de resultaten van door de Opdrachtnemer uitgevoerd onderzoek kan het nodig blijken om het ontwerp bij te stellen.” r. In de eerste nota van inlichtingen is op de vraag “Waar zijn pipingmaatregelen noodzakelijk? Wie stelt de eisen en randvoorwaarden hiervoor?” door opdrachtgever als volgt geantwoord: “Het ontwerp van de kades dient te voldoen aan de functionele [eisen], zoals vermeld in tabel F5 (Par 5.2.1.1.), waarbij voor de primaire keringen de ENW richtlijnen van toepassing zijn conform Par. 5.2.1.3.” 6
s. In de tweede nota van inlichtingen is op de vraag “Dienen er damwanden aangebracht te worden bij de uitstroomvoorzieningen C. en D.?” door
opdrachtgever het volgende antwoord gegeven: “De vorm en geometrie van de uitstroomconstructies volgen uit het ontwerp van de Opdrachtnet.
mIne rd.e” tweede nota van inlichtingen wordt het volgende opgemerkt “Er wordt opgemerkt dat er grote verschillen in sondeerwaarden zitten op het traject kade langs het B..” Opdrachtgever reageert als volgt: “De Opdrachtgever heeft de verschillen niet geanalyseerd. Een mogelijke
160
verklaring is de aanwezigheid van oude E. in de ondergrond.” u. In het voorlopig ontwerp zijn alleen kwelschermen voorzien bij de
kunstwerken.
v. Na het sluiten van de overeenkomst heeft aanneemster door F., hierna te
noemen: “deskundige” geotechnische reken- en ontwerpwerkzaamheden
laten uitvoeren.
w. Bij e-mailbericht van 28 oktober 2009 heeft aanneemster opdrachtgever
het conceptontwerp van de kade langs de I. doen toekomen met daarbij
aangegeven dat er een afwijking op het ontwerp van opdrachtgever zal
moeten worden gemaakt vanwege geotechnische problemen.
x. Bij e-mailbericht van 25 november 2009 heeft opdrachtgever
aanneemster gevraagd of de gekozen uitgangspunten niet te ongunstig
waren en of de maatregelen bij het kiezen van andere uitgangspunten
niet minder omvangrijk zouden kunnen zijn.
y. Op 9 december 2009 heeft een bouwvergadering plaatsgevonden die in een verslag van 10 december 2009 als volgt is vastgelegd: “Naar aanleiding van de geleverde objectspecificaties voor de I. en het geleverde geotechnisch onderzoek wordt na korte correspondentie over het ontwerp door OG [opdrachtgever] aangegeven dat de getrokken consequenties en maatregelen dienen te worden doorgezet in het ontwerp. Dit geldt ook voor de ontwerpen voor de kanaaldijk en de kade bij Z. noordoost. De volgende maatregelen die worden doorgevoerd in het ontwerp: - de anti-piping maatregelen in de vorm van een kwelscherm of 50 meter kleidek op het voorland – een dikker kleidek op de kade als compensatie voor de taludverflauwing Als gevolg hiervan zal ON [aanneemster] de procedure voor afwijking in gang zetten t.a.v. de financiële consequenties en de gevolgen die dit heeft voor de planning.” 7
z. Door aanneemster is 11 januari 2010 een ontwerpnota voor de kade langs
de I. opgemaakt.
aa. Bij brief van 12 januari 2010 van aanneemster aan opdrachtgever geeft
aanneemster aan dat zij de aanpassingen ten opzichte van het
voorontwerp beschouwt als een wijziging zoals bedoeld in de UAV-GC.
bb. Bij brief van 22 januari 2010 verzoekt aanneemster opdrachtgever een
keuze te maken uit twee gegeven opties als wijziging van het ontwerp en
deze conform paragraaf 14 UAV-GC 2005 op te dragen en mee te delen
dat de prijsaanbieding wordt aanvaard.
cc. Bij brief van 17 februari 2010 van opdrachtgever aan aanneemster geeft
opdrachtgever aan geen bezwaar te hebben tegen realisatie van een
kwelscherm langs de kade van de I..
dd. Op 9 maart 2010 heeft zowel opdrachtgever als aanneemster een memo
geschreven met zijn respectievelijk haar visie op de vraag welke partij de
kosten dient te dragen voor het treffen van pipingmaatregelen in het
werk.
ee. Bij brief van 16 april 2010 heeft aanneemster aan opdrachtgever de
geotechnische berekeningen doen toekomen voor de kade B..
ff. Op 12 mei 2010 heeft aanneemster opdrachtgever de definitieve
ontwerpnota voor de kade langs het B. doen toekomen.
gg. Het uitgangspunt van aanneemster bij deze berekeningen is onjuist
gebleken, het retentiebekken wordt gevoed door de G. en niet door het
hh. BN.a.a r aanleiding van deze ontdekking heeft aanneemster bij brief van
26 mei 2010 opdrachtgever een viertal vragen gesteld, die nog niet door
opdrachtgever zijn beantwoord.
de vordering
5. De vordering van aanneemster luidt na wijziging ter mondelinge behandeling
als volgt:
“MET CONCLUSIE: [aanneemster] verzoekt u om over te gaan tot benoeming
van een scheidsgerecht en zij verzoekt het te benoemen scheidsgerecht om
bij arbitraal vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. te verklaren van recht dat [opdrachtgever] aansprakelijk is voor de
kosten van de maatregelen die in afwijking van de overeenkomst
161
moeten worden genomen ter bescherming tegen “piping”,
openbarsten/micro-instabiliteit, heave, macro-instabiliteit,
onderloopsheid en stabiliteit;
8
2. [opdrachtgever] te veroordelen tot betaling, in termijnen
overeenkomend met de voortgang van het werk, van een bedrag van
€ 701.913,85 voor de maatregelen bij de kade langs de I., subsidiair
tot betaling van dat bedrag bij wijze van voorschot;
3. te verklaren van recht dat [opdrachtgever] niet gerechtigd is tot
inhouding van enige korting vanwege te late oplevering die het
gevolg is van de afwijking van het voorlopig ontwerp;
4. te bepalen dat [aanneemster] het werk niet behoeft voort te zetten
alvorens [opdrachtgever] voor de noodzakelijke extra voorzieningen
een Wijziging heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over
de kostenvergoeding; subsidiair terzake een als goede mannen naar
billijkheid te bepalen voorziening te treffen;
5. [opdrachtgever] te veroordelen in de kosten van deze arbitrage
alsmede tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten van
rechtsbijstand aan de zijde van [aanneemster].”
6. Aanneemster meent dat zij niet de kosten hoeft te dragen voor ontwerp en
realisatie van de noodzakelijk gebleken kwelschermen op het gehele werk. Zij
had bij inschrijving slechts plaatselijke voorzieningen verondersteld tegen
“piping”, voor welke voorzieningen zij geen bijbetaling vordert. Ter
mondelinge behandeling heeft aanneemster haar eis dienaangaande ook
verminderd. Aanneemster maakt aanspraak op bijbetaling op grond van
artikel 3 lid 4 van de overeenkomst en paragraaf 3 lid 3 UAV-GC 2005, op
basis van welke bepalingen opdrachtgever verantwoordelijk is voor de door
hem verstrekte informatie en voor de inhoud van de vraagspecificatie. Ook
baseert aanneemster haar vordering op paragraaf 14 UAV-GC 2005,
aangezien er volgens aanneemster sprake is van een aanpassing van
documenten, werkzaamheden of resultaten van werkzaamheden die
krachtens de wet, de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen
voor rekening van opdrachtgever komen. Op grond van paragraaf 14 lid 3
UAV-GC 2005 dient deze aanpassing te worden gekwalificeerd als een door de
opdrachtgever opgedragen wijziging in de zin van paragraaf 14 UAV-GC 2005.
Ten slotte stelt aanneemster dat deze omstandigheden ingevolge paragraaf
44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 voor rekening van opdrachtgever dienen te
komen, nu geen van de betrokkenen deze gevolgen had voorzien.
het verweer
7. Opdrachtgever stelt zich op het standpunt dat aanneemster de gehele
ontwerpverantwoordelijkheid heeft, dat het voorlopig ontwerp slechts een
informatief document betreft en alleen dwingend is ter zake van het
ruimtebeslag, maar dat aanneemster ook dienaangaande de vrijheid is
gegeven met derden overeenkomsten aan te gaan. Voorts stelt opdrachtgever
9
derden overeenkomsten aan te gaan. Voorts stelt opdrachtgever dat het
voorlopig ontwerp niet onjuist kan zijn, omdat het niet uitputtend is.
Opdrachtgever geeft verder aan dat pipingmaatregelen diverse malen in de
vraagspecificatie zijn genoemd en in de nota van inlichtingen vragen
daaromtrent zijn beantwoord. Aanneemster had zelf onderzoek dienen uit te
voeren naar de noodzaak van pipingmaatregelen. Daarnaast heeft
aanneemster volgens opdrachtgever haar waarschuwingsplicht geschonden.
8. Opdrachtgever concludeert als volgt:
“MET CONCLUSIE: Dat het uw Raad moge behagen [aanneemster] nietontvankelijk
te verklaren, althans haar vorderingen ongegrond te verklaren
c.q. af te wijzen, met veroordeling van [aanneemster] in de kosten van deze
procedure, met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
zal zijn, zulks met een bepaling dat over die kostenveroordeling de wettelijke
rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van
het in dezen te wijzen vonnis”
162
de beoordeling van het geschil wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 9. Aanneemster heeft bij de inschrijving van dit werk voorzien dat enige
pipingmaatregelen nodig zouden zijn. Ter mondelinge behandeling heeft
aanneemster verklaard dat zij daarbij uitging van een realistische
mogelijkheid tot grondtechnische oplossingen, hetgeen opdrachtgever in zijn
vraagspecificatie ook als voorkeur had weergegeven. Bij grondtechnische
oplossingen gaat het om grondverbetering op beperkte schaal, lokaal
aanpassen van de situering van een sloot of het daarin aanbrengen van grind,
lokaal binnendijks het maaiveld verhogen en/of het toepassen van onder- en
achterloopsheidsschermen ter plaatse van de doorsteken in de kaden zoals de
in- en uitlaatwerken. De noodzaak van het aanbrengen van kwelschermen
wegens pipinggevoelige bodem is door aanneemster niet voorzien en
aanneemster houdt opdrachtgever daarvoor aansprakelijk.
10. Tussen partijen staat vast dat bij de kade langs de I. kwelschermen dienen te
worden aangebracht. Voor de overige kaden (kade B., H. en Z.) hangt zulks
mede af van de beantwoording van de vragen die aanneemster kort voor de
mondelinge behandeling aan opdrachtgever heeft gesteld. Aanneemster heeft
ter mondelinge behandeling echter aangegeven dat zij ten aanzien daarvan
10
geen verdere aanhouding van de mondelinge behandeling wenst, omdat zij
ervan uitgaat dat direct buiten de werkgrens een intredepunt ligt, hetgeen op
grond van de ENW richtlijnen de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen
geeft. Hoewel voor de kaden in het werk - met uitzondering van de kade
langs de I. - derhalve nog niet vast staat of er inderdaad kwelschermen nodig
zijn, zullen arbiters in dit vonnis antwoord geven op de vraag of de noodzaak
tot het plaatsen van kwelschermen een wijziging in de zin van paragraaf 14
UAV-GC 2005 betreft, of dat aanneemster deze maatregelen had dienen te
voorzien en het ontwerpen en plaatsen van de kwelschermen derhalve
onderdeel uitmaken van de overeenkomst.
11. Arbiters volgen aanneemster in haar stelling dat het voorlopig ontwerp niet de
informatieve status heeft zoals opdrachtgever daaraan wenst toe te kennen
en zoals opdrachtgever deze ook in de overeenkomst heeft betiteld. Het
voorlopig ontwerp dient te worden bezien in relatie tot de bij de inschrijving
gegeven documenten en derhalve ook in relatie tot de vraagspecificatie. Uit
de vraagspecificatie blijkt dat bij het ontwerp het ruimtebeslag een vaststaand
gegeven is. Dit volgt uit het feit dat met derden (deels lagere overheden)
bindende afspraken zijn gemaakt en voor het werk diverse publiekrechtelijke
procedures zijn doorlopen. De benodigde vergunningen zijn verstrekt binnen
de in het voorlopig ontwerp gegeven werkgrenzen. Opdrachtgever geeft dit
definitieve karakter ook expliciet aan in haar eerste nota van inlichtingen (zie
feiten sub n) Dat in de definities is aangegeven dat het voorlopig ontwerp
informatief is wordt door deze feiten ontkracht.
12. Dat aanneemster op grond van de vraagspecificatie (eis F1) de vrijheid krijgt
buiten dit ruimtebeslag oplossingen te zoeken is van geen waarde. Deze
vrijheid ontbeert realisme aangezien niet aannemelijk is dat aanneemster er
in zal slagen met eigenaren van de gronden buiten het ruimtebeslag tijdig
overeenstemming te bereiken en tijdig de daartoe benodigde
publiekrechtelijke procedures te doorlopen, procedures waar opdrachtgever
jaren mee bezig is geweest. De stelling van opdrachtgever dat met de
gegeven vrijheid om buiten het ruimtebeslag naar oplossingen te zoeken
tevens is gegeven dat het voorlopig ontwerp slechts een informatief karakter
heeft, kan derhalve niet slagen.
11
13. Het betoog van opdrachtgever dat aanneemster rekening had dienen te
houden met ontwerpwerkzaamheden die mede zouden kunnen omvatten
pipingmaatregelen, omdat het treffen van pipingmaatregelen expliciet in de
vraagspecificatie en nota’s van inlichtingen aan de orde zijn gekomen, kan
opdrachtgever niet baten voor zover dit betreft de omvangrijke
pipingmaatregelen als het plaatsen van kwelschermen. Dat enige
163
pipingmaatregelen voorzienbaar waren, heeft aanneemster ook erkend, doch
deze pipingmaatregelen betroffen in essentie de grondtechnische oplossingen
waarvoor opdrachtgever in de eerste nota van inlichtingen ook zijn voorkeur
had uitgesproken. Bovendien zijn in het voorlopig ontwerp, waarvan hiervoor
is geoordeeld dat dit niet slechts een informatief document is, uitsluitend
kwelschermen getekend bij de kunstwerken, terwijl thans reeds vaststaat dat
bij de kade langs de I. over grote lengte kwelschermen dienen te worden
geplaatst. In combinatie met de vraagspecificatie en nota’s van inlichtingen
waarin opdrachtgever de voorkeur geeft aan grondtechnische oplossingen in
geval van piping, had aanneemster niet hoeven te voorzien dat op grote
schaal kwelschermen geplaatst moeten worden. Ook van enige waarschuwingsplicht
van aanneemster kan in dit licht geen sprake zijn.
14. De stelling van opdrachtgever dat uit het bij de inschrijvingsdocumenten
behorende grondonderzoek bleek dat de bodemopbouw pipinggevoelig was en
dat aanneemster rekening had moeten houden met alle mogelijke
maatregelen tegen dit faalmechanisme, volgen arbiters niet. Uit het door
opdrachtgever bij de overeenkomst gevoegde grondonderzoek is op te maken
dat de bodem pipinggevoelig is, echter dat deze gevoeligheid het plaatsen van
kwelschermen noodzakelijk maakt valt uit het gedane onderzoek niet op te
maken.
15. In het door opdrachtgever uitgevoerd onderzoek dat bij de
inschrijvingsdocumenten was gevoegd, zijn namelijk slechts enige
sonderingen gegeven. Uit sonderingen zijn geen definitieve conclusies ten
aanzien van de grondsoort te trekken en daarmee derhalve evenmin ten
aanzien van de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen. Dat ter plaatse
van de I. drie boringen zijn gedaan, doet daaraan niet af, aangezien die
boringen niet zijn vergezeld van zeefproeven die noodzakelijk zijn voor
vaststelling van de eventuele noodzaak van kwelschermen. Ook deze
omstandigheid gecombineerd met de door opdrachtgever gegeven voorkeur
12
voor grondtechnische oplossingen in geval van piping en een voorlopig
ontwerp zonder kwelschermen (met uitzondering van de kwelschermen ter
plaatse van de kunstwerken) leidt tot het oordeel van arbiters dat
aanneemster het plaatsen van kwelschermen niet heeft kunnen voorzien.
16. Het door opdrachtgever gegeven antwoord in de eerste nota van inlichtingen
op de vraag of er nader grondonderzoek nodig was (zie feiten sub o) is met
dit oordeel onjuist gebleken. De door opdrachtgever aangeleverde gegevens
zijn onvoldoende gebleken om tot de ontdekking te komen dat kwelschermen
geplaatst dienen te worden. In combinatie met het voorlopig ontwerp dat
gelet op het hiervoor gegeven oordeel op dit punt geen informatief karakter
heeft en de door opdrachtgever uitgesproken voorkeur voor grondtechnische
oplossingen in geval van piping, leidt dit tot de conclusie dat aanneemster
niet had hoeven voorzien dat kwelschermen in de thans gegeven omvang
noodzakelijk waren.
17. De stelling van opdrachtgever dat aanneemster bij de tweede nota van
inlichtingen meer gerichte vragen had dienen te stellen, passeren arbiters
gelet op het hiervoor gegeven oordeel eveneens. De door opdrachtgever
gegeven antwoorden bij de eerste nota van inlichtingen (voldoende
representatief onderzoek van de zijde van opdrachtgever) en het voorlopig
ontwerp, behoefden bij aanneemster geen twijfel op te roepen ter zake van
de pipingmaatregelen.
18. Ook het betoog van opdrachtgever dat aanneemster zelf aanvullend
onderzoek had moeten doen voor haar inschrijving en op die wijze er achter
had kunnen komen dat kwelschermen noodzakelijk waren, volgen arbiters
niet. In de nota van inlichtingen is aangegeven dat het door opdrachtgever
reeds uitgevoerde bodemonderzoek voldoende representatief is om een
raming van de kosten te kunnen maken voor het uit te voeren werk.
Opdrachtgever stelt dat dit slechts ziet op het ontbreken van de noodzaak tot
het doen van onderzoek voorafgaand aan de inschrijving doch niet die van het
doen van aanvullend onderzoek en ontwerpwerk als onderdeel van de uit te
164
voeren werkzaamheden in het kader van de overeenkomst. Aanneemster
heeft dergelijk aanvullend onderzoek ook uitgevoerd en daartoe een
betaalpost opgenomen bij haar inschrijving, doch de uitkomst van dit
aanvullend onderzoek, de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen, had
13
aanneemster gelet op het hiervoor gegeven oordeel niet kunnen voorzien,
zodat deze kwelschermen een wijziging betreffen ten opzichte van de
overeenkomst.
19. Het voorgaande klemt te meer nu aanneemster kort voor de mondelinge
behandeling via het internet is gestuit op een door opdrachtgever in 2004
uitgevoerd onderzoek (Rapportage B.: inlaatconstructie en kaden d.d. 4
oktober 2004) ter zake van de bodemopbouw in het retentiebekken. Hoewel
het een second opinion betreft en de first opinion in deze procedure niet
bekend is, is de uitkomst van dit onderzoek illustratief voor de verwachtingen
die opdrachtgever zelf had ten aanzien van de bodem ter plaatse. Uit dit
rapport blijkt geen noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen in het werk.
Dit strookt met de door opdrachtgever in de vraagspecificatie gegeven
voorkeur voor grondtechnische oplossingen en het gegeven ruimtebeslag.
Immers, bij een bodemopbouw waar omvangrijke pipingmaatregelen
benodigd zijn, kan gekozen worden voor kwelschermen of het verlengen van
de kwelwaterweg (een grondtechnische oplossing), echter in het door
opdrachtgever gegeven ruimtebeslag is de daarvoor benodigde grond niet
beschikbaar.
20. De stelling van opdrachtgever dat dit onderzoek niet ter zake doende is
aangezien het niet alleen het retentiebekken zuid betreft doch ook andere
onderdelen en dat opdrachtgever dit onderzoek niet bij de
inschrijvingsdocumenten heeft gevoegd, kan opdrachtgever niet baten.
Immers, deze kennis is ten tijde van de inschrijving van het werk bekend
geweest binnen de organisatie van opdrachtgever en kan daarom
opdrachtgever worden toegerekend.
21. Arbiters komen derhalve tot het oordeel dat de kwelschermen die
noodzakelijk zijn als pipingmaatregel en niet waren voorzien in het voorlopig
ontwerp een wijziging betreffen in de zin van paragraaf 14 UAV-GC 2005,
welke wijziging door opdrachtgever aan aanneemster dient te worden
opgedragen.
22. Aanneemster heeft een verklaring voor recht gevorderd dat opdrachtgever
aansprakelijk is voor de kosten van alle maatregelen tegen piping,
openbarsten / micro-instabiliteit, heave, macro-instabiliteit, onderloopsheid en
stabiliteit. Deze vordering kunnen arbiters niet toewijzen, aangezien
aanneemster – zoals zij zelf ook stelt – enige pipingmaatregelen heeft kunnen
voorzien, doch wijzen het mindere toe, namelijk een verklaring voor recht dat
14
opdrachtgever aansprakelijk is voor het in afwijking van het voorlopig
ontwerp plaatsen van kwelschermen. vergoeding 23. De door aanneemster primair – na vermindering ter mondelinge behandeling -
gevorderde kostenvergoeding van € 701.913,85 voor de maatregelen bij de
kade langs de I. is niet toewijsbaar. De precieze onderbouwing van deze
kosten is onvoldoende naar het oordeel van arbiters. Aangezien echter vaststaat
dat partijen het eens zijn over de noodzaak van kwelschermen bij de
kade langs de I. achten arbiters de subsidiaire vordering tot betaling van een
voorschot wel toewijsbaar. Gelet op de omvangrijke werkzaamheden die benodigd
zijn voor het aanvoeren en plaatsen van kwelschermen, stellen
arbiters het voorschotbedrag ex aequo et bono vast op een bedrag van
€ 500.000,00.
24. Arbiters volgen opdrachtgever in haar stelling dat er geen reden is om het
bedrag niet in termijnen overeenkomend met de voortgang van het werk te
voldoen. Tegen deze stelling heeft aanneemster geen gemotiveerd verweer
gevoerd. Arbiters oordelen in redelijkheid dat het voorschotbedrag in vier
termijnen overeenkomend met de voortgang van het werk dient te worden
165
voldaan. korting 25. Arbiters volgen opdrachtgever in zijn betoog dat de vordering van
aanneemster tot een verklaring voor recht dat opdrachtgever niet gerechtigd
is tot inhouding van enige korting vanwege te late oplevering die het gevolg is
van de afwijking van het voorlopig ontwerp te ruim gesteld is.
26. Arbiters zullen deze vordering dan ook in beperkte zin toewijzen, namelijk
slechts voor zover de te late oplevering het gevolg is van werkzaamheden
voor het ontwerp en uitvoering van de in afwijking van het voorlopig ontwerp
noodzakelijke kwelschermen. Immers, deze afwijking wordt door arbiters
geoordeeld als een wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 en voor de
gevolgen hiervan, dus ook voor de extra tijd die deze werkzaamheden
(ontwerp en uitvoering) in beslag nemen, is opdrachtgever aansprakelijk.
15 voortzetting van het werk 27. Nu arbiters van oordeel zijn dat de kwelschermen die noodzakelijk zijn maar
niet in het voorlopig ontwerp zijn aangegeven een wijziging in de zin van
paragraaf 14 UAV-GC 2005 betreffen, heeft aanneemster ook recht en belang
bij haar vordering dat zij het werk niet behoeft voort te zetten voordat
opdrachtgever betreffende de noodzakelijke extra voorzieningen een wijziging
heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over de kostenvergoeding.
Zulks volgt ook uit de systematiek van de UAV-GC 2005. Arbiters zullen deze
vordering dan ook toewijzen.
28. De stelling van opdrachtgever dat van aanneemster in dat kader verwacht
wordt dat zij aantoont waar de kwelschermen in afwijking van het voorlopig
ontwerp noodzakelijk zijn, onderschrijven arbiters. Voor de kade langs de I.
staat dit tussen partijen reeds vast, doch voor de overige kaden (nog) niet.
Van aanneemster mag ter zake enige voortvarendheid verwacht worden, net
als van opdrachtgever verwacht mag worden dat hij de door aanneemster
gestelde vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoordt.
de proceskosten en overige vorderingen
29. Nu opdrachtgever in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, achten
arbiters het billijk dat opdrachtgever de proceskosten draagt.
30. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit
vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 18.291,44 (waarvan
€ 2.904,04 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster
gedane storting. Arbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van
rechtsbijstand van aanneemster naar de meerdere mate van ongelijk van
opdrachtgever, in billijkheid op € 10.000,00.
31. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door opdrachtgever aan
aanneemster te worden voldaan € 28.291,44 (€ 18.291,44 + € 10.000,00).
32. Arbiters zullen het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad
verklaren.
33. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
16
DE BESLISSING
Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid:
VERKLAREN VOOR RECHT dat opdrachtgever aansprakelijk is voor de kosten van de
noodzakelijke kwelschermen die in afwijking van het voorlopig ontwerp als
pipingmaatregel moeten worden geplaatst;
VEROORDELEN opdrachtgever aan aanneemster voor het plaatsen van de
kwelschermen bij de kade langs de I. als voorschot te betalen € 500.000,00
(vijfhonderdduizend euro) in vier termijnen overeenkomend met de voortgang van
het werk;
VERKLAREN VOOR RECHT dat opdrachtgever niet gerechtigd is tot inhouding van
enige korting wegens te late oplevering die het gevolg is van werkzaamheden tot
ontwerp en uitvoering van de in afwijking van het voorlopig ontwerp noodzakelijke
kwelschermen;
BEPALEN dat aanneemster het werk niet behoeft voort te zetten alvorens
opdrachtgever voor de in afwijking van het voorlopig ontwerp noodzakelijke
166
kwelschermen een wijziging heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over
de kostenvergoeding;
VEROORDELEN opdrachtgever ter verrekening van de proceskosten aan
aanneemster te betalen € 28.291,44 (achtentwintigduizend
tweehonderdéénennegentig euro en vierenveertig cent);
VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 1 juli 2010
W. ten Cate W.M. Faas A. Voogt
32254
167
https://www.recht.nl/login/?lgorigin=%2Fvakliteratuur%2Fstaatsrecht%2Fartikel%2F332
776%2Fenkele-recente-ontwikkelingen-rondom-bestekswijzigingen%2F
168