AvdR Webinars

168
WWW.AVDRWEBINARS.NL WEBINAR 0307 BOUWCONTRACTEN EN BIJBETALING SPREKERS MR. S. KÖNEMANN, ADVOCAAT ROZEMOND ADVOCATEN 11 JUNI 2013 09:00 – 12:15 UUR

description

Bouwcontracten en bijbetaling

Transcript of AvdR Webinars

Page 1: AvdR Webinars

WWW.AVDRWEBINARS.NL

WEBINAR 0307

BOUWCONTRACTEN EN BIJBETALING

SPREKERS MR. S. KÖNEMANN, ADVOCAAT ROZEMOND ADVOCATEN

11 JUNI 2013 09:00 – 12:15 UUR

Page 2: AvdR Webinars

“ N O F E A R . N O L I M I T S . N O E Q U A L . ”

Magna Charta Webinars

Uitspraken Hoge Raad

Civiel Recht

Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk

Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27

E [email protected]

Page 3: AvdR Webinars

besproken

W E B I N A R S

LIVE & ON DEMAND

Webinar 1: 4 oktober 2013 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 2: 1 november 2013 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

Webinar 3: 6 december 2013 12:00 – 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

Webinar 4: 3 januari 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.

Webinar 5: 7 februari 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 6: 7 maart 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

Webinar 7: 4 april 2014 11:00 – 13:15 uur (afwijkend tijdstip) Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn

Webinar 8: 2 mei 2014 12:00 – 14:15 uur BarentsKrans N.V.

Webinar 9: 6 juni 2014 12:00 – 14:15 uur NautaDutilh N.V.

Webinar 10: 4 juli 2014 12:00 – 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

Page 4: AvdR Webinars

Het Sociaal Akkoord praktisch toegelicht: wat verandert er voor

de HR-praktijk?

Magna Charta News Room powered by AvdR

N E W S R O O MW E B I N A R

Dies Siegers Marc Vogel

W W W . M A G N A C H A R T A . A V D R W E B I N A R S . N L

Page 5: AvdR Webinars

5

Inhoudsopgave

Mr. S. Könemann

Jurisprudentie

RvA 14 december 2010, 71.420 (Meldplicht en directie) p. 6

RvA 15 december 2008, 28.601 (Meldplicht en directie) p. 15

Rb Arnhem 10 november 2010, LJN BO4116 (Meldplicht en directie) p. 47

RvA 1 september 2011, 71.544, TBR 2011/186 (Omvang melden) p. 56

RvA 15 maart 2011, 30.252 (Eerder meerwerk betaald) p. 61

RvA 15 april 2011, 71.494 (afwijken par 36 lid 5) p. 81

RvA 17 januari 2011, 31.554 ( Marktconforme prijs meerwerk?) p. 90

Rb Amsterdam (kantonrechter) 23 januari 2013, LJN BZ2667

(opschortingsrechten meerwerk) p. 97

RvA 14 maart 2012, 71.693, TBR 2012/112 p. 106

RvA 24 maart 2011, 31.443 (Begroten stagnatieschade) p. 116

RvA 5 april 2011, 71.496, TBR 2011/173 (Exoneratie voor stagnatiekosten) p. 122

RvA 16 oktober 2001, 20.041 (meerwerk en bouwtijd) p. 133

RvA 1 juli 2010, 32.254 (Bijbetaling UAV-GC) p. 157

Page 6: AvdR Webinars

6

Nr. 71.420 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

A,

hierna te noemen “opdrachtgever”,

a p p e l l a n t,

gemachtigde: mr. S. Schuurman, advocaat te Tiel

en

B,

hierna te noemen “aanneemster”,

g e ï n t i m e e r d e,

gemachtigde: aanvankelijk mr. J.O. Berlage, nadien

mr. T. Stouten, beiden advocaat te Rotterdam.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. J.N. JACOBSEN JENSEN, (bij zijn benoeming) lidjurist

van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw,

IR. M.J. OLIEROOK en IR. G.M.A. PERQUIN, beiden lid-deskundige van dit

College, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten

van de Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. De

ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d.

23 november 2009 is daarvan mededeling gedaan aan partijen.

Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht

toegevoegd mr.ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Bij memorie van grieven d.d. 17 april 2009, per fax op die datum en per post

op 20 april 2009 ingekomen bij het secretariaat van de Raad, is

opdrachtgever in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis

d.d. 19 januari 2009, nummer 28.699, gewezen door H.M.M. Raedts, ir. J.G.

Mast en R. Wilken, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het

geschil tussen aanneemster en opdrachtgever. Opdrachtgever heeft het

procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd (tabs A tot en met

P).

3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende

stukken:

- de memorie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;

2

- de brief d.d. 15 maart 2010 van mr. Stouten, met als bijlage productie 4;

- de akte vermeerdering van eis zijdens opdrachtgever, met producties Q tot en

met Z2;

- de pleitaantekeningen van mr. Schuurman;

- de pleitaantekeningen van mr. Stouten.

4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op 25 maart 2010.

In het kader van de mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van

voornoemde personen een bezichtiging van het werk plaatsgevonden.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.

6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen

vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat opdrachtgever in

zoverre ontvankelijk is in zijn appel.

het geschil in eerste aanleg

7. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tussen partijen

tot stand gekomen overeenkomst d.d. 12 december 2003 voor het ontwerpen

en realiseren van een woning voor opdrachtgever.

8. Aanneemster heeft in eerste aanleg gevorderd: te verklaren voor recht dat de

woning is opgeleverd op 12 april 2005, althans op 3 maart 2005, althans een

door arbiters te bepalen datum; te verklaren voor recht dat de

onderhoudstermijn is verstreken op 13 juli 2005, althans op 4 juni 2006,

Page 7: AvdR Webinars

7

althans op een door arbiters te bepalen datum; en opdrachtgever te

veroordelen tot betaling van € 50.983,28 vermeerderd met rente.

9. Opdrachtgever heeft in eerste aanleg gesteld dat de woning nog niet is

opgeleverd, heeft de meer-/minderwerkafrekening betwist en heeft gesteld

dat sprake is van gebreken en dat hij schade heeft geleden. Hij heeft beroep

gedaan op opschorting van zijn betalingsverplichting en geconcludeerd tot

afwijzing van de vorderingen in conventie. In reconventie heeft opdrachtgever

3

gevorderd aanneemster: (I) te veroordelen primair tot herstel van gestelde

gebreken op straffe van een dwangsom, subsidiair tot betaling van

herstelkosten ad € 18.520,00 te vermeerderen met rente; (II) te veroordelen

tot betaling van € 22.850,07, althans het resterende saldo van minderwerk

ten opzichte van meerwerk voor zover niet kan worden verrekend met de

laatste termijn ad € 15.000,00, vermeerderd met rente; (III) te veroordelen

tot betaling van € 5.196,19 (gevolgschades), € 310,00 (watergebruik),

€ 2.000,00 (gederfd woongenot) en € 4.000,00 (bedrijfsschade), vermeerderd

met rente; en (IV) te veroordelen tot herstel ter zake van lekkage en

gevolgschade, op straffe van een dwangsom. Opdrachtgever heeft gevorderd

aanneemster te veroordelen in de kosten van buitengerechtelijke

rechtsbijstand en expertisekosten.

10. Partijen hebben in eerste aanleg over en weer gevorderd de ander te

veroordelen in de proceskosten.

11. Arbiters in eerste aanleg hebben voor recht verklaard dat de woning op

12 april 2005 geacht moet worden te zijn opgeleverd en dat de

onderhoudstermijn is verstreken op 12 juli 2005. Zij hebben de aan

aanneemster toe te wijzen eindafrekening bepaald op € 34.875,52. Zij hebben

de aan opdrachtgever toe te wijzen herstelkosten in verband met diverse

lekkages bepaald op € 1.470,89 en de waardevermindering van het plafond

van de masterbedroom op € 500,00. Zij hebben het door aanneemster uit te

voeren herstel ter zake van de boiler, lekkage buitenmuur, deur

masterbedroom, hang- en sluitwerk en het dakterras met gevolgschade

begroot op € 15.000,00. Met inachtneming daarvan hebben arbiters in eerste

aanleg geoordeeld dat opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen in

onevenredige mate heeft opgeschort en dat het aanneemster vrijstond de

uitvoering van haar herstelverplichtingen op te schorten. Zij hebben

opdrachtgever onvoorwaardelijk veroordeeld tot betaling van € 21.404,63 te

vermeerderen met wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot

8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot aan de dag der

algehele voldoening. Zij hebben aanneemster voorwaardelijk veroordeeld,

onder de voorwaarde dat opdrachtgever zal hebben voldaan aan de

betalingsveroordeling, tot herstel (binnen drie maanden) ter zake van de

boiler, lekkage buitenmuur, deur masterbedroom, hang- en sluitwerk en het

4

dakterras met gevolgschade. Zij hebben geoordeeld dat er geen gronden zijn

voor het opleggen van een dwangsom. Zij hebben opdrachtgever

voorwaardelijk veroordeeld, onder de voorwaarde dat aanneemster zal

hebben voldaan de veroordeling tot herstel, tot betaling van € 11.500,00 te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken nadat het herstel is

voltooid.

12. Opdrachtgever is belast met 60 % van de proceskosten in eerste aanleg en

aanneemster met 40% daarvan.

de vordering in hoger beroep

13. Opdrachtgever voert vijf grieven aan tegen het beroepen vonnis, concludeert

tot vernietiging van het beroepen vonnis en verzoekt opnieuw rechtdoende

(waarvan de vorderingen sub VII-XIII bij vermeerdering van eis): I. de vorderingen van [aanneemster] ter zake de door haar opgevoerde meerwerkfacturen en de daaruit in primo geformuleerde vordering tot betaling van [opdrachtgever] ten bedrage van € 21.404,63, te vermeerderen met de wettelijke rente, af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde tot betaling

van dit bedrag ad € 21.404,63 (zegge: eenentwintigduizendvierhonderdvier euro en drieënzestig cent) ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van

Page 8: AvdR Webinars

8

kwijting te voldoen, binnen een termijn van één week na betekening het ten

deze te wijzen scheidsrechterlijk hoger beroepvonnis, te vermeerderen met de reeds door [opdrachtgever] betaalde wettelijke rente ad € 4.327,71; en voorts dit gehele bedrag, derhalve € 25.732,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2009, zijnde de datum van betaling, tot aan de dag der algehele voldoening; II. de vorderingen van [aanneemster] ter zake het door haar betwiste minderwerk en de daaruit in primo geformuleerde vordering tot betaling van [opdrachtgever] ten bedrage van € 17.412,20, te vermeerderen met de wettelijke rente, af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde tot betaling van dit bedrag van € 17.412,20 (zegge: zeventienduizend vierhonderdtwaalf euro en twintig cent) ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van kwijting te voldoen, binnen een termijn van één week na betekening het ten deze te wijzen

scheidsrechterlijk hoger beroepvonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2007, zijnde de datum der reconventie, althans de dag der memorie van grieven, tot aan de dag der algehele voldoening; III. [aanneemster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken als genoemd in rechtsoverweging 209 van het vonnis in primo, te herstellen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; IV. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een

bedrag ad € 1.249,50 (zegge: duizend tweehonderd negenenveertig euro en vijftig cent) te vermeerderen met BTW, zijnde de door Zuid Nederlands Expertisebureau BV in redelijkheid gemaakte kosten ter bepaling van de aard en grootte van de aansprakelijkheid van [aanneemster];

5 V. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een bedrag ad € 360,- (zegge: driehonderd zestig euro), zijnde de buitengerechtelijke kosten in eerste aanleg; VI. [aanneemster] te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel bewijs van kwijting, de proceskosten van beide instanties, waaronder

begrepen gemachtigdensalaris; met veroordeling van [aanneemster] te betalen het bedrag aan wettelijke rente over het bedrag aan proceskosten in primo ad € 4.580,00, vanaf 5 maart 2009, zijnde de dag van betaling door [opdrachtgever]. VII. [aanneemster] (subsidiair) te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake de afvoercapaciteit van het dakterras te herstellen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op

straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; VIII. [aanneemster] (subsidiair) te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake het kitwerk bij de aansluitingen bij de hemelwaterafvoeren door de gevel alsmede de ernstig vervuilde buitengevels en terrastegels te herstellen c.q. te reinigen en te voltooien binnen een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge IX. b[aeapnanleene;m ster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake de resterende gebreken op de 18-puntenlijst te herstellen en te voltooien binnen

een bouwstroom, overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk vakwerk, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; X. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een bedrag ad € 717,66 (zegge zevenhonderd [zeventien] euro en zesenzestig cent), ter zake de noodreparatiewerkzaamheden betreffende de borstwering;

Page 9: AvdR Webinars

9

XI. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting een

bedrag ad € 2.393,98 (zegge: tweeduizend driehonderd drieënnegentig euro en achtennegentig cent), ter zake de reparatiekosten van de CV-installatie; XII. [aanneemster] te veroordelen ten titel voorschreven de gebreken ter zake CV-installatie de CV-ketel te vervangen, en wel binnen een termijn van 6 weken na betekening van het scheidsrechterlijk appelvonnis, op straffe van een dwangsom ad € 15.000,-- (zegge: vijftienduizend euro) per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [aanneemster] daarmede in gebreke blijft, althans binnen een termijn en op straffe van uw appelarbiters in goede justitie moge bepalen; VIII. [aanneemster] te veroordelen te betalen tegen algeheel bewijs van kwijting – in aanvulling op het gevorderde onder IV – een bedrag ad € 4.433,95 (zegge: vierduizend vierhonderd drieëndertig euro en vijfennegentig cent), zijnde door

Zuid Nederlands Expertisebureau BV in redelijkheid gemaakte kosten ter bepaling van de aard en grootte van de aansprakelijkheid van [aanneemster].

het verweer in hoger beroep

14. Aanneemster voert gemotiveerd verweer, concludeert tot verwerping van het

appel en verzoekt veroordeling van opdrachtgever in de volledige kosten van

6

de procedure, daaronder begrepen de kosten voor juridische bijstand in

eerste en tweede aanleg, waarbij aanneemster appelarbiters verzoekt

rekening te houden met de “onterechte (volledige) proceskostenveroordeling

in kort geding ad EUR 7.283,16”.

de feiten

15. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen

hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in

hoger beroep tot uitgangspunt dienen.

de beoordeling van het geschil

16. Met grief 1 komt opdrachtgever op tegen het oordeel van arbiters in eerste

aanleg dat artikel 7:755 BW van aanvullend recht is en dat partijen zich niet

overeenkomstig de geest van dit artikel hebben gedragen, alsmede tegen de

toewijzing van € 3.363,97 op factuur 042120 en € 14.729,43 op factuur

042090.

17. Genoemd artikel bepaalt dat een aannemer bij een door een opdrachtgever

gewenste toevoeging of verandering van het overeengekomen werk slechts

dan een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever

tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende

prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten

begrijpen.

18. Appelarbiters zijn met opdrachtgever van oordeel dat dit artikel van dwingend

recht is waarvan niet (bij overeenkomst) ten nadele van opdrachtgever mag

worden afgeweken. Dit doet er evenwel niets aan af dat sprake is van

toestemming van het meerwerk gelet op de door opdrachtgever gegeven

akkoordverklaringen en dat opdrachtgever moest begrijpen dat afwijkingen

van de standaard bouwelementen zouden leiden tot een meerprijs. Dit geldt

ook in het geval van (geaccordeerd) meerwerk dat door aanneemster is

geïnitieerd. Opdrachtgever heeft niet de hoogte van het door aanneemster

gestelde meerwerk betwist.

19. Ter zake van de deuren en de tapkranen is duidelijk sprake van een afwijking

van de standaard, derhalve van voor vergoeding in aanmerking komend

meerwerk. De begroting maakt geen deel uit van de overeenkomst, zodat het

7

niet van belang is dat, zoals opdrachtgever aanvoert, de kosten voor de

toegepaste deuren binnen de in de begroting opgenomen post voor deuren

blijven. Een beroep op artikel 6:248 BW maakt dat niet anders. Niet is komen

vast te staan dat, zoals opdrachtgever tevens nog aanvoert, de

deurenleverancier onder andere de gekozen deur heeft aangewezen als

zonder meerwerk te kiezen type deur. Appelarbiters zijn van oordeel dat ter

zake van de deuren verder geen sprake is van een wilsgebrek (dwaling). Vast

is komen te staan dat het meerwerk ter zake van het grondwerk is erkend.

20. Gelet op al het voorgaande slaagt grief 1 per saldo niet.

21. Met grief 2 bestrijdt opdrachtgever het oordeel van arbiters in eerste aanleg

Page 10: AvdR Webinars

10

dat aanspraak op verrekening van minderwerk achteraf, zonder voorafgaande

overeenstemming daarover, zich, als spiegelbeeld van de meerwerkclaims van

aanneemster, evenmin zou verdragen met de letter en geest van artikel

7:755 BW.

22. Deze grief heeft meer in het bijzonder betrekking op de afwijzing in eerste

aanleg van het gestelde minderwerk ad € 20.776,23 ter zake van de

luchtbehandeling, in plaats van het door aanneemster reeds verrekende

bedrag van € 3.364,03. De overige door opdrachtgever in eerste aanleg

gestelde minderwerkposten zijn, voor zover niet gehonoreerd, op andere

gronden dan in dezen nog in geschil afgewezen. Opdrachtgever stelt dat

arbiters in eerste aanleg ten onrechte hebben geoordeeld dat geen sprake is

van een wilsgebrek op grond waarvan vernietiging van de nadere

overeenkomst ter zake van het minderwerk betreffende de luchtbehandeling

zou kunnen plaatsvinden.

23. Appelarbiters zijn van oordeel dat opdrachtgever niet kon en mocht begrijpen

dat aanneemster de inkoopwinst ter zake van de airco-installatie aan

opdrachtgever zou laten toevallen. Verder laat deze grief de overwegingen

van arbiters in eerste aanleg (onder r.o. 81) dat aanneemster een

aanzienlijke hoeveelheid bouwkundige aanpassingen heeft uitgevoerd wegens

de wijziging ter zake van de mechanische ventilatie onaangetast. Derhalve is

niet komen vast te staan dat ter zake van het accorderen van het minderwerk

op € 3.364,03 sprake is geweest van tot vernietiging leidende dwaling aan de

zijde van opdrachtgever.

8

24. Grief 2 faalt derhalve.

25. Opdrachtgever komt met grief 3 op tegen het oordeel van arbiters in eerste

aanleg dat het causaal verband tussen opgetreden lekkage en de noodzaak

tot het vervangen van de telefooncentrale, meer dan een jaar nadien, niet

voldoende aannemelijk is gemaakt.

26. Niet in geschil is dat voor verantwoording van aanneemster komende lekkage

is opgetreden en dat de telefooncentrale als gevolg daarvan nat is geworden.

Het gegeven dat een ter zake deskundige bij een kort na de lekkage verrichte

reparatie geen corrosieveroorzakend vocht zou hebben waargenomen in de

telefooncentrale, geeft geen zekerheid dat daar ook daadwerkelijk geen

sprake van is geweest. Appelarbiters is niets gebleken van een voor

verantwoording van opdrachtgever komende van buiten komende oorzaak

voor het optreden van de, niet weersproken, corrosie in de telefooncentrale.

De hoogte van de gestelde vervangingskosten ad € 3.725,30 is niet

gemotiveerd weersproken.

27. Gelet daarop komt opdrachtgever vergoeding ter zake toe en slaagt deze

grief.

28. Met grief 4 bestrijdt opdrachtgever het oordeel van arbiters in eerste aanleg

dat opdrachtgever zijn betalingsverplichtingen tegenover aanneemster in

onevenredige mate heeft opgeschort en dat het aanneemster vrijstond de

uitvoering van herstelverplichtingen op te schorten. Ook bestrijdt

opdrachtgever de afwijzing van de door hem verzochte aan de veroordeling

tot herstel te verbinden dwangsom.

29. Appelarbiters zien mede gelet op de uitkomst van grief 1, 2 en 3 geen

aanleiding op dit punt anders te oordelen dan arbiters in eerste aanleg, zodat

deze grief geen doel treft.

30. Opdrachtgever komt met grief 5 op tegen het oordeel van arbiters in eerste

aanleg dat opdrachtgever de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is en

tegen de daarop gegronde afwijzing van expertisekosten en kosten van

buitengerechtelijke rechtsbijstand en de verdeling van de proceskosten in

eerste aanleg (60 % ten laste van opdrachtgever).

9

31. Mede gelet op de uitkomst van dit appel zien appelarbiters geen aanleiding

voor een andere verdeling van de proceskosten.

32. Met inachtneming van de mate van gelijk en ongelijk van partijen ook

gerelateerd aan de inhoud van het rapport van Zneb komen naar het oordeel

Page 11: AvdR Webinars

11

van appelarbiters de kosten ad € 1.249,50 wel gedeeltelijk, ten belope van

€ 500,00, voor vergoeding in aanmerking. Ter zake de gevorderde vergoeding

van buitengerechtelijke rechtsbijstandskosten (€ 360,00) komen appelarbiters

in billijkheid tot een vergoeding van € 150,00.

33. Deze grief slaagt derhalve gedeeltelijk in bovenbedoelde zin.

eisvermeerdering in appel

34. Opdrachtgever heeft in appel zijn eis vermeerderd ter zake van:

A. resterende gebreken ten aanzien van de in rechtsoverweging 209 van het

beroepen vonnis genoemde gebreken en tekortkomingen;

B. resterende gebreken van de 18-puntenlijst;

C. kosten noodreparatie inzake borstwering;

D. kosten ondeugdelijke CV-installatie en vervanging CV-ketel;

E. expertisekosten Zneb.

35. Aanneemster heeft haar aanvankelijke formele bezwaar tegen de

vermeerdering van eis sub B tot en met E niet gestand gedaan.

36. Appelarbiters achten het, nu partijen kennelijk gebrouilleerd zijn, niet

opportuun partijen tot elkaar te veroordelen. Opdrachtgever heeft bij

gelegenheid van de mondelinge behandeling in appel ingestemd met een

verdere financiële afwikkeling van het geschil in appel, hetgeen appelarbiters

opvatten als een nadere wijziging van eis in appel zulks dat waar veroordeling

van aanneemster tot het verrichten van herstel is gevorderd opdrachtgever

opteert voor veroordeling van aanneemster tot betaling van herstelkosten.

37. Appelarbiters gaan met inachtneming van het voorgaande over tot

beoordeling van de posten van de eisvermeerdering.

38. De onder A. bedoelde resterende gebreken zijn onder punt 36 van de

pleitnota van mr. Schuurman geduid als: (A.1) ‘herstel heeft niet tot

voldoende afvoercapaciteit op het dakterras geleid’, (A.2) ‘aansluitingen bij de

10

hemelwaterafvoeren door de gevel zijn niet afgekit’ en (A.3) ‘buitengevels en

terrastegels zijn niet gereinigd’.

39. A.1 In eerste aanleg is bepaald dat de capaciteit van de hemelwaterafvoer ter

zake van het dakterras diende te worden verbeterd. Aanneemster heeft twee

van de drie hemelwaterafvoeren van het zolderdakvlak die afwaterden op het

dakterras rechtstreeks aangesloten op de riolering. Geconstateerd is dat nog

sprake is van vochtophoping op het dakterras ter plaatse van de

woonkamerpui. Er dienen derhalve nog aanvullende maatregelen te worden

getroffen. Appelarbiters bepalen de te vergoeden kosten daarvoor in

billijkheid op € 3.000,00 inclusief BTW.

40. A.2 Appelarbiters hebben geconstateerd dat de doorvoeringen van

hemelwaterafvoerpijpen door het gevelmetselwerk niet zijn afgekit. Zij

bepalen de te vergoeden kosten daarvoor in billijkheid op € 50,00.

41. A.3 Appelarbiters zijn van oordeel dat geen sprake is van, wegens opgetreden

vochtproblemen, voor verantwoordelijkheid van aanneemster komende

vervuiling van buitengevels en terrastegels.

42. B. Opdrachtgever stelt dat partijen in het kader van het herstel van de in

rechtsoverweging 209 van het beroepen vonnis vermelde gebreken het werk

hebben geïnventariseerd, dat daarbij nog tenminste 18 nieuwe gebreken zijn

geconstateerd en dat daarvan nog 11 gebreken niet zijn hersteld door

aanneemster. Het betreft de hierna te bespreken gebreken.

43. B.4 ‘zeer ernstige lekkage in rechterbuitengevel’. Appelarbiters hebben ter

zake van de rechter buitengevel op souterrainniveau vochtproblemen

geconstateerd. Voldoende aannemelijk is dat sprake is van vocht dat via de

tegen de gevel aangebrachte aarde de gevel binnendringt. Vast is komen te

staan dat ter oplossing van het probleem de buitenzijde van de gevel ter

plaatse dient te worden afgeplakt en dat in de aarde drainage dient te worden

aangebracht. Daarnaast dient herstel van het metselwerk en pleisterwerk

plaats te vinden. Appelarbiters bepalen de te vergoeden kosten in billijkheid

op € 4.000,00 inclusief BTW.

11

44. Vast is komen te staan dat ter zake van gebrek B.5 ‘schimmelvorming in een

Page 12: AvdR Webinars

12

binnenmuur’ reeds herstel heeft plaatsgevonden.

45. Ter zake van de overige, hierna te noemen, gestelde gebreken is het gestelde

gebrek als zodanig niet getoond of is niet komen vast te staan dat sprake is

van (een gevolg) van een aan aanneemster toerekenbare tekortkoming:

B.6 ‘opzwellende plinten in het kantoorgedeelte en op de begane grond door

optrekkend vocht’, B.7 ‘rioollucht in keuken en vochtlucht in kantoorgedeelte’,

B.8 ‘aantasting van sierpleister in de keuken door vrijwel zeker onvoldoende

afzuiging’, B.9 ‘piekspanning in de keuken’, B.12 ‘ernstige lekkage bij de

aansluiting wang en dakvlak in de hal’, B.15 ‘streepvorming op de buitengevels’,

B.16 ‘lekkende schoorstenen’, B.17 ‘het op tegenschot liggen van het

balkon aan de kopgevelzijde’ en B.18 ‘schade aan de opstallen en aanwezige

boedel/inventaris en goederenvoorraad als gevolg van te hoge

luchtvochtigheid door de lekkages’. De betreffende vorderingen zullen worden

afgewezen.

46. Ter zake van de post C. ‘kosten noodreparatie inzake borstwering’ (€ 717,66

inclusief BTW) overwegen appelarbiters dat er geen bewijs voorligt dat de

door opdrachtgever getroffen noodvoorziening, ter voorkoming van grotere

gevolgschade aldus opdrachtgever, uit dien hoofde noodzakelijk was. De

vordering zal worden afgewezen.

47. Ter zake van de post D. ‘kosten ondeugdelijke CV-installatie en vervanging

CV-ketel’ (reparatiekosten: € 2.393,98 inclusief BTW) stelt opdrachtgever dat

herstelwerkzaamheden aan de CV-ketel noodzakelijk waren wegens

ondeugdelijk werk en mankementen aan de ketel. Appelarbiters stellen vast

dat aanneemster ter zake niet in gebreke is gesteld, zodat zij de vordering ter

zake zullen afwijzen. De noodzaak tot vervanging van de CV-ketel is

appelarbiters niet gebleken. Aansprakelijkheid van aanneemster te dien

aanzien is niet komen vast te staan. Ook de vordering ter zake van

vervanging van de CV-ketel zal worden afgewezen.

48. Gelet op de mate van gelijk en ongelijk zullen appelarbiters ter zake van de

vordering E. ‘expertisekosten Zneb’ (€ 4.433,95) in billijkheid een bedrag van

€ 750,00 (inclusief BTW) toewijzen.

12

resumé en tot slot

49. Met inachtneming van de uitkomst van grief 3 en vordering sub I in appel,

zullen appelarbiters het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de

veroordeling van opdrachtgever onvoorwaardelijk aan aanneemster te betalen

€ 21.404,63 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf

12 april 2005 tot 8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot

aan de dag der algehele voldoening.

50. Gelet op de saldering van de rente in rechtsoverweging 214 van het beroepen

vonnis, waar geen grief tegen is gericht, en de verrekening van toe te wijzen

bedragen in rechtsoverweging 215, kan aan aanneemster onvoorwaardelijk

worden toegewezen € 22.875,52 - € 1.470,89 - € 3.725,30 (grief 3) =

€ 17.679,33 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf

12 april 2005 tot 8 januari 2007 en over een bedrag van € 17.679,33 vanaf

8 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Appelarbiters zullen

opnieuw rechtdoende opdrachtgever dienovereenkomstig veroordelen.

51. Appelarbiters zullen, zoals gevorderd onder I, aanneemster veroordelen tot

(terug)betaling van € 3.725,30 vermeerderd met daarover door

opdrachtgever betaalde wettelijke rente en het totaal te vermeerderen met de

wettelijke rente vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

52. De vorderingen sub II, III en VI in appel liggen op grond van de uitkomst van

grief 2, 4, respectievelijk 5 voor afwijzing gereed.

53. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de

afwijzing van de vordering tot vergoeding van expertisekosten en kosten van

buitengerechtelijke rechtsbijstand (grief 5).

54. Zij zullen opnieuw rechtdoende aanneemster veroordelen aan opdrachtgever

te betalen (vordering sub IV) € 500,00 (inclusief BTW) en (vordering sub V)

€ 150,00 (inclusief BTW), ofwel in totaal € 650,00.

55. Ter zake van de eisvermeerdering in appel zullen appelarbiters aanneemster

Page 13: AvdR Webinars

13

veroordelen aan opdrachtgever te betalen, alle bedragen inclusief BTW:

€ 3.000,00 (vordering sub VII; post A.1), € 50,00 (vordering sub VIII; post

13

A.2), € 4.000,00 (vordering sub IX; post B4) en € 750,00 (vordering sub XIII,

post E), ofwel in totaal € 7.800,00.

56. Aanneemster verzoekt veroordeling van opdrachtgever in de volledige kosten

van de procedure, daaronder begrepen de kosten voor juridische bijstand in

eerste en tweede aanleg, waarbij aanneemster appelarbiters verzoekt

rekening te houden met de “onterechte (volledige) proceskostenveroordeling

in kort geding ad EUR 7.283,16”. Bij gebreke van een incidenteel appel van

de zijde van aanneemster zullen appelarbiters deze vorderingen voor zover

het de eerste aanleg betreft passeren. De proceskosten in appel komen

hieronder aan de orde.

de proceskosten in appel en overige vorderingen

57. Gelet op de mate waarin partijen in appel in het gelijk en ongelijk zijn gesteld,

achten appelarbiters het billijk dat opdrachtgever drievierde deel en

aanneemster eenvierde deel van de proceskosten in appel draagt.

58. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van

dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 13.775,96 (waarvan

€ 2.181,96 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door opdrachtgever

gedane stortingen. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten

van rechtsbijstand van aanneemster in appel naar de meerdere mate van

ongelijk van opdrachtgever, in billijkheid op € 1.800,00.

59. Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan

opdrachtgever te worden voldaan ¼ x € 13.775,96 - € 1.800,00 =

€ 1.643,99.

60. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden

afgewezen.

DE BESLISSING

Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling

van opdrachtgever onvoorwaardelijk aan aanneemster te betalen € 21.404,63 te

14

vermeerderen met wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot

8 januari 2007 en over € 21.404,63 vanaf 8 januari 2007 tot aan de dag der

algehele voldoening;

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de afwijzing van

de vordering tot vergoeding van expertisekosten en kosten van buitengerechtelijke

rechtsbijstand;

BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige;

(opnieuw) rechtdoende:

VEROORDELEN opdrachtgever aan aanneemster te betalen € 17.679,33

(zeventienduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en drieëndertig cent) te

vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.875,52 vanaf 12 april 2005 tot

8 januari 2007 en over een bedrag van € 17.679,33 vanaf 8 januari 2007 tot aan

de dag der algehele voldoening;

VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever (terug) te betalen € 3.725,30

vermeerderd met daarover door opdrachtgever betaalde wettelijke rente en het

totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag

der algehele voldoening;

VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ter zake van expertisekosten en

kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand in eerste aanleg te betalen € 650,00

(zeshonderdvijftig euro);

VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ter zake van de vermeerdering van

eis in appel te betalen € 7.800,00 (zevenduizend achthonderd euro);

VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan

opdrachtgever te betalen € 1.643,99 (eenduizend zeshonderddrieënveertig euro en

negenennegentig cent);

WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 14 december 2010

Page 14: AvdR Webinars

14

15

w.g. J.N. Jacobsen Jensen w.g. M.J. Olierook w.g. G.M.A. Perquin

hb 71420 ea 28699

Page 15: AvdR Webinars

15

No. 28.601 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

in het geschil tussen

de besloten vennootschap

D. B.V.,

hierna te noemen: “aanneemster”,

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in reconventie,

gemachtigde: aanvankelijk mr. M.J.S. Joosten,

thans mr. drs. S.A. Sheoraj Panday, juristen bij De

Raadgevers Teleconsult b.v. te Arnhem,

en

J.S.,

hierna te noemen: “opdrachtgever”,

v e r w e e r d e r in conventie,

e i s e r in reconventie,

gemachtigde: mr. P. de Wit, advocaat te Hilversum.

-----------------------

HET SCHEIDSGERECHT:

1. De ondergetekenden, IR. W.M. FAAS, A. RONGEN ARCHITECT AVB-BNA, en

DRS. ING. H.G. BEUKER, allen lid-deskundige van het College van arbiters

van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, voorheen genaamd Raad van Arbitrage

voor de Bouwbedrijven in Nederland, zijn overeenkomstig de statuten

van deze Raad door de voorzitter benoemd tot scheidslieden in na te noemen

geschil. Ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij

brief van 6 december 2006 is aan partijen van de benoemingen en van de

aanvaardingen door ondergetekenden bericht. De geschriften, waarbij ondergetekenden

hun benoeming hebben aanvaard, bevinden zich in depot bij het

secretariaat van de Raad. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. F.M. van Cassel, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:

2. Voor het verloop van het geschil verwijzen arbiters naar de volgende ingediende

stukken:

- 2 - - memorie van eis, zonder producties, ingekomen per fax op 4 juli 2006

en per post op 19 juli 2006 bij de Raad, ingediend door aanneemster;

- producties behorende bij de memorie van eis, ingekomen op 11 september

2006 en ingediend door aanneemster;

- memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,

gedateerd 30 oktober 2006 en ingekomen op 31 oktober 2006,

ingediend door opdrachtgever;

- memorie van repliek in conventie tevens memorie van antwoord in reconventie,

met producties, ingediend door aanneemster;

- memorie van dupliek in conventie tevens memorie van repliek in reconventie,

met producties, ingediend door opdrachtgever;

- kleurenfoto’s ingediend door opdrachtgever, opdrachtgever geeft daarbij

aan dat de (meeste) foto’s in kleur zijn behorende bij het bij de

memorie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde

rapport van Nieman;

- memorie van dupliek in reconventie, met één productie, ingediend door

aanneemster;

- producties ingediend op 12 december 2007 door aanneemster;

- akte vermeerdering van eis, ingediend door aanneemster op 14 december

2007;

- scheidsrechterlijk vonnis (kort geding) nummer 28.915, ingediend door

opdrachtgever op 14 december 2007.

Page 16: AvdR Webinars

16

Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 20 december 2007 zijn overgelegd:

- pleitnota zijdens aanneemster;

- pleitnota zijdens opdrachtgever.

Voor het verloop van het geschil verwijzen arbiters voorts naar de door de

Raad aan partijen gezonden brief van 21 december 2007.

Na de eerste mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken door partijen

overgelegd:

- diverse producties, ingediend op 7 februari 2008 door opdrachtgever;

- een stuk getiteld: “Aanvulling bewijs weerlegging van: Kostenraming

Raming niet uitgevoerde punten villa”, ingediend op 7 februari 2008

door aanneemster;

- nogmaals de bundel producties zoals overgelegd op 12 december 2007,

ingediend door aanneemster.

Tijdens de tweede mondelinge behandeling op 21 februari 2008 is overgelegd:

- uitvergroot detail van de goot tussen twee schuine dakvlakken (zakgoot).

3. De eerste mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgehad

op donderdag 20 december 2007.

- 3 - 4. Tijdens de eerste mondelinge behandeling is, in grote lijnen het volgende besproken.

De pleitnota’s van beide partijen zijn voorgedragen. De gebeurtenissen

in de periode februari en maart 2006 zijn besproken, alsmede hetgeen

heeft plaatsgehad betreffende de oplevering is besproken. Voorts is besproken

dat de optelling van het financieel overzicht van productie 24 niet op gelijke

bedragen uitkomt en is productie 20 (deels) besproken. Besproken is hoe

arbiters de diverse overgelegde rapporten dienen te beschouwen. De totstandkoming

van het meer- en minderwerk, alsmede de afspraak betreffende

het saldo van het meer- en minderwerk is besproken. Tot slot is een aanvang

genomen met het bespreken van productie 23 (weerlegging van kostenraming

niet uitgevoerde punten villa).

5. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op donderdag 21 februari

2008.

6. Tijdens de tweede mondelinge behandeling zijn de onderdelen en onderwerpen

besproken die nog niet bij de eerste mondelinge behandeling waren besproken.

Voorts zijn enkele onderwerpen nogmaals aan de orde geweest en

verder uitgediept.

7. Arbiters hebben het werk in geschil bezichtigd bij de tweede mondelinge behandeling.

8. Op 18 februari 2008 heeft opdrachtgever productie 15 overgelegd. Deze productie

is een advies van het bedrijfschap Afbouw d.d. 13 februari 2008. Door

aanneemster is bezwaar tegen de overlegging gemaakt. Daarbij heeft ze aangegeven

dat ze, bij toestemming tot overlegging, ook een rapport wenst in te

brengen. Arbiters hebben geoordeeld dat overlegging van het rapport door

opdrachtgever in een dusdanig laat stadium van het geschil plaats heeft gehad

dat aanneemster in haar belangen wordt geschaad bij toestemming tot

overlegging. Arbiters hebben deze productie 15 dan ook als niet overgelegd

beschouwd. Deze beslissing is ter mondelinge behandeling aan partijen reeds

medegedeeld.

9. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft aanneemster aangeboden

een offerte van haar stukadoor over te leggen. Deze offerte betreft het buitenwerk.

Door aanneemster is niet aangegeven waarom zij niet in staat was

- 4 - om eerder dit betreffende stuk over te leggen. Arbiters hebben van dit aanbod

geen gebruik gemaakt. Arbiters zijn van oordeel dat overlegging in dit stadium

van het geschil de proces-positie van opdrachtgever onevenredig schaadt.

10. Tijdens de eerste mondelinge behandeling is bemerkt dat er verschillende

exemplaren zijn van de producties 25 tot en met 28 zoals overgelegd door

aanneemster. Met name het secretariaatsexemplaar week af. Aanneemster is

in de gelegenheid gesteld om voorafgaande aan de tweede mondelinge behandeling

Page 17: AvdR Webinars

17

een definitief en correct exemplaar te overleggen voor toevoeging

aan het dossier. Aanneemster heeft vervolgens een exemplaar ingediend dat

eveneens afweek van de producties zoals overgelegd aan arbiters en opdrachtgever.

Tijdens de tweede mondelinge behandeling zijn vervolgens de

producties 25 tot en met 28 nagelopen. Als overgelegd worden door arbiters

beschouwd:

productie 25: brief van 5 december 2007 zijdens de gemachtigde van

aanneemster;

bijlage productie 25: - faktuur d.d. 4-12-07 sluitende op € 36.026,25;

- financieel overzicht project 04-084 d.d. 4-12-07;

- meer- en minderwerk detail overzicht

d.d. 20-8-05, pagina’s koekoek, ventilatieroosters,

natuursteen dorpels ipv standaard raamdorpel,

aanpassen glas in lood, afwerken dakpannen,

vensters aangepast naar werkelijke situatie;

productie 26: vonnis van de rechtbank sector civiel recht vonnis van

12 september 2007;

productie 27: de volgende tekeningen:

- bestaande toestand, plattegrond begane grond en

plattegrond dak d.d. 25-10-2005;

- bestaande toestand, plattegrond begane grond en

plattegrond dak d.d. 13-05-2005;

- bestaande toestand, linkerzijgevel, voorgevel,

rechter zijgevel, linker binnengevel, achtergevel,

rechter binnengevel, plattegrond dak, plattegrond

begane grond, situatie, gedateerd 6-10-2004;

- bestaande toestand, plattegrond begane grond en

plattegrond dak d.d. 5-08-2005;

- bestaande toestand, plattegrond begane grond en

plattegrond dak, datum A 5-08-2005 datum B

11-10-2005;

productie 28: de volgende e-mails:

- d.d. 20-1-2006 van aanneemster aan opdrachtgever;

- d.d. 20-1-2006 van opdrachtgever aan aanneemster;

- d.d. 23-1-2006 van de architect aan opdrachtge- 5 - ver en aanneemster.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING:

De bevoegdheid

11. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij

berust op artikel 21 van de Algemene Voorwaarden voor aannemingen in het

bouwbedrijf 1992, hierna te noemen: “AVA ‘92”, met daarin een arbitrale

clausule verwijzend naar de Raad en de statuten van de Raad. De AVA ’92 zijn

van toepassing verklaard in de tussen partijen gesloten overeenkomst van

11 juli 2005.

Het geschil

Financiële vordering/verweer aanneemster

12. Aanneemster heeft voorafgaande aan de eerste mondelinge behandeling productie

25 overgelegd. Tijdens deze eerste mondelinge behandeling heeft aanneemster

aangegeven dat haar vordering in deze productie is opgenomen.

Arbiters hebben de behandeling van het geschil gedeeltelijk aan de hand van

deze productie gedaan.

13. De opstelling van aanneemster, zoals thans in geschil, luidt als volgt waarbij

alle bedragen inclusief BTW zijn:

1. aanneemsom € 255.000,00

2. koekoek € 1.886,49

Page 18: AvdR Webinars

18

3. kozijnen binnen en ventilatieroosters € 2.113,42

4. natuursteen dorpels € 1.174,61

5. glas in lood aanpassen € 398,50

6. precario rechten € 700,05

7. dakbedekking aanpassen € 633,08

8. Velux dakraam € 596,75

9. meer- en minderwerk totaaloverzicht 22-05-06 € 36.725,47

10. meerwerk huur en transport tbv schilderwerk € 446,25 +

totaal € 299.674,62

geaccordeerd minderwerk

kostenraming niet uitgevoerde punten € 24.154,95 -/-

geaccordeerde kosten oplevering gebreken

kostenraming herstelwerkzaamheden € 2.871,84 -/-

Totaal kosten € 272.647,86

Bedoeld zal zijn: € 272.647,83.

- 6 - 14. Aanneemster geeft aan dat er door opdrachtgever € 160.650,00 is betaald

zodat, volgens aanneemster, nog € 111.997,85 open staat. Arbiters merken

op dat € 272.647,86 -/- € 160.650,00 = € 111.997,86. Aan het verschil met

€ 111.997,85, zijnde € 0,01, is door geen van partijen aandacht geschonken

zodat arbiters dit ook laten rusten.

Financiële vordering/verweer opdrachtgever

15. Opdrachtgever heeft in de memories en tijdens de eerste mondelinge behandeling

zich aangesloten bij productie G, een kostenraming opgesteld door B..

Die kostenraming valt uiteen in twee onderdelen. Ten eerste Raming niet uitgevoerde

punten, sluitende op € 61.790,00. Het tweede onderdeel is Raming

herstelwerkzaamheden, sluitende op € 102.990,00.

16. Voorafgaande aan de tweede mondelinge behandeling heeft opdrachtgever

productie 10 overgelegd. Deze productie is een gewijzigde opstelling ten opzichte

van productie G. De in dit overzicht opgenomen bedragen zijn

€ 35.840,00 (in plaats van € 61.790,00) en € 88.200,00 (in plaats van

€ 102.990,00). Arbiters hebben de behandeling van het geschil gedeeltelijk

aan de hand van deze productie gedaan, de opstelling van productie G heeft

daarbij grotendeels relevantie verloren.

17. Opdrachtgever voert ten opzichte van de volgende posten van aanneemster

verweer:

- de aanneemsom: € 250.000,00;

- niet uitgevoerde punten: € 35.840,00;

- herstelwerkzaamheden: € 88.200,00;

18. Daarnaast stelt opdrachtgever dat aanneemster te laat heeft opgeleverd en

een boete is verbeurd van € 10.591,00.

19. Voorts voert opdrachtgever verweer tegen het gevorderde meerwerk.

20. Opdrachtgever heeft het verweer deels (tevens) geformuleerd als een

reconventionele

vordering.

Overige vorderingen/stellingen partijen

21. Aanneemster vordert betaling van rente en vergoeding van kosten.

- 7 - 22. Opdrachtgever vordert een verklaring dat de overeenkomst tussen partijen

ontbonden is.

23. Voorts geeft opdrachtgever aan dat aanneemster diverse beslagen heeft gelegd

en retentierecht is gaan uitoefenen op de woning. Opdrachtgever vordert

een verklaring voor recht dat aanneemster niet gerechtigd was om het retentierecht

uit te oefenen, een verklaring voor recht dat aanneemster onrechtmatig

heeft gehandeld door het leggen van conservatoir beslag op de oude én

de nieuwe woning van opdrachtgever. Opdrachtgever vordert voorts dat aanneemster

veroordeeld wordt tot betaling van een schadevergoeding voor het

Page 19: AvdR Webinars

19

onrechtmatige retentierecht en beslaglegging, alsmede om de gelegde beslagen

op te heffen.

24. Partijen verschillen voorts van mening over de toepasselijkheid van de algemene

voorwaarden en de rol van de architect. Arbiters zullen zich hier eerst

een oordeel over vormen om vervolgens de financiële stellingen van partijen

te beoordelen. Nadien zal geoordeeld worden welke partij in verzuim is geraakt

en wat de gevolgen daarvan zijn.

Ander vonnis

25. Aanneemster doet een beroep op de kracht van gewijsde van het vonnis gewezen

door de rechtbank op 12 september 2007 tussen opdrachtgever en

diens architect. Dit vonnis is overgelegd als productie 26.

26. Arbiters stellen vast dat het vonnis van 12 september 2007 gewezen is tussen

opdrachtgever en diens architect. Bij dit geschil was aanneemster niet betrokken

als procespartij. In de relatie tussen opdrachtgever en aanneemster heeft

dit vonnis van de rechtbank dan ook geen kracht van gewijsde. Dat kan immers

alleen tussen de procespartijen.

Algemene voorwaarden

27. Opdrachtgever stelt dat aan hem niet de van toepassing zijnde algemene

voorwaarden ter hand zijn gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft

opdrachtgever aangegeven een beroep te doen op de vernietigbaarheid van

de artikelen 13, 15 en 17 van de AVA ’92, vanwege het niet bieden van een

redelijke mogelijkheid tot kennisneming, alsmede dat de artikelen onredelijk

bezwarend zijn, met name de verhoging van de wettelijke rente.

- 8 - 28. Aanneemster stelt dat de algemene voorwaarden aan opdrachtgever persoonlijk

zijn overhandigd en ter hand zijn gesteld in de bouwkeet op het werk.

Daarbij is er door opdrachtgever twee maal getekend, op bladzijde 2 en 3 van

de opdrachtbevestiging.

29. Arbiters overwegen het volgende. Als productie 1 is door aanneemster de

opdrachtbevestiging

overgelegd. Die opdrachtbevestiging, zo blijkt uit de derde

pagina is door beide partijen voor akkoord ondertekend. Daarmee is de overeenkomst

tussen partijen tot stand gekomen.

30. In die overeenkomst is op pagina 2 opgenomen, bij het vierde kopje, dat de

AVA ’92 van toepassing zijn. Daarmee staat, anders dan aanneemster stelt,

nog niet vast dat opdrachtgever deze algemene voorwaarden ook heeft ontvangen.

Enkel staat vast dat de toepasselijkheid van deze voorwaarden is

overeengekomen.

31. Door opdrachtgever is, gelijk aanneemster stelt, op de derde pagina getekend.

Op die pagina is onderaan opgenomen: “Bijlage: - AVA 92”. De handtekening

van opdrachtgever staat daarboven, onder de term akkoord. De handtekening

ziet dus niet op een verklaring van ontvangst van de AVA ’92. Daarvoor

is een separate handtekening nodig, bij een verklaring van ontvangst.

32. Aanneemster stelt ook dat de algemene voorwaarden in de bouwkeet ter hand

zijn gesteld. Hiervan heeft aanneemster verder geen bewijs geleverd. Een

dergelijke gang van zaken is ook hoogst ongebruikelijk en niet snel aannemelijk.

Arbiters achten het echter niet zinvol of de algemene voorwaarden wel of

niet in de bouwkeet ter hand zijn gesteld. De algemene voorwaarden hadden

voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan opdrachtgever ter hand moeten

worden gesteld. Uit de opdrachtbevestiging, datum 11 juli 2005, volgt dat

het werk eerst op 20 juli 2005 aanvangt. Aldus zal de bouwkeet niet voor het

sluiten van de overeenkomst geplaatst zijn op het werk. Zelfs als het zo is dat

de AVA ’92 aan opdrachtgever ter hand zijn gesteld in de bouwkeet, dan is

dat gebeurd ná het sluiten van de overeenkomst.

33. Arbiters komen derhalve tot de conclusie dat opdrachtgever er rechtens terecht

een beroep op doet dat hij niet afdoende in de gelegenheid is gesteld

om kennis te nemen van de algemene voorwaarden: de AVA ’92. Opdrachtge-

Page 20: AvdR Webinars

20

9 - ver heeft de artikelen 13, 15 en 17 vernietigd. Arbiters zullen hier bij de beoordeling

rekening mee houden.

34. De overige bepalingen van de AVA ’92 zijn gewoon van toepassing.

Architect

35. Voor opdrachtgever is A.D. opgetreden als architect. Opdrachtgever stelt dat

aan deze samenwerking in januari 2006 een eind is gekomen.

36. Tijdens de mondelinge behandeling heeft opdrachtgever een enkele maal

aangegeven dat hij ergens geen toestemming voor had gegeven, dat A.D. dat

had gedaan. Daar acht opdrachtgever zich niet aan gebonden. Omtrent deze

stelling overwegen arbiters dat A.D., tot aan het einde van de samenwerking

januari 2006, namens opdrachtgever optrad. Opdrachtgever is jegens aanneemster

dan ook gebonden aan de afspraken die A.D. heeft gemaakt.

37. Opdrachtgever heeft verder aangegeven dat de door A.D. afgegeven verklaring

van 6 september 2006 een partijdige verklaring is. Aanneemster en A.D.

zijn namelijk een samenwerkingsverband aangegaan. Opdrachtgever heeft als

productie I een afdruk van een webpagina overgelegd waaruit zulks blijkt. De

samenwerking is ook niet betwist door aanneemster. Arbiters zullen de verklaring

van A.D. zoals overgelegd als productie 12 door aanneemster beschouwen

als afgelegd door een aan aanneemster gelieerd persoon.

Niet uitgevoerde punten villa (reconventie)

38. Arbiters zullen thans de lijst (productie G en productie 10) zoals opgegeven

door opdrachtgever bespreken per onderdeel. De in de kop genoemde bedragen

is hetgeen opdrachtgever heeft opgegeven in productie G, de eerste lijst.

Dit omdat de lijst van productie G grotendeels besproken is tijdens de eerste

mondelinge behandeling.

39. Door aanneemster is verweer gevoerd. Zij heeft onder andere in productie 23

per onderdeel haar verweer opgenomen. Voorts heeft ze een aparte productie

ingediend waarin zij op onderdelen haar standpunt nog eens duidelijk heeft

gemaakt.

- 10 - 1. Opschonen werkterrein € 552,64

2. Aanvullen grond en egaliseren € 197,61

3. Overige aanvullen en egaliseren tbv bestrating € 407,50

40. Deze onderdelen zijn in de lijst van B. van 25 oktober 2006, productie G,

opgenomen.

In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, is opgenomen dat deze

onderdelen opgenomen zijn in de lijst met herstelwerkzaamheden. Aparte

bespreking bij de niet uitgevoerde punten kan dus buiten beschouwing gelaten

worden.

4. Hwa en zinken goten en aansluiten € 1.191,00

(alleen goten aangebracht door aanneemster)

41. Aanneemster erkent dat deze werkzaamheden niet zijn verricht. De bedoeling

was om eerst het buitenstucwerk te realiseren. Aanneemster stelt dat zij wel

reeds een offerte voor deze werkzaamheden heeft opgevraagd. Het bedrag

van die offerte heeft ze in mindering gebracht op het financiële overzicht van

12 december 2006, aldus haar stelling. In haar overzicht van productie 23

heeft aanneemster het bedrag van € 1.191,00 opgenomen. Daarbij heeft ze

aangegeven dat ze dit bedrag verwerkt heeft in haar overzicht. Aangezien opdrachtgever

dit bedrag (€ 1.191,00) vordert, concluderen arbiters dat partijen

het met elkaar eens zijn. Toewijzing volgt.

5. Isolatie aanbrengen tpv keldervloer en uitvlakken € 1.762,78

42. Opdrachtgever heeft in zijn opstelling van productie 10 dit onderdeel doorgestreept,

met de toelichting: “overeengekomen in m&m werk”. Vervolgens is,

in afwijking van productie G, geen bedrag opgenomen bij dit onderdeel.

43. Aanneemster heeft in haar opstelling opgenomen dat dit onderdeel in mindering

is gebracht bij de afronding van het contract. In het door aanneemster

Page 21: AvdR Webinars

21

geciteerde onderdeel van de overeenkomst is ook opgenomen dat er een besparing

is van € 1.582,00 (minderwerk) wegens het niet uitvoeren van de isolatie

van de keldervloer.

44. Arbiters concluderen derhalve dat partijen het met elkaar eens zijn dat het

aanbrengen van isolatie niet tot de verplichtingen van aanneemster behoort.

Voor zover de vordering op dit onderdeel niet is ingetrokken volgt afwijzing.

- 11 - 6. Stootvoegenroosters € 195,00

45. Partijen zijn het blijkens hun toelichtende producties met elkaar eens dat

aanneemster op dit onderdeel haar verplichtingen niet heeft volbracht en dat

het hiermee in overstemming staande bedrag € 195,00 is. Toewijzing volgt.

7. Leveren en aanbrengen kunststof schoorsteen € 300,00

46. Aanneemster stelt dat deze post voor € 300,00 is verwerkt in haar overzicht

van 12 december 2006. Zij gaat dus akkoord met deze post én met de hoogte

ervan. Toewijzing volgt.

8. Stalen draagconstructies (latei achtergevel) € 1.200,00

47. Opdrachtgever heeft in zijn overzicht van productie 10 dit onderdeel doorgestreept

onder toelichting: “overeengekomen in m&m werk”. Aanneemster

heeft opgenomen als toelichting dat dit punt in overleg anders is opgelost. Arbiters

concluderen dan ook dat partijen het met elkaar eens zijn dat op dit

onderdeel geen (geldelijke) verplichting zijdens aanneemster aanwezig is.

Voor zover opdrachtgever zijn vordering op dit onderdeel niet heeft ingetrokken

dient afwijzing te volgen.

9. Afhangen en nakijken draaiende delen (buitenkozijnen) € 262,50

48. Opdrachtgever heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de draaiende

delen afgehangen en nagekeken moesten worden. Hij heeft daarbij als toelichting

gegeven, in productie J een rapport van B., dat ten tijde van de

schouwing alle draaiende delen waren verwijderd en/of grof dicht waren gespijkerd.

Nadien heeft hij het standpunt ingenomen, productie 10, dat de

draaiende delen zijn afgehangen, maar later niet zijn nagekeken waardoor

ramen en deuren niet goed sluiten of scheef hangen. Inmiddels zijn de draaidelen

ook nagekeken, door opdrachtgever zelf. Opdrachtgever heeft het bedrag

dat aan hem ten goede dient te komen verlaagd tot € 249,68.

49. Aanneemster stelt dat het afhangen en nakijken van de draaiende delen is

gebeurd en wijst de vordering van opdrachtgever af.

50. Aangezien opdrachtgever heeft gesteld dat inmiddels, in eigen beheer, deze

werkzaamheden zijn voltooid, is het voor arbiters niet mogelijk geweest om

de feitelijke situatie in ogenschouw te nemen bij de bezichtiging. Arbiters stellen

evenwel vast dat in het rapport van Adviesburo Nieman d.d. 9 juni 2006,

- 12 - productie H, enkele foto’s opgenomen zijn, ook in kleur overgelegd, op basis

waarvan geconcludeerd dient te worden dat in ieder geval een deel van de

draaiende delen niet correct is afgehangen. Deze zijn dus niet correct, of volledig,

nagekeken. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat zij aan de betwisting

van aanneemster op dit onderdeel voorbij dienen te gaan. Toewijzing van het

gevorderde bedrag, zijnde € 249,68, zal geschieden.

10. Aankoop hang&sluitwerk geen cilinders e.d. geleverd € 330,00

51. Aanneemster heeft opgenomen dat zij deze post heeft verwerkt in haar financiële

overzicht van 12 december 2006. Als gevolg van haar stellingname heeft

ze in haar reactie (zoals overgelegd als productie 23) € 330,00 opgenomen.

Aangezien dit door aanneemster opgenomen bedrag gelijk is aan het door opdrachtgever

gevraagde bedrag stellen arbiters vast dat partijen het met elkaar

eens zijn. Toewijzing volgt.

11. 2 stuks combicontrol € 625,12

12. 3 vensteropeners € 336,96

52. Aanneemster heeft bij deze twee onderdelen verwezen naar punt 27, het Velux

dakraam straatzijde. Bij alle drie de onderdelen heeft zij geen bedrag opgenomen.

Page 22: AvdR Webinars

22

Bij punt 27 is opgenomen dat zij dit heeft verwerkt in het financiële

overzicht van 12 december 2006.

53. Door opdrachtgever is in het rapport van B. zoals overgelegd als productie 10

bij deze drie onderdelen vermeld: “overeengekomen in m&m werk”. De tekst

is ook doorgestreept en er zijn geen bedragen opgenomen.

54. Arbiters stellen dan ook vast dat partijen het over deze drie onderdelen eens

zijn. Voor zover opdrachtgever zijn vorderingen op deze onderdelen niet heeft

ingetrokken dienen de vorderingen afgewezen te worden.

13. Stukadoren muren en sausklaar opleveren

sausklaar opleveren niet voldaan € 2.780,00

55. Opdrachtgever stelt dat niet voldaan is aan het sausklaar opleveren. Ter

onderbouwing

verwijst hij naar de rapportage van het bedrijfschap stucwerk,

productie 25.

56. Aanneemster stelt dat zij de muren wel gestukadoord heeft, en ook sausklaar

heeft opgeleverd.

- 13 - 57. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat aanneemster

de muren gestukadoord heeft. De discussie of de muren sausklaar zijn opgeleverd

betreft naar het oordeel niet een discussie of het werk is uitgevoerd,

maar of het werk goed is uitgevoerd. Dit onderdeel behoort dus niet besproken

te worden onder de kop van niet uitgevoerde punten. Arbiters zullen het

al dan niet sausklaar zijn van de muren bespreken bij de bespreking van de

herstelwerkzaamheden.

14. Stucwerk buitengevel in kleur door en door € 5.029,00

ondergrond 2 lagen, voegwerk, sauswerk niet uitgevoerd € 3.842,50

58. Aanneemster erkent dat het stucwerk van de buitengevel inderdaad niet is

aangebracht. Zij geeft aan dat in de overeenkomst hiervoor een stelpost is

opgenomen van € 5.029,00. Die heeft zij, aldus haar stelling, verwerkt in het

financieel overzicht. Zij geeft daarbij aan dat ze deze post heeft opgenomen

voor € 3.817,48. Het verschil met € 5.029,00 is door haar niet duidelijk gemaakt.

59. Door opdrachtgever is de rapportage van B., zoals overgelegd als productie

10, opgenomen dat het tweede deel, sluitende op € 3.842,50, is vervallen

in de stelpost van € 5.029,00.

60. Partijen zijn het met elkaar eens dat het stucwerk van de buitengevel niet is

aangebracht. Voorts zijn partijen het, blijkens hun stellingname, met elkaar

eens dat het stucwerk van de buitengevel in kleur een stelpost is.

61. Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van het bedrag dat in

mindering gebracht dient te worden. Opdrachtgever heeft € 5.029,00 opgenomen

terwijl aanneemster € 3.817,48 heeft opgenomen. Aangezien door

aanneemster niet is aangegeven waarom zij een lager bedrag heeft opgenomen,

terwijl zij wel erkent dat deze stelpost niet is uitgevoerd, zullen arbiters

het volledige bedrag van de stelpost in mindering brengen, dan wel toewijzen

aan opdrachtgever. Dat is dus € 5.029,00.

62. Partijen hebben voorts een discussie over de kwaliteit van het metselwerk.

Opdrachtgever stelt dat de kosten om alsnog stucwerk aan te brengen véél

hoger is dan hetgeen aanneemster heeft opgenomen in haar begroting. Dit is

een discussie die, naar het oordeel van arbiters, thuis hoort bij de bespreking

- 14 - van de kwaliteit van het geleverde werk. Dat gebeurt hierna onder de kop

Herstelwerkzaamheden villa.

15. Vloertegels verwerken € 5.968,08

63. In zijn overzicht van productie 10, 3 februari 2008, heeft opdrachtgever het

bedrag genoemd bij dit onderdeel verlaagd naar € 2.980,37.

64. Aanneemster heeft in haar overzicht € 2.966,54 opgenomen. Aanneemster

heeft tijdens de eerste mondelinge behandeling toegelicht dat er in het geheel

geen vloertegels zijn aangebracht. Een deel is reeds bij het aangaan van de

Page 23: AvdR Webinars

23

overeenkomst bezuinigd, namelijk de keldervloer. De andere vloer kon niet

gelegd worden omdat de door opdrachtgever aangeleverde tegels te ongelijk

waren om correct te leggen. Aanneemster stelt dat zij met het bedrag van

€ 2.966,54 de volledige post heeft teruggegeven.

65. Er resteert tussen partijen dus een geschil van € 2.980,37 -/- € 2.966,54 =

€ 13,83. Hier zullen arbiters zich een oordeel over vormen.

66. Opdrachtgever heeft zijn bedrag onderbouwd met de stelling dat de keldervloertegels

al zijn verrekend in het overzicht van het meer- en minderwerk.

Dat betreft 80 m², zodat er 82 m² over blijft. Dit tegen een bedrag van

€ 36,35 geeft, aldus opdrachtgever, een bedrag van € 2.980,37.

67. Aanneemster heeft in haar overzicht niet aangegeven hoeveel vierkante meter

er al wel of niet is verwerkt. Wel heeft zij het totale aantal vierkante meters

opgenomen, zijnde 162 m². Dit is, zo stellen arbiters vast, gelijk aan

80 m² + 82 m², zodat partijen hierover geen geschil hebben.

68. In de door aanneemster overgelegde begroting, productie 6, is bij onderdeel

41 vloertegels opgenomen voor 162 m². Dit onderdeel is gesplitst in

82 m² marmer en 80 m² leisteen.

69. Zoals aanneemster stelt is bij het sluiten van de overeenkomst de leisteen

vervallen in de opdracht. Dit is zo ook opgenomen in de overeenkomst, productie

1. Aldus resteert 82 m² marmer vloer. Hierbij is in de door aanneemster

overgelegde begroting een bedrag opgenomen van € 2.980,37.

- 15 - 70. Arbiters concluderen derhalve dat het juiste te verrekenen bedrag € 2.980,37.

Dit is het bedrag dat door opdrachtgever is opgegeven. Arbiters zullen dit

hanteren.

16.Wandtegels verwerken toilet en badkamer € 1.620,85

71. Partijen zijn het blijkens hun overgelegde producties eens dat aanneemster de

wandtegels niet heeft aangebracht en daarvoor € 1.620,85 aan opdrachtgever

toekomt. Aldus zal toegewezen worden.

17. Afbouwwerkzaamheden niet uitgevoerd muv goten en boeidelen € 1.430,76

72. Opdrachtgever heeft in zijn productie 10, het nieuwste rapport van B., het bij

dit onderdeel opgenomen bedrag verminderd tot € 1.264,89.

73. Aanneemster heeft ditzelfde bedrag opgenomen in haar overzicht van productie

23. Aldus stellen arbiters vast dat partijen het met elkaar eens zijn omtrent

punt 17. Toewijzing van € 1.264,89 volgt.

18. Schilderwerk binnen € 4.900,00

74. Beide partijen hebben € 4.900,00 opgenomen als zijnde toekomende aan

opdrachtgever.

Toewijzing volgt.

19. Schilderwerk buiten € 3.750,00

75. Aanneemster stelt dat een deel van het buitenschilderwerk is gerealiseerd. Zij

heeft in haar overzicht, productie 23, een bedrag opgenomen van € 1.750,00

als zijnde correct gevorderd door opdrachtgever. Aanneemster heeft ter onderbouwing

van haar standpunt een factuur van haar schildersbedrijf overgelegd.

De factuur dateert van 13 april 2005 en sluit op € 1.920,10 exclusief

BTW.

76. Opdrachtgever heeft in zijn nieuwe opstelling van productie 10 een bedrag

opgenomen van € 2.750,00.

77. Arbiters stellen vast dat aanneemster in haar begroting, productie 6, onder

code 46 een bedrag van € 3.750,00 heeft opgenomen voor het buitenschilderwerk.

Aangezien zij aangeeft dat ze reeds € 1.920,10 heeft uitgegeven aan

het schilderwerk resteert, volgens haar stelling, nog circa € 1.750,00 aan

werk.

- 16 - 78. Arbiters hebben tijdens de tweede mondelinge behandeling de situatie ter

plaatse waargenomen. Gelet op de staat en kwaliteit van het schilderwerk zijn

arbiters van oordeel dat zeker nog een bedrag van € 2.750,00 nodig is om het

Page 24: AvdR Webinars

24

buitenschilderwerk te voltooien.

79. Arbiters maken hierbij niet het onderscheid tussen uitgevoerd werk en te herstellen

werk. Een deel is immers niet uitgevoerd en een deel is niet volledig

correct uitgevoerd. Om hier een onderscheid in te maken, lijkt arbiters weinig

praktisch.

80. Arbiters wijzen aan opdrachtgever het door hem gevorderde bedrag van

€ 2.750,00 toe.

20. Luiken buitenkozijnen (zie tekeningen niet geleverd) € 2.200,00

basis is hergebruik bestaand

81. Opdrachtgever stelt dat op de tekeningen de luiken van de buitenkozijnen zijn

opgenomen. De luiken zijn niet geleverd. Aanneemster heeft dus niet geleverd

hetgeen zij had moeten leveren. Opdrachtgever vordert € 2.200,00.

82. Aanneemster stelt dat de luiken niet bij de opdracht inbegrepen waren. De

luiken zijn in de aanzichten aan de gevels getekend, maar tijdens de contractsvorming

is besproken dat de luiken niet tot de opdracht behoren. De bedoeling

van opdrachtgever was om de bestaande luiken op een goedkope manier

te restaureren. Aanneemster wijst daarbij ook op de opname uit het verslag

van de eerste bouwvergadering. Tevens wijst aanneemster op de begroting,

aldaar zijn de luiken niet opgenomen.

83. Door opdrachtgever zijn als productie 8 de tekeningen van de woning overgelegd.

Op deze tekening zijn luiken opgenomen. Deze luiken zijn niet enkel als

(sier-)element opgenomen, doch tevens is meermaals de tekst: “donker

groene luiken” opgenomen. Deze tekening(en) dateren van 13 mei 2005.

84. In de tussen partijen gesloten overeenkomst, productie 1 zijdens aanneemster,

is opgenomen dat de opdrachtbevestiging en open begroting de basis

vinden in (onder andere) de documenten van A.D. van 13 mei 2005. Arbiters

zijn van oordeel dat opdrachtgever in ieder geval op basis van deze tekst er

vanuit mocht gaan dat al hetgeen in de documenten van A.D. van 13 mei

2005 was opgenomen tevens was opgenomen in de opdrachtbevestiging én

- 17 - de open begroting. Het is daarbij géén taak van een opdrachtgever, des te

meer als bouwkundige leek, om vervolgens minutieus onderzoek te verrichten

naar discrepanties tussen de open begroting en de andere stukken. Indien

aanneemster delen van de tekeningen had willen uitsluiten, dan had zij dit

concreet en duidelijk moeten melden aan opdrachtgever. Arbiters achten het

dan ook niet van belang in hoeverre de luiken wel of niet zijn opgenomen in

de open begroting. De luiken staan duidelijk getekend én zijn benoemd in de

tekeningen. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat aanneemster de verplichting

op zich heeft genomen om deze luiken te verzorgen.

85. Aanneemster heeft ook verwezen naar hetgeen hieromtrent is opgenomen in

het verslag van de bouwvergadering van 5 juli 2005. Aanneemster heeft het

betreffende deel van het verslag overgelegd bij productie 23. In het verslag is

opgenomen: “De luiken naast de kozijnen moeten worden opgeslagen, in een

later stadium wordt bekeken wat hier mee te doen, eventueel door een handig

mannetje op laten knappen. actie: [aanneemster]”. Aanneemster stelt dat

hieruit volgt dat duidelijk was dat de luiken niet tot haar opdracht behoren.

86. Arbiters lezen hetgeen is opgenomen in het verslag van de bouwvergadering

anders dan aanneemster. Arbiters lezen dat de luiken nu worden opgeslagen

zodat er later voor zorg gedragen kan worden. Daarbij is de actie hiervan gelegen

bij aanneemster. Zij dient dus én de luiken op te slaan én te zijner tijd

te bekijken wat er mee gedaan moet worden. Daarbij staat het aanneemster

vrij om eventueel de luiken op te laten knappen.

87. Arbiters komen dan ook tot de conclusie dat het aanbrengen van de luiken tot

de verantwoordelijkheid van aanneemster behoort.

88. Door aanneemster is geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering.

Dit bedrag, nu het voor arbiters ook niet onredelijk voorkomt, zal worden

toegewezen. Het betreft € 2.200,00.

Page 25: AvdR Webinars

25

21. Glas en lood ramen tpv toilet en keuken € 450,00

89. Opdrachtgever verwijst, bij monde van zijn deskundige B. in productie J, naar

de opdracht van 1 juli 2005. Opdrachtgever stelt dat daarin de glas-inloodramen

zijn benoemd.

- 18 - 90. Aanneemster stelt dat het onduidelijk is waar deze kosten vandaan komen. Er

is nooit sprake geweest van glas in lood ramen ter plaatse van het toilet en

keuken. Dit glas in lood staat ook nergens benoemd of getekend. De kosten

worden, aldus aanneemster ten onrechte opgevoerd.

91. De opdracht aan aanneemster van 1 juli 2005 is door opdrachtgever overgelegd

als productie A. Aldaar is in de 4e alinea opgenomen dat de twee kleine

ramen van de wc en bijkeuken (oost) worden uitgevoerd in glas en lood in

HR++.

92. In de opdrachtbevestiging van 11 juli 2005, productie 1, wordt door aanneemster

verwezen naar de opdracht tot levering van opdrachtgever. Hierbij

wordt geen datum vermeld. Gelet op de data van de betreffende stukken alsmede

gelet op het ontbreken van een stuk zijdens opdrachtgever dat getiteld

is opdracht tot levering alsmede gelet op de impliciete stelling van opdrachtgever

dat het door hem als productie A overgelegde stuk het in de opdrachtbevestiging

bedoelde stuk is, gaan arbiters er vanuit dat dit het stuk van 1 juli

2005 is, zoals overgelegd door opdrachtgever als productie A.

93. Aldus concluderen arbiters dat, anders dan aanneemster stelt, het glas in lood

wel benoemd is. Opdrachtgever heeft in zijn opdracht deze opdracht gegeven,

welke opdracht door aanneemster met haar opdrachtbevestiging is aanvaard.

94. Door aanneemster is geen verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag,

zijnde € 450,00. Arbiters achten het bedrag ook niet bovenmatig. Toewijzing

volgt.

22. Profiel in buitenbetimmering € 1.000,00

95. In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, heeft opdrachtgever aangegeven

dat dit onderdeel bij de herstelwerkzaamheden behoort. Arbiters zullen het

aldaar bespreken.

- 19 - 23.Ramen draai-kiep functie, niet geleverd wel op tekening € 1.000,00

24. Serre, binnenblad HSB door foutieve maatvoering kleinere serre € 750,00

fundering blijkt al foutief gemaatvoerd te zijn

25. Kleiner velux dakraam tpv badkamer dan getekend € 250,00

26. Geen rolluiken aan straatzijde € 375,00

96. In de lijst van 3 februari 2008 heeft opdrachtgever deze onderdelen doorgestreept

met de vermelding dat de onderdelen zijn overeengekomen in het

meer- en minderwerk. Verdere bespreking is dus niet nodig.

27. Velux dakraam straatzijde € 1.663,41

97. Arbiters verwijzen naar de hiervoor besproken onderdelen: “11. 2 stuks combicontrol

€ 625,12” en “12. 3 vensteropeners € 336,96”. Daar is het onderhavige

onderdeel besproken. Ten aanzien van het Velux dakraam volgt geen

toewijzing.

28. Dagkanten kozijnen betimmerd met MDF ipv multiplex € 450,00

98. In de lijst van 3 februari 2008, productie 10, heeft opdrachtgever aangegeven

dat dit onderdeel bij de herstelwerkzaamheden behoort. Het betreft het onderdeel:

“24. Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak”.

Arbiters zullen het aldaar bespreken.

Conclusie niet uitgevoerde punten en opslagen

99. Op basis van het voorgaande dient aan opdrachtgever vanwege de door aanneemster

niet uitgevoerde werkzaamheden het volgende toegewezen te worden:

4. hwa en zinken goten € 1.191,00

6. stootvoegroosters € 195,00

7. kunststof schoorsteen € 300,00

9. afhangen en nakijken draaiende delen € 249,68

Page 26: AvdR Webinars

26

10. cilinders € 330,00

14. stucwerk buitengevel € 5.029,00

15. vloertegels verwerken € 2.980,37

16. wandtegels verwerken toilet en badkamer € 1.620,85

17. afbouwwerkzaamheden € 1.264,89

18. schilderwerk binnen € 4.900,00

19. schilderwerk buiten € 2.750,00

20. luiken € 2.200,00

21. glas en lood ramen € 450,00 +

Totaal € 23.460,79

- 20 - 100. Opdrachtgever heeft vervolgens 10,70% opslagen berekend. Hij heeft daarbij

gesteld dat dit de opslagen zijn die aanneemster heeft berekend. Hiertegen is

geen verweer gevoerd en aanneemster heeft in haar begroting, productie 6,

inderdaad opslagen berekend die ongeveer op 10,70% uitkomen. Het bedrag

komt alsdan uit op € 23.460,79 + 10,70% = € 23.460,79 + € 2.510,30 =

€ 25.971,09.

101. Opdrachtgever heeft vervolgens het voorgaande bedrag vermeerderd met

BTW. Hier heeft aanneemster ook geen verweer tegen gevoerd. Daarbij overwegen

arbiters dat opdrachtgever een particulier is, derhalve rust bij hem de

btw-last, en is de aannemingsovereenkomst ook met BTW vermeerderd. Ten

aanzien van de niet uitgevoerde werkzaamheden komt opdrachtgever

€ 25.971,09 + 19% = € 25.971,09 + € 4.934,51 = € 30.905,60 toe.

Verkorting bouwtijd

102. In de opstelling van B., productie 10, is ook opgenomen dat er 3,7 weken

bouwplaatskosten verrekend dienen te worden. Dit geeft een bedrag van

€ 1.064,94. De deskundige van opdrachtgever geeft daarbij als motivering dat

het aannemelijk is dat over de niet uitgevoerde werkzaamheden ook geen

tijdgebonden bouwplaatskosten worden gerekend.

103. Gelet op de werkzaamheden stellen arbiters vast dat er niet veel bouwplaatskosten

gemaakt hoeven te worden voor hetgeen nog verricht dient te worden.

Arbiters achten verrekening van bouwplaatskosten dan ook niet op zijn plaats.

Herstelwerkzaamheden villa (reconventie)

104. Opdrachtgever heeft als productie G een kostenraming van de kosten van

herstel overgelegd. Deze raming is opgesteld door B. op 25 oktober 2006 en

sluit op € 102.990,00. Als productie 10 heeft opdrachtgever een aangepaste

raming van B. overgelegd. De opsteldatum is gelijk gebleven aan 25 oktober

2006, doch met wijzigingsdatum 3 februari 2008. Deze lijst sluit op

€ 88.200,00. Arbiters zullen deze laatste lijst hanteren en per onderdeel. De

lijst is in twee delen opgebouwd. Het eerste deel is genummerd 1 tot en met

46 en heeft de titel: “zaken welke hersteld dienen te worden en/of afgemaakt

om deugdelijk en kwalitatief goed werk te kunnen leveren”. Het tweede deel

is genummerd 1 tot en met 18 en heeft als titel: “Overige werkzaamheden

constateringen welke aangepast cq. herstelt dienen te worden”. De in de kop

- 21 - genoemde bedragen zijn de bedragen die opdrachtgever heeft opgegeven. In

de lijst van 3 februari 2008 (productie 10) zijn enkele punten vervallen. Arbiters

zullen die niet opsommen. Dit verklaart het overslaan van nummers hierna.

105. Door aanneemster is verweer gevoerd. Zij heeft onder andere in productie 24

per onderdeel haar verweer opgenomen.

2. Cement, mortelresten behandelen van te schilderen onderdelen € 452,70

106. Opdrachtgever stelt dat er cement en mortelresten aanwezig zijn op de

buitenkozijnen.

Die zorgen ervoor dat de kozijnen zodanig moeten worden geschuurd

dat dit niet behoort bij het normaal afschilderen.

107. Arbiters hebben ter plaatse het schilderwerk aan de buitenkozijnen waargenomen.

Er zijn op enkele plaatsen cementresten in verschillende omvang

Page 27: AvdR Webinars

27

waarneembaar. De hoeveelheden zijn evenwel niet substantieel. Gelet op hetgeen

arbiters gezien hebben zijn arbiters van oordeel dat het verwijderen van

de cementresten behoort bij de normale voorbereiding van schilderwerk aan

buitenkozijnen. Arbiters wijzen op dit onderdeel niets toe.

3. Gevelherstel ivm aan te brengen gevelstucwerk € 18.975,00

108. Deze post bestaat uit meerdere onderdelen. Het hierboven genoemde bedrag

is de optelling van 6 onderdelen. Gelet op de samenhang zullen arbiters deze

post met zijn onderdelen gezamenlijk behandelen.

109. Opdrachtgever stelt dat de gevel zo slecht is uitgevoerd dat deze voor een

juist eindresultaat opnieuw dient te worden uitgevoerd. Dit betekent sloop en

opbouw met goede materialen.

110. Aanneemster betwist dat de complete gevel vervangen moet worden. Alleen

de natuursteen waterslagen zijn niet geheel netjes aangebracht. Het herstel

daarvan kost twee mandagen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft aanneemster

gesteld dat zij een offerte van haar stukadoor heeft ontvangen. De

stukadoor geeft daarbij een garantie van vijf jaar. Het is dus niet nodig om de

gevel te vervangen voor een goed resultaat.

111. Arbiters hebben de gevel bezichtigd. De raamdorpels dienen opnieuw gesteld.

De lateien staan niet recht en dienen vlak gesteld te worden. Het buitenblad is

- 22 - op plaatsen hol en op andere plaatsen bol. Er zijn veel verschillende soorten

steen gebruikt. Arbiters zijn van oordeel dat deze gevel niet zodanig te stuken

is dat het eindresultaat goed en deugdelijk is. Om de gevel, met stucwerk,

vlak te krijgen is het niet mogelijk om de aansluitingen op de gevelopeningen

netjes te krijgen. Arbiters passeren het verweer van aanneemster dan ook.

112. Arbiters overwegen dat, gelet op de omvang van de gehele werkzaamheden

en de oorspronkelijk aan aanneemster gegeven opdracht, opdrachtgever geen

genoegen hoeft te nemen met lapmiddelen. Herstel dient hier goed en grondig

te gebeuren. Voor renovatie is geen plaats en reden.

113. Goed en deugdelijk herstel betekent, gelijk opdrachtgever in zijn overzicht

van productie 10 heeft opgenomen, dat het buitenspouwblad opnieuw opgetrokken

dient te worden.

114. Opdrachtgever heeft in zijn raming voor het herstel de diverse benodigde

werkzaamheden opgenomen en beprijsd. Globaal gesproken:

sloop € 5.075,00

afvoer € 1.125,00

isolatie controleren € 290,00

ontbrekend dpc aanbrengen € 580,00

metselwerk aanbrengen € 11.600,00

raamdorpels plaatsen € 305,00 +

Totaal € 18.975,00

115. Aanneemster heeft betwist dat er geen dpc aanwezig is. Arbiters achten zulks

niet relevant. Indien er wel dpc aanwezig is zal bij de afbraak van het buitenspouwblad

op diverse plaatsen het dpc beschadigd worden. De extra kosten

die het repareren, of omzichtiger slopen, wegen op tegen de kosten van

het aanbrengen van nieuw dpc.

116. Arbiters achten de door de deskundige van opdrachtgever opgegeven bedragen

reëel en niet buitensporig. Nu er verder, op het hiervoor besproken onderdeel

dpc na, geen verweer is gevoerd tegen de omvang zullen arbiters het

volledig gevorderde bedrag toewijzen.

8. Ventilatieafvoer maken tbv keuken deze was dichtgestort € 169,50

117. Opdrachtgever vordert € 169,50 voor het (nieuw) maken van een ventilatieafvoer

ten behoeve van de keuken. De deskundige van opdrachtgever geeft in

zijn schrijven van 27 maart 2007, overgelegd als productie J, aan dat op-

23 - drachtgever geen bouwkundige is. Fouten in een tekening kunnen daarom

aan opdrachtgever niet worden verweten. Het is de plicht van de uitvoerende

Page 28: AvdR Webinars

28

partij om alle stukken te controleren op juistheid, aldus opdrachtgever.

118. Aanneemster stelt dat het maken van een nieuwe ventilatieafvoer voor rekening

van opdrachtgever dient te komen. Opdrachtgever heeft de locatie van

de ventilatieafvoer aangegeven bij het bestellen van de breedplaatvloeren.

Daarbij is door fouten in de bestektekening en onvoldoende installatietechnische

kennis het gat op de verkeerde plek gekomen.

119. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat de ventilatieafvoer

niet op de juiste plaats aanwezig was. Ook over de oorzaak verschillen

partijen niet van mening. Op de tekening waarmee de breedplaatvloer is besteld

stond deze opening op de verkeerde plaats. Partijen verschillen van mening

met elkaar wie verantwoordelijk is voor deze fout.

120. Uit de stellingen van partijen leiden arbiters af dat de architect van opdrachtgever

de opening op de verkeerde plaats heeft aangegeven op de tekening.

Vervolgens heeft aanneemster deze tekening niet gecontroleerd op juistheid.

121. Anders dan opdrachtgever stelt, zijn arbiters van oordeel dat aanneemster

niet actief alles dient te controleren wat door de architect van opdrachtgever

aangeleverd dient te worden. In beginsel mag aanneemster vertrouwen op de

deskundigheid van de door opdrachtgever ingehuurde professional. Dit is enkel

anders indien aanneemster de fout in de tekening kende of redelijkerwijs

behoorde te kennen. Hiervan is aan arbiters niets gebleken. Arbiters moeten

dan ook tot de conclusie komen dat de architect van opdrachtgever in deze

een fout heeft gemaakt. De gevolgen daarvan dienen, in de relatie tussen

aanneemster en opdrachtgever, voor rekening van opdrachtgever te blijven.

Afwijzing volgt.

9. Nuts invoer voorzien van waterkering € 240,00

122. Opdrachtgever stelt dat de door aanneemster aangebrachte dichting niet voldeed

aan de stellen eisen voor een waterdichte afdichting. De oplossing van

aanneemster was het toepassen van purschuim. Dat is slechts een tijdelijke

oplossing. Inmiddels is opdrachtgever zelf tot herstel overgegaan, aldus opdrachtgever.

- 24 - 123. Aanneemster erkent dat er tijdens de bouw water door de invoer van de

nutsleidingen

naar binnen is gekomen. Dat is destijds door aanneemster verholpen

en sindsdien is er geen water meer de kelder ingekomen. De herstelkosten

dienen dus ook afgewezen te worden, aldus aanneemster.

124. Aanneemster heeft niet betwist dat haar reparatie inhield het aanbrengen van

purschuim. Arbiters zijn met opdrachtgever van oordeel dat een permanent

waterdichte invoer van de nuts-leidingen niet door middel van pur dient te

geschieden. Herstel was dus noodzakelijk. Opdrachtgever is zelf tot herstel

overgegaan. Gelet op hetgeen arbiters hebben waargenomen was de reparatie

niet omvangrijk. Arbiters achten een bedrag van € 50,00 op zijn plaats.

Het meerdere wordt afgewezen.

10. Extra kosten welke gemaakt zijn tbv uitvlakken binnenwanden € 440,00

125. Opdrachtgever stelt dat hij extra kosten heeft moeten maken om de binnenwanden

uit te vlakken.

126. Aanneemster stelt dat het binnenstucwerk is uitgevoerd door een professioneel

en erkend stukadoorsbedrijf. Het werk voldoet aan alle geldende normen.

Er is geen sprake (geweest) van wanden die niet geheel recht en vlak staan.

De herstelkosten worden dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.

127. Opdrachtgever heeft tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de

door hem bij productie 12 overgelegde facturen. Hiervan zijn, voor dit onderdeel,

relevant de derde en zesde factuur. Dit zijn facturen van 14 oktober

2006 en 3 oktober 2006.

128. Op de factuur van 14 oktober 2006 is een bedrag van € 300,00, exclusief

BTW, opgenomen voor het uitvlakken en herstellen van Gibomuren. De factuur

van 3 oktober 2006 betreft een leverancier van open haarden. Conform

de beschrijving op deze factuur is een schouw geplaatst inclusief rookkanaal.

Page 29: AvdR Webinars

29

Daarbij is de muur links en rechts van de schouw glad gemaakt. Er zijn geen

aparte bedragen opgenomen, de totale factuur bedraagt € 3.669,00 inclusief

BTW.

129. Arbiters overwegen dat Gibomuren normaliter vlak zijn en dus niet meer uitgevlakt

behoeven te worden. Dit heeft dus niets van doen met stukadoorswerk

uitgevoerd door aanneemster. Het door opdrachtgever uitvoeren van het

- 25 - vlakken van een Gibomuur is herstel van een onzuivere plaatsing van deze

muur. Dit bedrag wordt toegewezen.

130. Het glad maken van de muur links en rechts van de nieuw geplaatste schouw

achten arbiters niet ongebruikelijk bij het plaatsen van een schouw. Deze factuur

geeft dus geen aanleiding om te veronderstellen dat de muren niet afdoende

glad waren. Dit deel van de vordering wordt niet toegewezen.

131. In totaal wordt voor deze post € 300,00 toegewezen.

16. Goot geheel herstellen boven voordeur ivm afwatering € 330,00

132. Opdrachtgever stelt dat de goot voor een groot deel niet is voorzien van correct

afschot. Het water loopt de verkeerde kant op. Naar een plek waar geen

afvoer is.

133. Aanneemster stelt dat de goot prima voldoet en de hoeveelheid water kan

verwerken. Er zitten maar drie lagen dakpannen boven. De goot hoeft niet

hersteld en de herstelkosten worden dus ten onrechte gevraagd.

134. Arbiters hebben waargenomen dat de dakgoot boven de voordeur op tegenschot

ligt. Dit is niet conform de eisen van goed en deugdelijk werk. Arbiters

vermogen ook niet in te zien waarom dit anders wordt indien een dakgoot

slechts water behoeft te verwerken van drie lagen dakpannen. Aanneemster

had deze dakgoot met het juiste afschot dienen aan te leggen.

135. Herstel is dus nodig. De gevorderde kosten, € 330,00, achten arbiters redelijk

en tegen deze hoogte is ook geen verweer gevoerd. Toewijzing volgt.

17. Herstel aansluiting HWA en rioleringaansluiting op MV-nivo € 2.150,00

136. Tussen partijen is niet in geschil dat aanneemster de hemelwaterafvoeren niet

heeft aangesloten op de rioleringsaansluiting. Dit is ook meegenomen in de

lijst met niet uitgevoerde werkzaamheden, en wel onder 4. Er is geen reden

om aanneemster nog separaat te belasten met herstel. Herstel van werk dat

aanneemster niet heeft uitgevoerd behoeft aanneemster uiteraard niet te vergoeden.

Afwijzing volgt.

- 26 - 18. Zinkwerk aanpassen ivm stucwerk en afwateringsstrippen toepassen € 500,00

137. Opdrachtgever stelt dat het zinkwerk niet conform de overeengekomen

referentievilla

is uitgevoerd.

138. Aanneemster betwist dat herstel nodig is. Het zinkwerk ziet er keurig uit en is

erg netjes afgewerkt, aldus aanneemster.

139. Aan arbiters is niets overgelegd betreffende de referentievilla. Het is voor arbiters

dus niet mogelijk om de referentievilla als maatstaf te nemen. Arbiters

zullen daarom oordelen of het werk goed en deugdelijk is uitgevoerd.

140. Arbiters hebben het zinkwerk bekeken. De daklijst had iets meer naar binnen

uitgevoerd kunnen worden. Dat was netter geweest. Maar deze tekortkoming

is dusdanig gering dat herstel niet nodig is. Voor het overige voldoet het

zinkwerk aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. Op dit onderdeel zal

dus geen vergoeding toegekend worden.

19. Zakgoot aanpassen, goot verhogen conform tekening € 1.930,00

141. Opdrachtgever stelt dat de zakgoot niet is uitgevoerd conform de

aannemingsovereenkomst

met bijbehorende tekeningen.

142. Aanneemster stelt dat de zakgoot tijdens de bouw al speciaal is opgehoogd.

De kosten zijn dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.

143. Arbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de zakgoot niet is uitgevoerd

Page 30: AvdR Webinars

30

conform de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde tekening van de

zakgoot. Daarbij achten arbiters de uitvoering ook niet acceptabel. De zakgoot

dient dus hersteld. Het gevorderde bedrag van € 1.930,00 achten arbiters

niet irreëel zodat toewijzing volgt.

22. Afvoer binnen (riolering) plaatsen conform tekeningen € 660,00

144. De door opdrachtgever ingehuurde deskundige geeft aan dat in overleg tussen

aanneemster en opdrachtgever binnenwanden zijn verplaatst. Bij deze

wijzigingen zijn de aansluitingen voor de riolering niet gewijzigd door aanneemster.

Opdrachtgever acht dit wel de verantwoordelijkheid van haar. Aanneemster

dient daarom de kosten te dragen van de verplaatsing.

- 27 - 145. Aanneemster stelt dat zij al het installatiewerk conform afspraak en tekening

heeft aangelegd. Dat opdrachtgever complete wanden verplaatst zonder

daarbij de consequenties te overzien, is voor opdrachtgever.

146. Arbiters overwegen dat opdrachtgever in deze werd bijgestaan door een

deskundige,

namelijk de architect. Het is dan niet aan aanneemster om aan te

geven dat de aansluitingen van de riolering misschien gewijzigd moet worden.

Daarbij overwegen arbiters dat zij ter plaatse hebben waargenomen, zoals

ook medegedeeld door opdrachtgever tijdens deze mondelinge behandeling,

dat het ging om de afvoer in de badkamer. Op zich zat die afvoer niet op een

onlogische plaats, alleen zat de afvoer niet op de plaats die opdrachtgever

thans wenst in verband met de inrichting van zijn badkamer. Er was voor

aanneemster dan ook geen reden om opdrachtgever te wijzen op deze gevolgen

van zijn wijziging.

147. Arbiters achten een vergoeding niet op zijn plaats.

23. Aftimmering Velux-kozijn in badkamer passend maken € 130,00

148. Opdrachtgever heeft verwezen naar de foto’s 15a en 15b zoals door adviesburo

Nieman op 9 juni 2006 gemaakt. Het betreffende rapport is overgelegd

als productie F, waarbij de meeste foto’s op 9 mei 2007 in kleur zijn overgelegd.

Foto 15a is wel in kleur overgelegd en foto 15b niet.

149. Aanneemster betwist dat er een probleem is. Bij de normale afwerking door

de schilder is er geen aanpassing nodig.

150. Arbiters zijn van oordeel dat de afwijking te omvangrijk is. Daarbij zijn er,

zulks hebben arbiters ter plaatse waargenomen, ook lelijke spijkergaten

zichtbaar. De aftimmering van het Velux-kozijn voldoet niet aan de eisen van

goed en deugdelijk werk. Voor een goed eindresultaat is meer nodig dan enkel

een normale afwerking door een schilder. Arbiters achten de gevorderde

vergoeding van € 130,00 redelijk.

24. Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak

€ 1.550,00

151. Opdrachtgever stelt dat de dagkanten van de kozijnen uitgevoerd zijn in te

dun MDF. Afgesproken was dat de dagkanten met 22 millimeter dik MDF uitgevoerd

zouden worden.

- 28 - 152. Aanneemster stelt dat de kozijnen en dagkanten volgens tekening en overleg

zijn aangebracht. De herstelkosten zijn dus ten onrechte.

153. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft aanneemster aangegeven

dat zij 18 millimeter MDF heeft aangebracht.

154. Voorts hebben partijen verklaard tijdens de mondelinge behandeling dat het

toepassen van MDF een wijziging is van hetgeen oorspronkelijk overeengekomen

was. Dit op verzoek van aanneemster, aldus partijen. Oorspronkelijk

waren, volgens de begroting productie 6, aftimmerlatten overeengekomen.

Daarbij heeft aanneemster, gelijk opdrachtgever stelt, erkend dat het MDF

een dikte had moeten hebben van 22 millimeter.

155. Arbiters stellen derhalve vast dat hetgeen oorspronkelijk is overeengekomen,

aftimmerlatten, op verzoek van aanneemster is gewijzigd in het aanbrengen

Page 31: AvdR Webinars

31

van MDF. Bij die wijziging heeft opdrachtgever de eis gesteld dat het MDF wel

22 millimeter dik zou zijn. Deze voorwaarden heeft aanneemster geaccepteerd.

Vervolgens brengt ze niet MDF van deze dikte aan, maar dunner MDF.

Daarbij heeft aanneemster niet aangegeven waarom zij dunner MDF heeft

aangebracht. Arbiters zijn van oordeel dat, nu opdrachtgever op dit onderdeel

al een keer coulant is geweest en ingestemd heeft met een wijziging, niet

nogmaals coulant hoeft te zijn. Opdrachtgever behoeft derhalve geen genoegen

te nemen met 18 millimeter MDF. De aftimmering dient dus hersteld te

worden. Het door opdrachtgever aangegeven bedrag van € 1.550,00 achten

arbiters redelijk en zal toegewezen worden.

25. Vensterbanken in serre demonteren en vernieuwen ivm onjuist verstek tov

aansluitende verstekken € 547,50

156. Arbiters zijn van oordeel, na de situatie ter plaatse waargenomen te hebben,

dat de vensterbanken inderdaad niet netjes zijn gemonteerd. Dit had beter

gekund. Arbiters zijn evenwel van oordeel dat bij normaal, doch goed, schilderwerk

van deze vensterbanken het euvel niet meer zichtbaar is. Arbiters

achten een vergoeding niet op zijn plaats.

- 29 - 26. Vensterbank bij glas in lood raam centreren € 125,00

157. Opdrachtgever stelt dat de vensterbank bij het glas in lood raam niet in het

midden van het raam geplaatst is. Deze vensterbank dient gecentreerd, aldus

opdrachtgever.

158. Aanneemster stelt dat bij een normale visuele waarneming het verschil tussen

de beide zijden van de vensterbank nauwelijks waargenomen kan worden. Bij

nameting is gebleken dat de vensterbank hoogstens enkele millimeters uit het

midden zit. Aanneemster acht aanpassing dan ook overbodig.

159. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de vensterbank circa 1½ cm uit

het midden geplaatst is. Dit is beduidend meer dan de door aanneemster gestelde

enkele millimeters. De plaatsing van de vensterbank dient aangepast.

Bij de verplaatsing van de vensterbank zal er ook enig werk in de directe omgeving

van de vensterbank moeten geschieden. Arbiters achten al met al de

omvang van de werkzaamheden echter minder omvangrijk dan opdrachtgever

heeft aangegeven. Arbiters achten een bedrag van € 75,00 afdoende. Het

meerdere wordt afgewezen.

27. Terrasdeuren profilering infresen in alle verticale balken € 1.145,00

28. Voor en achterdeur profilering infresen in alle horizontale balken € 590,00

160. Gelet op de samenhang zullen arbiters deze twee onderdelen tegelijk behandelen.

161. Opdrachtgever stelt dat in de terrasdeuren in alle verticale balken een profiel

ingefreesd had moeten worden. Ook de voor- en achterdeur hadden voorzien

moeten worden van een profilering. Dit op basis van de aannemingsovereenkomst.

162. Aanneemster stelt dat de buitenkozijnen exact zo zijn uitgevoerd als is afgesproken.

163. Tijdens de mondelinge behandeling heeft aanneemster toegelicht dat de wijze

van profilering in de buitenkozijnen door de architect is goedgekeurd. Aanneemster

verwijst daarbij naar productie 9, de e-mail van 12 oktober 2005.

164. Omtrent het verweer van opdrachtgever dat niet hij akkoord is gegaan doch

zijn architect, en hij daar dus niet aan gehouden kan worden, verwijzen arbi-

30 - ters naar hetgeen zij daarover in het begin van dit vonnis hebben overwogen.

Dit verweer faalt dus.

165. In de e-mail waar aanneemster naar verwijst wordt akkoord gegaan voor het

vervangen van de draai-kiep ramen door naar buiten slaande ramen. Voor die

wijziging wordt akkoord gegaan met de door aanneemster aangegeven profilering.

In deze e-mail wordt geen akkoord gegeven voor een wijziging in de

profilering van de terrasdeuren en/of de voor- en achterdeur.

166. Arbiters komen dan ook tot de conclusie dat aanneemster ten onrechte de

profilering in de voordeur, achterdeur en serredeur niet heeft aangebracht. De

overige profilering mocht aanneemster achterwege laten vanwege de goedkeuring

Page 32: AvdR Webinars

32

van de wijze van uitvoering door de architect.

167. Arbiters stellen de vergoeding voor de werkzaamheden benodigd voor de

profileringen

op € 150,00.

30. Nagel afslijpen in gording balk € 15,00

168. Dat er een nagel aanwezig is in de gording balk, en dat deze afgeslepen moet

worden, wordt niet ontkend door aanneemster. Aanneemster heeft, zo stelt

ze, ook een bedrag hiervoor opgenomen in het financiële overzicht van 12 december

2006. Gelet op deze erkenning achten arbiters een toewijzing op zijn

plaats. De gevraagde € 15,00 is niet bovenmatig en zal worden toegewezen.

32. HR++ in voor en achterdeur alsnog plaatsen € 320,00

169. Opdrachtgever stelt dat in de voor- en achterdeur geen HR++ glas is geplaatst

terwijl volgens de aannemingsovereenkomst dit wel had moeten gebeuren.

Opdrachtgever betwist dat hij toestemming heeft verleend voor het

toepassen van enkel glas.

170. Aanneemster stelt dat er overleg is geweest over dit punt. Het toepassen van

dubbel glas zou, zo stelt aanneemster, het aanzicht aantasten. Om die reden

heeft zij toestemming gekregen om enkel glas toe te passen.

171. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening met elkaar verschillen dat er

momenteel enkel glas is geplaatst in de voor- en achterdeur. Arbiters overwegen

dat het plaatsen van isolatieglas in gevelelementen tegenwoordig de

- 31 - standaard is. Zonder nadere expliciete afspraak mag een opdrachtgever er

dus van uit gaan dat er isolatieglas geplaatst wordt.

172. Door aanneemster wordt wel gesteld dat zij toestemming heeft gekregen voor

het plaatsen van enkel glas, maar van het verlenen van die toestemming is

verder niets gebleken.

173. De gevorderde kosten, € 320,00, achten arbiters niet te hoog. Toewijzing

volgt.

33. Alle buiten kozijnen ook voorzien van profilering € 1.450,00

174. Dit onderdeel sluit aan bij de hiervoor besproken onderdelen 27 en 28. Op

basis van hetgeen daar is overwogen dient de vergoeding voor profilering van

de buitenkozijnen afgewezen te worden. Er is immers toestemming verleend

door de architect.

38. Buitenbetimmering stucpanelen vervangen € 710,00

175. Opdrachtgever, bij monde van zijn deskundige B., geeft aan dat diverse

aansluitingen

ondeugdelijk zijn gemaakt en voorzien van pur en dergelijke. Dat

is, aldus opdrachtgever, geen goede basis voor het stucwerk en het komt de

uiteindelijke kwaliteit niet ten goede.

176. Aanneemster stelt dat de toegepaste platen speciaal geschikt zijn voor

buitenstucwerk.

De herstelkosten zijn dus ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.

177. Arbiters zijn van oordeel dat na het aanbrengen van een stuclaag het meeste

stucwerk keurig en netjes zal zijn. De plekken bij de verstekken, welke inderdaad

niet geheel keurig en goed zijn, doen hier niets aan af. Op die plaatsen

is het immers toch noodzakelijk om ter vermijding van visuele scheurvorming,

na het aanbrengen van het stucwerk, een profieltje aan te brengen.

178. Alleen is bij de serre aan de onderzijde de stucplaten ongelijk. Dit dient hersteld

te worden. Er dient (minimaal) één plank vervangen te worden en beter

gepositioneerd. De kosten die hiermee gemoeid zijn, achten arbiters € 200,00

te belopen. Dit zal toegewezen worden en het meerdere wordt afgewezen.

- 32 - 39. Herstel geleverd stucwerk binnen € 4.448,00

179. Opdrachtgever stelt dat het stucwerk binnen de woning niet goed was uitgevoerd

door aanneemster.

180. Aanneemster stelt dat opdrachtgever weigerde om de energiekosten te dragen

Page 33: AvdR Webinars

33

van de bouwdroger. Zij heeft daarbij ook verwezen naar de door haar

overgelegde productie 19, een brief van haar stukadoor gedateerd 4 mei

2006. In die brief schrijft de stukadoor dat de reden voor de problemen gelegen

ligt in de aanwezigheid van vocht in de ondergrond. De stukadoor geeft

verder aan dat hij geadviseerd had aan opdrachtgever om zoveel mogelijk te

stoken en de hoofdverwarming in werking te stellen. Dit is echter door opdrachtgever

geweigerd, aldus de stukadoor.

181. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat de stukadoor

van aanneemster geen goed werk heeft verricht. Daarbij geeft aanneemster

ook nog de verklaring: namelijk te vochtige ondergrond. Arbiters zijn van

oordeel dat de stukadoor de stuclaag niet had moeten aanbrengen nu hij wist

dat het niet tot een goed resultaat zou leiden. De stukadoor had moeten

wachten tot de ondergrond voldoende gedroogd was.

182. Partijen twisten er over of opdrachtgever geweigerd heeft om de kosten van

het drogen te dragen en om die reden het drogen heeft beëindigd. Deze discussie

achten arbiters niet relevant. Indien opdrachtgever namelijk inderdaad

geweigerd heeft om de energiekosten van het drogen te dragen, van welke

weigering niets gebleken is, en daarom de muren te nat waren dan nog had

de stukadoor van aanneemster niet over moeten gaan tot stuken.

183. Het herstel door opdrachtgever is dus reëel en dient door aanneemster gedragen

te worden. De gevraagde vergoeding, € 4.448,00, achten arbiters niet

buitensporig en zal integraal toegewezen worden.

40. Puin en bouwafval verwijderen uit en op aangevuld en geëgaliseerd terrein

€ 5.493,40

184. Opdrachtgever stelt dat er veel puin en bouwafval was. Dit heeft hij moeten

verwijderen terwijl het tot de opdracht van aanneemster behoorde.

- 33 - 185. Aanneemster stelt dat zij het bouwterrein had opgeschoond. Er was geen puin

meer aanwezig toen ze het project had verlaten. Deze herstelkosten worden

daarom ten onrechte opgevoerd.

186. Arbiters stellen vast dat partijen van mening verschillen in hoeverre het

bouwterrein wel of niet opgeschoond was. De door opdrachtgever op dit onderdeel

overgelegde foto’s zijn ook niet dermate overtuigend dat arbiters daar

afdoende bewijs uit kunnen destilleren. De bewijslast in deze ligt bij opdrachtgever.

Arbiters moeten dan ook vaststellen dat opdrachtgever niet geslaagd

is in het bewijs. Afwijzing volgt.

41. Ophogen van het terrein naar aanleiding van verwijderde puin resten en

bouwafval € 300,00

187. Deze post ligt in het verlengde van de hiervoor besproken post. Nu arbiters

tot de conclusie dienden te komen dat niet bewezen is dat er puin en bouwafval

verwijderd is, is uiteraard ook niet bewezen dat het terrein opgehoogd

moest worden. Afwijzing volgt.

43. Beschadigde unidekdakplaten herstellen € 560,00

188. Opdrachtgever geeft aan dat de binnenplaat is opgezet door vocht. Dit dient

hersteld te worden.

189. Aanneemster erkent dat door het slechte weer tijdens de bouw de dakplaten

op sommige plaatsen iets vochtig zijn geworden. Aanneemster stelt dat zij de

extra kosten die dit veroorzaakt, extra werk voor de schilder, in mindering

heeft gebracht op het financiële overzicht van 12 december 2006.

190. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen op dit onderdeel.

Ook omtrent de hoogte van het bedrag zijn zij het eens. Arbiters wijzen hetgeen

opdrachtgever vordert op dit onderdeel toe, dat is € 560,00.

44. Chipboard achter gipsplaat € 100,00

191. Opdrachtgever heeft, tijdens de tweede mondelinge behandeling, aangegeven

dat het hier één gipsplaat op de zolder betreft.

192. Aanneemster heeft erkend dat hetgeen opdrachtgever heeft aangevoerd inderdaad

correct is op dit onderdeel. Het is geen pracht werk. Aanneemster

Page 34: AvdR Webinars

34

- 34 - stelt evenwel dat het slechts om een klein hoekje gaat en herstel niet nodig

is.

193. Arbiters hebben de woning bezichtigd en zijn van oordeel dat herstel wel op

zijn plaats is. Een vergoeding van € 100,00 is redelijk en zal toegewezen worden.

45. Aardedraad opzoeken in terrein € 280,00

194. Deze post is door opdrachtgever tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.

2. Houten WRC gootbetimmering € 8.312,50

195. Opdrachtgever, zijn deskundige in productie 10, stelt dat de gootbetimmering

van Western Red Ceder diverse gebreken vertoont. Volledige vervanging is

daarom nodig, aldus opdrachtgever.

196. Aanneemster betwist dat volledige vervanging noodzakelijk is. Bij het voorzien

van een verflaag, zoals bij deze gootbetimmering, is het niet noodzakelijk

om roestvaststaal te gebruiken voor de bevestigingsmaterialen. Dit, aldus

aanneemster, anders dan opdrachtgever aangeeft.

197. Arbiters hebben de gootbetimmering ter plaatse bezichtigd. Arbiters zijn van

oordeel dat de detaillering niet geheel juist is uitgevoerd. Deze uitvoering leidt

echter niet tot een technisch minder resultaat. Volledige vervanging gaat dan

ook te ver. Op een enkele plaats is dat anders. Aldaar dient de gootbetimmering

opnieuw aangebracht te worden.

198. Daarnaast hebben arbiters op veel plaatsen spijkers waargenomen die te

hoog gelegen zijn. Deze dienen nog ingedremeld te worden

199. Al met al achten arbiters een bedrag voor de benodigde werkzaamheden van

€ 1.000,00 op zijn plaats. Aldus zal toegewezen worden.

3. Serre kozijnen € 1.170,00

200. Opdrachtgever stelt dat de serre niet het toonbeeld is van deugdelijk vakmanschap.

Diverse verstekken sluiten niet juist aan en verlopen onderling. De kozijnen

zijn niet juist gesteld.

- 35 - 201. Aanneemster stelt dat met de serre helemaal niets mis is en de herstelkosten

dus ten onrechte opgevoerd zijn.

202. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de kozijnen niet goed geplaatst

zijn. Daarbij dienen twee draairamen hersteld en waarschijnlijk zelfs vervangen

te worden door nieuwe. Arbiters zijn daarom van oordeel dat een bedrag

van € 1.170,00 op zijn plaats is. Toewijzing volgt.

4. Detaillering aanpassen van serre € 215,00

203. Tijdens de mondelinge behandeling is door opdrachtgever aangegeven dat het

euvel betreffende de detaillering ter plaatse is waar te nemen. Opdrachtgever

heeft tijdens de bezichtiging niet specifiek gewezen op een probleem met de

detaillering. Arbiters veronderstellen dat opdrachtgever het probleem van de

detaillering gelijktijdig met het hiervoor besproken onderdeel van de serre kozijnen

heeft getoond. Arbiters hebben de detaillering alsdan afgedaan bij het

hiervoor besproken punt. Een aparte toewijzing ligt niet in de rede. Voor zover

de door opdrachtgever ervaren problemen aan de serre verder gaan dan

het hiervoor besproken onderdeel van de serre kozijnen, heeft opdrachtgever

deze niet getoond en kan geen separate toewijzing volgen.

5. Boeideel/gootbetimmering tpv serre € 1.387,50

204. Op gelijke gronden als hiervoor besproken bij: “2. Houten WRC gootbetimmering”

dient een gedeeltelijke toewijzing te volgen. Arbiters achten, gelet op

hetgeen zij ter plaatse hebben waargenomen, een bedrag van € 500,00 op

zijn plaats.

6. Serre binnenzijde opnieuw beplaten € 2.180,00

205. Gelet op hetgeen arbiters hebben gezien is het opnieuw beplaten van de serre

niet nodig. Het door aanneemster afgeleverde werk is acceptabel.

7. Dak serre stutten ivm demonteren kozijnen € 620,00

206. Bij de benodigde werkzaamheden aan de kozijnen achten arbiters het niet nodig,

mits de herstelwerkzaamheden op verstandige wijze ter hand worden genomen,

Page 35: AvdR Webinars

35

dat het dak gestut moet worden. Afwijzing volgt.

8. Waterslagen serre verwijderen € 1.040,00

207. Opdrachtgever stelt dat de waterslagen van de serre volledig verwijderd dienen

te worden en vervangen. Dit vanwege de onjuiste verstekken.

- 36 - 208. Aanneemster heeft in haar productie 24, “Weerlegging raming

herstelwerkzaamheden”,

bij de bespreking per onderdeel hier geen reactie op gegeven.

In haar financiële overzicht in deze productie staat evenwel dat de herstelkosten

van de waterslagen reeds zijn opgenomen onder punt 3.

209. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de waterslagen niet mooi in

verstek aangebracht zijn. Dit dient hersteld. Herstel betekent demontage van

de waterslagen en herplaatsen van de waterslagen. Daarbij zullen een aantal

waterslagen opnieuw in –nu correct- verstek gezaagd dienen te worden. Bijlevering

van enkele waterslagen zal eveneens noodzakelijk zijn. Een bedrag van

€ 1.040,00 achten arbiters redelijk.

210. Het verweer van aanneemster dat het herstel van de waterslagen is opgenomen

bij het onderdeel 3 volgen arbiters niet. Er zijn twee onderdelen 3 in de

huidige lijst van bespreking. Het eerste hiervoor besproken onderdeel 3 betreft:

“Gevelherstel ivm aan te brengen gevelstucwerk”. Na uitvoering van de

herstelwerkzaamheden aan het gevelstucwerk zijn de waterslagen niet in correct

verstek. Het tweede hiervoor besproken onderdeel 3 betreft: “3. Serre

kozijnen”. Dit zijn enkel de kozijnen en niet de waterslagen. Het verweer van

aanneemster faalt. Toewijzing van € 1.040,00 aan opdrachtgever volgt.

9. Detail waterslagen achtergevelpui aanpassen € 940,00

211. De details van de waterslagen van de achtergevelpui dienen aangepast. Bij

het herstel van het buitenspouwblad, waarvan hiervoor onder punt 3 “Gevelherstel

ivm aan te brengen gevelstucwerk”geoordeeld is dat die vervangen

dienen te worden, kan rekening gehouden worden met de aansluiting op de

waterslagen van de achtergevelpui. Dit verhoogt de kosten niet. Er is dus

geen reden om naast hetgeen wordt toegewezen bij punt 3 nog separaat een

vergoeding voor de aansluiting op de waterslagen toe te wijzen. Afwijzing

volgt.

10. Loodslabbe aanbrengen kozijnen westgevel € 330,00

212. Arbiters hebben ter plaatse waargenomen dat de loodslabben bij de kozijnen

in de westgevel niet goed geplaatst zijn. Aangezien het buitenspouwblad geheel

vervangen dient te worden, alwaar opdrachtgever een vergoeding voor

krijgt, geeft het opnieuw aanbrengen van de loodslabbe geen extra werk. Wel

- 37 - dient er nieuw lood aangeschaft te worden. Arbiters begroten de kosten daarvan

op € 100,00. Hiervan volgt toewijzing, de rest wordt afgewezen.

11. Kelder was niet waterdicht door derden laten injecteren ivm lekkage € 760,00

213. Opdrachtgever stelt dat de kelder niet waterdicht was, namelijk onder in de

kelder aan de westkant. Hij heeft de kelder laten injecteren. De kosten daarvan

worden gevorderd.

214. Aanneemster stelt dat lekkage niet mogelijk is. Het grondwater ter plaatse

staat lager dan de kelder.

215. Opdrachtgever heeft de betreffende factuur overgelegd als productie 13. De

factuur, van J.A. betonreparatie en impregneerbedrijf, is gedateerd 26 september

2006. Opgenomen bij de werkomschrijving is: “Injecteren kelderlekkage”.

De factuur bedraagt € 760,00 exclusief BTW.

216. Opdrachtgever heeft bij de bezichtiging ook aangewezen waar de lekkage zich

(ongeveer) voordeed. Dit is ter plaatse van de overgang van de vloer op de

wand.

217. Gelet op het relaas van opdrachtgever, de getoonde locatie van de lekkage

alsmede gelet op de overgelegde factuur zijn arbiters van oordeel dat afdoende

aannemelijk is gemaakt dat de kelder van opdrachtgever lekkage vertoonde.

Page 36: AvdR Webinars

36

Dat een dergelijke euvel verholpen wordt is uiteraard reëel. Het hiermee

gemoeide bedrag achten arbiters in overeenstemming met de aard en omvang

van de benodigde werkzaamheden. Toewijzing van € 760,00 volgt.

12. Dakpannen deels opnieuw leggen € 250,00

218. Opdrachtgever stelt dat diverse dakpannen niet juist op het dak liggen. Herstel

is noodzakelijk, aldus opdrachtgever.

219. Arbiters hebben de dakvlakken bekeken. De afwijkingen zijn minimaal. Herstel

is niet nodig. Afwijzing volgt.

- 38 - 13. Gehele pand buitenzijde aanwezige schilderwerk repareren/vervangen

€ 2.000,00

220. Opdrachtgever geeft aan dat de door aanneemster aangebrachte grondverf

volledig vervangen dient te worden in verband met reparatie en vernieuwing

van delen.

221. Aanneemster stelt dat een deel van het schilderwerk is uitgevoerd. De kosten

worden ten onrechte opgevoerd, aldus aanneemster.

222. Gelet op de voorgaande beslissingen dient een deel van het houtwerk vervangen

te worden. Diverse overige delen dienen herstelwerkzaamheden te ondergaan.

Opnieuw een laag grondverf aanbrengen is dan ook gedeeltelijk

noodzakelijk.

223. Arbiters achten volledige vervanging van het schilderwerk niet nodig. De

smetten van cement vallen mee qua omvang. Daarbij wordt ook niet al het

houtwerk vervangen.

224. Om deze redenen achten arbiters een bedrag van € 1.000,00 in overeenstemming

met het benodigde herstel.

14. Leuningdragers vervangen voor juiste (vlakke oplegging) € 365,00

225. Tussen partijen is niet in geschil dat door aanneemster niet de juiste leuningdragers

zijn aangebracht. Vervanging is dus noodzakelijk. Opdrachtgever stelt

dat hier een bedrag van € 365,00 voor nodig is. Aanneemster heeft in haar

productie 24 een bedrag opgenomen van € 205,00.

226. Arbiters achten beide bedragen niet correct. Arbiters zijn van oordeel dat met

deze werkzaamheden, materiaal en arbeid, een bedrag van € 270,00 gemoeid

is.

Onderdelen uit de lijst: niet uitgevoerde punten

227. Arbiters hebben bij de bespreking van de lijst: “niet uitgevoerde punten”een

aantal onderdelen verplaatst naar de lijst die thans in bespreking is. Arbiters

zullen deze hier nu bespreken. De oorspronkelijke nummering wordt daarbij

aangehouden.

- 39 - 13. Stukadoren en muren sausklaar opleveren

sausklaar opleveren niet voldaan € 2.780,00

228. Dit punt is gelijk aan het hiervoor reeds behandelde onderdeel: “39. Herstel

geleverd stucwerk binnen € 4.448,00”. Aangezien arbiters oordelen dat opdrachtgever

recht heeft op herstel is het niet (meer) relevant of de muren wel

of niet sausklaar zijn. Bij het herstel dienen de muren gelijk sausklaar gemaakt

te worden. Dat is inbegrepen in de toewijzing bij onderdeel 39.

22. Profiel in buitenbetimmering € 1.000,00

229. Arbiters overwegen dat het aanbrengen van het bedoelde profiel in de hier

toegepaste buitentimmering niet mogelijk is. Zulks vanwege de omvang van

de breedte van het profiel en de beperkte ruimte van de buitenbetimmering.

Arbiters achten om die reden herstel niet mogelijk. Afwijzing volgt.

28. Dagkanten kozijnen betimmerd met MDF ipv multiplex € 450,00

230. Dit onderdeel is reeds afgedaan bij het hiervoor besproken onderdeel: “24.

Aftimmering dagkanten tpv kozijnen niet uitgevoerd conform afspraak”.Aldaar

is besproken dat partijen nader waren overeengekomen dat de dagkanten

met MDF betimmerd zouden worden in plaats van met multiplex. Die afspraak,

en het verdere vervolg, is hiervoor reeds besproken. Verdere bespreking

Page 37: AvdR Webinars

37

kan nagelaten worden.

Conclusie herstelwerkzaamheden en opslagen

231. Op basis van het voorgaande dient door aanneemster aan opdrachtgever voor

het herstel het navolgende vergoed te worden:

3. gevelherstel € 18.975,00

9. nuts invoer voorzien van waterkering € 50,00

10. extra kosten tbv uitvlakken binnenwanden € 300,00

16. goot boven voordeur herstellen € 330,00

19. zakgoot aanpassen € 1.930,00

23. aftimmering Velux-kozijn passend maken € 130,00

24. aftimmering dagkanten tpv kozijnen € 1.550,00

25. vensterbanken in serre € 75,00

27. terrasdeuren profilering € 150,00

28. opgenomen in 27.

30. nagel afslijpen € 15,00

32. HR++ in voor- en achterdeur € 320,00

38. buitenbetimmering stucpanelen € 200,00

39. stucwerk binnen € 4.448,00

43. unidekdakplaten € 560,00

44. chipboard achter gipsplaat € 100,00

2. wrc gootbetimmering € 1.000,00

- 40 - 3. serre kozijnen € 1.170,00

5. boeideel/gootbetimmering serre € 500,00

8. waterslagen serre € 1.040,00

10. loodslabbe € 100,00

11. injecteren kelder € 760,00

13. buitenzijde schilderwerk € 1.000,00

14. leuningdragers vervangen € 270,00 +

Totaal € 34.973,00

232. De deskundige van opdrachtgever heeft het totaal bedrag verhoogd met

17,31%. Aanneemster heeft het totaal bedrag verhoogd met 10,70%. Arbiters

achten een opslagpercentage, voor algemene kosten, winst, risico en verzekering,

afdoende. Arbiters zullen daarom 10,70% hanteren en toewijzen. Aldus

komt aan opdrachtgever toe € 34.973,00 + 10,70% = € 34.973,00 +

€ 3.742,11 = € 38.715,11.

233. Beide partijen berekenen vervolgens 19% BTW. Arbiters zullen partijen daarin

dan ook volgen. In totaal komt vanwege de herstelwerkzaamheden aan opdrachtgever

toe een bedrag van € 38.715,11 + 19% = € 38.715,11 +

€ 7.355,87 = € 46.070,98.

Meer- en minderwerk (conventie)

234. Aanneemster vordert betaling van meer- en minderwerk. Haar opstelling bevat

daartoe 9 onderdelen. Dit gebaseerd op de vordering zoals arbiters die

uiteindelijk begrepen hebben, namelijk gelegen in productie 25.

235. De 9 onderdelen zijn bij de aanvang van het vonnis reeds aangehaald, voor

de duidelijkheid hierbij nogmaals:

2. koekoek € 1.886,49

3. kozijnen binnen en ventilatieroosters € 2.113,42

4. natuursteen dorpels € 1.174,61

5. glas in lood aanpassen € 398,50

6. precario rechten € 700,05

7. dakbedekking aanpassen € 633,08

8. Velux dakraam € 596,75

9. meer- en minderwerk totaaloverzicht 22-05-06 € 36.725,47

10. meerwerk huur en transport tbv schilderwerk € 446,25 +

Totaal € 44.674,62

236. Opdrachtgever heeft in zijn memorie van antwoord gesteld dat pas bij brief

Page 38: AvdR Webinars

38

van 31 mei 2006, productie 5, voor het eerst door aanneemster is verwezen

naar verricht meerwerk. In die brief wordt gesteld dat het meerwerk

- 41 - € 42.849,23 inclusief BTW bedraagt. De bij die brief behorende bijlage was

evenwel niet meegezonden zodat opdrachtgever niet wist waar het meerwerk

uit zou bestaan. De stukken die bij de memorie van eis als productie 6 zijn

overgelegd zouden, aldus opdrachtgever, mogelijk de bij die brief bedoelde

bijlage kunnen zijn. Deze bijlage is nimmer eerder ontvangen én is onduidelijk.

Opdrachtgever stelt dat uit deze stukken ook niet opgemaakt kan worden

waaruit het betreffende bedrag aan meerwerk bestaat.

237. Opdrachtgever voert verder het generieke verweer dat er geen meerwerk is

overeengekomen. Afspraken hierover liggen niet schriftelijk vast.

238. Aanneemster heeft vervolgens in haar memorie van repliek in conventie tevens

memorie van antwoord in reconventie aangegeven dat zij als productie

21 een duidelijk overzicht van alle uitgevoerde werkzaamheden overlegt.

Tevens stelt aanneemster dat de meerwerken wel zijn overeengekomen.

239. Als productie 21 is door aanneemster een stuk van haar hand overgelegd,

gedateerd

1 februari 2007 en getiteld: “verklaring van opgevoerde meerwerken”.

240. Opdrachtgever is vervolgens in zijn memorie van dupliek in conventie tevens

memorie van repliek in reconventie niet ingegaan op de meerwerk opstelling

van aanneemster. Hij heeft enkel, naast de generieke betwisting, het volgende

opgenomen:

Vastgesteld zal moeten worden hoe partijen moeten afrekenen inzake de

werkzaamheden, voorzover bedongen en verricht, daarbij rekening houdend

met de (gebrekkige) wijze, waarop dat is gedaan. Daarvoor is van

belang wat derden/deskundigen daarover hebben gezegd.

241. Tijdens de mondelinge behandeling heeft opdrachtgever enkel zijn generieke

verweer jegens het meerwerk voor het voetlicht gebracht en nader toegelicht.

242. Arbiters dienen dan ook tot de conclusie te komen dat opdrachtgever zijn

verweer dat hij de opstelling van aanneemster niet begrijpelijk vindt, heeft laten

varen. Opdrachtgever heeft tevens geen verweer gevoerd tegen de individuele

onderdelen van de meerwerk opstelling, zodat die ook buiten bespreking

dienen te blijven.

- 42 - 243. Arbiters behoeven enkel het generieke verweer van opdrachtgever te bespreken.

244. Opdrachtgever betwist dat meerwerk is overeengekomen. Afspraken daarover

liggen niet schriftelijk vast. Opdrachtgever verwijst hierbij naar artikel 13 van

de algemene voorwaarden. Arbiters stellen vast dat de verwijzing van opdrachtgever

naar artikel 13 van de algemene voorwaarden, in dit geval de

AVA ’92, zinledig is geworden nu opdrachtgever zelf deze bepaling van de AVA

’92 heeft vernietigd. In het onderhavige geval is de wettelijke regeling van

toepassing, zijnde artikel 755 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, hierna

“BW”te noemen. Dit artikel heeft, in tegenstelling tot artikel 13 van de

AVA ’92 niet de eis van een schriftelijke opdracht.

245. Opdrachtgever stelt verder dat vanaf de aanvang van het werk het uitgangspunt

is geweest dat het saldo meerwerk – minderwerk nul moest zijn. Eventueel

meerwerk zou uitgeruild worden tegen minderwerk. Gedurende de uitvoering

van het werk is door aanneemster niet aangegeven dat de meerwerkposten

de minderwerkposten overstegen. Opdrachtgever verwijst daarbij ook

nog naar een e-mail, overgelegd als productie H. Deze e-mail dateert van

13 maart 2006 en is afkomstig van opdrachtgever. Opgenomen onder punt 13

van hetgeen is afgesproken: “we houden nog steeds een “nul meerwerk / nul

minderwerk” eindoplevering aan. Voorlopig uitgezonderd: … raamdorpels +

schouw …”.

246. Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft opdrachtgever aangegeven

hoe hij deze afspraak vormgegeven acht. Indien opdrachtgever een opdracht

Page 39: AvdR Webinars

39

tot meerwerk gaf, dan diende aanneemster minderwerk te vinden in het werk.

Daarbij mocht de omvang en de kwaliteit (uiteraard) niet leiden onder het

minderwerk, aldus de toelichting van opdrachtgever tijdens de mondelinge

behandeling. Dat was een verplichting van aanneemster. Opdrachtgever

heeft, zo gaf hij aan tijdens de mondelinge behandeling, niet zelf een opdracht

gegeven tot een minderwerk.

247. Arbiters overwegen dat er, zo volgt uit de niet betwiste opstelling van aanneemster

productie 21, veel en omvangrijke wijzigingen zijn geweest. Zo is in

de kelder over de volle breedte en over de lengte een extra tussenwand geplaatst.

De wanden van de kelder zijn afgewerkt, in plaats van schoon beton.

- 43 - Op de eerste verdieping is een binnenwand doorgetrokken, met kozijn. De

onderkant van de dichte trap moest alsnog afgetimmerd en afgewerkt en het

rioolstelsel is aangepast om de kelder bruikbaarder te houden. Voorts zijn extra

koekoeks geplaatst en heeft aanneemster de binnenkozijnen moeten leveren

terwijl opdrachtgever zulks zou doen. Dit is slechts een deel van de doorgevoerde

wijzigingen.

248. Arbiters zijn van oordeel dat een opdrachtgever, ook een ondeskundig

opdrachtgever,

moet begrijpen dat dergelijke omvangrijke wijzingen geld kosten.

Daarbij werd opdrachtgever in ieder geval tot medio januari 2006 bijgestaan

door een deskundige, namelijk zijn architect A.D..

249. Door opdrachtgever werd aanvankelijk betwist dat hij opdracht heeft gegeven

tot meerwerk, maar gelet op zijn toelichting ter mondelinge behandeling heeft

opdrachtgever die stelling verlaten. Doch zelfs als opdrachtgever die stelling

niet heeft verlaten, dan volgt uit het verslag van de bouwvergadering van

12 januari 2006 dat er, met medeweten zo niet in opdracht van opdrachtgever

en/of diens architect, wijzigingen in de overeenkomst zijn opgetreden. Uit

de e-mail van 13 maart 2006, productie H, volgt eveneens dat opdrachtgever

zich ervan bewust is dat er door aanneemster extra werkzaamheden worden

verricht. Hiermee staat voor arbiters afdoende vast dat opdrachtgever opdracht

heeft gegeven tot wijzigingen in het werk. Wijzigingen waarvan opdrachtgever

zich bewust was, en anders had moeten zijn, dat die geld kosten.

250. Het uitgangspunt is dus dat er door opdrachtgever omvangrijke wijzigingen in

het werk zijn opgedragen aan aanneemster.

251. Arbiters zijn van oordeel dat opdrachtgever bij het geven van de opdrachten

voor deze wijzigingen niet zonder meer had kunnen veronderstellen dat aanneemster

in staat zou zijn afdoende bezuinigingen te vinden. Dit des te meer

nu van enig minderwerk niet gebleken is. Opdrachtgever had op zijn minst

dan ook zelf moeten en kunnen nagaan waarop dan bezuinigd werd. Het had

ook op zijn weg gelegen om, gelet op de omvang van het door hem opgedragen

meerwerk, dan ook (omvangrijk) minderwerk op te dragen.

252. Arbiters concluderen dan ook dat het uitgangspunt nul meerwerk / nul minderwerk

zoals door opdrachtgever gesteld, als het al overeengekomen is, in

- 44 - ieder geval tijdens het werk door opdrachtgever fors uit het oog is verloren.

Opdrachtgever heeft opdracht tot meerwerk gegeven, dat dient hij te betalen.

De weren op dit onderdeel van opdrachtgever falen.

Te late oplevering (reconventie)

253. Opdrachtgever stelt dat aanneemster te laat heeft opgeleverd. Om die reden

is aanneemster een boete verbeurd van € 10.591,00. Opdrachtgever baseert

deze boete op het bedrag van € 119,00 per dag met ingang van 1 februari

2006, over de maanden februari, maart en april. Het bedrag van € 119,00 is

hetgeen partijen zijn overeengekomen voor iedere dag dat aanneemster te

laat zou opleveren, aldus opdrachtgever, waarbij als opleverdatum 1 februari

2006 is overeengekomen.

Datum in overeenkomst

Page 40: AvdR Webinars

40

254. Aanneemster stelt dat de bouwtijd is geraamd op 145 werkbare dagen. Daarbij

is de startdatum 20 juli 2005. In verband met bouwvakvakantie, kerstvakantie

etc. en andere dagen waarop niet kon worden gewerkt in verband met

slechte weersomstandigheden zoals vorst en regen meent aanneemster dat

de nieuwe opleveringsdatum 1 april 2006 is.

255. In de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 11 juli 2005,

productie 1, is onder andere opgenomen:

- Planning nader overeen te komen met als opleveringsdatum 01-02-

2006.

- Voor elke dag dat er later wordt opgeleverd dan 1 februari 2006 zal

[aanneemster] de opdrachtgever een vergoeding betalen van € 119,00

incl. BTW.

- De werkzaamheden zijn geraamd op een bouwtijd van 145 werkbare dagen.

- Startdatum is definitief bepaald op 20 juli 2005.

256. Conform artikel 1 lid 3 van de AVA ’92 wordt de termijn waarbinnen het werk

zal worden opgeleverd bepaald door hetzij een bepaalde dag, hetzij door het

aantal werkdagen. Dit dient in de offerte opgenomen te worden. In de

opdrachtbevestiging

zijn beide elementen opgenomen. Deze zijn tegenstrijdig.

Aangezien de opdrachtbevestiging is opgesteld door aanneemster, dient deze

tegenstrijdigheid in haar nadeel uitgelegd te worden.

- 45 - 257. Aangezien opdrachtgever zich op het standpunt stelt dat is overeengekomen

dat opgeleverd zou worden op 1 februari 2006, dient gelet op de tegenstrijdigheid

die in het nadeel van aanneemster dus in het voordeel van opdrachtgever

uitgelegd dient te worden, deze datum gehanteerd te worden. Partijen

zijn 1 februari 2006 overeengekomen als datum van oplevering.

Nader overeengekomen opleverdatum

258. Aanneemster stelt dat in overleg met en na goedkeuring van opdrachtgever

de opleverdatum in eerste instantie op 1 april 2006 en uiteindelijk op 12 april

2006 is bepaald. Van dit overleg en goedkeuring heeft aanneemster geen bewijs

overgelegd. Ook heeft aanneemster niet aangegeven op welk moment en

op welke wijze opdrachtgever heeft ingestemd met 1 april 2006 en later

12 april 2006 als datum van oplevering.

259. Aanneemster heeft in haar pleidooi op de eerste mondelinge behandeling gesteld

dat opdrachtgever heeft ingestemd met een latere opleverdatum. Daarbij

heeft ze verwezen naar productie 28.

260. Productie 28 is correspondentie in de vorm van e-mail. Kort samengevat doet

aanneemster bij e-mail van 20 januari een voorstel om de geplande vergadering

van 25 januari 2006 te verplaatsen naar donderdag 2 februari 2006. De

vergadering kan dan gelijk gecombineerd worden met de oplevering. Met dit

voorstel is zowel opdrachtgever als de architect van opdrachtgever akkoord

gegaan, blijkens de e-mails van 20 januari zijdens opdrachtgever en 23 januari

zijdens de architect.

261. Met hetgeen in deze e-mail wisseling is opgenomen moet opdrachtgever geacht

worden ingestemd te hebben met de opleverdatum van 2 februari 2006.

Daarbij ligt deze datum zo dicht bij de oorspronkelijk overeengekomen datum

van 1 februari 2006 dat deze verschuiving als een administratieve verschuiving

gezien dient te worden, waarmee opdrachtgever moeilijk niet zou kunnen

instemmen, dit des te meer gelet op de verschuiving van de bouwvergadering

naar gelijke datum.

262. Aanneemster heeft met haar stelling tijdens de mondelinge behandeling dat

opdrachtgever akkoord is gegaan met een latere opleverdatum inderdaad ge-

46 - lijk. Evenwel is die latere datum niet 1 of 12 april, doch 2 februari 2006. Dit is

één dag later dan oorspronkelijk overeengekomen.

263. De impliciete stelling van aanneemster dat uit deze e-mail wisseling zou blijken

Page 41: AvdR Webinars

41

van toestemming voor oplevering op 1 april of 12 april 2006, wordt door

arbiters verworpen.

Aangezegde oplevering

264. Arbiters moeten vaststellen dat op 20 januari 2006 aanneemster aan opdrachtgever

meedeelt dat de oplevering op 2 februari 2006 zal geschieden.

Dat volgt ondubbelzinnig uit de e-mail correspondentie zoals overgelegd als

productie 28, welke e-mail hiervoor is besproken.

265. Gelet op de korte tijd gelegen tussen het moment van aanzeggen van de oplevering

(20 januari) en de oplevering (2 februari) is het niet wel mogelijk dat

in de periode van 9 door de weekse dagen er dusdanige ontwikkelingen zijn

dat de oplevering uitgesteld dient te worden tot 1 april 2006. Er is ook niets

gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden en dit is ook niet gesteld.

266. Tevens is het gevolg van deze aangezegde datum dat de door aanneemster

gestelde toestemming tot oplevering op 1 april (en 12 april) gegeven dient te

zijn door opdrachtgever in de periode gelegen na 20 januari 2006. Gelet op

de overgelegde producties is zulks hoogst onwaarschijnlijk. Doch de bewijslast

in deze ligt bij aanneemster. Dat bewijs heeft ze niet geleverd.

267. Arbiters komen tot de conclusie dat aanneemster had moeten opleveren op

2 februari 2006.

Gevolgen oplevering 2 februari 2006

268. Aanneemster heeft niet betwist dat de boete wegens te late oplevering

€ 119,00 bedraagt. Evenmin heeft aanneemster bestreden dat de boete gerekend

over de maanden februari, maart en april leidt tot een totale boete van

€ 10.591,00. Evenmin heeft aanneemster verweer gevoerd tegen de stelling

dat de boete gerekend dient te worden tot en met de maand april.

269. Opdrachtgever heeft hierbij aangegeven dat hij is uitgegaan van 1 februari

2006 als de overeengekomen datum van oplevering. Dit is, zo blijkt uit hiervoor

besproken de e-mail wisseling, niet correct daar partijen alsnog een da- 47 - tum van 2 februari 2006 zijn overeengekomen. Aldus heeft opdrachtgever één

dag ad € 119,00 teveel gerekend. De verschuldigde boete bedraagt alsdan

€ 10.591,00 -/- € 119,00 = € 10.472,00.

Aanneemsom

270. Aanneemster stelt dat de aanneemsom € 255.000,00 bedraagt. Opdrachtgever

stelt dat overeengekomen is dat deze € 250.000,00 is.

271. Aanneemster stelt dat uit de brief van 11 juli 2005 en uit de opdrachtbevestiging

volgt dat de aanneemsom € 255.000,00 inclusief BTW bedraagt.

272. Opdrachtgever verwijst naar de brief van 1 juli 2005. Opdrachtgever stelt dat

in die brief is opgenomen dat is afgesproken dat de werkzaamheden uiteindelijk

zullen worden verricht tegen een bedrag van € 250.000,00 inclusief BTW.

Opdrachtgever verwijst tevens naar de brief van 11 juli 2005 waarin dit nogmaals

is opgenomen.

273. Arbiters overwegen dat als productie 1 de door beide partijen ondertekende

opdrachtbevestiging d.d. 11 juli 2005 is overgelegd. De brief van 1 juli 2005

is overgelegd als productie A.

274. De brief van 1 juli 2005 is van de hand van opdrachtgever en hierin wordt de

opdracht aan aanneemster gegeven. In die brief is, voor zover op dit onderdeel

relevant, het volgende opgenomen:

Ik accepteer de door jou, in formulier 2 aangeboden aanneemsom van

€ 260.000,00 inclusief BTW maar heb jouw belofte dat jij (net als ik) zal

proberen dit project te voltooien voor € 250.000,00 incl. BTW. De reden

om het zo vast te leggen, is dat we beiden de kwaliteit willen waarborgen

maar beide verwachten we mogelijk slimmere of efficiëntere oplossingen.

Deze constructie onderstreept eens te meer het vertrouwen in jou.

275. De door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 11 juli 2005 is

van de hand van aanneemster. In deze brief is onder andere het volgende

opgenomen:

Page 42: AvdR Webinars

42

De aanneemsom geld in dit contract als basisprijs voor de huidige openbegroting,

waarin we in de loop van de bouwperiode dusdanig creatief mee

om weten te gaan inzake oplossingen en aanpassingen dat deze uiteindelijk

op € 250.000,00 uitkomt. Op basis van het aanbiedingsformulier nummer 2

is deze prijs ontstaan.

Langs deze weg ontvangen jullie de opdrachtbevestiging en de openbegro-

48 - ting in tweevoud van jullie nieuwbouw. De hierin opgenomen posten zijn op

basis van 1) jouw opdracht tot levering 2) de dokumenten van A.D. d.d.

13-05-2005. 3) de door L. Bouwkonstructies gemaakte berekeningen en

tekeningen d.d. 23-5-2005 en verder met punt 4) daarbij behorende openbegroting

met printdatum 11 juli 2005. Deze volgorder geeft de prioriteit

weer als er documenten met elkaar in tegenspraak zijn.

Basis aanneemsom formuliernummer 2 € 262.930,50

Minderwerk conform opstelling € 5.914,00 -

Afronding en korting aanneemsom € 2.016,50 -

Totale aanneemsom € 255.000,00 inclusief 19% BTW

276. Partijen zijn, gelet op de opdrachtbevestiging, een aanneemsom van

€ 255.000,00 overeengekomen.

277. Arbiters overwegen dat opdrachtgever in zijn brief van 1 juli 2005 nog uitging

van een prijs van € 260.000,00. Daarbij de hoop dat de prijs op € 250.000,00

zou uitkomen. Dus een besparing van € 10.000,00. Aanneemster heeft de

aanneemsom direct op € 255.000,00 gesteld, zodat de eerste helft van de besparing

bereikt was. Voor de overige € 5.000,00 heeft aanneemster aangegeven

tijdens het werk met oplossingen en aanpassingen te komen. Aanpassingen

in het werk die tot besparingen leiden zijn minderwerk.

278. Op basis van hetgeen is overeengekomen en partijen over en weer mogen

verwachten, was aanneemster niet gehouden om nog een extra besparing te

realiseren van € 5.000,00. Aanneemster was wel gehouden om zich in te

spannen om deze besparing trachten te realiseren. Aanneemster heeft dus de

inspanningsverplichting op zich genomen om tot een besparing op basis van

minderwerk te komen van € 5.000,00.

279. Opdrachtgever heeft niet aangegeven op welke manier aanneemster niet aan

haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Als in deze de eisende partij dient

hij zulks te stellen en te onderbouwen. Dit heeft opdrachtgever niet gedaan.

280. De conclusie van het voorgaande is dat de overeengekomen aanneemsom

€ 255.000,00 is.

Datum indiening meerwerkfactuur

281. Beide partijen hebben voorts nog aandacht geschonken aan de datum dat de

factuur betreffende het meerwerk ingediend is en had moeten worden. Beide

partijen hebben geen conclusies aan deze discussie verbonden. Arbiters zien

dan ook geen reden om zich te mengen in deze discussie.

- 49 - Conclusie financiële vorderingen

282. Op basis van het voorgaande komen arbiters tot de volgende opstelling:

aanneemsom € 255.000,00

niet uitgevoerde punten € 30.905,60 -/-

herstelwerkzaamheden € 46.070,98 -/-

meer- en minderwerk € 44.674,62

te late oplevering € 10.472,00 -/-

Totaal € 212.226,04

283. Tussen partijen is niet in geschil dat opdrachtgever € 160.650,00 heeft betaald

aan aanneemster. Opdrachtgever dient derhalve nog € 212.226,04 -/-

€ 160.650,00 = € 51.576,04 te betalen aan aanneemster.

Rente

284. Aanneemster vordert vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW

Page 43: AvdR Webinars

43

vanaf de dag der opeisbaarheid van de facturen.

285. Volgens productie 25 van aanneemster dateren alle niet betaalde facturen

van:

factuur datum bedrag

06-447 2-3-06 € 20.400,00

06-467 4-4-06 € 40.800,01

06-474 19-4-06 € 14.771,59

07-768 4-12-07 € 36.026,25

286. Deze facturen tellen volgens aanneemster op tot € 111.997,85. Zoals hiervoor

overwogen is opdrachtgever nog slechts € 51.576,04 verschuldigd. De data

van de facturen kunnen derhalve niet zonder meer als uitgangspunt genomen

worden.

287. Opdrachtgever heeft bij e-mail van 4 mei 2006, pagina 5 van productie E, de

overeenkomst opgezegd. Daarbij gaf hij tevens aan dat alle kosten die nog

gemaakt worden door opdrachtgever verrekend en/of verhaald zullen worden

op aanneemster.

288. Op het moment van beëindiging van de samenwerking door opdrachtgever,

dienen de wederzijdse vergoedingen en verplichtingen vastgesteld te worden.

Op dat moment dient er afgerekend te worden. Op –uiterlijk- dat moment is

- 50 - de verplichting van opdrachtgever ontstaan tot betaling van hetgeen hij nog

verschuldigd is, het bedrag van € 51.576,04.

289. Aangezien de betalingstermijn veertien dagen is, dat volgt uit de

opdrachtbevestiging

productie 1, vordert aanneemster reeds rente op 16 maart 2006. Op

deze datum was aanneemster echter al te laat met de oplevering. Daarnaast

waren er veel gebreken en had aanneemster nog diverse werkzaamheden niet

uitgevoerd. Dit blijkt ook uit de omvangrijke vergoedingen die hiervoor zijn

vastgesteld voor niet uitgevoerde werkzaamheden en herstel van wel uitgevoerde

werkzaamheden. Daarbij stellen arbiters vast dat aanneemster de financieel

omvangrijke en weinig betwiste factuur betreffende het meerwerk

pas op 4 december 2007 heeft verzonden.

290. Arbiters zijn daarom van oordeel dat de vergoeding van de rente toegewezen

dient te worden per 4 mei 2006. Het moment van beëindigen van de samenwerking.

291. Aanneemster vordert de wettelijke rente. Opdrachtgever heeft bij pleidooi gesteld

dat de normale wettelijke rente van toepassing is. Partijen zijn het hier

derhalve over eens. Toewijzing van de wettelijke rente zal geschieden.

Verklaring van ontbonden zijn van de overeenkomst

292. Opdrachtgever vordert dat verklaard wordt dat de tussen hem en aanneemster

gesloten overeenkomst ontbonden is, dan wel dat deze overeenkomst

ontbonden wordt door arbiters.

293. Opdrachtgever heeft niet aangegeven waarin het belang van deze vordering

gelegen is. Ook blijkt het belang niet uit de stelling en weren van opdrachtgever

in de onderhavige procedure.

294. Arbiters zullen daarom geen oordeel vormen over deze vordering.

Retentierecht

295. Opdrachtgever vordert dat voor recht verklaard wordt dat aanneemster niet

gerechtigd was om het retentierecht uit te oefenen.

- 51 - 296. Tussen partijen is een procedure in kort geding gevoerd. Opdrachtgever stelt

dat daarin is uitgemaakt dat aanneemster het retentierecht onrechtmatig uitoefende.

297. Aanneemster heeft tegen deze stelling van opdrachtgever geen verweer gevoerd.

298. Een vonnis in kort geding heeft geen gezag van gewijsde in een bodemprocedure.

Nu aanneemster echter geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling

van opdrachtgever dat het uitoefenen van het retentierecht onrechtmatig is

geweest en zij blijkbaar is overtuigd door de motivering van het vonnis in kort

geding, staat in het huidige bodemgeschil vast dat het uitoefenen van het retentierecht

Page 44: AvdR Webinars

44

onrechtmatig is geweest.

299. De gevraagde verklaring voor recht zal gegeven worden.

Beslaglegging op de woningen van opdrachtgever

300. Opdrachtgever vordert dat voor recht wordt verklaard dat aanneemster

onrechtmatig

heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen op de oude en

de nieuwe woning van opdrachtgever.

301. Aanneemster heeft op 20 juni 2006 verlof gekregen van de voorzieningen

rechter om beslag te leggen op de nieuwe en oude woning van opdrachtgever.

Daarbij is door de rechter de voorwaarde gesteld dat de eis in hoofdzaak

binnen 14 dagen na de eerste beslaglegging ingesteld dient in te stellen. De

memorie van eis is per fax ingekomen bij de Raad op 4 juli 2006. Op welke

data beslag is gelegd is voor arbiters onduidelijk, doch gelet op voorgaande

data niet relevant.

302. Op 20 juni 2006 was door opdrachtgever de overeenkomst reeds beëindigd

door middel van opzegging dan wel ontbinding. Zoals hiervoor onder de kop:

“rente”is overwogen is de datum van beëindiging van de overeenkomst het

moment dat de wederzijdse vergoedingen en verplichtingen vastgesteld worden.

Op –uiterlijk- dat moment is de verplichting van opdrachtgever ontstaan

tot betaling van hetgeen hij nog verschuldigd is, het bedrag van € 51.576,04.

303. Daarmee staat in beginsel de rechtmatigheid van het beslag vast.

- 52 - 304. Opdrachtgever stelt dat hij op 3 mei 2006 en 5 mei 2006 heeft aangeboden

om zekerheid te stellen. Het uitoefenen van het retentierecht en het leggen

van de beslagen was daarmee onnodig, aldus opdrachtgever.

305. Aanneemster stelt dat zij een voorstel heeft gedaan om het beslag op te heffen

als haar op een andere manier zekerheid geboden kon worden. Aanneemster

stelt dat zij dit aanbod ook nog heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling

van het kort geding.

306. Opdrachtgever bestwist dat het aanbod van aanneemster tijdig was, daarbij

was het voorstel voorwaardelijk en te laat.

307. Arbiters stellen vast dat partijen niet van mening verschillen dat er communicatie

is geweest over het opheffen van de beslagen (en retentierecht) door

aanneemster waar tegenover een andere vorm van zekerheid gesteld zou

worden door opdrachtgever.

308. Geen der partijen heeft nader inzicht verschaft in wat, wanneer en hoe welke

partij aangeboden heeft. Door opdrachtgever wordt gesteld dat hij op 3 mei

en 5 mei een aanbod heeft gedaan. Deze aanboden zijn niet overgelegd en de

stelling is ook niet verder toegelicht. Aanneemster heeft gesteld dat zij een

voorstel heeft gedaan, hetgeen zelfs is opgenomen in haar pleitnota ter gelegenheid

van het kort geding. Deze pleitnota is niet overgelegd in de huidige

procedure en aanneemster heeft verder ook niet uiteengezet wat haar aanbod

inhield.

309. Arbiters dienen dan ook tot de conclusie te komen dat onvoldoende is gebleken

van adequate voorstellen tot opheffing van het beslag. Aangezien, zoals

hiervoor overwogen, aanneemster gerechtigd was beslag te leggen, is de beslaglegging

niet ten onrechte geweest.

310. De gevraagde verklaring voor recht dient geweigerd.

Schadevergoeding op te maken bij staat

311. Opdrachtgever vordert dat aanneemster veroordeeld zal worden tot betaling

van vergoeding van schade die opdrachtgever heeft geleden als gevolg van

het uitgeoefende retentierecht en beslagleggingen. Deze schadevergoeding

dient nader opgemaakt te worden en vereffend te worden volgens de wet.

- 53 - 312. Zoals hiervoor overwogen heeft aanneemster ten onrechte het retentierecht

uitgeoefend. De schade die hierdoor is ontstaan dient zij te vergoeden aan

opdrachtgever. Arbiters achten het ook mogelijk dat opdrachtgever schade

Page 45: AvdR Webinars

45

heeft geleden door de uitoefening van het retentierecht. De gevorderde

schadevergoeding

op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet dient

toegewezen te worden.

313. Aangezien niet is vast komen te staan dat de beslagen onterecht zijn gelegd,

moet de vordering tot (eventuele) schadevergoeding vanwege de gelegde beslagen

hiervoor afgewezen worden.

Opheffen beslagen

314. Opdrachtgever vordert dat aanneemster veroordeeld wordt om de gelegde

beslagen op te heffen binnen één week na het in deze te wijzen vonnis, versterkt

met een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen

met € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.

315. Zoals hiervoor overwogen is niet gebleken dat aanneemster de beslagen ten

onrechte heeft gelegd. Het binnen één week opheffen van de beslagen kan

derhalve niet toegewezen worden.

316. Uiteraard dienen de beslagen wel opgeheven te worden nadat opdrachtgever

hetgeen hij verschuldigd is, heeft betaald. Arbiters zullen daarom aanneemster

veroordelen tot opheffing van de gelegde beslagen binnen veertien dagen

nadat opdrachtgever heeft voldaan aan de veroordeling tot betaling zoals uitgesproken

zal worden in dit vonnis.

317. Gelet op de mogelijk grote impact voor opdrachtgever van het onnodig laten

voortbestaan van de beslagen, zullen arbiters de veroordeling tot opheffen

van de beslagen versterken met een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met

een maximum van € 50.000,00.

Overige vorderingen

318. Ten aanzien van de kosten van arbitrage overwegen arbiters dat het redelijk

is, gelet op de mate van gelijk en ongelijk, om beide partijen de helft van de

kosten te laten dragen. De kosten van arbitrage hebben tot en met het depot

van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 25.162,40 bedragen

en zijn verrekend tot een bedrag van € 12.581,20 met de door aanneem-

54 - ster gedane stortingen en tot een bedrag van € 12.581,20 met de door opdrachtgever

gedane stortingen. Uit dien hoofde behoeft derhalve niets verrekend

te worden.

319. In het verlengde van het voorgaande dienen partijen de eigen kosten van

rechtsbijstand, binnen en buiten rechte, te dragen.

320. Zoals beide partijen vorderen zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard

worden.

321. Het meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen.

- 55 - DE BESLISSING:

Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,

in conventie en in reconventie,

VEROORDELEN opdrachtgever om ter afrekening van de bouw van zijn woning aan

aanneemster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 51.576,04 (zegge:

eenenvijftigduizend vijfhonderdzesenzeventig euro en vier cent), te vermeerderen

met de wettelijke rente hierover met ingang van 4 mei 2006 tot aan de dag der algehele

voldoening;

VEROORDELEN aanneemster om binnen veertien dagen nadat opdrachtgever aan

de hiervoor geformuleerde veroordeling tot betaling heeft voldaan de door haar op

de woningen van opdrachtgever gelegde beslagen op te heffen, onder straffe van

een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: éénduizend euro) voor iedere kalenderdag

dat aanneemster aan deze veroordeling niet heeft voldaan, met een maximum van

€ 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) aan totaal te verbeuren dwangsommen;

VERKLAREN voor recht dat aanneemster niet gerechtigd is en was om retentierecht

op de woning van opdrachtgever uit te oefenen;

Page 46: AvdR Webinars

46

VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgever ten aanzien van het onterecht

uitgeoefende

retentierecht te betalen schadevergoeding, op te maken bij staat en te

vereffenen volgens de wet;

VERKLAREN de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen te Amsterdam, 15 september 2008

w.g. W.M. Faas w.g. A. Rongen w.g. H.G. Beuker

28601

Page 47: AvdR Webinars

47

LJN: BO4116, Rechtbank Arnhem , 200345

Datum uitspraak: 10-11-2010

Datum publicatie: 16-11-2010

Rechtsgebied: Handelszaak

Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Conventie: Vordering tot herstel van de door Van der Vaart

geconstateerde gebreken c.q. correcte oplevering conform de tussen

partijen gesloten overeenkomst bij gebreke waarvan PMB zal zijn

gehouden tot betaling van de herstelkosten van de gebreken,

bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te

vereffenen volgens de wet. Reconventie: Vordering tot betaling van

restant aanneemsom. Bewijsopdrachten.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 200345 / HA ZA 10-929

Vonnis van 10 november 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

VAN DER VAART VASTGOED B.V.,

gevestigd te Arnhem,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. ing. A. Klein te Arnhem,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

P.M.B. MONTAGEBEDRIJF B.V.,

gevestigd te Elst,

gedaagde in conventie,

Page 48: AvdR Webinars

48

eiseres in reconventie,

advocaat mr. J.A.J. Hooymayers te Breda.

Partijen zullen hierna Van der Vaart en PMB genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 12 mei 2010

- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2010.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Tijdens de comparitie van partijen d.d. 1 oktober 2010 in de onderhavige procedure

en in de procedure tussen PMB en Van der Vaart Caravans v.o.f. waarin over en weer

dezelfde vorderingen aan de orde waren, zijn partijen onder meer het volgende

overeengekomen:

‘1. Partijen komen overeen dat er van moet worden uitgegaan dat de overeenkomst van

31 juli 2008 is gesloten tussen PMB Montagebedrijf B.V. en Van der Vaart Vastgoed B.V.

partijen komen overeen dat de meerwerkfacturen ook moeten worden geacht te zijn

gericht aan Van der Vaart Vastgoed B.V.

(…)

4. De correspondentie die is gevoerd op naam van Van der Vaart Holding B.V. wordt

door partijen aangemerkt als gevoerd door Van der Vaart Vastgoed B.V.

5. De conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van

Van der Vaart Caravans v.o.f. in de procedure 09-2347 wordt aangemerkt als de

conclusie van antwoord in reconventie in de procedure 10-929 tussen Van der Vaart

Vastgoed B.V. en PMB Montagebedrijf B.V.’

2.2. Tussen Van der Vaart en PMB is op 31 juli 2008 een overeenkomst gesloten terzake

de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal van Van der Vaart door PMB. In die

overeenkomst staat onder meer:

Werkomschrijving:

Bestaande dak voorzien van sandwichpanelen, dikte 60 mm, ca 560 m2 met inpandige

goot.

Wandpanelen, type WS 1000 ml, dikte 60 mm, kleur RAL 9006 (silver metallic), ca 790

m2

Stalen dakplaten, type R106, sendzimir verzinkt dikt 0.75 mm, ca 360 m2

Hulpstukken, voor alle afwerking van de sandwichplanelen en rondom ramen en deuren

etc. incl bevestigingsmateriaal.

Met u overeengekomen, € 45.000,--

Exclusief alle hak en breekwerkzaamheden en het verwijderen van de bestaande dak en

gevelbeplating.

Prijzen: exclusief 19% BTW

Betaling: in termijnen zie betaal en leveringsvoorwaarden.’

Op de overeenkomst staat nog handgeschreven vermeld: ‘2 man kompleete bouw incl

demontage’.

Page 49: AvdR Webinars

49

2.3. PMB heeft in totaal € 61.231,87 aan Van der Vaart gefactureerd bij facturen van 3

september en 11 december 2008 en 15 januari 2009, 28 augustus 2009 en 16 september

2009. Van der Vaart heeft ten minste € 11.900,-- aan PMB betaald.

2.4. Bij brieven van 22 april 2009, 15 en 25 september 2009 heeft Van der Vaart kort

gezegd kenbaar gemaakt dat zij niet tevreden was over het verrichte werk, medegedeeld

dat zij verwacht dat die gebreken worden hersteld en PMB aansprakelijk gesteld voor de

schade die zij meent te lijden.

2.5. In een op verzoek van Arcelor Mittal, de leverancier van de sandwichpanelen die op

het dak zijn geplaatst, door Kettlizt opgesteld onderzoeksrapport van 10 juli 2009 staat

onder meer:

‘Er is sprake van geluiden uit de dakconstructie die op basis van de gekozen

dakconstructie, donker gekleurde sandwichpanelen bevestigd op houten gordingen, niet

is te voorkomen. Wel zijn de geluiden opvallend sterk. (…) Mogelijk is een verbetering te

bereiken door meer schroeven te plaatsen. Dit betekent in ieder dal aan de gordingen

bevestigen. Een garantie is niet te geven maar gezien de beperkte extra kosten wordt

aanbevolen deze actie in ieder geval uit te voeren. (…) De kleur van het paneel is een

gegeven. Overspuiten in wit zou de problemen veel kleiner maken maar deze oplossing

lijkt niet in verhouding te staan met de omvang van het probleem. Dit geldt in versterkte

mate voor de invloed die uitgaat van de onvlakke onderconstructie. Dit is alleen effectief

op te lossen door de panelen te demonteren, de gordingen uit te vlakken en panelen

waar de getekende (…) vervorming is opgetreden te vervangen. De kosten hiervan staan

echter in geen verhouding tot de hinder die de geluiden kunnen geven. Een laatste

oplossing is het aanbrengen van een enkele kouddakplaat bovenop de dakpanelen. (…)

Deze laatste oplossing is zonder meer effectief. De kosten zijn echter niet gering.

Bovendien neemt deze voorziening ook de geluiden weg die inherent zijn aan de gekozen

constructie (…). Daarom is het reëel dat hierbij de helft van de kosten wordt gedragen

door de gebouweigenaar. (…)’

In de conclusies staat nog:

‘(…) Wel valt op dat de geluiden relatief sterk zijn. Dit is te verklaren op basis van de

relatief grote paneellengte en de donkere oppervlaktekleur. En mogelijk ook op basis van

het opvallend kleine aantal bevestigingen in de panelen. (…) Er kan hierbij echter nog

iets anders een rol spelen en dat zijn de kleine verspringingen in de gordingen t.p.v. hun

lassen. Deze leiden tot vervormingen van de buitenhuid ter plaatse van hun plaattoppen

en in het aansluitende dal direct hiernaast. Hierdoor bestaat er meer bewegingsvrijheid

voor de buitenhuid en meer bewegingsvrijheid t.p.v. de bevestigingspunten. (…) Wat

betreft de keuze voor donkergekleurde dakpanelen op houten gordingen ligt de

verantwoordelijkheid bij de gebouweigenaar. Wat betreft de bevestigingswijze ligt deze

bij het montagebedrijf. Voor wat betreft de onvlakheid van de onderconstructie is dit of

de eigenaar of het montagebedrijf, afhankelijk van de gemaakte contractuele afspraken.’

2.6. In een op verzoek van Van der Vaart door [betrokkene1] opgesteld rapport van 1

maart 2010 betreffende ‘probleempunten aan het vernieuwde bedrijfspand’ zijn aan de

hand van foto’s de volgens de rapporteur bestaande bouwkundige probleempunten

vermeld.

3. Het geschil

Page 50: AvdR Webinars

50

in conventie

3.1. Van der Vaart heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te

verklaren vonnis:

1. primair: PMB zal veroordelen om binnen één maand na betekening van het in dezen te

wijzen vonnis over te gaan tot het herstel van de door Van der Vaart geconstateerde

gebreken c.q. correcte oplevering conform de tussen partijen gesloten overeenkomst bij

gebreke waarvan PMB zal zijn gehouden tot betaling van de herstelkosten van de

gebreken, bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te vereffenen

volgens de wet;

2. subsidiair: PMB zal veroordelen tot betaling van de herstelkosten van de gebreken,

bestaande uit een bedrag als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de

wet;

3. PMB zal veroordelen tot vergoeding van alle door Van der Vaart als gevolg van de

wanprestatie zijdens PMB geleden en nog te lijden schade als bestaande uit een bedrag

als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

met veroordeling van PMB in de voldoening van de buitengerechtelijke kosten en de

proceskosten.

3.2. PMB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van

belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.3. PMB vordert - na eisvermindering ter zitting - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij

voorraad te verklaren vonnis Van der Vaart zal veroordelen om aan PMB te betalen

€ 49.331,87, vermeerderd met rente en kosten.

3.4. Van der Vaart voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover

van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie

4.1. Aan haar vordering legt Van der Vaart onder verwijzing naar de rapporten van

[betrokkene2] en [betrokkene1] ten grondslag dat PMB toerekenbaar tekort is geschoten

in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst doordat PMB het werk

gebrekkig heeft uitgevoerd en zij, ook na in gebreke te zijn gesteld, die gebreken weigert

te verhelpen.

rapport [betrokkene2]

4.2. PMB heeft ter zitting de juistheid van het rapport van [betrokkene2] erkend zodat

van de inhoud daarvan zal worden uitgegaan. Ter beoordeling ligt dan allereerst voor in

hoeverre PMB wat betreft de (overmatige) geluiden in de bedrijfshal, tekort is geschoten

in de nakoming van de overeenkomst en, in het verlengde daarvan, tot welke

herstelmaatregelen (of voldoening van herstelkosten) zij gehouden is.

4.3. Uit het rapport van [betrokkene2] leidt de rechtbank af dat de geluiden in de

bedrijfshal inherent zijn aan de dakconstructie in combinatie met thermische

vervormingen van de panelen. Dat valt PMB niet te verwijten. De geluiden zijn volgens

[betrokkene2] echter relatief sterk. Dat zou verklaard kunnen worden door de relatief

grote paneellengte in combinatie met de donkere oppervlaktekleur die leidt tot hoge

Page 51: AvdR Webinars

51

oppervlaktetemperaturen. Ook dat valt PMB niet te verwijten. [betrokkene2] merkt

daarbij op dat het kleine aantal bevestigingen van invloed kan zijn. Dat valt wel onder de

verantwoordelijkheid van PMB. Voor zover het kleine aantal bevestigingen daadwerkelijk

van invloed is op het relatief sterke geluid, moet dan ook worden geoordeeld dat PMB

toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij is in beginsel

gehouden, zoals gevorderd, herstelmaatregelen te nemen. Die bestaan volgens

[betrokkene2] uit het plaatsen van meer schroeven. PMB stelt dat zij zich steeds bereid

heeft verklaard meer schroeven te plaatsen maar Van der Vaart zou haar niet hebben

toegelaten in de bedrijfshal. Zij is nog steeds bereid die schroeven te plaatsen, zij het

nadat Van der Vaart de openstaande rekeningen heeft voldaan. Zij beroept zich derhalve

op een opschortingsrecht.

4.4. De rechtbank overweegt dat wanneer het plaatsen van meer schroeven effect heeft,

PMB daarmee kan volstaan. Wanneer dat niet het geval is, geldt het volgende.

[betrokkene2] schrijft in haar rapport dat ook de onvlakke onderconstructie van invloed

kan zijn op de relatief sterke geluidsvorming in de bedrijfshal. Afhankelijk van de

gemaakte contractuele afspraken is de eigenaar dan wel het montagebedrijf hiervoor

verantwoordelijk, aldus [betrokkene2]. Het hermonteren van de panelen wordt door

[betrokkene2] als niet reëel geduid omdat het niet in verhouding staat tot de

geluidsproblemen. Het aanbrengen van kouddakbeplating bovenop de panelen zou

zonder meer effectief zijn maar gezien de gedeelde verantwoordelijkheid voor de

problemen en omdat met deze voorziening ook de geluiden worden weggenomen die

inherent zijn aan de gekozen constructie zouden de niet geringe kosten van deze

maatregel moeten worden gedeeld. Partijen hebben zich tegen deze conclusies niet

verzet en meer in het bijzonder heeft PMB ook niet aangevoerd dat zij niet gehouden zou

zijn de helft van deze kosten te dragen wanneer het bevestigen van schroeven niet tot

een oplossing zou leiden. De rechtbank zal dan ook van de conclusies van [betrokkene2]

op dat punt uitgaan. Wanneer het aanbrengen van schroeven onvoldoende effect heeft –

hetgeen mogelijk door een deskundige zal moeten worden beoordeeld wanneer partijen

het daarover niet eens worden – zal PMB worden veroordeeld om de helft van de kosten

van het plaatsen van kouddakplaten te voldoen. In het midden kan blijven of, hetgeen

PMB bestrijdt, Van der Vaart PMB hiervoor in gebreke heeft gesteld. Voor nakoming is

verzuim immers niet vereist en voor zover het gaat om de herstelkosten in verband met

het plaatsen van kouddakplaten moet worden geoordeeld dat in die situatie nakoming

door PMB blijvend onmogelijk is (artikel 6:74 lid 2 BW).

4.5. Na de hierna te gelasten bewijslevering zal over dit geschilpunt - en het beroep op

het opschortingsrecht - verder worden geoordeeld.

Rapport [betrokkene1]

4.6. Ter zitting is het rapport van [betrokkene1] besproken dat door Van der Vaart

(mede) ten grondslag wordt gelegd aan haar stelling dat PMB toerekenbaar tekort is

geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens Van der Vaart is de constructie

van de bedrijfshal instabiel doordat, zo schrijft [betrokkene1], niet alle bestaande

gordingen aan de dakplaten zijn gekoppeld (I), de lekdorpels niet goed zijn geplaatst

waardoor er water tussendoor kan komen en van dubbele dorpels is geen sprake (II), de

afdeklijsten en de dakrandprofielen niet goed aansluiten (III), het frame om het kozijn

ontbreekt (IV), de noodoverstort niet met opstand is geplaatst (V), er ondeugdelijk en

niet duurzaam met kit is gewerkt (VI), er momenteel twee lekkages zijn (VII), er

Page 52: AvdR Webinars

52

scheuren in de gevelplaten zitten (VIII) en een gevelplaat is beschadigd (IX).

4.7. PMB voert hiertegen het volgende aan. Zij heeft alleen de dakplaten op de

bestaande constructie vervangen, het probleem is eenvoudig op te lossen met het

vastschroeven van dakplaten (I). Er zijn dubbele dorpels geplaatst zodat van lekkage

geen sprake kan zijn (II). PMB is onbekend met het niet goed aansluiten van afdeklijsten

en dakrandprofielen en inherent aan de platen is dat ze iets hol zijn waardoor ze niet

altijd goed aansluiten (III). Het plaatsen van het kozijn (en frame) zat niet in de

aanneemsom en er zijn geen kosten voor in rekening gebracht, maar is toch uitgevoerd

omdat PMB door moest met het werk (IV). Het is inderdaad zo dat de noodoverstort niet

met opstand is geplaatst maar dit is met een kleine aanpassing te verhelpen (V).

Overlopen van dorpels moeten altijd worden gekit en daarnaast is kit gebruikt om

lekkages te verhelpen (VI). De huidige lekkages en de scheuren in de gevelplaten zijn bij

PMB niet bekend (VII en VII) en het zou kunnen dat een gevelplaat beschadigd is (IX).

4.8. Met die verweren van PMB ligt allereerst ter beoordeling voor (IV) of het plaatsen

van een kozijn onderdeel uitmaakte van de tussen partijen gesloten overeenkomst. PMB

bestrijdt dit. Op grond van artikel 150 Rv rust op Van der Vaart de bewijslast van haar

stelling dat het plaatsen van het kozijn (IV, pg. 12 en 13 rapport [betrokkene1])

onderdeel uitmaakte van de tussen partijen gesloten overeenkomst.

4.9. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of inderdaad sprake is van de door Van der

Vaart genoemde gebreken en zo ja, in welke mate en voorts, in verband met de

vorderingen van Van der Vaart, welke herstelmaatregelen dienen te worden genomen om

die gebreken te verhelpen en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Nu PMB met haar

verweer het eenzijdig opgemaakte rapport van [betrokkene1] deels (mede ook bij gebrek

aan wetenschap van de gestelde bevindingen) heeft bestreden en [betrokkene1] niet (op

alle onderdelen) ingaat op de te nemen herstelmaatregelen en de kosten daarvan, zal de

rechtbank zich hierover te zijner tijd door een deskundige laten voorlichten. Het

voorschot op de kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor

rekening van Van der Vaart.

4.10. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat niet is

gebleken dat werkzaamheden zijn verricht waarvoor een proceskostenveroordeling geen

vergoeding voor pleegt in te sluiten.

4.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

in reconventie

4.12. Aan haar vordering legt PMB ten grondslag dat van het totaalbedrag van

€ 61.231,87 slechts € 11.900,-- is voldaan zodat nog € 49.331,87 openstaat.

4.13. Van der Vaart bestrijdt allereerst dat zij meer verschuldigd is dan de aanneemsom

van € 53.550,-- inclusief BTW. Zij heeft nooit opdracht gegeven voor aanvullende

werkzaamheden. [betrokkene3] van PMB heeft in dit verband ter zitting verklaard: “Het

meerwerk bestond uit het aanbrengen van een verdiepingsvloer en de tussenwand. Er is

tegen het bestaande gebouw aangebouwd. Gaandeweg heeft M. van der Vaart gevraagd

de tussenwand weg te slopen. Dat stond niet in de bouwtekening en was ook niet

Page 53: AvdR Webinars

53

onderdeel van de overeenkomst. Dat geldt ook voor de verdiepingsvloer. Die zou eerst

worden samengesteld uit betonelementen en dat zou Van der Vaart in eigen beheer

uitvoeren. Later werd gekozen voor het storten van beton. Mij is toen gevraagd platen te

maken waarop het beton kon worden gestort. Er is vervolgens een prijs genoemd i.v.m.

het meerwerk en toen dat akkoord was de zaken besteld. Er is niets van op papier gezet.

De meerwerkfacturen zijn die van 15 januari 2009 en 28 augustus 2009.’

Van der Vaart heeft hierover ter zitting verklaard:

‘Ik heb nooit opdracht gegeven voor extra werkzaamheden. Daar is nooit over

gesproken. Ik heb [betrokkene3] een bouwtekening laten zien en op basis daarvan is een

aanneemsom overeengekomen. Het was een vaste prijs. De tussenwand en de

verdiepingsvloer zaten daarbij in. Het kan zijn dat het niet in de overeenkomst staat

maar er staat wel meer niet in.’

4.14. Tegenover het onderbouwde standpunt van PMB dat pas later opdracht is gegeven

voor het slopen van de tussenwand en het maken van platen voor de betonvloer, kon

Van der Vaart niet volstaan met het enkele verweer dat de tussenwand en het maken

van platen voor de verdiepingsvloer bij de vaste prijs inzaten. Van Van der Vaart had ten

minste mogen worden gevergd dat zij nader was ingegaan op die stelling van PMB die

onder meer aldus is onderbouwd dat deze elementen niet in de bouwtekening stonden en

ook niet in de overeenkomst en dat aanvankelijk betonelementen zouden worden

gebruikt en pas later is besloten om een betonvloer te storten. Van der Vaart kon

daartegenover niet volstaan met het verweer dat er wel meer niet in de overeenkomst

stond, zonder nader uiteen te zetten wat dat dan was. Dit geldt te meer nu het slopen

van de tussenwand en het maken van platen voor de verdiepingsvloer, mede gelet ook

op de kosten, geen ondergeschikte onderdelen waren en het dus voor de hand zou

hebben gelegen dat deze onderdelen wel in de overeenkomst zouden zijn opgenomen als

zij daarvan onderdeel hadden uitgemaakt. De rechtbank wijst er in verband met het

slopen van de tussenwand nog op dat in de overeenkomst staat dat de prijs exclusief hak

en breekwerkzaamheden is. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de

stelling van PMB dat het slopen van de tussenwand en het maken van platen voor het

storten van de verdiepingsvloer niet onder de in de overeenkomst genoemde

werkzaamheden viel, onvoldoende gemotiveerd is betwist. Het moet er dan voor worden

gehouden dat het om meerwerk gaat waarvoor Van der Vaart PMB opdracht heeft

gegeven.

4.15. Artikel 7:755 BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste

toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan

een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft

gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de

opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Het gaat hier om relatief

omvangrijke werkzaamheden. De factuur voor het plaatsen van de tussenwand d.d. 28

augustus 2009 bedraagt € 3.127,31 en de factuur betreffende het vervaardigen van de

platen waarop het beton van de verdiepingsvloer kon worden gestort d.d. 15 januari

2009 bedraagt € 3.900,05. Gelet op een en ander had Van der Vaart, bij gebreke aan een

andersluidend standpunt, naar het oordeel van de rechtbank uit zichzelf de noodzaak

moeten begrijpen van een verhoging van de prijs. De conclusie luidt dat Van der Vaart

gehouden is tot voldoening van deze meerwerkfacturen.

4.16. Van der Vaart stelt zich op het standpunt dat naast de bancaire betaling van

Page 54: AvdR Webinars

54

€ 11.900,--, zij op 6 en 20 november en 10 december 2008 respectievelijk € 10.000,-,

€ 25.000,-- en € 5.000,-- contant aan PMB heeft voldaan. Verder bestrijdt zij dat PMB de

algemene voorwaarden op grond waarvan zij contractuele rente vordert aan Van der

Vaart ter hand heeft gesteld. Ten slotte beroept Van der Vaart zich wat betreft de

betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst op haar opschortingsrecht c.q.

recht op verrekening met haar vordering in conventie.

4.17. PMB heeft gemotiveerd bestreden dat Van der Vaart de gestelde contante

betalingen heeft gedaan. Op Van der Vaart rust volgens de hoofdregel van bewijsrecht de

bewijslast van dit bevrijdende verweer. Zij zal tot die bewijslevering worden toegelaten.

4.18. Van der Vaart heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene

voorwaarden omdat deze niet ter hand zijn gesteld. Dat heeft PMB erkend. Zij stelt

echter dat zij een redelijke gelegenheid heeft geboden daarvan kennis te nemen doordat

onder verwijzing naar de deponering bij de Kamer van Koophandel, wordt aangeboden de

algemene voorwaarden toe te zenden. Dat gaat niet op. Artikel 6:234 lid 1 sub a BW

bepaalt dat is voldaan aan het bieden van een redelijke mogelijkheid om van de

algemene voorwaarden kennis te nemen wanneer deze voor of bij het sluiten van de

overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. Slechts wanneer dat

redelijkerwijs niet mogelijk is bepaalt artikel 6:234 lid 1 sub b BW dat kan worden

volstaan met bijvoorbeeld de mededeling dat de voorwaarden ter inzage liggen bij de

Kamer van Koophandel. PMB heeft niet gesteld dat het ter hand stellen van de algemene

voorwaarden redelijkerwijs niet mogelijk was. Het beroep op vernietiging van Van der

Vaart treft derhalve doel. De gevorderde contractuele rente zal niet worden toegewezen.

4.19. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat niet is

gebleken van werkzaamheden waarvoor een proceskostenveroordeling geen vergoeding

pleegt in te sluiten. Het sturen van enkele sommaties is daartoe onvoldoende.

4.20. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

In conventie en reconventie

4.21. Zowel in conventie als in reconventie is Van der Vaart met een bewijsopdracht

belast. De bewijslevering van beide bewijsopdrachten in zowel de enquête als de contra-

enquête zal – afhankelijk van het aantal getuigen - zoveel mogelijk tijdens één zitting

plaatsvinden.

4.22. Partijen hebben zich beide op het opschortingsrecht beroepen (artikel 6:262 BW).

Aansluitend aan de enquêtezitting zal – wanneer daarvoor voldoende tijd is – een

comparitie van partijen worden gelast zodat de rechter hierover nog enkele inlichtingen

van partijen kan inwinnen en hun standpunten op bepaalde punten kan vernemen. Ook

zullen partijen zich tijdens deze comparitie dienen uit te laten over de persoon van de te

benoemen deskundige en de te stellen vragen in verband met hetgeen in rov. 4.9. is

overwogen.

4.23. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5. De beslissing

Page 55: AvdR Webinars

55

De rechtbank

in conventie en reconventie

5.1. draagt Van der Vaart op te bewijzen dat het plaatsen van het kozijn onderdeel

uitmaakt van de op 31 juli 2008 tussen Van der Vaart en PMB gesloten overeenkomst,

5.2. draagt Van der Vaart op te bewijzen dat zij op 6 en 20 november en 10 december

2008 respectievelijk € 10.000,-, € 25.000,-- en € 5.000,-- contant aan PMB heeft

voldaan,

5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 november 2010 voor uitlating

door Van der Vaart of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door

het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,

5.4. bepaalt dat Van der Vaart, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel

bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,

5.5. bepaalt dat Van der Vaart, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de

verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op vrijdagen in de maanden december

2010 tot en met februari 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het

getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.6. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.C.P.

Giesen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,

5.7. bepaalt dat aansluitend aan dit getuigenverhoor een comparitie van partijen wordt

gelast zoals bedoeld in rov. 4.22.,

5.8. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle

beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.9. houdt iedere verdere beslissing aan,

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 10

november 2010.

Page 56: AvdR Webinars

56

Nr. 71.544 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

A.,

hierna te noemen “aanneemster”,

a p p e l l a n t e,

gemachtigde: mr. G. Beekman, advocaat te Almelo,

en

B. B.V.,

hierna te noemen “opdrachtgeefster”,

g e ï n t i m e e r d e,

gemachtigde: mr. J. Veenstra, jurist bij Arag

Rechtsbijstand te Leusden.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. J.P. FOKKER, lid-jurist van het College van Arbiters

van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. R.P. MORITZ, en ING. J. VAN

DIJK, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze

Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in

dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun benoeming

schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 11 november 2010 is daarvan mededeling

gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mr. C.F. van Spanje-van Klaveren, secretaris van

de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Bij memorie van grieven d.d. 20 april 2010, met producties, op dezelfde

datum ingekomen bij het secretariaat van de Raad, is aanneemster in hoger

beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 21 januari 2010,

nummer 30.532, gewezen door C., D. en E., allen lid van het College van

Arbiters van de Raad, in het geschil tussen opdrachtgeefster en aanneemster.

Aanneemster heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg

overgelegd.

3. Opdrachtgeefster heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn een

memorie van antwoord ingediend, waarvan per brief van de Raad van 27

september 2010 akte is verleend.

2

4. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende

stukken:

- de brief van mr. Veenstra van 13 april 2011, met bijlage;

- de akte wijziging van eis van aanneemster;

- de memorie van antwoord/pleitaantekeningen van opdrachtgeefster/

mr. Veenstra.

5. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op donderdag 21 april 2011.

In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het

werk plaatsgevonden.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

6. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.

7. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen

vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat aanneemster in

zoverre ontvankelijk is in haar appel.

het geschil in eerste aanleg

8. Opdrachtgeefster vorderde in eerste aanleg vergoeding van de kosten van

herstel ad € 101.746,00 wegens gebreken aan het werk. Aanneemster

meende dat opdrachtgeefster niet ontvankelijk diende te worden verklaard in

haar vordering 1) omdat zij niet bestond, 2) omdat met deze

opdrachtgeefster geen overeenkomst was gesloten, 3) omdat het geschil niet

behoorlijk was omschreven en toegelicht en 4) omdat de vordering was

verjaard. Zij vorderde in (voorwaardelijke) reconventie betaling van drie

Page 57: AvdR Webinars

57

facturen ad totaal € 2.027,96.

9. Arbiters concludeerden in eerste aanleg dat opdrachtgeefster ontvankelijk was

in haar vordering. Het dictum van het in dat geschil gewezen vonnis waarvan

beroep luidt:

“in conventie en in reconventie:

3

VEROORDELEN aanneemster om ter vergoeding van de gebreken aan

de betonvloer en de gevelbekleding van het pand van

opdrachtgeefster aan opdrachtgeefster te betalen € 20.472,04

(zegge: twintigduizend vierhonderdtweeënzeventig euro en vier

cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang

van 25 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;

VEROORDELEN opdrachtgeefster om per saldo ter verrekening van de

kosten van arbitrage en ter tegemoetkoming in de kosten van

processuele bijstand aan aanneemster te betalen € 405,91 (zegge:

vierhonderdvijf euro en éénennegentig cent);

VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.”

de vordering in hoger beroep

10. Aanneemster heeft tegen het vonnis in eerste aanleg drie grieven (I tot en

met III) geformuleerd. Zij verzoekt appelarbiters (zoals geformuleerd in haar

akte wijziging van eis d.d. 18 april 2011) het vonnis van 21 januari 2010 te

vernietigen en in hoger beroep, opnieuw rechtdoende, opdrachtgeefster in

haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel die af te wijzen,

alsmede opdrachtgeefster te veroordelen om aan aanneemster terug te

betalen hetgeen aanneemster naar aanleiding van het vonnis van 21 januari

2010 aan opdrachtgeefster heeft betaald, te weten een bedrag van

€ 21.703,05 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2

februari 2010 tot de dag der algehele voldoening, alsmede opdrachtgeefster

te veroordelen om aan aanneemster te betalen een bedrag van € 2.547,40 uit

hoofde van opeisbare facturen, inclusief de tot en met 4 november 2008

vervallen contractuele rente, te vermeerderen met de contractuele rente

vanaf 5 november 2008 tot de dag der algehele voldoening, alsmede met

veroordeling van opdrachtgeefster in de kosten in eerste aanleg en de kosten

van deze procedure.

het verweer in hoger beroep

11. Opdrachtgeefster verzoekt de grieven ongegrond te verklaren en het vonnis

van 21 januari 2010 te bekrachtigen, met veroordeling van aanneemster in de

4

kosten van de procedure in hoger beroep, waaronder begrepen een bijdrage

in de kosten van rechtskundige bijstand aan de zijde van opdrachtgeefster.

de feiten

12. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen

hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in

hoger beroep tot uitgangspunt dienen.

de beoordeling van het geschil

Grief I

“Ten onrechte is in het vonnis van 21 januari 2010 vastgesteld dat de vordering

van de vennootschap onder firma op [aanneemster] is ingebracht in de huidige

rechtsvorm van opdrachtgeefster, zijnde een besloten vennootschap.”

13. Appelarbiters overwegen als volgt. Sinds 31 mei 2006 bestaat de v.o.f. niet

meer; op die datum heeft blijkens het in hoger beroep overgelegde afschrift

van een akte van inbreng inzake de besloten vennootschap met beperkte

aansprakelijkheid B. B.V. de heer F., handelend als bestuurder van B. Beheer

B.V. - de "inbrenger"-, welke vennootschap op haar beurt handelde voor zich

en als bestuurder van B. B.V. - de "vennootschap"-, alle activa van B. v.o.f. -

de "onderneming"- geleverd ten titel van storting op aandelen aan de

vennootschap, onder verplichting voor de vennootschap alle passiva van de

onderneming voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen.

Deze activa en passiva staan vermeld op een balans van de onderneming

Page 58: AvdR Webinars

58

opgemaakt per 1 januari 2006, aldus artikel 2 van de akte van inbreng. Als

onderdeel van de activa zijn daarmee (eventuele) vorderingsrechten

ingebracht in de b.v., ook vorderingsrechten die op dat moment nog niet

waren meegedeeld aan aanneemster.

14. Met de overlegging van de akte van inbreng in deze procedure is de

overdracht van een vordering van de v.o.f. op aanneemster op de b.v.

(opdrachtgeefster) in ieder geval een feit. Daarmee is immers voldaan aan

artikel 3:94 Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat voor de overdracht van

een vordering vereist is dat daartoe een akte wordt opgesteld (in casu de akte

van inbreng) en dat daarvan mededeling wordt gedaan aan de debiteur (in

casu aanneemster). Het in het geding brengen van de akte kan beschouwd

worden als een mededeling in de zin van genoemd wetsartikel.

5

15. Anders dan aanneemster stelt is het niet vereist dat zij aan deze overdracht

haar medewerking verleent. Dat is alleen het geval bij contractsoverneming

(artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek). Daarvan is echter – juist bij gebreke van

die medewerking – hier geen sprake. Voor de overdracht van een vordering is

het voldoende dat aanneemster daarvan in kennis is gesteld.

16. De stelling van aanneemster, dat de registergoederen niet zijn overgegaan op

de b.v., maar in handen zijn van B. Beheer B.V., dus dat de vordering aan B.

Beheer B.V. zou toekomen, faalt. Opdrachtgeefster stelt terecht dat men geen

eigenaar van een pand behoeft te zijn om te kunnen ageren uit hoofde van

een aannemingsovereenkomst.

17. Nu is gebleken dat de vordering aan opdrachtgeefster toekomt, faalt grief I.

Grief II

“Ten onrechte oordelen de arbiters dat de betonvloer over ongeveer de helft van de

oppervlakte te veel en te wijde scheuren vertoont. Voorts is onjuist het oordeel dat

de bovenmatige scheurvorming de levensduur van de betonvloer beperkt.

Daarnaast is onjuist het oordeel dat voor een leek op bouwkundig gebied het

onderscheid tussen aanvaardbare scheurvorming en bovenmatige scheurvorming

niet eenvoudig te maken is bij een oplevering, althans is onjuist het oordeel dat

[opdrachtgeefster] niet voor deskundige bijstand had hoeven zorgdragen. Met de

arbiters is [aanneemster] van oordeel dat de vordering tot herstel disproportioneel

is, maar de door de arbiters vastgestelde vergoeding van € 15.000,00 is voor

[aanneemster] onaanvaardbaar. [Aanneemster] meent dat dit bedrag te hoog is

vastgesteld.”

18. Aanneemster stelt voorop dat de wijdte van de scheuren in de betonvloer valt

binnen de aanvaardbaarheidsgrens van 0,5 millimeter en dat de vloer

bovendien constructief voldoet, zodat herstel niet aan de orde is.

19. Appelarbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de helft van de betonvloer

bovenmatige scheurvorming vertoont. Enkele van de getoonde scheuren

hebben een scheurwijdte van meer dan 0,5 mm. Appelarbiters onderschrijven

het oordeel van arbiters in eerste aanleg dat deze scheurvorming zich moet

hebben voorgedaan kort na het storten van de vloer, waarschijnlijk bij het

vlinderen ervan. Opvallend is dat de toplaag van de andere helft van de vloer

een duidelijk andere aanblik heeft, met alleen de bij een monolitisch

afgewerkte betonvloer te verwachten scheurvorming.

6

20. Met arbiters in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat die

bovenmatige scheurvorming de levensduur van de vloer beperkt. De vloer zal

vanwege het afbrokkelen van de randen van de scheuren sneller slijten.

Hoewel aanneemster terecht stelt dat de vloer in constructief opzicht voldoet,

is dit wel degelijk te beschouwen als een gebrek.

21. De stelling van aanneemster dat de scheurvorming waarschijnlijk al bij de

oplevering van het werk aanwezig was en dat zij niet meer aansprakelijk is

voor niet bij oplevering gemelde gebreken, faalt. Zoals reeds is overwogen is

het gebruikelijk dat in een betonvloer enige scheurvorming optreedt. Het had

bij oplevering voor opdrachtgeefster – als leek op bouwkundig gebied - niet

duidelijk behoeven te zijn dat de al aanwezige scheurvorming ernstiger of

anders van aard was dan deze normaliter optredende scheurtjes. Verder

Page 59: AvdR Webinars

59

achten appelarbiters het aannemelijk dat de scheurvorming na oplevering is

uitgebreid, zodat opdrachtgeefster eerst later tot het inzicht is gekomen dat

de vloer ernstiger scheurvorming vertoonde dan zij had mogen verwachten.

Dat zij zich bij de oplevering niet heeft laten bijstaan door een deskundige,

bijvoorbeeld van de ‘vereniging eigen huis’, kan haar niet worden

tegengeworpen, nu zij hiertoe op grond van de tussen partijen gesloten

overeenkomst niet verplicht was.

22. Uit de brief van opdrachtgeefster aan aanneemster van 23 februari 2006

(productie 14 eerste aanleg) blijkt bovendien dat zij de scheurvorming al per

brief van 6 januari 2006 heeft gemeld. Wanneer appelarbiters uitgaan van de

door aanneemster genoemde datum van oplevering van 11 oktober 2005, is

deze melding geschied binnen de tussen partijen overeengekomen

onderhoudstermijn van 3 maanden.

23. Aldus is sprake van een gebrek waarvoor aanneemster aansprakelijk is.

24. De in appel opgeworpen stelling van opdrachtgeefster dat nimmer een

formele oplevering heeft plaatsgevonden, kan – gelet op dit oordeel –

onbesproken blijven.

25. Met arbiters in eerste aanleg zijn appelarbiters van oordeel dat herstel van de

totale vloer (althans die helft, waarin de overmatige scheurvorming zich

voordoet) disproportioneel, althans niet noodzakelijk is.

7

26. Daar waar de scheurvorming zichtbaar is en waar over de vloer wordt

gereden met heftrucks, is herstel - bijvoorbeeld door middel van injecteren -

goed mogelijk. Voor de scheuren in de delen van de vloer die zijn gelegen

onder de stellingen is herstel thans niet noodzakelijk. Voor dat deel zou een

bedrag gereserveerd kunnen worden, of zou een vergoeding wegens

waardevermindering aan de orde kunnen zijn. Het in eerste aanleg

toegewezen bedrag van € 15.000,00 is voor die herstelwerkzaamheden zeker

niet te hoog te noemen. Dit betekent dat de grief faalt.

Grief III

“Ten onrechte wordt in het vonnis van 21 januari 2010 geoordeeld dat

[aanneemster] niet is overgegaan tot herstel van de tijdens de mondelinge

behandeling geconstateerde lekkages (in de zijwanden van het bedrijfspand), naar

aanleiding van brieven van [opdrachtgeefster]. Ten onrechte wordt geoordeeld dat

[aanneemster] haar aansprakelijkheid te dien aanzien van de hand heeft gewezen.

Daaruit volgt weer dat ook het oordeel dat het aan [opdrachtgeefster] vrij staat om

geen herstel te wensen, maar in eigen beheer te laten repareren, onjuist is. Met de

arbiters is [aanneemster] overigens van mening dat voor herstel van deze lekkages

volledige verwijdering van de gevelbekleding niet nodig is, maar [aanneemster]

acht de inschatting van de kosten (€ 7.500,00) te hoog.”

27. Aanneemster stelt dat zij eerst ten tijde van de mondelinge behandeling in

eerste aanleg in kennis is gesteld van de optredende lekkage in de zijwanden,

zodat zij voor wat betreft het herstel van die lekkages niet in verzuim is

geweest.

28. Appelarbiters hebben ter plaatse geconstateerd dat de profielen aan de

onderzijde van de wandplaten niet juist zijn aangebracht. Hierdoor kan – met

name bij harde wind tegen de gevelplaten – water het pand binnendringen.

29. Al in het rapport van BoBo Tech (productie 3 eerste aanleg) van 21 juli 2006

is melding gemaakt van niet op de juiste wijze aangebrachte profielen

(waterslagen), waardoor water de constructie in kan dringen. In de brief van

opdrachtgeefster aan aanneemster van 25 augustus 2006 sommeert zij

aanneemster (onder meer) dit probleem te verhelpen, hetgeen haar

raadsman nogmaals doet per brief van 26 februari 2007. Na verloop van de in

eerstgenoemde brief genoemde termijn was aanneemster dan ook in verzuim.

Op grond van artikel 6:87 BW was opdrachtgeefster bevoegd de verbintenis

tot nakoming om te zetten in een verbintenis tot vervangende

schadevergoeding. Arbiters in eerste aanleg hebben dan ook terecht een

8

ding. Arbiters in eerste aanleg hebben dan ook terecht een vergoeding

toegekend.

Page 60: AvdR Webinars

60

30. Met aanneemster zijn appelarbiters echter van oordeel dat de toegekende

vergoeding van € 7.500,00 te hoog is voor het herstel van de lekkages. Dat

deel van de grief dat is gericht tegen de hoogte van het toegekende bedrag

slaagt derhalve. Bij gebreke aan nadere gegevens schatten appelarbiters de

hoogte van de kosten voor het aanbrengen van een deugdelijke afdichting op

€ 3.000,00.

31. Dit betekent dat het vonnis in eerste aanleg niet in stand kan blijven. In

plaats van het in eerste aanleg aan opdrachtgeefster (per saldo, na

verrekening van de vorderingen in conventie en in reconventie) toegewezen

bedrag van € 20.472,04 kan in appel aan haar worden toegewezen

€ 20.472,04 -/- (€ 7.500,00 -/- € 3.000,00) = € 15.972,04.

32. Opdrachtgeefster zal veroordeeld worden het teveel door aanneemster

betaalde naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg ad € 4.500,00

(€ 20.472,04 -/- € 15.972,04) aan haar terug te betalen. Opdrachtgeefster

heeft geen verweer gevoerd tegen de door aanneemster gevorderde

wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 februari 2010, zodat appelarbiters

die rente zullen toewijzen.

33. Gelet op het slechts gedeeltelijk slagen van de ingestelde grieven, zullen

appelarbiters de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling in stand

houden.

de proceskosten in appel en overige vorderingen

34. Nu aanneemster in appel in overwegende mate in het ongelijk is gesteld,

achten appelarbiters het billijk dat zij de proceskosten in appel draagt.

35. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van

dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 10.512,20 (waarvan

€ 1.660,70 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster

gedane stortingen. Ter zake van de proceskosten behoeft derhalve geen

verdere verrekening plaats te vinden.

9

36. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand

van opdrachtgeefster in appel, in billijkheid op € 1.740,00.

37. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden

afgewezen.

DE BESLISSING

Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij meer is toegewezen

dan een bedrag van € 15.972,04 (vijftienduizend negenhonderdtweeënzeventig

euro en vier cent);

BEKRACHTIGEN het vonnis voor het overige;

VEROORDELEN opdrachtgeefster tot terugbetaling aan aanneemster van € 4.500,00

(vierduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover

vanaf 2 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening;

VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan

opdrachtgeefster te betalen € 1.740,00 (éénduizend zevenhonderdveertig euro);

WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 26 juli 2011

w.g. J.P. Fokker w.g. R.P. Moritz w.g. J. van Dijk

hb 71544 ea 30532

Page 61: AvdR Webinars

61

No. 30.252 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil tussen

A,

hierna te noemen: “onderaanneemster”,

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in reconventie,

gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen, advocaat te Bergen

op Zoom

en

B,

hierna te noemen: “aanneemster”,

v e r w e e r s t e r in conventie,

e i s e r e s in reconventie,

gemachtigde: mr. D. Bercx, advocaat te Nijmegen.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, ING. H.J. DE KONING, ING. J.M. BODEWES en

IR. M.V.E. BONGAERTS, allen ten tijde van hun benoeming lid-deskundige

van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw,

laatstgenoemde thans oud-lid daarvan, zijn door de voorzitter van deze

Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden

in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk

aanvaard. Bij brief van 20 oktober 2008 is daarvan mededeling gedaan

aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht

toegevoegd mr. D.H. Vervoordeldonk, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:

- het inleidend verzoekschrift, bij de Raad binnengekomen op 17 april

2008, met producties (genummerd 1 t/m 15);

- de memorie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, bij

de Raad binnengekomen op 23 september 2008, met producties

(genummerd 16 en 17);

- de memorie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,

tevens houdende vermeerdering van eis, bij de Raad binnengekomen op

22 december 2008;

2 - de memorie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, bij de

Raad binnengekomen op 9 april 2009, met producties (genummerd

18 t/m 21);

- de memorie van dupliek in reconventie, bij de Raad binnengekomen op

16 juli 2009;

- de pleitaantekeningen van mr. Bercx.

3. De eerste mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op 15 oktober 2009.

4. Naar aanleiding van tijdens de eerste mondelinge behandeling gemaakte

afspraken, welke afspraken zijn bevestigd in de brief d.d. 21 oktober

2009 van de secretaris, zijn de navolgende stukken in het geding

gebracht:

- een brief d.d. 14 december 2009 van mr. Bercx, bij de Raad

binnengekomen op 15 december 2009, met als bijlage een akte met

productie;

- een brief d.d. 16 december 2009 van mr. Dielissen, bij de Raad

binnengekomen op 18 december 2009, met als bijlage een akte met

producties (genummerd 23 t/m 178);

- een brief d.d. 22 maart 2010 van mr. Dielissen, bij de Raad

binnengekomen op 23 maart 2010, met als bijlage een akte met

productie (genummerd 179);

Page 62: AvdR Webinars

62

- een brief d.d. 23 maart 2010 van mr. Bercx, bij de Raad binnengekomen

op 24 maart 2010, met als bijlage een akte (abusievelijk aangeduid als

akte d.d. 23 maart 2009 in plaats van akte d.d. 23 maart 2010), tevens

houdende wijziging van eis in reconventie.

5. Voorts is bij de Raad binnengekomen een brief d.d. 13 september 2010 van

mr. Dielissen, bij de Raad binnengekomen op 14 september 2010, met bijlagen.

6. De voortzetting van de mondelinge behandeling van dit geschil heeft

plaatsgevonden op 15 september 2010.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid

7. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het

onderhavige geschil staat onbetwist tussen partijen vast.

3 de feiten

8. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende

gemotiveerd weersproken en gelet op de in het geding gebrachte

producties, voor zover niet betwist, staat tussen partijen onder meer het

volgende vast:

a) Partijen hebben op 17 februari 2003 een overeenkomst van

onderaanneming gesloten betreffende de bouw van het Multifunctioneel

Centrum te X (verder te noemen: “de overeenkomst”).

b) De bouw van voormeld Multifunctioneel Centrum is door aanneemster

aangenomen van haar principaal de gemeente Y.

c) Op de overeenkomst zijn van toepassing de Uniforme Administratieve

Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (verder te noemen:

“de UAV 1989”).

d) Voor het aan onderaanneemster opgedragen deel van het werk is door

partijen een aanneemsom overeengekomen van € 1.146.784,00

exclusief BTW.

e) Het Mulitifunctioneel Centrum is op 29 april 2004 opgeleverd.

f) Partijen verschillen van mening over de eindafrekening van het werk.

g) Onderaanneemster heeft ter verzekering van haar vorderingen beslag

onder opdrachtgevers van aanneemster laten leggen.

h) Aanneemster heeft ter opheffing van het beslag een borg gesteld.

i) In artikel 9 van de overeenkomst is bepaald dat meer- en/of

minderwerk alleen mag worden uitgevoerd in het geval aanneemster

hiervoor schriftelijke opdracht heeft gegeven. Voorts is in dit artikel

bepaald dat uitsluitend meerwerk in rekening wordt gebracht indien de

werktekeningen in belangrijke mate van de in de overeenkomst

genoemde bescheiden afwijken.

4 j) Met betrekking tot de coördinatie van de werkzaamheden is in de

overeenkomst onder meer het volgende bepaald:

“De coördinatie met participanten geschiedt via de projectleider van

het werk, welke wordt aangesteld door B.”

k) Bij brief van 22 februari 2006 heeft aanneemster onderaanneemster

het volgende medegedeeld:

“In de afgelopen 2 jaar is er tussen onze bedrijven veel discussie

geweest over de uitvoering van de onderaannemingsopdracht die wij

aan u verstrekt hebben inzake de nieuwbouw van het Multifunctioneel

Centrum te X.

(…)

Gebleken is dat er voor de afrekening van de werkzaamheden van twee

kanten verrekeningen naar voren gebracht zijn, ten aanzien van in

totaal meer dan 100 verschillende punten. Over een deel van deze

verrekeningen is overeenstemming bereikt, voor het overige deel

blijven de meningen vooralsnog verdeeld. In de afgelopen periode

Page 63: AvdR Webinars

63

hebben wij alle punten nogmaals nagelopen en ons standpunt bepaald.

Op grond hiervan zijn wij van mening dat verdedigbaar is dat wij u in

totaal € 683.488,29 verschuldigd zijn (…).

Welhaast vanzelfsprekend zult u een andere mening zijn toegedaan.

Gegeven de vele tijd die al aan dit onderwerp besteed is zijn wij echter

van mening dat verder overleg geen zin heeft. Omdat wij u al in totaal

€ 775.000,00 betaald hebben, doen wij u eenmalig het voorstel om het

hierbij te laten en dit boek te sluiten. Indien u hiermee instemt verzoek

ik u een kopie van dit schrijven uiterlijk per 15 maart a.s. voor akkoord

getekend te retourneren.

Is dit niet het geval dat zullen wij in eventuele procedures uitgaan van

het eerder genoemde bedrag van € 683.488,29, minus de door ons

voorgestelde bijdrage in de tijdsgebonden kosten en zullen wij na

15 maart 2006 maatregelen treffen om het meerder betaalde terug te

vorderen.

Hoogachtend,

B

C

Algemeen directeur.”

l) Onderaanneemster heeft vervolgens niet inhoudelijk gereageerd op dit

standpunt van aanneemster.

m) Paragraaf 49 lid 2 van de UAV 1989 luidt als volgt:

5 “Alle geschillen, welke ook – daaronder begrepen, die, welke slechts

door één van partijen als zodanig wordt beschouwd – die naar

aanleiding van de overeenkomst of van de overeenkomsten, die

daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en

aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door de Raad van

Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie

maanden voor de dag van de aanbesteding luiden.”

n) Paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 luidt als volgt:

“De aannemer, die een geschil betreffende de eindafrekening aan de in

het tweede lid genoemde Raad ter beslechting voorlegt, nadat

opdrachtgever zijn definitieve beslissing omtrent de eindafrekening

schriftelijk ter kennis van de aannemer heeft gebracht, is niet

ontvankelijk in hetgeen hij meer of anders vordert dan die

eindafrekening inhoudt, indien hij het geschil aanhangig maakt later

dan zes maanden nadat de opdrachtgever bij aangetekende brief de

aandacht van aannemer op deze termijn heeft gevestigd, tenzij de

vordering voortvloeit uit een omstandigheid, welke eerst na het verloop

van die termijn is gebleken.”

o) Onderhavig geschil is aanhangig gemaakt in april 2008.

de vordering in conventie

9. Aanvankelijk vordert onderaanneemster, voor zover mogelijk uitvoerbaar

bij voorraad, aanneemster te veroordelen tot betaling van een bedrag van

€ 260.556,24. Na vermeerdering van eis bij memorie van repliek in

conventie concludeert onderaanneemster:

“In conventie:

Tot veroordeling van B om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A te

betalen de somma van € 319.832,13 (zegge:

driehonderdnegentienduizend achthonderdtweeëndertig euro en dertien

eurocent), te vermeerderen met de contractuele rente ten belope van de

wettelijke rente verhoogd met 2%-punten over € 268.278,56 vanaf

10 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een bedrag

door uw Raad, oordelend als goede mannen naar billijkheid in goede

justitie te bepalen, vermeerderd met de kosten vallende op de

onderhavige arbitrageprocedure, met inbegrip van de kosten van de

Page 64: AvdR Webinars

64

rechtskundig raadsman.

In reconventie:

Dat het uw Raad moge behage B niet-ontvankelijk te verklaren in haar

vorderingen, althans deze af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen,

met veroordeling van B in de kosten van de procedure in reconventie,

met inbegrip van de kosten van de rechtskundig raadsman van A.”

het verweer en de vordering in reconventie

6 10. Aanneemster concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van

onderaanneemster in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan en

concludeert in reconventie, na wijziging van eis bij akte d.d. 23 maart

2010, als volgt:

“MET CONCLUSIE:

B verzoekt uw Raad om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1.

A te veroordelen tot betaling aan B van een bedrag van € 150.751,--

vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover van

1 juli 2005 tot aan de dag van algehele betaling, althans een zodanig

bedrag zoals door uw Raad zal worden vastgesteld.

2.

A te veroordelen tot vergoeding van alle kosten die B heeft moeten

maken in verband met het ten onrechte moeten stellen van de borg door

de Nationale Borg te Amsterdam.

4.

A te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de kosten van

juridische bijstand in deze procedure.”

de beoordeling van het geschil in conventie en reconventie

ontvankelijkheid vordering in conventie

11. Aanneemster stelt zich primair op het standpunt dat onderaanneemster

niet ontvankelijk is in haar vordering. Zij verwijst in dit verband op het

bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 (zie feiten onder n).

12. Zij voert daartoe aan dat zij bij brief van 22 februari 2006 haar definitieve

beslissing omtrent de eindafrekening ter kennis van onderaanneemster

heeft gebracht (zie feiten onder k) en dat onderaanneemster niet binnen

zes maanden na die brief onderhavig geschil ter beslechting aan de Raad

heeft voorgelegd.

13. Daarnaast beroept aanneemster zich op rechtsverwerking ex artikel 6:2

BW.

14. Onderaanneemster heeft de stelling van aanneemster gemotiveerd

betwist.

7 15. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.

16. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989

heeft aanneemster, gelijk onderaanneemster stelt, in haar brief van

22 februari 2006 onderaanneemster niet expliciet gewezen op de in

bedoelde paragraaf genoemde termijn van zes maanden, noch heeft zij,

dit in afwijking van het door aanneemster aangehaalde geschil in de zaak

met nummer 21.127, in bedoelde brief melding gemaakt van paragraaf

49 lid 3 van de UAV 1989. Gelet hierop faalt het beroep van aanneemster

op paragraaf 49 lid 3.

17. De enkele, door aanneemster aangehaalde omstandigheid dat

onderaanneemster een professionele aanneemster is, zodat zij – naar

aanneemster stelt - zonder meer bekend mag worden verondersteld met

de UAV 1989 maakt dit oordeel niet anders, dit temeer nu aanneemster,

zoals vermeld, in meergenoemde brief van 22 februari 2006 paragraaf 49

lid 3 van de UAV 1989 op geen enkele wijze heeft vermeld. Arbiters

merken hierbij op dat in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat de

Page 65: AvdR Webinars

65

onderaanneemster uit de bewoordingen van de brief van 22 februari 2006

zonder meer had moeten begrijpen dat aanneemster had bedoeld te

wijzen op het bepaalde in paragraaf 49 lid 3 van de UAV 1989 en dat die

brief voor geen andere uitleg vatbaar was.

18. Ten aanzien van de stelling van aanneemster dat onderaanneemster op

grond van rechtsverwerking haar rechten heeft verspeeld om onderhavige

procedure aanhangig te maken, overwegen arbiters dat aanneemster die

stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en/of toegelicht,

zodat het beroep op rechtsverwerking reeds om die reden niet kan

slagen.

19. Ten overvloede overwegen arbiters dat voor een geslaagd beroep op

rechtsverwerking enkel tijdsverloop onvoldoende is. Naast voormeld

tijdsverloop heeft aanneemster geen feiten en omstandigheden

aangevoerd – noch zijn arbiters die anderszins gebleken – die een beroep

op rechtsverwerking zouden kunnen doen slagen.

20. Het vorenstaande brengt met zich dat arbiters het primaire verweer van

aanneemster verwerpen. Aldus wordt beslist.

8 procedureel verweer

21. Bij brief van 21 oktober 2009 is onderaanneemster door het

scheidsgerecht in de gelegenheid gesteld om – kort samengevat - haar

vordering nader te onderbouwen.

22. Bij brief van 16 december 2009 heeft onderaanneemster een akte

ingediend met een groot aantal producties (genummerd 23 t/m 178).

23. Aanneemster is van oordeel dat de akte en de bijbehorende producties,

gelet op de omvang daarvan, niet kan worden beschouwd als een nadere

onderbouwing van de vordering van onderaanneemster en acht het in

strijd met een goede procesorde om na het tweemaal wisselen van

stukken en een (eerste) mondelinge behandeling nog een dergelijke akte

met producties in te dienen.

24. Onderaanneemster heeft de stelling van aanneemster gemotiveerd

betwist.

25. Arbiters stellen voorop dat onderaanneemster door het scheidsgerecht bij

voormelde brief van 21 oktober 2009 uitdrukkelijk is uitgenodigd haar

vordering nader te onderbouwen.

26. Naar het oordeel van arbiters kunnen de door onderaanneemster

ingediende nadere akte en producties in redelijkheid niet anders worden

geduid als een nadere onderbouwing van de vordering van

onderaanneemster. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een

groot aantal producties doet hier niet aan af.

27. Voorts overwegen arbiters dat aanneemster voldoende gelegenheid heeft

gehad om van de door onderaanneemster ingediende nadere stukken

kennis te nemen en haar verweer tegen de op die nadere stukken

gebaseerde stellingen deugdelijk voor te bereiden en te voeren.

Aanneemster heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door het

indienen van de akte d.d. 23 maart 2010 en ter gelegenheid van de

mondelinge behandeling d.d. 15 september 2010. Daar komt bij dat, naar

onderaanneemster tijdens de eerste mondelinge behandeling

onweersproken heeft verklaard, de wederzijdse standpunten van partijen,

9 zowel op grond van de tussen hen gevoerde correspondentie en

besprekingen als op grond van de in deze procedure gewisselde stukken,

over en weer volstrekt helder en bekend waren.

28. Voorts heeft aanneemster niet gesteld dat onderhavige procedure door

voormelde nadere onderbouwing van de vordering van onderaanneemster

en de reactie van aanneemster daarop onredelijk is vertraagd. Van een

dergelijke onredelijke vertraging van het geding is arbiters ook overigens

Page 66: AvdR Webinars

66

niet gebleken.

29. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van arbiters geen sprake

van enige strijd met de goede procesorde als gevolg van de door

onderaanneemster ingediende nadere akte met producties en verwerpen

arbiters het door aanneemster gevoerde procedurele verweer.

het geschil inhoudelijk

30. Het door onderaanneemster gevorderde bedrag van € 319.832,13 is als

volgt opgebouwd (zie memorie van repliek in conventie, pagina 5): a) aanneemsom: € 1.146.784,00 b) geaccordeerd meerwerk: € 115.243,63 c) niet geaccordeerd meerwerk: € 299.266,83 ------------------- + subtotaal € 1.561.294,46 d) minderwerk (betonwerk) € 361.863,08 e) geaccordeerd minderwerk overig € 156.152,82 f) reeds betaald € 775.000,00 -------------------- -/- € 268.278,56 contractuele rente hierover vanaf 1 juli 2005 t/m 10 april 2008 € 51.553,57 ------------------- + € 319.832,13

10 31. Het door aanneemster in reconventie gevorderde bedrag van

€ 150.571,00 is als volgt samengesteld (zie nadere akte van 23 maart

2010, pagina 6): a) aanneemsom: € 1.146.784,00 b) meerwerk waarover geen discussie bestaat: € 113.796,00 c) overig meerwerk: € 8.864,00 ------------------- +/+ subtotaal € 1.269.444,00 d) minderwerk (betonwerk) € 372.139,00 e) geaccordeerd minderwerk overig € 158.367,00 f) claim aanneemster € 114.689,00 ------------------- -/-

subtotaal € 624.249,00 g) reeds betaald € 775.000,00 ------------------- -/- € 150.571,00

32. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de hoogte van de

aanneemsom van € 1.146.784,00 en het reeds door aanneemster

betaalde bedrag van € 775.000,00.

33. Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt

omtrent de hoogte van het geaccordeerde meerwerk. Dit bedrag kan,

naar partijen ieder voor zich hebben verklaard, worden vastgesteld op

€ 113.796,00.

34. Voorts hebben partijen ter mondelinge behandeling overeenstemming

bereikt over de hoogte van het geaccordeerde overig minderwerk. Dit

bedrag kan, naar partijen ieder voor zich hebben verklaard, worden

vastgesteld op € 158.367,00.

35. Tussen partijen is niet in geschil dat in de aanneemsom een bedrag van

€ 335.572,52 was begrepen ter zake van het aan onderaanneemster

opgedragen betonwerk en dat aanneemster het betonwerk (inclusief het

betonwerk dat valt onder de hierna te melden post V49) vervolgens uit de

11 opdracht van onderaanneemster heeft gehaald, aangezien aanneemster

voornemens was dit werk in eigen beheer uit te voeren.

36. Onderaanneemster stelt (zie inleidend verzoekschrift, pagina 3) dat in

verband met meergenoemd betonwerk aan aanneemster een bedrag aan

minderwerk toekomt van in totaal € 361.863,08.

37. Dit bedrag is door onderaanneemster als volgt gespecificeerd: betonwerk volgens begroting -/- € 335.572,52 V49 verrekening hoeveelheden -/- € 31.420,63

Page 67: AvdR Webinars

67

V49A verrekening BTW -/- € 11.922,74 --------------- -/- € 378.915,89 V104 kosten A ten behoeve van betonwerk +/+ € 10.275,81

Betonbakken, betaald aan onderaannemer D +/+ € 6.777,00 ----------------

-/- € 361.863,08

38. Aanneemster betwist de hoogte van het door onderaanneemster

berekende bedrag aan minderwerk tot een bedrag van € 10.275,81 (zie

nadere akte d.d. 23 maart 2010, pagina 4). Zij voert daartoe aan dat

onderaanneemster meerwerkpost V104 (kosten A ten behoeve van

betonwerk) ten onrechte tweemaal opvoert. Aanneemster stelt dat haar

met betrekking tot het betonwerk een bedrag van € 372.138,89

(€ 361.863,08 + € 10.275,81) toekomt aan minderwerk.

39. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.

40. Met aanneemster stellen arbiters vast dat onderaanneemster in haar

berekening van het bedrag van € 361.863,08 rekening heeft gehouden

met de volgens onderaanneemster aan haar (onderaanneemster)

toekomende meerwerkpost V104 van € 10.275,81, terwijl

onderaanneemster deze meerwerkpost tevens vordert in het kader van

het –verderop in dit vonnis aan de orde komende – bedrag aan niet

geaccordeerd meerwerk. Aldus wordt deze post door onderaanneemster

12 ten onrechte tweemaal opgevoerd. Arbiters zullen op grond hiervan het

door onderaanneemster berekende bedrag aan minderwerk van

€ 361.863,08 corrigeren met voormeld bedrag van € 10.275,81, zodat

aanneemster per saldo een bedrag aan minderwerk toekomt van

€ 372.138,89 (361.863,08 + € 10.275,81). Volledigheidshalve merken

arbiters hierbij op dat zij bij de bespreking van het door

onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet geaccordeerd meerwerk

zullen oordelen omtrent de vraag of onderaanneemster al dan niet terecht

aanspraak maakt op de meerwerkpost V104.

41. Thans resteren het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet

geaccordeerd meerwerk van € 299.266,83 en de vordering in reconventie

(de “claim”) van aanneemster van € 114.689,00. Arbiters zullen eerst het

tussen partijen in geschil zijnde meerwerk bespreken en vervolgens de

vordering van aanneemster.

42. Het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet geaccordeerd

meerwerk van in totaal € 299.266,83 is als volgt samengesteld (zie lijst

B, productie 5 bij memorie van eis): V05 werkzaamheden E € 11.336,45 V08 storten poeren t.b.v. kolommen staalconstructie € 875,44 V10 kosten t.b.v. F € 7.804,09 V11 extra keet t.b.v. metselploegen € 3.186,34 V11a extra steigermaterieel t.b.v. metselploegen € 15.420,77 V23 kozijnen verzetten i.v.m. F € 3.373,38 V24 bouwplaatskosten € 58.929,98 V34 opruimen valspecie en voegspecie € 16.272,34 V41 leveren en verwerken hout i.v.m. begrotingsverschil € 25.968,53 V49 afrekening betonwerk € 31.420,63 V50 leveren en verwerken underlayment € 13.220,43 V51 bijkomende werkzaamheden F € 1.544,79

V57 meer metselwerk dan begroot € 6.609,90 V59 meerwerk F plaatsen staalconstructie € 12.797,62

13 V71 meerwerk uitkragende vloeren € 2.894,08 V76 aftimmeren dakplaten ruimtes 51, 49, 22 en 23 € 9.160,36 V78 schilderen+krukken+dorpel str. plaatsen buitendeuren € 5.047,63 V79 binnendeuren afwerken € 5.200,63 V80 Ventus raamscharen monteren € 7.984,03 V85 noodoverstorten aanbrengen € 2.670,59 V87 hoeveelheden Trespa € 25.450,33

Page 68: AvdR Webinars

68

V88 deurscharen leveren en monteren € 1.286,85 V93 verkeerd gestorte ankers fietsenstalling € 2.477,67 V98 opleveringswerken/deuren wijzigen/voegen week 28 € 2.512,47 V103 uren projectleider WH (A) i.v.m. ziekte P.N. (B) € 15.545,69

V104 kosten A t.b.v. betonwerk € 10.275,81 --------------- + € 299.266,83

43. Aanneemster stelt dat van het door onderaanneemster gevorderde

bedrag aan niet geaccordeerd meerwerk van € 296.266,83 een bedrag

van € 8.864,00 voor verrekening als meerwerk in aanmerking komt. Voor

het overige (€ 287.402,83 [€ 296.266,83 - € 8.864,00]) betwist

aanneemster het door onderaanneemster gevorderde bedrag aan niet

geaccordeerd meerwerk.

44. Aanneemster heeft als verweer onder meer aangevoerd dat zij geen

schriftelijke opdrachten heeft gegeven tot het verrichten van de

werkzaamheden die op de betwiste meerwerkposten betrekking hebben,

althans dat van dergelijke schriftelijke opdrachten niet is gebleken en dat

voorts door onderaanneemster met betrekking tot die meerwerkposten

niet is aangetoond dat de werktekeningen in belangrijke mate van de in

de overeenkomst genoemde bescheiden afwijken. Aldus stelt

aanneemster zich op het standpunt – kort gezegd – dat de thans in het

geding zijnde, door onderaanneemster gevorderde meerwerkposten niet

voldoen aan het bepaalde in artikel 9 van de overeenkomst (zie feiten

onder i).

14 45. Arbiters overwegen dat, gelijk onderaanneemster stelt, het op grond van

de in het geding gebrachte stukken alsmede op grond van het

verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat partijen

tijdens de uitvoering van het werk niet telkens strikt de hand hebben

gehouden aan het bepaalde in artikel 9 van de overeenkomst. Zo heeft

aanneemster meermalen door onderaanneemster uitgevoerd meerwerk

geaccordeerd (lijst geaccordeerd meerwerk) waaraan geen schriftelijke

opdracht ten grondslag lag en waarbij niet was aangetoond dat de

werktekeningen in belangrijke mate van de in de overeenkomst

genoemde bescheiden afweken.

46. Daarnaast achten arbiters het van belang dat aanneemster op grond van

de overeenkomst verantwoordelijk was voor de coördinatie van de

werkzaamheden van de diverse onderaannemers en dat die coördinatie

volgens diezelfde overeenkomst diende te geschieden door een

projectleider van de zijde van aanneemster. Aanneemster heeft ter

mondelinge behandeling bevestigd dat na het wegens gezondheidsredenen

wegvallen van haar projectleider (ongeveer drie weken na de

start van de uitvoering van het werk) door haar geen vervangende

projectleider is aangesteld en dat er sindsdien namens aanneemster geen

projectleider op het werk aanwezig was. Onderaanneemster heeft in dit

verband onweersproken verklaard dat zij tijdens de uitvoering van het

werk meermalen werd geconfronteerd met het niet of te laat verschijnen

van andere, in opdracht van aanneemster werkende, onderaannemers op

de bouwplaats en aldus genoodzaakt was telefonisch of via de fax met

aanneemster te communiceren omtrent de voortgang van het werk en het

door onderaanneemster te verrichten meerwerk.

47. Arbiters overwegen voorts dat aanneemster, die tijdens de uitvoering van

het werk ook rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen

van onderaanneemster (zoals bijvoorbeeld de voortgang van het werk) en

tijdens de bouw, naar arbiters aannemelijk achten, via voormelde

telefonische contacten en/of faxberichten op de hoogte was, dan wel had

dienen te zijn van in ieder geval een groot deel van het uitgevoerde

meerwerk, in dat geval onderaanneemster tijdig duidelijkheid had dienen

Page 69: AvdR Webinars

69

te verschaffen over de wenselijkheid van het al dan niet uit te voeren

meerwerk. Van die door aanneemster verschafte duidelijkheid is arbiters

15 niet gebleken.

48. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zijn arbiters van oordeel

dat het enkele verweer van aanneemster – dat zij voor de uitvoering van

de werkzaamheden geen schriftelijke opdracht heeft verstrekt en dat niet

is aangetoond dat de werktekeningen in belangrijke mate afwijken van de

in de overeenkomst genoemde bescheiden – onvoldoende is om als een

gemotiveerde betwisting te worden aangemerkt van de stelling van

onderaanneemster dat het meerwerk verschuldigd is.

49. Thans gaan arbiters, met inachtneming van hetgeen hiervoor is

overwogen, over tot bespreking van de hiervoor genoemde

meerwerkposten. Bij die bespreking zal tevens – per meerwerkpost -

het door aanneemster gevoerde verweer, voor zover gevoerd, aan de

orde komen.

meerwerkposten

V05 werkzaamheden E

€ 11.336,45

50. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in

geschil dat aanneemster het aanvankelijk aan onderaanneemster

opgedragen betonwerk heeft laten uitvoeren door een derde

(onder)aanneemster, E.

51. Onderaanneemster stelt dat zij bij gebrek aan personeel van de zijde van

aanneemster werkzaamheden heeft verricht voor E. Onderhavige kosten

hebben betrekking op die werkzaamheden.

52. Aanneemster heeft de meerwerkpost gemotiveerd betwist.

53. Arbiters overwegen dat aanneemster ter mondelinge behandeling

onweersproken heeft gesteld dat onderaanneemster op geen enkele wijze

voorafgaand overleg heeft gepleegd omtrent onderhavige

werkzaamheden. Op grond hiervan achten arbiters geen termen aanwezig

om de kosten van de door onderaanneemster ten behoeve van een derde

verrichte werkzaamheden voor rekening van aanneemster te laten

komen. Onderhavige meerwerkpost wordt dan ook afgewezen.

16 V08 storten poeren t.b.v. kolommen staalconstructie

€ 875,44

54. Aanneemster betwist primair dat onderaanneemster onderhavige

werkzaamheden heeft uitgevoerd. Subsidiair betwist aanneemster de

hoogte van het gevorderde bedrag.

55. Arbiters overwegen dat onderaanneemster op grond van de door haar

overgelegde verrekenstaat 08, overzicht meer- en minderwerk

d.d. 21 januari 2004 en het besprekingsverslag d.d. 9 december 2005

voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de poeren ten behoeve van

de staalconstructie heeft gestort. Voorts achten arbiters het aannemelijk

dat die werkzaamheden, gelet op de aard daarvan, noodzakelijk waren

voor de voortgang van het werk.

56. Gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden komt de hoogte

van het gevorderde bedrag aan meerwerk arbiters redelijk voor. Deze

meerwerkpost komt onderaanneemster dan ook toe. toewijzing: € 875,44

V10 kosten t.b.v. F

€ 7.804,09 incl. staartkosten (€ 7.058,01 exclusief staartkosten (AK 6%,

W+R 4%))

57. Deze kosten zien op werkzaamheden die betrekking hebben op

kraanuren, het stellen van staalwerk en het verzetten van door

onderaanneemster gestelde kozijnen.

Page 70: AvdR Webinars

70

58. Aanneemster betwist dat zij verantwoordelijk is voor de noodzaak van het

verzetten van de door onderaanneemster gestelde kozijnen en betwist

voorts de hoogte van de overige kosten.

59. Arbiters overwegen dat aanneemster ter mondelinge behandeling

voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat onderaanneemster ten tijde

van het plaatsen van de kozijnen wist dat er nog een hoofdconstructie

van staal moest worden geplaatst. De omstandigheid dat

onderaanneemster in verband met het plaatsen van de stalen

hoofconstructie genoodzaakt was de door haar voordien geplaatste

kozijnen te verzetten, komt naar het oordeel van arbiters dan ook voor

17 risico van onderaanneemster. De met het verzetten van de kozijnen

gepaard gaande kosten van € 3.050,88 exclusief staartkosten komen

naar het oordeel van arbiters dan ook niet voor rekening van

aanneemster.

60. De hoogte van de overige met deze meerwerkpost verband houdende

kosten komt arbiters, gelet op de aard en de omvang van het werk, niet

onredelijk voor. Aldus resteert een aan onderaanneemster toewijsbaar

bedrag van € 4.007,13 exclusief staartkosten (€ 7.058,01 - € 3.050,88),

zijnde een bedrag van € 4.417,00 inclusief staartkosten. toewijzing: € 4.417,00

V11 extra keet t.b.v. metselploegen

€ 3.186,34

61. Onderaanneemster stelt dat zij in opdracht van de toen nog op het werk

aanwezige projectleider van aanneemster G een (extra) keet-unit heeft

geplaatst ten behoeve van de metselaars. De keet-unit maakte volgens

onderaanneemster geen deel uit van de overeenkomst en wordt derhalve

als meerwerkpost opgevoerd.

62. Aanneemster betwist niet dat er op haar verzoek een extra keet is

geplaatst, doch stelt dat die extra keet nodig was voor de metselaars die

aanvullend waren ingeschakeld teneinde de door onderaanneemster

veroorzaakte achterstand in het werk in te halen.

63. Arbiters overwegen dat aanneemster tegenover de gemotiveerde

betwisting van onderaanneemster op geen enkele wijze aannemelijk heeft

gemaakt dat de door onderaanneemster geplaatste extra keet

noodzakelijk was in verband met een achterstand in het werk die zou zijn

veroorzaakt door onderaanneemster. Ook in de als productie 46 door

onderaanneemster in het geding gebrachte brief van aanneemster,

waarin deze zich bereid verklaard onderhavige meerwerkpost deels te

betalen, wordt geen melding gemaakt van dit verweer van aanneemster.

64. Op grond van het vorenstaande komt onderaanneemster dan ook betaling

toe van deze meerwerkpost waarvan arbiters de hoogte redelijk

voorkomt. Aldus wordt beslist.

18 toewijzing: € 3.186,34

V11a extra steigermaterieel t.b.v. metselploegen

€ 15.420,77

65. In de overeenkomst is onder het kopje “MATERIEEL” onder meer het

volgende vermeld:

“Benodigde schragensteigers worden door u geleverd, gemonteerd en

gedemonteerd. De Schragensteiger wordt uitbesteed aan de metselaar en

verrekend met B.”

66. Onderaanneemster stelt dat zij op grond van de overeenkomst de

verplichting op zich had genomen op de bouwplaats schragensteigers te

leveren. Onderaanneemster was in het bezit van dergelijke steigers. Toen

bedoelde steigers zich al op de bouwplaats bevonden (en de daarmee

gepaard gaande kosten al waren gemaakt), bleek echter dat bedoelde

Page 71: AvdR Webinars

71

steigers niet geschikt waren voor het metselwerk. Aanneemster heeft ter

mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat schragensteigers in

het algemeen ongeschikt zijn voor metselwerk dat op een hoogte van

meer dan drie meter dient plaats te vinden. Op verzoek van de toen nog

op het werk aanwezige projectleider van aanneemster G heeft

onderaanneemster alsnog zorg gedragen voor de levering van Layher

steigers. Laatstgenoemde steigers waren niet in het bezit van

onderaanneemster en moesten door haar (onderaanneemster) worden

gehuurd. Meerwerkpost V11a heeft betrekking op de kosten die gepaard

zijn gegaan met het leveren van de Layher steigers.

67. Aanneemster betwist dat zij deze meerwerkpost aan onderaanneemster

verschuldigd is en voert daartoe aan dat onderaanneemster op grond van

de overeenkomst verplicht was verschillende soorten steigers te leveren.

Zij heeft in dit verband gewezen naar bladzijde 12, onderdeel 22.10 en

verder van de begroting d.d. 10 juli 2002, welke begroting deel uit maakt

van de overeenkomst.

68. Arbiters overwegen hieromtrent dat uit het door aanneemster

aangehaalde onderdeel van de begroting in redelijkheid niet valt af te

leiden dat onderaanneemster de verplichting op zich heeft genomen op

naast de schragensteigers ook nog een ander type steiger op de

bouwplaats te leveren. Immers, in het betreffende onderdeel van de

19 begroting wordt uitsluitend de schragensteiger expliciet genoemd. Naast

het woord schragensteiger komt weliswaar tevens het woord steiger voor,

echter zonder nadere specificatie of type aanduiding. Arbiters zijn van

oordeel dat in redelijkheid niet van onderaanneemster mag worden

verwacht dat zij op grond van de in de begroting gebezigde, hiervoor

aangehaalde, bewoordingen moest begrijpen dat zij verschillende soorten

steigers moest leveren, temeer nu in die begroting naast de

schragensteiger geen andere specifieke steiger wordt genoemd en voorts

in de overeenkomst zelf uitsluitend de schragensteiger wordt vermeld.

69. Meerwerkpost V11a, waarvan aanneemster de hoogte niet specifiek heeft

betwist en waarvan arbiters de hoogte niet onredelijk voorkomt, komt

onderaanneemster dan ook toe. Aldus wordt beslist. toewijzing: € 15.420,77

V23 kozijnen verzetten i.v.m. F

€ 3.373,38

70. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling de vordering voor

zover die betrekking heeft op meerwerkpost V23 ingetrokken. Deze post

behoeft dan ook geen verdere bespreking en beslissing meer.

V24 bouwplaatskosten

€ 58.929,98

71. Onderaanneemster stelt dat als gevolg van aan aannneemster

toerekenbare omstandigheden het werk een vertraging van 22 weken

heeft opgelopen en vordert in verband daarmee aan extra

bouwplaatskosten een bedrag van in totaal € 59.929,98. Dit bedrag is

gespecificeerd in de als productie 91 overgelegde verrekenstaat 24.

72. Aanneemster heeft de vordering van onderaanneemster gemotiveerd

betwist.

73. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.

74. Partijen hebben ter mondelinge behandeling, ieder voor zich, verklaard

dat het werk een vertraging heeft opgelopen van tenminste 17 weken.

Dat het werk een grotere vertraging zou hebben opgelopen is arbiters uit

20 de door partijen in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter

zitting niet gebleken. Arbiters achten dit ook niet aannemelijk, dit in het

bijzonder gelet op de brief d.d. 12 januari 2004 van aanneemster aan

Page 72: AvdR Webinars

72

haar principaal de gemeente X, waarin wordt gesproken over een

vertraging in het werk van 16 weken. Gelet hierop zullen arbiters in het

kader van de bespreking van onderhavige meerwerkpost uitgaan van een

vertraging in het werk van 17 weken.

75. Arbiters zijn van oordeel dat uit de door onderaanneemster als producties

53 t/m 98 overgelegde schriftelijke bescheiden (correspondentie,

faxbrieven, notities, werkbesprekingverslagen) voldoende blijkt dat de

opgelopen vertraging in het werk in overwegende mate is te wijten aan

de vertraging in de – voor rekening van aanneemster komende -

werkzaamheden die op het kritische pad van de uitvoeringsplanning lagen

(metselwerk, kozijnen, staalconstructie, isolatiewerkzaamheden). Uit

genoemde producties blijkt eveneens dat, anders dan aanneemster stelt,

ook na juli 2003 zich vertragingen in het werk hebben voorgedaan als

gevolg van vertragingen in de voor rekening van aanneemster komende

werkzaamheden die op het kritieke pad van de uitvoeringsplanning lagen.

Arbiters achten het in deze ook nog van belang dat onderaanneemster ter

mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat zij op het

werk herhaaldelijk werd geconfronteerd met door aanneemster

ingeschakelde onderaannemers die niet of te laat op het werk kwamen

opdagen. Arbiters achten het aannemelijk dat dit mede het gevolg is

geweest van de omstandigheid dat aanneemster na het wegvallen van

haar projectleider G geen andere voor haar werkende projectleider op de

bouwplaats heeft aangesteld. Naar het oordeel van arbiters is dit een

omstandigheid die voor rekening en risico van aanneemster komt.

76. Op grond van het vorenstaande achten arbiters het redelijk dat

onderaanneemster een bedrag aan extra bouwplaatskosten toekomt. De

enkele door aanneemster aangehaalde omstandigheid dat

onderaanneemster geen bouwtijdverlenging zou hebben aangevraagd,

doet hier in redelijkheid niet aan af, gegeven dat uit de overgelegde

stukken genoegzaam blijkt dat de geplande opleveringsdatum van het

werk tijdens de uitvoering van het werk meerdere malen is opgeschoven,

ook op verzoek van aanneemster, zonder dat daarbij expliciet om een

21 bouwtijdverlenging is verzocht.

77. Onderaanneemster heeft – zoals gezegd – de hoogte van de

bouwplaatskosten, uitgaande van een vertraging in het werk van

22 weken, begroot op € 58.929,98, dit onder verwijzing naar de als

productie 91 overgelegde verrekenstaat 24. Aanneemster heeft de inhoud

van die productie niet specifiek betwist. Gelet hierop, alsmede gelet op de

omstandigheid dat de hoogte van de door onderaanneemster gestelde

extra bouwplaatskosten niet onredelijk voorkomt, kennen arbiters,

uitgaande van een vertraging in het werk van 17 weken,

onderaanneemster ter zake van onderhavige meerwerkpost in billijkheid

een bedrag toe van € 45.536,80 (17/22 X € 58.929,98). toewijzing: € 45.536,80

V34 opruimen valspecie en voegspecie

€ 16.272,34

78. Deze meerwerkpost ziet op de kosten die onderaanneemster stelt te

hebben gemaakt in verband met het reinigen van het metselwerk dat

door het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf SVV was

aangebracht (verwijderen cementsluier, valspecie en voegspecie).

79. Aanneemster heeft de verschuldigdheid van de meerwerkpost

gemotiveerd betwist.

80. Arbiters overwegen dat onderaanneemster aan de hand van de producties

99 t/m 105, in het bijzonder aan de hand van producties 104 (verslag

bouwvergadering d.d. 4 maart 2004) en 105 (brief van aanneemster

d.d. 3 mei 2004), voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij

Page 73: AvdR Webinars

73

onderhavige meerkwerkpost tijdig met aanneemster heeft besproken.

81. Voorts heeft onderaanneemster ter mondelinge behandeling

onweersproken verklaard dat zij geen enkele contractuele relatie had met

het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf. Op grond hiervan zijn

arbiters, anders dan aanneemster, van oordeel dat het niet op de weg

van onderaanneemster ligt om zelf met het betreffende metselbedrijf te

onderhandelen over de vergoeding van de door onderaanneemster

gemaakte kosten. Arbiters overwegen hierbij dat, anders dan

22 aanneemster kennelijk meent, uit de overeenkomst op geen enkele wijze

volgt dat onderaanneemster aansprakelijk zou zijn voor het reinigen van

het vervuilde metselwerk dat is aangebracht door een door aanneemster

ingeschakeld metselbedrijf. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat

onderaanneemster terecht aanneemster aanspreekt ter zake van

onderhavige meerwerkpost.

82. Gelet op de aard en de omvang van te verrichten reinigingswerkzaamheden,

zoals die in het bijzonder blijken uit de als productie 99

overgelegde verrekenstaat 34, komt arbiters de hoogte van het door

onderaanneemster gevorderde bedrag redelijk voor. Toewijzing volgt. toewijzing: € 16.272,34

V41 leveren en verwerken hout i.v.m. begrotingsverschil

€ 25.968,53

83. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling onweersproken

verklaard, dit onder verwijzing naar het als productie 109 overgelegde

besprekingsverslag van 9 december 2005, dat zij extra balken heeft

verwerkt als gevolg van een gewijzigde uitvoering van het werk in

opdracht van de toenmalige projectleider van aanneemster G.

84. Gelet hierop komt onderhavige meerwerkpost, waarvan arbiters de

hoogte niet onredelijk voorkomt, dit mede gelet op de door

onderaanneemster in het geding gebrachte, door aanneemster niet

specifiek betwiste producties 106 t/m 107 (respectievelijk verrekenstaat

106, uittrekstaat en afleverbonnen), toe. toewijzing: € 25.968,53

V49 afrekening betonwerk

€ 31.420,63

85. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in

geschil dat onderaanneemster een deel van het door aanneemster uit de

opdracht gehaalde betonwerk (zie rechtsoverweging 34 van dit vonnis),

namelijk het betonwerk dat betrekking heeft op post V49, ondanks het

voornemen van aanneemster het gehele betonwerk in eigen beheer uit te

23 voeren, toch heeft uitgevoerd.

86. Het verweer van aanneemster dat het betreffende door

onderaanneemster verrichte betonwerk volgens de van de overeenkomst

deel uitmakende begroting niet verrekenbaar zou zijn, treft naar het

oordeel van arbiters geen doel, gegeven dat aanneemster aanvankelijk

het gehele betonwerk uit de opdracht/overeenkomst (en bijbehorende

begroting) heeft gehaald, zodat het er voor gehouden moet worden dat

het betonwerk volgens de overeenkomst in het geheel niet tot de

verplichtingen van onderaanneemster behoorde en onderaanneemster het

nadien in aanvulling op die overeenkomst uitgevoerde betonwerk terecht

als meerwerk opvoert.

87. Nu aanneemster de hoogte van meerwerkpost V49 niet specifiek heeft

betwist en arbiters de hoogte daarvan, dit gelet op de als productie 110

overgelegde verrekenstaat 49 en de bij brief d.d. 13 september 2010

overgelegde bescheiden, niet onredelijk voorkomt, komt

onderaanneemster deze meerwerkpost toe. Aldus wordt beslist.

Page 74: AvdR Webinars

74

toewijzing: € 31.420,63

V50 leveren en verwerken underlayment

€ 13.220,43

88. Ter mondelinge behandeling heeft onderaanneemster onweersproken

verklaard dat onderhavige meerwerkpost voor een deel ziet op

verrekenbare hoeveelheden en voor een deel ziet op gewijzigde

opdrachten van de zijde van aanneemster.

89. Arbiters overwegen dat onderaanneemster tegenover de gemotiveerde

betwisting van aanneemster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat

de van de overeenkomst deel uitmakende begroting verrekenprijzen en

verrekenbare hoeveelheden bevat. Uit de betreffende begroting blijkt

daar ook niet van. Gegeven dat onderaanneemster meergenoemde

begroting zonder enig voorbehoud heeft geaccepteerd, geldt dat

eventueel in die begroting onjuist vermelde prijzen en hoeveelheden voor

rekening en risico van onderaanneemster komen.

90. Het vorenstaande brengt met zich dat meerwerkpost V50 uitsluitend

24 toewijsbaar is, voor zover die een gevolg is van de gewijzigde opdrachten

van aanneemster. Onderaanneemster heeft ter mondelinge behandeling

onweersproken gesteld dat een bedrag van € 6.349,00 betrekking heeft

op de gewijzigde opdrachten. Tot dit bedrag wordt meerwerkpost V50

toegewezen. toewijzing: € 6.349,00

V51 bijkomende werkzaamheden Staalbouw Eindhoven

€ 1.544,79

91. Tussen partijen is niet in geschil dat onderaanneemster een extra lasser

en spieringkraan aan een onderaanneemster van aanneemster (F) heeft

geleverd.

92. Aanneemster stelt dat zij en onderaanneemster ter zake van deze

meerwerkpost een door aanneemster te betalen bedrag van € 1.000,00

zijn overeengekomen.

93. Arbiters overwegen dat uit de door aanneemster als productie 1 bij

nadere akte d.d. 23 maart 2010 in het geding gebrachte brief

d.d. 8 maart 2004 van F, welke brief is gericht aan aanneemster,

geenszins de door aanneemster gestelde overeenkomst met betrekking

tot onderhavige meerwerkpost tussen haar en onderaanneemster volgt.

94. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de omstandigheid dat

arbiters de hoogte van onderhavige meerwerkpost niet onredelijk

voorkomt, dit gelet op de onderliggende, door aanneemster niet specifiek

weersproken producties, wordt deze meerwerkpost aan

onderaanneemster toegewezen. toewijzing: € 1.544,79

V57 meer profielen (als gevolg van meer metselwerk) dan begroot

€ 6.609,90

95. Onderaanneemster stelt – kort samengevat - dat onderhavige

meerwerkpost een gevolg is van de omstandigheid dat er in de begroting

te weinig stenen waren opgenomen en dat als gevolg hiervan ook meer

profielen door onderaanneemster moesten worden gesteld dan begroot.

25 96. Arbiters wijzen deze meerwerkpost af op grond van dezelfde overweging

als een deel van meerwerkpost V50 is afgewezen (zie rechtsoverweging

89).

V59 meerwerk F plaatsen staalconstructie

€ 12.797,62

97. Tussen partijen is niet in geschil dat onderaanneemster los staal heeft

gemonteerd ten behoeve van de door aanneemster ingeschakelde

onderaanneemster Staalbouw Eindhoven B.V.

Page 75: AvdR Webinars

75

98. Aanneemster betwist de door onderaanneemster gevorderde vergoeding

voor die werkzaamheden voor zover die vergoeding een bedrag van

€ 3.801,00 te boven gaat.

99. Arbiters zijn van oordeel dat onderaanneemster aan de hand van de als

producties 122 t/m 126 overgelegde bescheiden, zoals ter mondelinge

behandeling toegelicht, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de

kosten van onderhavige meerwerkzaamheden in ieder geval € 12.797,62

hebben bedragen. Toewijzing volgt. toewijzing: € 12.797,62

V71 meerwerk uitkragende vloeren

€ 2.894,08

100. Deze kosten zien op het afbreken en opnieuw metselen van een wand

door onderaanneemster. Tussen partijen is niet in geschil dat het

afbreken van de wand noodzakelijk was als gevolg van het niet conform

de door de architect voorgeschreven maatvoering realiseren van de

betonvloer door een onderaanneemster van aanneemster (E). Als gevolg

hiervan is de begane grondvloer te ver doorgestort zodat de buitenzijde

van de vloer gelijk kwam te liggen met de buitenkant van de buitenmuur.

101. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat

onderaanneemster bij aanvang van het metselen van de wand wist dat er

sprake was van een foutief gestorte begane grondvloer. Onder deze

omstandigheden had het, zo overwegen arbiters, op de weg van

onderaanneemster gelegen aanneemster te waarschuwen alvorens zij

haar werkzaamheden (eventueel) zou hervatten. Nu zij dit heeft

26 nagelaten, kan onderaanneemster in redelijkheid onderhavige

meerwerkpost niet bij aanneemster in rekening brengen. Afwijzing volgt.

V76 aftimmeren dakplaten ruimtes 51, 49, 22 en 23

€ 9.160,36

102. Onderaanneemster stelt dat meerwerkpost V76 is ontstaan door de

omstandigheid dat het door aanneemster ingeschakelde metselbedrijf de

muren scheef en onregelmatig heeft gemetseld. Omdat deze muren zo

slordig waren gemetseld, eiste de architect dat deze muren ter plaatse

van de dakplaten afgetimmerd zouden worden zodat alle kieren en naden

uit het zicht zouden zijn. Aanneemster heeft dit vervolgens aan de

architect toegezegd en onderaanneemster de opdracht daartoe gegeven,

aldus onderaanneemster.

103. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en

heeft daartoe (uitsluitend) aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de

betreffende meerwerkzaamheden heeft gegeven.

104. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m

48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters deze betwisting

onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de door

onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de omvang

van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt, wordt

deze meerwerkpost toegewezen. toewijzing: € 9.160,36

V78 schilderen+krukken+dorpel str. plaatsen buitendeuren

€ 5.047,63

105. Onderaanneemster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van

aanneemster niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op betaling van

deze meerwerkpost. Ook ter mondelinge behandeling is

onderaanneemster er niet in geslaagd, ook niet aan de hand van de door

haar als producties 133 t/m 135 in het geding gebrachte producties,

inzichtelijk te maken op grond van welke feiten en omstandigheden

aanneemster gehouden zou zijn meerwerkpost V78 aan

onderaanneemster te vergoeden. Afwijzing volgt.

Page 76: AvdR Webinars

76

27 V79 binnendeuren afwerken

€ 5.200,63

106. Deze meerwerkpost bestaat uit een drietal onderdelen: “vervangen

glaslatten brandwerende deuren”, “kantschuiven en slotplaatjes

aanbrengen” en “voorzieningen extra sloten”.

107. Aanneemster erkent dat onderaanneemster een bedrag aan meerwerk

toekomt in verband met het vervangen van de glaslatten van de

brandwerende deuren, doch betwist de hoogte van het door

onderaanneemster ter zake van dit onderdeel gevorderde bedrag van

€ 715,05 (exclusief staartkosten).

108. Gelijk aanneemster, komt arbiters het door onderaanneemster

gevorderde bedrag, gelet op de aard en de omvang van het te verrichten

werk, te hoog voor. Arbiters bepalen de kosten die gepaard gaan met het

vervangen van de glaslatten in billijkheid op € 522,00 inclusief

staartkosten (algemene kosten, winst en risico). Dit bedrag komt

onderaanneemster toe.

109. Ten aanzien van de overige twee onderdelen van de meerwerkpost geldt,

gelijk aanneemster stelt, dat die onderdelen niet voor verrekening in

aanmerking komen, gegeven dat de betreffende werkzaamheden blijkens

de van de overeenkomst deel uitmakende begroting zijn begrepen in de

overeenkomst. Aldus wordt deze meerwerkpost toegewezen tot een

bedrag van € 552,00. toewijzing: € 552,00

V80 Ventus raamscharen monteren

€ 7.984,03

110. Aanneemster betwist uitsluitend de hoogte van deze meerwerkpost. Zij

stelt dat onderaanneemster met betrekking tot het monteren van de

74 stuks raamscharen een bedrag van ten hoogste € 3.819,59 toekomt.

111. Anders dan aanneemster komt arbiters het door onderaanneemster

gevorderde bedrag, gelet op de aard en de omvang van de

werkzaamheden, redelijk voor. Toewijzing volgt. toewijzing: € 7.984,03

28 V85 noodoverstorten aanbrengen

€ 2.670,59

112. Tussen partijen is, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, niet in

geschil dat op de contractstekeningen geen noodoverstorten staan

aangegeven en dat zowel het dak- als het metselwerk niet tot de

verplichtingen van onderaanneemster behoren. Voorts staat, als enerzijds

gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast dat

onderaanneemster de noodoverstorten heeft aangebracht. Partijen

verschillen niet van mening over het feit dat het aanbrengen van de

noodoverstorten noodzakelijk was.

113. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang

bezien, heeft onderaanneemster in redelijkheid recht op vergoeding van

de door haar gemaakte kosten in verband met het (alsnog) aanbrengen

van de niet op de contractstekeningen aangegeven noodoverstorten.

114. Arbiters kunnen aanneemster niet volgen in haar stelling dat

onderaanneemster zelf vergeten zou zijn de sparingen in het metselwerk

aan te brengen, temeer nu het ter zake relevante metselwerk niet tot de

verplichtingen van aanneemster behoorde en de noodoverstorten

bovendien niet op de contractstekeningen waren aangegeven.

115. Nu aanneemster de hoogte van de meerwerkpost V85 niet heeft betwist

en arbiters die hoogte gelet op de aard en omvang van de

werkzaamheden niet onredelijk voorkomt, wordt deze meerwerkpost

toegewezen.

Page 77: AvdR Webinars

77

toewijzing: € 2.670,59

V87 hoeveelheden Trespa

€ 25.450,33

116. Onderaanneemster stelt – kort samengevat - dat onderhavige

meerwerkpost een gevolg is van de tijdens de uitvoering van het werk

gebleken omstandigheid dat er in de begroting te weinig Trespa was

opgenomen.

117. Arbiters wijzen deze meerwerkpost af, op grond van dezelfde overweging

als een deel van meerwerkpost V50 is afgewezen (zie rechtsoverweging

29 89).

V88 deurscharen leveren en monteren

€ 1.286,85

118. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en

heeft daartoe aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de betreffende

meerwerkzaamheden heeft gegeven. Aanneemster heeft niet betwist dat

het aanbrengen van de deurscharen noodzakelijk was voor een goede en

deugdelijke uitvoering van het werk.

119. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m

48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters de betwisting van

aanneemster onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de door

onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de omvang

van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt, wordt

deze meerwerkpost toegewezen. Arbiters merken hierbij op dat

aanneemster haar opmerking dat de in onderhavige meerwerkpost

begrepen staartkosten niet conform de UAV 1989 zouden zijn, op geen

enkele wijze nader heeft toegelicht en/of onderbouwd, zodat arbiters aan

die stelling voorbij gaan. toewijzing: € 1.286,85

V93 verkeerd gestorte ankers fietsenstalling

€ 2.477,67

120. Aanneemster betwist de verschuldigdheid van deze meerwerkpost en

heeft daartoe aangevoerd dat zij nimmer opdracht tot de betreffende

meerwerkzaamheden heeft gegeven en dat onderaanneemster “het

probleem” ongevraagd heeft opgelost. Tussen partijen is, als enerzijds

gesteld en anderzijds niet betwist, niet in geschil dat de ankers verkeerd

zijn gestort als gevolg van een fout in het betonwerk en/of de

staalconstructie. Dit betreffen werkzaamheden waarvoor

onderaanneemster niet verantwoordelijk was. Aanneemster heeft niet

betwist dat het vervangen van de verkeerd gestorte betonankers

noodzakelijk was voor een goede en deugdelijke uitvoering van het werk.

121. Onder verwijzing naar hetgeen arbiters in de rechtsoverwegingen 44 t/m

48 van dit vonnis hebben overwogen, achten arbiters de betwisting van

30 aanneemster dat zij geen opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van

de werkzaamheden onvoldoende. Gegeven dat arbiters de hoogte van de

door onderaanneemster gevorderde kosten, gelet op de aard en de

omvang van de te verrichten werkzaamheden, niet onredelijk voorkomt,

wordt deze meerwerkpost, al het voorgaande in aanmerking genomen,

toegewezen. toewijzing: € 2.477,67

V98 opleveringswerken/deuren wijzigen/voegen week 28

€ 2.512,47

122. Deze meerwerkpost ziet op werkzaamheden die zijn uitgevoerd naar

aanleiding van de oplevering (“narooiwerkzaamheden”).

123. Arbiters overwegen dat in de begroting een bedrag van ruim € 6.600,00

is opgenomen ten behoeve van de narooiwerkzaamheden. Tegenover de

Page 78: AvdR Webinars

78

gemotiveerde betwisting van aanneemster heeft onderaanneemster niet

aangetoond dat met de narooiwerkzaamheden een groter bedrag

gemoeid is geweest dan voormelde € 6.600,00, zodat deze meerwerkpost

wordt afgewezen.

V103 uren projectleider WH (Stegink) i.v.m. ziekte P.N. (Timmers)

€ 15.545,69

124. Arbiters achten het op grond van de door onderaanneemster in het

geding gebrachte producties 169 t/m 174, zoals ter mondelinge

behandeling nader toegelicht, voldoende aannemelijk dat

onderaanneemster na het wegvallen van de projectleider van

aanneemster (P. Netten) heeft zorggedragen voor een vervangende

projectleider (W. Hengst) en dat die vervanging noodzakelijk was voor de

voortgang van het werk.

125. Arbiters komt het door onderaanneemster gevorderde bedrag ter zake

van de inzet van de voor haar werkende projectleider te hoog voor, dit

gelet op de aard en de omvang van de door de projectleider op een

project als het onderhavige te verrichten werkzaamheden. Arbiters stellen

de met de inzet van de projectleider gepaard gaande kosten in billijkheid

vast op een bedrag van € 7.268,00. Tot dit bedrag wordt de vordering

31 van onderaanneemster toegewezen. toewijzing: € 7.268,00

V104 kosten Stegink t.b.v. betonwerk

€ 10.275,81

126. Deze meerwerkpost ziet op de reeds door onderaanneemster verrichte

funderingswerkzaamheden alvorens het betonwerk door aanneemster uit

de opdracht van onderaanneemster werd gehaald. De noodzakelijkheid

van bedoelde werkzaamheden is door aanneemster niet betwist. Gelet

hierop, alsmede gelet op het feit dat onderaanneemster aan de hand van

de door haar overgelegde producties 175 t/m 178 de hoogte van deze

meerwerkpost voldoende heeft onderbouwd, ligt het gevorderde bedrag

van € 10.275,81 voor toewijzing gereed. toewijzing: € 10.275,81

conclusie niet geaccordeerd meerwerk

127. Aan onderaanneemster komt toe een bedrag van in totaal € 205.464,57

(€ 875,44 + € 4.417,00 + € 3.186,34 + € 15.420,77 + € 45.536,80 +

€ 16.272,34 + € 25.968,53 + € 31.420,63 + € 6.349,00 + € 1.544,79 +

€ 12.797,62 + € 9.160,36 + € 552,00 + € 7.984,03 + € 2.670,59 +

€ 1.286,85 + € 2.477,67 + € 7.268,00 + € 10.275,81).

128. Thans komen arbiters toe aan de bespreking van de vordering (de

“claim”) van aanneemster van € 114.689,00.

129. Uit pagina 5 van de nadere akte van 23 maart 2010 blijkt dat het bedrag

van € 114.689,00 is samengesteld uit de volgende posten: TIM 04 Arcus factuur van 30 december 2003 € 1.950,00 TIM 19 Dusarduyn factuur van 13 april 2004 € 4.177,00 TIM 20 Dusarduyn factuur van 7 juli 2004 € 3.846,00 TIM 25 Reparatie betonplafonds nota 0186-04 € 714,00 TIM 27 Schikking De Bokx € 382,00 TIM 28 Verrekening materiaal Raab Karcher € 37.575,00

32 TIM 33 Emballage € 885,00 TIM 35 Narooiwerkzaamheden € 11.720,00 TIM 36 aan gemeente betaalde korting ivm te late oplevering € 46.440,00 --------------- +/+ € 107.689,00* *zijnde volgens aanneemster € 114.689,01

130. Onderaanneemster heeft de vordering van aanneemster gemotiveerd

betwist.

131. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.

Page 79: AvdR Webinars

79

132. Ter mondelinge behandeling heeft aanneemster haar vorderingen met

betrekking tot de posten TIM 28 en TIM 33 van respectievelijk

€ 37.575,00 en € 885,00 ingetrokken. Deze posten behoeven dan ook

geen verdere bespreking en beslissing meer.

133. Ten aanzien van de overige posten geldt dat aanneemster, voor wat

betreft de toelichting daarop, heeft volstaan met de verwijzing naar de

laatste pagina van productie 17 die bij de memorie van antwoord is

overgelegd. Betreffende pagina bevat een uiterst summiere beschrijving

van de betreffende posten. Arbiters achten deze onderbouwing van de

betreffende posten, ook na de eveneens summiere toelichting van

aanneemster daarop ter mondelinge behandeling, volstrekt onvoldoende.

Het had, gelet op de gemotiveerde betwisting van die posten door

onderaanneemster, op de weg van aanneemster gelegen om in haar

nadere akte van 23 maart 2010 per post feiten en omstandigheden te

vermelden op grond waarvan zij aanspraak maakt op betaling van die

posten door onderaanneemster, zo mogelijk onder overlegging van

schriftelijke bewijsstukken. Nu zij dit heeft nagelaten, ligt de vordering

van aanneemster bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing voor

afwijzing gereed. Aldus wordt beslist.

134. Met betrekking tot post TIM 36 (aan gemeente betaalde korting ivm te

late oplevering) merken arbiters nog op dat zij in het kader van

meerwerkpost V24 (bouwplaatskosten) hebben geoordeeld dat de

33 opgelopen vertraging in het werk in overwegende mate is te wijten aan

de vertraging in de – voor rekening van aanneemster komende -

werkzaamheden die op het kritische pad van de uitvoeringsplanning

lagen. Ook op grond hiervan valt naar het oordeel van arbiters niet in te

zien dat onderaanneemster post TIM 36 aan aanneemster zou moeten

vergoeden.

samenvatting vorderingen in conventie en reconventie

135. Onderaanneemster komt per saldo een bedrag toe van € 160.538,68. Dit

bedrag is als volgt opgebouwd: a) aanneemsom: € 1.146.784,00 (zie r.o. 32) b) geaccordeerd meerwerk: € 113.796,00 (zie r.o. 33) c) niet geaccordeerd meerwerk: € 205.464,57 (zie r.o. 127) ------------------- + subtotaal € 1.466.044,57 d) minderwerk (betonwerk) € 372.138,89 (zie r.o. 40) e) geaccordeerd minderwerk overig € 158.367,00 (zie r.o. 34) f) reeds betaald € 775.000,00 (zie r.o. 32) -------------------- -/- € 160.538,68

136. Het bedrag van € 160.538,68 dient te worden vermeerderd met de door

onderaanneemster gevorderde, door aanneemster niet specifiek

weersproken, contractuele rente ex paragraaf 45 lid 2 van de UAV 1989

daarover vanaf 1 juli 2005 tot de dag der algehele voldoening.

137. Aldus komt aan onderaanneemster toe een bedrag van € 160.538,68, te

vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 juli

2005 tot en met 14 juli 2005 en met ingang van 15 juli 2005 te

vermeerderen met de wettelijke rente verhoogd met 2-procentpunten tot

34 de dag der algehele voldoening.

verklaring voor recht inzake beslaglegging en kosten borg

138. Uit het vorenstaande volgt dat arbiters, anders dan aanneemster, van

oordeel zijn dat het beslag destijds door onderaanneemster rechtmatig is

gelegd (zie feiten onder g en h). Immers, een substantieel deel van de

vordering van onderaanneemster wordt toegewezen. Arbiters wijzen de

vordering van aanneemster tot vergoeding van alle kosten die zij

(aanneemster) heeft moeten maken in verband met het stellen van de

Page 80: AvdR Webinars

80

borg door Nationale Borg te Amsterdam dan ook af.

uitvoerbaar bij voorraadverklaring en zekerheidsstelling

139. Aanneemster heeft ter mondelinge behandeling d.d. 15 oktober 2009 het

scheidsgerecht verzocht dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te

verklaren, dan wel te oordelen dat betaling door aanneemster aan

onderaanneemster uitsluitend hoeft plaats te vinden tegen voorafgaande

zekerheidsstelling door onderaanneemster voor terugbetaling, dit gelet op

de slechte financiële positie van onderaanneemster.

140. Onderaanneemster heeft gemotiveerd betwist dat zij thans nog in een

slechte financiële positie zou verkeren. Zij heeft daartoe onweersroken

gesteld dat zij in het verleden door een onwillige debiteur op een project

te Vlissingen in financiële problemen is gekomen, doch dat zij haar tegoed

van betreffende debiteur via het NAI inmiddels (grotendeels) betaald

heeft gekregen en dat van liquiditeitsproblemen thans geen sprake meer

is.

141. Arbiters overwegen hieromtrent het volgende.

142. Aanneemster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van

onderaanneemster op geen enkele wijze aangetoond dat er thans nog

sprake zou zijn van enig restitutierisico aan de zijde van

onderaanneemster. Gelet hierop achten arbiters geen termen aanwezig

het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel

voorafgaande zekerheidsstelling van onderaanneemster te eisen. Het

verzoek van aanneemster daartoe wordt afgewezen.

35 143. Arbiters zullen, gelijk door onderaanneemster gevorderd, dit vonnis

uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

de proceskosten

144. Ter zake van de arbitragekosten overwegen arbiters dat aanneemster in

overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Arbiters achten het dan ook

billijk dat aanneemster met de arbitragekosten wordt belast. Deze

arbitragekosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van

de rechtbank te Amsterdam € 31.852,06 bedragen (inclusief een bedrag

van € 5.068,06 aan BTW) en zijn verrekend tot een bedrag van

€ 19.111,24 (€ 9.000,00 + € 10.111,24) met de door onderaanneemster

gedane stortingen en tot een bedrag van € 12.740,82 (€ 6.000,00 +

€ 6.740,82) met de door aanneemster gedane stortingen.

145. Uit het voorgaande volgt dat ter zake van de arbitragekosten door

aanneemster aan onderaanneemster dient te worden voldaan

€ 19.111,24 (€ 31.852,06 - € 12.740,82).

146. In het verlengde van het voorgaande achten arbiters het billijk om

aanneemster te belasten met een tegemoetkoming in de kosten van

processuele bijstand aan de zijde van onderaanneemster. Arbiters

begroten deze tegemoetkoming in billijkheid op € 10.500,00.

147. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door aanneemster aan

onderaanneemster in totaal te worden voldaan € 29.611,24 (€ 19.111,24

+ € 10.500,00).

de buitengerechtelijke kosten

148. Onderaanneemster vorderde aanvankelijk een bedrag van in totaal

€ 260.556,24. In dit bedrag was tevens een bedrag van € 4.000,00

aan buitengerechtelijk kosten begrepen (zie inleidend verzoekschrift,

pagina 5).

149. Na wijziging/vermeerdering van eis bij memorie van repliek vordert

onderaanneemster een bedrag van in totaal € 319.832,13 (zie voor de

opbouw van dit bedrag rechtsoverweging 30 van dit vonnis). In dit

bedrag is niet begrepen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten.

36 Voorts blijkt uit de tekst van de uiteindelijke vordering niet dat

Page 81: AvdR Webinars

81

onderaanneemster deze buitengerechtelijke kosten separaat vordert.

Aldus dient het er voor gehouden te worden dat onderaanneemster de

aanvankelijk gevorderde buitengerechtelijke kosten thans niet meer

vordert. Deze kosten behoeven dan ook geen verdere bespreking en

beslissing meer.

tot slot

150. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het

voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten

beschouwing blijven.

151. Hetgeen meer of anders is gevorderd, dient te worden afgewezen.

DE BESLISSING:

in conventie en reconventie

Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid;

VEROORDELEN aanneemster om aan onderaanneemster tegen behoorlijk bewijs

van kwijting per saldo te betalen een bedrag van € 160.538,68

(honderdzestigduizend vijfhonderdachtendertig euro en achtenzestig eurocent), te

vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 juli 2005 tot en

met 14 juli 2005 en met ingang van 15 juli 2005 te vermeerderen met de wettelijke

rente verhoogd met 2-procentpunten tot de dag der algehele voldoening;

VEROORDELEN aanneemster om ter verrekening van de proceskosten tegen

behoorlijk bewijs van kwijting aan onderaanneemster te betalen € 29.611,24

(negenentwintigduizend zeshonderdelf euro en vierentwintig eurocent);

VERKLAREN dit vonnis tot zover UITVOERBAAR BIJ VOORRAAD;

WIJZEN AF het meer of anders gevorderde.

37 Aldus gewezen te Amsterdam, 15 maart 2011

w.g. H.J. de Koning w.g. J.M. Bodewes w.g. M.V.E. Bongaerts

30252

Page 82: AvdR Webinars

82

Nr. 71.494 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

A,

hierna te noemen “opdrachtgeefster”,

a p p e l l a n t e,

gemachtigde: mr. P.J.R.M. Kallen, jurist in dienst van

ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

en

B,

hierna te noemen “aanneemster”,

g e ï n t i m e e r d e,

gemachtigde: mr. E.W. Flinterman, juridisch adviseur

te Baarn.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. D.J. VAN DIJK, lid-jurist van het College van

Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. P. BOT en IR. C.A.M.

BOS, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze

Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in

dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun benoeming

schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 18 mei 2010 is daarvan mededeling gedaan

aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Bij ongedateerde memorie van grieven, per post ingekomen bij het

secretariaat van de Raad op 13 november 2009, is opdrachtgeefster in hoger

beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 14 augustus 2009,

nummer 30.366, gewezen door J. Baas, drs. Ir. F.H. van Rijssen en ir. H.J.C.

Oud, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen

aanneemster en opdrachtgeefster. Opdrachtgeefster heeft het procesdossier

van het geschil in eerste aanleg overgelegd.

3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende

stukken:

- de memorie van antwoord;

- de pleitnotitie van mr. Kallen.

2

4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op 12 januari 2011.

In het kader van de mondelinge behandeling heeft een bezichtiging van het

werk plaatsgevonden.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.

6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen

vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat opdrachtgeefster in

zoverre ontvankelijk is in haar appel.

het geschil in eerste aanleg

7. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de uitvoering van

de tussen hen tot stand gekomen aannemingsovereenkomst

d.d. 15 september 2006 voor de uitbreiding van de bestaande woning van

opdrachtgeefster te X.

8. Aanneemster heeft in eerste aanleg gesteld dat opdrachtgeefster ter zake van

de laatste termijn pro resto € 13.287,00 en ter zake van het meer-

/minderwerk € 56.171,53, ofwel in totaal € 69.458,53 (inclusief BTW)

onbetaald laat en heeft gevorderd opdrachtgeefster te veroordelen tot

betaling daarvan, vermeerderd met rente en proceskosten.

Page 83: AvdR Webinars

83

9. Opdrachtgeefster heeft het meerwerk gedeeltelijk betwist, beroep gedaan op

schadevergoeding wegens bouwtijdoverschrijding, gesteld (gevolg-)schade te

hebben geleden als gevolg van de werkzaamheden van aanneemster en

gesteld dat sprake is van gebreken in het werk. Zij heeft geconcludeerd tot

afwijzing van de vordering, met veroordeling van aanneemster in de

proceskosten.

10. Arbiters in eerste aanleg hebben geoordeeld dat aanneemster ter zake van

het meer-/minderwerk € 50.869,84 (€ 41.353,69 + € 9.516,15) (inclusief

BTW) toekomt, dat aanneemster recht heeft op betaling van de laatste

termijn ad pro resto € 13.287,00 (inclusief BTW), dat opdrachtgeefster geen

3

beroep toekomt op verrekening van korting wegens bouwtijdoverschrijding,

alsmede dat opdrachtgeefster ter zake van twee gebreken (piepende

taatsdeuren en ongelijk straatwerk) recht heeft op opschorting ten belope van

€ 2.000,00 (inclusief BTW).

11. Arbiters in eerste aanleg hebben opdrachtgeefster op grond van hetgeen

onder 10. staat vermeld veroordeeld aan aanneemster te betalen

€ 62.156,84, vermeerderd met rente, en voorwaardelijk veroordeeld aan

aanneemster te betalen € 2.000,00, onder de voorwaarde dat aanneemster

conform de eisen van goed en deugdelijk werk de twee gebreken heeft

hersteld.

12. Opdrachtgeefster is in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld.

het geschil in hoger beroep

13. Opdrachtgeefster voert acht grieven aan tegen het beroepen vonnis en

verzoekt vernietiging daarvan, met veroordeling van aanneemster in de

proceskosten in beide instanties. Opdrachtgeefster verzoekt tevens, zoals ter

zitting aangevuld, de vorderingen van aanneemster alsnog af te wijzen.

14. Aanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot bekrachtiging van

het beroepen vonnis, met veroordeling van opdrachtgeefster in de

proceskosten in appel.

de feiten

15. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen

hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in

hoger beroep tot uitgangspunt dienen.

de beoordeling van het geschil

16. Met grief 1 komt opdrachtgeefster op tegen het oordeel van arbiters in eerste

aanleg dat het ontbreken van een schriftelijke opdracht of schriftelijke

fiattering in een bouwvergadering de aanspraak van aanneemster tot

verrekening van meerwerk onverlet laat.

17. Partijen zijn bij aannemingsovereenkomst niet expliciet afgeweken van het

bepaalde in paragraaf 36 lid 5 UAV 1989 dat een gemis aan een schriftelijke

meerwerkopdracht de aanspraak van aanneemster op meerwerkvergoeding

4

onverlet laat. De bij pleidooi door mr. Kallen genoemde jurisprudentie van de

Raad maakt dat niet anders. Appelarbiters zullen hierna bij de behandeling

van grief 6 per meerwerkpost beslissen in hoeverre aanneemster, ondanks

gemis aan een schriftelijke meerwerkopdracht, aanspraak heeft op vergoeding

voor het door haar gestelde meerwerk. Grief 1 als zodanig faalt.

18. In grief 2 stelt opdrachtgeefster dat arbiters in eerste aanleg niet motiveren

in welke gevallen (de directievoerder van) opdrachtgeefster zonder

schriftelijke opdracht meerwerk heeft opgedragen (zodat arbiters in eerste

aanleg onterecht en ongemotiveerd stellen dat opdrachtgeefster op grond

daarvan in redelijkheid geen beroep kan doen op het

schriftelijkheidsvereiste).

19. Uit het als productie 22 in eerste aanleg overgelegde verslag van een

bespreking ‘meer/minderwerk en andere kosten’ d.d. 26 maart 2007 blijkt dat

opdrachtgeefster een veelheid aan meer-/minderwerkbonnen heeft

Page 84: AvdR Webinars

84

geaccordeerd, waar opdrachtgeefster zelf stelt dat in (nagenoeg) geen enkel

geval de in het bestek voorgeschreven wijze van schriftelijke totstandkoming

van meerwerkopdrachten is gevolgd. Gelet daarop moet ook deze grief falen.

20. Opdrachtgeefster stelt zich op het standpunt in grief 3 dat arbiters in eerste

aanleg onterecht hebben overwogen dat opdrachtgeefster en de

directievoerder tijdens de werkzaamheden geen melding hebben gemaakt van

het ontbreken van een schriftelijke opdracht.

21. Nu deze grief naar het oordeel van appelarbiters louter is gericht tegen een

niet voor het oordeel in eerste aanleg dragende motivering, zullen

appelarbiters deze grief passeren.

22. Met grief 4 herhaalt opdrachtgeefster haar beroep op artikel 7:752 lid 2 BW

en doet zij een beroep op 7:755 BW.

23. Niet in geschil is dat sprake is van een vaste aanneemsom. Appelarbiters zijn

dan ook met arbiters in eerste aanleg van oordeel dat artikel 7:752 lid 2 BW,

dat betrekking heeft op gevallen waarin de prijs niet is bepaald of slechts een

richtprijs is bepaald, in dezen niet toepasselijk is. In besteksbepaling

01.2.35.91 is bepaald dat meerwerk voor uitvoering dient te worden gemeld

5

en in de bouwvergadering dient te worden goedgekeurd, bij gebreke waarvan

het meerwerk niet voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede dat

meerwerk schriftelijke goedkeuring van de directie behoeft voor aanvang van

de werkzaamheden. In artikel 7:755 BW is bepaald dat aanneemster slechts

een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer zij opdrachtgeefster tijdig

heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging, tenzij

opdrachtgeefster die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Gelet op het

voorgaande en hetgeen elders in dit vonnis ter zake van verschuldigdheid van

meerwerk wordt overwogen en geoordeeld, kan deze grief niet slagen.

24. Opdrachtgeefster stelt in grief 5 dat arbiters in eerste aanleg ten onrechte

hebben geoordeeld dat de door de - voor rekening en risico van

opdrachtgeefster komende - damwandproblematiek veroorzaakte

bouwtijdoverschrijding eveneens voor haar rekening en risico komt.

25. Appelarbiters stellen voorop dat niet in geschil is dat de

damwandproblematiek op zich – de constructieve herberekening en het op

grond daarvan treffen van stabiliteitsvoorzieningen (groutankers) – voor

rekening en risico van opdrachtgeefster komt.

26. Appelarbiters zijn van oordeel dat gelet op de aard van de problematiek en

het feit dat de damwandproblematiek voor rekening en risico van

opdrachtgeefster komt, de daarmee gepaard gaande vertraging eveneens

voor rekening en risico van opdrachtgeefster komt en dat aanneemster niet

gehouden was expliciet om bouwtijdverlenging te verzoeken, nu dit voor

partijen zonder meer duidelijk moet zijn geweest. Grief 5 treft geen doel.

27. Opdrachtgeefster stelt dat arbiters in eerste aanleg onterecht

meerwerkposten ten laste van haar hebben gebracht en verrekenbaar

minderwerk niet aan haar hebben toegekend (grief 6).

28. Appelarbiters stellen voorop dat met inachtneming van de uitkomst van

voorgaande grieven zij per post hebben te beoordelen of zondermeer

vaststaat dat sprake is van meerwerk en dat opdrachtgeefster en haar

directievoerder daarom gehouden zijn daarmee akkoord te gaan, tegen een

redelijke meerwerkprijs. Appelarbiters zullen thans overgaan tot beoordeling

van de door opdrachtgeefster onder deze grief betwiste meerwerkbonnen.

6

bon 5 telefooninstallatie

29. De stelpost telefooninstallatie is uit de aanneemsom gehaald. Later is nader

overeengekomen dat aanneemster alsnog de ISDN-centrale opnieuw zou

plaatsen en aansluiten. In de als productie 28 in eerste aanleg overgelegde

e-mails d.d. 8 februari 2007 van aanneemster en van BNI Installatie B.V.

wordt gesproken over verrekenprijzen voor diverse onderdelen, alsmede over

Page 85: AvdR Webinars

85

offertes voor ISDN en CAI. Hoewel geen offerte van die datum voor de in

geschil zijnde werkzaamheden is overgelegd, had opdrachtgeefster moeten

begrijpen dat kosten verbonden zouden zijn aan de nader overeengekomen

werkzaamheden. In een, in genoemde productie overgelegde, fax

d.d. 26 september 2007 van BNI wordt melding gemaakt van de

werkzaamheden. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk voor. De

grief faalt dan ook op dit punt.

bon 6 schilderwerk

30. Opdrachtgeefster stelt in de memorie van grieven dat een vervallen stelpost

nimmer als minderwerk is verrekend. Vast is komen te staan dat dit

standpunt onjuist is. Ter zitting heeft opdrachtgeefster nog aangevoerd dat

betimmering die onder de overeenkomst valt dient te worden geschilderd,

zonder dat sprake is van meerwerk. Appelarbiters zijn van oordeel dat

onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het in rekening gebrachte meerwerk

daar betrekking op heeft. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk

voor. De grief faalt in zoverre.

bon 13 betimmering

31. Vast is komen te staan dat het in geschil zijnde rachelwerk buiten bestekpost

24.32.10 valt en derhalve niet uit dien hoofde in de aanneemsom vervat is.

Dit rachelwerk is dus als meerwerk te verrekenen. Het bedrag komt

appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.

bon 15 herstel stucwerk

32. Bij gelegenheid van de bezichtiging is geconstateerd dat het gevelstucwerk ter

plaatse van de schoorstenen onthecht is. In redelijkheid komt aanneemster in

het kader van de afrekening van het werk in dezen geen vergoeding van het

gestelde meerwerk ad € 366,52 (inclusief BTW) toe. De grief slaagt op dit

punt.

7

bon 19 staalwerk

33. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.

Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in

eerste aanleg. Er is sprake van aanvullend constructiewerk. De grief faalt op

dit onderdeel.

bon 20 fundering houten kolommen

34. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.

Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in

eerste aanleg. Er is sprake van aanvullend constructiewerk. Verder is vast

komen te staan dat de aanvankelijk overeengekomen

constructiewerkzaamheden wel als minderwerk zijn verrekend. Ook hier faalt

grief 6.

bon 31 verdiepingsvloer bestaande woning

35. Opdrachtgeefster heeft niets anders dan in eerste aanleg aangevoerd.

Appelarbiters zien geen reden om af te wijken van het oordeel van arbiters in

eerste aanleg. Er is sprake van een andere vloer. Vast is komen te staan dat

de aanvankelijk overeengekomen vloer wel als minderwerk is verrekend.

Verder is komen vast te staan dat tussen aanneemster en (de directievoerder

van) opdrachtgeefster voldoende overleg is geweest (meer in het bijzonder

ook over de berekeningen van de gewijzigde vloer). Het meerwerkbedrag

komt appelarbiters redelijk voor. Dit onderdeel van grief 6 treft evenmin doel.

bon 42, 43, 47, 48, 50, 52 en 55

36. Appelarbiters stellen ter zake van deze bonnen voorop dat in het kader van de

onderhandelingen tussen partijen over de eindafrekening, aanneemster deze

bonnen ‘op nul heeft gesteld’, met dien verstande dat niet is komen vast te

staan dat aanneemster daarmee afstand van recht op het gestelde meerwerk

heeft gedaan. Uit het hierboven reeds genoemde verslag van een bespreking

‘meer/minderwerk en andere kosten’ d.d. 26 maart 2007 blijkt dat

aanneemster zelfs expliciet een voorbehoud heeft gemaakt.

Page 86: AvdR Webinars

86

bon 42 verwijderen gasleiding rondom

37. De KLIC-melding hoort tot de verplichtingen van aanneemster. Het ontbreken

van een gasleiding daarbij had voor aanneemster aanleiding moeten zijn

nader onderzoek te verrichten. Vast is komen te staan dat de NUON in

8

september 2006 wel al beschikte over een tekening met daarop de ligging van

de gasleiding. Gelet daarop slaagt dit onderdeel van grief 6. Aanneemster

komt geen vergoeding van € 462,91 inclusief BTW toe.

bon 43 vergroten Velux dakramen

38. Vast is komen te staan, gelet op bestekpost 30.41, dat Velux dakraamtype

M04 in de aanneemsom was opgenomen. Opdrachtgeefster had toepassing

van dit dakraam dienen goed te keuren. Op de werktekening is type MS06

aangegeven. Vast is komen te staan dat sprake is van een meerprijs ten

opzichte van het in de aanneemsom opgenomen type. De meerprijs komt

appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.

bon 47 Snijder

39. Vast is komen te staan dat aanvankelijk opdracht was verstrekt voor een

eenvoudige rechthoekige sparing, alsmede dat op grond van de aan te

brengen gashaard een andere sparing diende te worden gerealiseerd.

Appelarbiters achten het meerwerkbedrag redelijk. De grief treft geen doel.

bon 48 trap

40. Niet in geschil is dat arbiters in eerste aanleg in rechtsoverweging 50

abusievelijk het bedrag van € 2.009,00 ter zake van een andere bon hebben

vermeld, doch dat dit op zich geen consequenties heeft. Appelarbiters zijn van

oordeel dat duidelijk sprake is van meerwerk ten opzichte van een standaard

steektrap. De meerwerkprijs komt appelarbiters redelijk voor. De grief faalt.

bon 50 zandcementdekvloer

41. Uit de aan de overeenkomst voorafgaande bespreking d.d. 7 maart 2006

(productie 44 in eerste aanleg) volgt dat tussen partijen, ter zake van de

kelder, is besproken dat op tekening een dekvloer van 50 mm staat

aangegeven terwijl in het bestek geen dekvloer is opgenomen, alsmede dat

partijen hebben besloten het bestek aan te houden. Gelet daarop valt de

dekvloer buiten de overeenkomst. In overleg is besloten alsnog een dekvloer

aan te brengen, zodat sprake is van meerwerk. Het bedrag komt appelarbiters

redelijk voor. De grief faalt op dit punt.

9

bon 52 fixeren bestaande scheuren

42. Vast is komen te staan dat aanneemster geheel op eigen initiatief bestaande

scheuren in het gevelmetselwerk heeft gefixeerd met wapening. Appelarbiters

zijn van oordeel dat aanneemster deze werkzaamheden daarom niet als

meerwerk ad € 530,74 inclusief BTW kan verrekenen. Grief 6 slaagt op dit

onderdeel.

bon 55 begane grondvloer hal

43. Op de doorsnedetekening van de nieuwe toestand is de bestaande houten

vloer van de entree gehandhaafd. Op de slooptekening zijn alleen de

verdiepte vloeren geduid als te slopen vloeren. Opdrachtgeefster heeft geen

tekening overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Derhalve is sprake van

meerwerk. Het meerwerkbedrag komt appelarbiters redelijk voor. De grief

faalt.

bon 60 Min straatwerk

44. Voor de herbestrating van tijdelijk verwijderde bestrating was aanvankelijk

een stelpost opgenomen in de aanneemsom. Later is een vast bedrag

overeengekomen op basis van een door opdrachtgeefster aan aanneemster

voorgelegde prijs van een derde voor de betreffende werkzaamheden.

Aanneemster heeft het werk derhalve aangenomen voor deze prijs en kan

later niet terugkomen op het aantal m2 bestrating. De grief slaagt op dit punt.

Opdrachtgeefster erkent wel verschuldigdheid ter zake van 40 nieuwe tegels

Page 87: AvdR Webinars

87

en 8 banden, zodat aanneemster betaling toekomt van € 286,00 + € 52,00 +

€ 58,00 + € 58,00 = € 454,00, in plaats van € 2.776,27 (inclusief BTW).

bon 61 BNI

45. Genoegzaam is komen vast te staan dat duidelijk sprake is van meerwerk ter

zake van het installatiewerk. De betwisting door opdrachtgeefster van

verschuldigdheid van twee posten (ad € 355,00, respectievelijk € 95,00) laat

aanneemster ongemotiveerd weersproken, zodat deze bedragen in mindering

strekken van het aan aanneemster toekomende meerwerk. Aanneemster

komt derhalve in plaats van € 1.257,83, een bedrag toe van € 1.257,83 -

€ 355,00 - € 95,00 = € 807,83 inclusief BTW.

10

bon 65 stucwerk bestaande wanden

46. Voldoende aannemelijk is geworden dat zowel sprake is van uit de

werkzaamheden van aanneemster voortvloeiend extra stucwerk dat voor

rekening van aanneemster komt, als van stucwerk dat als meerwerk voor

rekening van opdrachtgeefster komt. Appelarbiters bepalen in billijkheid dat

het door aanneemster opgevoerde bedrag aan extra stucwerk voor 50%

(ofwel ten belope van € 1.564,85 inclusief BTW) voor haar rekening dient te

blijven. De grief slaagt op dit punt.

47. In grief 7 stelt opdrachtgeefster dat arbiters in eerste aanleg ten onrechte

hebben geoordeeld dat de beschadiging aan de woning bij heiwerkzaamheden

volledig voor risico van opdrachtgeefster is en ten onrechte er aan voorbij zijn

gegaan dat aanneemster geen schadebeperking heeft toegepast door te

blijven heien toen de gevolgen kenbaar werden.

48. Appelarbiters achten, anders dan opdrachtgeefster, niet aannemelijk dat de

schade aan de bestaande woning is toegenomen doordat aanneemster ook

nog de laatste anderhalve plank van de damwand in de grond heeft getrild.

Aanneemster heeft de op haar rustende schadebeperkingsplicht dan ook niet

verzaakt. In zoverre treft de grief geen doel.

49. Aanneemster heeft de door het aanbrengen van de damwand veroorzaakte

schade aan de bestaande woning hersteld. Zij heeft de fundering hersteld en

de gevel van de woning plaatselijk opnieuw opgebouwd. Appelarbiters hebben

geconstateerd dat ter plaatse van de aanwerking van nieuw gevelmetselwerk

tegen bestaand gevelmetselwerk wederom scheurvorming zichtbaar is. Zij zijn

gelet op de aard en omvang van de scheurvorming van oordeel dat voldoende

aannemelijk is dat geen sprake is van (voortgaande) zetting van de

(herstelde) fundering. Gelet daarop kan worden volstaan met herstel ter

plaatse van de scheurvorming. Appelarbiters bepalen in dezen in billijkheid de

daarvoor aan opdrachtgeefster toekomende, te verrekenen schadevergoeding

op € 3.000,00 exclusief BTW, ofwel € 3.570,00 inclusief BTW.

50. De damwand is op 7 maart 2006 (productie 51) geoffreerd door aanneemster

ter controle door de constructeur ‘om gevolgschade uit te sluiten’. Gelet

daarop zijn de kosten voor de na de constructieve herberekening getroffen

stabiliteitsvoorzieningen (groutankers) voor rekening van opdrachtgeefster.

11

De kosten komen appelarbiters redelijk voor. Voor zover opdrachtgeefster

met deze grief ook opkomt tegen het oordeel in eerste aanleg te dien aanzien

faalt deze grief.

51. Tot slot stelt opdrachtgeefster (grief 8) dat arbiters in eerste aanleg zich

onterecht niet hebben uitgelaten over de opschortingsbevoegdheid van

opdrachtgeefster.

52. Arbiters in eerste aanleg hebben echter opschorting ten belope van

€ 2.000,00 (inclusief BTW) gerechtvaardigd geacht, zodat de grief uit dien

hoofde geen doel treft. De grief treft ook voor het overige geen doel.

Resumé in appel

53. Op grond van de uitkomst van grief 6 en gelet op rechtsoverweging 85 van

het beroepen vonnis komt aanneemster ter zake van het betwiste deel van

Page 88: AvdR Webinars

88

het meer- en minderwerk toe: € 41.353,69 - € 366,52 (grief 6; bon 15) -

€ 462,91 (bon 42) - € 530,74 (bon 52) - € 2.776,27 + € 454,00 (bon 60) -

€ 1.257,83 + € 807,83 (bon 61) - € 1.564,85 (bon 65) = € 35.656,40

(inclusief BTW).

54. Gelet hierop, op het niet betwiste deel van het meer- en minderwerk ad

€ 9.516,15 (rechtsoverweging 86 van het beroepen vonnis), de laatste

termijnfactuur ad € 13.287,00 (rechtsoverweging 87 van het beroepen

vonnis), de verrekening van € 3.570,00 (rechtsoverweging 49 hierboven),

alsmede de in eerste aanleg reeds bepaalde opschorting van € 2.000,00

(rechtsoverweging 88 van het beroepen vonnis) komt aanneemster

onvoorwaardelijk toe € 35.656,40 + € 9.516,15 + € 13.287,00 - € 3.570,00 -

€ 2.000,00 = € 52.889,55 (inclusief BTW).

55. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis vernietigen voor zover het betreft de

veroordeling van opdrachtgeefster aan aanneemster (onvoorwaardelijk) te

betalen € 62.156,84, vermeerderd met de rente zoals in het dictum in eerste

aanleg geduid.

56. Appelarbiters zullen opdrachtgeefster veroordelen aan aanneemster

(onvoorwaardelijk) te betalen € 52.889,55, te vermeerderen met de rente

zoals hierna in het dictum geduid, waartoe appelarbiters aansluiting hebben

12

gezocht, met inachtneming van de verrekening van € 3.570,00, bij

rechtsoverweging 90-93 van het beroepen vonnis.

57. Appelarbiters zien in de uitkomst van dit appel in billijkheid aanleiding de

proceskostenverdeling in eerste aanleg te vernietigen en in plaats daarvan

opdrachtgeefster te belasten met 4/5 deel van de proceskosten in eerste

aanleg en aanneemster met 1/5 deel.

58. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis dan ook vernietigen voor zover het

betreft de veroordeling van opdrachtgeefster ter verrekening van de

proceskosten aan aanneemster te betalen € 16.970,86. Met inachtneming van

rechtsoverweging 94-97 van het beroepen vonnis zullen appelarbiters

opdrachtgeefster veroordelen aan aanneemster te betalen 4/5 x € 12.470,86

+ (4/5 – 1/5) x € 4.500,00 = € 12.676,69.

59. Appelarbiters zullen het beroepen vonnis voor het overige bekrachtigen onder

aanvulling en verbetering van de gronden zoals hierboven geduid.

de proceskosten in appel en overige vorderingen

60. Gelet op de mate waarin partijen in appel in principiële en in financiële zin in

het gelijk en ongelijk zijn gesteld, achten appelarbiters het billijk dat

opdrachtgeefster 4/5 deel en aanneemster 1/5 deel van de proceskosten in

appel draagt.

61. De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van

dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 14.399,09 (waarvan

€ 2.281,29 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door

opdrachtgeefster gedane stortingen. Appelarbiters bepalen de

tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van aanneemster in appel

naar de meerdere mate van ongelijk van opdrachtgeefster, in billijkheid op

€ 2.430,00.

62. Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan

opdrachtgeefster te worden voldaan 1/5 x € 14.399,09 - € 2.430,00=

€ 449,82.

63. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden

afgewezen.

13

DE BESLISSING

Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling

van opdrachtgeefster aan aanneemster te betalen € 62.156,84, vermeerderd met

de rente zoals in het dictum in eerste aanleg geduid;

Page 89: AvdR Webinars

89

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling

van opdrachtgeefster aan aanneemster ter zake van de proceskosten in eerste

aanleg te betalen € 16.970,86;

VEROORDELEN opdrachtgeefster aan aanneemster te betalen € 52.889,55

(tweeënvijftigduizend achthonderdnegenentachtig euro en vijfenvijftig cent),

vermeerderd met:

o de rente volgens het wettelijke percentage over een bedrag van € 22.803,15

(tweeëntwintigduizend achthonderddrie euro en vijftien eurocent) vanaf

15 april 2007 tot 9 mei 2007;

o de rente volgens het wettelijke percentage verhoogd met twee

procentpunten over een bedrag van € 22.803,15 (tweeëntwintigduizend

achthonderddrie euro en vijftien eurocent) vanaf 9 mei 2007 tot aan de dag

der algehele voldoening;

o de rente volgens het wettelijke percentage over een bedrag van € 30.086,40

(dertigduizend zesentachtig euro en veertig eurocent) vanaf 5 oktober 2007

tot 20 oktober 2007;

o de rente volgens het wettelijke percentage verhoogd met twee

procentpunten over een bedrag van € 30.086,40 (dertigduizend zesentachtig

euro en veertig eurocent) vanaf 9 mei 2007 tot aan de dag der algehele

voldoening;

VEROORDELEN opdrachtgeefster ter verrekening van de proceskosten in eerste

aanleg aan aanneemster te betalen € 12.676,69 (twaalfduizend

zeshonderdzesenzeventig euro en negenenzestig cent);

14

BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige;

VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan

opdrachtgeefster te betalen € 449,82 (vierhonderdnegenenveertig euro en

tweeëntachtig cent);

WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 15 april 2011

w.g. D.J. van Dijk w.g. P. Bot w.g. C.A.M. Bos

hb 71494 ea 30366

Page 90: AvdR Webinars

90

Nr. 31.554 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

(gedeeltelijk eindvonnis, gedeeltelijk tussenvonnis)

ter zake van een geschil tussen

de besloten vennootschap

A,

hierna te noemen “aanneemster”,

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in reconventie,

gemachtigde: mrs. A.E. Klomp en T.E.P.A. Lam, beiden

advocaat te Nijmegen

en

de publiekrechtelijke rechtspersoon

B,

hierna te noemen “opdrachtgeefster”,

v e r w e e r s t e r in conventie,

e i s e r e s in reconventie,

gemachtigde: mr. Ph.C.M. van der Ven, advocaat te

‘s-Hertogenbosch.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, JHR. IR. C.J.A. REIGERSMAN, IR. W.C.H. KLEINBLOESEM,

en DRS. IR. F.H. VAN RIJSSEN, allen lid-deskundige van het

College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zijn door de

voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd

tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming

schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 19 januari 2010 is daarvan mededeling

gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:

- de ongedateerde memorie van eis, binnengekomen op 3 juli 2009, met

producties 1 tot en met 32;

- de memorie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met

producties 33 tot en met 49;

- de memorie van repliek in conventie tevens memorie van eis [lees:

antwoord] in reconventie, met producties 50 tot en met 52;

2

- de memorie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met

producties 53 tot en met 61;

- de memorie van dupliek in reconventie, met producties 62 tot en met 64;

- de brief d.d. 20 september 2010 van mr. Van der Ven, houdende aanzegging

van getuigen;

- de brief d.d. 28 oktober 2010 van mr. Van der Ven;

- de brief d.d. 29 oktober 2010 van mr. Klomp;

- de brief d.d. 29 oktober 2010 van het secretariaat van de Raad;

- de brief d.d. 23 november 2010 van mr. Klomp, met als bijlagen producties

65 en 66;

- de pleitaantekeningen van mr. Klomp (voorgedragen met uitzondering van de

herhalingen ten opzichte van de memories);

- de pleitnotities van mr. Van der Ven, met aangehechte bijlage ‘opmerkingen

op productie 65’;

- (ter zitting door opdrachtgeefster overgelegd) tekening 9T0426.C0 7323-001

‘originele en nieuwe dwarsprofielen’, d.d. 8 december 2010.

3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op 15 december 2010. Bij gelegenheid van de mondelinge

behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat de (aanwezige)

aangezegde getuigen de zitting als informant bijwonen. De ondergetekenden

hebben, met referte aan de brief d.d. 29 oktober 2010 van het secretariaat,

te kennen gegeven dat de memorie van dupliek in reconventie weliswaar in

overwegende mate een nadere memorie in conventie is maar dat deze

Page 91: AvdR Webinars

91

eveneens in overwegende mate bestaat uit herhalingen uit de eerdere

memories in conventie, zodat de memorie integraal kan worden toegelaten,

met het verzoek aan mr. Klomp om bij pleidooi de nieuwe punten naar voren

te brengen.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING IN CONVENTIE EN RECONVENTIE

de bevoegdheid

4. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij

berust op paragraaf 49 van de toepasselijke Uniforme Administratieve

Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) waarin een

arbitraal beding is opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten.

3

de feiten

5. Tussen partijen staat het volgende vast:

a. Opdrachtgeefster heeft aanneemster op 28 februari 2008 opdracht

verleend tot herinrichting en sanering van de C te X, tegen een

aanneemsom van € 3.090.000,00 exclusief BTW.

b. Het werk diende te worden uitgevoerd op basis van bestek 85-2007 en

drie nota’s van inlichtingen (d.d. 16, 21 en 22 januari 2008), onder

toepasselijkheid van de Standaard RAW Bepalingen 2005 en de UAV

1989.

c. Het bestek verwijst naar het Deelsaneringsplan en grondstromenplan

(hierna: “saneringsplan”) versie 30 oktober 2006.

d. De uitvoering van het werk is gestart op 7 april 2008.

e. Kort daarvoor is aanneemster gebleken dat van het saneringsplan een

tweede versie van 26 februari 2007 bestond en dat deze versie bij de

uitvoering van de werkzaamheden diende te worden gehanteerd.

f. Medio juni 2008 kondigde opdrachtgeefster aan diverse

bestekswijzigingen te willen doorvoeren wegens een andere uitvoering

van de werkzaamheden op grond van gewijzigde door archeologen en

architecten gestelde randvoorwaarden. De beoogde boorpalenwand,

groutankers en stalen damwanden bleken niet meer noodzakelijk wegens

voldoende stabiliteit van de bestaande vestingmuur. In plaats daarvan

kwam er een grotere hoeveelheid metselwerk en een houten damwand.

Opdrachtgeefster heeft de gewijzigde bestekposten vermeld op haar

meer-/ minderwerkstaat d.d. 18 juni 2008 (zonder bedragen).

Aanneemster heeft op 18 augustus 2008 haar eerste prijsopgave

gegeven, ten bedrage van € 1.224.794,36 exclusief BTW, met nog

aanvullende kosten voor het afkopen van onderaannemers, winstderving

en vertraging. Na overleg komt aanneemster op 26 september 2008 tot

haar vierde offerte ad € 998.500,00 exclusief BTW, met nog aanvullende

kosten voor het afkopen van onderaannemers (€ 26.000,00 exclusief 8%

algemene kosten en exclusief BTW), winstderving (€ 246.900,00 exclusief

8% algemene kosten en exclusief BTW) en vertraging (niet

gekwantificeerd).

g. Bij brief van 23 september 2008 had opdrachtgeefster aanneemster

opgedragen een marktconform prijsvoorstel te doen bij gebreke waarvan

4

opdrachtgeefster de aannemingsovereenkomst zou ontbinden. Bij brief

van 6 oktober 2008 bericht opdrachtgeefster dat aanneemster na vier

pogingen nog geen marktconform voorstel heeft gedaan, kosten wenst

door te belasten die niet voor rekening van opdrachtgeefster kunnen

komen en dat het voor opdrachtgeefster niet acceptabel is verdere

besprekingen te voeren. Zij ontbindt de aannemingsovereenkomst

partieel (voor zover het betreft de uitvoering van de bestekswijzigingen)

en subsidiair zegt zij deze op. Opdrachtgeefster heeft de

bestekswijzigingen op 12 november 2008 openbaar aanbesteed.

het geschil

6. Aanneemster stelt dat zij op grond van het bestek en het saneringsplan d.d.

30 oktober 2006 ervan mocht uitgaan dat alle af te graven en als overtollig af

Page 92: AvdR Webinars

92

te voeren grond van de oostelijke oever van het werk als categorie-1 grond

was te beschouwen en dus geschikt was voor afvoer/hergebruik en niet

hoefde te worden verwerkt/gestort als vervuilde grond. Zij stelt dat pas op

grond van het later ontvangen saneringsplan d.d. 26 februari 2007 kenbaar

was dat dit niet gold voor een deel van de grond van de oostelijke oever en

dat de meerkosten voor het afvoeren en verwerken/storten van vervuilde

grond € 155.561,08 inclusief BTW bedragen. Zij stelt dat deze kosten voor

rekening van opdrachtgeefster komen, met een beroep op paragraaf 5 lid 8

en 29 lid 3 UAV 1989.

7. Aanneemster stelt dat het saldo van de bijbetalingen en inhoudingen als

gevolg van de door opdrachtgeefster gewenste bestekswijzigingen meer

bedraagt dan de in paragraaf 36 lid 3 UAV 1989 genoemde 10% van de

aanneemsom en dat zij gelet daarop niet gehouden was gevolg te geven aan

een opdracht tot bestekswijzigingen. Zij stelt dat haar prijsopgave voor de

bestekswijzigingen wel marktconform was en dat de aanvullende kosten

(hierboven sub 5.f) geen onderdeel uitmaken van de prijsopgave.

Aanneemster stelt dat opdrachtgeefster ten onrechte is overgegaan tot

ontbinding van de aannemingsovereenkomst, zodat het werk dient te worden

afgerekend zoals bedoeld in paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 (opzegging door

opdrachtgeefster). Zij stelt dat haar gelet daarop een bedrag van

€ 1.201.328,70 inclusief BTW toekomt, subsidiair € 205.923,20 inclusief BTW

5

op grond van afrekening conform de stand van het werk ten tijde van de

ontbinding.

8. Aanneemster vordert:

I. te verklaren voor recht dat [opdrachtgeefster] gehouden is de door

[aanneemster] gemaakte meerkosten als gevolg van de stortkosten van

de vervuilde grond te vergoeden en [opdrachtgeefster] ter zake te

veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting

te betalen een bedrag van € 155.561,08 inclusief BTW, vermeerderd met

de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 11 april 2008 tot aan

de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag en een

zodanige rente als uw Raad in goede justitie vermeent te behoren;

II. te verklaren voor recht dat [opdrachtgeefster] de

aannemingsovereenkomst met [aanneemster] ten onrechte heeft

ontbonden en [opdrachtgeefster] op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV

1989 te veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van

kwijting te betalen een bedrag van € 1.201.328,70 inclusief BTW,

vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf

13 februari 2009 (lees: de dag waarop [opdrachtgeefster] is gesommeerd

dit bedrag te voldoen) tot aan de dag der algehele voldoening, althans

een zodanig bedrag en een zodanige rente als uw Raad in goede justitie

vermeent te behoren, althans subsidiair, [opdrachtgeefster] te

veroordelen om aan [aanneemster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting

te betalen een bedrag van € 205.923,20 inclusief BTW als vergoeding

voor de werkzaamheden die [aanneemster] tot aan de datum van

ontbinding, en daarna, daadwerkelijk heeft verricht, vermeerderd met de

wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf de dag van het instellen

van deze eis, tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig

bedrag en een zodanige rente als uw Raad in goede justitie vermeent te

behoren;

III. [opdrachtgeefster] te veroordelen om aan [aanneemster] binnen één

week na het in deze te wijzen vonnis aan [aanneemster] ter zake het

voltooide gedeelte van het onderhavige werk een bruikbare

tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, een en ander onder

verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat

[opdrachtgeefster] daarmee in gebreke blijft.

9. Opdrachtgeefster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van

de vorderingen van aanneemster in conventie. Opdrachtgeefster stelt dat zij

(tot en met termijn 6) € 144.836,43 teveel heeft betaald aan aanneemster en

Page 93: AvdR Webinars

93

dat zij door de handelswijze van aanneemster schade heeft geleden ten

belope van in totaal € 87.550,78. Zij vordert in reconventie, onder

verrekening van de nog verschuldigde termijn 7 ad € 32.043,56:

- [aanneemster] te veroordelen aan [opdrachtgeefster] te voldoen een

bedrag van € 200.343,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over

€ 87.550,78 vanaf 19 april 2009 en over € 112.792,87 vanaf de dag dat

deze memorie wordt ingediend (25 november 2009), tot aan de dag der

algehele voldoening.

6

10. Aanneemster voert gemotiveerd verweer in reconventie en concludeert tot

afwijzing van de vorderingen van opdrachtgeefster in reconventie. Partijen

vorderen over en weer veroordeling van de andere partij in de proceskosten.

de beoordeling van het geschil

meerkosten storten vervuilde grond

11. Niet in geschil is dat geen sprake was van een gesloten grondbalans. Er was

sprake van afvoer van overtollige grond. In onderdeel 1.03 ‘Locatie’ van het

bestek is bepaald dat de uit de oostelijke oever vrijkomende grond

grotendeels zal worden hergebruikt (circa 15.000 m3) en voor een deel (circa

2.800 m3) zal worden afgevoerd.

12. In onderdeel 2.1.08 ‘Verontreinigingssituatie’ is ter zake van de oostelijke

oever vastgelegd dat de verontreinigingsgraad sterk varieert van schoon tot

sterk verontreinigd. Ter zake van de greppel in de westelijke oever is

vastgelegd dat sprake is van lichte tot sterke verontreiniging.

13. In onderdeel 2.1.09 ‘Verwerking grond’ is bepaald dat de sterk verontreinigde

ontgraven grond uit de oostelijke oever en de greppel wordt afgevoerd naar

een erkende verwerker.

14. Onder bestekspost 31 ‘Grond ontgraven en afvoeren hotspots’ is geduid dat

2.325 m3 sterk verontreinigde grond ter plaatse van de oostelijke oever dient

te worden ontgraven en vervoerd naar een erkende verwerker/inrichting en

dat de acceptatie/verwerkingskosten voor rekening van aanneemster komen.

15. Onder bestekspost 32 ‘Grond ontgraven en afvoeren greppel’ is geduid dat

396 m3 sterk verontreinigde grond ter plaatse van de greppel in de westelijke

oever dient te worden ontgraven en vervoerd naar een erkende

verwerker/inrichting en dat de acceptatie/verwerkingskosten voor rekening

van aanneemster komen.

16. Ter zitting is komen vast te staan dat de term ‘hotspots’ bekend is in de

saneringswereld, dat daarmee gedoeld is op (sterk) verontreinigde plekken en

dat deze zijn geduid op de als productie 34 en 35 overgelegde tekeningen 1

en 2 van kaartbijlage 1 bij het bestek.

7

17. In onderdeel 2.3.2. ‘Oostelijke oever’ van het saneringsplan d.d. 30 oktober

2006 is vastgelegd dat de verontreinigingsgraad van de oostelijke oever sterk

varieert van schoon tot sterk verontreinigd, dat de gemiddelde waarden de

interventiewaarden niet overschrijden, dat het gerechtvaardigd is deze

gemiddelde waarden in beschouwing te nemen bij de beschrijving van het

geval en dat op de plaatsen waar de interventiewaarden worden overschreden

geen waarnemingen aanwezig zijn die duiden op een afwijkende situatie in

vergelijking met de gehele oever.

18. Onder 3.4 ‘Voorgestelde aanpak en regels vanuit het Bsb’ van dat plan is

bepaald dat de grond (van de oostelijke oever) mogelijk op grond van het Bsb

toepasbaar is in een werk, dat op basis van ervaringsgegevens bij een groot

aantal projecten in het centrum van de gemeente X is gebleken dat na

keuring het materiaal meestal is te beschouwen als categorie-1 grond.

Uitgaande van de aanname dat sprake is van categorie-1 grond is in het plan

voorgesteld de vrijkomende grond uit de oostelijke oever toe te passen in de

westelijke oever.

19. Onder 4.3 ‘Verwerking vrijkomende grond’ is ter zake van de grond uit de

oostelijke oever bepaald dat verwacht wordt dat de grond na keuring is te

beschouwen als categorie 1 grond en in een werk wordt hergebruikt, alsmede

dat als blijkt dat de grond niet voor hergebruik geschikt is, deze wordt

Page 94: AvdR Webinars

94

afgevoerd naar een erkende verwerker.

20. Arbiters volgen opdrachtgeefster niet in haar stelling dat aanneemster geen

beroep kan doen op het saneringsplan, maar slechts op het bestek omdat het

bestek van een latere datum is.

21. Arbiters zijn, anders dan aanneemster, van oordeel dat op grond van het

bestek duidelijk kenbaar was dat ter zake van de oostelijke oever in beginsel

sprake was van af te voeren vervuilde grond die diende te worden

verwerkt/gestort en derhalve niet geschikt was voor afvoer/hergebruik.

22. Er is voldaan aan paragraaf 5 lid 8 UAV 1989, waarin is voorgeschreven dat

de aard en omvang van de verontreiniging van het bouwterrein in het bestek

moet zijn vermeld.

8

23. Weliswaar is sprake van een omissie aan de zijde van opdrachtgeefster waar

zij verzuimd heeft het saneringsplan d.d. 26 februari 2007 bij de

aanbestedingsstukken te voegen en neemt het aan aanneemster voor de

prijsvorming ter beschikking gestelde saneringsplan d.d. 30 oktober 2006 wat

van de bovengenoemde duidelijkheid van het bestek terug, maar naar het

oordeel van arbiters heeft het op de weg van aanneemster gelegen om ter

zake ter verduidelijking informatie in te winnen bij opdrachtgeefster. Nu zij

dat heeft nagelaten blijven de schadelijke gevolgen daarvan voor haar

rekening.

24. Arbiters zijn dan ook van oordeel dat de (meer)kosten voor het storten van de

vervuilde grond van de oostelijke oever voor rekening van aanneemster

blijven en zullen de desbetreffende vorderingen van aanneemster afwijzen.

bestekswijzigingen

25. Aanneemster komt geen beroep meer toe op de bescherming ex paragraaf 36

lid 3 UAV 1989 tegen ‘excessieve bestekswijzigingen’. Zij heeft nadat

opdrachtgeefster de beoogde bestekswijzigingen kenbaar maakte geen

beroep gedaan op die bepaling in die zin dat zij weigerde aan een opdracht tot

bestekswijzing gevolg te (zullen) geven, maar is daarentegen in

onderhandeling getreden over de prijs van de bestekwijzigingen, zonder

expliciet haar rechten voor te behouden, en heeft daarbij zelfs expliciet (en bij

herhaling) te kennen gegeven het werk (graag) te willen uitvoeren en gereed

te zijn het werk ook daadwerkelijk uit te voeren.

26. Arbiters gaan niet mee met opdrachtgeefster in haar standpunt dat, gelet op

de grotere hoeveelheid metselwerk, in plaats van over bestekswijzigingen ook

over verrekenbare hoeveelheden zou kunnen worden gesproken. Er is sprake

van wijzigingen in het bestek als bedoeld in paragraaf 36 UAV 1989.

27. Arbiters zijn met opdrachtgeefster van oordeel dat aanneemster ook met haar

vierde prijsaanbieding - ad € 998.500,00 (exclusief BTW), maar mèt de

eerder genoemde aanvullende kosten ter zake van het afkopen van

onderaannemers (€ 26.000,00), winstderving (€ 246.900,00) en vertraging

(niet gekwantificeerd) - voor de onderhavige bestekswijzingen geen

marktconforme prijs heeft neergelegd.

9

28. Het gegeven dat opdrachtgeefster in het kader van het overleg niet haar

directiebegroting aan aanneemster kenbaar heeft gemaakt, of anderszins

heeft aangegeven wat in haar visie een marktconforme prijs zou zijn, maakt

het voorgaande niet anders. Evenmin het gegeven dat opdrachtgeefster,

anders dan aanneemster had voorgesteld, eenzijdig een kostendeskundige

heeft ingeschakeld om te rapporteren over een marktconforme prijs.

29. Dit geldt ook voor het gegeven dat de prijs van aanneemster voor de

onderhavige bestekswijzigingen in onderhandeling, niet door middel van

aanbesteding, tot stand diende te komen. Evenals voor het gegeven dat de

door aanneemster ingeschakelde kostendeskundige, alsook de hoogste

inschrijver van het na de ontbinding door opdrachtgeefster aanbestede werk,

tot een hoger bedrag dan de vierde prijsaanbieding van aanneemster komen.

30. Ten overvloede overwegen arbiters dat zij opdrachtgeefster niet volgen in

haar stelling dat aanneemster geen aanspraak kon maken op

overeenstemming over de prijs van de bestekswijzigingen alvorens tot

Page 95: AvdR Webinars

95

uitvoering ervan over te gaan.

31. Arbiters zijn gelet op het voorgaande met opdrachtgeefster van oordeel dat

(zoals opdrachtgeefster aanvoert in haar brief d.d. 6 oktober 2008) het voor

opdrachtgeefster niet acceptabel was verdere besprekingen te voeren na

ontvangst van de vierde prijsaanbieding. Opdrachtgeefster heeft met

inachtneming daarvan terecht de aannemingsovereenkomst, voor zover het

betreft de uitvoering van de bestekswijzigingen, ontbonden.

32. Er is derhalve geen sprake van beëindiging van het werk in onvoltooide staat

(opzegging) zoals bedoeld in paragraaf 14 lid 7 UAV 1989, zodat aanneemster

geen vergoeding ex paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 toekomt.

33. Arbiters zullen dan ook de vordering van aanneemster om te verklaren voor

recht dat opdrachtgeefster de aannemingsovereenkomst ten onrechte heeft

ontbonden en om opdrachtgeefster op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV

1989 te veroordelen tot betaling van € 1.201.328,70 (inclusief BTW),

vermeerderd met rente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,

afwijzen.

10

referentie

34. Naar het oordeel van arbiters heeft aanneemster onvoldoende aangevoerd

voor toewijzing, niettegenstaande het voorgaande, van haar vordering om

opdrachtgeefster te veroordelen aan aanneemster binnen één week na datum

van dit vonnis ter zake van het voltooide gedeelte van het onderhavige werk

een bruikbare tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, of straffe van

een dwangsom. Arbiters zullen deze vordering dan ook afwijzen.

verder in dit geschil

35. Arbiters achten het, gelet op het verhandelde ter zitting, opportuun partijen in

de gelegenheid te stellen de bovenstaande beslissingen in appel te doen

toetsen voordat arbiters overgaan tot afdoening van de financiële gevolgen

van die beslissingen. Arbiters zullen daarom alle overige beslissingen in

conventie en reconventie, ook die ter zake van de vordering van aanneemster

tot afrekening conform de stand van het werk ten tijde van de ontbinding en

ter zake van de proceskosten aanhouden en met inachtneming van artikel 22

lid 5 van het arbitragereglement d.d. 27 mei 2006 van de Raad hoger beroep

openstellen tegen dit gedeeltelijk eindvonnis, gedeeltelijk tussenvonnis.

36. Nadat het vonnis in appel, indien dat wordt ingesteld, zal zijn gewezen zullen

partijen in de gelegenheid worden gesteld bij nadere memorie hun

vorderingen over en weer nader toe te lichten en te onderbouwen, waarbij het

regime van de financiële afrekening afhankelijk is van het oordeel van arbiters

in hoger beroep ter zake van de ontbinding en arbiters thans reeds opmerken

dat in ieder geval de opstelling in punt 81 en 82 van de memorie van

antwoord in conventie en van eis in reconventie nadere toelichting behoeft.

Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld daar over en weer schriftelijk

op te reageren, waarna arbiters in raadkamer zullen gaan en eindvonnis

zullen wijzen in het geschil in eerste aanleg.

37. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit

gedeeltelijk eindvonnis gedeeltelijk tussenvonnis ter griffie van de rechtbank

te Amsterdam € 19.482,13 (waarvan € 3.093,03 aan BTW) bedragen en zijn

verrekend tot een beloop van 75% daarvan, ofwel € 14.611,60 met de door

aanneemster gedane storting en voor het overige ad € 4.870,53 met de door

11

opdrachtgeefster gedane storting, zonder daarmee vooruit te lopen op de

beslissing (in het eindvonnis) ter zake van de verdeling van de proceskosten.

38. Ten behoeve van de voortzetting van het geschil in eerste aanleg zullen

partijen worden verzocht de waarborgsommen weer vol te storten.

DE BESLISSING

Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid:

in conventie en reconventie

WIJZEN de vordering te verklaren voor recht dat opdrachtgeefster gehouden is de

door aanneemster gemaakte meerkosten als gevolg van de stortkosten van de

vervuilde grond te vergoeden en opdrachtgeefster ter zake te veroordelen om aan

Page 96: AvdR Webinars

96

aanneemster te betalen € 155.561,08 vermeerderd met rente, althans een in goede

justitie te bepalen bedrag, AF;

WIJZEN de vordering te verklaren voor recht dat opdrachtgeefster de

aannemingsovereenkomst met aanneemster ten onrechte heeft ontbonden en

opdrachtgeefster op grond van paragraaf 14 lid 10 UAV 1989 te veroordelen om

aan aanneemster te betalen € 1.201.328,70 vermeerderd met rente, althans een in

goede justitie te bepalen bedrag, AF;

WIJZEN de vordering opdrachtgeefster te veroordelen om aan aanneemster binnen

één week na datum vonnis ter zake van het voltooide gedeelte van het onderhavige

werk een bruikbare tevredenheidsverklaring/referentie af te geven, of straffe van

een dwangsom, AF;

HOUDEN alle overige beslissingen AAN.

Aldus gewezen te Amsterdam, 17 januari 2011

w.g. C.J.A. Reigersman w.g. W.C.H. Kleinbloesem w.g. F.H. van Rijssen

31554

12

hoger beroep ingesteld tussenvonnis onder nummer 71655

Page 97: AvdR Webinars

97

LJN: BZ2667,Sector kanton Rechtbank Amsterdam , 1346787 \ HA EXPL 12-

648

Datum uitspraak: 23-01-2013

Datum publicatie: 28-02-2013

Rechtsgebied: Handelszaak

Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Aannemingovereenkomst; opschortingsrecht uitvoering hoofdwerk

wegens achterwege blijven betaling meerwerk; verbintenissen vloeien

niet voort uit dezelfde rechtsverhouding; wel enige samenhang maar

onvoldoende om opschorting te rechtvaardigen; beding over

opschorting in algemene voorwaarden niet eenduidig; uitleg in het

nadeel van de gebruiker (art. 6:238 lid 2 BW).

Vindplaats(en): NJF 2013, 155

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

Zaaknummer en rolnummer: 1346787 \ HA EXPL 12-648

Uitspraak: 23 januari 2013

Vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam

in de zaak van:

1. [AA],

wonende te --,

2. [AB],

wonende te --,

eisers,

gemachtigde: mr. C.O. Wenckebach, advocaat te Haarlem,

t e g e n

1. DPI Bouw en Ontwikkeling B.V.,

gevestigd te Haarlem,

Page 98: AvdR Webinars

98

2. DPI Groep B.V.,

gevestigd te Haarlem,

gedaagden,

gemachtigde: mr. F. van Buchem, advocaat te Amsterdam.

Eisers zullen hierna gezamenlijk [A c.s.] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna

afzonderlijk DPI Bouw en DPI Groep en gezamenlijk DPI c.s. worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:

- de dagvaarding van 17 april 2012 met producties;

- de conclusie van antwoord van 11 juli 2012 met producties;

- het tussenvonnis van 25 juli 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2012 en de daarin vermelde

stukken.

Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1. Hierna genoemde bedragen zijn steeds inclusief btw, tenzij anders vermeld. Als

gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en

omstandigheden vast.

1.1 Op 13 juni 2011 hebben enerzijds [A c.s.] (als opdrachtgever), en anderzijds DPI

Bouw en/of DPI Groep (als opdrachtnemer) een overeenkomst van aanneming van werk

gesloten.

1.2 Het werk betrof de verbouwing en renovatie van de woning van [A c.s.] aan de

[adres] te [plaats]. De aanneemsom bedroeg € 212.500,00, met dien verstande dat in de

overeenkomst twee stelposten zijn opgenomen (inzake het sloopwerk en inzake het

tegelwerk). Partijen hebben een betalingschema opgesteld. Op de overeenkomst zijn

door DPI Bouw gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. In deze algemene

voorwaarden is voor zover hier van belang het volgende bepaald:

Art. 4.5. Meerwerk- en overuren: meerwerk wordt slechts aangegaan bij schriftelijke

overeenkomst, of indien de opdrachtnemer heeft ingestemd met de uitvoering van dat

meerwerk. (…)

(…)

Art. 4.7. Verzuim: de opdrachtgever is zonder meer meteen in verzuim indien hij niet, of

niet tijdig, dan wel onvolledig aan zijn (termijn c.q. deel- ) betalingsverplichtingen

voldoet, zoals is vermeld op de offerte, factuur, of anderszins nader schriftelijk is

afgesproken c.q. bepaald. (…) DPI is in geval van verzuim zijdens de opdrachtgever

meteen gerechtigd om het werk op te schorten totdat de opdrachtgever zijn verzuim

volledig en aanstonds heeft gezuiverd, dan wel naar bevinding van DPI daartoe

Page 99: AvdR Webinars

99

voldoende nadere zekerheid heeft gesteld. (…)

1.3 De eerste factuur van 13 juni 2011 ad € 42.500,00 (aanbetaling van 20%) is

vervolgens door [A c.s.] voldaan. De tweede factuur van 18 juli 2011 ad € 53.125,00

(deelbetaling van 25%) is ook door [A c.s.] voldaan. Ook de overige betalingstermijnen

zijn door [A c.s.] nagekomen, zodat in ieder geval medio oktober 2011 de volledige

aanneemsom van € 212.500,00 door [A c.s.] aan DPI c.s. was voldaan.

1.4 Op 18 oktober 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] een voorlopige meer- en

minderwerklijst toegezonden, waarin het meer- en minderwerk is gedateerd en benoemd.

Volgens deze voorlopige lijst zijn [A c.s.] per saldo een bedrag van € 23.371,31 aan

meerwerk verschuldigd, waarvan € 5.125,70 al was gefactureerd en betaald.

1.5 Eveneens op 18 oktober 2011 hebben DPI c.s. aangaande het meerwerk een

deelfactuur van € 11.900,00 aan [A c.s.] toegezonden (hierna: de meerwerkfactuur) in

verband met reeds uitgevoerd meerwerk. Voor het overige was het meerwerk al

gefactureerd en betaald, dan wel moest dit nog worden gefactureerd.

1.6 [A c.s.] hebben in een e-mail van 21 oktober 2011 aan DPI c.s. bericht dat zij de

voorlopige meer- en minderwerklijst eerst willen bespreken voordat zij de

meerwerkfactuur zouden betalen. Uit een e-mail van [A c.s.] van 24 oktober 2011 blijkt

dat zij van de meerwerkfactuur € 8.000,00 hebben betaald.

1.7 Op 9 november 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] een definitieve meer- en

minderwerklijst toegezonden, volgens welke lijst [A c.s.] per saldo een bedrag van €

26.631,91 aan meerwerk waren verschuldigd. Voorts hebben DPI c.s. op diezelfde datum

aanspraak gemaakt op betaling van het nog openstaande gedeelte van de

meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, en aangekondigd dat het ten slotte nog openstaande

bedrag aan meerwerk, ad € 9.606,21, nog zou worden gefactureerd, al dan niet in delen.

1.8 In reactie daarop, eveneens op 9 november 2011, hebben [A c.s.] aan DPI c.s.

medegedeeld dat de definitieve meer- en minderwerklijst niet klopt en dat zij het restant

van de meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, eerst zullen voldoen nadat – kort gezegd – is

komen vast te staan dat en in hoeverre de meer- en minderwerklijst juist is.

1.9 DPI c.s. hebben vervolgens bij e-mail van 14 november 2011 aan [A c.s.] bericht dat

zij de werkzaamheden hadden stilgelegd omdat betaling van het restant van de

meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, uitbleef.

1.10 Op 21 november 2011 hebben [A c.s.] door een bouwkundige van de Vereniging

Eigen Huis het door DPI c.s. verrichte werk laten keuren vanwege door [A c.s.] zelf

geconstateerde tekortkomingen in dat werk. De bouwkundige heeft een aantal gebreken

en niet-voltooide werkzaamheden in het werk van DPI c.s. geconstateerd en een en

ander in een rapport neergelegd.

1.11 Bij brief van 24 november 2011 hebben [A c.s.] aan DPI c.s. medegedeeld welke

herstel- en voltooiingswerkzaamheden nog moesten worden uitgevoerd om het werk te

doen beantwoorden aan de overeenkomst, zulks onder overlegging van het rapport van

de bouwkundige. Daarnaast hebben [A c.s.] DPI c.s. aangemaand om het werk te

Page 100: AvdR Webinars

100

herstellen en te voltooien binnen veertien dagen en DPI c.s. verzocht om binnen vijf

dagen op deze aanmaning te reageren. Ten slotte hebben [A c.s.] aan DPI c.s.

medegedeeld dat, indien binnen vijf dagen geen (positieve) reactie zou volgen van de

kant van DPI c.s., [A c.s.] de herstel- en voltooiingswerkzaamheden op kosten van DPI

c.s. door derden zouden laten uitvoeren.

1.12 Bij brief van 29 november 2011 hebben DPI c.s. aan [A c.s.] medegedeeld dat zij

het werk niet zouden hervatten omdat [A c.s.] weigerden (het restant van) de kosten van

het meerwerk en om de afrekening van de stelposten te voldoen.

1.13 [A c.s.] hebben de herstel- en voltooiingswerkzaamheden door derden laten

uitvoeren. Deze werkzaamheden zijn begin maart 2012 afgerond.

1.14 Bij brief van 23 maart 2012 hebben [A c.s.] aan DPI c.s. medegedeeld dat aan

derden een bedrag van € 17.089,87 is betaald voor het herstel en de voltooiing van het

werk, zulks onder bijvoeging van de desbetreffende bonnen en facturen. Daarnaast zijn

DPI c.s. gesommeerd om het schadebedrag binnen vijf dagen aan [A c.s.] te betalen.

1.15 DPI c.s. hebben het gevorderde schadebedrag niet betaald.

Vordering en verweer

2. [A c.s.] vorderen dat DPI c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis

hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van:

a. € 17.089,87 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 23

maart 2012 althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;

b. de overige door [A c.s.] geleden schade, nader op te maken bij staat;

c. € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;

d. de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn.

3. Op hetgeen [A c.s.] aan de vordering ten grondslag leggen en op hetgeen DPI c.s. als

verweer voeren, wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.

Beoordeling

4. [A c.s.] stellen dat het ervoor moet worden gehouden dat zij met de beide gedaagden

hebben gecontracteerd, nu DPI c.s. er onduidelijkheid over hebben laten bestaan namens

welke vennootschap er werd gehandeld. [A c.s.] hebben steeds richting de beide

gedaagde vennootschappen gecommuniceerd, en DPI c.s. hebben hierop niet

gereageerd. Aldus [A c.s.]

DPI c.s. voeren aan dat juist steeds vanuit DPI Bouw is gecommuniceerd en dat slechts

die partij als contractspartij van [A c.s.] kan worden aangemerkt.

5. De kantonrechter stelt voorop dat de offerte waarover overeenstemming is bereikt, is

opgemaakt op briefpapier van DPI Groep. Uit de stukken blijkt verder dat na het sluiten

van de aannemingsovereenkomst zowel vanuit DPI Groep als vanuit DPI Bouw is

gecommuniceerd met [A c.s.] Zo zijn de facturen afkomstig van DPI Bouw en dit geldt

ook voor de algemene voorwaarden. Daar staat tegenover dat van DPI Groep afkomstig

Page 101: AvdR Webinars

101

zijn een e-mail van 24 oktober 2011 over het meer- en minderwerk (productie 5 bij

conclusie van antwoord), de definitieve meer- en minderwerklijst van 9 november 2011

en e-mailcorrespondentie van november 2011 over het meer- en minderwerk (productie

7 conclusie van antwoord). Daar komt bij dat [A c.s.] hun brieven zowel aan DPI Bouw

als aan DPI Groep hebben gericht en dat DPI c.s. hierop niet hebben gereageerd met de

boodschap dat alleen DPI Bouw contractspartij was. Gelet op dit een en ander hebben [A

c.s.] erop mogen vertrouwen dat zij contractueel met beide vennootschappen van doen

hadden en moet de ambivalente wijze van communiceren vanuit DPI c.s. voor rekening

van DPI c.s. komen, in die zin dat de beide gedaagde vennootschappen door [A c.s.]

kunnen worden aangesproken op verplichtingen die hun oorsprong vinden in de

overeenkomst.

6. DPI c.s. hebben de uitvoering van het aangenomen werk opgeschort omdat [A c.s.]

niet overgingen tot betaling van het restant van de meerwerkfactuur, ad € 3.900,00, en

al hadden aangekondigd het – volgens DPI c.s. – daarnaast openstaande bedrag aan

meerwerk van € 9.606,21 niet te zullen betalen. [A c.s.] hebben daartegen allereerst

ingebracht dat zij geen opdracht hebben gegeven voor meerwerk en dat DPI c.s. hebben

nagelaten het meerwerk deugdelijk te specificeren. De rechtbank overweegt als volgt.

7. DPI c.s. hebben de voorlopige en de definitieve versie van de meer- en

minderwerklijst op 18 oktober 2011 respectievelijk 9 november 2011 aan [A c.s.]

toegezonden. De definitieve lijst betreft meerwerk dat, zo hebben DPI c.s. onbetwist

aangevoerd, door hen op 9 november 2011 reeds was uitgevoerd. Het meerwerk is ook,

anders dan [A c.s.] stellen, gespecificeerd in de meer- en minderwerklijst. [A c.s.]

hebben ter motivering van hun standpunt dat zij geen opdracht hebben gegeven voor het

uitgevoerde meerwerk desgevraagd gewezen op de post “buitenkraan vorstvrij”.

Geconstateerd moet echter worden dat deze post weliswaar in de meer- en

minderwerklijst is opgenomen, maar dat hiervoor geen extra kosten in rekening zijn

gebracht (“service”). Het had op de weg van [A c.s.] gelegen om specifiek aan te geven

voor welke van de posten op de meer- en minderwerklijst geen opdracht was gegeven.

Nu zij dat hebben nagelaten is de meer- en minderwerklijst onvoldoende gemotiveerd

betwist. Dit brengt mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat het meer- en

minderwerk in opdracht van [A c.s.] is uitgevoerd zoals op de definitieve lijst van 9

november 2011 is vermeld.

8. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de

nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering

plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om

deze opschorting te rechtvaardigen (artikel 6:52 lid 1 Burgerlijk Wetboek [BW]). Een

zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen

over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen

regelmatig met elkaar hebben gedaan (artikel 6:52 lid 2 BW). [A c.s.] hebben

aangevoerd dat tussen enerzijds de werkplicht voor DPI c.s. ter zake van het het

aangenomen werk en anderzijds hun vordering op [A c.s.] ter zake van het meerwerk,

niet de vereiste samenhang bestaat, althans dat de opschorting gelet op de beperkte

samenhang en de overige omstandigheden van het geval niet gerechtvaardigd is.

9. Uit artikel 4.5 van de algemene voorwaarden van DPI c.s. volgt dat meerwerk wordt

aangegaan bij aparte overeenkomst. Dit betekent dat de verplichtingen van partijen uit

Page 102: AvdR Webinars

102

de aannemingsovereenkomst en die uit de opdracht tot het verrichten van meerwerk niet

voorvloeien uit dezelfde rechtsverhouding als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:52

BW. Dit neemt niet weg dat van enige samenhang tussen de verplichtingen uit de beide

overeenkomsten wel sprake is. Deze samenhang is echter, gelet op de door [A c.s.] naar

voren gebrachte omstandigheden, onvoldoende om de opschorting door DPI c.s. te

rechtvaardigen. In dat verband is van belang dat het door [A c.s.] niet-betaalde deel van

de meerwerkfactuur een relatief gering bedrag betrof in verhouding tot de grote omvang

van het resterend werk, dat al volledig was betaald door [A c.s.]. Daar komt bij dat de

gevolgen van de opschorting door DPI c.s. voor [A c.s.] ingrijpend waren omdat zij als

gevolg van het stilleggen van de werkzaamheden in een onafgebouwd pand zowel hun

gezin met klein kind als het bedrijf van [AA] moesten onderbrengen. DPI c.s. waren

hiervan op de hoogte. Verder weegt mee dat [A c.s.] hebben aangeboden om het bedrag

van € 3.900,00 in een depot bij de notaris te storten, op welk aanbod DPI c.s. niet

hebben gereageerd. Toen DPI c.s. op 14 november 2011 het werk stillegden, hadden zij

het meerwerk ten bedrage van € 9.606,21 nog niet aan [A c.s.] gefactureerd, zodat zij

niet de kans hebben gehad om aan te bieden ook dit bedrag in depot te storten. DPI c.s.

waren onder deze omstandigheden niet gerechtigd op grond van artikel 6:52 BW de

uitvoering van het aangenomen werk op te schorten.

10. DPI c.s. hebben een beroep gedaan op artikel 4.7 van de algemene voorwaarden,

volgens welk artikel, aldus DPI c.s., het wel degelijk is toegestaan om het resterend

aangenomen werk op te schorten ingeval een (relatief kleine) meerwerkfactuur niet

wordt voldaan. [A c.s.] hebben dit betwist, stellende dat het artikel niet van toepassing is

op meer- en minderwerk.

11. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of

dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op

grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.

Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de

gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten

toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten

verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen

partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

12. Het gaat hier om de uitleg van de algemene voorwaarde neergelegd in artikel 4.7

waarover, zo moet bij gebreke van andersluidende stellingen van partijen wel worden

aangenomen, niet afzonderlijk is onderhandeld, hetgeen meebrengt dat de uitleg daarvan

met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de

bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de voorwaarden als geheel. In artikel 4.7 is

bepaald dat DPI c.s. “het werk” mogen opschorten bij verzuim van de opdrachtgever,

terwijl het begrip verzuim inhoudt dat niet wordt voldaan aan op enigerlei wijze

overeengekomen “(termijn c.q. deel) betalingsverplichtingen”. Mogelijk is met “het werk”

bedoeld (zoals DPI c.s. stellen): het gehele werk, onverschillig of dit aangenomen werk

dan wel meerwerk betreft. Mogelijk is met “het werk” bedoeld (zoals [A c.s.] stellen):

slechts het aangenomen werk. Mogelijk is met “het werk” bedoeld (een derde optie): dat

gedeelte van het werk dat een direct verband heeft met de niet-nagekomen

betalingsverplichting (bijvoorbeeld het aangenomen werk ingeval een reguliere

aannemingstermijn niet wordt betaald; of een specifiek meerwerk indien een specifieke

meerwerkfactuur niet wordt voldaan). Steun voor deze laatste optie kan worden

Page 103: AvdR Webinars

103

gevonden wanneer artikel 4.7 wordt gelezen in samenhang met artikel 4.5: met artikel

4.5 is immers, blijkens de tekst, beoogd om meerwerk als een aparte overeenkomst te

beschouwen, zodat, als inderdaad een stuk meerwerk nader wordt overeengekomen,

artikel 4.7 een verzuim- en opschortingsregeling geeft voor de hoofdovereenkomst

onderscheidenlijk die nadere meerwerkovereenkomst.

Hoe artikel 4.7 van de algemene voorwaarden ook moet worden verstaan, ten minste

moet gezien het voorgaande worden geconstateerd dat kan worden getwijfeld over de

reikwijdte van het in dat artikel bedoelde opschortingsrecht, hetgeen tot gevolg heeft dat

de voor [A c.s.] gunstigste uitleg prevaleert (artikel 6:238 lid 2 BW).

De conclusie is dan ook dat het beroep van DPI c.s. op artikel 4.7 van de algemene

voorwaarden faalt.

13. Uit het voorgaande volgt dat DPI c.s. het werk zonder rechtsgrond hebben gestaakt,

waardoor zij tekortschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit de overeenkomst.

Dienaangaande zijn DPI c.s. bij de brief van 24 november 2011 in gebreke gesteld, en

nadien, toen hervatting van de werkzaamheden of een daartoe strekkende mededeling

van de kant van DPI c.s. uitbleef, in verzuim komen te verkeren. Gelijktijdig met

voornoemde ingebrekestelling hebben [A c.s.] reeds bij voorbaat verklaard dat, in geval

van verzuim aan de zijde van DPI c.s., de verbintenis van DPI c.s. zal worden omgezet in

een tot vervangende schadevergoeding, welke mededeling zij bij brief van 7 december

2011 hebben herhaald.

14. Ten aanzien van de schade stellen [A c.s.] het volgende. Ten eerste gaat het om de

kosten die [A c.s.] hebben gemaakt om het werk door derden te laten voltooien en waar

nodig te laten herstellen. Die kosten bedragen € 17.089,87 en zien op werkzaamheden

waarvan de bouwkundige van de Vereniging Eigen Huis had vastgesteld dat die door DPI

c.s. niet of gebrekkig waren uitgevoerd. De door de derden aan [A c.s.] verzonden

facturen zijn steeds door [A c.s.] gecontroleerd, bleken redelijk en zijn vervolgens door

[A c.s.] voldaan. Ten tweede hebben [A c.s.] schade geleden of zullen zij nog schade

lijden vanwege de opgelopen vertraging in het werk en door [A c.s.] inmiddels

geconstateerde, maar nog door een deskundige te beoordelen, schending van door DPI

c.s. gegeven garanties; deze schade is nader op te maken bij staat. Aldus steeds [A c.s.]

15. DPI c.s. voeren het volgende verweer. DPI c.s. hebben nog € 3.900,00 en €

9.606,21 van [A c.s.] tegoed in verband met meerwerk, en verder stond ter zake van de

eindafrekening nog een bedrag € 5.000,00 open. Bij voltooiing van het werk door DPI

c.s. zouden zij derhalve nog een bedrag van € 18.506,21 van [A c.s.] te vorderen

hebben. DPI c.s. beroepen zich zo nodig op verrekening van hun schuld aan [A c.s.] met

die vordering. Van schade aan de zijde van [A c.s.] kan dus niet worden gesproken.

Voorts betwisten DPI c.s. de door [A c.s.] overgelegde bonnen van derden uitvoerders

alsmede de aard en de omvang van de aan die bonnen ten grondslag liggende

werkzaamheden. Een deel van de werkzaamheden valt niet onder de overeenkomst; in

dit verband noemen DPI c.s. het verven van de buitenkant van de woning welke post op

verzoek van [A c.s.] juist buiten de overeenkomst is gehouden, en voorts het straatwerk.

DPI c.s. kunnen de werkzaamheden van de derden bovendien in het geheel niet

controleren. De vordering van buitengerechtelijke incassokosten is niet gemotiveerd en

voor de vordering van de nader bij staat op te maken schade is het bestaan van schade

niet aannemelijk gemaakt, zodat deze beide schadevergoedingsvorderingen moeten

worden afgewezen. Aldus steeds DPI c.s.

Page 104: AvdR Webinars

104

16. De door [A c.s.] opgevoerde kosten van € 17.089,87 zijn met bonnen en facturen

onderbouwd. De daarin genoemde deelbedragen komen niet onredelijk hoog voor. Het

betreft blijkens die stukken voorts werkzaamheden die tot de overeenkomst behoorden,

behoudens het straatwerk. Voor die post kan, zoals DPI c.s. ook aanvoeren, niet worden

vastgesteld dat deze tot de overeenkomst behoorde. Het hiermee gemoeide bedrag van €

870,42 voor “bestrating oprijlaan en de diverse” komt dus niet voor vergoeding in

aanmerking. Het door DPI c.s. genoemde buitenschilderwerk is inderdaad uit de

overeenkomst gehaald, maar is ook niet in de schadeopstelling van [A c.s.]

verdisconteerd. Dit betekent dat de schadevergoedingsvordering tot een bedrag van

(17.089,87 – 870,72 =) € 16.219,15 toewijsbaar is – behoudens de hierna nog te

bespreken mogelijkheid van verrekening. De stelling van DPI c.s. dat zij de door de

derden uitgevoerde werkzaamheden niet kunnen controleren, kan niet leiden tot

afwijzing van de schadevergoedingsvordering van [A c.s.] Bij de brief van 24 november

2011 was immers de gebrekenlijst van de deskundige meegezonden, waarna DPI c.s. de

gelegenheid hadden om ter plekke te inventariseren en na te komen, hetgeen zij hebben

nagelaten en waarna zij in verzuim zijn komen te verkeren in de wetenschap dat in die

situatie derden het werk zouden gaan voltooien c.q. herstellen.

17. Uit onderdeel 7 van dit vonnis volgt dat DPI c.s. ter zake van het meerwerk nog

€ 13.506,21 van [A c.s.] te vorderen hebben. Het beroep van DPI c.s. op verrekening

van dit bedrag met het aan [A c.s.] verschuldigde bedrag slaagt dus. DPI c.s. hebben de

stelling dat zij daarnaast € 5.000,00 van [A c.s.] te vorderen hebben, wat door [A c.s.] is

betwist, niet nader onderbouwd, zodat hun beroep op verrekening in zoverre niet opgaat.

18.[A c.s.] hebben hun vordering van buitengerechtelijke incassokosten, die door DPI c.s.

is betwist, in het geheel niet onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen. Hetzelfde

geldt voor de vordering tot verwijzing naar de schadestaat ter vaststelling van door [A

c.s.] geleden schade door vertraging en door niet-nageleefde garantieverplichtingen.

19. DPI c.s. zijn op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor

vergoeding van het schadebedrag dat na verrekening overblijft, oftewel (16.219,15 - €

13.506,21 =) € 2.712,94, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 29

maart 2012. De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu hier geen

handelsovereenkomst aan de orde is en het hier bovendien gaat om een verplichting tot

schadevergoeding. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente, die [A c.s.] doen

aansluiten bij de dagtekening van hun brief van 23 maart 2012, wordt aangesloten bij de

door [A c.s.] zelf in die brief gehanteerde voldoeningstermijn van vijf dagen.

20. Bij deze uitkomst van de procedure worden DPI c.s. als de in het ongelijk gestelden

veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [A c.s.] tot heden begroot op:

€ 104,64 aan explootkosten en bijkomende verschotten

€ 437,00 aan griffierecht

€ 350,00 aan salaris gemachtigde (2 punten, tarief € 175,00)

€ 891,64 totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na

wijzing van dit vonnis.

BESLISSING

Page 105: AvdR Webinars

105

De kantonrechter:

I. veroordeelt DPI c.s. hoofdelijk tot betaling aan [A c.s.] van € 2.712,94 (zegge:

tweeduizend zevenhonderdtwaalf euro en vierennegentig cent), te vermeerderen met de

gewone wettelijke rente vanaf 29 maart 2012 tot de dag der voldoening;

II. veroordeelt DPI c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van [A c.s.]

tot heden begroot op € 891,64, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 7

februari 2013 tot de dag der voldoening;

III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

IV. wijst het meer of anders gevorderde af.

Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare

terechtzitting van 23 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

Page 106: AvdR Webinars

106

Nr. 71.693 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

1. A,

hierna te noemen: “de Combinatie”,

2a. B,

hierna te noemen: “B”,

2b. C,

hierna tezamen met de vennootschap onder firma te

noemen: “aanneemster”,

a p p e l l a n t e s,

gemachtigde: mr. B.R. van Veen, advocaat te

Rotterdam,

en

1. D,

2. E,

hierna gezamenlijk te noemen “opdrachtgeefster”,

g e ï n t i m e e r d e n,

gemachtigden: mrs. J.P.A. Greuters en

B.H.H.M. Ramakers, advocaten te Arnhem.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. R.CH. VERSCHUUR, lid-jurist van het College van

Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. C.A.M. BOS, en

ING. J. VISSER, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter

van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot

scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. De ondergetekenden hebben hun

benoeming schriftelijk aanvaard. Aanvankelijk was in het scheidsgerecht benoemd

mr. J.J.I. Verburg, die zijn benoeming heeft teruggegeven om hem

moverende redenen en in wiens plaats mr. Verschuur werd benoemd. Bij

brieven d.d. 21 december 2011 en 17 januari 2012 is daarvan mededeling

gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mr. Y.R.R.R. de Mul, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Bij memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis d.d. 21 juli

2011, met producties 1 tot en met 8 ingekomen bij het secretariaat van de

Raad per fax op 21 juli 2011 en in origineel op 22 juli 2011, zijn appellantes

2

in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 21 april 2011,

nummer 31.594, gewezen door ing. P.J.H.H.M. Vos, ir. P. de Jong en

mr. ir. J.J.W.M. Smeets, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in

het geschil tussen appellantes en opdrachtgeefster. Aanneemster heeft het

procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd.

3. Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stukken:

- de akte van de kant van aanneemster houdende wijziging van eis met

productie 9, binnengekomen op 26 oktober 2011;

- de memorie van antwoord, met producties 10 tot en met 12;

- de akte van appellantes tot rectificatie met productie 13;

- de pleitnotities van mr. Van Veen;

- de pleitnotities van mrs. Greuters en Ramakers.

4. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden

op donderdag 1 maart 2012.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

5. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast en

berust op hetgeen daaromtrent in het vonnis in eerste aanleg is overwogen en

beslist, waartegen geen grieven zijn gericht.

Page 107: AvdR Webinars

107

6. De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen

vonnis ingekomen bij het secretariaat van de Raad, zodat appellantes in zoverre

ontvankelijk zijn in hun appel.

7. Naar aanleiding van een melding ter zake in de memorie van antwoord hebben

appellantes bij akte tot rectificatie bevestigd dat B bij vonnis van

10 maart 2010 failliet is verklaard. In die akte concluderen appellantes primair

dat het hoger beroep correct is ingesteld, maar subsidiair dat aanneemster

als vennoot en als vereffenaar van de Combinatie in liquidatie als appellante

moet worden beschouwd. Appelarbiters zijn van oordeel dat niet

B, maar de curator als appellant had moeten optreden, zodat B zich terecht

3

als zodanig heeft teruggetrokken. B dient derhalve in haar appel nietontvankelijk

te worden verklaard. Aanneemster zal worden ontvangen in haar

appel als vennoot van de Combinatie in liquidatie en als vereffenaar daarvan.

het geschil in eerste aanleg

8. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan naar aanleiding van de tussen partijen

gesloten overeenkomst van aanneming met betrekking tot de bouw van een

woontoren en een woonzorggebouw te X voor de aanneemsom van

€ 19.546.000,00 exclusief btw. Van deze overeenkomst is tussen partijen een

akte opgemaakt en ondertekend d.d. 8 en 26 maart en 3 april 2007. In het

onderhavige geschil in hoger beroep is uitsluitend het geschil over de afrekening

van de hoeveelheden wapeningstaal aan de orde. Aanneemster meent

dat het wapeningstaal in het in het werk gestorte beton mede betreft het wapeningstaal

in de opstort op de schilvloer en dat die beide hoeveelheden tezamen

recht geven op bijbetaling wegens overschrijding van meer dan 10%

van de geschatte hoeveelheid. Opdrachtgeefster meent dat de wapening in de

opstort op de schilvloer geen bestekhoeveelheid betreft, althans tot de wapening

van het prefab beton behoort.

9. Het dictum van het in dat geschil gewezen vonnis waarvan beroep luidt: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, wijzen de vorderingen van aanneemster af; veroordelen aanneemster om ter tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan opdrachtgeefsters te betalen € 18.750,00 (achttienduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis; verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd. de vordering en het verweer in hoger beroep

10. Aanneemster kan zich met de uitgangspunten en de berekeningen in het bestreden

vonnis niet verenigen en heeft daartegen tien grieven ontwikkelt. Bij

afzonderlijke akte houdende wijziging van eis heeft aanneemster weliswaar

niet meer gevorderd dat het bestreden vonnis vernietigd zou worden, maar

mede gezien de oorspronkelijke conclusie bij memorie van grieven lezen appelarbiters

de beide conclusies gezamenlijk als volgt:

4 dat het appelarbiters, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, mogen behagen om het vonnis waarvan beroep te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering dan wel aanvulling van gronden: primair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens paragraaf 38 lid 2 UAV 1989; subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks als niet verrekenbare hoeveelheid, af te rekenen krachtens paragraaf 38 lid 3 juncto paragraaf 36 UAV 1989; meer subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks als andersoortige hoeveelheden krachtens paragraaf 38 lid 3 juncto paragraaf 36

Page 108: AvdR Webinars

108

UAV 1989; meer meer subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens paragraaf 36 UAV 1989; uiterst subsidiair, te verklaren voor recht dat opdrachtgeefsters gehouden zijn om de kosten van het wapeningstaal aan de Combinatie te betalen, zulks krachtens artikel 6:248 BW; primair, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 400.416,84 btw verlegd, althans een bedrag groot € 440.458,52 btw verlegd, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 208.302,96 btw verlegd, althans € 229.133,26 btw verlegd, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 192.113,88 btw verlegd, althans € 211.325,19 btw verlegd, althans te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; subsidiair, uitgaand van de bestekhoeveelheid zonder overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 303.688,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 379.910,92 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 157.917,87 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 197.553,68 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 145.770,34 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 182.357,24 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; 5 uitgaand van de bestekhoeveelheid met 50% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 277.928,05 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 356.490,76 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 144.521,55 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 185.375,20 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 133.404,50 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 171.115,57 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van grieven, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; uitgaand van de bestekhoeveelheid met 100% overlap opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot

Page 109: AvdR Webinars

109

€ 252.163,88 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 333.070,61 btw verlegd, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 131.125,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 173.196,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 121.038,66 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 159.873,89 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid zonder overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 243.438,80 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 325.165,81 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 126.603,67 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 169.086,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 116.864,93 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 156.079,59 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters usb 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie 6 van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid met 50% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 215.068,16 btw verlegd, althans een bedrag groot € 299.347,23 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 111.835,44 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 155.660,56 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 103.232,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 143.686,67 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie voor die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van grieven, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; meer subsidiair, uitgaand van de begrote hoeveelheid met 100% overlap, opdrachtgeefsters hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 186.667,72 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans een bedrag groot € 273.528,65 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefster sub 1 te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 97.067,22 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 142.234,90 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, en opdrachtgeefster sub 2 te veroordelen tot

Page 110: AvdR Webinars

110

betaling aan de Combinatie van een bedrag groot € 89.600,51 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans € 131.293,75 btw verlegd, te vermeerderen met 10% opslag, althans opdrachtgeefsters te veroordelen tot betaling aan de Combinatie van die bedragen die appelarbiters aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling voor opdrachtgeefsters sub 1 en sub 2 vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, en te vermeerderen met de 2% opslag ex paragraaf 45 lid 2 UAV 1989 vanaf twee weken na het indienen van de memorie van eis in eerste aanleg, althans vanaf een door appelarbiters in billijkheid te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; opdrachtgeefsters hoofdelijk, althans aan de hand van een door appelarbiters in billijkheid te bepalen verdeling te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure in de eerste aanleg en in appel, daaronder begrepen een tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand aan de zijde van de Combinatie en de door de Combinatie met betekening van het te dezen te wijzen vonnis gemoeide kosten, met bepaling dat over al deze kosten de wettelijke rente verschuldigd is vanaf betekening van het te deze te wijzen vonnis. 11. Opdrachtgeefster voert in het algemeen tegen de door aanneemster gehanteerde

uitgangspunten alsmede tegen de onderscheiden grieven gemotiveerd

verweer en concludeert harerzijds:

7 tot niet-ontvankelijkverklaring van de Combinatie in het door haar ingestelde hoger beroep, althans tot verwerping van dat hoger beroep, met bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg en met veroordeling van de Combinatie in de kosten van de procedure in hoger beroep, een redelijke tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van opdrachtgeefster daarin begrepen, een en ander bij arbitraal vonnis waarin is bepaald dat, indien niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan voormelde proceskostenveroordeling voldaan is, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal zijn. de feiten

12. Door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in eerste aanleg als tussen

hen vaststaand aangemerkte feiten, zodat die feiten ook appelarbiters in hoger

beroep tot uitgangspunt dienen. Dat betekent dat vaststaat: a. aanneemster heeft met opdrachtgeefsters op 8 maart 2007 een overeenkomst van aanneming gesloten voor de realisatie van een woontoren en een woonzorggebouw, met realisatie van een ondergrondse parkeergarage, de inrichting van het maaiveld en het opleveren van het openbare gebied; b. de aanneemsom bedraagt € 19.546.000,00 btw verlegd; c. namens opdrachtgeefster heeft F directie op het werk gevoerd; d. de in opdracht van opdrachtgeefster werkende (hoofd)constructeur is G. de beoordeling van het geschil

13. Arbiters in eerste aanleg hebben overwogen dat het wapeningstaal in het in

het werk gestorte beton als geschatte hoeveelheid overeenkomstig paragraaf

38 lid 2 UAV 1989 moet worden verrekend, dat de opstort op de schilvloeren,

door partijen ook wel de druklaag op de breedplaatvloeren genoemd, daar

niet bij behoort en dat het wel in het in het werk gestorte beton verwerkte

wapeningstaal minder dan 10% afwijkt van de in het bestek opgenomen geschatte

hoeveelheid, zodat er geen reden is tot bijbetaling. Het wapeningstaal

in de opstort betreft geen geschatte hoeveelheid volgens arbiters in eerste

aanleg. Uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat de

discussie van partijen in hoofdzaak betrekking heeft op de status van de opstort

op de schilvloer en de vraag of en hoe het in die opstort verwerkte wapeningstaal

moet worden verrekend. 14. In het bestek is onder paragraaf 21.00.50.92 onder meer bepaald: De ramingen voor de prefab onderdelen (nokken, wanden, kolommen(koppen), balken galerijen, balkons, trappen/treden etc.), schilvloeren met opstort, balkbodems, holle wanden etc. zijn conform opgave van de leverancier. Paragraaf 38

Page 111: AvdR Webinars

111

lid 2 UAV 1989 definieert de geschatte hoeveelheid als de met de toevoeging 8 “naar schatting”, “ongeveer” of dergelijke aanduidingen in het bestek genoemde hoeveelheden. Appelarbiters constateren dat voor de schilvloeren

met opstort geen hoeveelheid in het bestek is genoemd, laat staan met toevoeging

van een schattingsbegrip. De bestekschrijver laat uitdrukkelijk de bepaling

van die hoeveelheid over aan aanneemster en haar leverancier. Er is

dus in beginsel geen sprake van een door opdrachtgeefster vastgestelde, al

dan niet door schatting, hoeveelheid, zodat deze hoeveelheid niet valt onder

de wijze van afrekening van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989.

15. Aangezien het ook geen verrekenbare hoeveelheid betreft (paragraaf 38 lid 1 UAV 1989), zoals tussen partijen vaststaat, gaat het om een andere dan de in het eerste of tweede lid (van paragraaf 38 UAV 1989) bedoelde hoeveelheid die derhalve overeenkomstig paragraaf 38 lid 3 zou moeten worden verrekend.

Van bijbetaling op deze andere hoeveelheid kan alsdan slechts sprake

zijn bij afwijkingen, die door de directie worden verlangd of voorgeschreven,

zodat sprake is van een bestekwijziging. Ter zitting heeft de hoofdconstructeur

uitgelegd dat het bij inschrijving kenbare uitgangspunt van zijn

constructie een ingeklemde schilvloer betrof met schijfwerking voor afdracht

van de horizontale krachten naar de fundering. Dit uitgangspunt is gedurende

de bouw niet gewijzigd. Deze stelling is door aanneemster niet weersproken.

Aanneemster onderschreef voorts de stelling van de hoofdconstructeur dat in

een dergelijk geval de hoeveelheid benodigde wapening in de opstort van de

schilvloer veel groter is dan uit de ramingen van de constructeur van de leverancier

van aanneemster op grond van door hem gehanteerde ontwerptabellen

volgt. Appelarbiters constateren dat de constructeur van de leverancier

vóór inschrijving de benodigde hoeveelheid wapening voor de opstort van de

schilvloer te laag heeft ingeschat of verkeerd heeft berekend.

16. Aanneemster meent dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat

zij bij inschrijving al zo’n diepgaande berekening maakt. Appelarbiters zijn

van oordeel dat de gevolgen van een berekening op onjuiste basis niet voor

rekening van opdrachtgeefster gebracht kunnen worden, indien de juiste uitgangspunten

bij inschrijving kenbaar zijn uit de contractstukken. Die contractstukken

zijn opgesomd aan het begin van het bestek. Als aanneemster

niet over alle stukken beschikte die daar zijn genoemd, had zij daarom

9

kunnen vragen, zodat die omstandigheid niet aan opdrachtgeefster kan worden

tegengeworpen.

17. Appelarbiters zijn derhalve van oordeel dat de vraag, of de opstort tot het in

het werk gestorte beton behoort, niet relevant is nu uit de bestekbepalingen

volgt dat het in de opstort opgenomen wapeningstaal een hoeveelheid is als

bedoeld in paragraaf 38 lid 3 UAV 1989 en er geen sprake is geweest van

door de directie verlangde of voorgeschreven afwijkingen van die niet verrekenbare

hoeveelheid. Vanuit dit uitgangspunt zullen appelarbiters thans de

grieven beoordelen. Grief 1 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 9 van hun vonnis geoordeeld dat aanneemster zich op het standpunt stelt dat de wapening zoals vermeld in het bestek te duiden is als geschatte hoeveelheid in de zin van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989 en dat deze wapeningshoeveelheden zijn overschreden en aanneemster daarom bijbetaling door opdrachtgeefster vordert. 18. Uit de toelichting blijkt dat aanneemster primair geen bezwaar heeft tegen de

overweging van arbiters in eerste aanleg dat de wapening in het in het werk

gestorte beton wordt beschouwd als geschatte hoeveelheid overeenkomstig

paragraaf 38 lid 2 UAV 1989. Aanneemster wenst echter dat de wapening in

de opstort ook als zodanig wordt beschouwd of subsidiair als andersoortige

hoeveelheid.

Page 112: AvdR Webinars

112

19. Arbiters in eerste aanleg hebben de hoeveelheid wapening in het in het werk

gestorte beton behandeld als geschatte hoeveelheid overeenkomstig paragraaf

38 lid 2 UAV 1989, daarmee de primaire grondslag van aanneemster

volgend. Alsdan hoeven arbiters in eerste aanleg niet ook nog eens de subsidiaire

grondslagen te onderzoeken. Dat de primaire grondslag niet heeft geleid

tot een toewijzing op de vordering met betrekking tot die soort wapening

betekent niet dat arbiters alsnog de subsidiaire grondslagen moeten beoordelen,

nu die subsidiaire grondslagen uitgaan van een ander uitgangspunt dan

arbiters in eerste aanleg met aanneemster voor juist hebben gehouden. Door

de juistheid van die grondslag te bevestigen hebben arbiters in eerste aanleg

impliciet de onjuistheid van de subsidiaire grondslagen reeds bepaald. De

grief ontbeert derhalve feitelijke grondslag en faalt.

10 Grief 2 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 17 van hun vonnis overwogen dat het geschil aangaande de wapening uiteenvalt in twee onderdelen, namelijk ten eerste de wapening van het in het werk gestorte beton en ten tweede de wapening in de druklaag in de breedplaatvloer. 20. In de algemene inleiding hebben appelarbiters reeds overwogen dat de hoeveelheid

wapeningstaal in de opstort voor de afrekening een andere is dan de

hoeveelheid wapening in het in het werk gestorte beton en dat daarbij de

vraag of het beton van de opstort ook in het werk is gestort niet relevant

blijkt te zijn. De grief faalt derhalve. Grief 3 a. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 25 van hun vonnis geoordeeld dat op grond van paragraaf 38 lid 2 UAV 1989 de drempel van 10% uit voornoemde paragraaf in casu gehandhaafd moet blijven. b. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 25 tot en met 29 van hun vonnis geoordeeld dat er met een gemiddelde overlap geen sprake is van overschrijding van de geschatte hoeveelheden ex paragraaf 38 lid 2 UAV 1989. 21. In de toelichting op deze grief verwijst aanneemster naar het door haar gestelde

onder 52 en 53 in de antwoordakte in eerste aanleg d.d. 22 september

2010. Daaruit blijkt dat aanneemster de 10%-marge bij geschatte hoeveelheden

in het onderhavige geval onbillijk acht, omdat het krachtenspel haar onbekend

was en zij de hoeveelheden niet kon controleren. Appelarbiters constateren

dat de grief feitelijke grondslag mist. Aan aanneemster was de

hoofdconstructie met betrekking tot de schilvloer met opstort bekend, althans

deze kon haar bekend zijn indien zij over de contractstukken beschikte. Voor

zover dat niet het geval was, had aanneemster daar om moeten vragen bij

opdrachtgeefster.

22. Voor zover de hoeveelheid wapeningstaal naar schatting in het bestek was

opgegeven, mocht aanneemster van de geschatte juistheid van die opgave

uitgaan en diende zij bij haar begroting rekening te houden met een mogelijke

afwijking van die hoeveelheid van 10% voor haar rekening. Niet valt in te

zien dat het niet vooraf kunnen controleren van die hoeveelheid tot onredelijkheid

van de marge leidt, te meer niet nu de overschrijding/onderschrijding

ruimschoots binnen de marge van 10% is gebleven.

11

23. Het b-gedeelte van de grief is afhankelijk gemaakt van het slagen van het agedeelte,

zodat het b-gedeelte geen behandeling behoeft nu het a-gedeelte

faalt. Grief 4 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 29 van hun vonnis geoordeeld dat de vordering van aanneemster ter zake van de wapening van het in het werk gestorte beton dient te worden afgewezen. 24. Deze grief mist zelfstandige grondslag en dient het lot van de voorgaande

grieven te delen. Derhalve faalt ook deze grief. Grief 5

Page 113: AvdR Webinars

113

Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 30 van hun vonnis geoordeeld dat de druklaag van de breedplaatvloer onderdeel is van het prefabbeton. 25. Arbiters in eerste aanleg hebben overwogen onder 30: in het bestek … is opgenomen dat de ramingen voor de prefabonderdelen, waaronder de druklaag van de breedplaatvloer, conform opgave van de leverancier is. Terecht stelt

aanneemster dat dit zo niet in het bestek is bepaald. In het bestek worden de

prefabonderdelen, die tussen haakjes daarachter zijn gespecificeerd,

nevengeschikt met de schilvloer met opstort. Daaruit zou integendeel kunnen

worden opgemaakt dat de bestekschrijver de schilvloer met opstort juist niet

als prefabonderdeel beschouwt. Dat zou ook niet onjuist zijn, nu het grootste

deel van het geheel van schilvloer met opstort bestaat juist uit die opstort,

welke in beginsel in het werk en dus niet prefab wordt aangebracht.

26. Dat betekent niet dat overweging 30 in het bestreden vonnis ook verder onjuist

is. Immers, gehandhaafd blijft dat uit het bestek blijkt dat de bepaling

van de wapeninghoeveelheid wordt overgelaten aan de leverancier. Nu dat

het dragende deel van de overweging is, dient die overweging wel in de zin

van de grief te worden gecorrigeerd, maar leidt zulks niet tot vernietiging van

het vonnis. Immers dient die wapeninghoeveelheid niet te worden geteld bij

de geschatte hoeveelheid voor het overige in het werk gestorte beton, zoals

uit het bestek duidelijk blijkt en hiervoor in het algemene deel van dit vonnis

is overwogen.

12 Grief 6 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in overweging 31 van hun vonnis geoordeeld dat er geen wapeninghoeveelheid in het bestek is opgenomen voor de druklaag in de breedplaatvloer. 27. Aanneemster meent dat de bepaling in het bestek, dat de hoeveelheid wapening

in de opstort van de schilvloer door de leverancier wordt bepaald, betekent

dat er in het bestek een hoeveelheid is opgenomen. Dat is onjuist. Die

hoeveelheid is nu juist niet in het bestek opgenomen en wordt aan aanneemster

overgelaten. In het bestek worden slechts de door of vanwege opdrachtgeefster

vastgestelde hoeveelheden opgenomen, waarbij een tussenvorm bestaat

voor de te accorderen hoeveelheden, waarbij de door of vanwege opdrachtgeefster

opgegeven hoeveelheden door aanneemster na controle worden

geaccordeerd. Van enige door of vanwege opdrachtgeefster opgegeven

hoeveelheid is voor wat betreft de schilvloer met opstort geen sprake: deze

hoeveelheid wordt van meet af aan overgelaten aan aanneemster en haar leverancier.

Aanneemster draagt derhalve ook het risico voor de vaststelling

van die hoeveelheid, tenzij sprake is van fouten in de door opdrachtgeefster

verstrekte informatie die benodigd is voor de vaststelling van de hoeveelheid.

Daar hebben partijen in het onderhavige geschil geen melding van gemaakt.

De grief faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Grief 7 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 34 tot en met 36 van hun vonnis geoordeeld dat het ontbreken van het krachtenspel ten tijde van de inschrijving en de vraag aangaande de schijfwerking veel onzekerheid geeft in de bandbreedte waarop gerekend moet en mag worden voor de toe te passen hoeveelheid wapening in de druklaag van de breedplaatvloeren en dat aanneemster op meer wapening had moeten en mogen rekenen dan zij in casu gedaan heeft. 28. Aanneemster gaat bij deze grief uit van het door haar gestelde feit dat zij niet

beschikte over de constructieve gegevens op grond waarvan zij de juiste hoeveelheid

wapening voor de schilvloer met opstort kon berekenen voor inschrijving.

Deze stelling is onjuist gebleken, zoals hiervoor is overwogen.

Aanneemster heeft ook gesteld dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan

worden dat zij de hele constructie doorrekent voor de inschrijving. Dit moge

zo zijn, maar bij een juiste vertaling van de uitgangspunten van de constructie,

waaronder bijvoorbeeld de inklemming van de schilvloer, had aanneemster

reeds voor de inschrijving kunnen weten dat zij veel meer wapening zou

Page 114: AvdR Webinars

114

13

moeten aanbrengen dan bij een vrij opgelegde, niet ingeklemde schilvloer.

Aanneemster heeft daar geen rekening mee gehouden bij haar berekeningen

en dat komt voor haar risico en niet voor rekening van opdrachtgeefster. Grief 8 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg geoordeeld onder de overwegingen 32 en 33 van hun vonnis dat aanneemster in haar begroting heeft opgenomen de hoeveelheid van 163.660 kg zonder overlap en 177.420 kg met overlap voor de wapening in de druklaag en dat zij uiteindelijk heeft verwerkt 378.332 kg aan staal voor de druklaag van de breedplaatvloer. Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg voorts overwogen dat aanneemster is uitgegaan van ongeveer 19 à 29 kg staal per m< beton terwijl uiteindelijk ongeveer 50 kg staal per m< beton aan wapening is gebruikt, welke hoeveelheid volgens het oordeel van arbiters in eerste aanleg onder overweging 35 niet irreëel is. 29. Tussen partijen staat vast dat de door arbiters in eerste aanleg berekende

hoeveelheden en kengetallen niet volgen uit de stukken en niet na te rekenen

blijken. Appelarbiters sluiten zich daarbij aan. Dat betekent dat het vonnis in

eerste aanleg op dit punt verbetering van motivering behoeft. Dat betekent

echter niet dat het vonnis vernietigd dient te worden, nu die berekeningen en

kengetallen helemaal niet relevant zijn voor het oordeel dat de feitelijk verwerkte

hoeveelheid wapeningstaal in de schilvloer met opstort geen aanleiding

geeft tot enige bijbetaling, omdat die hoeveelheid des aannemers was en

er geen sprake is geweest van een door de directie verlangde of

voorgeschreven afwijking van die hoeveelheid. De grief faalt derhalve wegens

gebrek aan belang. Grief 9 Onjuist is derhalve de slotsom van arbiters in eerste aanleg onder overweging 36 dat aanneemster niet meer wapening toe heeft moeten passen dan zij moest verwachten en dus waartoe zij verplicht was. Grief 10 Ten onrechte hebben arbiters in eerste aanleg in de overwegingen 37 tot en met 41 van hun vonnis geoordeeld dat aanneemster volledig in het ongelijk is gesteld en dan ook de kosten van de procedure dient te dragen, evenals een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan de zijde van opdrachtgeefster, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. 30. Deze grieven missen zelfstandige grondslag en dienen het lot van de voorgaande

grieven te volgen, zodat zij falen.

14

31. Resumerend zijn appelarbiters van oordeel dat het hoger beroep tevergeefs is

ingesteld. De eiswijzigingen hebben betrekking op berekeningen binnen de

oorspronkelijke vordering en leiden niet tot een afzonderlijke beoordeling.

Ook die wijzigingen worden derhalve afgewezen. Een en ander betekent dat

het vonnis in eerste aanleg dient te worden bekrachtigd onder aanpassing van

enkele motiveringen, zoals dat hiervoor is overwogen.

de proceskosten in appel en overige vorderingen

32. Nu aanneemster in overwegende mate in appel in het ongelijk is gesteld, achten

appelarbiters het billijk dat aanneemster de proceskosten in appel draagt.

De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van

dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 15.172,02 (waarvan

€ 2.404,22 aan btw) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster

gedane storting. Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van

rechtsbijstand van opdrachtgeefster in appel in billijkheid op € 8.750,00. Ter

zake van de proceskosten in appel dient derhalve door aanneemster aan

opdrachtgeefster

te worden voldaan € 8.750,00.

33. Aanneemster vordert nog de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van dit vonnis

in appel. Afgezien van de uitslag van deze procedure heeft te gelden dat aangezien

tegen een appelvonnis van de Raad geen gewoon, de executie

Page 115: AvdR Webinars

115

schorsend rechtsmiddel openstaat, aanneemster geen belang heeft bij haar

vordering, die derhalve wordt afgewezen.

34. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.

DE BESLISSING

Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:

VERKLAART B NIET-ONTVANKELIJK in het hoger beroep voor zover door haar ingesteld;

15

BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep;

VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan

opdrachtgeefster

te betalen € 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro);

WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 14 maart 2012

w.g. R.Ch. Verschuur w.g. C.A.M. Bos w.g. J. Visser

hb71693

ea31594

Page 116: AvdR Webinars

116

No. 31.443 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil tussen

A.,

hierna te noemen: “A.

”,

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in (voorwaardelijke) reconventie,

v e r w e e r s t e r in het bevoegdheidsincident,

gemachtigde: aanvankelijk mr. J.W.H. Raadgever, thans

mr. N.A. Luijten, advocaat te Naarden,

en

1. B.,

v e r w e e r s t e r in conventie,

e i s e r e s in reconventie,

gemachtigden: mr. H.R. Verschuur en mr. J.H.S. Kloots,

advocaten te Nijmegen,

2. C.,

v e r w e e r s t e r in conventie,

e i s e r e s in het bevoegdheidsincident,

e i s e r e s in voorwaardelijke reconventie,

gemachtigden: mr. H.R. Verschuur en mr. J.H.S. Kloots,

advocaten te Nijmegen,

hierna te noemen: “B.” en “C.” en gezamenlijk ook

aangeduid als: “aanneemsters”.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, ING. R.J. BUDDING, IR. C.A.M. BOS, en M.H. KRUL, allen

lid-deskundige van het College van arbiters van de Raad van Arbitrage voor de

Bouw, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de

Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun

benoeming schriftelijk aanvaard. Daarvan is schriftelijk mededeling gedaan aan

partijen. Aanvankelijk benoemde de voorzitter, naast de heren Budding en Krul,

de heer ir. L. Kroon tot arbiter in dit geschil. Nadat de heer Kroon om hem

moverende redenen zijn benoeming had teruggegeven, benoemde de voorzitter

2

in zijn plaats de heer Bos. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het

scheidsgerecht toegevoegd mevrouw mr. N.G.W. Verheij, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:

- de memorie van eis, binnengekomen op 2 juni 2009, met producties 1 tot en

met 23;

- de memorie van antwoord in conventie, tevens memorie van eis in reconventie,

met producties 24 tot en met 41;

- de memorie van repliek in conventie, tevens memorie van antwoord in

reconventie;

- de “memorie van dupliek” van aanneemsters, houdende een bevoegdheidsincident;

- de memorie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie;

- de pleitnota van mr. Luijten;

- de pleitaantekeningen van mrs. Verschuur en Kloots.

3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op

dinsdag 26 oktober 2010.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING IN CONVENTIE EN RECONVENTIE

De feiten

4. Arbiters gaan uit van de volgende feiten:

a. Op 15 juni 2006 heeft A. een onderaannemingsovereenkomst gesloten met

“Bouwcombinatie D.”, waarin A. zich jegens de Bouwcombinatie heeft

verbonden tot het detailengineeren, leveren en monteren van de complete

staalconstructie ten behoeve van het X. centrum te Y. Dit centrum bestaat uit

Page 117: AvdR Webinars

117

een topsporthal (TS), een tussenstuk (TUS) en een wieler- en atletiekhal

(WAH).

b. A. heeft haar werkzaamheden voltooid en het werk is opgeleverd.

c. A. maakt aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van stagnatie van

het project en schade als gevolg van het gebruik van zwaardere hoogwerkers.

De vorderingen en het verweer

3

5. A. vordert aanneemsters bij scheidsrechterlijk vonnis, subsidiair bij bindend

advies, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen

om binnen vijf dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan A. te betalen:

A. een bedrag van € 110.303,00 ter zake van stagnatieschade, te vermeerderen

met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf

26 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;

B. een bedrag van € 56.980,00 ter zake van schade als gevolg van het gebruik

van zwaardere hoogwerkers, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente

als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 26 maart 2009 tot aan de dag der

algehele voldoening;

C. een bedrag van € 6.906,23 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,

een en ander met hoofdelijke veroordeling van aanneemsters in de kosten van

deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van

A., alsmede de kosten van de eventuele executie.

6. Aanneemsters voeren gemotiveerd verweer. Bij antwoord in conventie

concludeert B. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, A. niet ontvankelijk te

verklaren in haar vorderingen, dan wel haar deze te ontzeggen. Bij dupliek in

conventie concludeert B. tot persistit en concludeert C. dat het scheidsgerecht bij

vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair A. niet ontvankelijk verklaart in haar

vorderingen, subsidiair zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van dit geschil

en meer subsidiair A. haar vorderingen ontzegt.

7. In reconventie vordert B. onvoorwaardelijk en C. voorwaardelijk, dat wil zeggen,

voor zover het scheidsgerecht tot het oordeel komt dat C. contractspartij is, A.

bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag

van € 12.618,39 exclusief BTW als vervangende schadevergoeding, te

vermeerderen met de wettelijke handelsrente conform artikel 6:119a BW juncto

artikel 6:120 BW vanaf 17 maart 2009 tot aan de dag van algehele betaling, met

veroordeling van A. in de kosten van deze procedure, inclusief de kosten van

rechtsbijstand aan de zijde van C. in deze procedure, één en ander door het

scheidsgerecht naar billijkheid vast te stellen.

4

8. B. vordert daarnaast A. te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten gevallen

aan de zijde van B., door het scheidsgerecht naar billijkheid vast te stellen,

althans in een later stadium door B. te specificeren.

9. Aan deze vorderingen leggen aanneemsters ten grondslag dat A. de

overeenkomst niet correct is nagekomen door de constructieonderdelen die te

groot zijn om te poedercoaten, niet - zoals voorgeschreven op pagina 4 van de

overeenkomst - af te werken met een natlaksysteem, te weten een 1 laags epoxyzink – fosfaatprimer, laagdikte 100 μm. 10. A. voert op haar beurt gemotiveerd verweer tegen de vordering in reconventie.

De beoordeling

De bevoegdheid

11. Partijen verschillen van mening over de vraag of C. verweer heeft gevoerd in de

memorie van antwoord/eis in reconventie. In de kop van deze memorie en in de

tekst wordt alleen B. genoemd. Volgens A. heeft C. geen verweer gevoerd en

dient de vordering van A. jegens C. als niet weersproken toegewezen te worden.

Aanneemsters stellen zich op het standpunt dat ook namens C. verweer is

gevoerd.

12. De ondergetekenden stellen vast dat in de memorie van antwoord in

conventie/eis in reconventie alleen verweer wordt gevoerd door B. en niet mede

Page 118: AvdR Webinars

118

door C.. De raadsman van B. heeft zich in zijn correspondentie met de Raad ook

niet gepresenteerd als raadsman van C., maar alleen als raadsman van B.. C.

heeft pas in de memorie van dupliek voor de eerste keer verweer gevoerd. Indien

C. niet alsnog in rechte zou zijn verschenen, zou de uitspraak niettemin op

tegenspraak zijn geweest, aangezien alsdan het verweer van B. ook zou gelden

voor C.. Nu C., zoals hierboven reeds overwogen, bij dupliek voor de eerste keer

zelf verweer heeft gevoerd, moet haar beroep op de onbevoegdheid van het

scheidsgerecht geacht worden te zijn gedaan vóór alle weren. C. doet primair een

beroep op de niet ontvankelijkheid van A. en subsidiair beroept zij zich op de

onbevoegdheid van de Raad. De ondergetekenden kunnen echter niet oordelen

over de niet-ontvankelijkheid van A., indien zij niet bevoegd zijn om kennis te

5

nemen van het geschil, zodat allereerst de bevoegdheid van arbiters zal moeten

worden beoordeeld.

13. A. stelt onder de punten 2 tot en met 5 van haar inleidende memorie van eis dat

het onduidelijk is met welke vennootschap zij nu precies zaken heeft gedaan.

Bouwcombinatie D. blijkt geen juridische entiteit te zijn. In de

onderaannemingsovereenkomst wordt verwezen naar de van toepassing zijnde

voorwaarden van onderaanneming van C.. Ook de bij de

onderaannemingsovereenkomst gevoegde bijlagen staan op naam van C.. Voor

C. staat E. geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als

alleen/zelfstandig bevoegd gevolmachtigd directeur (productie 3 bij eis). De

onderaannemingsovereenkomst is echter niet ondertekend door de heer E., maar

door de heer F., die deel uitmaakt van de directie van B. (productie 4 bij eis). De

wederpartij gebruikt, aldus nog steeds A., briefpapier van B., maar ook

briefpapier van C. in publicaties over de bouw van X. wordt zowel C. als B. als

aannemer genoemd.

14. C. stelt dat er geen overeenkomst bestaat tussen A. en C. en er dus ook geen

arbitraal beding is overeengekomen, zodat het scheidsgerecht niet bevoegd is

kennis te nemen van een (niet-bestaand) geschil tussen C. en A.. In dit verband

verwijzen aanneemsters onder punt 4 van de pleitaantekeningen van mrs.

Verschuur en Kloots nog naar het montageplan van A. (productie 24 bij de

memorie van antwoord in conventie/eis in reconventie), waarin A. B. benoemt als

haar opdrachtgever.

15. De ondergetekenden overwegen dat in het dossier geen correspondentie is

aangetroffen van C., laat staan correspondentie waarin C. zich presenteert als

contractspartij van A. of waaruit anderszins zou kunnen worden geconcludeerd

dat C. als contractspartij moet worden aangemerkt. Dat de voorwaarden van

onderaanneming van C. op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard en de

bijlagen op naam staan van C. is onvoldoende om C. als contractspartij aan te

merken. Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst niet is ondertekend door

een directielid van C.. De conclusie moet dan ook zijn dat de ondergetekenden

niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil tussen A. en C. en dat

geschil te beslechten bij scheidsrechterlijk vonnis. De ondergetekenden zullen

zich derhalve onbevoegd verklaren.

6

16. Ten aanzien van de rechtsverhouding tussen A. en B. staat de bevoegdheid van

de ondergetekenden tot beslechting van het geschil bij scheidsrechterlijk vonnis

onbetwist tussen partijen vast.

De vorderingen in conventie De vordering ad € 110.303,00 terzake van stagnatieschade 17. A. claimt kosten van leegloop als gevolg van het voortdurend opschuiven van de

planning. B. stelt dat de claim niet tijdig aan haar is voorgelegd, conform het

bepaalde in artikel 13 lid 3 van de Algemene Voorwaarden, althans artikel 6:89

BW, zodat de beweerdelijke aanspraken zijn vervallen. Zij betwist verder dat er

sprake is van een tekortkoming die aan B. kan worden toegerekend en zij betwist

voorts de gestelde schade.

Page 119: AvdR Webinars

119

18. Tijdens de mondelinge behandeling is arbiters gebleken dat er sprake is geweest

van een verschuiving in het bouwproces. A. baseert haar claim op de stelling dat

het haar 1100 manuur per week kost om de circa 1000 ton staal ten behoeve

van de wieler- en atletiekhal in tien weken te kunnen produceren. Indien het

project wordt uitgesteld, is zij niet in staat binnen twee weken die uren te

compenseren door middel van andere projecten (punt 17 van de inleidende

memorie van eis). B. heeft hier tegenover gesteld dat zij nooit een afname van

productiecapaciteit is overeengekomen of heeft gegarandeerd en A. derhalve

geen aanspraak kan maken op schadevergoeding op deze grond.

19. Arbiters volgen het standpunt van B.. Tussen partijen is niet vastgelegd dat er

rechten kunnen worden ontleend aan een verschuiving binnen het tijdschema,

zodat dit tijdschema heeft te gelden als leidraad. Indien A. conform de planning

staal had geproduceerd en dit staal vervolgens had moeten opslaan, zou zij – in

geval van vertraging – mogelijk wel een claim kunnen hebben terzake van

vertragingsschade (opslagkosten). Partijen zijn echter geen bepaalde

productiecapaciteit overeengekomen, zodat de vordering, die uitgaat van een

andersluidend standpunt, dient te worden afgewezen. De vordering ad € 56.980,00 terzake van zwaardere hoogwerkers 20. Deze vordering heeft betrekking op de montage van de dakconstructie van de

wieler- en atletiekhal. Tussen partijen staat vast dat het A. niet was toegestaan

7

om zonder voorzieningen te monteren vanaf de binnenring van de toekomstige

wielerbaan. Naar arbiters begrijpen, stelt A. zich op het standpunt dat derden dit

wel hebben mogen doen, waardoor zij schade heeft geleden doordat zij

hoogwerkers met een grotere reikwijdte heeft moeten gebruiken en

draglineschotten heeft moeten plaatsen, terwijl dit feitelijk niet nodig was

geweest. Daardoor is haar marge aangetast (punt 35 van de inleidende memorie

van eis).

21. B. stelt hier onder meer tegenover dat de inzet van hoogwerkers contractueel is

voorgeschreven en dat de door A. ingebrachte vordering dus geen meerwerk is

en om die reden moet worden afgewezen. B. ontkent dat zij aan enige partij

heeft toegestaan met kranen te werken waarvan hetzelfde gebruik tegenover A.

zou zijn geweigerd en zij stelt dat zij tegenover elke partij heeft geëist dat

draglineschotten werden geplaatst. Voorts stelt B. dat A. niet heeft aangetoond

dat achteraf is gebleken dat het constructief licht gedimensioneerde beton voldoende

draagkrachtig zou zijn voor de door haar voorgestelde kranen. Juist om

de reden dat B. en haar opdrachtgever alle risico’s omtrent (haar-)scheuren in

het beton wilden voorkomen is aan A. contractueel opgelegd hoogwerkers te gebruiken

bij de montage, aldus nog steeds B..

22. Ook op dit punt volgen arbiters het standpunt van B.. De uitgangspunten voor de

opbouw en montage van de staalconstructie waren, ook wat betreft het gebruik

van hoogwerkers, helder ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (vlg.

productie 1, pagina 5) en uit de tekening bij het montageplan van A. (productie

24 bij de memorie van antwoord in conventie/eis in reconventie, bijlage 3) blijkt

duidelijk waar de hoogwerkers mochten staan en waar ze niet mochten staan. De

stelling van A. dat derden zonder voorzieningen gebruik hebben mogen maken

van de binnenring wordt als niet (voldoende) onderbouwd gepasseerd. Ook deze

vordering dient te worden afgewezen. De vordering ad € 6.906,23 terzake van buitengerechtelijke incassokosten 23. Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering tot betaling van

€ 6.906,23 wegens buitengerechtelijke incassokosten eveneens dient te worden

afgewezen.

8

De vorderingen in reconventie De vordering ad € 12.618,39 exclusief BTW terzake van gebrekkig schilderwerk 24. A. stelt onder punt 7 van de memorie van dupliek in reconventie dat zij in een email

van 16 februari 2007 (productie 34 bij de memorie van antwoord in

Page 120: AvdR Webinars

120

conventie/eis in reconventie) heeft gewaarschuwd dat de aangebrachte

conservering met een laagdikte van 100 μm onvoldoende bescherming zou

bieden voor de delen van de stalen kolommen die buiten stonden en dus

blootgesteld zouden worden aan weersinvloeden. Zij heeft voor extra

conservering van die delen in eerdergenoemde e-mail een meerprijs gevraagd,

welke door B. niet is geaccepteerd. B. heeft het meerwerk door een derde laten

uitvoeren en tracht thans de kosten daarvan op A. te verhalen, aldus nog steeds

A..

25. Arbiters stellen voorop dat het hier niet gaat om onderdelen van de

staalconstructie die buiten staan, maar om onderdelen die dienden te worden afgewerkt met een natlaksysteem met een laagdikte van 100 μm. B. stelt dat dit

geldt voor onderdelen die te groot waren om te worden gepoedercoat. A. stelt

onder punt 6 van haar memorie van dupliek in reconventie dat de door B.

voorgeschreven leverancier van de poedercoating niet of niet tijdig de

poedercoating kon leveren en dat partijen vervolgens nader zijn overeengekomen

dat alle staaloppervlakten zouden worden afgewerkt met een natlaksysteem met een laagdikte van 100 μm.

26. A. stelt dat zij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, doch uit het verslag van Derks

Schilders d.d. 17 maart 2009 (productie 37 bij de memorie van antwoord in

conventie/eis in reconventie), waarvan de inhoud door A. niet is weersproken,

blijkt dat bij metingen van de laagdikte van de verf op de stalen buitenkolommen

waarden zijn gemeten die variëren van 50 μm tot 130 μm. Het gaat hier

weliswaar om kolommen die buiten staan, doch dit doet niet af aan de

constatering dat de dikte van de laag verf op plaatsen onvoldoende is.

27. Voor die delen die minder dik afgewerkt zijn dan 100 μm is A. verantwoordelijk.

De offerte van G. (productie 38 bij de memorie van antwoord in conventie/eis in

reconventie) is niet uitgesplitst naar de gemeten waarden. Arbiters stellen de aan

A. toerekenbare kosten ex aequo et bono vast op een bedrag van € 4.000,00. A.

zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan B., te vermeerderen met

9

de wettelijke handelsrente vanaf 17 maart 2009, zoals gevorderd door B. en

verder niet weersproken. De vordering terzake van buitengerechtelijke incassokosten 28. Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten biedt de memorie van eis

in reconventie van B. onvoldoende grondslag.

De proceskosten en overige vorderingen

29. Gelet op de uitkomst van de procedure achten arbiters het billijk dat A. de

proceskosten draagt. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het

depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 11.852,85

(waarvan € 1.874,75 aan BTW) bedragen en zijn verrekend tot een beloop van

€ 8.352,85 met de door A. gedane stortingen en tot een beloop van € 3.500,00

met de door B. gedane storting. Arbiters bepalen de tegemoetkoming in de

kosten van rechtsbijstand van C. in het incident in billijkheid op € 900,00 en de

tegemoetkoming in de kosten van B. in de hoofdzaak op € 6.000,00.

30. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door A. aan C. te worden voldaan

€ 900,00 en aan B. € 3.500,00 + € 6.000,00 = € 9.500,00.

31. Arbiters zullen het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

32. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen

DE BESLISSING: In het bevoegdheidsincident: De ondergetekenden, rechtdoende,

VERKLAREN ZICH ONBEVOEGD kennis te nemen van het geschil tussen A. en C. en dat

geschil te beslechten bij scheidsrechterlijk vonnis;

VEROORDELEN A. om ter verrekening van de kosten van het incident tegen behoorlijk

bewijs van kwijting aan C. te betalen € 900,00 (negenhonderd euro);

VERKLAREN de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

10

Page 121: AvdR Webinars

121

In de hoofdzaak: Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,

VEROORDELEN A. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan B. te betalen

€ 4.000,00 (vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente

conform artikel 6:119a BW jo. artikel 6:120 BW vanaf 17 maart 2009 tot aan de dag

van algehele betaling;

VEROORDELEN A. om ter verrekening van de kosten van deze procedure tegen

behoorlijk bewijs van kwijting aan B. te betalen € 9.500,00 (negenduizend vijfhonderd

euro);

VERKLAREN dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 21 februari 2011

w.g. R.J. Budding w.g. C.A.M. Bos w.g. M.H. Krul

31443

Page 122: AvdR Webinars

122

Nr. 71.496 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

1. A.,

2. B.,

hierna te noemen “de Combinatie”,

a p p e l l a n t e n in principaal appel,

g e ï n t i m e e r d e n in incidenteel appel,

gemachtigden: mrs. D.P. de Vries en E.W.J. van Dijk, advocaten te Tiel

en

de openbare rechtspersoon

GEMEENTE X.,

hierna te noemen “de Gemeente”,

g e ï n t i m e e r d e in principaal appel,

a p p e l l a n t e in incidenteel appel,

gemachtigde: mr. B. van der Zijpp,

advocaat te Amsterdam.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. J.C. VAN DIJK, lid-jurist van het College van Arbi-ters van

de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. K.A.J. VAN DUN, en IR. J. ROSSING, beiden lid-

deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de

statuten van de Raad benoemd tot scheidslie-den in dit geschil in hoger beroep. De

ondergetekenden hebben hun benoe-ming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 2 juni 2010

is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is

aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. M.H. van Hoogstraten, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Bij memorie van grieven d.d. 25 november 2009 met producties (J tot en met M),

ingekomen bij het secretariaat van de Raad per fax op 25 november 2009, per post op

26 november 2009, is de Combinatie in hoger beroep ge-komen van het

scheidsrechterlijk vonnis d.d. 27 augustus 2009, nummer 29.366, gewezen door C., D.

en E., allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen partijen.

De Combinatie heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg over-gelegd. 2

Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stuk-ken:

Page 123: AvdR Webinars

123

- de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, met één productie (I);

- de memorie van antwoord in incidenteel appel;

- een brief van mr. Van der Zijpp van 12 augustus 2010, met één bijlage (een rapport

van Pieters Bouwtechniek van 4 augustus 2010);

- de pleitnotities van mr. Van Dijk, met bijlagen;

- de pleitnotities van mr. Van der Zijpp.

3.1 De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op

maandag 17 januari 2011.

3.2 Partijen lichtten hun wederzijdse standpunten toe.

De pleitnota van mr. Van Dijk was aldus ingericht, dat daarin onder nr. 34 een overzicht

was opgenomen van 16 pagina's, gevolgd door twee vertragingsta-bellen. Deze zijn door

mr. Van Dijk globaal langsgelopen.

Mr. Van der Zijpp maakte daartegen bezwaar. Na schorsing van de behande-ling,

bestudering en uitlating aan zijn zijde door de heer F. liet hij dit bezwaar vallen.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

4. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige geschil

bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.

De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen vonnis

ingekomen bij het secretariaat van de Raad. Het incidenteel appel is ingesteld bij

memorie van antwoord. Partijen zijn derhalve in zoverre ontvan-kelijk in hun appel.

het geschil in eerste aanleg

5. De feiten in eerst aanleg zijn in hoger beroep niet betwist, zodat appelarbiters daarvan

uitgaan. Terzake wordt het volgende vermeld.

a. Na aanbesteding en na een door derden geëntameerd aanbestedingsge-schil verstrekt

de Gemeente op 15 mei 2006 opdracht aan de Combinatie voor het bouwen en inrichten

van de openbare ruimte G. X..

b. De aanneemsom is € 4.076.000,00 exclusief BTW. 3

c. De oplevering is aanvankelijk voorzien voor 1 januari 2007. In de derde

bouwvergadering van 12 juli 2006 wordt men het eens over uitstel tot eind maart 2007.

d. Op 10 januari 2007 vindt, buiten de bouwvergaderingen, een bespreking tussen

partijen plaats omtrent uitstel van oplevering en vergoeding van kosten daarvoor

(verslag, pr. 52). Naast andere afspraken krijgt De Com-binatie daarbij gelegenheid tot

indiening van een gespecificeerde opgave.

Page 124: AvdR Webinars

124

e. Op 30 januari 2007 dient de Combinatie een planning in (pr. 119), daaruit blijkt een

opleverdatum van 15 mei 2007, behoudens enkele uitzonderin-gen voor later op te

leveren onderdelen (baretten).

De Gemeente stemt in.

f. Bij brief van 23 maart 2007 (pr. 61) zegt de Gemeente een boete aan, ingeval die

datum niet wordt gehaald.

g. De Combinatie vangt op 25 mei 2007 het onderhavig geschil aan. Zij vor-dert, kort

gezegd, (na eiswijziging) meerwerk tot circa € 328.000,00 en stagnatiekosten tot circa €

1.303.000,00, alsmede een verklaring voor recht omtrent termijnsverlenging.

h. Oplevering geschiedt op 13 juni 2007.

i. De Gemeente stelt in de procedure een reconventie in voor, kort gezegd, korting en

herstelkosten.

6.1 Bij vonnis van 27 augustus 2009 worden de vorderingen van de Combinatie en de

Gemeente voor een klein deel toegewezen. Per saldo leidt dit tot een toewijzing aan de

Combinatie.

Het dictum van het in eerste aanleg gewezen vonnis, waarvan beroep luidt:

in conventie en in reconventie

VEROORDELEN de gemeente aan de combinatie per saldo te betalen € 98.063,14 (..)

exclusief BTW, vermeerderd met de rente tegen het wettelijke (handelsrente-)percentage

daarover, vanaf 23 maart 2007 tot de dag der algehele voldoening, onder bepaling dat

nimmer rente over rente verschuldigd zal zijn;

VERKLAREN VOOR RECHT dat de combinatie recht heeft op bouwtijdverlenging tot 24

september 2007 met bepaling dat de gemeente tot die datum geen recht heeft op korting

wegens over-schrijding van de bouwtijd;

VEROORDELEN de combinatie ter verrekening van de proceskosten aan de gemeente te

betalen € 16.629,88 (..);

VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd, behoudens hetgeen is vastgesteld in de

rechts-overwegingen 135 en 146 van dit vonnis;

6.2 In rechtsoverwegingen 135 en 146 is melding gemaakt van een vordering van de

gemeente in reconventie

G. ca. 2 x 135 elementen demonteren en daarna weer monteren - ad € 42.927,00 4

die zij wel heeft ingetrokken maar ten aanzien waarvan zij haar rechten niet heeft willen

prijsgeven.

6.3 De specificatie (onder r.o. 143 ) van het aan de Combinatie per saldo toege-wezen

bedrag van € 98.063,14 luidt:

(102) conventie, meerwerk € 101.445,64

Page 125: AvdR Webinars

125

(142) reconventie, herstelkosten € 3.382,50

saldo € 98.063,14, exclusief BTW.

de vordering in hoger beroep

7. De Combinatie komt in appel en richt tegen het vonnis 11 grieven.

Zij concludeert tot vernietiging, aldus:

MET CONCLUSIE:

dat het uw Raad moge behagen, bij vonnis, in appel, het scheidsrechterlijk vonnis d.d. 27

augustus 2009, gewezen onder geschilnummer 29.366, waarvan beroep, te vernietigen

op de beroepen punten en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de Combinatie

alsnog toe te wij-zen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, door:

I De gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ten titel

voorschreven, aan de Combinatie te betalen € 190.047,30 (zegge:

honderdnegentigduizend-zevenen-veertig euro en dertig cent), exclusief BTW,

vermeerderd met de wettelijke handelsrente verhoogd met twee procentpunten,

berekend primair vanaf 23 maart 2007 danwel subsidiair vanaf de dag van

aanhangigmaking van de procedure in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele

voldoening;

II De gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, ten titel

voorschreven, aan de Combinatie te betalen € 1.303.751,21 (zegge:

eenmiljoendriehonderddrieduizend-zevenhonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent),

exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke handelsrente verhoogd met twee

procentpunten, berekend primair vanaf 23 maart 2007 danwel subsidiair vanaf de dag

van aanhangigmaking van de procedure in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele

voldoening;

III De gemeente te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel

bewijs van kwijting, van de in primo gevorderde verhoging van de handelswettelijke

rente met twee procentpunten als bedoeld in paragraaf 45-2 UAV 1989 over het in eerste

aanleg toe-gewezen bedrag € 98.063,14 primair zijnde een bedrag groot € 4.878,97

(zegge: vierdui-zend-achthonderdachtenzeventig euro en zevenennegentig eurocent)

berekend vanaf 23 maart 2007 tot aan de dag der voldoening zijnde 16 september 2009

en subsidiair een bedrag groot € 4.545,83 (zegge: vierduizend-vijfhonderdvijfenveertig

euro en drieëntachtig eurocent) berekend vanaf 24 mei 2007 tot aan de dag der

voldoening zijnde 16 september 2009;

IV De gemeente te veroordelen tot betaling, ten titel voorschreven en tegen algeheel

bewijs van kwijting, van de proceskosten van beide instanties, waaronder begrepen

gemachtigden-salaris.

het verweer in hoger beroep en de vordering in incidenteel appel

8.1 De Gemeente verweert zich op hierna te bespreken gronden. Zij concludeert tot

ongegrondverklaring van het appel. Voorts stelt zij incidenteel appel in, onder aanvoering

van één grief, als volgt concluderende:

Page 126: AvdR Webinars

126

in het principaal appel

dat het door de combinatie ingestelde hoger beroep ongegrond moet worden verklaard,

zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden;

in incidenteel appel5

dat het in eerste aanleg door uw Raad gewezen vonnis d.d. 27 augustus 2009 moet

worden ver-nietigd voor zover daartegen beroep is ingesteld door de gemeente, en,

opnieuw rechtdoende voor recht wordt verklaard dat de gemeente per 15 mei 2007

terecht aanspraak maakt op de korting ex par. 01.02.42. lid 01 van het bestek wegens te

late oplevering van het werk;

in het principaal en het incidenteel appel:

onder veroordeling van de combinatie in de kosten van het hoger beroep, daaronder

begrepen een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand van de gemeente.

8.2 Appelarbiters bespreken de grieven als volgt, merendeels in hun onderlinge

samenhang. Alleen waar nodig worden zij letterlijk aangehaald.

meerwerk natuursteen

9.1 Grief I van de Combinatie luidt :

Ten onrechte overwegen arbiters dat tussen partijen vast staat dat in de tweede nota

van inlichtingen is vermeld, dat "op de betonplaten natuursteen wordt verlijmd" en dat

deze verplichting aansluit op hetgeen (ook volgens de combinatie) blijkt uit de

tekening(en) en voorts dat daarmee de verplichting van de combinatie tot het leveren en

aanbrengen van deze natuursteen vol-doende vaststaat.

De Combinatie vordert vergoeding voor het leveren en aanbrengen van na-tuursteen ad

€ 190.047,30. In eerste aanleg is dit afgewezen (r.o. 27-31). Overwogen wordt dat dit

voortvloeit uit het bepaalde in de tweede nota van inlichtingen, aansluitend op hetgeen

ook blijkt uit de tekening(-en).

De Combinatie richt daartegen haar grief I.

9.2 Aan de Combinatie kan worden toegegeven dat de verplichting tot het leveren en

monteren van natuursteen, door de aannemer, niet letterlijk in het bestek is vermeld.

Dat neemt niet weg dat zij naar het oordeel van appelarbiters voldoende helder

voortvloeit uit de bepaling in de tweede nota van inlichtin-gen. Anders dan de Combinatie

kennelijk wil betogen zien appelarbiters geen tegenstrijdigheid met tekeningen waarin

(het aanbrengen van) de natuur-steen is aangegeven.

Dat de Combinatie dat zelf zo ook heeft gezien blijkt uit haar inschrijfbegro-ting. Deze

begroting is weliswaar geen contractstuk, en moet in zoverre ter-zijde blijven, maar

geeft wel aan wat de Combinatie tot haar verplichtingen rekende en bevestigt daarmee

wat partijen van elkaar verwachtten en moch-ten verwachten.

stagnatieschade - exoneratieclausule

10. Ten verwere tegen de door de Combinatie gevorderde stagnatieschade heeft de

Gemeente primair een beroep gedaan op een exoneratieclausule als opge-6

Page 127: AvdR Webinars

127

nomen in het bestek (hoofdstuk 01.02.08 - Uitvoeringsduur, uitstel van ople-vering)

onder nr. 91

... In alle gevallen van termijnsverlenging heeft de aannemer geen recht op vergoeding

van kosten of schade verbonden aan de verlengde uitvoeringsduur.

Dit verweer van de Gemeente is in eerste aanleg gehonoreerd (rechtsover-wegingen 112

tot en met 118).

Daartegen richt de Combinatie de grieven II tot en met V.

In eerste aanleg is verder geoordeeld dat een beroep op redelijkheid en bil-lijkheid dit

niet anders maken (rechtsoverwegingen 119 tot en met 123), waarna afwijzing is

gevolgd (rechtsoverweging 125).

Daartegen richt de Combinatie haar grieven VI t/m IX.

de grieven II tot en met V

11.1 Ten aanzien van het beroep van de Gemeente op de exoneratieregeling heeft de

Combinatie een aantal verweren in stelling gebracht, namelijk dat:

a. deze bepaling verstopt in het bestek was opgenomen;

b. deze bepaling als afwijking en als uitzondering (op paragraaf 6 lid 15 UAV 1989) meer

expliciet in het bestek vermeld had dienen te zijn;

c. het beroep op deze bepaling te laat is gedaan (tardief is);

d. de bepaling als onredelijk bezwarend (en dus vernietigbaar) moet worden

aangemerkt.

Deze verweren van de Combinatie zijn in eerste aanleg alle gepasseerd (r.o. 112 - 118).

Daartegen richt de Combinatie nu haar voornoemde grieven.

11.2 Appelarbiters komen niet tot een ander oordeel dan de eerste aanleg.

(a) De exoneratiebepaling is opgenomen waar men dat zou kunnen verwach-ten, in het

hoofdstuk (01.02.08) over uitvoeringsduur en uitstel van ople-vering. Dat dat is gebeurd

in de zogenaamde vrije code 90 maakt dat niet anders en doet aan de rechtsgeldigheid

niet af.

Voorzover de Combinatie wil stellen dat zij bij haar calculatie en voorbe-reiding op de

inschrijving geen aandacht zou hoeven geven aan de admi-nistratieve bepalingen van het

bestek waar zij op inschrijft, wordt dat ge-7

passeerd. Het (niet) lezen van die bepalingen komt voor haar eigen ver-antwoording en

risico.

(b) Ook het karakter van de exoneratie, een uitsluiting van aansprakelijkheid, maakt dat

niet anders. Paragraaf 6 lid 15 UAV ziet op het tijdig indienen van overige aanspraken,

niet op de grondslag ervan, zoals ook in eerste aanleg overwogen.

Page 128: AvdR Webinars

128

(c) Op 10 januari 2007 heeft de Gemeente aangegeven en zich bereid ver-klaard een

(stagnatie-)claim, mits gespecificeerd, van de Combinatie te willen bestuderen. Daarmee

heeft zij afstand gedaan van een eventueel beroep op par. 6-15 UAV, dat tijdig melden

voorschrijft.

Dat staat niet gelijk aan afstand door de Gemeente van inhoudelijke of materiële

verweren.

Haar beroep op exoneratie, gedaan ná 10 januari 2007, is daarmee ook niet als te laat

gedaan, noch als tardief aan te merken.

(d) De bepaling kan niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Een beroep op

artikel 6:237 f BW faalt al nu de Combinatie geen natuurlijk persoon is die handelt in de

uitoefening van een beroep op bedrijf, zoals ook in r.o. 118 van de eerste aanleg

overwogen. Voorts omvat het bestek niet "algemene voorwaarden", als bedoeld in artikel

6:233 BW. De stelling van de Combinatie dat er geen sprake is van "vrije

onderhandelingen", (wat daarvan zij gezien de aanbestedingsprocedure) maakt dat niet

an-ders.

11.3 Gezien al het voorgaande worden de grieven II tot en met V alle verworpen.

de grieven VI tot en met IX

12. De conclusie is, in beginsel en ten principale, dat de Gemeente een beroep kan doen

op de in het bestek vastgelegde exoneratie van aansprakelijkheid wegens stagnatie.

Dat wordt alleen anders als het beroep van de Gemeente op die clausule in strijd zou zijn

met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW).

Over het beroep daarop door de Combinatie is in het vonnis in eerste aanleg afwijzend

geoordeeld, in de r.o. 119 tot en met 123.

13. De Combinatie richt tegen dat oordeel haar grieven VI tot en met IX,

aldus dat volgens haar, kort gezegd, ten onrechte is overwogen: 8

- dat tot 1 april 2007 geen sprake kan zijn van verlengde uitvoeringsduur ten opzicht van

de besteksmatig voorziene uitvoeringsduur, nu de Combi-natie voor de daarin begrepen

verschuiving met drie maanden haar prijs gestand heeft gedaan;

- dat voor de periode van uitloop (daarna) de Gemeente geen verwijt treft;

- dat de mate van vertraging en de invloed op het kritieke pad niet vol-doende

inzichtelijk zijn gemaakt;

- dat de vordering ter zake van stagnatieschade wordt afgewezen.

14.1 Appelarbiters moeten vaststellen, dat de einddatum van het werk op de derde

bouwvergadering, 12 juli 2006 (antwoord-appel, pr. I) tot eind maart 2007 is

opgeschoven en de prijs zonder voorbehoud gestand is gedaan.

14.2 De directeur van Combinant 1., H., heeft in dat verband ter zitting verklaard dat hij

bij het verplaatsen van de opleverdatum er niet op rekende dat de "fa-sering" op pagina

17 van het bestek

Page 129: AvdR Webinars

129

(01.02.08.93, fasering werkzaamheden, inclusief gereed zijn werken van derden,

lopende van maart 2006 tot en met december 2006)

mee zou verschuiven. Hij rekende en hoopte erop het werk gereed te hebben per 31

december 2006; uiteindelijk had hij op die datum naar zijn zeggen nog maar circa € 1,7

miljoen gefactureerd van de circa € 4 miljoen.

Heel het jaar 2007 ziet hij als vertraging en grond voor kostenvergoeding.

Dat alles regardeert de Gemeente als opdrachtgeefster echter niet. Zij mocht rekenen op

de aan haar kenbare afspraken, zoals die gemaakt zijn op en rond 12 juli 2006.

14.3 Over de verschuiving tot 1 april 2007 kan aan de Combinatie op grond van het

vorenstaande niets toekomen.

14.4 De Gemeente heeft daarna in brieven van 23 maart 2007 en mei 2007 (pr. 93),

ondubbelzinnig op de in de planning van 30 januari 2007 voorziene en geaccordeerde

oplevering per 15 mei 2007 aangedrongen, met aanzegging van haar aanspraken op

boete.

Oplevering is hierna uiteindelijk op 13 juni 2007 geschied.

Appelarbiters zien niet in hoe onder deze omstandigheden De Combinatie nog een

aanspraak op stagnatiekosten, tot 15 mei 2007, en tot 13 juni 2007 kan maken, op

grond van redelijkheid en billijkheid met terzijdestelling van de overeengekomen

uitsluiting (exoneratie). Appelarbiters sluiten zich aan bij de 9

overweging in r.o. nr. 122, dat niet is vast te stellen dat die periode van ver-traging

geheel is toe schrijven of toe te rekenen aan de Gemeente.

15.1 Hoogstens zou het nog kunnen gaan om de kosten in de periode na 13 juni 2007.

Appelarbiters kunnen daarvoor acht slaan op het overzicht van de Gemeente in rapport

Pieters, pagina 14 tegenover de gegevens van de Combinatie in haar laatste schema bij

pleitnota (pr. L.) .

Ter zitting is daarbij gebleken dat die overzichten aangaande het nog te ver-richten werk

wel uiteenlopen en dat de Combinatie ook ná 13 juni 2007 nog enig werk heeft moeten

verrichten (waaronder de later opgeleverde baret-ten).

15.2 Datgene dat daarover is komen vast te staan is echter niet dusdanig in ernst en

omvang dat dat terzijdestelling van de contractueel bepaalde exoneratie rechtvaardigt.

Anders gezegd: het beroep van de Gemeente op die clausule en daarin ver-vatte

uitsluiting komt niet in strijd met redelijkheid en billijkheid.

De grieven VI tot en met IX falen.

16.1 Grief X luidt:

" Ten onrechte wijzen arbiters in eerste aanleg de door de Combinatie gevor-derde

verhoging van 2-procentpunten als bedoeld in par. 45, lid 2 UAV 1989 af."

16.2 In eerste aanleg is wel wettelijke (handels-)rente toegewezen, maar is dit deel van

de vordering (de verhoging) afgewezen (r.o. 148).

Page 130: AvdR Webinars

130

Anders dan de Gemeente betoogt zijn appelarbiters van oordeel, in de lijn van de vaste

jurisprudentie van de Raad, dat de memorie van eis in eerste aanleg als aanmaning dient

te worden beschouwd. De Combinatie maakt daarom terecht aanspraak op deze

verhoging vanaf 14 dagen na dag van in-diening van de memorie van eis (25 mei 2007),

derhalve vanaf 9 juni 2007.

Deze grief slaagt aldus.

16.3 De Gemeente wijst bij monde van haar raadsman nog op par. 01.02.40.91, volgens

haar omvattende een beperking tot verrekening van wettelijke rente minus 2 %. 10

Tegen het toekennen van de wettelijke rente heeft de Gemeente echter geen grief

gericht. Voorts is blijkens het bestek (01.02.45.90) paragraaf 45-2 UAV (de verhoging

met 2 %) gehandhaafd.

Tot een ander oordeel over de grief van de Combinatie kan dit dus niet lei-den.

de incidentele grief - korting

17.1 De Gemeente voert een incidentele grief aan, als volgt:

"Ten onrechte overwegen arbiters onder 124 van het vonnis dat een beroep op de

exoneratieclausule onredelijk en niet billijk is, indien de gemeente zich te gelijk beroept

op de kortingsclausule."

De Gemeente vordert in reconventie een verklaring voor recht dat zij aan-spraak heeft

op korting vanaf 15 mei 2007. Dit is in eerste aanleg afgewezen en daartegen richt zich

deze grief.

17.2 Appelarbiters stellen vast dat deze grief alleen het belang kan betreffen van een

aanspraak op korting tussen 15 mei 2007 en 13 juni 2007, de datum van oplevering,

aldus korting over 28 (kalender-)dagen; à € 2.000,00 per dag, volgens bestek

01.02.42.01, ingaande "op de dag volgend op de dag waarop het werk opgeleverd zou

moeten worden". Later heeft de Gemeente aange-geven uit te gaan van verrekening van

korting vanaf 26 mei 2007 (eerste aanleg, r.o. 111).

Appelarbiters zijn het verder eens met de Gemeente dat - iets anders gefor-muleerd dan

in haar grief - een beroep op exoneratie enerzijds en een aan-spraak op korting

anderzijds niet perse en zonder meer tot een afwijzing van de korting moeten leiden.

17.3 In casu heeft de Combinatie echter nog wel enkele andere argumenten en verweren

aangevoerd, zoals, kort gezegd, een beroep op stagnerende gege-vensverstrekking.

Daartoe behoren de gewijzigde opgave natuursteen, het ontbreken van traptreden, het

overleg over de halfverharding en het overleg-gen van de verklaring AP04.

17.4 Appelarbiters zijn van oordeel dat onder die, op zich niet betwiste, omstan-digheden

het opleggen van (een opleverdag en van) korting door de Gemeen-te inderdaad

onredelijk is te achten, zelfs als niet tezelfdertijd een beroep op exoneratie zou zijn

gedaan.

17.5 De grief wordt verworpen, de afwijzing van korting blijft in stand, met verbe-tering

van gronden. 11

kosten eerste aanleg

Page 131: AvdR Webinars

131

18. In eerste aanleg is bepaald dat de Combinatie 80 % van de kosten zal dragen en de

Gemeente 20 %.

De Combinatie richt daartegen haar grief XI.

Gezien de uitkomst van dit hoger beroep, waarin het oordeel vrijwel hetzelfde blijft als in

eerste aanleg, moet deze grief stranden.

19. De slotsom is dat de wederzijdse grieven vrijwel alle worden verworpen en het vonnis

in zoverre wordt bekrachtigd. Alleen ten aanzien van de afgewezen verhoging van de

wettelijke rente met 2 volgt vernietiging, als bij dictum aan te geven.

de proceskosten in principaal en incidenteel appel tezamen en overige vorderingen

20.1 Gelet op de mate waarin partijen in appel in principiële en in financiële zin in het

gelijk en ongelijk zijn gesteld achten appelarbiters het billijk dat ook in appel de

Combinatie 80 % en de Gemeente 20 % van de proceskosten draagt.

De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van dit vonnis

ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 31.040,89 (waarvan € 4.938,39 aan BTW)

bedragen en zijn tot dat beloop verrekend tot een be-loop met de door de Combinatie

gedane stortingen.

De Gemeente dient dus aan de Combinatie te vergoeden 20 % x € 31.040,89 = €

6.208,18.

20.2 Appelarbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van de

Gemeente naar de zelfde mate van gelijk en ongelijk, in billijkheid op € 5.250,00.

20.3 Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door de Gemeente aan de

Combinatie te worden voldaan € 6.208,18 - € 5.250,00 = € 958,18.

21. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afge-wezen.

DE BESLISSING

Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid: 12

in principaal en incidenteel appel

BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep, behoudens het oordeel omtrent de

verhoging van de wettelijke rente met 2 procent-punt;

VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voorzover daarbij die verhoging van de

wettelijke rente met 2 procent-punt werd afgewezen, en opnieuw rechtdoende:

VEROORDELEN de Gemeente aan de Combinatie per saldo te voldoen hetgeen in eerste

aanleg is toegewezen (zijnde: € 98.063,14) vermeerderd met de rente tegen het

wettelijke (handelsrente-)percentage daarover, vanaf 23 maart 2007 tot de dag der

algehele voldoening, het percentage van de rente verhoogd met 2 met ingang van 9 juni

2007, onder bepaling dat nim-mer rente over rente verschuldigd zal zijn;

in principaal en incidenteel appel

Page 132: AvdR Webinars

132

VEROORDELEN de Gemeente om ter verrekening van de proceskosten in appel aan de

Combinatie te betalen € 958,18 (negenhonderdachtenvijftig euro en achttien eurocent);

WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 5 april 2011

w.g. J.C. van Dijk w.g. K.A.J. van Dun w.g. J. Rossing

hb 71496 ea 29366

Page 133: AvdR Webinars

133

No. 20.041 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een geschil tussen

de besloten vennootschap

AANNEMINGSBEDRIJF J.K. B.V.,

hierna te noemen: "aanneemster",

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in reconventie,

gemachtigde: aanvankelijk mr. Ph.J. van Vliet, later mr. B.B.

van Vliet, beiden (in leven) advocaat te Amsterdam,

en

1. J.H. en

2. W.L.,

hierna te noemen: "opdrachtgevers",

v e r w e e r d e r s in conventie,

e i s e r s in reconventie,

gemachtigde: aanvankelijk mr. W.J. Kien, advocaat te Rotterdam,

later mr. J.M.F. Dingemans, advocaat te Amsterdam.

-----------------------

Het scheidsgerecht:

1. De ondergetekenden, ING. W. KEESOM, bij zijn benoeming lid, thans oud-lid van

de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, en IR. C.J.

ONDERDELINDEN,

en ING. H.J.R. SCHRAM, beiden lid van de Raad van Arbitrage

voor de Bouwbedrijven in Nederland, zijn door de Voorzitter van deze Raad

overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in na te

noemen geschil. De ondergetekenden hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard.

Bij brief d.d. 7 januari 1998 is daarvan mededeling gedaan aan partijen.

De geschriften, waarbij de ondergetekenden hun benoeming hebben aanvaard,

bevinden zich in depot bij het secretariaat van de Raad. Overeenkomstig de statuten

van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd aanvankelijk mr. H.A.

van den Berg, later mr. Y.R.R.R. de Mul, beiden (destijds) secretaris van de

Raad.

Het verloop van de procedure:

2. Tussen partijen is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tussen hen gesloten

aannemingsovereenkomst met betrekking tot de restauratie van het monumentale

deel en nieuwbouw van het achterhuis van het pand aan de K. nummer

2 407 te A. voor de totale aanneemsom van f. 1.450.000,00, exclusief BTW.

3. Dit geschil is door aanneemster bij inleidend schrijven d.d. 14 november 1997,

op diezelfde datum ingekomen bij het secretariaat van de Raad van Arbitrage

voor de Bouwbedrijven in Nederland, aanhangig gemaakt bij deze Raad.

Aanneemster concludeerde daarbij voor eis:

bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad opdrachtgevers te veroordelen tot betaling

tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag groot f. 814.743,10 exclusief

BTW, te vermeerderen met de BTW en vermeerderd met de wettelijke rente

sedert 1 december 1996 tot de datum van het verzoekschrift en met de wettelijke

rente vanaf die datum tot het moment van de algehele voldoening en opdrachtgevers

tevens te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, daaronder

begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.

4. Door opdrachtgevers is vervolgens verweer gevoerd bij memorie van antwoord

in conventie, tevens van eis in reconventie.

Opdrachtgevers concludeerden daarbij bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij

voorraad:

in conventie aanneemster niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans

haar deze te ontzeggen;

in reconventie aanneemster te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs

Page 134: AvdR Webinars

134

van kwijting van een bedrag groot f. 403.606,72, te vermeerderen met 17,5%

BTW over f. 353.206,72, en het bedrag inclusief BTW te vermeerderen met de

wettelijke rente vanaf 25 februari 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;

in conventie en in reconventie aanneemster te veroordelen in de kosten van deze

arbitrage, daaronder begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.

5. Tenslotte zijn door partijen nog memories van repliek/antwoord en van dupliek/

repliek bij de Raad van Arbitrage ingediend. Een memorie van dupliek in

reconventie werd uiteindelijk niet meer ingediend. Uit de memorie van repliek/

antwoord is te vermelden dat aanneemster daarbij, haar vordering in conventie

wijzigend, concludeerde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

in conventie opdrachtgevers te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting

aan aanneemster te betalen f. 814.178,10 te vermeerderen met BTW en met de

wettelijke rente sedert 12 januari 1997 tot het moment der algehele voldoening;

in reconventie de vordering van opdrachtgevers te ontzeggen, althans hen daarin

niet-ontvankelijk te verklaren;

in conventie en in reconventie opdrachtgevers te veroordelen in de kosten van

deze arbitrage, daaronder begrepen een bijdrage in de kosten van juridische bijstand.

6. Bij repliek in reconventie wijzigden opdrachtgevers het bedrag van hun vorde3 ring in f. 384.363,83, te vermeerderen met 17,5% BTW over f. 333.963,83.

7. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgehad op

woensdag 22 maart 2000, terwijl voortzetting daarvan plaatsvond op woensdag

14 juni 2000.

8. Direct aansluitend op de tweede mondelinge behandeling hebben de ondergetekenden

in aanwezigheid van de voormelde personen het woonhuis van opdrachtgevers

bezichtigd.

9. De inhoud van het voormelde inleidend schrijven en van de voormelde memories

dient als in dit vonnis herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Aan de

ondergetekenden

zijn de in de memories genoemde en daaraan gehechte bescheiden

overgelegd. Zowel na de eerste als na de tweede mondelinge behandeling is

door partijen een memorie van toelichting ingediend. Ter gelegenheid van de

eerste mondelinge behandeling legde mr. Van Vliet pleitnotities over afzonderlijk

voor de conventionele en voor de reconventionele vordering. Mr. Dingemans

legde eveneens pleitnotities over, waarbij opdrachtgevers hun vordering vermeerderden

met een schadevergoeding van circa f. 50.000,00 ter zake van

vochtdoorslag voorgevel, bobbelende Bolidtvloer en scheuren standvinken. Ook

ter gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling legde mr. Van Vliet

pleitnotities over.

10. De memories van toelichting na mondelinge behandeling werden ingediend naar

aanleiding van brieven namens het scheidsgerecht aan partijen d.d. 24 maart en

16 juni 2000 waarbij het scheidsgerecht om toelichting verzocht op bepaalde onderdelen.

Ter gelegenheid van de zittingen werden door partijen nog als producties

overgelegd een voorblad van een aannemingsovereenkomst, een brief van

B. aan Z. d.d. 8 juni 2000, een brief van ir. P. aan mr. Dingemans d.d. 8 juni

2000, een faxbericht van R. aan W. d.d. 24 september 1996 met de daarin genoemde

bijlagen en een brief van O. aan aanneemster d.d. 12 april 1995.

De beoordeling van het geschil:

De bevoegdheid:

11. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij berust

op paragraaf 49 lid 2 UAV 1989 met daarin een arbitrale clausule verwijzend

naar de Raad en zijn statuten.

4 De gronden van de beoordeling:

Alle hierna volgende bedragen zijn exclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

In conventie:

12. Aanneemster baseert haar vordering op het onbetaald gebleven deel van haar

Page 135: AvdR Webinars

135

eindafrekening. Deze eindafrekening kan ten behoeve van de behandeling van

dit geschil als volgt worden weergegeven:

- aanneemsom: f. 1.450.000,00

- saldo meer- en minderwerk:

erkend: f. 1.699.271,51 -/- f. 1.450.000,00 f. 249.271,51

niet erkend: f. 644.744,78 -/- f. 453.297,90 f. 191.446,88

- stagnatieschade: f. 453.297,90

- afrekening stelposten: f. 65.726,81

- betaald: -/- f. 1.595.000,00

- ingetrokken bij repliek: -/- f. 565,00

Vordering: f. 814.178,10

Arbiters zullen de vorderingen hierna achtereenvolgens behandelen.

Meerwerk: f. 191.446,88

13. Het geschil gaat om 25 meerwerkposten, exclusief de posten over stagnatieschade

nummers 98 en 99 en 166 en 167, welke afzonderlijk worden behandeld,

nu deze geen meerwerkposten in de eigenlijke zin van het woord betreffen. Op

de meerwerkposten zijn door opdrachtgevers deelbedragen erkend tot een totaal

ad f. 37.514,97, terwijl de gevorderde bedragen voor het overige (f. 191.446,88

-/- f. 37.514,97 = f. 153.931,91) betwist worden. Arbiters maken gebruik van

de nummering van de posten op het bij eis overgelegde, tussen partijen vaststaande

overzicht, dat ook door partijen is aangehouden.

14. Tussen partijen staan de inhoud van de overeenkomst en de contractstukken

niet vast. Aanneemster stelt dat haar open begroting d.d. 14 juni 1995, overgelegd

als productie II bij repliek/antwoord, contractstuk is, omdat deze begroting

op de laatste pagina voor akkoord is ondertekend door een van de opdrachtgevers.

Arbiters zijn van oordeel dat de ondertekening van een laatste pagina van

een begroting, waarop de geprinte aanneemsom met de pen is doorgehaald en

voorts met de hand is bijgeschreven: "vervallen 47.2001 fl 2613,26 uit te voeren

1.450.000,= exc BTW." met een paraaf, vermoedelijk van aanneemster, niet

meer betekent dan dat partijen op grond van besprekingen over de betreffende

begroting een aanneemsom zijn overeengekomen onder vervallenverklaring van

een besteksbepaling. Daarmee is de begroting als zodanig geen contractstuk

geworden. De laatste pagina van de begroting is wel als zodanig tussen partijen

5 overeengekomen, nu die laatste pagina verder geen aantekeningen of voorbehouden

bevat.

15. Voorts is tussen partijen ter zitting komen vast te staan dat aanneemster het

werk diende uit te voeren overeenkomstig het zogenaamde werkbestek met

daarop de datum 15 juni 1995. Tussen partijen staat verder vast dat aanneemster

de door opdrachtgevers opgestelde conceptovereenkomsten nimmer

ondertekend heeft. Bij dupliek/repliek is door opdrachtgevers als productie 17

een kennelijk laatste versie van de overeenkomst overgelegd. Daarmee staat

vast dat ook opdrachtgevers ervan uitgingen dat alle eerdere versies niet waren

overeengekomen. Uit de brief van mr. Dingemans aan aanneemster d.d. 14 mei

1996 (productie 16 bij dupliek/repliek) blijkt dat deze laatste versie op 19 maart

1996 aan aanneemster is gezonden. Tevens blijkt uit die brief dat ook opdrachtgevers

bekend waren met het feit dat de laatste versie van de overeenkomst

door aanneemster niet werd geaccepteerd, zodat ten onrechte wordt gesteld dat

opdrachtgevers erop mochten vertrouwen dat aanneemster de niet door haar

ondertekende overeenkomst had aanvaard. Arbiters zijn derhalve van oordeel

dat van de tussen partijen gesloten overeenkomst geen verdere akte is opgemaakt.

16. Derhalve staat als schriftelijke inhoud van de overeenkomst tussen partijen vast

het werkbestek van 15 juni 1995 en de slotpagina van de begroting van aanneemster.

Uit de bepaling onder 00.--.95.90 blijkt dat het werkbestek uitsluitend

de materialen en werkzaamheden omschrijft, terwijl voor het overige het oorspronkelijke

bestek van toepassing is gebleven. Tot het oorspronkelijke bestek

behoren de tekeningen genoemd op bladzijde 1 van het werkbestek. Aan de

Page 136: AvdR Webinars

136

hand van deze stukken zullen arbiters hierna de meerwerkposten en overige

geschilpunten

beoordelen.

17. Iets anders is dat het bestek (00.92.90) bepaalt dat de begroting een open begroting

is. Dat betekent dat, indien er al sprake is van een afwijking van het bestek

die een verrekening als meer- of als minderwerk rechtvaardigt, de in de

open begroting genoemde prijzen richtsnoer kunnen zijn voor de bepaling van de

meer- of minderprijs. Daarbij attenderen arbiters er derhalve uitdrukkelijk op dat

de open begroting niet kan bepalen of er sprake is van meer- of minderwerk: dat

kan in beginsel slechts worden bepaald door bestek en tekeningen, voor zover

een en ander is overeengekomen.

6 Post 3: Extra sloopwerken: f. 7.617,52

Opdrachtgevers verwijzen naar het financieel overzicht van aanneemster per

31 oktober 1995 (productie 10 bij antwoord/eis), waar deze post als "vervallen"

staat opgenomen. Aanneemster stelt dat het daarbij om een voor opdrachtgevers

kenbare vergissing gaat, omdat zij de post later weer heeft opgenomen.

Opdrachtgevers weerleggen deze kenbaarheid, nu zij stellen nimmer opdracht te

hebben gegeven voor het extra sloopwerk en zij ook de latere hernieuwde vordering

nimmer hebben erkend.

Arbiters zijn van oordeel dat op geen enkele wijze blijkt dat aanneemster na

31 oktober 1995 tot de conclusie kwam dat zij een vergissing in haar overzicht

had gemaakt, welke zij wenste te herstellen. Wel blijkt dat zij terugkwam op de

mededeling dat post 3 was vervallen. Arbiters zijn echter van oordeel dat aanneemster

niet kan terugkomen op een vervallenverklaring, dat wil zeggen intrekking

van een vordering, zodat de vordering wordt afgewezen.

Post 27: Wijzigingen tekening 4.01: f. 6.640,21

Onder dit nummer heeft aanneemster een drietal meerwerken in rekening gebracht,

welke zijn voortgekomen uit de wijzigingen op tekening 4.01. Opdrachtgevers

stellen dat het daarbij alleen zou zijn gegaan om een verlenging van het

terras met 0,25 m, maar arbiters constateren dat dit niet juist is. De op de offerte

voorkomende werkzaamheden vloeien daadwerkelijk uit de wijzigingen op de

tekening voort en worden derhalve geacht aan aanneemster te zijn opgedragen.

Dit lijdt uitzondering voor post 4.1 op de offerte, te weten de bobcat, welke volgens

de offerte twee dagen is ingezet voor in totaal f. 3.144,00. Arbiters zijn van

oordeel dat de uit de tekening en offerte blijkende hoeveelheid werk het gebruik

van de bobcat gedurende niet meer dan één dag rechtvaardigt, zodat op de totale

meerwerkofferte 0,5 x f. 3.144,00 = f. 1.572,00 in mindering gebracht dient

te worden. De vordering ad f. 6.640,21 verminderd met de opslag van 10% bedraagt

f. 6.036,55. Alsdan wordt toegewezen (f. 6.036,55 -/- f. 1.572,00) +

10% = f. 4.911,01.

Post 67: Wijziging installatieruimte 4.01: f. 11.482,22

Opdrachtgevers menen dat de vergrote ruimte eenvoudiger te realiseren zou

zijn, hetgeen aanneemster ontkent in verband met het op de wijzigingstekening

aangegeven dubbel stijl- en regelwerk met dubbele beplating. Opdrachtgevers

stellen dat deze geluidisolerende maatregelen reeds uit de oorspronkelijke teke7 ning op te maken was, omdat daarop reeds een geluidsisolatie van maximaal 20

dB was aangegeven.

Arbiters constateren dat de opmerking van opdrachtgevers op zich juist is, maar

dat de daarbij getekende constructie niet aan deze eis voldeed. Daardoor stond

er op de tekening een tegenstrijdigheid die voor rekening van opdrachtgevers

blijft. Het verweer van opdrachtgevers tegen de offerte is overigens niet gespecificeerd

anders dan door een prijs per m², zodat arbiters daaraan voorbijgaan en

de vordering ad f. 11.482,22 geheel toewijzen.

Post 72: Granito trappen: f. 3.674,00

Tussen partijen staat vast dat aanneemster in opdracht van opdrachtgevers een

andere kleur aan de trappen heeft moeten geven dan aanneemster in haar begroting

Page 137: AvdR Webinars

137

had opgenomen. Opdrachtgevers menen dat zij de vrije keuze hadden

voor de kleur van de trappen, zodat aanneemster iedere kleur had moeten uitvoeren

zonder bijbetaling.

Arbiters constateren dat in de betreffende bepaling (21.30.92.97) van het bestek

is voorgeschreven dat kleur en afwerking ter goedkeuring zijn van de directie.

Voorts bepaalt paragraaf 21.30.02.90 dat de prefab betonelementen in gepolijst

granito worden uitgevoerd. Daarbij is geen kleur vermeld, zodat aanneemster

mag aannemen dat het om een standaardkleur gaat. Daarmee staat vast dat

aanneemster de kleur bepaalt, welke vervolgens door de directie kan worden

goed- of afgekeurd. Bij afkeuring dient aanneemster een andere kleur aan te geven.

Indien de directie echter een kleur wenst die afwijkt van de standaardkleuren,

waar aanneemster op mocht rekenen, dan mag aanneemster bijbetaling

verlangen. Nu in het onderhavige geval aanneemster in haar begroting, die zij

samen met opdrachtgevers geheel heeft doorgenomen, een standaardkleur voor

de trappen had opgenomen, mocht zij erop vertrouwen dat een standaardkleur

zou worden goedgekeurd. Opdrachtgevers hebben hiervan afgeweken, zodat de

meerprijs ad f. 3.674,00, welke door opdrachtgevers niet is betwist, dient te

worden vergoed.

Arbiters merken daarbij voor de volledigheid op dat hetgeen hier is overwogen

met betrekking tot de begroting niet in strijd is met hetgeen is overwogen onder

15, nu de vaststelling, of er sprake is van meerwerk, is gedaan aan de hand van

het bestek, waarbij de bespreking van de begroting slechts als aanvullend bewijs

geldt.

8 Post 118: aankoop beplating binnenwerk: f. 20.556,01

Post 119: wijziging indelingen binnenwerk: f. 35.190,43

Partijen discussiëren over de financiële gevolgen die de wijzigingen van het materiaal

van de beplating en de indeling van het binnenwerk, waar die beplating

moest worden aangebracht, met zich brengt. Partijen zijn het daarbij niet eens

over de berekende hoeveelheden en over de in rekening gebrachte prijzen. Gezien

ieders taak bij de uitvoering van de bouw zullen arbiters hierna in beginsel

uitgaan van de door opdrachtgevers/de directie genoemde hoeveelheden en de

door aanneemster gestelde prijzen.

Arbiters hebben in het werk geconstateerd dat er sprake is van lastige vormen,

hetgeen tot extra snijverlies en extra manuren leidt. Uitgaande van de door

opdrachtgevers

gemeten hoeveelheid voor stijl- en regelwerk ad 606 m1 zijn arbiters

van oordeel dat het door aanneemster aangegeven verschil (1024 m1) niet

kan worden verklaard uit de door aanneemster aangegeven argumenten. Op

grond van de waarneming van arbiters en de meetgegevens van opdrachtgevers

stellen arbiters deze hoeveelheid vast op circa 606 m + 15% = 700 m. Voor het

overige zullen arbiters in het navolgende de door opdrachtgevers gemeten hoeveelheden

vermeerderen met 10% voor snijverlies, tenzij in verband met de

wens met zo min mogelijk naden te werken, zodat zoveel mogelijk hele platen

moesten worden verwerkt, een snijverlies van 15% is aan te houden. De hoeveelheden

volgen uit bijlage 7, door opdrachtgevers overgelegd bij memorie van

toelichting na eerste mondelinge behandeling.

Met betrekking tot de verrekening van Multipaint constateren arbiters dat opdrachtgevers

daarop 4 x 6,5 m² = 26 m² in verband met deuren trappenhuis aftrekken,

terwijl in de berekening in totaal 6,16 + 0,50 + 6,5 + 7,3 m² =

20,46 m² aan deuren trappenhuis voorkomen. De verrekening van de post voorzetwand,

20 m² Multipaint en 10 m² Aquapanel, is niet weersproken, zodat deze

kan worden doorgevoerd. Ook in dit geval zijn arbiters in verband met het verwerken

van hele platen van oordeel dat over de bruto hoeveelheid van 122,55

m² 15% snijverlies moet worden bijgeteld, zodat de totale hoeveelheid uitkomt

op de door aanneemster aangegeven 139 m². Deze wordt verminderd met 20,46

m² voor deuren en 20 m² voor voorzetwand, zodat 139 -/- 20,46 -/- 20 = 98,54

Page 138: AvdR Webinars

138

m² voor verrekening resteert, waarvan 139 -/- 122,55 = 16,45 m² alleen levering

en 98,54 -/- 16,45 = 82,09 m² ook aangebracht.

Om dezelfde reden dient ook de post Aquapanel met 15% over de brutohoe9 veelheid van 60,28 m² te worden vermeerderd tot de door aanneemster berekende

68 m². Na verrekening met 10 m² voorzetwand resteert ter afrekening 68

-/- 10 = 58 m², waarvan 68 -/- 60,28 = 7,72 m² alleen levering en 58 -/- 7,72

= 50,28 m² verwerkt. Overigens constateren arbiters dat aanneemster Aquapanel

bij het minderwerk verrekent tegen f. 9,50 per m², maar bij het meerwerk

tegen f. 19,50 m². Arbiters zullen in beide gevallen de eveneens door opdrachtgevers

aangehouden prijs van f. 9,50 per m² aanhouden, welke hen billijk voorkomt.

Ten aanzien van de verwerking van Oregon pine is aanneemster niet consistent,

waar zij in haar offerte uitgaat van 136 + 46 m², maar in haar vergelijkingstaat

bij pleitaantekeningen d.d. 14 juni 2000 van 105 + 46 m². Arbiters zullen ter

zake uitgaan van 93 m² vermeerderd met 15%, ofwel 107 m², waarvan 14 m²

alleen levering. Bovendien menen opdrachtgevers dat aanneemster voor zeven

deuren 7 x 3 = 21 m² platen heeft geleverd, terwijl aanneemster stelt negen

deuren à 4 m², ofwel 36 m² te hebben geleverd. Op grond van de tekeningen

gaan arbiters van de juistheid van de berekening van aanneemster uit. Waarom

opdrachtgevers voor de levering van te verwerken materiaal f. 111,50/m² rekenen

en voor de levering van niet verwerkt materiaal f. 56,00/m² is niet duidelijk,

zodat arbiters in beide gevallen f. 111,50/m² aanhouden.

Opdrachtgevers trekken bij het minderwerk 53 m² Rigips ten behoeve van

leidingschachten

af. Daarvoor in de plaats is gekomen underlayment, zodat daarvan

53 m² moet worden bijgeteld en niet 18 m² zoals opdrachtgevers stellen.

Daar moet 10%, ofwel 5,3 m² voor snijverlies bijgeteld worden.

Van het schilderwerk stellen opdrachtgevers dat dit wegvalt tegen tegelwerk.

Een dergelijke overeenkomst tot verrekening ligt niet voor. Voorts constateren

arbiters dat het tegelwerk onder een stelpost valt en aldaar dient te worden verrekend,

zodat het onder deze post niet kan worden weggestreept tegen schilderwerk.

Tenslotte berekent aanneemster voor levering en verwerking van materialen ten

behoeve van (2 + 4 =) zes schuifdeuren en (9 + 5 =) veertien multiplex deuren

in totaal f. 13.753,50, terwijl opdrachtgevers daar f. 13.471,00 voor rekenen.

Het verschil wordt niet gevonden in hoeveelheden maar in prijzen, zodat arbiters

de berekening van aanneemster zullen volgen.

10 Tussen partijen staat vast dat in de begroting voor de onderhavige posten 118

en 119 was opgenomen een bedrag van f. 46.002,36 (inclusief f. 87,50 aan materiaal

voor extra regelwerk ten behoeve van Multipaint, welk bedrag aanneemster

niet berekent). De berekening van het meerwerk dient overeenkomstig de

vorenstaande overwegingen en de opzet op de laatste pagina van bijlage 7 bij

opdrachtgevers' memorie van toelichting na eerste mondelinge behandeling volgend

als volgt te luiden:

1a. stijl en regelwerk 606 m aangebracht: f. 9.047,58

1b. idem 94 m geleverd: f. 235,00

2. Rockwool aangebracht: f. 1.622,70

3a. Oregon pine 93 m² aangebracht: f. 14.835,83

3b. Oregon pine geleverd 14 + 36 m²: f. 5.575,00

4a. gipsplaten aangebracht 15 m²: f. 448,88

4b. gipsplaten geleverd 1 m²: f. 4,50

5a. Multipaint aangebracht 82,09 m²: f. 8.073,55

5b. Multipaint geleverd 16,45 m²: f. 688,43

6. schilderwerk multipaint: f. 5.182,40

7a. Aquapanel aangebracht 50,28 m²: f. 3.886,64

7b. Aquapanel geleverd 7,72 m²: f. 73,34

8a. underlayment leidingschachten 53 m²: f. 3.323,10

8b. underlayment geleverd 5,3 m²: f. 92,75

Page 139: AvdR Webinars

139

9. deuren (6 + 14): f. 13.753,50

Totaal verwerkt en geleverd: f. 66.843,20

Het meerwerk bedraagt derhalve f. 66.843,20 -/- f. 46.002,36 + 10% =

f. 22.924,92.

Post 125: Verwijderen kalkresten van stenen achtergevel: f. 3.872,00

Paragraaf 22.40.12.90 van het werkbestek bepaalt dat de bestaande achtergevel

moet worden gereinigd. Voorts staat tussen partijen vast dat delen van die achtergevel

opnieuw moesten worden gemetseld. Om dit nieuwe metselwerk niet op

te laten vallen, werd het uitgevoerd met geselecteerde oude stenen in schoon

metselwerk. Daarop slaat meerwerkpost 50 die door opdrachtgevers is goedgekeurd.

Na verwerking van de door de directie goedgekeurde stenen is gebleken dat de

verwerkte, oude stenen niet schoon genoeg waren. In bouwvergadering nummer

19 d.d. 22 mei 1996 wordt dan ook gemeld onder 19.7.8 dat op het metselwerk

aan het nieuwe deel van de achtergevel van het voorhuis te veel kalk/cement

zit. Dat moest er dus af en daarover gaat de onderhavige meerwerkpost.

Arbiters zijn van oordeel dat de directie vóór het verwerken van de stenen deze

aanmerking had moeten maken, zodat andere stenen geselecteerd hadden kunnen

worden. Door toe te laten dat aanneemster deze stenen heeft verwerkt,

heeft de directie de gevorderde kostenverhoging veroorzaakt, welke derhalve

11 voor rekening van opdrachtgevers komt. Arbiters wijzen het meerwerk ad

f. 3.872,00 derhalve toe.

Arbiters voegen daar nog aan toe dat opdrachtgevers het begrip "schoon metselwerk"

ten onrechte vertalen met gereinigd metselwerk. Het betreft hier een

vaste bouwterm voor metselwerk dat in het zicht blijft en derhalve met de nodige

zorg dient te worden uitgevoerd.

Post 134: Constructieve aanpassing tussenverdieping: f. 3.157,87

Aanneemster stelt onweersproken dat ten opzichte van de oorspronkelijke opzet

een kast is vervallen, die mede als ondersteuning van de trap diende. Deze

ondersteuning

moest worden opgevangen, hetgeen aanneemster in overleg met de

constructeur heeft uitgewerkt en uitgevoerd. Het betreft hier derhalve een

bestekwijziging.

Aanneemster heeft deze wijziging naar het oordeel van arbiters correct verrekend

met hetgeen zij oorspronkelijk zou uitvoeren, zodat de vordering ad

f. 3.157,87 dient te worden toegewezen.

Post 135: Wijziging ramen voorgevel: f. 13.677,54

Ter zitting zijn partijen het voor deze post eens geworden op het gevorderde bedrag

ad f. 13.677,54, verminderd met het bij repliek genoemde bedrag ad

f. 565,00, zodat arbiters f. 13.677,54 -/- f. 565,00 = f. 13.112,54 zonder nadere

motivering toewijzen.

Post 136: Wijziging hekwerk en leuning en constructie: f. 4.965,63

Uit de brief van de opzichter d.d. 11 november 1996 (zie productie 1b bij memorie

van toelichting van opdrachtgevers na tweede mondelinge behandeling) blijkt

dat opdrachtgevers van mening zijn dat de hoeveelheidsverschillen door de

bestekwijziging

met betrekking tot een hekwerk minimaal zijn, omdat verlenging

en verkorting tegen elkaar kunnen worden geschrapt en dat vier spandraden in

de plaats zijn gekomen van een tussenstang, zodat slechts het hardglas op het

dakterras als meerwerk erkend wordt.

Uit het verslag van het meerwerkoverleg d.d. 25 oktober 1996 blijkt dat aanneemster

van de leverancier geen minderprijs heeft ontvangen voor het vervallen

van de stang in verband met andere werkzaamheden die de leverancier

daarvoor in de plaats moest uitvoeren. Arbiters zijn van oordeel dat het een niet

12 tegen het ander opweegt, nu weer andere werkzaamheden met betrekking tot

het aanbrengen van de stang eveneens zijn vervallen.

Page 140: AvdR Webinars

140

Arbiters kunnen zich derhalve met de berekening volgens opdrachtgevers verenigen,

zij het dat opdrachtgevers alsdan ook de bevestigingsmiddelen ad

f. 350,00 dienen te erkennen. Op deze post wordt derhalve toegewezen

(f. 1.061,98 + f. 350,00) + 10% = f. 1.553,18.

Post 137: Waterdicht maken lichtkap in pannenkap: f. 2.297,63

De onderhavige post betreft niet zozeer het waterdicht maken van de lichtkap

maar het maken van een waterdichte lichtkap volgens nadere instructies van de

directie. Aanneemster stelt dat het werk duurder is geworden omdat de detaillering

te laat klaar was, waardoor de kap al met pannen gedekt was, en omdat de

detaillering afweek van de besteksomschrijving met tekeningen. Deze wijzigingen

zouden zijn voortgekomen uit waarschuwingen van aanneemster dat de oorspronkelijk

voorgeschreven constructie niet op waterdichtheid gegarandeerd kon

worden.

Arbiters constateren dat er geen bericht van aanneemster in de stukken is te

vinden dat zij waarschuwt voor de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van

deze details. Voorts constateren arbiters dat uit de details 286 tot en met 289

d.d. 2 november 1995 geen extra timmerwerk ten opzichte van de besteksoplossing

blijkt. Ook van een waarschuwing in verband met de waterdichtheid blijkt

uit de stukken niets. Tenslotte blijkt uit niets dat opdrachtgevers opdracht hebben

gegeven tot uitvoering van de lichtkap in meerwerk. De vordering dient derhalve

te worden afgewezen.

Post 138: Werkzaamheden door niet-constructieve bordessen: f. 10.386,20

Reeds onder post 134 erkennen opdrachtgevers dat de werktekening 4.01 anders

is dan de bestektekening 2.01. Zij stellen dat dat zo is op grond van de andere

status van de tekening. Arbiters constateren echter dat er sprake is van een

daadwerkelijke verbetering van de constructie. Uit de verklaringen van partijen

ter zitting bleek dat aanneemster de normale uitvoeringswijze, zoals deze ook in

het bestek is opgenomen, had aangehouden, dat wil zeggen eerst de bordessen

aanbrengen en dan de trap. De directie wenste echter eerst de prefab-trap te

plaatsen en vervolgens de bordessen te storten. Dit had constructieve aanpassingen

tot gevolg, welke meerkosten met zich bracht.

13 Arbiters zijn van oordeel dat uit deze verklaringen blijkt dat aan aanneemster

opdracht is gegeven voor de constructieve aanpassingen, zodat de meerkosten

daarvoor, welke onbetwist f. 10.386,20 hebben bedragen, voor rekening van

opdrachtgevers

komen.

Post 140: Onderdorpels en stijlstukken kozijnen voorgevel: f. 6.848,82

Tussen partijen is niet in discussie dat aanneemster iets anders heeft moeten

uitvoeren dan volgens het werkbestek is voorgeschreven. Opdrachtgevers menen

echter dat de wijziging geen saldo meerwerk heeft opgeleverd. Dat saldo

meerwerk wordt voornamelijk veroorzaakt door het in rekening brengen van 135

manuur voor extra werkzaamheden ten behoeve van productie onderdorpels en

stijlstukken inclusief verbindingen en het aanbrengen ervan.

Aanneemster heeft voor deze 135 uur in haar memorie van toelichting na tweede

mondelinge behandeling een verklaring gegeven die door opdrachtgevers bij

hun laatste memorie niet is weersproken en die arbiters niet onbillijk voorkomt.

Derhalve dient het meerwerk tot het gevorderde bedrag ad f. 6.848,82 te worden

toegewezen.

Post 141: Kozijn merk Bb: f. 10.528,10

Opdrachtgevers hebben een oorspronkelijk door aanneemster geleverd kozijn

afgekeurd omdat het slordig zou zijn gemaakt. Aanneemster ontkent de klacht.

Aan arbiters is de juistheid van de klacht niet gebleken, zodat zij daar in beginsel

aan voorbij moeten gaan.

Aanvankelijk ontkenden opdrachtgevers dat er sprake was van een wijziging van

het kozijn ten opzichte van het oorspronkelijk geleverde en afgekeurde kozijn.

Ter zitting is echter gebleken dat van een oorspronkelijke opzet met één kozijn

Page 141: AvdR Webinars

141

in verband met de hoogte uiteindelijk twee kozijnen zijn gemaakt. Opdrachtgevers

verweten aanneemster ter zake niet tijdig te hebben gewaarschuwd, maar

arbiters zijn van oordeel dat het hier niet om een ontwerpfout als bedoeld in paragraaf

6 lid 14 UAV 1989 ging. De meerkosten voor deze wijziging ad

f. 10.528,10, nadat het kozijn volgens het oorspronkelijke ontwerp reeds gereed

was, komen derhalve voor rekening van opdrachtgevers.

Post 146: Bestrating: f. 5.333,13

Tussen partijen staat vast dat er een wijziging van de bestrating in die zin is geweest

dat in plaats van leisteen door opdrachtgevers geleverde IJsselformaat

14 stenen zijn verwerkt. Opdrachtgevers erkennen het meerwerk tot een bedrag ad

f. 3.980,10, waaruit blijkt dat zij uitsluitend de post "vertraging door verwerken

van natte stenen door het niet afdekken van de stenen met folie" ad f. 1.230,00

betwisten. Aanneemster stelt dat de stenen in het weekend zijn aangeleverd en

dat deze toen niet door opdrachtgevers zijn afgedekt, waardoor deze nat werden

en niet goed verwerkt konden worden. Opdrachtgevers menen dat afdekken een

taak van aanneemster is.

Arbiters zijn van oordeel dat hoewel het afdekken van bouwmateriaal in beginsel

een taak van aanneemster is dit niet van aanneemster gevergd kan worden

wanneer die bouwmaterialen door opdrachtgevers buiten werktijd worden aangeleverd.

Van een ingebrekestelling ter zake door aanneemster blijkt arbiters

echter niets, terwijl een substantiële vertraging in het bestratingswerk door de

natte steen voor arbiters niet aannemelijk is geworden, zodat dit deel van de

vordering terecht door opdrachtgevers is betwist en het restant ad f. 3.980,10

kan worden toegewezen.

Post 147: Voorzieningen ten behoeve van Isoned: f. 2.863,49

Tussen partijen staat vast dat Isoned aanpassingen heeft geadviseerd op het

ontwerp, welke aanpassingen door de directie zijn aanvaard en dus opgedragen.

Kennelijk waren deze aanpassingen nodig en heeft de directie deze noodzaak

onderkend, zodat sprake moet zijn van een verbetering ten opzichte van het

oorspronkelijk ontwerp. De kosten daarvan ad onweersproken f. 2.863,49 komen

alsdan voor rekening van opdrachtgevers.

Voor zover opdrachtgevers klagen over gebreken in het meerwerk dienen die

aan de orde te worden gesteld in de reconventionele vordering ter zake van gebreken

in het werk. Dit heeft geen invloed op de vraag of de meerwerkkosten

verschuldigd zijn, zodat arbiters daarop hier niet ingaan.

Post 148: Extra werkzaamheden opstand terras: f. 1.501,23

Aanneemster ontkent niet dat de betreffende werkzaamheden, voor zover betrekking

hebbend op het dichtzetten van de aansluiting met het buurpand, reeds

in het werkbestek is opgenomen. Aanneemster stelt slechts dat deze werkzaamheid

niet in de open begroting is opgenomen.

Arbiters hebben reeds overwogen dat de technische omschrijving van hetgeen

aanneemster moest uitvoeren niet in de begroting maar in het werkbestek is op15 genomen. Het standpunt van aanneemster is derhalve onjuist, zodat dat deel

van de vordering ongegrond is en aan aanneemster het door opdrachtgevers erkende

deel van de vordering ad f. 1.181,95 wordt toegewezen.

Post 149: Extra werkzaamheden ten behoeve van lift: f. 2.512,40

Uit de offerte blijkt dat de vordering betrekking heeft op het dichten van naden,

het aanbrengen van ventilatieroosters en van klimijzers en beugels. Arbiters zijn

van oordeel dat al deze werkzaamheden onder normale omstandigheden behoren

tot de werkzaamheden van aanneemster als bouwkundige voorzieningen ten

behoeve van een liftinstallatie. Er is derhalve geen sprake van meerwerk, zodat

de vordering dient te worden afgewezen.

Voor zover opdrachtgevers klagen dat de tweede beugel nog niet is geplaatst

merken arbiters op dat zij deze beugel wel hebben aangetroffen bij de bezichtiging.

Post 150: Wijzigen natuursteen lambrisering: f. 13.763,89

Uit vergelijking van de opstellingen van aanneemster en opdrachtgevers, die

Page 142: AvdR Webinars

142

zonder nader commentaar zijn ingediend, blijkt arbiters in de eerste plaats dat

aanneemster stelt in plaats van 4 m1 marmer te hebben aangebracht 12,5 m²

marmer. Arbiters nemen aan dat dit eveneens 12,5 m1 moet zijn. Alsdan is er

vrijwel overeenstemming tussen partijen, nu opdrachtgevers erkennen dat er 8

m1 extra is aangebracht. Het grote verschil is echter dat aanneemster ter zake

een onderaannemersprijs van f. 400,00/m had opgenomen, terwijl zij als meerwerk

een leveringsprijs van f. 420,00/m, vermeerderd met vier manuur per meter

à f. 56,50 rekent, zodat zij in haar meerwerkberekening uitkomt op een prijs

van f. 420,00 + 4 x f. 56,50 = f. 646,00/m. Hiervoor is geen verklaring gegeven,

zodat arbiters slechts de prijs uit de open begroting à f. 400,00/m zullen toekennen

tot een totale meerwerkprijs ad 8,5 x f. 400,00 = f. 3.400,00.

Voorts heeft aanneemster een post opgenomen ad f. 1.315,00 voor nog te verwachten

kosten. Een dergelijke post hoort niet thuis in een afrekening, zodat deze

post niet wordt toegewezen. De overige posten zijn niet gemotiveerd betwist

inclusief de minderwerkberekening, zodat arbiters die zouden kunnen handhaven.

Alsdan blijkt echter dat minder zou worden toegewezen dan door opdrachtgevers

is erkend, omdat het saldo minderwerk volgens de resterende opstelling

van aanneemster ad f. 2.347,50 + f. 436,88 = f. 2.784,38 hoger is dan de nieterkende

meerwerkvorderingen die voor toewijzing in aanmerking komen ad

16 f. 1.506,00 + f. 439,00 = f. 1.945,00, zodat arbiters moeten aannemen dat het

de bedoeling van opdrachtgevers is het meerwerk weg te strepen tegen het

minderwerk.

Arbiters zullen de vordering derhalve toewijzen overeenkomstig de berekening

van opdrachtgevers met dien verstande dat voor het extra marmer 8,5 m à

f. 400,00 = f. 3.400,00 wordt gerekend, zodat wordt toegewezen (f. 4.684,00 +

f. 3.400,00 + f. 878,00) + 10% = f. 9.858,20.

Post 151: Extra werkzaamheden ten behoeve van ptt/cai: f. 1.130,80

Aanneemster stelt dat zij leidingen voor PTT en CAI heeft moeten aanleggen nadat

de wand, waarachter en waarin de leidingen moeten worden verwerkt reeds

geheel gereed was. Dit brengt extra kosten met zich.

Arbiters constateren dat in het bestek de coördinatietaak met betrekking tot PTT

en CAI aan aanneemster is opgedragen. Indien PTT en/of CAI derhalve niet tijdig

melden, waar leidingen moeten worden aangebracht, is dat voor risico van aanneemster

en niet van opdrachtgevers, zodat de vordering moet worden afgewezen.

Post 152: Extra werkzaamheden ten behoeve van plaatvloer: f. 3.641,08

Aanneemster stelt in haar begroting geen andere afwerking voor de plaatvloer te

hebben opgenomen dan schilderwerk, terwijl volgens haar offerte aan haar is

opgedragen de naden van de betreffende vloer te hebben moeten uitkrabben, de

rand te hebben moeten afwerken en grote gaten te hebben moeten dichten,

naast afdekken en schoonmaken.

Het betreft een bestaande baddingenvloer op de beletage, aan de bovenzijde

voorzien van brede vloerdelen. Uit de afwerklijst blijkt dat in de betreffende

ruimtes een bolidt-vloer zou worden aangebracht. Uit bouwvergadering 29 blijkt

dat door Unipro vloerafwerking zou worden aangebracht. In het werkbestek is

onder paragraaf 24.10.01.01.91 opgenomen dat deze vloer waar nodig moet

worden aangeheeld, terwijl in paragraaf 47.20.03.10.94 is bepaald dat de houten

dekvloer met een slijtvaste toplaag zou moeten worden geïmpregneerd en

van een waslaag voorzien. Dit laatste betekent dat de vloer in ieder geval moest

worden schoongemaakt en van ongerechtigheden moest worden ontdaan.

Dat aanneemster deze werkzaamheden niet in haar begroting heeft opgenomen

is voor haar risico. Dat maakt deze werkzaamheden niet tot meerwerk, nu deze

17 reeds uit het bestek volgden. De vordering wordt derhalve afgewezen.

Post 153: Leveren en monteren spiegels: f. 3.297,80

Aanneemster stelt dat de in het werkbestek opgenomen acht spiegels bij bezuinigingen

uit haar opdracht zijn gehaald. Opdrachtgevers ontkennen deze stelling

Page 143: AvdR Webinars

143

en aanneemster heeft haar stelling bewezen noch aannemelijk gemaakt. De vordering

dient derhalve te worden afgewezen.

Post 154: Extra werk rvs leuningen trappenhuis: f. 1.897,50

Bij repliek stelt aanneemster dat de door haar aangebrachte leuning zou zijn afgekeurd.

Zij brengt daarvoor geen bewijs bij. Bij memorie van toelichting van

aanneemster na de tweede mondelinge behandeling stelt aanneemster dat zij

een extra leuning zou hebben aangebracht. Deze leuning is echter in het werkbestek

opgenomen. De vordering van aanneemster mist derhalve feitelijke

grondslag en wordt afgewezen.

Post 155: Extra werk volgens weekrapporten: f. 1.080,75

Uit de memorie van dupliek en de stellingen van opdrachtgevers ter zitting blijkt

dat opdrachtgevers hun verweer tegen de vordering laten varen, zodat de vordering

ad f. 1.080,75 zonder nadere overweging kan worden toegewezen.

Post 156: Ophangconstructie radiatoren: f. 2.263,64

Aanneemster stelt dat deze meerwerkpost is ontstaan doordat de directie te lang

aarzelde alvorens voor de besteksoplossing te kiezen bij de bevestiging van de

radiatoren. Uit niets blijkt dat aanneemster opdrachtgevers ter zake heeft gesommeerd

of in gebreke heeft gesteld, zodat haar stelling onbewezen blijft. Alsdan

resteert dat aanneemster de besteksoplossing heeft moeten uitvoeren, hetgeen

niet tot meerwerk kan leiden, zodat de vordering, voor zover deze niet is

erkend tot f. 413,60, wordt afgewezen.

Post 157: Wijziging in anker- en metselwerk: f. 12.337,74

Van deze vordering erkennen opdrachtgevers volgens de processtukken drie

kleine posten tot een totaal ad f. 534,60 inclusief opslag. Uit de bij memorie van

antwoord van opdrachtgevers na tweede mondelinge behandeling overgelegde

offerte van aanneemster met handgeschreven commentaar van opdrachtgevers

blijkt echter dat oorspronkelijk op deze post in totaal f. 5.014,35 is geaccordeerd.

Opdrachtgevers geven niet aan waarom zij op die akkoordverklaring zijn

teruggekomen, zodat arbiters van die akkoordverklaring uitgaan.

18 Met betrekking tot de posten op de afrekening ter zake van metselwerk en ankers

constateren arbiters dat deze werkzaamheden in het werkbestek zijn opgenomen

en derhalve ook in de begroting van aanneemster behoren te zijn opgenomen,

zodat er geen reden is voor verrekening als meerwerk nu aanneemster

geen reden heeft aangegeven anders dan dat het werk meer bleek te zijn dan

door haar begroot. Het ging echter niet om een verrekenbare hoeveelheid, zodat

afrekening op basis van nacalculatie niet aan de orde is.

Voor zover aanneemster daarnaast nog meer werkzaamheden op de afrekening

als meerwerk wenst te verrekenen heeft zij niet aangegeven op grond waarvan

het om meerwerk ging, zodat ook die andere vorderingen dienen te worden afgewezen.

Arbiters zullen de toewijzing dus beperken tot de oorspronkelijke akkoordverklaring

van opdrachtgevers ad f. 5.014,35.

18. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat op de vordering ter zake van meerwerk

aan aanneemster dient te worden toegewezen f. 4.911,01 (27) +

f. 11.482,22 (67) + f. 3.674,00 (72) + f. 22.924,92 (118/119) + f. 3.872,00

(125) + f. 3.157,87 (134) + f. 13.112,54 (135) + f. 1.553,18 (136) +

f. 10.386,20 (138) + f. 6.848,82 (140) + f. 10.528,10 (141) + f. 3.980,10 (146)

+ f. 2.863,49 (147) + f. 1.181,95 (148) + f. 9.858,20 (150) + f. 1.080,75 (155)

+ f. 413,60 (156) + f. 5.014,35 (157) = f. 116.843,30.

Stagnatieschade: f. 453.297,90:

19. Tussen partijen staat vast dat het werk volgens overeenkomst op 29 maart 1996

zou worden opgeleverd en dat het in werkelijkheid op 12 december 1996 is opgeleverd.

Aanneemster stelt dat de vertraging van de oplevering geheel voor rekening

van opdrachtgevers komt en dat zij op grond daarvan stagnatieschade

tot een totaal ad f. 453.297,90 dienen te vergoeden. Opdrachtgevers zijn van

mening dat de vertraging aan aanneemster is te wijten en vorderen dientengevolge

in reconventie betaling van de overeengekomen boete ad f. 1.000,00 per

Page 144: AvdR Webinars

144

dag.

20. Aanneemster verwijt de directie voornamelijk te late tekeningenverstrekking en

te late en zich wijzigende beslissingen. Opdrachtgevers menen dat het bij het

sluiten van de overeenkomst aanwezige tekeningenpakket voldoende was om

het werk te starten en dat de uitwerkingen daarvan en wijzigingen daarop niet

van zodanige aard waren dat daardoor de bouw vertraagd kon worden en dat

19 deze wijzigingen bij het sluiten van de overeenkomst reeds voorzienbaar waren.

21. Uit het overzicht d.d. 15 maart 2000, gesplitst in een behoefteplanning en de

werkelijke verstrekking, blijkt dat de zogenaamde definitief definitieve tekeningen

pas eind mei 1996 compleet waren. Arbiters verwijzen ter zake ook naar de

tekeningenverstrekkingslijst d.d. 27 juni 1996, productie VIII bij repliek/

antwoord, waarbij de laatste tekeningen met betrekking tot trappenhuis/lift

en met betrekking tot detaillering zijn gedateerd op 22 mei 1996. Aanneemster

heeft geen vertragingsoorzaak aangetoond die zich heeft voorgedaan na het opstellen

van de derde planning, waarbij arbiters opmerken dat naar hun oordeel

de problemen rond de trap bij het opstellen van de derde planning voldoende

bekend waren. Voorts is niet van zodanig ná opstelling van de derde planning

opgedragen meerwerk gebleken dat daardoor nog verlenging ten opzichte van

deze derde planning gerechtvaardigd zou worden. De enige posten die daarvoor

in aanmerking zouden kunnen komen betreffen de hiervoor onder 118/119 behandelde

beplating van de binnenindeling, maar de problemen daarover waren in

maart 1996 reeds te voorzien en dus in te plannen.

22. Opdrachtgevers stellen nog dat de wijzigingen aan de trap voor risico van

aanneemster

dienen te komen. Arbiters zijn echter van oordeel dat deze wijzigingen

noodzakelijk waren, omdat het oorspronkelijke plan van de architect niet volledig

uitvoerbaar was. Nu het aanbrengen van de trap op het kritieke pad lag, omdat

de gevel niet kon worden gesloten voordat de trap was aangebracht, moet de

daardoor ontstane vertraging voor rekening van opdrachtgevers blijven.

23. Het feit dat aanneemster een langere bouwtijd heeft geaccepteerd, betekent op

zich niet dat aanneemster daardoor moet afzien van vergoeding van door de

bouwtijdverlenging geleden schade.

24. Opdrachtgevers stellen zich subsidiair op het standpunt dat, voor zover het

scheidsgerecht van oordeel is dat het meerwerk moet leiden tot bouwtijdverlenging,

de bepaling in het bestek van paragraaf 01.60.01.92 moet worden toegepast.

Daarbij is bepaald dat voor zover bestekswijzigingen moeten leiden tot

bouwtijdverlenging de opslag voor bouwplaatskosten kan worden verhoogd van

10% naar 15%. Aanneemster meent dat deze regel niet opgaat als het opgedragen

meerwerk uitzonderlijk groot is, maar geeft niet aan waarom zij die mening

heeft. Arbiters zullen derhalve uitgaan van de juistheid van de stelling van

opdrachtgevers.

20 25. Arbiters zijn van oordeel volgens de vaste jurisprudentie en naar analogie van

paragraaf 36 lid 2 UAV 1989 dat aanneemster in billijkheid geacht moet worden

10% van de aanneemsom als meerwerk binnen de overeengekomen bouwtijd uit

te kunnen voeren. Aanneemster heeft niet aangegeven dat dit in het onderhavige

geval anders is, zodat arbiters ervan uitgaan dat van het netto meerwerk

10% x f. 1.450.000,00 = f. 145.000,00 binnen de overeengekomen bouwtijd kon

worden uitgevoerd. Uit overweging 12 blijkt dat opdrachtgevers f. 249.271,51

aan meerwerk hebben erkend. Uit overweging 18 blijkt dat daar nog eens

f. 116.843,30 aan meerwerk bijgeteld moet worden, zodat het totale meerwerksaldo

uitkomt op f. 249.271,51 + f. 116.843,30 = f. 366.114,81 inclusief 10%

opslag, ofwel f. 332.831,64 exclusief die opslag. Derhalve komt het meerwerk

met een waarde van f. 332.831,64 -/- f. 145.000,00 = f. 187.831,64, ofwel ±

13% van de aanneemsom, voor bouwtijdverlenging in aanmerking. Deze

bouwtijdverlenging

Page 145: AvdR Webinars

145

bedraagt alsdan in billijkheid 13% van de oorspronkelijke bouwtijd

van, volgens aanneemster, 38 weken ofwel vijf weken.

26. Het meerwerk tot een waarde van f. 145.000,00 valt onder de bepaling van

bestekparagraaf

01.60.01.90.92, zodat daarover een opslag van 10% ofwel

f. 14.500,00 dient te worden vergoed. Het resterende meerwerk tot een waarde

van (f. 332.831,64 -/- f. 145.000,00 =) f. 187.831,64 valt onder de bepaling

van bestekparagraaf 01.60.01.92, zodat daarover een opslag van 15% ofwel

f. 9.391,58 dient te worden vergoed. Deze opslag komt in de plaats van de gevorderde

stagnatieschade over een periode van vijf weken na 29 maart 1996,

derhalve tot 3 mei 1996.

27. Nu de derde planning d.d. 8 maart 1996 aangeeft dat het werk zou worden

opgeleverd

aan het eind van week 41 van 1996, derhalve op 11 oktober 1996, terwijl

arbiters van oordeel zijn dat deze door partijen aanvaarde planning in billijkheid

de aan aanneemster te verlenen bouwtijdverlenging wegens meerwerk en

stagnatie veroorzaakt door opdrachtgevers weergeeft, dient de periode 3 mei

1996 tot 11 oktober 1996 te worden aangemerkt als stagnatie veroorzaakt door

opdrachtgevers. Over deze periode dient de gevorderde stagnatieschade te worden

vergoed. Nu opdrachtgevers geen gespecificeerd verweer tegen de omvang

van de gevorderde schade in de posten 98, 99, 166 en 167 voeren anders dan

dat zij de kosten buiten proporties vinden, zullen arbiters deze berekeningen in

beginsel ten grondslag leggen aan de toe te wijzen stagnatievergoeding.

21 28. De berekening onder de posten 98 en 99 betreft een periode van over het algemeen

27 weken. Over deze periode vordert aanneemster vergoeding voor 1050

onproductieve uren, ofwel gemiddeld 39 uur per week. De periode van 3 mei tot

11 oktober 1996 betreft 23 weken, waaronder vier weken bouwvakvakantie. Arbiters

zijn van oordeel dat deze onproductieve uren niet over de bouwvakvakantie

gerekend dienen te worden, zodat een vergoeding over (23 -/- 4) x 39 = 741

uur à f. 56,50, ofwel f. 41.866,50 wordt toegewezen.

29. De posten onder "uitloop bouwtijd" zijn over 23 weken toe te wijzen met uitzondering

van de beide posten opruimen en verticale transporten, die in de bouwvakvakantie

niet voorkomen en dus over 19 weken zijn toe te wijzen. Datzelfde

geldt voor de manuren vermeld bij de overige posten. Niet valt in te zien waarom

over bouwtijdverlenging door stagnatie ook voor meer vuilcontainers betaald

moet worden, zodat die post vervalt. Herrekening leidt tot een toekenning ad 23

x (f. 350,00 + f. 87,50 + f. 160,00 + f. 160,00 + f. 149,33 + f. 35,00 + f. 15,00

+ f. 7,50 + f. 95,00 + f. 150,00) + 19 x (8 + 1 + 1 + 1 + 1 + 1 + 1 + 8) x

f. 56,50 = f. 51.431,59.

30. De uitvoerderskosten moeten over 19 weken à (f. 61.020,00 + f. 810,00) : 27 =

f. 2.290,00 tot een totaal ad 19 x f. 2.290,00 = f. 43.510,00 vergoed worden.

31. In de stagnatieperiode komt geen winter voor. Nu in de oorspronkelijke bouwtijd

wel een winterperiode zat opgenomen, moeten de wintervoorzieningen beschouwd

worden in de aanneemsom te zijn opgenomen. Zonder nadere toelichting

is te begrijpen dat, maar niet in hoeverre aanneemster extra kosten heeft

gehad in de winter in verband met het openblijven van de achtergevel, omdat de

trap niet kon worden aangebracht. Aanneemster heeft echter nagelaten deze

voorziening te specificeren en vordert ongespecificeerd voorzieningen ten behoeve

van de winter. Arbiters komen derhalve niet tot een toewijzing op dit punt.

32. Onder 99 worden de kosten voor werkvoorbereiding gedurende de stagnatietijd

gevorderd. Niet duidelijk is waarom deze kosten ook gevorderd worden over de

oorspronkelijke bouwtijd van 38 weken, zodat arbiters daaraan voorbijgaan.

Toewijsbaar zijn alsdan deze kosten over een periode van 19 weken tot een totaal

ad 19 x (20 x f. 56,50 + f. 75,00) = f. 22.895,00.

33. Arbiters zijn resumerend van oordeel dat ter zake van de extra tijd voor meerwerk

en stagnatie aan aanneemster vergoed dient te worden f. 9.391,58 (26) +

Page 146: AvdR Webinars

146

22 f. 41.866,50 (28) + f. 51.431,59 (29) + f. 43.510,00 (30) + f. 22.895,00 (32) =

f. 169.094,67. Voor enige opslag komt dit bedrag niet in aanmerking nu het niet

om opgedragen meerwerk maar om schadevergoeding gaat.

Stelposten: f. 65.726,81

34. Op een totaal van f. 95.725,00 aan overeengekomen stelposten stelt aanneemster

f. 95.725,00 + f. 65.726,81 = f. 161.451,81 te hebben besteed ondanks

het feit dat op vijf stelposten (nummers 9, 10, 11, 12 en 17) ad totaal

f. 30.250,00 in het geheel geen besteding door aanneemster heeft plaatsgevonden.

Een steeds terugkerend verweer van opdrachtgevers is dat aanneemster

geen facturen heeft overgelegd van leveranciers en onderaannemers. Voorts

struikelen opdrachtgevers, althans hun bouwkostendeskundige, over het woord

"offerte" boven de afrekeningen. Arbiters zullen hierna in billijkheid naar bevind

van zaken oordelen.

Arbiters constateren dat uit de laatste bladzijde van de begroting blijkt dat de

stelposten inclusief opslag zijn opgenomen, nu over die stelposten geen opslagen

worden berekend. Uit de afrekeningen blijkt dat aanneemster de stelposten inclusief

opslag in mindering brengt en de bestedingen inclusief een opslag van

10%, die niet staat vermeld in de afrekening, opvoert. Hiertegen is door opdrachtgevers

geen verweer gevoerd, zodat arbiters van de juistheid van de berekening

uitgaan. De opmerking in het bij memorie van eis gevoegde financieel

overzicht dat het om "netto" stelposten zou gaan is derhalve verwarrend.

Stelpost 1: repareren fronton: f. 10.779,59

Arbiters constateren dat als productie 57 de afrekening van de onderaannemer is

overgelegd. Deze afrekening verwijst naar de offerte die als productie 56A is

overgelegd. De overige werkzaamheden zijn onder productie 56 gespecificeerd.

Tegen een en ander is geen gemotiveerd verweer gevoerd. Arbiters achten de

post voldoende verantwoord en wijzen de vordering ad f. 10.779,59 toe.

Stelpost 2: hang- en sluitwerk: f. 39.156,21

Aanvankelijk hebben opdrachtgevers bij dupliek/repliek op deze overschrijding

f. 18.162,14 erkend op grond van door aanneemster toegezonden facturen.

Voorts constateren opdrachtgevers dat aanneemster de verkregen korting niet

aan hen heeft doorberekend. Arbiters billijken die handelwijze: de aannemersprovisie

is bedoeld ter dekking van risico's en dergelijke, terwijl de commerciële

korting bedoeld is binnen de relatie tussen deze leverancier en deze aannemer

23 als winst voor aanneemster. Er is derhalve geen reden de korting met opdrachtgevers

te verrekenen.

Een optelling van het als productie 58 overgelegde overzicht van hang- en sluitwerk

levert een totaal op van f. 41.239,81 + 10% = f. 45.363,79, waarop dient

te worden verrekend de stelpost ad f. 5.000,00, zodat een overschrijding resteert

van f. 40.363,79. Nu een overschrijding gevorderd wordt van f. 39.156,21,

vordert aanneemster f. 40.363,79 -/- f. 39.156,21 = f. 1.207,58 minder dan uit

haar overzicht blijkt. Dat betekent dat zij de toevoeging op de vierde pagina van

productie 58 d.d. 31 januari 1997 ad (f. 792,80 + f. 155,00 + f. 150,00) + 10%

= f. 1.207,58 niet vordert.

Het enige verweer dat opdrachtgevers tegen de vordering voeren is dat zij niet

of niet volledig beschikt over de facturen. Zij geven niet aan welke facturen ontbreken,

zodat arbiters dit verweer passeren nu aanneemster een naar haar zeggen

complete set facturen heeft overgelegd. Arbiters constateren wel dat op het

overzicht bedragen voorkomen die niet stroken met de beschrijving van de stelpost.

Zo is uitdrukkelijk bepaald dat de stelpost slechts betrekking heeft op levering

van hang- en sluitwerk, maar komt in het overzicht een afrekening voor van

140 + 4 + 2 + 24 + 3 + 8,4 = 181,4 montage-uren voor, die niet onder de stelpost

vallen en derhalve niet kunnen worden toegewezen. Het gaat daarbij om

een bedrag ad 181,4 x f. 56,50 = f. 10.249,10 + 10% = f. 11.274,01.

Ook overigens hebben arbiters de indruk dat op het overzicht zaken zijn vermeld

Page 147: AvdR Webinars

147

die bij de beschrijving van de stelpost in bestekparagraaf 30.10.90.91 van de

stelpost zouden zijn uitgesloten, zoals espagnolets en hang- en sluitwerk voor

schuifdeuren. Nu opdrachtgevers echter ter zake geen verweer voeren, zullen

arbiters het daarbij laten, aannemend dat partijen ter zake stilzwijgend nader

anders zijn overeengekomen.

Op de stelpost wordt derhalve toegewezen f. 39.156,21 -/- f. 11.274,01 =

f. 27.909,20.

Stelpost 3: hekken trappenhuis: f. 5.248,25

Opdrachtgevers stellen slechts dat de overgelegde offerte geen offerte is maar

een afrekening en dat er geen facturen zijn. Voor het belangrijkste bedrag is er

echter wel een offerte van de onderaannemer. Arbiters constateren voorts dat

opdrachtgevers niet ontkennen dat een en ander is geleverd en uitgevoerd zoals

24 op de afrekening is opgenomen, terwijl de afrekening op zich arbiters niet onaannemelijk

voorkomt. De vordering ad f. 5.248,25 dient derhalve te worden

toegewezen, nu deze overeenkomt met de afrekening.

Stelpost 4: aankoop natuursteen: f. 8.491,10

Opdrachtgevers constateren terecht dat de afrekening en de bijgevoegde offerte/

nota niet op elkaar aansluiten. Nu de afrekening echter lager sluit dan de nota,

zullen arbiters dit verweer passeren. Voorts stellen opdrachtgevers terecht

dat de stelpost slechts was bedoeld voor aankoop van natuursteen gevelbekleding

en niet ook voor het stellen ervan. Aanneemster rekent onder de stelpost

echter tevens allerlei werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de

gevelbekleding af. Dat is onjuist.

Uit de afrekening blijkt dat de levering van 56 m² natuursteen gevelbekleding

f. 15.904,00 + 10% = f. 17.494,40 heeft gekost. De stelpost was f. 15.600,00,

zodat de toe te wijzen overschrijding f. 17.494,40 -/- f. 15.600,00 = f. 1.894,40

bedraagt.

Stelpost 5: natuursteen top voorgevel: f. 753,85

Stelpost 6: aankoop tegels: f. 443,15

Stelpost 15: wastrog: -/- f. 489,96

Over de afrekening van deze stelposten zijn partijen het eens op de gevorderde

bedragen ad f. 753,85 + f. 443,15 -/- f. 489,96 = f. 707,04, zodat arbiters dit

bedrag zonder nadere motivering toewijzen.

Stelpost 7: tapijt, trapbekleding, egalisatie vloer: f. 4.870,45

Opdrachtgevers protesteren dat er geen factuur voor de aankoop van multiplex

en viltstroken is overgelegd. Aanneemster stelt dat dat ook niet kan omdat zij de

werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd.

In het bestek is ter zake geen stelpost opgenomen. In de open begroting heeft

aanneemster een stelpost ad f. 1.300,00 opgenomen voor het leveren en aanbrengen

van 55 m² spaanplaat 18 mm onder vloeren ten behoeve van tapijt,

terwijl tevens het in bestek en afwerkstaat voorgeschreven projecttapijt met

egaliseren ondervloer is vervallen. Door ondertekening van het laatste blad van

de begroting zijn opdrachtgevers akkoord gegaan met het totaalbedrag aan stelposten,

waarin deze stelpost is opgenomen, zodat arbiters van de juistheid van

het gestelde in de open begroting uitgaan nu daar geen verweer tegen is gevoerd.

25 Uit de afrekening blijkt dat aanneemster in de plaats van 55 m² spaanplaat 135

m² multiplex op stroken vilt heeft moeten leveren en aanbrengen. Dit betreft

een bestekwijziging, die formeel had moeten worden afgerekend door onder de

stelpostenafrekening alleen de gehele stelpost terug te geven en onder de

meerwerkafrekening de onderhavige werkzaamheden op te nemen. Nu het financieel

geen verschil maakt, omdat in beide gevallen een opslag van 10% geldt

en opdrachtgevers geen verweer hebben gevoerd tegen deze wijze van afrekenen,

zullen arbiters deze accepteren.

Opdrachtgevers hebben niet gesteld dat niet is uitgevoerd hetgeen op de afrekening

voorkomt. Arbiters zijn van oordeel dat de in rekening gebrachte prijzen billijk

Page 148: AvdR Webinars

148

zijn, zodat aanneemster het gemis aan onderbouwing niet zal worden tegengeworpen

en arbiters de vordering ad f. 4.870,45 zullen toewijzen.

Stelpost 8: parket, egalisatie vloer: f. 19.876,44

Opdrachtgevers verweren zich tegen de afrekening omdat de factuur voor het

leveren van underlayment ontbreekt. Er is wel een factuur van de parketleverancier.

Deze heeft het leveren en aanbrengen van 105 m² parket in rekening

gebracht, maar omdat aanneemster voor de stelpost op 105,5 m² had gerekend

heeft aanneemster 0,5 m² extra aan opdrachtgevers in rekening gebracht. Dit

achten arbiters ontoelaatbaar, zodat bij de afrekening uitgegaan wordt van de

factuur van de parketleverancier en de afrekening dient te worden verminderd

met 0,5 x f. 230,75 + 10% = f. 126,92.

Het leveren en aanbrengen van underlayment is door aanneemster zelf gebeurd,

zodat daarvan geen afzonderlijke factuur bestaat, hetgeen aanneemster niet

wordt tegengeworpen, omdat de in rekening gebrachte prijzen billijk zijn. Op de

vordering wordt derhalve toegewezen f. 19.876,44 -/- f. 126,92 = f. 19.749,52.

Stelpost 13: open haard: f. 2.352,45

Opdrachtgevers hebben bezwaar tegen het ontbreken van een factuur van de

installateur.

Er is echter wel een offerte overgelegd. Niet is gesteld dat de geoffreerde

werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd. Nu de geoffreerde prijs ook

in de afrekening is opgenomen, zullen arbiters daarvan uitgaan, aangezien de offerte

hen billijk voorkomt.

Opdrachtgevers stellen voorts dat aanneemster veel extra uren heeft berekend,

26 maar geven niet aan waarom het niet juist zou zijn. Arbiters passeren het verweer

als ongemotiveerd.

Derhalve dient de vordering geheel te worden toegewezen tot het gevorderde

bedrag ad f. 2.352,45.

Stelpost 14: rioolpomp: f. 3.437,30

Opdrachtgevers vragen om een aankoopfactuur van de onderaannemer. Arbiters

zijn van oordeel dat dit verder gaat dan de verplichtingen van aanneemster.

Aanneemster dient aan te tonen dat zij op goede gronden een betaling doet aan

haar onderaannemer, maar hoeft niet op haar beurt van haar onderaannemer te

verlangen dat deze zijn offerte onderbouwt, omdat dan een schier eindeloze keten

van betalingsbewijzen zou kunnen ontstaan.

Arbiters constateren dat niet is gesteld dat aanneemster niet heeft geleverd hetgeen

door onderaannemer is geoffreerd. Opdrachtgevers verbazen zich dat de

prijs is verdubbeld ten opzichte van de stelpost maar stellen niet dat die prijs

onbillijk is, zodat arbiters aan de stelling van opdrachtgevers voorbijgaan. De

vordering dient derhalve te worden toegewezen tot het gevorderde bedrag ad

f. 3.437,30.

Stelpost 16: invalidentoilet: f. 1.057,98

Opdrachtgevers stellen dat ook in dit geval geen factuur is overgelegd. Arbiters

constateren dat de door aanneemster als productie 69A overgelegde lijst ook als

afrekening kan gelden en alsdan wel een factuur is, zodat het verweer als ongegrond

moet worden gepasseerd.

Opdrachtgevers stellen voorts terecht dat aanneemster over sanitair geen opslag

van 10% mag rekenen overeenkomstig paragraaf 37 lid 4 UAV 1989. Toegewezen

kan derhalve worden f. 3.007,25 -/- f. 2.250,00 = f. 757,25.

35. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat op de afrekening stelposten moet worden

toegewezen -/- f. 30.250,00 (vervallen) + f. 10.779,59 (1) + f. 27.909,20

(2) + f. 5.248,25 (3) + f. 1.894,40 (4) + f. 707,04 (5/6/15) + f. 4.870,45 (7) +

f. 19.749,52 (8) + f. 2.352,45 (13) + f. 3.437,30 (14) + f. 757,25 (16) =

f. 47.455,45.

36. De afrekening in conventie dient derhalve als volgt te luiden:

- aanneemsom: f. 1.450.000,00

27

Page 149: AvdR Webinars

149

- saldo meer- en minderwerk:

erkend: f. 1.450.000,00 -/- f. 1.699.271,51 f. 249.271,51

alsnog toegewezen (18) f. 116.843,30

- stagnatieschade: (33) f. 169.094,67

- afrekening stelposten: (35) f. 47.455,45

- betaald: -/- f. 1.595.000,00

Totaal f. 437.664,93

In reconventie:

37. De vordering in reconventie is ingesteld ter zake van korting tot een bedrag ad

f. 258.000,00, afwerkkosten tot f. 142.923,20 en overige kosten tot een totaal

ad f. 2.900,00 + f. 3.905,00 + f. 137.665,20, bij pleidooi vermeerderd met

f. 50.000,00 voor later geconstateerde gebreken. De vordering in reconventie

betreft derhalve in totaal f. 258.000,00 + f. 142.923,20 + f. 2.900,00 +

f. 3.905,00 + f. 137.665,20 + f. 50.000,00 = f. 595.393,40 onder verrekening

van hetgeen in conventie is toegewezen.

Korting:

38. Opdrachtgevers vorderen vergoeding/verrekening van korting over 258 dagen

van 29 maart 1996 tot 12 december 1996 à f. 1.000,00 per kalenderdag op

grond van artikel 13A van de akte van de overeenkomst. Arbiters hebben hiervoor

reeds overwogen dat deze akte geen deel is gaan uitmaken van de contractstukken.

Wel maakt daarvan deel uit paragraaf 01.60.05.11 van het bestek

d.d. 10 maart 1995, waarin is bepaald dat een korting op de aannemingssom

wordt toegepast van f. 1.000,00 per werkdag bij te late oplevering door schuld

van aanneemster.

39. Arbiters hebben voorts hiervoor overwogen dat het werk, inclusief

bouwtijdverlenging,

had moeten zijn opgeleverd op 11 oktober 1996. Tussen partijen

staat vast dat het werk is opgeleverd op 12 december 1996. Aanneemster heeft

voor die periode voor dit werk geen onwerkbare dagen gemeld. Derhalve worden

alle werkdagen als werkbaar beschouwd. Inclusief aftrek voor twee ATV-dagen

tellen arbiters in de betreffende periode 42 werkdagen, zodat de daarover verschuldigde

korting 42 x f. 1.000,00 = f. 42.000,00 bedraagt.

Kosten afwerking:

40. Opdrachtgevers stellen dat het werk nog vele gebreken kent die aanneemster,

nadat haar bij herhaling een redelijke termijn voor herstel was gegund, niet

heeft hersteld, zodat opdrachtgevers de herstelkosten vorderen. Aanneemster

stelt dat haar de toegang tot het werk werd ontzegd, zodat zij de klachten niet

meer kon herstellen, zodat opdrachtgevers geen recht hebben op herstel28 kostenvergoeding.

41. Opdrachtgevers hebben als productie 14 een lijst van gebreken d.d. 14 augustus

1997 overgelegd, genummerd 1 tot en met 60, waarbij die klachten die voorkwamen

op de oorspronkelijke lijst d.d. 11 juni 1997 maar die inmiddels wel

hersteld zijn niet meer zijn opgenomen, zodat in de lijst nummers ontbreken.

Arbiters zullen de door hen in het werk bezichtigde gebreken aan de hand van

deze lijst hierna behandelen, de nummering van opdrachtgevers aanhoudend.

Arbiters zijn daarbij van oordeel dat aanneemster gedurende de onderhoudstermijn

van zes maanden de op de opleveringslijst voorkomende gebreken had dienen

te herstellen. Voor zover aanneemster dat niet heeft gedaan, is zij in gebreke

gebleven aan haar verplichtingen te voldoen en hebben opdrachtgevers terecht

herstelkosten gevorderd.

42. Een aantal van de hierna te behandelen klachten betreft kleine gebreken die in

het kader van algemene narooiwerkzaamheden dienen te worden hersteld. Het is

ondoenlijk van al deze narooiwerkzaamheden de herstelkosten precies en in billijkheid

vast te stellen. Arbiters zullen derhalve na bespreking van alle gebreken

bepalen wat de kosten zullen zijn, gemoeid met de narooiwerkzaamheden in het

algemeen. De gebreken die daaronder zullen vallen zullen worden aangeduid als

behorend tot de narooiwerkzaamheden. Als uurloon zal het tussen partijen vastgestelde

Page 150: AvdR Webinars

150

uurloon van f. 56,50 gelden, terwijl de verhoging van dat loon in de

tussentijd moet worden opgevangen door de gevorderde rentevergoeding.

Voorts zullen arbiters een opslag toepassen voor voorrijden, coördinatie,

werkvoorbereiding,

inefficiëntie, AK en W en R.

43. Productie 14:

1. Gaten in thermisch verzinkt werk.

Arbiters hebben lichte oxidevorming waargenomen op de thermisch verzinkte

stijlen die aan de achtergevel zijn bevestigd. Her en der vertonen lasnaden licht

oxidevorming. Enkele schroeven vertonen lichte contactcorrosie. Een en ander

dient hersteld te worden door bijwerken met zinkstofcompound en behoort tot

de narooiwerkzaamheden.

2. Snijkanten niet verzinkt.

Arbiters hebben geconstateerd dat het plaatwerk continu-verzinkt was en dat

terzake geen tekortkomingen konden worden geconstateerd.

29 3. Isolator aanbrengen.

Er is geen isolator als voorziening tegen een koudebrug aangebracht tussen de

bevestiging van de rails van de privacyschermen aan de achtergevel en de ophanging

aldaar. Opdrachtgevers hebben niet aangegeven dat dit wel een verplichting

van aanneemster was, zodat ter zake niets kan worden toegewezen.

4. Iso pleisterwerk repareren.

Op het terras van derde verdieping hebben arbiters geconstateerd dat een deel

van het Iso pleisterwerk niet strak doorloopt ter plaatse van de gevelafdekplaat.

De herstelkosten voor het strakker afwerken daarvan stellen arbiters in billijkheid

vast op f. 350,00.

5. Alu strip Unipro leveren en aanbrengen.

Arbiters hebben ter bezichtiging een aluminium strip waargenomen, die wellicht

door een derde is aangebracht. Bij de standopname van 13 augustus 1997 (productie

7 bij antwoord/eis) is de klacht omschreven als: "Alu strip t.p.v. buiten

terras. Unipro aanbrengen." Bij gelegenheid van de spoedplaatsopneming heeft

de commissie tot plaatsopneming geen strip waargenomen op het buitenterras

ter plaatse van de overgang naar de buitentrap. Behoort tot de narooiwerkzaamheden.

6. Snijplank schilderen.

Arbiters hebben een fabrieksmatig met verf afgewerkte snijplank waargenomen

aan de voorgevelzijde ter rechterzijde van de voorgevel. Deze snijplank is niet in

het werk geschilderd, maar overeenkomstig bestekparagraaf 47.10.02.10 was

dat ook niet vereist.

8. Geleiders jaloezieën.

9. Marmer vloer aanhelen voegen schoonmaken.

Deze klachten zijn verholpen kennelijk reeds vóór de spoedplaatsopneming zonder

dat van enige kosten daarvoor voor opdrachtgevers is gebleken, zodat geen

toewijzing kan volgen voor herstelkosten ervan.

10. Natuursteenwand onderzijde vernieuwen.

Arbiters hebben ter bezichtiging donkere vlekken waargenomen aan de onderzijde

van de natuursteenwand in de overkapte patio, kennelijk veroorzaakt door

vochtoverlast in het verleden. De herstelkosten daarvan stellen arbiters in billijkheid

vast op f. 1.400,00.

30 11. Kitnaad natuursteen voeg.

De kitnaad van de voeg onder de natuursteen bij de aansluiting op de vloer is in

een afwijkende, lichtgrijze kleur uitgevoerd ten opzichte van de kitvoegen van

gelijke kleur als de natuursteen tussen de natuursteen elementen. Dit dient hersteld

te worden en behoort tot de narooiwerkzaamheden.

13. Unipro repareren.

Arbiters hebben in het souterrain geringe bobbeltjes waargenomen in de Bolidtvloer.

Van de zijde van opdrachtgevers is aangegeven dat aldaar reeds herstel is

Page 151: AvdR Webinars

151

uitgevoerd door de leverancier. Arbiters zijn van oordeel dat de nog resterende

klacht niet voor herstelkostentoewijzing in aanmerking komt, omdat een beter

resultaat niet is te verkrijgen de aard van de ondergrond in aanmerking nemende.

Arbiters zijn van oordeel dat op grond daarvan en van het feit dat aanneemster

kennelijk niet heeft gewaarschuwd voor het haalbaar zijn van een slechts

beperkt resultaat een vergoeding in verband met waardevermindering op zijn

plaats is. Arbiters stellen deze vergoeding in billijkheid vast op f. 1.250,00.

15. Trap beschadigingen repareren.

Ter bezichtiging hebben arbiters één beschadiging waargenomen van de granitotrap

ter hoogte van de eerste verdieping, op de vierde trede op weg naar de

tweede verdieping. Aan de binnenzijde van de trap is een kleine scherf afgesprongen.

Deze beschadiging is ook beschreven in het proces-verbaal van

spoedplaatsopneming en moet derhalve geacht worden dezelfde beschadiging te

zijn die nog hersteld moet worden. Behoort tot de narooiwerkzaamheden.

16. Lekkage sporen overschilderen.

Deze klacht was hersteld door een derde ten tijde van de bezichtiging door arbiters,

maar bestond nog ten tijde van de spoedplaatsopneming, waar de klacht is

beschreven. Herstelkosten voor de aldaar gemelde gebreken stellen arbiters in

billijkheid vast op f. 180,00.

17. Liftdeur en kozijnen overschilderen.

De liftdeur zou zijn overgeschilderd door een derde. Het schilderwerk van de kozijnen

verdient geen schoonheidsprijs. Hier en daar, rond schietkwasten die

meer aftekenen, is het houtwerk nog ruw en ter plaatse van de houtproppen die

de verbindingen tussen de raamlijsten fixeren, is sprake van lichte scheurvorming

en het loskomen van de verflaag, hetgeen niet valt te voorkomen. Dat de

derde zijn werk niet goed heeft gedaan, kan niet aan aanneemster worden te31 gengeworpen. Wel heeft aanneemster kosten bespaard voor het niet hoeven

herstellen van een en ander, welke kosten arbiters in billijkheid vaststellen op

f. 265,00.

19. Schilderwerk voorgevel.

Op de vijfde verdieping is een onderdorpel waargenomen waarop onvoldoende

dekkend schilderwerk is uitgevoerd. Ook hier zijn schietkwasten waargenomen,

waaromheen ruwe plekken en onregelmatigheden in het schilderwerk zichtbaar

zijn. Die onregelmatigheden zijn naar het oordeel van arbiters niet te voorkomen

en kunnen worden bijgewerkt in het kader van een onderhoudsbeurt. Arbiters

merken daarbij op dat zij hun bezichtiging hebben gehouden vier jaar na oplevering,

zonder dat enig onderhoud aan het schilderwerk was gepleegd.

20. Schilderwerk achtergevel.

Het schilderwerk aan de buitenzijde van de achtergevel ziet er redelijk uit de ouderdom

ervan, vier jaar zonder onderhoud, in aanmerking genomen. Hier en

daar is de verflaag losgekomen met name ter plaatse van de hoeken van de

openslaande ramen. Dit dient bij de volgende onderhoudsbeurt te worden hersteld.

21. Terras souterrain verzinkt werk.

Arbiters hebben het zetstuk boven het souterrain bezien. Dit is gemaakt van

continu verzinkte plaat en aldaar doet zich geen ontoelaatbare oxidatie voor. Arbiters

constateerden dat het zetstuk vervuild was.

22. Alle aansluitingen vloer wanden schoonmaken.

Deze klacht was door een derde verholpen reeds voor de spoedplaatsopneming,

zodat arbiters ter zake geen toewijzing op de vordering, die niet nader is gespecificeerd,

kunnen doen.

24. Ruimte tussen voorzetramen schoonmaken.

Arbiters hebben geen gebrek ter zake geconstateerd. Wat er eventueel te zien

was had betrekking op normaal onderhoud, zodat geen toewijzing volgt.

25. Houten fineerwanden lakken.

Op de wanden in het souterrain, alsook op de wanden op de derde verdieping,

waren de plekken, waar de houtproppen zijn bijgewerkt, te zien, omdat deze iets

lichter van kleur zijn. Deze plekken dienen bijgewerkt te worden, waarvoor arbi32

Page 152: AvdR Webinars

152

ters de kosten vaststellen op f. 600,00.

27. Technische ruimte op de verdieping schoonmaken.

De technische ruimte die onder de kap is aangebracht is gesmet. Behoort tot de

narooiwerkzaamheden.

28. Stucwerk liftschacht herstellen.

Arbiters hebben wat lichte sporen van vochtschade waargenomen op het

stucwerk in de liftschacht. Herstel daarvan behoort tot de narooiwerkzaamheden.

29. Liftput vloer afwerken.

De betonvloer van de liftput (ruimte S.03) is niet voorzien van een afwerklaag.

Dit is overeenkomstig de afwerkstaat, waar voor de betreffende vloer schone beton

is opgenomen. De overgelegde tekeningen geven ook niets anders aan,

waarbij arbiters opmerken dat detailtekening 1 kennelijk betrekking heeft op

ruimtes, waarvan in de afwerkstaat is aangegeven dat er een Bolidt-vloer moest

worden aangebracht. Van een gebrek is dus geen sprake.

30. Kleine handgreep aanbrengen liftput.

Arbiters hebben ter plaatse drie klimijzers en één grote beugel waargenomen. In

bestekparagraaf 67.10.09.01.06 is de nog ontbrekende handgreep beschreven,

die derhalve alsnog moet worden aangebracht. Dit behoort tot de narooiwerkzaamheden.

36. Plaat balkon vernieuwen.

58. Bovenzijde wand afdichten.

59. Beëindiging Ispo ter plaatse van terras

Het betreft de dekplaat die is opgelegd op de muur die zich bevindt ter rechterzijde

van het terras op de derde verdieping. Deze dekplaat zou iets verlengd

moeten worden, waarna het stucwerk als bedoeld onder klacht nummer 4.

rechtdoor zou kunnen opgaan. De aannemer heeft nu de voorzijde van de wand

afgeschuind opdat deze juist onder de dekplaat uitkomt. Een en ander is naar

het oordeel van arbiters het gevolg van de later aangebrachte/ontwikkelde gevellouvres.

Arbiters zijn van oordeel dat het hier een esthetische kwestie betreft

die door de directie in het werk had moeten worden opgelost, maar waarvan

aanneemster achteraf geen verwijt gemaakt kan worden.

38. Ruit trappenhuis vernieuwen.

33 Deze ruit is reeds vernieuwd, maar was dat nog niet ten tijde van de

spoedplaatsopneming.

De bespaarde herstelkosten voor het vernieuwen van de ruit

stellen arbiters in billijkheid vast op f. 500,00.

39. Parket repareren woonkamer.

Het parket in een deel van de achterkamer op de tweede verdieping is reeds

hersteld door een derde. Het gebrek is echter wel geconstateerd bij de

spoedplaatsopneming,

zodat arbiters bij de bepaling van de door aanneemster bespaarde

kosten uitgaan van de melding op 13 augustus 1994 dat het parket door

aanvankelijk aanwezig vocht was uitgezet en los was gekomen van de ondervloer.

De door aanneemster bespaarde herstelkosten daarvan stellen arbiters in

billijkheid vast op f. 1.000,00.

42. Trede hardsteen repareren.

De hardsteen trede ter plaatse van de doorgang naar het balkon op de vierde

verdieping is ter rechterzijde licht beschadigd; aldaar is een klein scherfje afgesprongen.

Arbiters achten het gebrek echter te gering om daarvoor herstelkosten

toe te kennen, terwijl van enige waardevermindering door de geringe beschadiging

geen sprake is.

43. Bovenkant houtwerk in kleur schilderen.

Bedoeld houtwerk is, zij het een beetje slordig, dekkend bijgeschilderd. De menie

is deels nog zichtbaar. Aanneemster stelt dat zij dit nog gedaan heeft. Het

herstel ervan behoort tot de narooiwerkzaamheden.

44. Lat ter plaatse van kozijn schilderen.

Deze lat is geschilderd, zij het dat deze bij de spoedplaatsopneming nog in de

Page 153: AvdR Webinars

153

grondverf stond, zodat het geconstateerde afschilderwerk niet van aanneemster

afkomstig kan zijn geweest, zoals zij ter bezichtiging wel stelde. Het afschilderen

zou tot de narooiwerkzaamheden hebben behoort, zodat arbiters in het kader

daarvan de kosten zullen vaststellen.

45. Aansluiting detail 243

Arbiters hebben geen gebrek waargenomen. De tijdens de spoedplaatsopneming

genoteerde kitvoeg kan bezwaarlijk als een gebrek worden beschouwd.

46. Middelste daklicht vernieuwen.

Deze klacht is verholpen door een derde. De door aanneemster bespaarde her34 stelkosten zullen worden vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.

47. Gietvloer aanhelen onder wastafel.

Deze klacht voor zover geconstateerd bij de spoedplaatsopneming is verholpen

door een derde. De door aanneemster bespaarde herstelkosten zullen worden

vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.

48. Dakdoorvoeren herstellen.

50. Purschuim wegsnijden.

Arbiters hebben de dakdoorvoeren ter plaatse van de technische ruimte, die zich

juist onder de kap bevindt, bezichtigd. Met name de afwerking van de dakdoorvoeren

ter rechterzijde zijn ruim ten opzichte van de omtrek van de afvoerpijpen

aldaar. Het is moeilijk om dit strak af te werken gezien de flauwe hoek tussen de

pijp en het beschot. Ook is het purschuim ter hoogte van de vloer niet netjes afgewerkt.

Dit laatste komt voor verbetering in aanmerking en behoort tot de

narooiwerkzaamheden.

49. Luik schilderen.

Het luik was ten tijde van de bezichtiging geschilderd, maar nog niet tijdens de

spoedplaatsopneming. De door aanneemster bespaarde herstelkosten zullen

worden vastgesteld in het kader van de narooiwerkzaamheden.

51. Ruimte afwerken.

De technische ruimte onder de kap is niet afzonderlijk afgewerkt maar vertoont

naar het oordeel van arbiters ook geen gebreken, die volgens de bestekvereisten

nog verdere afwerking behoeven.

52. Ventifol aanbrengen.

De architect heeft verklaard dat hij over foto's beschikt waaruit blijkt dat er geen

Ventifol is aangebracht door aanneemster. Deze foto's zijn arbiters niet getoond,

terwijl tijdens de spoedplaatsopneming is vastgesteld dat er Ventifol was aangebracht.

Het ontbreken ervan is derhalve niet aangetoond, zodat arbiters aan de

klacht voorbijgaan.

53. Losse pannen vastleggen met haken.

54. Stucwerk + afdekker plaatsen.

Deze gebreken zijn hersteld door een derde. De door aanneemster ter zake bespaarde

kosten zijn beperkt, zodat arbiters de werkzaamheden beschouwen als

te behoren tot de narooiwerkzaamheden en afrekening aldaar zal plaatsvinden.

35 56. Bovenzijde wand afdichten.

De architect verklaarde dat deze wand ter plaatse van de aansluiting met de buren

bij het platte dakterras inwatert. Arbiters hebben geen waarnemingen gedaan

waaruit moet worden afgeleid dat er een wand is die inwatert, zodat aan de

vordering voorbij moet worden gegaan.

60. Deksels motoren kasten.

Deze zijn door een derde aangebracht en aanneemster verklaarde onweersproken

dat een en ander is gecrediteerd op een offerte, zodat ter zake niets

meer verrekend hoeft te worden en arbiters de vordering afwijzen.

44. Vermeerdering van eis bij pleidooi

1. Vochtdoorslag voorgevel.

Arbiters hebben vochtdoorslag door de voorgevel geconstateerd, met name op

de vierde verdieping en in enige mate aan de voorzijde op de derde verdieping.

De vochtdoorslag met name op de vierde verdieping is zeer ernstig te noemen

Page 154: AvdR Webinars

154

en vloeit mogelijk voort uit het onvoldoende impregneren van de voorgevel en/of

een van oorsprong te nat steens metselwerk. Boven en achter de top kan ook

vocht indringen. De kosten van herstel van deze problemen stellen arbiters in

billijkheid vast op f. 6.000,00.

2. Bobbelende Bolidt-vloer.

Arbiters hebben her en der waargenomen dat de Bolidt-vloer bobbeltjes vertoont.

Met name in het souterrain en op het bordes voor de lift op de vierde verdieping.

Arbiters verwijzen ter zake naar het onder 13. hiervoor overwogene.

3. Scheuren standvinken.

De standvinken in het souterrain vertonen ernstige scheurvorming. De standvink

die zich het dichtst bij de voorgevel bevindt, vertoont met name een abnormaal

grote kier in de staander, waarin door opdrachtgevers inmiddels een trekstang is

toegepast om deze kier binnen de perken te houden. De standvink die meer naar

de achtergevel is gelegen vertoont met name een grote naad ter plaatse van de

aansluiting van het in verstek gezaagde deel aan de bovenzijde op de staander.

Arbiters zijn van oordeel dat deze kieren en naden met kunsthars gevuld moeten

worden zodat er weer samenhang ontstaat, waarna het geheel in één kleur gebracht

moet worden. Arbiters stellen de kosten daarvan in billijkheid vast op

f. 700,00.

36 45. Productie 15:

1. Zijgevel terras derde verdieping lekkage ter plaatse van houten balk aangrenzend

perceel muur repareren.

Arbiters hebben ter zake geen waarnemingen gedaan en zullen derhalve ook

geen vordering toewijzen.

2. Privacy-schermen gangbaar maken.

Aanneemster verklaarde ter gelegenheid van de bezichtiging dat de privacyschermen

bij oplevering handmatig volledig gangbaar waren. Nadien zijn de privacy-

schermen door middel van electrische aandrijving beweegbaar gemaakt

door derden. Niet is aangetoond dat aanneemster ter zake te kort is geschoten,

zodat de vordering wordt afgewezen.

3. De uitbloeiplekken van het stucwerk in de bibliotheek repareren.

Een en ander is door een derde uitgevoerd en zou verband hebben gehouden

met overmatig vocht in het pand dat volgens de architect te lang heeft opengestaan.

Arbiters hebben het gebrek niet kunnen constateren en dit komt ook niet

voor in het proces-verbaal van spoedplaatsopneming. Voor zover de mening van

de architect juist is, gaat het om een gebrek ontstaan door de stagnatie in het

werk, waarvan aan aanneemster geen verwijt kan worden gemaakt, zodat de

vordering wordt afgewezen.

4. Leuninghouders vastzetten in het trappenhuis.

5. Stucwerk behandelen vanwege lekkage liftdak.

6. Hardglasdeur antichambre (2.04) hoger stellen.

7. Stucwerk repareren in berging vanwege lekkage.

8. Stucwerk werkkamer (3.02) behandelen vanwege lekkage dak.

Al deze gebreken zouden zijn hersteld door een derde. Arbiters hebben een en

ander derhalve niet kunnen constateren, terwijl evenmin melding van deze gebreken

is gemaakt in het proces-verbaal van spoedplaatsopneming. De vorderingen

ter zake dienen derhalve te worden afgewezen.

9. Opknappen hal.

Ter gelegenheid van de bezichtiging verklaarde een van de opdrachtgevers dat

partijen hadden afgesproken dat het opknappen van de hal deel zou uitmaken

van de aanneemovereenkomst. Aanneemster betwistte dat. Arbiters constateren

dat een dergelijke verplichting niet in het bestek is te vinden, met name niet in

bestekparagraaf 47.20.01, waar slechts sprake is van de sanitaire ruimten en

niet van de hal. Voorts blijkt uit de open begroting dat de post schilderwerk op

gestucadoorde wanden is vervallen. Ook overigens blijkt uit de stukken niet van

de gestelde afspraak, zodat arbiters aan de ongegronde stelling voorbijgaan.

Page 155: AvdR Webinars

155

37 46. Voorts voeren opdrachtgevers in deze productie nog een aantal posten op in

verband met de te late oplevering. Arbiters zijn echter van oordeel dat deze

schades geacht moeten worden te zijn opgenomen in de overeengekomen en

toegewezen korting van f. 1.000,00 per werkdag, welke als een gefixeerd

schadevergoedingsbeding

moet worden beschouwd, zodat voor afzonderlijke toewijzing

van schades geen ruimte meer is.

47. Resumerend zijn arbiters van oordeel dat ter zake van de afwerkingskosten

aanneemster

aan opdrachtgevers verschuldigd is de kosten van narooiwerkzaamheden

als genoemd onder 43 de posten 1, 5, 11, 15, 27, 28, 30, 43, 44,

46, 47, 49 en 50 ad in totaal f. 6.500,00. Alsdan is aanneemster in totaal ter zake

van de afwerkingskosten aan opdrachtgevers verschuldigd f. 6.500,00 +

(productie 14:) f. 350,00 (4) + f. 1.400,00 (10) + f. 1.250,00 (13) + f. 180,00

(16) + f. 265,00 (17) + f. 600,00 (25) + f. 500,00 (38) + f. 1.000,00 (39) +

(productie 15) f. 6.000,00 (1) + f. 700,00 (3) = f. 18.745,00.

Overige kosten

48. Expertisekosten: f. 2.900,00

Opdrachtgevers hebben een keuring van de schilderwerkzaamheden laten

plaatsvinden, waarvoor hen bij declaratie van 27 oktober 1997 (productie 26 bij

dupliek/repliek) f. 2.900,00 in rekening zou zijn gebracht. Arbiters constateren

dat de declaratie niet aan opdrachtgevers is gericht maar aan de bouwkostendeskundige.

Arbiters zijn voorts van oordeel dat het rapport gezien de

hiervoor gegeven beoordeling van de klachten, na de door opdrachtgevers zelf

reeds opgestelde klachtenlijsten en de spoedplaatsopneming door de Raad, niet

meer heeft geleid tot een zodanige vaststelling van aansprakelijkheid van aanneemster,

dat aanneemster zou moeten worden veroordeeld tot betaling van deze

expertisekosten. Arbiters wijzen de vordering derhalve af.

49. Kosten spoedplaatsopneming: f. 3.905,00

De spoedplaatsopneming heeft plaatsgevonden op verzoek van opdrachtgevers.

De kosten ervan ad f. 3.905,00 zijn door opdrachtgevers gedragen. Arbiters constateren

enerzijds dat, omdat niet alle gebreken ten tijde van de spoedplaatsopneming

aan de orde zijn geweest (arbiters denken daarbij met name

aan de vermeerdering van eis en productie 15), ter gelegenheid van de zitting

een bezichtiging toch weer noodzakelijk werd en voorts dat slechts een beperkt

deel van de in het proces-verbaal opgenomen posten leidt tot enige toewijzing

38 aan opdrachtgevers. Op die gronden zijn arbiters in billijkheid van oordeel dat

van de kosten van de plaatsopneming 25% ofwel f. 976,25 voor rekening van

aanneemster dient te komen.

50. In reconventie dient derhalve aan opdrachtgevers te worden toegewezen

f. 42.000,00 (39) + f. 18.745,00 (47) + f. 976,25 (49) = f. 61.721,25. In conventie

is f. 437.664,93 toegewezen, zodat per saldo in conventie en in reconventie

aan aanneemster wordt toegewezen f. 437.664,93 -/- f. 61.721,25 =

f. 375.943,68 exclusief BTW, ofwel f. 441.733,82 inclusief 17,5% BTW. Aanneemster

vordert over het bedrag van de toewijzing vergoeding van wettelijke

rente vanaf 12 januari 1997, opdrachtgevers vorderen vergoeding van wettelijke

rente over het aan hun toegewezen bedrag vanaf 25 februari 1998. Tegen deze

rentevorderingen zijn geen gemotiveerde verweren gevoerd, zodat zij toewijsbaar

zijn, zij het dat op grond van paragraaf 45 lid 1, laatste zin UAV 1989 niet

de wettelijke rente doch slechts de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet

toewijsbaar is aan aanneemster. Arbiters zien voldoende aanleiding in de geschillen

over en weer de vorderingen in hun toewijzing te salderen ook voor wat

betreft de toewijzing van de rentes.

51. Derhalve is de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet toewijsbaar aan

aanneemster over f. 437.664,93 exclusief BTW, ofwel f. 514.256,29 inclusief

Page 156: AvdR Webinars

156

BTW vanaf 12 januari 1997 tot en met 24 februari 1998 en vanaf 25 februari

1998 tot de dag der voldoening over f. 441.733,82 inclusief BTW.

De overige vorderingen:

52. Ter zake van de kosten van de arbitrage overwegen arbiters dat partijen beide

gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, echter opdrachtgevers in reconventie in

veel grotere mate dan aanneemster in conventie. Arbiters zullen op die grond in

billijkheid aanneemster veroordelen tot betaling van 40% van die kosten en

opdrachtgevers

tot betaling van 60% daarvan.

Deze kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de

Arrondissementsrechtbank

te Amsterdam f. 48.341,75 bedragen en zijn blijkens daarvan

afgegeven kwitanties verrekend tot een bedrag ad f. 24.170,87 met de door

aanneemster gedane stortingen en tot hetzelfde bedrag met de door opdrachtgevers

gedane stortingen.

53. Arbiters achten het voorts op diezelfde gronden billijk om opdrachtgevers naar

de meerdere mate van hun ongelijk te belasten met een tegemoetkoming in de

39 kosten van processuele bijstand aan de zijde van aanneemster. Arbiters stellen

deze tegemoetkoming ex aequo et bono vast op f. 4.634,00.

54. Ter zake van de kosten dient derhalve door opdrachtgevers aan aanneemster te

worden voldaan f. 9.468,17 (= f. 24.170,87 -/- 40% x f. 48.341,75 +

f. 4.634,00).

55. Partijen vorderen over en weer nog de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van dit

vonnis. Tegen deze vordering is door de respectieve wederpartijen geen verweer

gevoerd, zodat dit deel van de vordering toewijsbaar is, nu uit de wet of de aard

van de zaak niet anders voortvloeit. Arbiters zullen het vonnis derhalve uitvoerbaar

bij voorraad verklaren.

56. Hetgeen meer of anders is gevorderd, dient te worden afgewezen.

De beslissing:

Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,

in conventie en in reconventie

WIJZEN de vorderingen van partijen ter zake voormeld per saldo TOE tot een beloop

van f. 441.733,82 (vierhonderdéénenveertigduizendzevenhonderddrie-endertig gulden

en tweeëntachtig cent) ten gunste van aanneemster vermeerderd met de hierna te

noemen rente;

VEROORDELEN opdrachtgevers om ter zake het voormelde tegen behoorlijk bewijs

van kwijting aan aanneemster te betalen f. 441.733,82 (vierhonderd-

éénenveertigduizendzevenhonderddriendertig

gulden en tweeëntachtig cent) vermeerderd

met de rente berekend tegen de wettelijke rentevoet over f. 514.256,29

(vijfhonderdveertienduizendtweehonderdzesenvijftig

gulden en negenentwintig cent) vanaf 12 januari

1997 tot en met 24 februari 1998 en vanaf die datum over f. 441.733,82

(vierhonderdéénenveertigduizendzevenhonderd-

driendertig gulden en tweeëntachtig cent) tot de

dag der algehele voldoening;

VEROORDELEN opdrachtgevers om ter verrekening van de kosten tegen behoorlijk

bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen f. 9.468,17

(negenduizendvierhonderdachtenzestig

gulden en zeventien cent);

VERKLAREN dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

40 WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 16 oktober 2001

w.g. W. Keesom w.g. C.J. Onderdelinden w.g. H.J.R. Schram

20041

Page 157: AvdR Webinars

157

Nr. 32.254 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS

ter zake van een spoedgeschil tussen

de besloten vennootschap A.,

hierna te noemen “aanneemster”,

e i s e r e s,

gemachtigden: mevrouw mr. S. Könemann en

mr. R.G.T. Bleeker, beiden advocaat te Amsterdam

en

DE STAAT

hierna te noemen “opdrachtgever”,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mevrouw mr. M. Vink, advocaat te

Utrecht.

HET SCHEIDSGERECHT

1. De ondergetekenden, MR. W. TEN CATE, lid-jurist van het College van

Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. W.M. FAAS, en A.

VOOGT, beiden lid-deskundige van genoemd College van Arbiters, zijn door

de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad

benoemd tot scheidslieden in dit geschil. De ondergetekenden hebben hun

benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 29 maart 2010 is daarvan

mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is

aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. A.A.F. Land, secretaris van de Raad.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken:

- de memorie van eis spoedbodemprocedure binnengekomen op 26 maart

2010, met producties 1 tot en met 24;

- de brief d.d. 29 maart 2010 van de Raad aan partijen waarbij verlof wordt

verleend tot behandeling van dit geschil als spoedgeschil;

- de memorie van antwoord, met producties 25 tot en met 29;

- de brief d.d. 19 april 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster

aan de Raad met productie 30 tot en met 33;

- de brief d.d. 22 april 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster

waarin zij verzoekt om aanhouding van de mondelinge behandeling;

2

- de brief d.d. 22 april 2010 van de gemachtigde van opdrachtgever waarin zij

aangeeft dat opdrachtgever de voorkeur geeft aan het doorgang laten vinden

van de mondelinge behandeling;

- de brief d.d. 22 april 2010 van de Raad aan partijen waarin wordt

aangegeven dat de mondelinge behandeling zal worden uitgesteld;

- de brief d.d. 4 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster met

productie 34;

- de brief d.d. 20 mei 2010 van de gemachtigde van opdrachtgever met

producties 35, 36 en 37;

- de brief d.d. 26 mei 2010 van de gemachtigden van aanneemster waarin zij

verzoeken om aanhouding van de zitting;

- de brief d.d. 26 mei 2010 van de Raad aan partijen waarin wordt aangegeven

dat aanneemster de keuze heeft tussen een spoedbehandeling op 28 mei

2010 of verdere behandeling van het geschil overeenkomstig de gewone

termijnen;

- de brief d.d. 27 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster

waarin zij aangeeft dat de zitting doorgang kan hebben;

- de brief d.d. 27 mei 2010 van één van de gemachtigden van aanneemster

met producties 38 en 39;

- de pleitnotities van mr. Könemann en mr. Bleeker;

- de pleitnotities van mr. Vink.

De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft

plaatsgevonden op 28 mei 2010.

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

de bevoegdheid

Page 158: AvdR Webinars

158

3. De bevoegdheid van de ondergetekenden tot beslechting van het onderhavige

geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij

berust op paragraaf 47 van de toepasselijke Uniforme Administratieve

Voorwaarden voor Geïntegreerde Contractvormen 2005 (UAV-GC 2005)

waarin een arbitraal beding is opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn

statuten.

3

de feiten

4. Tussen partijen staat het volgende vast:

a. Opdrachtgever heeft het werk B. (bestek ZZ) aan aanneemster

opgedragen na een openbare aanbesteding.

b. Aanneemster had de laagste prijs aangeboden (€ 4.712.000,00 exclusief

BTW) en partijen hebben op 28 mei 2009 de basisovereenkomst

getekend, hierna te noemen: “de overeenkomst”.

c. Op de overeenkomst zijn de UAV-GC 2005 van toepassing.

d. De uiterste datum van oplevering is in de overeenkomst bepaald op

15 december 2010.

e. De overeenkomst bepaald in artikel 3 dat indien de contractdocumenten

onderling tegenstrijdig zijn, de volgende rangorde geldt, tenzij een andere

bedoeling uit de overeenkomst voortvloeit:

(a) de basisovereenkomst

(b) de vraagspecificatie

(c) de bij de vraagspecificatie gevoegde annexen

(d) de UAV-GC 2005

(e) de aanbieding

(f) de documenten als bedoeld in paragraaf 1 sub d UAV-GC

2005, voor zover die door aanneemster ter kennis zijn

gebracht van opdrachtgever.

f. Het onderzoek (second opinion) dat door opdrachtgever is uitgevoerd

naar ondermeer de stabiliteit van de bodem in het retentiebekken zuid dat

is vastgelegd in een rapport d.d. 4 oktober 2004 genaamd “B.:

inlaatconstructie en kaden” maakt geen deel uit van de contractstukken.

g. In artikel 3 van de overeenkomst is voorts bepaald dat opdrachtgever

verantwoordelijk is voor onderlinge tegenstrijdigheden tussen eisen in de

vraagspecificatie, alsmede voor de tegenstrijdigheden in de door hem

verstrekte informatie. h. In artikel 5 van de overeenkomst is het volgende bepaald: “De gevraagde Ontwerpwerkzaamheden blijken uit de Vraagspecificatie.” i. In de vraagspecificatie deel 1 ZZ is ter zake de documentatie het volgende bepaald: “Definities: Bindende documenten: Opdrachtnemer mag niet van deze informatie afwijken tenzij uit de hiërarchie van bindende documenten het tegendeel volgt. Informatieve documenten: 4 informatie die is verzameld door Opdrachtgever. Opdrachtnemer mag hier gebruik van maken, doch met betrekking tot de aansprakelijkheid geldt het navolgende. Aansprakelijkheid voor informatieve documenten Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de interpretatie van de informatie en dient die informatie voor zover nodig zelf aan te vullen. Opdrachtgever is niet aansprakelijk voor op de informatieve documenten gebaseerde conclusies of gekozen uitgangspunten. Voor onjuistheden in de verstrekte informatie die Opdrachtnemer redelijkerwijs had moeten ontdekken, is de Opdrachtgever evenmin aansprakelijk. Voor het overige mag Opdrachtnemer uitgaan van de juistheid van de feitelijke informatie indien en voor zover noch door de Opdrachtgever noch door de opsteller een voorbehoud ten aanzien van die juistheid is gemaakt. Rangorde Indien tegenstrijdigheid bestaat tussen de eisen in de Vraagspecificatie, reglementen, normen, praktijkrichtlijnen, aanbevelingen, beoordelingsrichtlijnen of andere publicaties, dan gelden onderstaande rangorden, in aanvulling op de rangorde die reeds in de Basisovereenkomst (artikel 3 lid 2) is aangebracht: 1. Eisen uit de Vraagspecificatie 2. Bindende documenten 3. Informatieve

Page 159: AvdR Webinars

159

documenten” j. Het voorlopig ontwerp is als informatief document aangeduid in de

vraagspecificatie. k. Eis F1 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “F1 Ten westen van het BB. in de gemeente X. en Y. dient de Opdrachtnemer een retentiebekken in te richten binnen het ruimtebeslag zoals aangegeven op het voorlopig ontwerp (bijlage 7). Toelichting: Oplossingen buiten het ruimtebeslag zijn niet geregeld. Ze zijn toegestaan mits de opdrachtnemer overeenstemming met de eigenaar en eindbeheerders weet te bereiken.” l. Eis AB A14 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “De Opdrachtnemer dient voor zijn aantoonbaarheidsverplichting grondmechanische, geofysische en overige noodzakelijk geachte bodemonderzoeken uit te voeren binnen de invloedssfeer van de aan te leggen kaden. Deze onderzoeksresultaten dienen als basis voor zijn Ontwerpwerkzaamheden. Toelichting: Dit onder andere voor het bepalen van: - de keuze van materialen; - noodzakelijke saneringen of grondverbeteringen; – de zettingen in de ondergrond en bepalen van de overhoogte;- 5 kwelvoorzieningen; - overgangsconstructies; - erosiemaatregelen; - maatregelen tegen opbarsten van de ondergrond en piping; - noodzakelijke drainages; - etcetera.” m. Eis A0 A22 van de vraagspecificatie luidt als volgt: “Daar waar pipingmaatregelen onder groen primaire kaden noodzakelijk zijn, heeft een grondmechanische oplossing de voorkeur.” n. In de eerste nota van inlichtingen is het volgende bepaald: “Het voorlopig ontwerp bij het contract is op een aantal onderdelen meer gedetailleerd uitgewerkt dan gebruikelijk is in het kader van een D&C-contract. Dit vloeit voort uit de afspraken met betrokkenen en belanghebbenden in de omgeving (zoals Waterschap, Gemeentes en Provincie) met betrekking tot het te realiseren Werk en als uitgangspunt voor de aangevraagde vergunningen.” o. In de eerste nota van inlichtingen is op de vraag “Is het de bedoeling dat alle inschrijvers afzonderlijk grondonderzoek doen voor de inschrijving?” door opdrachtgever het volgende antwoord gegeven: “De Opdrachtgever is van mening dat de bij het contract gevoegde resultaten van uitgevoerd grondonderzoek voldoende representatief zijn voor het uit te voeren werk om een raming van de kosten te kunnen maken.” p. Op de vraag in de eerste nota van inlichtingen “Is het noodzakelijk het retentiegebied te optimaliseren d.m.v. modelberekeningen?” antwoordt

opdrachtgever als volgt: “Er hoeven geen modelberekeningen te worden uitgevoerd.” q. In de eerste nota van inlichtingen wordt de vraag: “In hoeverre kan na uitgevoerd extra onderzoek het ontwerp nog gewijzigd worden?” door

opdrachtgever als volgt beantwoord: “In de contractdocumenten is het voorlopig ontwerp van de Opdrachtgever opgenomen. Op basis van de resultaten van door de Opdrachtnemer uitgevoerd onderzoek kan het nodig blijken om het ontwerp bij te stellen.” r. In de eerste nota van inlichtingen is op de vraag “Waar zijn pipingmaatregelen noodzakelijk? Wie stelt de eisen en randvoorwaarden hiervoor?” door opdrachtgever als volgt geantwoord: “Het ontwerp van de kades dient te voldoen aan de functionele [eisen], zoals vermeld in tabel F5 (Par 5.2.1.1.), waarbij voor de primaire keringen de ENW richtlijnen van toepassing zijn conform Par. 5.2.1.3.” 6

s. In de tweede nota van inlichtingen is op de vraag “Dienen er damwanden aangebracht te worden bij de uitstroomvoorzieningen C. en D.?” door

opdrachtgever het volgende antwoord gegeven: “De vorm en geometrie van de uitstroomconstructies volgen uit het ontwerp van de Opdrachtnet.

mIne rd.e” tweede nota van inlichtingen wordt het volgende opgemerkt “Er wordt opgemerkt dat er grote verschillen in sondeerwaarden zitten op het traject kade langs het B..” Opdrachtgever reageert als volgt: “De Opdrachtgever heeft de verschillen niet geanalyseerd. Een mogelijke

Page 160: AvdR Webinars

160

verklaring is de aanwezigheid van oude E. in de ondergrond.” u. In het voorlopig ontwerp zijn alleen kwelschermen voorzien bij de

kunstwerken.

v. Na het sluiten van de overeenkomst heeft aanneemster door F., hierna te

noemen: “deskundige” geotechnische reken- en ontwerpwerkzaamheden

laten uitvoeren.

w. Bij e-mailbericht van 28 oktober 2009 heeft aanneemster opdrachtgever

het conceptontwerp van de kade langs de I. doen toekomen met daarbij

aangegeven dat er een afwijking op het ontwerp van opdrachtgever zal

moeten worden gemaakt vanwege geotechnische problemen.

x. Bij e-mailbericht van 25 november 2009 heeft opdrachtgever

aanneemster gevraagd of de gekozen uitgangspunten niet te ongunstig

waren en of de maatregelen bij het kiezen van andere uitgangspunten

niet minder omvangrijk zouden kunnen zijn.

y. Op 9 december 2009 heeft een bouwvergadering plaatsgevonden die in een verslag van 10 december 2009 als volgt is vastgelegd: “Naar aanleiding van de geleverde objectspecificaties voor de I. en het geleverde geotechnisch onderzoek wordt na korte correspondentie over het ontwerp door OG [opdrachtgever] aangegeven dat de getrokken consequenties en maatregelen dienen te worden doorgezet in het ontwerp. Dit geldt ook voor de ontwerpen voor de kanaaldijk en de kade bij Z. noordoost. De volgende maatregelen die worden doorgevoerd in het ontwerp: - de anti-piping maatregelen in de vorm van een kwelscherm of 50 meter kleidek op het voorland – een dikker kleidek op de kade als compensatie voor de taludverflauwing Als gevolg hiervan zal ON [aanneemster] de procedure voor afwijking in gang zetten t.a.v. de financiële consequenties en de gevolgen die dit heeft voor de planning.” 7

z. Door aanneemster is 11 januari 2010 een ontwerpnota voor de kade langs

de I. opgemaakt.

aa. Bij brief van 12 januari 2010 van aanneemster aan opdrachtgever geeft

aanneemster aan dat zij de aanpassingen ten opzichte van het

voorontwerp beschouwt als een wijziging zoals bedoeld in de UAV-GC.

bb. Bij brief van 22 januari 2010 verzoekt aanneemster opdrachtgever een

keuze te maken uit twee gegeven opties als wijziging van het ontwerp en

deze conform paragraaf 14 UAV-GC 2005 op te dragen en mee te delen

dat de prijsaanbieding wordt aanvaard.

cc. Bij brief van 17 februari 2010 van opdrachtgever aan aanneemster geeft

opdrachtgever aan geen bezwaar te hebben tegen realisatie van een

kwelscherm langs de kade van de I..

dd. Op 9 maart 2010 heeft zowel opdrachtgever als aanneemster een memo

geschreven met zijn respectievelijk haar visie op de vraag welke partij de

kosten dient te dragen voor het treffen van pipingmaatregelen in het

werk.

ee. Bij brief van 16 april 2010 heeft aanneemster aan opdrachtgever de

geotechnische berekeningen doen toekomen voor de kade B..

ff. Op 12 mei 2010 heeft aanneemster opdrachtgever de definitieve

ontwerpnota voor de kade langs het B. doen toekomen.

gg. Het uitgangspunt van aanneemster bij deze berekeningen is onjuist

gebleken, het retentiebekken wordt gevoed door de G. en niet door het

hh. BN.a.a r aanleiding van deze ontdekking heeft aanneemster bij brief van

26 mei 2010 opdrachtgever een viertal vragen gesteld, die nog niet door

opdrachtgever zijn beantwoord.

de vordering

5. De vordering van aanneemster luidt na wijziging ter mondelinge behandeling

als volgt:

“MET CONCLUSIE: [aanneemster] verzoekt u om over te gaan tot benoeming

van een scheidsgerecht en zij verzoekt het te benoemen scheidsgerecht om

bij arbitraal vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

1. te verklaren van recht dat [opdrachtgever] aansprakelijk is voor de

kosten van de maatregelen die in afwijking van de overeenkomst

Page 161: AvdR Webinars

161

moeten worden genomen ter bescherming tegen “piping”,

openbarsten/micro-instabiliteit, heave, macro-instabiliteit,

onderloopsheid en stabiliteit;

8

2. [opdrachtgever] te veroordelen tot betaling, in termijnen

overeenkomend met de voortgang van het werk, van een bedrag van

€ 701.913,85 voor de maatregelen bij de kade langs de I., subsidiair

tot betaling van dat bedrag bij wijze van voorschot;

3. te verklaren van recht dat [opdrachtgever] niet gerechtigd is tot

inhouding van enige korting vanwege te late oplevering die het

gevolg is van de afwijking van het voorlopig ontwerp;

4. te bepalen dat [aanneemster] het werk niet behoeft voort te zetten

alvorens [opdrachtgever] voor de noodzakelijke extra voorzieningen

een Wijziging heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over

de kostenvergoeding; subsidiair terzake een als goede mannen naar

billijkheid te bepalen voorziening te treffen;

5. [opdrachtgever] te veroordelen in de kosten van deze arbitrage

alsmede tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten van

rechtsbijstand aan de zijde van [aanneemster].”

6. Aanneemster meent dat zij niet de kosten hoeft te dragen voor ontwerp en

realisatie van de noodzakelijk gebleken kwelschermen op het gehele werk. Zij

had bij inschrijving slechts plaatselijke voorzieningen verondersteld tegen

“piping”, voor welke voorzieningen zij geen bijbetaling vordert. Ter

mondelinge behandeling heeft aanneemster haar eis dienaangaande ook

verminderd. Aanneemster maakt aanspraak op bijbetaling op grond van

artikel 3 lid 4 van de overeenkomst en paragraaf 3 lid 3 UAV-GC 2005, op

basis van welke bepalingen opdrachtgever verantwoordelijk is voor de door

hem verstrekte informatie en voor de inhoud van de vraagspecificatie. Ook

baseert aanneemster haar vordering op paragraaf 14 UAV-GC 2005,

aangezien er volgens aanneemster sprake is van een aanpassing van

documenten, werkzaamheden of resultaten van werkzaamheden die

krachtens de wet, de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen

voor rekening van opdrachtgever komen. Op grond van paragraaf 14 lid 3

UAV-GC 2005 dient deze aanpassing te worden gekwalificeerd als een door de

opdrachtgever opgedragen wijziging in de zin van paragraaf 14 UAV-GC 2005.

Ten slotte stelt aanneemster dat deze omstandigheden ingevolge paragraaf

44 lid 1 sub c UAV-GC 2005 voor rekening van opdrachtgever dienen te

komen, nu geen van de betrokkenen deze gevolgen had voorzien.

het verweer

7. Opdrachtgever stelt zich op het standpunt dat aanneemster de gehele

ontwerpverantwoordelijkheid heeft, dat het voorlopig ontwerp slechts een

informatief document betreft en alleen dwingend is ter zake van het

ruimtebeslag, maar dat aanneemster ook dienaangaande de vrijheid is

gegeven met derden overeenkomsten aan te gaan. Voorts stelt opdrachtgever

9

derden overeenkomsten aan te gaan. Voorts stelt opdrachtgever dat het

voorlopig ontwerp niet onjuist kan zijn, omdat het niet uitputtend is.

Opdrachtgever geeft verder aan dat pipingmaatregelen diverse malen in de

vraagspecificatie zijn genoemd en in de nota van inlichtingen vragen

daaromtrent zijn beantwoord. Aanneemster had zelf onderzoek dienen uit te

voeren naar de noodzaak van pipingmaatregelen. Daarnaast heeft

aanneemster volgens opdrachtgever haar waarschuwingsplicht geschonden.

8. Opdrachtgever concludeert als volgt:

“MET CONCLUSIE: Dat het uw Raad moge behagen [aanneemster] nietontvankelijk

te verklaren, althans haar vorderingen ongegrond te verklaren

c.q. af te wijzen, met veroordeling van [aanneemster] in de kosten van deze

procedure, met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad

zal zijn, zulks met een bepaling dat over die kostenveroordeling de wettelijke

rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van

het in dezen te wijzen vonnis”

Page 162: AvdR Webinars

162

de beoordeling van het geschil wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 9. Aanneemster heeft bij de inschrijving van dit werk voorzien dat enige

pipingmaatregelen nodig zouden zijn. Ter mondelinge behandeling heeft

aanneemster verklaard dat zij daarbij uitging van een realistische

mogelijkheid tot grondtechnische oplossingen, hetgeen opdrachtgever in zijn

vraagspecificatie ook als voorkeur had weergegeven. Bij grondtechnische

oplossingen gaat het om grondverbetering op beperkte schaal, lokaal

aanpassen van de situering van een sloot of het daarin aanbrengen van grind,

lokaal binnendijks het maaiveld verhogen en/of het toepassen van onder- en

achterloopsheidsschermen ter plaatse van de doorsteken in de kaden zoals de

in- en uitlaatwerken. De noodzaak van het aanbrengen van kwelschermen

wegens pipinggevoelige bodem is door aanneemster niet voorzien en

aanneemster houdt opdrachtgever daarvoor aansprakelijk.

10. Tussen partijen staat vast dat bij de kade langs de I. kwelschermen dienen te

worden aangebracht. Voor de overige kaden (kade B., H. en Z.) hangt zulks

mede af van de beantwoording van de vragen die aanneemster kort voor de

mondelinge behandeling aan opdrachtgever heeft gesteld. Aanneemster heeft

ter mondelinge behandeling echter aangegeven dat zij ten aanzien daarvan

10

geen verdere aanhouding van de mondelinge behandeling wenst, omdat zij

ervan uitgaat dat direct buiten de werkgrens een intredepunt ligt, hetgeen op

grond van de ENW richtlijnen de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen

geeft. Hoewel voor de kaden in het werk - met uitzondering van de kade

langs de I. - derhalve nog niet vast staat of er inderdaad kwelschermen nodig

zijn, zullen arbiters in dit vonnis antwoord geven op de vraag of de noodzaak

tot het plaatsen van kwelschermen een wijziging in de zin van paragraaf 14

UAV-GC 2005 betreft, of dat aanneemster deze maatregelen had dienen te

voorzien en het ontwerpen en plaatsen van de kwelschermen derhalve

onderdeel uitmaken van de overeenkomst.

11. Arbiters volgen aanneemster in haar stelling dat het voorlopig ontwerp niet de

informatieve status heeft zoals opdrachtgever daaraan wenst toe te kennen

en zoals opdrachtgever deze ook in de overeenkomst heeft betiteld. Het

voorlopig ontwerp dient te worden bezien in relatie tot de bij de inschrijving

gegeven documenten en derhalve ook in relatie tot de vraagspecificatie. Uit

de vraagspecificatie blijkt dat bij het ontwerp het ruimtebeslag een vaststaand

gegeven is. Dit volgt uit het feit dat met derden (deels lagere overheden)

bindende afspraken zijn gemaakt en voor het werk diverse publiekrechtelijke

procedures zijn doorlopen. De benodigde vergunningen zijn verstrekt binnen

de in het voorlopig ontwerp gegeven werkgrenzen. Opdrachtgever geeft dit

definitieve karakter ook expliciet aan in haar eerste nota van inlichtingen (zie

feiten sub n) Dat in de definities is aangegeven dat het voorlopig ontwerp

informatief is wordt door deze feiten ontkracht.

12. Dat aanneemster op grond van de vraagspecificatie (eis F1) de vrijheid krijgt

buiten dit ruimtebeslag oplossingen te zoeken is van geen waarde. Deze

vrijheid ontbeert realisme aangezien niet aannemelijk is dat aanneemster er

in zal slagen met eigenaren van de gronden buiten het ruimtebeslag tijdig

overeenstemming te bereiken en tijdig de daartoe benodigde

publiekrechtelijke procedures te doorlopen, procedures waar opdrachtgever

jaren mee bezig is geweest. De stelling van opdrachtgever dat met de

gegeven vrijheid om buiten het ruimtebeslag naar oplossingen te zoeken

tevens is gegeven dat het voorlopig ontwerp slechts een informatief karakter

heeft, kan derhalve niet slagen.

11

13. Het betoog van opdrachtgever dat aanneemster rekening had dienen te

houden met ontwerpwerkzaamheden die mede zouden kunnen omvatten

pipingmaatregelen, omdat het treffen van pipingmaatregelen expliciet in de

vraagspecificatie en nota’s van inlichtingen aan de orde zijn gekomen, kan

opdrachtgever niet baten voor zover dit betreft de omvangrijke

pipingmaatregelen als het plaatsen van kwelschermen. Dat enige

Page 163: AvdR Webinars

163

pipingmaatregelen voorzienbaar waren, heeft aanneemster ook erkend, doch

deze pipingmaatregelen betroffen in essentie de grondtechnische oplossingen

waarvoor opdrachtgever in de eerste nota van inlichtingen ook zijn voorkeur

had uitgesproken. Bovendien zijn in het voorlopig ontwerp, waarvan hiervoor

is geoordeeld dat dit niet slechts een informatief document is, uitsluitend

kwelschermen getekend bij de kunstwerken, terwijl thans reeds vaststaat dat

bij de kade langs de I. over grote lengte kwelschermen dienen te worden

geplaatst. In combinatie met de vraagspecificatie en nota’s van inlichtingen

waarin opdrachtgever de voorkeur geeft aan grondtechnische oplossingen in

geval van piping, had aanneemster niet hoeven te voorzien dat op grote

schaal kwelschermen geplaatst moeten worden. Ook van enige waarschuwingsplicht

van aanneemster kan in dit licht geen sprake zijn.

14. De stelling van opdrachtgever dat uit het bij de inschrijvingsdocumenten

behorende grondonderzoek bleek dat de bodemopbouw pipinggevoelig was en

dat aanneemster rekening had moeten houden met alle mogelijke

maatregelen tegen dit faalmechanisme, volgen arbiters niet. Uit het door

opdrachtgever bij de overeenkomst gevoegde grondonderzoek is op te maken

dat de bodem pipinggevoelig is, echter dat deze gevoeligheid het plaatsen van

kwelschermen noodzakelijk maakt valt uit het gedane onderzoek niet op te

maken.

15. In het door opdrachtgever uitgevoerd onderzoek dat bij de

inschrijvingsdocumenten was gevoegd, zijn namelijk slechts enige

sonderingen gegeven. Uit sonderingen zijn geen definitieve conclusies ten

aanzien van de grondsoort te trekken en daarmee derhalve evenmin ten

aanzien van de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen. Dat ter plaatse

van de I. drie boringen zijn gedaan, doet daaraan niet af, aangezien die

boringen niet zijn vergezeld van zeefproeven die noodzakelijk zijn voor

vaststelling van de eventuele noodzaak van kwelschermen. Ook deze

omstandigheid gecombineerd met de door opdrachtgever gegeven voorkeur

12

voor grondtechnische oplossingen in geval van piping en een voorlopig

ontwerp zonder kwelschermen (met uitzondering van de kwelschermen ter

plaatse van de kunstwerken) leidt tot het oordeel van arbiters dat

aanneemster het plaatsen van kwelschermen niet heeft kunnen voorzien.

16. Het door opdrachtgever gegeven antwoord in de eerste nota van inlichtingen

op de vraag of er nader grondonderzoek nodig was (zie feiten sub o) is met

dit oordeel onjuist gebleken. De door opdrachtgever aangeleverde gegevens

zijn onvoldoende gebleken om tot de ontdekking te komen dat kwelschermen

geplaatst dienen te worden. In combinatie met het voorlopig ontwerp dat

gelet op het hiervoor gegeven oordeel op dit punt geen informatief karakter

heeft en de door opdrachtgever uitgesproken voorkeur voor grondtechnische

oplossingen in geval van piping, leidt dit tot de conclusie dat aanneemster

niet had hoeven voorzien dat kwelschermen in de thans gegeven omvang

noodzakelijk waren.

17. De stelling van opdrachtgever dat aanneemster bij de tweede nota van

inlichtingen meer gerichte vragen had dienen te stellen, passeren arbiters

gelet op het hiervoor gegeven oordeel eveneens. De door opdrachtgever

gegeven antwoorden bij de eerste nota van inlichtingen (voldoende

representatief onderzoek van de zijde van opdrachtgever) en het voorlopig

ontwerp, behoefden bij aanneemster geen twijfel op te roepen ter zake van

de pipingmaatregelen.

18. Ook het betoog van opdrachtgever dat aanneemster zelf aanvullend

onderzoek had moeten doen voor haar inschrijving en op die wijze er achter

had kunnen komen dat kwelschermen noodzakelijk waren, volgen arbiters

niet. In de nota van inlichtingen is aangegeven dat het door opdrachtgever

reeds uitgevoerde bodemonderzoek voldoende representatief is om een

raming van de kosten te kunnen maken voor het uit te voeren werk.

Opdrachtgever stelt dat dit slechts ziet op het ontbreken van de noodzaak tot

het doen van onderzoek voorafgaand aan de inschrijving doch niet die van het

doen van aanvullend onderzoek en ontwerpwerk als onderdeel van de uit te

Page 164: AvdR Webinars

164

voeren werkzaamheden in het kader van de overeenkomst. Aanneemster

heeft dergelijk aanvullend onderzoek ook uitgevoerd en daartoe een

betaalpost opgenomen bij haar inschrijving, doch de uitkomst van dit

aanvullend onderzoek, de noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen, had

13

aanneemster gelet op het hiervoor gegeven oordeel niet kunnen voorzien,

zodat deze kwelschermen een wijziging betreffen ten opzichte van de

overeenkomst.

19. Het voorgaande klemt te meer nu aanneemster kort voor de mondelinge

behandeling via het internet is gestuit op een door opdrachtgever in 2004

uitgevoerd onderzoek (Rapportage B.: inlaatconstructie en kaden d.d. 4

oktober 2004) ter zake van de bodemopbouw in het retentiebekken. Hoewel

het een second opinion betreft en de first opinion in deze procedure niet

bekend is, is de uitkomst van dit onderzoek illustratief voor de verwachtingen

die opdrachtgever zelf had ten aanzien van de bodem ter plaatse. Uit dit

rapport blijkt geen noodzaak tot het plaatsen van kwelschermen in het werk.

Dit strookt met de door opdrachtgever in de vraagspecificatie gegeven

voorkeur voor grondtechnische oplossingen en het gegeven ruimtebeslag.

Immers, bij een bodemopbouw waar omvangrijke pipingmaatregelen

benodigd zijn, kan gekozen worden voor kwelschermen of het verlengen van

de kwelwaterweg (een grondtechnische oplossing), echter in het door

opdrachtgever gegeven ruimtebeslag is de daarvoor benodigde grond niet

beschikbaar.

20. De stelling van opdrachtgever dat dit onderzoek niet ter zake doende is

aangezien het niet alleen het retentiebekken zuid betreft doch ook andere

onderdelen en dat opdrachtgever dit onderzoek niet bij de

inschrijvingsdocumenten heeft gevoegd, kan opdrachtgever niet baten.

Immers, deze kennis is ten tijde van de inschrijving van het werk bekend

geweest binnen de organisatie van opdrachtgever en kan daarom

opdrachtgever worden toegerekend.

21. Arbiters komen derhalve tot het oordeel dat de kwelschermen die

noodzakelijk zijn als pipingmaatregel en niet waren voorzien in het voorlopig

ontwerp een wijziging betreffen in de zin van paragraaf 14 UAV-GC 2005,

welke wijziging door opdrachtgever aan aanneemster dient te worden

opgedragen.

22. Aanneemster heeft een verklaring voor recht gevorderd dat opdrachtgever

aansprakelijk is voor de kosten van alle maatregelen tegen piping,

openbarsten / micro-instabiliteit, heave, macro-instabiliteit, onderloopsheid en

stabiliteit. Deze vordering kunnen arbiters niet toewijzen, aangezien

aanneemster – zoals zij zelf ook stelt – enige pipingmaatregelen heeft kunnen

voorzien, doch wijzen het mindere toe, namelijk een verklaring voor recht dat

14

opdrachtgever aansprakelijk is voor het in afwijking van het voorlopig

ontwerp plaatsen van kwelschermen. vergoeding 23. De door aanneemster primair – na vermindering ter mondelinge behandeling -

gevorderde kostenvergoeding van € 701.913,85 voor de maatregelen bij de

kade langs de I. is niet toewijsbaar. De precieze onderbouwing van deze

kosten is onvoldoende naar het oordeel van arbiters. Aangezien echter vaststaat

dat partijen het eens zijn over de noodzaak van kwelschermen bij de

kade langs de I. achten arbiters de subsidiaire vordering tot betaling van een

voorschot wel toewijsbaar. Gelet op de omvangrijke werkzaamheden die benodigd

zijn voor het aanvoeren en plaatsen van kwelschermen, stellen

arbiters het voorschotbedrag ex aequo et bono vast op een bedrag van

€ 500.000,00.

24. Arbiters volgen opdrachtgever in haar stelling dat er geen reden is om het

bedrag niet in termijnen overeenkomend met de voortgang van het werk te

voldoen. Tegen deze stelling heeft aanneemster geen gemotiveerd verweer

gevoerd. Arbiters oordelen in redelijkheid dat het voorschotbedrag in vier

termijnen overeenkomend met de voortgang van het werk dient te worden

Page 165: AvdR Webinars

165

voldaan. korting 25. Arbiters volgen opdrachtgever in zijn betoog dat de vordering van

aanneemster tot een verklaring voor recht dat opdrachtgever niet gerechtigd

is tot inhouding van enige korting vanwege te late oplevering die het gevolg is

van de afwijking van het voorlopig ontwerp te ruim gesteld is.

26. Arbiters zullen deze vordering dan ook in beperkte zin toewijzen, namelijk

slechts voor zover de te late oplevering het gevolg is van werkzaamheden

voor het ontwerp en uitvoering van de in afwijking van het voorlopig ontwerp

noodzakelijke kwelschermen. Immers, deze afwijking wordt door arbiters

geoordeeld als een wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 en voor de

gevolgen hiervan, dus ook voor de extra tijd die deze werkzaamheden

(ontwerp en uitvoering) in beslag nemen, is opdrachtgever aansprakelijk.

15 voortzetting van het werk 27. Nu arbiters van oordeel zijn dat de kwelschermen die noodzakelijk zijn maar

niet in het voorlopig ontwerp zijn aangegeven een wijziging in de zin van

paragraaf 14 UAV-GC 2005 betreffen, heeft aanneemster ook recht en belang

bij haar vordering dat zij het werk niet behoeft voort te zetten voordat

opdrachtgever betreffende de noodzakelijke extra voorzieningen een wijziging

heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over de kostenvergoeding.

Zulks volgt ook uit de systematiek van de UAV-GC 2005. Arbiters zullen deze

vordering dan ook toewijzen.

28. De stelling van opdrachtgever dat van aanneemster in dat kader verwacht

wordt dat zij aantoont waar de kwelschermen in afwijking van het voorlopig

ontwerp noodzakelijk zijn, onderschrijven arbiters. Voor de kade langs de I.

staat dit tussen partijen reeds vast, doch voor de overige kaden (nog) niet.

Van aanneemster mag ter zake enige voortvarendheid verwacht worden, net

als van opdrachtgever verwacht mag worden dat hij de door aanneemster

gestelde vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoordt.

de proceskosten en overige vorderingen

29. Nu opdrachtgever in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, achten

arbiters het billijk dat opdrachtgever de proceskosten draagt.

30. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit

vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 18.291,44 (waarvan

€ 2.904,04 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door aanneemster

gedane storting. Arbiters bepalen de tegemoetkoming in de kosten van

rechtsbijstand van aanneemster naar de meerdere mate van ongelijk van

opdrachtgever, in billijkheid op € 10.000,00.

31. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door opdrachtgever aan

aanneemster te worden voldaan € 28.291,44 (€ 18.291,44 + € 10.000,00).

32. Arbiters zullen het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad

verklaren.

33. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.

16

DE BESLISSING

Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid:

VERKLAREN VOOR RECHT dat opdrachtgever aansprakelijk is voor de kosten van de

noodzakelijke kwelschermen die in afwijking van het voorlopig ontwerp als

pipingmaatregel moeten worden geplaatst;

VEROORDELEN opdrachtgever aan aanneemster voor het plaatsen van de

kwelschermen bij de kade langs de I. als voorschot te betalen € 500.000,00

(vijfhonderdduizend euro) in vier termijnen overeenkomend met de voortgang van

het werk;

VERKLAREN VOOR RECHT dat opdrachtgever niet gerechtigd is tot inhouding van

enige korting wegens te late oplevering die het gevolg is van werkzaamheden tot

ontwerp en uitvoering van de in afwijking van het voorlopig ontwerp noodzakelijke

kwelschermen;

BEPALEN dat aanneemster het werk niet behoeft voort te zetten alvorens

opdrachtgever voor de in afwijking van het voorlopig ontwerp noodzakelijke

Page 166: AvdR Webinars

166

kwelschermen een wijziging heeft opgedragen en overeenstemming is bereikt over

de kostenvergoeding;

VEROORDELEN opdrachtgever ter verrekening van de proceskosten aan

aanneemster te betalen € 28.291,44 (achtentwintigduizend

tweehonderdéénennegentig euro en vierenveertig cent);

VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen te Amsterdam, 1 juli 2010

W. ten Cate W.M. Faas A. Voogt

32254

Page 167: AvdR Webinars

167

https://www.recht.nl/login/?lgorigin=%2Fvakliteratuur%2Fstaatsrecht%2Fartikel%2F332

776%2Fenkele-recente-ontwikkelingen-rondom-bestekswijzigingen%2F

Page 168: AvdR Webinars

168