AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

49
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS Vak: AV Natuurwetenschappen Basisvorming 1/2 lt/w Onderwijsvorm: A-STROOM Graad: eerste graad Leerjaar: eerste en tweede leerjaar Leerplannummer: 2010/004 (vervangt 2003/001 en 2003/006) Nummer inspectie: 2010/12/1//D (vervangt 2003 / 1 // 1 / I / BV / 1 / I / / D/ en 2003 / 5 // 1 / F / BV / 1 / I / /D/) Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel

Transcript of AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

Page 1: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

Vak: AV Natuurwetenschappen

Basisvorming

1/2 lt/w

Onderwijsvorm: A-STROOM

Graad: eerste graad

Leerjaar: eerste en tweede leerjaar

Leerplannummer: 2010/004

(vervangt 2003/001 en 2003/006)

Nummer inspectie: 2010/12/1//D

(vervangt 2003 / 1 // 1 / I / BV / 1 / I / / D/ en 2003 / 5 // 1 / F / BV / 1 / I / /D/)

Pedagogische begeleidingsdienst

GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

Emile Jacqmainlaan 20

1000 Brussel

Page 2: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 1 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

INHOUD

Visie ....................................................................................................................................... 2

Beginsituatie ......................................................................................................................... 3

Algemene doelstellingen ..................................................................................................... 4

Leerplandoelstellingen/leerinhouden/specifieke pedagogisch-didactische wenken ...... 5

Leven doet leven ...................................................................................................................................... 9 Bouwstenen van organismen en de materie ..........................................................................................11 Krachten-interactie tussen materie .........................................................................................................16 Organismen en hun biotoop ...................................................................................................................17 Organismen vormen een levensgemeenschap ......................................................................................19 Energie – de zon, bron van alle leven ....................................................................................................21 Energie – uitwisseling en stofomzetting in materie en in organismen ...................................................25

Algemene pedagogisch-didactische wenken ................................................................... 29

Leerlijnen natuurwetenschappen ...........................................................................................................29 Samenhang met techniek .......................................................................................................................33 Samenhang met vakoverschrijdende eindtermen ..................................................................................33 Aandacht voor taal ..................................................................................................................................33 Wenken bij het bereiken van de wetenschappelijke vaardigheden .......................................................34 Wenken bij de informatieopdracht ..........................................................................................................36 Planning natuurwetenschappen (A -stroom) ..........................................................................................36 VOET ......................................................................................................................................................37

Minimale materiële vereisten ............................................................................................. 41

Evaluatie ............................................................................................................................. 43

Bibliografie ......................................................................................................................... 45

Bijlagen ............................................................................................................................... 47 Vakgebonden eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad A-stroom .................................47

Page 3: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 2 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

VISIE

Natuur is deel van onze cultuur. De natuurwetenschappen reiken middelen en methodes aan om de natuur rondom ons beter te begrijpen.

De natuurwetenschappen behoren volgens Prof. E. Vermeersch tot de ervaringswetenschappen of empirische wetenschappen. Deze wetenschappen maken gebruik van de proefondervindelijke me-thode om de omgeving te begrijpen. Deze methode doet beroep op observaties en/of experimenten die besluiten bieden voor onderzoeksvragen die vooraf werden gesteld.

Het leerplan natuurwetenschappen beoogt zowel de ontwikkeling van de eigen persoon als van een maatschappelijk engagement. We kunnen dit vertalen in een aantal hoofddoelen:

Leerlingen kunnen

aan de hand van voorbeelden uit de eigen omgeving de natuurwetenschappelijke kennis en inzichten omschrijven;

natuurwetenschappelijke toepassingen en verschijnselen uit de eigen ervaringswereld op eenvoudige wijze verklaren;

het belang van de natuurwetenschappen en de toepassingen ervan voor de samenleving uitleggen en natuurwetenschappelijke kennis plaatsen in een maatschappelijke, culturele en historische context;

een standpunt innemen en een gemotiveerde mening uitspreken over wetenschappelijke toepassingen;

een houding tegenover de natuurwetenschappen aannemen die gebaseerd is op inzicht in haar methoden, haar ontwikkeling en haar maatschappelijke impact.

Deze hoofddoelen moeten het authentiek leren, ervaringsgericht en toepassingsgericht leren in her-kenbare contexten voldoende kansen geven en de intrinsieke motivatie voor natuurwetenschappen stimuleren.

Bij de keuze en formulering van leerplandoelen is er rekening gehouden met de eigenheid van de leeftijdsgroep. Zo wordt van de leraar bij de implementatie van het leerplan verwacht dat hij aandacht heeft voor:

het cognitieve niveau van de leerlingen. Peilingproeven bevestigen dat leerlingen van de eerste graad het moeilijk hebben met het leren van abstracte begrippen en deze maar matig beheersen;

de persoonlijke ervaringen en levensstijl van de leerlingen. De levensgewoonten van de leerlingen evolueren en hebben negatieve gevolgen voor hun gezondheid zoals: rugklach-ten, eetstoornissen, gehoorschade ...

de belangstellingsfeer en maatschappelijke relevantie. Het vak natuurwetenschappen krijgt betekenis als er regelmatig ingespeeld wordt op vragen van de leerlingen en toepassingen van de natuurwetenschappen in de maatschappij. De leerling leert geargumenteerde keuzes maken over het energiegebruik, de duurzaamheid van de grondstoffen …

de samenhang met contexten uit de vakoverschrijdende eindtermen zoals ’lichamelijke gezondheid en veiligheid’, mentale gezondheid’’.

Er wordt gestreefd naar samenhang met het domein natuur uit het leergebied wereldoriëntatie van het basisonderwijs, met het vak techniek en met de vakoverschrijdende eindtermen.

Het leerplan sluit aan bij de kennis en vaardigheden opgebouwd vanaf de kleuterschool en vormt een doorlopende leerlijn voor de natuurwetenschappelijke vorming van de leerlingen.

Page 4: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 3 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

BEGINSITUATIE

Als beginsituatie wordt uitgegaan van het feit dat leerlingen die de eerste graad aanvatten de eindter-men van het basisonderwijs hebben bereikt. Voor het vak natuurwetenschappen zijn de eindtermen wereldoriëntatie van het domein natuur en het domein techniek bepalend.

Met ’wereldoriëntatie’ verwerven leerlingen kennis en inzicht in zichzelf, in hun omgeving en in hun relatie tot die omgeving. Zij verwerven vaardigheden om in interactie te treden met die omgeving en zij worden gestimuleerd tot een positieve houding ten aanzien van zichzelf en hun omgeving.

Voor verschillende onderwerpen zoals het menselijk lichaam, ecosystemen, organismen en niet-le-vende natuur hebben de leerlingen zowel kennis opgebouwd als vaardigheden ingeoefend.

Enkele kernideeën uit het leerplan wereldoriëntatie – domein natuur van het basisonderwijs

Nadruk op het rechtstreeks waarneembare – waarnemen met alle zintuigen.

Experimenteren om meer te weten over mens en natuur.

Exploreren om meer te weten over mens en natuur.

Bronnen raadplegen om meer te weten over mens en natuur.

Een wetenschappelijke houding aanleren: een hypothese toetsen via een eenvoudig proefje.

Nadruk op de samenhang tussen de dingen.

Beperkte kennis verwerven over aspecten van de levende en niet-levende natuur, het menselijk lichaam en het milieu.

Het is van belang dat de leraar vertrekt vanuit deze kennis en vaardigheden om binnen het domein van de natuurwetenschappen de leerlijnen verder te ontwikkelen. Bij verschillende leerplandoelstellin-gen wordt in de specifieke wenken aandacht besteed aan de voortzetting van deze leerlijnen.

EERSTE LEERJAAR A

In het eerste leerjaar A volgen alle leerlingen van de basisvorming één lestijd per week het vak Na-tuurwetenschappen. In het keuzegedeelte kunnen deze leerlingen twee lestijden per week het vak Wetenschappelijk werk (natuurwetenschappen) volgen.

TWEEDE LEERJAAR A

In het tweede leerjaar A volgen alle leerlingen van de basisvorming twee lestijden per week het vak Natuurwetenschappen. De leerlingen uit de basisopties Industriële Wetenschappen, Latijn en Mo-derne wetenschappen volgen ook nog twee lestijden per week het vak Wetenschappelijk werk (na-tuurwetenschappen).

Page 5: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 4 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ALGEMENE DOELSTELLINGEN

De leerplandoelstellingen hangen nauw samen met de eindtermen natuurwetenschappen die ontwik-keld zijn rond de kernbegrippen: materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen.

Naast inhoudelijke leerplandoelstellingen zijn ook een aantal doelstellingen ontworpen voor de ontwik-keling van vaardigheden. Deze vaardigheden zijn gericht op het leren onderzoeken, het onderzoekend leren, de informatieverwerving en de communicatie over de natuurwetenschappen.

De natuurwetenschappelijke vorming in de eerste graad sluit aan bij het vak wereldoriëntatie van de basisonderwijs en bereidt de leerlingen voor op de voortzetting van hun studie in de tweede graad. De leerlijn van de natuurwetenschappelijke vorming van het basisonderwijs tot de tweede graad is weer-gegeven in een schema.

Basisonderwijs Wereldoriëntatie:

Basisbegrippen in het domein natuur

Basisbegrippen in het domein techniek

Onderzoekende houding

Aandacht en respect voor eigen lichaam en leefwereld

Eerste graad

(A – stroom)

Natuurwetenschappen:

Natuurwetenschappelijke basiskennis en vaardigheden uitbreiden binnen het begrippenkader materie, energie, interactie tussen materie en energie en systemen.

De wetenschappelijke methode(onderzoeksvraag, hypothese, experi-ment, waarnemingen, besluit) stapsgewijs inoefenen.

Onderzoekende houding verder ontwikkelen zowel bij terreinstudie als bij het experimenteren.

Basisinzichten verwerven in

het gebruik van modellen zoals o.a. het deeltjesmodel om een-voudige verschijnselen te verklaren.

de cel en de samenhang tussen cel, weefsel, organen, stelsels en het ganse lichaam.

omkeerbare en niet-omkeerbare stofveranderingen.

Communicatievaardigheden ontwikkelen over natuurwetenschappen.

Tweede graad

Natuurwetenschappen

Wetenschap voor de burger, technicus ...

Uitbreiding van het begrippenkader vanuit verschillende contex-ten of thema’s.

Communicatie over natuurwetenschappen verder ontwikkelen

Biologie/ Chemie/ Fysica

Wetenschap voor de burger, technicus, wetenschappen ...

Uitbreiding van een vakspecifiek begrippenkader

Context als illustratie bij de natuur-wetenschappelijke begrippen.

Voorzetting ontwikkeling onder-zoeksvaardigheden

Ontwikkeling probleemoplossende vaardigheden

Ontwikkeling van informatievaar-digheden

.

Page 6: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 5 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

LEERPLANDOELSTELLINGEN/LEERINHOUDEN/SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

Om de leesbaarheid te verhogen zijn de leerplandoelstellingen genummerd en zijn de leerplandoelstellingen, de leerinhouden en het nummer van de eindterm op één lijn geplaatst. Bij elk deel zijn enkele specifieke wenken, activiteiten en leerlingenproeven beschreven.

De aanduiding (A) in de kolom ‘decretaal nummer’ verwijst naar een groep van eindtermen met betrekking tot wetenschappelijke vaardigheden en de aanduiding (B) verwijst naar vaardigheden en inzichten bij de eindtermen over wetenschap en samenleving.

DECR.NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen

LEERINHOUDEN

ET20

WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN (A)

onder begeleiding een natuurwetenschappelijk probleem herkennen, een onderzoeks-vraag en een hypothese formuleren;

Minimum één biotoopstudie en zeven leerlingenproeven uitvoeren tijdens de eerste graad.

ET21 onder begeleiding, bij een onderzoeksvraag gegevens verzamelen en volgens een voorgeschreven werkwijze een experiment, een meting of een terreinwaarneming uit-voeren.

ET22 onder begeleiding, bij een eenvoudig onderzoek, de essentiële stappen van de natuur-wetenschappelijke methode onderscheiden;

ET23 onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of om te determineren of om een besluit te formuleren.

ET24 onder begeleiding resultaten uit een experiment, een meting of een terreinstudie weer-geven. Dit kan gebeuren in woorden, in tabel of grafiek, door aan te duiden op een fi-guur of door te schetsen. De leerlingen gebruiken daarbij de correcte namen en sym-bolen.

ET25 van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume temperatuur, tijd, druk, snelheid, kracht en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten toepas-sen.

Page 7: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 6 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR.NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen

LEERINHOUDEN

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Vanuit de waarneming van een eenvoudig verschijnsel of natuurwetenschappelijk probleem een onderzoeksvraag en hypothese formuleren. Zoek een gepaste probleemsituatie en laat de leerlingen hierbij mogelijke vragen en hypothesen verwoorden.

Mogelijke onderzoeksvragen

Is er een verschil tussen ingeademde en uitgeademde lucht?

Heeft lucht een massa?

Hoe verandert de temperatuur bij het smelttraject van een vaste stof?

Welke functies heeft de stengel van een plant?

Wordt de fotosynthese beïnvloedt door licht en koolstofdioxide?

Bij de uitvoering van een opdracht, experiment of terreinstudie aandacht besteden aan het correct uitvoeren van de werkwijze of instructies.

De resultaten van een waarneming of een meting weergeven met woorden, een figuur, een schets, een tabel of grafiek.

Bij het nastreven van de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden is het doel dat de leerlingen bij een eenvoudig onderzoek de essentiële stappen van de wetenschappelijke methode kunnen onderscheiden. Met essentiële stappen wordt bedoeld: een onderzoeksvraag formuleren, een hy-pothese verwoorden, een plan of methode uitwerken voor een onderzoek of terreinwaarneming en een besluit formuleren als antwoord op de onder-zoeksvraag.

Streven naar de ontwikkeling van een onderzoekende houding of het onderzoekend leren en de leerlingen stapsgewijs zelfstandig een aantal taken laten uitvoeren.

In opdrachten en taken gebruiken de leerlingen de correcte notatie van grootheden en eenheden, zodat zij deze werkwijze kunnen verder zetten in de tweede en de derde graad. De tabel geeft een overzicht van een aantal grootheden en eenheden met symbolen die tijdens de eerste graad aan bod kunnen komen. De leerlingen hebben in het basisonderwijs reeds een aantal van deze grootheden gebruikt.

grootheid symbool eenheid symbool

massa m kilogram kg

lengte

breedte

hoogte, diepte

dikte

l

b

h

d

meter m

Page 8: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 7 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR.NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen

LEERINHOUDEN

straal

middellijn

afstand

r

d

x, s

oppervlakte A vierkante meter m²

volume V kubieke meter

liter

temperatuur T

θ

kelvin

graden Celsius

K

°C

tijd t seconde s

druk p pascal Pa

snelheid v meter per seconde

s

m

kracht F newton N

energie E joule J

Het is niet de bedoeling dat leerlingen de omzetting van eenheden systematisch gaan oefenen door gebruik van verschillende voorvoegsels en dat allerlei rekenoefeningen worden gemaakt bijvoorbeeld met de omzetting van de eenheden van de snelheid.

Page 9: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 8 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR.NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen

LEERINHOUDEN

ET26

WETENSCHAP EN SAMENLEVING (B)

gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.

Minimum twee informatieopdrachten uitvoe-ren tijdens de eerste graad.

ET27 het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energiebronnen verbinden met een duurzame levensstijl.

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Op verschillende momenten oefenen de leerlingen in communicatie over natuurwetenschappen. Zij leren hierbij op een efficiënte manier informatie verwerven en verwerken.

Bij het ontwerpen van taken en actieve werkvormen de opdrachten verbinden met het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en een duurzame levensstijl.

De leerlingen verwerken de leerinhouden met voorbeelden en contexten waarbij natuurwetenschappelijke concepten geïllustreerd worden met dagelijkse ervaringen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties.

Leerlingen leren een aantal communicatievaardigheden:

tijdens een gesprek gefundeerde argumenten gebruiken;

presenteren van een eenvoudig proefje;

de resultaten van een experiment of studie voorstellen;

een bepaalde stelling of houding die zij innemen t.o.v. een bepaald onderwerp kunnen beargumenteren;

het gebruik van de discussie als werkvorm.

Page 10: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 9 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

LEVEN DOET LEVEN

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET3 1 de delen van de bloemplant herkennen en benoemen. De wortel, de stengel, het blad en de bloem

ET3, (A) 2 een functie van de wortel, de stengel of een blad vanuit een experiment waarnemen en weergeven.

Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloem-plant

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

We gebruiken in dit leerplan de term bloemplant. Deze term verwijst naar alle zaadplanten waarbij de bloem duidelijk aanwezig is. (bv. de tulp, bloe-sems van een appelboom) (1)

Vanuit levend materiaal (biotoopstudie) starten om de voornaamste delen van wortel, stengel, bloem en blad te observeren en te benoemen. (1)

Modellen en beelden van de delen van de bloemplant als illustratie gebruiken. (1)

Bij het onderzoek van de functies van een deel van de bloemplant kan in complementaire groepjes gewerkt worden. (2)

De functie van het blad (fotosynthese) komt verder in het leerplan aan bod. (2)

Leerlingenproef

Opname en transport door de wortel: bewortelde stek in gekleurde vloeistof. (2)

Transportfunctie van de stengel: (onbewortelde) stengel van bv. witte bloem in gekleurde vloeistof. (2)

Transpiratie door het blad: bebladerde en onbebladerde stengel in water, blad afdekken met vaseline of plastic zak. (2)

ET3 3 de bouw van de bloem beschrijven in functie van de voortplanting. De bouw van de bloem

De voortplanting bij de bloemplant

ET5 4 de verschillende delen van het voortplantingsstelsel van de man en de vrouw benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.

Bouw en functie van de voortplantingsorganen van de mens

ET5 5 op een schema van de menstruatiecyclus de menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw aanduiden.

De menstruatie, de ovulatie en de vruchtbare periode van de vrouw situeren op een tijdlijn van de menstruatiecyclus

ET5 6 de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte be-schrijven.

Belangrijkste gebeurtenissen van de coïtus tot de geboorte

ET5, ET6 7 verduidelijken dat erfelijke kenmerken via de zaadcel en de eicel door-gegeven worden aan het nageslacht.

Kinderen hebben kenmerken van beide ouders

Page 11: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 10 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET5, (B) 8 secundaire geslachtskenmerken (lichamelijke veranderingen en sociaal-emotionele veranderingen) in verband brengen met de puberteit.

Onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmer-ken, met aandacht voor lichamelijke en sociaal-emotionele ver-anderingen tijdens de puberteit

ET5, (B) 9 het belang van anticonceptiemiddelen aangeven bij de regeling van de vruchtbaarheid of de bescherming tegen SOA.

Anticonceptie, SOA

Condoom als bescherming tegen SOA

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

De leerlingen leren vanuit waarneming de delen van de bloem zoals kelk, kroon, meeldraad, stamper, stijl, stuifmeelkorrel, vruchtbeginsel, zaadbeginsel, stuifmeelbuis, zaad, vrucht benoemen en de functie ervan beschrijven. (3)

De voortplantingsorganen bespreken vertrekkende van de leefwereld van de leerling, daarna de voortplantingsorganen op een model aanduiden en benoemen. (4)

Leerlingen leren de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de coïtus tot de geboorte kennen: coïtus, bevruchte eicel, innesteling, embryonale ontwikke-ling, foetale groei en geboorte. (5-6)

Mogelijke activiteiten

Doorsnede van een vruchtbeginsel met (stereo)loep bekijken om een zaadbeginsel waar te nemen. (3)

De bevruchting van de bloemplant bekijken met behulp van simulatie of film. (3)

Verse orchidee gebruiken om bestuiving door insecten te verduidelijken. (3)

Zaden en vruchten sorteren (3)

De menstruatiecyclus voorstellen op een tijdsas van 28 dagen: menstruatie, eisprong en vruchtbare periode. (5-6)

Gebruik maken van animatiefilm om bevruchting en embryonale ontwikkeling uit te leggen. (5-6)

De anticonceptiekoffer gebruiken. (9)

Informatieopdracht:

Activerende werkvormen gebruiken om zowel lichamelijke als socio-emotionele veranderingen in de puberteit bespreekbaar te maken in de klas. (8-9)

Gevaren SOA en het condoom als enig beschermingsmiddel om SOA’s te voorkomen bijvoorbeeld met een stellingenspel bespreken. (8-9)

Kennis vanuit het basisonderwijs:

Leerlingen hebben in het basisonderwijs lichamelijke veranderingen, die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, leren herkennen als normale aspec-ten in hun ontwikkeling.

Page 12: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 11 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

BOUWSTENEN VAN ORGANISMEN EN DE MATERIE

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET4 10 kenmerken aangeven om een organisme bij de levende wezens in te delen.

Kenmerken van levende wezens

ET4 11 de cel als structurele eenheid van organismen beschrijven. De cel als bouwsteen van organismen

ET4 12 delen van een plantaardige en dierlijke cel op lichtmicroscopisch niveau herkennen en benoemen

De delen van een plantaardige cel en een dierlijke cel op licht-microscopisch niveau

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Door observatie van levende organismen, afgestorven organismen en niet levende materie leiden leerlingen criteria af om een organisme als le-vend wezen te beschouwen. Kenmerken van levende wezens zijn: ademen, zich voeden, groeien, bewegen uit zichzelf, reageren op prikkels uit de omgeving, zich voortplanten, afvalstoffen uitscheiden. (10)

De leerlingen leren vanuit waarneming de delen van een plantaardige en dierlijke cel: celwand, celmembraan, celplasma, vacuole, celkern, bladgroenkorrels herkennen, benoemen en onderscheiden. (11-12)

Het is belangrijk dat de leerlingen de structuur van cellen kunnen waarnemen op lichtmicroscopisch niveau. Zij leren dit microscopisch beeld interpreteren en vergelijken met beeldmateriaal van celstructuren. (12)

Mogelijke activiteiten (11-12)

Met een microscoop leren werken. Door gebruik te maken van een handleiding en een afbeelding van de microscoop met benoemde delen kan je de leerlingen laten kennismaken met microscopie.

Bij het lichtmicroscopisch onderzoek eenvoudige preparaten gebruiken van plantaardige cellen (het vliesje aan de binnenkant van een uirok, een blaadje waterpest) en van dierlijke cellen (wangslijmvlies).

Interactief de delen van een cel inoefenen met behulp van ICT materiaal.

ET1 13 de verschillende organisatieniveaus bij bloemplant, dier en mens her-kennen en omschrijven.

Cel, weefsel, orgaan, stelsel, organisme

ET1 14 de samenhang tussen de organisatieniveaus beschrijven. De opbouw en samenhang van een organisme in cellen, weef-sels, organen en stelsels

ET6 15 de bouw van dieren in verband brengen met hun levenswijze. Aanpassingen van dieren aan de omgeving

Page 13: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 12 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Vanuit microscopische waarnemingen of goed beeldmateriaal kunnen leerlingen afleiden dat gelijkaardige cellen gegroepeerd voorkomen in een weefsel en dat verschillende weefsels (doorsnede van een wortel, een stengel, een blad; talgklier van de huid, gladde spier, nierbuisjes) samen een orgaan vormen. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen verschillende weefsels kunnen benoemen. De nadruk ligt op de functies van de organen, die samen instaan voor een levensverrichting. (13)

De bouw en functie van de organen komen verder in het leerplan aan bod. (zie leerplandoelstellingen van 55 tot 62)

Voorbeelden van aanpassingen van dieren aan hun levenswijze. (bv. gebit/snavel aangepast aan de voeding, stand van de ogen bij prooi- en roofdieren …) (15)

Mogelijke activiteiten (13-14)

Foto’s / afbeeldingen (organen, weefsels, cellen) bekijken en ordenen.

Met een 3D-model of ICT materiaal de ligging van de organen/stelsels inoefenen.

Video ‘dissectie van het konijn” bekijken.

Levende organen zoals varkenslong of varkenshart onderzoeken.

Het uitvoeren van dissecties in de klas

Het leerplan heeft een dissectie niet als verplichte methodiek opgenomen. Dit is een raamovereenkomst tussen de verschillende onderwijskoepels POV, OVSG, VVKSO en GO!

Er zijn geen leerplandoelstellingen in het leerplan waarbij men verplicht wordt om een dissectie uit te voeren. De leraar mag nog steeds een dissec-tie uitvoeren rekening houdend met de standpunten van de leerlingen en met de wettelijke voorschriften betreffende correcte afvalophaling. Indien bepaalde leerlingen de dissectie niet wensen bij te wonen dan is het noodzakelijk dat deze leerlingen de leerplandoelstellingen op een andere ma-nier kunnen bereiken.

Kennis vanuit het basisonderwijs

Leerlingen hebben in het basisonderwijs de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij de ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het men-selijk lichaam leren verwoorden op eenvoudige wijze.

Page 14: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 13 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET17, ET25

16 de grootheden massa en volume beschrijven en onderscheiden. Voorwerpseigenschap: massa, volume

ET17, (A) 17 de massa en het volume van een vaste stof en een vloeistof bepalen.

Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof

ET18 18 de begrippen zuivere stof, mengsel, molecule omschrijven en met voor-beelden illustreren.

Zuivere stof, stofeigenschap

Mengsel

Molecule

ET18 19 het deeltjesmodel van de materie beschrijven en in verband brengen met: zuivere stof, aggregatietoestand, faseovergang, eigenschappen van de materie

Deeltjesmodel

Faseovergang, aggregatietoestand, eigenschappen van de materie

ET18, (B) 20 de samenstelling van lucht beschrijven. Samenstelling van lucht: stikstofgas, zuurstofgas, koolstofdi-oxide en andere gassen.

ET18 21 de druk van de lucht uitleggen steunend op het deeltjesmodel. Druk van een gas

Normale luchtdruk

Page 15: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 14 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Er op wijzen dat de natuur, alles om ons heen, de aarde, de zon en de planeten bestaat uit materie. (16)

Als voorbeeld enkele zuivere stoffen zoals water, keukenzout, zuurstof, ijzer …vermelden. Zuivere stoffen bezitten stofeigenschappen die we kun-nen waarnemen of meten (kleur, geur, hardheid, oplosbaarheid, kookpunt, smeltpunt …). (18)

Verschillende mengsels met voorbeelden illustreren: suikerwater(oplossing: vaste stof en vloeistof), rook (vaste stof en gas), lucht (gas en gas), bruiswater (oplossing: gas en vloeistof), fruitsap (suspensie: vaste stof en vloeistof). (18)

Het deeltjesmodel is een modelvoorstelling van de materie. De deeltjes van het model stellen we voor door verschillende figuurtjes en komen in werkelijkheid overeen met de moleculen. (19)

Steunend op het deeltjesmodel kunnen we de verschillende aggregatietoestanden en de eigenschappen van de materie (bv samendrukbaarheid) beschrijven en verklaren. (19).

Mogelijke activiteiten

Het volume van een onregelmatig voorwerp bepalen door onderdompeling in een maatglas. (17)

De massa en het volume van een hoeveelheid lucht bepalen. (17)

Kristallen laten groeien door afkoeling van een verzadigde oplossing. (19)

Enkele eenvoudige scheidingsmethodes van mengsels laten uitvoeren. (18)

Proefjes over de eigenschappen van de materie als illustratie bij het deeltjesmodel. (19)

Proefjes over luchtdruk. (19)

Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen:

bij gebruik van het deeltjesmodel: (19)

“De deeltjes zijn moleculen.”

“Tussen de deeltjes is er lucht.”

“De deeltjes hebben geen massa.”

“De deeltjes trekken elkaar niet aan.”

“De deeltjes zijn zichtbaar met een lichtmicroscoop.”

over lucht: (20-21)

“Lucht heeft geen massa.”

“Lucht is onzichtbaar en kan dus ook geen kracht uitoefenen.”

Page 16: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 15 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Leerlingenproef

De massa van een voorwerp bepalen met een (digitale) balans. (17)

Het volume van een regelmatig voorwerp bepalen met een meetlat en door onderdompeling in een maatglas. (17)

De massa van een hoeveelheid vloeistof bepalen met een balans en het volume van die hoeveelheid bepalen met een maatglas. (17)

Bij de uitvoering van de opdrachten oefenen de leerlingen in het gebruik van de juiste notatie van de grootheden en eenheden. (17)

Kennis vanuit het basisonderwijs

Leerlingen hebben in het basisonderwijs het begrip “gewicht” in plaats van het begrip “massa”gebruikt om de massa van een voorwerp te beschrij-ven. In de dagelijkse omgang heeft gewicht de betekenis van massa. Vanaf de eerste graad gebruiken we om de hoeveelheid materie van een voorwerp te beschrijven de fysische grootheid massa.

Leerlingen hebben in het basisonderwijs de inhoudsmaten leren verbinden met volumematen zoals de omzetting van liter naar dm³. Het is nuttig om deze omzetting te herhalen en in te oefenen bij de verwerking van de resultaten van de proeven.

Informatieopdracht

Opzoeken van informatie of een tekst lezen en verwerken over smog, fijn stof, uitlaatgassen van auto’s, broeikasgassen …(20)

Een rollenspel organiseren over de vermindering van schadelijke stoffen in het autoverkeer. (20)

Aandacht voor taal:

We gebruiken om een hoeveelheid materie te beschrijven het begrip massa i.p.v. gewicht.

Opletten voor de verschillende betekenis van het woord ‘stof’ zoals zuivere stof, vaste stof, fijn stof …

Page 17: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 16 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

KRACHTEN-INTERACTIE TUSSEN MATERIE

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET10 22 in concrete voorbeelden verschillende soorten krachten benoemen. Verschillende soorten krachten

ET10 23 de elementen van een kracht beschrijven in een concrete situatie. Aangrijpingspunt, richting, zin en grootte van een kracht

ET10 24 het begrip snelheid omschrijven. Snelheid = afstand/tijd

ET10 25 met een voorbeeld illustreren dat een kracht de vorm en/of de snelheid van een voorwerp kan veranderen.

Kracht als oorzaak van vervorming en als oorzaak van veran-dering van bewegingstoestand van een voorwerp

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Vanuit experimenten kennis maken met verschillende soorten krachten zoals spierkracht, zwaartekracht, veerkracht, wrijvingskracht, cohesiekracht, adhesiekracht, elektrische kracht, magnetische kracht. (22)

Het is belangrijk om te weten op welk voorwerp de kracht werkt (het aangrijpingspunt). De ervaring leert dat leerlingen de kenmerken “richting” en “zin” dikwijls door elkaar gebruiken. Het is dus van belang om deze elementen goed te omschrijven. Er wordt zeker geen vectoriële voorstelling van de kracht gevraagd. (23)

Leerlingen leren het begrip snelheid vanuit hun dagelijkse ervaring zoals de snelheid waarmee zij fietsen of stappen. Het is niet de bedoeling om uitgebreide rekenoefeningen met deze formule van de snelheid te maken. (24)

Het begrip kracht is reeds in het dagelijks taalgebruik doorgedrongen (spierkracht). Het is voor de leerlingen een abstract begrip. Een kracht zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking van die kracht op het voorwerp: een vervorming (uitgerekte veer of elastiek, een deuk in de auto …) of een verandering van snelheid (een keeper die de bal stopt voor zijn doel, voorwerpen doen bewegen, tot stil-stand brengen, versnellen, vertragen …). (22, 25)

Mogelijke activiteiten

Uit experimenten, beeldmateriaal of situaties aangeven welke soorten krachten werkzaam zijn. (22)

Afbeeldingen van situaties uit het dagelijks leven waar kracht een rol speelt verzamelen en verwerken in een poster. (22, 25)

Met een dynamometer vaststellen dat een voorwerp met massa 100 g wordt aangetrokken met een kracht van 1 N. (23)

Page 18: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 17 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ORGANISMEN EN HUN BIOTOOP

BIOTOOPSTUDIE

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET7, (A) 26 in een biotoop gerichte waarnemingen uitvoeren en enkele abiotische factoren bepalen en weergeven.

Biotoopstudie

ET8 27 met voorbeelden illustreren dat de abiotische factoren het voorkomen van planten en dieren beïnvloedt en omgekeerd.

Samenhang tussen de abiotische factoren en het voorkomen van planten en dieren

ET6 28 met concrete voorbeelden aangeven hoe bloemplanten op verschillende manieren aangepast zijn aan hun omgeving.

Aanpassingen van bloemplanten aan de omgeving

ET9, (B) 29 in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu beïn-vloedt en dat hierdoor het ecologische evenwicht kan gewijzigd worden.

Ecologisch evenwicht

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Mogelijke abiotische factoren bij de studie van een biotoop zijn: temperatuur, licht, vochtigheid, bodemstructuur, bodemsoort. Het is aangewezen om de abiotische factoren op twee verschillende plaatsen (bv. open terrein en onder begroeiing) te bepalen zodat de samenhang met het voorkomen van organismen kan worden vastgesteld. (28)

Er kan materiaal zoals determineerkaarten, waterkisten, bodemkoffers, bostassen worden ontleend bij de provinciale natuurcentra. (zie bijlage …)(27-28)

Met voorbeelden illustreren hoe planten (bloemplanten, sporenplanten en naaktzadigen) zijn aangepast aan omstandigheden zoals: droogte, weinig licht, water … De nadruk ligt op de aanpassing van een plant aan de omgeving. (28)

Biotoopstudie (26-27)

Mogelijke biotopen zijn: heide, wegberm, bos, poel, strand, duinen …

Bij de uitvoering van een biotoopstudie duidelijke richtlijnen geven voor:

het gedrag en onderzoekende houding op het terrein

het gebruik van eenvoudige dichotome determineerkaarten om planten en dieren te benoemen en de verscheidenheid te ontdekken.

het uitvoeren van gerichte waarnemingen in verband met abiotische factoren

de effecten van milieubescherming of milieubeschadiging

de schrijftaal bij het noteren van de waarnemingen en bij het gebruik van vakspecifieke woorden (taalsteun)

een taakverdeling bij de uitvoering van groepswerk

Page 19: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 18 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

Enkele voorbeelden van samenhang tussen abiotische factoren en het voorkomen van organismen:

de bodemstructuur beïnvloedt het voorkomen van planten;

de lichtintensiteit beïnvloedt het voorkomen van planten;

de aanwezigheid van een grote hoeveelheid watervogels beïnvloedt de waterkwaliteit;

de aanwezigheid van wieren beïnvloedt de helderheid van het water.

Informatieopdracht:

Rapporteren over voorbeelden van behoud of verstoring van het ecologisch evenwicht: (29)

lozing van afvalwater, richtlijnen voor bezoekers aan het bos, terrein of natuurreservaat, infoborden over planten en dieren, dode vissen op het water, aanduiding van broedplaatsen;

informatie verzamelen over acties van natuurverenigingen.

Kennis vanuit het basisonderwijs:

Leerlingen hebben in het basisonderwijs twee verschillende biotopen in hun omgeving leren kennen en zij hebben in deze biotopen enkele veel voorkomende organismen leren herkennen en benoemen. Bij het plannen van een biotoopstudie is het belangrijk om vanuit de ervaringen van de leerlingen te starten.

Page 20: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 19 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ORGANISMEN VORMEN EEN LEVENSGEMEENSCHAP

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET7 30 met voorbeelden aantonen dat organismen in een biotoop een levens-gemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen (producenten, consumenten, reducenten).

Biotische en abiotische factoren

Producenten, consumenten en reducenten,

Levensgemeenschap

ET7 31 voedselketens, voedselwebben en voedselpiramides opstellen aan de hand van gegevens waargenomen op het terrein en in de literatuur op-gezocht.

Voedselketen, voedselweb en voedselpiramide

ET6, (B) 32 met voorbeelden illustreren dat variatie binnen een soort en tussen ver-schillende soorten belangrijk is.

Het belang van biodiversiteit

ET9, (B) 33 in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu posi-tief en negatief beïnvloedt en dat hierdoor ecologische evenwichten kunnen gewijzigd worden.

Ecologisch evenwicht

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Het belang van biodiversiteit kan worden benadrukt met een aantal voorbeelden: het belang van levende wezens als voedsel, brandstof, bouwmate-riaal, onderzoeksmateriaal, bron van ontspanning …(31)

Voorbeelden van positieve invloeden van de mens op zijn omgeving bespreken: het oprichten en beheren van natuurreservaten, de aanleg van ecoducten, het aanleggen en onderhouden van kleine landschapselementen, het nemen van maatregelen om versnippering te voorkomen … (33)

Voorbeelden van negatieve invloeden van de mens op zijn omgeving bespreken: recreatiedruk, watervervuiling, zwerfvuil, vernieling van de leefomgeving (waaronder fragmentatie of versnippering van natuurgebieden), klimaatveranderingen, uitputten van natuurlijke bronnen, achteruitgang van de biodiversiteit … (33)

Mogelijke activiteiten

Men kan vanuit een nieuwe biotoopstudie of steunend op de waarnemingen van de biotoopstudie uit het eerste leerjaar een inventarisatie ma-ken van de aanwezige organismen in een biotoop. De voedingspatronen van de waargenomen organismen opzoeken. De voedselketens, voedselwebben en voedselpiramides opstellen. De rol van de reducenten verduidelijken in een voedselkringloop. (30-31-32)

Een bezoek organiseren aan een natuur-educatief centrum. (30-31-32)

Informatieopdracht:

Een presentatie of poster maken over de biodiversiteit in de omgeving van de school. (32-33)

Een presentatie maken over een concrete situatie waarbij de mens natuur en milieu positief en negatief beïnvloedt. (32-33)

Page 21: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 20 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Kennis vanuit het basisonderwijs:

Leerlingen hebben in het basisonderwijs met de wet van eten en gegeten worden kennis gemaakt. Zij kunnen deze wet met minstens twee met elkaar verbon-den voedselrelaties illustreren.

Page 22: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 21 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ENERGIE – DE ZON, BRON VAN ALLE LEVEN

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET19 34 enkele energievormen herkennen en met voorbeelden uit hun omgeving illustreren.

Energievormen

ET19 35 energieomzettingen in praktische voorbeelden beschrijven. Energieomzettingen

ET19, ET27, (B)

36 het belang van duurzame energiebronnen en energiebesparing toelich-ten met praktische tips.

Onderscheid tussen duurzame en niet duurzame energievor-men

Energiebesparende tips

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Vanuit experimenten kennis maken met verschillende energievormen zoals elektrische energie, lichtenergie, windenergie, bewegingsenergie, zwaarte-energie, veerenergie, warmte-energie, kernenergie en chemische energie. (34-35)

Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen over energie: (34-35)

“Energie wordt zoals brandstof verbruikt in de motor van de auto.”

“Een voorwerp dat niet beweegt bezit geen energie.”

“Bij een energieomzetting zoals bij een bal die valt en dan stil ligt, gaat de energie verloren.”

“Bij het ademhalingsproces ontstaat energie die wordt opgebruikt in reacties.”

Energie kan je niet maken of vernietigen, enkel omzetten van de ene vorm in de andere is mogelijk. (35-36)

Duurzame energiebronnen zijn bronnen waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water en biomassa (groenafval, mest …). Belangrijkste voorbeelden van niet duurzame energie zijn kernenergie en energie opgewekt bij de verbranding van fossiele brandstoffen zoals aardgas, aardolie en steenkool. (36)

Mogelijke activiteiten:

Verschillende verschijningsvormen van energie bespreken en illustreren met voorbeelden. Experimenteren met herkenbare energieomzettin-gen in apparaten (34-35)

Light Stick (chemische energie licht / warmte)

Kaars (chemische energie licht / warmte)

Zonnecel (stralingsenergie elektrische energie)

Verwarmingselement in een waterkoker, strijkijzer (elektrische energie warmte)

Gloeilamp (elektrische energie licht / warmte)

Page 23: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 22 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Fietsdynamo (bewegingsenergie elektrische energie)

Boormachine (elektrische energie bewegingsenergie / warmte)

Een energieketting of opeenvolging van energieomzettingen bouwen. (34-35)

Energetische waarde (in kilojoule) van voedingsstoffen op de etiketten van voedingsmiddelen interpreteren. (34-35)

Informatieopdracht

Energiebesparende tips opzoeken, selecteren en de toepassingen van de tips in de school of thuis beschrijven. (36)

Zoeken naar mogelijkheden om spaarzaam om te gaan met duurzame energie en eventueel om te zetten in concrete acties. (36)

Kennis vanuit het basisonderwijs

Leerlingen hebben in het basisonderwijs geleerd met voorbeelden aan te tonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet levende sys-temen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen.

ET15 37 het onderscheid tussen lichtbronnen en donkere lichamen beschrijven met een voorbeeld.

Lichtbronnen en donkere lichamen

ET15 38 uit waarnemingen vaststellen dat licht uit verschillende kleuren bestaat. Het zichtbare spectrum

ET15 39 onzichtbare straling in verband brengen met praktische toepassingen uit het dagelijkse leven.

Toepassingen van onzichtbare straling

ET15, (B) 40 beschermingsmaatregelen aangeven voor de mogelijke gevaren van onzichtbare straling.

Beschermingsmaatregelen voor bepaalde onzichtbare straling

ET13 41 de bouw van de plant in relatie brengen met de fotosynthese. Plantendelen nodig bij fotosynthese

ET13, (A), 42 de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese uit een experi-ment afleiden.

Leerlingenproef: invloed van licht en koolstofdioxide bij foto-synthese

ET13, (B) 43 het belang van de groene plant voor het leven op aarde argumenteren. De plant als producent van voedsel en zuurstofgas

ET19, (B) 44 zonne-energie verbinden met verschillende energiebronnen. De zon als energiebron voor voedsel, steenkool, olie, gas, hout, windenergie …

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Eerste aanzet tot ontwikkeling van een modelvoorstelling van licht, waarbij het licht wordt voorgesteld door lichtstralen die zich rechtlijnig voort plan-ten. Steunend op deze voorstelling van licht het kunnen zien van een lichtbron en een donker lichaam verduidelijken. (37)

Leerlingen gebruiken de verschijnselen terugkaatsing en absorptie om de kleur van een voorwerp of van een groen blad te begrijpen. (37-38)

Page 24: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 23 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Vanuit praktische proefjes en/of beeldmateriaal verschillende soorten onzichtbare straling zoals UV-straling, IR-straling en andere (GSM- straling, radiogolven, microgolven …) illustreren. (39-40)

Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen bij fotosynthese: (41-42)

“De mineralen uit de bodem zijn voldoende om planten te laten groeien.”

“Planten produceren zuurstofgas tijdens de dag en tijdens de nacht.”

Mogelijke activiteiten:

Proeven in verband met weerkaatsing en breking van licht (kwalitatief). (38)

Proeven in verband met kleurschifting (prismaproef). (38)

Een papier verhitten door het zonlicht met een vergrootglas te focusseren. (37-38)

De invloed van het licht tonen met een radiometer van Crookes of lichtmolentje. (37-38)

Experiment uitvoeren waaruit blijkt dat bladgroen noodzakelijk is voor fotosynthese (geen zetmeelvorming in het witte gedeelte van een gepanacheerd blad). (42)

Experimenteel aantonen of laten afleiden uit tabellen (samenstelling bodemoplossing en lucht) dat de plant zelf zetmeel aanmaakt en het niet uit de bodem of de lucht haalt. (42)

Leerlingenproef

Onderzoek van de invloed van licht en koolstofdioxide bij fotosynthese (bv. gasbellen tellen bij waterpest in een proefbuis bij verschillende lichtintensiteiten en bij verschillende concentraties CO2 van het water) (42)

Informatieopdracht

Leerlingen maken een presentatie over het belang van groene planten voor het leven op aarde. (43-44)

Leerlingen maken een begrippenkaart met de zon als centrum en met de relatie naar verschillende energiebronnen. (43-44)

Welke ideeën hadden Aristoteles, Jan Baptist van Helmont, Stephen Hales over het groeien van planten? (43)

Zoek informatie over het historisch experiment van Joseph Priestley waarbij hij aantoont dat planten zuurstofgas produceren. (43)

ET16, ET18

45 de begrippen warmte en temperatuur onderscheiden en de temperatuur in verband brengen met het deeltjesmodel van de materie.

Warmte als energievorm

Temperatuur als maat voor de beweging van de deeltjes

ET16, (A) 46 het warmtetransport door geleiding, stroming en straling vaststellen en in concrete voorbeelden herkennen en beschrijven.

Warmtetransport door geleiding, stroming en straling

Leerlingenproef i.v.m. warmtetransport

Praktische voorbeelden van warmte-isolatie

Page 25: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 24 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET6, ET16, (B)

47 illustreren hoe organismen zich kunnen beschermen tegen hoge en lage temperaturen.

Aanpassingen van organismen aan de omgevingstemperatuur

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen van leerlingen: (45)

“Warmte is een soort onzichtbare stof die de kamer binnenkomt.”

“Warmte en temperatuur zijn hetzelfde.”

“In het lokaal is een metalen voorwerp steeds kouder dan een houten voorwerp.”

“Indien bijkomende warmte wordt toegevoegd als de vloeistof kookt dan zal de temperatuur van de vloeistof stijgen boven het kookpunt.”

Vertrekkend van de zintuiglijke waarneming intuïtief komen tot de begrippen temperatuur (maat voor de bewegingsenergie van de deeltjes) en warmte (vorm van energieoverdracht tussen twee voorwerpen met verschillende temperatuur). (45)

Noodzakelijkheid inzien om subjectieve waarnemingen te vervangen door objectieve metingen (handen afwisselend in koud en warm water).

Voorbeelden uit de natuur van bescherming tegen extreme hitte of koude (pels, huidbedekking bij dieren, winterslaap, transpiratie …) (47)

Mogelijke activiteit

Aantonen dat isolatoren (bv. isomoblok) veel lucht bevatten door ze onder de stolp van de vacuümpomp te leggen. (46)

Leerlingenproef

Onderzoek van warmte-uitwisseling bij een temperatuursverschil. (46)

Vergelijkend onderzoek van verschillende isolatiematerialen. (46)

Proeven over warmtetransport door geleiding, convectie en straling. (46)

Informatieopdracht

Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zoals zonnecrème, GSM niet op de nachttafel leggen, beschermkledij van artsen bij röntgentoestel-len … tegen bepaalde onzichtbare straling opzoeken en in groep verwoorden. (47)

Leerlingen werken met een concept-cartoon over warmtetransport. (47)

Aanpassingen van organisme tegen extreme hitte of koude opzoeken in een tekst en presenteren. (47)

Page 26: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 25 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ENERGIE – UITWISSELING EN STOFOMZETTING IN MATERIE EN IN ORGANISMEN

ENERGIE-UITWISSELINGEN EN STOFOMZETTINGEN IN DE MATERIE

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET18 48 het deeltjesmodel in verband brengen met faseovergangen. Faseovergangen en deeltjesmodel

ET14 49 de warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang beschrijven. Warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang

ET14 50 de uitzetting van een vaste stof, vloeistof en een gas verklaren steunend op het deeltjesmodel en met voorbeelden illustreren.

Uitzetting van vaste stoffen, vloeibare stoffen en gasvormige stoffen

Principe van de vloeistofthermometer.

ET14, (A) 51 het temperatuursverloop van een faseovergang bepalen en grafisch voorstellen.

Leerlingenproef i.v.m. een faseovergang van een stof

Grafische voorstelling van het temperatuursverloop bij een fa-seovergang

Specifieke pedagogisch-didactische wenken:

De warmte-uitwisseling tijdens de faseovergang schematisch voorstellen en met praktische voorbeelden illustreren. Bijvoorbeeld de temperatuursdaling bij een doekje met ether gewikkeld rond een thermometer of temperatuursensor tonen. (49)

Aandacht besteden aan het maken van een grafische voorstelling van bijvoorbeeld een smeltkurve. Deze grafiek in verband brengen met de aggregatietoestanden van de stof en hun overgangen (51).

Mogelijke activiteiten

Leerlingen bouwen zelf een vloeistofthermometer. (50)

Leerlingen voeren zelf enkele proefjes uit waarbij uitzetting of faseovergang een rol spelen (50)

Leerlingenproef

Smeltkurve of stolkurve opstellen bij smelten of stolen van stoffen zoals cetylalcohol, paraffine of natriumthiosulfaat. (51)

ET11 52 een fysische verandering onderscheiden van een chemische verande-ring.

Fysische verandering, chemische verandering

ET11 53 steunend op waarnemingen stofomzettingen beschrijven uit de niet-le-vende natuur.

Stofomzetting

Leerlingenproef: experimentele waarneming van stofomzettin-gen in de niet-levende natuur

ET18 54 het deeltjesmodel van de materie in verband brengen met moleculen en atomen.

Atomen als bouwstenen van moleculen

Page 27: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 26 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Stoffen ondergaan fysische veranderingen bij temperatuursverhoging zoals uitzetting, verandering van aggregatietoestand. Deze veranderingen zijn omkeerbaar en de stofeigenschappen blijven dezelfde. (52)

Stoffen kunnen ook veranderingen ondergaan waarbij er nieuwe stoffen ontstaan zoals bij het verbranden van papier, melk die verzuurt, het maken van wijn uit druivensap, roesten van ijzer, lijmen (tweecomponentenlijm, secondelijm), tandvullingen, bruistablet in water. Deze veranderingen zijn onomkeerbaar en er zijn nieuwe stoffen ontstaan met andere stofeigenschappen. (53)

De modelvoorstelling van een molecule (bv. geometrische figuur) wordt uitgebreid met atomen. Deze verschillende figuren stellen nu groepjes van atomen voor en komen overeen met verschillende soorten moleculen. Bij een stofomzetting ontstaat er een nieuwe schikking en combinatie van atomen, dus een nieuwe stof met andere stofeigenschappen. (53-54)

Het is mogelijk om de chemische naam en het chemisch symbool van enkele belangrijke atomensoorten of chemische elementen zoals zuur-stof(O), waterstof(H), koolstof(C), stikstof(N), ijzer(Fe), fluor(F) en moleculen zoals water (H2O), zuurstofgas (O2), koolstofdioxide (CO2), stikstofgas (N2) te vermelden. (54)

Aandacht hebben voor mogelijke misvattingen bij leerlingen: (52-54)

“Bij uitzetting is er volumevergroting doordat de deeltjes uitzetten.”

“Bij verbranding van een stof verdwijnt de stof.”

Leerlingenproeven

Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen zoals het branden van een kaars. (53)

Onderzoek van massaverandering bij verbrandingsprocessen. (53)

Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen waarbij koolstofdioxide ontstaat. (53)

Beschrijven van waarnemingen bij stofomzettingen bij het maken van een pannenkoek of cake. (53)

Page 28: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 27 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ENERGIE-UITWISSELINGEN EN STOFOMZETTINGEN IN ORGANISMEN

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

ET2, ET12 55 het belang van voeding, ademhaling en uitscheiding voor de mens aan-geven.

Voeding als bron van bouwstoffen, brandstoffen en bescher-mende stoffen

Ademen: opnemen van zuurstofgas en afgeven van koolstof-dioxide

Uitscheiden: afvalstoffen verwijderen

ET2, ET12 56 uit een experiment afleiden dat het verkleinen van voedsel nodig is om voedingsstoffen in het bloed op te nemen.

Vertering is de mechanische en chemische verkleining van voedsel

ET2, ET12 57 de verschillende organen van het spijsverteringsstelsel, het ademhalings-stelsel van de mens benoemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.

Bouw en functie van de organen van het spijsverteringsstelsel

en van het ademhalingsstelsel

ET2, ET12, (A)

58 de verschillen in samenstelling van in- en uitgeademde lucht experimen-teel vaststellen en verklaren.

Samenstelling van ademlucht

Leerlingenproef i.v.m. vergelijking in - en uitgeademde lucht

Zuurstofgas als brandstof voor energieproductie in alle cellen

ET2, ET12 59 de verschillende organen van het bloedvatenstelsel van de mens benoe-men en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.

Samenstelling van bloed

Functie van verschillende delen van bloed

De bouw van hart, slagaders, aders en haarvaten in relatie met de transportfunctie

ET2, ET12 60 op een schema van de bloedsomloop aangeven waar uitwisseling van stoffen gebeurt.

Bloedvatenstelsel aanduiden is de “link” tussen opname van stoffen, verwerking (vertering en omzettingen in de cellen) en uitscheiding.

ET2, ET12 61 de verschillende organen van het uitscheidingsstelsel van de mens be-noemen en de bouw ervan in relatie brengen met de functie.

Uitscheiding in de longen en in de nieren

ET2, (A) 62 vaststellen dat verschillende stelsels van het lichaam gecoördineerd rea-geren.

Leerlingenproef i.v.m. de coördinatie tussen de stelsels

schematisch overzicht van de coördinatie tussen de stelsels

Page 29: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 28 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

DECR. NR. LEERPLANDOELSTELLINGEN

De leerlingen kunnen LEERINHOUDEN

Specifieke pedagogisch-didactische wenken

Om het belang van voeding, ademhaling en uitscheiding te illustreren telkens vertrekken van uit een concreet voorbeeld uit de leefwereld van de leer-ling, daarna de organen van de verschillende stelsels op een 3D-model aanduiden en benoemen. (55)

Bij de verbranding in de cellen de analogie leggen met de brandende kaars waarbij het verbruik van zuurstofgas en de vorming van waterdamp op-treedt. Doel van verbrandingsreacties in de cel bespreken. (58)

Het verschil in bouw van slagaders, aders en haarvaten in verband brengen met hun functie. (60)

De rol van de bloedcellen illustreren met voorbeelden zoals: hoogtestage, vergelijkend cijfermateriaal of resultaten van een bloedonderzoek, bloedar-moede, bloedstolling, hemofilie … (60)

Mogelijke activiteiten

Met een experiment het belang van vertering verduidelijken. Met een dialysemembraan (= model van de dunne darmwand), lugol en clinistix kan men aantonen dat zetmeel (voedsel voor vertering) niet door het membraan kan passeren, terwijl glucose (het verteerde voedsel) wel door het membraan kan. De voedingsstoffen vetten en eiwitten worden ook verkleind. Dit kan met schematische animaties geïllustreerd worden. (56)

Met een proef illustreren dat speeksel zetmeel afbreekt. (56)

Vitale capaciteit bepalen met een spirometer en verschillen vaststellen tussen meisjes/jongens, sporters/niet sporters. De vitale capaciteit in ver-band brengen met de rol van de ademhaling bij verbranding in de cellen. (58)

Bij de bespreking van de samenstelling van het bloed een proefbuisje met bloed en serum tonen of de samenstelling van bloed aan de hand van een microscopische foto toelichten. (59)

Verse organen zoals varkenshart, kippenlongen, runderrnieren kunnen in de klas als concrete voorbeelden van levend materiaal getoond wor-den. (57, 59, 61)

Leerlingenproeven

Aantonen dat uitgeademde lucht meer koolstofdioxide bevat dan ingeademde lucht. (58)

Aantonen dat uitgeademde lucht meer waterdamp bevat dan ingeademde lucht (kobaltchloridepapier). (58)

Proefondervindelijk vaststellen dat inspanning een invloed heeft op verschillende organen (hart, longen, huid) van ons lichaam. Uit de resultaten door de leerlingen verklaringen laten afleiden voor veranderingen in ons lichaam bij inspanning. (62)

Kennis vanuit het basisonderwijs

Leerlingen hebben in het basisonderwijs de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij de ademhaling, spijsvertering en bloedsomloop in het menselijk lichaam leren verwoorden op eenvoudige wijze.

Page 30: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 29 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN

LEERLIJNEN NATUURWETENSCHAPPEN

De kennis en vaardigheden die opgebouwd zijn in het basisonderwijs worden verder ontwikkeld en uitgebreid in het leerplan natuurwetenschappen van de eerste graad. Om tot een efficiënte kenniscon-structie te komen is het van belang dat de leraars weten welke begrippen en vaardigheden de leerlin-gen in het basisonderwijs hebben verworven en hoe zij de kennis en vaardigheden van de eerste graad in de tweede graad zullen uitbreiden. Als ondersteuning van deze kennisconstructie beschrijven we enkele inhoudelijke leerlijnen vanaf het basisonderwijs tot de tweede graad (ASO en enkele TSO richtingen).

Energie

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Energie is noodzakelijk voor het functioneren van systemen

Energiebronnen benoemen

Energie kan voorkomen in ver-schillende vormen.

Energievormen verbinden met energiebronnen.

De zon als bron van energie voor alle andere energiebron-nen.

Straling bevat een hoeveelheid energie, die kan worden opge-slagen in organisch materiaal in de vorm van chemische ener-gie.

Energievormen kunnen worden omgezet naar andere energie-vormen.

Warmte en temperatuur onder-scheiden.

Warmtetransport door gelei-ding, convectie, straling.

Endo- en exo-energetische chemische processen.

Mechanische energiesoorten (zwaarte-energie en kinetische energie) met formules beschrij-ven.

Rendement van een energie-omzetting.

Relatie tussen arbeid, energie en vermogen.

Wet van behoud van energie.

Warmte als vorm van inwendige energie.

Warmtehoeveelheid, soortelijke warmtecapaciteit.

Krachten

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Aantonen hoe de aarde om de eigen as draait en welk gevolg dit heeft voor het dag- en nacht-ritme in de eigen omgeving en hoe de aarde de zon en de maan t.o.v. elkaar bewegen.

Een kracht verandert de vorm van een voorwerp en/of de snelheid van een voorwerp.

Elementen van een kracht: richting, zin, grootte en aangrij-pingspunt aangeven.

Soorten krachten: zwaarte-kracht, elektrische kracht, mag-

Voorwaarde voor een eenparig rechtlijnige beweging.

Elementen van een kracht voorstellen met een vector.

Zwaartekracht, veldsterkte, formule zwaartekracht.

Veerkracht, veerconstante,

Page 31: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 30 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

netische kracht, veerkracht.

Tussen de deeltjes van het deeltjesmodel zijn er aantrek-kingskrachten.

formule veerkracht.

Druk bij vaste stoffen.

Druk in een vloeistof.

Druk van een gas.

Materie

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Volumebegrip (inhoud) van regelmatige voorwerpen.

Gewicht (massa).

Waarneembare eigenschappen van courante materialen.

Massa en volume van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen.

Alle materie bestaat uit zuivere stoffen of mengsels.

Materie bestaat uit moleculen of atomen.

Moleculen zijn opgebouwd uit een beperkt aantal atomen.

Eenvoudig deeltjesmodel:

materie bestaat uit deeltjes;

de deeltjes bewegen voortdurend;

de snelheid van de deeltjes is afhankelijk van de temperatuur;

tussen de deeltjes zijn er krachten.

Massadichtheid.

Enkelvoudige en samenge-stelde stoffen.

Soorten mengsels en verschil-lende scheidingstechnieken.

Atoombouw, atoommodellen.

Chemische bindingen.

Concentratie

Stofklassen: namen en formu-les van stoffen.

Voortplanting bij de mens

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Lichamelijke veranderingen bij zichzelf en bij anderen waar-nemen.

Lichamelijke veranderingen herkennen als normale aspec-ten in hun ontwikkeling.

Bij de mens de delen van het voortplantingstelsel benoemen.

Beschrijven hoe de voortplan-ting bij de mens verloopt;

Beschrijven hoe seksueel over-draagbare aandoeningen kun-

Hormonale klieren situeren en functie van hun hormonen be-schrijven.

De relatie leggen tussen de halveringsdeling en de vorming van geslachtscellen.

De overerving van het geslacht uitleggen.

Het verband uitleggen tussen de besmetting, het immuun-

Page 32: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 31 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

nen voorkomen worden. systeem en het ziektebeeld van AIDS.

De maatregelen om aidsbe-smetting te voorkomen toelich-ten.

Bouwstenen van organismen

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

In een beperkte verzameling van organismen (veel voorko-mende planten en diersoorten) gelijkenissen en verschillen ontdekken.

Op basis van een waarneem-baar criterium in een beperkte verzameling van organismen een eigen ordening aanbren-gen.

Kenmerken aangeven om or-ganisme bij de levende wezens in te delen.

De cel als bouwsteen van een organisme herkennen.

De structuur van de plantencel en dierlijke cel op lichtmicro-scopisch niveau herkennen.

De samenstelling van levende wezens benoemen en hun functie omschrijven.

De bouw van bacteriën be-schrijven

De relatie leggen tussen de vorm en de indeling van bacte-riën.

De bouw van virussen beschrij-ven.

Celstofwisseling: opbouw- en afbraakprocessen, celtrans-portprocessen.

Interactie tussen organismen en de natuur

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

In een beperkte verzameling van organismen (veel voorko-mende planten en diersoorten) gelijkenissen en verschillen ontdekken.

Op basis van een waarneem-baar criterium in een beperkte verzameling van organismen een eigen ordening aanbren-gen.

De wet van eten en gegeten worden illustreren a.d.h.v. min-stens twee met elkaar verbon-den voedselketens

Kenmerken aangeven om or-ganisme bij de levende wezens in te delen.

Planten en diersoorten herken-nen met gebruik van een de-terminatiekaart.

Aantonen dat organismen een levensgemeenschap vormen waarin voedselrelaties voorko-men.

Aantonen dat de omgeving het voorkomen van levende we-zens beïnvloedt en omgekeerd.

Biodiversiteit

De samenstelling van levende wezens benoemen en hun functie omschrijven.

Op het terrein organismen ge-richt waarnemen, hun habitat beschrijven, eenvoudige voed-selketens en een voedselweb opstellen.

De rol van producenten, con-sumenten en reducenten in een ecosysteem uitleggen.

Het begrip ecosysteem op we-tenschappelijk verantwoorde manier beschrijven.

Page 33: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 32 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

Duurzame levenswijze Het belang van ‘duurzame ont-wikkeling’ aantonen.

Structuurveranderingen

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Een stof kan van toestand ver-anderen.

Aggregatietoestanden

Omkeerbare stofomzettingen: uitzetting, faseovergangen.

Niet-omkeerbare stofomzettin-gen.

In planten worden stoffen ge-vormd onder invloed van licht met stoffen uit de bodem en de lucht.

Stofconstanten: smeltpunt, kookpunt

Chemische reacties, reactie-vergelijkingen

Reactiesoorten

Stelsels

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Bij de mens: functie van orga-nen betrokken bij ademhaling, spijsvertering, transport.

Bij de mens: functie van zintui-gen, skelet en spieren.

Bij de bloemplant: structuur en functie van de wortel, stengel, bloem.

Het belang van stofwisseling beschrijven voor de instand-houding van het menselijk li-chaam.

Bij de mens: structuur en func-tie van:

spijsverteringsstelsel,

ademhalingsstelsel,

transportstelsel,

uitscheidingsstelsel.

De relatie leggen tussen de bouw van de organenstelsels en hun functie.

De celademhaling beschrijven als een afbraakproces (katabo-lisme), onmisbaar voor de energielevering in de cel;

Bij de mens: structuur en func-tie van:

zenuwstelsel,

bewegingsstructuren,

hormonaal stelsel.

Wetenschappelijke vaardigheden

Basisonderwijs (WO) Eerste graad (natuurweten-schappen)

Tweede graad (biologie, chemie, fysica)

Gericht waarnemen met alle zintuigen en waarnemingen op een systematische manier note-ren.

Over een natuurlijk verschijnsel een hypothese toetsen via een eenvoudig onderzoek.

Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk pro-bleem:

een onderzoeksvraag her-kennen/formuleren;

een hypothese herken-nen/formuleren;

een plan opstellen;

Onder begeleiding over een natuurwetenschappelijk pro-bleem:

relevante parameters of gegevens aangeven en hierover info opzoeken;

relevante factoren aange-ven en hiermee een onder-

Page 34: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 33 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

De weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode meten, verge-lijken en die weersituatie be-schrijven.

waarnemingen verwoorden of weergeven door een schets;

een aantal metingen uitvoe-ren;

meetwaarden verzamelen in een tabel of grafiek;

classificeren, determineren of een besluit formuleren.

Van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, tijd, snelheid, kracht, druk en energie de een-heden en hun symbolen in contexten en opdrachten ge-bruiken.

zoeksvraag formuleren;

een hypothese formuleren;

een plan opstellen om de hypothese te toetsen;

waarneming- en andere gegevens mondeling en schriftelijk verwoorden en weergeven in tabellen gra-fieken, schema’s of formu-les;

bij waargenomen organis-men overeenkomsten en verschillen beschrijven en deze organismen in een eenvoudige classificatie plaatsen;

Het SI – eenhedenstelsel toe-passen.

Meetresultaten en berekenin-gen met een juist aantal bedui-dende cijfers noteren.

SAMENHANG MET TECHNIEK

De ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de technologie zijn nauw verbonden met elkaar. Zo kunnen vanuit nieuwe wetenschappelijke inzichten een aantal nieuwe producten of toestellen worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld na ontdekking van de werking van penicilline door Fleming werd nieuwe anti-biotica ontwikkeld, na de ontdekking van radioactieve straling door M. Curie ontstond de radiologie en na de ontdekking van bakeliet door Leo Baekeland werden onder andere verschillende soorten isola-toren ontwikkeld. Anderzijds kan vanuit een nieuwe technologische ontwikkeling ook nieuwe weten-schappelijke inzichten ontstaan bijvoorbeeld door de ontwikkeling van de lichtmicroscoop tot de elek-tronenmicroscoop is de kennis van de celbiologie enorm toegenomen.

Om deze samenhang tussen wetenschap en technologie voor de leerlingen te verduidelijken is het aangewezen om de leerdoelen i.v.m. energie, energieomzettingen, grondstoffen en materialen te ver-binden met de leerdoelen in het leerplan techniek. Het is van belang om aanvullend en complementair te werken voor deze begrippen.

SAMENHANG MET VAKOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN

Er is een sterke samenhang met de geactualiseerde versie van de vakoverschrijdende eindtermen door de ontwikkeling van houdingen als kritische ingesteldheid, zorgzaamheid, verantwoordelijkheid, initiatief nemen … die inherent zijn aan de beoefening van (natuur)wetenschappen.

Daarnaast is er een sterke samenhang met de contextgebieden ‘lichamelijke gezondheid en veilig-heid’, ‘mentale gezondheid’ en ‘omgeving en duurzame ontwikkeling’.

Een aantal inhoudelijke elementen die betrekking hebben op de lichamelijke gezondheid (zoals ge-zonde voeding), mentale gezondheid (in verband met seksualiteit en voortplanting) en omgeving en duurzame ontwikkeling (in verband met grondstoffen, energie, de natuur) kunnen verworven worden via de eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad.

AANDACHT VOOR TAAL

De belangrijkste rol van de leraar is het begeleiden van het leerproces van de leerlingen. Taal en leren zijn tijdens het leerproces en in het dagelijks leven van de leerlingen onlosmakelijk met elkaar verbon-

Page 35: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 34 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

den. Taal is het interactiemiddel bij uitstek voor de leraar in interactie met de leerlingen en voor de leerlingen tijdens de onderlinge interactie.

De leraar en leerlingen benutten taalvaardigheden zoals luisteren, spreken en schrijven om de leer-plandoelstellingen te bereiken. Het is van essentieel belang dat de leraar naast de (vak)didactische competenties ook taalcompetenties benut om zijn doel te bereiken. Het tijdig inschatten van welke woorden struikelblokken vormen stelt hem in staat om via betekenisonderhandeling tot begripsverdui-delijking te komen. Op deze manier zorgt de leraar voor de begrijpelijk en interactief taalaanbod en besteedt hij aandacht aan de taalverwerving en taalverrijking in het vak natuurwetenschappen.

Om de taalontwikkeling tijdens het leerproces te ondersteunen zijn context, interactie en taalsteun van groot belang.

Leren in context

Nieuwe natuurwetenschappelijke begrippen worden best geleerd in een betekenisvolle context of vanuit een voorbeeld uit de dagelijkse leefwereld van de leerlingen. Veelvuldig de nieuwe begrippen verbinden met gekende situaties en deze begrippen illustreren met afbeeldingen, films of ander multi-media materiaal.

Een cognitief leerproces kunnen we beschouwen als het opbouwen van een kennisbestand dat hoofdzakelijk bestaat uit begrippen en relaties. In plaats van losse begrippen te leren is het belangrijk dat leerlingen leren hoe begrippen onderling samenhangen. Door de onderlinge relaties tussen de begrippen te begrijpen kunnen de leerlingen de begrippen beter onthouden. Het aanleren van nieuwe begrippen zal makkelijker zijn als wij het begrip kunnen verbinden met een bestaand begrip in het kennisbestand. (het belang van activering van de voorkennis bij het leren). De nieuw aangeleerde begrippen worden zo genesteld in een bestaand begrippenbestand van de leerling (constructivistische leertheorie). Om het kennisbestand visueel weer te geven kan een begrippenkaart ondersteuning bie-den. Een begrippenkaart (‘concept map’) kan omschreven worden als een visuele, gestructureerde voorstelling van het kennisbestand.

Leren in interactie

Taalactiverende en probleemstellende opdrachten gebruiken waarbij leerlingen bijvoorbeeld eerst de eigen kennis verwoorden en daarna hun antwoorden vergelijken met de antwoorden van de anderen. Tijdens het overleg zullen de leerlingen spontane en betekenisvolle gesprekken voeren waardoor er een sterkere verankering van de kennis ontstaat. Een aantal taalspelvormen zoals woordslang of bingo gebruiken om taalvaardigheden in te oefenen.

Leren met taalsteun

In opdrachten taalsteun bieden met hulpmiddelen zoals een schrijfkader bij teksten of het maken van een verslag, het samenstellen van een lijst met vakspecifieke woorden, een stappenplan als onder-steuning bij “leren leren” (ontwikkeling van zelfreflectie over het eigen leerproces)

WENKEN BIJ HET BEREIKEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN

Om de eindtermen over wetenschappelijke vaardigheden te bereiken is het noodzakelijk dat de leer-lingen een aantal leerlingenproeven uitvoeren. Met een leerlingenproef wordt bedoeld een proef of terreinstudie die de leerlingen onder begeleiding in kleine groepjes (max. drie leerlingen) uitvoeren, verwerken en rapporteren in de vorm van een persoonlijk verslag. Indien er in de klas maar één proefopstelling in voorraad is dan wordt het experiment beschouwd als klasproef. Het experiment kan worden ingeschakeld in een reeks proeven rond een bepaald thema zodat de leerlingen het experi-ment toch als leerlingenproef kunnen uitvoeren.

Om de eigen inbreng van leerlingen te stimuleren en leerlingen in toenemende mate van zelfstandig-heid te laten werken bij de uitvoering van de leerlingenproeven zijn volgende factoren van belang:

een motiverend en uitdagende stimulus bieden waardoor het experiment een duidelijk doel en betekenis bekomt;

de mogelijkheid bieden aan de leerlingen om actief en zelfstandig een aantal beslissingen te nemen;

de mogelijkheid bieden om hun eigen ideeën te verwoorden en te overleggen tijdens en na de uitvoering van de proef.

Page 36: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 35 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

De leerlingenproef kan ondersteund worden met een instructieblad dat kan variëren van een gesloten opdracht tot een open opdracht naargelang het niveau van zelfstandigheid van de leerling dat men wil bereiken. De uitvoering van de leerlingenproef gebeurt in kleine groepjes en hierbij leren de leerlingen zelfstandig een verslag opmaken en hierbij zoveel mogelijk gebruik maken van ICT.

Het verslag bevat minimaal volgende punten:

doel van de proef in de verwoording van een onderzoeksvraag;

hypothese;

beschrijving of tekening van de opstelling;

plan of werkwijze met notatie van de waarnemingen en/of meetwaarden;

het besluit.

Het is belangrijk dat de verslaggeving persoonlijk gebeurt zodat leerlingen het verslag nauwkeurig en met de nodige discipline leren afmaken. Leerlingen leren zo onder begeleiding rapporteren in de vorm van een verslag. Bij het aanleren van de opmaak van een verslag kan eventueel een voorgedrukt werkblad ter ondersteuning worden gebruikt. Doordat het verslag een apart werkstuk is van een leer-ling is het aan te bevelen om deze taak in de evaluatie op te nemen en bij de bespreking van de re-sultaten van de leerlingenproef hierover klassikaal te rapporteren.

Bij de evaluatie van de leerlingenproef aandacht hebben voor verschillende vaardigheden en attitudes die bij uitvoering van de proef en het maken van het verslag aan bod komen: goede meetresultaten, nauwkeurigheid, respect voor het materiaal, samenwerking, uitvoeren van instructies, aandacht voor veiligheid, opmaak van het verslag ...

Bij de aanvang van de leerlingenproef voldoende aandacht besteden aan de veiligheidsaspecten. Leerlingen moeten voldoende op hoogte zijn van de gevaren van bepaalde opstellingen, stoffen of instrumenten. Een klasgroep van twintig leerlingen is voor de uitvoering van leerlingenproeven didac-tisch verantwoord en wat veiligheid betreft aanvaardbaar. De leerlingen leren ook veilig en milieube-wust omgaan met allerlei stoffen. Laat de leerlingen niet met giftige stoffen (bijv. kwik) werken.

SITUERING VAN DE BIOTOOPSTUDIE EN VAN DE LEERLINGENPROEVEN IN HET LEERPLAN

Minimaal één biotoopstudie en zeven leerlingenproeven in de eerste graad uitvoeren. Andere leerlin-genproeven die duidelijk aansluiten bij de leerstofinhouden zijn ook toegestaan, mits rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding over de verschillende leerstofonderdelen.

Eerste leerjaar (1 lestijd/week)

1. Leven doet leven

a. Bouw van de bloemplant

Leerlingenproef i.v.m. de functies van een deel van de bloemplant

b. Voortplanting bij de mens

2. Bouwstenen van organismen en de materie

a. Bouwstenen van organismen

b. Bouwstenen van de materie

Leerlingenproef: bepaling van massa en volume van een vaste stof en een vloeistof

3. Krachten – interactie tussen de materie

Tweede leerjaar (2 lestijden/week)

4. Organismen en hun biotoop

5. Organismen vormen een levensgemeenschap

Biotoopstudie (vrij te kiezen tijdens het tweede leerjaar)

6. Energie - zon, bron van alle leven

Leerlingenproef i.v.m. invloed van licht en koolstofdioxidegas bij fotosynthese

Leerlingenproef i.v.m. warmtetransport

7. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie en in organismen

Page 37: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 36 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

a. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie

Leerlingenproef i.v.m. faseovergang van een stof

Leerlingenproef over een experimentele waarneming van een stofomzetting in de

niet-levende natuur

b. Energie- uitwisseling en stofomzetting in organismen

Leerlingenproef i.v.m. vergelijking van ingeademde en uitgeademde lucht.

WENKEN BIJ DE INFORMATIEOPDRACHT

Om de eindtermen rond wetenschap en maatschappij te bereiken is het aangewezen dat de leerlingen twee informatieopdrachten maken. Bij de uitvoering van deze opdrachten ontwikkelen de leerlingen communicatievaardigheden en taalvaardigheden zoals verwoorden, spreken, luisteren, schrijven en lezen. Het is aangewezen om taalactiverende werkvormen (woordslang, placemat …) te gebruiken zodat de leerlingen de leerinhouden verwerven door interactie met elkaar in een motiverende context met aandacht voor taal.

Bij de ontwikkeling van nieuwe begrippen en het leren gebruiken van modellen (voorstelling molecule of atoom, deeltjesmodel) is het van belang dat de leraar een aantal misconcepties kent. Leerlingen hebben uit hun dagelijkse ervaring een kennisbestand opgebouwd waarin een aantal foute ideeën of misvattingen zijn opgeslagen. Bijvoorbeeld kan een leerling denken dat een stof uitzet doordat de deeltjes van de stof bij opwarming uitzetten. Om het leerproces optimaal te laten verlopen moet de leraar aansluiten bij de voorkennis van de leerling en op de hoogte zijn van de mogelijke misconcep-ties van de leerling.

PLANNING NATUURWETENSCHAPPEN (A -STROOM)

Eerste leerjaar (1 lestijd/week) – totaal 25 lestijden

1. Leven doet leven (12)

a. Bouw van de bloemplant

b. Voortplanting bij de bloemplanten

c. Voortplanting bij de mens

2. Bouwstenen van organismen en de materie (11)

a. Bouwstenen van organismen (6)

i. Cel als kleinste bouwsteen van een organisme

ii. Cellen, weefsels, organen, stelsels, organisme

b. Bouwstenen van de materie (5)

i. Massa en volume: voorwerpseigenschap

ii. Zuivere stof, molecule, mengsel, aggregatietoestand, faseovergang

iii. Deeltjesmodel

3. Krachten – interactie tussen de materie (2)

a. Soorten krachten, elementen van een kracht

b. Uitwerkingen van een kracht: vervorming, snelheidsverandering

Tweede leerjaar (2 lestijden/week) - totaal 50 lestijden

4. Organismen en hun biotoop (8)

5. Organismen vormen een levensgemeenschap (5)

Biotoopstudie (vrij te kiezen tijdens het tweede leerjaar)

6. Energie - zon, bron van alle leven (11)

a. Energievormen, energieomzettingen

b. Energiebronnen

c. Zichtbare en onzichtbare straling

d. Bouw en functie van de plant in relatie tot fotosynthese

e. Warmtetransport: straling, convectie en geleiding

7. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie en in organismen(22)

Page 38: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 37 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

c. Energie-uitwisseling en stofomzetting in de materie (6)

i. Aggregatietoestanden, faseovergangen

ii. Uitzetting van de stof, fysisch verschijnsel

iii. Chemische stofomzetting, atoom, molecule

d. Energie- uitwisseling en stofomzetting in organismen (16)

iv. Spijsverteringsstelsel

v. Ademhalingsstelsel

vi. Uitscheidingsstelsel

vii. Transportstelsel

viii. Samenhang tussen de stelsels

In het tweede leerjaar zijn er vier lestijden zelf te plannen door de leraar.

VOET

WAT EN WAAROM?

Vakoverschrijdende eindtermen1 (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden

eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakover-schrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd.

De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen!

Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving.

Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt.

Globaal:

een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden

Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eind-termen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast;

zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten:

lichamelijke gezondheid en veiligheid,

mentale gezondheid,

sociorelationele ontwikkeling,

omgeving en duurzame ontwikkeling,

politiek-juridische samenleving,

socio-economische samenleving,

socioculturele samenleving.

Per graad:

leren leren,

ICT in de eerste graad,

technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO.

EEN ZAAK VAN HET HELE TEAM

De VOET vormen een belangrijk onderdeel van de basisvorming van de leerlingen in het secundair onderwijs. Om een brede en harmonische basisvorming te waarborgen moeten de eindtermen van de

1 In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD).

Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.

Page 39: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 38 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

gemeenschappelijke stam, contexten, leren leren, ICT en technisch-technologische vorming in hun samenhang behandeld worden. Het is de taak van het team om - vanuit een visie en een planning - vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen te combineren tot zinvolle gehelen voor de leerlin-gen.

Door de globale formulering krijgen scholen meer autonomie bij het werken aan de vakoverschrij-dende eindtermen, waardoor de school meer mogelijkheden krijgt om het eigen pedagogisch project vorm te geven.

Het team zal keuzes en afspraken moeten maken over de VOET.

De globale formulering over de graden heen betekent niet dat alle eindtermen in alle graden moeten aan bod komen, dit zou een onbedoelde verzwaring van de inspanningsverplichting tot gevolg heb-ben. Bij het maken van de keuzes wordt verwacht dat elke graad in elke school een redelijke inspan-ning doet ten opzichte van het geheel van de VOET, rekening houdend met wat in de andere graden aan bod komt.

Doordat de VOET niet louter graadgebonden zijn, krijgt de school/scholengemeenschap de mogelijk-heid om een leerlijn over de graden heen uit te werken.

HET OPEN LEERCENTRUM EN DE ICT-INTEGRATIE

Het gebruik van het open leercentrum (OLC) en de ICT-integratie past in de totale visie van de school op leren en op het werken aan de leervaardigheden van de leerlingen. De inzet en het gebruik van ICT en van het OLC zijn geen doel op zich maar een middel om het onderwijsleerproces te onder-steunen.

Door de snelle evolutie van de informatietechnologie volgen nieuwe ontwikkelingen in de maatschap-pij elkaar in hoog tempo op. Kennis en inzichten worden voortdurend verruimd. Er komt een enorme hoeveelheid informatie op ons af. De school zal de leerlingen moeten leren hier zinvol en veilig mee om te gaan.

Zelfstandig kunnen werken, in staat zijn eigen initiatieven te ontplooien en over het vermogen be-schikken om nieuwe ideeën en oplossingen in samenwerking met anderen te ontwikkelen, zijn essen-tieel. Voor het onderwijs betekent dit een ingrijpende verschuiving: minder aandacht voor de passieve kennisoverdracht en meer aandacht voor de actieve kennisconstructie binnen de unieke ontwikkeling van elke leerling. Die benadering nodigt leraren en leerlingen uit om voortdurend met elkaar in dialoog te treden, omdat je de ander nodig hebt om te kunnen leren. Het traditionele beeld van onderwijs zal steeds meer verdwijnen en veranderen in een dynamische leeromgeving waar leerlingen in eigen tempo en in wisselende groepen onderwijs zullen volgen. Dergelijke leerprocessen worden bevorderd door gebruik te maken van het OLC en van ICT-integratie als onderdeel van deze rijke gedifferen-tieerde leeromgeving.

HET OPEN LEERCENTRUM ALS KRACHTIGE LEEROMGEVING

Een open leercentrum (OLC) is een ruimte waar leerlingen, individueel of in groep, zelfstandig, op hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen leren, werken en oefenen.

Om een krachtige leeromgeving te zijn, is een open leercentrum

uitgerust met voldoende didactische hulpmiddelen,

ter beschikking van leerlingen op lesmomenten en daarbuiten,

uitgerust in functie van leeractiviteiten met pedagogische ondersteuning.

In ideale omstandigheden zou de ganse school een open leercentrum kunnen zijn. In werkelijkheid kan in een school echter niet op elke plaats en op elk moment een dergelijke leeromgeving gewaar-borgd worden. Daarom kiezen scholen ervoor om een aparte ruimte als OLC in te richten om zo de leemtes in te vullen.

Voor de meeste leeractiviteiten volstaat een klaslokaal of informaticalokaal. Wanneer is het echter nuttig om over een OLC te beschikken?

Bij een gedifferentieerde aanpak waarbij verschillende leerlingen bezig zijn met verschillende leeractiviteiten, kan het klaslokaal op vlak van zowel ruimte als middelen niet meer als enige leeromgeving voldoen. Dit is zeker het geval bij begeleid zelfstandig leren, vakoverschrij-dend leren, projectmatig werken ... Vermits leerlingen bij deze leeractiviteiten een zekere vrijheid krijgen in het plannen, organiseren en realiseren van het leren, is de beschikbaar-heid van extra ruimte en middelen soms noodzakelijk.

Page 40: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 39 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

Het leren van leerlingen beperkt zich niet tot de eigenlijke lestijden. Voor sommige opdrach-ten moeten zij beschikken over aangepaste leermiddelen buiten de eigenlijke lestijden. Niet iedereen heeft daar thuis de mogelijkheden voor. In functie van gelijke onderwijskansen, lijkt het zinvol dat een school ook momenten buiten de lessen voorziet waarop leerlingen van een OLC gebruik kunnen maken.

Om hieraan te voldoen, beschikt een OLC minimaal over volgende materiële mogelijkheden:

ruim lokaal met een uitnodigende inrichting die een flexibele opstelling toelaat (bijv. eilandjes om in groep te werken);

ICT: computers met internetverbinding, printmogelijkheid, oortjes, microfoons …

digitaal leerplatform waar alle leerlingen toegang toe hebben;

materiaal waarvan de vakgroepen beslissen dat het moet aanwezig zijn om de leerlingen zelfstandig te laten werken/leren (software, papieren dragers …) en dat bewaard wordt in een openkastsysteem;

kranten en tijdschriften (digitaal of op papier).

In het ideale geval is er nog een bijkomende ruimte beschikbaar (liefst ook met ICT-mogelijkheden) die zowel kan gebruikt worden als ‘stille’ ruimte of juist omgekeerd om bijvoorbeeld leerlingen pre-sentaties te laten oefenen (de grote ruimte is in dat geval de stille ruimte) of voor groepswerk (discus-siemogelijkheid).

Op organisatorisch vlak is het van belang dat met het volgende rekening wordt gehouden:

het OLC wordt bij voorkeur gebruikt voor werkvormen en activiteiten die niet in het vaklokaal kunnen gerealiseerd worden;

het is belangrijk dat bij een leeractiviteit begeleiding voorzien wordt. Deze begeleiding kan zowel gebeuren door de actieve aanwezigheid van een leraar als ook ‘van op afstand’ door middel van gerichte opdrachten, stappenplannen, studietips …;

het OLC is toegankelijk buiten de lesuren (bijv. tijdens de middagpauze, een bepaalde pe-riode voor en/of na de lesuren).

Voor het welslagen is het aan te bevelen dat een OLC-beheerder aangesteld wordt. Deze beheerder zorgt o.a. voor inchecken, bewaren van orde, beheer van het materiaal en praktische organisatie en wordt bijgestaan door een ICT-coördinator voor de technische aspecten.

Door het specifieke karakter van het OLC is deze ruimte bij uitstek geschikt voor de realisatie van de ICT-integratie binnen de vakken maar deze integratie mag zich niet enkel tot het OLC beperken.

ICT-INTEGRATIE ALS MIDDEL VOOR KWALITEITSVERBETERING

Onder ICT-integratie verstaan we het gebruik van informatie- en communicatietechnologie ter onder-steuning van het leren.

ICT-integratie kan op volgende manieren gebeuren:

Zelfstandig oefenen in een leeromgeving

Nadat leerlingen nieuwe leerinhouden verworven hebben, is het van belang dat ze vol-doende mogelijkheden krijgen om te oefenen bijvoorbeeld d.m.v. specifieke pakketten. De meerwaarde van deze vorm van ICT-integratie kan bestaan uit: variatie in oefenvormen, dif-ferentiatie op het vlak van tempo en niveau, geïndividualiseerde feedback, mogelijkheden tot zelfevaluatie.

Zelfstandig leren in een leeromgeving

Een mogelijke toepassing is nieuwe leerinhouden verwerven en verwerken, waarbij de leer-kracht optreedt als coach van het leerproces (bijvoorbeeld in het open leercentrum). Een elektronische leeromgeving (ELO) biedt hiertoe een krachtige ondersteuning.

Creatief vormgeven

Leerlingen worden uitgedaagd om creatief om te gaan met beelden, woorden en geluid. De leerlingen kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die o.a. allerlei tekst-, beeld- en te-kenprogramma’s bieden.

Opzoeken, verwerken en bewaren van informatie

Voor het opzoeken van informatie kunnen leerlingen gebruik maken van o.a. cd-roms, een ELO en het internet.

Page 41: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 40 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

Verwerken van informatie houdt in dat de leerlingen kritisch uitmaken wat interessant is in het kader van hun opdracht en deze informatie gebruiken om hun opdracht uit te voeren.

De leerlingen kunnen de relevante informatie ordenen, weergeven en bewaren in een aan-gepaste vorm.

Voorstellen van informatie aan anderen

Leerlingen kunnen informatie aan anderen meedelen of tonen met behulp van ICT-onder-steuning met tekst, beeld en/of geluid onder de vorm van bijvoorbeeld een presentatie, een website, een folder …

Veilig, verantwoord en doelmatig communiceren

Communiceren van informatie betekent dat leerlingen informatie kunnen opvragen of ver-strekken aan derden. Dit kan via e-mail, internetfora, ELO, chat, blog …

Adequaat kiezen, reflecteren en bijsturen

De leerlingen ontwikkelen competenties om bij elk probleem verantwoorde keuzes te maken uit een scala van programma’s, applicaties of instrumenten, al dan niet elektronisch. Daarom is het belangrijk dat zij ontdekken dat er meerdere valabele middelen zijn om hun opdracht uit te voeren. Door te reflecteren over de gebruikte middelen en door de bekomen resultaten te vergelijken, maken de leerlingen kennis met de verschillende eigenschappen en voor- en nadelen van de aangewende middelen (programma’s, applicaties …). Op basis hiervan kun-nen ze hun keuzes bijsturen.

Page 42: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 41 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN2

KLASLOKAAL

De lessen moeten steeds gegeven worden in het lokaal natuurwetenschappen. Dit lokaal is voorzien van een goed uitgeruste leraarstafel met water, gas en elektriciteit voor de uitvoering van demonstra-tieproeven en een ruimte waar de leerlingen in groep of individueel leerlingenproeven kunnen uitvoe-ren.

Het lokaal is voorzien van een goed uitgeruste computer aangesloten op het internet en met een beamer voor projectie. Andere projectiemogelijkheden zoals overheadprojector, diaprojector zijn ook nuttig. Het is aan te bevelen de mogelijkheden voor metingen met sensoren (temperatuur, licht) te voorzien. Voor de projectie van kleine opstellingen of microscoopbeelden is een flexcamera of web-cam zeker nuttig.

Veiligheid

Om aan de nodige veiligheidsvoorschriften te voldoen dienen o.a. aanwezig te zijn: veiligheidskast voor de opslag van gevaarlijke producten (voorzien van de overeenkomstige gevarensymbolen), blustoestel, emmer met zand, branddeken, metalen papiermand, veiligheidsbrillen, oogdouche of oog-wasfles, handschoenen, EHBO-kit met brandzalf.

De uitrusting en de inrichting van de lokalen, inzonderheid het vaklokaal natuurwetenschappen dient te voldoen aan de technische voorschriften.

DIDACTISCH MATERIAAL

Voor het uitvoeren van demonstraties, proeven en observaties, nodig om de doelstellingen te berei-ken, dient de volgende basisuitrusting aanwezig te zijn:

ALGEMEEN MATERIAAL

statief, ring, vuurvast gaas, klemmen, noten

stoppenassortiment

digitale thermometer of gewone thermometers (geen kwikthermometer)

bunsenbrander of elektrische verwarmingsplaat

driepikkel, pijpensteeldriehoek, gloeikroesje, brandtang

aardappelschilmesje

meetlat

assortiment bekerglazen, maatcilinders, reageerbuizen, glazen bak

determineerkaarten

digitale balans (op 0,1g)

loep

microscoop

2 Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing:

- Codex

- ARAB

- AREI

- Vlarem.

Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.:

- de uitrusting en inrichting van de lokalen;

- de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.

Zij schrijven voor dat:

- duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn;

- alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen;

- de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;

- de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.

Page 43: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 42 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

draag- en dekglaasjes

filtreerpapier

dynamometer

chronometer

ijkmassa’s

SPECIFIEK DIDACTISCH MATERIAAL

model bloem of wandplaat

torso mens

model hart mens

model mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen

film dissectie

3D-model organen/stelsels

dissectieset (scalpel en scalpelhouder, pincet, schaar, prepareernaald, teil)

moleculemodellen

eenvoudig toestel deeltjesmodel

veren

buis in rechthoekige vorm (convectieverschijnsel)

micropreparaten van plantaardige en dierlijke cellen

wandplaten orgaanstelsels

model waterturbine

radiometer van Crookes

metalen staafjes van verschillend materiaal

zonnecel

magneten

meetspuiten (o.a. voor de volumebepaling van gassen)

fietsdynamo

motortje

batterijen, lampjes

CHEMISCHE STOFFEN

lugol

KMnO4

alcohol

clinistix

glucose

suiker

keukenzout

bloemsuiker

bloem

calcium- of bariumhydroxide

ether

paraffineblokjes

natriumthiosulfaat

Page 44: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 43 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

EVALUATIE

DE EVALUATIE HEEFT EEN TWEEVOUDIG DOEL

De evaluatie dient aan de leerling informatie te geven over de mate waarin hij of zij er in geslaagd is om zowel de kennis als de vaardigheden te beheersen die mogen verwacht worden na het leerproces.

De evaluatie geeft aan de leerkracht de feedback om vast te stellen of hij of zij de meest aangepaste methode hanteert om de gestelde doelen te bereiken.

Een evaluatie is meer dan een getal om een rapportcijfer te berekenen. Het is een werkinstrument waarbij permanent en wederzijds (leerling-leraar) besluiten dienen getrokken te worden over het on-derwijs- en leerproces.

In het kader van het schoolreglement en het schoolwerkplan is het aangewezen om ouders en leerlin-gen tijdig over de wijze van evalueren in te lichten.

EIGENSCHAPPEN VAN EEN GOEDE EVALUATIE

Door te evalueren wil men bij de leerlingen nagaan in hoeverre de leerplandoelstellingen bereikt zijn.

De evaluatie moet daarom volgende kenmerken bezitten: ze moet valide, betrouwbaar en efficiënt zijn.

Validiteit: mate waarin de toets of de eindproef overeenstemt met het gegeven onderwijs. Dit betekent o.a. dat er bij de evaluatie voldoende vragen rond de behandelde contexten moe-ten voorkomen.

Betrouwbaarheid: het uitschakelen van toevalsinvloeden en het aanwenden van objectieve meetmethoden.

Efficiëntie: de tijd nodig voor het voorbereiden en het afnemen van de toets moet in verhou-ding staan tot het bekomen van relevante informatie, liefst in een minimum van tijd.

Onvoldoende resultaten bij individuele leerlingen of bij gedeelten van de klasgroep, zullen de leraar ertoe aanzetten om remediërend in te grijpen. Indien nodig zal de leraar voor andere werkvormen en leermiddelen kiezen.

Een evaluatie kan een signaal geven om doelstellingen en /of leerinhouden bij te sturen.

Verder is de evaluatie een belangrijk gegeven bij de pedagogische begeleiding en bij de controle door de inspectie.

Voor de leerling is het van belang, om door de evaluatie te weten te komen, hoe zijn evolutie is binnen het leerproces. Een evaluatiecijfer voor dagelijks werk zal dus noodzakelijker wijze gesteund zijn op verschillende evaluatiemomenten die zowel kennis, vaardigheden als attitudevorming omvatten.

SOORTEN EVALUATIE

Dagelijks werk (deelproeven)

Mondelinge beurten en korte toetsen hebben vooral als doel na te gaan of de leerlingen de genoemde doelstellingen in voldoende mate hebben bereikt. Leerlingen met achterstand krijgen best bijkomende opdrachten en taken om zo snel mogelijk het tekort bij te werken. Het is een belangrijke taak voor de leraar om de leerlingen individueel te begeleiden, en om de oorzaken van de achterstand te achter-halen en zo mits aangepaste remediëring deze leerlingen te helpen.

‘Leren leren’ krijgt zo een meer concrete betekenis. Via bepaalde technieken zoals beheersingsleren, geprogrammeerde instructie, hulp van medeleerlingen en eventueel van externe deskundigen (CLB) zullen deze leerlingen geholpen worden.

Het rapportcijfer van het dagelijks werk is gesteund op een zo breed mogelijke evaluatie van de afge-lopen periode. De leerkracht houdt hiervoor een evaluatieschrift bij. Bij elk cijfergegeven moet sum-mier weer te vinden zijn wat de bedoeling van de evaluatie was.

Hiervoor kan de leraar beschikken over:

mondelinge overhoringen;

korte schriftelijke toetsen;

herhalingstoetsen (grotere leerstofgedeelten);

beoordeling van de informatieopdracht;

Page 45: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 44 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

beoordeling van de uitvoering van de proeven/terreinstudie en van het verslag, waarbij reke-ning wordt gehouden met de opmaak van het verslag, de inhoud, de aandacht voor groothe-den en eenheden, de taalcorrectheid en de vakgebonden attitudes.

Examens (eindproeven)

Examens houden een productevaluatie in. Via een grote variatie in vraagvormen (open en halfopen, invulvragen, juist- onjuist vragen, sorteervragen, rangschikkingvragen en meerkeuzevragen) worden de leerplandoelstellingen (eindtermen) getoetst. De examenvragen opmaken zodat de kennis, het inzicht en de toepassingen van de kennis worden getoetst. De vragen spreiden over een groot ge-deelte van de leerplandoelstellingen. Zo is het ook aangewezen om de wetenschappelijke vaardighe-den te toetsen bijvoorbeeld door het laten herkennen of formuleren van een onderzoeksvraag, een hypothese, door het laten beschrijven van de uitvoering een proef, door het laten formuleren van een besluit of door de grafische inzichten te toetsen met een grafiek.

Aandacht besteden aan het taalgebruik bij de formulering van de antwoorden en eventueel evaluatie afspraken maken voor het correct schrijven van de vakspecifieke woorden.

Na analyse van de resultaten wordt ook hier door de leraar een diagnose opgesteld, die aanleiding kan zijn tot bijsturing van het leerproces. Tevens kunnen remediërende maatregelen voor individuele leerlingen ook hier weer uit voortspruiten. Zowel het gepast aanbieden van de leerstof en de evaluatie als het aanbieden van remediërende opdrachten zijn essentieel in het door ons beoogde totale leer-proces.

Het aantal examenvragen bewaken en de duur van de schriftelijke examens komt ten hoogste over-een met het aantal wekelijkse lestijden voor het vak met een minimum van twee lestijden.

Voor de examens worden met de leerlingen duidelijke afspraken gemaakt over het verloop ervan. De examens worden afgenomen in aanwezigheid van de vakleraar. Hij deelt de leerlingen, bij aanvang van de proef, mee dat bijkomende vragen ter verduidelijking kunnen gesteld worden. Elke bijkomende toelichting wordt hardop gegeven, zodat alle leerlingen op een gelijke wijze worden behandeld.

Een exemplaar van de gestelde vragen met aanduiding van de puntenverdeling wordt samen met de verbeterde examenkopijen in het archief bewaard. Dit exemplaar wordt tevens aangevuld met een niet-absolute modeloplossing (de leerling kan terecht een andere oplossingsmethode gebruiken) of met een opsomming van de aandachtspunten die aanwezig moeten zijn voor oplossingen op open vragen en taken.

Na de proeven hebben de leerlingen het recht de modeloplossing in te zien. Ook hebben zij het recht, op hun vraag, om hun gecorrigeerd examen in te zien.

ALGEMENE RICHTLIJNEN

De vragen/opdrachten met aanduiding van de cijferverdeling op de modeloplossing en de aanwijzin-gen voor de oplossing van de open vragen, worden opgesteld en vooraf aan de directeur overhan-digd.

Om achteraf discussies te vermijden zorgt men ervoor dat de leerlingen beschikken over:

een duidelijk beeld van wat van hen verwacht wordt;

de vragen en opdrachten die reeds zijn voorgekomen gedurende het didactisch proces;

een schriftelijk overzicht van de voor het examen te kennen leerstof;

een geschreven mededeling waarin staat welke informatiebronnen en welk materiaal ze mogen/moeten meebrengen op het examen;

een blad met vragen om overschrijffouten te vermijden.

Indien in een klas leerlingen van verschillende opties of studierichtingen samen alle lessen of een deel van de lessen volgen, dan is binnen deze klas differentiatie van vragen toegelaten.

CORRECTIE

Objectieve correctienormen zijn vanzelfsprekend een noodzaak. Wanneer een antwoord verschillende elementen inhoudt, is het aangewezen per essentieel element een puntenverdeling te maken.

De leraar die aan zelfevaluatie wil doen, zal in tabelvorm een overzicht van de behaalde resultaten per leerling en per vraag opstellen. Daarop aansluitend wordt dan verwacht dat de leraar zijn besluiten trekt in verband met de gebruikte onderwijsmethode. Tevens is dit een uitstekend hulpmiddel om gefundeerde remediërende maatregelen t.o.v. de leerlingen te treffen.

Page 46: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 45 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

BIBLIOGRAFIE

LEERBOEKEN

Raadpleeg de catalogi van de verschillende uitgevers.

WEBSITES

Algemeen

Databank voor natuur en milieueducatie van de Vlaamse overheid: http://nme.milieuinfo.be

Brochure veiligheid op school: http://onderwijs-opleiding.kvcv.be/cos230609.pdf

Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen: http://www.natuurwetenschappen.be

Aminal, afdeling natuur: http://www.natuur.be

Mileuzorg op school – Mos: http://www.lne.be/doelgroepen/onderwijs/mos

Technopolis: http://www.technopolis.be

http://beeldbank.schooltv.nl

Wettelijke regels ophaling dierlijk afval: http://www.ovam.be

Natuurpunt: http://www.natuurpunt.be

Agentschap voor natuur en bos: http://www.bosengroen.be

Mens en gezondheid

Prachtige site met animaties, beelden en proeven: http://www.bioplek.org

http://lennartnilsson.com/home.html

http://www.ziekenhuis.nl

http://www.sensoa.be

http://www.jeugdenseksualiteit.be

Vlaams instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie: http://www.gezondeschool.be

http://www.voeding-gezondheid.be

http://nl.move-eat.be

Materie, energie, stofomzettingen

http://phet.colorado.edu/simulations/sims.php?sim=States_of_Matter

Brownbeweging: http://www.virtueelpracticumlokaal.nl/gas2D_nl/gas2D_nl.html

http://www.energiesparen.be

http://www.dechemiebende.be

Biotoopstudie

Uitstekende plantengids: http://www.kuleuven-kortrijk.be/bioweb

Determinatietabel voor inheemse bomen: http://bomen-determineren.com

Interessante site voor veldwerk: http://www.buitenbeentjes.be

http://www.veldwerknederland.nl

Voor meer informatie, o.a. lesmateriaal, nuttige links zie de virtuele klas natuurwetenschappen op smartschool.

Page 47: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 46 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

TIJDSCHRIFTEN

VELEWE - Vereniging voor leerkrachten wetenschappen, nieuwsbrief, www.velewe.be

VOB - Vereniging voor leerkrachten biologie, gezondheidszorg en milieueducatie, Bio, mededelingen-blad, http://www.vob-ond.be/

MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift, Te Boelaarlei 23, 2140 Antwerpen

Natuurwetenschap & Techniek, Postbus 3144, 4800 DC Breda, http://www.natutech.nl/

Natuur en Wetenschap, Zuidstraat 211, 3581 Beverlo, http://www.natuurenwetenschap.be

NVOX, Tijdschrift voor natuurwetenschappen op school, Uitgave van NVON, de Nederlandse vereni-ging voor het onderwijs in de natuurwetenschappen, http://www.nvon.nl

EOS-Magazine, Wetenschap en Technologie voor Mens en Maatschappij, Uitg. Cascade, www.eos.be

PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE NASLAGWERKEN

ANGENON, A., Werken met grootheden en wettelijke eenheden, Die Keure, Brugge,1998, ISBN 9057510677.

DE BECKER, G., Techniek en technologie over de vakken heen, Lannoo Campus, ISBN 90-209-6256-6.

EISENDRATH, H.,E.A.,Wetenschappelijke geletterdheid bevraagd, IDLO Cahiers 4/2003.

ENGELS, N., Wat is waard om geleerd te worden, VUB Press, ISBN 90-5487-194-6.

NACHTEGAEL, e.a., Wetenschappelijk vademecum, Een synthese van de leerstof chemie en fysica, Uitgeverij Pelckmans, ISBN 90-289-2197-4.

VAN PETEGHEM, P., Een alternatieve kijk op evaluatie, Wolters Plantijn, ISBN 90-301-1581-5.

Natuurwetenschap en Techniek: wetenschappelijke bibliotheek en wetenschappelijke biografieën.

MINNAERT, M., De natuurkunde van ‘t vrije veld, B.V.W.J. Thieme&Cie Zutphen.

MOLENAER, L., De rok van het universum, Marcel Minnaert, astrofysicus 1893-1970, Uitgeverij Ba-lans, ISBN 90 5018 603 3.

SIMMONS, J., De Top-100 van wetenschappers, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1997, ISBN 90-2746-185-6.

STÖRIG, H. J., Geschiedenis van de Wetenschap, 3 delen, Prisma, Utrecht.

SPEYBROUCK, S., Jongens en Wetenschap(deel 1 en deel 2), Globe, ISBN 90 5466 771 0.

Techniek in woord en beeld, Prisma, Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-3068-3.

Zo werkt dat(De techniek van vandaag), Uitgeverij het Spectrum, ISBN 90-274-7907-0.

HAYER, M, MEESTRINGA, T, Handboek taalgericht vakonderwijs, Coutinho, Bussum, 2004.

PAUS H, RYMENANS R, VAN GORP K, Dertien doelen in een dozijn, Nederlandse Taalunie, 2006.

ASPERGES M., e.a., Planten en andere niet-dierlijke organismen, Van In, 2002.

Page 48: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 47 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

BIJLAGEN

VAKGEBONDEN EINDTERMEN NATUURWETENSCHAPPEN VAN DE EERSTE GRAAD A-STROOM

De leerlingen kunnen

SYSTEMEN

1 illustreren dat er in een organisme een samenhang is tussen verschillende organisa-tieniveaus (cel, weefsel, orgaan, stelsel, organismen);

2 bij de mens de bouw, de werking en de onderlinge samenhang van het spijsverterings-stelsel, het ademhalingsstelsel, het bloed, de bloedsomloop en het uitscheidingsstelsel beschrijven;

3 bij een bloemplant de functies van de wortel, de stengel, het blad en de bloem aange-ven;

4 de cel als bouwsteen van een organisme herkennen en haar structuur op licht-microscopisch niveau herkennen;

5 bij de mens de delen van het voortplantingsstelsel benoemen, beschrijven hoe de voortplanting verloopt, manieren aangeven om de voortplanting te regelen en om sek-sueel overdraagbare aandoeningen te voorkomen;

6 met concrete voorbeelden aangeven dat organismen op verschillende manieren aan-gepast zijn aan hun omgeving;

7 in een concreet voorbeeld van een biotoop aantonen dat organismen een levensge-meenschap vormen waarin voedselrelaties voorkomen;

8 in concrete voorbeelden aantonen dat de omgeving het voorkomen van levende we-zens beïnvloedt en omgekeerd;

9 in een concreet voorbeeld aantonen dat de mens natuur en milieu beïnvloedt en dat hierdoor ecologische evenwichten kunnen gewijzigd worden;

INTERACTIE

10 in concrete voorbeelden aantonen dat er verschillende soorten krachten kunnen voor-

komen tussen voorwerpen en dat een kracht de vorm of de snelheid van een voorwerp kan veranderen;

11 waarneembare stofomzettingen met concrete voorbeelden uit de niet levende natuur illustreren;

12 het belang van stofwisseling beschrijven voor de instandhouding van het menselijk lichaam;

13 uit waarnemingen afleiden dat in planten stoffen gevormd worden onder invloed van licht en met stoffen uit de bodem en de lucht;

14 waarneembare fysische veranderingen van een stof in verband brengen met tempera-tuursveranderingen;

15 zichtbare en onzichtbare straling in verband brengen met verschijnselen en toepassin-gen uit het dagelijks leven;

16 warmtetransport (geleiding, convectie, straling) met concrete voorbeelden illustreren;

MATERIE

17 de massa en het volume van materie bepalen; 18 volgende begrippen aan de hand van het deeltjesmodel hanteren: atoom, molecule,

zuivere stof, mengsel, temperatuur, aggregatietoestand en faseovergangen;

Page 49: AV Natuurwetenschappen A-STROOM 2010/004

A–stroom – 1e graad – Basisvorming 48 AV Natuurwetenschappen (1e leerjaar: 1 lestijd/week, 2e leerjaar: 2 lestijden/week)

ENERGIE

19 in concrete voorbeelden uit het dagelijks leven aantonen dat energie in verschillende

vormen kan voorkomen en kan omgezet worden in een andere energievorm;

WETENSCHAPPELIJKE VAARDIGHEDEN

20 onder begeleiding, een natuurwetenschappelijk probleem herleiden tot een onder-

zoeksvraag, en een hypothese of verwachting over deze vraag formuleren; 21 onder begeleiding, bij een onderzoeksvraag gegevens verzamelen en volgens een

voorgeschreven werkwijze een experiment, een meting of een terreinwaarneming uit-voeren;

22 onder begeleiding, bij een eenvoudig onderzoek, de essentiële stappen van de natuur-wetenschappelijke methode onderscheiden;

23 onder begeleiding, verzamelde en beschikbare data hanteren, om te classificeren of om te determineren of om een besluit te formuleren;

24 onder begeleiding resultaten uit een experiment, een meting of een terreinstudie weer-geven. Dit kan gebeuren in woorden, in tabel of grafiek, door aan te duiden op een fi-guur of door te schetsen. De leerlingen gebruiken daarbij de correcte namen en sym-bolen;

25 van de grootheden massa, lengte, oppervlakte, volume, temperatuur, tijd, druk, snel-heid, kracht en energie de eenheden en hun symbolen in contexten en opdrachten toepassen;

WETENSCHAP EN SAMENLEVING

26 gehanteerde wetenschappelijke concepten verbinden met dagelijkse waarnemingen, concrete toepassingen of maatschappelijke evoluties;

27 het belang van biodiversiteit, de schaarste aan grondstoffen en aan fossiele energie-bronnen verbinden met een duurzame levensstijl.