Artikel Bewegen naar Werk

24
Bewegen naar Werk? Een analyse naar de gevolgen van wetenschappelijk ongefundeerd beleid Kwalitatief Leeronderzoek Datum: 2 juli 2015 Aantal woorden: 8384 Premaster Sociologie Groep 1A: Anne-Marie Backx (419937ab), Arno Molegraaf (419967am), Maud Lelieveld (417504ml), Diana van Schilt (420321ds), Karina de Waal (421094 kw). Tutor: Vatan Hüzeir (45399vhu)

Transcript of Artikel Bewegen naar Werk

Bewegen naar Werk?

Een analyse naar de gevolgen van wetenschappelijk ongefundeerd beleid

Kwalitatief Leeronderzoek

Datum: 2 juli 2015

Aantal woorden: 8384

Premaster Sociologie

Groep 1A: Anne-Marie Backx (419937ab), Arno Molegraaf (419967am), Maud Lelieveld

(417504ml), Diana van Schilt (420321ds), Karina de Waal (421094 kw).

Tutor: Vatan Hüzeir (45399vhu)

1

Bewegen naar Werk?

Een analyse naar de gevolgen van wetenschappelijk ongefundeerd beleid

Anne-Marie Backx, Arno Molegraaf, Maud Lelieveld, Diana van Schilt en Karina de Waal

Abstract

Een wetenschappelijke fundering van overheidsbeleid ontbreekt tegenwoordig steeds vaker. In de

literatuur wordt dit verschijnsel omschreven als ‘fact-free’ beleid. De ontstaansgeschiedenis van dit

verschijnsel wordt in de literatuur omschreven, er is echter geen onderzoek gedaan naar de vraag

hoe de subjecten van ongefundeerd beleid dit beleid ervaren. In dit artikel wordt ingegaan op de

vraag hoe ongefundeerd beleid ervaren wordt door de deelnemers aan het re-integratieprogramma

‘Bewegen naar Werk’. Om dit te analyseren is gekeken naar de effecten van dit verplichte

sportprogramma voor bijstandsgerechtigden in Rotterdam. Dit artikel maakt inzichtelijk hoe

ongefundeerd beleid in de praktijk vorm krijgt en hoe dit kan leiden tot resultaten die haaks staan

op de oorspronkelijke doelstellingen van het beleid.

Inleiding

‘Niemand is een beetje meer gelijk dan de rest. Je krijgt het niet, maar je moet het verdienen. En als

je de stroming tegen hebt, geef je niet op, maar roei je gewoon harder' sprak Mark Rutte op 29 mei

2015 op het VVD-congres in Arnhem (De Volkskrant, 2015). Deze uitspraak past binnen het

huidige werkloosheidsbeleid, dat zich kenmerkt door een gedachte van wederkerigheid. In ruil voor

een bijstandsuitkering wordt van mensen in de bijstand een tegenprestatie verwacht; namelijk dat zij

actief op zoek gaan naar werk, of zich op andere wijze maatschappelijk nuttig maken (de Gier, 2007

en de Groot, 2009). Om mensen hierbij te stimuleren kenmerkt het werkloosheidsbeleid van

Europese landen zich door elementen van dwang en het opleggen van sancties (Wright, 2012).

Het Nederlandse beleid vormt hierop geen uitzondering. In de Participatiewet is vastgelegd

dat gemeenten een tegenprestatie mogen verlangen van bijstandsgerechtigden en dat zij een sanctie

mogen opleggen wanneer niet aan die verplichting wordt voldaan. De tegenprestatie dient een

maatschappelijk nuttige en onbetaalde activiteit van beperkte duur en omvang te betreffen; hierbij

wordt vaak gedacht aan het uitvoeren van vrijwilligerswerk of mantelzorg (Rijksoverheid, 2003) De

gemeente Rotterdam heeft in haar verordening vastgelegd dat als tegenprestatie voor een

bijstandsuitkering ook een beweegtraining kan worden verlangd (Gemeente Rotterdam, 2015).

2

In 2013 is de gemeente Rotterdam gestart met het verplichte sporttraject ‘Bewegen naar Werk’

(BNW). Dit programma heeft als doel om meer maatschappelijke participatie van

bijstandsgerechtigden te bewerkstelligen. Het programma BNW stoelt niet op wetenschappelijk

theoretisch onderbouwde gronden en er zijn geen vergelijkbare programma’s bekend die verplichte

sporttrainingen gebruiken om bijstandsgerechtigden te activeren tot maatschappelijke participatie.

Het programma BNW is dus gebaseerd op assumpties waarvan de legitimiteit vooraf niet duidelijk

is. Hierdoor is er sprake van ‘fact-free’ beleid; een term die in verschillende studies wordt gebruikt

om beleid te beschrijven dat voorbij gaat aan feiten en geen wetenschappelijke fundering kent

(Houtman, Aupers & Achterberg, 2012). Fact-free beleidsmakers hechten meer waarde aan hoe de

wereld zou moeten zijn dan aan kennis hoe zij feitelijk is, door gevoelens van onvrede over de

samenleving en haar instituties (Houtman, Achterberg & Kemmers, 2012). In deze studie stellen wij

onszelf tot doel om een bijdrage te leveren aan de beleidssociologie, door inzicht te verschaffen in

de vraag wat de gevolgen zijn van wetenschappelijk ongefundeerd beleid voor de personen die

daarmee geconfronteerd worden.

Om dit te bereiken wordt in deze studie geanalyseerd of de assumpties van het programma

‘Bewegen naar Werk’ gelegitimeerd blijken en hoe die (il)legitimiteit begrepen kan worden vanuit

de ervaringen van de deelnemers. De centrale vraag van deze studie is:

Hoe wordt het programma ‘Bewegen naar Werk’ ervaren door de deelnemers en legitimeren deze

ervaringen de vastgestelde beleidsassumpties?

Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden zal in dit artikel eerst het programma BNW

worden toegelicht waarna specifiek wordt ingegaan op de assumpties die aan de basis staan van dit

project. In dit gedeelte wordt ook de beperkte theoretische onderbouwing van het beleid

geëxpliciteerd. In het tweede deel van dit artikel wordt getracht om te onderzoeken of de assumpties

van het beleid als legitiem worden ervaren. Om dit vast te stellen wordt door middel van interviews

nagegaan in hoeverre de ervaringen van de deelnemers overeenkomen met de eerder beschreven

assumpties.

Theoretische verdieping

Bewegen naar Werk

Het doel van het programma BNW is om bijstandsgerechtigden uit Rotterdam te activeren tot

maatschappelijke participatie. Het programma is gericht op mensen die een grotendeels inactief

3

leven leiden en daardoor nog niet kunnen voldoen aan "de verwachtingen die een werkgever heeft"

(NISB, 2014). Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat mensen een verstoord dagritme hebben of dat zij

moeite hebben om verplichtingen na te komen. Het programma BNW probeert deze mensen te

helpen activeren. In tegenstelling tot wat de titel ‘Bewegen naar Werk’ suggereert, is de doelstelling

van het programma breder dan enkel re-integratie naar werk. Het programma wordt ook succesvol

beschouwd wanneer deelnemers door de deelname aan het programma bijvoorbeeld doorstromen

naar vrijwilligerswerk, een sollicitatietraining of naar een andere activiteit in het kader van de

beoogde maatschappelijke participatie.

Een opvallend kenmerk van het programma BNW is het verplichte karakter van het

programma. Hoewel een gedeelte van de deelnemers van BNW zichzelf aanmeldt, worden er ook

willekeurig mensen per brief opgeroepen om zich bij een voorgeschreven sportvereniging te

melden. In de brief die de deelnemers ontvangen staat expliciet aangegeven dat het niet volgen van

het volledige trainingsprogramma gevolgen kan hebben voor de hoogte van de uitkering. Hoewel

een dergelijke sanctie volgens de projectleider in de praktijk zelden wordt opgelegd, neemt dit niet

weg dat er duidelijk sprake is van dwang om deel te nemen. In deze studie wordt daarom ingegaan

op de vraag hoe dit gedwongen aspect zich verhoudt tot de uitgangspunten van het programma.

Deelnemers van BNW volgen twee keer per week een training gedurende een periode van

een half jaar. De uitvoering van het programma is belegd bij de instantie Sportsupport, in opdracht

van de gemeente Rotterdam. De trainingen worden verzorgd door twee medewerkers die ingehuurd

worden door Sportsupport: een trainer die het sportprogramma begeleidt en een lifestylecoach die

bij de trainingen aanwezig is voor advies en ondersteuning.

Het programma BNW is gebaseerd op de veronderstelling dat de combinatie van sport en

advies zal leiden tot meer maatschappelijke participatie van mensen uit de bijstand. De aanpak van

het project Bewegen naar Werk is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. Theoretische

onderbouwing heeft plaatsgevonden vanuit de persoonlijke ideologie van de projectleider om zich

in te zetten voor langdurig werklozen in onze samenleving. Uit het vooronderzoek kwam naar voren

dat er bij de projectleiding vanuit kennis en ervaring een beeld bestaat, hoe langdurig werklozen

geactiveerd kunnen worden naar werk. Deze motivatie en ideeën hebben geleid tot het opzetten van

het programma BNW en vervolgens heeft het programma ‘organisch’ vorm gekregen. Dit wil onder

andere zeggen dat er geen officieel projectplan of evaluatie beschikbaar is waaruit doelstellingen of

resultaten herleid kunnen worden. Het programma BNW lijkt daarmee te passen binnen een

ontwikkeling die Houtman, Aupers en Achterberg ‘fact-free politics’ noemen, gekenmerkt door

beperkte wetenschappelijke fundering van politiek beleid (2012).

4

Voor dit onderzoek zijn de assumpties geanalyseerd die ten grondslag liggen aan het

programma BNW, met als doel om de legitimiteit van deze assumpties te kunnen toetsen.1 De

diverse assumpties kunnen worden samengevat onder een drietal kernassumpties, namelijk: 1) het

programma BNW helpt deelnemers om sociaal vaardiger en actiever te worden, 2) de deelnemers

aan het programma BNW ontwikkelen een gezondere leefstijl en 3) de deelnemers aan het

programma ontwikkelen als gevolg van het programma weer een toekomstperspectief. Uit deze

assumpties blijkt de veronderstelling dat bijstandsgerechtigden bij hun maatschappelijke participatie

worden gehinderd door beperkte sociale vaardigheden, een slechte lichamelijke gezondheid en het

ontbreken van toekomstperspectief. Het programma BNW zou deelnemers op deze gebieden helpen

ontwikkelen, waardoor vervolgens de maatschappelijke participatie van de deelnemers toeneemt.

Wetenschappelijke onderbouwing

Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effecten van (sport)programma’s die als doel

hebben om bijstandsgerechtigden te activeren tot maatschappelijke participatie. In onderstaande

alinea’s wordt een vergelijking gemaakt met een aantal van deze programma’s en wordt

verduidelijkt waarom de uitkomsten van deze studies niet kunnen worden vertaald naar het

programma BNW. Het programma BNW kent enkele specifieke kenmerken die in de andere studies

niet voorkomen, zoals het verplichte karakter en het sportelement, waardoor het niet mogelijk is om

de conclusies uit eerdere studies als uitgangspunt te nemen bij het bepalen van de legitimiteit van de

assumpties van BNW.

Spaaij, Magee en Jeanes (2012) hebben onderzoek gedaan naar sport als re-integratiemiddel

voor werkloze jongeren en hebben daarbij gekeken naar een case in Rotterdam en naar een case in

Stoke on-Trent (Verenigd Koninkrijk). Beide programma’s bieden een educatief programma met

sportactiviteiten die de vaardigheden van jongeren helpen verbeteren, zodat zij kunnen re-integreren

naar werk. De auteurs concluderen dat de vaardigheden van de jongeren vaak toenemen maar dat de

re-integratie naar werk veelal faalt en dat de duur van de programma’s te kort is.

Tussen de beschreven programma’s en BNW zitten belangrijke verschillen, die ertoe leiden

dat de conclusies van Spaaij, Magee en Jeanes (2012) niet direct vertaald kunnen worden naar

BNW. In tegenstelling tot de door Spaaij, Magee en Jeanes (2012) beschreven programma’s is het

1 De onderliggende assumpties van het beleid zijn voor dit onderzoek geanalyseerd aan de hand van diverse openbare

beleidsdocumenten van de gemeente Rotterdam en de instantie Sportsupport. In totaal leidde dit tot een uitgebreid

overzicht van assumpties. De assumpties werden vervolgens gecategoriseerd binnen vergelijkbare thema´s en tot slot

onder drie kernassumpties geplaatst. Een overzicht van de gecategoriseerde assumpties is weergegeven in Bijlage 1.

5

doel van BNW breder dan enkel het begeleiden naar werk; ook een deelnemer die de stap maakt

naar bijvoorbeeld een taalcursus, een sollicitatietraining of die doorstroomt naar vrijwilligerswerk

wordt als succesvol beschouwd. De samenwerking met een lifestylecoach bij BNW versterkt het

beeld dat het programma een brede focus heeft en dat er meer aandacht is voor de persoonlijke

situatie van de deelnemers. Hiermee voldoet de opzet van het programma BNW wel aan een

belangrijke voorwaarde voor succes, die volgens Spaaij, Magee en Jeanes (2012) ontbreekt in de

door hen onderzochte programma’s.

Een tweede wezenlijk verschil waarin BNW afwijkt van de beschreven programma’s heeft

te maken met de wijze waarop de deelnemers bij het programma terecht komen. In de programma’s

die Spaaij, Magee en Jeanes (2012) hebben geanalyseerd is er sprake van een vrijwillige deelname

van de werkloze jongeren. Juist als gevolg van deze vrijwillige deelname gaven de trainers aan dat

zij het als een uitdaging zien om de participanten te motiveren, zodat ze zouden blijven deelnemen

aan het programma. Dit staat in contrast met het programma BNW waar de deelnemers van begin af

aan vaak verplicht worden tot deelname. Het is daarom niet mogelijk om vooraf te concluderen of

de resultaten van de studie van Spaaij, Magee en Jeanes (2012) overeen zullen komen met de

ervaringen van de deelnemers van BNW.

De assumpties uit het programma BNW zijn wetenschappelijk ongefundeerd, toch zien we

overeenkomsten met de door Spaaij, Magee en Jeanes (2012) beschreven programma’s. Zo is er in

de programma’s sprake van de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de deelnemers en neemt

bij de deelnemers het ambitieniveau toe. Deelnemers leren bijvoorbeeld om relaties op te bouwen

met anderen en om problemen te overwinnen. Deze aspecten komen overeen met de kernassumpties

van het programma BNW, daar is ook aandacht voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden en

het verbeteren van het toekomstperspectief bij de deelnemers. Door de overeenkomsten worden

mogelijk de assumpties uit het programma BNW als legitiem ervaren door de deelnemers, echter

zijn er daarnaast, zoals eerder beschreven, verschillen tussen de programma’s en is niet op voorhand

vast te stellen hoe deze resultaten zich verhouden tot de assumpties van BNW.

Kelly (2010) heeft onderzoek gedaan in Wales en Engeland naar sportinterventies die als

doel hebben om sociale insluiting onder jongeren die in een achterstandssituatie leven te

bewerkstelligen.2 Het programma BNW verschilt op een aantal punten van de programma’s die

Kelly (2010) beschrijft.

2 Volgens Kelly (2010) is er sprake van sociale insluiting als mensen gelijke kansen hebben om deel te nemen aan de

samenleving. Om te bepalen of er sprake is van sociale insluiting kijkt Kelly (2010) naar de kansen die mensen hebben

om deel te nemen op de arbeidsmarkt, om vrijwilligerswerk te doen of om een opleiding te volgen.

6

Ten eerste is er in de opzet van het programma BNW meer aandacht voor de individuele

situatie van de deelnemers. Dit uit zich bijvoorbeeld in de aanwezigheid van een lifestylecoach en

het aanbod van gratis kinderopvang bij sommige van de verenigingen. Een tweede belangrijk

verschil tussen de sportinterventies die Kelly (2010) beschrijft en BNW, is dat er bij BNW voor de

deelnemers een passend vervolgtraject geregeld zou moeten zijn voordat de deelname stopt. Een

vervolgtraject kan bijvoorbeeld vrijwilligerswerk zijn, een sollicitatiecursus of een cursus

‘goalsetting’.3 Het is hierdoor mogelijk dat een van de assumpties van BNW, namelijk dat deelname

leidt tot meer toekomstperspectief, in tegenstelling tot de door Kelly onderzochte programma’s wel

blijkt op te gaan in de ogen van de deelnemers van BNW. Tot slot is er ook in de door Kelly (2010)

onderzochte interventies sprake van vrijwillige deelname, in tegenstelling tot de verplichte

deelname aan BNW.

Kelly (2010) concludeert op basis van haar studie dat de sportprogramma’s positieve

effecten hebben op de deelnemers, maar dat het niet lukt om alle individuele belemmeringen in het

vinden van werk weg te nemen. Een positief effect van de door Kelly (2010) onderzochte

interventies is dat de participatie van deelnemers binnen de samenleving wordt vergroot,

voornamelijk doordat zij hun sociale netwerk vergroten. Aan de andere kant concludeert Kelly

(2010) dat sportprogramma’s niet in staat zijn om het toekomstperspectief van de deelnemers

wezenlijk te veranderen en dat de invloed van de programma’s op het proces van sociale insluiting

dus beperkt blijft. Mogelijk kunnen de vergelijkbare kernassumpties van BNW met de hierboven

beschreven thema’s deels worden gelegitimeerd, maar door de verschillen tussen de programma’s

blijft het onduidelijk of ook de gevonden effecten gelijk zullen zijn.

Kampen (2014) heeft in vijf Nederlandse gemeenten onderzoek gedaan naar de ervaringen

van bijstandscliënten die gedwongen een tegenprestatie moesten bieden voor hun uitkering en waar

dus, evenals bij BNW, sprake is van dwang. Kampen (2014) kijkt hierbij echter naar de ervaringen

van mensen die verplicht vrijwilligerswerk moeten uitvoeren en legt dus geen relatie met sport.

Kampen (2014) beschrijft in zijn studie dat mensen in de bijstand gevoelens van

minderwaardigheid ervaren, omdat zij een gevoel van onmacht beleven. Een tegenprestatie, zoals

vrijwilligerswerk, blijkt te kunnen bijdragen aan het gevoel van eigen kracht of empowerment van

deze mensen, zelfs als deze tegenprestatie gedwongen is. Daarnaast worden deelnemers actiever,

waardoor ze meer zelfvertrouwen krijgen. Kampen beschrijft echter dat mensen zich ook

disempowered kunnen gaan voelen wanneer zij door hun vrijwilligerswerk in contact komen met

3 Bij de cursus ‘goalsetting’ gaat een kleine groep deelnemers aan de slag om doelen voor zichzelf op te stellen en hun

sterke kanten te leren kennen.

7

mensen die steviger in hun schoenen staan. Ook bij dit gedwongen programma blijkt dat

bijstandsgerechtigden niet eerder re-integreren naar werk. De oorzaak hiervan lijkt voornamelijk te

liggen bij een door de deelnemers ervaren gebrek aan begeleiding en bemiddeling. De deelnemers

geven voornamelijk aan dat zij iemand missen die hen helpt om de stap te maken van

vrijwilligerswerk naar regulier werk, waardoor het toekomstperspectief van de

bijstandsgerechtigden eigenlijk niet verandert.

Het is niet duidelijk hoe de resultaten van deze studie zich verhouden tot de uitgangspunten

van het programma BNW. Een specifiek kenmerk van het programma BNW is de aanwezigheid

van de lifestylecoach bij de trainingen. De deelnemers hebben hierdoor twee keer per week de

mogelijkheid om contact te hebben met iemand die hen begeleid en ondersteunt. Ter vergelijking;

uit het klanttevredenheidsonderzoek van Werk & Inkomen van de gemeente Rotterdam blijkt dat

slechts 45% van de 755 respondenten in 2010 contact heeft gehad met de werkconsulent over re-

integratie naar betaald werk, vrijwilligerswerk of een ander vorm van activering (Libregts en van

Toorn, 2011).

Een andere belangrijke conclusie van Kampen (2014) is dat sommige deelnemers die

verplicht vrijwilligerswerk uitvoeren aangeven zich empowered te voelen, terwijl anderen zich juist

disempowered kunnen voelen. Het is onduidelijk of dit verschil kan worden verklaard aan de hand

van het verplichte karakter van het vrijwilligerswerk, waardoor er mogelijk meer onderlinge

verscheidenheid is tussen de deelnemers dan bij vrijwillige programma’s voor werklozen. Het

onderzoeken van de ervaringen van deelnemers aan BNW kan hierin wellicht meer inzicht

verschaffen.

Zoals hierboven beschreven, zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar het effect van

programma’s die tot doel hebben om mensen te helpen re-integreren naar werk. Hoewel de opzet

van de programma’s verschillend is, lijken deze programma’s positieve effecten te hebben op de

deelnemers, bijvoorbeeld als het gaat om het opdoen van sociale contacten en zelfvertrouwen.

Tegelijkertijd concluderen deze studies dat de programma’s er niet in slagen om de deelnemers te

laten re-integreren naar betaald werk en lijkt het effect op het toekomstperspectief van de

deelnemers daarmee gering te zijn.

In de vergelijking met de eerder onderzochte programma’s wordt aangetoond dat er

wezenlijke verschillen zijn met het programma BNW. Zo is de focus van BNW op meer dimensies

gericht dan alleen op werk, is er binnen het programma ook aandacht voor de persoonlijke situatie

van de deelnemers, wordt het programma BNW voornamelijk gezien als een opstap naar een ander

en langduriger vervolgtraject, staat het sportieve aspect binnen BNW centraal en kunnen

deelnemers zeer frequent terecht bij een lifestylecoach voor begeleiding en ondersteuning. Tot slot

8

vormt het verplichte karakter van het programma een belangrijk verschil met de meeste van de

hierboven beschreven programma’s.

Zoals gezegd is het vanwege de grote verschillen tussen de beschreven programma’s en

BNW niet mogelijk om de conclusies uit eerdere studies als uitgangspunt te nemen bij het bepalen

van de legitimiteit van de assumpties van BNW. In het tweede gedeelte van deze studie wordt

daarom ingegaan op de ervaringen van de deelnemers van het programma BNW om te bepalen of

zij ervaren dat het programma hen helpt bij het sociaal vaardiger en fitter worden en bij het

opbouwen van een toekomstperspectief.

Methoden

In dit onderzoek staan de ervaringen van deelnemers aan het programma BNW centraal. Om de

beleving van de deelnemers te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van semigestructureerde

interviews die uitgevoerd zijn in de maanden mei en juni 2015. Deze semigestructureerde

interviews zijn uitgevoerd aan de hand van een topiclijst. Voor het samenstellen van de topiclijst is

allereerst een verkenning uitgevoerd waarvoor gebruik is gemaakt van gemeentelijke

beleidsstukken (gemeente Rotterdam, 2009; 2011; 2015), brochures (Rotterdam Sportsupport, 2010;

2014, NSIB, 2014), nieuwsberichten (Rotterdam Sportsupport, 2013; 2014), de documentaire

‘Sportend de Bijstand uit’ (Dit is de Dag, EO, 9 september 2014) en een interview met de

projectcoördinatoren van BNW. Deze verkenning resulteerde in een overzicht van de diverse

assumpties die ten grondslag liggen aan het beleid (zie bijlage 1). De assumpties zijn als leidraad

geïntegreerd in de topiclijst. Daarnaast zijn in de topiclijst ook enkele gespreksthema’s opgenomen

op basis van eerdere studies over sportinterventies en de participatie van werklozen. Tijdens de

interviews werd bijvoorbeeld ook gevraagd naar het verplichte karakter van het programma BNW.

In totaal zijn er 13 interviews uitgevoerd onder deelnemers aan het programma BNW,

waarbij tijdens de selectie van respondenten is getracht om een zo groot mogelijke diversiteit aan

respondenten in het onderzoek te includeren. Om dit te bereiken is gesproken met mensen die aan

het begin van het programma stonden en met mensen die al verder in het traject zaten. Eveneens is

er gesproken met deelnemers die uit eigen beweging met het programma zijn gestart en met mensen

die hiertoe zijn verplicht. De diversiteit van de respondenten werd verder gewaarborgd door de

willekeurige selectie van deelnemers door de gemeente Rotterdam. In totaal zijn er 9 mannen en 4

vrouwen geïnterviewd variërend in leeftijd van 23 tot 55 jaar. De periode van werkloosheid onder

hen varieert tussen de 3 maanden en 8 jaar, waarbij opgemerkt dient te worden dat van vier

9

respondenten de exacte duur van de werkeloosheid niet bekend is. Daarnaast zijn er deelnemers die

nog nooit een betaalde baan hebben gehad.

Voor de interviews zijn deelnemers aan het programma BNW, voorafgaand en na afloop van

de trainingen bij vier verschillende sportverenigingen, persoonlijk benaderd. Om niet de suggestie

te wekken dat de onderzoekers in dienst waren van een van de bij BNW betrokken instanties,

werden de deelnemers in het openbaar gebied benaderd. In een aantal gevallen zijn de interviews na

de trainingen afgenomen wanneer de coaches al weg waren en in een aantal gevallen is er een

afspraak gemaakt om op een later moment een interview af te nemen.

De uitgewerkte gesprekken zijn geanalyseerd door middel van open codering, waarbij

voornamelijk is gefocust op de assumpties van BNW en de ervaringen van de deelnemers op het

gebied van deze assumpties. Door middel van constante vergelijking werd vervolgens duidelijk dat

enkele thema’s van invloed waren op de legitimiteit van de assumpties, zoals het verplichte karakter

van de trainingen en het ontbreken van een selectie van de deelnemers. Vervolgens zijn deze

thema’s in de overige interviews verder uitgevraagd, waarna deze interviews selectief werden

gecodeerd. Om de anonimiteit van de deelnemers te garanderen worden in deze studie enkel

pseudoniemen gebruikt.

Analyse

Uit gesprekken met de deelnemers van het programma Bewegen naar Werk blijkt dat de ervaringen

van de deelnemers zeer divers zijn. De kernassumptie dat BNW ertoe leidt dat de deelnemers een

gezondere leefstijl ontwikkelen, blijkt door de ervaringen van de deelnemers gelegitimeerd te

worden. Hoewel maar een enkeling aangeeft dat zij als gevolg van het programma gezonder zijn

gaan eten of dat zij buiten het programma om meer zijn gaan sporten, blijken vrijwel alle

deelnemers toch te ervaren dat BNW hen helpt om een gezonde leefstijl te ontwikkelen. Dit komt

voornamelijk doordat deelnemers aangeven dat zij zich fitter voelen als direct gevolg van de

sporttrainingen. Bij de analyse van de andere twee kernassumpties, namelijk ‘deelnemers worden

sociaal vaardig en sociaal actief’ en ‘deelnemers krijgen weer toekomstperspectief’, vallen

voornamelijk de grote verschillen tussen de ervaringen van de deelnemers op.

Uit de interviews komen vier centrale thema’s naar voren die helpen begrijpen waarom de

ervaringen van de deelnemers op deze twee gebieden zo uiteenlopen. In onderstaande analyse

worden deze thema’s verder uitgediept. Achtereenvolgens wordt ingegaan op: 1) het effect van het

verplichte karakter van het programma, 2) de uiteenlopende verwachtingen die de deelnemers

hebben van het programma, 3) de persoonlijke situatie van de deelnemers en 4) de rol die de

10

coachbegeleiding speelt. Uit de analyse blijkt dat het ontbreken van een theoretische selectie van de

deelnemers aan de basis staat van al deze thema’s. Vandaar dat allereerst wordt ingegaan op het

ontbreken van deze selectie, voordat wordt ingegaan op de hierboven genoemde aspecten die helpen

begrijpen waarom de ervaringen van de deelnemers zo divers zijn.

Selectie van deelnemers

Uit de interviews blijkt dat de legitimiteit van de assumpties van BNW negatief beïnvloedt wordt

door het ontbreken van een gefundeerde selectieprocedure voor de deelnemers. Uit de interviews

blijkt dat er geen theoretische selectie heeft plaatsgevonden van de deelnemers en dat de wijze

waarop de deelnemers bij het programma terecht komen daardoor sterk kan verschillen. Hier zien

we een overeenkomst met het verschijnsel ‘fact-free politics’, waarbij beleid wordt gemaakt dat niet

is gebaseerd op een wetenschappelijke fundering (Houtman, Aupers & Achterberg, 2012). In een

aantal gevallen hebben de respondenten zelf gevraagd om deel te kunnen nemen, in andere gevallen

werden deelnemers door een werkconsulent benaderd en tot slot heeft ook een aantal respondenten

een brief thuis gestuurd gekregen waarin staat dat hun deelname verplicht is. De willekeur waarmee

de laatste groep mensen wordt opgeroepen om deel te nemen aan het programma BNW, bevestigt

het beeld dat er geen theoretische selectie aan het beleid ten grondslag ligt. Dit blijkt bijvoorbeeld

uit de wijze waarop Richard (52 jaar, sinds 2 jaar werkloos, 3 trainingen achter de rug) bij het

programma terecht kwam:

Ik kreeg een brief thuisgestuurd via de gemeente. Dat was alleen een fout want die brief was aan

mijn vrouw geadresseerd. En we vonden dat dit niet klopte want deze hoorde aan mij

geadresseerd te zijn. Mijn vrouw zit in de WIA en mag niet meer werken, niet meer sporten, niet

meer autorijden… ze mag eigenlijk helemaal niets meer. (...) Dus ik heb meteen contact

opgenomen met de gemeente. De man van de gemeente vroeg toen; heeft u dan interesse om te

gaan sporten? ‘Ja’ zei ik. ‘Ik wel, ik wil wel graag sporten’.

Door het ontbreken van een gefundeerde selectie zijn de verschillen tussen de deelnemers bijzonder

groot. Het ontbreken van een selectiemethode helpt daarom begrijpen waarom de assumpties door

de ervaringen van sommige deelnemers niet of alleen deels worden gelegitimeerd. Dit uit zich

voornamelijk als het gaat om het ontwikkelen van een toekomstperspectief en sociale vaardigheden.

Van sommige deelnemers is vooraf zelfs al duidelijk dat het programma BNW voor hen op

deze gebieden eigenlijk weinig verschil zal maken. Julie (55 jaar, naar eigen zeggen ‘al lang

11

werkloos’, sinds enkele weken bij BNW) heeft bijvoorbeeld vrijstelling gekregen om te solliciteren

in verband met grote psychische problemen. Zij zegt over het programma BNW dan ook:

Voor mij is het belangrijkste dat ik lichamelijk een beetje bezig ben en toch weer een beetje

soepel wordt en dat zie ik hier wel gebeuren. (...) ik kom hier gewoon met het doel van ja, word

fit, maar dat heeft te maken met andere persoonlijke omstandigheden.

De analyse toont aan dat door de ontbrekende selectiemethode geen rekening wordt gehouden met

centrale thema’s die van invloed zijn op de ervaringen van de deelnemers. Er wordt geen rekening

gehouden met het gevoel van verplichting, de uiteenlopende verwachtingen van de deelnemers, de

persoonlijke situatie en de mogelijke ervaren invloed van de coachbegeleiding. Het ontbreken van

een selectiemethode lijkt één van de belangrijkste factoren om de grote diversiteit in de ervaringen

van de deelnemers te kunnen begrijpen.

Gevoel van verplichting

Door het gebrek aan een theoretische selectie zien we verschillen tussen deelnemers wat betreft hun

gevoelens van verplichting tot deelname. Uit de analyse blijkt dat het voor de legitimiteit van de

assumpties van belang is om rekening te houden met de vraag of deelnemers zich gedwongen

voelen om deel te nemen of dat zij ervaren vrijwillig te hebben gekozen om deel te nemen.

Het is overigens van belang om op te merken dat de beleving van de deelnemers kan

afwijken van de mate waarin er formeel sprake is van een dwingend karakter. Deze bevinding sluit

aan bij het onderzoek van Kampen (2014) waarin hij stelt dat eenzelfde maatregel, namelijk het

verplicht stellen van een tegenprestatie voor een bijstandsuitkering, door personen op heel diverse

wijze wordt geïnterpreteerd. Voor ons als onderzoekers is het niet altijd duidelijk of het in eerste

instantie gaat om een verplichte of om een vrijwillige deelname. Zo bleek uit een gesprek met Theo

(43 jaar, 6 maanden werkloos en sinds 3 maanden bij BNW) dat hij er in overleg met zijn

werkconsulent voor heeft gekozen om deel te nemen aan BNW, om op die manier onder verplicht

vrijwilligerswerk uit te komen. Theo ervaart zijn deelname aan BNW zelf als vrijwillig.

Ondanks dat het voor ons als onderzoekers niet altijd duidelijk is of er sprake is van een

verplichte deelname of niet, neemt dit niet weg dat de deelnemers zelf een duidelijk verschil zien

tussen de deelnemers die verplicht moeten deelnemen en de deelnemers die vrijwillig kiezen voor

deelname. Aisha (34 jaar, sinds 4 maanden bij BNW, periode van werkloosheid onbekend) zegt

hierover:

12

Je ziet ook mensen die bij het sporten niet echt meedoen, dan vraag ik me af; wil jij eigenlijk

wel beter worden dan hoe je was? Of ben je hier omdat je echt gedwongen bent? Er zijn ook

mensen die daar verplicht moeten zijn, helaas.

Bovendien blijken deze verschillen ook te leiden tot onderlinge frustraties. Theo vertelt tijdens het

interview bijvoorbeeld:

Sommige [deelnemers] zitten echt met tegenzin hier. Maar ja ik vraag mezelf ook af: die

werkconsulent stuurt hier mensen naartoe, maar kijken zij ook naar hoe de persoon is? Want er

lopen hier een paar bij die kunnen in principe niks. (…) Waarvoor stuur je die mensen in

godsnaam dan hier naartoe?. (…) Hier staan ze toch weer langs de kant, en verder doen ze niks.

Vanochtend hadden we er geloof ik weer drie of vier. Nou die gaan staan kijken. Er stonden

daar weer twee vrouwen langs de kant, met een kinderwagen en daar bleven ze staan. Die

gingen ook als eerste weg.

Uit de analyse van de interviews blijkt dat de deelnemers die hun deelname als verplicht ervaren het

programma BNW anders beleven dan de deelnemers die hun deelname als vrijwillig zien. Dit

verschil is van invloed op de legitimatie van de assumpties van BNW.

Respondenten die hun deelname als verplicht ervaren geven in eerste instantie aan dat zij

sociale contacten opdoen bij BNW. Deze contacten blijken bij doorvragen echter voornamelijk

oppervlakkig van aard en enkel tijdens de trainingen plaats te vinden. Ook geven deze respondenten

aan dat het programma voor hen niet heeft geleid tot een toename aan sociale activiteiten en dat er

geen structurele verandering plaatsvindt in hun dagstructuur, ondanks dat zij vaak wel een verstoord

dag- en nachtritme hebben. De ervaring van deze groep respondenten legitimeert de kernassumptie

dat het programma BNW de deelnemers helpt om sociaal vaardiger en sociaal actiever te worden

dan ook niet.

Onder de deelnemers die hun deelname hoofdzakelijk als vrijwillig ervaren lijkt de

kernassumptie dat deelnemers sociaal vaardiger en actiever worden juist wel te worden

gelegitimeerd. Deze deelnemers geven vooral aan dat ze het prettig vinden om door het programma

nieuwe contacten op te doen. Zij blijven vaak nog even hangen na de training en vinden het leuk om

nieuwe mensen te leren kennen ‘die in hetzelfde schuitje zitten’. Overigens is het opvallend hoeveel

respondenten uit deze groep op verschillende terreinen al sociaal actief waren, bijvoorbeeld als

mantelzorger of omdat ze al lid waren van een sportvereniging. Desondanks geven deze

respondenten aan dat het programma BNW hen helpt om nog actiever te worden.

13

Tussen de beide groepen deelnemers blijkt ook een belangrijke overeenkomst te zijn; beide

groepen geven aan dat BNW voor hen niet bijdraagt om te re-integreren naar regulier werk. De

redenen die de respondenten hiervoor geven kunnen worden samengevat onder twee categorieën.

In het eerste geval benadrukken respondenten voornamelijk hun persoonlijke belemmeringen die

ervoor zorgen dat re-integratie geen mogelijkheid is. In het tweede geval benadrukken de

deelnemers voornamelijk de externe belemmeringen die zij ervaren om aan werk te komen, zoals

het gebrek aan vacatures. Deze laatste groep hekelt vaak het feit dat het programma BNW alleen

focust op vrijwilligerswerk en niet op regulier werk. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de

verschillende verwachtingen van de deelnemers ten aanzien van het programma BNW.

Uiteenlopende verwachtingen

Uit de interviews blijkt dat de verwachtingen van de deelnemers over het programma BNW sterk

uiteenlopen. Hoe de deelnemers het programma BNW ervaren is voor een deel afhankelijk van de

verwachtingen die zij voor hun deelname al van het programma hadden en van de persoonlijke

situatie van de deelnemers. Als de deelnemers van tevoren een positieve verwachting hebben over

het programma, oordelen zij uiteindelijk ook positiever over het effect dat het programma BNW

heeft op andere aspecten van hun leven.

Uit de interviews blijkt dat mensen die hun deelname als verplicht ervaren over het

algemeen met minder verwachtingen aan het programma beginnen dan de andere deelnemers. Luna

(32 jaar, sinds 3 jaar bijstandsgerechtigd, sinds 4 maanden deelnemer aan BNW), geeft bijvoorbeeld

aan dat zij in haar ogen nog een lange weg te gaan heeft en dat BNW voor haar niet meer is dan een

programma om wat conditie op te bouwen:

Als je [na lange tijd] gaat werken moet je ook bewegen. Je loopt, dus je hebt lichaamsbeweging

nodig. Als je dat 3 jaar niet gedaan hebt dan is het wel heel moeilijk om dat op te bouwen.

Vandaar dat ik dit [BNW] heb gekregen, om het van stap tot stap een beetje op te bouwen.

Luna is opgeroepen per brief om verplicht deel te nemen aan BNW. Uit de uitspraken blijkt dat ze

slechts met één doel deelneemt aan het programma en dat zij voorafgaand aan het programma

beperkt, of helemaal niet is geïnformeerd over het doel van het programma. Haar verwachting lijkt

vooral gebaseerd te zijn op de naam van het project, ‘Bewegen naar Werk’. Ook bij andere personen

komt naar voren dat er voorafgaand aan het programma weinig informatie wordt gegeven over wat

de deelnemers aan effecten van het programma mogen verwachten. Volgens Tiemeijer, Thomas en

Prast (2009) kan gebrekkige informatie verstrekking, zoals bij BNW plaatsvindt, leiden tot

14

contraproductiviteit waardoor de gestelde assumpties niet als legitiem worden ervaren door de

deelnemers.

Theo (43 jaar, 2 jaar bijstandsgerechtigd en sinds 1,5 week deelnemer aan BNW) geeft aan

dat hij voornamelijk deelneemt om fit te worden, want ‘als je een beetje sport ga je ook lekkerder in

je vel zitten’. Richard (52 jaar, 2 jaar bijstandsgerechtigd en sinds 1,5 week deelnemer aan BNW)

had zich echter opgegeven omdat hij had verwacht dat het programma hem aan betaald werk zou

helpen. Richard geeft echter tijdens het interview aan dat het voor hem tijdens de eerste bijeenkomst

al duidelijk werd dat BNW hem niet aan een baan zou helpen:

Uiteindelijk zijn we op een vrijdag ochtend hier begonnen met een ploeg. Eerst hebben we in

een ruimte hierachter een gesprek gevoerd met de gemeente over wat we gaan doen en wat

hierbij komt kijken. En toen hebben we na afloop gevraagd; ‘komen er in de toekomst hier nog

werkgevers gesprekken voeren?’ Maar dat gaat niet door. Dit project duurt drie maanden. En ik

kan hier nu al vrijwilligerswerk doen en dat kan na die drie maanden ook. Maar echt een

betaalde baan gaat hem niet worden.

De verwachtingen van de deelnemers gaan soms verder dan waar in het programma daadwerkelijk

aandacht aan wordt besteed. Zo geeft Stefan (23 jaar, sinds 5 maanden deelnemer aan BNW,

periode van werkloosheid onbekend) aan dat hij van het programma verwacht dat het hem helpt om

van zijn sociale angsten af te komen en geeft Peter (37 jaar, sinds 4 jaar bijstandsgerechtigd en sinds

2 weken deelnemer aan BNW) aan dat hij verwacht dat het programma BNW hem zal helpen om

van een slijmbeursontsteking af te komen. Omdat er geen artsen of psychologen aan het programma

BNW zijn verbonden is het zeer de vraag of deze verwachtingen reëel zijn. De verwachtingen die

naar voren komen uit de interviews, worden sterk beïnvloedt door de persoonlijke achtergrond van

de deelnemers. Opvallend is bijvoorbeeld dat de deelnemers die als voornaamste doel hebben om

weer fit te worden vaak al een sportachtergrond hebben.

Uit de analyse van de verwachtingen van de deelnemers blijkt dat deze verwachtingen

uiteenlopen. Deze verwachtingen kunnen helpen begrijpen waarom bepaalde assumpties van het

programma niet gelegitimeerd worden onder specifieke groepen deelnemers. Deelnemers die

bijvoorbeeld alleen deelnemen om fit te worden geven over het algemeen niet aan dat het

programma bij hen tot sociale activering heeft geleid, terwijl de deelnemers die deze verwachting

van het programma wel hadden ook aangeven sociaal actiever te zijn geworden.

Uit de interviews valt verder op dat de deelnemers die van het programma hadden verwacht

dat het hen zou helpen re-integreren naar regulier werk vaak teleurgesteld zijn. Zij hebben vaak al

15

een uitgebreide geschiedenis van sollicitatietrainingen, vrijwilligerswerk en andere re-

integratietrajecten achter de rug en zijn kritisch over wat dit hen heeft opgeleverd. Zij hadden

gehoopt door het programma BNW weer toekomstperspectief te krijgen maar geven aan dat zij juist

dit aspect missen in het programma.

Persoonlijke situatie

Bij alle respondenten is er sprake van persoonlijke aspecten die van invloed zijn op de

(on)mogelijkheden die zij zien om te participeren in de maatschappij. Uit de interviews komen de

volgende persoonlijke belemmeringen naar voren die van invloed zijn op de doelen die de

respondenten willen bereiken; de psychische gesteldheid van de deelnemer; financiële

problematiek; gezinsproblematiek en/of een belastende gezinssituatie; sociaal isolement en een

slechte lichamelijke gesteldheid van de respondent. Bij het merendeel van de respondenten is sprake

van een combinatie van bovenstaande persoonlijke belemmeringen. Uit het interview met Delroy

(50 jaar, periode van werkloosheid onbekend, sinds vier maanden deelnemer BNW) blijkt hoezeer

de persoonlijke belemmeringen van invloed zijn op alle aspecten uit het leven van de deelnemers:

Ik heb een slechte knie en een slechte rug. En ik heb een burn-out gekregen zo'n 1,5 jaar

geleden, dus dan moet je heel rustig opbouwen. [..] Ik ben nog niet afgeschreven. Althans, dat

geloof ik niet. Maar ik moet gewoon alles op orde hebben. Schuldhulpverlening ben ik mee

bezig, dat is vrij complex. [..] Kijk mijn zoon heeft Asperger, en mijn vrouw heeft ook

problemen. Dus ja dat zijn dan allemaal dingen die een rol spelen in je huishouden en aandacht

vragen. Vandaar dat het allemaal veel aandacht en energie vraagt en langer duurt.

Zoals eerder beschreven heeft er geen theoretische selectie van deelnemers plaatsgevonden en lopen

de verwachtingen en de persoonlijke situaties van de deelnemers sterk uiteen. De persoonlijke

situatie van de deelnemers helpt te begrijpen waarom sommige mensen zeer beperkte

verwachtingen van het programma hebben, en dat het behalen van bepaalde assumpties überhaupt

niet tot de mogelijkheden behoort of als doel kan worden gesteld . Peter (37 jaar, sinds 4 jaar

bijstandsgerechtigd en sinds 2 weken deelnemer aan BNW) stelt dat hij vanwege zijn persoonlijke

belemmeringen, eigenlijk maar met één doel deelneemt:

[..] natuurlijk zit ik ook met wat gebreken in mijn lichaam. Dus dan hoop ik dat ik me wel wat

fitter voel.

16

In hun studies concluderen zowel Kelly (2010) als Spaaij, Magee en Jeanes ( 2012) dat de

sportprogramma’s die zij onderzocht hebben er niet in slagen om de individuele problemen van de

deelnemers weg te nemen, waardoor de re-integratie richting werk wordt belemmerd. Vanuit deze

theoretisch perspectieven kan gesteld worden dat het toekomstperspectief van de deelnemers alleen

verbeterd kan worden wanneer er voldoende aandacht is voor de persoonlijke situatie van de

deelnemers.

Ondanks de aanwezigheid van een lifestylecoach bij het programma BNW blijken veel van

de assumpties van het programma niet haalbaar te zijn voor de deelnemers, bijvoorbeeld als het gaat

om sociale activering. De uiteenlopende persoonlijke situaties zijn in veel gevallen simpelweg te

complex. Ook de beperkte duur van zes maanden van het programma is niet bevorderlijk voor het

wegnemen van de persoonlijke belemmeringen. Ook Spaaij, Magee en Jeanes (2012) concluderen

dat in beide sportprogramma’s die zij onderzochten de deelnemers niet al hun obstakels kunnen

overwinnen omdat de programma’s van korte duur zijn. Ditzelfde probleem zien we terug bij BNW.

Een traject binnen BNW wordt als succesvol beschouwd als er een vervolgtraject, zoals

vrijwilligerswerk, een sollicitatiecursus of een cursus ‘goalsetting’ is geregeld voordat de deelname

aan BNW stopt. Echter blijkt het in de periode van zes maanden die het programma duurt voor

weinig respondenten mogelijk om in hun ogen voldoende toegerust te zijn om uit te stromen naar

een vervolgtraject.

De analyse toont aan dat de persoonlijke situatie van grote invloed is op de manier waarop

BNW bij kan dragen aan sociale activering en het ontwikkelen van een toekomstperspectief. Over

het algemeen blijkt dat het programma BNW de persoonlijke belemmeringen van de deelnemers

niet helpt verminderen. Naarmate de persoonlijke situatie van de deelnemers een grotere rol speelt

blijkt uit de gesprekken dat het effect van BNW op het gebied van sociale activering en

toekomstperspectief juist afneemt.

Ervaren invloed van de coachbegeleiding

Bij het programma BNW is naast een sporttrainer ook een lifestylecoach betrokken, die tijdens de

sporttrainingen aanwezig is voor advies en ondersteuning. De betrokkenheid van een lifestylecoach

past bij het uitgangspunt van het programma dat er aandacht moet zijn voor de persoonlijke situatie

van de deelnemers. Dit versterkt het beeld dat het programma een bredere focus heeft dan alleen re-

integratie richting werk. Michael (39 jaar, 2 jaar bijstandsgerechtigd, sinds 8 maanden deelnemer

aan BNW) is erg positief over de lifestylecoach die hij heeft leren kennen:

17

Eerlijk gezegd was ik heel erg sceptisch. Ook door ervaringen uit het verleden met de sociale

dienst/het UWV. Soms ontmoet je iemand die echt vol voor je gaat en je goed helpt, maar heel

vaak ben je volgnummer duizend en één, en dat zie je dan ook aan mensen, dat ze er geen zin in

hebben. Dat snap ik aan de ene kant ook wel, maar ik heb nu het gevoel dat er echt gegeven

wordt om waar je heen gaat.

Michael heeft uiteindelijk met de hulp van zijn lifestylecoach vrijwilligerswerk gevonden dat in zijn

ogen precies bij hem past:

Ik werk bijvoorbeeld nu drie dagen in de week bij de groentetuin. (…) de life coach had gezegd,

is dit niet iets voor jou, een beetje tuinieren? Dat leek me geweldig. Door het werken word ik

ook steeds positiever.

Het is opvallend dat de deelnemers die aangeven dat zij sociaal actiever zijn geworden of dat het

programma hen heeft geholpen om hun toekomstperspectief te verbeteren ook aangeven dat hun

lifestylecoach erg betrokken is en aandacht heeft voor hun persoonlijke wensen en kwaliteiten.

Deze conclusie sluit aan bij onderzoek van Horowitz (1996), die de ervaringen van tienermoeders

beschrijft die deelnemen aan een eenjarig programma om werkeloosheid tegen te gaan. Horowitz

(1996) toont aan dat de ervaringen die de tienermoeders hebben met het programma, in sterke mate

wordt bepaald door de band die zij met de begeleiding hebben. Ze beschrijft tevens dat de

begeleiding van grote invloed is op het slagen van een dergelijk programma.

Uit de interviews in deze studie blijkt echter niet of het enthousiasme van de

deelnemers om maatschappelijk meer te participeren een direct gevolg is van de

betrokkenheid van de lifestylecoach. In veel gevallen lijkt de relatie juist andersom te zijn: de

lifestylecoaches besteden meer aandacht aan de deelnemers die in beginsel al enthousiaster

waren over maatschappelijke participatie. Deze selectie door de lifestylecoaches blijkt

bijvoorbeeld uit de uitspraak van Theo (43 jaar, 6 maanden werkloos en sinds 3 maanden bij

BNW) over zijn lifestylecoach:

Ja, maar zij weet ook wel welke mensen ze moet hebben. Kijk mij heeft ze toevallig na een paar

weken eruit gepikt. Ze zegt; ‘anders kom jij nooit aan de beurt’. En toen heeft ze ook gezegd:

Joh je bent goed in de groep en je doet je ding en noem maar op. Ik doe nu ook dat ik mensen op

sleeptouw neem om blokjes te rennen.

18

Peter (37 jaar, sinds 4 jaar bijstandsgerechtigd en sinds 2 weken deelnemer aan BNW) die zijn

deelname als verplicht ervaart, geeft echter aan dat er wel een lifestylecoach aanwezig is maar dat

er met hem nog geen gesprek heeft plaatsgevonden over zijn ambities. Ook Luna die verplicht

deelneemt (32 jaar, sinds 3 jaar bijstandsgerechtigd en sinds 3 maanden bij BNW) en die al vier

maanden meesport geeft aan dat zij nog niet met een lifestylecoach gesproken heeft. Geconstateerd

kan worden dat de deelnemers grote verschillen ervaren als het gaat om de betrokkenheid van de

coaches.

Ondanks dat er bij aanvang van het programma BNW geen theoretische selectie van de

deelnemers plaatsvindt, blijkt uit de interviews dat de lifestylecoaches tijdens het traject alsnog een

selectie maken. Deze selectie lijkt plaats te vinden op basis van de potentie die de lifestylecoaches

aan de deelnemers toeschrijven. De bevinding sluit aan bij eerder onderzoek van Spaaij, Magee en

Jeanes (2012) waarin zij concluderen dat de korte periode van de sportprogramma’s van invloed is

op de relatie tussen de coaches en deelnemers. Coaches voelden in de door hen onderzochte

programma's een vorm van druk om de beleidsdoelstellingen te behalen. Hierdoor investeerden zij

minder tijd in deelnemers die meer ondersteuning nodig hadden en focusten zij zich op de

deelnemers waarbij de integratie naar werk het meest kansrijk was.

Een gevolg van de selectie door de lifestylecoaches lijkt dat juist de deelnemers die hun

deelname als verplicht zien, die vaak met lage verwachtingen aan het programma beginnen of die te

maken hebben met een complexe persoonlijke situatie, minder begeleiding krijgen dan de andere

deelnemers. Dit kan helpen begrijpen waarom de assumpties dat het programma BNW deelnemers

helpt om sociaal actiever te worden of dat het helpt om het toekomstperspectief van deelnemers te

verbeteren, bij bepaalde deelnemers wel gelegitimeerd worden, terwijl dit bij andere deelnemers

niet het geval is. Om de verschillende ervaringen van de deelnemers te kunnen begrijpen is het dus

noodzakelijk om rekening te houden met het effect dat de rol van de coaches heeft.

Conclusie

In deze studie is gekeken naar het programma Bewegen naar Werk, waarmee de gemeente

Rotterdam de maatschappelijke activering van bijstandsgerechtigden tracht te bewerkstelligen. Om

dit doel te bereiken wordt gebruik gemaakt van een verplicht sportprogramma, waarvoor

deelnemers in de praktijk vaak willekeurig worden opgeroepen. Aan de veronderstelling dat het

programma BNW leidt tot meer maatschappelijke participatie blijken drie kernassumpties ten

grondslag te liggen: ‘deelnemers worden sociaal vaardig en sociaal actief’ en ‘deelnemers krijgen

19

weer toekomstperspectief’. Door middel van interviews met de deelnemers is getracht om de

legitimiteit van de genoemde assumpties vast te stellen.

Uit de analyse blijkt dat slechts één van de assumpties overeenkomt met de ervaringen van

alle deelnemers die geïnterviewd werden; namelijk dat zij zich lichamelijk gezonder gaan voelen

omdat ze fitter worden. Als het gaat om de andere assumpties; namelijk dat er sprake zou zijn van

sociale activering en toekomstperspectief dan blijkt vooral dat de resultaten divers zijn. Er zijn een

viertal thema’s die ons helpen om de uiteenlopende ervaringen van de deelnemers te duiden, zoals

het gevoel verplicht te worden tot deelname, de persoonlijke situatie van de deelnemers en de

uiteenlopende verwachtingen van de deelnemers. Tevens blijkt dat als gevolg van het ontbreken van

een theoretische selectie de coaches tijdens het programma alsnog zelf een selectie maken tussen de

deelnemers. Hierbij focussen zij zich voornamelijk op de deelnemers die in hun ogen de potentie

hebben om maatschappelijke te participeren.

De ervaringen van de deelnemers bieden ons inzicht in de effecten dat dergelijk

ongefundeerd beleid, dat door Houtman, Aupers en Achterberg wordt beschreven als ‘fact-free’

beleid, kan hebben op de deelnemers (2012). Zo blijkt uit deze studie dat het ontbreken van een

theoretische selectie bij aanvang van het programma BNW gevolgen heeft voor de deelnemers

gedurende het hele traject. Het ontbreken van een selectie zorgt ervoor dat deelnemers worden

opgeroepen die überhaupt niet aan de doelstelling om tot een vorm van maatschappelijke

participatie te komen kunnen voldoen, bijvoorbeeld omdat ze kampen met een fysieke beperkingen,

omdat ze in een complexe persoonlijke situatie zitten of omdat ze de motivatie niet hebben om

maatschappelijk actief te worden. Het programma kan deze belemmeringen niet wegnemen, onder

andere omdat de diversiteit tussen de deelnemers zo groot is en de coaches zich voornamelijk op

een andere groep deelnemers richten.

De deelnemers die wel maatschappelijk willen of kunnen participeren hebben op hun beurt

ook last van het feit dat er geen theoretische selectie plaatsvindt. Zij ondervinden hinder als

bijvoorbeeld de deelnemers in hun ogen ongemotiveerd zijn, of hadden van het programma juist

hogere verwachtingen dan realistisch blijkt te zijn. Hoewel deze deelnemers aangeven dat ze het

prettig vinden om zich fit te voelen en hun sociale contacten uit te breiden lijkt het programma op

een aantal van hen eerder een demotiverend effect te hebben als het gaat om het ontwikkelen van

een toekomstperspectief. Deze deelnemers geven aan dat zij hadden verwacht dat het programma

hen zou helpen re-integreren naar regulier werk en zijn daarom vooral teleurgesteld dat ook dit

programma hen niet aan een reguliere baan lijkt te helpen.

20

Hieruit blijkt hoe beleid dat geen wetenschappelijke fundering heeft in de praktijk vorm

krijgt door de individuele acties en keuzes van de medewerkers. Tevens blijkt dat dit kan leiden tot

resultaten die haaks staan op de oorspronkelijke doelstellingen van het project.

De gegevens in dit onderzoek zijn gebaseerd op interviews met 13 deelnemers van het

programma Bewegen naar Werk. Hoewel de tijd dat de deelnemers al betrokken waren bij het

programma varieert, is het van belang om op te merken dat alle deelnemers waarmee is gesproken

op het moment van het interview nog deelnamen aan BNW. Het is daarom lastig om uitspraken te

doen over de ervaringen van de deelnemers die vroegtijdig met het programma zijn gestopt of over

de ervaringen van deelnemers op langere termijn, bijvoorbeeld nadat zij het programma hebben

afgerond.

Voor deze studie vormden de assumpties van het beleid van de gemeente Rotterdam het

vertrekpunt. Door beperkingen van tijd en ruimte is in deze studie niet ingegaan op de vraag wat

deze assumpties zeggen over het beeld van bijstandsgerechtigden in de onderzochte beleidsstukken.

Dit neemt niet weg dat dit een interessante kwestie is, dat mogelijk een vervolgonderzoek op zich

waard is. Uit de kernassumpties blijkt de veronderstelling dat bijstandsgerechtigden te maken

hebben met een slechte lichamelijke conditie, dat zij beperkte sociale vaardigheden hebben, dat zij

een sociaal inactief leven leiden en dat zij een beperkt toekomstperspectief hebben.

Bijstandsgerechtigden zouden volgens de onderzochte brochures van de gemeente Rotterdam hulp

moeten krijgen bij het opbouwen van een normaal dag- en nachtritme, zodat zij leren om afspraken

na te komen en hoe zij opdrachten aan moeten nemen van een baas. Hiermee worden zij

gekarakteriseerd als inactief en het niet kunnen voldoen ‘aan de verwachtingen die een werkgever

heeft’, alsof deze houdingen voortkomen uit het langdurig werkloos zijn en deze mensen zich

bewegen in een ‘culture of poverty’ (Lewis, 1966).

Op de vraag hoe het komt dat deze mensen in de bijstand zitten lijkt dus een onderliggende

veronderstelling ten grondslag te liggen; namelijk dat individuen zelf verantwoordelijk zijn voor

hun werkloosheid en vastzitten in een cultureel patroon van inactiviteit. In de kritiek op ‘culture of

poverty’ wordt dit aangeduid als ‘blaming the victim’ (Ryan, 1976), omdat geïmpliceerd wordt dat

problemen kunnen worden voorkomen door het aanpassen van culturele patronen (Small, Harding

& Lamont, 2010). Deze veronderstelling is van invloed op de wijze waarop overheidsbeleid wordt

vormgegeven, zoals ook terug te zien is in de door de gemeente gestelde doelen bij het programma

BNW.

Uit de interviews in deze studie blijkt dat veel van de deelnemers aan BNW zichzelf echter

niet in deze beschrijving herkennen; zij benadrukken voornamelijk de structurele belemmeringen

die zij ervaren om aan het werk te komen. Diverse respondenten geven bijvoorbeeld aan dat zij al

21

een uitgebreide voorgeschiedenis hebben met vrijwilligerswerk en dat werkgevers altijd lovende

woorden over hen spreken, tot het moment waarop de respondenten dezelfde werkzaamheden tegen

een regulier salaris willen gaan verrichten. Uit de gehouden interviews blijkt dan ook dat de groep

bijstandsgerechtigden zich voornamelijk kenmerkt door hun diversiteit. Dit lijkt in contrast te staan

met het uniforme beeld dat van hen wordt geschetst in beleidsstukken van de gemeente Rotterdam.

Bijlage 1

Tabel 1: Samenvatting van de assumpties van het programma ‘Bewegen naar Werk’

Deelnemers worden sociaal vaardig en sociaal actief

- deelnemers verbreden door het programma hun sociaal netwerk;

- deelnemers ontwikkelen hun sociale vaardigheden;

- deelnemers durven dankzij het programma zichzelf te presenteren;

- deelnemers leren door het programma hoe zij moeten solliciteren;

- deelnemers leren door het programma om afspraken na te komen;

Deelnemers krijgen een gezondere leefstijl

- deelnemers krijgen door het programma aanknopingspunten om een werkritme te vinden;

- deelnemers gaan door het programma gezonder eten;

- deelnemers worden door het programma fitter door de fysieke activiteit;

Deelnemers krijgen weer toekomstperspectief

- deelnemers ontwikkelen door het programma meer gevoel van zelfvertrouwen en krijgen

inzicht in hun krachten;

- deelnemers durven door het programma na te denken over hun toekomst en zijn in staat

nieuwe perspectieven te stellen en in mogelijkheden te denken.

Literatuur

Evangelische Omroep (EO) (2014). Documentaire: Sportend de Bijstand uit. Dit is de dag, 9

september 2014. (Geraadpleegd 07-05-2015).

Gemeente Rotterdam (2009). Sportnota 2010 – 2016. Rotterdam: gemeente Rotterdam, Sport en

Recreatie.

Gemeente Rotterdam (2011). Uitvoeringsprogramma sport 2011 – 2014. Rotterdam: gemeente

Rotterdam, Sport en Recreatie.

22

Gemeente Rotterdam (2015). Uitvoeringsprogramma Sport 2015 – 2016. Rotterdam: gemeente

Rotterdam, Sport en Recreatie.

Gemeente Rotterdam (2015). Verordening tegenprestatie Participatiewet Rotterdam 2015.

Verkregen op 05-05-2015, van

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/historie/

Rotterdam/348721/348721_1.html

de Gier, H. G. (2007). Overpeinzingen bij een activerende participatiemaatschappij. Nijmegen:

Radboud Universiteit Nijmegen.

Groot, I. (2009). Hoe helpen we langdurig werklozen aan een baan. Is het Nederlandse

ontslagstelsel nu echt aan verandering toe? TPE digitaal 3 (2), 67–84.

Houtman, D., Achterberg, P., & Kemmers, R. (2012). De wedergeboorte van fact-free politics. Pim

Fortuyn en de nieuwe tegencultuur (2002-2012). Beleid en Maatschappij 2012. 39 (2), 179 -

193

Houtman, D., Aupers, S., & Achterberg, P. (2012). Alledaags postmodernisme. De gezagscrisis van

de hedendaagse wetenschap. Beleidswetenschap online. Jrg. 1, no. 1.

Horowitz, R. (1996). Teen Mothers. Citizens Or Dependents? Chicago: University of Chicago

Press.

Kampen, T. G. (2014). Verplicht vrijwilligerswerk: de ervaringen van bijstandscliënten met een

tegenprestatie voor hun uitkering. Verkregen op 22 mei , 2015, van

http://www.landelijkeclientenraad.nl/Content/Downloads/05.%20Leertafel%205%20-

%20samenvatting-kampen.pdf

Kelly, L. (2010). ‘Social inclusion’ through sports-based interventions?, Critical Social Policy, 31

(1): 126–150.

Libregts, I & van Toorn, M. (2011). Klanttevredenheidsonderzoek 2010: Een onderzoek naar de

tevredenheid van klanten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam. Dienst

SoZaWe, sociaal wetenschappelijke afdeling, Rotterdam.

NISB (2014). Sport beweegt naar werk. Verkregen op 05-05-2015,

Van http://www.werkenindesport.nl/files/Paginas/brochure_sport_beweegt_naar_werk.pdf

Lewis, O. (1966). La vida: a Puerto Rican family in the culture of poverty-San Juan and New

York (Vol. 13). New York: Random House.

Rijksoverheid (2003). Participatiewet. Verkregen op 05-05-2015, van

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/participatiewet

Rotterdam Sportsupport (2010). Bewegen naar werk. Verkregen op 05-05-2015, van

http://www.rotterdamsportsupport.nl/bewegennaarwerk

23

Rotterdam Sportsupport (2013). Meer sportclubs helpen werkzoekende Rotterdammers. Verkregen

op 07-05-2015, van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/643/meer-sportclubs-

helpen-werkzoekende-rotterdammers

Rotterdam Sportsupport (2013). Bewegen naar Werk bij RSW Sperwers. Verkregen op 07-05-2015,

van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/617/%27bewegen-naar-werk%27-bij-rsv-

sperwers

Rotterdam Sportsupport (2014). Poorten open voor sportende bijstandsgerechtigden. Verkregen op

07-05-2015, van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/698/poorten-open-voor-

sportende-bijstandsgerechtigden

Rotterdam Sportsupport (2014). Bewegen naar werk: leuk project, of noodzakelijke beweging?

Verkregen op 07-05-2015, van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/915/bewegen-

naar-werk%3A-een-leuk-project-of-noodzakelijke-beweging%3F

Rotterdam Sportsupport (2014). Positief en gezond zelfbeeld creëren. Verkregen op 07-05-2015,

van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/865/positief-en-gezond-zelfbeeld-creeren

Rotterdam Sportsupport (2014). Eerder zicht op welzijnsbehoeften inwoners Delfshaven Verkregen

op 07-05-2015, van http://www.rotterdamsportsupport.nl/nieuws/862/eerder-zicht-op-

welzijnsbehoeften-inwoners-delfshaven

Rotterdam Sportsupport (2014). Sport verbindt terugblik 2013 / vooruitblik 2014. Rotterdam:

Rotterdam Sportsupport.

Ryan, W. (1976). Blaming the victim (Vol. 226). Vintage.

Small, M. L., Harding, D. J., & Lamont, M. (2010). Reconsidering culture and poverty. The annals

of the American academy of political and social science,629 (1), 6-27.

Spaaij, R., Magee, J. & Jeanes, R. (2012). Urban Youth, Worklessness and Sport: A Comparison of

Sports-based Employability Programmes in Rotterdam and Stoke-onTrent, Urban Studies 50

(8), 1608–1624.

Tiemeijer, W. L., Thomas, C., & Prast, H. M. (Eds.). (2009). De menselijke beslisser: over de

psychologie van keuze en gedrag (Vol. 22). Amsterdam University Press.

Volkskrant (2015) Rutte het grote dikke ik regeert te vaak. Verkregen op 25-06-2015, van

http://www.volkskrant.nl/politiek/rutte-het-grote-dikke-ik-regeert-te-vaak~a4042935/

Wright, S. (20120. Welfare-to-work, Agency and Personal Responsibility, Journal of Social Politics

41 (2) 309–328