Anke Kranendonk - 20 jaar schrijfster

21
Anke Kranendonk 20 jaar schrijfster Illsutratie: Peter-Paul Rauwerda (uit: Voetballen in de hemel)

description

Auteursboekje ter gelegenheid van het 20-jarig schrijversjubileum van Anke Kranendonk

Transcript of Anke Kranendonk - 20 jaar schrijfster

Anke Kranendonk

20 jaar schrijfster

Illsutratie: Peter-Paul Rauwerda (uit: Voetballen in de hemel)

'Zelf doen,' was het eerste dat ik kon zeggen.

Spelen was het eerste dat ik deed en wat ik al-

tijd ben blijven doen.

Als kind speelde ik buiten: boompje klim-

men, elastieken, touwtjespringen, kunsten

vertonen op de fiets en in het zwembad, bel-

letje trekken, stoepranden.

Ik zat op gymnastiek, op volksdansen, op

de school- en werktuinen, op de knutselclub.

Met mijn broers ging ik mee oude kranten

ophalen en ze doorverkopen aan de lom-

merd, met mijn vriendinnetje reed ik stie-

kem in de oude daf van onze turnleraar.

‘Waar hang jij toch altijd uit?’ vroeg mijn

moeder geregeld. Waar ik uithing? Ergens, in

het dorp, in de polder of aan de rand van het

bos. Altijd was ik op pad en ik vond het heer-

lijk.

Toen ik zes jaar was en leerde lezen, ben ik

op een zaterdagochtend naar de bibliotheek

gewandeld en heb mezelf aangemeld als lid.

Drie boeken mocht ik mee naar huis nemen.

Thuis las ik ze achter elkaar uit en ik liep

weer terug voor een nieuwe set. Maar dat was

niet de bedoeling: op één dag boeken lenen

en ze ook weer omruilen, dat trok het sys-

teem niet.

’s Avonds in bed maakte ik mijn meters.

Ik haalde het bedlampje van de wand en nam

het mee onder de dekens tot bij mijn voeten-

einde. Zo las ik, met mijn tenen op het kus-

sen, in de hoop dat ik niet gesnapt zou

worden. Nog één hoofdstuk, en daarna nog

één. Nou, nog eentje dan, tot het boek uit

was.

Op school had ik mijn werk meestal snel

af, ik mocht dan gaan tekenen (wat ik haatte)

of een boek lezen. Aangezien de schoolbibli-

otheek uit een tiental boeken bestond die ik

allemaal allang gelezen had, legde ik ’s mid-

dags mijn hoofd op mijn handen, liet de zon

op mijn gezicht schijnen en dommelde weg

terwijl ik droomde over fantastische turnsuc-

cessen, glorieuze filmrollen en al wat dies

meer zij.

Schrijven deed ik ook. De bovenmeester

vroeg mij verhaaltjes te schrijven voor de

schoolkrant, als enige van de klas. Het ver-

baasde me dat hij mij vroeg, maar ik stond er

verder niet bij stil. Eens per half jaar kwam

zo’n krant uit, vanaf de vijfde klas mocht je

er kopij voor aanleveren. Ik heb het drie keer

gedaan. Achteraf gezien kan ik er een thema

in onderscheiden: eenzaamheid in je bestaan

als buitenbeentje.

A N K E K R A N E N D O N KG E B O R E N O P 1 6 M E I 1 9 5 9

Foto

: Han

s Bo

ssm

ann

Bang om iets te kiezen wat ik na een paar

maanden toch niet leuk zou vinden, besloot

ik mezelf een stevige, algemene basis te

geven: de Pedagogische Academie! Ik werd

lid van de grote stadsbibliotheek en las me

suf: ontwikkelingspsychologie, pedagogiek,

onderwijskunde, jeugdliteratuur, historische

pedagogiek. Heel wat meer dan in de lessen

werd behandeld. Er ging een wereld voor me

open, op een zolderkamertje in Amsterdam.

Met de bus reed ik naar mijn stageschool

in Badhoevedorp. De eerste dag was dat leuk,

het ritje was nieuw. De tweede dag kon ik wat

bijslapen in die bus. De derde dag dacht ik: o

god, moet ik nu mijn hele leven om half acht

in een bus zitten die me naar een schooltje in

Badhoevedorp brengt? Na een week was de

spanning er wel af en zocht ik een nieuw

avontuur.

Mijn stageweken vulde ik op mijn eigen

manier in. De lesjes uit het boek vond ik

knap saai en fantasieloos. Ik verpakte ze in

verhalen, waarin ik verkeerde vervoegingen

van de verleden tijd gebruikte of de getallen

door elkaar husselde. De kinderen werden

alert en wilden allemaal aan de beurt komen

om mij te vertellen dat ik iets niet helemaal

goed deed. Ik knoopte er een beetje theorie

aan vast, liet de kinderen oefenen en zong

een liedje voor ze. Aan het einde van de week

zei de docent tegen me: ‘Alles leuk en aardig,

maar de volgende keer moet je toch de lessen

uit het boek behandelen, anders raken we te

veel achterop.’

‘Meneer,’ zei ik. ‘U moet wel opletten.’

De pa heb ik keurig afgemaakt en het di-

ploma heb ik in het kistje gelegd, bij mijn

zwem- en verkeersdiploma’s.

En toen ben ik gaan spelen.

Aan het eind van de basisschool hadden

we een bonte avond. Ik schreef een toneel-

stukje, regisseerde het en speelde zelf de

hoofdrol. Graag hield ik de touwtjes in han-

den.

Op de basisschool wist ik al wat ik wilde wor-

den: toneelspeler. Maar mijn moeder vond

zo’n sterrenwereld niets voor mij. Sportlera-

res dan. De sportjuf raadde me aan om eerst

naar de Pedagogische Academie te gaan, dan

kon ik in geval van blessures altijd terugval-

len op een stevige, algemene basis.

Maar ik hoefde geen stevige, algemene

basis! Ik wist toen al dat ik kinderen niet

wilde leren rekenen en spellen. Ik wilde spe-

len!

Toen ik net op de middelbare school zat,

deed ik een cursus ‘voorturnen’. Ik werd het

hulpje van de gymnastiekjuf op de vereni-

ging. Al op vijftienjarige leeftijd werd me de

sleutel van een gymnastieklokaal overhan-

digd en begon ik zelfstandig lessen te geven.

Aan kleuters, aan jongens en meisjes van de

basisschool, zelfs aan hun ouders en aan jon-

geren van mijn eigen leeftijd. Ik deed het ge-

woon!

Maandelijks kwamen de leerkrachten bij

elkaar en werd samen met het bestuur de

gang van zaken besproken. Dat was saai,

maar daarna kwam er een glaasje drank op

tafel en gingen die oude mensen (Hoe oud?

Heel oud!) elkaar verhalen vertellen over

vroeger en over het dorp. Ik smulde daarvan.

Of het allemaal waar was? Kon me niet sche-

len. Als een verhaal maar goed verteld werd.

Aan het einde van de middelbare school

moest ik een studie kiezen. Sportlerares,

toneelspeler, verloskundige, Nederlands,

pedagogiek, textiele vaardigheden, drama -

therapeut. Alle folders liet ik opsturen en

het leek me allemaal leuk – voor even.

Het werd de sportacademie. Ik holde wat

af, daar op het atletiekveld. Ik sloeg softbal-

len door de lucht, hing op mijn kop in de rin-

gen, spoedde me van de ene theorieles naar

de volgende en belandde na een maand al in

het gips. Voor zes weken. Elke les zat ik op de

bank toe te kijken en vond de docenten veel

te prestatiegericht. Zo zou ik nooit willen les-

geven! Wilde ik überhaupt wel mijn hele

leven sportles geven? Nee! Wat wilde ik dan?

Wist ik niet! In januari ging ik van die school

af.

Ik schreef van alles. Altijd. Verhaaltjes voor in de klas,

liedjes, stukjes voor theater, een eenvoudige methode

om te leren kantklossen, gebruiksaanwijzingen. Dat

laatste was niet zo’n succes, de uitgever vond ze te

grappig. Dat mocht niet.

Ondertussen zat ik op de middelbare school, ging ik

naar de sportacademie en er weer vanaf, studeerde voor

onderwijzeres – wat ik eigenlijk niet wilde worden –,

speelde in het theater en voor de televisie.

Totdat ik begin dertig was en er in één jaar tijd een aan-

tal mensen stierven van wie ik veel hield. Onder andere

mijn vader en mijn moeder. Ze werden ziek, terwijl ik

net mijn eerste kindje had gekregen en haar zo vurig

grootouders toewenste. Mijn ouders hadden al veel

kleinkinderen: de oudste was tien, de jongste nul. De

wijze waarop ze met hun ziekte en naderende dood om-

gingen was zo open, zo vanzelfsprekend, zoveel ruimte

latend voor gevoelens en vragen, dat het een diepe in-

druk op mij heeft achtergelaten.

Ik wilde erover schrijven. Geen lied, geen theater-

tekst, maar een boek zodat een kind het zou kunnen

lezen. In zijn eentje of veilig bij iemand op schoot.

Een monumentje, voor mijn pa en ma.

P R I J S : € 9 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 5 6 3 7 1 0 4 3 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAATVAN HU I L EN K R I J G J E DOR S T I S H E RU I T G EG EV EN ME T D E N I E UWE T I T E L VO E T BA L L EN I N D E H EME L .

VA N H U I L E N K R I J G J E D O R S T

‘Kranendonk schetst in haarboek een geloofwaardig beeldvan de ogenschijnlijk tegenstrij-dige reacties van Joris. Zijn ge-drag varieert van het volkomennegeren van de naderende doodvan zijn lievelingsoom tot het, opeen onbewaakt ogenblik, doenvan ontroerende uitspraken.’– Cornald Maas in de Volkskrant,

1993

H O E G A AT H E T ? G O E D

‘Een ontroerend verhaal, niet alleen overde strijd tegen de dood, maar vooral overdie voor het leven.’ – Lieke van Duin in Trouw, 1997

‘Beste Anke, Ik ben Annica en ik vind jouwboek Hoe gaat het? Goed, goed. Je kuntgoed schrijven. Schrijf je terug? Groetjes van Annica’ (1999)

Toen Van huilen krijg je dorstwas versche-nen, werd ik benaderd door een arts vanhet Wilhelminaziekenhuis te Utrecht.Hij behandelde kinderen met aids envroeg mij daar een leuk boek over teschrijven. De toon van Van huilen krijg jedorstwas hem bevallen en hij wilde graagdat meer bekend werd over kinderen metaids.Een leuk boek. Hoe moest ik een leuk

boek schrijven over zo’n onderwerp?Ik besloot om betrokkenen om de tafel

te zetten: de kinderarts, een pedagoog,een psycholoog, medewerkers uit hetziekenhuis, ouders. Ik stelde hen devraag: ‘Als jij hierover een boek zou moe-ten schrijven, wat zou je dan vertellen?’Stuk voor stuk vertelden ze aangrijpendeverhalen. Eén ervan raakte mij diep. Die kinde-

ren en hun gezin leefden vaak in eengroot isolement. Nagenoeg niemand ver-telde de omgeving dat zijn kind aids had,uit angst voor uitsluiting. En toen was ereen meisje dat in haar klas een spreek-beurt hield. Ze kwam binnen met eensporttas vol medicijnen, die ze leeg kie-perde boven een tafel. ‘Dit slik ik op ééndag,’ vertelde ze. ‘Ik heb namelijk aids.’

Het boek schreef ik in de jaren negentig.Toen ik het bijna had voltooid, kwam ereen nieuw medicijn op de markt waar-door de levenskans voor deze kinderenmisschien kon worden vergroot. Of datook echt het geval zou zijn, was nog nietbekend. Daarom heb ik het boek eenopen einde gegeven.

Hoe zou het nu met Don uit het boekzijn? Zou hij nog leven? En hoe was hetom als veertienjarige aan een toekomstte bouwen, in de wetenschap dat hij mis-schien heel snel zou sterven?

Hoe gaat het? Goed kreeg in 1999 een eervolle ver-melding van de jury van de Unesco-prijs voorjeugdliteratuur en tolerantie.

‘Mam, wanneer gaan we naar opa?’

‘Straks, kind.’

‘Mam, wanneer gaan we nou?’

‘Straks, dat zei ik toch.’

‘Wanneer dan?’

‘Nou, zo meteen.’

Het duurde uren voordat we gingen.

‘Straks moet je naar bed, je mag nog wel even buiten spelen.’

Straks? Binnen vijf minuten moest ik al weer binnen zijn.

P R I J S : € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 5 6 3 7 1 2 8 9 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

I K K O M Z OGeïllustreerd door Jung Hee Spetter

‘Ik heb het twee keer voorgelezen, toenkende mijn kind het uit haar hoofd. Ze gingop het kleed liggen lezen. Hardop, en als zede moeder was, leek haar stem verdachtveel op de mijne…’ – Myrn

Straks, een woord van elastiek. Het is zorekbaar als wat, en een volwassene be-paalt hoe lang het wordt.Ik maakte een verhaal voor een pren-

tenboek. Het was nog even zoeken naareen geschikte tekenaar. Eerst hadden we

iemand die het kind vervelend maakte,maar dat was niet de boodschap. Hetkind is niet vervelend, de moeder is on-duidelijk! Jung Hee Spetter heeft er eengoede draai aan gegeven. Een draai naarmijn hart!

P R I J S : € 1 4 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 7 7 0 1 5 2 1 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

Schrijven is net als bakken. Afhankelijk van

of het een cake of een boterkoek wordt, doe

je een mengsel van bloem, boter, suiker en

eieren in bepaalde verhoudingen in een kom.

Zo is het ook met schrijven: ik stop een paar

herinneringen, alledaagse gebeurtenissen en

iets wat ik heb gehoord of gelezen in een

apart kamertje van mijn hersenpan. Daar

stop ik een grote dosis fantasie bij en ik laat

het een tijd pruttelen, totdat de stoom uit

mijn oren komt. Dan moet het verhaal ge-

schreven worden.

Zo ontstond Ik word nooit normaal.

Ik had een oma van wie ik heel veel hield.

En als vakantiehulp werkte ik in het bejaar-

denhuis. Bij heel wat mensen heb ik de kou-

sen aangetrokken, het gezicht gewassen, hun

kamers schoongemaakt en liedjes met ze ge-

zongen terwijl ze knetter dement waren. Hun

kromme houding, hun uitgezakte lijven, de

mensonterende aftakeling bij sommigen, het

verdriet in de ogen en soms ook het plezier

staan op mijn netvlies gebrand.

Neem daarbij de verwarring die je als zes-

tienjarige over je eigen leven voelt, et voilà: de

basis voor een boek.

‘Is alles dan echt gebeurd?’ vragen kinde-

ren vaak aan me.

Nee hoor, alles is echt verzonnen. Ook in

dit boek.

I K W O R D N O O I T N O R M A A L

‘Opeens komt alles weer terug. Alleen opde gang met een trommeltje vol saaie bo-terhammen. De vieze, vieze tafels in deaula. Het opstellen van de pikorde en deontgoocheling toen ik in de lagere regio-nen terechtkwam. Wat Anke Kranendonkbeschreven heeft in Ik word nooit normaal

is grotendeels ook mijn verhaal.’– Catelijne Coopmans in De Limburger,

1998

‘Ik word nooit normaal is een met veel gevoel geschreven,en bij vlagen ontroerend boek, waarin bijna elke jonge-vrouw-in-ontwikkeling zich zal herkennen.’– Alice Plekkenpol in Tubantia, 1998

P R I J S : € 1 2 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 5 6 3 7 3 8 6 3 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

D A G B O E T

Met illustraties van Sandra Klaassen

Als kind was mij het verschil geleerd tussen hoe ik heet en hoe

ik word genoemd. Ik heet namelijk Johanna Adriane, maar ik

word Anke genoemd. Wanneer mensen aan mij vroegen: ‘Hoe

heet jij?’, dan wist ik dat ze bedoelden: ‘Hoe word je genoemd?’

Wat moest ik antwoorden? Als ik hen vroeg wat ze precies be-

doelden, dan keken de volwassenen me glazig aan en lachten

meewarig: zo’n klein kind dat nog niet wist wat ze bedoelden.

Nou, wat dan?

Uiteindelijk heb ik er iets op gevonden. Hoe ik heet? Johanna

Adriane Anke Kranendonk.

En dan begonnen ze te lachen, die volwassenen.

Toen ik vijf jaar was, kreeg ik te horen dat we gingen verhuizen

naar een veel groter huis met een enorme tuin eromheen. Ook

dit was voor mij een grote zaak om over na te denken. Aan de

ene kant vond ik het fantastisch en spannend, aan de andere

kant wist ik dat ik moest achterlaten wat me zo vertrouwd was.

Terwijl ik de bekende route naar mijn kleuterschool liep, maakte

ik in gedachten een lijstje:

O U D E H U I S

De zon door de

openslaande deuren naar de tuin

De grote ronde granieten zandbak

Mijn kastjes in de slaapkamer

N I E U W E H U I S

Heel grote achtertuin

Misschien een schommel en een wip

Het spookhol op zolder

Oma die bij ons komt wonen

Toen we eenmaal verhuisd waren en ik weer eens naarmijn oude wijk fietste, trof ik daar de groenteboer met zijnbus vol groente. Hij gooide een kist aardappels leeg in eengrote weegschaal.‘Hallo!’ riep ik enthousiast door het gerommel van de

aardappels heen. Ik wist dat ik een wortel zou krijgen, diekreeg ik immers altijd.De man hield zijn kist even recht en keek me aan. Geen

enkele blik van herkenning. Hij zei me droog gedag enging weer verder met zijn werk.Ik keerde mijn fiets en reed terug naar huis, waar ik nog

niemand zo goed kende als onze groenteman.

Dag Boet is gesitueerd in mijn geboorteplaats Baarn. Hoe-wel ik de plekken wat door elkaar gehusseld heb, is hettoch onmiskenbaar mijn oude vertrouwde wijkje, waar ikmijn eerste levenservaringen zo intens heb beleefd.

‘Het boek is opgebouwd uitplezierige korte hoofdstuk-jes met een soms verras-sende clou, die toch samenéén verhaal vormen. Jammerdat er af en toe een bas-taardvloekje (getsie) in detekst staat.’– Hans van Holten in Reformatorisch Dagblad, 2002

‘Dag Boet is mijn lievelingsboek.Ik heb het al vier keer gelezen.’– Lammie

P R I J S : € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 5 6 3 7 2 0 7 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

V R I E N D !Met illustraties van Sandra Klaassen

Als de dood ben ik voor vogels. Die snavels die in je ogen kun-nen prikken, die fladderende vleugels waarmee ze rakelingsover je haren vliegen, verschrikkelijk.En toch schreef ik een boek over een vogel. Dat komt door

mijn broer. Toen hij zestien jaar was, had hij lange krullen,reed op een paarse Puch (4 bak) en versierde de meisjes opschool. Hij was ook de jongen met de kraai, die hij ooit had ge-vonden als verminkt beestje en die was uitgegroeid tot een bru-tale, jaloerse en trotse vogel. Mijn broer vond het geweldig ommij met dat beest te plagen. Liep ik op blote voeten door de

tuin, dan zei hij: ‘Gerrit, pak Anke.’ De kraai hipte naar me toe,pikte in mijn voeten en ik vluchtte het huis in.Maar onder de lagen stoerheid zag ik in mijn broer een klein,

kwetsbaar mannetje, met geduldige handen voor elk verwonddier. Dat heb ik als uitgangspunt genomen voor Vriend.Ik vond mezelf geweldig knap dat ik Bob in het boek de vogel

liet oppakken. In gedachten moest ik de handelingen zelf ver-richten. Brrr. Ik kon het dan ook niet laten mezelf een compliment te

geven:

Langzaam laat Bob de vogel in de doos zakken. ‘Wat doe je dat goed,’ zegt mama. Bob doet net alsof hij haar niet hoort.

‘Met weinig woorden veel kunnenzeggen. Dat is niet veel mensen ge-geven. Anke Kranendonk beschiktover dat talent.’– Marjan Kok in Tubantia, 2001

‘Een prachtig voorbeeld van zorg voor hetweerloze dier vinden we in Vriend!’– Bas Maliepaard in Trouw, 2012

P R I J S € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 5 6 3 7 5 3 1 7 | L EMN I S CAAT

Soms waren mijn verhalen in één keer goed.

Ik moest nog wel eens wat veranderen, maar

de kern had ik te pakken.

Het kwam ook wel eens voor dat ik gebeld

werd door de redacteur met de boodschap

‘dat we even moesten gaan lunchen’.

Dan wist ik het wel.

De redacteur, of de uitgever, zat tegenover

me in een lawaaiig restaurant, keek me diep

in de ogen en zei: ‘Wat wil je nou eigenlijk

zeggen?’

‘Uhm, nou, dat ik, dat het, dat uh. Is het

niet duidelijk?’

Nee, het was nog niet duidelijk. We

moesten nog wat lagen afpellen, ik moest nog

helderder voor mezelf formuleren wat de

kern van het verhaal was.

Als ik die eenmaal te pakken had, dan

diende de vorm zich vanzelf aan.

Ik had eens een personage bedacht dat Danny

B heette. Het hele verhaal had ik voor ogen

(ik verklap het niet, want ooit wordt het een

boek!), ik heb er zelfs drie versies van

geschreven. Maar er klopte iets niet. Ik kon

niet uit de voeten met het karakter van

Danny B, ik kreeg de vorm niet te pakken, ik

weet het niet. Ik ploeterde en worstelde,

maar de uitgever was niet tevreden.

Ik kan het niet meer, dacht ik. Het is klaar

met de schrijverij. Ik keek door het raam van

mijn werkkamer en zag een man uit een auto

stappen. Met een apparaat op zijn rug liep hij

de straat op en spoot alle strepen op de weg

weer oogverblindend wit.

Wat een heerlijke baan! Gewoon strepen

wit spuiten. Lekker duidelijk! Dat wilde ik

wel worden: wittestrepen spuiter.

Toen belde mijn collega Edward van de

Vendel. Hij had een plan bedacht: de Slash-

reeks. Een jongere vertelt zijn of haar verhaal

aan een schrijver, die daar vervolgens een

roman over schrijft. Geen journalistiek

verslag, maar een verhaal dat boven het

persoonlijke verhaal uit zou stijgen.

Of ik eraan mee wilde werken. ‘Omdat jij

jongeren snapt en goed kunt schrij ven’, zei

Edward.

Maakte Edward een grapje? Nee, hij

meende het.

Ik keek naar buiten. De man was in zijn

auto gestapt. ‘Dag hoor!’ riep ik van achter het

raam. ‘Ik blijf toch maar hier!’

Danny B legde ik in de kast en ik ging

nadenken over de Slash-reeks. Ik dacht aan

iemand die ik ooit had geïnterviewd voor een

televisieprogramma. Maar toen belde mijn

nichtje.

Writer’s blockL I E V E R E E N H O N DMet illustraties van Sandra Klaassen

Met mijn zoon, die toen zes jaar was, ging ik langs bij eenkennis waar twee kleine cavia’s waren geboren. Ik was ont-roerd door de vriendelijke wijze waarop mijn zoon met debeestjes omging en dacht: ik vraag of hij zo’n kleintje maghebben.Toen het beestje groot en sterk genoeg was, toog ik met

mijn zoon weer naar de kennis. We stonden gebogen overde cavia’s en ik vertelde hem dat hij er één mocht uitkiezen.Waarop mijn zoon in mijn oor fluisterde: ‘Ik heb liever eenhond.’Tja, dat was heel wat anders. Met Theo (zo noemde mijn

zoon het beest!) reden we terug naar huis. Daar deden wehem in een kooi, gaven hem vers hooi, water en lekker eten.Mijn zoon keek niet naar Theo om, ook al moest hij dat

van mij dagelijks doen.Op een dag kwam er iemand bij me op bezoek. Ze keek

naar de cavia en zei: ‘Wat een mal beest, daar moet je eenboek over schrijven.’Over Theo? Wat dan? Dat beest deed niets, zat de hele tijd

alleen maar in zijn hok.Toch ging ik erover nadenken en al snel volgde een boek.

De titel had ik al!

‘Anke beschrijft haar kleuter ondeugend, ongedwongen en overtuigend. Meesterlijkis de scène waarin Kees zijn cavia met een riempje buiten de supermarkt vastzetaan een fietsenrek. Dat soort momenten maakt het boek ook nog grappig.’ – Bas Maliepaard in Algemeen Dagblad, 2004

‘Ik vind het zoooo leuk dat u boeken schrijft. In groep 6 werden we voorgelezen uitLiever een hond. Dat boek was gewoon geniaal! Weet u, als ik later ietsje ouder ben,word ik ook schrijfster.’ – Julia, 2011

P R I J S : € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 5 1 0 6 4 8 9 | U I T G E V E R I J QU E R I DOE - BO E K | P R I J S : € 1 0 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 5 1 0 8 1 9 3 | U I T G E V E R I J QU E R I DO

Een paar weken nadat Edward mij had ge-

vraagd om voor de Slash-reeks te schrijven,

belde mijn nichtje Lieke.

Het was tien jaar geleden dat haar boezem-

vriend Muis voor haar ogen van de brug af

viel en verdronk in de rivier. Hij was vijftien

jaar, net als Lieke.

Ook al is die gebeurtenis inmiddels lang

geleden, nu nog voel ik haar ontreddering en

die van alle vrienden en familieleden. De to-

tale schok, het in één klap afgesneden zijn

van hun onbezorgde kindertijd, dat alles

staat me nog scherp voor ogen. Binnen vijf

minuten was niets meer wat het ooit was ge-

weest.

Tien jaar lang had Lieke erover gezwegen,

net als alle anderen. Maar het is van grote in-

vloed geweest op hun leven: op het aangaan

van relaties, op schoolkeuzes en -prestaties,

op het vertrouwen in het leven, op hun dro-

men.

Lieke vertelde me dat ze een monumentje

wilden oprichten voor hun overleden vriend,

en ze vroeg me daarbij te helpen. Ze wilde dat

ik de vrienden en familieleden zou intervie-

wen over hun herinneringen aan Muis, over

hoe ze de periode na het ongeluk hebben er-

varen en hoe het nu met ze gaat.

Dat heb ik gedaan. Het was een bijzondere

ervaring dat al deze mensen ongekend open-

hartig tegen mij waren en me vertelden over

hun gevoelens van toen en nu. Vaak voor het

eerst sinds tien jaar.

A L L E S I S W E G

Met Lieke Kranendonk

‘Verfrissend… In dit boek worden de dood van een jongen enhet verdriet van de nabestaanden zonder omwegen, bijna rauw,beschreven. Het verhaal komt aan als een linkse directe.’ – Karel Berkhout in NRC Handelsblad, 2008

Nadat dit geschreven monument voltooid

was, heb ik Lieke gevraagd of ik een roman

mocht schrijven over haar verhaal. Ze stemde

toe, maar vond het ook doodeng. Net als ik -

ik wist dat ik haar moest gaan vragen hoe het

nu precies gegaan was: waar stond jij op die

brug, waar stond Muis, hoe viel hij precies,

hoe keek hij, riep hij nog wat? En toen? Hoe-

lang hebben jullie op de brug gestaan? Eén

seconde? Tien? En toen, en toen?

Lieke moest heel ver terug in herinnerin-

gen die ze tien jaar lang had weggestopt.

Ze heeft het gedaan! En hoe!

‘Ik heb uw boek Alles is weg gelezen vooreen boekverslag, maar wat kunt u goedschrijven!! Ik heb er gewoon om moetenhuilen. Echt, als dit boek ooit verfilmd zouworden, ben ik de eerste die de film wilkopen. Super goed!!!! Graag reactie terug?Mvg. Roald’

Al jaren verzamel ik krantenartikelen. Malle, aangrijpende,

bijzondere artikelen, allemaal mogelijke aanzetten tot een

verhaal.

Toen ik de hoofdpersoon Sean had bedacht, vond ik hem

een jongen die de krant las. Niet het nieuws, geen achter-

grondartikelen, nee, juist die kleine, onopvallende, gekke be-

richtjes. Ik heb veel van die knipsels dan ook in het boek

verwerkt – en ik heb er nog heel veel over.

En dan de titel. Ik had er een. Een heel goede. Net toen het

boek naar de drukker zou gaan, werd ik gebeld door Lemnis-

caat: ‘Wist je dat zojuist het eerste boek van een serie is ver-

schenen met als titel…’

‘Dat heb ik weer,’ zei ik en ik moest op zoek naar een an-

dere.

Heel wat woorden, zinnen, halve zinnen uit het boek heb-

ben we toen de revue laten passeren. We kwamen er niet uit

en ik pluisde opnieuw het verhaal uit op zoek naar een titel,

verzuchtende: ‘Daar gaan we weer.’

O, en de moeder van Sean: je begrijpt dat die in de verste

verte totaal helemaal niets van mij heeft!

P R I J S : € 1 4 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 7 7 0 1 4 1 5 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

Mijn middelbare schoolperiode is niet helemaal vlotjes verlopen.

In de vierde klas van het vwo bleef ik zitten. Veel tijd om huis-

werk te maken had ik niet: na school gaf ik gymnastieklessen en

in het weekend werkte ik in het bejaardenhuis.

Had ik tijdens de lessen nou maar opgelet, dan was ik vast nog

wel overgegaan. Maar dat deed ik niet! Ik stuurde lyrische doch

niet gemeende liefdesbrieven naar mijn klasgenoten, lag gere-

geld flauw van het lachen in mijn bankje en vulde mijn half inge-

vulde proefwerken aan met een gedichtje over de docent of de

situatie in de klas.

Door een hersenschudding als gevolg van een brommeronge-

luk (achterop bij die broer met zijn paarse Puch) en door liefdes-

verdriet bleef ik nog een keer zitten en belandde ik op de havo,

waar ik keurig mijn diploma heb gehaald.

Toen ik kinderen kreeg heb ik ze alle drie gewaarschuwd: ‘Doe

het niet als je moeder, let goed op tijdens de lessen, zorg dat je als

een speer in één rechte lijn door je middelbare school vliegt.’

Niets van dat al.

Tja, dan heb je snel een verhaal te pakken.

D A A R G A A N W E W E E R

‘Zo precies en zo raak wordt het leven van een puber bijna nooitbeschreven.’ – Thomas de Veen in NRC Handelsblad, 2009

‘Dag schrijfster, Ik heb uw boek Daar gaan we weer gelezen en ikvond het prachtig! U moet vooral doorgaan met schrijven!’– Groeten van Marc

P R I J S : € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 7 7 0 2 4 8 1 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

Sommige boeken komen uit mijn tenen. Vuur is er daar éénvan.Als een kind niet lekker in zijn vel zit, als het zorgen

heeft of verdriet, dan gaat leren op school niet vanzelf. Erzijn docenten die dat snappen, maar sommigen niet. Wan-neer ik scholen bezoek, kom ik wel eens een leerkrachttegen die een kind niet begrijpt, die niet ziet dat een kindhet zwaar heeft. Dat gaat me aan mijn hart, telkens weer.En dan maak ik het zelf mee bij een van mijn drie kinde-

ren. Verdriet, onzekerheid, je niet begrepen voelen – hetspeelt hem allemaal parten en hij blokkeert volledig.Eerst moest ik zorgen dat het beter ging met mijn zoon,

maar ondertussen speelde door mijn hoofd: later ga ikhierover schrijven.Dat werd Vuur, het verhaal over Sam, zijn hond, zijn

vrienden en zijn juf. Tegenover de strijd die hij met haar voert, wilde ik een

volwassene plaatsen die een kind neemt zoals hij is en nietmaakt tot wat hij zou moeten zijn. Maar dat niet alleen, ik wilde een personage dat een kind

tot steun kan laten zijn zonder daar woorden aan vuil temaken: een kwaliteit die in elk kind schuilt.Die volwassene is mijn moeder geworden. Ik heb haar

even van haar wolkje teruggehaald en deze geweldige ei-genschap van haar gebruikt om Sam te helpen. Hij is erflink van opgeknapt!

V U U R

‘Dank, het was een geweldige ervaring om van Sam te lezen. Ikvoel wat hij voelt. Dat beschrijf je niet, maar wat je wel schrijftmaakt de beleving zo intens.Heb ik potverdrie weer om een boek van jou gelachen,

gedacht, gegniffeld en gejankt. Ik wil ook een Wiwi en een geheimenpotje voor alle

Sammen en voor mezelf.’– Andrea

‘Sam is een jongen om van te houden. Zijn verdriet en verwarring na dedood van Vuur zijn puur en zo raak opgeschreven. Kranendonk blijft inkorte zinnen heel dicht op de huid en in het hoofd van de jongen, waar-door het al snel lukt om met hem mee te denken en te voelen.’– Jaapleest, 2010

Zoals muzikale mensen makkelijk het dialect van anderenkunnen overnemen, zo kon ik makkelijk het gedrag van anderenovernemen: net iets wilder dan ik eigenlijk was, net iets beleef-der, iets rustiger, iets brutaler, iets chiquer. Of anderen datdoorhadden, wist ik niet. Thuis, in mijn bed, keek ik naar de zoldering en overzag de

dag. Meestal verzuchtte ik: morgen ga ik het anders doen. Geengekke dingen meer, me niet meer laten meevoeren door wie danook. Een rechtop meisje, met haar voeten op de vloer en haarhoofd bij de les, dat de Franse woordjes er moeiteloos in stampt.

Is Anke Lynn? Is Lynn Anke?Ja. Net zozeer als Sean Anke is (Daar gaan we weer), zijn moe-

der Anke is, net zoals ik Bob ben in Vriend, maar ook zijn moe-der en zijn vriend. Ik ben Sam in Vuur, en ook zijn vader en zijnmoeder en zijn vriendinnetje in de boom.In elk personage zit wel een klein beetje van mezelf, uitgekris-

talliseerd en opgeblazen tot een nieuw karakter.Of juist niet. Kees uit Liever een hond heeft een bloedhekel aan

zwemles en het diepe water. Dat had ik niet. Integendeel, iksprong in elk zwembad. Hoe dieper, hoe leuker. Me inleven ineen personage dat juist bang is voor dat water, maakt het schrij-ven zo leuk. Want als ik er bang voor zou zijn geweest, dan wasik zo bang geweest als Kees!

P R I J S : T /M ME I 2 0 1 3 € 1 0 , 0 0 DAARNA € 1 4 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 7 7 0 5 3 1 4 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

Soms denk ik dat ik een ballon aan mijn hoofd heb hangen.Waar anders moet ik alle impressies laten die ik automatischopsla? Waar liet ik ze vroeger, toen ik buiten speelde, op mijnkop aan een rekstok hing, achterstevoren op mijn fiets pro-beerde te rijden, bij vriendinnen op bezoek ging en ondertussenalle indrukken naar binnen slurpte? Ik vond het heerlijk om bij vreemden op bezoek te zijn. Ik

keek mijn ogen uit, zette mijn oren wijd open en mijn voelsprie-ten op scherp. De combinatie van nieuwsgierigheid en me on-gemakkelijk voelen, verlegen zijn en het verlangen naar mijneigen huis, waar mijn broers en zus waren en alles zo vertrouwdwas (maar niet altijd even leuk!), maakten de bezoeken aanvrienden altijd spannend. Ik observeerde, acteerde, reageerdeen sloeg alles op.

LY N N !

‘Realistisch en grappig, doet in niets denken aan de soapachtigeboeken die nogal eens voor deze doelgroep geschreven worden.’– Inge Happé van Boekhandel Bloemendaal

Waar ik er in Van huilen krijg je dorstvoor koos expres niet de ziekte van deoom te noemen, maar de nadruk te leg-gen op het proces van afscheid nemen,daar noem ik in Voetballen in de hemel dieziekte wel expliciet. Tijden zijn veran-derd, ziektebeelden zijn veranderd, enook de omgang van volwassenen metkinderen is anders geworden.

Eén ding verandert nooit: het wezen vaneen kind. De eerste aanraking met leven,dood, liefde, verlies, pijn en vriendschapkan ongelooflijk intens zijn. De grenstussen onbevangenheid en bewustwor-ding is magisch, kwetsbaar, ontluiste-rend, diepgaand. Ik zal erover blijvenschrijven.

P R I J S : T /M ME I 2 0 1 3 € 1 0 , 0 0 DAARNA € 1 3 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 7 7 0 5 4 1 3 | U I T G E V E R I J L EMN I S CAAT

Het bijzondere van uitgeverij Lemniscaatis dat bijna alle boeken in het fonds blij-ven. Dat geeft na twintig jaar een mooiplaatje van mijn oeuvre. Helaas is tochmijn debuut Van huilen krijg je dorst [ziepagina 6] in het niets opgegaan. Dat vondik jammer, omdat er nog geregeld naarverwezen of gevraagd werd. Voor dit jubileum leek het me fijn als

het boek weer in druk zou komen. Ik her-las het en besloot het verhaal groter temaken. De band van de jongen met zijnoom heb ik uitgewerkt, en ook die metzijn buurjongen. De vader heb ik een rolin het verhaal gegeven, terwijl die eerstergens op de grote vaart dobberde.

V O E T B A L L E N I N D E H E M E L

Met illustraties van Peter-Paul Rauwerda

E EN N I J L PAARD VOOR D E J U F | B O L L BOO S | P R I J S : € 1 2 , 7 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 8 7 0 1 9 2 6U I T G E V E R I J ZW I J S EN

DUBB E L V E R L I E F D | B O E K B END E S E R I E 1 | P R I J S : € 1 2 , 2 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 2 7 6 7 4 5 8 6U I T G E V E R I J ZW I J S EN

A V I - B O E K E N V O O R U I T G E V E R I J Z W I J S E N

Een boek is een boek dat gelezen moetworden om de noodzaak waaruit het ge-schreven is. Lastige woorden, lange zin-nen, moeilijke thema’s? Als een kindgegrepen wordt door een boek kan hetalles aan. Alles? Ja, want de rest kan hijde volgende keer aan.Als het weer zover is dat ik een boek

moet schrijven, houd ik me niet aan lees-regels; stijl en vorm dienen zich als van-zelf aan.

Niettemin vind ik het ontzettend leuk omte schrijven voor Zwijsen, de uitgeverijdie zich juist richt op de schoolmarkt enelke leerling in staat stelt om kilometerste maken met lezen. Met weinig woorden, éénlettergrepige

woorden en zelfs maar een aantal letterstoch een leuk verhaal schrijven vind ikeen heerlijke puzzel.En ook verhalen schrijven met idioot

lange en ingewikkelde woorden die ik an-ders nooit zou gebruiken, in zinnenwaaraan maar geen punt wil komen, opeen manier dat een kind het boek in éénruk wil uitlezen, is een hartstikke leukeuitdaging.

Een aantal jaren geleden ging het avi-systeem op de schop. Volgens de ‘werk-groep geleerde geletterden’ van deuniversiteit van een of andere plaats wasvoortaan niet meer de hoeveelheid letter-grepen van belang, maar het gemiddeldaantal letters per woord en het aantalwoorden per zin.Zwijsen was er als de kippen bij en

vroeg mij om een boek op avi9 plus-ni-veau te schrijven.Dat deed ik. Het verhaal ging over de

liefde: Dubbel Verliefd. Ik liet een jongenen een meisje om de beurt vertellen hoeze verliefd waren geworden op elkaar enhoe die liefde al snel desastreus eindigde.

Ik schreef: Zodra de polyester zeilbootschuin overhelde, hing ik in mijn grote trape-zebroek boven het water waarover we pla-neerden. Terwijl ik bedoelde: Zodra de bootschuin ging en we over het meer spoten, hingik in mijn trapezebroek buitenboord.Zo praten kinderen toch niet, zei ik

tegen mijn redacteur. Nee, maar de zin-nen moesten lang, de woorden moeilijk.Toen het boek verschenen was, kwa-

men de geleerde letterheren terug op hunidee. Het hoefde toch niet zo overdreveningewikkeld. Maar wat denk je, geenenkel kind heeft last gehad van die inge-wikkelde woorden en gekunstelde zin-nen. Ze vonden het verhaal hartstikkespannend en wat ze niet begrepen, lietenze voor wat het was!

Toen ik Vuur had geschreven, wilde ikook schrijven over lieve juffen en mees-ters, over de zware druk die op hunschouders rust, over de administratie dieze moeten bijhouden, over alle normenwaaraan kinderen moeten voldoen, duseigenlijk over die bespottelijke ratracewaaraan wij als maatschappij maar blij-ven deelnemen en waarbij we ons doorangst laten leiden, zonder ons eens af te

vragen of we van al dat gejakker eigenlijkwel vrolijk worden. Zo.Prompt belde Zwijsen of ik een boek

wilde schrijven voor jonge kinderen dieal goed kunnen lezen. Het werd Een nijl-paard voor de juf, waarin een jongetje ver-liefd is op zijn juf, die de regels van deinspecteur weet te trotseren. Ik kon hetallemaal in romantische volzinnen be-schrijven.

Met drie kinderen woonde ik in Amster-dam. Hoeveel nachtmerries ik niet hebgehad over het verliezen van een kind bijeen tramhalte, en hoeveel scenario’s ikniet heb bedacht over wat te doen als eenkind al in de tram zit, een ander kind netwegloopt en de derde bedenkt een anderelijn te nemen. Dat leek me een leuk uitgangspunt

voor een boek dat geschreven zou wordenin enkel dialogen en dat kinderen met el-

D A N K

Na twintig jaar schrijverschap en dertigjaar liefde is dit een goede gelegenheidvoor een dankwoord. Mijn man Hans isde grote stimulator achter mijn schrijf-carrière. Dertig jaar geleden was hij kun-stenaar en ik zoekende. Van huis uit hadik meegekregen dat je je dienstbaarmoest maken aan de maatschappij. Metde Amsterdamse drop-outjongeren konik goed overweg, was dat mijn toekomst? Maar ik moest mijn fantasie kwijt, din-

gen maken, verbeelden wat ik mee-maakte en wat me raakte. Er was eenonstuitbare drang tot creëren. Hans deed dat gewoon.Toen mijn vader tijdens het kennisma-

kingsgesprek met mijn lief vroeg of zijnbezigheden enig toekomstperspectief enaanzien in de maatschappij boden, ant-woordde Hans: ‘Dat weet ik niet, maar ikword er gelukkig van.’Hans stimuleerde me om te schrijven.

Hij las mijn manuscripten, moedigde meaan om door te gaan, bood me de gele-genheid een aantal dagen in afzonderingte werken terwijl hij het gezin runde. Hijwas ook streng! Als ik met iets bezig waswat ik nog niet duidelijk voor ogen had,

schreef hij onder mijn opzet: ‘je inzet isgoed, de uitwerking niet’. Was het manu-script echter goed, dan wachtte hij memet open armen op, omhelsde me enhield hij weer voor een poosje van me.Lieve Hans, ik omarm je nu met woor-

den.

Dank Lemniscaat. Dank Jean Christophe,Monique, Frances, Susanne, Joukje,Carlijn, Merel, Kelly, Jesse, Marc, Joop,Marleen, Kirsten, Barbara en alleanderen. Voor het vertrouwen in mij,voor de stimulans, de gesprekken, deredactie, het geduld.

Ook dank aan Zwijsen, aan Anke, Agnes,Karin, Elise, Rineke, Anna, Hubertine,Roel en alle anderen voor de fijne samen-werking en de grappige en mooie projec-ten waaraan we samen hebben gewerkt.

kaar hardop konden lezen. Het verscheenin de serie Toneellezen, met als titel Ver-dwaald in Amsterdam. Er komen toeristenin voor, rasechte Amsterdammers, tram-chauffeurs, marktkooplui en nog veelmeer figuren. Achter in het boek is deroute getekend die het meisje en haarmoeder afleggen door Amsterdam om el-kaar te zoeken.

Toen mijn buurmeisjes te horen kregendat ze over vier weken zouden verhuizennaar een ander land, waren ze volledigvan slag. Voor hen schreef ik een boekje,vanuit het perspectief van een van dezusjes: het meisje dat heel makkelijk konleren maar dat wat moeite had met soci-ale interactie. Het boekje was ook ditmaal bestemd

voor jonge lezers die vlot konden lezen.Mijn personage leende zich daar goedvoor.Een jaar na hun verhuizing verscheen

het boek, net voor de zomervakantie.Trots en ontroerd was ik toen ik na zes

weken een cadeau kreeg van de meisjes:een zelfgemaakte film waarin ze het heleboek Ik ga weg hadden nagespeeld.

Spelen met woorden, dat is waar Uitgeve-rij Zwijsen mij de gelegenheid toe geeft.Ik hoop dat ik nog lang mag blijven spe-len!

V E RDWAA LD I N AMS T E RDAM | TON E E L L E Z EN | P R I J S : € 1 2 , 9 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 8 7 0 7 7 1 3U I T G E V E R I J ZW I J S EN

I K GA WEG | B O L L E BOO S | P R I J S : € 1 2 , 7 5 | I S BN : 9 7 8 9 0 4 8 7 1 0 2 3 2U I T G E V E R I J ZW I J S EN

Broers en zussen in 1963

Mama las elke dag voor

Kantklossen

Ik ging gewoon weg

Mijn eerste motor

Jeugdtheater

En altijd mijn gitaar mee

In zelfgemaakte kleren en zelfgeverfde haren rond 1983

Buurman Bolle I I , VPRO

Moeder van de kinderenin Buurman Bolle

Openening van de Letterenloop 2010, Foto: Ben van der Meer

Presentatie Daar gaan we weer

Voorleesworkshop op Manuscripta

De tweeling verteltwie er het eerst uitde buik kwam. Berlicum 2009

Voorleesvoorstelling

Brugklas 1971