Anaspis,s het geslach Mordellistena t en Mordellochroa ...Mordellochroa abdominalis. Bij de...

37
DE NEDERLANDSE SOORTEN VAN DE KEVERFAMILIE MORDELLIDAE door R. BATTEN Sprencklaan 3, Middelburg Met 44 figuren en twee platen De Mordellidae vormen een interessante familie, waarvan de laatste decen- nia een intensieve bewerking plaatsvond door K. Ermisch (1956-1969). Zijn determineertabellen in „Die Käfer Mitteleuropas" (1969) dienden voor deze revisie van de in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden aan- wezige Mordellidae uit de collecties van Ed. Everts, F. T. Valck Lucassen, J. J. de Vos tot Nederveen Cappel, S. C. Snellen van Vollenhoven, H. J. Veth, H. van der Vaart, F. J. M . Heylaerts, H . C. Blöte, C. de Jong, P. J. Brakman en anderen. De biologie van de Mordellidae is nog maar zeer ten dele bekend. Ver- schillende soorten ontwikkelen zich als larven in vermolmd hout, andere in plantenstengels. Als imago zijn ze op bloemen te vinden in de maanden juni en juli, enkele soorten reeds in mei zoals het geslacht Anaspis, Mordellistena pentas en Mordellochroa abdominalis. Bij de coleopterologen staan ze bekend door de schokkende bewegingen die ze met hun schuitvormige lichamen in het vangnet maken, vandaar de naam spartelkevers. Dit is m.i. niet alleen een reactie door verontrusting, maar vooral omdat de poten geen normaal houvast vinden en dan automatisch blijven grijpen. Benadert men ze, terwijl ze op een composiet zitten, heel rustig, dan kan men ze meestal ongestoord waarnemen, en er zelfs de mond- zuiger feilloos opzetten, zonder dat tevoren enige schokkende beweging optreedt. Het determineren heeft zijn eigen moeilijkheden, die men in belangrijke mate kan voorkomen door onmiddellijk na de vangst goed te prepareren. De kevers mogen alleen gedood worden met azijnaether; elk ander dodingsmiddel maakt het uitprepareren van de genitaliën zeer moeilijk en bij gedroogde exemplaren bijna ondoenlijk. Na 24 uur worden ze met de buikzijde op de bij coleopterologen gangbare witte kartonnetjes geplakt met geheel uitgelegde kop (plat op de onderzijde) met uitgepenseelde kaaktasters, de sprieten op de platte zijde uitgestreken en zo 00k de tarsen, vooral van de voorpoten, terwijl

Transcript of Anaspis,s het geslach Mordellistena t en Mordellochroa ...Mordellochroa abdominalis. Bij de...

  • D E N E D E R L A N D S E S O O R T E N V A N D E K E V E R F A M I L I E

    M O R D E L L I D A E

    door

    R. B A T T E N Sprencklaan 3, Middelburg

    Met 44 figuren en twee platen

    D e M o r d e l l i d a e v o r m e n een interessante famil ie , waarvan de laatste decen-

    n i a een intensieve bewerking plaatsvond door K . E r m i s c h (1956-1969). Z i j n

    determineertabellen i n „ D i e K ä f e r M i t t e l e u r o p a s " (1969) dienden voor deze

    revisie v a n de i n het R i j k s m u s e u m v a n N a t u u r l i j k e H i s t o r i e te L e i d e n aan-

    wezige M o r d e l l i d a e ui t de collecties v a n E d . E v e r t s , F . T . V a l c k Lucassen,

    J . J . de V o s tot Nederveen Cappel , S. C . Snel len v a n V o l l e n h o v e n , H . J . V e t h ,

    H. v a n der V a a r t , F . J . M . Heylaerts , H . C. Blöte, C . de J o n g , P . J . B r a k m a n

    en anderen.

    D e biologie v a n de M o r d e l l i d a e is nog maar zeer ten dele bekend. V e r -

    schillende soorten ontwikkelen z i c h als larven i n v e r m o l m d hout, andere i n

    plantenstengels. A l s imago z i jn ze op bloemen te v inden i n de maanden j u n i

    en j u l i , enkele soorten reeds i n m e i zoals het geslacht Anaspis, Mordellistena

    pentas en Mordellochroa abdominalis.

    B i j de coleopterologen staan ze bekend door de schokkende bewegingen

    die ze met h u n schuitvormige l ichamen i n het vangnet maken, vandaar de

    naam spartelkevers. D i t is m . i . niet alleen een reactie door verontrust ing,

    maar vooral omdat de poten geen normaal houvast v i n d e n en dan automatisch

    blijven grijpen. Benadert men ze, terwij l ze op een composiet z i t ten, heel

    rust ig , dan k a n men ze meestal ongestoord waarnemen, en er zelfs de m o n d -

    zuiger feilloos opzetten, zonder dat tevoren enige schokkende beweging

    optreedt.

    H e t determineren heeft z i jn eigen moeili jkheden, die m e n i n belangrijke

    mate k a n voorkomen door onmiddel l i jk na de vangst goed te prepareren. D e

    kevers mogen alleen gedood w o r d e n met azijnaether; elk ander dodingsmiddel

    maakt het uitprepareren v a n de genitaliën zeer moeil i jk en bij gedroogde

    exemplaren bijna ondoenlijk. N a 24 u u r w o r d e n ze met de buikzi jde op de bij

    coleopterologen gangbare witte kartonnetjes geplakt met geheel uitgelegde k o p

    (plat op de onderzijde) met uitgepenseelde kaaktasters, de sprieten op de

    platte zijde uitgestreken en zo 00k de tarsen, v o o r a l v a n de voorpoten, terwi j l

  • 4 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    de achterpoten v a n de M o r d e l l i n a e langs het achterlijf enigszins omhoog ge-

    richt worden, zodat de kerven goed zichtbaar zi jn.

    A l s p lakmiddel beveelt E r m i s c h (1969) G l u t o f i x aan die geleiachtig is

    bereid. Z e l f gebruik i k het p lakmiddel v a n J o y (1932). Tragacanth-poeder

    ( w i t ) w o r d t met gedisti l leerd water i n een flesje gedaan, goed geschud en

    daarna weggezet, tot n a enige dagen alles geleiachtig is. A l s de gelei te

    d i k o f te d u n is helpt toevoeging v a n gedistil leerd water, respectievelijk traga-

    canth. Is de gelei goed dan w o r d e n enige druppels 7 0 % alcohol en een o f

    twee druppels kruidnagelol ie toegevoegd ter v o o r k o m i n g v a n schimmel; dit

    geheel wordt weer goed geschud. V a n deze gelei wordt een deel afgezonderd

    en iets v e r d u n d met gedisti l leerd water.

    Fig. 1-5. Zes proximale sprietleden van: 1, Variimorda fasciata; 2, Mordella holomelaena. Voortarsen van: 3, Variimorda fasciata; 4, Mordella leucaspis; 5. Mordella holomelaena.

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 5

    D e gelei wordt gebruikt o m de schuitvormige onderkant der dieren vast te

    zetten; het verdunde p lakmiddel o m sprieten, kaaktasters en poten vast te

    zetten, behalve de achterpoten bij M o r d e l l i n a e welke omhoog gezet worden

    teneinde de kerven gemakkelijk te k u n n e n zien.

    H e e f t men vers gevangen M o r d e l l i n a e dan k a n m e n bij de mannelijke

    exemplaren n a droging v a n de gelei (ongeveer 5 tot 10 minuten) het p y g i d i u m

    omhoog t i l len en met een minutie-naaldje met k r o m m e punt de genitalien

    eruit trekken; deze w o r d e n onder de prepareer-microscoop i n een druppel

    water met twee dergelijke naaldjes geopend en de parameren, penis en phal lo-

    basis (de gechitiniseerde delen) uitgeprepareerd en op het kartonnetje naast

    of achter de kever geplakt. Somt zal een korte behandeling met verdunde

    koude ka l i loog k u n n e n helpen o m weefselresten te verwijderen. B i j de

    A n a s p i d i n a e wordt voor het p lakken bij het mannetje het achterlijf er met

    genoemd minutienaaldje afgehaald, en met de buikzijde naar boven, op het

    kartonnetje achter de kever geplakt.

    K e n t men de soorten reeds enigermate, dan is het niet a l t i jd n o d i g de

    determinatie d.m.v. genitalien-onderzoek te controleren. M o e t dit later toch

    gebeuren nadat de kevers gedroogd z i jn , dan k a n dat door ze op te weken i n

    de opzwelvloeistof v a n Scheerpelz, welke bestaat ui t 95 delen 6 0 % alcohol

    en s delen ijsazijn. H o e ouder het materiaal des te langer het i n de opzwel-

    vloeistof moet bli jven. E n k e l e honderd jaar oude exemplaren hadden een t i jd

    v a n 4 a 5 maanden nodig o m feilloos te worden behandeld. V i n d t men dit te

    lang duren, dan zal men moeten opkoken i n gedistil leerd water; daarmede

    heb i k voor deze groep geen ervaring, maar i k weet wel dat de kans op breuk

    groot is.

    D E T E R M I N A T I E - T A B E L VOOR DE N E D E R L A N D S E M O R D E L L I D A E

    Deze tabel is ingesteld op de zojuist beschreven prepareerwijze. Goed

    geprepareerd is hal f gedetermineerd. Z i j is niet bedoeld voor soorten welke

    buiten N e d e r l a n d gevangen zi jn.

    B i j de determinatie z i jn de kenmerken v a n de parameren pas beslissend

    als de uitwendige kenmerken v a n de kever aan de beschri jving bl i jken te

    voldoen. D e v o r m v a n de parameren alleen k a n niet ter determinatie dienen.

    Z i j n de parameren niet gelijk aan de bij de beschri jving v a n de kever gegeven

    a f b e d d i n g daarvan, dan is er ergens een fout gemaakt of hebben we met

    een niet i n de tabel voorkomende of onbekende soort te doen. Soms echter

    is de variatiebreedte v a n de v o r m der parameren moeil i jk te bepalen. B i j

    twi j fe l helpt het een tekening op grote schaal v a n de parameren v a n het te

    determineren exemplaar te maken, en die te vergeli jken met een tekening

    v a n de parameren v a n een goed gedetermineerd exemplaar.

  • 6 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    D e plaats en het aantal v a n de kerven op de schenen en tarsen z i jn vri j

    constant, doch met mogelijke a fwi jk ingen dient rekening gehouden te w o r d e n ;

    men dient steeds beide achterpoten te bekijken.

    V E R A N T W O O R D I N G D E R T E K E N I N G E N

    D e tekeningen z i jn door mij vervaardigd v a n originelen i n m i j n collectie,

    v a n Mordellistena acuticollis Schi ls . i n collectie C . J . M . Berger en Mordel-

    listena falsoparvula E r m . en Mordellistena purpureonigrans E r m . i n de c o l -

    lectie v a n het R i j k s m u s e u m v a n N a t u u r l i j k e H i s t o r i e te L e i d e n . E e n

    tekening die i k ter verduidel i jk ing n o g meende n o d i g te hebben is naar

    E r m i s c h (1969) , te weten: Mordellistena weisei Schi ls .

    Fig. 6-12A. Kaaktasters van: 6, Variimorda fasciata, $ ; 7, Mordellistenula perrisi; 8, Mordellistena pumila; g, M. micantoides; 10, M. fuscogemellata. Pygidium van: 11,

    Mordellistena brevicauda; 12, M. pumila; 12A, Curtimorda maculosa.

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 7

    Getekend is met twee plaatjes, beide gelegd i n het rechter ocula ir v a n

    een stereomicroscoop. H e t onderste plaatje met een raster v a n i m m , het

    andere daarbovenop met een meetlijn v a n o . i m m . Zodoende is het mogelijk

    verschil len v a n o . o i m m te meten. D e grootte-vergelijking ontbreekt mij

    uiteraard bij de tekening v a n E r m i s c h , en dus ook de maatstreep.

    A l l e s is getekend i n bovenaanzicht. V a n de parameren is echter steeds de

    binnenzijde getekend, zodat de rechter parameer l i n k s en de l i n k e r parameer

    rechts is afgebeeld.

    D e tekening v a n de kaaktaster v a n Variimorda fasciata ( L . ) is v a n een

    vrouwel i jk exemplaar, alle overige tekeningen z i jn gdbaseerd op mannelijke

    exemplaren.

    W O O R D V E R K L A R I N G

    anteclypeus: het voorste deel v a n de clypeus dat grenst aan de bovenlip.

    apicaalkerf: de k e r f die z i c h v o o r het einde v a n de scheen bevindt.

    bovenlip: het uiterste bovenste monddeel.

    clypeus: bevindt z i c h tussen bovenlip en voorhoofd .

    dekschilden: de breedte daarvan w o r d t gemeten dwars over de schouders.

    dorsaalkerf: evenwijdig aan de r u g v a n een scheen o f een tars l id .

    grootte van de kever: wordt gemeten bij uitgestoken k o p en halsschi ld

    (zie prepareermethode) vanaf de kaken tot het uiteinde v a n de dekschilden,

    dus zonder p y g i d i u m .

    hypopygidium: het vi j fde sterniet hetwelk z i c h tegenover (onder) het

    p y g i d i u m bevindt (zie randen f ig . n , 12).

    kaaktaster: het u i t v ier leden bestaande tastorgaan dat z i c h aan de onder-

    kaken bevindt.

    kerf: een k a m v o r m i g behaarde insni jd ing op de schenen en de tarsen v a n

    de achterpoten. B i j opgave v a n het aantal w o r d t de apicaalkerf niet mee-

    gerekend. V e r m e l d w o r d e n achtereenvolgens de kerven op de schenen (zonder

    de apicaalkerf) en de respectieve tarsleden; bijv. 3-4/3/2 beduidt: schenen

    3 a 4, eerste tars l id 3 en tweede tars l id 2 kerven.

    parameren: de stevig gechitiniseerde distale delen v a n het manneli jk ge-

    slachtsorgaan waartussen de penis z ich beweegt.

    punctuur: de fijne ingestoken putjes op de bovenzijde v a n de kever.

    pygidium: het v i j fde tergiet dat bij de M o r d e l l i n a e een konische stekelvorm

    heeft ( D u i t s : Stachelkafer) .

    sternieten: de zichtbare buiksegmenten.

    tergieten: de rugsegmenten, bi jna alle bedekt door de dekschilden. B i j de

    M o r d e l l i n a e is het v i j fde tergiet en soms ook het vierde onbedekt.

  • 8 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    M O R D E L L I D A E

    K l a u w t j e s v a n de tarsen bij M o r d e l l i n a e aan de onderkant getand, bij

    A n a s p i d i n a e niet. K e v e r s met een kop zonder slapen, enigszins gesteeld

    vastzittend aan het halsschild. D e kop i n rust vert ikaal tegen de voorcoxae

    aangedrukt. D e ogen z i jn groot. Kaaktasters met b i j l - of k n o t s v o r m i g e indl id .

    Achterschenen korter dan de tarsen.

    Ta'bel voor de subfamilies

    1. P y g i d i u m is konisch stekelvormig. Z i j r a n d v a n halsschild is kant ig tot

    de voorhoeken; voor- en z i jrand, de laatste tenminste v a n voren, door

    een fijne l i jn gerand. O p de achterschenen, en bij sommige soorten ook

    op de achtertarsen, bevinden z ich aan de buitenzijde kerven .

    M o r d e l l i n a e (p. 8)

    — P y g i d i u m is niet stekelvormig. Z i j r a n d van het halsschild is eveneens

    kant ig , maar aan de voorhoeken afgerond; voor- en z i jrand z i jn ongerand.

    O p achterschenen en achtertarsen z i jn zelden kerven aanwezig, eventueel

    ook op voor- en middenschenen A n a s p i d i n a e (p. 18)

    M O R D E L L I N A E

    T a b e l voor de genera

    1. Achterschenen met alleen een apicaalkerf, soms ook met een dorsaal-

    k e r f 2

    — Achterschenen met een apicaalkerf en nog een o f meerdere zi jkerven.

    Z i jkerven op eerste twee tarsleden v a n achterpoot, soms ook op derde

    tars l id 5

    2. Schi ldje dwars rechthoekig of t rapez iumvormig. A p i c a a l k e r f kort , onge-

    veer evenwijdig aan de achterrand v a n scheen . i . Tomoxia Costa (p. 9, 22)

    — Schi ldje driehoekig met rechte o f gebogen zijden. A p i c a a l k e r f als bij

    Toxomia 3

    3. Eerste 3 sprietleden dunner en meestal ook korter dan volgende leden,

    4e l i d even lang en breed als se of slechts iets smaller ( f i g . 1). V o o r -

    laatste tars l id v a n voor- en middenpoten uitgerand als i n f i g . 3. E i n d -

    sporen v a n achterschenen rood, tenminste de punt. Dekschi lden gewoon-

    li jk met lichte haarvlekken o f banden, soms geheel l icht, zelden geheel

    zwart 2. Variimorda M e q u i g n o n (p. 9, 23)

    — Eerste 4 sprietleden dunner en meestal ook korter dan volgende leden,

    deze iets breder en meer of minder zaagtandig ( f i g . 2) . . . . 4

    4. Achterschenen zonder dorsaalkerf, soms met onregelmatige rij korreltjes

    langs de r u g dier schenen. Voorlaatste tars l id v a n voor- en middenpoten

    recht of schuin afgesneden ( f i g . 4) ( i n N e d e r l a n d niet gevonden), dan

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 9

    wel uitgerand als i n f ig . 5. E i n d s p o r e n v a n achterschenen zwart. D e k -

    schilden zonder lichte haarvlekken of banden . 3. Mordella L . (p. 11, 23)

    — Achterschenen met dorsaalkerf welke vaak f i jn en door behar ing bedekt

    is. Eerste achtertarslid zonder dorsaalkerf. Voorlaatste tars l id v a n voor-

    en middenpoten duidelijk uitgesneden of tweelappig. P y g i d i u m kort en

    dik, breed afgeknot ( f i g . 12a) . . 4. Curtimorda M e q u i g n o n (p. 11, 24)

    5. K o p bij zonder plat. Kaaktasters lang, v o o r a l het laatste meestal mes-

    vormige l i d ( f i g . 7)

    5. Mordellistenula Stshegolewa-Barowskaja (p. 9, 24)

    — K o p m i n of meer gewelfd, meestal breder dan lang. Kaaktasters als onder

    6 6 6. Laatste kaaktasterl id bij beide sexen bi j l - tot knotsvormig ( f i g . 8, 9,

    10) 6. Mordellistena Costa (p. 11, 24)

    — Laatste kaaktasterlid bij

  • 10 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    Fig. 13-18. Linker achterscheen van: 13, Mordellistena parvula. Parameren van: 14, Variimorda fasciata (Valkenburg, Ned.); 15, Mordella holomelaena (Celje, Joegoslavie); 16, Mordellistena fuscogemellata (Canet, Frankrijk); 17, M. parvula (Celje, Joego-slavie) ; bij dit ex. is het uiteinde van de arm van de rechter parameer abnormaal naar

    binnen gebogen; 18, Mordellistena falsoparvula (Maastricht, Ned.).

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 11

    3. Mordella L .

    Eerste 2 sprietleden iets krachtiger dan de volgende 2 ( f i g . 2 ) . O g e n

    behaard en met fijne facetten. Dekschi lden l icht o f donker behaard. L i c h a a m

    zwart .

    I n N e d e r l a n d een soort:

    3e en 4e voortarsleden kort , 4e tars l id hoogstens v ierkant ( f i g . 5 ) . 2e kaak-

    tasterl id bij 6 schi j fvormig verbreed. P y g i d i u m een stuk na de basis enigszins plotsel ing versmald, hoogstens 2 X zo lang als h y p o p y g i d i u m . D e k s c h i l d -beharing zwart, soms langs de naad met enige witte haren. V o o r p o t e n , kaak-

    tasters en sprieten geheel zwart, zelden kaaktasters en basale sprietleden iets

    b r u i n r o o d . Parameren f ig . 15. 6,5-8 m m . . . holomelaena A p f b . (p. 23)

    4. Curtimorda M e q u i g n o n

    E i n d l i d kaaktasters plat b i j lvormig. Middenschenen korter o f slechts zolang

    als middentarsen. O g e n 'behaard, fijne facetten. E i n d s p o o r achterschenen geel.

    I n N e d e r l a n d een soort:

    Dekschi lden met talri jke rondachtige witte haarvlekken, enkele v lekken

    k u n n e n tot langs- o f dwarsbanden versmelten. 4-5 m m

    maculosa ( N a e z . ) (p. 24)

    5. Mordellistenula Stshegolewa-Barowskaja

    H e t geslacht toont veel overeenkomst met Mordellistena. Z i jkerven op

    achterschenen en i e en 2e achtertarsleden. Voorlaatste tars l id v a n voor- en

    middenpoten recht afgesneden.

    I n N e d e r l a n d een soort:

    K o p bijna r o n d tot dwars-ovaal , niet geheel tot achterrand afgeplat; achter-

    r a n d v o r m t vanaf de ogen een doorlopende boog. Sprieten langer dan de

    kaaktasters, welker laatste l i d 4 X zo lang als breed is en even lang als de beide voorgaande leden samen ( f i g . 7 ) . 2,15-3,35 m m . perrisi ( M u l s . ) (p. 24)

    6. Mordellistena Costa

    K o p bij beide sexen gewelfd. Achterschenen met 2 eindsporen, waarvan

    de binnenste soms zeer kort en moeil i jk te z ien is , o f slechts een eindspoor.

    Achterschenen met 1 tot meerdere kerven van verschillende v o r m en r icht ing .

    V a n de achtertarsleden heeft de eerste minstens een korte k e r f ; meestal

    kerven op eerste 2 achtertarsleden, soms ook op 3 c E i n d e n v a n de dekschilden

    steeds afzonderl i jk p u n t i g gerond.

    E r worden twee subgenera onderscheiden:

    1. Achterschenen met 2 eindsporen, waarvan de kleine soms moeili jk zicht-

    baars is Mordellistena s.str. (p. 12, 24)

    — Achterschenen met 1 eindspoor . . Pseudomordellina E r m . (p. 16, 27)

  • 12 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    Mordellistena s.str.

    T a b e l voor de afdel ingen en soorten

    1. 4e spriet l id smaller en meestal korter dan 5e en volgende leden .

    i e af del ing 2

    — 4e spriet l id zo lang en breed als 5e en volgende leden . . . 2e af del ing

    ( I n N e d e r l a n d alleen soorten met twee zeer schuine zi jkerven op de

    achterschenen, die het midden v a n de scheenbreedte bereiken, soms

    doorsnijdt de bovenste ker f de gehele breedte) 21

    2. O p achterschenen 2 zi jkerven v a n verschillende v o r m en r i c h t i n g . 3

    — O p achterschenen 3 o f meer korte zi jkerven evenwijdig aan achterrand

    dier schenen 5

    3. Beide zi jkerven z i jn kort en evenwijdig aan de achterrand der achter-

    schenen. Ze lden een aanzet tot een 3e kerf . Laatste kaaktasterl id meer o f

    m i n d e r gestrekt b i j lvormig ( f i g . 10) . . . . gemellata-groep 9

    — Bovenste v a n beide zi jkerven van achterschenen sterk tot extreem schuin,

    doorsnijdt de breedte v a n de schenen minstens voor de helft, vaak geheel

    ( f i g . 13), aanzet tot een 3e k e r f is niet aanwezig 4

    4. Dekschi lden eenkleurig behaard, zwart dan w e l l icht i n verschil lende

    tint, hoogstens tegen het einde donkerder. K o p zwart , soms bij 6 ante-clypeus en bovenlip rood. Eerste 2 achtertarsleden ieder met 2 kerven

    parvula-groep 10

    — Dekschi lden tweekleurig behaard, soms slechts de naad breder o f smaller,

    l ichter of donkerder behaard dan de omgeving . . weisei-groep 11

    5. Eerste 3 achtertarsleden met kerven . (tarsata-groep, niet i n N e d e r l a n d )

    — A l l e e n eerste 2 achtertarsleden met kerven 6

    6. P u n c t u u r v a n de dekschilden raw en r impel ig . K o p en halsschi ld met

    fijne verstrooide punctuur, glanzend. P y g i d i u m naar verhouding kort en

    d i k ( f i g . 11) brevicauda-groep 12

    — P u n c t u u r v a n de dekschilden slechts mat ig geraspt. K o p en halsschild

    tamelijk dicht maar met fijne punctuur. P y g i d i u m i n de regel lang tot

    zeer lang, slanker en puntiger ( f i g . 12) 7

    7. E e n k l e u r i g zwarte soorten. B e h a r i n g zwart of grauwzwart , soms purper

    of groen ir iserend. Kaaktasters breed b i j lvormig ( f i g . 8) . . . 8

    — Dekschi lden l icht behaard i n verschillende t inten, soms tegen het e ind

    verdonkerend. Laatste kaaktasterl id m i n o f meer gestrekt b i j lvormig ,

    smaller en meestal ook kleiner dan bij pumila-groep ( f i g . 9) .

    micans-groep 13

    8. 2e achtertarslid met 2 kerven pumila-groep 14

    — 2e achtertarslid met 3 kerven pentas-groep 20

    9. (gemellata-groep) I n N e d e r l a n d een soort:

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 13

    Fig. 19-27. Parameren van Mordellistena-soorten: 19, weisei (naar Ermisch, 1969); 20, brevicauda (Mont Ventoux, Frankrijk) ; 21, micantoides (Soulac s. Mer, Frankrijk); 22, pygmaeola (Entrage, Frankrijk) ; 23, purpureonigrans (Denekamp, Nederland) ; 24, pumila (Bunde, Nederland); 25, pseudopumila (Entrage, Frankrijk); 26, hollandica

    (Colmond, Nederland) ; 27, pentas (Vernet, Frankrijk).

  • 14 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    Bovenzijde roetzwart, onderzijde geelgrauw behaard. K e r v e n z w a k 2/4/2.

    K o p dwars-ovaal . 5e-ioe spriet l id bij 6 1,5 X zo lang als breed. Laatste kaaktasterl id vri j breed en hoekig ( f i g . 10). H a l s s c h i l d lengte: breedte =

    12:13. Dekschi lden 2,7 X zo lang als samen breed, zijden zacht gerond,

    naar achteren yersmald. P y g i d i u m lang en slank, ongeveer 1/2 X de

    lengte der dekschilden. Parameren f i g . 16. 3,6-4,5 m m

    fuscogemellata E r m . (p. 25)

    10. (parvula-groep)

    Halsschi ld-z i j rand v a n opzij gezien bijna recht en daardoor de achter-

    hoeken sterk stomphoekig, vaak met afgeronde hoek. Parameren f i g . 17.

    2,5-3,5 m m parvula ( G y l l . ) (p. 24)

    — Halsschi ld-z i j rand v a n opzij gezien minstens zwak concaaf, soms S-

    v o r m i g , de achterhoeken recht tot zwak scherphoekig, o f z w a k stomp-

    hoekig maar met een gepunte hoek. S p o r e n v a n achterschenen zwart o f

    z w a r t b r u i n . Dekschi lden z w a r t i g donkergrijs behaard, soms iets purper

    of groen ir iserend, ongeveer 2,5 X zo lang als samen breed. Voorschenen

    bij 6 zwak naar b innen gebogen. Sprieten, kaaktasters en poten bij het $ i n de regel geheel zwart , bij het

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 15

    afgerond. Voorschenen bij wmi/a-groep)

    Z i j r a n d v a n het halsschild v a n opzij gezien S - v o r m i g , minstens concaaf,

    achterhoeken recht- tot zwak-scherphoekig 15

    — Z i j r a n d v a n het halsschild v a n opzij gezien bijna recht, achterhoeken

    enigermate stomphoekig en gerond 19

    15. Dekschi lden minstens 3 X zo lang als samen breed. N i e t i n N e d e r l a n d .

    — Dekschi lden hoogstens 2,8 X zo lang als samen breed . . . . 16

    16. K l e i n e soort, 2,5-3,5 m m - Dekschi lden 2,7 tot 2,8 X zo lang als samen

    breed. Spr ieten tamelijk kort , 5e-ioe l i d zb 1,25 X zo l a n g als breed.

    Z i j d e n v a n het halsschi ld tamelijk evenwijdig, bij het 3 nagenoeg recht.

    Voorschenen met korte onopvallende wimperharen. Laatste kaaktasterl id

    iets slanker dan en met binnenhoek iets m i n d e r basaalwaarts als bij

    pumila. P y g i d i u m ± y2 X lengte dekschilden. K e r v e n 3/3/2. P a r a -

    meren f i g . 22. 2,5-3,5 m m pygmaeola E r m . (p. 26)

    Grotere soorten, langer dan 3,5 m m 17

    17. Sprieten bij 6 5e-ioe l i d 1,4-2 X zo lang als breed, bij ? iets korter , e indl id lang-ell iptisch of lang-eivormig 18

    — B i j 6 sprieten korter, 5e-ioe l i d hoogstens 1,25 X zo lang als breed, bij ? iets breder. Dekschi lden 2,5 X zo lang als samen breed. Laatste

    spriet l id smal e ivormig . P y g i d i u m slank zb 1/3 a 1/2 X zo lang als dek-

    schilden. Laatste kaaktasterl id breder dan bij pumila. K e r v e n 3/3/2.

    P a r a m e r e n f ig . 25. 3,6-4,5 m m . . . . pseudopumila E r m . (p. 26)

    18. N a u w e l i j k s groter dan pygmaeola, 3,5-3,8 m m , zelden 4 m m . B e h a r i n g

    v a n dekschi ld donker, bij verse exemplaren purper glinsterend. Spriet-

    leden ± 1,7 x zo lang als breed. P y g i d i u m bij

  • 16 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    (5 zwak verdikt . K e r v e n 3/3/2. H a b i t u s p i . 1. Parameren f ig . 26. 3,3-3,8

    m m hollandica E r m . (p. 26)

    20. (pentas-groep) I n N e d e r l a n d een soort:

    Voorschenen van 6 aan binnenzijde van basis nauwelijks verbreed en daar met enige onopvallende wimperharen. Dekschi lden zb 2,5 X zo

    lang als samen breed. P y g i d i u m ± y2 X lengte v a n dekschilden. K e r v e n

    4-5/4-5/3. Parameren f ig . 27. 4,5-6,5 m m . . . pentas M u l s . (p. 26)

    21. Bovenzijde eenkleurig geelrood, uiteinde van dekschilden iets donkerder.

    Spr ieten b r u i n met lichtere basale leden. K e r v e n 2/3/2. 2,7-4 m m .

    neuwaldeggiana ( P z . ) (p. 27)

    — B o n t gekleurde soort. Spr ieten geelrood. Zeer veranderli jk gekleurde

    soort. H a l s s c h i l d normaal roestrood met midden-overlangs een brede

    zwarte veeg, dekschilden zwart met rode schoudervlekken; genoemde

    delen k u n n e n ook geheel rood o f geheel zwart z i jn. D e gele beharing

    v a n dekschilden is iets r u w afstaand. Beide zi jkerven op achterschenen

    zi jn vaak zeer kort . 3,5-4,5 m m variegata F . (p. 27)

    Mordellistena (Pseudomordellina) E r m .

    T a b e l voor de soorten

    1. E i n d s p o o r v a n achterschenen zwart. O p achterschenen 2 lange schuine

    zi jkerven, dan wel alleen de bovenste lang 2

    — E i n d s p o o r v a n achterschenen geelrood, roestrood of geelbruin. A c h t e r -

    schenen eveneens met 2 enigszins lange zi jkerven. — A l l e poten geelrood.

    L i c h a a m en kop zwart , monddelen en kaaktasters roestrood. E i n d l i d v a n

    kaaktasters gestrekt knotsvormig . Beide zi jkerven v a n achterschenen zeer

    schuin, bovenste doorsnijdt scheenbreedte geheel, onderste iets korter.

    P y g i d i u m aan basis met een krans lichte haren. K e r v e n 2/2/1. 4,3 m m

    ferruginipes E r m . (p. 27)

    2. K o p bij beide sexen zwart , hoogstens de anteclypeus en de monddelen

    roestrood. N i e t i n N e d e r l a n d .

    — K o p voor enigszins roest- of b r u i n r o o d , bij ? soms alleen de anteclypeus.

    Z i j r a n d v a n het halsschi ld van opzij gezien enigermate sterk S - v o r m i g

    gebogen, achterhoeken soms bijna scherphoekig 3

    3. Sprieten lang, zij reiken bij vooruitgestoken kop tot voorbij basis v a n

    halsschild. 5e-ioe l i d ongeveer 2 X zo lang als breed. P y g i d i u m 2 X zo

    lang als h y p o p y g i d i u m , lang gepunt. Voorschenen S zwak gebogen, niet

    verbreed, met enige onopvallende wimperharen. Parameren f ig . 28. 2,8-3,2

    m m . . . . acuticollis Schi ls . (p. 27)

    — Sprieten korter, zij bereiken bij vooruitgestoken kop basis v a n halsschild

    niet of nauwelijks. 5e-ioe l i d ongeveer 1,6 X zo lang als breed. P a r a m e r e n

    f ig . 29. 2,3-2,8 m m nanuloides E r m . (p. 28)

  • BATTEN, DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 17

    Fig. 28-37. Parameren van Mordellistena: 28, acuticollis (Geulhem, Nederland); 29, nanuloides (Nw. en St. Joosland, Nederland). Kaaktasters van: 30, Anaspis lurida; 31, A. maculata; 32, A. thoracica. Sternieten van Anaspis-soorten; 33, hunteralis; 34, lurida;

    35. bohemica; 36, frontalis; 37, maculata.

  • 18 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    7. Mordellochroa E m e r y

    I n N e d e r l a n d een soort:

    A c h t e r l i j f geheel of gedeeltelijk rood. D e sexen z i jn verschi l lend gekleurd.

    (3 met zwarte bovenzijde, $ met zwarte kop en dekschilden, halsschild rood,

    soms met zwarte middenveeg, schildje roestrood. P y g i d i u m bij beide sexen

    zwart met enigszins geelrode basis. 4,5-6 m m . . . abdominalis F . (p. 29)

    A N A S P I D I N A E

    Deze tabel is alleen geschikt voor de determinatie van de c 5 . D e ? zi jn

    alleen met zekerheid op naam te brengen wanneer samen gevangen met c 5 .

    I n N e d e r l a n d een genus:

    8. Anaspis G e o f f r o y

    D e aan het e ind schuin afgesneden achterschenen en achtertarsleden hebben

    geen kerven. 4e l i d v a n voor- en middentarsleden zeer k l e i n en moeili jk

    zichtbaar i n u i thol l ing van 3e tars l id gelegen ( f i g . 4 3 ) .

    T a b e l voor de subgenera

    1. E p i p l e u r e n van dekschilden lang en smal, meestal tot 3e sterniet re ikend 2

    — E p i p l e u r e n v a n dekschilden korter en iets breder, slechts ongeveer tot i e

    sterniet reikend. — i e achtertarslid korter dan achterscheen. 5e sterniet

    bij S enigszins duideli jk driehoekig ingesneden, ie-4e sterniet zonder

    aanhangsels of tekens ( i n d r u k k e n , bultjes, of borstelharen). Soms achter-

    l i j f k i e l v o r m i g Silaria M u l s . (p. 20, 33)

    2. Laatste 5 sprietleden, behalve e indl id , w a l s v o r m i g of konisch. B i j (5

    2e~4e, 3e en 4e of alleen 3e sterniet v a n draadvormige aanhangsels voor-

    zien, zelden zonder Anaspis s. str. (p. 18, 29)

    — Laatste 5 sprietleden, behalve e indl id , bij (5 als een parelsnoer, bij $ die

    leden m i n d e r r o n d of v ierkant met afgeronde hoeken. Sternieten v a n 6 S met o f zonder draadvormige aanhangsels, 5e sterniet meestal diep inge-

    sneden Nassipa E m . (p. 20, 32)

    Anaspis s. str.

    1. Sternieten zonder aanhangsels. 4e sterniet i n het midden driehoekig uit-

    gebreid, 5e sterniet ingesneden. Z w a r t , normaal met geelrode schouder-

    vlekken, zelden met dergelijke v lekken aan punt v a n dekschilden. Soms

    halsschi ld gedeeltelijk rood of gehele bovenkant zwart . Sternieten f ig . 33.

    2,5-3 m m humeralis F . ( = geoffroyi M u l l . ) (p. 29)

    — E e n o f meerdere sternieten met aanhangsels i n midden . . . . 2

    2. 2e-4e sterniet met aanhangsels of alleen 2e en 3e sterniet, 5e sterniet soms

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 19

    sterk uitgesneden 3

    — i e en 2e sterniet zonder aanhangsels, alleen 3e of 3e en 4e sterniet met

    aanhangsels 4

    3. Zwarte soorten, alleen 2e en 3e sterniet met aanhangsels. — 2e sterniet

    met een aanhangsel dat z ich aan de punt i n tweeen splitst. 3e sterniet met

    een kort aanhangsel aan het einde iets ingesneden. Voortars leden sterk

    verbreed. E i n d l i d v a n sprieten e ivormig en zo lang als beide vorige leden

    samen. Sternieten f ig . 35. 2,5 m m

    bohemica Schils . ( = forticornis Schi ls . ) (p. 29)

    — H e l d e r geelrode soort, alleen laatste sprietleden en achterlijf zwartachtig,

    soms achterlijf ook geelrood. Laatste kaaktasterl id driehoekig ( f i g . 3 0 ) .

    Voortars leden sterk verbreed, i e tars l id korter en smaller dan 2e. 2e~4e

    sterniet met aanhangsels. Sternieten f ig . 34. 2,5-3,6 m m

    lurida Steph. ( = subtestacea Steph.) (p. 29)

    4. Aanhangsels v a n 3e sterniet staan aan basis dicht bijeen ( f i g . 36, 37,

    38) 5

    — Aanhangsels van 3e sterniet staan aan basis uiteen ( f i g . 39, 40) . . 7

    5. Aanhangsels van 3e sterniet fors, zwart soms donkerrood, aan punt kort

    haakvormig naar b innen gebogen, voortarsleden sterk verbreed. N o r m a a l

    zwart met geelrode voorkop, zelden geheel bruingeel of geelrood. Ster-

    nieten f ig . 36. 2,8-4 m m frontalis L . (p. 30)

    — Aanhangsels van 3e sterniet aan punt niet h a a k v o r m i g gebogen . . 6

    6. Laatste kaaktasterl id relatief k le in en smal b i j lvormig ( f i g . 31) . B o v e n -

    zijde geelrood, op dekschilden met meer of m i n d e r schaduwachtige v lekken

    (een driehoekige aan de gezamenlijke basis der dekschilden, een aan uit-

    einde alsmede een i n midden v a n ieder dekschi ld) . Deze v lekken k u n n e n

    gedeeltelijk of alle ontbreken. Onderzi jde zwart, zelden als bovenzijde

    getint. Voortars leden sterk verbreed, i e tars l id korter en smaller dan 2e

    tarsl id. Sprieten geel met zwarte eindleden. Sternieten f ig . 37. 2,5-3 m m

    maculata ( F o u r c r . ) (p. 31)

    — Laatste kaaktasterlid groot driehoekig ( f i g . 3 2 ) . K o p en halsschi ld geel-

    rood. Dekschi lden en onderzijde normaal zwart . D e rode k leur k a n z i c h

    uitbreiden zodat geheel roestrode exemplaren voorkomen (ab. latipalpis

    S c h i l s . ) ; i n N e d e r l a n d komen hiervan populaties voor. Sternieten f i g . 38.

    2,5-3 m m thoracica L . (p. 30)

    7. Aanhangsels van 3e sterniet kort en d u n en z ich niet o f nauwelijks ui t-

    strekkend tot achterlijfspunt. Z w a r t , alleen de monddelen, bovenlip, basale

    sprietleden, kaaktasters, voorpoten en soms ook de middenpoten geel- o f

    roestrood. Laatste kaaktasterlid relatief k l e i n en smal bi j lvormig. V o o r -

    tarsleden nauwelijks verbreed. Sternieten f i g . 39. 2,2-3 m m •

  • 2 0 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    pulicaria Costa ( = forcipata M u l s . ) (p. 31)

    — Aanhangsels v a n 3e sterniet sterk gebogen, vaak verder re ikend dan

    achterlijfspunt. — Dekschi lden tweekleurig behaard, geelgrauw en langs

    naad z i c h verbredend fijner behaard, donkefbruin (soms alleen onder

    schuin inval lend l icht te z ien) . K o p zwart. H a l s s c h i l d , basale sprietleden,

    taster en poten geelrood. Dekschi lden en onderzijde zwart. Ze lden gehele

    kever zwart (ab. fraudulenta J o y ) . Voortars leden niet verbreed. A a n -

    hangsels v a n 3e sterniet glanzend, kor t en sterk gebogen. Sternieten f ig .

    40. 3-3,3 m m regimbarti Schi ls . (p. 32)

    Anaspis (Nassipa) E m e r y

    1. Z w a r t e soorten. — 3e sterniet met 2 rechte draadvormige aanhangsels, die

    aan de basis bijeen staan. Voortars leden sterk verbreed, 2e tars l id 2 X

    zo lang als i e tars l id . Dekschi lden en halsschild kracht ig dwarsgerimpeld,

    glanzend. B o v e n l i p , tasters, sprietbasis en voorpoten geelrood of roestrood.

    Sternieten f ig . 41. 2,5-3,5 m m rufilabris ( G y l l . ) (p. 32)

    — V a n boven eenkleurig geelrood o f roestrood, of tenminste k o p en hals-

    schi ld geelrood 2

    2. 3e en 4e sterniet beide met 2 draadvormige aanhangsels. Voortars leden

    nauwelijks verbreed, i e tars l id slechts iets langer dan 2e. K o p en hals-

    schi ld steeds geelrood. Dekschi lden zwartachtig o f aan de basis l icht.

    Sternieten f ig . 42. 2,8-3,5 1 1 1 1 1 1 costai E m . (p. 33)

    — Sternieten zonder aanhangsels. Voortars leden kracht ig verbreed, 2e tars l id

    langer dan i e . K o p , halsschi ld en dekschilden geelrood. Dekschi lden soms

    iets gezwart, zelden geheel zwart. Onderzi jde geheel zwart , o f slechts het

    achterlijf, zelden de gehele onderzijde geelrood. Laatste sprietleden zwart.

    2,8-4 m m flava L . (p. 33)

    Anaspis (Silaria) M u l s a n t

    1. A c h t e r l i j f sterk k i e l v o r m i g . K o p , halsschi ld en dekschilden zwart . —

    Voorschenen recht, niet naar b innen gebogen. Voortars leden verbreed,

    i e tars l id aan de basis gebogen. 2,2-3,5 m m • • brunnipes M u l s . (p. 33)

    — A c h t e r l i j f normaal gewelfd. — Voorschenen aan de punt duideli jk naar

    b innen gebogen ( f i g . 4 3 ) . Voortars leden verbreed, i e tars l id recht en

    2 X zo lang als 2e. Zeer veranderli jk gekleurde soort. H a l s s c h i l d van

    geheel zwart tot geheel rood. 2-3 m m . . . . varians M u l s . (p. 33)

    F A U N I S T I S C H O V E R Z I C H T

    U i t g a n g s p u n t v a n deze faunistische bewerking is hetgeen E v e r t s schreef

    i n z i jn Coleoptera Neer landica (1903, 1922) alsmede z i jn handgeschreven

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 21

    Fig. 38-43. Sternieten van Anaspis-soorten: 38, thoracica; 39, pulicaria; 40. regimbarti; 41, rufilabris; 42, costai. Rechter voorscheen en tars: 43, Anaspis varians.

  • 22 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    aantekeningen van vindplaatsen i n een exemplaar van z i jn laatste Naamli js t

    (1925) , aanwezig i n de bibliotheek v a n de Nederlandse Entomologische

    V e r e n i g i n g te A m s t e r d a m .

    D e hierna vermelde vindplaatsen z i jn gebaseerd op de i n het R i j k s m u s e u m

    v a n N a t u u r l i j k e H i s t o r i e te L e i d e n aanwezige collecties, op hetgeen B r a k m a n

    publiceerde i n 1966 en 1968, alsmede op mi jn eigen collectie. D e vindplaatsen

    die E v e r t s vermeldt i n z i jn voornoemde vindplaatsenlijst staan cursief ge-

    drukt ; deze vindplaatsen zul len v a n die lijst k u n n e n afwi jken omdat soms

    de determinatie, i n het l icht van de nieuwste inzichten niet ju is t bleek te

    z i jn. W a a r E v e r t s schreef „overal" , v indt geen curs iver ing plaats.

    D e n u m m e r i n g en volgorde is die v a n de lijst B r a k m a n (1966a).

    A l v o r e n s tot de eigenlijke M o r d e l l i d a e over te gaan vermeld i k ook de

    Scrapti idae, welke i n E v e r t s ' t i jd gerekend werden tot de Mordel l idae .

    S C R A P T I I D A E

    K l a u w t j e s van de tarsen zonder tanding aan de onderkant. K l e i n e lang-

    werpige weke kevers met zwak chitineskelet. Achterschenen even lang als de

    tarsen. D e v o r m doet denken aan Anaspis.

    I n N e d e r l a n d komt slechts het genus Scraptia Latre i l le met een soort voor.

    Scraptia fuscula M u l l . (2615)

    I n de collectie E v e r t s bevinden z ich 7 ex. uit L i m b u r g : Maastricht, Nuth.

    D a a r n a n i m m e r meer i n N e d e r l a n d gevangen, zodat het voorkomen i n ons

    l a n d vermoedelijk van bijzondere omstandigheden afhing.

    M O R D E L L I D A E

    K l a u w t j e s van de tarsen bij M o r d e l l i n a e aan de onderkant getand, bij

    A n a s p i d i n a e niet. K e v e r s met een kop zonder slapen, enigszins gesteeld

    vastzittend aan het halsschild. D e kop i n rust vert ikaal tegen de voorcoxae

    aangedrukt. D e ogen zi jn groot. Kaaktasters met b i j l - , hamer- of knotsvormig

    e indl id . Achterschenen korter dan de tarsen.

    M O R D E L L I N A E

    M e t i n N e d e r l a n d de geslachten Tomoxia, Variimorda, Mordella, Curti-

    morda, Mordellistenula, Mordellistena en Mordellochroa.

    1. Tomoxia C o s t a

    I n E u r o p a komt slechts een soort voor:

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 23

    Tomoxia biguttata ( G y l l . ) (2641)

    T e r w i j l i n de collectie B r a k m a n een mooie serie voorkomt, is i n de collectie

    E v e r t s slechts een ex. aanwezig.

    Volgens verschillende auteurs te vangen i n vermolmde bomen, b.v. wi lde

    en tamme kastanje. M i j bekend v a n beuk.

    Vindplaatsen. — Limburg: Valkenburg, Kerkrade, Vijlen, Epen, Cadier en Keer. Noord-Brabant: Loon op Zand.

    2. Variimorda M e q u i g n o n

    V r o e g e r tot Mordella gerekend, doch daarvan duideli jk onderscheiden door

    de afwijkende bouw v a n sprieten en vooral parameren. D e enige i n ons land

    voorkomende soort i s :

    Variimorda fasciata ( F . ) (2642)

    I n de collectie E v e r t s onder de naam Mordella fasciata F .

    Vindplaatsen. — Overijssel: Deventer, Ootmarsum. Utrecht: Neerlangbroek. Gelder-land: Arnhem, Velp, Oosterbeek, Laag Soeren, Nijmegen, Doetinchem, Winterswijk, Lochem, Brummen, Warnsveld, Ruurlo, Kesteren. Noord-Holland: Haarlem, Wijk aan Zee, Marken, Velsen, Santpoort, Castricum, Overveen-Heemstede. Zuid-Holland: den Haag, Vogelenzang, Zwijndrecht, Gorkum, Rotterdam, Vianen, Warmond. Zeeland: Middelburg, Terneuzen, Nieuw-Namen, Vlissingen, Nieuw en Sint Joosland, Nisse. Noord-Brabant: Acht, Biesbos, Breda, Rucphen, Boxtel. Limburg: Valkenburg, Epen, Kerkrade, Bunde, Gronsveld, Wittem, Cadier en Keer, Colmond, Eijsden, Geulhem, Bemelen, Swalmen, Roermond, Eis, St. Pieter, Gulpen, Kotessen, Kamerik.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Utrecht.

    3. Mordella L i n n a e u s

    A l l e s wat i n de collectie E v e r t s gedetermineerd was als M. aculeata L . en

    leucaspis K i i s t , bleek holomelaena A p f b . te z i jn. Mordella aculeata L . wordt

    i n lijst B r a k m a n ook niet genoemd als i n ons l a n d voorkomend.

    Mordella leucaspis K i i s t . (2643)

    Deze soort vervalt voor ons land. K o m t volgens E r m i s c h (1969) alleen

    voor i n Z u i d - E u r o p a en i n het zuiden van M i d d e n - E u r o p a . I n de Provence

    v i n g i k verscheidene exemplaren.

    Mordella holomelaena A p f b . (2644)

    Deze soort is zeer algemeen i n M i d d e n - E u r o p a en ze is i n de collecties

    ri jkeli jk aanwezig.

    Vindplaatsen. — Overijssel: Ommen, Ootmarsum, Denekamp, Deventer. Gelderland: Eibergen, Warnsveld, Brummen, Winterswijk, Vorden, Barneveld. Noord-Holland: Heemstede. Noord-Brabant: Deurne, Valkenswaard. Limburg: Bunde, Epen, Cadier en Keer, Vijlen, Colmond, Vlodrop, Wittem, Sint Pieter, Houthem, Roermond, Valkenburg, Meerssen, Bemelen, Gulpen.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Overijssel en Noord-Brabant.

  • 24 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    4. Curtimorda M e q u i g n o n

    I n de Coleoptera Neer landica voorkomend als tot het geslacht Mordella

    behorend, doch daarvan verschil lend door de dorsaalkerf op de achterschenen

    en het korte en dikke, breed afgeknotte p y g i d i u m ( f i g . 12a).

    I n N e d e r l a n d een soort:

    Curtimorda maculosa ( N a e z . ) (2644a)

    A l s n ieuw voor de Neder landse fauna werden door C. J . M . Berger e ind

    j u n i en begin j u l i 1975 1 c? en 2 ? gevangen. Z e bevonden z i c h op een oude

    ontschorste sparrestam op een houtopslag ten Z u i d e n v a n B o r k e l en Schaft

    (gemeente V a l k e n s w a a r d ) .

    D e soort leeft op verschimmeld hout en komt volgens E v e r t s (1903) voor

    i n de R i j n p r o v i n c i e , waarbij het voorkomen is ons l a n d aansluit. E r m i s c h

    (1956) veronderstelt dat de soort boreo-montaan is .

    Vindplaats. — Noord-Brabant: Valkenswaard. Aan lijst Brakman toe te voegen en te vermelden als nr. 2644a.

    5. Mordellistenula S t s h e g o l e w a - B a r o w s k a j a

    I n de Coleoptera Neer landica v o o r k o m e n d als deel v a n het geslacht Mordel-

    listena, doch door het langgerekte laatste kaaktasterl id daarvan duidelijk

    onderscheiden. D e enige soort i n ons land is :

    Mordellistenula perrisi ( M u l s . ) (2645)

    ( = rectangula T h o r n s , = engelharti S c h i l s . )

    I n de collectie E v e r t s en ook i n die v a n anderen, waren meerdere exem-

    plaren, gedetermineerd als Mordellistena parvula G y l l . o f pumila G y l l . Z e l f

    v o n d i k de soort alleen i n de duinen i n grote hoeveelheid, op Jasione montana

    L . (zandblauwtje) , i n welke plant P e r r i s (1878) de larve vond.

    Vindplaatsen. — Utrecht: Venendaal. Gelderland: Arnhem. Noord-Holland: Texel, Bergen. Zuid-Holland: den Haag, Scheveningen, Wassenaar. Zeeland: Domburg, Oost-kapelle. Noord-Brabant: Bergen op Zoom. Limburg: Colmond, Plasmolen.

    Aan lijst Brakman nog toe te voegen: Utrecht, Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland.

    6. Mordellistena C o s t a

    H i e r v a n komen i n ons l a n d nogal wat soorten voor.

    Mordellistena parvula ( G y l l . ) (2646)

    H o e w e l volgens E r m i s c h niet zeldzaam, w o r d t de soort i n ons l a n d toch

    niet veel gevangen. D e larven leven volgens E v e r t s (1922) i n de Stengels

    van Artemisia en Valeriana dioica, volgens J o y (1932) op Artemisia maritima

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 25

    en A. vulgaris en volgens cTAgui lar (1962) ook i n Origanum ( m a r j o l e i n ) ,

    terwij l de larven schadelijk z i jn i n F r a n k r i j k i n cultures v a n Chrysanthemum,

    en i n R u s l a n d en Bulgari je i n cultures van zonnebloem en hennep.

    Vindplaatsen. — Friesland: Vlieland. Gelderland: Arnhem. Noord-Holland: Noord-wijk, Castricum, Texel. Zuid-Holland: den Haag, Vogelenzang. Zeeland: Zierikzee, Nisse. Noord-Brabant: Bergen op Zoom, Waalre, Breda. Limburg: Sint Pieter, Grons-veld, Bunde.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Friesland, Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland.

    Mordellistena falsoparvula E r m . (2647)

    D o o r E r m i s c h onderscheiden v a n parvula en zeldzaam gevangen op m e i -

    doorn (Crataegus) en margriet (Chrysanthemum leucanthemum).

    I n de collectie E v e r t s bevinden z i c h 3 ex. onder Mordellistena parvula

    var. inaequalis, w a a r v a n een falsoparvula bleek te z i jn, alsmede een ex. ge-

    determineerd als parvula, en gevangen door H . J . V e t h dat eveneens falso-

    parvula bleek te z i jn. V a n het door E v e r t s gevangen ex. werden de genitalien

    uitgeprepareerd.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Arnhem. Zeeland: Nisse. Noord-Brabant: Eindhoven. Limburg: Maastricht, Bemelen.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Gelderland.

    Mordellistena weisei S c h i l s . (2648)

    N i e t i n de collectie L e i d e n aanwezig. V o l g e n s E r m i s c h niet zeldzaam;

    w e r d gekweekt uit Artemisia vulgaris.

    Vindplaats. — Noord-Brabant: Eindhoven (v. 1954, C. J . M . Berger, 1 $ ) .

    Mordellistena fuscogemellata E r m . (2649)

    D o o r B r a k m a n (1966b) vermeld als door E r m i s c h gedetermineerd. D e

    soort komt niet voor i n M i d d e n - E u r o p a . H e t verspreidingsgebied is Z u i d -

    W e s t E u r o p a en N o o r d A f r i k a .

    Vindplaatsen. — Limburg: Bemelen (23.vi.1948, C. J . M . Berger), Sint Pieter

    (28.vi.1924, J . v. d. Vecht).

    Mordellistena brevicauda ( B o h . ) (2650)

    K o m t veel voor op Euphorbia cyparissias L . (cypreswolfsmelk) en w e r d

    daaruit gekweekt. P e r r i s (1878) v o n d de larve i n Euphorbia paralias L .

    (zeewolfsmelk) . I n de collectie L e i d e n bevindt z i c h slechts een ex. ui t de

    collectie Snel len v a n V o l l e n h o v e n , geetiketteerd Mordella aculeata L . , v i n d -

    plaats G l i p h . ( = Gliphoeve, gelegen zuideli jk v a n Heemstede) .

    Vindplaats. — Noord-Holland: Heemstede. Lijst Brakman noemt Overijssel en Limburg, wellicht in navolging van Everts* aan-

    tekeningen waarin staat vermeld: Oldenzaal en Valkenburg.

    http://23.vi.1948http://28.vi.1924

  • 26 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    Mordellistena micantoides E r m . (2651)

    H i e r v a n was geen enkel ex. aanwezig, ook niet i n de collectie B r a k m a n .

    K o m t eveneens voor op en w e r d gekweekt uit Euphorbia cyparissias L . D o o r

    mij gevangen op Euphorbia paralias L . i n L e s Landes .

    Lijst Brakman noemt Limburg. Mij is geen exemplaar bekend.

    Mordellistena pumila ( G y l l . ) (2652)

    Deze soort is niet zo warmteminnend als de aanverwante soorten. Z e is

    uit Cirsium gekweekt en komt volgens E r m i s c h overal veel voor. I n de

    collectie dan ook redelijk vertegenwoordigd.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Apeldoorn, Hoenderloo, Vorden, Winterswijk, Doetin-chem. Utrecht: Maarsbergen. Noord-Holland: Santpoort, Jisp, Noordwijk, Haarlem, Bloemendaal, Velsen. Zuid-Holland: den Haag, Wassenaar. Noord-Brabant: Eindhoven, Breda, Waalre. Limburg: Colmond, Sint Pieter, Valkenburg, Bunde, Gronsveld, Maas-tricht, Tulle.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Gelderland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland.

    Mordellistena pygmaeola E r m . (2652a)

    I n de collectie L e i d e n niet aanwezig. Volgens E r m i s c h komt de soort

    verbreid voor en dan veel. H e t is een soort uit de bergen. Is uit Cirsium

    gekweekt.

    Brakman (1968) noemt als vindplaats: Limburg: Colmond.

    Mordellistena purpureonigrans E r m . (2653)

    E e n zeldzame thermofiele soort; een 6 aanwezig i n collectie B r a k m a n (det. E r m i s c h ) .

    Vindplaatsen. — Overijssel: Denekamp, Brakman (1966b); verder uit Noord-Brabant: Eindhoven. Limburg: Colmond.

    Mordellistena pseudopumila E r m . (2654)

    Verscheidene ex. i n collecties V a l c k Lucassen en B r a k m a n . D e soort heeft

    een atlantische verspreiding.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Doetinchem. Limburg: Colmond, Geulhem, Wittem. Aan lijst Brakman toe te voegen: Gelderland.

    Mordellistena hollandica E r m . (2654a) (p i . 1, 2)

    U i t N e d e r l a n d beschreven door E r m i s c h (1966). I n de collectie L e i d e n

    aanwezig i n een ex. van een excursie van het museum op de Bemelerberg

    (22.V. 1952), waarvan parameren door mij uitgeprepareerd.

    Vindplaatsen. — Brakman (1966b): Limburg: Sint Odilienberg, Colmond, Vijlen. Thans toe te voegen: Limburg: Bemelen.

    Mordellistena pentas M u l s . (2655)

    I n de collectie B r a k m a n een ex. ui t E i n d h o v e n . D e soort is niet algemeen

    i n M i d d e n - E u r o p a , wel i n Z u i d - F r a n k r i j k .

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 27

    Volgens d ' A g u i l a r (1962) schadelijk i n anjercultures bij N i c e . Vermoede-

    li jk lee ft de larve speciaal i n Stengels van Caryophyllaceae, al worden ook

    andere waardplanten genoemd, o.a. Cirsium palustre Scop. D e larven die

    P e r r i s (1878) v o n d en beschreef als pumila G y l l . , bleken te behoren tot

    pentas M u l s . D e kevers verschijnen al i n a p r i l en bezoeken ook graag

    Euphorbia's.

    Vindplaats. — Noord-Brabant: Eindhoven. Lijst Brakman noemt nog Limburg.

    Mordellistena neuwaldeggiana ( P z . ) (2656)

    K o m t langs dichte bosranden voor, maar zeldzaam. Is daarom ook maar

    spaarzaam vertegenwoordigd i n de collecties.

    Vindplaatsen. — Overijssel: Delden. Gelderland: Doetinchem, Zutphen, Arnhem, Huissen, Winterswijk, Barneveld. Utrecht: Utrecht. Noord-Holland: Hilversum, Noord-wijk. Zuid-Holland: Rotterdam, Kralingen. Zeeland: Oostkapelle. Noord-Brabant: Breda, Biesbos. Limburg: Maastricht, Houthem, Gronsveld, Valkenburg, Kerkrade.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Utrecht.

    Mordellistena variegata ( F . ) (2657) ( = lateralis 0 1 . )

    H e t valt op dat i n ons land deze soort niet meer gevangen schijnt te z i jn

    na 1949, ook niet door B r a k m a n i n z i jn L i m b u r g s e t i jd, terwij l E r m i s c h

    de soort aangeeft als algemeen verbreid en zeer veelvuldig voorkomend.

    Vindplaatsen. — Overijssel: Delden. Gelderland: Arnhem, Wageningen, Winterswijk, Huissen, Doetinchem, Renkum, Dieren, Eibergen, Harderwijk, Vorden. Utrecht: Maars-bergen. Limburg: Valkenburg, Maastricht, Sint Pieter, Lichtenberg, Roermond, Wijlre.

    Lijst Brakman noemt nog Noord-Brabant.

    Mordellistena ferruginipes E r m . (2657a)

    I n de collectie L e i d e n niet aanwezig. V a n deze soort is een wijf je gevangen

    i n 1954 i n N o o r d - B r a b a n t : E i n d h o v e n (zie B r a k m a n , 1968).

    Mordellistena acuticollis S c h i l s . (2658)

    W e r d uit Cirsium gekweekt. D o o r B r a k m a n (1968) genoemd als inlands.

    Vindplaatsen. — Limburg: Geulhem (12.vi.1948, C. J . M . Berger) en Cadier en Keer (20.vii.1950, excursie museum Leiden). Beide ex. zijn mannetjes, waarvan genitalien uitgeprepareerd werden.

    D o o r de uitgebreide beschrijving v a n Schi l sky (1895) e n vergel i jking met

    het holotype, dat z ich bevindt i n het M u s e u m f u r N a t u r k u n d e te B e r l i j n

    ( D . D . R . ) , bli jkt dat de later door E r m i s c h op het etiket geuitte twi j fe l of het

    exemplaar v a n Berger wel een acuticollis is, ongegrond geacht k a n worden,

    zoals uit het h ierna vermelde moge bli jken.

    http://12.vi.1948http://20.vii.1950

  • 28 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    A a n het holotype bevinden z ich de volgende etiketten: „ U m g e b u n g W i e n .

    Rei t ter . " , „

  • B A T T E N , D E NEDERLANDSE MORDELLIDAE 29

    Mordellochroa abdominalis ( F . ) (2659)

    Deze soort is kenbaar aan het rode achterlijf; ze is reeds i n mei op

    bloeiende heesters of U m b e l l i f e r e n te vangen. K o m t i n ons l a n d niet veel voor.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Vianen, Huissen, Warnsveld, Arnhem, Brummen. Noord-Holland: Heemstede. Zuid-Holland: Berkel, Rotterdam, Rijswijk. Zeeland: Haamstede, Oostkapelle. Liimburg: Valkenburg, Epen, Amby, Houthem, Bemelen, Gulpen, Nuth, Sint Pieter.

    A N A S P I D I N A E

    D e soorten van deze onderfamil ie z i jn volgens E r m i s c h (1969) alleen met

    zekerheid te determineren bij de mannetjes, waarvoor dan ook de tabellen

    z i jn ingericht. W o r d e n beide geslachten tezamen gevonden dan geeft dit een

    indicatie voor de soortsbepaling v a n het wijf je. D a a r i n ons l a n d niet veel

    soorten voorkomen is de determinatie bij grote hoeveelheden meestal we l

    mogelijk.

    I n ons l a n d komt alleen het geslacht Anaspis voor en w e l met drie onder-

    geslachten.

    8. Anaspis G e o f f r o y

    Anaspis (Anaspis) humeralis ( F . ) (2660)

    ( = geoffroyi M u l s . )

    I n de collectie E v e r t s aanwezig onder de naam Anaspis geoffroyi M u l s .

    H e t is een atlantische soort die i n beide geslachten meest duideli jk ken-

    baar is.

    Vindplaatsen. — Friesland: Oude Mirdum. Overijssel: Delden, Ommen. Gelderland: Apeldoorn, Arnhem, Ede. Utrecht: Doom, Loosdrecht. Noord-Holland: Haarlem, Overveen, Velsen, Bergen. Zuid-Holland: Loosduinen, den Haag, Lisse, Kralingen, Oegstgeest, Voorburg, Scheveningen, Wassenaar, Bloemendaal, Woubrugge. Zeeland: Oostkapelle, Nisse, Kapelle. Noord-Brabant: Breda. Limburg: Kerkrade, Bunde, Vaals, Sint Pieter, Neercanne.

    Lijst Brakman noemt nog Drente.

    Anaspis (Anaspis) bohemica S c h i l s . (2661)

    N i e t i n de collectie L e i d e n aanwezig. E r m i s c h (1956) vermeld een ex.

    „Holland, H i l v e r s u m (Reclaire , col l . m e a ) " . D e soort is bl i jkbaar zeer zeld-

    zaam.

    Vindplaats. — Noord-Holland: Hilversum.

    Anaspis (Anaspis) lurida S t e p h . (2662)

    K o m t i n de collecties spaarzaam voor.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Arnhem, Velp, Apeldoorn, Barneveld. Utrecht: Soest. Noord-Holland: Sloten, Texel. Zuid-Holland: den Haag, Santpoort, Loosduinen. Zee-

  • 30 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    land: Middelburg, Oostkapelle. Noord-Brabant: Breda. Limburg: Maastricht. Aan lijst Brakman toe te voegen: Utrecht en Noord-Brabant.

    H e t komt voor dat Anaspis maculata ( F o u r c r . ) geen vlekken vertoont en

    dan geheel geelrood is. D e soorten Anaspis lurida Steph., maculata ( F o u r c r . )

    en thoracica ab. latipalpis Schi ls . z i jn dan alien geheel geelrood en gemakkelijk

    te verwarren, wat i n de collecties bleek. D a a r o m worden de kaaktasters v a n

    deze soorten afgebeeld i n f ig . 30, 31 en 32, teneinde de determinatie te

    vergemakkeli jken.

    Anaspis (Anaspis) frontalis L . (2663)

    E e n zeer algemene soort welke volgens de handgeschreven aantekeningen

    van E v e r t s (1925) „overal" voorkomt en i n alle provincies is gevangen.

    O n d e r de door E v e r t s als frontalis gedetermineerde exemplaren w a r e n drie

    Anaspis regimbarti Schi ls .

    Vindplaatsen. — Friesland: Terschelling, Beetsterzwaag. Groningen: Slochteren, Haren, Vlagtwedde. Drente: Assen, Wijster. Overijssel: Enschede, Denekamp, Deven-ter, de Lutte, Eerde, Ootmarsum. Gelderland: Brummen, Oosterbeek, Vianen, Nijmegen, Lochem, Winterswijk, Nijkerk, de Steeg, Pannerden, Terborg, Leuvenum, Velp, Arnhem, Laag Soeren, Doetinchem, Druten, Barchem, Berg en Dal, Didam, Vorden, Stokkum-Elten, Hierden, Heerde, Barneveld. Utrecht: Nieuwersluis, Maarsbergen, Utrecht, Loos-drecht, Leersum. Noord-Holland: Kortenhoef, Ankeveen, Amstelveen, Veur. Zuid-Holland: Rockanje, Meerkerk, Loosduinen, den Haag, Oegstgeest, Gorcum, Rhoon, Rijswijk, Wassenaar, Leiden, Leiderdorp, Hoogmade, Rotterdam, Reeuwijk, Hoek van Holland, 's-Gravenzande, Ypenburg. Zeeland: Oostkapelle, Haamstede, Domburg. Noord-Brabant: Eindhoven, Gilze Rijen, Dussen, Oirschot, Bergen op Zoom, Princenhage, Breda, Biesbos, Oisterwijk. Limburg: Epen, Valkenburg, Venlo, Roermond, Houthem, Kerkrade, Nuth, Sint Pieter, Bemelen, Gronsveld, Heerlen, Plasmolen, Maastricht, Bunde, Vijlen, Neercanne, Oostbroek, Eijsden, Holset.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Groningen.

    Anaspis (Anaspis) thoracica ( L . ) (2664)

    E v e r t s vermeldt de ab. latipalpis Schi ls . als aparte soort en noemt de v i n d -

    plaatsen afzonderli jk. D a a r o m worden deze hier ook afzonderl i jk vermeld.

    E x e m p l a r e n welke i n serie werden gevangen bleken steeds tot dezelfde v o r m

    te behoren (zie ook E r m i s c h , 1969).

    I n de collecties constateerde ik meermalen v e r w a r r i n g v a n ab. latipalpis

    met Anaspis flava, zelfs met lurida en eenmaal met een lichtgekleurde

    Anaspis maculata. H e t grote bi j lvormige e indl id v a n de kaaktasters v a n

    thoracica sluit v e r w a r r i n g uit , ook bij de wi j f jes.

    D e soort w e r d v o o r 1940 vri j geregeld gevangen en daarna niet meer,

    totdat P h . P r o n k i n 1967 op twee vindplaatsen op ieder een ex. bemachtigde;

    i n 1972 werden op A m e l a n d 22 exemplaren gevangen.

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 31

    Vindplaatsen. — Friesland: Beetsterzwaag, Terschelling, Ameland. Groningen: Sloch-teren. Overijssel: Enschede, Rijssen. Gelderland: Warnsveld, Doetinchem, Harderwijk. Utrecht: Utrecht. Noord-Holland: Jisp, Texel. Zuid-Holland: Wassenaar, Voorburg, Loosduinen. Noord-Brabant: Bergen op Zoom, Oirschot. Limburg: Weert, Houthem, Sint Pieter, Beek, Mook.

    Vindplaatsen ab. latipalpis Schils. — Friesland: Beetsterzwaag, Terschelling. Gronin-gen: Slochteren. Overijssel: Delden, Denekamp. Gelderland: Arnhem, Ede, Apeldoorn, Doetinchem, Vorden, Lochem. Utrecht: Amersfoort, Hollandse Rading, Utrecht. Noord-Holland: Amsterdam, Haarlem, Diemen. Zuid-Holland: den Haag, Leiden, Rotterdam, Rhoon, Loosduinen. Noord-Brabant: Dussen, Oisterwijk. Limburg: Valkenburg, Bemelen, Kerkrade, Plasmolen.

    Aan lijst Brakman toe te voegen: Groningen; nog genoemd worden Drente en Zeeland (hoewel hijzelf in deze laatste provincie niets ving).

    Anaspis (Anaspis) ruficollis ( F . ) (2665)

    A l l e als ruficollis geetiketteerde exemplaren bleken regimbarti Schi ls . te

    z i jn, ook de door E v e r t s (1922: 383) v a n D o m b u r g en A r n h e m genoemde.

    D e soort is volgens E r m i s c h zeer zeldzaam. H e t is een echte thermofiele

    soort, en deze zal voor lopig voor onze fauna geschrapt moeten worden.

    Anaspis (Anaspis) maculata ( F o u r c r . ) (2666)

    D e larve w e r d door P e r r i s (1878) gevonden i n vergaan hout v a n wijnstok,

    eik, wi lde kastanje en braam.

    H o e w e l de soort goed kenbaar is, bleken bij E v e r t s nog drie zeer lichte

    mannelijke exemplaren v a n thoracica ab. latipalpis door hem gedetermineerd

    te z i jn als maculata.

    Vindplaatsen. — Friesland: Ameland, Terschelling. Groningen: Haren, Marum. Over-ijssel: Delden, Oldenzaal, Denekamp, Hardenberg. Gelderland: Bronbeek, Nijmegen, Renkum, Arnhem, Oosterbeek, Tiel, Nijkerk, Velp, Doetinchem, Stokkum-Elten, Berg en Dal, Heerde, Barneveld. Utrecht: Utrecht, Laag Soeren, Doom, Amerongen. Noord-Hol-land : Texel, Muiderberg, Haarlem, Velsen, Santpoort, Weesp, Hilversum. Zuid-Holland: den Haag, Loosduinen, Rotterdam, Leiden, Delft, Bloemendaal, Kralingen, Wassenaar, Warmond, 's-Gravenzande, Berkel, Rockanje. Zeeland: Middelburg, Oostkapelle, Dom-burg, Nieuw en Sint Joosland, Kapelle, Nisse. Noord-Brabant: Bergen op Zoom, Chaam, Baarle Nassau. Limburg: Sint Pieter, Bunde, Amby, Valkenburg, Houthem, Epen, Kerkrade, Plasmolen, Venlo, Eijsden, Neercanne, Vaals, Vijlen.

    Lijst Brakman noemt nog Drente, wellicht geleid door Everts* „overal". De soort zal ook daar wel voorkomen.

    Anaspis (Anaspis) pulicaria C o s t a (2667)

    Volgens E r m i s c h slechts voorkomend op warme plaatsen i n het zuiden v a n

    M i d d e n E u r o p a . D o o r mij herhaaldelijk gevangen i n Z u i d - F r a n k r i j k . I n de

    collectie E v e r t s toch r u i m vertegenwoordigd met 35 exemplaren, i n de andere

    collecties spaarzaam.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Arnhem, Doetinchem, Stokkum-Elten. Noord-Holland: Haarlem. Zuid-Holland: den Haag, Loosduinen, Rhoon, Rotterdam. Zeeland: Nisse.

  • 32 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    Noord-Brabant: Gilze Rijen, Etten. Limburg: Valkenburg, Maastricht, Eijsden, Sint Pieter, Schin op Geul.

    Lijst Brakman noemt nog: Friesland en Overijssel.

    Anaspis (Anaspis) regimbarti S c h i l s . (2668)

    Zoals reeds gemeld bleken de i n de collecties aanwezige ruficollis alle tot

    de onderhavige soort te behoren.

    E n i g e geheel zwarte exemplaren die i n de collectie E v e r t s als frontalis ( L . ) ,

    i n de collectie V a l c k Lucassen als melanostoma Costa, en i n de collectie

    Heylaar ts als frontalis ( L . ) stonden, bleken alle mannetjes te z i jn v a n

    regimbarti ab. fraudulenta J o y ( B u c k , 1954).

    Vindplaatsen. — Overijssel: Delden. Gelderland: Arnhem, Winterswijk, Doetinchem. Noord-Holland: Texel. Zuid-Holland: den Haag, Rockanje, Kralingen, Rotterdam, Wassenaar, Leiderdorp. Zeeland: Oostkapelle, Nieuw en Sint Joosland, Kapelle, Nisse, Biezelinge, Domburg, Zierikzee, Haamstede. Limburg: Valkenburg, Epen, Bunde, Maas-tricht, Meerssen, Gronsveld, Bemelen.

    Lijst Brakman noemt nog: Friesland, Drente, Utrecht, Noord-Brabant.

    Anaspis (Anaspis) garneysi F o w l . (2669)

    L i j s t B r a k m a n voegt daaraan toe (kiesenwetteri s. E v e r t s ) daarbij bli jkbaar

    doelend op het exemplaar dat E v e r t s (1922: 384) beschreef. D i t ex. bleek

    een mannetje v a n frontalis ( L . ) te z i jn dat geheel bruingeel is, zoals, volgens

    E r m i s c h (1969) , frontalis optreedt i n Z . O . - E u r o p a .

    Anaspis kiesenwetteri E m . is een echte bergsoort uit de O o s t - A l p e n en

    K a r p a t h e n , die i n N e d e r l a n d niet te verwachten is. D e soort v i n g i k i n Davos

    ( Z w i t s e r l a n d ) op 1500-1800 m .

    Anaspis garneysi F o w l , zal voor lopig uit de lijst moeten worden geschrapt.

    Z e komt w e l dichtbij voor, zij het spaarzaam, want E r m i s c h noemt „slechts"

    twee vondsten i n R i j n l a n d .

    Anaspis (Nassipa) rufilabris ( G y l l . ) (2670)

    V o l g e n s E v e r t s „overal" .

    Vindplaatsen. — Friesland: Beetsterzwaag. Drente: Assen. Overijssel: Delden, Dene-kamp, Rijssen, Deventer. Gelderland: Arnhem, Doetinchem, Winterswijk, Leuvenum, Velp, Keppel, Barneveld. Utrecht: Amersfoort, Doom, Baarn. Noord-Holland: Haarlem, Velsen, Ankeveen. Zuid-Holland: den Haag, Wassenaar, Loosduinen. Limburg: Bemelen, Epen.

    Lijst Brakman noemt nog: Noord-Brabant en Zeeland; toch komt de soort in de collectie Brakman en mijn collectie niet uit Zeeland voor.

    Anaspis (Nassipa) melanostoma C o s t a

    Bleek zoals gemeld niet goed gedetermineerd, zodat de soort voor ons l a n d

    moet worden afgevoerd, geheel c o n f o r m lijst E v e r t s en B r a k m a n .

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 33

    Anaspis (Nassipa) costai E m . (2671)

    K o m t volgens E r m i s c h spaarzaam voor, ook i n de collectie i n L e i d e n ;

    het jongste exemplaar dateert v a n 1921.

    Vindplaatsen. — Gelderland: Dieren. Noord-Holland: Haarlem. Noord-Brabant: Breda. Limburg: Bemelen, Valkenburg, Epen, Nuth, Houthem.

    Anaspis (Nassipa) flava ( L . ) (2672)

    D e larve leeft volgens P e r r i s (1878) i n halfvergaan hout v a n wijnstok,

    eik en kastanje.

    A l l e i n de collectie E v e r t s geetiketteerde flava var. thoracica. w a r e n

    costai E m .

    Volgens E v e r t s verbreid i n Gelder land en L i m b u r g .

    Vindplaatsen. — Overijssel: Delden, Ommen, Hardenberg. Gelderland: Arnhem, Lochem, Oosterbeek, Zutphen, Warnsveld, Nijkerk, Winterswijk, Velp, de Steeg, Rheden, Doetinchem. Utrecht: Utrecht, Rhenen. Zuid-Holland: Bodegraven, Wassenaar. Noord-Brabant: Breda, Bergen op Zoom. Limburg: Valkenburg, Maastricht, Epen, Bunde, Gronsveld, Nuth, Holset, Bemelen, Neercanne.

    Lijst Brakman noemt nog: Noord-Holland.

    Anaspis (Silaria) brunnipes M u l s . (2673)

    Deze soort komt bijna uits luitend voor i n de collectie Everts . E e n exemplaar

    i n de collectie B r a k m a n (leg. P . P o o t ) was pulicaria Costa. H o e w e l de soort

    volgens E r m i s c h i n M i d d e n - E u r o p a veelvuldig voorkomt, was er geen enkel

    exemplaar gevangen na 1900 i n de collectie aanwezig.

    Vindplaatsen. — Zuid-Holland: Loosduinen. Noord-Brabant: Breda. Limburg: Val-kenburg, Nuth.

    Anaspis (Silaria) varians M u l s . (2674)

    D e larve v o n d P e r r i s (1878) i n vermolmde meidoorn.

    Slechts een exemplaar i n de collectie Everts , verzameld door Leesberg i n

    j u l i 1881. E r m i s c h noemt de soort overal veelvuldig voorkomend.

    Vindplaats. — Limburg: Maastricht.

    T e n einde inzicht te verkri jgen omtrent de vangsten v a n de soorten i n de

    loop der jaren, volgt een tabel v a n de vangsten gerangschikt naar decennia.

    Daarbij wordt opgemerkt dat de persoonlijke vangsten van E d . E v e r t s daar in

    niet exact konden worden verwerkt, omdat hij alleen vangmaand en vang-

    plaats aangeeft maar geen jaartal . D i t is te meer te betreuren omdat dit de

    collectie is met het rijkste materiaal.

    O m toch een overzicht te geven, dat enigszins op vol ledigheid aanspraak

    k a n maken, heb i k geschat en deze vermeldingen van een vraagteken voorz ien.

    3

  • 34 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN I9 (1976)

    Vraagtekens vóór 1900 betreffen de collectie Everts, en Mordellistena

    brevicauda (één exemplaar van Snellen van Vollenhoven); overige vraag

    tekens houden verband met publicaties van Brakman en Ermisch waarbij geen

    data genoemd worden. De eerst in 1975 in Nederland gevangen Curtimorda

    maculosa is niet in deze tabel opgenomen.

    TABEL I

    Overzicht van de Nederlandse gegevens van Mordellidae gerangschikt naar

    decennia

    Soort

    Scraptia fuscula Tomoxia biguttata Varümorda fasciata Mordella holomelaena Mordellistenula perrisi Mordellistena párvula M. falsoparvula M. weiset M. fuscogemellata M. brevicauda M. micantoides

    Decennia beginnende met

    o 0 0

    +

    +

    + ?

    0 0 Ο ο 0 0 0 O N Ο M oo 0 0 O N o>

    + 4- 4-

    4- + 4- 4- 4-4- + 4- 4-

    + 4-4- + 4-

    ο m O N

    ο O N

    4-4-

    4-4-4-4-4-

    ο ο>

    4-4-4-

    + 4-

    4-?

    4-4-

    Μ. pumila 4- 4- 4- 4- 4- 4-

    M. pygmaeola 4-

    M. purpureonigrans 4-M. pse lido pumila 4· 4- 4-

    M. hollandica 4- 4-

    M. pentas 4-

    M. neuwaldeggiana 4- 4- 4· + 4- 4- 4· + M. variegata 4- 4- 4- 4- 4-M. ferruginipes + M. acuticollis 4- 4-M. nanuloides 4-Mordellochroa abdominalis 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4-Anas pis humer alls 4- 4- 4- 4- 4- + + 4- + + A. bohemica 4-? A. lurida + 4- 4- 4- 4-A. frontalis + 4- 4- 4- + + 4- 4- + + A. thoracica 4-? 4- 4- 4- 4- 4-A. thoracica ab. latipalpis 4- + + 4- + 4-A. maculata 4- 4- 4- + 4- + + + + 4-A. pulicaria 4-? 4- 4- 4- 4- + A. regimbarti 4- + 4- + 4- 4- 4- + + A. rufilabris 4-? 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4- 4-A. costai + 4- 4- 4-A. flava + + 4- 4· 4- + 4-A. brunnipes 4-? 4- 4-? A. varians 4-

  • B A T T E N , DE NEDERLANDSE MORDELLIDAE 35

    A l s fenologisch overzicht van de soorten welke i n belangrijke aantallen

    i n de collectie voorkomen volgt een tabel aangevend de aantallen van de per

    maand gevangen dieren. D a a r i n valt op dat zeker drie Anaspis-soorten er

    vroeg bij z i jn ( m e i ) , dr ie andere (thoracica, regimbarti en flava) iets later i n

    aantal tevoorschijn komen, terwij l Variimorda en Mordella pas i n j u n i - j u l i

    een r o l van enige betekenis gaan vervul len. I n augustus is het M o r d e l l i d e n -

    seizoen eigenlijk al weer afgelopen.

    T A B E L 2

    Overz icht van de vangsten gerangschikt per maand volgens collectie-gegevens

    Soort Maand

    I V V V I V I I VIII IX totaal

    Variimorda fasciata 1 4i 77 10 1 130 Mordella holomelaena 4 38 49 2 93 Anaspis humeralis 3 64 28 7 102 A. frontalis 5 188 175 42 1 411 A. thoracica 4 44 33 2 83 A. maculata 2 186 146 33 1 368 A. regimbarti 12 59 18 89 A. flava 40 54 4 98

    D e laatste t i jd z i jn door onvermoeibaar zoeken en well icht andere vang-

    methoden vele nieuwe soorten gevonden. H e t is m e r k w a a r d i g dat daar-

    tegenover sommige soorten de laatste decennia niet meer gevangen zi jn.

    H e t Staatsbosbeheer staat ge lukkig een bosbouw voor die veel hout laat

    vergaan, zodat een natuurl i jk m i l i e u ontstaat dat gunstig is voor de M o r -

    dellidae. D e verminderde bermbespuit ing zal voor de toekomst ook veel

    k u n n e n betekenen.

    M o c h t e n onze coleopterologen naar aanleiding van het bovenstaande op-

    merkingen hebben, dan houd i k mij daarvoor gaarne aanbevolen, omdat i k

    ten voile besef conclusies te hebben getrokken uit slechts een deel, zij het een

    r i jk deel, van het Nederlandse materiaal. M i s s c h i e n geeft het opgemerkte

    een andere ki jk en aanleiding tot een aanvul l ing, opdat de juiste stand v a n

    zaken blijke.

    D A N K Z E G G I N G

    O p deze plaats past een w o o r d v a n dank aan P r o f . D r . J . T . Wiebes ,

    L e i d e n , en drs. J . K r i k k e n , conservator van de afdel ing Coleoptera van

    het R i j k s m u s e u m van N a t u u r l i j k e H i s t o r i e te L e i d e n , voor het ter beschik-

    k i n g stellen van het materiaal en de waardevolle suggesties, de H e e r A . B o s

    voor het tekenen van Mordellistena hollandica. D r . F . H i e k e , conservator

  • 36 ZOOLOGISCHE BIJDRAGEN 19 (1976)

    der af del ing Coleoptera v a n het M u s e u m f u r N a t u r k u n d e an der H u m b o l d t -

    U n i v e r s i t a t te B e r l i j n ( D . D . R . ) voor het toezenden v a n het holotype v a n

    Mordellistena acuticollis Schi ls . D e H e e r C. J . M . Berger ( A c h e l , Belgie)

    stond welwi l lend exemplaren van Curtimorda maculosa en Mordellistena hol-

    landica af.

    L I T E R A T U U R

    A Q U I L A R , J . D', 1962. Famille des Mordellidae. In: B A L A C H O W S K Y et al., Entomologie appliquee a l'agriculture, 1 ( 1 ) : 353-357- — Masson et Cie, Paris.

    B R A K M A N , P. J., 1966a. Lijst van Coleoptera uit Nederland en het omliggende gebied. — Monographieen Ned. Ent. Ver., 2: 139-142.

    , 1966b. Korte coleopterologische notities VII. — Ent. Ber., 26: 49-50. , 1968. Korte coleopterologische notities VIII. — Ent. Ber., 28: 111.

    B U C K , F. D., 1954. Mordellidae, Scraptiidae. — Handb. Identif. brit. Insects, 5 (9): 14-21.

    E V E R T S , E D . , 1903. Coleoptera Neerlandica, 2: 292-305. — Nijhoff, 's-Gravenhage. , 1922. Coleoptera Neerlandica, 3: 382-387. — Nijhoff, 's-Gravenhage. , 1925. Coleoptera Neerlandica. Nieuwe Naamlijst der in Nederland en het om-liggend gebied voorkomende schildvleugelige insecten: 83-85. — Thieme, Zutphen. (Alsmede de door Everts op deze lijst met de hand geschreven aantekeningen, in origineel in het bezit van de Ned. Ent. Ver. te Amsterdam.)

    E R M I S C H , K., 1956. Mordellidae. In: H O R I O N , Faunistik der mitteleuropaischen Kafer, 5: 269-328. — Frey, Tutzing. , 1963. Neue Mordelliden aus Deutschland. — Ent. Blatter, 59: 1-36. , 1966. Neue westpalaarktische Mordellistena-Arten. — Ent. Blatter, 62: 30-39. , 1967. Neue Mordellistena-Arten aus Mitteleuropa und der Balkanhalbinsel. — Ent. Blatter, 63: no-119. , 1969. Familie Mordellidae. In: F R E U D E et al., Die Kafer Mitteleuropas, 8: 160-196.

    J O Y , H . , 1932. A practical handbook of British beetles, 1:3o8-3ii. — Witherby, London. PERRIS, M . E. , 1878. Larves de coleopteres: 325-341. — Deyrolle, Paris. S C H I L S K Y , J. , 1895. Kafer Europa's, 31: 40.

    Z U S A M M E N F A S S U N G

    Die in den Niederlanden gefundenen Arten der Familie Mordellidae (Coleoptera), soweit anwesend im Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden, darunter die grundlegende Sammlung von Ed. Everts, wurden revidiert.

    Die Faunistiek wurde uberpruft und einige biologische Bemerkungen werden mitge-teilt. Es stellte sich heraus dass mehrere Kafer falsch bestimmt worden waren, was zur Folge hatte dass friihere faunistische Angaben nicht ganz richtig waren. Folgende Arten wurden bis Heute nie in den Niederlanden gefunden: Mordella aculeata L., Mordella leucaspis Kiist., Anapis ruficollis (F.), Anaspis garneysi Fowl., und Anaspis kiesen-wetteri Em.

    In den letzten Jahrzehnten wurden nicht mehr gefangen: Scraptia fuscula Mull., Mordellistena brevicauda (Boh.), Anaspis (Nassipa) costai Em., Anaspis (Silaria) brunnipes Muls. und Anaspis (Silaria) varians Muls.

    Neu fur die Fauna der Niederlande ist: Curtimorda maculosa (Naez.). Es wird darauf hingewiesen dass Ermisch (1969: 186 nr. 59) die rechte Paramere

    (links abgebildet) von Mordellistena acuticollis Schils von der Aussenseite her abgebildet hat, und nicht von der Innenseite wie er schrieb (Seite 160) (Siehe meine Fig. 28).

  • B A T T E N , DK NEDERLANDSE MORDELLIDAE 37

    S U M M A R Y

    The species of the family Mordellidae (Coleoptera) occurring in the Netherlands and preserved in the Rijksmuseum van Natuurlijke Historie at Leiden, were revised according to the latest taxonomic literature. This collection includes that of Ed. Everts, author of the first Dutch handbook on Coleoptera.

    The distribution of the species is detailed and some biological notes are given. Several beetles appeared to be misidentified: consequently the distribution as given

    in the literature is corrected. It is concluded that up to now the following species were not collected in the Nether-

    lands: Mordella aculeata L., Mordella leucaspis Kiist, Anaspis ruficollis (F.), Anaspis garneysi Fowl., and Anaspis kiesenwetteri Em.

    During the last decades there were no catches of: Scraptia fuscula Mull., Mordel-listena brevicauda (Boh.), Anaspis (Nassipa) costai Em., Anaspis (Silaria) brunnipes Muls., and Anaspis (Silaria) varians Muls.

    New to the Dutch fauna is: Curtimorda maculosa (Naez.). Attention is drawn to the fact that Ermisch (1969: 186 nr. 59) figured the right

    paramere (figured left) of Mordellistena acuticollis Schils. from the outside and not from the innerside as he intended (pag. 160) (see fig. 28 in the present paper).

  • Z O O L O G I S C H E B I J D R A G E N 19 (1976) P L . I

    Mordellistena hollandica Ermisch, $. Bemelerberg, Limburg.

  • Z O O L O G I S C H E B I J D R A G E N 19 (1976) P L . 2

    Kop en pygidium (bovenzijde) van Mordellistena hollandica Ermisch, $. Colmond, Limburg.

    DE NEDERLANDSE SOORTEN VAN DE KEVERFAMILIE MORDELLIDAEFig. 1-5.DETERMINATIE-TABEL VOOR DE NEDERLANDSE MORDELLIDAEVERANTWOORDING DER TEKENINGEN Fig. 6-12A.

    WOORDVERKLARINGMORDELLIDAETa'bel voor de subfamiliesMORDELLINAETabel voor de genera1. Tomoxia Costa2. Variimorda MequignonFig. 13-18.

    3. Mordella L.4. Curtimorda Mequignon5. Mordellistenula Stshegolewa-Barowskaja6. Mordellistena CostaMordellistena s.str.Tabel voor de afdelingen en soortenFig. 19-27.

    Mordellistena (Pseudomordellina) Erm.Tabel voor de soortenFig. 28-37.

    7. Mordellochroa Emery

    ANASPIDINAE8. Anaspis GeoffroyTabel voor de subgeneraAnaspis s. str.Anaspis (Nassipa) EmeryAnaspis (Silaria) Mulsant

    FAUNISTISCH OVERZICHTFig. 38-43.SCRAPTIIDAEScraptia fuscula Mull. (2615)

    MORDELLIDAEMORDELLINAE1. Tomoxia CostaTomoxia biguttata (Gyll.) (2641)

    2. Variimorda MequignonVariimorda fasciata (F.) (2642)

    3. Mordella LinnaeusMordella leucaspis Kiist. (2643)Mordella holomelaena Apfb. (2644)

    4. Curtimorda MequignonCurtimorda maculosa (Naez.) (2644a)

    5. Mordellistenula Stshegolewa-BarowskajaMordellistenula perrisi (Muls.) (2645)(= rectangula Thorns, = engelharti Schils.)

    6. Mordellistena CostaMordellistena parvula (Gyll.) (2646)Mordellistena falsoparvula Erm. (2647)Mordellistena weisei Schils. (2648)Mordellistena fuscogemellata Erm. (2649)Mordellistena brevicauda (Boh.) (2650)Mordellistena micantoides Erm. (2651)Mordellistena pumila (Gyll.) (2652)Mordellistena pygmaeola Erm. (2652a)Mordellistena purpureonigrans Erm. (2653)Mordellistena pseudopumila Erm. (2654)Mordellistena hollandica Erm. (2654a) (pl. 1, 2)Mordellistena pentas Muls. (2655)Mordellistena neuwaldeggiana (Pz.) (2656)Mordellistena variegata (F.) (2657) (= lateralis 01.)Mordellistena ferruginipes Erm. (2657a)Mordellistena acuticollis Schils. (2658)Mordellistena nanuloides Erm. (2658a)Mordellistena cattleyana Champ.

    7. Mordellochroa EmeryMordellochroa abdominalis (F.) (2659)

    ANASPIDINAE8. Anaspis GeoffroyAnaspis (Anaspis) humeralis (F.) (2660) (= geoffroyi Muls.)Anaspis (Anaspis) bohemica Schils. (2661)Anaspis (Anaspis) lurida Steph. (2662)Anaspis (Anaspis) frontalis L. (2663)Anaspis (Anaspis) thoracica (L.) (2664)Anaspis (Anaspis) ruficollis (F.) (2665)Anaspis (Anaspis) maculata (Fourcr.) (2666)Anaspis (Anaspis) pulicaria Costa (2667)Anaspis (Anaspis) regimbarti Schils. (2668)Anaspis (Anaspis) garneysi Fowl. (2669)Anaspis (Nassipa) rufilabris (Gyll.) (2670)Anaspis (Nassipa) melanostoma CostaAnaspis (Nassipa) costai Em. (2671)Anaspis (Nassipa) flava (L.) (2672)Anaspis (Silaria) brunnipes Muls. (2673)Anaspis (Silaria) varians Muls. (2674)TABEL 1TABEL 2

    DANKZEGGINGLITERATUURZUSAMMENFASSUNGSUMMARY