Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

17
Biotoopstudie heide Algemene achtergrondinfo Flora en fauna op de Hoge Rielen

Transcript of Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

Page 1: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

Biotoopstudie heide

Algemene achtergrondinfo

Flora en fauna op de Hoge Rielen

Page 2: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

2

Na de laatste ijstijd (Würm), het begin van het Holoceen (ca 8000 jaar v C.) lag onze Noordzee er droog bij.

Er overheersten toen noordwestenwinden die het zand van de zeebodem landinwaarts joegen.

De kustduinen werden gevormd door de zwaarste zandkorrels. Lichtere korrels bedekten de Kempen, de

zogenaamde dekzanden. De hele lichte korrels (of leem) belandden in onze huidige leemstreek.

Op deze dekzanden, meer bepaald voedselarme zandbodems, ontwikkelde zich het eiken-berkenbos (vanaf

het Atlanticum). Op open plekken groeiden ook struikhei en dopheisoorten. Heide is immers van nature uit

een lichtminnende pionierplant.

Ook de menselijke bevolking evolueerde: nomadische volkeren namen in de loop van de tijd een

sedentaire levenswijze aan. De ‘vroege veeteler’ liet zijn vee in de bossen weiden, hakte bomen om en

verbrandde de bodem zodat het schrale land van mineralen werd voorzien.

Vanaf de vroege middeleeuwen greep de ontbossing in versneld tempo om zich heen. Hout werd gebruikt

als brandstof en als bouwmateriaal voor werktuigen, schepen en woningen.

Het bos werd meer en meer open. Nieuwe boomopslag werd in de kiem gesmoord door het vee. Hierdoor

verarmde de bodem verder.

Ontstaan en evolutie van de heide

Page 3: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

3

Door de gunstige milieufactoren gingen heidestruiken domineren. Het strooisel van heide scheidt

bovendien fulvozuren af. Deze zuren breken de bodemmineralen af tot hun elementen. Door het

doorsijpelende regenwater worden deze voedingstoffen naar dieper gelegen lagen meegevoerd.

De bodem raakte zo verder verzuurd, waardoor heide die met heel weinig tevreden is, nauwelijks

concurrentie meer ondervond.

Zo ontstonden uitgestrekte heidevelden die, door eeuwenlange menselijke activiteit (afbranden, maaien,

plaggen en begrazen), niet meer tot bossen uitgroeiden.

HEIDE ALS HALFNATUURLIJK LANDSCHAP

De ontwikkeling van heide is het resultaat van bepaalde vormen van menselijk beheer. De mens belette

voornamelijk bosvorming. De natuurlijke ontwikkeling (n.l. de plantengroei) daarentegen gebeurde

spontaan.

Daarom noemen we heide een halfnatuurlijk landschap: het is deels mensenwerk en deels het werk van de

natuur. Heide kan alleen maar overleven, mits actief ingrijpen van de mens.

HET POTSTALSYSTEEM ALS VORM VAN LANDBOUWECONOMIE

De mensen van de Kempen leefden op arme landbouwgronden. Enerzijds waren de gronden verschraald

en verzuurd. Anderzijds bedekten de taaie heidestruiken deze gronden.

Om te overleven, benutten de mensen de natuur zo goed mogelijk. Eigenlijk pasten ze een

kringloopeconomie toe, waarbij niets verloren ging.

De struikheide was zo een dankbare, veelzijdige plant. Plaggen van struikhei werden namelijk gebruikt als

dakbedekking van hutten. Daarnaast maakten de mensen van deze plant ook schuurborstels, bezems,

matrassen en dekenvulling. Het kon ook dienen als vlechtwerk in afrasteringen. De stengels van struikhei

waren bovendien erg geschikt als tanden voor rieken. En de scheuten werden bij het brouwen van bier

gebruikt. Uit de nectar van de talrijke heidebloemetjes maakten de bijen honing. Ook de was in de

honingraat was een gegeerd product voor het maken van kaarsen en als gietvorm voor het metaalgieten.

Waar veen voorkwam, werd turf gestoken die het steeds schaarser wordende hout als brandstof verving.

Het heideschaap, dat zich kon voeden met struikhei in de winter, was een bron van vlees, melk en wol én

de levensnoodzakelijke mest.

Page 4: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

4

Om hun akkers te verrijken, pasten de landbouwers het potstalsysteem toe.

1. De mensen staken plaggen op de heide. Deze plaggen (= bovenste zoden van de heide) werden

laag voor laag uitgespreid in een stal met een verdiepte bodem, wat men een potstal noemde.

2. Overdag graasden kudden schapen (ofwel ander vee) op de heidevelden. ’s Nachts moesten zij op

stal gaan staan om de ‘kostbare uitwerpselen’ te verzamelen. In de loop van het jaar raakte de

potstal gevuld met mest, die regelmatig werd afgewisseld met een laag heideplaggen om de stapel

droog te houden. Aan het einde van de winter stonden de schapen met de rug tegen de nokbalk

van de potstal.

3. In het voorjaar mestten de mensen de potstal uit. Deze rijkere plaggen gebruikten ze als meststof

voor hun kleine akkertjes die ze rondom de dorpen aanlegden.

4. Per 4 ha akkerland had de boer 25 à 30 ha heideveld nodig om zijn akkers vruchtbaar te maken en

te bewerken.

potstalsysteem in detail

Het potstalsysteem werd in de Kempen vele eeuwen toegepast. Hierdoor ontstond er een cultuurgradiënt:

de gronden rondom de dorpen werden alsmaar rijker door de bemeste plaggen (ofwel plaggenbodems),

maar werden ook geleidelijk aan opgehoogd (zo’n 50 tot 100 cm); de heidevelden daarentegen werden

alsmaar schraler.

Op het hoogtepunt van de potstalcultuur was op de zandgronden, buiten de dorpen en akkers, nauwelijks

iets anders te vinden dan onafzienbare heidevelden. En daar waar de grond zelfs voor de heide te arm

werd, vormden zich (grote) stuifzandvlaktes.

Tussen dorpen braken zelfs heidetwisten uit om het recht, bepaalde heidegebieden te mogen beweiden.

In de 19de eeuw stuikte deze landbouweconomie helemaal in elkaar door de uitvinding van de kunstmest.

De landbouw was niet langer afhankelijk van de heide en de dierlijke mest.

Page 5: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

5

Bovendien bleek de schapenteelt in Australië veel goedkoper te zijn dan in Europa, waardoor er veel

import kwam.

Verder kende de steenkoolnijverheid een grote bloei. Er kwam veel vraag naar mijnhout. Grove den bleek

voor deze functie heel geschikt. Grove den werd massaal voor de mijnbouw aangeplant: met de stammen

werden de wanden gestut; het hout kraakt lang voordat het begeeft (kraakhout genoemd). Zo wisten

mijnwerkers tijdig dat ze de mijngang moesten verlaten Daar bovenop gedijde deze naaldboom goed op de

arme heidevelden.

En zo veranderde door de mens het landschap ingrijpend in een relatief korte periode.

Zoals eerder aangegeven wordt het heidelandschap beïnvloed door menselijke activiteit. Daarnaast spelen

verschillende – natuurlijke - milieufactoren in het ontstaan en het behoud van de heide ook een rol.

Vorming van een heidebiotoop is alleen mogelijk in een maritiem klimaat: veel regen, hoge

luchtvochtigheid, matig warme zomers en niet al te strenge winters.

Er is een voedselarme zandbodem nodig. Deze bodem is erg doorlaatbaar: regenwater met erin

opgeloste mineralen sijpelt door naar dieper gelegen lagen. Er is nauwelijks humusvorming. Alleen

typische heideplanten (zoals struikhei) kunnen in deze omstandigheden leven.

Heide kan alleen maar groeien op plaatsen met een grote lichtintensiteit. Aangezien in de Kempen

(Vlaanderen) bosvorming een natuurlijke successie (proces) is, zijn ingrepen van de mens

noodzakelijk om heidevegetatie in stand te houden.

Heidevelden liggen in open landschappen, waar wind, warmte en koude vrij spel hebben. In tegenstelling

tot de bossen, is er geen hoge plantengroei die deze natuurelementen kan temperen.

Zandbodem staat aan uiterste temperaturen bloot: het warmt erg snel op (snelle uitdroging), maar ’s

winters kan het er ook stevig vriezen.

Kortom, alleen organismen die zich aangepast hebben aan deze extreme omstandigheden, kunnen gedijen

in een heidelandschap. Zo vinden we geen grote verscheidenheid aan planten op de heide.

Heide kunnen we nog opdelen in droge heide en natte heide, wat voornamelijk afhangt van de

bodemvochtigheid.

De heide als biotoop

Heide als levensgemeenschap

Page 6: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

6

DROGE HEIDE

Een zandbodem houdt weinig water en voedingsstoffen vast. Op de droge heide is het grondwater

onbereikbaar voor de vegetatie. De planten moeten het stellen met het van de neerslag afkomstige

hangwater.

Struikhei, een altijd groene dwergheester, is de typische plant van de droge heide. De plant moet tegen

uitdroging bestand zijn, zowel in de zomermaanden (wanneer de zandbodem heel snel opwarmt) als in de

winter (door de lage luchtvochtigheid vormt uitdroging een grote bedreiging).

Hoe beschermt de struikhei zich tegen de droogte? Zijn blaadjes zijn erg klein, wat de verdamping doet

verminderen. Bovendien liggen de huidmondjes in diepe groeven, die extra beschermd worden door

haartjes, waardoor het verdampingsproces tot een minimum herleid wordt. ’s Winters vouwt de plant zijn

blaadjes zoveel mogelijk toe.

struikhei struikhei – detail bloem struikhei – detail blaadjes

klein warkruid of duivelsnaaigaren heidehaantje

parasiterende plant (zeldzaam) op jonge struikheide tast door zijn vraat oude heidestruiken aan

Andere dwergstruiken die op de droge heide voorkomen zijn kruipbrem en stekelbrem. Op de Hoge Rielen

is her en der jeneverbes aangeplant.

Page 7: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

7

jeneverbes – detail kruipbrem

De boomlaag is in de meeste heidevegetaties nauwelijks aanwezig. De struiklaag daarentegen is goed

vertegenwoordigd onder de vorm van dwergstruiken zoals struikhei en verschillende bremsoorten. Waar

het terrein vochtiger wordt, zal struikhei in dophei overgaan.

De kruidlaag is arm in soorten. Slechts enkele grassen o.a. bochtige smele, tandjesgras en pijpenstrootje

kunnen zich hier stand houden. Bij verrijking van de bodem (toenemende stikstof) gaan grassen zoals

pijpenstrootje en bochtige smele zich uitbreiden ten nadele van de heideplanten. In het duingebied tref je

zandzegge en buntgras aan. Deze planten zorgen ervoor dat het zand wordt ‘vastgelegd’. Langs de

zandpaden vind je het zandblauwtje terug.

Op open plaatsen kan de moslaag zich goed ontwikkelen, met overwegend bladmossen en lichenen (=

korstmossen). In de schaduw van de heidestruiken groeien haarmossen, heidemos en klauwtjesmos.

Korstmossen zoals rendier- en bekermossen gedijen op extreem droge plaatsen. Kortmossen

Page 8: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

8

van rechts naar links – van boven naar onder

klauwtjesmos – bekermos – zandblauwtje – pijpenstrootje – rendiermos – bochtige smele – buntgras - tandjesgras

Page 9: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

9

NATTE HEIDE

De natte heide is vruchtbaarder dan de droge heide, waardoor het rijker is aan plantensoorten. Natte heide

vormt de overgangsgordel tussen bos en hoogveen.

Bij plagwerken rondom vennen zijn moeraswolfsklauw en kleine en ronde zonnedauw de pioniersplanten

bij uitstek. Zonnedauw is een vleesetend plantje, dat graag tussen veenmos in ‘moerasachtig’ gebied

groeit. Deze plantjes kunnen met behulp van klierhaartjes, waaraan een plakkerige vloeistof zit (de ‘dauw’),

kleine insecten lokken. Kleine insecten kunnen niet meer loskomen en het blaadje rolt zich vervolgens op

om de prooi te verteren.

zonnedauw zonnedauw detail moeraswolfsklauw

De typische plant van de natte heide is echter de gewone dophei. Deze plant onderscheidt zich gemakkelijk

van de struikhei: het heeft grijsgroene blaadjes die met lange haren bezet zijn, ze staan in kransen van

(meestal) 4 op de stengel ingeplant, de bloemetjes zijn bolvormig en staan in trosjes bijeen.

dopheide – tormentil – pijpenstrootje

Page 10: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

10

Waar de grond minder nat is groeien dophei en struikhei gewoon naast elkaar. Hiertussen vind je ook

tormentil. Pijpenstrootje deint op de natte heide alsmaar uit. Zijn talrijke verschijning geeft aan dat de

biotoop naar vochtig grasland evolueert m.a.w. de plaatsen worden voedselrijker en droger.

VENNEN: GRONDWATERVEN EN HANGVEN

Waar hoogveen voor turfwinning werd afgestoken tot op het grondwaterpeil, ontstond een grondwaterven:

het water is er gelijk met het grondwaterpeil van de omgeving.

Als in het landschap een komvormige inzinking (of depressie) wordt gevormd, slaat het regenwater hierin

neer. Dit noemen we een hangven of een regenwaterven : het ‘hangt’ als het ware boven de

grondwaterspiegel. Het regenwater kan in dit ven slechts blijven hangen als de bodem uit een

ondoordringbare laag bestaat, de ijzeroerbank (= door insijpeling en uitspoeling in de zandbodem gaan

ijzermoleculen in de diepere lagen samenklitten). Bij het doorbreken van de oerlaag loopt het ven

gewoonweg leeg. Hangvennen zijn voedselarme en zure milieus. Tijdens warme zomers kan zo’n ven

volledig uitdrogen. Verschillende libellensoorten profiteren hiervan.

Page 11: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

11

In zure, natte en voedselarme omstandigheden voelen veenmossen zich opperbest. Veenmos kan wel

twintig tot veertig keer (!) zijn eigen droog gewicht aan water als een spons opnemen. Het zijn echte

waterreservoirs. Dit maakt ze erg bestand tegen fatale uitdroging. Veenmossen groeien dikwijls in

kussens.

Page 12: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

12

HET ONTSTAAN VAN VEEN

Het begrip veen mag je niet verwarren met het begrip ven. Veen heeft 2 betekenissen. Enerzijds spreekt

men overeen terrein waarin de bodem voornamelijk bestaat uit resten van de vegetatie. Veen heeft hier een

landschappelijke betekenis. Geologisch bekeken is veen een gesteente, net zoals klei en zand. Veen is

echter van organische oorsprong (wordt gevormd door ter plaatse afgestorven plantendelen), terwijl zand

en klei anorganische gesteenten zijn.

Voor de vorming van veen moet er aan 2 voorwaarden voldaan worden.

1. Je hebt een aanzienlijke plantengroei nodig, die voor het dode plantenmateriaal zorgt. Dit

plantenmateriaal moet zich kunnen ophopen d.w.z. er moet meer plantenafval geproduceerd

worden dan er kan vergaan.

2. Er moet een vochtig, zuur, voedsel- en zuurstofarm milieu zijn: aërobe bacteriën kunnen in dit

milieu niet leven, waardoor het plantenafval niet afgebroken wordt.

LAAGVEEN VERSUS HOOGVEEN

Veen ontstaat in onze streken op vochtige plaatsen met ondiep stilstaand water (plaatsen waar het

oppervlaktewater stagneert). Aan de rand van dit water beginnen riet en zegge te groeien (= begin van het

verlandingsproces). Na een tijd sterven deze planten af, waarbij de resten bezinken. Door gebrek aan

zuurstof kunnen de dode plantendelen niet opgeruimd worden. Ze hopen zich op en vormen turf. Er

ontstaat laagveen. Laagveen ligt binnen het bereik van de grondwaterspiegel.

Op hun beurt worden deze laagveenplanten onvoldoende opgeruimd. De turflaag wordt alsmaar dikker en

dikker, waardoor ze op den duur boven de grondwaterlijn uitsteekt. Vervolgens ontstaan er moerasbossen

(van zwarte els en wilg). De afstervende delen van deze bomen hopen zich tot dikke lagen op. Op deze

manier kan het grondwater het oppervlak niet meer bereiken. De bodem wordt zo zuur, arm aan zuurstof en

zeer arm aan voedingsstoffen. Door gebrek aan zuurstof wordt plantenmateriaal amper afgebroken en

sterven eveneens de boomwortels af. Veenmossoorten gaan nu het gebied overmeesteren. Er ontstaat

hoogveen. Hoogveen ligt hoog in het landschap en steekt boven het grondwaterpeil uit. Het houdt

regenwater vast.

Page 13: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

13

Aangezien de droge heide een schraal gebied is, is er weinig voedsel te vinden. Weinig variatie in planten

maakt dat slechts enkele dieren hun gading kunnen vinden.

Bovendien bieden de talrijke dwergstruiken (veelal struikhei) nauwelijks beschutting aan grotere

zoogdieren. Slechts de vos en zijn belangrijkste prooidier, het konijn graven holen in deze zandgronden.

Reeën komen hier slechts op doortocht of zoeken eten als ze niets beter vinden; de omringende bossen

geven hun dekking.

Ook bomen en hogere struiken komen op de heide slechts sporadisch voor. De boomleeuwerik en de

boompieper maken hier dankbaar gebruik van. Aangezien er geen broedplaatsen in de weinige bomen

mogelijk zijn, nestelen de vogels zich op de bodem. Zo is de boomleeuwerik een bodembroedende vogel.

Eveneens zoekt hij zijn voedsel op de grond.

Zandgronden warmen snel op. Hierdoor ontstaat er thermiek (= opstijgende warme luchtbellen), waar

roofvogels zoals de buizerd gebruik van maken. Zo zie je zijn verschijning vaak boven de heidevelden. De

buizerd heeft nood aan een open plek om te jagen. Zijn nest maakt hij echter in de omliggende bossen.

Maar daar tegenover staat dat de droge heide met zijn warm microklimaat erg interessant is voor de

zandhagedis en talrijke insecten en spinnen.

De bodemstructuur oefent zijn selectieve invloeden op de dierenwereld uit. Zo voelen graafinsecten zich

thuis op de heide. De grofkorrelige structuur van de bodem is een ideaal milieu om zowel broedkamers als

kuilen en gangen voor een hinderlaag aan te leggen.

Onder overhangende wortels en zoden vind je in het mulle zand trechtervormige structuren. Dit zijn de

larven van de mierenleeuw. Zodra een prooi over de rand verschijnt, bekogelt de larve hem met

zandkorreltjes. Hierdoor belandt de prooi regelrecht in de kaken van het in de bodem verborgen roofdier.

Vlinders (zoals de kleine vuurvlinder, het groentje, het groot dikkopje en de nachtpauwoog), sluipwespen

(o.a. de grijze spinnendoder en de urntjeswesp), (zand)bijtjes (o.a. de grijze zandbij) en zweefvliegen,

kevers (zoals de mestkever en de groene zandloopkever) en vele sprinkhaansoorten (b.v. snortikker en

knopsprietje) verkiezen droge heideterreinen. Veel van deze soorten zijn door het verdwijnen van deze

biotoop zeldzaam geworden.

Naast insecten zijn spinnen ook talrijk vertegenwoordigd: o.a. de hangmatspin, de wolfsspin die jaagt op

de bodem en geen web weeft, de lantaarnspin en de tijgerspin die in opmars is. Deze laatste spin is een

zuidelijke soort die – door het warmere klimaat - verder optrekt naar onze streken.

Op de natte heide en op en bij de vennen voelt de wilde eend zich uitstekend. maar ook de dodaar en de

waterral vinden hier hun plekje.

In deze zure wateren, die bovendien af en toe droogvallen, leven er bepaalde soorten waterkevers,

waterwantsen (o.a. de waterschorpioen), libellen (koraaljuffer, vuurjuffer, tangpantserjuffer,

azuurwaterjuffer,..) en hun larven. Het is eveneens de woonplek van de groene en bruine kikker.

Heide en haar dierenrelaties

Page 14: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

14

van rechts naar links – van boven naar onder

nachtpauwoog – zandhagedis – mierenleeuw – groentje

groene zandloopkever – wolfsspin – waterral - koraaljuffer

Page 15: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

15

Cursus natuurgids, CVN De Kalmhoutse Heide, uitgeverij Davidsfonds, 1997, Geert De Blust Het paarse landschap, uitgeverij KNNV, 2004, Svein Haaland Nederlandse oecologische flora – wilde planten en hun relaties, uitgeverij IVN, 1988, E.J. Weeda e.a. http://nl.wikipedia.org/wiki/Associatie_van_struikhei_en_stekelbrem http://nl.wikipedia.org/wiki/Veen_(grondsoort) http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschappen/veenlandschap#head3 http://www.inbo.be

Bronvermelding

Page 16: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

16

Page 17: Algemene informatie ontstaansgeschiedenis heide

17

Bijlagen: de Hoge Rielen in kaart gebracht