Alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie

23
Alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie De rol van ouderlijke monitoring & zelfcontrole Manon Verkerk Masterscriptie Jeugdstudies Universiteit Utrecht Dr. R.J.J.M van den Eijnden 23 januari 2013

description

Doel; Deze studie onderzoekt de relatie tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Tevens wordt de modererende rol van ouderlijke monitoring en zelfcontrole op de relatie tussen alcohol drinken en delinquentie onderzocht. Ten slotte worden mogelijke interactie-effecten van ouderlijke monitoring en zelfcontrole meegenomen in het onderzoek. Methoden; De data voor dit onderzoek zijn afkomstig van het onderzoek PAS. Het betreft een longitudinaal onderzoek met twee meetmomenten (T1 en T3). De steekproef van T1 bevat 634 11- en 12-jarigen en de steekproef van T3 bevat 520 13- en 14-jarigen. Resultaten; De resultaten laten zien dat jongeren die wekelijks drinken een groter risico lopen op het plegen van delicten. Daarnaast blijkt de mate van alcoholgebruik een rol te spelen. Hoe meer jongeren drinken, des te groter is de kans op het plegen van delicten. Ouderlijke monitoring is cross-sectioneel een moderator van het verband tussen de mate van drinken en delinquent gedrag van adolescenten. Dit betekent dat het verband tussen de mate van drinken en delinquent gedrag verandert doordat ouders hun kinderen monitoren. Zelfcontrole heeft geen significante invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Discussie; Dit onderzoek toont een verband aan tussen alcoholgebruik en delinquentie, met ouderlijke monitoring als moderator. Er is echter geen inzicht verkregen in de causaliteit van deze verbanden omdat er alleen cross-sectioneel effecten zijn gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de lange tijdspanne van twee jaar tussen T1 en T3.

Transcript of Alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie

Alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie

De rol van ouderlijke monitoring & zelfcontrole

Manon Verkerk

Masterscriptie Jeugdstudies

Universiteit Utrecht

Dr. R.J.J.M van den Eijnden

23 januari 2013

2

Abstract

Doel; Deze studie onderzoekt de relatie tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten.

Tevens wordt de modererende rol van ouderlijke monitoring en zelfcontrole op de relatie tussen

alcohol drinken en delinquentie onderzocht. Ten slotte worden mogelijke interactie-effecten van

ouderlijke monitoring en zelfcontrole meegenomen in het onderzoek. Methoden; De data voor dit

onderzoek zijn afkomstig van het onderzoek PAS. Het betreft een longitudinaal onderzoek met

twee meetmomenten (T1 en T3). De steekproef van T1 bevat 634 11- en 12-jarigen en de

steekproef van T3 bevat 520 13- en 14-jarigen. Resultaten; De resultaten laten zien dat jongeren

die wekelijks drinken een groter risico lopen op het plegen van delicten. Daarnaast blijkt de mate

van alcoholgebruik een rol te spelen. Hoe meer jongeren drinken, des te groter is de kans op het

plegen van delicten. Ouderlijke monitoring is cross-sectioneel een moderator van het verband

tussen de mate van drinken en delinquent gedrag van adolescenten. Dit betekent dat het verband

tussen de mate van drinken en delinquent gedrag verandert doordat ouders hun kinderen

monitoren. Zelfcontrole heeft geen significante invloed op het verband tussen alcoholgebruik en

delinquentie van adolescenten. Discussie; Dit onderzoek toont een verband aan tussen

alcoholgebruik en delinquentie, met ouderlijke monitoring als moderator. Er is echter geen inzicht

verkregen in de causaliteit van deze verbanden omdat er alleen cross-sectioneel effecten zijn

gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de lange tijdspanne van twee jaar tussen T1 en

T3.

3

Inleiding

De afgelopen jaren zijn de zorgen in Nederland omtrent het alcoholgebruik van jongeren flink

gestegen, wat het resultaat is van verschillende factoren. Allereerst is er nu veel meer kennis

over de kwetsbaarheid van met name adolescenten voor de effecten van alcoholgebruik,

waaronder verhoogde kans op hersenbeschadiging. Ten tweede is gebleken dat wanneer

Nederlandse jongeren drinken, zij veel alcohol per keer drinken (Trimbos Instituut, 2011). De

laatste jaren zijn steeds meer adolescenten, vooral in de leeftijd van tien tot veertien jaar, in het

ziekenhuis beland als gevolg van alcoholvergiftiging (Monshouwer, 2008). Jaarlijks worden 2.300

jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 24 jaar voor een alcoholvergiftiging behandeld op een

Spoedeisende Hulpafdeling (SEH) van een ziekenhuis. Eén op de tien daarvan is jonger dan

vijftien jaar (Veiligheid NL, 2012).

Scholieren hebben vaak al op jonge leeftijd ervaring met alcohol. Op 12-jarige leeftijd

heeft ruim een derde van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaring met het drinken van

alcohol (Verdurmen, Monshouwer, Dorsselaer, Lokman, Vermeulen-Smit & Vollebergh, 2011).

Gedurende de daaropvolgende jaren neemt alcoholgebruik sterk toe: op 15-jarige leeftijd heeft 83

procent al eens alcohol gedronken (Verdurmen et al., 2011). Vroeg beginnen met alcoholgebruik

wordt geassocieerd met verhoogd risico op een aantal negatieve uitkomsten, waaronder

hersenbeschadiging en externaliserend probleemgedrag (delinquentie en agressief gedrag).

Adolescenten in de leeftijd van twaalf tot zeventien jaar die regelmatig alcohol drinken, hebben

vaker gedragsproblemen (Monshouwer, 2008; SAMHSA, 2012). Adolescenten die veel drinken

maken meer ruzie, vechten meer, vernielen vaker spullen en stelen vaker in vergelijking met

adolescenten die niet (veel) drinken. Omdat adolescenten steeds eerder en vaker drinken, is het

te verwachten dat steeds meer adolescenten delinquent gedrag vertonen als gevolg van

alcoholgebruik. Het is daarom van belang inzicht te krijgen in de relevante factoren die mogelijk

invloed hebben op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag.

Cross-sectioneel onderzoek laat een verband zien tussen alcoholgebruik en delinquent

gedrag van adolescenten. Het gaat hier om de zogenoemde property offences, waaronder

diefstal, inbraak en brandstichting (Fergusson, Lynskey & Horwood, 1996; Felson, Savolainen,

Aaltonen & Moustgaard, 2008a). In longitudinaal onderzoek wordt echter geen verband

gevonden tussen alcoholgebruik en property offences (Felson, Teasdale & Burchfield, 2008b).

Zowel alcoholmisbruik als property offences zouden het gevolg zijn van dezelfde risicofactoren,

waaronder intelligentie, middelengebruik van ouders, delinquente vrienden en gedragsproblemen

(Felson et al., 2008b). Tussen alcoholgebruik en geweldpleging en alcoholgebruik en vandalisme

wordt daarentegen zowel in longitudinaal als in cross-sectioneel onderzoek een verband

gevonden (Fergusson et al., 1996; Felson et al., 2008a; Felson et al., 2008b; Resnick, Ireland &

Borowsky, 2010; Maldonado-Molina, Reingle & Jennings, 2011). Geweldpleging en vandalisme

zouden meer impulsieve activiteiten zijn dan bijvoorbeeld winkeldiefstal of inbraak en alcohol

4

speelt mogelijk een grotere rol bij impulsieve en ongeplande activiteiten (Felson et al., 2008b).

Daarnaast moet er zich een situatie voordoen waarin adolescenten zowel kunnen drinken als de

wet kunnen overtreden. Deze situationele kansen ontwikkelen zich voor sommige delicten vaker

dan voor andere (Felson et al., 2008b). Adolescenten drinken vaak tijdens het uitgaansleven en

daar doet zich eerder de kans voor om iemand te slaan (geweldpleging) dan om winkeldiefstal te

plegen.

Aangezien uit onderzoek blijkt dat er een effect is van alcoholgebruik op geweldpleging

en vandalisme, en de verwachting is dat dit komt doordat alcoholgebruik alleen een rol speelt bij

meer impulsieve activiteiten, wordt in dit onderzoek de volgende hypothese getoetst:

alcoholgebruik verhoogt de kans op delinquentie (c.q. geweldpleging en vandalisme).

Parental monitoring

Er zijn vrij eenduidige onderzoeksresultaten bekend over het verband tussen ouderlijke

monitoring en alcoholgebruik. Ouderlijke monitoring wordt geassocieerd met verminderd

alcoholgebruik van jongeren (Westling, Andrews, Hampson & Peterson, 2008; Ryan, Jorm &

Lubman, 2010; Berg, Hagquist & Starrin, 2011). Ouderlijke monitoring is een beschermende

factor die het alcoholgebruik zowel direct (door te monitoren waar een kind is en weg te houden

van alcohol) als indirect (door het beperken van omgang met deviante vrienden) beïnvloedt

(Westling et al., 2008). Kinderen van wie de ouders weinig tot geen zicht hebben op waar ze zijn

en wat ze doen, hebben eerder de neiging om alcohol uit te proberen (Westling et al., 2008). In

de literatuur is overeenstemming over de relatie tussen ouderlijk monitoren en delinquentie; hoe

sterker de ouderlijke monitoring, des te minder delinquent gedrag de adolescent vertoont (Eaton,

Krueger, Johnson, McGue & Iacono, 2009). Ouderlijk monitoren zou een preventieve invloed

hebben op de ontwikkeling van antisociaal probleemgedrag van adolescenten (Fosco,

Stormshak, Dishion, & Winter, 2012). Als ouders weten waar hun kind is en wat hun kind aan het

doen is, kunnen zij adequaat reageren op fout gedrag van hun kind (Fosco et al., 2012).

Tot op heden is er voor zover bekend geen onderzoek gedaan naar de modererende

invloed van ouderlijke monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag.

Het monitoren van het gedrag van kinderen door ouders heeft een beschermend effect op het

drinken en uitproberen van alcohol. Daarnaast beschermt monitoren tegen vandalisme en

geweldpleging. Met deze resultaten in gedachten wordt in dit onderzoek daarom de volgende

hypothese getoetst: een hoge mate van ouderlijke monitoring vermindert de sterkte van het

verband tussen alcoholgebruik en delinquentie

Wat ten slotte bij het toetsen van het effect van parental monitoring belangrijk is, is goed

te definiëren wat wordt verstaan onder parental monitoring. Bestaat ouderlijk monitoren uit de

actieve inzet van ouders om er achter te komen wat hun kind aan het doen is (parental

solicitation) of hebben ouders slechts kennis hiervan door de self-disclosure van hun kinderen?

Uit onderzoek blijkt dat self-disclosure van kinderen vaak sterker is gerelateerd aan wat ouders

5

weten van hun kind dan parental solicitation (Kerr & Stattin, 2000; Eaton et al., 2009). Het is

daarom belangrijk om te controleren voor self-disclosure wanneer ouderlijke monitoring als

variabele wordt opgenomen in onderzoek.

Zelfcontrole

Adolescenten met een hoge zelfcontrole zijn beter in staat om hun alcoholgebruik te matigen dan

adolescenten met een lage zelfcontrole (Glassman, Werch & Jobli, 2007; Lavikainen, Salmi,

Aaltonen, Lintonen, 2011). Adolescenten met een hoge zelfcontrole gebruiken

zelfcontroletechnieken om hun alcoholgebruik te matigen, zoals het mijden van vrienden die

drinken of het mijden van plaatsen waar wordt gedronken (Glassman et al., 2007). Lage

zelfcontrole bij adolescenten is ook een risicofactor voor probleemgedrag, zowel voor gedrags-

als emotionele problemen (Finkenauer, 2009). Adolescenten met een lage zelfcontrole plegen

meer misdaden en vertonen meer roekeloos gedrag en reactieve agressiviteit dan adolescenten

met een hoge zelfcontrole (Winstok, 2009; Lavikainen et al., 2011). Volgens de control theory

kunnen adolescenten met een lage zelfcontrole minder weerstand bieden aan verleidingen die op

de korte termijn voor behoeftebevrediging zorgen (Weerman, 2001). Jongeren met een lage

zelfcontrole zullen bijvoorbeeld sneller de kans aangrijpen om hun behoeften op illegale wijze te

bevredigen, ongeacht de sociale en maatschappelijke gevolgen op lange termijn. Delicten

kunnen allerlei gemakkelijke beloningen op de korte termijn opleveren zoals geld, spanning en

ontsnapping aan verplichtingen.

Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat een

hoge mate van zelfcontrole verband houdt met lager alcoholgebruik en minder delinquent gedrag.

Met deze resultaten in de gedachten wordt daarom de volgende hypothese in dit onderzoek

getoetst: een hoge mate van zelfcontrole vermindert de sterkte van het verband tussen

alcoholgebruik en delinquentie.

Naast de afzonderlijke modererende effecten van ouderlijke monitoring en zelfcontrole is het

interessant om te kijken welke van de twee een sterker effect heeft op het verband tussen

alcoholgebruik en delinquentie. Volgens de self-determination theory zetten adolescenten

gedurende hun ontwikkeling externe waarden en normen om in persoonlijke waarden, normen en

zelfregulatie. Indien dit proces goed verloopt, zullen individuen inzien dat sociale normen van

belang zijn en zullen zij deze integreren in hun eigen regulatiepatroon (Deci & Ryan, 2000).

Gedurende hun ontwikkeling zullen adolescenten waarschijnlijk ouderlijke normen internaliseren

in hun eigen regulatiepatroon. Het is aannemelijk dat jongeren tijdens de vroege- en

middenadolescentie, wanneer de zelfcontrole nog in ontwikkeling is, in hun gedrag sterker

beïnvloedt worden door ouderlijke monitoring dan door de eigen zelfcontrole. De volgende

hypothese wordt daarom in dit onderzoek getoetst: het modererende effect van parental

monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie is groter dan het modererende

effect van zelfcontrole van adolescenten op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie

6

Deze studie zal toetsen of er een cross-sectioneel en/ of longitudinaal verband is tussen

alcoholgebruik en delinquentie (geweldpleging en vandalisme) van adolescenten. Een tweede

doel is te toetsen of parental monitoring en zelfcontrole het verband tussen alcoholgebruik en

delinquentie van adolescenten verzwakken en welke van de twee een sterkere invloed heeft op

het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie.

Figuur 1. Getoetste model

Zelfcontrole

- + Alcoholgebruik Delinquentie - Parental monitoring

7

Methode

Procedure

Voor het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van onderzoeksgegevens uit het onderzoek

Preventing heavy alcohol use in adolescents: A joint venture of school and parents (PAS). De

data van dit onderzoek zijn verkregen aan de hand van een randomized controlled trial

(gerandomiseerd onderzoek met controlegroep). Binnen dit onderzoek is er op vijf verschillende

momenten data verzameld: T0 in september/ oktober 2006, T1 10 maanden later (2007), T2 22

maanden later (2008), T3 34 maanden later (2009) en T4 50 maanden later (2010). Er zullen in

het huidige onderzoek data van twee meetmomenten worden gebruikt; T1 (2007) en T3 (2009).

De gegevens van de leerlingen zijn verkregen aan de hand van gestructureerde

vragenlijsten die door de leerlingen online in de klas zijn ingevuld. De vragenlijsten stonden op

een beveiligde website en zijn afgenomen door getrainde onderzoeksassistenten. De

vragenlijsten voor de ouders zijn samen met een informed consent formulier naar het huisadres

gestuurd.

Sample

Van alle middelbare scholen in Nederland zijn willekeurig tachtig scholen geselecteerd en

uitgenodigd om mee te doen aan het PAS onderzoek. De inclusiecriteria waren ten minste

honderd eerstejaars leerlingen, minder dan 25% van de leerlingen mocht tot een etnische

minderheid behoren en de scholen mochten geen speciaal onderwijs aanbieden. Twintig scholen

waren bereid om mee te doen aan het onderzoek, wat uiteindelijk een steekproef opleverde van

2937 leerlingen op T0. De leerlingen zijn willekeurig toegewezen aan één van de vier condities:

ouderinterventie (1), kindinterventie (2), zowel ouder- als kindinterventie (3) of de controleconditie

(4). In dit onderzoek worden de gegevens van de controleconditie gebruikt. Op T0 zijn er 3490

leerlingen geselecteerd om mee te doen. Door 3,49% non-respons en uitsluiting van leerlingen

die al op T0 wekelijks dronken, deden er uiteindelijk op T0 2937 leerlingen mee, waarvan 779 in

de controleconditie. De demografische kenmerken van de leerlingen in de controleconditie op T0

zijn een gemiddelde leeftijd van 12,7 jaar, 378 jongens (50,6%) en 443 leerlingen met een lage

opleiding (56,9%). Op T3 is het aantal leerlingen dat meedoet 2533 (13,8% non-respons),

waarvan 677 leerlingen in de controleconditie.

De steekproeven van T1 en T3 zijn representatief voor (blanke) Nederlandse jongeren in

de leeftijd van 11 tot 12 jaar (T0) en 13 tot 14 jaar (T3). Er heeft mogelijk een selectie-effect

opgetreden doordat scholen met een minderheidspercentage hoger dan 25% uitgesloten zijn van

het onderzoek.

8

Meetinstrumenten

Alcoholgebruik

Alcoholgebruik wordt op twee verschillende manieren als variabele meegenomen in dit

onderzoek. Wekelijks alcoholgebruik (1) is gedichotomiseerd aan de hand van de kwantiteit-

frequentie meting; 0 = geen wekelijkse drinker en 1 = wekelijkse drinker. Iemand is een

wekelijkse gebruiker als hij/ zij minstens één glas (kwantiteit) per week (frequentie) drinkt. QF (2),

ofwel de mate van drinken, is een continue variabele en is geoperationaliseerd als het aantal

drinkmomenten de afgelopen week (minimaal één glas).

Delinquentie

Delinquentie wordt gemeten aan de hand van een dichotome schaal met 0 = geen delinquent

gedrag en 1 = wel delinquent gedrag. Deze schaal is gedichotomiseerd vanuit een somschaal

van vijf items die bestaan uit de antwoordcategorieën 1 = nooit delicten gepleegd tot 4 = vijf keer

of vaker. Voor deze schaal zijn items gekozen die vallen binnen de categorieën geweldpleging en

vandalisme. Voorbeelditems zijn ‘meedoen met een vechtpartij’ en een ‘fiets of brommer stelen’.

De cronbach’s alpha van deze schaal is voor T1 .745 en voor T3 .996.

Zelfcontrole

Zelfcontrole is de vaardigheid om sociaal ongeaccepteerde en ongewenste impulsen af te

remmen en om je gedrag, gedachten en emoties te kunnen veranderen en reguleren

(Finkenauer, Engels & Baumeister, 2009). Zelfcontrole wordt gemeten met een verkorte versie

van de zelfcontroleschaal van Tangey, Baumeister & Boone (2004). De zelfcontroleschaal

bestaat uit dertien items die worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal variërend van 0= nooit

en 5 = heel vaak. Voorbeelditems zijn ‘ik weiger dingen die slecht voor me zijn’ en ‘ik wou dat ik

meer zelfdiscipline had’. De cronbach’s alpha van deze schaal is .787.

Parental monitoring

Parental monitoring is de mate waarin ouders weten waar hun kinderen zijn en wat hun kinderen

aan het doen zijn (Berg, Hagquist & Starrin, 2011). Ouderlijke monitoring wordt gemeten aan de

hand van negen items die worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal, variërend van 0 = ze

weten daar niets van tot 5 = ze weten daar alles van. Voorbeelditems zijn ‘weten je ouders waar

je na schooltijd bent?’ en ‘weten je ouders waar jij je geld aan uitgeeft?’. Bij de drie items ‘weten

je ouders hoeveel je rookt?’, ‘hoeveel je drinkt?’ en ‘hoeveel hasj/wiet je gebruikt?’ is er een

zesde antwoordcategorie mogelijk: ‘dat doe ik niet’. In de analyses zijn respondenten met dit

antwoord eruit gehaald. De cronbach’s alpha van deze schaal is .871.

9

Self-disclosure

Self-disclosure1 is het vrijwillig delen van intieme, persoonlijke informatie door mensen met

anderen (Sentse et al., 2010, p.1). In dit onderzoek wordt zelfonthulling gemeten aan de hand

van een somschaal van vijf items. Deze items worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal die

varieert van 0 = nooit tot 5 = altijd. Voorbeelditems zijn ‘vertel jij je ouders over school (hoe het

met je vakken gaat bijvoorbeeld) en ‘vertel jij je ouders wat je hebt gedaan en waar je bent

geweest als je ’s avonds weg bent geweest?’. De cronbach’s alpha van deze schaal is .681.

Data-analyse

In dit onderzoek zijn allereerst de verschillen tussen groepen op basis van demografische

kenmerken beschreven. Daarnaast zijn de correlaties tussen de onafhankelijke variabelen,

afhankelijke variabelen en moderatoren weergegeven. De hypotheses van dit onderzoek zijn

vervolgens getoetst aan de hand van logistische regressieanalyses. In block 1 van de analyse

zijn de controlevariabelen sekse, leeftijd en opleidingsniveau opgenomen. Sekse is dichotoom en

bestaat uit categorieën jongen en meisje. De variabelen leeftijd en schoolniveau zijn

gedichotomiseerd. Leeftijd is gedichotomiseerd naar de groepen 11-12 jaar en 13-14 jaar. De

categorieën LWOO, VMBO-p, VMBO-pt, VMBO-t en VMBO/HAVO zijn samengenomen en

representeren de categorie laag schoolniveau. De categorieën HAVO, HAVO/VWO en VWO zijn

ook samengenomen en vormen de categorie hoog schoolniveau. Zelfonthulling (T1) is alleen als

controlevariabele opgenomen bij de analyses met ouderlijke monitoring. In de longitudinale

analyses is ook gecontroleerd op de afhankelijke variabele van het voorgaande jaar.

In block 2 zijn de hoofdeffecten van de onafhankelijke variabelen wekelijks

alcoholgebruik, QF2 (gemiddeld aantal glazen per week), zelfcontrole en ouderlijke monitoring op

T1 opgenomen (voor zelfcontrole en monitoring en QF en wekelijks drinken zijn aparte analyses

uitgevoerd).

Om moderatie-effecten van zelfcontrole en ouderlijke monitoring te kunnen toetsen, zijn

er in block 3 interactietermen opgenomen in de analyses. Deze interactietermen zijn het product

van gecenterde waarden van QF en zelfcontrole (QF*zelfcontrole), wekelijks drinken en

zelfcontrole (wekelijks drinken*zelfcontrole), QF en monitoring (QF*Monitoring) en wekelijks

drinken en monitoring (wekelijks drinken*monitoring). Om het moderatie-effect van QF en

monitoring grafisch te kunnen weergeven, zijn QF en monitoring opgesplitst in twee categorieën.

1 In de tekst zal de Nederlandse vertaling van self-disclosure, zelfonthulling, gebruikt worden.

2 Bij het aanmaken van de variabele QF zijn de respondenten met een waarde 0 uit de analyse gehaald

omdat er veel respondenten waren (74,2%) die op T1 deze waarde hadden en dus nog niet dronken. Wanneer deze respondenten in de analyse worden gehouden, zorgt dit voor een scheve verdeling van de variabele.

10

Resultaten Tabel 1 geeft een overzicht van de gemiddelde scores van de respondenten op mate van drinken

(QF), percentages wekelijkse drinkers en percentages delinquent gedrag. Jongens drinken

significant meer per week dan meisjes en jongens plegen significant meer delicten dan meisjes,

zowel op T1 als op T3. Adolescenten met een laag schoolniveau drinken op T1 significant meer

en plegen op T1 significant meer delicten dan adolescenten met een hoog schoolniveau.

Tabel 1. Beschrijving onderzoeksgroep op demografische kenmerken

Gemiddelde score QF

Percentage wekelijkse drinkers

Percentage delinquent gedrag

2007 (N=195)

2007 (N=755)

2007 (N=634)

2009 (N=520)

Totaal Sekse

7.39 25,8 4,2 7,1

Jongens 8.39

30**

11,1***

20,9***

Meisjes 5.84

21,3

1,5 4,1

Leeftijd

11-12 4.85 20,85*

6,1 13,5

13-14 4.34 34,4 5,6 7,1

Schoolniveau Laag 8.62

* 77,9

** 7,5

* 14,3

Hoog 3.05 22,1

3,2

8,4

* p< 0.05 ** p< 0.01 *** p< 0.001

11

Correlaties

In Tabel 2 worden de correlaties tussen de variabelen weergegeven. Alle correlaties zijn significant.

Tabel 2. Correlatiematrix

Zelfonthulling 2007

Zelfcontrole 2007

Ouderlijke monitoring 2007

Delinquentie 2007

Delinquentie 2009

Wekelijks drinken 2007 QF 2007

-.293

**

-.146*

-.269

**

-.336**

-.303

**

-.127**

.298

**

-.499**

.290

**

.295**

Zelfonthulling 2007

-

.481

**

.579

**

-.255**

-.290

**

Zelfcontrole 2007

-

-

.481

**

-.272

**

-.267

**

Ouderlijke Monitoring 2007

- - - -.236** -.247

**

Delinquentie 2007

- - - - .567

**

Delinquentie 2009

- - - - -

* p < .05

** p < .01

De correlaties tussen de categorische variabelen en de continue variabelen is gemeten met een Spearman’s rho. De correlaties tussen de continue variabelen is gemeten met een Pearson correlatie.

12

Verband tussen de controlevariabelen en delinquentie

In Tabel 3 is af te lezen dat zowel cross-sectioneel als longitudinaal het effect van sekse

significant is. Dit betekent dat de mate waarin adolescenten delicten plegen, wordt beïnvloed

door sekse; jongens hebben een grotere kans om delicten te plegen dan meisjes. Cross-

sectioneel is ook zelfonthulling een significante voorspeller. Adolescenten die meer uit zichzelf

vertellen over hun leven en bezigheden aan hun ouders hebben een kleinere kans hebben om

delicten te plegen dan adolescenten die weinig uit zichzelf vertellen over hun leven en

bezigheden aan hun ouders. Uit Tabel 3 blijkt ten slotte dat delinquent zijn op T1 een significante

voorspeller is van delinquent zijn op T3. De kans dat adolescenten op T3 een delict hebben

gepleegd, is groter als adolescenten op T1 ook al delicten hebben gepleegd.

In Tabel 4 (waar niet wordt gecontroleerd voor zelfonthulling) is af te lezen dat sekse en

opleidingsniveau significante voorspellers zijn van delinquentie. Jongens hebben een grotere

kans om delicten te plegen dan meisjes en adolescenten met een laag schoolniveau hebben een

grotere kans om delicten te plegen dan adolescenten met een hoog schoolniveau. Longitudinaal

is het effect van opleidingsniveau niet meer significant. Ook bij deze analyses is delinquent

gedrag op T1 een significante voorspeller van delinquent gedrag op T3.

Verband tussen alcohol drinken en delinquentie

Of alcohol drinken een significante voorspeller is van delinquentie, is af te lezen in Tabel 3 en 4.

In alle cross-sectionele analyses voorspellen wekelijks drinken en QF significant delinquentie.

Jongeren die drinken plegen vaker delicten dan jongeren die niet drinken en des te meer

jongeren drinken, des te hoger is de kans dat zij delicten plegen. Longitudinaal zijn deze effecten

niet meer significant.

Moderatie-effect van ouderlijke monitoring

Ouderlijke monitoring heeft geen significant effect op het verband tussen wekelijks drinken en

delinquentie (Tabel 3, Model 1.1). Ouderlijke monitoring heeft cross-sectioneel wel een significant

effect op het verband tussen QF en delinquentie (Tabel 3, Model 2.1). Dit moderatie-effect wordt

grafisch weergegeven in Figuur 2. Ouderlijke monitoring zwakt het verband tussen de mate van

drinken en delinquentie af. De kans dat adolescenten delicten plegen, is lager voor drinkende

adolescenten die wel door hun ouders worden gemonitord dan voor adolescenten die niet of

nauwelijks door hun ouders worden gemonitord. Longitudinaal is dit moderatie-effect niet

significant. Ten slotte laat Model 2 zien dat het hoofdeffect van monitoring op delinquentie

significant is. Hoe sterker de ouderlijke monitoring, des te kleiner de kans is dat jongeren delicten

plegen.

13

Moderatie-effect van zelfcontrole

De moderatie-effecten van zelfcontrole zijn niet significant (Tabel 4, Model 3.1 & 4.1). Wel kan

worden opgemerkt dat zelfcontrole zowel cross-sectioneel als longitudinaal model delinquentie op

T3 significant voorspelt (Tabel 4). Hoe hoger de zelfcontrole van adolescenten, des te kleiner de

kans dat zij delicten plegen.

14

Tabel 3. Logistische regressieanalyses van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie met ouderlijke monitoring als moderator.

* p < .05 ** p< .01 *** p< .001

T1 N = 634

T1-T3 N = 520

OR 95% CI B (SE) OR 95% CI B (SE)

Block 1

Geslacht (ref = jongen)

5.515

**

1.831-16.607

2.042 (.562)

6.679

** 2.071-22.585

1.909 (.616)

Schoolniveau (ref = LWOO/VMBO)

1.691 0.628-4.552 .525 (.550) 1.663 0.553-4.997 .509(.561)

Leeftijd (ref = 11-12 jaar) 1.661 0.617-4.469 .507(.505) 1.708 0.456-6.396 .535 (.674) Zelfonthulling .303

*** 0.168-0.546 -1.195 (.301) .651 0.335-1.329 -.405 (.352)

T1 Delinquentie (ref = geen delinquent gedrag)

.015***

0.003-0.068 -4.228 (.784)

Nagelkerke R² .228***

.462***

Model 1 Block 2 Wekelijks drinken (ref=

geen wekelijks drinker) .164

*** 0.067-0.406 -1.805 (.461) .471 0.152-1.476 -.748 (.580)

Monitoring

.862 0.569-1.306 -.149 (.212) .877 0.526-1.461 -.132 (.261)

Nagelkerke R² .335***

.470

Block 2

Model 2

QF Monitoring

1.093

**

.332*

1.026-1.177 0.179-.853

.089 (.035) -.613(.339)

.955 .878

0.899-1.014 0.289-2.667

-.046 (.031) .173 (.466)

Nagelkerke R

2

Model 1.1

.492

***

.480

Block 3 Wekelijks drinken* Monitoring

.829 0.366-1.877 .235 (.437) 1.110 0.762-1.179 .104 (.447)

Nagelkerke R²

Model 2.1

.336

.471

Block 3 QF*Monitoring Nagelkerke R

2

1.051*

.551

*

1.011-1.093 .050 (.020) .988 .482

0.953-1.023 -.012 (.018)

15

Figuur 2. Cross-sectioneel moderatie-effect van ouderlijke monitoring op het verband tussen QF

en delinquentie.

16

Tabel 4. Logistische regressieanalyses van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie met zelfcontrole als moderator.

* p < .05 ** p< .01 *** p< .001

T1 N = 634

T1-T3 N = 520

OR 95% CI B (SE) OR 95% CI B (SE)

Block 1 Geslacht (ref = jongen) 8.589

*** 2.928-25.191 2.150 (.549) 7.638

** 2.333-24.999 2.033 (.605)

Schoolniveau (ref = LWOO/VMBO)

2.699*

1.046-6.986 .993 (.484) 1.840 0.628-5.391 .610 (.548)

Leeftijd (ref = 11-12 jaar) 1.420 0.542-3.372 .351 (.492) 1.464 0.403-5.323 .381 (.658) T1 Delinquentie (ref =

geen delinquent gedrag)

.011***

0.002-0.049 -4.561 (.761)

Nagelkerke R² .136***

.469***

Model 3 Block 2 Wekelijks drinken

(ref = geen wekelijkse drinker)

.145***

0.056-0.377 -1.928 (.486) .439 0.145-1.331 -.682 (.565)

Zelfcontrole

.085** 0.034-0.213 -2.471 (.471) .688 0.279-1.689

-.374 (.461)

Nagelkerke R² .461***

.473

Block 2

Model 4

QF Zelfcontrole Nagelkerke R

2

1.086

**

.068**

.550***

1.018-1.173 0.015-0.315

.083 (.031) -2.694 (.786)

.928 .136

*

.501*

0.857-1.005 0.020-0.918

-.075 (.041) -1.995 (.931)

Model 3.1 Block 3 Wekelijks drinken*

Zelfcontrole .917 0.147-5.709 -.087 (.933) .374 0.060-2.316 -.985 (.931)

Nagelkerke R² .462 .475

Block 3

Model 4.1

QF*Zelfcontrole Nagelkerke R

2

.988 .552

0.862-1.132

-.012 (.070)

1.014 .505

0.954-1.078

.014 (.031)

17

Discussie

Uit dit onderzoek blijkt dat alcoholgebruik van adolescenten cross-sectioneel delinquentie

voorspelt. Longitudinaal is er geen effect gevonden van alcoholgebruik op delinquentie. Tevens

blijkt cross-sectioneel dat ouderlijke monitoring de relatie tussen de frequentie van drinken en

delinquentie afzwakt. Concreet betekent dit dat de sterkte van het verband tussen alcohol drinken

en delinquentie van adolescenten wordt beïnvloed door ouderlijke monitoring. Ouderlijke

monitoring zwakt het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie af. Longitudinaal is dit effect

niet significant. Ten slotte blijkt dat zelfcontrole geen significante invloed heeft op de relatie

tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten.

De eerste hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat alcohol drinken de kans verhoogt

op geweldpleging en vandalisme. Tussen alcoholgebruik en geweldpleging en alcoholgebruik en

vandalisme wordt zowel in longitudinaal als in cross-sectioneel onderzoek een positief verband

gevonden (Fergusson et al., 1996; Felson et al., 2008a; Felson et al., 2008b; Resnick, Ireland &

Borowsky, 2010; Maldonado-Molina, Reingle & Jennings, 2011). Mijn resultaten betekenen voor

de literatuur over dit onderwerp dat cross-sectioneel wordt bevestigd dat de mate van

alcoholgebruik een risicofactor is voor het plegen van gewelddadige delicten en vandalisme door

adolescenten. De richting van dit verband is echter nog onduidelijk doordat alleen cross-

sectioneel effecten zijn gevonden.

De tweede hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat ouderlijke monitoring het

verband tussen alcohol drinken van adolescenten en delinquentie afzwakt. Uit de literatuur blijkt

dat ouderlijke monitoring een beschermende invloed heeft op het drinken van alcohol (Westling,

Andrews, Hampson & Peterson, 2008; Ryan, Jorm & Lubman, 2010; Berg, Hagquist & Starrin,

2011) en het plegen van delicten (Eaton, Krueger, Johnson, McGue & Iacono, 2009). Huidig

onderzoek voegt toe aan bestaande literatuur dat ouderlijke monitoring cross-sectioneel een

significante invloed heeft op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag van

adolescenten. We weten nu dat de mate waarin ouders hun kind monitoren het verband tussen

alcohol drinken en delinquentie van adolescenten afzwakt. De richting van dit verband is echter

nog onduidelijk aangezien er longitudinaal geen effect is aangetoond.

De derde hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat zelfcontrole van

adolescenten het verband tussen alcohol drinken en delinquentie afzwakt. Bestaande literatuur

laat zien dat zelfcontrole een beschermende invloed heeft op het drinken van alcohol (Glassman,

Werch & Jobli, 2007; Lavikainen, Salmi, Aaltonen, Lintonen, 2011) en het plegen van delicten

door adolescenten (Finkenauer et al., 2009; Winstok et al., 2009). Huidig onderzoek bevestigt dat

zelfcontrole een beschermende invloed heeft op het plegen van delicten, zowel cross-sectioneel

als longitudinaal. Dit onderzoek voegt toe aan bestaande kennis toe dat zelfcontrole geen

moderator is van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Met andere woorden:

18

zelfcontrole heeft geen invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag van

adolescenten.

De vierde hypothese die op basis van de literatuur in dit onderzoek is getoetst, stelt dat

het modererende effect van ouderlijke monitoring op het verband tussen alcoholgebruik van

adolescenten en delinquentie groter is dan het effect van zelfcontrole van adolescenten op het

verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Deze hypothese is gebaseerd op de self-

determination theory van Deci en Ryan (2000). Deze theorie stelt dat adolescenten gedurende

hun ontwikkeling externe waarden en normen om in persoonlijke waarden, normen en

zelfregulatie. Gedurende hun ontwikkeling zullen adolescenten daarom waarschijnlijk ouderlijke

normen internaliseren in hun eigen regulatiepatroon. Het is aannemelijk dat jongeren tijdens de

vroege- en middenadolescentie, wanneer de zelfcontrole nog in ontwikkeling is, sterker

beïnvloedt worden door ouderlijke monitoring dan door de eigen zelfcontrole. De resultaten van

huidig onderzoek laten zien dat hier de self-determination theorie wel lijkt op te gaan. Ouderlijke

monitoring heeft een significante invloed op het verband tussen de mate van drinken en

delinquentie. Zelfcontrole heeft geen significante invloed op het verband tussen alcoholgebruik en

delinquentie. Er kan daarom worden gesteld dat ouderlijke monitoring een sterker effect heeft op

het verband tussen alcohol drinken en delinquentie dan zelfcontrole.

De hypothesen in dit onderzoek worden alleen cross-sectioneel bevestigd en niet longitudinaal.

Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat er een te lange tijd zit tussen de meetmomenten T1

en T3. Het is mogelijk dat er wel longitudinale effecten worden gevonden als het onderzoek een

kortere tijdsspanne bestrijkt. Daarnaast blijkt uit de data dat op T1 en T3 relatief weinig

adolescenten alcohol dronken en/ of ooit delicten hadden gepleegd. Door het lage aantal drinkers

moesten er veel respondenten uit de analyse worden gehaald. Het kan ook mogelijk zijn dat

onderzoek bij een oudere doelgroep andere effecten oplevert omdat het aantal glazen alcohol dat

wordt gedronken met de leeftijd toeneemt (Verdurmen et al., 2011). In het huidige onderzoek was

de groep 14-jarigen relatief klein.

Een pre van dit onderzoek is dat er gebruik wordt gemaakt van zowel cross-sectionele als

longitudinale data. Bovendien is dit een van de weinige onderzoeken dat zich vanuit

veronderstellingen in de literatuur specifiek heeft gericht op delicten waarvan wordt verondersteld

dat zij onder impulsieve omstandigheden plaatsvinden (1) en waarin delicten zijn geselecteerd

die vaker in situaties zullen voorkomen waarin er zowel een kans is op drinken als op delinquent

gedrag (2). Dit is tevens een van de eerste onderzoeken die ouderlijke monitoring en zelfcontrole

mee heeft genomen als factoren die mogelijk van invloed zijn op het verband tussen

alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie. Voor de literatuur betekenen mijn resultaten

dat het wetenschappelijk relevant kan zijn om nader te kijken naar de samenhang tussen

ouderlijke monitoring, alcoholgebruik en delinquentie. Ouderlijke monitoring heeft een significante

19

invloed op het verband tussen QF en delinquentie. Door binnen het onderzoek een oudere

steekproef te nemen en een kortere tijdsspanne te laten bestrijken, kan er misschien een

longitudinaal effect worden gevonden van monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en

delinquentie.

De resultaten van dit onderzoek moeten overigens met enige voorzichtigheid worden

geïnterpreteerd. Het onderzoek heeft namelijk ook een aantal beperkingen. Een eerste beperking

van dit onderzoek is dat de richting van de verbanden onduidelijk is omdat er longitudinaal geen

effecten zijn gevonden. Doordat je niet weet wat vooraf is gegaan aan wat, kan er alleen over

samenhang worden gesproken. Daarnaast hebben de analyses met QF een lage statistische

power omdat relatief weinig respondenten zijn meegenomen in de analyses. Dit komt doordat er

op T1 nog maar weinig respondenten alcohol dronken. Deze respondenten moesten om die

reden uit de analyse worden gehaald. Dit probleem wordt deels ondervangen door ook wekelijks

drinken mee te nemen in de analyses. Een derde beperking is dat de resultaten gebaseerd zijn

op zelfrapportages. Hierdoor is er een kans op over- of onderrapportage van bijvoorbeeld

alcoholgebruik en delinquent gedrag of het invullen van sociaal wenselijke antwoorden. De

betrouwbaarheid van dergelijk onderzoek zou kunnen worden versterkt door in de toekomst

gebruik te maken van meerdere bronnen, bijvoorbeeld ouderrapportages. Ten slotte is de

afhankelijke variabele als dichotome variabele meegenomen in de analyses. Hiervoor is gekozen

omdat op T1 het aantal respondenten dat nog geen delicten had gepleegd erg groot was. Deze

uitkomstvariabele zegt nu alleen iets over het wel of niet delinquent zijn van de respondent, niet

in welke mate hij of zij delinquent is (hoeveel delicten er zijn gepleegd). Voor vervolgonderzoek is

het daarom interessant om te kijken hoeveel delicten respondenten plegen en welke rol

alcoholgebruik, ouderlijke monitoring en zelfcontrole hierbij spelen.

De resultaten van dit onderzoek hebben inzicht gegeven in de relatie tussen alcoholgebruik en

delinquentie van adolescenten. Daarnaast hebben zij inzicht gegeven in de rol die ouderlijke

monitoring en zelfcontrole spelen in het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van

adolescenten. Ouderlijke monitoring heeft cross-sectioneel invloed op het verband tussen

alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten, terwijl de invloed van zelfcontrole niet

significant is. De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat campagnes en trainingen ter

preventie van alcoholgebruik (en mogelijk delinquent gedrag ten gevolge daarvan), bij deze

doelgroep, zich niet moeten richten op de zelfcontrole van het kind maar op de monitoring van

het kind door de ouders. Het gaat hier om een jeugdige doelgroep en de verwachting is dat bij

deze doelgroep ouderlijke monitoring op die leeftijd een grotere rol speelt bij het beïnvloeden van

gedrag dan zelfcontrole. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen welke handvatten ouders nodig

hebben om het drankgebruik van hun kind goed te kunnen monitoren. Ouders zouden in ieder

geval moeten weten dat het belangrijk is dat zij actief uitvragen wat hun kind na schooltijd doet,

20

waar hun kind zijn of haar geld aan uitgeeft, wie de vrienden van hun kind zijn en wat voor cijfers

het kind op school haalt. Tevens is het belangrijk dat ouders proberen het middelengebruik van

hun kind te monitoren. Wat weten de ouders van het middelengebruik van hun kinderen? Deze

informatie moeten ouders proberen op een sensitieve manier te verkrijgen door middel van juiste

communicatie met hun kind. Op deze communicatievaardigheden en kennis die ouders moeten

hebben van de activiteiten van hun kind zouden campagnes en trainingen voor ouders kunnen

inspelen.

21

Referenties

Berg, D., Hagquist, C. & Starrin, B. (2011). Parental monitoring, peer activities and alcohol use: A

study based on data on Swedish adolescents. Drugs: Education, Prevention and Policy, 18, 100-

107.

Eaton, N.R., Krueger, R.F., Johnson, W., McGue, M. & Iacono, W.G. (2009). Parental

monitoring, personality, and delinquency: Further support for a reconceptualization of monitoring.

Journal of Research in Personality, 43, 49-59.

Felson, R.B, Savolainen, J., Aaltonen, M. & Moustgaard, H. (2008a). Is the association between

alcohol use and delinquency causal or spurious? Criminology: An Interdisciplinary Journal, 46,

785-808.

Felson, R.B, Teasdale, B. & Burchfield, K.B. (2008b). The influence of being under the influence :

alcohol effects on adolescent violence. Journal of Research in Crime and Delinquency, 45, 119-

141.

Fergusson, D.M., Lynskey, M.T. & Horwood L.J. (1996). Alcohol misuse and juvenile offending in

adolescence. Addiction, 91, 483-494.

Finkenauer, C., Engels, R. C. M. E., & Baumeister, R. F. (2009). Parenting behavior and

adolescent behavioural and emotional problems: The role of self-control. International Journal of

Behavioral Development, 29, 58-69.

Glassman, T., Werch, C. & Jobli, E. (2007). Alcohol self-control behaviors of adolescents.

Addictive behaviors, 32, 590-597.

Maldonado-Molina, M., Reingle, J. & Jennings, W. (2011). Does alcohol use predict violent

behaviors? The relationship between alcohol use and violence in a nationally representative

longitudinal sample. Youth violence and juvenile justice, 9, 99-111.

Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of

adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental

Psychology, 36, 366-380.

Lavikainen, H., Salmi, V., Aaltonen, M., Lintonen, T. (2011). Alcohol-related harms and risk

behaviours among adolescents: does drinking style matter. Journal of Substance Use, 16, 243-

255.

22

Monshouwer, K. (2008). Welcome to the house of fun. Epidemiological findings on alcohol and

cannabis use among Dutch adolescents. Proefschrift Universiteit Utrecht.

Resnick, M. D., Ireland, M., & Borowsky, I. (2004). Youth violence perpetration: What protects?

What predicts? Findings from the national longitudinal study of adolescent health. Journal of

Adolescent Health, 35, 1-10.

Ryan, S.M., Jorm, A.F. & Lubman, D.I. (2010). Parenting factors associated with reduced

adolescent alcohol use: a systematic review of longitudinal studies. Australian and New Zealand

Journal of Psychiatry, 44, 774-783.

Tangney, J.P., Baumeister, R.F., & Boone, A.L. (2004). High self-control predicts good

adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72,

271-322.

Trimbos Instituut (2011). Factsheet ESPAD 2011. Het gebruik van alcohol, tabak en drugs onder

Nederlandse scholieren vergeleken met de rest van Europa. Retrieved December 22th, 2012

from http://www.trimbos.nl.

SAMHSA press release (2012). Teen drinking and behavioral problems. Retrieved April 10, 2012

from http://alcoholism.about.com/cs/teens/a/aa000307.htm

Sentse, M., Laird, R. D. & Marrero, M. D. (2010). Revisiting Parental Monitoring: Evidence that

Parental Solicitation Can be Effective When Needed Most. Journal of Youth and Adolescence,

39, 1431-1441.

Veiligheid NL (2012). Persbericht aantal alcoholvergiftigingen bij jongeren stabiliseert. Retrieved

December 22th, 2012 from http://www.veiligheid.nl.

Verdurmen, J., Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., Lokman, S., Vermeulen-Smit, E. &

Vollebergh, W. (2011). Jeugd en riskant gedrag. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek

scholieren. Utrecht: Trimbos Instituut.

Weerman, F.M. (2001). Controlebenaderingen. In Lissenberg, E., Ruller, S. Van & Swanningen,

R. Van (red). Tegen de regels IV: Een inleiding in de criminologie (p. 135 - 153). Nijmegen: Ars

Aeaqui Libri.