‘Een mogelijkheid met beperkingen’ -...

93
‘Een mogelijkheid met beperkingen’ Onderzoek naar de behoeften van mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking en het aanbod van zorg- en hulpverlenende stichtingen m.b.t. begeleid zelfstandig wonen. Door: Brechje Kersten, Tine Martens

Transcript of ‘Een mogelijkheid met beperkingen’ -...

  • ‘Een mogelijkheid met beperkingen’

    Onderzoek naar de behoeften van mensen met

    een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking en het aanbod van zorg- en hulpverlenende stichtingen

    m.b.t. begeleid zelfstandig wonen.

    Door: Brechje Kersten, Tine Martens

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 2

    ‘Een mogelijkheid met beperkingen’

    Onderzoek naar de behoeften van mensen met

    een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking en het aanbod van zorg- en hulpverlenende stichtingen

    m.b.t. begeleid zelfstandig wonen.

    Studenten:

    Brechje Kersten, Studentnummer 9941716 Tine Martens, Studentnummer 9940336 Opdrachtgever/Begeleider:

    Stichting Gehandicapten Soos Mw. S. Jahangier Paramaribo, Suriname School/Docent:

    Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch Academie voor Sociale Studies Opleiding: Social Work Major: Psychosociale hulpverlening Vakcode: APV408 Dhr. A. Nicolasen Plaats/Datum:

    Paramaribo 02-06-2008

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 3

    Inhoudsopgave Voorwoord 4 Inleiding 5

    Samenvatting 6 Hoofdstuk 1 Achtergronden 7

    1.1. Opdrachtgever 7 1.2. Werkplaats 7 1.3. Probleemstelling 8 Hoofdstuk 2 Suriname 10 2.1. Paramaribo 10 2.2. Zorgsysteem 11 Hoofdstuk 3 Mensen met een beperking 14 3.1. Algemeen 14 3.2. Suriname 14 Hoofdstuk 4 Kwaliteit onderzoek 19 4.1. Betrouwbaarheid 19 4.2. Geldigheid 20 4.3. Bruikbaarheid 22 Hoofdstuk 5 Enquête 24

    5.1. Resultaten 24 5.2. Conclusies 25 Hoofdstuk 6 Interview 26

    6.1. Resultaten 26 6.2. Conclusies 28 Hoofdstuk 7 Eindconclusies 31

    7.1 Conclusies 31 7.2 Aanbevelingen 34 Hoofdstuk 8 Evaluatie 39

    Literatuurlijst 41

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 4

    Voorwoord Hierbij bieden wij, studenten aan de Academie voor Sociale Studies major Psychosociale Hulpverlening aan de Avans Hogeschool te ‘s-Hertogenbosch, u het onderzoeksrapport ‘Een mogelijkheid met beperkingen’ aan.

    We hebben voor deze titel gekozen, omdat een ‘begeleid zelfstandig wonen project’ een mogelijkheid is voor mensen met een beperking in Suriname. Dit onderzoeksrapport zal een bijdrage leveren aan een dossier, zodat dat er in de toekomst een concreet plan op de juiste plaats neergelegd kan worden. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van ons afstuderen voor de studie Social Work, major Psychosociale Hulpverlening. Wij hebben vanuit school de opdracht gekregen om een onderzoek te doen dat betrekking heeft op deze opleiding. Aan het eind van schooljaar 2006/2007 hebben wij contact gezocht met Stichting Tamara in Nederland. Zij hebben ons gevraagd een onderzoek te doen naar de zorg- en hulpverlening die nodig is voor een begeleid zelfstandig wonen project voor mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking. (Vanaf nu zullen we spreken van mensen met een lichamelijke beperking. Hiermee bedoelen we zowel de mensen met een lichamelijke beperking als mensen met een zintuiglijke beperking). Voor dit onderzoek hebben we begeleiding gehad van onze opdrachtgever Stichting Gehandicapten Soos. Eerdere onderzoeken die gedaan zijn en betrekking hadden op mensen met een lichamelijke beperking in Suriname hebben wij gebruikt in ons vooronderzoek. In januari 2008 zijn we naar Suriname vertrokken om het onderzoek te gaan uitvoeren. Na een oriëntatie periode, waarin we kennis hebben gemaakt met de sociale kaart van Paramaribo en omgeving, zijn we begonnen met het in kaart brengen van de behoeften van mensen met een lichamelijke beperking. Dit hebben we gedaan door een onderzoeksgroep van 29 lichamelijk beperkten een enquête voor te leggen. We hebben de groep geselecteerd op hun vermogen om zelfstandig te kunnen functioneren. Deze groep varieerde tussen mensen die al bekend zijn bij stichtingen in Suriname tot personen met een lichamelijke beperking die we in het straatbeeld tegenkwamen. Toen de behoeften van de mensen met een lichamelijke beperking bij ons bekend waren hebben we, door middel van interviews, onderzocht welke stichtingen in welke behoefte(n) kunnen gaan voorzien. Met dit onderzoek hopen we een bijdrage te hebben geleverd aan het in de toekomst mogelijk maken van een begeleid zelfstandig wonen project voor mensen met een lichamelijke beperking in Suriname. Al met al was dit een hele ervaring waar we beiden met plezier aan gewerkt hebben en met trots op terug kijken. Om zinnen met constructies als ‘hem/haar’ en ‘hij/zij’ te voorkomen, is voor de leesbaarheid van dit rapport gekozen voor de mannelijke persoonsvorm. Zonder de prettige samenwerking met onze opdrachtgeefster, Saliema Jahangier, was dit product niet tot stand gekomen. Onze dank gaat dan ook uit naar haar. Verder willen we alle mensen die hebben meegewerkt aan het onderzoek bedanken: de verschillende stichtingen, de overheidsinstanties, de mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking die heel open over hun situatie vertelde en onze docent, André Nicolasen. Niet te vergeten willen we ook onze familie en vrienden bedanken die ons gesteund hebben om dit mogelijk te maken. We wensen een ieder die geïnteresseerd is in dit onderzoek een informatieve en prettige leestijd toe. Paramaribo, juni 2008 Brechje Kersten Tine Martens

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 5

    Inleiding ‘Volwaardig burgerschap krijgt gestalte in het creëren van rechten: recht op een eigen woning, een baan, een opleiding, enz. Zonder twijfel is het creëren van deze rechten van groot belang, want ze scheppen ruimte voor nieuwe mogelijkheden. Men moet alleen wel bedenken dat de verkregen rechten op zichzelf genomen over de kwaliteit van het bestaan van de betrokkenen weinig zeggen. Die kwaliteit hangt vooral af van de vraag met welke mensen men de nieuwe mogelijkheden gaat benutten. Rechten zetten deuren open. Hoe de ruimte achter die deuren zal worden gebruikt, hangt grotendeels van andere mensen af, niet van overheden en stichting. Als die medemensen er niet zijn, helpen de rechten van het volwaardig burgerschap ook niet zoveel.’

    Dhr. J.S. Reinders In bovenstaand stuk spreekt Dhr. J.S. Reinders over volwaardig burgerschap. In Nederland wordt er gestreefd naar een volwaardig burgerschap voor mensen met een beperking. Dit houdt in dat ze, net als al le burgers, recht hebben op woonruimte, opleiding, werk, hobby’s, respect, zeggenschap en een plaats in de samenleving. In Suriname is er voor iemand met een lichamelijke beperking geen sprake van een volwaardig burgerschap. Dit wordt aangetoond in het onderzoek ‘Horen, zien en zwijgen?’ van studenten aan de Avans Hogeschool te Breda, van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Hieruit blijkt namelijk dat mensen met een beperking in Suriname een geïsoleerd leven leiden. Verschillende oorzaken liggen hieraan ten grondslag, zoals: weinig kansen op de arbeidsmarkt; de onwetendheid van de samenleving over de omgang met deze doelgroep; de infrastructuur van Suriname die niet gericht is op mensen in een rolstoel of visuele beperking; een lage uitkering waardoor het onmogelijk is speciaal vervoer te betalen en de ouders van mensen met een lichamelijke beperking, die hun kinderen vaak binnen houden omdat ze bang zijn dat de mensen in de samenleving misbruik maken van de beperking van hun kind. Deze oorzaken hebben tot gevolg dat mensen met een beperking moeilijk in contact kunnen komen met andere mensen. Zoals Dhr. J.S. Reinders aangeeft, is het belangrijk dat er ook een sociaal netwerk aanwezig is om de kwaliteit van het bestaan te vergroten. Opdrachtformulering Stichting Gehandicapten Soos heeft, onder haar leden, gesignaleerd dat er behoefte is aan een vorm van begeleid zelfstandig wonen voor mensen met een lichamelijke beperking. Het is nog niet duidelijk welke behoefte er is aan zorg- en hulpverlening onder de deze doelgroep. Tevens hebben zij nog niet duidelijk welke stakeholders (mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking, stichtingen en overheid) een bijdrage kunnen leveren om in deze behoefte te kunnen voorzien. Hieruit is de volgende onderzoeksvraag voor ons afstudeerproject ontstaan: Wat hebben de mensen met een lichamelijke beperking in een begeleid zelfstandig wonen project nodig aan zorg- en hulpverlening en wat kunnen de stakeholders hierin bieden? Doelstelling Onze hoofddoelstelling voor dit project is: Wij kunnen aan het einde van ons afstudeerproject aanbevelen wat mensen met een lichamelijke beperking in een begeleid zelfstandig wonen (BZW) project nodig hebben van stakeholders, welke stakeholders hierin kunnen gaan bijdragen en wat onze aanbevelingen zijn om in de toekomst een begeleid zelfstandig wonen project zo goed mogelijk te laten starten en verlopen. Op onze deeldoelstellingen en subdoelen komen we later terug in hoofdstuk 1.3. Opbouw van het rapport Het rapport zal beginnen met een samenvatting. Hierna zijn in hoofdstuk 1 de achtergronden van het afstudeerproject beschreven. Hoofdstuk 2 bevat informatie over de geschiedenis en de huidige situatie van Suriname. Het 3de hoofdstuk beschrijft de doelgroep in het algemeen en in Suriname. In hoofdstuk 4 beschrijven we de kwaliteit van het onderzoek. Vervolgens beschrijven we in hoofdstuk 5 de resultaten en conclusies van de enquêtes en in hoofdstuk 6 die van de interviews. Hoofdstuk 7 bevat de eindconclusies en aanbevelingen van het onderzoek. In hoofdstuk 8 vindt u de evaluatie van het afstudeerproject. Daarna volgt een overzicht van de gebruikte literatuur. In een apart document zullen we de bijlagen weergeven. Deze bevat een begrippenlijst/afkortingenlijst, overzicht van stichtingen en overheid die een bijdrage hebben geleverd aan ons onderzoek, theorie, beleidsdocumenten, de enquête met de uitwerkingen en de topiclijst van de interviews.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 6

    Samenvatting Dit afstudeerproject is gebaseerd op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat hebben de mensen met een lichamelijke beperking in een begeleid zelfstandig wonen project nodig aan zorg- en hulpverlening en wat kunnen de stakeholders hierin bieden?’ We hebben ons project afgebakend door ons te richten op mensen met een lichamelijke beperking in de leeftijd van 18 tot 60 jaar in Paramaribo en omgeving. Ons project heeft zich alleen gericht op de zorg- en hulpverlenende stichtingen in Paramaribo en omgeving, het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting en de mensen met een lichamelijke beperking. Dit afstudeerproject richtte zich op de zorg- en hulpverlening die nodig is voor een BZW project en niet op de financiële aspecten. Uit ons onderzoek is gebleken dat er op verschillende gebieden zorg- en hulpverlening nodig is voor mensen met een lichamelijke beperking. Er zijn weinig tot geen aangepaste huizen. Er is nauwelijks mogelijkheid van ambulante begeleiding die mensen met een beperking kunnen ondersteunen in het zelfstandig wonen. Ambulante begeleiding bleek nodig te zijn op verschillende leefgebieden. Wat betreft zelfstandig functioneren hebben een aantal mensen hulp nodig, bijvoorbeeld bij het boodschappen doen of bij het koken en schoonmaken. Bovendien hebben een aantal mensen hulp nodig bij het douchen en aankleden. Mensen met een lichamelijke beperking hebben vaak maar een kleine sociale kring. Zij hebben ondersteuning nodig bij het krijgen van meer sociale contacten. Uit ons onderzoek is gebleken dat het voor hen moeilijk is om hun sociale kring te vergroten, omdat ze niet of nauwelijks zelfstandig ergens heen kunnen gaan i.v.m. het ontbreken van vervoersmogelijkheden. Bovendien is dit een groep mensen die nog niet volledig geaccepteerd wordt door de Surinaamse samenleving. Op het gebied van financiën blijkt er hulpverlening nodig te zijn. Mensen met een lichamelijke beperking hebben geen inkomsten van werk. Het is moeilijk voor hen om aan werk te komen. Ze ontvangen alleen een uitkering van 100 SRD (+/- €25,-) per maand. Hier ligt dus ook een vraag van toe leiding naar (beter betaald) werk. Verder is duidelijk geworden dat mensen met een lichamelijke beperking elkaar ondersteuning willen en kunnen bieden op het moment dat ze met meerderen in een huis zouden samenwonen. Sommigen van hen willen nog leren hoe ze elkaar kunnen ondersteunen. Voor wat betreft mobiliteit ligt er een grote hulpvraag van de mensen met een lichamelijke beperking. Er is bijna geen aangepast vervoer en dat wat er is, is erg duur en dus bijna niet te betalen voor mensen met een beperking. Zelfstandig over straat gaan is ook erg moeilijk in Suriname, omdat de infrastructuur hier niet op is ingericht.

    Verder blijkt uit het onderzoek dat het aanbod van de stakeholders verschilt. De stakeholders kunnen voldoen in de behoeften van de doelgroep, dit betekent dat ze ambulante hulpverlening kunnen bieden aan een begeleid zelfstandig wonen project. Niettemin betekend dit dat er eerst gezorgd moet worden dat er een orgaan komt die een begeleid zelfstandig wonen project op kan zetten en coördineren. Het kan hier gaan om een orgaan bestaande uit een nieuwe of bestaande stichting, maar het kan ook gevormd worden door de huidige hulpverlenende stichtingen en de overheid. Samenwerking is een belangrijk punt voor het verloop van een toekomstig begeleid zelfstandig wonen project. Het orgaan zal tevens op zoek moeten gaan naar financiering van het BZW project. Kijkende naar de verschillende gebieden zijn er een aantal stichtingen die eventueel kunnen zorgen voor aangepaste woningen. Bovendien zijn er een aantal stichtingen die ambulante begeleiding bieden. Anderen stichtingen geven aan dat het in de toekomst mogelijk zou zijn dat zij dat ook zorg- of hulpverlening gaan bieden. Het personeel zal dan bij- of omgeschoold moeten worden. Op het gebied van het verbreden van de sociale kring van mensen met een lichamelijke beperking en het accepteren van de handicap, kan het AMW een rol spelen. Het verbeteren van de infrastructuur is een belangrijk aspect dat bij de overheid hoort. Concluderend kunnen we zeggen dat het momenteel nog niet mogelijk is om een begeleid zelfstandig wonen project te starten. De belangrijkste aanbeveling die we geven is: Er moet een orgaan gevonden of gevormd worden dat capabel is om een begeleid zelfstandig wonen project op te zetten.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 7

    Hoofdstuk 1 Achtergronden 1.1. Opdrachtgever

    Stichting Gehandicapten Soos De Stichting Gehandicapten Soos is een particuliere organisatie die is opgericht op 27 januari 1993 met de volgende doelen:

    Het doorbreken van het isolement waarin personen met een beperking (dreigen te) verkeren.

    Het bevorderen van de zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid van de doelgroep in de samenleving.

    Het bevorderen van de acceptatie door integratie van de doelgroep in de samenleving.

    Achtergrondinformatie

    De leeftijdsklasse van de soosleden varieert tussen de 18 en 60 jaar. De soosleden komen allen uit sociaal lagere milieus en de groep bestaat uit personen met diverse soorten beperkingen. De doelgroep bestaat momenteel uit +/- 25 leden. De reden om te beginnen met de soos voor mensen met een beperking was, dat uit het werkveld bleek dat deze groep mensen juist vanwege hun beperking gauw geïsoleerd raakte, omdat ze weinig activiteiten hebben in hun directe omgeving.

    Educatieve activiteit

    De leden van de doelgroep worden 2 maal per maand uit hun omgeving gehaald om deel te nemen aan educatieve activiteiten met het doel het isolement, waarin zij dreigen te verkeren, te doorbreken. Deze activiteiten worden gehouden op elke 2e en 4e dinsdag van de maand van 10.00 tot 13.00 uur. De leden worden voorzien van een belegd broodje en 2 maal een drankje. Een activiteitenleidster is creatief bezig met de leden om hen een aantal vaardigheden aan te leren, zoals het maken van werkstukjes en handenarbeid. Verder wordt er met elkaar gerecreëerd door middel van gezelschapsspelletjes. De leden worden opgehaald met een gehuurde aangepaste rolstoelbus en weer thuis gebracht.

    Recreatieve activiteit

    Éénmaal per jaar wordt er een uitstapje georganiseerd voor de soosleden, naar een recreatie oord. Een steeds terugkerende activiteit van de Stichting Gehandicapten Soos is de jaarlijkse kerstviering, waarnaar alle leden vol verwachting uitkijken. Naast het aanbieden van een warme maaltijd, drankjes en snacks worden alle leden voorzien van voedselpakketten en kerstcadeautjes (Stichting Gehandicapten Soos, 2007). 1.2. Werkplaats

    Mr. Huber stichting We hebben gebruik gemaakt van de faciliteiten van de Mr. Huber stichting, omdat onze opdrachtgever (Stichting Gehandicapten Soos) geen eigen ruimte heeft om te werken. Mw. Saliema Jahangier is ons aanspreekpunt in Suriname. Zij is zowel directrice van de Mr. Huber stichting als bestuurslid van de Stichting Gehandicapten Soos. De werknemers en bestuursleden van de Mr. Huber stichting hebben ons ondersteund in het vinden van stakeholders.

    Achtergrond informatie

    De Mr. Huber Stichting is in 1985 opgericht als voogdijstichting. Daarnaast beheert zij het Hubstina centrum: een dag- en weekopvang voor meervoudig gehandicapte kinderen. In het Hubstina centrum worden momenteel dagelijks 40 kinderen opgevangen, waarvan 20 zijn opgenomen in het weekverblijf terwijl de rest het dagverblijf bezoekt. De weekopvang is speciaal voor de kinderen die ver buiten Paramaribo wonen. Naast dit alles exploiteert de Mr. Huber Stichting een rolstoelbank. Dit is vergelijkbaar met een deeltaak van de thuiszorg in Nederland. Met de inkomsten van de rolstoelbank (alle rolstoelen, rollators en krukken etc. heeft men geschonken gekregen uit Nederland) probeert men de kosten te dekken voor de kinderen, zowel de voogdijkinderen als meervoudig gehandicapte kinderen. Deze inkomsten zijn niet voldoende voor de stichting

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 8

    om van te bestaan. Ze hebben veel hulp nodig van buitenaf om goede zorg te kunnen verlenen. Men probeert de kinderen dagelijks een goede warme maaltijd, brood en pap te verstrekken omdat men weet dat dit thuis niet altijd mogelijk is. In Suriname ervaart men een gehandicapt kind als een schande, een straf. Daardoor is de zorg voor deze kinderen thuis vaak slecht en zijn opvangcentra als deze hard nodig (Mr. Huber stichting 2006). 1.3. Probleemstelling

    Context De oorspronkelijke opdrachtgever is Stichting Tamara uit Nederland. Dit is een stichting die zich inzet voor achtergestelde groepen in Suriname. Door middel van geldinzamelingsacties en het sturen van middelen zoals zomerkleding, schoeisel, leermiddelen, speelgoed enz. zetten zij zich in. Stichting Tamara kreeg een signaal van de Stichting Gehandicapten Soos uit Suriname dat er behoefte is aan een begeleid zelfstandig wonen project voor mensen met een lichamelijke beperking. Stichting Tamara is gestart met een financieel plan om een woon-werk gemeenschap op te zetten in Suriname. Zij hebben ons gevraagd een plan te maken van de zorg- en hulpverlening die nodig is voor een dergelijk project. Voordat wij naar Suriname vertrokken, heeft Stichting Tamara zich teruggetrokken van het woon-werk project. Om deze reden hebben we ervoor gekozen een nieuwe opdrachtgever te zoeken. Dat is Stichting Gehandicapten Soos geworden. Zij hebben immers nog steeds de behoefte aan een project voor mensen met een lichamelijke beperking om begeleid zelfstandig te wonen. Probleemformulering Stichting Gehandicapten Soos heeft, onder haar leden, gesignaleerd dat er behoefte is aan een vorm van begeleid zelfstandig wonen voor mensen met een lichamelijke beperking. Het is nog niet duidelijk welke behoefte er is aan zorg- en hulpverlening onder de deze doelgroep. Tevens hebben zij nog niet duidelijk welke stakeholders een bijdrage kunnen leveren om in deze behoefte te kunnen voorzien. Hieruit is de volgende onderzoeksvraag voor ons afstudeerproject ontstaan: Wat hebben de mensen met een lichamelijke beperking in een begeleid zelfstandig wonen project nodig aan zorg- en hulpverlening en wat kunnen de stakeholders hierin bieden? Doelstelling Onze hoofddoelstelling voor dit afstudeerproject is: Wij kunnen aan het einde van ons afstudeerproject aanbevelen wat mensen met een lichamelijke beperking in een begeleid zelfstandig wonen (BZW) project nodig hebben van stakeholders, welke stakeholders hierin kunnen gaan bijdragen en wat onze aanbevelingen zijn om in de toekomst een begeleid zelfstandig wonen project zo goed mogelijk te laten starten en verlopen. De volgende deeldoelstellingen zijn hieruit ontstaan:

    We kunnen aan het einde van periode 3 weergeven welke zorg- en hulpverlening nodig is voor de mensen met een lichamelijke beperking die in aanmerking komen voor een BZW project.

    We kunnen aan het einde van het onderzoek weergeven welke stakeholders een bijdrage kunnen leveren aan een BZW project.

    We kunnen aan het einde van het onderzoek het draagvlak van de stakeholders die mogelijk kunnen deelnemen aan een BZW project weergeven.

    We kunnen aan het einde van het onderzoek weergeven welke stakeholders geen bijdrage kunnen leveren aan een BZW project, ook kunnen we de reden hiervan weergeven.

    We kunnen aan het einde van het onderzoek aanbevelingen geven die nodig zijn voor de samenwerking van de stakeholders.

    We kunnen aan het einde van het onderzoek weergeven welke mogelijke aanbevelingen er zijn om een BZW project succesvol te laten verlopen.

    Procesmatig hadden wij ons de volgende subdoelen gesteld:

    In week 3 van periode 3 hebben we de vragen voor de enquêtes en interviews klaar.

    In week 2 t/m 5 van periode 3 gaan wij mensen benaderen om de interviews en enquêtes af te nemen.

    In week 4 t/m 9 van periode 3 nemen we de enquêtes en de interviews af.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 9

    Vanaf week 5 van periode 3 tot week 3 van periode 4 gaan we de gegevens van de interviews en enquêtes verwerken.

    In week 9 van periode 3 t/m week 7 van periode 4 gaan wij alle gegevens koppelen aan de literatuur uit ons literatuur onderzoek.

    In week 3 t/m week 7 van periode 4 gaan we onze conclusie uit het onderzoek formuleren.

    In week 5 t/m 8 van periode 4 gaan we het onderzoeksrapport afronden en inleveren. Afbakening Wij hebben ons afstudeerproject afgebakend doordat we ons gericht hebben op mensen met een lichamelijke beperking in de leeftijd van 18 tot 60 jaar in Paramaribo en omgeving. Verder hebben we ons alleen gericht op de zorg- en hulpverlenende stichtingen in Paramaribo en omgeving, het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (SOZAVO) en de mensen met een beperking zelf. Ons onderzoek richtte zich op de zorg- en hulpverlening die nodig is voor een BZW project en niet op financieel gebied.

    Mensen met een lichamelijke beperking Uit onderzoek van de studenten uit Breda is gebleken dat er al woonvoorzieningen bestaan voor mensen met een verstandelijke beperking. Woonvoorzieningen voor mensen met een lichamelijke beperking zijn er nauwelijks in Suriname, terwijl blijkt dat zij er wel behoefte aan hebben.

    Leeftijd 18 tot 60 jaar Wij hebben gekozen voor deze doelgroep omdat iemand met de leeftijd van 18 jaar van zijn ouders ‘los’ begint te komen en zoekt naar zelfstandigheid. Vanaf 60 jaar kunnen mensen bij een bejaardenhuis terecht en zijn ze voorzien van een woning. Voor de groep volwassen blijken tot nu toe weinig woonvoorzieningen te zijn in Suriname.

    Paramaribo en omgeving Het gaat hierbij om een nieuw project, vandaar dat we ons hebben gericht op een klein stuk van Suriname, namelijk Paramaribo en omgeving. Mocht een begeleid zelfstandig wonen project een succes worden, kan er altijd nog uitgeweken worden naar andere districten en naar het binnenland. Wij hebben voor deze stad gekozen, omdat hier de hulpverlenende stichtingen zitten en de meeste mensen wonen.

    Zorg- en hulpverlenende stichtingen in Paramaribo en ministerie van SOZAVO Deze organisaties zijn betrokken bij de mensen met een lichamelijke beperking in Paramaribo en kunnen informatie geven over de doelgroep. Bovendien kan een BZW project niet zonder hulp van deze stichtingen.

    Zorg- en hulpverlening Wij hebben ons niet gericht op het financiële gebied of het bouwkundige deel van een BZW project, omdat dit uitbesteed kan worden aan andere organisaties. Wij zijn vanuit onze opleiding gericht op zorg- en hulpverlening en hebben ons daarom alleen in dat onderwerp verdiept.

    Mensen met een beperking Dit is de doelgroep van ons onderzoek.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 10

    Hoofdstuk 2 Suriname 2.1. Paramaribo Suriname is een Zuid-Amerikaans land met een Caribische uitstraling en Nederlands als voertaal. Suriname heeft een geschiedenis van kolonisatie en immigratie. Verschillende bevolkingsgroepen hebben zich, al dan niet gedwongen, door de eeuwen heen in Suriname gevestigd. Paramaribo is de hoofdstad van Suriname. De naam Paramaribo is waarschijnlijk afgeleid van de naam van het vroegere Indianendorp Parmirbo. De Nederlanders hebben in de 17de eeuw een handelsvestiging gesticht bij Parmirbo. Ondanks de versterking bij de vestigingen, is het uiteindelijk door de Engelsen bezet. In 1967 is Paramaribo terug in handen gevallen van de Nederlanders en werd door de Zeeuwen Nieuw-Middelburg genoemd. Deze naam is nooit aangeslagen. Vanaf toen is Paramaribo als Paramaribo op de kaart komen te staan. De grote diversiteit van etnische achtergronden in Suriname is ook terug te zien in de stad Paramaribo. De verschillende etnische groeperingen die zich in Paramaribo, bevinden zijn: de Inheemsen, de Marrons, de Creolen, de Hindoestanen, de Javanen, de Joden, de Chinezen, de Libanezen en de Boeroes. De Inheemsen, dat zijn de Indianen, zijn de originele bewoners van Suriname. Deze bevolkingsgroep is ontdekt door Columbus. Hij was in de veronderstelling in Indië te zijn aangekomen. Om deze reden heten de Inheemsen Indianen. De Indianen zijn onderverdeeld in 5 verschillende stammen. Een aantal van hen leven nog volgens de oude gebruiken, veel van hen hebben hun leven gemoderniseerd. De Marrons zijn slaven die zijn weggelopen van de plantages. Slaven werden vanuit west en midden Afrika gehaald om te gaan werken op de plantages. In Suriname zijn ongeveer 35.000 Marrons verdeeld over 6 verschillende volken. Marrons leven aan de oevers van rivieren. Zij voorzien zich voor een groot deel in hun levensonderhoud door opbrengst van landbouwgrond, visvangst en jacht. Tegenwoordig trekken veel Marron jongeren naar Paramaribo om te gaan leren. Marrons zijn verplicht steeds meer aan te passen aan het moderne leven. Zij moeten namelijk verplicht wijken voor geldschieters hun woongebied voor andere doeleinden gebruiken. Als men tegenwoordig over Creolen spreekt, dan bedoelt men daarmee de negerbevolking van de stad en de kuststreek. Zij vormen ongeveer 32% van de Surinaamse bevolking. Na de afschaffing van de slavernij en nadat men niet meer in staatsdienst hoefde te werken, zijn de Creolen, vooral de jongeren, naar de stad getrokken om daar werk te zoeken. De meeste Creolen zijn Christenen, maar hebben daarbij nog wel hun eigen gebruiken van het geloof die ze nog hebben vanuit Afrika. De Hindoestanen zijn rond 1863 naar Suriname gehaald toen de slavernij op de plantages werd afgeschaft. Zij moesten het tekort aan arbeidskrachten opvullen. Ze zijn afkomstig uit het toenmalige Brits-Indië, Hindoestan. Het merendeel van de Hindoestaanse bevolking is aanhanger van het Hindoeïsme, een klein deel is Christen of Moslim. Tegenwoordig bestaat de Surinaamse bevolking uit ongeveer 40% Hindoestanen. Door de jaren heen is de leefwijze van de Hindoestanen nogal veranderd. In Indië leefden ze volgens het kastenstelsel. Dit was in Suriname niet mogelijk. Men heeft wel een aantal feestdagen kunnen behouden zoals het Holi -Phagwa (Hindoestaans nieuwjaar) en Idoe-siter (suikerfeest). De Hindoestanen hebben Sarnami als taal. Daarnaast spreken de meeste Hindoestanen ook Sranan en Nederlands. De Javanen zijn naar Suriname gehaald toen de Nederlanders problemen kregen met de Hindoestaanse arbeiders. Javanen hebben een bescheiden opstelling, altijd gehad en nog steeds. Dit is de reden dat ze nog min of meer zijn achtergesteld bij andere bevolkingsgroepen. Bijna alle Javanen zijn Moslim. Een klein deel is overgegaan op het Christendom, maar zij worden niet meer als Javanen gezien. Javanen hebben nog steeds een aantal feesten die ze houden vanuit het geloof en vanuit hun geschiedenis op Java. De Joden, Chinezen, Libanezen en de Boeroes (afstammelingen van de Nederlandse kolonisten) vormen een kleine groep van de samenleving in Suriname. De aantallen zijn minimaal in vergelijking met bovengenoemde bevolkingsgroepen (Tessa Leuwsha, 2006). ‘Paramaribo vormt het hart van Suriname. Van oudsher is Paramaribo het bestuurlijke en administratieve centrum van het land. De stad neemt ook politiek, economisch en cultureel een centrale rol in, in het leven van de Surinamers. Hier moet men zijn om zaken geregeld te krijgen, want vrijwel alle overheidsstichtingen zijn gevestigd in de hoofdstad. Economische activiteiten die van belang zijn, zijn zonder contacten in de hoofdstad niet goed mogelijk. In de stad zetelen immers de instituten waarlangs inkoop en verkoop gaan, evenals opslag,

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 11

    distributie en administratie, met alle faciliteiten hiervoor. De zuigkracht van de stad is dan ook bijzonder groot voor hen die iets willen ondernemen. Paramaribo bezit onderwijs, medische voorzieningen en recreatie die het wonen in de stad aantrekkelijker maken. Aan de rand van de stad wisselen arme en rijke wijken elkaar af. De slechte woontoestanden treft men in de zone rondom het centrum en in een lange strook ten zuiden van de stad waar de zogenaamde platte buurten liggen. Achter de grote gebouwen in Paramaribo zijn kleine erven gevestigd. Dit stamt nog uit de slaventijd, toen slaven achter het huis van hun meester woonden. In de stad gaat het vooral om Creolen. Buiten de binnenstad gaat het vooral om Hindoestanen en Javanen. Toen er in de tweede helft van de jaren ’80 een binnenlandse oorlog aan de gang was, vluchten vele Marrons, ofwel bosnegers, vanuit de wouden naar Paramaribo. In Paramaribo zijn vele contrasten te zien. Aan de ene kant moeten mensen emmers vullen om in water te kunnen voorzien. Aan de andere kant hebben mensen privé zwembaden. Aan de ene kant zijn mensen rijk. Aan de andere kant proberen mensen met meer dan één baan het hoofd boven water te houden.’1 2.2. Zorgsysteem In het begin van het onderzoek hebben we ons georiënteerd op het huidige zorg- en hulpverleningsysteem in Suriname. We hebben ons voornamelijk gericht op de zorg- en hulpverlening die zich richt op mensen met een beperking. Per onderwerp zullen we dit beschrijven.

    Ontstaan van de hulpverlening

    Een groot deel van de stichtingen die zorg bieden aan mensen met een beperking zijn opgericht door mensen met een goed hart. Zij vonden dat het nodig was dat er hulp geboden werd aan degene die beperkt waren. We zijn bijvoorbeeld bij Stichting in de Ruimte geweest. De oprichtster heeft deze stichting opgezet, omdat ze het onmenselijk vond hoe er met mensen met een beperking werd omgegaan. Zij heeft steun gezocht bij de evangelische geloofsgemeenschap. Stichting Wi Oso is ontstaan doordat de moeder van een kind met een beperking van mening was dat haar kind een volwaardig bestaan moest krijgen. Hiermee bedoelt ze dat mensen met een beperking de mogelijkheid tot werken krijgen en kunnen deelnemen aan de samenleving. Ze heeft dit toen uitgebreid naar een woonwerk project waar nu ongeveer 20 mensen met een beperking werken en/of wonen. Er zijn ook stichtingen die gefinancierd worden door de overheid, bijvoorbeeld de Esther Stichting. Hier wonen ex-lepra en ex-tbc patiënten. De overheid werd door de samenleving aangespoord zorg te dragen voor deze groep mensen, omdat ze nergens meer terecht konden toen de leprosia gesloten werden.

    Financiering van de hulpverlening Hulpverlening wordt in Suriname voornamelijk gefinancierd door fondsen en donateurs. De overheid van Suriname heeft een beperkte mogelijkheid om financieel bij te dragen aan de hulpverlening. Eén van de redenen hiervan is dat men in Suriname weinig tot geen belasting betaald. Hierdoor heeft de overheid niet voldoende inkomsten om bij te dragen aan de hulpverlening. Daar waar zij wel mogelijkheden hebben, dragen ze financieel bij. Dit zijn bijvoorbeeld kleine subsidies die worden gegeven aan stichtingen. Verder financieren zij in natura door middel van het uitbesteden van personeel, waaronder directeuren en leraren die onderwijs bieden aan mensen met een beperking.

    Hulpverleners Er zijn twee opleidingen die gerelateerd zijn aan het maatschappelijk werk. De Mbo-opleiding van de VPSI (Vereniging van Particuliere Sociale Instellingen) ‘Agogisch werk’. Deze is niet officieel erkend. Verder is er een Hbo-school: Academie voor Hoger Kunst, Cultuur en Onderwijs (AHKCO) met een opleiding tot ‘cultureel werker’ met als richting maatschappelijk werk. Deze is wel erkend. Hbo’ers die zijn afgestudeerd gaan meestal in het bedrijfsleven werken of functioneren in een bestuursfunctie. Zij worden vaak door de overheid betaald. Er is een tekort aan opgeleide hulpverleners in de gehandicaptenzorg. De werknemers die met mensen met een beperking werken zijn voornamelijk verpleegkundige en/of niet opgeleide zorgverleners. De oorzaak van de keuze om niet opgeleide zorgverleners in dienst te nemen wordt gemaakt omdat er geen geld is om opgeleide hulp- en zorgverleners te betalen. De werknemers die geen opleiding hebben genoten worden opgeleid binnen de stichtingen.

    1 Van Zon, Jansen, Smit de & Smit, 2007, 9

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 12

    Hulpverlening De hulpverlening in Suriname is gekaderd op zowel leeftijd als doelgroep. Er is hulpverlening voor kinderen tot 18 jaar. Een klein aantal stichtingen is bereid om mensen met een beperking op te vangen die de mogelijkheid hebben om te werken en redelijk zelfstandig kunnen functioneren. Verder is er opvang voor senioren in de bejaardenhuizen. Het blijkt dat er weinig doorstroom is binnen de stichtingen, hierdoor zitten ze vaak vol of al over de maximale capaciteit heen. Er zijn dus weinig opvangmogelijkheden nadat mensen met een beperking 18 jaar zijn. De reden dat de hulpverlening gebonden is aan leeftijd is enerzijds omdat de leeftijdsverschillen anders te groot worden in een groep. Anderzijds financieren het grootste deel van de fondsen maar tot de leeftijd van 18 jaar. Fondsen voor volwassenen zijn er nauwelijks. De Universele Verklaring van de Mensenrechten geeft aan dat de maatschappij aangepast dient te zijn aan al haar burgers, zonder uitzondering, dus ook aan mensen met een beperking. Dit zou betekenen dat Suriname aangepast zou moeten zijn aan de mensen met een beperking. Om aan te sluiten aan de behoeften van de mensen met een beperking zouden er meer opvangmogelijkheden of begeleid zelfstandig wonen mogelijkheden moeten komen. Na onze oriëntatie hebben we ervaren dat de hulpverlening vrij moeilijk te bereiken is. Als mensen met een beperking hulp zoeken, worden ze vaak weer weggestuurd, omdat er geen ruimte is. Ze hebben dan de mogelijkheid om hulpverlening te zoeken bij particulieren stichtingen. Het nadeel van hulpverlening geboden door particulieren is dat het voor de meeste mensen met een beperking onbetaalbaar is. Wat betreft hulpverlening en gehandicapten beleid bestaat er in Suriname nog geen wet- en regelgeving. Als men in Nederland kijkt is er in 1962 de beroepscode voor de maatschappelijk werker ingesteld. Hierin staat beschreven waaraan een maatschappelijk werker zich dient te houden in de hulpverlening. In Suriname bestaat nog geen soortgelijke code of regels. In Nederland worden doelen gesteld aan de hulpverlening en worden hulpverleningsplannen opgesteld. Ook wordt de voortgang van de hulpverlening in de gaten gehouden. Social casework is de oudste methodiek van het maatschappelijk werk. Deze beschrijft het verloop van de hulpverlening als volgt: ‘Eerst vindt de aanmelding plaats, dan het assessment. Bij het assessment zoeken werker en cliënt naar relevante informatie die nodig is de hulpvraag en het doel vast te stellen en te verduidelijken. Hierna volgt de doelstelling, waarbij de doelstelling van de hulpverlening geformuleerd wordt en de subdoelen, en aan de hand daarvan worden stappen bedacht door dichter in de buurt te kunnen komen van dat doel. Het doel moet concreet zijn. Hierna volgen afspraken over werkzaamheden en verantwoordelijkheden, en de verslaglegging. Dit maakt het proces controleerbaar. De laatste stap is de evaluatie en afsluiting.‘2

    In Suriname werkt men in de gehandicaptenzorg nauwelijks volgens plannen of met doelen. Zij vinden het hier belangrijker dat een cliënt gelukkig is, dan de werkwijze om dat te bereiken. Wij vinden het in Nederland een norm dat de overheid en de burgers medeverantwoordelijk zijn voor de sociaal zwakkeren in de samenleving. Dit is ook terug te vinden in het WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) beleid: ‘De wet moet er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en mee kunnen doen in de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Dat is de onderlinge betrokkenheid tussen mensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente… De gemeente kent de eigen inwoners beter dan de landelijke overheid. Ook weet de gemeente beter wat de inwoners nodig hebben. Daarom is de Wmo een taak van de gemeente. De gemeente maakt de plannen voor maatschappelijke ondersteuning niet alleen. Dat doet de gemeente samen met de inwoners.’3 Zoals we al beschreven is er geen wet- of regelgeving in Suriname voor mensen met een beperking. Toch hebben we gemerkt tijdens de interviews en in gesprekken met mensen met een beperking dat hier wel behoefte aan is. Zij vinden dat de overheid meer verantwoordelijkheid voor deze doelgroep moet nemen door een wet te maken die de positie van de mensen met een beperking verbeterd.

    2 Student Only BV: uittreksel van Riet e.a. deel 2, 2005, 10 3 www.invoeringwmo.nl, 2008

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 13

    Als men in Suriname spreekt over hulpverlening voor mensen met een beperking, spreekt men van intramurale hulpverlening. Ambulante hulpverlening zoals wij die kennen uit Nederland is hier vrijwel onbekend. Er wordt wel gewerkt aan verbetering van de hulpverlening en het opstellen van regels en wetten, maar wanneer deze worden ingevoerd is nog onbekend.

    Taboe Er heerst in Suriname nog een taboe op mensen met een beperking. Vroeger dacht men dat deze mensen ziek waren of bezeten door geesten. Mensen met een beperking werden dan ook zo veel mogelijk verborgen gehouden. Dit is tegenwoordig al minder, maar toch wordt er door de samenleving nog naar deze mensen gekeken alsof zij niets zelfstandig kunnen. Vanuit de overheid en verschillende zorg- en hulpverleningsstichtingen is men aan het proberen om deze taboes te verminderen door bekendheid te geven aan deze doelgroep op televisie, in kranten en door het organiseren van beurzen. De stichtingen en overheid waar we een bezoek aan gebracht hebben zijn veelal stichtingen gericht op gehandicaptenzorg. Een overzicht hiervan is te vinden in bijlage 2.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 14

    Hoofdstuk 3 Mensen met een beperking 3.1. Algemeen Wereldwijd ligt het gemiddelde aantal mensen met een beperking rond de 10% van de bevolking. Mw. Macnack-van Kats, lid van de NARG (Nationaal Adviesraad t.a.v. mensen met een beperking), zegt dat je ervan uit mag gaan dat het in Suriname ook zo zal zijn. Er zijn verschillende vormen van beperkingen, deze zijn terug te vinden in bijlage 3. Wij richten ons onderzoek op de groep volwassenen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking. Dit is namelijk een groep mensen in Suriname die zich niet serieus genomen voelt. Ze ervaren dat mensen op straat niet weten hoe ze hen kunnen aanspreken of ze als ‘dom’ beschouwen. Bovendien geeft deze doelgroep aan zelfstandig te willen wonen, maar dit niet te kunnen realiseren in Suriname (van Zon, Jansen, de Smit & de Smit, 2007). We vinden dat alle mensen recht hebben om zo zelfstandig mogelijk te leven omdat iedereen de kans moet krijgen om in zijn behoeften te voorzien en daarmee zichzelf te kunnen ontplooien. Wanneer we de behoeftepiramide van Dhr. A.H. Maslow aanhalen zien we de volgende verdeling van boven naar onder:

    Transcendentie (wat de mens overstijgt) Zelfverwerkelijking Schoonheid, kunst

    Kennis Erkenning, waardering (vrienden, kennissen, collega’s)

    Affectie, liefde, genegenheid (ouders, familieleden, partner) Veiligheid, bescherming, zekerheid, orde (werk, woning)

    Fysiologische behoeften (honger, dorst, slaap, voortplanting)

    Maslow geeft bij deze piramide aan dat je begint bij het bevredigen van de onderste behoeften en dan steeds naar boven stijgt. Deze stijging is volgens hem nodig om een gezonde persoonlijkheid te ontwikkelen. Maslow noemt de behoeften fundamenteel, wanneer hier niet aan voldaan wordt kan dit leiden tot vermindering van de volle menselijkheid en blokkering van de menselijke mogelijkheden (van der Molen, Perreijn & van den Hout, 2007). Voor de mensen met een lichamelijke beperking in Suriname betekent dit dat ze naast de fysiologische behoeften ook behoefte hebben aan veiligheid en zekerheid in de vorm van een woning en werk. Daarna zal het belangrijk zijn dat ze affectie krijgen van familie en vrienden en daarna erkenning ervaren van de samenleving. Wij hebben ons in het onderzoek gericht op de drie niveaus: veiligheid, affectie en erkenning. 3.2. Suriname Het is in Suriname niet bekend hoeveel mensen er zijn met een beperking. Als we uitgaan van 10%, dan zullen er 45.000 mensen moeten zijn die één van de beperkingen heeft, zoals genoemd in bijlage 3. In 2004 is er onderzoek gedaan door het WOP (Wetenschappelijk Onderzoek en Planning) naar de situatie van beperkten in Suriname. Dit bleek in meerdere opzichten niet positief te zijn. Ze vormen een ‘verborgen’ groep, een groep die moeilijk te vinden is omdat ze achter gehouden worden. Uit het onderzoek van het WOP blijkt dat mensen met een beperking in Suriname minder vaak getrouwd zijn en kinderen hebben dan mensen zonder beperking. Er zijn weinig mensen die zelfstandig wonen en werk hebben. Het grootste deel heeft wel op school gezeten, meestal speciaal onderwijs. Eenderde van de ondervraagden zou volgens het WOP kunnen werken, maar ze achten zichzelf hiertoe niet in staat. Ze verschuilen zich achter hun handicap of zeggen geen werk te kunnen vinden. Diegenen die wel werken krijgen weinig uitbetaald. De uitgaven die de mensen hebben blijkt vaak hoger te zijn dan het inkomen. Hieruit wordt door het WOP geconcludeerd dat ze veel financiële steun krijgen van familie of anderen. De huisvesting blijkt niet altijd aangepast te zijn op de beperking. Het gebrek aan vervoersmiddelen en het niet kunnen participeren aan recreatieve activiteiten, maakt dat deze doelgroep een beperkt sociaal netwerk heeft.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 15

    Door drie overheidsinstanties in Suriname is een commissie gevormd om het beleid ten aanzien van mensen met een lichamelijke beperking duidelijker vorm te geven. Zij noemen zich ‘Werkgroep beleid’ en bestaat uit de NARG (Nationaal Adviesgroep t.a.v. mensen met een beperking), WOP (Wetenschappelijk Onderzoek en Planning) en het KMW (Kategoriaal Maatschappelijk Werk). Volgens de ‘Werkgroep beleid’ kunnen beperkingen en ontwikkelingsachterstanden voorkomen of verminderd worden. De beperkingen die vanaf de geboorte zijn ontstaan worden volgens deze werkgroep vaak te laat onderkent bij kinderen. De beperking kan hierdoor verergeren of een goede ontwikkeling moeilijker maken. Door betere expertise van de medewerkers van het MOB (Medisch Opvoedkundig Bureau) kan dit voorkomen worden. De ‘Werkgroep beleid’ zegt over beperkingen die op latere leeftijd zijn ontstaan, dat deze voorkomen hadden kunnen worden door ten eerste een veiligere situatie te creëren in het verkeer en op het werk. Ten tweede kunnen beperkingen wegens medische omstandigheden (ontstaan door bijvoorbeeld slechte voeding, ontbrekende of onvoldoende medische voorzieningen, besmettelijke ziekten, suikerziekte, hoge bloeddruk en ouderdom) preventief aangepakt worden. Dit kan door het stimuleren van een goede leefstijl, goede voedingssituatie, hygiënische maatregelen, adequate dienstverlening en goede gezondheidszorg. Het beleidsdocument van de ‘Werkgroep beleid’ is terug te vinden in bijlage 4. Wij hebben ervaren dat mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking om verschillende redenen niet kunnen participeren in de Surinaamse maatschappij. Vaak is het lastig voor hen om zich te verplaatsen en vervoer is duur voor ze. Bovendien zijn veel mensen onzeker om de straat op te gaan of om aan activiteiten deel te nemen. Het gebeurt ook dat mensen met een beperking niet worden uitgenodigd voor activiteiten. We denken dat het juist erg belangrijk is dat mensen met een beperking participeren, omdat er dan mogelijk meer begrip en bekendheid komt over ze. Bovendien is het goed voor het vergroten van sociale vaardigheden en het versterken van het zelfvertrouwen om met andere mensen in contact te zijn. Van Riet e.a. (2003) beschrijven in het boek ‘Maatschappelijk werk Basisboek’ dat het gevoel van betrokkenheid (ook wel sociale cohesie) belangrijk is. Het heeft namelijk een gunstige invloed op de levensverwachting van personen en het is belangrijk voor het welvaren van een samenleving. De maatschappijkritische visie, zoals Donkers (2001) die beschrijft in het boek ‘Veranderkundige modellen’, is van mening dat één van de oorzaken van problemen sociale ongelijkheid is. De agogen die deze visie nastreven hebben als doel de verhoudingen voor minder machtigen te bevorderen. Wanneer we bovenstaande uitspraken naast de situatie van lichamelijk beperkten in Suriname leggen, dan kunnen we zeggen dat veel problemen van deze doelgroep ontstaan door (het gevoel van) ongelijkheid. Terwijl het juist belangrijk is voor mensen om het gevoel van betrokkenheid en gelijkheid te ervaren in de samenleving. Dit maakt dat mensen met een lichamelijke beperking in Suriname hulp nodig hebben bij het participeren in de maatschappij. Mensen met een beperking en de maatschappij De maatschappij in Suriname heeft lange tijd onbegrip, morele onderwaardering, vooroordelen, angst en onwetendheid tegenover mensen met een beperking gehad. Dit maakte dat deze mensen door hun gezin geïsoleerd werden en hierdoor nauwelijks de kans kregen om zich te ontplooien. Lange (2006) schrijft hierover in zijn boek ‘Gedragsverandering in gezinnen’ dat er binnen een systeem bepaalde waarden en normen spelen, die invloed hebben op het hele systeem. Als we in de situatie van ons onderzoek de samenleving in Suriname als systeem nemen, dan blijkt dat men in deze samenleving nog de visie heeft dat mensen met een lichamelijke beperking een groep is die zogenaamd gek zou zijn en niet handelingsbekwaam (van Zon, Jansen, de Smit & de Smit, 2007). Deze visie van de samenleving heeft invloed op het hele systeem, dus ook op de groep mensen met een beperking. Zij zullen zichzelf niet snel zien als een volwaardig persoon, omdat hen altijd verteld wordt dat ze dat niet zijn. Dit gebeurt vaak al in een klein systeem waar ze zich in bevinden, namelijk het gezin. Hoe vaker men hoort dat ze niet volwaardig zijn, hoe meer ze hierin gaan geloven, dit heet self-fulfilling prophecy. Hierdoor krijgen de mensen met een beperking geen positief zelfbeeld. Het is belangrijk dat er een zo positief mogelijke

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 16

    self-fulfilling prophecy wordt ontwikkeld. Als men dit vanuit het kleine gezinssysteem weet te doen, zal dit t.z.t. ook worden uitgebreid naar de samenleving. Als de samenleving, het systeem, veranderd, gaan de individuen en kleinere systemen zich mee veranderen (Lange, 2006). De visie op mensen met een beperking begint nu wel te verbeteren, maar nog worden ze niet als volwaardig gezien en leven ze aan de ondergrens van de maatschappij. In kinderdagverblijven worden ze bijvoorbeeld nog vaak genegeerd en aan hun lot overgelaten. Er zijn onvoldoende aangepaste onderwijs- en trainingsmogelijkheden voor kinderen met een handicap. Dit zorgt vaak voor een ontwikkelingsachterstand die niet nodig zou zijn. Verder worden mensen met een handicap vaak vergeten bij voorlichtingen, huisvestingsvoorzieningen, transportmogelijkheden en openbare voorzieningen. Dit maakt dat er geen aanpassingen gemaakt worden en gebouwen, huizen en openbaar vervoer niet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking (‘Werkgroep beleid’, 2005). Tijdens ons onderzoek hebben we gemerkt dat dit laatste een groot probleem is voor mensen in een rolstoel of mensen die een visuele beperking hebben. De infrastructuur is slecht, openbare gebouwen hebben geen helling voor een rolstoel en sociale woningen zijn niet aangepast of er wonen mensen zonder beperking in. De overheid houdt hier geen controle op. Kortom het gehandicaptenbeleid is niet afdoende en dit heeft gevolgen voor de lichamelijk gehandicapten. Zoals we al eerder benoemd hebben zijn ze hierdoor niet in staat deel te nemen aan activiteiten, omdat ze er niet kunnen komen. Verder heeft het ook psychosociale gevolgen: ze raken gefrustreerd dat niet alles lukt en dat heeft invloed op de contacten met anderen. Volgens de ecologische visie, beschreven door Van Riet e.a. in het boek ‘Maatschappelijk werk Basisboek’, ontstaan problemen niet omdat de mens niet goed functioneert, maar omdat iemand in zijn eigen omgeving niet over voldoende hulpbronnen beschikt om zijn problemen op te lossen. Het is dus van belang dat men in harmonie leeft met zijn omgeving. Hiervoor zullen ze mogelijk zichzelf of de omgeving aan moeten passen. Door middel van netwerken in kaart te brengen (met behulp van bijvoorbeeld een ecogram) kunnen deze hulpbronnen naar voren komen. Er wordt dan gekeken of de hulpbronnen niet aanwezig zijn of dat ze niet (goed) gebruikt worden. We hebben hierboven al beschreven welke praktische hulpbronnen er ontbreken in het leven van iemand met een lichamelijke beperking. Het gaat natuurlijk ook om de hulpbronnen in de vorm van zorg- en hulpverlening. Wanneer we weer het voorbeeld nemen van het deelnemen aan activiteiten, dan kunnen hulpbronnen ook de stichtingen zijn die activiteiten organiseren en dit toegankelijk maken voor mensen met een lichamelijke beperking of de hulpbron in de vorm van een ‘maatje’ waarmee ze mee kunnen rijden ergens naar toe. Voorzieningen Voor volwassenen die nog thuis wonen en aanpassingen of huishoudelijke en persoonlijke verzorging nodig hebben, is er geen tegemoetkoming. Men dient zelf aanpassingen te maken, eventueel met een goedkope lening van LISP (Stichting Low Income Shelter Programme) en moeten zelf verzorging inhuren van een thuiszorg organisatie in Suriname of het door familie laten doen. De thuiszorg organisaties zijn particuliere stichtingen en de kosten hiervoor zijn vaak te hoog voor mensen met een beperking. Als het gaat om praktische hulp, bijvoorbeeld het aanvragen van de uitkering of de dokterskaart, kunnen mensen met een beperking terecht bij Dienst Gehandicaptenzorg. Hier kunnen ze gratis dienstverlening ontvangen van de overheid. Momenteel wordt hier weinig gebruik van gemaakt, omdat deze dienst mogelijk onbekend is bij de doelgroep en de dienst niet over voldoende middelen (computer, formulieren, database) beschikt. Psychosociale hulpverlening is voor iedere Surinaamse burger beschikbaar bij het Algemeen Maatschappelijk Werk. Ook dit is een gratis dienstverlening van de overheid. Door mensen met een beperking wordt hier nauwelijks gebruik van gemaakt, waarschijnlijk omdat het AMW onbekend bij ze is. Het maatschappelijk werk in Suriname werkt voornamelijk outreachend. Outreachtend werken is een vorm van hulpverlenen waarbij de cliënt niet om hulpverlening vraagt, maar waar de omgeving of de maatschappelijk werker het wel noodzakelijk vindt dat er hulp geboden wordt (van Riet e.a., 2003).

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 17

    Voor volwassenen met een lichamelijke beperking zijn er 4 woonvoorzieningen. Dit zijn woningen waar ze met meer mensen een unit moeten delen en waar ze zich aan regels moeten houden. Dit voldoet niet aan de behoefte van de lichamelijk beperkten om zelfstandig te wonen. Het is erg moeilijk voor ze om (begeleid) zelfstandig te wonen. Deze mogelijkheid is er nauwelijks . Verder wonen er ook mensen met een lichamelijke beperking bij familie. Ze zijn afhankelijk van de tijd en energie die de familie voor ze heeft. Doordat er in het gezin een persoon is met een beperking, kan dit een sociale belasting zijn voor het gezin. In dat geval is de draagkracht en de draaglast van de familie niet in evenwicht. Dit veroorzaakt problemen voor zowel de persoon met de beperking als het gezin. Bijvoorbeeld als het kind met een beperking meer aandacht krijgt als een kind zonder een beperking. Dit kan de loyaliteitsbanden verstoren tussen gezinsleden (Eggen, Jagt, Jans, Sluiter, Wortman, 1995). Beleid omtrent mensen met een beperking In Suriname kennen ze geen specifieke wetten of regelgeving omtrent mensen met een beperking. De grondwet geeft echter wel aan dat ieder mens gelijke rechten en kansen heeft. Er is momenteel een jurist bezig om een wet op te stellen omtrent ‘wonen’ voor o.a. mensen met een beperking. Dit houdt straks in dat iedere woonvoorziening zich aan die wet en de regels die daarin staan moet houden om subsidies te krijgen. ‘Werkgroep beleid’ heeft een beleidsdocument opgesteld ten aanzien van mensen met een beperking. Hun missie is als volgt: ‘Mensen met een handicap in Suriname kunnen zich optimaal ontplooien en worden gerespecteerd en gewaardeerd als volwaardige burgers, die volledig zijn geïntegreerd in alle aspecten van het sociaal leven’.4

    Uiteindelijk zal het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting verantwoordelijk zijn voor de goedkeuring hiervan, een voorstel doen voor de coördinatie van activiteiten en de evaluatie hiervan.

    Belangrijke beleidspunten hieruit zijn de volgende:

    ‘Opstellen van standaarden t.a.v. dienstverlening en voorzieningen/stichtingen t.b.v. m.m.e.handicap

    Evalueren c.q. aanpassen bouwvoorschriften m.b.t. toegankelijkheid van openbare gebouwen & terreinen ( inclusief scholen en trainingsvoorzieningen )

    Aanscherpen vergunningenstelsel m.b.t. openbare e.a. gebouwen (incl. Volkswoningen) t.a.v. fysieke aanpassingen t.b.v. mm.m.e.h. (lich./ zintuiglijke h.); incl. toegankelijkh.eisen voor vluchtwegen bij brand

    Aanpassen van de arbeidswet met vergroting van de kans op werken voor mm.m.e.h. bv. verplichtstelling van bedrijven om een vastgesteld percentage mm.m.e.h. in dienst te nemen of belastingvoordeel of andere incentives bij aanname personeel met een handicap

    Herziening financiële bijstand voor mm.m.e.h. z.m. conform die voor senioren burgers

    Ondersteuning bij/creëren van woonvoorzieningen voor begeleid wonen van mm.m.e.h.

    Opnemen van een relevant aantal aangepaste woningen in nieuwbouwprojecten (Volksw.bouw project)

    Instellen centraal meldpunt vervoersbehoefte voor mm.m.e.h.

    Coördinatie van specifieke (aangepaste) vervoersbehoefte t.b.v. mm.m.e.h.

    Het introduceren van praat programma's en videoclips ten dienste van de bewustwording van de (gelijk -)waardigheid van mm.m.e.h. en diverse aspecten van handicaps

    Stimuleren van lichamelijke opvoeding en sportactiviteiten onder mensen met een handicap

    Stimuleren van intergratie in culturele activiteiten (o.a culturele dagen; beeldende kunst; dans, muziek)’5

    Meer over beleid is te vinden in bijlagen 4, 5 en 6. We hebben met veel mensen en stichtingen gesproken over beleid en over de bijdrage van de overheid voor mensen met een lichamelijke beperking. Een veel gehoorde uitspraak is dat de overheid al jaren plannen heeft,

    4 ‘Werkgroep beleid’, 2005, 9 5 ‘Werkgroep beleid’, 2007, 1-6

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 18

    maar er nooit iets van de grond komt. Ze geven te weinig geld en hebben maar een beperkte hoeveelheid geld. Veel stichtingen werken dan ook zonder steun van de overheid. Ze maken gebruik van fondsen en donoren. In Nederland daarentegen, werken de meeste zorginstellingen op basis van de overheid. Nederland is van oorsprong een verzorgingsstaat, hierdoor is de samenleving en overheid verantwoordelijk voor het welzijn van medeburgers. De laatste jaren komt hier verandering in. Voorheen had de overheid veel diensten. Nu ligt er een marktwerkingsmechanisme aan deze diensten ten grondslag, bijvoorbeeld het Persoons Gebonden Budget (van Riet e.a., 2003). Onze visie hierin is, dat de Surinaamse overheid meer verantwoordelijkheid moet nemen ten opzichte van zijn burgers. Zij kunnen tenminste een begin maken aan het opstellen van wet- en regelgeving wat betreft de gehandicaptenzorg.

    De Surinamers vinden het over het algemeen goed dat er onderzoeken gedaan worden, maar hun ervaring is dat er uiteindelijk niets mee gebeurt. Om dit te voorkomen hebben we ervoor gekozen om ons onderzoek te gaan presenteren aan een grotere groep mensen. Het nut van dit onderzoek is, dat men zicht krijgt op de behoeften van de mensen met een beperking en dat er duidelijk wordt wat daarvoor gedaan moet worden. Met onze aanbevelingen kan men beginnen met het voorbereiden van een BZW project. Een kerntaak van het maatschappelijk werk is signalering, belangenbehartiging en preventie. In dit onderzoek hebben we verschillende zaken gesignaleerd, namelijk dat mensen met een beperking in de wijk willen wonen en hulp nodig hebben op verschillende levensgebieden. Tevens gaan wij voor een deel de belangen behartigen van deze doelgroep. Dit doen we door middel van actievoeren, dit houdt volgens Holstvoogd (1995) in: ‘Actievoeren wordt gedefinieerd als een vorm van collectieve belangenbehartiging met behulp van zowel communicatieve als lijfelijke middelen, met het doel om veranderingen te veroorzaken, waardoor excessen worden beëindigd.’6

    Holstvoogd (1995) beschrijft vervolgens verschillende stappen van actievoeren. De stap die wij hierin hebben genomen is het verzamelen van feitenmateriaal over de behoeften van de mensen met een beperking en de mogelijkheden van de stakeholders. Ons onderzoek is in principe objectief, maar de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek zal in het belang zijn van de mensen met een beperking. Dit is dan ook de reden om het een vorm van belangenbehartiging te noemen.

    6 Student Only BV: uittreksel Holstvoogd deel 1, 2005, 12

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 19

    Hoofdstuk 4 Kwaliteit onderzoek

    Wij hebben gekozen voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. De reden hiervan is dat het onderzoek uit 2 onderzoeksvragen bestaat. De eerste vraag richt zich op de behoeften van mensen met een lichamelijke beperking. Om de behoefte van deze doelgroep in kaart te brengen hebben we gebruik gemaakt van een kwantitatief onderzoek. Er zijn enquêtes afgenomen met daarin gestructureerde en halfgestructureerde vragen, omdat wij specifiek wilden weten wat de respondenten (in dit geval de mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking) belangrijk vonden in het begeleid zelfstandig wonen. De tweede vraag richt zich op het aanbod van stichtingen waarbij wij gebruik hebben gemaakt van een kwalitatief onderzoek. We hebben een kleine groep mensen geïnterviewd over de mogelijkheden die er zijn rondom begeleid zelfstandig wonen. Er is gekozen voor deze methode, omdat het van belang is voor het onderzoek zoveel mogelijk nieuwe informatie in te winnen. We hebben gebruik gemaakt van de volgende kwantitatieve methode:

    Enquête De enquêtes hebben we verspreidt onder mensen met een lichamelijke en/of zintuiglijke beperking. De ondervraagde personen waren veelal bekend bij een stichting. Daarnaast zijn we de straat op gegaan om daar de mensen met een lichamelijke beperking te benaderen en te enquêteren. De mensen hebben de enquêtes zelf of met behulp van een begeleider ingevuld. Bij de groep met een visuele beperking hebben we ze mondeling afgenomen. De volgende kwalitatieve methoden hebben we gebruikt:

    Interview We hebben interviews afgenomen met medewerkers van verschillende zorg- en hulpverlenende stichtingen, ministerie en adviesraad voor het gehandicaptenbeleid. Om met deze mensen en stichtingen kennis te maken hebben we ongestructureerd interview gehouden. Een ongestructureerd interview bestaat uit één hoofdvraag en de rest is open voor de inbreng van de respondent. We hadden als hoofdvraag ‘Wat doet uw organisatie voor mensen met een beperking?’. De interviews die we hielden om het aanbod van de organisaties te onderzoeken waren halfgestructureerd. Dit betekent dat we een topiclist hadden en aan de hand daarvan vragen stelde. Hierdoor stuurden wij naar een bepaald onderwerp, maar was er voldoende ruimte voor inbreng van de respondent. We moesten dus inspelen op de inbreng die kwam, dat maakte dat ieder interview anders ging. Om een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen van het aanbod van de organisatie, moesten we diepte vragen stellen. Vandaar dat het afnemen van interviews hiervoor geschikt was.

    Literatuuronderzoek We hebben contact gehad met MEE Den Bosch om meer te weten te komen over de manier waarop zij de behoeften van mensen met een (lichamelijke) beperking, die zelfstandig willen wonen, in kaart te brengen. Op het Internet en in boeken hebben we informatie gevonden over verschillende wooninitiatieven. Vervolgens hebben we onderzoeken van het Centraal Plan Bureau gelezen over mensen met een lichamelijke beperking in Nederland. In Suriname hebben we kennis gemaakt met de verschillende stichtingen die met lichamelijk beperkte mensen te maken hebben. Tevens hebben we mensen met een beperking gesproken en kranten gelezen over de huidige situatie in Suriname. Op macro niveau hebben we beleidsstukken, die betrekking hebben op mensen met een beperking, van het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting gelezen. Hierdoor kregen we vanuit verschillende oogpunten een beeld van de gehandicapten in Suriname. We hebben gebruik gemaakt van deze vormen van literatuuronderzoek om ons te oriënteren op de probleemsituatie, om bepaalde situaties in Suriname te beschrijven en om theoretische onderbouwing bij de conclusies te kunnen geven. 4.1. Betrouwbaarheid

    Om de betrouwbaarheid van ons onderzoek te weergeven gebruiken we de theorie uit ‘Wat is onderzoek?’ van Nel Verhoeven (2006). In het boek staan verschillende manieren om de betrouwbaarheid van een onderzoek te

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 20

    verhogen. Te weten: interbeoordelaarbetrouwbaarheid, triangulatie, test-hertest bij kwantitatief onderzoek, proefinterview, peer-examination en rapportage en verantwoording. Naast de beschreven manieren om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen hebben wij ‘tussentijdse overleggen’ en ‘manier van enquêtes afnemen’ toegevoegd. Hieronder beschrijven we in hoeverre de verschillende manieren een rol hebben gespeeld bij de betrouwbaarheid van het onderzoek.

    Interbeoordelaarbetrouwbaarheid Het gaat hierbij om de mate van de verschillende onderzoekers die de situatie observeren. Wij hebben de interviews met z’n tweeën gehouden, waardoor de betrouwbaarheid vergroot werd.

    Triangulatie Bij triangulatie gaat het om het gebruiken van meer dan één onderzoeksmethode om de centrale vraag te beantwoorden. In ons onderzoek hebben we gebruik gemaakt van drie methodes die hierboven beschreven staan.

    Test-hertest bij kwantitatief onderzoek Door herhaling van de gebruikte methodes kan bepaald worden of het onderzoek betrouwbaar is. Van deze manier hebben wij geen gebruik gemaakt omdat er onvoldoende tijd was om het onderzoek op deze manier uit te voeren. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van het onderzoek hierdoor verkleind is. Wanneer er weer een dergelijk onderzoek zou komen, is het verstandig om het onderzoek met de enquêtes te herhalen om de betrouwbaarheid te vergroten.

    Proefinterview Bij kwalitatief onderzoek kan een dergelijk interview de betrouwbaarheid verhogen. De topiclijst voor het houden van een interview is door de begeleider van de Avans Hogeschool ingezien. Het inzien van de lijst door meerdere personen verhoogt volgens ons de betrouwbaarheid van het onderzoek; er is door docentbegeleider en door ons beide kritisch naar gekeken.

    Peer-examination Bij peer-examination gaat het om het laten nameten of nalezen van de resultaten door collega-onderzoekers. Van deze manier hebben wij gebruik gemaakt door de enquêtes en interviews aan buitenstaanders (docentbegeleider, opdrachtgever, familieleden en een afgestudeerde aan de Avans Hogeschool opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening) te laten lezen.

    Rapportage en verantwoording Bij deze manier is het van belang een goede verantwoording van het handelen tijdens het onderzoek af te geven. Dit voorkomt fouten bij herhaling van het onderzoek. In ons onderzoek hebben we gereflecteerd op het gehele proces tijdens het onderzoek. Bij het hoofdstuk ‘Reflectie’ zal hierover nader uitleg volgen.

    Tussentijdse overleggen Tijdens het onderzoek heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden met de begeleider van de Avans Hogeschool, de opdrachtgever en verschillende professionals die werkzaam zijn in de gehandicapten zorg in Suriname.

    Manier van enquêtes afnemen De verschillende manieren van enquêteren laten ruimte voor discussie. Wij hebben ons afgevraagd of de ondervraagden eerlijk een antwoord durfden te geven. Wij hebben de ervaring dat de Surinamers moeite hebben om kritisch naar zichzelf te kijken. Denk daarbij aan handelingen of vaardigheden die zij niet of minder beheersen. Dit maakt dat wij de volgende hypothese stellen: de ondervraagden zijn zich niet bewust van de gevolgen van zelfstandig wonen omdat zij niet eerder ervaren hebben hoe het is om zelfstandig te wonen. Tevens zijn er een aantal enquêtes ingevuld in het bijzijn van begeleiders van de stichting. Om deze reden vragen wij ons af of hiermee de behoefte van de ondervraagden voldoende naar voren is gekomen.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 21

    4.2. Geldigheid

    Met betrekking tot de enquêtes kijken we naar de populatievaliditeit om te bepalen of ons onderzoek geldig is. Verhoeven (2006) schrijft in haar boek het volgende over de geldigheid van een onderzoek: ‘Je kunt ook nagaan of jouw onderzoeksgroep (jouw steekproef) de juiste afspiegeling vormt van je populatie. De steekproef moet in een bepaald aantal (voor het onderzoek) relevante kenmerken lijken op de populatie. Is dat het geval, dan is deze steekproef representatief en mag je de onderzoeksresultaten generaliseren naar deze populatie. Dit noemen we populatievaliditeit. Overigens hoeft een mindere externe validiteit niet altijd te betekenen dat met de resultaten van het onderzoek niets kan worden gedaan.’7

    Dit betekent dat de steekproef die we gedaan hebben (onze respondenten) relevante kenmerken moet hebben met de volledige populatie (de bevolking van Suriname). Wij zijn van mening dat ons onderzoek enige mate van geldigheid, ook wel validiteit, heeft. Als we kijken naar het man/vrouw verschil, dan is onze steekproef gehouden met een redelijke verhouding man/vrouw. Dit is gelijk aan de bevolking van Suriname. De verdeling van de verschillende beperkingen is ook valide. We hebben namelijk een groep mensen onderzocht met verschillende lichamelijke beperkingen, mensen met een visuele beperking en mensen met een auditieve beperking. Wat betreft leeftijd kunnen we zeggen dat we een redelijk beeld hebben van onze respondenten. Deze varieert namelijk tussen de 22 en 65 jaar. De geënquêteerden bestaan vooral uit mensen uit Paramaribo en omgeving. Hier hebben we van te voren voor gekozen. We hebben gemerkt dat veel beperkten uit de districten of het binnenland niet de mogelijkheid hebben om naar de stad te komen, ze hebben bijvoorbeeld geen vervoer. Bovendien zijn er in de stad dan onvoldoende mogelijkheden om aan huisvesting of een baan te komen. Dit maakt dat we een beeld hebben van alleen de mensen met een lichamelijke beperking uit Paramaribo en omgeving. Over de mensen uit de verschillende districten of het binnenland kunnen wij niets zeggen. De geënquêteerden zijn bijna allemaal verbonden aan een stichting. Een aantal kwamen we in de stad tegen en hebben we aangesproken, zij zijn niet verbonden aan een stichting. Dit betekent dat we niet helemaal kunnen zeggen wat de behoefte is van de mensen die niet bekend zijn met een stichting. Het was voor ons moeilijk om die groep te bereiken, dit komt onder andere doordat mensen met een beperking die ouder zijn dan 18 tot 21 jaar klaar zijn met school. Veelal keren ze dan terug naar ouders of als ze uit het binnenland komen terug naar het binnenland. Niet alle mensen met een beperking gaan naar school, soms komen ze bij het MOB (Medisch Opvoedkundig Bureau) terecht, omdat er thuis problemen zijn. Vanuit het MOB wordt er gekeken waar iemand terecht zou kunnen. Als ze onder de 18 zijn worden ze vaak op de mythyl school geplaatst, maar hier houdt het op na hun 18de, vanaf dan wordt er gekeken of ze naar het reguliere middelbare onderwijs kunnen. Is dit niet mogelijk keren ze terug naar huis. Dat jongeren meestal terugtrekken naar hun dorp of huis, komt omdat er weinig opvang mogelijkheden zijn in Paramaribo na hun 18de levensjaar. De plaatsen waar ze opgevangen zouden kunnen worden zitten vaak vol. Ze kunnen dan nergens terecht en keren dan terug naar huis. Ze zijn dan niet meer bereikbaar, omdat ze uit beeld verdwijnen of omdat het i.v.m. privacy regels die de scholen en stichtingen hanteren niet mogelijk is om contact op te nemen. Wat betreft geloofsovertuiging wijkt onze steekproef af van de populatie. Uit de landelijke cijfers blijkt namelijk dat 40% van de bevolking Hindoestaan is, terwijl de groep Hindoestanen binnen onze respondenten maar 7% bedraagt. Dit zou de geldigheid van ons onderzoek kunnen verminderen. Om te onderzoeken of dit werkelijk zo zou zijn, zou er nog een onderzoek gedaan moeten worden die bekijkt op welke manier Hindoestanen met een beperking hulp ontvangen van vrienden en familie. Onze hypothese is namelijk dat mensen die door hun omgeving geholpen worden, minder behoeften hebben aan ambulante hulp. We kunnen dit op een rij zetten en ons afvragen of het onderzoek met de enquêtes generaliseerbaar is, dus dat er bij herhaling van hetzelfde onderzoek, dezelfde conclusie uit zou komen. We denken dat het op dit moment niet volledig generaliseerbaar is, omdat we maar een kleine groep mensen bereikt hebben om een enquête af te nemen. Het is qua geloofsovertuiging, plaats waar de geënquêteerde wonen en het feit dat de meeste verbonden waren aan een stichting, geen afspiegeling van de totale populatie. We kunnen dus geen algemeen beeld geven van de behoeften van de totale doelgroep (mensen met een lichamelijke beperking in Suriname).

    7 Verhoeven, 2006, 135

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 22

    Als onze verbeterpunten meegenomen zouden worden, dan wordt het wel generaliseerbaar. Zoals Verhoeven al beschreef hoeft dit niet te betekenen dat het niet bruikbaar is. Wij zijn namelijk van mening dat de groep respondenten groot genoeg is om een begeleid zelfstandig wonen project te starten, dus dat de opdrachtgever er wel degelijk iets aan heeft. Hierover schrijven we meer in hoofdstuk 4.3. Bruikbaarheid. De respondenten van onze interviews zijn voornamelijk mensen die spreken vanuit hun stichting. De vraag is hierbij of ze daadwerkelijk hebben aangegeven wat de stichting kan betekenen in een begeleid zelfstandig wonen project of dat ze hebben aangegeven wat ze graag zouden willen (dus de visie van de geïnterviewde). De interviews geven dus een subjectief beeld. Dit is niet geheel te voorkomen, maar daar moet wel rekening mee gehouden worden op het moment dat er een begeleid zelfstandig wonen project opgezet gaat worden. Om verder te kijken naar de geldigheid van de interviews, zullen we na moeten gaan of de conclusies die we hebben getrokken uit de resultaten valide zijn. Verhoeven (2006) beschrijft hierover: ‘Als we spreken van intern valide resultaten dan bedoelen we dat we in staat zijn om de juiste conclusies te trekken. Maar ja, wat zijn ‘juiste conclusies’? Dat zijn conclusies die standhouden en de kritiek van collega -onderzoekers kunnen overleven. Deze vorm van geldigheid speelt vaak een rol bij zogeheten ‘oorzaak/gevolgrelaties’ (zoals in experimenten). Als je in je probleemstelling bijvoorbeeld de effecten van omgevingsfactoren op gedrag opneemt en je wilt daarmee een theorie toetsen, dan is de mate waarin je resultaat intern valide is afhankelijk van de vraag of je de juiste verklaring kunt geven, vinden en toetsen.’8 De conclusies die we hebben getrokken uit de interviews worden gedragen door meerdere respondenten. Dit maakt dat het als geldig aangenomen mag worden. De aanbevelingen die we daarop hebben geschreven, kunnen we verantwoorden waardoor het valide is. Een voorbeeld is dat we de aanbeveling geven dat een begeleid zelfstandig wonen project voorbereid en gecoördineerd moet worden. Dit kunnen we verantwoorden door te verwijzen naar eerdere projecten die niet gelukt zijn wegens slechte voorbereiding en wegvallende coördinatie. Verder hebben we onderzocht wat huidige stichtingen kunnen bijdragen, dit kunnen we bevestigen met de plannen die er liggen en met de beleidsstukken die voor/door de overheid worden geschreven. Wat betreft financiën blijken er veel problemen te zijn. Dit kunnen we verklaren door de huidige situatie van Suriname te schetsen, bovendien wordt het bevestigd door de respondenten. De werknemers die werkzaam zijn in de gehandicaptenzorg in Suriname zijn nauwelijks opgeleid, de aanbevelingen die we hierover schrijven zijn te verklaren naar de situatie in Suriname op het gebied van onderwijs en financiën. We moeten hierbij wel aangeven dat ons onderzoek gericht is op de huidige situatie. Op het moment dat er daadwerkelijk een begeleid zelfstandig wonen project komt, zal er gecontroleerd moeten worden of onze conclusies met betrekking tot aanbod van de stichtingen nog geldig zijn. Het zal afhankelijk zijn van de personen die het beleid en de plannen moeten uitvoeren of er iets gaat veranderen in een stichting. Wanneer bijvoorbeeld een nieuwe directeur het niet eens is met het huidige beleidsplan en daar verandering in aanbrengt, zou hun bijdragen in een project wel eens kunnen veranderen. Samenvattend kunnen we zeggen dat ons onderzoek wat betreft interviews valide en geldig is, omdat we onze conclusies en aanbevelingen kunnen verklaren en verantwoorden. 4.3. Bruikbaarheid Ondanks dat de enquêtes niet helemaal generaliseerbaar zijn, is het wel bruikbaar. We hebben namelijk voldoende mensen geënquêteerd om voor deze mensen een begeleid zelfstandig wonen project op te zetten. We kunnen hierbij aangeven hoe dit eruit zou moeten zien, want de mensen hebben hun behoeften hierover aangegeven. Verder kunnen wij ze ook aanbevelingen bieden die aangeven wat er, volgens ons, moet gebeuren voordat een dergelijk project gestart kan worden.

    Met het aangeven van de aanbevelingen zullen we rekening houden met de haalbaarheid voor onze opdrachtgever. Zij hebben namelijk aangegeven op het moment niet genoeg mankracht te hebben om een begeleid zelfstandig wonen project op te zetten. We hebben ze gevraagd waar ze wel in kunnen bijdragen en

    8 Verhoeven, 2006, 134

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 23

    dat is het zorgen dat onze aanbevelingen worden neergelegd op de plaats waar er wel iets mee gedaan kan worden. Onze opdrachtgever zal zich hier dan ook voor inzetten. Om te voorkomen dat er alsnog niets met onze aanbevelingen wordt gedaan, zullen wij onze aanbevelingen voor een BZW project groots bekend maken. Dit doen we door een presentatie te houden voor de betrokken stichtingen en mensen met een beperking, mensen van het ministerie, kranten en televisie. We geven hierbij duidelijk aan wat de behoeften van de mensen met een lichamelijke beperking is en hoe hier op ingespeeld kan worden. Om te zorgen dat mensen niets vergeten van onze presentatie zullen we de belangrijkste punten op papier zetten en aan de mensen meegeven. De mensen die we niet kunnen bereiken of niet bij de presentatie aanwezig zijn geweest, zullen we alsnog deze punten via de post toesturen.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 24

    Hoofdstuk 5 Enquête 5.1. Resultaten Wij hebben 29 mensen geënquêteerd, waarvan 24 behoefte hebben aan een begeleid zelfstandig wonen project. De uitwerking van de enquête met exacte aantallen vindt u terug in bijlage 8.

    Hieronder volgt een weergave van de resultaten van de enquêtes.

    Algemeen De respondenten zijn zeer divers wat betreft hun beperking, leeftijd, geslacht en geloofsovertuiging. Dit maakt dat de resultaten een breed beeld geven van de behoeften van lichamelijk beperkten om begeleid zelfstandig te wonen.

    Het grootste deel van de respondenten hebben geen moeite (meer) met hun beperking en hebben ermee leren leven. Iets minder dan de helft heeft er wel moeite mee. Bij deze groep is er vrijwel een gelijke verdeling van mensen die hier hulp bij willen hebben en mensen die er geen hulp bij hoeven. Hier ligt een hulpvraag, deze hulpvraag houdt in dat zij of verlies moeten verwerken of moeten leren accepteren dat ze een beperking hebben.

    Woonsituatie De meeste geënquêteerden staan positief tegenover hun huidige woonsituatie. Het overgrote deel heeft de behoefte om begeleid zelfstandig te wonen. De mensen die in een BZW project willen wonen, zien zichzelf het liefst in een huis in een woonwijk wonen. Een enkeling wil in een eigen huis op het terrein van een stichting wonen. De mensen die niet zelfstandig willen wonen geven aan goede hulp te ontvangen van familieleden. Wat betreft alleen of met huisgenoten wonen, is er onduidelijkheid in antwoorden. Het grootste deel geeft aan met anderen te willen samen wonen (dit kan een huisgenoot of een familielid zijn).Maar bij de vraag hoe de woonvorm eruit zou moeten zien, willen de meeste in een eigen huisje in een woonwijk wonen. Onduidelijk is wat zij verstaan onder een ‘eigen huisje’, bedoelen zij hiermee dat ze alleen willen wonen of kunnen daar ook huisgenoten bij wonen? Als we kijken naar het aantal waarmee ze willen samen wonen, wil de grootste groep minimaal met twee personen wonen. Kijkende naar hoe men tegenover huisregels staat is het voornamelijk belangrijk dat men elkaar accepteert en respecteert evenzo als het gaat om het geloof. Zelfredzaamheid Bij een klein aantal respondenten ligt hier een hulpvraag. De grootste vraag komt van de visueel beperkten, met koken/bakken en boodschappen doen. Een deel van de vraag is afkomstig van de rolstoelgebonden groep, omdat zaken voor hen onbereikbaar zijn, bijvoorbeeld in de winkel met het pakken van boodschappen die hoog of laag liggen. Persoonlijke verzorging De grootste vraag is hier afkomstig van de mensen met een spieraandoening. Zij hebben hulp nodig bijvoorbeeld bij douchen, aankleden, haren kammen en naar het toilet gaan. Bij de persoonlijke verzorging is het nodig dat er in een BZW project zorg verleend gaat worden. Sociale situatie Tweederde deel van de respondenten heeft aangegeven voldoende sociale contacten te hebben. Eenderde deel zou graag meer sociale contacten willen hebben, de meeste hiervan willen daar ook ondersteuning bij. De verdeling van respondenten die iemand in hun omgeving hebben om problemen mee te bespreken is gelijk als hierboven: twee derde geeft aan zijn problemen met iemand te kunnen bespreken en één derde niet. De groepen bestaan niet geheel uit dezelfde personen. Dit hoeft dus niet te betekenen dat iemand met weinig sociale contacten ook niemand heeft om zijn problemen mee te bespreken of andersom.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 25

    Wat betreft vrijetijdsbesteding is er niet direct een probleem zichtbaar. Dit betekent dat we hebben vernomen dat mensen een hobby hebben en ook activiteiten buitenshuis ondernemen. Mobiliteit Drie van de groep respondenten is volledig afhankelijk van iemand anders wat betreft mobiliteit. De rest is in zekere mate in staat om zichzelf te verplaatsen, al dan niet met hulpmiddelen. Afhankelijk van de bestemming, zullen sommigen toch afhankelijk zijn van anderen. Financiën Minder als éénderde van de respondenten doet zijn financiën zelfstandig. De rest heeft iemand die het voor hen doet. Dit betekent dat het grootste deel begeleiding nodig heeft op het moment dat hij zelfstandig gaat wonen. Ongeveer de helft wil in de toekomst zijn financiën zelfstandig leren doen. De rest wil hier begeleiding bij hebben. Het blijkt dat een groot deel van de respondenten een uitkering heeft van maximaal 100 SRD (+/- €25,-). Een aantal van de respondenten gaf graag te willen werken, maar moeite ervaren met het vinden van een baan. Ondersteuning aan anderen Een klein aantal kan anderen ondersteuning in algemene dagelijkse bezigheden bieden. De ondersteuning die men elkaar kan bieden verschilt, dit is te lezen in bijlage 8. Men is bereidt elkaar te helpen, maar heeft hier ondersteuning bij nodig zijn. Hulpverlening Een groot deel van de respondenten ontvangt een uitkering van ministerie van SOZAVO. Een klein aantal zit al in een woonvorm met 24-uurs begeleiding. Bijna de helft heeft geen hulpverlening en een paar krijgen hulpverlening, maar die is niet gericht op het zelfstandig wonen. Deze hulp bestaat veelal uit praktische zaken zoals een uitkering etc. 5.2. Conclusies

    We kunnen zeggen dat het grootste deel van de respondenten tevreden is over hun huidige woonsituatie. Ondanks dat, wil het overgrote deel van deze groep begeleid zelfstandig wonen in een wijk. Surinamers zijn in hun omgangsvormen erg beleefd. Zij zullen dan ook niet snel klagen over een bepaalde situatie, terwijl deze toch beter zou kunnen zijn (Vermaas, 2007). Naast dat Surinamers waarschijnlijk niet zullen klagen denken we ook dat zij hun situatie positief ervaren. Toch zal een BZW project voor hen een betere situatie zijn. Bovendien is het zo, dat als ze in een BZW project willen wonen het niet automatisch betekent dat hun huidige situatie slecht is. Verder concluderen we dat huisgenoten wenselijk zijn tot een maximum van vier personen. In een begeleid zelfstandig wonen project zullen de respondenten van de enquête ambulante zorg- en hulpverlening nodig hebben. De ambulante hulpverlening zal gericht moeten zijn op het omgaan, verwerken en accepteren van hun beperking, het verwerven van sociale contacten, omgaan met financiën en toe leiding naar werk. De ambulante zorgverlening zal zich moeten richten op de zelfredzaamheid, zoals boodschappen doen, koken en schoonmaken. Ook moet de zorgverlening gericht zijn op persoonlijke verzorging, bijvoorbeeld bij het douchen, aankleden, naar het toilet gaan en dergelijke. Er zal gekeken moeten worden hoe vervoersmogelijkheden verbeterd kunnen worden. In de eindconclusie en de aanbevelingen zal concreet beschreven worden op welke manier er invulling gegeven zou kunnen worden aan de zorg- en hulpverlening in een BZW project.

  • ‘ Een mogelijkheid met beperkingen’

    Brechje Kersten & Tine Martens 26

    Hoofdstuk 6 Interview 6.1. Resultaten

    Uit de interviews is gebleken dat er op verschillende gebieden hulpverlening geboden kan worden door verschillende stichtingen. Alvorens dit per topic weer te geven, is als belangrijkste punt uit de interviews gekomen, dat er een orgaan moet komen die een BZW project gaat leiden. Dit wil zeggen dat er of een managementteam samengesteld moet worden uit de verschillende hulpverlenende stichtingen of dat er een stichting moet zijn die het project willen oppakken. Dit managementteam of deze bestaande stichting zal de daarbij behorende taken op zich moeten nemen, zoals het zoeken van financieringsbronnen, huisvesting en zorg dragen voor het coördineren van een BZW project. Woonsituatie Uit de enquêtes is gebleken dat de respondenten het liefst in een huis in de wijk willen wonen. Uit de interviews blijkt dat dit in de huidige Surinaamse situatie nog niet mogelijk is, omdat er geen aangepaste woningen beschikbaar zijn. Er liggen wel plannen bij verschillende stichtingen om aan deze behoefte te voldoen. De overheid (ministerie van SOZAVO) kan een bijdrage leveren doordat zij een x aantal huizen van de volkshuisvesting projecten rolstoeltoegankelijk gaan maken. Hieraan blijkt wel een probleem vast te zitten. Dat wil zeggen dat de huizen die gebouwd worden vaak al gekraakt zijn voordat ze verhuurd/verkocht zijn. Doordat hier nog geen duidelijke wetgeving tegen is, kan en wordt hier weinig tegen gedaan. Twee stichtingen hebben aangegeven in de toekomst woningen beschikbaar te hebben, maar deze zullen gevestigd zijn op het terrein van de stichting. Deze stichtingen zijn de Esther stichting en Stichting in de Ruimte. De Esther stichting heeft al aangepaste woningen op het eigen terrein staan. Zoals eerder beschreven is hun huidige doelgroep aan het uitsterven waardoor deze huizen vrij komen. Stichting in de Ruimte gaat aangepaste woonunits bouwen. De VPSI (Vereniging voor Particulieren Sociale Instellingen) kan een coördinerende rol spelen in het vinden van huisvesting/huizen in de wijk die aangepast kunnen worden. Ook thuiszorg heeft een mogelijkheid wat betreft huizen. Zij gaan aangepaste woonunits verhuren. Hieraan zitten wel de nodige kosten verbonden. Verder is gebleken dat andere stichtingen geen mogelijkheden hebben op het gebied van huisvesting. Zelfstandig functioneren Wat betreft zelfstandig functioneren (persoonlijke en huishoudelijke verzorging) geven veel stichtingen aan dat de mensen die in een BZW project willen wonen al in grote mate zelfstandig moeten zijn. Een aantal stichtingen heeft of krijgt in de toekomst mogelijkheden om te ondersteunen bij het zelfstanding functioneren. De huidige Dienst Gehandicaptenzorg heeft nu geen mogelijkheden om te ondersteunen bij het zelfstandig functioneren, maar deze dienst wordt grondig herzien en zij krijgen in de toekomst een uitbreiding waarbij zij de mogelijkheid krijgen om mensen te ondersteunen in hun zelfstandig functioneren. Dit betekent dat zij dan verzorgers kunnen sturen om mensen thuis te ondersteunen bij bijvoorbeeld douchen, aankleden, haren kammen enz. De NSBS (Nationale Stichting Blindenzorg Suriname) heeft al een vorm van ambulante begeleiding. Zij bieden 2 soorten ambulante begeleiding: ambulante onderwijs begeleiding (deze vorm is echter niet