Adviesrapport - cyberpesten.be · In dit adviesrapport doen wij aanbevelingen over ... stoornissen...

222
Adviesrapport Pesten op MKT Oostvoorne 2012 Tessa van Dun, Kim de Hoon, Pauline van den Heuvel, Nikki Steensma en Farah Stegeman Horizon Jeugdzorg – Annemarie Dekker 28-05-2012

Transcript of Adviesrapport - cyberpesten.be · In dit adviesrapport doen wij aanbevelingen over ... stoornissen...

1

Adviesrapport Pesten op MKT Oostvoorne

2012

Tessa van Dun, Kim de Hoon, Pauline van den Heuvel,

Nikki Steensma en Farah Stegeman

Horizon Jeugdzorg – Annemarie Dekker 28-05-2012

2

Voorwoord

Voor u ligt het adviesrapport van ons afstudeerproject. Wij hebben in opdracht van Horizon

Jeugdzorg het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne onderzocht.

In dit adviesrapport doen wij aanbevelingen over het omgaan en voorkomen van pesten welke de

groepsleiding kan toepassen op de behandelgroepen.

Graag willen wij iedereen van MKT Oostvoorne bedanken voor het meewerken aan dit betreffende

onderzoek. Zo ook alle groepsleiding en gedragwetenschappers die mee hebben gewerkt aan

interviews en observaties. Een speciaal woord van dank gaat naar Annemarie Dekker, onze

opdrachtgever, voor het geven van sturing en feedback. Ook willen wij Tineke Spapens, onze

docentbegeleider, bedanken voor het geven van begeleiding en feedback.

Wij wensen u veel leesplezier bij het inzien van dit betreffende adviesrapport.

Tessa van Dun,

Kim de Hoon,

Pauline van den Heuvel,

Nikki Steensma en

Farah Stegeman

3

Inhoudsopgave

Voorwoord Blz. 2

Inleiding Blz. 5

1.Verkorte weergave van de resultaten van het onderzoek

1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen? Blz. 6

Onderzoeksvraag één: Wat is pesten? Blz. 6

Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen plagen en pesten? Blz. 7

Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten? Blz. 7

Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking

tot pesten en wat zijn de kenmerken hiervan? Blz. 8

Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT

Oostvoorne Blz. 9

Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op

MKT Oostvoorne? Blz. 9

Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT

Oostvoorne? Blz. 10

Conclusie Blz. 11

1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op pesten? Blz. 12

Onderzoeksvraag één: Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen

MKT Oostvoorne voor en wat houden deze in? Blz. 12

Onderzoeksvraag twee: Hoe zien wij de kenmerken van de

(gedrag)stoornissen terug op de groepen Blz. 13

Onderzoeksvraag drie: Hoe zijn op de behandelgroepen kenmerken

van (gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten Blz. 14

Conclusie Blz. 15

1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne

omgegaan met pestgedrag? Blz. 16

Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft

de groepsleiding van pesten? Blz. 16

Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding

nog meer om met pestgedrag om te gaan Blz. 17

Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring met groepsleiding om op

deze manier met pestgedrag om te gaan Blz. 18

Conclusie Blz. 19

4

1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met

betrekking tot omgaan met pestgedrag? Blz. 20

Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft omgaan met pesten Blz. 20

Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten Blz. 21

Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de

didactiek op behandelgroepen? Blz. 22

Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op behandelgroepen

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten? Blz. 22

Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op de

behandelgroepen gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten? Blz. 23

Conclusie Blz. 24

1.5 Algemene conclusie Blz. 25

2. Aanbevelingen Blz. 26

2.1 Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding Blz. 26

2.2 Aanbeveling twee: Methodieken Blz. 30

2.3 Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag Blz. 34

2.4 Evaluatiemoment Blz. 42

Nawoord Blz. 43

3. Bijlagen Blz. 44

3.1 Sfeerthermometer Blz. 44

3.2 Activiteit Blz. 45

3.3 Stoplichtsysteem Blz. 46

3.4 5G schema Blz. 47

3.5 Stop – denk – doeschema Blz. 48

3.6 Boosplan Blz. 49

3.7 Drukplan Blz. 50

3.8 Informatiebrochure Blz. 51

3.9 Beoordelingsadvies opdrachtgever Blz. 59

4. Bibliografie Blz. 61

5

Inleiding

Gedurende 20 weken is er onderzoek gedaan naar pestgedrag dat wordt gezien bij de kinderen op

MKT Oostvoorne. Er is onderzoek gedaan naar: wat pesten inhoudt, wat de invloed van de

(gedrag)stoornissen is op pesten, wat de houding, vaardigheden en kennis van groepsleiding is

met betrekking tot pesten en welke methodes er nationaal gebruikt worden om met pesten om te

gaan of om pesten te voorkomen. In dit adviesrapport vindt u allereerst een verkorte weergave

waarin de resultaten van ons onderzoek worden weergegeven.

Naar aanleiding van de conclusies die uit dit onderzoek zijn gekomen, is dit adviesrapport tot stand

gekomen.

In dit adviesrapport worden er drie aanbevelingen gedaan, namelijk:

1. Aanbeveling één: Competenties vergroten van de groepsleiding;

2. Aanbeveling twee: Methodiek voor het voorkomen van pesten;

3. Aanbeveling drie: Methodiek voor het omgaan met pesten.

De aanbevelingen bevatten een toelichting hoe deze te gebruiken zijn.

Bij het schrijven van het adviesrapport hebben wij de volgende definitie van pesten gehanteerd:

“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,

maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”

(Ruigrok, 2010). Wij hebben gekozen voor deze definitie omdat deze definitie de kern

overkoepelend weergeeft van wat pesten inhoudt.

Het adviesrapport is opgesteld naargelang de eisen van de opdrachtgever en voldoet hieraan.

Door dit adviesrapport heeft de groepsleiding de juiste handvatten om pestgedrag te voorkomen.

Ook staan er interventies beschreven die de groepsleiding kan gebruiken om met pestgedrag om te

gaan. Hierdoor voldoen we aan de eis van de opdrachtgever, namelijk: de groepsleiding weet hoe

ze pestgedrag kunnen voorkomen en hoe ze adequaat met eventuele escalaties om kunnen gaan.

Dit zorgt ervoor dat de groepsleiding op een proactieve manier kan handelen.

Voor ons is het project geslaagd als onze opdrachtgever en de groepsleiders de aanbevelingen

haalbaar en toepasbaar vinden.

De groepsleiding heeft zelf de mogelijkheid om de aanbevelingen aan te passen, om het zo

werkbaar mogelijk te maken op de groepen.

6

1. Verkorte weergave van de resultaten van het onderzoek

Inleiding

In deze verkorte weergave zijn alle deelvragen en onderzoeksvragen terug te vinden. Iedere

onderzoeksvraag is opgedeeld in een onderzoek en heeft vervolgens geleid tot een resultaat,

waardoor antwoord gegeven kan worden op de deelvragen. In het onderzoek staat beschreven wat

wij hebben onderzocht en op welke manier dit is gedaan. Het resultaat weergeeft onze bevindingen

die wij hebben gedaan na het verrichten van dit onderzoek. De uitwerking van de deelvragen

geven een antwoord op de doel- en vraagstelling.

Voor ons onderzoek hebben wij de volgende doelstelling opgesteld: “Binnen een half jaar heeft de

groepsleiding van MKT Oostvoorne door middel van een adviesrapport kennis gekregen in het

pestgedrag van de kinderen wat op de groepen voorkomt. Hierdoor kan er op een proactieve

manier met het pestgedrag van de kinderen omgegaan worden, waardoor pestgedrag

teruggedrongen kan worden.”.

Afhankelijk van bovenstaande doelstelling hebben we volgende vraagstelling opgesteld voor het

onderzoek: “Welke handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op

het ‘MKT Oostvoorne’, voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen,

aanbieden om op een proactieve manier om te gaan met pestgedrag?”.

1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?

Onderzoeksvraag één: Wat is pesten?

Onderzoek

Wij hebben onderzocht wat pesten inhoudt en hebben hiervoor literatuur gebruikt. Om tot een

goede definitie van pesten te kunnen komen hebben wij ervoor gekozen om meerdere bronnen te

gebruiken. We hebben meerdere definities bekeken die het begrip ‘pesten’ duidelijk maakt. Het is

belangrijk om een eenduidige definitie van pesten te formuleren, zodat we allemaal dezelfde

definitie hanteren en weten wat pesten inhoudt. Daarnaast hebben we ook de groepsleiding

gevraagd wat zij verstaan onder pesten (zie onderzoeksvraag drie). Dit hebben we gedaan om het

begrip pesten zo concreet mogelijk duidelijk te hebben voor zowel de groepsleiding als voor ons.

Door middel van het literatuuronderzoek, zijn verschillende boeken naast elkaar gelegd en is er

vergeleken wat overeenkwam en wat niet overeenkwam en hetgeen dat in onze ogen het meest

volledig waren.

Resultaat

De volgende definitie van pesten hanteren wij: “Van pesten is sprake wanneer iemand

herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele, maar altijd psychische schade ondervindt

door bewust handelen van een of meer personen” (Ruigrok, 2010, p. 19).

7

Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen plagen en pesten?

Onderzoek

Wij hebben door middel van literatuurstudie onderzoek gedaan naar het verschil tussen plagen en

pesten, om het verschil tussen plagen en pesten te laten zien, en om de betrouwbaarheid van de

informatie te verhogen. Wederom is aan de groepsleiding gevraagd hoe zij dit verschil zien (zie

onderzoeksvraag 3). We hebben ervoor gekozen om deze vraag te onderzoeken omdat bij aanvang

van het onderzoek niet helemaal duidelijk was wanneer er gepest of geplaagd werd.

Resultaten

Om adequaat te kunnen reageren op pestgedrag, is het belangrijk om een onderscheid te kunnen

maken in plaag- en pestgedrag. Plagen heeft namelijk geen kwade bedoelingen, is plezierig en de

relaties worden onderling hervat. Pesten is echter ingrijpender. Iemand wordt bewust gekwetst, de

strijd is ongelijk en de gevolgen voor het slachtoffer zijn ingrijpend. Het is belangrijk om het

verschil tussen pesten en plagen goed in kaart te brengen zodat duidelijk is wat plagen en pesten

inhoudt. Als dit duidelijk is dan kun je pestgedrag veel makkelijker signaleren en er adequater op

inspelen.

Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?

Onderzoek

Om erachter te komen wat ten grondslag ligt aan het pestgedrag bij kinderen, en wat de gevolgen

hiervan zijn, willen wij zicht krijgen op de oorzaken en gevolgen van pesten. Het is belangrijk voor

de groepsleiders dat zij weten waar pestgedrag vandaan kan komen, zodat zij hier proactief op in

kunnen spelen voordat er een pestsituatie ontstaat. Daarnaast is het belangrijk om kennis van de

gevolgen te hebben om hier adequaat op in te spelen. We hebben verschillende literatuurboeken

gebruikt om aan informatie te komen over de oorzaken en gevolgen. Wij hebben ervoor gekozen

om oorzaken te benoemen vanuit het kind zelf, maar ook vanuit de ouders. Hier is voor gekozen

omdat wij het belangrijk vinden om de oorzaak vanuit beide perspectieven te bekijken om het

gedrag van het kind zo goed mogelijk te kunnen verklaren.

Resultaten

Oorzaken:

In de literatuur die wij bestudeerd hebben zijn verschillende oorzaken vermeld. Er liggen oorzaken

bij de ouders/verzorgers, maar ook bij het kind zelf. Uit onderzoek is gebleken dat pestkoppen

weinig tot niet gecorrigeerd worden door hun ouders en te weinig aandacht krijgen van hun

ouders. Ze vertonen impulsief gedrag, weinig apathie en bij deze kinderen is de kans groter dan bij

‘normale’ kinderen dat zij in het criminele circuit belanden. De oorzaken die bij het kind gevonden

worden zijn: pesten uit frustratie, pesten om agressie af te reageren, pesten als lid van een groep

en pesten omdat het wordt voorgedaan.

8

Gevolgen:

Slachtoffer: ze worden kwetsbaar en onzeker, krijgen angst en een minderwaardigheidsgevoel,

hebben moeite om sociale relaties op te bouwen, het herstel duurt lang, ze trekken zich terug in

een eigen veilige wereld, het blijft moeilijk om een opleiding te gaan volgen of werk te zoeken.

Pestkoppen: ze krijgen op latere leeftijd moeite met het onderhouden van sociale contacten, ze

hebben weinig zelfkennis, gaan langer door met agressief gedrag, ze komen sneller en vaker in

aanraking met alcoholmisbruik, politie en crimineel gedrag.

Toeschouwers en meelopers: niemand voelt zich meer veilig, er wordt naar veiligheid gezocht, er is

weinig vertrouwen onderling, er is geen sprake meer van echte vriendschappen en spanningen

kunnen hoog oplopen in de groep.

Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot

pesten en wat zijn de kenmerken hiervan?

Onderzoek

Op onderzoeksvraag vier is antwoord gegeven door middel van literatuur onderzoek. Hier zijn de

rollen van pesten onderzocht en wat kenmerken van deze rollen zijn. Er is voor literatuuronderzoek

bij deze vraag gekozen omdat deze manier het beste aansluit op de vraag. Door middel van

literatuuronderzoek te doen hebben we verschillende informatie uit boeken naast elkaar gelegd en

gekeken of de rollen met bijbehorende kenmerken overeen kwamen.

Uit de gevonden informatie is een selectie gemaakt van de te gebruiken informatie. Deze

informatie is geselecteerd op de punten die voor ons het duidelijkst, het meeste toepasbaar waren

op het onderzoek en het meeste in verschillende bronnen overeen kwamen.

Resultaten

Binnen pesten worden er vijf rollen onderscheiden: de pester, het slachtoffer, de meeloper, de

verdediger en de buitenstaander. De pester neemt het initiatief om te gaan pesten, deze persoon is

meestal wat agressiever dan leeftijdsgenoten.

Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het slachtoffer wordt niet gekozen vanwege uiterlijke

kenmerken, maar vanwege een bepaalde manier van gedragen. Slachtoffers zijn vaak kwetsbaar,

wat ervoor zorgt dat deze persoon ‘een makkelijkere prooi’ is. Ze kunnen zich niet goed verweren

tegen het pestgedrag. Er zijn twee verschillende rollen van slachtoffers, de passieve- en

provocerende slachtoffers. Provocerende slachtoffers onderscheiden zich van de passieve

slachtoffer doordat ze meer van zich laten zien. Zo zullen ze wel terug slaan of iets terug zeggen,

maar zijn ze niet doeltreffend. De middengroep bestaat uit de meeloper, verdediger en

buitenstaander. Doordat leeftijdsgenoten bang worden van de pester, nemen zij soms de rol van

de meeloper aan om zo hun eigen positie bij de pester veilig te stellen. Zo willen ze voorkomen om

zelf gepest te worden, ze zullen bijvoorbeeld lachen om wat de pester doet en zegt en keuren het

gedrag zo als het ware goed waardoor het pesten in stand blijft. Ze laten zich leiden door de

pester. De verdediger zal het (af en toe) opnemen voor het slachtoffer. Hij of zij vindt het niet

goed dat er gepest wordt en is niet bang voor de pester.

9

De verdediger kan een invloed uitoefenen om het pesten te laten stoppen. De buitenstaander

houdt zich afzijdig van het pesten. Ze doen er niet aan mee, maar zullen ook niets doen om het te

stoppen.

Deze rolverdeling is niet in elke situatie hetzelfde, de pester is niet in elke situatie de pester. Zo

kan het zijn dat deze op de sportclub een andere rol aanneemt. Het kan zijn dat pesten hier totaal

niet getolereerd wordt of dat de sfeer heel anders is wat maakt dat rollen verschuiven.

Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?

Onderzoek

Om antwoord te geven op de deelvraag: ‘Wat houdt pesten in op de behandelgroepen’? is het

belangrijk om zicht te krijgen op wat wij signaleren aan pestgedrag op de verschillende groepen.

Om zicht te krijgen op het pestgedrag hebben we op vier groepen geobserveerd. Voor het

observeren hebben we een signaleringslijst (dit is te vinden in het onderzoeksverslag) gemaakt om

bepaalde gedragingen in kaart te brengen. Een signaleringslijst is een handig hulpmiddel en geeft

een overzicht van bepaalde gedragingen die in kaart gebracht moeten worden. We hebben een

signaleringslijst samengesteld om bepaalde gedragingen in kaart te brengen. Hierin werden de

volgende gedragingen vermeld: gedrag met woorden, lichamelijk, door uitsluiting, door stelen,

vernieling en bezittingen, door afpersing.

Resultaten

Pestgedrag met woorden kwam het meest voor. Kinderen noemen een kind vaak bij hun bijnaam.

Veel kinderen zijn onzeker over zichzelf en hebben een laag zelfbeeld waardoor zij bang zijn om

gepest te worden. Vaak pesten zij hierdoor een ander kind. Kinderen pakken regelmatig speelgoed

van elkaar af en zijn jaloers op elkaars kleding of spullen.

Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet de groepsleiding pestgedrag terug op MKT

Oostvoorne?

Onderzoek

Op onderzoeksvraag zes is antwoord gegeven door middel van een interview. Het gaat hier om de

visie en de mening van de groepsleiding, het interview sluit hier zo bij aan dat hierdoor direct een

snel antwoord verkregen kan worden.

Resultaten

De groepsleiding gaf aan pestgedrag zeker terug te zien. De kinderen vertonen verschillende

vormen van pestgedrag als negeren en het bewust pijn doen van een ander. De groepsleiding gaf

aan dat pesten zich opstapelt. Zo kan er iets kleins gebeuren, een duwtje geven om ergens bij te

kunnen, en breidt zich dit uit tot pestgedrag. Doordat de kinderen samenwonen en elkaar vaak

zien, kennen ze elkaar goed, ze weten elkaars zwakke punten. Deze zwakke punten gebruiken ze

ook tijdens het pesten.

10

De groepsleiding merkte dat er weinig geplaagd werd, de kinderen willen elkaar bewust pijn doen.

Door de problematiek van de kinderen en doordat velen een verstoord zelfbeeld hebben, kunnen

de kinderen weinig hebben.

Grapjes worden meestal verkeerd en zeer negatief opgevat. Ze trekken het persoonlijk aan en

reageren snel op elkaar. De groepsleiding gaf aan dat de meest beschadigde kinderen vaak het

gemeenst zijn.

De groepsleiding ziet de rol van pester en slachtoffer terug, echter neemt niet steeds dezelfde

persoon de betreffende rol aan.

Ook de rol van meeloper ziet de groepsleiding terug, kinderen kunnen meegaan in wat het, op dat

moment, dominante kind doet. Sommige kinderen zijn bang voor een ander en zullen daarom

meegaand zijn in diens gedrag.

De rol van de verdediger ziet de groepsleiding terug doordat sommige kinderen het opnemen voor

het gepeste kind en begrip hiervoor tonen. De rol van de buitenstaander komt minder vaak voor,

deze is alleen te zien als er een nieuw of jong kind op de groep komt. Deze houdt zich dan vaak

buiten situaties.

Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT

Oostvoorne?

Onderzoek

Om zicht te krijgen op hoe de kinderen het pestgedrag zien en ervaren op de groepen, hebben wij

ervoor gekozen om een vragenlijst op te stellen en deze vragen met de kinderen te bespreken (dit

is te vinden in het onderzoeksverslag). Bij het bedenken van de vragen hebben wij met een aantal

dingen rekening gehouden: de relevantie voor het onderzoek, de leeftijden van de kinderen, soort

vragen en de moeilijkheidsgraad van de vragen. Daarnaast hebben wij gekeken naar de

haalbaarheid om deze vraag te beantwoorden. We konden niet alle kinderen interviewen omdat dit

te veel kinderen waren en het onderzoek dan te groot zou worden.

Daarom hebben wij besloten om ons aan te sluiten bij de kinderraad waar zeven kinderen

aanwezig waren. Deze kinderen waren ongeveer in de leeftijd van negen t/m twaalf jaar.

Resultaten

Wij hebben vragen gesteld aan zeven kinderen die aanwezig waren bij de kinderraad. We hebben

ervoor gezorgd dat we de vragen open stelden, zodat er verschillende antwoorden op gegeven

konden worden. Sommige kinderen gaven aan dat ze zelf weleens gepest werden, maar ook zelf

andere kinderen pesten. De kinderen konden allemaal antwoord geven op de vraag wat pesten was

en konden hier ook voorbeelden bij geven. Een enkeling benoemde het verschil tussen plagen en

pesten. Over het algemeen wordt er veel gepest op de groepen en vooral in de vorm van elkaar

vernederen door elkaar bij de bijnaam te noemen. Ieder kind gaat anders om met pestgedrag. De

een negeert het, de ander loopt er voor weg en weer een ander maakt het bespreekbaar.

11

Conclusie

Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?

“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,

maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”

(Ruigrok, 2010, p. 19).

De groepsleiding gaf aan moeilijk het verschil te zien tussen plagen en pesten. Plagen en pesten

ligt op het eerste gezicht dicht bij elkaar, maar er zit zeker een groot verschil tussen deze twee

begrippen. Het belangrijkste verschil tussen pesten en plagen is echter dat pesten met opzet

gebeurt. Pesten uit zich in verschillende vormen zoals vernieling, uitschelden, pijn doen en

buitensluiten. Bij pesten kan het zijn dat een kind geïsoleerd raakt van de groep wat moeilijk is om

terug te draaien. Doordat de kinderen bij elkaar wonen en elkaar veel zien, weten ze ook veel van

elkaars persoonlijke leven af. Ze weten elkaars zwakke plekken en kiezen hier dan ook bewust voor

om een ander hiermee te pesten. Door de problematiek van de kinderen reageren ze erg snel op

elkaar, ze kunnen weinig hebben van elkaar en vangen een plagerig grapje al gauw op als iets

negatiefs.

Er is naar voren gekomen dat pestgedrag met woorden het meeste voor kwam. Vooral vernederen

en kleineren kwamen het meeste naar voren. De groepsleiding heeft aangegeven dat fysiek pesten,

zoals slaan en spugen, ook voorkomt op de groepen. Echter is dit in onze observaties niet tot

weinig naar voren gekomen. Hier dient toch rekening mee gehouden te worden, omdat de

groepsleiding aan heeft gegeven dat dit gedrag wel degelijk voorkomt. Ook de kinderen van

verschillende groepen hebben aangegeven dat er gepest wordt. Ze gaven aan dat ook zij fysiek

pesten terug zien op de groepen. Veel kinderen zijn bang om zelf gepest te worden en daarom

pesten ze mee zodat ze zelf geen buitenbeentje worden. Jaloezie komt ook regelmatig voor.

Kinderen zijn jaloers op elkaars speelgoed of kleren. Dit heeft tot gevolg dat er met pestgedrag op

gereageerd wordt. Als een kind pestgedrag vertoont, neemt hij of zij de rol van ‘pester’ of

‘meeloper’ aan. De gepeste is dan ‘het slachtoffer’, verder is er ook nog de rol van ‘de

buitenstaander’. De rollen komen allen voor op de groepen, de een meer dan de ander. In

tegenstelling tot wat de literatuur zegt, kunnen kinderen in dezelfde groep verschillende rollen

aannemen. De ene keer slachtoffer, de andere keer pester, de andere keer buitenstaander.

12

1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op

pesten?

Onderzoeksvraag één: Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen MKT-

Oostvoorne voor en wat houden deze in?

Onderzoek

Om onderzoeksvraag één van deelvraag twee te kunnen beantwoorden is middels een interview

met de gedragswetenschapper gevraagd welke stoornissen het meest voorkomt op MKT-

Oostvoorne. Het uitgewerkte interview met de gedragswetenschapper is te vinden in het

onderzoeksverslag. De gedragswetenschapper noemde de stoornissen hechtingsstoornis, ODD,

ADHD en MCDD. Er is voor gekozen om CD ook uit te werken aangezien uit ons vooronderzoek

gebleken is dat pesten een kenmerk is van CD. Aan de hand van literatuuronderzoek is informatie

over deze stoornissen verkregen.

Resultaten

Hechtingsstoornis.

Kinderen met een hechtingstoornis hebben zich toen zij jong waren niet veilig kunnen hechten aan

volwassenen. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat het kind verwaarloosd of mishandeld is. Het kind

ontwikkelt dan een onveilige hechting. Kenmerken van een hechtingsstoornis zijn: een niet goed

ontwikkeld geweten, aangaan van oppervlakkige relaties, geen vertrouwen hebben in volwassenen,

het onder controle houden, taxeren en manipuleren van de wereld om zich heen.

ODD en CD

ODD en CD zijn beiden gedragstoornissen. ODD is milder dan CD. Kinderen met ODD worden

ervaren als lastig en negatief, ze zijn zelden gewelddadig. Kinderen met CD kunnen echter

gewelddadig en crimineel gedrag laten zien. Kenmerken van kinderen met ODD zijn onder andere:

verzetten tegen de regels, weigeren te luisteren naar volwassenen, anderen met opzet ergeren en

vaak boos of geïrriteerd zijn op anderen. Kenmerken van CD zijn onder andere: anderen

bedreigen, pesten of intimideren, gevechten uitlokken, lichamelijk letsel toebrengen en liegen of

stelen.

ADHD

ADHD is onder te verdelen in drie types:

- Type één; overwegend niet oplettende type (ook wel ADD): Bij kinderen met ADD

ontbreekt het hyperactieve en impulsieve element. Kinderen met ADD hebben vooral

moeite met het concentreren.

- Type twee; het hyperactieve type: Deze kinderen zijn rusteloos, ze kunnen niet stil zitten,

praten veel en voelen zich onrustig van binnen. Naast hyperactiviteit is impulsiviteit ook

een belangrijk kenmerk bij dit type. Kinderen die impulsief zijn praten bijvoorbeeld voor

hun beurt.

- Type drie; het gemengde type: kinderen met het gemengde type van ADHD vertonen

kenmerken van zowel type één als type twee.

13

PDD-NOS

Kinderen met PDD-NOS hebben problemen met communicatie, sociale interactie en fantasie.

Autisme is een pervasieve stoornis. Dit betekent dat het invloed heeft op verschillende

ontwikkelingsgebieden. Kenmerken van PDD-NOS kunnen zijn: angstig en onhandig zijn in sociale

situaties, nauwelijks leren van sociale ervaringen, angst voor veranderen, wederkerigheid in

contact ontbreekt, houdt zich vast aan routines en toont eenzijdige belangstelling.

Kinderen met PDD-NOS zijn vaak erg angstig. Om deze angst te voorkomen houden kinderen met

PDD-NOS zich graag vast aan vaste patronen.

MCDD

Kinderen met MCDD hebben naast problemen die overeenkomen met de kenmerken van PDD-NOS

ook problemen met de emotieregulatie. Een beetje boosheid wordt bij deze kinderen razernij en

een beetje angst wordt paniek. Kinderen met MCDD hebben in tegenstelling tot kinderen met PDD-

NOS een sterke fantasie. Het scheiden van werkelijkheid en fantasie is voor hen lastig waardoor de

fantasieën angst kunnen oproepen. Kinderen met MCDD nemen initiatief in het contact met andere

kinderen. Zij missen alleen het vermogen om sociale verhoudingen te doorzien. Kinderen met

MCDD kunnen zich in één op één contact goed handhaven. Wanneer situaties complexer worden

gaat het sneller mis.

Onderzoeksvraag twee: Hoe zien wij de kenmerken van de

(gedrag)stoornissen terug op de groepen?

Onderzoek

Aan de hand van een signaleringslijst is aan de hand van de kenmerken van de

(gedrag)stoornissen, die onderzocht zijn tijdens onderzoeksvraag één, geobserveerd. De

signaleringslijst en de uitgewerkte observaties zijn te vinden in het onderzoeksverslag. Om de

betrouwbaarheid en validiteit van de observaties te verhogen is geobserveerd op vier verschillende

behandelgroepen van MKT Oostvoorne.

Resultaten

Uit de observaties is gebleken dat er voornamelijk kenmerken van hechtingsstoornis, ADHD en

ODD terug te zien zijn op groepen. Een hechtingsstoornis uit zich vooral in het observerende

gedrag. De kinderen op de groepen hielden alles in hun omgeving in de gaten en anticipeerden hier

op. Daarnaast was bij een aantal kinderen te zien dat hun geweten niet goed ontwikkeld was.

Kinderen op de groepen lieten tegenstrijdige reacties zien en er waren kinderen die manipuleerden.

ADHD was voornamelijk terug te zien in het bewegelijke en drukke gedrag. De kinderen konden

moeilijk stil zitten en praatten veel. Daarnaast waren de kinderen op de groepen ook wat impulsief.

Ze ondernamen vaak activiteiten zonder hier van te voren over na te denken of zonder te vragen

of het van groepsleiding mag. ODD is terug gezien in het brutale en opstandige gedrag. Er waren

bijvoorbeeld kinderen die niet luisterden naar de groepsleiding of een brutaal antwoord gaven.

Daarnaast waren er ook een aantal kinderen die regelmatig driftig waren. Een kenmerk van ODD is

het met opzet ergeren van anderen en het zich ergeren aan anderen.

14

Dit is ook regelmatig gezien op de groepen. Kinderen wisten bijvoorbeeld precies de dingen te

zeggen die een groepsgenoot niet leuk vindt. Ook waren kinderen vaak zelf snel geïrriteerd.

Onderzoeksvraag drie: Hoe zijn op de behandelgroepen kenmerken van

(gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten?

Onderzoek

Voor deze onderzoeksvraag is geobserveerd. Op de signaleringslijst die is gebruikt voor

onderzoeksvraag twee is ruimte over gelaten om opmerkingen te schrijven. In deze ruimte hebben

wij situaties beschreven die voor gevallen zijn tijdens het observeren. Tijdens de observaties

hebben wij gelet op pestgedrag en aan welk kenmerk van (gedrag)stoornissen dit pesten

gekoppeld kan worden. In het vak voor opmerkingen hebben wij beschreven hoe wij pestgedrag

terug zien op de groep gekoppeld aan een kenmerk van een (gedrag)stoornis. De uitgewerkte

observaties zijn te vinden in het onderzoeksverslag. Om de betrouwbaarheid en validiteit van de

observaties te verhogen zijn de observaties uitgevoerd op vier behandelgroepen binnen MKT-

Oostvoorne. Naast observeren hebben wij de groepsgeleiding van vier verschillende groepen

geïnterviewd en hebben wij de gedragswetenschapper geïnterviewd. De uitgewerkte interviews zijn

te vinden in het onderzoeksverslag. De geïnterviewde professionals hebben dagelijks met de

kinderen en de behandelgroepen te maken en weten wat er speelt. Door hen te interviewen

kunnen wij hun kennis en ervaring gebruiken om een goed beeld te krijgen over de invloed van

(gedrag)stoornissen op pesten.

Resultaten

Tijdens het observeren bleek dat de groepen waar weinig kenmerken van (gedrag)stoornissen

terug te zien waren ook weinig pesten te zien was. Groepen waar veel kenmerken van

hechtingstoornis, ADHD en ODD te zien waren werd op het moment van de observatie ook veel

gepest. De kenmerken van de (gedrag)stoornissen kwamen overeen met de manier waarop gepest

werd. Kinderen met ADHD waren erg impulsief en verstoorden het spel van andere kinderen.

Bijvoorbeeld doordat zij speelgoed van een ander kind afpakte. Kinderen met ODD ergerden

andere kinderen met opzet. De kinderen wisten precies wat ze moesten zeggen tegen of over

groepsgenoten om hen te irriteren. Daarnaast waren zij zelf ook snel geïrriteerd. Er waren ook

kinderen die op een manipulerende manier pestten, dit past het beste bij de hechtingstoornis. Bij

de hechtingsstoornis is manipuleren van anderen een kenmerk.

Uit de interviews gehouden met de groepsleiding van vier verschillende behandelgroepen en de

gedragswetenschapper van MKT-Oostvoorne is gebleken dat zij vooral pesten als kenmerk terug

zien bij kinderen met een hechtingsstoornis. Zij vertelden dat zij zich niet kunnen inleven in

anderen en daarom niet weten hoe pesten voor een ander kan voelen. Ook gaven zij aan dat

kinderen met een hechtingsstoornis vaak op een manipulerende manier pesten. De groepsleiding

ziet ook pestgedrag terug bij kinderen met ADHD. Zij zouden het spel van andere kinderen

verstoren.

15

De groepsleiding en de gedragswetenschapper konden uit ervaring niet zeggen welke kinderen met

welke (gedrag)stoornis vaak het slachtoffer zijn van pesten. Alle kinderen pesten elkaar ongeacht

welke stoornis zij hebben.

Conclusie

Wat zijn de effecten van(gedrag)stoornissen op pesten?

Uit onderzoek is gebleken dat (gedra)stoornissen het pesten niet veroorzaken. Ook kinderen

zonder stoornis pesten. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op het pesten. Kinderen met

een hechtingsstoornis, ADHD en ODD pesten op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne

regelmatig. Kinderen met ADHD pesten op een impulsieve manier. Zij pakken bijvoorbeeld

speelgoed af omdat zij hier zelf graag mee willen spelen. Kinderen met een hechtingstoornis pesten

op een kleinerende en/of manipulerende manier. Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘wanneer jij dit tegen de

groepsleiding zegt ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast gunnen ze elkaar weinig. Bij kinderen

met een hechtingsstoornis is het geweten niet goed ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij zich niet goed

inleven in een ander. Dit maakt dat zij de gevolgen van pesten niet inzien.

Kinderen met ODD pesten door andere kinderen bewust te ergeren. Ze zeggen bijvoorbeeld

kwetsende dingen of verdraaien de naam van groepsgenoten.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het

pesten wat voorkomt op de behandelgroepen. Tijdens het geven van aanbevelingen moet daarom

rekening gehouden worden met de invloed die (gedrag)stoornissen hebben op pesten.

16

1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT

Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?

Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de

groepsleiding van pesten?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen

gebruikt: observatie van de groepsleiding, enquête voor de groepsleiding, interview met de

afdelingscoördinator Annemarie Dekker en gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we

literatuur gezocht. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u terugvinden in het

onderzoeksverslag.

Resultaten

Kennis

De groepsleiding denkt zelf goed na over hoe ze om willen gaan met pestgedrag. Door MKT

Oostvoorne wordt er geen extra kennis of een workshop/training aangeboden.

De kennis van de groepsleiding over wat pesten inhoudt en wat het verschil is tussen plagen en

pesten is goed. De groepsleiding kan dit omschrijven.

De kennis van de groepsleiding over de vormen van pesten en de rollen van pesten is beperkt. De

groepsleiding heeft hier wel weet van, maar kan niet alles goed benoemen.

De kennis van de groepsleiding over de oorzaken van pesten en de gevolgen van pesten is erg

beperkt. De groepsleiding richt zich hierbij alleen op het slachtoffer.

Vaardigheden

De vaardigheden die de groepsleiding heeft van pesten komt van hun HBO SPH opleiding, door hun

ervaring of van collega’s. De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan

met specifieke problematieken. De gedragswetenschapper geeft aan dat de groepsleiding goed

weet hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Ook geeft zij aan dat de

groepsleiding op pesten hetzelfde reageert dan op ander onacceptabel gedrag. Zelf is de

groepsleiding daar verdeeld over, de helft van de groepsleiding reageert anders op pestgedrag dan

op ander onacceptabel gedrag. De groepsleiding doet dit omdat een ander kind er de dupe van is

en pesten schade in de toekomst kan opleveren.

Houding

De houding van de groepsleiding over pesten is erg eenduidig. Alle groepsleiding vindt het

verschrikkelijk en het mag niet getolereerd worden. Iedereen mag zichzelf zijn van de

groepsleiding en iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.

17

Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog

meer om met pestgedrag om te gaan?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen

gebruikt: observatie van de groepsleiding, interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker

en gedragswetenschapper Anneke Reijnders, interview met groepsleiding, literatuur en we hebben

een enquête afgenomen bij de groepsleiding. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u

vinden in het onderzoeksverslag.

Resultaten

De groepsleiding van de verschillende groepen nemen de volgende initiatieven om met pestgedrag

om te gaan;

- Bespreken op de methodiekvergaderingen

- Stellen van duidelijke groepsregels

- Preventief handelen: De groepsleiding gaf aan dat ze dit doen door afspraken te maken, positieve

stimulering, weet welke kinderen niet leuk samen spelen, kinderen kort houden enzovoort.

- Straffen: Door alle groepsleiding werd er direct gereageerd op pestgedrag. De kinderen werden

vaak uit de situatie gehaald, ze moesten naar de trap of naar hun kamer.

Door de groepsleiders van de verschillende groepen worden met de volgende initiatieven anders

om gegaan;

- Positief bekrachtigen: Op iedere groep was dit erg wisselend. Sommige groepsleiders maakten

hier veel gebruik van, en andere groepsleiding nauwelijks.

- Consequent handelen: Afhankelijk van of de groepsleiders aanwezig waren op de groep of niet.

Als de groepsleiders aanwezig waren op de groep waren ze erg consequent. Als de groepsleiders

afwezig waren, maakten de kinderen daar misbruik van en konden de groepsleiders niet

consequent reageren.

- Toezicht houden: Op iedere groep was dit erg wisselend. Sommige groepsleiders wisten steeds

goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiders de kinderen vrij los lieten.

- Groepsgesprek: Ook het antwoord op deze vraag was erg wisselend. Op sommige groepen werd

er op regelmatige basis een groepsgesprek gevoerd, terwijl op andere groepen alleen een

groepsgesprek werd gevoerd als het speelde bij de kinderen of als er een situatie van pesten was

voorgevallen.

18

Op de verschillende groepen wordt er niet veel gebruik gemaakt van de volgende initiatieven;

- Kindvergaderingen: De afdelingscoördinator vertelde ons dat er iedere week kindvergaderingen

werden gehouden. Van de groepen kregen we terug dat dit niet regelmatig gedaan werd.

- Groepsdoel: Het stellen van een groepsdoel wordt maar bij enkele groepen gebruikt.

- Boekjes/films: Er is geen specifiek materiaal rond pesten.

- Melden pestprobleem: Voor de groepsleiding is het duidelijk hoe ze een pestprobleem moeten

melden, ze bespreken dit met elkaar en rapporteren het. De groepsleiding geeft aan dat het voor

de kinderen niet duidelijk is hoe ze een pestprobleem dienen te melden.

Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring van de groepsleiding om op

deze manier met pestgedrag om te gaan?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we gebruik gemaakt van de

volgende onderzoeksmiddelen: een interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en

gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we een enquête afgenomen bij de

groepsleiding. De uitwerking van deze onderzoeksmiddelen kunt u terug vinden in het

onderzoeksverslag.

Resultaten

De groepsleiders geven aan dat ze het fijn vinden om op deze manier met het pestgedrag om te

gaan, wel geven ze aan dat ze niet veel andere manieren kennen.

De afdelingscoördinator Annemarie Dekker zegt dat de groepsleiders het goed vinden omdat ze

niet anders weten en volgens gedragswetenschapper Anneke Reijnders komen de groepsleiders er

samen met haar vaak goed aan uit hoe ze het willen oplossen.

19

Conclusie

Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?

De groepsleiding neemt verschillende initiatieven om pestgedrag te stoppen. Ze bespreken

pestgedrag op de methodiekvergadering, ze stellen duidelijke groepsregels, ze handelen preventief

en het pestgedrag wordt direct consequent gestraft.

Iedere groepsleiding gaat op een eigen manier om met positief bekrachtigen, consequent

handelen, toezicht houden en het houden van een groepsgesprek. De groepsleiding geeft hier

duidelijk een eigen invulling aan. Zo wordt er door de ene groepsleiding veel complimentjes

gegeven en door andere groepsleiding nauwelijks.

Opvallend was ook dat de kinderen goed kijken of ze in de gaten werden gehouden door de

groepsleiding. Als de groepsleiding niet op de groep is dan maken de kinderen daar duidelijk

misbruik van en kan de groepsleiding hier moeilijker consequent op reageren. Ook vonden we het

erg opvallen dat het toezicht houden erg verschillend was per groep. Sommige groepsleiding

wisten steeds goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiding de kinderen vrij los liet.

Het hebben van een groepsgesprek was erg wisselend per groep. Op sommige groepen waren er

regelmatig gesprekken, terwijl op andere groepen alleen een groepsgesprek was als er een

pestsituatie was voorgevallen.

Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kan

worden.

De kennis die de groepsleiding heeft over pesten is over bepaalde onderwerpen beperkt. Over

andere onderwerpen is de kennis goed.

Met betrekking tot de vaardigheden kon de groepsleiding goed inspelen op de individuele behoeften

van de kinderen en weten ze goed hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Wel

was het opvallend dat ze vrij verdeeld waren of ze wel of niet anders omgaan met pestgedrag dan

met ander onacceptabel gedrag.

Voor de houding van de groepsleiding geldt dat ze pestgedrag niet tolereren, ze vinden het

allemaal onacceptabel als een kind pestgedrag laat zien.

De groepsleiding geeft zelf aan dat ze het prima vinden om op de huidige manier met het

pestgedrag om te gaan. Wel zegt een groepsleiding en de afdelingscoördinator dat ze niet goed

weten hoe ze anders met het pestgedrag om zouden moeten gaan.

20

1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt

met betrekking tot omgaan met pestgedrag?

Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft omgaan met pesten?

Onderzoek

Deze onderzoeksvraag hebben wij beantwoord door middel van literatuuronderzoek en een

onderzoek naar scholen. We hebben scholen door het hele land benaderd zodat wij een beeld

hadden welke methodieken er zoal gebruikt worden. In het onderzoeksverslag is een uitwerking

van dit onderzoek te vinden.

Aan de hand van die resultaten zijn we bepaalde methodieken verder gaan uitwerken. We hebben

literatuur gebruikt en officiële websites van de methodieken. We hebben dus op verschillende

manieren informatie verzameld. Voor een uitgebreide versie van de resultaten zie het

onderzoeksverslag.

Resultaten

Er zijn veel verschillende methodieken die op scholen worden gebruikt wat betreft omgaan met

pesten. Er zijn methodes die gebruik maken van beïnvloeding op verschillende elementen, zoals de

vijfsporenaanpak of de PRIMA-methode. De vijfsporenaanpak oefent invloed uit op de verschillende

rollen die bij het pesten zijn betrokken: de pester, het slachtoffer, de school/de leerkracht, de

ouders en de middengroep. De PRIMA-methode heeft interventies op verschillende niveaus:

schoolniveau, groepsniveau en individueel niveau.

Een andere methode die gebruikt wordt om pesten te laten stoppen is de No Blame aanpak. Deze

aanpak werkt vanuit een niet straffend model en het legt de touwtjes in handen van de leerlingen

zelf. Er wordt een ‘onafhankelijke’ groep van leerlingen opgesteld die aan de slag gaat om het

probleem op te lossen. Hierdoor krijgen leerlingen de kans om zelf conflicten op te lossen en zo

leren leerlingen nieuwe vaardigheden aan.

Ook zijn er nog een paar methodes die gebruikt worden om de weerbaarheid van kinderen te

vergroten. Zo kunnen kinderen, vooral de slachtoffers van pestgedrag, nieuwe vaardigheden

ontwikkelen zodat ze meer weerbaar worden voor, onder andere, pesten. Voorbeelden van deze

methodieken zijn het Marietje Kesselsproject, de Sta Sterk training en Keijzertrainingen.

Daarnaast zijn alle scholen verplicht om een pestprotocol in gebruik te hebben. Hier wordt gebruik

van gemaakt wanneer het pesten bijvoorbeeld uit te hand loopt.

21

Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?

Onderzoek

Bij deze onderzoeksvraag zijn we hetzelfde te werk gegaan als bij de eerste onderzoeksvraag. We

hebben aan de hand van de resultaten van het scholenonderzoek onderzoek gedaan naar de

methodes. Weer aan de hand van literatuur en officiële websites.

Daarnaast zijn we ook via de media aan informatie gekomen. Door verschillende documentaires te

kijken, waaronder ‘Cros Over de streep’, zijn we weer bij nieuwe methodieken gekomen die verder

zijn onderzocht en uitgewerkt.

Resultaten

De methodieken die op scholen terug komen wat betreft het voorkomen van pesten hebben vooral

te maken met ‘het leefklimaat’ dat op de scholen heerst. De methode Leefstijl en de Vreedzame

School leren leerlingen nieuwe vaardigheden aan (op praktische en speelse wijze) zodat er een

prettiger leefklimaat ontstaat. Bij Leefstijl wordt er gefocust op het ontwikkelen van competenties,

zoals samen spelen, samenwerken, luisteren, gevoelens uiten, conflicten oplossen en rekening

houden met elkaar. Bij de Vreedzame School staan soortgelijke competenties centraal. Daarnaast

wordt ook gebruik gemaakt van een methode die overeenkomt met de No Blame aanpak en wordt

er een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl gehanteerd. Door het ontwikkelen van deze

individuele competenties vindt er groepsvorming plaats en wordt het groepsgevoel bevorderd.

Dit betekent dus dat er met deze methodes aan een leefklimaat gewerkt wordt waarbij geen pesten

plaatsvindt.

In de literatuur wordt benoemd dat een positief schoolleefklimaat eigenlijk het beste middel is om

pesten te voorkomen. Belangrijk is dat er een sfeer heerst waarbij onderlinge relaties, tussen

leerlingen en leerkrachten, centraal staan. Open communicatie en respect zijn hiervoor belangrijk.

Het heeft duidelijk effect wanneer leerlingen actief betrokken worden en de kans krijgen hun

mening te uiten. Ze krijgen het gevoel dat ze er toe doen.

Duidelijke afspraken en verschillende werkvormen (afwisselen van duo’s en groepjes) dragen bij

aan een pestvrije omgeving.

Om te werken aan een positief schoolleefklimaat kan er gebruik worden gemaakt van een

leerlingtevredenheidslijst of de aanpak Day of Change. Een leerlingtevredenheidslijst geeft een

overzicht van wat er ‘goed’ gaat en wat er ‘slecht’ gaat en zo kan er actief aan verbetering worden

gewerkt. Day of Change werkt door middel van spelactiviteiten aan een vertrouwensband tussen

leerlingen en docenten. Tijdens de Day of Change leren leerlingen elkaar op een andere manier

kennen en worden er taboes doorbroken.

22

Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek

op behandelgroepen?

Onderzoek

Het antwoord op deze onderzoeksvraag is een analyse van verschillende informatie. Ten eerste

hebben we onderzoek gedaan naar criteria en voorwaarden van het werken op behandelgroepen.

In het antwoord op de onderzoeksvraag is verwezen naar deze gevonden literatuur en zo zijn er

conclusies getrokken. De criteria en voorwaarden zijn gevonden in studieboeken over het wonen of

werken in een behandelgroep of een soortgelijk systeem. Aan de hand van deze informatie hebben

we de informatie van de eerste twee onderzoeksvragen gebruikt om antwoord te geven op deze

onderzoeksvraag.

Resultaten

De vijfsporenaanpak en de PRIMA-methode zijn methodes speciaal gericht op scholen. Ze zijn dus

lastig in te zetten op behandelgroepen, omdat het hier om een andere situatie gaat. Wel kunnen er

delen gebruikt worden uit deze methodes. Bijvoorbeeld hoe een pester ‘aangepakt’ wordt of het

opstellen van regels op groepsniveau. De No Blame aanpak is geschikt voor op behandelgroepen

om met het pesten om te gaan. Bij de No Blame aanpak worden leerlingen zelf betrokken en op

behandelgroepen wordt er ook vanuit het oogpunt gewerkt dat de cliënt centraal staat. Voor

kinderen met een bepaalde leeftijd is deze aanpak dus zeer geschikt.

De weerbaarheidtrainingen zijn geschikt om kinderen meer weerbaar te maken en zullen dus wel

effect hebben op een individu. Het is alleen lastig om dit op een behandelgroep toe te passen. Dit

kan een extra aanbeveling voor een individu zijn, maar het is niet geschikt om op een hele

behandelgroep toe te passen. Gewoon omdat deze mogelijkheden er vaak niet zijn. Methode

leefstijl is zeer geschikt voor op behandelgroepen. Op behandelgroepen draait het werken allemaal

om het groepsproces. Dit komt overeen met het leefklimaat dat op de groepen heerst. Leefstijl kan

dus gebruikt worden om het leefklimaat op de groepen te bevorderen en zo het groepsgevoel te

ontwikkelen.

Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op

behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?

Onderzoek

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn verschillende instellingen over het hele land

benaderd om zo een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Een lijst hiervan inclusief uitkomsten kunt

u terug vinden in het onderzoeksverslag. Wat we uit de antwoorden van de benaderde instellingen

hebben opgemaakt is dat er op behandelgroepen weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van

methodieken met betrekking tot pesten, er wordt vaker ingegaan op de weerbaarheid en sociale

vaardigheden van de kinderen. In de beschrijving van betreffende

trainingen/protocollen/methodieken die gegeven zijn, zullen alleen de zaken worden besproken die

voor dit project van toepassing zijn om zo concreet mogelijk te blijven.

23

Resultaten

In deze onderzoeksvraag is onderzocht welke methodieken met betrekking tot het omgaan met

pesten gebruikt worden op behandelgroepen. Hiervoor zijn verschillende instellingen en

organisaties in Nederland benadert. Behandelgroepen geven aan veel te werken met

weerbaarheidstrainingen en sociale vaardigheidstrainingen. Zo worden onder andere de

Kanjertraining, Kids’ Skills en de Rots & Water training genoemd. Er wordt voornamelijk gewerkt

aan sociale vaardigheden, om zo voor zichzelf te leren opkomen, weerbaarder te worden, en om

zelf oplossingen leren te bedenken.

Behandelgroepen die benaderd zijn gaven aan niet echt te werken met methodieken die speciaal

gericht zijn op pesten, maar meer vaardigheden aanleren om het kind zo sterker in zijn schoenen

te laten staan. Eén instelling gaf wel aan te werken met het programma ‘Pestkoppen zijn te

kloppen’, welke wel speciaal gericht is op het pesten. Wat opviel is dat veel van de genoemde

trainingen ook gebruikt kunnen worden in het voorkomen van pestgedrag.

Dit komt omdat het weerbaarheidstrainingen en sociale vaardigheidstrainingen betreft. Deze

kunnen ook worden ingezet als er (nog) geen sprake is van pestgedrag.

Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op behandelgroepen

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?

Onderzoek

Ook voor deze onderzoeksvraag zijn dezelfde instellingen uit onderzoeksvraag vier benaderd. Er is

hier nu niet gevraagd naar het omgaan met pesten, maar naar het voorkomen van pesten. Het

volgende is naar voren gekomen.

Resultaten

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn instellingen en organisaties uit Nederland

benaderd. Wat overeen komt met alle verkregen informatie is dat men veel werkt met het

groepsproces om zo een positief leefklimaat te creëren en te behouden. Dit doormiddel van onder

andere de methode Leefstijl. Ook door middel van de methode De Kracht van 8, wordt er

uitgegaan van positieve benadering, bij deze methode geef je aan wat je wel wilt, in plaats van wat

je niet wilt. Behandelgroepen zitten veel op het groepsproces, hierbij moet de groepsleiding

adequaat weten te handelen. De groepsleiding kan dan volgens de groepsdynamica van

Remmerswaal gebruik maken van verschillende interventies. Deze interventies kunnen helpen aan

het creëren en behouden van een positief groepsklimaat. Een voorbeeld van een dergelijk

interventie is bijvoorbeeld: ‘spreek groepsleden aan op positieve kwaliteiten’ en ‘laat weten aan

groepsleden dat fouten gemaakt mogen worden’.

24

Conclusie

Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met

pestgedrag?

Er zijn veel methodieken die nationaal gebruikt worden wat betreft pesten. We hebben ervoor

gekozen om de meest voorkomende in de conclusie te omschrijven.

De vijfsporenaanpak is een methode die op verschillende scholen en behandelgroepen gebruikt

wordt. Deze methode wordt ook omschreven in het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten. Een

andere methode is de PRIMA-methode en dit is de enige erkende methode wat betreft het omgaan

met pestgedrag door het NJI. Deze twee methodes worden gebruikt om met pestgedrag om te

kunnen gaan. Methodes die op behandelgroepen worden gebruikt wat betreft omgaan met

pestgedrag zijn veelal methodieken om de weerbaarheid te vergroten en de sociale vaardigheden

te ontwikkelen, zoals de Kanjertraining en het Rots en Water programma. Deze methodieken zijn

ook bruikbaar om pestgedrag te voorkomen. Op verschillende scholen wordt ook gebruik gemaakt

van soortgelijke trainingen, zoals het Marietje Kesselsproject of de Sta Sterk training.

De methode Leefstijl wordt door verschillende scholen gebruikt om een positief leefklimaat te

ontwikkelen. Hierbij wordt er voor gezorgd dat kinderen zich sociaal en emotioneel ontwikkelen,

zodat zij zelfstandige individuen worden die oog hebben voor hun omgeving. Ook bij andere

scholen staat een positief schoolklimaat centraal. Dit wordt door verschillende methodes en

interventies bereikt, bijvoorbeeld de Day of Change. Op behandelgroepen wordt er constant op het

groepsproces gelet en dit komt dan ook overeen met een positief leefklimaat.

Er zijn dus veel verschillende methodieken die ingezet kunnen worden. De methodieken hebben

allemaal verschillende doeleinden. Wat opvalt, zijn de weerbaarheidtrainingen en sociale

vaardigheidstrainingen die op scholen en behandelgroepen beiden terugkomen. Ook opvallend is

dat scholen veel aandacht besteden aan een positief schoolklimaat. Dit komt overeen met de

aandacht die behandelgroepen besteden aan het groepsproces. Een positief leefklimaat is dus van

belang in het voorkomen of verminderen van pestgedrag.

25

1.5 Algemene conclusie

Welke handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op het

‘MKT Oostvoorne’, voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen,

aanbieden om op een proactieve manier om te gaan met het pestgedrag?

Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.

Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op

kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen

bieden.

We hebben onderzoek gedaan naar wat pestgedrag inhoudt op de behandelgroepen. Onder pesten

op de behandelgroepen verstaan wij het herhaaldelijk toebrengen van materiële, relationele en

altijd psychische schade door bewust handelen van een of meer personen (Ruigrok, 2010).

Informatie rondom pesten is te vinden in het onderzoek. Deze informatie is gebruikt om te

onderzoeken welke competenties de groepsleiding bezit met betrekking tot pesten. Uit dit

onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding verhoogd kan worden. De kennis,

vaardigheden en de te nemen initiatieven kunnen verbeterd worden.

In de aanbevelingen geven wij handvatten die er toe bijdragen dat de kennis verhoogd kan

worden, de vaardigheden verbeterd kunnen worden en de initiatieven beter toegepast kunnen

worden.

Ook hebben wij onderzoek gedaan naar hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen invloed

hebben op het pestgedrag. Uit dit onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen het pesten

niet veroorzaken. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op de manier waarop gepest wordt.

In het onderzoek is te lezen op welke manier de stoornissen invloed hebben op het pesten. Tijdens

het bieden van handvatten in onze aanbevelingen houden wij rekening met de invloed van de

verschillende (gedrag)stoornissen. Wij geven aanbevelingen die ertoe bijdragen dat het pesten

vanuit de (gedrag)stoornissen verminderd kan worden.

Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag hebben we ook onderzocht welke methodieken er

bestaan wat betreft het omgaan en voorkomen van pesten. Dit hebben wij onderzocht op scholen

en op behandelgroepen. Pestgedrag wordt voornamelijk voorkomen door te werken aan een

positief leefklimaat. Een positief leefklimaat wordt ontwikkeld en behouden door te werken aan

sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen. Er worden door middel van ludieke en

praktische activiteiten gewerkt aan de ontwikkeling van de vaardigheden van de kinderen.

Daarnaast wordt er op behandelgroepen gewerkt met weerbaarheidtraining en het ontwikkelen van

sociale vaardigheden. Deze punten zijn ook belangrijk om terug te laten komen in de aanbeveling.

Met al deze aspecten uit ons onderzoek houden we rekening tijdens het schrijven van het

adviesrapport.

26

2. Aanbevelingen

Inleiding

Naar aanleiding van het onderzoek, eigen ervaringen binnen de praktijk en eigen

invullingen/ideeën, zijn wij tot verschillende aanbevelingen gekomen voor de groepsleiding. Deze

aanbevelingen bieden de groepsleiding handvatten om pesten te voorkomen en om op pestgedrag

in te spelen. Door het bieden van de aanbevelingen kan de groepsleiding op een proactieve manier

op het pestgedrag in spelen.

Er worden drie aanbevelingen gegeven. Aanbeveling één richt zich op het vergroten van de

competentie van de groepsleiding. Aanbeveling twee richt zich op het invoeren van een methodiek

en aanbeveling drie richt zich op interventies om op een proactieve manier met pestgedrag om te

gaan. De aanbevelingen zullen uitgebreid ingeleid en toegelicht worden. Bij iedere aanbeveling

wordt het belang van de aanbeveling aangegeven.

2.1 Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding

Inleiding

Uit ons onderzoek is gebleken dat groepsleiding niet over de nodige competentie beschikt. Wij

vinden het belangrijk dat de van de groepsleiding wordt vergroot, zodat ze op een proactieve

manier met pestgedrag om kunnen gaan.

Onder het woord ‘competentie’ verstaan wij kennis, vaardigheden en houding. Uit onderzoek is

gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kunnen worden. Hieronder zullen we

kort toelichten waarom het belangrijk is dat de competentie vergroot wordt. Daarnaast zullen we

ook actiepunten schrijven die uitgevoerd kunnen worden door MKT Oostvoorne.

Er zullen aanwijzingen worden gegeven voor het gebruik van ‘Aanbeveling één: Competentie

vergroten van de groepsleiding’. In deze aanbeveling staan de competenties ‘kennis’,

‘vaardigheden’ en ‘houding’ beschreven.

Groepsleiding kan door middel van deze aanbeveling te lezen zien op welke punten zij hun kennis,

vaardigheden en houding nog kunnen vergroten. Door middel van de actiepunten wordt duidelijk

wat, hoe en wanneer de acties ondernomen kunnen worden. Natuurlijk heeft de groepsleiding zelf

de keuze hoe zij hier invulling aan zullen geven. De kennis, vaardigheden en houding bieden wij

aan in de vorm van een informatiebrochure, deze is te vinden in bijlage acht.

Kennis vergroten van de groepsleiding

Inleiding

Uit ons onderzoek is gebleken dat de groepsleiding kennis heeft van pestgedrag uit hun HBO-

opleiding, ervaring en samenwerking. Ook is er gebleken dat de groepsleiding over bepaalde

aspecten minder kennis had. Zo was er minder kennis over de gevolgen en oorzaken van pesten en

was de kennis over de verschillende vormen en rollen van pesten beperkt.

De groepsleiding beschikte niet over voldoende kennis hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen

invloed hebben op het pestgedrag van de kinderen.

27

Belang

Wij vinden het belangrijk dat de kennis van de groepsleiding vergroot wordt omdat ze zo meer

weet hebben van de verschillende factoren die met pestgedrag te maken hebben. Als de

groepsleiding beschikt over meer kennis kunnen ze beter inspelen op het gedrag van de kinderen.

Hierdoor wordt er dus op een proactieve manier omgegaan met het pestgedrag van de kinderen.

Naast het belang voor de kinderen, is het vergroten van de kennis ook van belang voor de

groepsleiding.

De persoonlijke ontwikkeling van de groepsleiding wordt hierdoor vergroot met informatie die ze

regelmatig kunnen gebruiken. Daarnaast kunnen ze ook hun opgedane kennis delen met andere

groepsleiding.

Doordat alle groepsleiding over ongeveer dezelfde kennis beschikt, kan er op een eenduidige

manier omgegaan worden met pestgedrag. Dit heeft een positief effect op de kinderen, omdat het

zo voor de kinderen duidelijk is dat alle groepsleiding op dezelfde manier met hen omgaat.

Vaardigheden vergroten van de groepsleiding

Inleiding

Uit ons onderzoek is gebleken dat de groepen op verschillende manieren vaardigheden inzetten. Zo

wordt er erg wisselend omgegaan met positief bekrachtigen, consequent handelen, toezicht

houden. Dit wordt bijvoorbeeld door de ene groepsleiding meer gedaan dan door een andere

groepsleiding.

Uit het onderzoek is ook gebleken dat de groepsleiding goede vaardigheden vertoont met

betrekking tot het bespreken van het pestgedrag op de methodiekvergaderingen, het stellen van

duidelijke groepsregels, preventief handelen en het geven van straffen.

Belang

Wij vinden het van belang dat de vaardigheden van de groepsleiders worden vergroot omdat ze zo

op een proactieve manier om kunnen gaan met het pestgedrag. Als de vaardigheden van de

groepsleiders worden vergroot zullen ze zich meer realiseren hoe hun aanwezigheid en hun gedrag

effect hebben op de kinderen en op de sfeer op de groep. Bijvoorbeeld als groepsleiding geen zicht

meer heeft op de kinderen, maken de kinderen hier misbruik van en kan de groepsleiding hier niet

adequaat op inspelen. Hierdoor kunnen ze geen gebruik maken van positief bekrachtigen en

consequent handelen.

De vaardigheden met betrekking tot het hebben van een regelmatig groepsgesprek /

kindvergaderingen zijn erg wisselend per groep. Het is van belang dat er regelmatig een gesprek

gevoerd wordt met de kinderen over onderwerpen die bij hen spelen, waarin pesten dan ook

duidelijk besproken kan worden. Wij vinden het belangrijk dat op alle groepen regelmatige

groepsgesprekken worden gehouden, omdat de kinderen over het gehele terrein met elkaar spelen.

Zo blijven alle kinderen van het hele terrein zich constant bewust van pesten en wat dit voor

gevolgen kan hebben.

Uit onderzoek is gebleken dat sommige groepen pas een groepsgesprek hielden als er zich een

situatie rond pestgedrag heeft voorgedaan, terwijl andere groepen dit wel op een meer regelmatige

basis deden. Over het houden van groepsgesprekken gaan we verder in bij aanbeveling drie.

28

Houding van de groepsleiding

Inleiding

Uit ons onderzoek is gebleken dat de mening over pesten eensgezind is. Alle groepsleiding vindt

het verschrikkelijk en onacceptabel gedrag.

Belang

Het is van belang dat de groepsleiding eensgezind blijft over pesten. De houding die ze nu

aannemen met betrekking tot het pestgedrag is redelijk positief, maar deze houding kan zich nog

verder ontwikkelen.

Uit onderzoek is gebleken dat een positief leefklimaat belangrijk is voor een positieve sfeer in de

groep. Voor een positief leefklimaat is het van belang dat alle groepsleiding een democratische (of

autoritatieve) opvoedingsstijl aanneemt. Het hebben van een positief leefklimaat wordt verder

uitgelegd bij aanbeveling twee. Het hebben van een democratische (of autoritatieve)

opvoedingsstijl is van belang omdat er een wij-gevoel ontstaat binnen de groep (Remmerswaal,

2001). Dit is van belang omdat dit zorgt voor een positief leefklimaat.

29

Actiepunten

Actie Uitleg Wanneer

1. Lezen

informatiebrochure

(Bijlage negen)

Aspecten worden uitgelegd en

benoemd: oorzaken en gevolgen van

pesten, vormen en rollen van pesten,

werking van (gedrag)stoornissen op

pesten, belang van positief

bekrachtigen, toezicht houden,

consequent handelen, houden van een

groepsgesprek.

Eén keer per zes

maanden wordt

informatiebrochure

bovengehaald en wordt

opnieuw doorgelezen

door alle groepsleiders.

Nieuwe groepsleiders

lezen de

informatiebrochure

tijdens inwerktijd.

2. Groepsleiding maakt

duidelijk onderlinge

afspraken

Afspraken gaan over:

1.Houden van toezicht: altijd iemand

aanwezig op groep, afspraken over hoe

toezicht wordt gehouden, groepsleiders

weten waar de kinderen zijn, met wie

en wat ze aan het spelen zijn

2.Consequent handelen: als

groepsleiders steeds op de groep zijn

dan zien ze meer onacceptabel gedrag

en kan hier op ingespeeld worden.

3.Houden van een groepsgesprek:

onderwerp moet bekend blijven bij alle

kinderen.

Iedere drie maanden

wordt geëvalueerd hoe de

afspraken zijn toegepast

en hoe dit voor iedereen

is. Aanpassingen aan de

afspraken kunnen dan

gedaan worden.

3. Bespreken op

methodiek-

vergadering

Belangrijk dat er regelmatig

teruggekoppeld wordt, zodat het blijft

leven bij de groepsleiders en ander

personeel. Tijdens de

methodiekvergadering wordt

besproken hoe de groepsleiding is

omgegaan met de verschillende

vaardigheden met betrekking tot

proactief reageren. De volgende

onderwerpen komen aanbod: toezicht

houden, consequent handelen, houden

van een groepsgesprek, preventief

handelen, straffen en positief

bekrachtigen.

Eén keer per maand

wordt dit gedaan.

30

2.2 Aanbeveling twee: Invoeren methodiek

Inleiding

Aan de hand van de uitkomsten van ons onderzoek hebben wij een methodiek ontwikkeld om

pestgedrag op de groepen te kunnen voorkomen. Om deze methodiek te kunnen ontwikkelen

hebben we gebruik gemaakt van de methodieken die op scholen en op behandelgroepen gebruikt

worden om met pesten om te kunnen gaan en om pestgedrag te kunnen voorkomen. We hebben

alle onderzochte methodieken afgewogen en er belangrijke punten uitgehaald. Door deze te

analyseren hebben wij onderzocht wat er geschikt was voor op behandelgroepen. Door ons

onderzoek zijn we tot de conclusie gekomen welke onderdelen van de methodieken geschikt waren

en deze hebben we dan ook terug laten komen in onze aanbeveling.

Ook hebben wij rekening gehouden met de verschillende (gedrag)stoornissen die op de groepen

voorkomen. Uit ons onderzoek is namelijk gebleken dat de kenmerken van deze

(gedrag)stoornissen invloed kunnen hebben op pestgedrag. Daarnaast wordt er ook rekening

gehouden met de rol van de groepsleiding, omdat uit het onderzoek blijkt dat deze ook een rol

spelen in het voorkomen van pestgedrag.

Doel

Een positief leefklimaat ontwikkelen en behouden zodat pesten voorkomen kan worden.

Verantwoording van het doel

Uit ons onderzoek is gebleken dat een positief leefklimaat het meest effectieve middel is om pesten

te voorkomen. Een positief leefklimaat wil zeggen dat er een sfeer hangt waarin onderlinge relaties

centraal staan. Hierbij is open communicatie en respect essentieel.

In de literatuur komen verschillende factoren naar voren die een positief leefklimaat bevorderen.

De meest voorkomende factor is de persoonlijke, sociale en emotionele ontwikkeling van de

kinderen. Daarnaast spelen bijvoorbeeld een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl van de

groepsleiding, op praktische en speelse wijze werken en leren en flexibele werkvormen een rol.

Door deze factoren wordt er tegelijkertijd aan groepsvorming gewerkt, omdat er op ludieke wijze

samen wordt gewerkt of gespeeld.

De sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen speelt de belangrijkste rol als het om het

leefklimaat gaat. Een uitgangspunt zou dan kunnen zijn om voor elk kind een individueel doel op te

stellen, zoals ‘ik vertel het aan de groepsleiding als ik me niet goed voel’ (gevoelens uiten). Nu is

het zo dat op de groepen alle kinderen al een doel hebben. Er wordt dus al aan de ontwikkeling van

de kinderen gewerkt. Op de groep moet het werken aan individuele doelen als belangrijkste

uitgangspunt gezien worden.

Onze aanbeveling richt zich dus niet op individuele doelen, maar op een groepsdoel. Zo kan er

gezamenlijk aan de sfeer in de groep worden gewerkt. Uit ons onderzoek blijkt namelijk dat

hierdoor een positief leefklimaat wordt ontwikkeld.

31

Methodiek

Op de behandelgroep wordt gezamenlijk een groepsdoel opgesteld. Alle kinderen krijgen inspraak

omdat uit ons onderzoek is gebleken dat kinderen zich gewaardeerd voelen en zelfvertrouwen

ontwikkelen wanneer ze als gelijkwaardig worden beschouwd en hun mening kunnen geven.

Een groepsdoel kan zijn: ‘Iedereen voelt zich prettig in de groep’.

Aan de hand van het opgestelde doel worden er een aantal groepsregels opgesteld die in het

verlengde staan van het doel. Ook deze worden samen met de kinderen opgesteld. Het groepsdoel

en de groepsregels krijgen een duidelijk zichtbare plaats in de woning, zodat iedereen deze kan

zien en het duidelijk is voor iedereen.

Om het resultaat van het doel concreet te maken, beleven wij aan om te werken met een

‘sfeerthermometer’. De groep kan hier zelf invulling en betekenis aangeven. In bijlage één is een

voorbeeld te zien van een sfeerthermometer. Aan te raden is om de kinderen zelf een

sfeerthermometer te laten maken. Zo krijgen ze het gevoel dat ze zelf veel inspraak hebben en

zullen ze meer gemotiveerd zijn om aan het doel te werken. We zijn op het idee van een

sfeerthermometer gekomen omdat volgens een rapport van Jeugd en Co het een manier is om een

veilig groepsklimaat te waarborgen en daarmee optimale leer- en ontwikkelingskansen te creëren

(Lange, et al., 2011).

Om structuur aan te brengen in de werkwijze is het belangrijk om een vast tijdstip te kiezen om

het doel te bespreken. Elke dag kan er besproken worden hoe de ontwikkeling verloopt en of

iedereen zich nog aan de regels kan houden. Ook kan de sfeerthermometer aangepast worden. Aan

de hand van de sfeerthermometer wordt er bepaald in hoeverre het doel is behaald.

De groep mag zelf een realistische beloning vaststellen voor het behaalde doel of een behaalde

temperatuur. De temperatuur kan, in overleg, elk moment van de dag dalen of stijgen. Kinderen

kunnen aangeven wanneer ze de temperatuur willen veranderen en de groepsleiding kan zelf ook

aangeven wanneer ze de temperatuur willen veranderen. Dit wordt besproken in de groep en er

wordt uitleg gegeven waarom de temperatuur daalt of stijgt.

Naast het bespreken van het doel is er nog een taak voor de groepsleiding. Uit ons onderzoek blijkt

dat het veel effect heeft wanneer er in de groep speelse activiteiten worden gedaan die de

ontwikkeling van een doel stimuleren. Dit zorgt voor een positief leefklimaat, maar ook voor de

ontwikkeling van bepaalde vaardigheden, zoals samenwerken.

Van de groepsleiding wordt verwacht dat zij een activiteit voorbereiden waarbij een bepaald thema

centraal staat. Er kan op speelse wijze aan een bepaalde vaardigheid gewerkt worden die in het

verlengde staat van het groepsdoel of een individueel doel. Thema’s kunnen zijn ‘leren luisteren’,

‘gevoelens uiten’, ‘samen werken’ , ‘keuzes maken’ of ‘nee leren zeggen’ zoals deze ook bij

weerbaarheidtrainingen en sociale vaardigheidstrainingen gebruikt worden. Deze trainingen zorgen

ervoor dat het zelfvertrouwen en het zelfbeeld van kinderen wordt vergroot door bepaalde

vaardigheden aan te leren. Doordat de kinderen meer en betere sociale vaardigheden bezitten,

zullen zij meer succeservaringen bij sociale interacties hebben. Deze succeservaringen zorgen

ervoor dat het zelfvertrouwen en welbevinden van de kinderen worden vergroot. Ze worden zo ook

weerbaarder tegen pesten vanwege het feit dat zij meer handvatten zullen hebben om zich tegen

pestgedrag te kunnen verweren. Door middel van de thema’s kan er aan de sociale vaardigheden

gewerkt worden.

32

Een voorbeeld van een activiteit is te vinden in bijlage twee. Voor activiteiten kan het volgende

boek gebruikt worden: Apacki, C. (2005). Energize! Groepsactiviteit voor groot en klein.

Amstelveen: Stichting Lions Quest Nederland.

Toelichting

Hierboven is een algemene omschrijving gegeven van de methodiek. De methodiek is een richtlijn

waar de groepsleiding zelf invulling aan kan geven. De groepsleiding heeft de touwtjes in handen,

maar geeft veel vrijheid aan de kinderen. Er moet dus rekening gehouden worden met dat alles in

dialoog met de kinderen gaat.

Wanneer de groepsleiding invulling geeft aan de methode is het belangrijk dat zij rekening houdt

met de verschillende (gedrag)stoornissen. Een kind met ADHD kan erg hyperactief en impulsief

zijn. Hierdoor heeft een kind moeite om structuur aan te brengen in zijn dag en bezigheden.

(Schieving, 2007). Het is belangrijk dat groepsleiding deze kinderen voldoende structuur biedt. Alle

acties kunnen dus het beste op vaste tijdstippen plaatsvinden, dit geeft de kinderen duidelijkheid.

De groepsleiding kan er dus voor kiezen om het groepsdoel elke dag na het avondeten te

bespreken en de activiteit elke woensdagmiddag om 14.00 uur te organiseren. Een kind met ODD

kent nauwelijks grenzen. Grenzen zijn echter wel aan te leren (Een ODD kind opvoeden, 2009).

Door het stellen van duidelijke grenzen op de behandelgroepen leren kinderen met ODD wat de

grens is. Binnen de methodiek is het dus belangrijk dat de groepsleiding duidelijke grenzen stelt.

Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van duidelijke groepsregels en beloningsprogramma’s. Uit ons

onderzoek is gebleken dat kinderen met een hechtingsstoornis zich niet goed in kunnen leven in

anderen. Groepsactiviteiten kunnen erop gericht worden om kinderen dit aan te leren.

Zoals hierboven benoemd, wordt er door de groep zelf invulling gegeven aan deze aanbeveling. De

groep bepaalt dus bijvoorbeeld zelf wanneer een doel behaald is en verbindt daar een beloning

aan. Een voorbeeld kan zijn wanneer de sfeerthermometer meer dan een week boven de 20

graden staat dan gaat de hele groep gourmetten. Na het behalen van het doel kan er voor een

nieuw doel gekozen worden.

De sfeer wordt gemeten aan de hand van de sfeerthermometer. De activiteit die wekelijks terug

komt kan daarmee niet gemeten worden. Het is dus de taak van de groepsleiding om de activiteit

voor te bereiden, met de kinderen te evalueren/nabespreken en te rapporteren. Aan te raden is om

een overzicht van de activiteiten bij te houden zodat alle groepsleiding op de hoogte is van de

activiteiten en de effecten hiervan. Uit ons onderzoek bleek dat flexibele werkvormen de

samenwerking en de onderlinge relaties bevorderd. Dit zal dus ook gerapporteerd moeten worden,

zodat hierin afgewisseld kan worden.

Factoren waarmee rekening gehouden moet worden zijn dus gelijkwaardigheid, structuur en

verslaglegging.

33

Actielijst

Deze aanbeveling bestaat uit twee onderdelen: het groepsdoel en de activiteit. Er is een korte en

bondige actielijst opgesteld voor de groepsleiding. In de actielijst zijn alle taken opgenomen die de

groepsleiding uitvoert om het doel te behalen.

Actie Uitleg Aandachtspunt

1. Groepsdoel

opstellen

Er wordt een groepsdoel opgesteld waar

alle kinderen in de groep achterstaan.

Het doel wordt in

samenspraak met de kinderen

opgesteld.

2. Groepsregels

opstellen

Er worden enkele regels opgesteld die in

het verlengde staan van het groepsdoel.

De regels worden ook in

samenspraak met de kinderen

opgesteld.

3. Thermometer

maken

Er wordt een sfeerthermometer gemaakt

en deze wordt met het groepsdoel en de

regels op een duidelijke plek opgehangen.

De thermometer wordt door

de kinderen zelf gemaakt. Er

mag zelf invulling worden

gegeven aan temperaturen

enzovoorts.

4. Beloning

verzinnen voor

behaalde

thermometer

stand

Er wordt een concreet doel vastgesteld en

er wordt een beloning aangekoppeld.

In overleg met de kinderen.

5. Activiteit

organiseren en

uitvoeren

Door de groepsleiding wordt er een

activiteit uitgewerkt en uitgevoerd. De

activiteit heeft een bepaald thema.

Verslaglegging van de

voorbereiding en van de

evaluatie is essentieel.

Elke week wordt er een

activiteit georganiseerd.

6. Doel bespreking Het groepsdoel wordt besproken en de

sfeerthermometer wordt hierop

afgestemd.

Dit gebeurt dagelijks op een

vast tijdstip.

34

2.3 Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag

Inleiding

Uit het onderzoek is gebleken dat de groepsleiding pestgedrag niet accepteert. Wanneer

groepsleiding pestgedrag signaleert ondernemen zij acties om het pestgedrag te stoppen. In het

onderzoek kwam naar voren dat de groepsleiding consequent handelt wanneer er gepest wordt.

Ook onderneemt de groepsleiding adequate interventies wanneer er gepest wordt. In deze

aanbeveling zal worden voortgebouwd op de interventies die groepsleiding al onderneemt.

Daarnaast worden er interventies aangeboden ter aanvulling op de al bestaande interventie. Deze

aanvullende interventie gaan bijvoorbeeld over de (gedrag)stoornissen van de kinderen. Uit het

onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen invloed hebben op het pestgedrag. Door de

aanvullende interventies gericht op (gedrag)stoornissen te gebruiken op de behandelgroepen

kunnen de (gedrag)stoornissen verminderd worden. Hierdoor kan ook het pestgedrag wat

voortkomt uit deze (gedrag)stoornissen verminderd worden.

Deze aanbeveling zorgt ervoor dat er meer proactief op pestgedrag ingespeeld kan worden, dit is

eis van de opdrachtgever. Pesten kan niet altijd voorkomen worden, soms moet er ook op een

escalatie ingespeeld worden. De opdrachtgever heeft als eis gesteld dat er aanbevelingen gedaan

moeten worden over het omgaan met pestgedrag, zodat groepsleiding met eventuele escalaties om

kan gaan. In deze aanbeveling worden verschillende interventies genoemd die de groepsleiding op

de groep kan invoeren. Het is belangrijk dat de groepsleiding zelf een inschatting maakt welke

interventies toegepast kunnen worden op de groep.

Rode draad interventie

Inleiding

Een eis aan het adviesrapport is dat er handvatten ontwikkeld moeten worden voor de

groepsleiding om met eventuele escalaties rondom pestgedrag om te gaan. Tijdens het onderzoek

is zicht gekregen op de manier waarop groepsleiding omgaat met het ongewenste gedrag van

kinderen. Op dit moment stuurt de groepsleiding kinderen die ongewenst gedrag laten zien naar de

trap. Wanneer het ongewenste gedrag aanhoudt, wordt het kind naar zijn kamer gestuurd. Vooraf

geeft de groepsleiding meestal een waarschuwing. Wij vinden dit een duidelijke en adequate

methode om met ongewenst gedrag om te gaan. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat dit

een methode is die bij de kinderen op MKT Oostvoorne goed werkt. Daarom vinden wij het goed als

deze methode op de groepen gehandhaafd blijft. Wel willen wij aanbevelingen geven waardoor

binnen deze methode het pestgedrag adequater beïnvloed kan worden. De interventie die

hieronder aangeboden wordt is een rode draad die steeds terugkomt wanneer pestgedrag

voorkomt, vandaar ‘rode draad interventie’.

35

Toelichting

- Stap 1

Wanneer een kind pest, wordt er door de groepsleiding eerst een waarschuwing gegeven. De

groepsleiding kan zelf een inschatting maken of ze het kind gelijk naar de trap willen sturen. (Er

kan voor gekozen worden om te werken met het stoplichtsysteem. Deze wordt verder toegelicht bij

extra interventies.)

- Stap2

Wanneer het kind doorgaat met het pestgedrag wordt het kind naar de trap gestuurd. Ook hierbij

kan de groepsleiding zelf de overweging maken of het nodig is om het kind gelijk naar zijn kamer

te sturen. Als een kind naar de trap wordt gestuurd legt de groepsleiding duidelijk uit waarom het

naar de trap gestuurd wordt en hoelang het kind op de trap moet zitten. Ook zegt de groepsleiding

hierbij waarom het kind niet mag pesten en legt de groepsleiding uit wat voor gedrag wel gewenst

is.

- Stap 3

Wanneer een kind zich op de trap nog niet weet te gedragen, wordt het kind naar zijn kamer

gestuurd. Ook hierbij wordt er achteraf aan het kind uitgelegd waarom het naar zijn kamer werd

gestuurd. Het uitleggen kan in de vorm van een gesprekje gehouden worden. Hierbij kan het kind

ook reageren en kan er door middel van doorvragen achterhaald worden of het kind het snapt.

Tijdens het gesprekje legt de groepsleiding uit waarom het kind niet mag pesten en wat voor

gedrag wel gewenst is.

Extra interventies

Inleiding

Naast de hierboven genoemde interventie, wat de rode draad is, kunnen de volgende extra

interventies ingezet worden door de groepsleiding. Deze interventies kunnen door de groepsleiding

aangepast worden zodat ze passend zijn voor hun specifieke groep. Ook kunnen ze kiezen welke

interventies ze willen gebruiken. De groepsleiding maakt zelf een inschatting welke interventies ze

passend vinden.

Toelichting

- Stoplichtsysteem

Er kan op de groepen gewerkt worden met het stoplichtsysteem. Dit systeem wordt gebruikt op

een groep binnen een soortgelijke instelling als Horizon Jeugdzorg. Het stoplichtsysteem biedt op

de betreffende groep veel duidelijkheid voor de kinderen. De kinderen op MKT Oostvoorne hebben

(gedrag)stoornissen. Kinderen met (gedrag)stoornissen hebben baat bij structuur en duidelijkheid

(Structuur bieden, voor kinderen met gedragsproblemen, 2007). Het stoplichtsysteem is daarom

een goede interventie om duidelijkheid en structuur te bieden.

Op een centrale plek op de behandelgroep hangt een bord met de namen van de kinderen en een

stoplicht. Wanneer het kind een waarschuwing krijgt wordt zijn naam achter het groene stoplicht

geplaatst. Op het groene stoplicht hangt het plaatje ‘let op’.

36

Hierdoor is het voor het kind duidelijk dat het op zijn (pest)gedrag moet letten. Als het kind dit niet

volhoudt wordt het kind naar de trap gestuurd. Zijn naam wordt bij het oranje stoplicht geplaatst.

Hierop staat een plaatje van een trap. Wanneer een kind zich op de trap niet weet te gedragen

wordt het naar zijn kamer gestuurd, zijn naam wordt dan bij het rode stoplicht geplaatst. Hierop

staat een plaatje van een slaapkamer. Vinden de groepsleiding dat het gedrag een consequentie

verdient dan wordt de naam van het kind bij de picto geplaatst (waarop een persoon alleen staat),

dit betekent dat het kind niet mag samenspelen met andere kinderen. De groepsleiding kan zelf

een inschatting maken wanneer de consequentie gegeven wordt. De consequentie kan ook ingezet

worden na een waarschuwing of na de trap.

Dit systeem kan ingezet worden bij ongewenst gedrag, maar ook bij pestgedrag.

Het belang van dit stoplichtsysteem is dat het voor kinderen duidelijk wordt wanneer er bepaald

gedrag niet geaccepteerd wordt en wat de volgende stap voor hen is.

Groepsleiding kan zelf een inschatting maken wanneer de naam niet meer bij het stoplicht hoeft.

Bijvoorbeeld een kind dat een waarschuwing heeft gekregen wordt bij het groene stoplicht

geplaatst. Als het kind zich na een bepaalde tijd weer goed kan gedragen, mag zijn naam achter

het stoplicht weg.

Een voorbeeld van het stoplicht is te vinden in bijlage drie.

- Sorry tekening

De sorry tekening is een interventie die gebruikt wordt op een stagegroep van één van de

groepsleden. Wanneer een kind iets vervelends zegt of doet tegen een groepsgenoot is het soms

genoeg om sorry te zeggen. Wanneer de groepsleiding vindt dat het kind erg ver over de grens

gaat bijvoorbeeld wanneer het een ander kind schopt, slaat, erg kwetst kan de groepsleiding

ervoor kiezen het kind een sorry tekening te laten maken. Op deze manier wordt geleerd dat zulke

gedragingen niet geaccepteerd worden ook wordt het kind geleerd dat het een ander kind kwetst

en dat daar sorry voor moet zeggen. Daarnaast ervaart de pester dat er een consequentie volgt op

zijn pestgedrag (Vaessen, 2008).

- Complimenten geven

Het geven van complimenten wordt op sommige groepen van MKT Oostvoorne al toegepast. Wij

vonden dit een goede interventie. Nadat een kind iets vervelends heeft gezegd tegen een

groepsgenoot moet dit kind een compliment geven aan de groepsgenoot waartegen hij iets

vervelends heeft gezegd. Er wordt het kind geleerd dat het niet goed is om iets vervelends te

zeggen gelijk daarna wordt geleerd wat wel goed is om te zeggen. Dit vinden wij een goede

interventie

Het belang daarvan is dat kinderen leren om niet het negatieve van elkaar te zien, maar het

positieve. Ook maakt de groepsleiding op deze manier duidelijk wat wel gewenst gedrag is voor de

kinderen.

37

- Groepsgesprek

Uit het onderzoek is gebleken dat groepsgesprekken over pesten op iedere groep wisselend werden

gehouden. Zo wordt er op sommige groepen iedere week een groepsgesprek gehouden over pesten

en op een andere groep alleen als er een situatie zich voor had gedaan.

Wij denken dat het goed is als deze groepsgesprekken regelmatig plaats vinden. De frequentie

hiervan kan door de groepsleiding zelf worden bepaald. Bijvoorbeeld bij groepen waar veel gepest

wordt, kan er twee keer per week een groepsgesprek gehouden worden en bij groepen waar er

bijna niet gepest wordt, kan er één keer per twee weken een groepsgesprek gehouden worden.

De groepsleiding kan er ook voor kiezen om een film te kijken of boekjes voor te lezen over

pesten. Naar aanleiding van deze film of boek kan er een gesprek worden aangegaan met de

kinderen over pesten.

Wij vinden het houden van een gesprek omdat hierdoor meerdere fases van gedragsverandering

beïnvloed kan worden. Zo gaan de kinderen met elkaar in gesprek, onder begeleiding van de

groepsleiding. De kinderen horen wat anderen vinden en wat hun ervaringen zijn over pesten. Ook

horen ze hoe andere kinderen met vergelijkbare situaties omgaan. De kinderen kunnen elkaar tips

geven en ontvangen op deze manier steun van elkaar (Burgt, 2008).

- Individuele doelen

De kinderen werken op de groepen van MKT Oostvoorne met individuele doelen. Zo kunnen de

kinderen gericht werken aan aspecten die bij hen nog verbeterd moeten worden. Een groepslid van

het afstudeergroepje heeft stage gelopen bij MKT Oostvoorne. Zij kan vanuit haar ervaring zeggen

dat de individuele doelen de kinderen goed helpen om de kinderen te motiveren om te werken aan

aspecten in hun gedrag wat zij nog moeten verbeteren. Om deze individuele doelen goed werken

lijkt het ons goed dat deze behouden worden. Wel kunnen deze bij kinderen waarbij dat nodig is

worden gericht op het pesten. Om het kind te stimuleren om goed aan zijn of haar doel te werken

is het belangrijk dat het doel positief geformuleerd wordt. Dit is belangrijk omdat dit meer

stimuleert om het gewenste gedrag te bereiken.

Bijvoorbeeld ‘Ik ben aardig voor anderen.’ in plaats van ‘Ik pest groepsgenoten niet.’ In de

individuele doelen kan het woordje ‘ niet’ het beste niet gebruikt worden. Dit woordje klinkt

negatief. Er moet worden gewerkt aan een verandering deze kan het beste positief geformuleerd

worden. Dit kan door in het doel te benoemen wat de gewenste situatie is of wat het te bereiken

doel is (Henggeler, 2010).

Ook is uit de stage ervaring gebleken dat het inzetten van een beloningssysteem erg positief

werkt. Deze kunnen ingezet worden om het gewenste gedrag extra te stimuleren. Om de kinderen

elke dag stil te laten staan bij hun doel is het belangrijk dat de individuele doelen elke dag

besproken worden. Om de structuur te behouden kan dit het beste op een vast tijdstip plaats

vinden. Het moment waarop het doel besproken wordt is een soort evaluatie moment voor het

kind. Het kind kijkt terug op hoe hij de dag aan zijn doel gewerkt heeft.

38

Interventies met betrekking tot (gedrag)stoornissen

Inleiding

Uit het onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het pestgedrag van de

kinderen. De volgende interventies zijn specifiek gericht op (gedrag)stoornissen waaruit

pestgedrag voort kan komen. Uit onderzoek is gebleken dat (gedrag)stoornissen het pesten niet

veroorzaken, maar hier wel invloed op kunnen hebben. De groepsleiding kan zelf een inschatting

maken welke interventies bruikbaar zijn voor hun groep. De volgende interventies vinden wij van

belang:

5G schema

Belang

Het 5G schema is een schema waarbij kinderen inzicht krijgen in de gevolgen van hun gedrag. Bij

kinderen waarbij het geweten niet goed ontwikkeld is, bijvoorbeeld bij hechtingsstoornis, kan het

5G schema gebruikt worden. Daarnaast kan het schema ook gebruikt worden bij kinderen die

moeite hebben met het inzien van de gevolgen van hun gedrag. Bijvoorbeeld bij kinderen met

autisme. Kinderen kunnen door middel van het 5G schema leren wat hun gedrag voor effect heeft

op anderen. Het 5G schema kan gebruikt worden om situaties te analyseren die niet goed gegaan

zijn. Ook is het belangrijk om situaties te analyseren die wel goed gegaan zijn. Zo leert het kind

welk gedrag heeft geleid tot positieve gevolgen. Uit de literatuur blijkt dat dit een goede manier is

om kinderen te leren wat het effect van hun gedrag is. Ook uit de stage ervaring van één van de

groepsleden is gebleken dat dit een zeer effectief schema is. Omdat de kinderen op MKT

Oostvoorne verschillende stoornissen hebben waarbij het inzien van de gevolgen van gedrag lastig

is vinden wij het 5G schema een goed schema om toe te passen op de behandelgroepen van MKT

Oostvoorne.

Het belang van het gebruik van een 5G schema is dat kinderen meer inzicht krijgen in de gevolgen

van hun gedrag. Wanneer zij deze inzichten hebben zullen zij minder snel geneigd zijn om

pestgedrag te laten zien. Het 5G schema is een analyse en interventieschema. Het 5G schema gaat

er vanuit dat een gebeurtenis leidt tot gedachten die niet helpend zijn, waarop deze gedachten

leiden tot gevoelens die niet prettig zijn. Hierdoor worden gedragingen geuit die onhandig zijn.

Door deze onhandige gedragingen kunnen ongunstige gevolgen optreden (Rijn & Vermeyden,

2009).

In bijlage vier staat het 5G schema dat wij ontworpen hebben voor MKT Oostvoorne. Wij hebben

voor dit ontwerp gekozen omdat dit voor kinderen goed bruikbaar is. Zoals hieronder te lezen is

hebben kinderen wel de hulp van de groepsleiding nodig bij het invullen van het 5G schema.

Toelichting

Het 5G schema kan gebruikt worden om met pestgedrag om te gaan en om pestgedrag te

voorkomen. Onze aanbeveling is dat kinderen waarbij het geweten niet goed ontwikkeld is, per dag

een 5G schema invullen. Dit kan het beste aan het einde van de dag op een vast tijdstip. De

individuele doelen worden na het avondeten besproken op de groepen. Het 5G schema kan hierbij

besproken worden. Kinderen kunnen een positieve situatie beschrijven in het schema maar ook een

situatie die niet goed verliep. Bijvoorbeeld wanneer het kind gepest heeft. Ons advies is om dit

39

schema in de eerste periode onder begeleiding van groepsleiding met het kind in te vullen.

Wanneer de groepsleiding merkt dat het kind het schema alleen in kan vullen hoeft dit schema

alleen nabesproken te worden. Het is de bedoeling dat het kind, door het regelmatig invullen van

het 5 G schema, inzicht krijgt in de gevolgen van zijn gedrag.

Stop- denk- doeschema

Belang

Kinderen met ADHD zijn hyperactief en impulsief. Zij denken niet na voordat zij acties

ondernemen. Hierdoor vergeten zij rekening te houden met andere mensen in hun omgeving. Het

stop- denk- doeschema is een schema waarbij kinderen leren na denken voordat ze acties

ondernemen. Hierdoor leren zij rekening te houden met anderen waardoor pestgedrag voorkomen

kan worden. Ook kan het schema na een gebeurtenis met het kind nabesproken worden. Hierdoor

leert het kind na een situatie inzicht te krijgen in zijn gedrag.

Het stop- denk- doeschema is een ‘ zelfinstructieprocedure’. Hierdoor leert het kind

probleemoplossende vaardigheden te ontwikkelen. Hiermee bedoelen we dat het kind leert

probleemsituaties vast te stellen, oplossingen te bedenken , consequentie te overwegen en een

oplossing te kiezen en deze uit te voeren (Verheij & M. Monasso, 1999). Voor kinderen die erg

impulsief kunnen zijn is het belangrijk dat zij stil leren staan bij hun denkprocessen. Zij kunnen aan

de hand daarvan leren om eerst na te denken over hun gedragingen en daarna pas actie te

ondernemen. Op deze manier leren zij ook van te voren na te denken over hun pestgedrag.

Toelichting

Het stop- denk- doeschema is bedoeld voor kinderen die erg impulsief zijn, bijvoorbeeld kinderen

met ADHD. Ons advies is om in het begin samen met het kind het schema in te vullen na een

impulsieve actie van het kind. Op deze manier kan het kind zich het schema eigen maken. Hierdoor

leert het kind volgens de stappen van het schema te denken, waardoor impulsieve acties

voorkomen kunnen worden. Dit zorgt ervoor dat het kind ook over pestgedrag leert nadenken,

hierdoor zal het kind minder snel pestgedrag laten zien. Het stop- denk- doeschema kan gebruikt

worden voor zowel het omgaan als het voorkomen van pesten. In eerste instantie wordt het

gebruikt door de groepsleiding om met pestgedrag van de kinderen om te gaan. Na een pest

situatie kan het stop- denk- doeschema worden doorgesproken met het kind. Door het regelmatig

door te spreken leert het kind het schema toe te passen voordat het kind een impulsieve gedraging

uitvoert. Hierdoor wordt pestgedrag ook voorkomen.

Een voorbeeld van een stop- denk- doeschema is te vinden in bijlage vijf.

40

Signaleringsplan

Belang

De groepsleiding heeft aangegeven dat kinderen op de groepen van MKT Oostvoorne ook pesten

wanneer zij boos zijn. Zij zeggen dan vervelende dingen tegen groepsgenoten om hen te kwetsen

of uit te dagen. Volgens ons kan kinderen aangeleerd worden hoe zij op een goede manier met hun

boosheid om kunnen gaan. In de vorm van een signaleringsplan dat voor de kinderen een boosplan

heet, kan kinderen geleerd worden hoe zij op een goede manier boos kunnen worden.

Uit de stage ervaring van één van de groepsleden is gebleken dat een signaleringsplan een goede

interventie is waarbij kinderen en de groepsleiding vroegtijdig boze buien kunnen signaleren en

hier op een adequate manier mee om kunnen gaan.

Door een signaleringsplan te maken krijgt de groepsleiding en het kind inzicht in het boze gedrag

van het kind. Er kan van te voren gesignaleerd worden in welke fase van de boosheid het kind zit.

Doordat in een signaleringsplan ook beschreven staat wat een kind kan helpen als het boos is

worden escalaties op tijd voorkomen. Een voorbeeld van een boosplan is te vinden in bijlage zeven.

Dit boosplan is gemaakt aan de hand van een voorbeeld van de stage van één van de groepsleden.

Het voorbeeldplan is aangepast zodat deze aansluit bij de leeftijd van kinderen op MKT Oostvoorne.

Het geeft de groepsleiding inzicht in hoe per kind met boos gedrag om gegaan kan worden.

Wanneer de groepsleiding kinderen in een boze bui activiteiten kunnen bieden die hen rustig

maken kan het pestgedrag, dat ontstaat door een boze bui, gestopt worden.

Op deze manier geeft een signaleringsplan de groepsleiding de mogelijkheid om met pestgedrag

om te gaan wanneer dit in een boze bui voorkomt.

Toelichting

Een boosplan wordt samen met een kind gemaakt. Het kind mag zelf benoemen wat het voelt en

doet wanneer het boos is. Ook benoemt het kind wat hem helpt om weer rustig te kunnen worden.

Groepsleiding bevraagt het kind over zijn boosheid. Hoeveel fases zijn er bijvoorbeeld en hoe voelt

een kind zich als het zich goed voelt.

Voor drukke kinderen kan er in plaats van een boosplan gekozen worden voor een drukplan. De

opzet is het zelfde, een voorbeeld is te vinden in bijlage zeven.

41

Actiepunten

Actie Uitleg Aandachtspunt

1.Bespreken op vergadering Groepsleiding bespreekt welke

extra interventies en

interventies met betrekking tot

(gedrag)stoornissen er naast

de rode draad interventies

gebruikt kunnen worden.

Belangrijk is dat de

groepsleiding er op let welke

interventies toepasbaar zijn

binnen hun groep.

2.Keuze maken Groepsleiding maakt een keuze

welke interventies ze bruikbaar

en haalbaar vinden om toe te

passen binnen hun groep.

3.Aanpassingen Groepsleiding past de extra

interventies en interventies

met betrekking tot

(gedrag)stoornissen aan.

4.Voorbereiding Groepsleiding kijkt welke

voorbereidingen ze dienen te

treffen om de interventies toe

te passen. Zoals kijken welke

kinderen een boosplan nodig

hebben of het maken van een

stoplicht.

5.Toepassen Groepsleiding past de nieuwe

interventies toe.

Groepsleiding legt dit duidelijk

en concreet uit aan de

kinderen. De groepsleiding

neemt de tijd om vragen te

beantwoorden van de

kinderen.

42

2.4 Evaluatiemoment

Na het geven van deze aanbevelingen raden wij het aan om na een half jaar een bijeenkomst te

organiseren. In deze bijeenkomst wordt er gekeken naar de werking van de aanbevelingen en hoe

het effect hiervan is in het werkveld op het pestgedrag. Er kan worden besloten om eventuele

aanpassingen en bijstellingen te maken om alles zo beter aan te laten sluiten op de

praktijkuitvoering. Deze bijeenkomst kan worden gehouden met alle groepsleiding en eventueel

ook de gedragswetenschapper(s) om zo dezelfde methode op alle groepen te behouden. Als blijkt

dat op de ene groep andere aanpassingen moeten worden gemaakt dan op de andere groep, om zo

beter aan te sluiten op de doelgroep, is dit natuurlijk ook mogelijk.

43

Nawoord

We hebben met veel plezier en toewijding aan dit onderzoek gewerkt. Gedurende dit onderzoek

zijn we achter verschillende aspecten van pestgedrag gekomen waar wij eerst geen weet van

hadden, maar die wel belangrijk zijn om in het achterhoofd mee te nemen. Zo kunnen de gevolgen

van pesten erger zijn dan een gemiddeld mens denkt. Er is gebleken dat er nationaal minder

aandacht aan pestgedrag op behandelgroepen wordt besteed dan dat dit op scholen gebeurd. Dit

maakte dit onderzoek anders dan huidige onderzoeken over pesten. Er is gebleken dat een positief

leefklimaat en een autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl van een groepsleider erg passend

zijn op behandelgroepen met betrekking tot pesten. De kinderen op MKT Oostvoorne zitten hele

dagen bij elkaar, in combinatie met de betreffende problematieken kan dit sneller zorgen dat

pestgedrag wordt ervaren. Door middel van de gegeven aanbevelingen hopen wij dat het

pestgedrag op MKT Oostvoorne vermindert en voorkomen kan worden om zo een veilig klimaat te

behouden voor de ontwikkeling van de kinderen.

Tessa van Dun,

Kim de Hoon,

Pauline van den Heuvel

Nikki Steensma en

Farah Stegeman,

44

3.Bijlage

3.1 Bijlage één: Sfeerthermometer (Aanbeveling twee)

10°c = Er wordt nog te weinig aan het doel gedaan. Kom op!

30°c = Goed bezig! Jullie kunnen trots op jezelf zijn!

20°c = Dit gaat de goede kant op. Ga zo door!

45

3.2 Bijlage twee: Activiteit (Aanbeveling twee)

Een groepsvormend spel

Zandzakjes-race met hindernissen:

Een race waarin vrienden elkaar moeten voorthelpen.

Materiaal en voorbereiding: een (plastic) zakje met zand voor elke speler (er kan hiervoor ook een

tijdschrift gebruikt worden). Maak een grote ruimte vrij en zet een traject uit met vijf hindernissen.

Daar worden opdrachten bij geplaatst. Opdracht zoals ‘twee rondjes draaien’, ‘loop kleine rondjes

achteruit’, ‘ga arm in arm staan met drie andere mensen’ of ‘hurk neer’. Tip: nummer de

hindernissen zodat de spelers weten waar ze naartoe moeten.

1. De spelers leggen de hindernisbaan af met het zandzakje (of tijdschrift) op hun hoofd en

proberen de eindstreep te bereiken binnen een vooraf bepaalde tijd, bijvoorbeeld 5

minuten. Een speler die zijn zandzakje verliest, moet roerloos blijven staan tot iemand het

voor hem opraapt en weer op zijn hoofd legt. De spelers die door alle hindernissen heen

zijn gekomen gaan zitten.

2. Laat de spelers vertrekken in groepjes van twee of drie zodat ze niet allemaal tegen elkaar

oplopen.

3. Na afloop prijst u de spelers voor hun inzet en bespreekt u de verschillende manieren

waarop ze elkaar geholpen hebben.

46

3.3 Bijlage drie: Stoplichtsysteem (Aanbeveling drie)

47

3.4 Bijlage vier; 5G schema (Aanbeveling drie)

Week:

Doel voor komende week op de groep: Naam:

Ik ga leren een situatie te omschrijven…………………

* dit doe ik aan de hand van de 5 G’s

……………..dag

Gebeurtenis:

Er gebeurde

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Gevoel:

Ik voelde

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Gedachte:

Schrijf in het gedachten-wolkje wat je dacht

Gedrag:

Ik deed

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

Gevolg:

Het gevolg was

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….

48

3.5 Bijlage vijf: stop- denk- doeschema (Aanbeveling drie)

Stop- denk- doeschema

STOP

Voordat ik iets doe STOP ik.

En zoek ik een plek waar ik goed kan nadenken.

DENK Dan DENK ik na over wat ik ga doen.

Ik stel mezelf de volgende vragen:

- Heb ik dit aan groepsleiding gevraagd?

- Is dit een handige activiteit voor nu?

- Vinden groepsgenoten dit fijn?

- Vind ik dit fijn tijdens de activiteit?

- Vind ik dit fijn na de activiteit?

Wanneer ik één van de vragen met nee beantwoord

ga ik iets anders bedenken om te doen.

DOE Wanneer ik een activiteit heb bedacht waar overal ja

op geantwoord kan worden ga ik de activiteit

DOEN.

49

3.6 Bijlage zes: Voorbeeld van een boosplan (Aanbeveling drie)

Blij:

Beetje Boos: Boos:

Kwaad:

Wat doe ik?

Ik luister naar de

groepsleiding en volg

mijn programma.

Wat doe ik?

- Ik ga grapjes maken.

- Ik ga mopperen.

- Ik kijk boos.

- Ik word onrustig.

Wat doe ik?

- Ik ga vervelende

grapjes maken.

- Ik ga heel druk

doen.

- Ik kijk boos.

Wat doe ik?

- Ik ga schelden.

- Ik kijk heel boos.

- Ik ga dreigen.

- Ik ben heel onrustig in

mijn hoofd. Hierdoor

kan ik niet goed

nadenken.

Wat voel ik?

Ik voel me goed en

rustig.

Wat voel ik?

Ik ben een beetje boos.

Wat voel ik?

Ik voel me boos.

Wat voel ik?

Ik voel me kwaad.

Dit helpt mij om

rustig te worden:

Een gesprekje met de

groepsleiding.

Dit helpt mij om

rustig te worden:

Ik ga 10 minuten een

boekje lezen. Ik wil

dan alleen gelaten

worden.

Dit helpt mij om

rustig te worden:

Ik ga 10min met de

Nintendo ds spelen op

mijn kamer.

50

3.7 Bijlage zeven: Voorbeeld van een drukplan (Aanbeveling drie)

Oke

Beetje druk

Druk

Wat doe ik?

Ik luister naar de

groepsleiding.

Ik kan goed alleen en met

andere spelen.

Wat doe ik?

Ik ga wiebelen op mijn stoel.

Ik ga kletsen met groepsgenoten.

Ik ga grapjes maken.

Ik luister minder goed naar

groepsleiding.

Wat doe ik?

Ik beweeg veel.

Ik maak vervelende grapjes.

Ik luister niet naar

groepsleiding.

Wat voel ik?

Ik zit goed in mijn vel.

Ik voel me vrolijk.

Wat voel ik?

Ik voel mij druk in mijn hoofd en

onrustig in mijn lichaam.

Wat voel ik?

Ik voel mij heel erg druk in

mijn hoofd en kan niet meer

goed opletten.

Ik voel me heel erg onrustig

in mijn lichaam.

Dit helpt mij om rustig te worden:

Ik ga 10 minuten buiten voetballen.

OF

Ik ga 10 minuten tekenen.

Dit helpt mij om rustig te

worden:

Ik ga 15 minuten

voetballen.

OF

Ik ga 15 minuten spelen op

de Nintendo ds.

51

Horizon jeugdzorg – Annemarie Dekker

12

Informatiebrochure Pesten op MKT Oostvoorne

52

Inleiding

Voor u ligt de informatiebrochure “Competentie vergroten met betrekking tot pesten”. Deze

informatiebrochure is opgesteld door vierdejaars Sociaal Pedagogische Hulpverlening studenten

van de Avans Hogeschool in Breda, in het kader van hun afstudeeronderzoek.

Pesten is een vaak voorkomend en huidig probleem binnen MKT Oostvoorne. Deze

informatiebrochure is gemaakt om de competentie van de groepsleiding te vergroten om op een

proactieve manier met pestgedrag om te gaan.

Proactief betekent dat de groepsleiding vroegtijdig op het pestgedrag kan inspelen voordat er

daadwerkelijk iets gebeurd.

Wij zijn van mening dat als de groepsleiding de volgende kennis, vaardigheden en houding

aannemen en behouden zodat ze op een proactieve manier om kunnen gaan met pestgedrag.

In deze informatiebrochure komt de nodige kennis, vaardigheden en houding aan bod. Het doel

van deze informatiebrochure is het vergroten van de competentie van de groepsleiding.

53

1. Kennis

1.1 Wat is pesten?

“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,

maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”

(Ruigrok, 2010, p. 19).

Pesten kan op een directe of indirecte manier. Pesten op een directe manier houdt in dat er verbaal

en lichamelijk wordt gepest. Bij indirect pesten ondervindt het slachtoffer schade doordat het

buiten wordt gesloten door anderen. De verschillende vormen van pesten zijn: verbaal, emotioneel

en fysiek.

1.2 Verschil pesten en plagen

Er zijn de volgende duidelijke verschillen:

Pesten Plagen

Gebeurt opzettelijk Gebeurt spontaan

Iemand bewust kwetsen Relaties worden onderling hervat

Systematisch Onregelmatig

Strijd is ongelijk Strijd is gelijkwaardig

Pester heeft kwade bedoelingen Geen kwade bedoelingen

Ingrijpende gevolgen voor slachtoffer Plezierig

Rollen liggen niet vast

1.3 Oorzaken van pesten

De oorzaken van pesten kunnen worden onderverdeeld in het volgende;

1. Oorzaken bij ouders

- pestende kinderen krijgen te weinig aandacht van hun ouders;

- pestende kinderen worden vaak niet gecorrigeerd door hun ouders als ze iets doen wat niet mag;

- het agressieve gedrag van pestende kinderen wordt niet gecorrigeerd (A. Hoslet, 2005-2006).

2. Oorzaken kind / groepsproces

- er liggen oorzaken bij het individuele kind: een kwetsbaar karakter of een opvoeding die agressie

tolereert;

- er liggen ook oorzaken in het groepsproces waar de macht wordt verdeeld en er voor het

afreageren van frustratie en agressie vaak behoefte is aan een zondebok;

- pesten uit frustratie;

- pesten om agressie af te reageren;

- pesten als lid van een groep;

- pesten omdat het wordt voorgedaan (M. Baeten, 2002).

54

1.4 Gevolgen van pesten

1. Gevolgen voor gepeste

- wordt gekwetst

- onzekerheid

- angstig

- minderwaardigheidsgevoel

- moeite om sociale relaties op te bouwen (ook in de toekomst)

- trekt zich vaak terug in veilige wereld

2. Gevolgen voor pester

- voelt zich op moment van pesten sterk en denkt dat hij de hele wereld aankan

- moeite met onderhouden van sociale contacten

- weinig zelfkennis

- in de toekomst vaak agressief gedrag

- sneller in aanraking met alcoholmisbruik, politie en crimineel gedrag

3. Gevolgen voor meelopers en toeschouwers

(minder ernstig dan gevolgen voor slachtoffers en pestkoppen)

- weinig onderling vertrouwen

- geen sprake van echte vriendschappen

1.5 Rollen met betrekking tot pesten

Binnen pesten worden er vijf rollen onderscheiden: de pester, het slachtoffer, de meeloper, de

verdediger en de buitenstaander.

Pester

De pester neemt het initiatief om te gaan pesten, deze persoon is meestal wat agressiever dan zijn

leeftijdsgenoten.

Slachtoffer

Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het slachtoffer wordt niet gekozen vanwege uiterlijke

kenmerken, maar vanwege een bepaalde manier van gedragen. Slachtoffers zijn vaak kwetsbaar,

wat ervoor zorgt dat deze persoon ‘een makkelijkere prooi’ is. Ze kunnen zich niet goed verweren

tegen het pestgedrag. Er zijn twee verschillende rollen van slachtoffers, de passieve- en

provocerende slachtoffers. Provocerende slachtoffers onderscheiden zich van het passieve

slachtoffer doordat ze meer van zich laten zien. Zo zullen ze wel terug slaan of iets terug zeggen,

maar zijn ze niet doeltreffend.

55

Middengroep

De middengroep bestaat uit de meeloper, verdediger en buitenstaander. Doordat leeftijdsgenoten

bang worden van de pester, nemen zij soms de rol van meeloper aan om zo hun eigen positie bij

de pester veilig te stellen. Zo willen ze voorkomen om zelf gepest te worden, ze zullen bijvoorbeeld

lachen om wat de pester doet en zegt en keuren het gedrag zo als het ware goed, waardoor het

pesten in stand blijft. Ze laten zich leiden door de pester.

De verdediger zal het (af en toe) opnemen voor het slachtoffer. Hij of zij vindt het niet goed dat er

gepest wordt en is niet bang voor de pester. De verdediger kan een invloed uitoefenen om het

pesten te laten stoppen.

De buitenstaander houdt zich afzijdig van het pesten. Ze doen er niet aan mee, maar zullen ook

niets doen om het te stoppen.

Deze rolverdeling is niet in elke situatie hetzelfde, de pester is niet in elke situatie de pester. Zo

kan het zijn dat deze op de sportclub een andere rol aanneemt. Het kan zijn dat pesten hier totaal

niet getolereerd wordt of dat de sfeer heel anders is wat maakt dat rollen verschuiven.

1.6 (Gedrag)stoornissen en pesten

(Gedrag)stoornissen veroorzaken pesten niet. Wel beïnvloeden zij het pestgedrag. Kinderen met

een hechtingsstoornis kunnen zich niet inleven in anderen. Hierdoor weten zij niet hoe pesten voor

een ander kan voelen. Kinderen met ADHD zijn vaak impulsief, zij doen voordat zij nadenken.

Hierdoor doen zij ook dingen die voor andere kinderen niet fijn zijn. Kinderen met ODD ergeren

andere kinderen bewust en raken zelf snel geërgerd.

Wanneer pesten voorkomen of gestopt wil worden zal rekening gehouden moeten worden met de

invloed van (gedrag)stoornissen op het pesten.

56

2. Vaardigheden

Toepassen van vaardigheden

De volgende vaardigheden zijn belangrijk om aan te nemen en te behouden om op een proactieve

manier op pestgedrag in te spelen:

2.1 Consequent handelen

“Consequent zijn heeft niets van doen met straffen. Daarin ligt juist het voordeel van consequent

handelen ten opzichte van maatregelen die met sancties zijn verbonden. In tegenstelling tot deze

maatregelen helpt consequent gedrag kinderen om de mogelijke gevolgen van hun handelen te

overzien en erover na te kunnen denken. Gevolgen die het kind voorheen zelf nog niet kon in

schatten of overzien en waarop het gewezen moet worden. Consequent gedrag is geen instrument

dat bedoeld is om de macht van de volwassenen te versterken, maar een middel om de zekerheid

bij te nemen beslissingen en gedragingen voor kinderen te vergroten.” (Letschert-Grabbe, 2008, p.

269).

Consequent zijn houdt dus in dat de groepsleiding de kinderen helpt om de gevolgen van hun

handelen in te laten zien en dat zij erover na kunnen denken. Het is van belang om consequent te

handelen om adequaat op pestgedrag in te spelen zodat situaties niet verder escaleren. Tijdig

ingrijpen moet gedaan worden om pestsituaties te voorkomen of zodanig te verminderen dat de

groep er niet onder komt te lijden.

2.2 Positief bekrachtigen

“Met ‘positief bekrachtigen’ wordt bedoeld: het aanmoedigen en belonen van goede resultaten en

gewenst gedrag.” (Acker, 2005, p. 70).

Het belonen van goede resultaten en gewenst gedrag komt ten goede aan de groepssfeer en ieders

zelfvertrouwen. Het is belangrijk dat de groepsleiding dit blijft doen zodat kinderen het gevolg van

hun goede gedrag beloond krijgen en de positieve effecten hiervan zien. Wanneer zij positieve

feedback op hun gedrag en resultaten krijgen, krijgen zij meer zelfvertrouwen en zal het kind dit

positieve gedrag ook vaker laten zien als het beloond wordt. Het is belangrijk dat positief

bekrachtigen bij alle goede resultaten en gewenste gedragingen wordt gedaan om meer gevoel

voor positiviteit te creëren op de groepen.

57

2.3 Straffen

“Straffen als opvoedingshandeling is het laten volgen van iets onaangenaams op het ongewenste

gedrag van het kind, met als gevolg dat er kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst minder

voorkomt of helemaal verdwijnt.” (Driessen, 2007, p. 73).

Het is van belang dat een straf direct volgt op ongewenst gedrag van het kind. Het kind leert

hierdoor dat zijn gedrag niet accepteert wordt en hieraan wordt een consequentie verbonden. Het

kind wordt bijvoorbeeld naar de trap gestuurd of naar zijn kamer. Daarna voert de groepsleiding

een gesprek met het kind. Het kind wordt zich bewust van wat zijn handelen voor negatief gevolg

heeft en leert hierdoor dat het ongewenste gedrag moet stoppen. Belangrijk is dat de straffen

consequent uitgedeeld worden en dat deze ook meteen uitgevoerd wordt door het kind.

Het is van belang dat de groepsleiding duidelijk is naar het kind over hoelang het bijvoorbeeld op

de trap of kamer moet blijven, dit schept duidelijkheid bij het kind.

2.4 Toezicht houden

Onder toezicht houden verstaan wij dat de groepsleiding weet waar de kinderen zich bevinden, wat

ze aan het doen zijn en met wie ze het aan het spelen zijn. Belangrijk is om steeds toezicht te

hebben op de kinderen. Alle groepsleiding moet ervan op de hoogte zijn wat de kinderen aan het

doen zijn, zodat zij adequaat in kunnen spelen op pestgedrag en hier meteen een consequentie aan

kunnen verbinden. Het voordeel hiervan is dat de groepsleiding de situatie bewust heeft

meegemaakt en daardoor beter kan oordelen wat voor gevolg hieruit komt. Als de groepsleiding uit

het zicht is dan bestaat het gevaar dat de kinderen elkaar juist gaan uitdagen en elkaars grenzen

gaan opzoeken. Om dit te voorkomen is het dus belangrijk dat de groepsleiding altijd en overal

toezicht houdt op de groep.

2.5 Preventief handelen

Preventief handelen betekent voor ons dat er door de groepsleiding zo wordt gehandeld dat

problemen voorkomen kunnen worden. De groepsleiding springt op tijd in om de sfeer in de groep

positief te houden. Uit de uitkomsten van een interview met de groepsleiding (zie

onderzoeksverslag; deelvraag 3) is gebleken dat er een aantal dingen al preventief gedaan worden

om in te spelen op pestgedrag: zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn; weet welke kinderen

niet leuk samen spelen; activiteiten voorstructureren (afspraken maken); kinderen worden kort

gehouden; gesprek aangaan, positieve stimulering en elkaar complimenten laten geven. Dit zijn

goede initiatieven die de groepsleiding neemt en wij pleiten ervoor dat zij deze handelingen blijven

doen ter bevordering van het groepsproces en groepssfeer.

2.6 Groepsgesprek

Het is van belang dat er regelmatig een groepsgesprek wordt gehouden over pesten. Niet op alle

groepen wordt dit gedaan. Wij pleiten ervoor om dit wel te doen zodat kinderen zichzelf bewust zijn

van hun pestgedrag en wat dit voor gevolg heeft voor de andere kinderen. De groepsleiding is het

erover eens dat pestgedrag niet getolereerd en geaccepteerd wordt. Daarom is het belangrijk om

pestgedrag te voorkomen door dit goed bespreekbaar te maken op de groepen. Zo kan er

bijvoorbeeld wekelijks een kwartier worden vrijgemaakt om pesten te bespreken.

58

3. Houding

Onder het begrip houding verstaan wij de manier van doen en de gedragshouding van de

groepsleiding naar het pestgedrag van de kinderen. Het is belangrijk dat de groepsleiding een

democratische- ofwel autoritatieve opvoedingsstijl gebruikt. Deze stijl is gunstig in het begeleiden

van kinderen, het zorgt ervoor dat de kinderen allen als gelijkwaardig worden beschouwd en dat er

een positief leefklimaat ontstaat en behouden wordt.

3.1 Autoritatieve (democratische) opvoedingsstijl:

Binnen deze opvoedingsstijl worden duidelijke grenzen gesteld die onderbouwd worden met

argumenten. Bij overschrijding van de grenzen wordt uitleg gegeven waarom het kind hierop

aangesproken wordt. Er is sprake van een wederzijdse openheid. Van de kinderen wordt verwacht

dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen in hun acties. Het kind wordt binnen deze opvoedingsstijl

gezien als een gesprekspartner. Door middel van consequent uitleggen welke invloed hun houding

en gedrag op anderen kan hebben, leren ze zich te verplaatsen in anderen en hun gedrag vanuit

binnen te reguleren.

Binnen de autoritatieve- ofwel democratische opvoedingsstijl ontstaat er een wij-gevoel binnen de

groep (Remmerswaal, 2001).

3.2 Overige houding

Om een positief leefklimaat te creëren en te behouden is open communicatie en participatie nodig.

Door middel van de kinderen de ruimte te geven, hun mening te laten geven en hen actief te

betrekken bij het maken van afspraken, wordt de zelfwaarde vergroot waardoor ze meer het idee

krijgen dat hun mening ertoe doet. Hierdoor leren ze assertief te zijn en hun mening te uiten, wat

een beschermende factor kan zijn tegen het pesten (Broeck, 2002).

59

3.9 Bijlage negen: beoordelingsadvies opdrachtgever

Formulier Beoordelingsadvies Opdrachtgever

Afstudeerproject 2011 -2012

In te vullen door de projectgroep

Namen studenten: Contactpersoon: Tessa van Dun Leden: Kim de Hoon, Nikki Steensma, Farah Stegeman en Pauline van den Heuvel

Nummer groep: 28

Begeleidend docent: Tineke Spapens

Beoordelend docent: Rob van Vliet

In te vullen door de opdrachtgever

Naam instelling: Stichting Horizon, jeugdzorg en onderwijs

Contactpersoon: Anne-marie Dekker

Telefoonnummer: 06 14523963

Beoordelingsadvies ingevuld door: Anne-marie Dekker

Telefoonnummer: idem

Criteria praktijkproduct

Toelichting beoordeling * O V G

1. Het praktijkproduct voldoet aan de eisen van de opdrachtgever

Zeer duidelijk en overzichtelijk beschreven, alle eisen die gesteld zijn, zijn er in verwerkt

X

2. Het praktijkproduct is zodanig vormgegeven dat het optimaal te gebruiken is door de

doelgroep waarvoor het bedoeld is

De aanbevelingen zijn duidelijk en concreet benoemd, en goed in te passen in de dagelijkse praktijk op de groepen.

x

3. Hoe heeft u de samenwerking met de projectgroep ervaren? Over het algemeen een goede samenwerking, alleen soms wat verwarrend omdat er over verschillende onderwerpen in het begin met verschillende mensen contact moest worden gelegd, in een later stadium was dit beter met 1 contact persoon.

x

4. Het praktijkproduct is (indien van toepassing) geschreven in correct Nederlands, kent een

heldere vormgeving en een correcte bronvermelding

Het is een goed leesbaar correct Nederlands product geworden.

x

O = Onvoldoende; V = Voldoende; G = Goed * Wilt u uw beoordeling aankruisen en voorzien van een korte toelichting?

60

Criteria onderbouwing

Toelichting beoordeling O V G

1. De beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische context is volledig en

relevant voor het praktijkproduct.

Duidelijk omschreven en toegespitst op onze doelgroep.

x

2. De opzet en uitvoering van het onderzoek is volledig en overtuigend beargumenteerd

vanuit de onderzoeksliteratuur

Argumenten zijn helder en relevant x

3. De betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek is adequaat beargumenteerd vanuit de

onderzoeksliteratuur

Argumenten over de betrouwbaarheid komen bij alle punten terug.

x

4. De onderzoeksresultaten zijn volledig en overzichtelijk weergegeven

Goed leesbaar en overzichtelijk x

5. De conclusies zijn relevant, volledig en op inzichtelijke wijze afgeleid van de

onderzoeksresultaten

Conclusies zijn allemaal goed te herleiden naar de onderzoeks vraag

x

6. De randvoorwaarden voor het praktijkproduct zijn relevant en op inzichtelijke wijze

afgeleid van de conclusies

Duidelijk omschreven en goed te herleiden x

7. De onderbouwing is geschreven in correct Nederlands, kent een heldere vormgeving en

een correcte bronvermelding

Onderbouwing is overzichtelijk en duidelijk, en zeer goed te lezen ook voor mensen die niet zo betrokken waren bij dit onderzoek

x

Beoordelingsadvies (cijfer met één decimaal) Eventuele toelichting/slotopmerking

Complimenten voor de groep die het onderzoek heeft gedaan, zeer betrokken bij de doelgroep en intensief er mee bezig geweest. Er ligt nu een product waar wij als instelling heel goed mee verder kunnen om onze behandeling nog beter te kunnen richten ook op het verminderen van het pestgedrag.

ONDERTEKENING Datum 25 Mei 2012

Naam Anne-Marie Dekker Plaats Oostvoorne Handtekening

9,0

4.Bibliografie

A. Hoslet, M. A. (2005-2006). Kind tussen gezin en school. Hoger Instituut voor

gezinswetenschappen.

Acker, J. v. (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. Antwerpen: De Boeck.

Broeck, H. v. (2002). Opvoeden in de klas. Wegwijzer voor keerkrachten. Tielt: Uitgeverij Lannoo.

Burgt, M. v. (2008). Preventie en gezondheidsbevordering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Driessen, L. (2007). Hoe minder straffen? Apeldoorn: Garant.

Een ODD kind opvoeden. (2009, 5 5). Opgeroepen op 5 0, 2012, van Info.nu: http://mens-en-

samenleving.infonu.nl/pedagogiek/35749-een-odd-kind-opvoeden.html

Letschert-Grabbe, B. (2008). Dennis, de schrik van de school. Assen: Koninklijke Uitgeverij

Gorcum.

M. Baeten, J. v. (2002). Kinderen en ingrijpende situaties. Pesten. Hilversum: Kwintessens.

Remmerswaal, J. (2001). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Rijn, E., & Vermeyden, S. (2009). Behandelend trainen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Ruigrok, J. (2010). Handboek alles over pesten. Esch: Quirijn.

Schieving, J. (2007, 10 27). Gedragmatige aanpak bij ADHD. Opgeroepen op 5 9, 2012, van

kinderneurologie: http://www.kinderneurologie.eu/download/adhdgedrag.pdf

Vaessen, G. (2008). Gedragsproblemen bij jongeren met psychiatrische stoornissen. Apeldoorn:

Garant Uitgeverij.

Verheij, F., & M. Monasso, L. (1999). Zorgbreedte van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van

Gorcum.

62

Theoretische en methodische onderbouwing Pesten op MKT Oostvoorne

2012

Tessa van Dun, Kim de Hoon, Pauline van den Heuvel,

Nikki Steensma en Farah Stegeman

Horizon jeugdzorg – Annemarie Dekker 28-5-2012

63

Voorwoord

Voor u ligt de theoretische en methodische onderbouwing van ons adviesrapport. Wij hebben, in

opdracht van Horizon Jeugdzorg, pestgedrag op behandelgroepen van het MKT Oostvoorne

onderzocht. In deze theoretische en methodische onderbouwing kunt u teruglezen waarop onze

aanbevelingen zijn gebaseerd en waarom deze van belang zijn.

Voor het schrijven van deze theoretische en methodische onderbouwing willen we graag de

volgende mensen bedanken bij MKT Oostvoorne: alle groepsleiding van de verschillende groepen,

gedragswetenschapper Anneke Reijnders en opdrachtgever Annemarie Dekker.

Ook willen wij Tineke Spapens, onze docentbegeleider, bedanken voor het geven van begeleiding

en feedback.

Wij wensen u veel leesplezier bij het lezen van de theoretische en methodische onderbouwing.

Tessa van Dun,

Kim de Hoon,

Pauline van den Heuvel,

Nikki Steensma en

Farah Stegeman.

64

Inhoudsopgave

Voorwoord Blz. 2

Inleiding Blz. 5

1. Beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische context Blz. 6

2. Verantwoording Blz. 9

2.1 Verantwoording van de doelstelling Blz. 9

2.2 Verantwoording van de probleemstelling Blz. 9

2.3 Verantwoording van de deelvragen Blz. 10

2.4 Wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd Blz. 12

3. Onderzoeksresultaten Blz. 27

4. Verkorte weergave van aanbevelingen Blz. 28

5. Bijlage Blz. 30

5.1 Onderzoeksverslag

5.1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op behandelgroepen? Blz. 30

Conclusie Blz. 42

5.1.2 Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van

(gedrag)stoornissen op pesten? Blz. 43

Conclusie Blz. 56

5.1.3 Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van

MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag? Blz. 57

Conclusie Blz. 66

5.1.4 Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal

Gebruikt met betrekking tot het omgaan met pestgedrag? Blz. 67

Conclusie Blz. 89

5.2 Observeren Blz. 90

5.2.1 Literatuur observeren kinderen Blz. 90

5.2.2 Literatuur observeren algemeen Blz. 92

5.2.3 Signaleringslijst observatie groepsleiding Blz. 95

5.2.4 Signaleringslijst pestgedrag Blz. 101

5.2.5 Signaleringslijst (gedrag)stoornissen Blz. 103

5.2.6 Observatie (gedrag)stoornissen Blz. 111

5.3 Interview en enquête Blz. 117

5.3.1Gesprekstechnieken voor kinderen Blz. 117

5.3.2 Literatuur interview Blz. 122

5.3.3 Interview groepsleiding kennis/vaardigheden/houding,

inclusief analyse Blz. 124

5.3.4 Interview groepsleiding, pestgedrag Blz. 130

5.3.5 Interview met kinderen Blz. 132

5.3.6 Interview met groepsleiding &gedragswetenschapper Blz. 134

5.3.7 Analyse van enquête Blz. 138

65

5.3.8 Analyse enquête Blz. 144

5.3.9 Interview gedragswetenschapper,

kennis/vaardigheden/houding Blz. 145

5.4 Stoornissen Blz. 149

5.4.1 DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis Blz. 149

5.4.2 De DSM IV van ODD Blz. 150

5.4.3 De DSM IV van CD Blz. 151

5.4.4 DSM IV van ADHD Blz. 152

5.4.5 DSM IV van PDD-NOS Blz. 154

5.5 Benaderde organisaties Blz. 155

5.5.1 Benaderde scholen Blz. 155

5.5.2 Benaderde instellingen Blz. 157

6. Bibliografie Blz. 158

66

Inleiding

Gedurende 20 weken is er onderzoek gedaan naar pestgedrag dat voorkomt bij de kinderen op de

behandelgroepen van MKT Oostvoorne.

In de theoretische en methodische onderbouwing kunt u teruglezen hoe we alle keuzes

verantwoord hebben die geleidt hebben tot de totstandkoming van het praktijkproduct.

In de theoretische en methodische onderbouwing is een beschrijving van de maatschappelijke en

organisatorische context te vinden. Ook verantwoorden we de doelstelling, centrale vraagstellen en

de wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd. Daarnaast wordt er ingegaan op de

betrouwbaarheid en validiteit van ons onderzoek.

In bijlage 1 kunt u het volledige onderzoeksverslag terugvinden. De uiteindelijke conclusies van het

onderzoeksverslag leiden tot aanbevelingen die beschreven zijn in het adviesrapport.

67

1. Beschrijving van de maatschappelijke en organisatorische

context

Voor de projectopdracht hebben we onderzoek gedaan over pestgedrag wat voor komt op MKT

Oostvoorne. Uit dit onderzoek zijn resultaten gekomen en conclusies getrokken waarna een

adviesrapport is ontstaan.

Hieronder vindt u de beschrijving van het effect van onze projectopdracht op de maatschappelijke

en organisatorische context.

Pesten op microniveau:

Uit het onderzoek is gebleken dat de kinderen van MKT Oostvoorne wonen op de behandelgroepen

van het terrein. Ook gaan de meeste kinderen op het terrein naar school. Op MKT Oostvoorne

wonen kinderen in de basisschoolleeftijd met ernstige, complexe gedragsproblemen. De kinderen

worden opgenomen binnen MKT Oostvoorne voor een intensieve aanpak van de problematiek bij

het kind en binnen het gezin. De kinderen hebben een eigen slaapkamer, soms komt het voor dat

kinderen een slaapkamer moeten delen (Medisch Kinderhuis Oostvoorne).

Uit cijfers blijkt dat ruim een kwart (27,6%) van de kinderen op basisscholen wel eens pest

tegenover ruim zes procent (6,4%) van de kinderen die vaak pest. Dit blijkt uit een onderzoek van

Health behaviour in School-aged Children1 (HBSC) uit 2009 (NJI, Cijfers over pesten). Uit dit zelfde

onderzoek blijkt dat ruim tien procent (10,4%) van de basisschoolkinderen zegt gepest te zijn

geweest. Het aantal pesters is dus procentueel hoger dan het aantal gepeste kinderen. Een

verklaring hiervoor kan zijn dat vaak hetzelfde slachtoffer wordt gepest door een groep (NJI,

Cijfers over gepest worden). Uit de Peiling Jeugd en Gezondheid blijkt dat ongeveer één op de drie

kinderen één of meerdere keren is gepest. Zo is 10% vaak gepest, 25% een enkele keer gepest en

65% niet gepest (NJI, Mate waarin kinderen van 8 - 12 jaar gepest worden).

13% van de pesters geeft aan zelf ook (wel eens) gepest te zijn. Van de kinderen die zelf gepest

worden, geeft 49% aan zelf ook wel eens te pesten. Kinderen die pesten geven aan vaker

depressief te zijn dan kinderen die nooit pesten, namelijk 55% tegenover 29%. Ook hebben deze

kinderen vaker externaliserende en internaliserende problemen als agressief en angstig gedrag

(NJI, Pesten: Cijfers (vervolg)). Kinderen die zeggen depressief te zijn, worden vaker gepest dan

kinderen die niet depressief zijn, namelijk 86% tegenover 33%. Kinderen die volgens hun ouders

psychosociale problemen hebben worden ook vaker gepest dan kinderen die geen psychosociale

problemen hebben (NJI, Gepest worden: Cijfers (vervolg)).

De bovenstaande cijfers liegen er niet om. Pesten komt zeker voor bij de doelgroep van ons

onderzoek. Zo pest 34% van de kinderen een enkele keer of vaker en is 10,4% van de kinderen

gepest. Kinderen die gepest worden, pesten zelf ook wel eens en omgekeerd. Pesten brengt voor

het kind vervelende gevolgen met zich mee. Door pesten voelen kinderen zich ongelukkig, angstig,

somber, kunnen lichamelijk ziek of zwak zijn.

1 HBSC is het landelijk scholieren onderzoek dat gaat over de gezondheid en het welzijn van scholieren (HBSCNederland).

68

Ook op latere leeftijd kunnen de gevolgen van pesten merkbaar zijn. Zo kan een volwassene, die

vroeger gepest is, stress ervaren, moeite hebben met aangaan van intieme relaties en gebrek aan

zelfvertrouwen hebben (Luitjes, 2011).

Pesters kunnen ook gevolgen van hun gedrag ondervinden. Zo kan het zijn dat zij er niet in slagen

om hun opleiding af te ronden. Ook hebben zij een grotere kans om in de criminaliteit terecht te

komen en om aan alcohol verslaafd te raken (Fonds Psychische Gezondheid, 2010).

Pesten is voor de persoonlijke ontwikkeling daarom niet bevorderlijk. Voor het welzijn van het kind

dient pestgedrag voorkomen of verminderd te worden. Vanwege het feit dat de kinderen op MKT

Oostvoorne wonen, dient de groepsleiding hierop in te spelen om zo nadelige gevolgen te

voorkomen of beperken. Hier wordt in het volgende kopje aandacht aan besteed.

Pesten op mesoniveau:

MKT Oostvoorne is een residentiële instelling. Er bevinden zich acht behandelgroepen op het terrein

op elke groep wonen gemiddeld negen kinderen. Iedere behandelgroep heeft een zelfstandige

woonruimte. De kinderen zijn geen familie van elkaar, maar wonen toch bij elkaar. Uit de cijfers is

gebleken dat er onder de leeftijd van deze kinderen zeker gepest wordt. Naar de cijfers gekeken,

betekent dit voor de behandelgroepen op MKT Oostvoorne dat er per groep de kans bestaat dat

één kind gepest wordt en drie kinderen pesten. Aangezien pesten veel voorkomt is dit voor MKT

Oostvoorne van organisatorisch belang. Het is belangrijk dat kinderen op een goede manier kunnen

opgroeien. Hiervoor is het belangrijk dat de groepsleiding op een adequate manier moet kunnen

inspelen op het pestgedrag. Als pesten voorkomt is MKT Oostvoorne verantwoordelijk om dit op te

lossen. Zo kan de veiligheid van de kinderen garandeert worden.

Door middel van ons adviesrapport worden er via aanbevelingen handvatten geboden om met het

pestgedrag om te gaan en pestgedrag te kunnen voorkomen. Het betreffen handvatten voor de

groepsleiding. Als deze aanbevelingen worden gebruikt, zal groepsleiding meer kennis,

vaardigheden en een betere houding ontwikkelen met betrekking tot pestgedrag. Zo zullen ze

onder ander beter kunnen inspelen op het gedrag van de kinderen, kan er op een eenduidige

manier worden omgegaan met pestgedrag en zullen ze zich meer realiseren welk effect hun

aanwezigheid op de groep op pesten en de sfeer kan hebben. Dit alles heeft een positief effect op

kinderen en een positief effect op de sfeer. Kinderen hebben zo namelijk meer duidelijkheid,

doordat alle groepsleiding op dezelfde manier met hen omgaat. Dit zorgt voor rust.

Ook kan door middel van de aanbevelingen een positief leefklimaat worden bevorderd of behouden,

wat ook belangrijk is voor een positieve sfeer en zo dus belangrijk is voor het pestgedrag. Uit het

onderzoek is namelijk gebleken dat een positief leefklimaat het meest effectieve middel is om

pesten te voorkomen. Door middel van de aanbevelingen op te volgen, kan zo dus pesten

gereduceerd of voorkomen worden. Als gevolg hiervan kan de groepsleiding zich meer

concentreren op de behandelplannen en ontwikkeling van het kind in plaats van de problemen die

voortvloeien uit pestgedrag.

69

Pesten op macroniveau:

Pesten kan ook gevolgen en effecten hebben op de maatschappij. Zoals eerder aangegeven is,

hebben pesters een grotere kans om in de criminaliteit te komen, een grotere kans verslaafd te

raken en hebben ze een grotere kans hun opleiding niet af te ronden. Dit betekent: kosten voor de

maatschappij. Zo zal er tijd en geld door justitie gestoken worden in de personen die de

criminaliteit in zijn gegaan. Ook heeft dit effecten op de medemensen die bij acties betrokken zijn

geweest. Zo kunnen mensen bestolen worden of bedreigd worden, wat traumatisch kan zijn.

Verslaving kost de overheid geld en tijd, als de persoon tenminste hulp zoekt. Zoekt de persoon

geen hulp, dan kan het zijn dat niet alleen de persoon zelf, maar ook de medemens hier overlast

aan ondervindt. Verslaving en criminaliteit betekenen vaak ook uitval in de maatschappij, men

heeft vaak geen werk.

Kinderen die gepest zijn kunnen later stress ervaren, moeite hebben met het aangaan van intieme

relaties en een gebrek aan zelfvertrouwen hebben. Ook dit kan uitval in de maatschappij

betekenen. Door stress en wantrouwen kan werk belastend zijn. Dit kan er zelfs voor zorgen dat de

persoon niet meer in staat is te werken. Deze personen hebben vaak later hulp nodig om zo om te

leren gaan met hun verleden. Dit kost de overheid geld.

Door al vroeg in te grijpen en preventief te handelen op pestgedrag, kunnen deze gevolgen op alle

niveaus verminderd of voorkomen worden. Het adviesrapport aan de groepsleiding van MKT

Oostvoorne kan hier aan bijdragen.

70

2. Verantwoording

2.1 Verantwoording van de doelstelling

In de beginfase van ons project heeft onze opdrachtgever ons een vraag voorgelegd. Op de

groepen van MKT Oostvoorne was er namelijk sprake van pestgedrag en de groepsleiding wist niet

precies hoe ze hier adequaat mee om konden gaan. Aan de hand van deze vraag heeft de

opdrachtgever de volgende eisen aan ons onderzoek gesteld:

- Adviesrapport opstellen voor de groepsleiding;

- In het adviesrapport wordt omschreven hoe de groepsleiding op een proactieve manier met

pesten om kan gaan. Dit gebeurt in de vorm van aanbevelingen;

- In een aanbeveling wordt omschreven hoe er omgegaan kan worden met een escalatie omtrent

pesten;

- De aanbevelingen bieden de groepsleiding een duidelijke en concrete leidraad.

Aan de hand van deze eisen hebben wij een doelstelling opgesteld.

Om een goede doelstelling op te stellen, hebben wij gebruik gemaakt van de criteria voor het

opstellen van een doelstelling (Verhoeven, 2010).

Aan de hand van de vraag die de opdrachtgever heeft voorgelegd, door rekening te houden met de

eisen van de opdrachtgever en door de criteria als leidraad te gebruiken, zijn we tot de volgende

doelstelling gekomen: “Binnen een half jaar heeft de groepsleiding van MKT Oostvoorne door

middel van een adviesrapport kennis gekregen in het pestgedrag van de kinderen wat op de

groepen voorkomt. Hierdoor kan er op een proactieve manier met het pestgedrag van de kinderen

omgegaan worden, waardoor pestgedrag teruggedrongen kan worden.”

2.2 Verantwoording van de probleemstelling

Voor het opstellen van de probleemstelling hebben wij ook gebruik gemaakt van de criteria die Nel

Verhoeven beschrijft voor de probleemstelling. Daarnaast hebben wij alle deelaspecten, die de

opdrachtgever benoemd heeft, gebruikt.

Aan de hand van deze factoren zijn we tot de volgende probleemstelling gekomen: “Welke

handvatten kunnen wij de groepsleiding (HBO, SPH opleiding), werkzaam op het ‘MKT Oostvoorne’,

voor kinderen en jeugdigen met zeer complexe gedragsproblemen, aanbieden om op een

proactieve manier om te gaan met pestgedrag?”.

De deelaspecten van de probleemstelling komen allemaal terug in de eisen van de opdrachtgever.

Daarnaast kunnen we aan de hand van de probleemstelling onze doelstelling bereiken. Door de

probleemstelling verkrijgen we namelijk de informatie die we nodig hebben voor het eindresultaat,

het adviesrapport. Hieronder staat omschreven hoe we tot de deelvragen zijn gekomen.

71

2.3 Verantwoording van de deelvragen

In de probleemstelling worden alle elementen omschreven die we nodig hebben om het onderzoek

te kunnen doen. Om een antwoord te kunnen krijgen op deze vraag spelen de volgende punten

van de probleemstelling een rol:

- De kennis en houding van de groepsleiding (De groepsleiding speelt namelijk een grote rol op de

behandelgroepen en moet hier dus een belangrijke rol in krijgen.);

- De gedragsproblemen van de kinderen (Alle kinderen hebben een (gedrag)stoornis waar in het

behandelplan rekening mee gehouden wordt. Dit moet dus ook gebeuren tijdens dit onderzoek.);

- Pestgedrag in het algemeen en pestgedrag op de groepen (Heel het onderzoek draait om pesten

en pestgedrag het is dus van belang om dit te onderzoeken.);

- Het omgaan met pestgedrag (Om met pestgedrag om te gaan, moeten we weten wat er nu al

bestaat aan methodieken.);

- Het voorkomen van pestgedrag (Om pestgedrag te voorkomen, moeten we weten wat er nu al

aan methodieken bestaat.).

Wilden we antwoord krijgen op de probleemstelling, dan moest ons onderzoek de hierboven

genoemde punten bevatten. We hebben er voor gekozen om de deelvragen hier op af te stemmen

om zo een concreet en duidelijk mogelijke afbakening te creëren wat toch aansluit op de

probleemstelling.

Voor de inleiding en afbakening van het onderzoek was het belangrijk om eerst te onderzoeken wat

pestgedrag inhoudt. De onderzochte informatie konden we dan als richtlijn gebruiken voor de rest

van het onderzoek. Daarom hebben we er voor gekozen om te beginnen met een deelvraag over

pesten.

Deelvraag één ziet er als volgt uit: “Wat houdt pesten in op behandelgroepen?”.

Om deze deelvraag zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden hebben we gekozen voor de volgende

zoekvragen:

1. Wat is pesten?

2. Wat is het verschil tussen pesten en plagen?

3. Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?

4. Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten en wat zijn de kenmerken

hiervan?

5. Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?

6. Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?

7. Hoe zien kinderen het pesten op MKT Oostvoorne?

72

Op MKT Oostvoorne wonen kinderen met (gedrag)stoornissen. Deze zijn van invloed op het pesten.

Om inzicht te krijgen van de effecten van de (gedrag)stoornissen op het pesten, hebben we dit in

deelvraag twee onderzocht. Deelvraag twee ziet er als volgt uit: “Wat zijn de effecten van

(gedrag)stoornissen op pesten?”

Om een antwoord te krijgen op deze deelvraag zijn de volgende zoekvragen gemaakt:

1. Welke (gedrag)stoornissen zijn er binnen MKT Oostvoorne en wat houden deze in?

2. Hoe zien wij de kenmerken van de (gedrag)stoornissen terug op de behandelgroepen?

3. Hoe beïnvloeden deze kenmerken van de (gedrag)stoornissen het pesten op de

behandelgroepen?

De groepsleiding op MKT Oostvoorne speelt natuurlijk ook een rol wat betreft pesten op de

groepen. Deelvraag drie heeft dan ook betrekking op de rol van de groepsleiding wat betreft

pesten. Deelvraag drie ziet er als volgt uit: “Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT

Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?”.

Aan de hand van de volgende zoekvragen is een antwoord gevormd op de deelvraag

1. Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de groepsleiding van pesten?

2. Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog meer om met pestgedrag om te gaan?

3. Wat is de ervaring van de groepsleiding om op deze manier met pestgedrag om te

gaan?

Om de groepsleiding een aanbeveling te kunnen doen wat betreft het omgaan met pesten of het

voorkomen van pesten (wat een eis is van de opdrachtgever), moesten we eerst weten welke

mogelijkheden er beschikbaar zijn. Met de laatste deelvraag wilden we dus een beeld krijgen van

de methodes die er zijn om met pesten om te gaan en pesten te kunnen voorkomen. Omdat er op

scholen hier veel gebruik van wordt gemaakt, wilden we methodes op school onderzoeken.

Aangezien het bij ons onderzoek om behandelgroepen gaat, hebben we ook de methodes op

behandelgroepen onderzocht. Deelvraag vier ziet er als volgt uit: “Welke methodieken worden er

nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met pestgedrag?”.

Om een antwoord te krijgen op deze deelvraag hebben we de volgende zoekvragen geformuleerd:

1. Welke methodieken worden er in de didactiek gebruikt wat betreft omgaan met pesten?

2. Welke methodieken worden er in de didactiek gebruikt wat betreft het voorkomen van

pesten?

3. Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek op behandelgroepen?

4. Welke methodieken worden er op behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met

pesten?

5. Welke methodieken worden er op behandelgroepen gebruikt wat betreft het voorkomen

van pesten?

Alle zoekvragen hebben we aan laten sluiten op de deelvragen om zo niet af te dwalen van het

onderwerp van de deelvraag. De zoekvragen geven een compleet antwoord op de betreffende

deelvragen.

De wijze waarop het project is opgezet en uitgevoerd is per deelvraag te vinden in het hoofdstuk

dataverzamelingsmethoden. Daar wordt gelijk de betrouwbaarheid en validiteit onderbouwd.

73

2.4 Wijze waarop project is opgezet en uitgevoerd

Inleiding

Hieronder zullen we per deelvraag verantwoorden hoe het project is opgezet en uitgevoerd. We

zullen per deelvraag de dataverzamelingsmethode, de voorbereiding, uitvoering en uitwerking

verantwoorden. Hierbij zullen we ook de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek

beargumenteren. Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijke aspecten van een goed onderzoek.

Betrouwbaarheid betekent de mate waarin het onderzoek vrij is van toevallige fouten, dus of het

onderzoek van een goede kwaliteit is. Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten en dat er

geen systematische fouten gemaakt zijn. Door betrouwbaarheid en validiteit kunnen de juiste

conclusies getrokken worden (Verhoeven, 2008).

Dataverzamelingsmethoden

Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?

Literatuur

Voorbereiding

Om het begrip pesten helder te krijgen hebben we ervoor gekozen om literatuurstudie te doen. Om

de deelvraag te beantwoorden is het belangrijk dat we weten wat pesten inhoudt. Via de catalogus

van de Avans Hogeschool zijn we op zoek gegaan naar bruikbare literatuur. Bruikbaar wil zeggen

dat we tot de juiste informatie omtrent pesten kunnen komen. De literatuurstudie naar de

oorzaken en gevolgen en de verschillen tussen plagen en pesten zijn op dezelfde manier

uitgevoerd.

Met betrekking tot de rollen van pesten zijn er verschillende boeken gezocht. Deze boeken zijn ook

via de Avans Hogeschool catalogus gezocht op trefwoorden als ‘pesten’ plus ‘rollen’.

Om het pestgedrag goed in kaart te kunnen brengen, hebben wij hier eerst literatuur over

opgezocht. We wilden weten welke soorten observaties er bestonden en hoe deze toegepast

konden worden. Zo konden deze in de praktijk juist worden toegepast. Ook hier zijn boeken voor

gevonden via de catalogus van de Avans Hogeschool.

De beschreven literatuur is betrouwbaar te noemen, omdat deze boeken in de catalogus van de

Avans Hogeschool staan. Het betreffen boeken die gebruikt worden om uit te leren en zijn

geschreven door deskundigen. Daarnaast zijn deze boeken allemaal na het jaar tweeduizend

geschreven, dus betrouwbaar te noemen. Daarnaast is de literatuurstudie valide omdat we van te

voren wisten waar we naar op zoek gingen.

Uitvoering

Door literatuurstudie te doen zijn we veel informatie tegengekomen. Om deze informatie

overzichtelijk te maken hebben we een selectie gemaakt van bruikbare literatuur en hier een

samenvatting van gemaakt. De geselecteerde literatuur is op basis van betrouwbaarheid en

validiteit geselecteerd. Zo is er gekeken of de boeken informatie bevatten over wat wij wilden

weten. Zo werd er gemeten, wat we wilden meten. Bij informatie uit verschillende boeken is

gekeken naar overeenkomsten en verschillen.

74

Als er overeenkomsten waren in informatie tussen verschillende boeken, hebben we ervoor

gekozen om deze informatie te gebruiken. Verschillende deskundigen zijn dan namelijk tot dezelfde

conclusie gekomen. De informatie is zo betrouwbaarder.

Uitwerking

De selectie van de bruikbare literatuur is verwerkt tot een antwoord bij de onderzoeksvragen. De

informatie is in eigen woorden gezet, maar is wel kloppend gehouden. De woorden zijn niet

verdraaid, de informatie is zo betrouwbaar gebleven. We zijn tot een conclusie gekomen na het

analyseren van de onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door naar de uitkomsten van de

onderzoeksvragen te kijken. Hieruit zijn conclusies getrokken welke een antwoord geven op de

deelvraag: “Wat houdt pesten in op de behandelgroepen”?

Alle informatie is samengevat en er is een link gelegd tussen de verschillende onderwerpen. Hierop

volgend konden wij een antwoord geven op de deelvraag.

Observatie

Voorbereiding

Om zicht te krijgen op het pestgedrag dat op de groepen voorkomt, is het belangrijk dat er

geobserveerd wordt op de groepen. Daarom hebben wij voor observatie gekozen. Wij zijn eerst

naar literatuur op zoek gegaan om te bekijken hoe we dit moesten observeren (zie bijlage 5.2.1).

Tevens hebben wij op internet opzocht welke gedragingen in kaart gebracht konden worden om

ons meer zicht te geven op pesten.

Wij hebben deze gedragingen in een signaleringslijst verwerkt, zodat we deze lijst konden

meenemen tijdens de observatie en de geobserveerde gedragingen in konden vullen. Deze lijst is

betrouwbaar te noemen omdat wij een overzicht van deze gedragingen op internet hebben

gevonden. De lijst is betrouwbaar, omdat alle gedragingen die hierin staan signalen kunnen zijn

van pesten en deze lijst gehanteerd wordt op scholen. De geobserveerde signalen zijn verwerkt in

de signaleringslijst. Het is valide omdat de lijst weergeeft welke gedragingen we willen observeren.

Dit is van te voren duidelijk en de signaleringslijst dient als leidraad voor de observatie.

Uitvoering

Wij zijn vier keer naar MKT Oostvoorne gegaan om daar op vier verschillende groepen te

observeren. Er is voor gekozen om op woensdag middag te observeren. Dit omdat de kinderen dan

op de groep aanwezig waren en niet naar school hoefden, zo konden de kinderen voor een langere

tijd geobserveerd worden. Tijdens de observaties hebben wij gelet op de gedragingen die

opgenomen waren in de signaleringslijst. Deze gedragingen zijn aangekruist in de signaleringslijst

en er zijn opmerkingen in toegevoegd van wat wij hebben gezien. Er is op verschillende momenten

geobserveerd. Sommige kinderen hadden bijvoorbeeld een activiteit waar wij bij aanwezig waren

om te observeren. Hierdoor hebben wij de betrouwbaarheid vergroot door meerdere situaties te

observeren. Wij hebben gemeten wat we wilden meten door te observeren met behulp van de

signaleringslijst en hierdoor zijn er betrouwbare conclusies uit te trekken. Er is op dezelfde groepen

door verschillende mensen geobserveerd waardoor dit de betrouwbaarheid vergroot.

75

Uitwerking

Om een conclusie uit de observaties te kunnen trekken, hebben wij gekeken naar welke

gedragingen wij het meest geobserveerd hebben op de groepen. Dit was af te leiden aan de

kruisjes die neergezet zijn en voorbeelden van situaties die erachter gezet zijn uit de

signaleringslijst.

We hebben gemeten welke gedragingen er voorkwamen op de groepen door de signaleringslijst als

leidraad te gebruiken en zijn dus valide te noemen. De uitkomsten die uit de signaleringslijst naar

voren kwamen, zijn besproken met alle projectleden en resultaten zijn met elkaar besproken. Deze

resultaten zijn vergelijkbaar met elkaar en daarom zijn de uitkomsten betrouwbaar te noemen.

Daarnaast is van de uitkomsten een korte samenvatting gemaakt en te vinden onder de

onderzoeksvraag “Hoe zien wij het pestgedrag op MKT Oostvoorne”.? Dit is dus een conclusie van

onze bevindingen en een analyse van de geobserveerde gedragingen.

Interview kinderen

Voorbereiding

Om antwoord te kunnen geven op de deelvraag wilden wij graag de mening van de kinderen hier

bij betrekken. Hier is voor gekozen omdat de kijk van kinderen op pestgedrag anders kan zijn dan

die van de groepsleiding, ze hebben een andere belevingswereld. Tijdens onze voorbereiding zijn

we op zoek gegaan naar literatuur over gesprekstechnieken (zie bijlage 5.3.1). Deze voorbereiding

is belangrijk om de juiste vragen te kunnen stellen aan de kinderen.

Daarnaast is er ook literatuurstudie gedaan naar op welke manier je een gesprek met kinderen aan

kunt gaan. We zijn op zoek gegaan naar relevante literatuur over communicatievoorwaarden en

vraagtechnieken. We hebben één boek gevonden waarin we deze onderwerpen tegen zijn

gekomen.

Ook hebben we erover nagedacht hoeveel kinderen we wilden interviewen, op welke manier en

wanneer. Daarom hebben wij literatuur erbij gezocht wat ons inzicht gaf in gesprekstechnieken.

Onze opdrachtgever stelde voor dat een paar van onze projectgroep zich aan konden sluiten bij de

kinderraad. Bij deze raad waren zeven kinderen aanwezig in de leeftijd van negen tot twaalf jaar.

“Kinderen van een jaar of tien zij er moreel op gericht een goed kind te zijn. Het is daarom van

belang om suggestieve vragen te vermijden en alert te zijn op sociaal wenselijke antwoorden. De

kans op sociaal wenselijke antwoorden neemt af als ieder antwoord welkom is en de vragen niet

gesloten zijn”. (Tijs, 2011, p. 38).

Door van te voren vragen op te stellen en deze door te laten lezen door groepsgenoten, zijn fouten

voorkomen en is volledigheid gegarandeerd. Dit maakte de vragen betrouwbaar. Ook door de

speciale gesprekstechniek voor interview met kinderen, wordt het interview betrouwbaarder. De

techniek sluit meer aan bij het kind, het kind kan zo de vragen beter beantwoorden. Het interview

is valide, omdat we wisten wat we wilden weten. Hierop zijn de vragen afgestemd. Daarnaast

hebben we rekening gehouden met het concentratievermogen en de problematieken van de

kinderen. Kinderen met ADHD kunnen zich bijvoorbeeld niet lang concentreren. Hier is rekening

gehouden mee gehouden tijdens het opstellen van de vragen.

76

Uitvoering

Tijdens het interview hebben we rekening gehouden met gesprekstechnieken. De vragen die we

gesteld hadden waren open vragen. Hierdoor waren de antwoorden betrouwbaar omdat de

kinderen zelf hun ervaringen uitgebreid konden vertellen met betrekking tot het pestgedrag. Eén

iemand van ons projectgroepje heeft vragen gesteld en de ander heeft de antwoorden

opgeschreven. Hierdoor zijn de antwoorden betrouwbaar en valide te noemen. Betrouwbaar, omdat

er bij het kind door de interviewer gecontroleerd kon worden of de antwoorden goed begrepen

waren. Ook waren er dus twee mensen die de antwoorden gehoord hebben, de antwoorden konden

zo door beiden gecontroleerd worden op volledigheid. Valide, omdat er gevraagd is wat we wilden

weten. Het gesprek met de kinderen heeft een klein half uurtje geduurd, omdat zij niet langer hun

concentratie konden bewaren.

Uitwerking

We hebben een conclusie uit het interview kunnen trekken door de verschillende antwoorden van

de kinderen met elkaar te vergelijken. Hieruit ontstond een conclusie die onder deelvraag één

terug te vinden is. Deze conclusies zijn ontstaan door de antwoorden van de kinderen te

analyseren en kunnen dus betrouwbaar genoemd worden.

De antwoorden zijn geanalyseerd door de antwoorden naast elkaar te leggen en ze met elkaar te

vergelijken. Vervolgens hebben wij deze verwerkt onder de bijbehorende onderzoeksvraag.

We hebben zeven kinderen geïnterviewd van zeven verschillende groepen. De antwoorden die zij

gaven zijn betrouwbaar omdat zij spreken vanuit hun ervaringen. Als wij hen nog een keer naar

hun ervaringen vragen, dan kunnen wij vrijwel zeker soortgelijke antwoorden verwachten. Als wij

deze vragen zouden stellen aan andere kinderen van de groepen, kunnen er soortgelijke

antwoorden naar voren komen. Het is valide omdat we gemeten hebben wat we wilden meten.

Interview met groepsleiding

Voorbereiding

Er is gekozen voor een interview met groepsleiding, omdat we duidelijk wilden krijgen hoe de

groepsleiding pestgedrag terug ziet op MKT Oostvoorne. Hier is voor gekozen, zodat er persoonlijk

vragen aan groepsleiding werden gesteld en zo direct een antwoord werd verkregen. Bij

onduidelijkheid of bij de wens meer te weten, kon ook dit gelijk gevraagd worden. Het interview

wilden we met meerdere groepsleiding houden om een breed beeld te vormen van verschillende

meningen en visies op het pestgedrag dat op de groepen voorkomt. Alleen informatie die nodig

was, wilden wij weten om het interview valide te maken. Om deze reden zijn er van te voren

vragen opgesteld waarop wij antwoord wilden hebben die van belang waren voor de onderzoeks-

en deelvraag. Deze vragen zijn met de hele groep besproken om fouten en onvolledigheid te

voorkomen om zo het interview betrouwbaar te maken. Er is van te voren besloten dat er bij het

interview één persoon de vragen zou stellen en twee personen zouden notuleren. Hier is voor

gekozen, omdat de interviewer zo zich kon concentreren op het vragen stellen en doorvragen. De

interviewer zou zo ook antwoorden terug kunnen geven aan de geïnterviewde om zo te checken of

het antwoord goed begrepen is, dit zou het interview meer valide maken. De notulisten konden dan

alle informatie notuleren. We hebben voor meerdere notulisten gekozen, omdat zo de kans op

gemiste informatie verkleind zou worden en de betrouwbaarheid (objectiviteit) werd vergroot.

77

Ook wilden we van het interview een geluidsopname maken, zodat we het op elk moment terug

konden luisteren wat er nou precies gezegd was. Een subjectieve draai aan de informatie kan zo

voorkomen worden. Dit maakt dat het interview betrouwbaarder wordt.

Uitvoering

Er is met negen groepsleiding een interview gehouden. Zo zijn meerdere meningen en visies aan

bod gekomen, zodat het interview betrouwbaar werd. Ook hebben we, zoals we in de voorbereiding

gepland hadden, het interview opgenomen en met twee personen informatie genotuleerd. Zoals

eerder vermeld is, wordt zo de betrouwbaarheid vergroot. Eén persoon heeft de vragen gesteld, er

werd doorgevraagd en samengevat. Dit maakt dat het interview betrouwbaar en valide werd. Er

werd namelijk gecheckt of de antwoorden goed begrepen waren. Ook werd zo gecheckt of de

vragen door de geïnterviewde goed begrepen waren en of het antwoord dus overeen kwam met de

vraag. Dit maakte het interview valide.

Uitwerking

De antwoorden op de gestelde vragen zijn dus opgenomen en opgeschreven. Tijdens de uitwerking

zijn eerst de geschreven antwoorden verwerkt, vervolgens is er nog naar de opname geluisterd om

zo te weten te komen of er nog meer informatie verwerkt moest worden. De informatie is verwerkt

door eerst de vragen op te schrijven en vervolgens de verkregen antwoorden onder de juiste vraag

te zetten. Er zijn hierbij geen systematische fouten gemaakt, ieder groepslid heeft de uitwerking

nagekeken op fouten, onvolledigheid en subjectiviteit. Dit maakt de uitwerking betrouwbaar.

Vervolgens zijn de, voor het onderzoek, belangrijkste punten uit de uitwerking gehaald en

vervolgens uitgewerkt in de onderzoek- en deelvraag zelf. De belangrijkste punten zijn gekozen

door te kijken welke antwoorden het meest overeen kwam tussen de verschillende groepsleiding.

De uitwerking is valide, doordat er gemeten is wat we wilden meten. De gegeven antwoorden

betroffen de informatie die aansloot op de gestelde vragen.

78

Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op pesten?

Literatuuronderzoek

Voorbereiding

Een onderzoek hoort een literatuuronderzoek te bevatten. Nel Verhoeven schrijft dat een

onderzoek zonder literatuuronderzoek niet aan te raden is (Verhoeven, 2010). Voor deelvraag twee

is literatuuronderzoek nodig om tot een goed antwoord te komen over de (gedrag)stoornissen.

Onderzoeksvraag één bestaat uit literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek vormt de

voorbereiding van de interviews. Ook kan aan de hand van het literatuuronderzoek een

signaleringslijst gemaakt worden die nodig is voor het observeren. Het literatuuronderzoek hoort

bij een kwalitatief onderzoeksmiddel (Verhoeven, 2010). Voordat er literatuuronderzoek gedaan

zou worden is voor deelvraag twee besloten dat er alleen boeken uit Xplora gebruikt zouden

worden. Avans hogeschool biedt HBO onderwijs de boeken die in Xplora te vinden zijn moeten

voldoen aan dit niveau. Hierdoor zijn de boeken voldoende betrouwbaar en valide voor ons

onderzoek. Het is belangrijk dat de informatie die gebruikt wordt uit boeken voldoende relevant is

(M. Saunders, 2007). In Xplora zijn boeken te vinden die erg oud zijn. Voor het zoeken naar

literatuur is gelet op het jaartal wanneer het boek uitgegeven is. De boeken die gebruikt worden

zijn niet ouder dan 2007. Ook is er gekeken naar de schrijvers van het boek bijvoorbeeld naar hun

studie- en functieachtergrond. Wanneer deze een relevante studie of functie hebben verhoogd dit

de betrouwbaarheid en validiteit van het literatuuronderzoek. Om het literatuuronderzoek af te

bakenen is tijdens een interview met de gedragswetenschapper gevraagd welke

(gedrag)stoornissen veel voorkomen bij MKT Oostvoorne. Uit dit interview bleek dat de stoornissen

hechtingsstoornis, ADHD, ODD, PDD-NOS en MCDD regelmatig op de groepen voorkomen. Tijdens

het vooronderzoek is gelezen dat pesten een kenmerk is van CD aangezien deze stoornis ook

voorkomt bij MKT Oostvoorne is besloten deze gedragstoornis ook uit te werken. Als voorbereiding

zijn over de bovengenoemde (gedrag)stoornissen boeken verzameld waarbij rekening is gehouden

met wat hierboven beschreven is.

Uitvoering

Nadat in de voorbereiding de juiste boeken verzameld waren is deze literatuur geselecteerd. Bij het

selecteren zijn de boeken gebruikt waar de meeste informatie in te vinden is. Ook is gekeken of

deze boeken een overlap vertonen met boeken die over hetzelfde onderwerp gaan (Verhoeven,

2010). Hierdoor kun je er zeker van zijn dat de informatie in het boek klopt, dit vergroot de

validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. Tijdens het selecteren van informatie is gekozen

om de informatie af te bakenen. Er is voor gekozen om niet in te gaan op de oorzaken en de

gevolgen van de stoornissen. Maar alleen een uitleg te geven over wat de stoornissen inhouden en

de kenmerken te benoemen. Dit is de informatie die het meest relevant is. De korte uitleg geeft

een inzicht in de stoornissen en de kenmerken geven een beeld over hoe de stoornis zich uit.

Daarnaast kunnen de kenmerken gebruikt worden in de signaleringslijst.

79

Uitwerking

De stoornissen zijn omstebeurt uitgewerkt. Er is voor gekozen om de DSM-IV van de stoornissen in

de bijlage te zetten. De rest van de informatie is beschreven in de deelvraag. Bij elke stoornis is

eerst een uitleg gegeven over de stoornis daarna zijn de kenmerken benoemd.

Interview

Voorbereiding

In de literatuur dat gaat over interviews wordt genoemd dat er drie mogelijkheden zijn om een

interview te houden. Er kan gekozen worden voor een ongestructureerd, een half gestructureerd

en een gestructureerd interview. Bij het voorbereiden van de interviews voor deelvraag twee is

ervoor gekozen om volgens een half gestructureerde manier te interviewen.

Bij deze vorm van interviewen wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst. Daarnaast is er

ruimte voor de inbreng van de geïnterviewde en is er de mogelijkheid om tussendoor vragen te

stellen die belangrijk zijn, maar niet op de vragenlijst staan. Het is een flexibele manier van

interviewen waarbij op de situatie ingespeeld kan worden (Verhoeven, 2010). Voor deze vorm van

interviewen is gekozen, omdat dit de mogelijkheid biedt om goed door te kunnen vragen.

Om het interview zo goed mogelijk voor te bereiden is rekening gehouden met de volgende tips:

- Voorgesprek: Het houden van een voorgesprek kan inzicht geven in wat de geïnterviewde

interesseert (Schilder, 2009). Het voorgesprek is niet met de geïnterviewde zelf gehouden.

Voordat we met het onderzoek startten zijn we een aantal keer op gesprek geweest bij

MKT Oostvoorne. Dit gesprek werd gehouden met de opdrachtgever. Tijdens deze

gesprekken gaf de opdrachtgever duidelijkheid over het probleem waar wij ons onderzoek

op zouden richten en gaf ons informatie over de organisatie. Ook hebben wij van te voren

een keer mee gekeken op de groepen om een beeld te krijgen van de organisatie en hoe

de praktijk eruit ziet. Dit heeft ons geholpen om de interviews goed voor te bereiden. Dit

verhoogd de validiteit en betrouwbaarheid omdat de vragen beter afgestemd kunnen

worden op het onderwerp en de organisatie.

- Inlezen: Door je in te lezen over het onderwerp krijg je meer inzicht in het onderwerp

waarover het interview gaat. Hier kunnen de interviewvragen op afgestemd worden

(Schilder, 2009). Tijdens het vooronderzoek hebben we ons ingelezen over het onderwerp

waar ons onderzoek over gaat. Ook hebben we na het maken van de deelvraag informatie

gezocht en gelezen over het onderwerp van deelvraag twee. Door ons goed in te lezen

konden wij goede vragen maken die gebruikt werden tijdens het interview. Hierdoor

konden wij in onze vragen goed aansluiten bij het probleem wat speelt en is ons interview

valide en betrouwbaar.

- Vragenlijst: Het maken van een vragenlijst is belangrijk. Wel moet er ruimte over blijven

om af te wijken van het onderwerp (Schilder, 2009). Voor elk interview zijn vragenlijsten

gemaakt. In deze vragenlijsten stonden de vragen waar wij antwoord op wilden hebben.

Tijdens het interview hebben wij ook vragen gesteld die niet op de lijst stonden. Hier is

expres ruimte voor gelaten omdat de geïnterviewde dingen kan vertellen die interessant

zijn voor het onderzoek en waar verdiepende vragen voor nodig zijn. De vragenlijst zorgt

ervoor dat de vragenlijst betrouwbaar en valide is doordat er geen belangrijke vragen

80

vergeten worden tijdens het interview. Daarnaast is de vragenlijst op juistheid en

volledigheid gecontroleerd door groepsgenoten.

Het is belangrijk om actief te luisteren tijdens het interview. Hierdoor krijgt de geïnterviewde het

gevoel dat er echt naar hem/haar geluisterd wordt. De geïnterviewde voelt zich door de actieve

luisterhouding op zijn gemak en zal zich inzetten om zo goed mogelijke antwoorden op de vragen

te geven. Dit is belangrijk voor de validiteit en betrouwbaarheid van het interview. Wanneer er

geïnterviewd gaat worden zal gelet worden op de volgende dingen:

- knikken;

- oogcontact te maken;

- excuseren wanneer je wat opschrijft;

- antwoorden samenvatten (Schilder, 2009).

Door de hiervoor beschreven tips te gebruiken en de halfgestructureerde vorm van interviewen toe

te passen is ons onderzoek valide en betrouwbaar. Daarnaast is ervoor gekozen dezelfde interviews

te houden met de groepsleiding van verschillende groepen. Hierdoor wordt een breed beeld

verkregen van de (gedrag)stoornissen en het pesten over het gehele terrein, dit vergroot de

betrouwbaarheid en validiteit. Ook is de gedragswetenschapper bevraagd over dit onderwerp. Zij

kan ons door haar kennis weer vernieuwde en relevante antwoorden geven op onze vragen. De

vragen die aan haar gesteld werden gaan eveneens over (gedrag)stoornissen en pesten.

Uitvoering

Tijdens de voorbereiding van het interview is gekozen voor een halfgestructureerd interview.

Tijdens het houden van het interview is rekening gehouden met deze manier van interviewen. De

vragenlijst werd gevolgd zodat alle vragen aanbod kwamen. Tussendoor is doorgevraagd op de

antwoorden die de geïnterviewde gaf. Daarnaast is een actieve luisterhouding aangenomen zodat

de geïnterviewde zich op haar gemak voelde. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de tips over een

actieve luister houding die genoemd staan bij de voorbereiding.

Uitwerking

Tijdens de interviews zijn aantekeningen gemaakt van de antwoorden. Nadat het interview

afgenomen was is zo snel mogelijk het interview uitgewerkt. Hierdoor zat het gesprek nog vers in

het geheugen. Sommige interviews zijn opgenomen hierdoor konden de antwoorden nog eens

terug geluisterd worden. Dit was niet bij alle interviews mogelijk. Door goed op te schrijven wat er

gezegd was. Te vragen om antwoorden te herhalen of het antwoord kort samen te vatten is ervoor

gezorgd dat de antwoorden van de geïnterviewde juist geïnterpreteerd werden. Hierdoor is de

betrouwbaarheid en validiteit verhoogd. Ook door dezelfde interviews af te nemen bij groepsleiding

van verschillende groepen en verschillende disciplines is ervoor gezorgd dat er een breed beeld

ontstond van het onderwerp over het gehele terrein. Dit zorgt ervoor dat aanbevelingen die

gemaakt worden aan de hand van het onderzoek bruikbaar is voor heel het terrein. Dit verhoogt de

betrouwbaarheid en validiteit ook.

81

Observaties

Voorbereiding

Door te observeren kan de onderzoeker zien wat interessant is voor het onderzoek. Voor de

observatie van deelvraag twee is gekozen voor direct observeren. Hierbij bevindt de observant zich

in de ruimte bij de personen die geobserveerd worden. Daarnaast is gekozen voor een

participerende observatie. Hierbij doet de onderzoeker mee aan de activiteiten. De kinderen weten

niet dat wij hun komen observeren. Hierdoor is de observatie een verhulde observatie. Daarnaast

is de observatie gestructureerd doordat er gebruik is gemaakt van een signaleringslijst (Verhoeven,

2010). Voordat er geobserveerd ging worden is bewust voor bovenstaande aspecten gekozen. Door

mee te doen met de dagelijkse structuur van de groep is dit voor de kinderen het meest natuurlijk.

Hierdoor hebben zij niet het gevoel dat zij ‘bekeken’ worden en zullen zij zich eerder zo gedragen

zoals zij zich normaal gesproken ook gedragen. Hierdoor is de observatie meer betrouwbaar.

De observatie is gestructureerd gemaakt door van te voren een signaleringslijst te maken. Voor het

opzetten van de signaleringslijst zijn de kenmerken van de (gedrag)stoornissen gebruikt. Deze zijn

bij de eerste onderzoeksvraag aan de hand van literatuuronderzoek uitgewerkt. In onderzoekvraag

twee wordt gekeken naar hoe de (gedrag)stoornissen zich op de behandelgroepen uiten. Hiervoor

is het belangrijk dat er tijdens het observeren gelet wordt op de kenmerken van de

(gedrag)stoornissen. Een signaleringslijst biedt volgens ons de juiste structuur om de

(gedrag)stoornissen systematische te observeren. Dit zorgt ervoor dat de observatie voldoende

valide en betrouwbaar is. Om de validiteit en betrouwbaar nog meer te waarborgen is ervoor

gekozen om te observeren op vier verschillen behandelgroepen van MKT Oostvoorne. Hierdoor

ontstaat er breder beeld van de (gedrag)stoornissen en het pesten over het gehele terrein van MKT

Oostvoorne.

Uitvoering

Tijdens het observeren is mee gedaan met de dagelijkse structuur. Op een aantal momenten zijn

op het kantoor de bevindingen genoteerd op de signaleringslijst. Er is een uitleg gegeven over het

gesignaleerde gedrag. Tijdens het observeren is gekeken hoe de (gedrag)stoornissen op de

groepen invloed hebben op het pesten ook deze bevindingen zijn genoteerd op de signaleringslijst.

Op verschillende momenten zijn de geobserveerde gedragingen ingevuld waardoor op het moment

zelf goed verwoord kon worden wat er geobserveerd was. Hierdoor kunnen de situaties adequaat

beschreven worden wat de betrouwbaarheid en validiteit van het observeren bevorderd. Dit is ook

handig voor het uitwerken van de observaties.

Uitwerking

De observaties zijn uitgebreid uitgewerkt. Bij elk gesignaleerd kenmerk is benoemd hoe dit terug

gezien is op de groep. Hiervoor is gekozen omdat bij het trekken van conclusies deze uitwerkingen

gebruikt kan worden om de juiste conclusies te kunnen trekken. Er kan precies gelezen worden wat

er gesignaleerd is. Op deze manier kan tijdens het trekken van conclusies de juiste informatie

gebruikt worden wat de betrouwbaarheid en validiteit verhoogd.

82

Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met

pestgedrag?

Interview opdrachtgever

Voorbereiding

We hebben gekozen voor een interview met de opdrachtgever, omdat ze regelmatig contact heeft

met de groepsleiding. Ze kent de groepsleiding goed en weet hoe de groepsleiding handelt. Door

een interview krijgen we een beeld over haar ervaring met de competentie van de groepsleiding.

Vooraf aan alle interviews hebben we literatuur gezocht over hoe we wilden interviewen. Deze

informatie kunt u vinden in bijlage 5.3.2. Hierna hebben we vragen opgesteld voor de

opdrachtgever. Tijdens de voorbereiding hebben we rekening gehouden met validiteit en

betrouwbaarheid doordat de vragen die opgesteld waren relevant waren voor het onderzoek.

Hierdoor konden we meten wat we wilden meten. We hebben de betrouwbaarheid ook verhoogd

doordat groepsgenoten de vragen hebben doorgenomen op volledigheid en fouten.

Uitvoering

We hebben ervoor gekozen om het interview met twee personen te houden. Één groepsgenoot

stelde de vragen en de andere groepsgenoot noteerde de antwoorden. Dit vonden we belangrijk,

omdat we zo de betrouwbaarheid van ons onderzoek konden verhogen. Hierdoor kon er minder

snel een subjectieve twist gegeven worden en kon objectiviteit behouden worden. Ook hebben we

ervoor gekozen om het interview op te nemen. Dit zorgde ervoor dat we alle informatie nogmaals

konden beluisteren voor een eenduidig antwoord.

Uitwerking

We hebben de interviews geordend doordat we alle gegeven informatie hebben uitgetypt tot een

leesbaar antwoord. Hierbij hebben we alle informatie gebruikt die tijdens het interview is gegeven.

Daarna hebben we het interview geanalyseerd door de antwoorden te combineren met de

onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door de antwoorden die bij één onderzoeksvraag horen

te verwerken tot een mooie zin. We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid bij dit

interview doordat er geen fouten gemaakt zijn met het verwerken van de gegevens. Dit weten we

omdat verschillende groepsgenoten dit hebben nagelezen.

Interview gedragswetenschapper

Voorbereiding

We hebben gekozen om een interview te houden met de gedragswetenschapper, omdat ze de

groepsleiding kent en regelmatig contact met de groepsleiding heeft. Door een interview krijgen we

een beeld van haar ervaring met de competentie van de groepsleiding. Ook voor het interview met

de gedragswetenschapper hebben we vooraf vragen opgesteld. Deze vragen waren in grote lijnen

hetzelfde als de vragen die gesteld zijn aan de opdrachtgever. Dit hebben we gedaan zodat we

haar kijk op de situatie konden krijgen. Tijdens de voorbereiding hebben we rekening gehouden

met validiteit doordat we relevante vragen hebben opgesteld voor ons onderzoek. Hierdoor konden

we meten wat we wilden meten. Ook hebben we de betrouwbaarheid verhoogd doordat

groepsgenoten de vragen hebben doorgenomen op volledigheid en fouten.

83

Uitvoering

We hebben ervoor gekozen om het interview met twee personen te houden. Één groepsgenoot

stelde de vragen en de andere groepsgenoot noteerde de antwoorden. Dit vonden we belangrijk

omdat we zo de betrouwbaarheid van ons onderzoek konden verhogen. Hierdoor kon er minder

snel een subjectieve twist gegeven worden en kon objectiviteit behouden worden. Ook hebben we

ervoor gekozen om het interview op te nemen. Dit zorgde ervoor dat we alle informatie nogmaals

konden beluisteren voor een eenduidig antwoord.

Uitwerking

We hebben de interviews geordend doordat we alle verkregen gegevens hebben uitgetypt tot een

leesbaar antwoord. Hierbij hebben we alle informatie gebruikt die tijdens het interview is gegeven.

Daarna hebben we het interview geanalyseerd door de antwoorden te combineren met de

onderzoeksvragen. Dit hebben we gedaan door de antwoorden die bij één onderzoeksvraag horen

te verwerken tot een mooie zin. We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid bij dit

interview doordat er geen fouten gemaakt zijn met het verwerken van de gegevens. Dit weten we

omdat verschillende groepsgenoten dit hebben nagelezen.

Observatie

Voorbereiding

We hebben ervoor gekozen om de groepsleiding te observeren, omdat we zo het gedrag van de

groepsleiding in kaart konden brengen. Ook wilden we zicht krijgen op de vaardigheden en

initiatieven van de groepsleiding over hoe ze om gaan met het pestgedrag van de kinderen. Vooraf

aan de observatie hebben we literatuur opgezocht hoe we het beste konden observeren. Deze

informatie kunt u vinden in bijlage 5.2.2. Voor de observatie van de groepsleiding hebben we een

signaleringslijst opgesteld. Deze kunt u vinden in bijlage 5.2.3. De criteria die op deze

signaleringslijst staan, hebben we vastgesteld door onze eigen ervaring, overleg met

groepsgenoten en aan de hand van de onderzoeksvragen. Een groepsgenoot heeft in het derde

studie jaar stage gelopen bij MKT Oostvoorne. Hierdoor wisten we goed wat de groepsleiding doet

om de sfeer op de groep goed te houden. Hierdoor kwamen we bij de criteria: positief

bekrachtigen, toezicht houden, straffen en consequent handelen. Na overleg met groepsgenoten

kwamen we bij de criteria: preventief handelen. Daarna hebben we gekeken naar de

onderzoeksvragen, hierdoor kwamen we bij de criteria: reactie van de groepsleiding op pestgedrag,

reactie van de groepsleiding anders dan op ander onacceptabel gedrag en hoe reageren de

kinderen op de reactie van de groepsleiding. Door de signaleringslijst hebben we rekening

gehouden met validiteit van ons onderzoek. Doordat het duidelijk was wat we wilden observeren,

konden we meten wat we wilden meten.

Om een betrouwbare en een valide observatie te doen, moesten we van te voren weten wat we

gingen observeren. We hebben verschillende begrippen in vakliteratuur opgezocht en omschreven

zodat voor ons duidelijk was wat we observeerden.

84

Uitvoering

Er is op vier verschillende groepen geobserveerd. Dit zorgde ervoor dat de betrouwbaarheid van

ons onderzoek verhoogd kon worden. Doordat er op verschillende groepen werd geobserveerd

konden we op het terrein een terrein brede observatie voeren. Door de signaleringslijst was het

duidelijk waar we op moesten letten tijdens de observatie. Tijdens de observaties hebben we

verschillende keren wat geschreven op de signaleringslijst. Dit zorgde ervoor dat we geen

belangrijke observaties konden vergeten. Na iedere observatie hebben we elkaars bevindingen

besproken.

Uitwerking

We hebben de gegevens van de observatie geordend naargelang de criteria in de signaleringslijst.

We hebben de gegevens van de observatie geanalyseerd door deze verschillende signaleringslijsten

naast elkaar te leggen. We hebben gekeken bij ieder criteria wat de overeenkomsten waren en de

verschillen. Deze overeenkomsten en verschillen hebben we opgeschreven bij de verschillende

onderzoeksvragen. Tijdens de uitwerking van de observatie hebben we rekening gehouden met

betrouwbaarheid, omdat er geen fouten zijn gemaakt tijdens de uitwerking. Dit weten we, omdat

we allemaal het onderzoeksverslag hebben nagelezen. Tijdens de uitwerking van de observatie

hebben we rekening gehouden met validiteit, omdat het duidelijk was wat we wilden meten.

Hiervoor hadden we een signaleringslijst opgesteld.

Enquête

Voorbereiding

We hebben gekozen om een enquête af te nemen bij de verschillende groepsleiding van

verschillende groepen. Hierdoor konden we de kennis, vaardigheden, houding, initiatieven en

ervaring van de groepsleiding in kaart brengen. Voor het opstellen van de enquête hebben we

gebruik gemaakt van de onderzoeksvragen. We hebben gekeken naar wat we wilden weten van de

groepsleiding en hoe we deze vragen konden stellen. Hierbij hebben we gebruik gemaakt van het

boek ‘Wat is onderzoek’ van Nel Verhoeven. De opgestelde vragen hebben verschillende

groepsgenoten doorgelezen, dit maakte de vragen betrouwbaar. Ze zijn namelijk gecontroleerd op

fouten en volledigheid. Tijdens de voorbereiding van de enquête hebben we rekening gehouden

met validiteit doordat het duidelijk was waarop we de groepsleiding wilden toetsen. Het zijn

relevante vragen voor het onderzoek.

Uitvoering

We hebben de enquêtes uitgedeeld aan alle groepsleiding van MKT Oostvoorne. Tijdens de

uitvoering van de enquêtes hebben we rekening gehouden met betrouwbaarheid doordat we hem

aan alle groepsleiding heb uitgedeeld. Hierdoor konden we een terreinbreed beeld krijgen.

85

Uitwerking

Na een week hebben we de enquêtes opgehaald. We hebben er vijftien terug ontvangen. We

hebben de gegevens geordend door alle antwoorden van de groepsleiding te noteren. We hebben

genoteerd hoeveel groepsleiding een bepaald antwoord hebben gegeven. Naargelang deze

gegevens hebben we de antwoorden van de groepsleiding kunnen analyseren. We hebben gekeken

welke antwoorden het meest gezegd werden en welke het minst. Hierdoor kregen we een terrein

breed antwoord op de verschillende vragen uit de enquête. We hebben rekening gehouden met

betrouwbaarheid doordat de analyse vrij is van systematische fouten. Dit weten we omdat alle

groepsleden het onderzoeksverslag hebben doorgelezen. We hebben rekening gehouden met

validiteit doordat het duidelijk was wat we tijdens de analyse wilden onderzoeken. Hierdoor wisten

we wat we wilden meten.

Interview groepsleiding

Voorbereiding

We hebben gekozen om verschillende groepsleiding van verschillende groepen te interviewen,

omdat we duidelijkheid wilden over verschillende initiatieven. Voor het opstellen van de

interviewvragen hebben we rekening gehouden met de onderzoeksvragen. Over welke

onderwerpen hadden we nog niet voldoende informatie en wilden we meer duidelijkheid?

Bij deze interviews hebben we rekening gehouden met validiteit doordat we vragen heb gesteld die

relevant waren voor het onderzoek. Hierdoor konden we meten wat we wilden meten. De

opgestelde vragen zijn betrouwbaar, omdat groepsgenoten deze vragen hebben doorgelezen. Dit

zorgde ervoor dat het relevante vragen waren voor een onderzoek van kwaliteit.

Uitvoering

We hebben op vier verschillende groepen een interview afgenomen. Tijdens dit interview hadden

we de vragen uitgetypt en er bij gehouden bij het interview. Het antwoord van de groepsleiding

werd gelijk opgeschreven. Dit was betrouwbaar doordat de groepsleiding kon controleren of we het

juist hadden begrepen, omdat ze konden zien wat we opgeschreven.

Uitwerking

We hebben de verschillende gegevens van de interviews geordend door alle antwoorden van de

groepsleiding te noteren. We hebben genoteerd hoeveel groepsleiding een bepaald antwoord heeft

gegeven. Naargelang welke antwoorden het meest en het minst gezegd werden, konden we een

terrein brede analyse maken. De volledige analyse van de interviews kunt u vinden in bijlage 5.3.3.

We hebben rekening gehouden met de betrouwbaarheid tijdens het verwerken van de interviews

doordat er geen toevallige fouten zijn gemaakt bij het verwerken van de gegeven. Dit weten we

omdat verschillende groepsgenoten de analyse hebben doorgelezen. De uitwerking van de

interviews is valide, omdat er geen systematische fouten zijn gemaakt, we hebben kunnen meten

wat we wilden meten.

86

Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot

omgaan met pestgedrag?

Enquête

Voorbereiding

Er is gekozen voor een enquête, omdat er verschillende instellingen (die een behandelgroep als

hulpaanbod hebben) en scholen, benaderd moesten worden. We wilden namelijk weten welke

methodieken er nationaal zijn met betrekking tot het voorkomen en omgaan met pesten. Door

middel van een enquête kunnen we snel een breed beeld krijgen van de methodieken. We doen

dus eerst een kwantitatief onderzoek om daarna de geworven informatie kwalitatief te analyseren

(Verhoeven, 2010). Hiervoor wilden we uit elke provincie minstens één instelling en school vragen

stellen. Via internet zijn verschillende instellingen en scholen opgezocht. Voor de instellingen is er

speciaal gekeken of deze instelling het aanbod van behandelgroepen/behandelingen had met

betrekking tot de doelgroep kinderen. Dit om de validiteit te vergroten. Het moest een instelling

zijn vergelijkbaar met MKT Oostvoorne, zodat de methodieken beter zouden aansluiten op de

doelgroep. Als dit het geval was, werd er gekeken naar de locatie. Er zijn uit elke provincie

meerdere instellingen en scholen gekozen om ervoor te zorgen dat er altijd minstens één antwoord

zou komen. Vervolgens zijn er vragen opgesteld. Deze zijn door groepsgenoten doorgenomen om

de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten.

Uitvoering

Nadat de verschillende instellingen en scholen uitgekozen waren, werden de telefoonnummers en

e-mailadressen opgezocht. De instellingen en de scholen werden vervolgens gemaild of opgebeld.

Er werd uitgelegd wie wij waren, wat we doen en er werd naar de betreffende persoon gevraagd

die de antwoorden kon beantwoorden. Dit om de betrouwbaarheid te vergroten, de informatie

moest verkregen worden van een professional die er verstand van heeft. De bevraagde persoon

was altijd werkzaam in groepen die gebruikt maakten van methodieken. Was de betreffende

persoon niet aanwezig of kwam de voice mail, dan werd er een e-mail gestuurd. Als er op deze e-

mail na een week nog geen antwoord was, werd er nog eens gebeld. Uiteindelijk zijn er van de

meeste instellingen en scholen antwoorden verkregen. De genoemde methodieken moesten

vervolgens opgezocht en uitgewerkt worden, daarom is gekozen voor een literatuuronderzoek.

Hieronder is een uitwerking van de opzet van het literatuuronderzoek te vinden.

Uitwerking

Eenmaal de antwoorden verkregen, zijn we hier mee aan de slag gegaan. We hebben de

antwoorden naast elkaar gelegd en de methodieken die door meerdere instellingen en scholen

gebruikt werden, geselecteerd. Deze informatie is betrouwbaar, omdat het door een professional,

werkzaam op groepen vergelijkbaar met MKT Oostvoorne of klassen, is toegespeeld. We wilden

weten welke methodieken gebruikt werden, we hebben als antwoord ook methodieken verkregen.

Dit maakt het valide. Er is gemeten wat we wilden meten.

87

Literatuuronderzoek

Voorbereiding

Om een gedegen onderzoek uit te voeren, is literatuuronderzoek van belang. Eigenlijk is een

onderzoek doen zonder literatuuronderzoek absoluut niet aan te raden (Verhoeven, 2010).

Aangezien we voor deelvraag vier veel informatie nodig hadden, is de belangrijkste

onderzoeksmethode dan ook literatuuronderzoek. Naar aanleiding van de enquêtes hebben we

literatuuronderzoek gedaan. Er is gebruik gemaakt van verschillende bronnen namelijk: boeken,

internet en media. Voorbereidend is er informatie gezocht met betrekking tot de gegeven

methodieken in boeken en op sites.

Uitvoering

We hebben alle informatie doorgenomen en aan de hand daarvan keuzes gemaakt welke

methodieken we uit wilden werken. Het waren boeken die speciaal gericht waren op de betreffende

methodieken. We hebben rekening gehouden met de eisen die de opdrachtgever gesteld heeft.

Vanuit daar hebben we een selectie gemaakt. Zo konden wij geen belangrijke informatie missen en

is het literatuuronderzoek dus betrouwbaar en valide.

De boeken die we hebben gebruikt waren betrouwbaar vanwege het feit dat deze boeken speciaal

ontwikkeld zijn voor de methodieken. We hebben geen boeken gebruikt die voor het jaar 2000 zijn

geschreven, omdat we geen verouderde informatie wilden gebruiken. Daarnaast zijn de gebruikte

boeken geschreven door professionals in het werkveld en betrof het vaak studieboeken of boeken

die in de praktijk werden gebruikt. Al deze factoren vergroten de betrouwbaarheid en validiteit.

Veel methodieken hebben een officiële website waar je informatie van kan downloaden. Deze

websites zijn zeker betrouwbaar.

Uitwerking

De gevonden informatie werd geselecteerd op de punten van inhoudelijke doelen en werkwijze. De

doelen gaven duidelijk weer wat er bereikt wordt met de methodiek. Door middel van de werkwijze

kon er ook gekeken worden of het toepasbaar was op MKT Oostvoorne. Er is vervolgens gekeken

naar overeenkomsten tussen de methodieken. Dit ging vaak over het belang van het oefenen van

weerbaarheid en sociale vaardigheden. Op scholen werd vaak het belang van een positief

leefklimaat benoemd. Deze punten zijn dan ook meegenomen in de conclusies.

88

3. Onderzoeksresultaten

Inleiding

De volledige inhoudelijke onderzoekresultaten kunt u terugvinden in bijlage 5.1. Hieronder kunt u

de algemene conclusie vinden die wij hebben kunnen trekken naar aanleiding van het onderzoek.

Naargelang deze conclusie hebben wij de aanbevelingen kunnen maken.

Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.

Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op

kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen

bieden.

Conclusie

Wij hebben onderzoek gedaan naar het pestgedrag op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne.

Uit dit onderzoek zijn verschillende aspecten naar voren gekomen waar wij aanbevelingen op

kunnen richten. De aanbevelingen bevatten handvatten die wij de groepsleiding aan kunnen

bieden. We hebben onderzoek gedaan naar wat pestgedrag inhoudt op de behandelgroepen. Onder

pesten op de behandelgroepen verstaan wij het herhaaldelijk toebrengen van materiële, relationele

en altijd psychische schade door bewust handelen van een of meer personen (Ruigrok, 2010).

Informatie rondom pesten is te vinden in het onderzoek. Deze informatie is gebruikt om te

onderzoeken welke competenties de groepsleiding bezit met betrekking tot pesten. Uit dit

onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding verhoogd kan worden. De kennis,

vaardigheden en de te nemen initiatieven kunnen verbeterd worden.

In de aanbevelingen geven wij handvatten die er toe bijdragen dat de kennis verhoogd kan

worden, de vaardigheden verbeterd kunnen worden en de initiatieven beter toegepast kunnen

worden.

Ook hebben wij onderzoek gedaan naar hoe de (gedrag)stoornissen van de kinderen invloed

hebben op het pestgedrag. Uit dit onderzoek is gebleken dat de (gedrag)stoornissen het pesten

niet veroorzaken. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op de manier waarop gepest wordt.

In het onderzoek is te lezen op welke manier de stoornissen invloed hebben op het pesten. Tijdens

het bieden van handvatten in onze aanbevelingen houden wij rekening met de invloed van de

verschillende (gedrag)stoornissen. Wij geven aanbevelingen die ertoe bijdragen dat het pesten

vanuit de (gedrag)stoornissen verminderd kan worden.

Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag hebben we ook onderzocht welke methodieken er

bestaan wat betreft het omgaan en voorkomen van pesten. Dit hebben wij onderzocht op scholen

en op behandelgroepen. Pestgedrag wordt voornamelijk voorkomen door te werken aan een

positief leefklimaat. Een positief leefklimaat wordt ontwikkeld en behouden door te werken aan

sociale en emotionele ontwikkeling van de kinderen. Er worden door middel van ludieke en

praktische activiteiten gewerkt aan de ontwikkeling van de vaardigheden van de kinderen.

Daarnaast wordt er op behandelgroepen gewerkt met weerbaarheidtraining en het ontwikkelen van

sociale vaardigheden. Deze punten zijn ook belangrijk om terug te laten komen in de aanbeveling.

Met al deze aspecten uit ons onderzoek houden we rekening tijdens het schrijven van het

adviesrapport.

89

4. Verkorte weergave van aanbevelingen

Inleiding

De volledig uitgewerkte aanbevelingen die wij hebben geschreven voor de groepsleiding kunt u

vinden in het adviesrapport. Hieronder zullen wij een verkorte weergave geven van deze

aanbevelingen.

Deze aanbevelingen zorgen ervoor dat wij de groepsleiding handvatten kunnen aanbieden zodat zij

op een proactieve manier om kunnen gaan met het pestgedrag.

Verkorte weergave

Aanbeveling één: Competentie vergroten van de groepsleiding

In deze aanbeveling worden handvatten aangeboden over de kennis, de vaardigheden en de

houding van de groepsleiding met betrekking tot pesten. Dit bieden wij aan in de vorm van een

informatiebrochure. Er zijn actiepunten opgesteld aan de hand waarvan de groepsleiding kan

werken aan hun kennis, vaardigheden en houding.

Het is de bedoeling dat de groepsleiding de informatiebrochure doorleest, duidelijke onderlinge

afspraken maakt en de omgang met pesten en het pesten zelf regelmatig bespreekt op de

methodiek vergadering.

Aanbeveling twee: Invoeren van methodiek

In deze aanbeveling wordt een methodiek aangeboden om een positief leefklimaat te ontwikkelen

en behouden zodat pestgedrag op de groepen voorkomen kan worden. In een positief leefklimaat

hangt een sfeer waarin onderlinge relaties centraal staan. Respect en communicatie zijn hierbij

belangrijk. Bij het bieden van handvatten worden deze belangrijke aspecten meegenomen.

Het is de bedoeling bij deze aanbeveling dat er een positief groepsdoel en groepsregels worden

opgesteld. Om een positief leefklimaat te waarborgen is het ons advies om een sfeerthermometer

te maken en deze op de groep te plaatsen. De sfeerthermometer zorgt voor een duidelijk beeld hoe

de sfeer op de groep is. Hiernaast kunnen er activiteiten aangeboden worden, waarbij de kinderen

op een ludieke wijze vaardigheden aangeleerd krijgen.

Binnen deze aanbeveling is het mogelijk dat de groepsleiding zelf een invulling geeft aan de

uitvoering van deze methodiek.

90

Aanbeveling drie: Omgaan met pestgedrag

In deze aanbeveling worden er interventies aangeboden aan de groepsleiding over hoe ze met

pestgedrag om kunnen gaan. Er wordt een rode draad interventie gegeven. Dit is een aanpassing

op een al bestaande interventie op de groep. Daarnaast geven wij extra interventies. Dit zijn

interventies die naast de rode draad interventie ingezet kunnen worden. Ook worden er

interventies aangeboden die betrekking hebben op de (gedrag)stoornissen van de kinderen. Het

pesten kan verminderd worden als de kinderen op een goede manier met hun (gedrag)stoornissen

om leren gaan.

Om dit te bereiken is het belangrijk dat de groepsleiding de interventies bespreekt op de

vergadering en keuze maakt uit welke interventies passend zijn op de groep. Deze interventies

kunnen eventueel aangepast worden.

De volledige uitwerking en verantwoording van de aanbevelingen kunt u terugvinden in het

adviesrapport.

91

5. Bijlagen

Bijlage 5.1 Onderzoeksverslag

5.1.1 Deelvraag één: Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?

Onderzoeksvraag één: Wat is pesten?

Onderzoek

Wij hebben onderzocht wat pesten inhoud en hebben hiervoor literatuur gebruikt. Om tot een

goede definitie van pesten te kunnen komen hebben wij ervoor gekozen om meerdere bronnen te

gebruiken. We hebben meerdere definities bekeken die het begrip ‘pesten’ duidelijk maakt. Het is

belangrijk om een gezamenlijke definitie van pesten te formuleren, zodat we allemaal dezelfde

definitie hanteren en weten wat pesten inhoud. Daarnaast hebben we ook de groepsleiding

gevraagd wat zij verstaat onder pesten (zie onderzoeksvraag drie). Dit hebben we gedaan om het

begrip pesten zo concreet mogelijk duidelijk te hebben voor zowel de groepsleiding als voor ons.

Resultaten

De volgende definitie van pesten hanteren wij: “Van pesten is sprake wanneer iemand

herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele, maar altijd psychische schade ondervindt

door bewust handelen van een of meer personen” (Ruigrok, 2010, p. 19).

Er zijn verschillende manieren van pesten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen direct en indirect

pesten.

Direct pesten:

- slaan, vechten, duwen, aan haren trekken;

- vervelende gebaren maken;

- schelden, uitlachen, dreigen met geweld, opsluiten;

- geld of cadeautjes eisen, chanteren;

- de ander voor ‘slaaf’ laten spelen, bezittingen verstoppen of kapot maken.

Indirect pesten:

- het gepeste kind buiten sluiten;

- over het kind fluisteren en roddelen;

- niet met het kind praten, het niet uitnodigen voor feestjes en het niet mee laten doen aan

spelletjes en gezamenlijke activiteiten (M. Baeten, 2002).

Daarnaast zijn er verschillende vormen van pesten:

- Verbaal: roddels verspreiden, sarcastische opmerkingen maken, bijnamen verzinnen.

- Emotioneel: verstoppen van bezittingen, vernederen, iemand negeren, buitensluiten,

iemand belachelijk maken.

- Fysiek: slaan, schoppen, haren trekken, duwen (Kenter, 2000).

92

Onderzoeksvraag twee: Wat is het verschil tussen pesten en plagen?

Onderzoek

Wij hebben uit verschillende bronnen informatie gehaald over dit verschil tussen plagen en pesten

om de betrouwbaarheid van de informatie te verhogen. Wederom is aan de groepsleiders gevraagd

hoe zij dit verschil zien (zie onderzoeksvraag 3). We hebben ervoor gekozen om deze vraag te

onderzoeken, omdat bij aanvang van het onderzoek niet helemaal duidelijk was wanneer er gepest

of geplaagd werd.

Resultaten

Er zijn verschillen tussen plagen en pesten. Hieronder volgt een overzicht.

Plagen Pesten

Gebeurt onbezonnen of spontaan. Gebeurt met opzet: de pestkop weet vooraf wie

hij of zij zal pesten, op welke manier, en

wanneer.

Heeft geen kwade bijbedoelingen. De pester wil iemand bewust kwetsen of

kleineren.

Duurt niet lang, gebeurt niet vaak en is

onregelmatig.

Kan lang blijven duren, gebeurt meer dan eens,

is systematisch. Houdt niet vanzelf op na een

poosje.

Speelt zich af tussen “gelijken”. De strijd is ongelijk: de pestkop heeft altijd de

bovenhand. De pestkop voelt zich machtig, als

het slachtoffer zich machteloos voelt.

Is meestal te verdragen of zelfs plezierig; maar

het kan ook kwetsend of agressief zijn.

De pestkop heeft geen positieve bedoelingen;

wil pijn doen, vernielen of kwetsen.

Meestal één tegen één. Meestal een groep (pestkop en meelopers)

tegenover één geïsoleerd slachtoffer.

De rollen liggen niet vast: plagen kan door

iedereen worden gedaan.

Heeft een vast structuur. De pestkoppen zijn

meestal dezelfde personen, de slachtoffers ook.

Als de slachtoffers wegvallen, kan de pestkop

op zoek gaan naar een ander slachtoffer.

De pijn, lichamelijk of geestelijk, is draaglijk en

van korte duur. Soms wordt ze als prettig

ervaren.

Als er niet op tijd wordt ingegrepen, kunnen de

lichamelijke en geestelijke gevolgen voor het

slachtoffer ingrijpend zijn, en lang nawerken.

93

De relaties worden na het plagen meteen weer

hervat.

Het is niet gemakkelijk om na het pesten een

evenwichtige relatie te vinden; het herstel gaat

moeilijk en traag.

Het verschil tussen plagen en pesten is groot. Kinderen die elkaar plagen kunnen elkaar aan. Het

plagen wisselt zich af tussen de kinderen. Het kind dat geplaagd wordt kan terugplagen. Er wordt

ook geplaagd voor het plezier. Af en toe plagen moet kunnen, er zit namelijk een vriendelijke

ondertoon in. Pesten daarentegen is anders. Het ene kind is altijd sterker dan het andere waardoor

het ene kind altijd wint en de ander de verliezer is. Pesten gebeurt nooit één keer maar is

herhaaldelijk. Het gepeste kind blijft het mikpunt (A. Hoslet, 2005-2006).

Onderzoeksvraag drie: Wat zijn de oorzaken en gevolgen van pesten?

Onderzoek

Om erachter te komen wat ten grondslag ligt aan het pestgedrag bij kinderen en wat de gevolgen

hiervan zijn, willen wij zicht krijgen op de oorzaken en gevolgen van pesten. Het is belangrijk voor

de groepsleiders dat zij weten waar pestgedrag vandaan kan komen, zodat zij hier proactief op in

kunnen spelen voordat er een pestsituatie ontstaat. Daarnaast is het belangrijk om kennis van de

gevolgen te hebben om hier adequaat op in te spelen. We hebben verschillende bronnen gebruikt

om aan informatie te komen over de oorzaken en gevolgen. Wij hebben ervoor gekozen om

oorzaken te benoemen vanuit het kind zelf, maar ook vanuit de ouders. Hier is voor gekozen

omdat wij het belangrijk vinden om de oorzaak vanuit beide perspectieven te bekijken om het

gedrag van het kind zo goed mogelijk te kunnen verklaren.

Resultaten

Oorzaken ouder(s):

Uit onderzoek is gebleken dat er drie oorzaken zijn die aan de basis liggen van pestgedrag:

1. pestende kinderen krijgen te weinig aandacht van hun ouders;

2. pestende kinderen worden vaak niet gecorrigeerd door hun ouders als ze iets doen wat niet

mag;

3. het agressieve gedrag van pestende kinderen wordt niet gecorrigeerd (A. Hoslet, 2005-

2006).

Pestgedrag ontstaat door emotionele verwaarlozing van de ouders. Pesters zijn agressief en dit

gedrag wordt vaak niet gecorrigeerd, omdat het niet gezien wordt door de ouders. Als ouders wel

iets fout zien bij hun kind als pestkop, wordt hier vaak met fysiek geweld op gereageerd.

Onderzoek uit Scandinavië toont aan dat pesters agressief zijn en vaak de behoefte hebben om

anderen te willen domineren. Ze zijn impulsief, weinig empathisch en lopen een grotere kans om in

het criminele circuit te belanden (A. Hoslet, 2005-2006).

94

Oorzaken kind/groepsproces:

1. Er liggen oorzaken bij het individuele kind: een kwetsbaar karakter of een opvoeding

die agressie tolereert;

2. er liggen ook oorzaken in het groepsproces waar de macht wordt verdeeld en er voor

het afreageren van frustratie en agressie vaak behoefte is aan een zondebok;

3. pesten uit frustratie;

4. pesten om agressie af te reageren;

5. pesten als lid van een groep;

6. pesten omdat het wordt voorgedaan (M. Baeten, 2002).

Pesten uit frustratie

In elke klas zitten kinderen die meer geïsoleerd zijn dan andere kinderen. Ze hebben weinig of

geen vrienden in de groep. Zij wijken bijvoorbeeld af wat betreft milieu, kleding, geloof of een

ander kenmerk. Als het evenwicht in de groep wordt verstoord (bijvoorbeeld door verhuizing van

een leerling of wisseling van een leerkracht) kan er frustratie en onvrede ontstaan. Op zulke

momenten lopen de geïsoleerde kinderen de grootste kans om slachtoffer van pesten te worden

(M. Baeten, 2002).

Pesten om agressie af te reageren

Met pesten en het plegen van geweld worden frustraties afgereageerd en onvrede geuit.

Wetenschappers zeggen dat neiging tot agressief gedrag aangeboren is bij mensen. Volgens

biologisch onderzoek zouden vooral mannen agressiever zijn, omdat zij een hoger

testosterongehalte hebben.

Antropologen voegen daar nog iets aan toe: ook al is agressief gedrag aangeboren, de culturele en

maatschappelijke omstandigheden bepalen in welke mate die agressie tot uiting kan en mag

komen.

Agressief gedrag kan worden aangemoedigd en toegelaten, maar het tegenovergestelde komt ook

voor. De verschillende houdingen rondom agressie leveren een andere samenlevingsvorm op (M.

Baeten, 2002).

Pesten als lid van een groep

De pester heeft een groep nodig om een slachtoffer te vinden maar wil ook medestanders met zich

mee krijgen. Dan is een groep nodig om de rol van de pester te erkennen. De pester krijgt een

machtsgevoel, dit houdt het pestgedrag in stand. Pestkoppen zijn meestal de initiatiefnemers.

Daarnaast heb je een groep kinderen die ook mee gaan pesten, de zogenaamde ‘meelopers’. Deze

kinderen doen dat uit onzekerheid of angst, maar vaak ook uit een verminderd gevoel van

verantwoordelijkheid. Het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel wordt kleiner als er meerdere

mensen meedoen aan het pesten.

Dit zorgt ervoor dat kinderen minder schuldgevoelens hebben na het pesten. Ze voelen zich minder

genoodzaakt om het pestgedrag te stoppen (M. Baeten, 2002).

95

Pesten omdat het wordt voorgedaan; leider als voorbeeld

Pesten valt onder een vorm van agressief gedrag. Uit veel studies en onderzoeken is gebleken dat

zowel volwassenen als ouders zich agressiever gaan gedragen als ze soortgelijk gedrag in hun

omgeving opmerken (M. Baeten, 2002).

Pestkop als voorbeeld

De pestkop heeft de meeste invloed op kinderen die afhankelijk en onzeker zijn, kinderen die

zichzelf graag willen bewijzen en van wie de positie in de groep nog niet vaststaat. Die kinderen

zullen makkelijker meeloper worden of zelfs handlanger van de pester. Agressief gedrag in de

groep wordt ook versterkt als toeschouwers en meelopers zien dat agressief gedrag beloond wordt,

in plaats van gestraft (M. Baeten, 2002).

Gevolgen voor;

De gepeste:

Kinderen die gepest worden zijn gekwetste kinderen. Als deze pesterijen lang duren, is de kans

groot dat de onzekerheid en angst van deze gekwetste kinderen bij hun gedragspatroon gaan

horen. De schade die hiermee aangericht wordt, is ingrijpend. Meestal duurt het herstel lang.

Slachtoffers van pesten houden bijna altijd een gevoel van grote onzekerheid. Vaak gaat dit

gepaard met een minderwaardigheidsgevoel. Eigen mogelijkheden worden vaak erg laag geschat

en ze zijn bang voor mensen en nieuwe situaties waar ze in belanden.

Door de angst die zij voelen, trekken zij zich terug in hun eigen veilige wereld. Op den duur gaan

ze zelf denken dat ze waardeloos, oninteressant en dom zijn. Zelfs als het pesten voorbij is, zal het

ze moeite blijven kosten om iets te ondernemen, werk te zoeken of een opleiding te volgen. Buiten

het zelfvertrouwen dat ontbreekt, is het wantrouwen wat ze voelen tegenover andere kinderen

groot.

Gepeste kinderen leren vaak leven met smoesjes en leugens. Als ze ergens tegenop zien dan doen

ze alsof ze ziek zijn of ze hebben te veel huiswerk als ze zijn uitgenodigd op een feestje. Met dit

soort uitvluchten worden kansen om met anderen om te gaan vermeden. Het sociale isolement

komt in een neerwaartse spiraal terecht waardoor het leven zelf ondraaglijk kan worden (M.

Baeten, 2002).

De pestkop(pen):

Ook pestkoppen zijn slachtoffers maar dat blijkt vaak pas later. Pestkoppen voelen zich op het

moment dat er gepest wordt oppermachtig en sterk. Op dat moment voelen zij zich een winnaar.

Het is niet moeilijk voor pestkoppen om vrienden om zich heen te verzamelen.

Uit onderzoek is gebleken dat die ‘ zogenaamde’ vrienden, maar ook andere klasgenoten, niet of

nauwelijks waardering hebben voor de pestkop. Veel van deze vriendschappen zijn gebaseerd op

angst. In een groep waarin gepest wordt, krijgen pestkoppen geen kans om met leeftijdsgenoten

te oefenen in normaal met elkaar om te gaan. Als pestkoppen niet op tijd aan worden gepakt, leren

ze dat pesten hen aanzien oplevert. De pestkoppen denken dan dat het de enige manier is om zich

te kunnen handhaven in een groep. Ze leren niet hoe ze hun agressie op een andere manier

kunnen uiten.

96

Pestgedrag ontstaat bijna altijd door dieper liggende problemen. De oorzaak is vaak een gebrek

aan veiligheid en aandacht. Pestkoppen kiezen om deze reden voor vrienden bij wie ze de

duidelijke en veilige rol van een leidende pestkop kunnen spelen. Pestkoppen kunnen nog lang last

ondervinden van hun gedrag dat vaak begon met het treiteren van klasgenoten. Zowel thuis als op

het werk hebben zij moeite met het in stand houden van relaties.

Zij kennen zichzelf slecht wat de belangrijkste oorzaak is van het pestgedrag. Ze gebruiken iemand

anders (het slachtoffer) om te bewijzen dat zij iemand zijn. Over het algemeen hebben zij een

gebrek aan zelfvertrouwen. Daarnaast zijn ze bang om afgewezen te worden. Bewezen is dat

pestkoppen, omdat ze vaak niet weten hoe het anders moet, langer doorgaan met agressief gedrag

dan andere kinderen dat doen. Ze komen eerder in aanraking met politie, door crimineel gedrag en

alcoholmisbruik (M. Baeten, 2002).

De meelopers en toeschouwers:

De gevolgen van het pesten voor deze groep kinderen zijn minder erg dan voor de pestkoppen en

de gepeste, maar deze groep is wel heel groot. Er hangt geen prettige sfeer in een groep wanneer

er wordt gepest. Het klimaat is niet veilig en je moet op je hoede zijn. Groepen waar pesten

voorkomt, splitsen zich vaak op in kleinere groepjes. Binnen die groepen wordt door iedereen naar

veiligheid gezocht. Spanningen kunnen soms hoog oplopen tussen de groepjes waarin niemand

elkaar meer vertrouwt. Kinderen die buiten alle groepjes vallen, hebben het vaak extra moeilijk en

lopen vaker kans om slachtoffer te worden van de pesterijen. De toeschouwers lopen kans om

agressief gedrag steeds normaler te gaan vinden (M. Baeten, 2002).

De hele groep gaat leiden onder een onveilig, dreigend gevoel. Iedereen is angstig, de kinderen

zijn niet meer open of spontaan, vertrouwen elkaar niet meer en er zijn weinig echte vrienden in

de groep (G. Deboutte, 2000).

Onderzoeksvraag vier: Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot

pesten en wat zijn de kenmerken hiervan?

Onderzoek

Op onderzoeksvraag vier is antwoord gegeven door middel van literatuur onderzoek. Hier zijn de

rollen van pesten onderzocht en wat kenmerken van deze rollen zijn. Er is voor literatuuronderzoek

bij deze vraag gekozen, omdat deze manier het beste aansluit op de vraag. Door middel van

literatuuronderzoek te doen hebben we verschillende informatie uit boeken naast elkaar gelegd en

gekeken of de rollen met bijbehorende kenmerken overeen kwamen. Uit de gevonden informatie is

een selectie gemaakt van de te gebruiken informatie. Deze informatie is geselecteerd op de punten

die voor ons het duidelijkst, het meest toepasbaar waren op het onderzoek en het meest in

verschillende bronnen overeen kwamen.

97

Resultaten

Er wordt onderscheid gemaakt door de volgende rollen:

De pester

De pester neemt het initiatief om te gaan pesten. Vaak zijn pesters brutaler dan andere kinderen

van de groep en tonen zij meer agressie naar leeftijdsgenoten. Dit gedrag vertonen ze niet alleen

naar leeftijdgenoten, maar ook naar volwassenen. Door dit gedrag naar volwassenen te tonen

verstevigen zij hun positie, je moet het durven om iets (terug) te zeggen tegen een volwassene, je

bent dan iemand om voor uit te kijken. Leeftijdsgenoten die dit zien krijgen zo meer angst voor de

pester.

Vaak wordt er gedacht dat pestkoppen automatisch populair zijn in een groep en dat iedereen

graag bevriend wil zijn met hen, maar door te laten zien wat ze allemaal durven dwingen ze deze

populariteit af. Bange klasgenoten kunnen zo volgers worden van de pester om zichzelf ervan te

behoeden dat zij de gepeste zullen worden (Baeten & Hest, 2002).

“Ook komen de pesters vaak uit lagere sociale milieus. (…) Hoewel ze weinig geliefd blijken, zijn ze

wel degelijk geïntegreerd en maken ze deel uit van de bestaande sociale netwerken binnen een

klas” (Kolstein, 2006, p. 7).

Opsomming van verdere kenmerken/signalen van pesters:

- Ze hebben dezelfde leeftijd of zijn iets ouder dan hun slachtoffers.

- Ze zijn meestal fysiek sterker dan de rest van de groep en reageren eerder met geweld.

- Ze zijn fysiek handig in spel, sport en gevechten (voornamelijk jongens).

- Ze hebben de behoefte te overheersen en te onderdrukken, zichzelf te bewijzen met macht

en dreigementen, en hun zin door te drijven.

- Ze hebben moeite zich aan de regels te houden en hebben moeite met het accepteren van

tegenwerking.

- Ze zijn over het algemeen impulsief en hebben een lage frustratiedrempel.

- Ze hebben/tonen weinig invoelingsvermogen/inlevingsvermogen.

- Ze worden gezien als stoer, maar zijn niet bijzonder populair.

- “Ze zijn niet angstig of onzeker en in het bijzonder hebben zij een relatief positief beeld

van zichzelf” (Olweus, 1992, p. 53).

- Tegen volwassenen zijn ze opstandig en agressief, ze kunnen zichzelf goed uit de

problemen praten.

- Ze hebben bijna altijd ondersteuning van medegroepsgenoten.

- Ze staan positief ten opzichte van geweld en het gebruik hiervan.

- Meestal voelen pestkoppen zich niet schuldig over het pestgedrag. Willen ze wel stoppen,

dan weten ze vaak niet hoe.

- Ze zijn vergeleken met leeftijdsgenoten op jonge leeftijd betrokken bij ander antisociaal

gedrag (vandalisme en stelen bijvoorbeeld) (Baeten & Hest, 2002), (NIGZ), (Olweus,

1992).

98

Het slachtoffer

Het slachtoffer is het kind dat gepest wordt. Het lijkt soms alsof een kind gepest wordt doordat het

bijvoorbeeld een bril draagt, rood haar heeft of donkere huidskleur heeft. Het is anders dan ‘de

rest’ van de groep. “Uiterlijke kenmerken bepalen wel dikwijls de keuze van de scheldwoorden,

maar zijn meestal niet de reden om te gaan schelden en pesten. Slachtoffers worden eerder

gekozen, omdat ze zich op een bepaalde manier gedragen: ze huilen vlug of ze zien er onzeker

uit.” (Baeten & Hest, 2002, p. 15). Kwetsbaar zijn is een factor voor de pester om een bepaald

persoon te gaan pesten, hij wil over personen de baas spelen en bij deze groep kinderen is succes

bijna verzekerd. Doordat een kind ‘anders’ is dan de anderen maakt dit hen zichtbaar, anderen

merken op dat het kind anders is. Dit maakt hen kwetsbaarder. Vaak zijn gepeste kinderen ook

wat onhandiger in spel en sport (voornamelijk valt dit op bij jongens), hierdoor zijn zij ook weer

‘anders’ dan het merendeel van de jongens.

Dikwijls kunnen kinderen die gepest worden zichzelf moeilijk verdedigen. Ze durven niets terug te

zeggen en ook niets terug te doen. Het is zo voor de pester makkelijker om deze kinderen te

(blijven) pesten. “Gepeste kinderen zijn ook wel eens eigenzinnig: ze leggen zich niet zomaar neer

bij het standpunt van de sterkste van de groep.” (Baeten & Hest, 2002, p. 16).

Bij het slachtoffer wordt er onderscheid gemaakt tussen passieve en provocerende slachtoffers. Het

passieve slachtoffer komt meer voor dan het provocerende slachtoffer.

Opsomming van kenmerken/signalen passieve slachtoffers:

- Slachtoffers worden geslagen, gestompt, geschopt, geduwd, lastig gevallen et cetera.

- Slachtoffers worden bespot en uitgelachen op een onvriendelijke manier.

- “Ze worden (herhaaldelijk) op een gemene manier geplaagd, uitgescholden (ze kunnen ook

een scheldnaam hebben), bespot, gekleineerd, belachelijk gemaakt, vernederd, bedreigd,

gecommandeerd, overheerst of onderworpen” (Olweus, 1992, p. 49).

- Ze hebben verwondingen, blauwe plekken of kapotte kleding die niet op een normale

manier zijn opgelopen.

- Ze kunnen zich niet adequaat verdedigen tegen de acties van de pester, zowel fysiek als

verbaal.

- Ze gaan huilen of trekken zich terug als ze aangevallen worden.

- Eigendommen slingeren rond of worden beschadigd.

- Ze zijn vaak alleen of worden buitengesloten.

- Ze worden als laatste gekozen in sport en spel.

- Ze vormen het centrum van opstootjes of samenscholingen.

- In pauzes blijven ze dicht bij een volwassene.

- Thuis geven ze bijna nooit een feestje en zijn hier ook niet in geïnteresseerd omdat ze

denken dat niemand zal komen, ook worden ze zelden uitgenodigd door anderen.

- Ze slapen thuis rusteloos en hebben veel nachtmerries, ook kunnen ze huilen in hun slaap.

- Ze verliezen de belangstelling voor schoolwerk en hun cijfers verslechteren.

- Ze zien er verdrietig, bang of somber uit, ze hebben onverwachte stemmingswisselingen

met opvliegers en driftbuien.

- Fysiek zijn ze zwakker dan leeftijdsgenoten (dit geldt voornamelijk voor jongens), ze zijn

onhandig in spel en sport en hebben vaak een slechte coördinatie.

99

- Slachtoffers zijn gevoelig, lichamelijk overdreven voorzichtig en zijn bang voor pijn.

- Ze zijn eenzaam, angstig, onzeker van zichzelf en hebben een negatief zelfbeeld.

- Vaak kunnen ze beter opschieten met volwassenen en hebben ze een positieve relatie met

hun ouders.

- Op school zijn ze vaker afwezig en zullen niet graag naar school gaan als dit de plek is

waar ze gepest worden.

- Ze vertonen vaker psychosomatische klachten (zoals buikpijn en hoofdpijn) (Olweus,

1992), (NIGZ), (Dinter, 2001).

Opsomming van kenmerken/signalen van provocerende slachtoffers:

- Provocerende slachtoffers zijn meestal jongens.

- Ze hebben een combinatie van een angstig/zenuwachtig en agressief gedragspatroon.

- Als ze aangevallen/beledigd worden zijn ze driftig en zullen ze terug slaan of iets terug

zeggen. Hierin zijn ze echter niet zeer doeltreffend.

- Ze worden vaak niet aardig gevonden door volwassenen.

- “Ze proberen zwakkere leerlingen te treiteren.” (Olweus, 1992, p. 51).

- Provocerende slachtoffers zijn soms hyperactief en rusteloos. Ze zijn onhandig, kinderlijk

en hebben ‘irritante’ gewoontes.

- Het hyperactieve gedrag werkt vaak provocerend en leidt dikwijls tot negatieve reacties.

- Ze hebben concentratieproblemen, hierdoor kunnen ze bepaald gedrag vertonen dat

irritaties en spanning oproept bij anderen (Olweus, 1992), (NIGZ).

De middengroep

De middengroep bestaat uit de meelopers, de verdedigers en de buitenstaanders. Deze hebben

geen actieve rol in het pesten maar zijn wel bepalend in het voortduren van het pesten.

De meeloper

De meeloper doet mee met het pesten, ze zijn in de meeste gevallen niet de initiatiefnemers, maar

laten zich leiden door de pester en voelen zich over het algemeen niet schuldig. Ze vinden het

stoere gedrag van de pestkop vaak interessant en denken zo populair te worden. “Meestal zijn de

meelopers bange, onzekere kinderen die zich als meeloper beschermt voelen door de pestkop.”

(Baeten & Hest, 2002, p. 18). Ze zijn vaak bang om zelf het slachtoffer van pesten te worden.

Door mee te doen aan het pesten versterken ze het succes van de pester. Door bijvoorbeeld te

lachen om wat er gebeurt, wordt het pestgedrag versterkt (NIGZ).

De verdediger

De verdediger doet zijn naam eer aan door het (af en toe) op te nemen voor het slachtoffer en hier

ook partij voor te kiezen. Hij/zij “vindt het niet goed dat er gepest wordt en is niet bang voor de

pester.” (Rollen bij pesten).

Verdedigers zijn vaak populair in de groep en worden aardig gevonden. Ze hebben een invloed in

de klas/groep en zij kunnen dan ook meehelpen om het pesten te stoppen (NIGZ).

100

De buitenstaander

Buitenstaanders houden zich afzijdig van pesten, zij zullen zich hier niet mee bemoeien ook al

weten zij soms dat er wel gepest wordt (Verschueren & Koomen, 2007) (Veenstra, 2008).

Buitenstaanders pesten zelf niet, maar ze doen zelf ook niets om het pesten te laten stoppen. Ze

durven er niets tegen te doen om de reden dat ze zelf bang zijn om gepest te worden. Vaak

merken de buitenstaanders niet eens dat er wordt gepest of doen ze alsof ze het niet weten

(NIGZ).

Rolverdeling

Binnen het pesten in een groep is er dus een duidelijk rolverdeling, De bovenstaande vijf rollen

hoeven echter niet altijd, in elke situatie, vast te liggen. Zo hoeft bijvoorbeeld het slachtoffer niet

in elke situatie gepest te worden. Zo kan het slachtoffer op school gepest worden, maar niet als het

kind op zijn of haar sportclub is. Het ligt geheel aan de status die de betreffende persoon in een

groep heeft. Alle rollen kunnen in verschillende situaties anders zijn, dit geldt dus niet alleen voor

de slachtofferrol.

Verder heeft sfeer ook een bepalende functie in de rollen die kinderen hebben met betrekking tot

pestgedrag. Zo zullen pestkoppen op de ene plek meer kans hebben om hun gang te gaan dan op

een andere plek. Pesters zullen in bepaalde situaties niet pesten, omdat dit hier totaal niet

goedgekeurd wordt. Het kan ook voorkomen dat de gepeste zelf gaat pesten of andersom. Zo kan

een gepest kind van school veranderen en hier uit voorzorg zelf gaan pesten om te voorkomen dat

het zelf gepest zal worden (Baeten & Hest, 2002).

Onderzoeksvraag vijf: Hoe zien wij pestgedrag terug op MKT Oostvoorne?

Onderzoek

Om antwoord te geven op de deelvraag: ‘wat houdt pesten in op de behandelgroepen’? is het

belangrijk om zicht te krijgen op wat wij signaleren aan pestgedrag op de verschillende groepen.

Om zicht te krijgen op het pestgedrag hebben we op vier groepen geobserveerd. Voor het

observeren hebben we een signaleringslijst (zie bijlage 5.2.4) gemaakt om bepaalde gedragingen

in kaart te brengen.

Een signaleringslijst is een handig hulpmiddel en geeft een overzicht van bepaalde gedragingen die

in kaart gebracht moeten worden.

Resultaten

Pestgedrag met woorden kwam het meest voor. Kinderen noemen een kind vaak bij hun bijnaam.

Veel kinderen zijn onzeker over zichzelf en hebben een laag zelfbeeld waardoor zij bang zijn om

gepest te worden. Vaak pesten zij hierdoor een ander kind. Kinderen pakken regelmatig speelgoed

van elkaar af en zijn jaloers op elkaars kleding of spullen.

101

Onderzoeksvraag zes: Hoe ziet groepsleiding pestgedrag terug op MKT

Oostvoorne?

Onderzoek

Op onderzoeksvraag zes is antwoord gegeven door middel van een interview. Het gaat hier om de

visie en de mening van de groepsleiding. Het interview sluit hier zo bij aan dat hierdoor direct en

snel antwoord verkregen kan worden. Het interview is te vinden in bijlage 5.3.4

Resultaten

Het pestgedrag ziet de groepsleiding wel terug op de groep, de kinderen laten gedrag zien als:

elkaar vervelende namen geven, negatieve gevoelens oproepen bij de ander, klikken, negeren en

het bewust pijn doen van een ander. Het pesten stapelt zich vaak op en gebeurt regelmatig uit het

niets. Het begint al met kleine dingen als ‘gekke bekken trekken’ of een duwtje geven om ergens

bij te kunnen.

Aangezien de kinderen bij elkaar op de leef/behandelgroep wonen, kennen ze elkaar goed. Dit

betekent dat ze over het algemeen precies weten wat elkaars zwakke plekken zijn. Van plagen is

eigenlijk vaak geen sprake doordat de kinderen elkaar bewust pijn willen doen. Door de

problematiek van de kinderen kunnen zij niet veel van elkaar hebben. Grapjes kunnen als negatief

of persoonlijk worden opgevat. Dit komt ook doordat velen een verstoord zelfbeeld hebben en

hierdoor niet met grapjes om kunnen gaan. Dit maakt ook dat ze al snel reageren op elkaar en

hierin veel persoonlijk aantrekken.

Het komt soms voor dat kinderen uit onwetendheid een kind plagen of pesten, ze hebben dan niet

door dat ze met pesten een ander kind pijn doen.

Het komt zelden voor dat één specifiek kind constant het slachtoffer is van pesterijen, de kinderen

weten ieders zwakke punten en gebruiken dit tegen elkaar wanneer ze dit willen.

Vaak kunnen de meest beschadigde kinderen het gemeenst zijn. De groepsleiding gaf aan dat deze

kinderen zich erg verdrietig voelen en daarom anderen kinderen pesten. Ze pesten andere

kinderen met datgene wat hen zelf verdrietig maakt. Ze zeggen bijvoorbeeld vervelende dingen

over een vader van een groepsgenoot, dit doen ze omdat ze hun eigen vader missen.

De rol van de meelopers ziet de groepsleiding terug op de groep. Kinderen kunnen meegaan in wat

het dominante kind, de leider, op dat moment zegt. Ook zijn sommige kinderen bang voor een kind

en zullen dan daardoor meegaan in wat hij of zij vindt. Dit om zo aardig gevonden te worden bij

het kind waar ze bang voor zijn.

De rol van de verdediger komt volgens de groepsleiding ook voor op de groep. Als een kind begrip

voor de ander kan opbrengen komt deze soms op voor het gepeste kind.

De rol van de buitenstaander ziet de groepsleiding zelden terug op de groep. De kinderen

bemoeien zich met elkaar en spreken elkaar aan op de kleinste dingen. De rol van de

buitenstaander komt alleen voor als er een nieuw kind op de groep is, of een heel jong kind. Deze

kinderen houden zich er dan vaak buiten.

102

Onderzoeksvraag zeven: Hoe zien kinderen het pesten op MKT

Oostvoorne?

Onderzoek

Om zicht te krijgen op hoe de kinderen het pestgedrag zien en ervaren op de groepen, hebben wij

ervoor gekozen om een vragenlijst op te stellen en deze vragen met de kinderen te bespreken.

Daarnaast hebben wij gekeken naar de haalbaarheid om deze vraag te beantwoorden. We konden

niet alle kinderen interviewen omdat dit te veel kinderen waren en het onderzoek dan te groot zou

worden. Daarom hebben wij besloten om ons aan te sluiten bij de kinderraad waar zeven kinderen

aanwezig waren. Deze kinderen waren ongeveer in de leeftijd van negen t/m twaalf jaar.

Resultaten

Bij aanvang van het gesprek hebben we eerst een kort verhaaltje over pesten voorgelezen dat we

gebruikten om het onderwerp in te leiden. Naar aanleiding van het verhaaltje vroegen we de

kinderen wat zij van het pestgedrag vinden en hoe dat terugkomt op de groep.

Bij de kinderraad waren zeven kinderen aanwezig. Na het voorlezen van het verhaaltje kozen we

ervoor om de groep bijeen te houden om verdere vragen over pesten te stellen. We kozen hiervoor

zodat we gelijk door konden met het gesprekje. Wanneer we de groep zouden splitsen en een

andere plek op zochten zou het te onrustig kunnen worden, en dit kon voor de kinderen vervelend

zijn. (zie bijlage 5.3.5. voor het interview)

103

Conclusie

Wat houdt pesten in op de behandelgroepen?

“Van pesten is sprake wanneer iemand herhaaldelijk of een lange tijd materiële en/of relationele,

maar altijd psychische schade ondervindt door bewust handelen van een of meer personen”

(Ruigrok, 2010, p. 19).

De groepsleiding gaf aan moeilijk het verschil te zien tussen plagen en pesten. Plagen en pesten

ligt op het eerste gezicht dicht bij elkaar, maar er zit zeker een groot verschil tussen deze twee

begrippen. Het belangrijkste verschil tussen pesten en plagen is echter dat pesten met opzet

gebeurt. Pesten uit zich in verschillende vormen zoals vernieling, uitschelden, pijn doen en

buitensluiten. Bij pesten kan het zijn dat een kind geïsoleerd raakt van de groep wat moeilijk is om

terug te draaien. Doordat de kinderen bij elkaar wonen en elkaar veel zien, weten ze ook veel van

elkaars persoonlijke leven af. Ze weten elkaars zwakke plekken en kiezen hier dan ook bewust voor

om een ander hiermee te pesten. Door de problematiek van de kinderen reageren ze erg snel op

elkaar, ze kunnen weinig hebben van elkaar en vangen een plagerig grapje al gauw op als iets

negatiefs.

Er is naar voren gekomen dat pestgedrag met woorden het meeste voor kwam. Vooral vernederen

en kleineren kwamen het meeste naar voren. De groepsleiding heeft aangegeven dat fysiek pesten,

zoals slaan en spugen, ook voorkomt op de groepen. Echter is dit in onze observaties niet tot

weinig naar voren gekomen. Hier dient toch rekening mee gehouden te worden, omdat de

groepsleiding aan heeft gegeven dat dit gedrag wel degelijk voorkomt. Ook de kinderen van

verschillende groepen hebben aangegeven dat er gepest wordt. Ze gaven aan dat ook zij fysiek

pesten terug zien op de groepen. Veel kinderen zijn bang om zelf gepest te worden en daarom

pesten ze mee zodat ze zelf geen buitenbeentje worden. Jaloezie komt ook regelmatig voor.

Kinderen zijn jaloers op elkaars speelgoed of kleren. Dit heeft tot gevolg dat er met pestgedrag op

gereageerd wordt. Als een kind pestgedrag vertoont, neemt hij of zij de rol van ‘pester’ of

‘meeloper’ aan. De gepeste is dan ‘het slachtoffer’, verder is er ook nog de rol van ‘de

buitenstaander’. De rollen komen allen voor op de groepen, de een meer dan de ander. In

tegenstelling tot wat de literatuur zegt, kunnen kinderen in dezelfde groep verschillende rollen

aannemen. De ene keer slachtoffer, de andere keer pester, de andere keer buitenstaander.

104

Deelvraag twee: Wat zijn de effecten van (gedrag)stoornissen op

pesten?

Onderzoeksvraag één; Welke (gedrag)stoornissen komen er binnen MKT

Oostvoorne voor en wat houden deze in?

Inleiding Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van verschillende

onderzoeksmiddelen. Om het literatuuronderzoek af te bakenen hebben wij middels een interview

met de gedragswetenschapper gevraagd welke (gedrag)stoornissen er veel voorkomen op MKT

Oostvoorne. Deze stoornissen zijn aan de hand van literatuuronderzoek onderzocht en uitgewerkt

in deze onderzoeksvraag.

Onderzoek

Hechtingsstoornis

Wat is een hechtingsstoornis?

Hechten heeft oorspronkelijk een overlevingsfunctie (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2003). Vanaf

de geboorte krijgt de mens een erfelijk programma mee dat hem ertoe aanzet zich te hechten aan

een volwassen soortgenoot. Dit is van levensbelang voor het kind omdat het zichzelf niet kan

voorzien van basale levensbehoefte. Daarnaast kunnen kinderen cognitief en sociaal veel leren van

volwassenen (Craeynest, 2007). Hechtingsgedrag heeft tot doel de nabijheid van de primaire

verzorger te zoeken, dit is vooral belangrijk tijdens stressvolle omstandigheden (Verhulst, Verheij,

& Ferdinand, 2003). Sensitieve responsiviteit is erg belangrijk voor de hechting van het kind. Het

gaat er hierbij om in welke mate de volwassene de signalen dat het kind geeft perfect aanvoelt en

er op een adequate manier mee omgaat. Veilige hechting heeft tot gevolg dat het kind zijn ouders

ervaart als een veilige haven (Craeynest, 2007). Bij onveilige hechting of gestoorde hechting heeft

het kind tijdens de hechtingsperiode weinig of geen veiligheid ervaren. Bij kinderen met een

ernstige hechtingsstoornis is er sprake van een constante stressituatie (Niemeijer & Gastkemper,

2009). Er zijn vier soorten hechtingstypes:

- Veilige gehechtheid: Bij een veilige hechting is het kind in staat om op verkenning uit te

gaan wanneer een vreemde zich in de omgeving bevindt. Het kind zoekt hierbij wel de

veiligheid van de verzorger. De verzorger biedt het kind steun in de vreemde omgeving.

Het kind vertoont weinig angst wanneer er een vreemde in de buurt is en raakt niet erg

van streek als de verzorger weggaat. Wanneer de verzorger terug komt, begroet hij deze

enthousiast en zoekt de nabijheid van de verzorger op door bijvoorbeeld een knuffel te

geven.

- Vermijdende gehechtheid: Deze kinderen lijken helemaal niet gehecht te zijn. Wanneer de

verzorger terugkomt, reageert het kind nauwelijks op de verzorger waardoor het lijkt dat

het hechtingssysteem niet geactiveerd wordt. Dit is echter niet het geval. Er is wel degelijk

een hechtingsreactie aanwezig. Het kind laat dit alleen niet zien doordat zij verwacht

teleurgesteld te worden door de verzorger. Ze anticiperen op de teleurstelling door geen

hechtingsgedrag te vertonen terwijl zij eigenlijk erg de behoefte aan warmte en nabijheid

hebben.

105

- Afwerende gehechtheid/ambivalente gehechtheid: Deze kinderen laten vooral aanhankelijk

gedrag zien. Het kind blijft dicht bij de moeder waardoor het nauwelijks tot speelgedrag en

ontdekgedrag komt wanneer er een vreemde in de buurt is. Wanneer de verzorger hem

alleen met de vreemde achterlaat raken deze kinderen van slag en in paniek en zijn

ontroostbaar wanneer de verzorger weer terug komt.

- Gedesoriënteerde gehechtheid: Wanneer het kind de verzorgers tegelijk als veilig en

angstig heeft ervaren ontstaat de gedesoriënteerde hechting. Het kind vertoont erg

tegenstrijdig gedrag door tegelijkertijd toenadering en vermijding van de verzorger te

zoeken. Het kind benadert de verzorger bijvoorbeeld met een afgewend gezicht. Verder is

de verscheidenheid van gedragingen die kinderen bij dit type hechting laten zien erg groot

(onveilige hechting en veilige hechting, 2011).

Reactieve hechtingsstoornis.

De DSM-IV noemt alleen de reactieve hechtingsstoornis als stoornis met betrekking tot

gehechtheid. De reactieve hechtingsstoornis bestaat uit de geremde en de ongeremde variant: - Geremde hechtingsstoornis: Kinderen met een geremde hechtingsstoornis vertonen

gestoord gedrag in sociale relaties. Ze laten tegenstrijdig gedrag zien. Bijvoorbeeld contact

zoeken met een afgewend gezicht. Kinderen met een geremde hechtingsstoornis kunnen

agressief zijn naar zichzelf (automutilatie), naar hun verzorgers en naar leeftijdsgenoten.

Het gedrag van deze kinderen is moeilijk te voorspellen. Veel van deze kinderen zijn

opgevoed in een situatie waarbij verwaarlozing en mishandeling heeft plaats gevonden.

- Ontremde hechtingsstoornis: Deze kinderen laten geen selectief hechtingsgedrag zien. Ze

vertonen oppervlakkig hechtingsgedrag waarbij er geen voorkeur is voor personen. Het

kind vertoont veilige gehechtheid tegenover de verzorger en tegenover een vreemde. Bij

het kind ontbreekt het vermogen om een relatie in stand te houden. De oorzaak van deze

hechtingsstoornis is te vinden in het ontbreken van een vaste verzorger in de eerste jaren.

Een reactieve hechtingsstoornis komt in verschillende sociale situaties voor en begint voor het

vijfde levensjaar (Rigter, 2002).

Kenmerken hechtingsstoornis

Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich niet of in mindere mate hechten aan mensen in

hun naaste omgeving. Ze kunnen alleen oppervlakkige relaties aangaan (hechtingsstoornis). De

kinderen kennen geen wederkerigheid in contact en hun geweten is vaak niet of maar voor een

klein gedeelte ontwikkeld. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen hun omgeving vaak goed

manipuleren. Ze spelen bijvoorbeeld mensen tegen elkaar uit. Ook leren kinderen met een

hechtingsstoornis nauwelijks van hun ervaringen en leggen ze alles buiten zichzelf. Vaak hebben

kinderen met een hechtingsstoornis geen vrienden en lopen ze vast op school (knoop, 2011).

Andere kenmerken van een hechtingsstoornis zijn:

- Geen gevoel voor tijd en ruimte. Alles blijft ongestructureerd.

- Het geweten is niet of nauwelijks ontwikkelt.

- Er is geen ‘ik’ ontwikkeld waardoor het voor het kind angstig is om relaties aan te gaan.

Soms is er zelfs een onvermogen tot het aangaan van relaties.

- Het kind gaat oppervlakkig en inwisselbare contacten aan.

106

- Het kind wil de wereld om zich heen voortdurend onder controle houden door mensen om

hem heen te observeren, taxeren en manipuleren.

- Het kind kan vernietigingsdrang hebben naar zichzelf of naar anderen. Dit kan zich uiten in

automutilatie, wreedheid tegen dieren, vreten, vernielen, stelen, provocerend seksueel

gedrag, weglopen.

- Het kind handelt volgens het lustprincipe waarbij het nauwelijks remmen of drempels heeft

(kenmerken, 2007).

De DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis is te vinden in bijlage 5.4.1. ODD en CD.

Gedragstoornis of gedragsprobleem?

Op MKT Oostvoorne zijn kinderen opgenomen met gedragstoornissen en gedragsproblemen. Wat is

precies het verschil tussen een gedragstoornis en een gedragsprobleem? Een stoornis vindt haar

oorsprong vanuit het lichaam zelf en beïnvloedt de ontwikkelingsfuncties. Deze invloed kan op één

functie uitgeoefend worden of op een geheel van samenwerkende functies. Een gedragsprobleem

vindt de oorsprong vanuit de omgeving en niet vanuit het lichaam zelf. Het laat de ontwikkeling

van het kind mindere makkelijk verlopen maar verandert deze niet. Bij een gedragstoornis is de

mate waarin het gedrag door de omgeving te beïnvloeden is beperkt. Bij een gedragsprobleem is

mogelijkheid van het beïnvloeden van buitenaf groter (Delfos, 2007).

Wat is ODD en CD?

Net als ADHD zijn ODD (Oppostional Defiant Disorder) en CD (Conduct Disorder) externaliserende

(naar de omgeving gerichte) stoornissen. Bij deze stoornissen heeft vooral de omgeving last van

het gedrag van het kind (Dossier gedragsproblemen). Bij ODD en CD kunnen de volgende drie

kenmerken voorkomen: - Oppositioneel gedrag: Kinderen lappen de regels vaak aan hun laars. Wanneer er regels of

grenzen gesteld worden reageren zij met boosheid. Ook wanneer het kind gecorrigeerd

wordt kan het erg boos reageren. Er is sprake van dwars en opstandig gedrag. Het kind

doet niet wat de volwassene van hem vraagt en verzet zich tegen het gezag van

volwassene.

- Agressief gedrag: Hierbij brengt het kind schade toe aan iets of iemand. Het kan gaan om

lichamelijke schade wat toegebracht wordt door bijvoorbeeld schoppen, slaan, vechten en

vernielen. Ook kan er sprake zijn van verbale agressie het kind kan dan bijvoorbeeld

schelden, vloeken, kwetsende opmerkingen maken, pesten, bedreigen en andere

benadelen door roddels te vertellen.

- Antisociaal gedrag: Gedrag wordt antisociaal gedrag genoemd wanneer een kind de regels

en normen ernstig overtreedt waardoor anderen benadeeld worden. Gedragingen als

liegen, stelen en dingen vernielen, bedreigen, intimideren, brandstichten, mishandeling van

dieren en mensen horen hierbij. Het kind dat antisociaal gedrag laat zien toont geen

respect voor anderen.

107

De gedragskenmerken kunnen zich openlijk of stiekem uiten. De openlijke vorm uit zich in vechten,

bedreigen, intimideren, pesten, beroven en gewelddadig gedrag. De stiekeme vorm uit zich in

liegen, roddelen, stoken, brandstichten, stelen, vernielen en inbreken. Meisjes vertonen vaker de

stiekeme vorm en jongens vaker de openlijke vorm. Naast bovenstaande kenmerken luisteren

kinderen met ODD en CD vaak erg slecht. Ze reageren brutaal of doen niet wat de volwassene

zegt. Slecht luisteren, kan ook stiekem gebeuren door net alsof te doen dat ze iets niet gehoord

hebben of zeggen dat ze het vergeten zijn (Baard & Elst, 2007).

Verschil tussen ODD en CD.

ODD is de mildere vorm van CD. Het gedrag wat kinderen met ODD laten zien wordt ervaren als

negatief en lastig. Gewelddadig gedrag komt bij kinderen met ODD niet echt voor. Kinderen met

ODD kunnen op latere leeftijd CD ontwikkelen. CD kan ook gelijk aanwezig zijn zonder dat er

sprake is geweest van ODD. Bij CD komt ernstig agressief en crimineel gedrag voor. De regels van

de maatschappij worden door deze kinderen ernstig overtreden. Kinderen met CD zijn vaak

egoïstisch. Ze gebruiken anderen om hun eigen behoefte te bevredigen. Kinderen met CD hebben

niet snel pijn en ervaren niet snel angst. Bij deze kinderen kan mishandeling van dieren,

leeftijdsgenoten of gezinsleden voorkomen. Het sociale geweten van deze kinderen is niet goed

ontwikkeld.

Kinderen met een gedragstoornis hebben vaak oppervlakkige contacten. Dit komt doordat zij

moeite hebben met het begrijpen van de sociale codes en zich niet goed in de gevoelens van

anderen kunnen verplaatsen. Hierdoor vallen zij vaak buiten de groep en vinden zij alleen

aansluiting bij kinderen die hetzelfde gedrag vertonen. Kinderen met een gedragstoornis zijn

impulsief en hebben moeite om kritisch naar zichzelf te kijken. Kinderen met een gedragstoornis

hebben moeite met de sociale informatieverwerking, hierdoor krijgt informatie die zij opvangen een

andere betekenis. Dingen die anderen doen geven zij vaak een negatieve betekenis. Doordat het

omgaan met gevoelens moeilijk is voor deze kinderen, reageren ze vaak agressief op anderen en

zijn ze erg prikkelbaar (Baard & Elst, 2007).

Kenmerken ODD:

- Verzet zich tegen regels.

- Weigert te luisteren naar volwassenen.

- Is vaak driftig.

- Ergert anderen met opzet.

- Beschuldigt anderen van eigen fouten.

- Is vaak boos, geïrriteerd of ergert zich regelmatig aan anderen.

- Is wraakzuchtig of hatelijk (ODD en CD in het kort, 2008).

Kenmerken CD:

- Bedreigt, pest of intimideert.

- Begint gevechten of lokt deze uit.

- Brengt lichamelijk letsel toe (kan hier wapens bij gebruiken).

- Dwingt anderen tot seksueel contact.

108

- Mishandelt dieren en mensen.

- Sticht brand of vernielt met de intentie ernstige schade toe te brengen.

- Liegt of steelt om verplichtingen uit de weg te gaan.

- Loopt weg van huis of spijbelt van school (ODD en CD in het kort, 2008).

De DSM van ODD is te vinden in de bijlage 5.4.2. De DSM van CD is te vinden in bijlage 5.4.3.

ADHD.

Wat is ADHD?

Kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) hebben moeite om zich langere tijd

te concentreren op een activiteit. Ze zijn snel afgeleid of kunnen hun aandacht niet bij hun

activiteit houden. Deze kinderen kunnen erg bewegelijk zijn, stil zitten is lastig voor hen. Daarnaast

kunnen kinderen met ADHD erg impulsief zijn. Het kan voor deze kinderen lastig zijn te voldoen

aan ontwikkelingsopgaven. Het verwerven van autonomie kan voor deze kinderen bijvoorbeeld

moeilijk zijn. Dit komt voornamelijk doordat ouders hen weinig stimuleren in het zelf ondernemen

van activiteit doordat het kind erg impulsief is. Ouders nemen daardoor vaak een verbiedende

houding aan. Het eigen maken van maatschappelijke eisen kan lastig zijn voor kinderen met

ADHD, dit heeft bijvoorbeeld te maken met zelfbeheersing die in mindere mate bij deze kinderen

aanwezig is (Rigter, 2002). Ze hebben bijvoorbeeld moeite met op hun beurt wachten en geven

antwoord voordat de vraag afgemaakt is (Symptomen ADHD, 2010). Doordat kinderen met ADHD

zich moeilijk kunnen concentreren en zeer bewegelijk zijn is het voor deze kinderen lastiger om

vaardigheden op school te leren. ADHD is een externaliserende stoornis, het gedrag is naar buiten

gericht wat betekent dat het gedrag storend is voor de omgeving (Dossier gedragsproblemen). De

DSM-IV van ADHD is te vinden in bijlage 5.4.4.

Drie types ADHD

ADHD is onder te verdelen in drie types (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).

Type één; overwegend niet oplettende type (ook wel ADD).

Type één wordt ook wel ADD (Attention Deficit Disorder) genoemd. Bij ADD ontbreekt het

hyperactieve en impulsieve element. Kinderen met ADD hebben moeite met het concentreren en

hun aandacht ergens op te richten. Het plannen en organiseren van activiteiten is lastig voor ze en

deze kinderen kunnen hoofd- en bijzaken moeilijk van elkaar onderscheiden. Kinderen met ADD

hebben de meeste moeite met het taakgericht werken wat op school van ze verwacht wordt en met

sociaal contact met leeftijdsgenoten. Kinderen met ADD komen vaak passief, stil en teruggetrokken

over en zijn meestal vergeetachtig (ADD bij kinderen). De kenmerken van ADD zijn:

- terug getrokken zijn;

- dromerig lijken;

- passief lijken;

- vergeetachtig zijn;

- ongeorganiseerd zijn;

- lijken niet te luisteren;

- raken vaak dingen kwijt;

109

- zijn gemakkelijk afgeleid;

- hebben moeite met sociale gebeurtenissen (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).

Type twee; hyperactieve type.

Vooral op jonge leeftijd zijn deze kinderen voortdurend in beweging. Ze kunnen moeilijk op hun

plaats blijven zitten en bewegen veel. Kinderen met ADHD zijn rusteloos, snel opgewonden en snel

gefrustreerd. Deze kinderen voelen zich vaak onrustig van binnen. Het rustig zijn en stil zitten kost

kinderen met ADHD veel energie. Wanneer kinderen ouder worden veranderd de hyperactiviteit

van rond rennen enzovoort naar friemelen, wiebelen en draaien (Kenmerken van ADHD en ADD,

2012). Kinderen met ADHD kunnen zichzelf onder controle krijgen, maar slaan door wanneer de

situatie veranderd of er andere eisen aan hen gesteld worden (Rigter, 2002). De kenmerken van

hyperactiviteit zijn:

- Kunnen moeilijk stil zitten.

- Zijn snel afgeleid.

- Gaan van de ene naar de andere activiteit.

- Kunnen moeilijk op hun beurt wachten.

- Kunnen niet rustig spelen.

- Praten veel.

- Luisteren niet naar wat anderen zeggen.

- Bevinden zich vaak in gevaarlijke situaties.

- Vallen anderen in de reden.

- Vinden het lastig om instructies te volgen.

- Raken vaak spullen kwijt.

- Kunnen zichzelf moeilijk onder controle houden (Kenmerken van ADHD en ADD, 2012).

Daarnaast is de impulsiviteit ook een belangrijk kenmerk bij ADHD. Kinderen met ADHD handelen

voordat ze erover nadenken. Dit komt naar voren in situaties waarin kinderen met ADHD voor hun

beurt praten, klimmen overal in zonder gevaar te zien, geven andere kinderen een klap voordat ze

door hebben dat ze het doen. Het ontbreekt deze kinderen aan innerlijke controle. De onbewuste

remfunctie die bij anderen het gedrag regelt, is bij hen niet of nauwelijks aanwezig (Impulsiviteit,

2012). De kenmerken van impulsiviteit zijn:

- Antwoorden geven terwijl de ander zijn zin nog niet heeft afgemaakt.

- Bezigheden van anderen verstoren.

- Moeite hebben met op zijn beurt wachten (Symptomen ADHD, 2010).

Type drie; het gemengde type.

Kinderen met het gemengde type vertonen kenmerken van type één (ADD) en type twee

hyperactiviteit en impulsiviteit. Volgens de DSM moeten er minstens zes symptomen aanwezig zijn

die veroorzaakt worden door aandachtsproblemen en minstens zes symptomen aanwezig zijn die

veroorzaakt worden door hyperactiviteit en impulsiviteit (Beerthuis, 2009).

110

De symptomen van ADHD veranderen naarmate de leeftijd veranderd. De kenmerken die in de

DSM-IV genoemd worden zijn vooral van toepassing op school gaande kinderen. Ook zijn de

symptomen afhankelijk van de situatie. Kinderen met ADHD hebben een onregelmatig patroon van

werken, dit betekent dat de symptomen soms wel en soms niet aanwezig kunnen zijn (ADHD

symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV, 2011). De DSM IV van ADHD is terug te

vinden in bijlage 5.4.4.

PDD-NOS.

Wat is PDD-NOS?

PDD-NOS is de afkorting van Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified.

PDD-NOS is een restgroep van de Autisme Spectrumstoornissen. Dit betekent dat een aantal

kenmerken van autisme bij hen voorkomt maar in een andere samenstelling of in mindere mate

dan bij andere Autisme Spectrumstoornissen. Kinderen met PDD-NOS kunnen net als andere

kinderen met autisme problemen hebben met communicatie, sociale interactie en fantasie.

Daarnaast hebben zij ook problemen met de informatieverwerking van voornamelijk gesproken

informatie. Visuele informatie kunnen kinderen met PDD-NOS beter verwerken (Baard & Elst,

2007).

In het Latijn betekent pervasief ‘doordringen’. Hiermee wordt bedoeld dat deze stoornis in

verschillende ontwikkelingsgebieden van het kind kan doordringen. Het kan bijvoorbeeld

doordringen in de taalontwikkeling, motorische ontwikkeling, maar vooral dringt de stoornis door in

het vermogen om zich op andere mensen te richten en het eigen gedrag in sociale situaties goed te

kunnen sturen. De sociale intuïtie en het sociale begrip ontwikkelt zich bij kinderen met PDD-NOS

moeizaam. Dit zorgt voor onzekere en angstige gevoelens. Kinderen met PDD-NOS willen deze

angst voorkomen door zich vast te houden aan regels en patronen. Hun interesses zijn vaak star

en dwangmatig. De problemen van kinderen met PDD-NOS verschillen per leeftijd. Wanneer het

kind zich meer in de buitenwereld gaat begeven worden de problemen vaak groter (wat is PDD-

NOS, 2012).

Kenmerken van PDD-NOS.

De PDD-NOS wordt vaak verward met ADHD. Dit omdat ze vergelijkbare problemen laten zien

zoals concentratieproblemen en hyperactief gedrag. Het druk zijn van kinderen met PDD-NOS heeft

echter een andere oorzaak dan het druk zijn van kinderen met ADHD. Bij kinderen met ADHD komt

dit voort uit impulsiviteit en concentratieproblemen. Kinderen met PDD-NOS is het druk zijn een

mechanisme tegen angsten en onvermogen (Baard & Elst, 2007).

Kenmerken van PDD-NOS:

- Angstig en onhandig in sociale situaties.

- Niet of nauwelijks leren van sociale ervaringen.

- Weinig begrip hebben van non-verbale signalen (oogcontact, gelaatsuitdrukking,

lichaamshouding) en deze nauwelijks gebruiken.

- De wederkerigheid in het contact ontbreekt.

- Is angstig voor veranderingen.

111

- Maakt een eenzame en gesloten indruk.

- Houd zich vast aan routines.

- Toont eenzijdige belangstelling.

- Kan zich koppig en driftig uiten (door angst).

- Heeft een trage taalontwikkeling.

- Is over gevoelig voor of juist weinig gevoelig voor zintuiglijke prikkels.

- Gebruikt eigenaardige of ouwelijke taal.

- Neemt taal letterlijk.

- Heeft een onhandige, stijve motoriek (Kenmerken van PDD-NOS, 2011).

Kenmerken PDD-NOS verschillende leeftijden.

Zoals hierboven beschreven is verschilt PDD-NOS per leeftijd. Op MKT Oostvoorne zijn kinderen

opgenomen in de leeftijd van vier tot en met twaalf jaar. Dit valt onder de categorie kleuters en

basisschoolleeftijd.

Kenmerken PDD-NOS kleuters.

Kleuters met PDD-NOS worden gezien als kinderen die niet geïnteresseerd zijn in het spelen met

andere kinderen. Zij verstoren het spel van andere kinderen door bijvoorbeeld eigen regels te

verzinnen en deze te willen doorvoeren. Kleuters met PDD-NOS hebben vaak moeite met het

opvolgen van instructies. Deze kinderen vallen op door aparte gezichtuitdrukkingen, manier van

lopen, manier van spreken en het gebruik van stemgeluid. Ze kunnen geobsedeerd zijn door

bepaald speelgoed of spel. Vaak zijn ze overgevoelig voor geluid, aanraking, geuren en smaak.

Kinderen met PDD-NOS kunnen interesses hebben die meer overeenkomen met die van

volwassenen dan met leeftijdsgenoten. Ouders of andere volwassenen kunnen in het contact met

het kind proberen meer leeftijdsadequaat gedrag te stimuleren door bijvoorbeeld te reageren zoals

leeftijdsgenoten zouden doen (Cumine, Val, & Stevenson, 2011)

Kenmerken PDD-NOS basisschool leeftijd.

Kinderen met PDD-NOS in de basisschool leeftijd willen graag contact met leeftijdgenoten ze weten

alleen niet goed hoe ze dit moeten aanpakken.

Ze weten bijvoorbeeld niet hoe ze een leeftijdgenoot moeten vragen om samen te spelen. Kinderen

met PDD-NOS hebben de neiging alles perfect te willen doen. Om hulp vragen is voor deze

kinderen lastig. Ze weten niet hoe ze dit moeten aanpakken en stellen daarom vaak geen vragen.

Regels zijn lastig voor kinderen met PDD-NOS ze roepen bijvoorbeeld zonder aanleiding iets door

de groep zonder dat dit voor buitenstaanders ergens op lijkt te slaan. Deze kinderen praten vaak

op een ouwelijke, volwassen manier. Kinderen met PDD-NOS zijn soms erg goed in het werken met

constructiemateriaal. Het overzien van gevaren is vaak lastig voor kinderen met PDD-NOS. Ze

experimenteren met van alles zonder zich te bedenken dat het gevaarlijk kan zijn wat ze doen

(Cumine, Val, & Stevenson, 2011).

De DSM van PDD-NOS is terug te vinden in bijlage 5.4.5.

112

MCDD

Wat is MCDD?

MCDD (Multiple Complex, Developmental, Disorder) is een stoornis dat niet officieel in de DSM-IV

is opgenomen. Kinderen met MCDD hebben naast problemen die overeenkomen met PDD-NOS ook

problemen met het beheersen van hun emotie (Baard & Elst, 2007). Het contactprobleem staat bij

deze kinderen niet op de voorgrond. De problemen liggen meer op het gebied van emotieregulatie.

Een beetje angst kan bij deze kinderen paniek worden, een beetje boosheid kan razernij worden

(Wat is MCDD, 2007). Een ander duidelijk verschil tussen kinderen met PDD-NOS en MCDD is dat

kinderen met MCDD geen gebrek aan verbeelding hebben. Zij hebben een sterke fantasie die soms

niet te remmen is. Hierdoor is het scheiden van werkelijkheid en fantasie lastig voor kinderen met

MCDD. De fantasieën kunnen veel angsten oproepen. Het kind is niet instaat zichzelf gerust te

stellen. Hier heeft hij volwassenen voor nodig (Baard & Elst, 2007). Kinderen met MCDD nemen

initiatief in het contact met anderen. In sociale relaties missen zij alleen het vermogen om de

sociale verhouding te doorzien. Tijdens één op één contact met een volwassene kunnen kinderen

met MCDD redelijk goed functioneren. Wanneer de situatie complexer en minder overzichtelijk

wordt gaat het sneller mis. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn op het schoolplein of tijdens een

verjaardagsfeestje (Wat is MCDD, 2007). De moeilijkheden met het sociale contact is niet het

grootste probleem van kinderen met MCDD. Voor deze kinderen is het regelen van hun angsten en

stemmingen het moeilijkst (Baard & Elst, 2007).

Kenmerken van MCDD.

De kenmerken van MCDD zijn onder te verdelen in drie gebieden.

1. Stoornissen in de regulatie van affecten:

- Grote en intense of gespannenheid of angst.

- Een vrees of fobie voor ongebruikelijke situaties of voorwerpen.

- Paniekaanvallen of primitieve angst.

- Momenten van gedragsmatige terugval met driftbuien en primitieve woedeaanvallen.

- Emotionele schommelingen en stemmingsschommelingen zonder duidelijke aanwijsbare

aanleiding.

- Frequente en bizarre angstreacties.

2. Stoornissen in de gevoeligheid voor sociale signalen en stoornissen in het sociale gedrag in

relatie tot leeftijdgenoten en volwassenen.

- Sociale desinteresse, sociale contacten vermijden of grenzeloos gedrag in het contact. Wel

zijn sociale vaardigheden aanwezig.

- Bestendige relaties met leeftijdsgenoten ontbreken.

- Haat-liefdesrelaties met volwassenen (vooral met de ouders of verzorgers).

- Er is een gebrek aan empathie en het onvermogen om zich te verplaatsen in de gedachten

en gevoelens van anderen.

113

3. Stoornissen van het denken.

- Onlogische gedachtegang of gedachtesprongen (magische denken, neologisme, bizarre

gedachte).

- Geen goed onderscheid tussen fantasie en realiteit.

- Het makkelijk verward raken (begrijpen niet goed wat er om hun heen gebeurt).

- Gedachte die overwaardig zijn (grootheidsideeën, achterdocht, te betrokken raken in

fantasiefiguren of denkbeeldige vrienden) (Kenmerken MCDD, 2007).

Onderzoeksvraag twee; Hoe zien wij de kenmerken van de

(gedrag)stoornissen terug op de behandelgroepen.

Inleiding

Bij deze onderzoeksvraag is informatie verkregen aan de hand van observaties. Zoals hierboven

beschreven is hebben wij een signaleringslijst gemaakt om overzicht te krijgen in gedrag wat

geobserveerd moet worden. De signaleringslijst is te vinden in bijlage 5.2.5. De signaleringslijst is

opgesteld aan de hand van de kenmerken van de (gedrag)stoornissen. Deze kenmerken zijn in

onderzoeksvraag één onderzocht. De uitwerkingen van de observaties zijn te vinden in bijlage

5.2.6.

Onderzoek

21-3-2012 Observatie groep ‘de Kameleon’.

Op de Kameleon wonen negen kinderen. De leeftijd van de kinderen ligt tussen de vijf en twaalf

jaar. Op de Kameleon hebben we veel kenmerken van (gedrag)stoornissen gesignaleerd. Vooral de

kenmerken van hechtingsstoornis en ADHD waren goed terug te zien. ADHD uitte zich bij de

meeste kinderen in veel praten, druk gedrag (niet stil kunnen zitten, veel rondlopen) en impulsief

gedrag (kinderen deden gelijk wat ze wilde). De hechtingsstoornis uitte zich vooral in het onder

controle houden van de omgeving. De kinderen hielden alles in de gaten en anticipeerden hierop.

Daarnaast waren er ook kinderen die groepsgenoten manipuleerden door bijvoorbeeld te zeggen:

‘als je dit tegen andere groepsgenoten verteld zijn wij geen vrienden meer’. De kinderen op de

Kameleon pesten elkaar veel. Er door bijna alle kinderen op allerlei manieren gepest. De kinderen

pesten door vervelende dingen te zeggen, te schelden, speelgoed af te pakken, buiten te sluiten,

groepsgenoten pijn te doen enzovoort. Wanneer zij zelf een ander kind pesten leken ze minder

goed in te zien dat dit voor de ander ook vervelend is. Ze leken er geen spijt van te hebben. Naast

ADHD en hechtingsstoornis hebben we ook een aantal kenmerken van ODD terug gezien. Dit uitte

zich vooral in ergeren van anderen en zelf snel geërgerd raken door anderen.

28-3-2012 Observatie groep ‘de Boemerang’.

De Boemerang was tijdens de observatie een vrij rustige groep. De leeftijd lag verspreid tussen de

zes en elf jaar. Er werd niet veel gepest op de groep, de kinderen speelden leuk samen en de sfeer

was prettig. Er werden ook niet veel kenmerken van (gedrag)stoornissen gesignaleerd. De

overalerte reacties, wat een kenmerk is van hechtingsstoornis was terug te zien op de groepen. De

kinderen letten overal op en reageerden hier ook op. Zelfs wanneer de groepsleiding samen iets

besprak waren er kinderen die zich in het gesprek mengden. Daarnaast waren bij een aantal

kinderen kenmerken van ADHD te zien.

114

De kinderen wisselden bijvoorbeeld snel van activiteit wanneer ze in hun vorige activiteit geen zin

meer hadden. Ook hadden ze moeite om zich te concentreren op hun activiteit. Ze raakten snel

afgeleid door groepsgenoten of andere prikkels uit de omgeving. Zoals al geschreven was, werd er

weinig gepest. Het gebeurde een enkele keer dat kinderen zich aan elkaar ergerden of pesten. Er is

op deze groep ook een andere observant geweest. Zij observeerde met een ander doel, maar

vertelde dat de middag dat zij er was juist erg onrustig en druk verliep. De dagen op de groep

kunnen dus ook erg van elkaar verschillen.

04-4-2012 observatie groep ‘de klepel’.

Op de Klepel wonen negen kinderen. De kinderen op de groep zijn tussen de vijf en twaalf jaar. Op

de groep waren tijdens de observatie zes kinderen aanwezig. Tijdens het eten werd er constant

door de kinderen gepraat, de kinderen praatten hard en door elkaar heen. Hierdoor verliep het

eten onrustig. De groepsleiding moest meerdere malen vragen of het wat rustiger kon. Na de

waarschuwing lukte het de kinderen even om rustig aan tafel te zitten maar al snel begonnen de

kinderen weer te praten. Naast het vele praten hadden een aantal kinderen ook moeite met het stil

zitten aan tafel. De bovengenoemde observaties zijn kenmerken van ADHD. Op de Klepel werden

de meeste kenmerken van ADHD gesignaleerd. Na ADHD werd de hechtingsstoornis het meest

gesignaleerd. Kinderen hielden elkaar en groepsleiding goed in de gaten. Ze observeerde hun

omgeving. Een kenmerk van ODD is, het ergeren van anderen en het zich ergeren aan anderen, dit

werd regelmatig gesignaleerd op de Klepel. De kinderen raakte snel geïrriteerd aan elkaar en lieten

dit in hun reactie duidelijk merken. Op de Klepel is een aantal keer pestgedrag gesignaleerd. De

kinderen zeiden bijvoorbeeld vervelende dingen tegen elkaar, deden dingen die een ander kind niet

leuk vond en er is gesignaleerd dat twee kinderen een ander kind buitensloten.

04-04-2012 Observatie groep ‘de Koekoek’.

De Koekoek was een rustige groep. De lunch verliep erg rustig. Tijdens het eerste gedeelte van de

lunch moesten de kinderen stil zijn, dit lukte de kinderen goed. Één kind vond het lastiger om stil

te zijn en praatte weleens wanneer dit nog niet mocht. De kinderen luisterden gedurende de

middag goed naar de groepsleiding. Wel moest de groepsleiding soms meerdere keren

waarschuwen. Doordat het een rustige middag was zijn er weinig kenmerken van

(gedrag)stoornissen gesignaleerd en is weinig pestgedrag gezien. De kinderen lieten kenmerken

van ADHD zien wat terug te zien was in het moeilijk kunnen concentreren. Ook werd een kind boos

om (voor observant) kleine gebeurtenissen, dit past bij ODD.

115

Onderzoeksvraag drie; Hoe zijn op de behandelgroepen de kenmerken

van (gedrag)stoornissen terug te zien in combinatie met pesten?

Inleiding

Om tot een volledig antwoord te komen op onderzoeksvraag drie is op de groepen geobserveerd en

zijn interviews afgenomen. Voor de observaties is gebruik gemaakt van de signaleringslijst die te

vinden is in bijlage 5.2.5. Om een duidelijk beeld te krijgen over pesten en de combinatie met

(gedrag)stoornissen op heel het terrein van MKT-Oostvoorne is op vier verschillende groepen

geobserveerd. De uitwerkingen van de observaties zijn te vinden in bijlage 5.2.6. Voor deze

onderzoeksvraag is de groepsleiding van vier verschillende groepen geïnterviewd. Ook is de

gedragswetenschapster geïnterviewd. Om ons onderzoek zo volledig mogelijk te maken is het

volgens ons belangrijk om de kennis en de ervaring van de professionals werkzaam bij MKT-

Oostvoorne mee te nemen in het onderzoek. Door hen middels een interview te bevragen kunnen

wij in ons onderzoek en uiteindelijk aanbevelingen beter aansluiten bij de behandelgroepen van

MKT-Oostvoorne. De interviewvragen van gedragswetenschappers zijn te vinden in bijlage 5.3.6,

en de uitgewerkte interviews van groepsleiding zijn te vinden in bijlage 5.3.7.

Onderzoek Observatie groep ‘de Kameleon’

De eerste observatie vond plaats op de groep ‘de Kameleon’. Er wonen negen kinderen op de

groep. Één kind was de middag van de observatie niet aanwezig. De leeftijd van deze kinderen lag

tussen de vijf en twaalf jaar. Op deze groep hebben we veel kenmerken van gedragstoornissen

terug gezien. In onderzoeksvraag twee zijn de uitkomsten van de observatie te lezen. In de

uitwerking van de observatie op de Kameleon is terug te lezen dat bij veel kinderen kenmerken

van een hechtingsstoornis, ADHD en ODD terug te zien waren. Op deze groep werd ook aardig wat

gepest. Dit gebeurde voornamelijk op een impulsieve manier. Ze zagen bijvoorbeeld een kind met

iets leuks spelen en pakte dit af. Een enkele keer werd er gepest op een doordachte manier. Dit

gebeurde bijvoorbeeld door andere kinderen te manipuleren. Voorbeeld: ‘Als je dit vertelt aan

groepsleiding en kinderen ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast is tijdens de observatie terug

gezien dat de kinderen vervelende dingen tegen elkaar zeiden en elkaar pijn deden.

Interview groepsleiding van ‘de Kameleon’

Uit het interview met de groepsleiding van de kameleon kwam naar voren dat zij een verband zien

tussen pesten als kenmerk bij ADHD en een hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis

gunnen groepsgenoten niets. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk inleven in

anderen. Hierdoor weten zij niet wat de gevolgen van pesten kunnen zijn voor andere kinderen. .

Bij ADHD komt pesten voor in de vorm van het verstoren van het spel van andere kinderen. Ze

zien speelgoed waar zij graag mee willen spelen en denken er niet bij na of zij hier wel mee

kunnen spelen. Ze pakken dit speelgoed bijvoorbeeld af. Daarnaast wordt er meer gepest door

kinderen die niet goed in hun vel zitten of door kinderen die erg boos zijn. Wanneer een kind een

slechte dag heeft of een boze bui heeft pest hij meer dan wanneer hij goed in zijn vel zit. Kinderen

met een laag zelfbeeld worden sneller het slachtoffer van pesten.

116

Observatie groep ‘de Boemerang’

Drie van de negen kinderen waren na het eten weg. Hierdoor waren er zes kinderen over op de

groep die observant kon observeren. ’s Middags waren de kinderen op de groep aan het spelen. Ze

speelden allemaal alleen. Het lukte hen goed om alleen te spelen. Doordat de kinderen

voornamelijk alleen aan het spelen waren is er weinig pestgedrag gesignaleerd. In de loop van de

middag speelden de kinderen van de groep buiten. Hier zijn twee situaties voorgevallen wat met

pesten te maken heeft. Tijdens het voetballen pakte een meisje de bal ruw uit de handen van de

keeper, dit omdat zij vond dat hij de bal te lang vast hield. Het was niet duidelijk of dit echt pesten

was of dat dit meer uit frustratie gebeurde. Ook gebeurde het tijdens het buitenspelen dat een

meisje een dansje aan groepsleiding liet zien. Een jongen ging expres voor het meisje staan zodat

zij haar dansje niet meer kon laten zien.

Interview groepsleiding ‘de Boemerang’

De groepsleiding die van de Boemerang geïnterviewd werd vertelde dat pesten op de groep niet

veel voorkomt. Wanneer er gepest wordt lachen of schelden de kinderen elkaar uit of maken ze

elkaar zwart. Ook wordt er soms samen één kind gepest. De groepsleiding ziet het meest het

pestgedrag terug bij de kinderen met hechtingsstoornis en met ADHD. De kinderen met ADHD zijn

impulsief en denken daardoor niet goed na over de gevolgen van het pesten ook zegt zij dat

kinderen met ADHD zich moeilijker in kunnen leven in de ander. Kinderen met een

hechtingsstoornis pesten op een kleinerende manier. Ook bij deze kinderen ziet zij terug dat zij

zich moeilijk in een ander kunnen inleven. Daarnaast komt pesten ook veel voor wanneer kinderen

boos zijn. Ze roepen dan vervelende en kwetsende dingen naar groepsgenoten.

Observatie groep ‘de Klepel’

Tijdens de observatie is een aantal keer pesten gesignaleerd. Er werden bijvoorbeeld vervelende

dingen tegen kinderen gezegd waar het kind geïrriteerd op reageerde. Daarnaast werden kinderen

ook uitgedaagd om zich het tegenovergestelde te gedragen als dat de bedoeling was waardoor het

desbetreffende kind gewaarschuwd werd. Tijdens het samenspel met drie kinderen werd erop een

gegeven moment een kind buitengesloten. Het kind deed niet goed mee in het spel en mocht

daarom niet meer meespelen.

Interview groepsleiding ‘de Klepel’

De geïnterviewde groepsleiding van de Klepel ziet pesten als kenmerken vooral terug bij een

hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk in een ander

verplaatsen. Doordat zij zich niet in een ander kunnen inleven, weten zij niet hoe het voor een

ander voelt als zij diegene pesten. Ook kunnen kinderen met een hechtingsstoornis impulsief zijn,

dit beïnvloedt het pesten. Dit geldt ook voor kinderen met ADHD. De kinderen die impulsief zijn

doen dingen die zij graag willen zonder er eerst over na te denken. Hierdoor denken zij niet na

over wat hun gedrag voor gevoel bij groepsgenoten kan veroorzaken.

117

Observatie groep ‘de koekoek’

Tijdens de observatie op de koekoek waren de kinderen erg rustig. Bijna alle kinderen hadden de

middag van observatie aparte activiteiten en speelden niet veel met elkaar samen. Hierdoor zijn

weinig irritaties gesignaleerd en is ook geen pestgedrag gezien op de groep. Tijdens het lunchen

waarbij alle kinderen aanwezig waren is ook geen pesten terug gezien.

Interview groepsleiding van ‘de Koekoek’

Het pesten op de groep de Koekoek uit zich volgens de geïnterviewde groepsleiding in de vorm van

uitdagen, vervelende opmerkingen maken en het maken van vreemde gebaren. De groepsleiding

van de Koekoek kan geen bepaalde stoornis noemen waarvan pesten een veel voorkomend

kenmerk is. De kinderen op de Koekoek voelen zich snel gepest terwijl het van de ander niet als

pesten bedoeld is (Koekkoek, 2012).

Conclusie

Wat zijn de effecten van gedragstoornissen op pesten?

Uit onderzoek is gebleken dat (gedrag)stoornissen het pesten niet veroorzaken. Ook kinderen

zonder stoornis pesten. Wel hebben de (gedrag)stoornissen invloed op het pesten. Kinderen met

een hechtingsstoornis, ADHD en ODD pesten op de behandelgroepen van MKT Oostvoorne

regelmatig. Kinderen met ADHD pesten op een impulsieve manier. Zij pakken bijvoorbeeld

speelgoed af omdat zij hier zelf graag mee willen spelen. Kinderen met een hechtingstoornis pesten

op een kleinerende en/of manipulerende manier. Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘wanneer jij dit tegen de

groepsleiding zegt ben ik jouw vriend niet meer’. Daarnaast gunnen ze elkaar weinig. Bij kinderen

met een hechtingsstoornis is het geweten niet goed ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij zich niet goed

inleven in een ander. Dit maakt dat zij de gevolgen van pesten niet inzien.

Kinderen met ODD pesten door andere kinderen bewust te ergeren. Ze zeggen bijvoorbeeld

kwetsende dingen of verdraaien de naam van groepsgenoten.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de (gedrag)stoornissen effect hebben op het

pesten wat voorkomt op de behandelgroepen. Tijdens het geven van aanbevelingen moet daarom

rekening gehouden worden met de invloed die (gedrag)stoornissen hebben op pesten.

118

Deelvraag drie: Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne

omgegaan met pestgedrag?

Onderzoeksvraag één: Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de

groepsleiding van pesten?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen

gebruikt: een observatie van de groepsleiding, een enquête voor de groepsleiding, een interview

met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en gedragswetenschapper Anneke Reijnders en

hebben we literatuur gezocht.

De enquête is door de groepsleiding van verschillende groepen ingevuld. De analyse van deze

terrein brede enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7. De uitwerking van het interview kunt u vinden

in bijlage 5.3.8. Voor het observeren hebben we gebruikt gemaakt van een signaleringslijst deze

en de uitwerking daarvan kunt u vinden in bijlage 5.2.3.

Resultaten

Kennis

Volgens het Van Dale Woordenboek betekent kennis het volgende: “1. Het kennen van;

bekendheid met; 2. Bewustzijn, besef; 3. Het geheel van wat iemand weet; 4. Iemand die men

kent, bekende” (Dale, 2005).

Kennis is voor ons het geheel van wat iemand weet over pesten, de kennis die iemand heeft over

het begrip pesten en wat het inhoudt. Deze kennis kan men opgedaan hebben uit boeken, via

workshops / cursussen, via media en internet.

Volgens de functie omschrijving van de pedagogisch medewerker beschikt hij/zij over kennis van

en inzicht in groepsdynamische processen, gedragstherapeutische technieken, opvoedingstheorieën

en de gangbare gedragsbeïnvloedingsinstrumenten. De pedagogische medewerker beschikt over

kennis op HBO – niveau (SPH of gelijkwaardig), of minimaal kennis op MBO – niveau aangevuld

met ervaring (Jeugdzorg, 2011).

Tijdens het interview vertelde de gedragswetenschapper en de afdelingscoördinator ons het

volgende: over pesten heeft de groepsleiding niet heel veel kennis, er wordt door MKT Oostvoorne

geen extra kennis aangeboden over pesten (Reijnders, 2012).

De groepsleiding heeft geen workshop / training gevolgd over pestgedrag. De kennis die de

groepsleiding heeft van pesten hebben ze van hun eigen individuele ontwikkeling, zoals van hun

HBO opleiding en ervaring. Ook draagt de groepsleiding kennis over op elkaar (Dekker, 2012).

Wel weet de groepsleiding vaak erg goed hoe ze met verschillende dingen om moeten gaan, ze

denken hier zelf goed over na (Reijnders, 2012).

119

De specifieke kennis van de groepsleiding hebben we getoetst door een enquête af te nemen. De

groepsleiding gaf de volgende antwoorden;

Wat is pesten?

60% van de groepsleiding noemt de termen opzettelijk of bewust pijn willen doen. Ook benoemt

60% van de groepsleiding dat deze pijn fysiek of geestelijk kan zijn.

De groepsleiding omschrijft pesten als een ander opzettelijk pijn willen doen. Dit kan zowel verbaal

als non – verbaal.

Wat zijn de verschillende vormen van pesten?

Fysiek en verbaal pesten kan de meeste groepsleiding goed onderscheiden. Ook kunnen ze hier

duidelijke voorbeelden bij geven. Zoals; slaan of schoppen en schelden.

De vorm emotioneel pesten benoemt de groepsleiding niet, maar geeft hier wel voorbeelden van

zoals; negeren en buiten sluiten.

Wat is het verschil tussen plagen en pesten?

Bij plagen worden vooral woorden als; gelijkwaardigheid, niet kwetsen, wederzijds, geintjes

maken, vorm van een grapje en erom lachen genoemd.

Bij pesten worden vooral woorden als; regelmatig, niet weten wanneer ze er mee op moeten

houden, leven beschadigen en de intentie op te kwetsen genoemd.

Wat zijn de oorzaken van pesten?

De oorzaken van pesten worden door de groepsleiding vooral bij de kinderen gelegd zoals;

afwijkend uiterlijk, laag zelfbeeld, de pester is onzeker enzovoort. Er wordt door de groepsleiding

niets gezegd over de oorzaken bij de ouders. Groepsleiding noemt als hoofdoorzaak van het

pesten, het pesten vanuit frustratie. De andere hoofdredenen worden nauwelijks genoemd.

Wat zijn de gevolgen van pesten?

Door de groepsleiding worden er alleen gevolgen voor het slachtoffer genoemd. Er wordt niets

gezegd over de gevolgen voor pester, meeloper en toeschouwers.

De gevolgen die genoemd worden voor het slachtoffer zijn vooral: onzekerheid, angst, laag

zelfbeeld, verdriet hebben, depressie en psychische gevolgen.

Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten?

Door de groepsleiding worden de rollen: pester (ook wel dader genoemd), slachtoffer en meeloper

genoemd. Bijna alle groepsleiding benoemt deze drie rollen. Een enkele groepsleiding benoemt nog

de rollen van buitenstaander of omstander. De rollen van de middengroep (meeloper, verdediger

en buitenstaander) zijn minder goed bekend. Van de middengroep is de rol van de meeloper

redelijk goed bekend. De rollen van verdediger en buitenstaander niet.

120

Vaardigheden

Het Van Dale Woordenboek geeft de over vaardigheden de volgende betekenis: “1. Behendigheid;

2. Bekwaamheid, technische, creatieve.” (Dale, 2005).

Onder het begrip vaardigheden verstaan wij de bekwaamheid en behendigheid van groepsleiding

over hoe zij met pesten omgaan.

De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan met problematieken,

hetzelfde als bij kennis. De vaardigheden heeft de groepsleiding vanuit hun HBO opleiding, uit

ervaring en van elkaar (Dekker, 2012).

Wel krijgt de groepsleiding handvatten aangeboden over algemene dingen, zoals hoe je de grenzen

kunt stellen die ze ook echt willen stellen. De groepsleiding weet vaak goed hoe ze met

verschillende dingen om moeten gaan. Ze denken hier zelf goed over na. Vaak wordt er hetzelfde

met pestgedrag omgegaan als met ander onacceptabel gedrag. Er wordt dan eerst een

waarschuwing gegeven, daarna worden het kind naar de trap gestuurd en als laatste moet het kind

naar zijn kamer. Meestal lost de groepsleiding het probleem zelf op, maar als het te maken heeft

met de ontwikkeling van een kind wordt op de methodiek vergadering besproken hoe ze het

pestgedrag het beste aan kunnen pakken (Reijnders, 2012).

Om de vaardigheden van de groepsleiding te beoordelen hebben we de groepsleiding geobserveerd

en een enquête afgenomen. Het volgende is naar voren gekomen;

Reactie op pestgedrag van groepsleiding

De groepsleiding (van de verschillende groepen) reageren redelijk hetzelfde als ze pestgedrag

signaleren. Ze spreken de bewuste persoon aan, praten met de pester en slachtoffer en ze hebben

een groepsgesprek.

De groepsleiding reageert direct op het pestgedrag. Sommige groepsleiding geeft ook aan dat ze

een consequentie leggen op het pestgedrag en andere groepsleiding geeft duidelijk aan dat ze

pestgedrag niet tolereren.

Reactie op pestgedrag anders dan op ander onacceptabel gedrag

De helft van de groepsleiding geeft aan dat ze niet anders op pestgedrag reageren dan op ander

onacceptabel gedrag. Wel kijken ze naar de ernst van het onacceptabele gedrag of gaan ze een

gesprek aan met de kinderen. Dit doet deze groepsleiding ook bij ander onacceptabel gedrag.

De andere helft van de groepsleiding geeft aan dat ze wel anders op pestgedrag reageren dan op

ander onacceptabel gedrag. Dit doen ze omdat ze een hekel hebben aan pesten. Ze vinden dat

pestgedrag direct gestopt moet worden, dus kunnen ze het niet even negeren of laten gaan. Ook

reageert deze groepsleiding anders, omdat een ander kind de dupe is van het pesten en dit kan

veel schade geven in de toekomst.

121

Reactie van kinderen

De groepsleiding geeft aan dat de kinderen het meestal begrijpen, ze vatten het goed op. Ook

geven sommige groepsleiders aan dat als de kinderen elkaar een compliment moeten geven dit

ervoor zorgt dat ze elkaar positief bekijken. Ook geeft de groepsleiding aan dat sommige kinderen

de oorzaak leggen bij andere kinderen en dat er kinderen bang zijn om de pester aan te geven.

Houding

Volgens het Van Dale Woordenboek betekent houding het volgende: “1. Manier van houden van

het lichaam; 2. Manier van doen, gedrag(slijn).” (Dale, 2005).

Onder het begrip houding verstaan wij de manier van doen en de gedragshouding van de

groepsleiding naar het pestgedrag van de kinderen.

De groepsleiding heeft elk hun eigen individuele houding, hier worden binnen het team ook

afspraken over gemaakt. Pesten is net als bijvoorbeeld liegen en niet luisteren onacceptabel

gedrag, het wordt niet geaccepteerd door de groepsleiding. Als er gepest wordt dan gaat de

groepsleiding daar direct mee aan de slag. Het wordt gebruikt in de individuele doelen van de

kinderen (Dekker, 2012). Er wordt door de groepsleiding vooral gehandeld uit eigen waarden en

normen (Reijnders, 2012).

Om de houding van de groepsleiding te toetsen hebben we een enquête afgenomen. De

groepsleiding is redelijk eensgezind over hoe ze over pesten denken. Alle groepsleiding vindt

pesten verschrikkelijk en dit mag niet getolereerd worden. De groepsleiding vindt dat iedereen

zichzelf mag zijn, iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.

Alle groepsleiding geeft aan dat hun mening over pesten gedeeld wordt binnen de groep.

Onderzoeksvraag twee: Welke initiatieven neemt de groepsleiding nog

meer om met pestgedrag om te gaan?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we de volgende onderzoeksmiddelen

gebruikt: observatie van de groepsleiding, interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker

en gedragswetenschapper Anneke Reijnders, interview met de groepsleiding, literatuuronderzoek

en we hebben een enquête afgenomen bij de groepsleiding.

De analyse van de enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7. De uitwerking van het interview met

Annemarie Dekker, Anneke Reijnders en de groepsleiding kunt u vinden in bijlage 5.3.8. Voor een

duidelijk beeld hebben we de groepsleiding geobserveerd aan de hand van een signaleringslijst,

deze kunt u vinden in de bijlage 5.2.3.

122

Resultaten

Methodiekvergadering

Het pestgedrag van de kinderen wordt in de methodiekvergadering besproken. Bij een

methodiekvergadering wordt de voortgang van de kinderen besproken. Er worden onderlinge

afspraken gemaakt met de groepsleiding. Als alle groepsleiding zich consequent aan deze

afspraken houdt, werkt dit over het algemeen goed. Het blijft moeilijk om het personeel op één lijn

te krijgen (Dekker, 2012).

Groepsgesprek

Op iedere groep wordt er anders om gegaan met groepsgesprekken over pesten. Zo geven

sommige groepen aan dat ze een groepsgesprek hebben als de situatie zich voordoet, andere

groepen doen dit zo vaak als het nodig is of andere groepen zeggen weer als het onderwerp speelt

bij de kinderen.

Bijna geen enkele groep zegt dat ze het op regelmatige basis een groepsgesprek hebben.

Kindvergadering

Iedere week worden er op de groep kindvergaderingen gehouden. Dit is een groepsgesprek waar

alle onderwerpen worden besproken die alle kinderen aangaan, dit kunnen leuke dingen zijn maar

ook minder leuke dingen zijn. In deze kindvergaderingen wordt ook pesten besproken. Het is de

taak van de groepsleiding om dit levendig te houden (Dekker, 2012).

Op verschillende groepen hebben we gevraagd naar deze kindvergaderingen. Het was niet echt

duidelijk of deze op een regelmatige basis gehouden werd. Tijdens het interview kregen we het

idee dat de groepsleiding deze kindvergaderingen te stijfjes vonden en dat het meer in de vorm

van een groepsgesprek werd gedaan.

Groepsdoel

Op weinig groepen is er een groepsdoel. Op één groep is er een groepsdoel ‘we zijn aardig voor

elkaar’, en deze wordt iedere avond besproken. Als deze behaald is volgt er een groepsbeloning.

Op een andere groep is er ‘we letten op elkaar’, maar de groep geeft zelf aan dat ze hier te weinig

mee doen. Volgens de groepsleiding zorgt het groepsdoel ervoor dat de kinderen elkaar leren

respecteren en accepteren.

Groepsregels

Op de meeste groepen hangen de groepsregels op, meestal op een centrale plek. De groepsregels

op de verschillende groepen komen redelijk overeen, soms zijn ze alleen anders verwoord maar

hebben ze wel dezelfde intentie. Het komt neer dat op de groepen er de volgende groepsregels

gelden: we blijven van elkaar af; we zijn aardig tegen elkaar (we schelden niet); we blijven van

elkaar spullen af; we laten elkaar uitpraten; we houden de groep schoon; we helpen elkaar en we

lopen rustig door de groep.

Deze groepsregels zorgen ervoor dat het duidelijk is voor de kinderen wat er van ze verwacht

wordt en aan welke regels ze zich dienen te houden.

123

Positief bekrachtigen

“Met ‘positief bekrachtigen’ wordt bedoeld: het aanmoedigen en belonen van goede resultaten en

gewenst gedrag.” (Acker, 2005, p. 70) Op iedere groep zie je andere dingen met betrekking tot

positief bekrachtigen. Op sommige groepen werd er veel gebruik gemaakt van positieve

bekrachtiging, er werden veel positieve aandacht en complimenten gegeven aan de kinderen. Op

andere groepen werd er wel eens een compliment gegeven, maar was dit niet erg opvallend.

Als kinderen niet aardig tegen elkaar waren, zagen we op sommige groepen dat groepsleiding

ervoor koos om de desbetreffende kinderen elkaar een compliment te laten geven.

We denken dat het erg van de groepsleiding afhankelijk is en van welke sfeer er speelt op de

groep. Hiermee bedoelen we als de groepsleiding een positieve instelling heeft en het eigen van de

groepsleiding is om veel complimenten te geven dan lijkt het erop dat deze groepsleiding ook veel

aan positief bekrachtigen doet.

Soms zeiden de groepsleiding ook dingen tegen de kinderen die niet goed over konden komen

zoals: ‘ik irriteer me nu al een paar dagen aan jou’ of ‘waarom ben jij altijd degene die naar de trap

moet?’. Dit valt voor ons niet onder positief bekrachtigen maar eerder onder negativiteit van de

groepsleiding.

Consequent handelen

“Consequent zijn heeft niets van doen met straffen. Daarin ligt juist het voordeel van consequent

handelen ten opzichte van maatregelen die met sancties zijn verbonden. In tegenstelling tot deze

maatregelen helpt consequent gedrag kinderen om de mogelijke gevolgen van hun handelen te

overzien en erover na te kunnen denken. Gevolgen die het kind voorheen zelf nog niet kon in

schatten of overzien en waarop het gewezen moet worden. Consequent gedrag is geen instrument

dat bedoeld is om de macht van de volwassenen te versterken, maar een middel om de zekerheid

bij te nemen beslissingen en gedragingen voor kinderen te vergroten.” (Letschert-Grabbe, 2008, p.

269).

Het is ons opgevallen als de groepsleiding aanwezig is op de groep ze erg consequent handelen. Ze

speelde erg goed in op het gedrag van de kinderen en ze hadden goed in de gaten wat er speelde

op de groep. Wanneer er geen groepsleiding aanwezig was op de groep, konden ze minder

consequent handelen. Ze hadden minder zicht op wat er gebeurde en strafte bijvoorbeeld één kind

terwijl het andere kind ook een aandeel had. De kinderen hielden goed in de gaten waar de

groepsleiding zich bevond en of ze in de gaten gehouden werden.

124

Straffen

“Straffen als opvoedingshandeling is het laten volgen van iets onaangenaams op het ongewenste

gedrag van het kind, met als gevolg dat er kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst minder

voorkomt of helemaal verdwijnt.” (Driessen, 2007, p. 73). Als kinderen gedrag laten zien wat de

groepsleiding onacceptabel vind, zoals; niet luisteren, spullen afpakken, elkaar uitschelden … dan

reageert de groepsleiding hier direct op. Er wordt een inschatting gemaakt van de situatie. Meestal

krijgen de kinderen eerst een waarschuwing, worden daarna naar de trap gestuurd en daarna

doorgestuurd naar hun kamer. Soms word een kind gelijk naar de trap of naar hun kamer

gestuurd, dit hangt er vanaf wat er gebeurd is. Als de kinderen straf hebben gekregen wordt er

achteraf een gesprekje met hen gehouden, of ze weten waarom ze straf hebben gekregen. Dit

wordt niet altijd gedaan. Ook wordt er bijna niet verteld wat er verwacht wordt van de kinderen,

wat wel acceptabel gedrag is en waarom het huidige gedrag niet kan.

De groepsleiding geeft zelf aan dat ze direct op pestgedrag reageren. Sommige groepsleiding

reageert hetzelfde op pestgedrag als op ander onacceptabel gedrag terwijl andere groepsleiding

hier anders op reageert. Dit omdat met pesten een ander kind de dupe is en het ernstige gevolgen

kan hebben in de toekomst. Wat wij hebben gezien als de kinderen pesten is dat de groepsleiding

hier direct op reageert en de kinderen uit de situatie haalt. De kinderen worden bijvoorbeeld naar

binnen, naar de trap of naar boven gestuurd.

Toezicht houden

Onder toezicht houden verstaan wij dat de groepsleiding weet waar de kinderen zich bevinden, wat

ze aan het doen zijn en met wie ze het aan het spelen zijn.

Als de kinderen binnen aan het spelen zijn, dan kan de groepsleiding de kinderen goed in de gaten

houden en weten ze altijd waar de kinderen zich bevinden, wat ze aan het doen zijn en met wie ze

aan het spelen zijn. De kinderen moeten een ‘plannetje’ maken bij de groepsleiding. Dit houdt in

dat ze afspreken waar ze gaan spelen, wat ze gaan doen en met wie.

De kinderen houden goed in de gaten waar de groepsleiding zich bevindt en of ze in de gaten

gehouden worden. Zodra de groepsleiding van de groep is om naar de wc te gaan, naar het

kantoor te gaan of naar buiten maken de kinderen daar gebruik van. De kinderen gaan luider en

drukker spelen, ook worden er op zulke momenten negatieve opmerkingen gemaakt naar andere

kinderen en wordt er meer gepest door de kinderen.

Als de kinderen buiten gaan spelen is het voor de groepsleiding niet altijd duidelijk wie waar aan

het spelen is, en wat de kinderen precies uitvoeren. Vaak spelen de kinderen allemaal op

verschillende plekken buiten, waardoor het moeilijk is voor de groepsleiding om alle kinderen in de

gaten te houden. Op iedere groep wordt hier anders mee omgegaan. Zo zagen we dat op één

groep de groepsleiding met alle kinderen naar buiten ging en ze allemaal op hetzelfde veld

moesten spelen, zodat ze hun goed in de gaten kon houden. Als een kind dan ergens anders naar

toe wilde, moest hij aan eigen groepsleiding komen vertellen of groepsleiding van een andere

groep hem in de gaten kon houden.

Op een andere groep zagen we dat de groepsleiding de kinderen op verschillende plekken op het

terrein liet spelen en zelf ergens ging zitten. We hadden het idee dat het niet altijd duidelijk was

voor de groepsleiding waar de kinderen zich bevonden en wat ze aan het uitvoeren waren.

125

Preventief handelen

Preventief handelen betekent voor ons dat er door de groepsleiding zo wordt gehandeld dat

problemen voorkomen kunnen worden. De groepsleiding springt op tijd in om de sfeer in de groep

positief te houden. De groepsleiding geeft een eigen invulling aan hoe ze preventief de sfeer op de

groep positief houden. Iedere groep geeft andere handelingen aan zoals: zelf proberen zoveel

mogelijk voor te zijn; weet welke kinderen niet leuk samen spelen; activiteiten voorstructureren

(afspraken maken); kinderen worden kort gehouden; gesprek aangaan, positieve stimulering en

elkaar complimenten laten geven.

Preventief handelen was moeilijk te observeren. Dit omdat preventief handelen iets is wat de

groepsleiding onbewust en bewust vooraf doet, waardoor dit voor buitenstanders niet goed

zichtbaar is. Hiermee bedoelen we dat de groepsleiding zelf de weging maakt hoe vrij ze de

kinderen laten en hoe ze handelen om de sfeer op de groep goed houden.

Boekjes / films

Er zijn wel boeken en films over pesten op de groepen, maar deze zijn daar niet specifiek voor

aangekocht. Het is meer een toeval dat pesten daar in voorkomt.

Melden van pestprobleem

De groepsleiding meldt het pestprobleem door het met collega’s te overleggen, het te noteren in

het rapportage systeem en door het op de vergaderingen te bespreken.

De groepsleiding geeft aan dat er niets is afgesproken over hoe de kinderen een pestprobleem

kunnen melden.

Overige

Kinderraad

Iedere maand is er een kinderraad. Van iedere groep gaat er één kind naar de kinderraad. Bij de

kinderraad kunnen de kinderen zelf zaken bespreken die ze missen of die ze belangrijk vinden.

(Dekker, 2012)

Vertrouwenspersoon

Iedere twee weken komt er op iedere groep een vertrouwenspersoon langs. Een

vertrouwenspersoon is een persoon die daar een speciale opleiding voor heeft gevolgd. Aan een

vertrouwenspersoon kan men vertrouwelijke zaken kwijt.

De kinderen gebruiken de vertrouwenspersoon vooral om aan te geven dat ze niet bij

groepsgenoot op de kamer willen slapen, dat ze een groepsleiding niet aardig vinden en dat ze

meer friet willen eten.

Er wordt niet veel gebruik van gemaakt om te praten over ‘serieuze dingen’.

Pestprotocol

Er is geen pestprotocol bij MKT Oostvoorne. MKT Oostvoorne is van mening dat je niet alles in

protocollen kan zetten, er is eigenlijk nooit echt bij stil gestaan. Een vast protocol is lastig omdat er

steeds wisselende kinderen op de groep zijn en wisselend gedrag is. (Dekker, 2012)

126

Onderzoeksvraag drie: Wat is de ervaring van de groepsleiding om op

deze manier met pestgedrag om te gaan?

Onderzoek

Voor het juist onderzoeken van deze onderzoeksvraag hebben we gebruik gemaakt van de

volgende onderzoeksmiddelen: een interview met afdelingscoördinator Annemarie Dekker en

gedragswetenschapper Anneke Reijnders en hebben we een enquête afgenomen bij de

groepsleiding. De uitwerking van de interviews kunt u vinden in bijlage 5.3.8. De uitwerking van de

enquête kunt u vinden in bijlage 5.3.7.

Resultaten

Door de enquête zijn we er achter gekomen dat meer dan de helft van de groepsleiding het prima

vindt om op deze manier met pestgedrag om te gaan. Ook geeft de groepsleiding aan dat ze er

achter staan, maar dat ze ook niet veel andere manieren kennen. Één groepsleiding geeft aan dat

ze liever heeft dat er helemaal niet gepest wordt, een andere groepsleiding zegt dat het

tastbaarder gemaakt mag worden voor de kinderen.

De afdelingscoördinator Annemarie Dekker zegt het volgende; “De groepsleiding weet niet anders

dan op deze manier te werken, dus ze vinden het wel goed.” (Dekker, 2012)

De gedragswetenschapper Anneke Reijnders zegt het volgende; “Meestal komen we er samen wel

aan uit.” (Reijnders, 2012)

127

Conclusie

Hoe wordt er door de groepsleiding van MKT Oostvoorne omgegaan met pestgedrag?

De groepsleiding neemt verschillende initiatieven om pestgedrag te stoppen. Ze bespreken

pestgedrag op de methodiekvergadering, ze stellen duidelijke groepsregels, ze handelen preventief

en het pestgedrag wordt direct consequent gestraft.

Iedere groepsleiding gaat op een eigen manier om met positief bekrachtigen, consequent

handelen, toezicht houden en het houden van een groepsgesprek. De groepsleiding geeft hier

duidelijk een eigen invulling aan. Zo wordt er door de ene groepsleiding veel complimentjes

gegeven en door andere groepsleiding nauwelijks.

Opvallend was ook dat de kinderen goed kijken of ze in de gaten werden gehouden door de

groepsleiding. Als de groepsleiding niet op de groep is dan maken de kinderen daar duidelijk

misbruik van en kan de groepsleiding hier moeilijker consequent op reageren. Ook vonden we het

erg opvallen dat het toezicht houden erg verschillend was per groep. Sommige groepsleiding

wisten steeds goed waar de kinderen waren, terwijl andere groepsleiding de kinderen vrij los liet.

Het hebben van een groepsgesprek was erg wisselend per groep. Op sommige groepen waren er

regelmatig gesprekken, terwijl op andere groepen alleen een groepsgesprek was als er een

pestsituatie was voorgevallen.

Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat de competentie van de groepsleiding vergroot kan

worden.

De kennis die de groepsleiding heeft over pesten is over bepaalde onderwerpen beperkt. Over

andere onderwerpen is de kennis goed.

Met betrekking tot de vaardigheden kon de groepsleiding goed inspelen op de individuele behoeften

van de kinderen en weten ze goed hoe ze met verschillende gedragingen om moeten gaan. Wel

was het opvallend dat ze vrij verdeeld waren of ze wel of niet anders omgaan met pestgedrag dan

met ander onacceptabel gedrag.

Voor de houding van de groepsleiding geldt dat ze pestgedrag niet tolereren, ze vinden het

allemaal onacceptabel als een kind pestgedrag laat zien.

De groepsleiding geeft zelf aan dat ze het prima vinden om op de huidige manier met het

pestgedrag om te gaan. Wel zegt een groepsleiding en de afdelingscoördinator dat ze niet goed

weten hoe ze anders met het pestgedrag om zouden moeten gaan.

128

Deelvraag vier: Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met

betrekking tot omgaan met pestgedrag?

Onderzoeksvraag één: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft omgaan met pesten?

Onderzoek

Deze onderzoeksvraag hebben wij beantwoord door ten eerste naar het beleid, vastgesteld door de

overheid, omtrent pesten te kijken. Zo werden we doorgestuurd naar een paar websites van

officiële organisaties die iets met pesten te maken hebben.

Daarnaast waren er vele boeken te vinden over pesten. Er is gebruik gemaakt van boeken over

pesten die geschreven zijn door bijvoorbeeld een psycholoog. We hebben gekozen voor boeken die

als lesmateriaal op scholen worden gebruikt, die informatie verschaffen aan ouders en boeken die

als ondersteuning voor docenten of ouders worden gebruikt. Alle informatie uit de gebruikte

boeken zijn gebaseerd op onderzoek en ervaringen.

Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de methodieken op scholen zijn er ook scholen

benaderd door het hele land. De uitkomsten hiervan zijn ook gebruikt om antwoord te geven op de

onderzoeksvraag. We hebben hiervoor gekozen zodat er een duidelijk beeld ontstaat hoe het in de

praktijk werkt. Een overzicht van de benaderde scholen en een samenvatting van de uitkomst vind

je in bijlage 5.5.1

Resultaten

Volgens de rijksoverheid is veiligheid een steeds belangrijker thema in onze samenleving. Het

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft onderzoek gedaan naar acht

belangrijke risico’s binnen OCW-instellingen. Één van deze risico’s is de sociale veiligheid. Door

bijvoorbeeld agressie, geweld, pesten en seksuele intimidatie ontstaan er bij deze instellingen

onveilige en bedreigende situaties. Deze instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen

veiligheid en de overheid speelt hier een ondersteunende factor in. Scholen zijn verplicht om een

veiligheidsplan op te stellen. Dit gaat vaak gepaard met een pestprotocol. In het veiligheidsplan

van een school wordt onder andere beschreven welke afspraken er zijn gemaakt om pesten te

voorkomen en tegen te gaan (Veiligheid in het onderwijs).

Op verzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is het Centrum School en

Veiligheid ontstaan. Het Centrum School en Veiligheid heeft een informerende en adviserende rol

wat betreft schoolveiligheid. Zo adviseert het centrum bijvoorbeeld onderwijspersoneel wat betreft

het omgaan met pesten. Het Centrum School en Veiligheid heeft een breed aanbod van

lesmateriaal, instrumenten en spelvormen voor scholen om met pesten om te kunnen gaan. Ook is

op de website het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten te vinden. Dit protocol is een initiatief

van verschillende landelijke onderwijsorganisaties en is opgesteld door Bob van der Meer, een

psycholoog die al vele boeken heeft geschreven over pesten. Het pestprotocol gaat uit van de

‘vijfsporenaanpak’ (Pesten op school: Hoe ga je er mee om?). Dit is een van de methodes die

gebruikt wordt om met pesten te kunnen omgaan.

129

Vijfsporenaanpak

Er is gekozen voor een vijfsporenaanpak omdat er bij pesten vijf betrokken partijen zijn. De

vijfsporenaanpak bestaat dan ook uit:

- hulp aan de leerkrachten (school);

- hulp aan de ouders;

- hulp aan de pester;

- hulp aan het slachtoffer;

- hulp aan de zwijgende of grijze middengroep (de rest van de klas) (Meer, 1997).

De leerkrachten/school

De school en de leerkrachten spelen een belangrijke rol bij dit probleem. De school heeft de

grootste rol om pestgedrag te beïnvloeden. Er is veel materiaal beschikbaar (informatie,

lesmateriaal enzovoorts) wat betreft pesten op school. Een school heeft de taak om er voor te

zorgen dat de leerkrachten op het pestgedrag kunnen inspelen. Leerkrachten hebben dus

informatie nodig om op een juiste manier met het pestgedrag om te kunnen gaan. Dit kan door de

school aangeboden worden in de vorm van bijvoorbeeld informatie, lesmateriaal of een workshop.

De ouders

Ouders hebben een signalerende rol bij dit probleem, zeker als het gaat om ouderraden en

ouderverenigingen op school. Ouders hebben informatie nodig over pesten en die kan de school

bieden. Ouders hebben de verantwoordelijkheid om iets met het probleem te doen en kunnen

hierin samenwerken met de school.

De pester

De pester heeft de juiste begeleiding nodig. Die begeleiding kan bestaan uit:

- met het kind bespreken wat pesten voor de ander betekent en zo het empathisch

vermogen vergroten;

- het kind helpen om op een positieve manier relaties te onderhouden met andere kinderen;

- het kind helpen om zich aan regels en afspraken te houden;

- zorgen dat het kind zich veilig voelt; uitleggen wat de leerkracht gaat doen om het pesten

tegen te gaan;

- grenzen stellen en consequenties hieraan verbinden (belonen en straffen).

Het slachtoffer

Het slachtoffer van pestgedrag kan begeleiding krijgen in de vorm van adviezen. De begeleiding

kan uit de volgende dingen bestaan:

- naar het kind luisteren en zijn probleem serieus nemen;

- met het kind overleggen over mogelijke oplossingen;

- samen met het kind naar een oplossing toewerken;

- eventueel deskundige hulp aanbieden zoals een sociale vaardigheidstraining.

130

De middengroep

Dit is de groep die rechtstreeks niet zoveel met het pesten te maken heeft. Deze groep heeft

echter wel begeleiding nodig om pestgedrag te kunnen beïnvloeden. Deze begeleiding kan er als

volgt uitzien:

- met de kinderen praten over pesten en over hun eigen rol daarbij;

- met de kinderen overleggen over mogelijke oplossingen en hun eigen bijdrage hierin;

- samen met de kinderen werken aan oplossingen, waarbij ze een actieve rol spelen

(Vijfsporenaanpak).

De vijfsporenaanpak is een aanpak die in verschillende literatuur benoemd wordt. Het is een

algemene aanpak waar je nog vele kanten mee op kan. Als school kan je aan de hand van deze

aanpak verschillende lesmethodes gebruiken en zelf ook nog bepaalde afspraken maken. De

invulling van deze methodiek kan dus per school verschillen. Vele scholen maken gebruik van deze

aanpak, met ieder een eigen invulling van de vijf verschillende partijen.

PRIMA-methode

In Nederland bestaat er tot nu toe maar één erkende interventie voor het voorkomen en

verminderen van pesten, namelijk de ‘PRIMA-methode’. Deze interventie is opgenomen in de

databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). De PRIMA-

methode richt zich op leerlingen in het reguliere basisonderwijs en wil pesten voorkomen en

verminderen door een combinatie van activiteiten op verschillende niveaus: schoolniveau,

groepsniveau en individueel niveau (Rooijen-Mutsaers, 2011).

Het antipestbeleid van de PRIMA-methode wordt in twee fases ingevoerd. Het eerste half jaar

worden de interventies / maatregelen op school- en groepsniveau ingevoerd en het tweede half

jaar worden de interventies op individueel niveau ingevoerd.

Interventies op schoolniveau:

- Het maken van een plan van aanpak voor de verschillende onderdelen van het

antipestbeleid;

- Het opzetten van een team dat de aanpak coördineert;

- Het opstellen en invoeren van een gedragscode over het omgaan met pesten op school;

- Het organiseren van een ouderbijeenkomst over het project en over pesten;

- Het afnemen van de PRIMA pestmeter bij alle leerlingen van de bovenbouw en het

bespreken van de resultaten hiervan. De pestmeter is een vragenlijst die inzicht geeft in de

omvang van het pestprobleem en aangeeft hoe en waar er gepest wordt. De uitkomsten

kunnen geëvalueerd worden en als basis dienen om pestgedrag aan te pakken;

- Het organiseren van een startbijeenkomst.

131

Interventies op groepsniveau:

- Het maken van groepsregels over pesten;

- Het voeren van groepsgesprekken over de regels;

- Het geven van lessen over pesten;

- Het organiseren van een ouderbijeenkomst per groep.

Interventies op individueel niveau:

- Instellen van een surveillanceplan;

- Onmiddellijk ingrijpen als er gepest wordt;

- Onderzoeken van vermoedens van pesten;

- Voeren van gesprekken met ouders en leerlingen als er gepest wordt;

- Doorverwijzen van leerlingen naar hulpverleningsinstanties indien nodig.

Uit onderzoek is gebleken dat de PRIMA-methode effectief is. Dit geldt voornamelijk voor de eerste

twee jaar van het antipestbeleid. De methode is het meest effectief voor het slachtoffer (de

gepeste) en voor de groepen vijf en zes (Rooijen-Mutsaers, 2011). Het is van belang dat de

methode structureel verwerkt wordt in het lesprogramma. Om het pesten zo laag mogelijk te

houden is het belangrijk dat de methode elk jaar weer terugkeert.

Een andere aanpak die in een dossier van het NJI wordt omschreven is de No Blame aanpak.

No Blame

No Blame is een aanpak om het pesten te laten stoppen. Het betreft hier dus een

oplossingsgerichte aanpak (Inleiding No Blame). No Blame werkt vanuit een niet straffend model

en is zeer effectief. Uit tweejarig onderzoek is namelijk gebleken dat in 80 procent van de gevallen

de aanpak direct succes had. Op langere termijn was de aanpak bij 14 procent succesvol en bij

slechts 6 procent van de gevallen hielp de No Blame aanpak niet (Rooijen-Mutsaers, 2011).

No Blame schrijft voor dat er een groepje van leerlingen wordt samengesteld als steungroep. Eerst

wordt er met het gepeste kind de problemen besproken en daarna biedt de steungroep hulp aan en

gaat op zoek naar een juiste oplossing. De docent staat los van deze steungroep en de docent doet

een beroep op de leerlingen om zelf tot een oplossing te komen (Borstlap & Overzee). Het komt er

dus op neer dat de leerlingen zelf de touwtjes in handen krijgen. Zo ontwikkelen alle leerlingen

nieuwe vaardigheden om op een andere manier om te gaan met conflicten.

132

Nog een aanpak die in het dossier van het NJI wordt genoemd is het Marietje Kesselsproject.

Marietje Kesselsproject

Het Marietje Kesselsproject is een andere methodiek dan de methodieken die hierboven al zijn

beschreven. Het Marietje Kesselsproject richt zich namelijk op het weerbaar maken van kinderen.

Ze willen de weerbaarheid van kinderen vergroten om te voorkomen dat deze kinderen slachtoffer

worden van machtsmisbruik en (seksueel)intimiderend of grensoverschrijdend ongewenst gedrag

vertonen (Marietje Kesselsproject). Hiermee wordt ook op preventieve wijze op pestgedrag

ingespeeld.

Het Marietje Kesselsproject is bestemd voor leerlingen in de groepen zeven en acht van het

basisonderwijs. De secundaire doelgroep zijn de leerkrachten en de ouders van deze leerlingen.

Het Marietje Kesselsproject bestaat uit twaalf lessen. De eerste zeven lessen betreffen de

basisvaardigheden van zelfbescherming. Het gaat hier om mentale en fysieke basisvaardigheden.

Mentale basisvaardigheden zijn:

- onderkennen van gevoelens (weten wat voor gevoel je hebt);

- uiten van gevoelens (bijvoorbeeld nee zeggen);

- gebruikmaken van lichaamstaal (houding komt overeen met wat je zegt);

- een daad stellen als woorden niet genoeg zijn (gillen of zelfverdediging);

- hulp vragen en weten wanneer je geholpen bent.

Fysieke basisvaardigheden zijn bijvoorbeeld:

- ontwijken en afweren van een klap, stomp of trap;

- loskomen uit polsgrepen en grepen;

- schreeuwen (Marietje Kesselsproject).

De lessen acht tot en met tien zijn themalessen. De volgende onderwerpen zijn daarvoor

uitgewerkt:

- Achtervolgd worden;

- De drie vragen voor veiligheid;

- Pesten;

- Groepsdruk;

- Kindermishandeling;

- Seksueel misbruik.

De themalessen worden per groep en situatie bepaald.

Door middel van groepsgesprekken, rollenspelen en oefenen worden er in de lessen aan de

verschillende onderwerpen aandacht besteedt. Ook worden hier de leerkrachten en andere

volwassenen bij betrokken. Jongens en meisjes volgen apart van elkaar de lessen.

133

Het project staat dus niet in het teken van pesten maar kan een grote invloed hebben op het

pestgedrag op scholen. Er zijn nog meer projecten die op het Marietje Kesselsproject lijken. Er

worden door verschillende organisaties soortgelijke weerbaarheidtrainingen georganiseerd. Deze

trainingen hebben weer andere namen maar bestaan wel uit dezelfde bestanddelen als het Marietje

Kesselsproject.

Ook de Sta Sterk training die de stichting Omgaan met Pesten aanbiedt heeft betrekking op de

weerbaarheid van kinderen. In tien trainingen wordt er met het gepeste kind gewerkt aan

bijvoorbeeld zijn of haar uitstraling en nee leren zeggen. Bij de Sta Sterk training wordt naderhand

op het pestgedrag ingespeeld om zo het probleem op te lossen. Daarnaast biedt de stichting ook

individuele coaching aan voor het gepeste kind (Sta Sterk training). Het Marietje Kesselsproject

richt zich daarentegen op het voorkomen van pestgedrag.

Het trainingsbureau ‘Keijzer trainingen’ is aangesloten bij de stichting Omgaan met Pesten. Keijzer

trainingen geeft trainingen, workshops, lezingen en voorlichting op het gebied van sociale

weerbaarheid, zelfvertrouwen, omgaan met pesten en assertiviteit.

Volgens Jolien Keijzer2, oprichtster van Keijzer trainingen, is het meest effectief om het slachtoffer

sociaal weerbaar(der) te maken. De Sta Sterk training wordt aangeboden door Jolien Keijzer, maar

ze biedt ook trainingen op maat aan. Hierbij wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van een

weerbare lichaamshouding en uitstraling, positief denken, stemvolume, hulp vragen en bieden,

enzovoorts. Deze trainingen worden voornamelijk ingezet om het slachtoffer van pestgedrag

weerbaarder te maken. Deze methodes worden dus ingezet als middel om te leren omgaan met

pesten.

Onderzoeksvraag twee: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?

Onderzoek

Zoals bij de eerste onderzoeksvraag hebben we bij deze onderzoeksvraag ook gebruik gemaakt

van de uitkomsten het scholenonderzoek. Met deze resultaten hebben we het onderzoek

voortgezet door informatie te verzamelen op de officiële websites van de methodieken. Relevante

informatie hebben wij samengevat en gebruikt voor de onderzoeksvraag.

Daarnaast hebben we ook media gebruikt voor het onderzoek. We hebben televisieprogramma’s

gekeken die iets te maken hebben met pesten. Uit deze programma’s hebben we ook weer

informatie kunnen halen om verder te onderzoeken.

Daarnaast hebben we onderwerpen die veel benoemd werden nog in de literatuur onderzocht, om

zo nog meer relevante informatie te krijgen.

2 Oprichtster van trainingsbureau Keijzer trainingen. Afgestudeerd in HEAO-Communicatie. Daarnaast verschillende opleidingen gevolgd en certificaten behaald aan een opleidingsinstituut voor

Coaching/Counseling/Conflictbemiddeling. Ook beschikt ze de licentie om de sociale weerbaarheidtraining ‘Sta Sterk Training’ te geven en is ze als trainer aangesloten bij de Stichting Omgaan met Pesten.

134

Resultaten

Leefstijl

“Leefstijl wil bevorderen dat kinderen en jongeren zich ontwikkelen tot sociaal vaardige, betrokken

en zelfstandige volwassenen.” (Over Leefstijl).

Leefstijl heeft een programma ontwikkeld dat, onder andere, basisschoolkinderen helpt om sociaal

emotionele vaardigheden te ontwikkelen. Om er voor te zorgen dat een kind optimaal kan

functioneren en zichzelf en zijn talenten kan ontwikkelen, heeft het kind verschillende competenties

nodig. Door het leefstijl programma ontwikkelen de kinderen vaardigheden zoals samen spelen,

samenwerken, luisteren, gevoelens uiten, conflicten oplossen en rekening houden met elkaar

(Theorie Leefstijl). Door het programma ontwikkelen de kinderen bepaalde kennis en vaardigheden

en hierdoor zitten ze beter in hun vel. Naast de individuele (sociale en emotionele) ontwikkeling

vindt er tijdens het programma ook groepsvorming plaats.

Het programma besteedt aandacht aan zes verschillende thema’s, namelijk de sfeer in de groep,

communicatie, gevoelens, zelfvertrouwen, diversiteit en gezondheidsvaardigheden. In de groep

wordt, door middel van verschillende oefeningen, gezamenlijk aandacht besteedt aan deze

thema’s. Het leren gebeurt dus niet op theoretische manier, maar op praktische wijze.

De opdrachten en activiteiten worden met klasgenoten samen gedaan en daardoor wordt het ‘goed

omgaan met elkaar’ versterkt. Door deze manier van werken wordt het groepsgevoel versterkt en

ontstaat er een prettig klimaat voor alle leerlingen.

Tijdens de lessen worden er ‘energize’-activiteiten ingezet. Dit zijn oefeningen die de groep voor,

tijdens of na de lessen energie geven. Ze stimuleren de deelnemers om kennis te maken met

elkaar, samen te werken en te evalueren. Energizers geven de groep en de leerlingen

(zelf)vertrouwen. Hierdoor wordt pestgedrag voorkomen en zo nodig tegengegaan. Energizers

kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor het scheppen van een goede sfeer in de klas of het

stimuleren van samenwerken (Apacki, 1999). Voorbeelden van energizers zijn bijvoorbeeld

estafettes met verschillende attributen of het spel ‘ik ga op vakantie en neem mee…’ in

verschillende vormen.

Belangrijke elementen van de methodiek Leefstijl zijn dus de persoonlijke ontwikkeling van de

kinderen en de groepsvorming/goede sfeer in de klas. Dit door middel van oefenen in de praktijk

en verschillende energizers.

135

De Vreedzame School

Een ander programma dat op verschillende scholen terugkomt is ‘De Vreedzame School’. In

Nederland zijn er al bijna 500 scholen die zich een vreedzame school mogen noemen.

De Vreedzame School wil er voor zorgen dat kinderen opgevoed worden tot verantwoordelijke en

actieve deelnemers van de samenleving. School en de klas is de plek om hiervoor te oefenen. De

Vreedzame School wil kinderen leren oog en oor te hebben voor anderen en zich verantwoordelijk

te voelen voor het algemeen belang (Pedagogische visie, 2011). Vanuit deze visie heeft het

programma verschillende uitgangspunten centraal gesteld:

- Het constructief oplossen van conflicten met behulp van mediatie;

- Het benutten van de invloed van leeftijdsgenoten op elkaar;

- Het creëren van een positieve sociale en morele norm;

- Het bevorderen van sociale verbondenheid en gemeenschapszin;

- Het hanteren van een autoritatieve opvoedingsstijl.

Het eerste uitgangspunt heeft als positief effect dat agressie en geweld teruggedrongen wordt, er

vindt een verbetering van het sociale klimaat plaats, kinderen leren om te gaan met aanwezige

meningsverschillen en kinderen leren om verantwoordelijkheid te dragen voor het sociale klimaat.

Door de kinderen een grote rol te geven in het bemiddelen tussen conflicten (mediatie)

ontwikkelen ze deze vaardigheden. Kinderen ontwikkelen daarnaast vaardigheden op sociaal,

emotioneel en communicatief terrein. Voorbeelden hiervan zijn het herkennen, benoemen en

respecteren van eigen en andermans gevoelens en het ontwikkelen van een positieve en zorgzame

houding ten opzichte van elkaar.

Het tweede uitgangspunt richt zich op het feit dat kinderen elkaar beïnvloeden. In de schoolperiode

spelen leeftijdsgenoten een steeds grotere rol voor het kind. Volwassenen blijven een belangrijke

factor, maar leeftijdsgenoten hebben de meeste invloed op het kind. Een vriendengroep neemt een

steeds belangrijkere plaats in hun leven in en hier leren ze dan ook veel nieuwe sociale

vaardigheden en leren ze zichzelf kennen (Craeynest, 2005). De Vreedzame School maakt hier

gebruik van. Kinderen leren van anderen, soms iets oudere, kinderen in hun omgeving. Hier speelt

de Vreedzame School op in door kinderen uit hogere groepen een verantwoordelijke functie en

taken te geven. Deze kinderen krijgen bijvoorbeeld de rol als leerlingmediator die bemiddelt bij

conflicten tussen kinderen.

Met het programma leren de kinderen nieuwe kennis en vaardigheden, maar dit wil niet zeggen dat

deze altijd nageleefd worden. Of iemand deze vaardigheden daadwerkelijk inzet is afhankelijk van

de context en de dominante sociale norm van de omgeving. Het derde uitgangspunt van De

Vreedzame School is er dan ook op gericht om een cultuur te realiseren waarin de kinderen een

houding ontwikkelen waardoor ze de nieuwe kennis en vaardigheden zelf willen inzetten.

Als kinderen opgroeien in een omgeving met sociale verbondenheid, komen er minder problemen

voor.

136

Een omgeving waarin een kind zich welkom, gerespecteerd en niet gediscrimineerd voelt heeft een

positief effect op de ontwikkeling van het kind. Hij heeft namelijk het idee dat hij ‘er toe doet’. Het

vierde uitgangspunt besteedt hier aandacht aan en wil betrokkenheid creëren in een positief

klimaat. De Vreedzame School probeert de omgeving van een kind op die manier te beïnvloeden.

Het laatste uitgangspunt gaat uit van een autoritatieve opvoedingsstijl, ook wel democratische

opvoeding genoemd. Er worden duidelijke grenzen gesteld, maar daar wordt wel uitleg bij

gegeven. Er wordt verwacht van de kinderen dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen. Het kind

wordt gezien als gesprekspartner en er wordt consequent uitgelegd wat hun houding en gedrag

voor invloed kan hebben op anderen. Zo leren ze zich in anderen te verplaatsen en leren ze hun

eigen gedrag van binnenuit te reguleren. Bij deze opvoedingsstijl wordt het kind, voor zover

mogelijk, als gelijkwaardig beschouwd (Pedagogische visie, 2011).

De lessen beginnen met een ‘binnenkomer’. Dit lijkt op de ‘energizers’ die hierboven genoemd zijn.

Verder wordt er tijdens de lessen uitleg gegeven, maar er wordt vooral veel geoefend. Er worden

situaties nagespeeld zoals het niet hoort en situaties zoals het wel hoort. Uiteindelijk wordt dit

geëvalueerd en vindt er een afsluiting plaats.

De Vreedzame School wil een klimaat creëren waarin:

- “Kinderen zich veilig voelen;

- Kinderen zich gehoord en gezien voelen;

- Iedereen op een positieve manier met elkaar omgaat;

- Leerkrachten en leerlingen prettig werken;

- Mindere sprake is van handelingsverlegenheid bij leerkrachten;

- De eigen kracht van kinderen benut wordt.” (De Vreedzame School, 2011).

Het programma is ook effectief om andere problemen aan te pakken. Zo wordt het programma ook

gebruikt bij pesten en gedragsproblematiek.

Wat in bovengenoemde methodieken terugkomt, is het leefklimaat dat op scholen heerst. Ook in

pestprotocollen wordt vaak het leefklimaat benoemd. Scholen streven naar een positief

schoolklimaat waar gelijkwaardigheid en respect centraal staat. Een positief schoolklimaat is het

beste middel om pesten te voorkomen (Broeck, 2002).

137

Positief schoolklimaat

Er zijn verschillende factoren die bevorderend werken voor een pestvrije omgeving. De manier van

omgaan, de bereidheid om elkaar te helpen en de openheid op school maken duidelijk welk gedrag

aanvaardbaar is en welk niet. Ook heeft het effect wanneer de school duidelijke richtlijnen voor de

aanpak heeft, er een niet-autoritaire omgangsstijl (dus eventueel een autoritatieve stijl) heerst en

de kinderen als individu behandeld worden.

Een sfeer waar aandacht voor de onderlinge relaties, tussen leerlingen en leerkrachten, centraal

staan. Open communicatie en respect voor elke leerling is hierbij belangrijk. Door leerlingen hun

mening te laten geven en actief te betrekken bij het maken van afspraken, stijgt hun zelfwaarde.

Dit komt doordat ze het gevoel krijgen dat hun mening er toe doet. Ze leren hierdoor assertief te

zijn en hun mening te uiten. Frustratie, een oorzaak van pesten, wordt hierdoor de kop ingedrukt

(Broeck, 2002).

Ook Andries geeft aan dat een gunstig klimaat vraagt om open communicatie en participatie. De

kinderen voelen zich veilig wanneer afspraken helder zijn. Door de kinderen hierin inspraak te

geven worden ze gemotiveerd om zich in te zetten. Volgens Andries geven flexibele werkvormen

ook weer nieuwe mogelijkheden aan de kinderen. Door groepswerk (in verschillende groepen) en

partnerwerk af te wisselen leren kinderen met iedereen samen te werken. Door het onderlinge

overleg worden de kinderen kritischer, mondiger en zelfstandiger. Ook helpt dit natuurlijk de

groepsvorming aangezien alle kinderen zo met elkaar in contact komen op steeds wisselende wijze

(Andries, 2011).

Leerlingtevredenheidslijst

Op verschillende scholen wordt, om dit positieve schoolklimaat te behouden, een

‘leerlingtevredenheidslijst’ afgenomen. Iedere leerling krijgt hierdoor de kans om, anoniem,

zijn/haar mening te geven wat betreft de sfeer op school. De uitkomsten worden besproken binnen

het team en in de klas. Aan de negatieve uitkomst wordt wat gedaan door middel van een plan van

aanpak. De lijst komt elke twee jaar terug en daardoor wordt er gereflecteerd of er iets aan de

negatieve uitkomst is gedaan (Roede & Felix, 2009).

Day of Change

Een andere manier om als school het klimaat te verbeteren is ‘Day of Change’ (in Amerika

‘Challenge Day’ genoemd). Dit is een methodiek die te zien was in het televisieprogramma ‘Over de

streep’. Day of Change is een programma voor jongeren van 14 tot 21 jaar dat voornamelijk

geschikt is voor het voortgezet onderwijs en bijvoorbeeld MBO onderwijs. Tijdens de 6,5 uur

durende workshop staat liefde en verbinding centraal.

Het programma wil ervoor zorgen dat de jeugd empatisch vermogen ontwikkelt en waardering

opbouwt voor diversiteit, echtheid en volledige expressie. Dit ligt allemaal ten grondslag aan het

ideaalbeeld van Day of Change, namelijk dat elk kind in een wereld hoort te leven waarin het zich

geliefd, gewaardeerd en veilig kan voelen (Programma Day of Change, 2012). Day of Change

probeert dus een veilige omgeving te creëren waarin waardering voor elkaar een belangrijke plaats

inneemt.

138

In het begin van de workshop worden de jongeren uitgedaagd om uit hun ‘comfortzone’ te

stappen. Dit gebeurt door middel van verschillende spellen en door gebruik te maken van muziek.

Zodra de jongeren uit hun comfortzone zijn gehaald en de leiders vertrouwen hebben gewonnen

gaat de workshop verder. In kleine groepjes worden gevoelens, emoties en ervaringen besproken.

Iedereen krijgt de kans om zo zijn levensverhaal te vertellen en jongeren krijgen zo een andere

kant van iemand te zien. Vaak wordt het dan ook duidelijk wat bijvoorbeeld pestgedrag kan

aanrichten. Uiteindelijk vindt het spel ‘over de streep’ plaats. Er worden gevoelens of ervaringen

voorgelezen en wanneer je die ervaren hebt dan is het de bedoeling dat je aan de andere kant van

een getrokken streep gaat staan. Voorbeelden zijn:‘Ik heb mezelf wel eens eenzaam gevoeld’ of ‘Ik

heb één van mijn ouders of allebei mijn ouders verloren’. Door middel van een handgebaar laten

de jongeren zien dat ze respect voor elkaar hebben. Doordat de jongeren soms heftige

bekentenissen doen, lopen de emoties hoog op (KRO's Over de streep, 2011). Day of Change zorgt

ervoor dat jongeren wakker worden geschud. Na de workshop voelen de jongeren zich geïnspireerd

en gemotiveerd. Belangrijk is dat dit gevoel vastgehouden wordt. Na de workshop krijgt de school

lesmateriaal mee om zo dit gevoel levendig te houden.

Uit reacties van leerlingen en docenten op het programma blijkt dat er echt een verandering op

scholen plaatsvindt. Het effect van Day of Challenge is dat iedereen elkaar in zijn/haar waarde laat

en dat iedereen gerespecteerd wordt. Sommige leerlingen ervoeren het gevoel dat ze na de

workshop de kans kregen om echt zichzelf te zijn (Programma Day of Change, 2012).

Het programma Day of Change heeft dus een positief effect op het klimaat dat op een school

heerst. Belangrijk is om als school, na de workshop, een actieve bijdrage te leveren aan het

behouden van deze verandering.

Onderzoeksvraag drie: Wat is bruikbaar uit methodieken van de didactiek

op behandelgroepen?

Onderzoek

Het antwoord op deze onderzoeksvraag is een analyse van verschillende informatie. Ten eerste

hebben we onderzoek gedaan naar criteria en voorwaarden van het werken op behandelgroepen.

In het antwoord op de onderzoeksvraag is verwezen naar deze gevonden literatuur en zo zijn er

conclusies getrokken. De criteria en voorwaarden zijn gevonden in studieboeken over het wonen of

werken in een behandelgroep of een soortgelijk systeem. Aan de hand van deze informatie hebben

we de informatie van de eerste twee onderzoeksvragen gebruikt om antwoord te geven op deze

onderzoeksvraag.

139

Resultaten

Een groot verschil tussen onderwijs en behandelgroepen is dat een behandelgroep de thuisbasis is

voor kinderen. Een cliënt kiest er doorgaans niet voor om in een groep te wonen, maar is wel

aangewezen op de andere cliënten die in de groep wonen. Ze zijn voortdurend op elkaar

aangewezen. Een behandelgroep is de plek waar de betrokkenen de kans krijgen om groei en

ontwikkeling door te maken. De behandelgroep is een afgeleide vorm van een ‘normale’ situatie.

Het is eigenlijk een imitatie van een gezinssituatie. Dit betekent dat een behandelgroep de

kenmerken van een systeem heeft. Er ontstaan structuren, onderlinge relaties en rollen en dit is te

vergelijken met het systeemkarakter van een gezin (Willemse, 2010).

Een behandelgroep is dus eerder te vergelijken met een gezin dan met een school. Dit maakt dat

niet alle methodieken die hierboven genoemd zijn geschikt zijn voor op behandelgroepen.

De vijfsporenaanpak en de PRIMA-methode zijn niet geheel relevant voor op behandelgroepen.

Deze methodieken richten zich op de verschillende niveaus en rollen in en om de school en dit is

niet te vergelijken met behandelgroepen. Zoals net benoemd heeft een behandelgroep veel weg

van een gezin en de methodieken zijn daar niet op toepasbaar. De individuele- en

groepsinterventies zijn natuurlijk wel toepasbaar op behandelgroepen. Zo kunnen van de

vijfsporenaanpak de interventies voor de pester, het slachtoffer en de middengroep gebruikt

worden en van de PRIMA-methode de interventies op groepsniveau en individueel niveau.

Bijvoorbeeld het opstellen van regels omtrent pesten (PRIMA-methode, groepsniveau) of het kind

helpen op een positieve manier relaties te onderhouden (vijfsporenaanpak, de pester).

Een richtlijn voor het werken met behandelgroepen is conflicten oplossen zonder personen te

isoleren. Het is belangrijk om conflicten door en tussen de betrokken personen op te lossen. Een

maatregel als iemand naar zijn kamer sturen is alleen een optie in zeer uitzonderlijke gevallen

(Willemse, 2010). Dit is waar de No Blame aanpak ook naar streeft. Het werkt vanuit een niet-

straffend model en leerlingen krijgen een centrale rol. Deze methode sluit dus helemaal aan op de

net benoemde richtlijn en No Blame is dus goed te gebruiken op behandelgroepen.

Een behandelgroep is een omgeving waarin individuele behandelplannen tot uitvoer worden

gebracht. Er is geen sprake van individuele therapie en het is dus de taak van de begeleiders om

het behandelplan in te passen in de groep. Er is dus een mogelijkheid om groepsleden te betrekken

bij sommige behandelplannen maar tegelijkertijd zijn er dus een hoop beperkingen. Er is weinig

sprake van individuele begeleiding (Willemse, 2010). Dit maakt de individuele training lastig om

toe te passen. Het Marietje Kesselsproject, de Sta Sterk training en de Keijzertrainingen kunnen op

individueel niveau het gewenste effect hebben, maar zijn niet makkelijk toe te passen in de groep.

Om één individu (bijvoorbeeld het slachtoffer) weerbaarder te maken kan een bovengenoemde

training zeer zeker helpen, maar het is niet op een behandelgroep toe te passen. Een mogelijkheid

is bijvoorbeeld om alle kinderen deze training te laten volgen.

140

In een behandelgroep reageren mensen constant op elkaar. Er ontstaat een wisselwerking aan

reacties, ook wel het groepsproces genoemd. Een behandelgroep is daarom meer dan alleen

individuen bij elkaar. Er gebeuren allerlei dingen in de groep waarbij niet duidelijk is wie of wat een

bijdrage levert aan bepaalde gebeurtenissen in de groep (Rooijendijk, 1995). Het kan dus zijn dat

er in een groep een heel ontspannen sfeer hangt waarbij niemand elkaar aanvalt of uitlacht. Ook

kan er een sfeer hangen waarin iedereen geprikkeld is. Om dit te beïnvloeden kunnen de methode

Leefstijl en een positief klimaat een belangrijke rol spelen. Er wordt hier ingespeeld op

verschillende dingen ingespeeld. Namelijk op de emotionele en sociale ontwikkeling van het

individu maar ook de sfeer in de groep. Alle elementen van deze methodes zijn van groot belang

om het groepsproces te bevorderen. De activiteiten die gebruikt worden passen niet bij alle

doelgroepen, maar kunnen hier wel op aangepast worden. Leefstijl maakt gebruik van ‘energizers’

en dit is toepasbaar op jonge kinderen en Day of Change is toepasbaar op oudere kinderen/jeugd.

Onderzoeksvraag vier: Welke methodieken worden er op

behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?

Onderzoek

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag zijn verschillende instellingen over het hele land

benaderd om zo een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Een lijst hiervan inclusief uitkomsten kunt

u terug vinden in bijlage 5.5.2. Wat we uit de antwoorden van de benaderde instellingen hebben

opgemaakt is dat er op behandelgroepen weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van methodieken

met betrekking tot pesten, er wordt vaker ingegaan op de weerbaarheid en sociale vaardigheid van

de kinderen. In de beschrijving van betreffende trainingen/protocollen/methodieken die gegeven

zijn, zullen alleen de zaken worden besproken die voor dit project van toepassing zijn om zo

concreet mogelijk te blijven.

Resultaten

Cardea Jeugdzorg

Cardea Jeugdzorg gaf aan gebruik te maken van de Kanjertraining:

De Kanjertraining is een assertiviteits-, weerbaarheids- en sociale vaardigheidstraining voor

kinderen & jongeren. Het woord ´kanjer´ in Kanjertraining, verwijst hier letterlijk naar het het

woord kanjer. Je gedraagt je als een kanjer als je respectvol met jezelf en anderen weet om te

gaan, als je jezelf durft te zijn en als je een oplossingsgerichte strategie gebruik in sociale situaties.

Deze drie punten leert het kind dan ook in de Kanjertraining. De training richt zich voornamelijk op

scholen met aspecten van de training kunnen er zeker uit worden gelicht en zijn volgens Cardea

Jeugdzorg zo ook zeker toepasbaar op groepen.

Het belangrijkste doel is dat kinderen positief over zichzelf en positief over anderen leren denken

om zo de last van sociale stress te verminderen. (Algemene informatie Kanjertraining). Verder is

het doel om sociaal vaardig gedrag te stimuleren en sociale problemen als pesten te voorkomen

en/of te verminderen. Ook wordt getracht het welbevinden bij de kinderen en jongeren te

vergroten.

141

Om dit te bereiken, wordt er aan drie voorwaardelijke doelen gewerkt:

“ 1. Het vergroten van moreel besef: wat vind ik prettig/goed gedrag?

2. Het bewust maken van de intrinsieke motivatie van kinderen om dit gedrag te willen vertonen

en

3. Het vergroten van verantwoordelijkheidsbesef voor het daadwerkelijk laten zien van dat gedrag”

(Kanjertraining).

Het einddoel houdt in dat kinderen minder zorgwekkend probleemgedrag laten zien dan voor de

training. Het probleemgedrag wordt onderverdeeld in de gebieden van probleemgedrag in de vorm

van agressie en sociale angst of depressie. Ook wil men dat de kinderen die weinig welbevinden

ervoeren na de training een hoger welbevinden ervaren. (Kanjertraining samenvatting)

De methodiek van de Kanjertraining houdt in dat er geoefend wordt aan sociale vaardigheden,

discussies over morele dilemma’s en sociale cognities, rollenspellen met behulp van vier petten en

vertrouwensoefeningen. De vier petten staan elk voor vier typen gedragingen of coping

strategieën, hiermee krijgen kinderen inzicht in hun eigen gedrag en dat van anderen en de keuze

die ze hierin hebben. Er wordt gewerkt via cognitief gedragstherapeutische principes,

groepsaanpak en betrekking/training van ouders, leerkrachten en school. De overkoepelende

benadering is cognitief gedragstheoretisch, hierbij wordt er ook uitgegaan van de intrinsieke

motivatie voor sociaal vaardig gedrag. De verantwoordelijkheid van het kind voor het gedrag wordt

als uitgangspunt genomen (Kanjertraining samenvatting).

De kinderen hebben uiteindelijk verschillende sociale competenties geleerd en eigen gemaakt,

onder andere het constructief reageren op stressvolle situaties zoals pesten, gevoelens en mening

delen, kritiek geven en ontvangen en complimenten geven en ontvangen. Door het meer kunnen

tonen van sociaal vaardig gedrag, zullen succeservaringen toenemen bij sociale interacties en

zullen ze zich competenter voelen waardoor ook weer het emotioneel welbevinden toeneemt

(Kanjertraining samenvatting).

Elker Jeugd- en opvoedhulp

Uit telefonisch en mailcontact blijkt dat Elker Jeugd- en opvoedhulp bij pestgedrag gebruik maakt

van een pestprotocol. Dit protocol is gericht op de 24-uurs hulp en maakt gebruik van de

Vijfsporenaanpak. De Vijfsporenaanpak maakt gebruik van de leertheorie, de

ontwikkelingspsychologie en de sociale psychologie (Edink & Roukes, 2005). Voor een beschrijving

van de Vijfsporenaanpak verwijs ik u naar Deelvraag 4, onderzoeksvraag 1: Welke methodieken

worden er in de didactiek gebruikt wat betreft omgaan met pesten?. Het pestprotocol van Elker

geeft naast de Vijfsporenaanpak ook aan te werken met de competentiemethodiek en

groepsdynamica (Edink & Roukes, 2005).

142

Elker geeft als volgt vorm aan het pestprotocol:

Het verminderen van pestgedrag kan door middel van bepaalde handelingen verminderd worden.

Door de omgeving te structureren, consequent te handelen en heldere afspraken te maken, tracht

men een gevoel van veiligheid te geven en ruimte te bieden. Men zal negatief gedrag wat meer

negeren en juist positieve krachten proberen naar voren te laten komen door adequaat gedrag aan

de jongeren te instrueren.

De mentoren spelen een belangrijke rol, doordat ze een voorbeeldfunctie hebben voor de jongeren

kunnen zij wat van hun mentoren leren. Jongeren kunnen ook bij hen terecht voor vragen en

problemen. Verder speelt ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol, hier kunnen jongeren

terecht met vragen en problemen waarmee ze niet naar pedagogisch medewerkers willen.

Vertrouwenspersonen kunnen ook de rol als bemiddelaar innemen om zo conflicten tussen

jongeren op te lossen. Ervaren jongeren aan het bovenstaande geen hulp, dan kunnen ze terecht

bij het klachtenreglement.

Verder geeft het protocol aan dat pedagogisch medewerkers zelf een rol kunnen spelen als er

negatieve situaties voordoen als pesten. Door warmte en affectie te tonen kan dit compensatie

bieden voor de negatieve ervaringen van de jongere. De pedagogisch medewerker kan een

aanspreekpunt zijn en een voorbeeldfunctie vervullen.

De pedagogisch medewerker kan ook helpen de jongere sterker te maken. Door vaardigheden te

leren of de jongere een training als sociale vaardigheidstraining of weerbaarheidstraining te laten

volgen, kan de jongere meer handvatten krijgen in sociale situaties. De jongere voelt zich zekerder

en het kan leiden tot een vergroot gevoel van eigenwaarde (Edink & Roukes, 2005).

Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp

Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp gaf aan te werken met de volgende weerbaarheidstrainingen:

- Kids’ Skills: Dit is een oplossingsgerichte methode waarmee kinderen geholpen kunnen worden

om hun eigen problemen op te lossen door vaardigheden te leren (Kids' Skills). Met Kids’ Skills

leren kinderen op een positieve, constructieve manier problemen te overwinnen, dit is ook gelijk

het doel van de methode. Kinderen zullen bij deze methode erg actief meewerken aan het aanleren

van eigen nieuwe vaardigheden om zo zelf problemen op een adequate manier op te kunnen

lossen. Het is een opvoedkundig instrument. Men gaat er vanuit dat alle problemen beschouwd

kunnen worden als vaardigheden die ontwikkeld moeten worden (Furman, 2009).

Om dit doel te bereiken wordt er gebruik gemaakt van vijftien stappen die zullen leiden tot het

vervullen van het doel. Hier volgen de vijftien stappen:

1. Vertaal het probleem in vaardigheden;

2. Wordt het eens met het kind over welke vaardigheid geleerd moet worden. Laat het kind

deelnemen aan de discussie over de keuze van de vaardigheid, ze weten vaak goed welke

vaardigheid ze moeten leren;

3. Laat het kind de vaardigheid een leuke naam geven. Men kan het kind hierbij helpen of de

tip geven om het aan vriendjes te vragen hem te helpen;

4. Laat het kind een totemfiguur kiezen die het wil zijn om hem te helpen de vaardigheid te

leren (bijvoorbeeld een krachtig dier of figuur als Superman);

143

5. Leg uit, en laat anderen uitleggen aan het kind, wat de voordelen zijn voor het kind om de

vaardigheid te leren. Als het kind hoort wat anderen hebben te zeggen over de voordelen

van de vaardigheid, kan men het kind zelf laten toevoegen wat hij/zij zelf de belangrijkste

voordelen vindt;

6. Laat het kind supporters werven, zowel volwassenen als kinderen. Deze supporters kunnen

het kind positieve feedback geven;

7. Vertel het kind, en laat anderen hem vertellen, dat ze erop vertrouwen dat het kind de

vaardigheid kan leren en waarom ze dit denken. Als het kind dit heeft gehoord, laat het

kind dat zelf vertellen waarom hij/zij zeker is van zichzelf dat de vaardigheid geleerd kan

worden;

8. Plan van te voren met het kind samen hoe het gevierd wordt als de vaardigheid geleerd is;

9. Laat het kind de vaardigheid omschrijven, hierdoor kan men erachter komen hoe vaardig

het kind is. Praat vervolgens hoe het kind denkt dat een persoon die de vaardigheid

beheerst zich in verschillende situaties gedraagt. Door middel van rollenspel kan het kind

zelf de vaardigheid oefenen;

10. Help het kind om zijn vaardigheid aan de buitenwereld (school bijvoorbeeld) voor te

leggen. Zo kan het kind zijn school vertellen over zijn leerproces met betrekking tot de

specifieke vaardigheid;

11. Laat het kind de vaardigheid (zo vaak mogelijk) oefenen. Door dit ook aan anderen te laten

zien hoe ver het kind al is, kunnen positieve reacties bevorderend werken;

12. Het kan voorkomen dat het kind even vergeet hoe hij/zij in bepaalde situaties de

vaardigheid moet toepassen. Help het kind geheugensteuntjes te bedenken of laat het kind

de supporters vragen hem te helpen/herinneren als deze situatie zich voordoet;

13. Vier het als de vaardigheid aangeleerd en gelukt is! Vraag het kind hoe anderen hem/haar

geholpen hebben om de vaardigheid te leren;

14. Moedig het kind aan om de vaardigheid ook aan anderen te leren die deze vaardigheid

nodig kunnen hebben;

15. Bespreek met het kind samen wat de volgende vaardigheid zal zijn die hij/zij wilt leren om

problemen op te lossen (Furman, 2009) & (Kids' Skills, Instructions).

- Rots en Water: “Het Rots & Water programma kan worden beschouwd als een weerbaarheids -

programma, maar dan één dat zich onderscheidt van andere programma’s door zijn meervoudige

doelstelling en het bredere pedagogische perspectief waarbinnen de training van weerbaarheid

samen gaat met de ontwikkeling van positieve sociale vaardigheden” (Hoop, 2012).

In dit programma draait het om de bewustwording van eigen kracht, mogelijkheden en vermogen

om met anderen samen te spelen, werken en leven in de huidige snel veranderende, multiculturele

samenleving. Bewustwording van eigen gevoelens, emoties, kwaliteiten en opgaven. Dit leidt tot

een gevoel van zekerheid en eigenheid (Ykema, 2010).

144

“De Rotskwaliteit staat voor het bewustzijn van de eigen mogelijkheden en persoonlijke levensweg.

Deze ervaart en accepteert de taken en verantwoordelijkheden die dit met zich mee brengt en is

zich bewust van zinvolheid en roeping.

De Waterkwaliteit staat voor het inzicht en de ervaring dat een mens in de vervulling van zijn

levensweg de andere mens diep in beider hart ontmoet. Dat wezenlijke grenzen tussen mensen

niet werkelijk bestaan en dat dit diepe gevoel van verbondenheid de vanzelfsprekendheid van

werkelijke communicatie in zich draagt.” (Ykema, 2010, p. 5)

Het algemene doel is jongeren te begeleiden en hen te sturen in de sociaal-emotionele en mentale

ontwikkeling. Een specifieker doel is jongeren te leren omgaan met eigen en andermans krachten,

machte en onmacht door zich te verdedigen tegen verschillende vormen van geweld en gelijktijdig

oog en gevoel te krijgen voor eigen grensoverschrijdend gedrag (Rots en Water (R&W)).

Idealiter worden de lessen niet in gemengde groepen gegeven maar in aparte jongens- en

meisjesgroepen. Jongens ondergaan een verschillende socialisatie dan meisjes en zij verschillen op

bepaalde punten erg van elkaar. Hierdoor komen ze voor een verschillende ontwikkelingsweg te

staan wat maakt dat ze met verschillende ontwikkelingsopgaven te maken krijgen. Vaak betekent

dit dat meisjes, maar ook sommige jongens, een extra stukje begeleiding nodig hebben. Het gaat

hier om het leren in actie te komen in een bedreigende of stressvolle situatie. Dit is dan ook de

reden voor het apart geven van de training.

De Rots en Water training biedt een psychofysieke didactiek, dit betekent dat de gegeven lessen

grotendeels fysieke als ook mentale oefeningen betreffen. Het overige deel bestaat uit

kringgesprekken. Ook krijgt de leerling huiswerk mee. De training was in eerste instantie voor

jongens, zij zijn vaak fysiek gericht en hebben veel energie die soms zelfs dwingt te bewegen.

Zowel de jongens als meisjes kunnen moeite hebben met het verwoorden van gevoelens en

gedachtes, door middel van de psychofysieke didactiek wordt dit ontwikkeld. Er wordt geleerd om

energie te beheersen en via fysieke vormen van communicatie worden meer verbaal gerichte

communicatievaardigheden aangeleerd.

Er wordt gewerkt met verschillende thema’s als assertiviteit, communicatie en het innerlijke

kompas. Het innerlijke kompas houdt in dat je jouw eigen weg vindt, ieder heeft verschillende

kwaliteiten en dezen uiten zich als krachten die streven naar het verwezenlijken van deze

kwaliteiten. De verwezenlijking zal dan een gevoel van kracht en vreugde geven (Ykema, 2010).

Alle thema’s worden door vier rode draden verbonden.

Het leren stevig en ontspannen staan, ademen door de buik en het richten van de aandacht/focus.

Ontwikkeling van de gouden/psychofysieke driehoek. Dit houdt het lichaamsbewustzijn, emotioneel

bewustzijn en zelfbewustzijn in. Emoties drukken zich lichamelijk uit als spierspanningen, het

bewust worden van eigen lichaam kan zo leiden tot een vergroting van het inzicht en ervaring van

eigen reactiepatronen. Dit geeft vervolgens weer kansen tot het verdiepen van het emotioneel

bewustzijn en zelfbewustzijn evenals een vergroting van zelfbeheersing.

Het ontwikkelen van fysieke communicatie om zo later de meer verbale communicatie te

ontwikkelen.

145

Het Rots en Water concept, de harde rotshouding tegenover de beweeglijke, verbindende

waterhouding wat op verschillende niveaus kan worden toegepast.

Fysiek niveau: Een aanval kan opgevangen worden met aangespannen spieren, rots, maar het is

vaak effectiever door beweeglijk mee te gaan met de energie van de aanvallen, water.

Mentaal/sociaal niveau: Ook hier kan worden gekozen voor de rots- of wateropstelling, dit in

gesprek met anderen en in het onderhouden of aangaan van relaties.

Spiritueel niveau: Hier valt het verschil tussen rots en water weg. Er ontstaat het inzicht en

ervaring dat zowel de rots- als wateropstelling noodzakelijke zijn om tot zelfverwezenlijking te

komen (Ykema, 2012).

- Tim en Flapoor: Tim en Flapoor is een sociale vaardigheidstraining voor jongere kinderen die

problemen ervaren in de omgang met andere kinderen. In combinatie met psychiatrische

problematiek uit zich dit vaak in het onhandig reageren in sociale situaties waardoor er

bijvoorbeeld snel een conflict komt, de baas wordt gespeeld of het kind onvoldoende voor zichzelf

kan opkomen. Door een de verzonnen figuren Tim en Flapoor leren de kinderen op een speelse

manier sociale vaardigheden aan. (JUZT). Tim en Flapoor kan zowel preventief als curatief ingezet

worden (Leer samen spelen met Tim en Flapoor).

Het doel van Tim en Flapoor is kinderen nieuwe vaardigheden te leren en het sociale inzicht te

verbeteren. Dit door de kinderen sociaal vaardiger en weerbaarder te leren opstellen (JUZT).

Door middel van een werkboek sturen de verzonnen figuren Tim en Flapoor de kinderen aan, door

middel van rollenspel. Er komen verschillende thema’s aan bod die door de figuren behandeld

worden. Zo leren de kinderen op een speelse manier juiste sociale vaardigheden aan. Er wordt

hierbij uitgegaan van de methode van Goldstein, hier spelen 4 componenten de hoofdrol:

Modeling: het demonstreren van het gewenste gedrag (eventueel in stappen).

Gedragsoefening: het imiteren van het gedemonstreerde gedrag. Het kind gaat het gedrag

oefenen.

Sociale bekrachtiging: Het positief bekrachtigen van de acties van het kind, het geven van

goedkeuring.

Transfer-training: Het kind krijgt ‘huiswerk’ mee die de toepassing van de te leren vaardigheid in

zijn eigen leven bevordert (Methode - SoVa).

De kinderen zullen meer inzicht krijgen in hun gevoelens en in eigen gedrag waardoor

zelfvertrouwen ontwikkeld kan worden evenals een positiever zelfbeeld.

Thema’s die aan bod komen zijn onder andere: om de beurt praten, excuses maken, hoe te zeggen

dat ik iets niet leuk vind, pesten en invoegen in een spelend groepje (JUZT).

146

JUZT

Ook JUZT gaf te werken met de Kanjertraining, Kids’ Skills en Tim en Flapoor. Verder werken ze

met:

Pestkoppen zijn te kloppen: De training is bedoeld voor kinderen die in het verleden zijn gepest of

die op dit moment worden gepest. Bij deze training wordt er gewerkt aan het terug opbouwen van

het zelfvertrouwen. Dit zelfvertrouwen is vaak ernstig aangetast door het pesten. Kinderen kunnen

in een negatieve spiraal terecht komen en kunnen zowel lichamelijke-, psychosociale- en

emotionele problemen ervaren (Pestkoppen zijn te kloppen).

Het doel van Pestkoppen zijn te kloppen is het leggen van een basis om het verloren

zelfvertrouwen terug te kunnen winnen. Er wordt een basis gelegd om het zelfvertrouwen terug te

winnen door middel van onder andere spiegel-, grens- en lichaamsgerichte oefeningen. Kinderen

krijgen de ruimte om te praten over eigen ervaringen wat onderling veel herkenning kan geven, dit

is van grote invloed op de verwerking van het probleem (Pestkoppen zijn te kloppen).

Tum-Tum: Dit is een groepstraining bedoeld voor kinderen die problemen ervaren in het contact

met anderen. Het is voor zowel verlegen kinderen die onhandig zijn in omgang met anderen en

zich terugtrekken, als voor kinderen die zichzelf overschreeuwen en negatief gedrag laten zien

richting anderen (Pas & Staps, 2001). Het doel is het aanreiken en trainen van sociale

vaardigheden waardoor kinderen trucjes en handvatten leren om zo zich beter staande te houden

in sociale situaties (Tum-Tum).

Het doel is het aanreiken en trainen van sociale vaardigheden waardoor kinderen trucjes en

handvatten leren om zo zich beter staande te houden in sociale situaties (Tum-Tum). Door het

eigen maken van deze vaardigheden zullen er minder problemen worden ervaren in de omgang

met anderen. De kinderen zullen weerbaarder zijn in omgang met anderen en hebben meer

zekerheid verworven met betrekking tot eigen kunnen. Dit leidt tot een vergroting van het

zelfvertrouwen (Pas & Staps, 2001).

Drie begrippen staan centraal bij de Tum-Tum training, namelijk:

Structuur: Door de gehele training wordt structuur toegepast. Het bieden van structuur geeft

kinderen houvast en zekerheid. Vaak kunnen de kinderen die deze cursus volgen zelf moeilijk

structuur aanbrengen.

Intrainen: Dit betekent dat de kinderen trucjes leren en handvatten krijgen toegereikt waarmee zij

in sociale situaties zich beter staande kunnen houden. Deze handvatten worden op een speelse

manier aangeboden en regelmatig herhaald zodat de kinderen dit geheel eigen kunnen maken en

uiteindelijk zelfstandig kunnen toepassen in de dagelijkse omgang met anderen, met als

voorwaarde dat de omgeving betrokken blijft bij het leerproces en een blijvend appèl doet op de

geleerde vaardigheden.

Samenwerken: Dit is een vaardigheid waar de Tum-Tum training veel aandacht aan besteedt. De

kinderen lopen vaak aan tegen hun beperkingen. Door in een groep met lotsgenoten sociale

vaardigheden te oefenen leren ze dat ze door samenwerken gebruik kunnen maken van elkaars

krachten. Ze leren dat anderen andere vaardigheden kunnen hebben en dat ze anderen en elkaar

kunnen aanvullen en ondersteunen.

147

Verder spelen beloningssystemen, samenwerking met ouders/opvoeders/leerkrachten en huiswerk

een grote rol (Pas & Staps, 2001).

De training bestaat uit vier fases, elke fase heeft zijn eigen doelstelling:

Kennismakingsfase: In deze fase leren de kinderen, de groep en zijn structuur kennen.

Vaardigheden als, leren luisteren, iets positiefs zeggen over jezelf/ander en leren samenwerken

worden hier geoefend. Door middel van spelvormen worden verschillende vaardigheden uit de

eerste fase geoefend door onder meer met het ‘positieve-dingen-spel’ en het ‘complimenten-spel’.

Verdiepingsfase: Hier worden de vaardigheden uit de eerste fase meer eigen gemaakt door middel

van onder andere een rollenspel, uitbeelden en “hoe-reageer-je-spel”. In deze fase worden

vaardigheden als, benoemen/herkennen van gevoelens, adequaat reageren op gevoelens van

anderen en oefenen van adequate reacties in sociale situaties.

Praktijkfase: Vaardigheden die zijn geleerd zullen hier worden toegepast in de praktijk. Echte

situaties die de kinderen als huiswerk meebrengen worden gebruikt als rollenspel om zo dicht

mogelijk bij de belevingswereld te blijven. In deze fase krijgt ieder kind een doelstelling die te

maken heeft met de meest belemmerende gedragingen die het kind hinderen in sociale situaties.

Het oefenen en herhalen van aangeleerde vaardigheden staat hier centraal.

Afrondingsfase: Hier neemt men deel aan een gezamenlijk afrondingsproject waarin alle geleerde

vaardigheden naar voren komen. Individuele doelen en de groepsprocessen worden hier

geëvalueerd (Pas & Staps, 2001).

Onderzoeksvraag vijf: Welke methodieken worden er op behandelgroepen

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?

Onderzoek

Ook voor deze onderzoeksvraag zijn de instellingen uit bijlage 5.5.2 benaderd. Er is hier nu niet

gevraagd naar het omgaan met pesten, maar naar het voorkomen van pesten. Het volgende is

naar voren gekomen:

Resultaten

Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp

Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp gaf aan preventief te werken met de methode Leefstijl. Leefstijl

stimuleert kinderen en jongeren om zich te ontwikkelen tot een sociaal vaardig, betrokken en

zelfstandig individu. Leefstijl richt zich op vaardigheden als luisteren, communiceren,

zelfvertrouwen en omgaan met groepsdruk (Leefstijl, Theorie, 2010-2011). Nadere omschrijving is

te vinden in Deelvraag 4, onderzoeksvraag 2: Welke methodieken worden er in de didactiek

gebruikt wat betreft het voorkomen van pesten?

148

JUZT

JUZT gaf aan te werken met De kracht van 8: De Kracht van 8 wil kinderen in respect met zichzelf

en anderen laten leven en is ontstaan naar aanleiding van het niet erg respectvolle gedrag van

pesten. Het is een praktisch programma om kinderen te kunnen ondersteunen. Het programma is

een handvat voor kinderen om bewust en respectvol leren om te gaan met zichzelf en met de

ander. Er worden positieve uitgangspunten gehanteerd, er wordt benoemd wat men wél wilt in

plaats van wat men niet wilt (Stichting De Kracht van 8, 2012). Het doel is om kinderen te leren in

respect met zichzelf en de omgeving te laten leven.

De Kracht van 8 maakt waarden en normen zichtbaar en overdraagbaar, dit zijn waarden als

zelfrespect, verdraagzaamheid en respect voor de ander. Het is een handvat voor kinderen om

bewust en respectvol leren om te gaan met jezelf en de ander. Er worden positieve uitgangspunten

gebruikt, zo wordt er benoemd wat men wél wilt in plaats van wat men niet wilt.

Men maakt gebruik van veel herhaling wat ertoe leidt dat het vanzelfsprekend wordt om meer

respectvol met elkaar om te gaan. Zoals de naam het zegt, bestaat de basis van de methode uit

acht krachten, deze komen terug in verschillende activiteiten. Elke kracht heeft zijn eigen kleur, de

kleuren vormen samen een windmolen wat staat voor: het kind staat centraal, de rest draait

eromheen. De kleuren samengevoegd vormt de kleur wit, de kleur van eenheid. Hier volgen de

acht krachten:

1. Ik ben mezelf: Je kunt pas goed met een ander omgaan, als je met jezelf goed kunt

omgaan, jezelf kunt accepteren en waarderen.

2. Eerlijk zijn: Hier worden onder andere emoties en gevoelens besproken en hoe men dit

eerlijk kan uiten. Het uiten van emoties maakt iemand kwetsbaar, dit roept vaak snel

eerlijkheid op waardoor meer begrip voor elkaar ontstaat.

3. Rekening met elkaar houden: Hier gaat het om respect en vriendschap. Hier geldt ook dat

je pas respect kan hebben voor de ander als je respect hebt voor jezelf. Accepteren dat

een ander persoon anders is dan jijzelf en dat dit goed is.

4. Samenwerken en elkaar helpen. Door samen te werken kun je veel van elkaar leren.

Samen sta je sterk, het geeft een gevoel van zelfvertrouwen, eigenwaarde en plezier.

5. Luisteren naar elkaar wat het begin is van elkaar te begrijpen.

6. Zeggen wat we graag willen: Een ander weet niet altijd wat jij wilt of wenst, men leert hier

dit met respect de ander te laten weten. Door te laten weten wat je wél wilt en niet wat je

niet wilt, is het vaak voor de ander makkelijker rekening te houden met de behoeften.

7. Laten we opnieuw beginnen: Bij conflicten kunnen voorgaande aspecten gebruikt worden

om dat de kern te komen. De laatste stap die gemaakt moet worden is het elkaar vergeven

en opnieuw te beginnen. Elkaar vergeven is niet altijd makkelijk, maar het geeft een gevoel

van ruimte en vrijheid.

8. Iedereen hoort erbij: Ieder hoort bij een groep, dit gaat niet altijd vanzelf. Door middel van

de voorgaande aspecten te combineren is dit te bereiken (De 8 Krachten, 2012).

149

De trainingen besproken in deelvraag 4, onderzoeksvraag 4: Welke methodieken worden er op

behandelgroepen gebruikt wat betreft omgaan met pesten?, kunnen ook als preventieve training

ingezet worden. Het zijn grotendeels weerbaarheidtrainingen, deze kunnen op elk moment worden

ingezet als dit in het belang wordt geacht van het kind en/of de groep om zo een veilig klimaat te

creëren.

Verder kwamen er geen specifieke preventieve trainingen naar voren, wel werden door

verschillende instellingen de volgende punten benoemd waar men tijdens het werk rekening mee

houdt en hoe men te werk gaat:

- Kompaan en de Bocht en JUZT houden veel rekening met het groepsproces waardoor

pesten eigenlijk nooit voorkomt doordat er heel snel ingegrepen wordt bij de kleinste

negatieve uitingen.

- Elker Jeugd- en opvoedhulp gaf aan te werken met groepsgesprekken om thema’s als

pesten aan de orde te brengen om zo de kinderen kennis bij te brengen en de meningen

van de kinderen te weten.

- Een afdeling van JUZT, Paljas+, is van mening dat het niet noodzakelijk is om een specifiek

aandachtspunt voor pesten te maken bij de betreffende instelling/groep. Door de

individuele afstemming van de behandeling worden aspecten van pesten binnen de

gangbare methodiek meegenomen. Zo wordt er ook hier vroegtijdig ingegrepen als het

groepsproces niet soepel verloopt.

Verschillende instellingen gaven aan dat ze veel aandacht besteden aan het groepsproces van de

betreffende groepen en dat ze hier snel op inspelen. Dit maakte volgens een aantal instellingen,

dat pesten niet aan de orde was op de desbetreffende locatie. Het groepsproces blijkt dus erg van

belang te zijn, net als hoe de groepsleiding hierop inspeelt. Het groepsproces heeft te maken met

de groepsdynamica. Groepsleiding kan volgens Remmerswaal (Remmerswaal, 2008) interventies

uitoefenen. Deze interventies kan groepsleiding van het MKT Oostvoorne gebruiken om een positief

groepsproces te creëren/behouden waarin zo min mogelijk pestgedrag voorkomt. De interventies

hebben betrekking op verschillende niveaus van groepsfunctioneren als het inhoudsniveau, het

procedureniveau en het interactieniveau. Belangrijke interventies met betrekking tot het

groepsfunctioneren.

- Luisteren en samenvatten: hoor ieder groepslid aan en laat merken dat het groepslid ook

gehoord is. Geef verbanden en overeenkomsten aan tussen wat verschillende groepsleden

hebben gezegd;

- Biedt een duidelijk programma en stel duidelijke grenzen binnen dit programma en bij

(on)gewenst gedrag;

- Breng afwisseling aan in betreffende werkvormen;

- Let op een goede timing en tijdsbewaking;

- Wees zorgvuldig bij het nakomen van gemaakte afspraken;

- “Een klimaat van veiligheid en vertrouwen bevorderen. Denk aan positief bekrachtigen van

ieders inbreng, herkenning bij elkaar stimuleren, en bepaalde normen stimuleren, zoals

“verschillen mogen er zijn: we hoeven niet allemaal hetzelfde te denken” (Remmerswaal,

2008, p. 73)”;

- Bevorder de groepseenheid/cohesie en hanteer conflicten op groepsniveau;

150

- Benoem groepsthema’s en stel verborgen- of geheime thema’s aan de orde;

- Geef duidelijk feedback en benoem geobserveerde gevoelens.

- Bevestiging en erkenning bieden;

- Laat weten aan de groepsleden dat fouten gemaakt mogen worden;

- Spreek groepsleden aan op positieve kwaliteiten (Remmerswaal, 2008, pp. 66-87).

Conclusie

Welke methodieken worden er nationaal gebruikt met betrekking tot omgaan met

pestgedrag?

Er zijn veel methodieken die nationaal gebruikt worden wat betreft pesten. We hebben ervoor

gekozen om de meest voorkomende in de conclusie te omschrijven.

De vijfsporenaanpak is een methode die op verschillende scholen en behandelgroepen gebruikt

wordt. Deze methode wordt ook omschreven in het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten. Een

andere methode is de PRIMA-methode en dit is de enige erkende methode wat betreft het omgaan

met pestgedrag door het NJI. Deze twee methodes worden gebruikt om met pestgedrag om te

kunnen gaan. Methodes die op behandelgroepen worden gebruikt wat betreft omgaan met

pestgedrag zijn veelal methodieken om de weerbaarheid te vergroten en de sociale vaardigheden

te ontwikkelen, zoals de Kanjertraining en het Rots en Water programma. Deze methodieken zijn

ook bruikbaar om pestgedrag te voorkomen. Op verschillende scholen wordt ook gebruik gemaakt

van soortgelijke trainingen, zoals het Marietje Kesselsproject of de Sta Sterk training.

De methode Leefstijl wordt door verschillende scholen gebruikt om een positief leefklimaat te

ontwikkelen. Hierbij wordt er voor gezorgd dat kinderen zich sociaal en emotioneel ontwikkelen,

zodat zij zelfstandige individuen worden die oog hebben voor hun omgeving. Ook bij andere

scholen staat een positief schoolklimaat centraal. Dit wordt door verschillende methodes en

interventies bereikt, bijvoorbeeld de Day of Change. Op behandelgroepen wordt er constant op het

groepsproces gelet en dit komt dan ook overeen met een positief leefklimaat.

Er zijn dus veel verschillende methodieken die ingezet kunnen worden. De methodieken hebben

allemaal verschillende doeleinden. Wat opvalt, zijn de weerbaarheidstrainingen en sociale

vaardigheidstrainingen die op scholen en behandelgroepen beide terugkomen. Ook opvallend is dat

scholen veel aandacht besteden aan een positief schoolklimaat. Dit komt overeen met de aandacht

die behandelgroepen besteden aan het groepsproces. Een positief leefklimaat is dus van belang in

het voorkomen of verminderen van pestgedrag.

151

5.2 Bijlage: Observeren

5.2.1 Bijlage: Literatuur observeren, kinderen

Door middel van observatie willen wij een concreet beeld krijgen van het pestgedrag wat op de

groepen voorkomt. Om de validiteit van de observaties te verhogen, zullen wij meerdere keren

gaan observeren op de groepen. “Een observatie is valide als je hebt gemeten wat je wilde meten”

(Bil, 2004, p. 35). Hebben we het over de betrouwbaarheid van een observatie, dan wordt de

haalbaarheid bedoeld die tot eenzelfde resultaat leidt. “ Een observatie is betrouwbaarder

naarmate de uitkomsten bij herhalingen van de observatie meer overeenkomen. We noemen een

observatie betrouwbaar als het herhalen van de observatie tot dezelfde resultaten leidt” (Bil, 2004,

p. 34). Om de validiteit en betrouwbaarheid van de observaties te verhogen, zullen wij meerdere

keren gaan observeren op de groepen.

Definitie observeren: “Observeren is bewust en doelbewust waarnemen.” (Bil, 2004, p. 12).

“ Bewust observeren heeft te maken met het bewust gebruikmaken van je zintuigen. Je bent je

daarbij ook bewust van de beperkingen en van de invloed van je eigen persoon. Doelgericht wil

zeggen dat de observatie een duidelijk omschreven doel dient, waarbij is afgesproken hoe dat doel

te bereiken is.” (Bil, 2004, p. 12).

Door het bewust gebruikmaken van je zintuigen kun je dus bewust observeren. Daarbij ben je

jezelf bewust van beperkingen en invloed van jezelf. De observatie moet een duidelijk omschreven

doel dienen, wil hij doelgericht zijn.

Soorten observaties:

Er zijn verschillende soorten observaties (zie deelvraag drie). Wij willen graag het gedrag van

kinderen observeren (gedragsobservatie) om zicht te krijgen op het pestgedrag wat zij vertonen.

“Menselijk gedrag is complex, omdat er zoveel gedragingen tegelijk zijn te observeren” (Bil, 2004,

p. 13).

Participerende observatie:

“ De meeste observaties zijn niet-participerend: dat wil zeggen dat de observator niet deelneemt

aan de situatie die hij observeert. Bij participerende observatie neemt de observator wel deel aan

de situatie die hij observeert” (Bil, 2004, p. 13). Wij kiezen ervoor om niet-participerend te

observeren om een concreet beeld van de kinderen te kunnen krijgen.

Doelgericht observeren:

“ Observeren is bewust en doelgericht waarnemen, dit doelgerichte zal dus omschreven moeten

zijn” (Bil, 2004, p. 14) Hierbij richten we ons vervolgens op de volgende punten:

Doel: Wij willen zicht krijgen op pestgedrag van kinderen op de verschillende groepen van MKT

Horizon.

Vraagstellingen: Hoe ziet het pestgedrag op de groepen eruit?

152

Welke gedragingen worden geobserveerd:

- hoe signaleren wij (pest) gedrag?

- hoe reageren de kinderen op elkaar?

- welke manieren/vormen van pesten signaleren wij?

- hoe komt dit tot uiting?

- wordt er hulp ingeschakeld van de groepsleiding? Zo ja, hoe/op welke manier?

Is er een 0-meting?: niet bekend

Observatie in kaart brengen: We observeren op verschillende momenten. Dit gebeurt op een

moment dat de kinderen vrij zijn van school en op de groep aanwezig zijn. Wij willen gebruik

maken van een signaleringslijst over pestgedrag (zie bijlage 5.2.4)

Taal: Eenduidigheid in taal in belangrijk. Bepaalde woorden zijn verschillend te interpreteren.

Daarom spreken wij af welke woorden wij zullen gebruiken om interpretatie te vermijden.

153

5.2.2 Bijlage: Literatuur observeren, algemeen

“Observeren is bewust en doelgericht waarnemen.” (Bil, 2004)

Soorten observaties

Er zijn verschillende soorten observaties. Zo is er een gedragsobservatie, dagelijkse observatie,

systematische observatie, participerende observatie, niet-participerende observatie,

halfparticiperende observatie en zelfobservatie.

Voor deze deelvraag gaan we de groepsleiding observeren, met als doel om er achter te komen

hoe de groepsleiding omgaat met het pestgedrag van de kinderen.

Dit willen we doen door halfparticiperend te observeren. “Je bent in de ruimte en in de situatie

waarin geobserveerd wordt zelf aanwezig, maar je werkt niet zelf met de geobserveerde mensen

mee. Je zit bijvoorbeeld aan de kant, kijkt en registreert.” (Timmers-Huigens, 1999).

Hiervoor hebben we gekozen omdat we vinden dat we hierdoor een realistischer beeld kunnen

krijgen van de situatie. De kinderen en de groepsleiding worden in mindere mate beïnvloed door

onze aanwezigheid. Hierdoor kunnen we een beeld krijgen van de normale gang van zaken op de

groepen.

Doelgericht observeren

Om doelgericht te observeren, is het belangrijk dat je dit doelgerichte gaat omschrijven.

Doel observatie

Het is belangrijk dat het doel van tevoren duidelijk is. Duidelijk betekent ook eenduidig. Dit

betekent dat het slechts voor één uitleg vatbaar is (Bil, 2004).

Doel: nagaan of de begeleidingsstijl van de groepsleiding passend is voor omgang met pestgedrag

Vraagstelling observatie

Een concrete vraagstelling is eenduidig en eindigt op een vraagteken. Het observatiedoel is vaak

om te zetten in een aantal vraagstellingen, ook wel deelvragen genoemd (Bil, 2004).

Vraagstelling:

- Welke initiatieven neemt groepsleiding om met pestgedrag om te gaan?

Gedragingen

De vraagstelling wordt uiteengerafeld in concrete gedragingen. Elk gedrag zal uiteengerafeld

moeten worden tot zichtbare en meetbare gedragingen (Bil, 2004).

De volgende gedragingen gaan we concreet observeren:

- Wat wordt er verbaal gezegd?

- Wat doet de groepsleiding non-verbaal?

- Welke acties onderneemt de groepsleiding?

- Wordt er preventief actie ondernomen? Hoe vaak?

- Wordt er achteraf actie ondernomen? Hoe vaak?

- Wat er gepraat met de kinderen over pesten?

154

0-meting

Een 0-meting of beginsituatie is belangrijk wil je verandering in gedrag observeren. Een 0-meting

is vaak niet meer mogelijk, dit omdat er vaak al bepaalde gedragingen zijn opgevallen die je

systematisch wil observeren (Bil, 2004).

Er is geen 0-meting bekend.

Observatie in kaart brengen

Er zijn verschillende bestaande registratie- en observatiesystemen, vaak zul je deze moeten

aanpassen vanwege het specifieke karakter van je eigen observatie. Dit doe je door de concrete

gedragingen die uit de vraagstelling voortvloeien op een formulier te zetten (Bil, 2004).

We hebben voor een gestructureerde registratie gekozen. Dit betekent dat we ons beperken in de

situatie, gedragingen en tijd. We registreren niet de hele dag, maar verschillende momenten. We

registreren alleen de gedragingen die te maken hebben met gedrag van de groepsleiding over

pesten, en we beperken ons ook in tijd, omdat we niet de hele dag zal observeren.

“Gestructureerd registreren wil zeggen het registreren van:

a. Bepaalde gedragingen

b. gedurende een bepaalde tijd

c. van een bepaalde persoon

d. in een bepaalde situatie.” (Bil, 2004)

Taal

Veel woorden hebben voor iedereen een eigen betekenis en gevoelswaarde. Zo kan iedereen de

woorden soms, weinig en vaak verschillend interpreteren. Maar ook woorden als erg, ernstig en

zorgelijk kun je verschillende interpreteren. Het is belangrijk dat deze woorden worden omgezet in

concrete gedragingen die je kunt tellen per minuut of in absolute aantallen. (Bil, 2004)

Onderzoeksvraag

Er zijn verschillende soorten onderzoeksvragen. We hebben gekozen voor een exploratieve of

verkennende onderzoeksvraag. Dit betekend dat er nog geen probleem is, dus zullen de

observaties algemeen en verkennend zijn. (Bil, 2004)

We hebben gekozen voor een exploratieve of verkennende onderzoeksvraag, omdat het nog geen

probleem vormt hoe de groepsleiding momenteel met pestgedrag omgaat.

Onderzoeksvraag: Welke initiatieven neemt groepsleiding om met pestgedrag om te gaan?

Interpreteren

Het verschil met observeren is dat interpreteren het uitleggen en verklaren is van het gene wat je

gezien hebt. Observaties zijn de verschillende gedragingen die je hebt waargenomen en

interpretaties zijn de conclusies die je kunt trekken.

Het is van belang dat er een causaal verband aanwezig is, een verband tussen oorzaak en gevolg.

Het verband dat we zullen leggen in deze observatie is het gedrag van de groepsleiding op het

pestgedrag van de kinderen. Dit staat centraal in de observatie. (Bil, 2004)

155

Rapportage

Rapportage is het einde van een observatie. Het is de verslaglegging van de observatie.

Er zijn verschillende soorten rapportage. Voor deze deelvraag hebben we gekozen voor een

schriftelijke, interne rapportage. Dit houdt in dat de rapportage gebruikt wordt binnen de instelling.

Het eindresultaat van ons onderzoek blijft binnen de instelling. (Bil, 2004)

156

5.2.3 Bijlage: Signaleringslijst observatie groepsleiding

We hebben gekozen om de groepsleiding te observeren omdat we het gedrag van de groepsleiding

in kaart wilden brengen. Ook wilde we zicht krijgen op de vaardigheden van de groepsleiding over

hoe om te gaan met pestgedrag.

We hebben gekozen om de groepsleiding te observeren omdat we de initiatieven van de

groepsleiding in kaart wilden brengen. Ook wilden we zicht krijgen op de initiatieven van de

groepsleiding hoe ze proactief om gaan met het gedrag van de kinderen.

We hebben geobserveerd naargelang een signaleringslijst en hebben deze per observatie

uitgewerkt. De punten die we beschreven hebben in de signaleringslijst vinden wij van belang

omdat we hierdoor kunnen observeren hoe de groepsleiding met pestgedrag om gaat en hoe de

kinderen daar op reageren. Ook zijn deze punten van belang omdat we hierdoor konden

observeren welke initiatieven de groepsleiding nog meer nam. Deze punten vinden wij van belang

om proactief om te gaan met het gedrag van de kinderen.

Vaardigheden van de groepsleiding

Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag

Reactie op pestgedrag

Reactie op pestgedrag anders dan op ander

onacceptabel gedrag

Reactie van de kinderen

Andere vaardigheden

Positief bekrachtigen

Consequent handelen

Straffen

Toezicht houden

Preventief handelen

13 februari 2012 Klepel

Vaardigheden van de groepsleiding

Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag

Reactie op pestgedrag Als de kinderen pestgedrag laten zien dan

reageert de groepsleiding hier direct op. Dit

doen ze door de pester aan te spreken of wordt

het kind naar de trap gestuurd.

Reactie op pestgedrag anders dan op ander

onacceptabel gedrag

De groepsleiding reageert ongeveer gelijk op

ander onacceptabel gedrag. Zo spreken ze ook

het kind aan wat negatief gedrag vertoont.

Soms zie ik wel dat ze onacceptabel gedrag

negeren of hier niet op in gaan. Dit heb ik bij

pestgedrag niet gezien.

157

Reactie van de kinderen De kinderen begrijpen meestal redelijk goed dat

ze worden aangesproken. Soms reageren de

kinderen door andere de schuld te geven of

reageren ze ‘verbaasd’ alsof ze niets aan het

doen waren.

Andere vaardigheden

Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen. De ene

groepsleiding gaf de kinderen steeds positieve

stimulering en zei er steeds is van als de

kinderen netjes aan het spelen waren. De

andere groepsleiding deed dit ook, maar wel

minder. Ook hoorde we de groepsleiding het

volgende zeggen; ‘ik irriteer me nu al een paar

dagen aan jou’.

Consequent handelen Als de groepsleiding op de groep aanwezig was

wisten ze goed wat er speelde en konden ze

consequent handelen. Soms was er geen

groepsleiding op de groep, ze waren dan op het

kantoor of buiten, en dan maakte de kinderen

daar misbruik van.

Straffen Meestal kregen de kinderen eerst een

waarschuwing, daarna moesten ze naar de trap

en 1 keer moest een kind daarna nog naar

boven. Achteraf werd er met de kinderen

gepraat over waarom ze naar de trap moesten.

Er werd niet verteld wat er verwacht werd van

de kinderen, wat wel acceptabel gedrag was en

waarom het huidige gedrag niet kan.

Toezicht houden Alle kinderen moesten mee naar buiten. De

kinderen moesten op 1 veld spelen, waar de

groepsleiding ze goed in de gaten kon houden.

De groepsleiding ging zelf ook mee naar buiten.

Als de kinderen binnen wilde spelen, moesten

ze eerst een plannetje maken en ging er een

groepsleiding mee naar binnen.

Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.

We hebben gezien dat er duidelijke afspraken

werden gemaakt met de kinderen over de

activiteiten en dat ze goed in de gaten houden

hoe de activiteit verloopt bij ieder groepje

kinderen.

158

21 maart 2012 Zeppelin

Vaardigheden van de groepsleiding

Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag

Reactie op pestgedrag Tijdens deze observatie heb ik geen pestgedrag

gesignaleerd.

Reactie op pestgedrag anders dan op ander

onacceptabel gedrag

Als de kinderen iets verkeerd doen wordt het

kind aangesproken. 1 keer werd een kind naar

de trap gestuurd.

Reactie van de kinderen De kinderen reageerden soms erg overdreven.

Ze waren niets verkeerd aan het doen, terwijl

dit toch echt zo was.

Andere vaardigheden

Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen aanwezig. De

kinderen waren steeds buiten aan het spelen.

De groepsleiding gaf de kinderen 2 keer op een

hele middag een compliment.

Consequent handelen De kinderen waren tijdens deze observatie

grotendeels zelf aan het spelen. Buiten op

verschillende terreinen. Hierdoor kon de

groepsleiding niet goed zien wat er gebeurde en

niet consequent handelen.

Straffen Tijdens deze observatie heeft de groepsleiding

alleen een waarschuwing gegeven, meer

hadden de kinderen niet nodig.

Toezicht houden Alle kinderen gingen buiten spelen, allemaal op

verschillende plekken op het terrein. De

groepsleiding ging ergens zitten en de kinderen

konden naar haar toe gaan als ze haar nodig

hadden. We kregen het idee dat het niet altijd

duidelijk was waar de kinderen zich bevonden

en wat ze aan het doen waren.

Preventief handelen We hebben niets kunnen observeren van

preventief handelen.

159

28 maart 2012 Kameleon

Vaardigheden van de groepsleiding

Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag

Reactie op pestgedrag De groepsleiding reageerde direct als de

kinderen pestgedrag lieten zien. Dit kwam niet

veel voor tijdens deze observatie. Het kind

werd aangesproken en soms ook nog naar de

trap gestuurd. Vaak werkte deze groepsleiding

ook met elkaar een compliment geven.

Reactie op pestgedrag anders dan op ander

onacceptabel gedrag

Bij ander onacceptabel gedrag gebeurde

hetzelfde. Het kind werd aangesproken en werd

naar de trap gestuurd, waar er vaak achteraf

nog een gesprekje volgde.

Reactie van de kinderen De kinderen reageerden hier goed op. Soms

liepen ze automatisch naar de trap als ze

aangesproken werden.

Andere vaardigheden

Positief bekrachtigen Er waren 2 groepsleidingen aanwezig tijdens de

observatie. De groepsleiding werkte erg goed

met positieve aandacht en complimenten geven

aan de kinderen. Zo heeft ieder kind wel

verschillende keren een compliment gekregen.

Consequent handelen Als de groepsleiding aanwezig was op de groep

of de kinderen in de gaten hield dan kon de

groepsleiding erg goed inspelen en konden ze

goed consequent handelen. De kinderen hielden

goed in de gaten wanneer de groepsleiding op

de groep was en wanneer niet. De kinderen

maakte hier duidelijk misbruik van. Doordat de

groepsleiding niet de gehele situatie had gezien

konden ze niet consequent handelen. Zo kreeg

1 kind de schuld, waarbij een ander kind ook

aandeel bij had.

Straffen Soms werden de kinderen gelijk naar de trap

gestuurd, maar meestal was een waarschuwing

al voldoende. Als de kinderen naar de trap

werden gestuurd, werd er achter niet altijd een

gesprekje met ze gevoerd. 4 keer wel, 2 keer

niet.

160

Tijdens dit gesprek werd er gevraagd waarom

ze op de trap zaten en waarom ze dit gedrag

niet konden laten zien. Er werd niet gepraat

over wat er verwacht werd van de kinderen en

wat wel acceptabel gedrag was.

Toezicht houden Een paar kinderen wilden binnen spelen en

andere wilde buiten spelen. 1 groepsleiding

bleef binnen en de andere ging mee naar

buiten. Zodra de groepsleiding niet meer in de

buurt waren, omdat ze aan het kletsen waren,

naar het kantoor moesten of naar de wc zagen

de kinderen dit en maakte ze hier misbruik van.

Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.

We hebben gezien dat de groepsleiding veel

complimentjes gaf en gesprekjes aangaat met

de kinderen. Ook zorgde de groepsleiding voor

een positieve sfeer op de groep.

4 april 2012 Boemerang

Vaardigheden van de groepsleiding

Vaardigheden m.b.t. omgang met pestgedrag

Reactie op pestgedrag De kinderen lieten geen pestgedrag zien.

Reactie op pestgedrag anders dan op ander

onacceptabel gedrag

Als de kinderen niet luisterde naar de

groepsleiding of ander onacceptabel gedrag

lieten zien werden ze aangesproken en naar de

trap gestuurd. Achteraf werd er altijd een

gesprekje gehouden.

Reactie van de kinderen Sommige kinderen accepteerde direct als ze

werden aangesproken, bij andere kinderen

duurde dit soms wat langer. Hierbij lieten ze

soms dwingend gedrag zien.

Andere vaardigheden

Positief bekrachtigen Tijdens de observatie was er 2 groepsleiding

aanwezig. De ene groepsleiding gaf goed

complimenten en daagde de kinderen ook uit

om zelf complimenten te geven. De andere

groepsleiding deed dit minder. Ook hoorde we

de groepsleiding het volgende zeggen: ‘waarom

ben jij altijd degene die naar de trap moet?’.

Consequent handelen De groepsleiding kon erg goed consequent

handelen als ze op de groep waren.

161

Soms gebeurde er iets als er geen groepsleiding

in de buurt was en konden ze hier niet

consequent op reageren.

Straffen Dit was erg afhankelijk van de situatie. Soms

kreeg een kind alleen een waarschuwing, of

moest het gelijk naar de trap. Een ander kind

werd gelijk naar boven gestuurd. Als het kind

gestraft werd, dan werd er meestal een

gesprekje met hem/haar gevoerd. Dit gebeurde

2 keer niet. Tijdens deze gesprekjes werd er

niet verteld wat wel acceptabel gedrag is en

waarom het gedrag niet kan. Wel werd er

verteld wat er verwacht werd van de kinderen.

Toezicht houden Sommige kinderen gingen buiten spelen en

andere binnen spelen. De 2 groepsleiding bleef

beide binnen. De groepsleiding was binnen

bezig, waardoor ze buiten de kinderen niet

altijd goed in de gaten konden houden.

Preventief handelen Preventief handelen was moeilijk te observeren.

We hebben gezien dat de groepsleiding

complimenten gaf als de kinderen netjes aan

het spelen waren.

162

5.2.4 Bijlage: Signaleringslijst pestgedrag

Pestgedrag met woorden: Bijzonderheden

Vernederen De kinderen gunnen elkaar weinig en zeggen

bijvoorbeeld tegen elkaar dat het speelgoed

waar zij mee spelen, mooier is dan dat van

iemand anders en kraken de ander af.

Kleineren Elkaar kleineren kwam ook voor op MKT

Oostvoorne. Voorbeeld:

Er was een jongen die aan iemand vroeg of ze

vrienden waren, diegene antwoordde met ja.

Een ander kind vroeg vervolgens ook of ze

vrienden waren, toen was het antwoord nee.

Dit is een voorbeeld van kleineren. De kinderen

hebben een laag zelfbeeld en zijn negatief over

zichzelf wat tot gevolg heeft dat ze onzeker

zijn. Als een kind dan te horen krijgt dat het

niet als vriend beschouwd wordt door de ander,

dan wekt dit negatieve gevoelens op over

zichzelf.

Schelden X

Dreigen Kinderen waren elkaar aan het uitdagen in de

gymzaal.

Een voorbeeld: “Tegen niemand zeggen dat we

dit doen hé. Als je dat tegen iemand zegt dan

zijn we geen vrienden meer.”

Belachelijk maken X

Gemene briefjes schrijven X

Kinderen met bijnaam aanspreken Op een woning worden de kinderen door elkaar

aangesproken met een bijnaam. Namen werden

bijvoorbeeld verdraaid. Ook werden er namen

gebruikt die een negatieve lading hadden.

Lichamelijk:

Trekken aan kleding, duwen, sjorren De kinderen zitten met hun handen aan elkaar.

Ze houden er geen rekening mee dat ze de

ander pijn doen en wat dit voor gevolgen heeft

bij de ander. Ze stoppen er pas mee als de

groepsleiding hier iets van zegt.

Schoppen en slaan X

Krabben, bijten, haren trekken X

Met wapens: messen, stokken X

163

Door achtervolging enz. X

Achterna lopen, opjagen X

In de val laten lopen, klem zetten X

Opsluiten X

Door uitsluiting:

Doodzwijgen ( niet reageren op wat een kind

doet of zegt)

Nog een voorbeeld: Een groepje kinderen

waren geluidjes aan het maken aan tafel. Eén

kind vond dit vervelend en vroeg of ze op

wilden houden met het geluid maken. De

kinderen trokken zich hier niets van aan en

maakten zelfs nog harder geluid.

Op dit moment was er geen groepsleiding in de

buurt die dit corrigeerde. Toen het geluid

harder werd kwam er wel een groepsleiding om

dit gedrag aan te pakken. Ze gaf een

compliment aan de jongen die vroeg of ze wilde

stoppen met geluid maken omdat hij dit op een

correcte manier had gevraagd.

Uitsluiten (kind mag niet meedoen) Drie kinderen waren aan het samenspelen.

Twee kinderen vonden dat het derde kind niet

leuk meespeelde en begonnen het kind buiten

te sluiten.

164

5.2.5 Bijlage: Signaleringslijst (gedrag)stoornissen

Hechtingsstoornis

Zichtbaar op

de groep?

Aantal

kinderen

opmerkingen

1. Geremde reacties

ja

Nee

2. Overalerte reacties

ja

Nee

3. Tegenstrijdige reacties

ja

Nee

4. Gebrek aan duidelijke

binding

Geen onderscheid kunnen maken

tussen personen in sociale

relaties. En niet verschillend en

passend kunnen reageren op

verschillende personen

ja

Nee

5. Weinig gevoel voor tijd en

ruimte

ja

Nee

6. Wereld is ongestructureerd

(geen getalbegrip, niet

kunnen abstraheren, slecht

woordbeeld).

ja

Nee

7. Geweten is niet goed

ontwikkeld

ja

Nee

8. Geen vertrouwen in

volwassene

ja

Nee

9. Gaat oppervlakkige relaties

aan

ja

Nee

165

10. Wil de wereld om hem

heen onder controle houden

door deze te observeren,

taxeren en manipuleren

ja

Nee

11. Kan vernietigingsdrang

hebben tegen zichzelf, tegen

anderen (fysiek/verbaal

agressief, dwangmatig vreten,

stelen, vernielen, weglopen).

ja

Nee

12. Bij het handelen gaat het

kind te werk volgens het

lustprincipe.

ja

Nee

ADHD

Zichtbaar op

de groep?

Aantal

kinderen

opmerkingen

1. Moeite met concentreren

- Concentratie kan maar

even vastgehouden

worden.

- Kind heeft aansporing

nodig zich te kunnen

blijven concentreren.

ja

Nee

2. Behoeftebevrediging kan

moeilijk worden uitgesteld.

ja

Nee

3. Overbewegelijk friemelen,

wiebelen, rennen

ja

Nee

4. Praten veel

ja

Nee

5. Gebrek aan zelfbeheersing

(zeggen en doen bv. alles wat in

hun op komt en praten voor hun

beurt).

ja

Nee

166

6. Moeite met het volgen van

instructies

ja

Nee

7. Schatten risico’s/gevaren

onvoldoende in

ja

Nee

8. Hebben moeite met het

plannen van activiteiten

ja

Nee

9. Hebben moeite met

tijdsinschatting.

ja

Nee

10. Reageren fel en/of

impulsief

ja

Nee

PDD-NOS

Zichtbaar op

de groep?

Aantal

kinderen

Opmerkingen

1. Angstig gedrag in sociale

situaties

ja

Nee

2. Onhandig gedrag in sociale

situaties

ja

Nee

3. Wederkerigheid ontbreekt

in contact

ja

Nee

4. Kind maakt een eenzame,

gesloten indruk

ja

Nee

5. Gedraagt zich angstig

wanneer er veranderingen

gaan plaats vinden.

ja

Nee

6. Houd zich vast aan

bepaalde routines

ja

Nee

7. Kan zich koppig en driftig

uiten

ja

Nee

167

8. Heeft een vast

gedragspatroon

ja

Nee

9. Is overgevoelig voor

lichamelijke prikkels

(geluiden, aanrakingen beelden,

tempraturen)

ja

Nee

10. Is weinig gevoelig voor

lichamelijke prikkels

(geluiden, aanrakingen beelden,

tempraturen)

ja

Nee

11. Eigenaardig taalgebruik

- Loopt achter in

taalontwikkeling

- Gebruikt ouwelijke

taal

- Neemt taal letterlijk

ja

Nee

12. Heeft een onhandige of

stijve motoriek

ja

Nee

ODD

Zichtbaar op

de groep?

Aantal

kinderen

Opmerkingen

1. Is vaak driftig

ja

Nee

2. Maakt ruzie met

volwassenen

ja

Nee

3. Schikt zich niet naar regels

van volwassenen

ja

Nee

4. Is opstandig

ja

Nee

5. Ergert anderen

ja

Nee

168

6. Geeft anderen de schuld

van eigen fouten of gedrag

ja

Nee

7. Is prikkelbaar

ja

Nee

8. Ergert zich vaak aan

anderen

ja

Nee

9. Is vaak boos of geïrriteerd

ja

Nee

10. Is hatelijk en

wraakzuchtig

ja

Nee

CD

Zichtbaar op

groep?

Aantal

kinderen

Opmerkingen

1. Pest, bedreigt of intimideert

anderen

ja

Nee

2. Zet aan tot vechtpartijen

ja

Nee

3. Heeft een wapen en

gebruikt dit om andere fysiek

letsel toe te brengen

ja

Nee

4. Is lichamelijk wreed tegen

anderen

ja

Nee

5. Is lichamelijk wreed tegen

dieren

ja

Nee

6. Steelt

ja

Nee

7. Dwingt iemand tot seksueel

gedrag

ja

Nee

169

8. Sticht met opzet brand (om

anderen schade toe te

brengen)

ja

Nee

9. Vernield met opzet spullen

van anderen

ja

Nee

10. Liegt vaak of verbreekt

beloftes om iets door iemand

gedaan te krijgen

ja

Nee

11. Blijft ’s nachts weg

ja

Nee

12. Loopt van huis (instelling)

weg

ja

Nee

13. Spijbelt van school

ja

Nee

MCDD

Zichtbaar op

de groep

Aantal

kinderen

Opmerking

1. Intense angst of

gespannenheid

ja

Nee

2. Vrees of fobie voor

ongebruikelijke situaties of

voorwerpen

ja

Nee

3. Paniekaanvallen of

primitieve angst

ja

Nee

4. Momenten van

gedragsmatige terugval met

driftbuien en primitieve

woedeaanvallen

ja

Nee

170

5. Emotionele schommelingen

en stemmingsschommelingen

zonder duidelijke aanwijsbare

aanleiding.

ja

Nee

6. Frequente en bizarre

angstreacties

ja

Nee

7. Sociale desinteresse,

sociale contacten vermijden of

grenzeloos gedrag in het

contact

ja

Nee

8. Bestendige relaties met

leeftijdsgenoten ontbreken

ja

Nee

9. Haat-liefderelaties met

volwassenen

ja

Nee

10. Er is een gebrek aan

empathie

ja

Nee

11. Onlogische gedachtegang

of gedachtesprongen

ja

Nee

12. Geen goed onderscheid

tussen fantasie en realiteit

ja

Nee

13. Het makkelijk verward

raken

ja

Nee

14. Gedachte die overwaardig

zijn (grootsheidideeën,

ja

Nee

Angststoornissen

Zichtbaar op

de groep

Aantal

kinderen

Opmerking

1. Bang in situaties waarin er

contact is met anderen

ja

Nee

171

2. Maken zich over veel

dingen zorgen

ja

Nee

3. Vaak lichamelijke klachten

(buikpijn, misselijk, hoofdpijn)

ja

Nee

4. Niet naar school willen

ja

Nee

5. Specifieke angst voor één

bepaald ding

ja

Nee

172

5.2.6 Bijlage: Observatie (gedrag)stoornissen

Observatie groep ‘de Kameleon’.

Hechtingsstoornis.

Gebrek aan duidelijke binding: Alle acht aanwezige kinderen kwamen direct naar de observant toe

om dingen aan haar te vragen. Bijvoorbeeld waarom zij op de groep was en of zij ook groepsleiding

zou worden op de groep. Ook wilde de kinderen graag met de observant samenspelen. In dit

samenspel maakte ze geen onderscheid tussen groepsleiding en observant. Ze speelde

bijvoorbeeld op dezelfde manier samen met vaste groepsleiding als met de observant. Een aantal

kinderen wilde zelfs liever met de observant samenspelen dan met vaste groepsleiding. Dit gedrag

kan echter ook te maken hebben met de nieuwsgierigheid van de kinderen. Een nieuw persoon is

altijd spannend en daarom misschien interessant om mee samen te spelen.

Tegenstrijdige reacties: Dit zag de observant vooral terug in het sociale contact tussen kinderen en

groepsleiding en kinderen en de observant. Een kind wilde bijvoorbeeld graag dat de observant

naast haar kwam zitten tijdens het knutselen. Hij vroeg regelmatig welke kleur zij mooi vond en

gebruikte deze. Op een gegeven moment vroeg hij dit weer, toen groepsleiding een kleur koos

antwoordde hij: ‘oké, dan ga ik lekker een andere kleur kiezen’. Dit vond de observant

tegenstrijdig omdat hij hiervoor juist wel de kleuren koos die zij mooi vond. Tegenstrijdige reacties

zijn gesignaleerd bij twee kinderen.

Overalerte reacties: Vijf kinderen op de groep waren erg alert op wat er gebeurde in hun

omgeving. Ze hielden in de gaten waar groepsleiding was, wat groepsleiding zei en wat

groepsleiding aan het doen was. Ook hielden ze andere groepsgenoten in de gaten. Naast dat de

kinderen alles in de gaten hielden reageerde ze ook op veel dingen die in hun omgeving gebeurde.

Bijvoorbeeld door zich te mengen in een gesprek van twee groepsleiding.

Hebben van vernietigingsdrang: De vernietigingsdrang is geconstateerd bij één kind. Het uitte zich

in het kapot maken van spullen. Dit gebeurde erg bewust. Het kind was niet zichtbaar boos en

maakte een opgewekte indruk. Buiten het zicht van groepsleiding heeft hij spullen van de groep

kapot gemaakt. Toen het kind hierop aangesproken werd toonde hij weinig emotie. Hij leek hier

geen spijt van te hebben en verzon redenen waarom hij er niets aan kon doen dat het kapot was.

Geweten is niet goed ontwikkeld: Dit heeft de observant terug gezien bij het kapot maken van

spullen (zie criteria hierboven: ‘hebben van vernietigingsdrang’). Het kind leek geen spijt te hebben

dat het spullen kapot gemaakt had. In plaats van zijn excuses aan te bieden gaf hij verschillende

redenen op waarom hij er niets aan kon doen dat het kapot was. Hij maakte zich meer zorgen over

de straf die hij zou krijgen dan dat hij het erg vond dat de spullen kapot waren.

Verschillende kinderen op de groep pesten andere kinderen. In een interview met de

gedragswetenschapper kwam naar voren dat pesten te maken kan hebben met een niet goed

ontwikkeld geweten. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Aangezien pesten veel voor kwam op de

groep hebben we ervoor gekozen dit toch bij dit criteria te noemen.

173

Wil de wereld om zich heen onder controle houden door deze te observeren, taxeren en

manipuleren: De kinderen hielden goed in de gaten wat er in hun omgeving gebeurde (zie criteria

‘overalerte reacties’). Daarnaast waren er kinderen die andere kinderen manipuleerde. Bijvoorbeeld

door te zeggen: ‘Als jij verteld aan andere kinderen hoe de toverstift werkt ben ik jouw vriend niet

meer’. Dit is gesignaleerd bij drie kinderen.

Handelen volgens het lustprincipe: De kinderen lieten gedrag zien dat voort leek te komen vanuit

hun behoefte. Wanneer een kind zag dat een groepsgenoot met leuk speelgoed aan het spelen

was, wilde het kind hier ook mee spelen en ging dat ook doen. Hierbij hield het geen rekening met

de groepsgenoot die al eerder met het speelgoed aan het spelen was. Dit is gesignaleerd bij vijf

kinderen.

ADHD.

Moeite met concentreren: Bijna alle kinderen op de groep leken moeite te hebben met het

concentreren. Ze konden hun aandacht niet lang bij een activiteit houden. Ze waren snel afgeleid

door prikkels in hun omgeving. Tijdens een activiteit gingen de kinderen bijvoorbeeld verder met

een andere activiteit die hun leuker leek, zonder de spullen van hun vorige activiteit op te ruimen.

Behoefte bevrediging kan moeilijk worden uitgesteld: Wanneer kinderen iets vroegen aan

groepsleiding en groepsleiding niet gelijk antwoord kon geven herhaalde ze hun vraag regelmatig.

Wanneer groepsleiding zei iets te gaan pakken voor een kind vroeg het kind in korte tijd vaak aan

groepsleiding of ze het al gepakt had.

Overbewegelijk: De kinderen bewogen veel, dit was vooral opvallend in hun spel. De kinderen

zaten eigenlijk nooit ergens stil te spelen. Ook wanneer ze aan de tafel aan het kleuren waren

konden de meeste kinderen niet een lange tijd stil zitten. Ze veranderde vaak van houding of

wiebelde op hun stoel.

Gebrek aan zelfbeheersing: De meeste kinderen zeiden en deden alles wat in hun op kwam.

Hierdoor zeiden ze vaak ook dingen die voor andere kinderen niet leuk waren. Daarnaast deden ze

regelmatig wat in hun op kwam zonder hier over na te denken of dit aan groepsleiding te vragen.

Ook trok een kind speelgoed uit de handen van een ander kind omdat hij er zelf ook mee wilde

spelen.

Moeite met het volgen van instructies: groepsleiding moest instructies vaak herhalen voordat de

kinderen deze opvolgde. Tijdens het uitvoeren van de instructie werden de kinderen afgeleid door

dingen in hun omgeving waardoor ze de instructie niet meer of onvolledig uitvoerde.

Reageren fel en/of impulsief: Een aantal kinderen konden snel boos of geïrriteerd raken wanneer

dingen niet gingen zoals zij wilde. Wanneer een groepsgenoot iets deed wat hij niet wilde zei het

kind hier bijvoorbeeld op een boze of geïrriteerde manier iets van.

174

PDD-NOS.

Kan zich koppig en driftig uiten: Een aantal kinderen konden driftig worden wanneer een kind iets

deed wat zij niet leuk vonden of wanneer groepsleiding ze corrigeerde.

ODD.

Is vaak driftig: Er was een kind vaak driftig. Dit kwam doordat hij last had van andere kinderen.

Deze kinderen deden dingen die hij niet leuk vond en hij werd hier boos over. Wanneer

groepsleiding hem corrigeerde reageerde hij ook driftig. Van andere kinderen heeft de observant

één of geen enkele driftige bui gezien.

Schikt zich niet naar regels van volwassenen: Wanneer groepsleiding regels stelde of kinderen

waarschuwde werd hier niet altijd naar geluisterd. Wanneer groepsleiding weg was deden ze vaak

toch de dingen wat van groepsleiding niet mocht. Ook luisterde bijna alle kinderen vaak niet in één

keer naar groepsleiding. Regelmatig was er een waarschuwing nodig voordat ze luisterde.

Ergert anderen: Veel kinderen op de groep deden dingen die andere groepsgenoten niet leuk

vonden. Wanneer een kind vroeg of groepsgenoten ergens mee wilde stoppen, stopte ze vaak niet

maar gingen er extra mee door.

Geeft anderen de schuld van eigen fouten: Wanneer een kind door groepsleiding aangesproken

werd op ongewenst gedrag gaven veel kinderen een groepsgenoot of een omstandigheid de schuld

van dit gedrag.

Is prikkelbaar: Een aantal kinderen op de groep (ongeveer drie van de negen) waren erg

prikkelbaar. Wanneer er iets niet naar hun zin ging of wanneer groepsgenoot iets deed wat zij niet

leuk vonden reageerde ze hier snel geïrriteerd op.

Ergert zich vaak aan anderen: De meeste kinderen konden weinig hebben van andere kinderen.

Wanneer een groepsgenoot iets deed wat het kind niet leuk vond raakte de meeste kinderen snel

geërgerd.

Is vaak boos of geïrriteerd: Wanneer er dingen gebeurde die de kinderen niet leuk vonden raakte

er een aantal (ongeveer drie kinderen) snel boos of geïrriteerd, dit was te zien aan hun reactie:

boos kijken en op een boze geïrriteerde manier praten.

Is hatelijk of wraakzuchtig: De meeste kinderen konden het niet van elkaar hebben dat een kind

een leuke activiteit deed en hij zelf niet. Hierdoor gingen ze bijvoorbeeld ongevraagd meedoen of

spullen afpakken van het andere kind. Wanneer een groepsgenoot iets deed wat een kind niet leuk

vond werd daar soms vanuit wraak op gereageerd door iets vervelends terug te doen.

175

CD.

Pest bedreigt of intimideert anderen: Kinderen op de groep pesten elkaar regelmatig. Meestal

gebeurde dit door dingen te doen die groepsgenoot niet leuk vond. Ook werden er vervelende

dingen over elkaar gezet en werden er partijen gevormd. Bijvoorbeeld twee tegen één.

Vernield met opzet spullen van anderen: Één kind op de groep had spullen kapot gemaakt van de

groep, dit was met opzet gebeurd. Het kind had namelijk al iets kapot gemaakt, hier was door

groepsleiding iets van gezegd. Daarna had het kind nog twee dingen kapot gemaakt. Dit had hij

gedaan zonder dat hij zichtbaar boos of geïrriteerd was. Hij maakte gedurende de tijd dat de

observant aanwezig was een opgewekte indruk.

Liegt vaak of verbreekt beloftes om iets door iemand gedaan te krijgen: De kinderen vertelde

tegen groepsleiding niet altijd de waarheid over wat er gebeurd was. Ook vertelde een kind aan de

observant dat hij ’s nachts van groepsleiding voor straf in zijn onderbroek buiten moest staan.

Observatie groep ‘de Boemerang’.

Hechtingsstoornis

Overalerte reacties: Een aantal kinderen van de groep letten overal op en reageerde hier ook op.

Wanneer een ander kind bijvoorbeeld een stukje cracker extra kreeg wilde een ander kind dit ook.

Wanneer groepsleiding samen iets bespraken bemoeide kinderen zich hier soms mee.

Gebrek aan duidelijke binding: Een meisje op deze groep wilde graag een spelletje doen met de

observant. Daarna wilde zij al haar activiteiten samen met de observant doen. De observant kreeg

zelfs een knuffel terwijl zij nog geen uur op de groep was.

ADHD

Moeite met concentreren: De kinderen wisselde vaak van activiteiten. De activiteiten vonden ze

snel niet leuk genoeg meer en wilde ze iets anders gaan doen.

Gebrek aan zelfbeheersing: De kinderen waren erg impulsief. Wanneer ze iets zagen wat ze wilde

doen deden ze dit, ook zeiden ze veel wat ze dachten. Wanneer ze hierop aangesproken werden

konden ze dit vervolgens wel goed aanpassen.

ODD

Ergert andere: Een aantal kinderen ergerde andere kinderen. Dit deden ze bijvoorbeeld door voor

een kind te gaan staan die een dansje liet zien aan groepsleiding. Ook werd er speelgoed afgepakt

van een kind.

Ergert zich vaak aan andere: Een aantal keer kwam het voor dat een kind zich ergerde aan een

ander kind terwijl er niet veel aan de hand leek te zijn. Een kind ergerde zich bijvoorbeeld aan een

groepsgenoot omdat hij de boter had opgemaakt.

176

CD

Pest bedreigt of intimideert anderen: Er werd niet veel gepest op de groep. De twee incidenten bij

ODD onder de criteria ‘ergert anderen’ waren twee voorvallen die door observant gezien zijn.

Liegt vaak of verbreekt beloftes: Een kind vertelde tijdens het eten een verhaal dat niet waar bleek

te zijn. Dit is eenmalig gesignaleerd tijdens de observatie op deze groep.

Observatie groep ‘de Klepel’.

Hechtingsstoornis

Overalerte reacties: Ongeveer vier kinderen op de groep letten overal op. Ze hielden alles in de

gaten wat er gebeurde. Wanneer groepsleiding dingen bespraken met elkaar, luisterde ze mee.

Ook hielden ze in de gaten wat andere kinderen aan het doen waren.

Observeert, taxeert en manipuleert: Vier kinderen op de groep observeerde wat er in hun

omgeving gebeurde. Ze hielden alles in de gaten en anticipeerde hierop. Bij één kind is

geobserveerd dat hij manipuleerde. Hij wilde niet dat een ander kind naar hem keek anders zou hij

bepaald broodbeleg niet aangeven.

ADHD

Moeite met concentreren: Bij zeven kinderen was terug te zien dat zij moeite hadden met het

concentreren van zichzelf. Vooral tijdens de lunch waren deze kinderen vaak afgeleid. Wanneer de

kinderen niet mochten praatten werd dit al snel vergeten en werd er weer gepraat. Ook tijdens hun

activiteiten waren ze snel afgeleid door dingen die in hun omgeving gebeurde.

Behoefte bevrediging kan moeilijk uitgesteld worden: Dit was terug te zien bij vijf kinderen.

Wanneer deze kinderen iets in hun hoofd hadden gingen ze dit gelijk doen. Ook het wachten tot

groepsleiding tijd had iets voor hen te pakken was lastig voor ze.

Overbewegelijk: Bij zes kinderen is gesignaleerd dat zij erg veel bewogen. Tijdens de lunch was stil

zitten lastig voor ze. Ze gingen constant verzitten, zaten aan alles wat op tafel stond en tikte met

hun voet tegen de stoel of tafelpoot. Wanneer groepsleiding zei dat ze hiermee moesten stoppen

lukte dit voor even.

Praten veel: Tijdens het eten werd er erg veel gepraat door alle zeven kinderen die aan tafel zaten.

Uiteindelijk moest groepsleiding tegen een aantal kinderen zeggen dat ze niet meer mochten

praten. Het niet praten was lastig voor de kinderen, de meeste kinderen die stil moesten zijn

begonnen toch weer met praten.

Gebrek aan zelfbeheersing: Bijna alle kinderen deden wat in hun hoofd op kwam. Soms vroegen ze

eerst aan groepsleiding of iets mocht, maar meestal niet. Vooral wanneer groepsleiding niet in de

buurt was deden ze wat ze wilde.

177

Moeite met het volgen van instructies: drie kinderen hadden moeite met het volgen van instructies.

Groepsleiding moest de instructies vaak herhalen voordat het kind deed wat er van hem verwacht

werd.

ODD

Is vaak driftig: Er was één kind die meerdere malen driftig werd gedurende de middag dat

observant kwam observeren. Het kind werd vooral boos wanneer dingen niet gingen zoals hij wilde.

Is opstandig: Er waren een aantal kinderen die groepsleiding tegenspraken. Bij twee kinderen viel

dit het meeste op. Deze kinderen spraken groepsleiding vaak tegen en deden dit op een brutale

manier.

Ergert anderen: Een aantal keer is gesignaleerd dat kinderen elkaar ergerde. De gebeurde

bijvoorbeeld door iets tegen een groepsgenoot te zeggen wat groepsgenoot vervelend vond. Bij

één kind werd dit erg vaak gesignaleerd bij vier andere kinderen ook maar in wat mindere maten.

Ergert zich vaak aan anderen: De meeste kinderen konden weinig van elkaar hebben. Bij zes

kinderen is gesignaleerd dat zij snel geïrriteerd reageerde op andere kinderen. De geïrriteerde

reacties werden ook regelmatig gesignaleerd op momenten dat groepsgenoten niets deden om een

ander kind te irriteren.

CD

Pest, bedreigt of intimideert: Er is bij drie kinderen op de groep regelmatig gesignaleerd dat zij

andere kinderen pesten. Dit gebeurde vooral in de vorm van uitdagen en het zeggen van

vervelende dingen.

Observatie groep ‘de Koekoek’.

ADHD

Moeite met concentreren: Bij drie kinderen is gesignaleerd dat zij moeite hebben met het

concentreren van zichzelf. Een kind wist niet meer wat hij ging doen terwijl hij het vlak daarvoor

nog wel wist en ging iets anders doen.

Hebben moeite met tijdsinschatting: Sommige kinderen wisten niet wanneer hun activiteit voorbij

was. Het duurde een halfuur, maar sommige dachten na tien minuten al dat het halve uur voorbij

was.

ODD

Is vaak driftig: Tijdens de observatie werd een kind driftig om iets wat voor observant niet iets leek

om erg boos over te worden. Hij was gedurende de dag prikkelbaar snel boos.

178

5.3 Bijlage: Interview en enquête

5.3.1 Bijlage: Gesprekstechnieken voor kinderen

Om een gesprek te kunnen voeren met jeugdigen tussen de vier en twaalf jaar is het volgende

belangrijk:

Communicatievoorwaarden:

Om tot een goed gesprek of een interview te komen, zijn er een paar communicatievoorwaarden

geformuleerd. De genoemde voorwaarden zijn niet alleen van toepassing voor het voeren van een

gesprek met jonge kinderen, maar ook voor communicatie met kinderen die ouder zijn en met

volwassenen.

- “Ga op dezelfde (oog)hoogte zitten als het kind;

- kijk naar een kind terwijl je spreekt;

- stel het kind op zijn of haar gemak;

- luister naar wat een kind zegt;

- laat met behulp van voorbeelden zien dat wat het kind zegt, effect heeft;

- vertel het kind dat het je moet zeggen wat het vindt of wil, omdat je het niet weet als het

kind het je niet vertelt;

- probeer spelen en praten te combineren;

- signaleer dat je het gesprek afbreekt en later zal voorzetten wanneer je merkt dat het kind

afhaakt;

- wanneer je een moeilijk gesprek hebt gehad, zorg dan dat het kind daarna tot zichzelf kan

komen.” (Delfos, 2010, p. 90).

Voorwaarden van metacommunicatie:

- “Maak het doel van het gesprek duidelijk;

- laat een kind weten wat je intenties zijn;

- laat een kind weten dat je feedback nodig hebt;

- laat een kind weten dat het mag zwijgen;

- probeer te benoemen wat je voelt en volg wat je voelt;

- nodig het kind uit zijn of haar mening over het gesprek te geven;

- maak metacommunicatie een vast onderdeel van je communicatie.” (Delfos, 2010, p. 96).

Gesprekstechnieken

Opbouw van een gesprek:

Een gesprek bestaat uit vijf verschillende fasen. Bij een interview worden deze fasen duidelijk

onderscheiden:

1. “De voorbereiding

2. de introductie

3. de startvraag

4. de romp

5. de afronding” (Delfos, 2010, p. 114).

179

Hoelang het gesprek duurt, is afhankelijk van verschillende zaken: de moeilijkheidsgraad van het

onderwerp, de spanning die het met zich meebrengt met betrekking tot het onderwerp, de leeftijd

van het kind, het belang van het onderwerp voor het kind vanuit het kind gezien en de

spanningsboog van het kind. De optimale duur van een goed gesprek is moeilijk aan te geven

omdat er nog geen onderzoek naar gedaan is, en omdat vele factoren een rol spelen. Bij jonge

kinderen onder de acht jaar, is een half uur –pratend en spelend – vrij lang en is het belangrijk dat

de omstandigheden gunstig zijn. Bij oudere kinderen kan een gesprek langer duren, maar niet

meer dan een uur. Soms is het beter om een gesprek in twee keer te voeren. Vooral in een

gesprek met jonge kinderen is dat effectief, korte gesprekken van tien minuten werken vaak beter

dan een gesprek van een half uur (Delfos, 2010).

De voorbereiding:

Voor een goede gespreksvoering is het noodzakelijk om warmte en respect te tonen voor de

persoon waar je mee in gesprek gaat. Het is van groot belang om je mentaal voor te bereiden op

een warme en respectvolle gemoedstoestand.

Als interviewer moet je stil staan bij de persoon waar je een gesprek mee gaat voeren en de

omstandigheden, en minder bij jezelf. De mentale voorbereiding kan bestaan uit dat je jezelf

realiseert dat het gesprek voor het kind vreemd, spannend of leuk kan zijn. Het gesprek wordt

bevorderd als je bezig bent met het belang van het kind. Je moet je kunnen aansluiten en inleven

in de belevingswereld van het kind en de signalen op kunnen vangen die het kind uitstraalt (Delfos,

2010).

Met een goede voorbereiding verhoog je de kans van slagen van een gesprek. In eerste instantie is

een goede voorbereiding de houding waarmee je het gesprek ingaat en in tweede instantie is dat

de inhoudelijke kant. Soms is het van belang om je inhoudelijk goed voor te bereiden, andere

keren is het juist belangrijk om over niet teveel voorkennis te beschikken. Bij een interview kan de

voorbereiding bestaan uit het bedenken en vaststellen van vragen die je wilt stellen. Voordat het

interview plaats zal vinden, moet de interviewer de vragen aandachtig doorlezen. De eerste keer

dat dit gedaan wordt is het nuttig voor de interviewer om zelf kennis van de gestelde vragen te

krijgen. De tweede keer dat de vragen doorgenomen worden is het nuttig om te realiseren wat de

vragen voor het kind mogelijk kunnen betekenen. De keren daarna zijn nodig om te repeteren,

zodat de interviewer de grote lijnen van de gestelde vragen zo goed mogelijk in gedachten heeft.

Als je een beeld probeert te krijgen van het verloop van het gesprek, kunnen er specifieke vragen

en doorvraagmogelijkheden worden bedacht (Delfos, 2010).

De introductie (voor een gesprek):

Als je jezelf voorstelt, is het belangrijk duidelijk te maken wie je bent en wat je komt doen. Het is

handig om eerst een doel te maken voor jezelf zodat je dit beter over kunt brengen naar kinderen.

Bij een interview zijn de volgende zaken van belang:

- “Voorstellen: wie is de interviewer?

- waarom dit interview?

- waarover dit interview?

- welk doel dient het interview?

180

- de mate van vertrouwelijkheid: wat gebeurt er met de informatie die de geïnterviewde

geeft?

- het opnemen van het interview: vindt de geïnterviewde het goed dat het gesprek wordt

opgenomen?

- de tijdsduur: Hoe lang gaat het interview duren”? (Delfos, 2010, p. 121).

Bij de introductie voor het gesprekskader zijn andere zaken van belang:

- “Duidelijk maken dat je de mening van het kind wilt weten over een bepaald onderwerp;

- uitleggen dat jij vragen stelt en van het kind graag antwoorden wilt;

- dat er geen goede of foute antwoorden zijn;

- uitleggen dat het niet de bedoeling is fantasieën, maar meningen en gevoelens te weten te

komen;

- duidelijk maken dat je alleen helpt als het kind er zelf echt niet uitkomt.” (Delfos, 2010, p.

125)

De startvraag:

Het is belangrijk hoe het hoofdonderwerp van een gesprek aangesneden wordt.

Bij jonge kinderen die het initiatief nemen tot een gesprek, komt het vaak voor dat het

hoofdonderwerp meteen wordt aangesneden. Bij het stellen van een vraag kan er naar een feit of

gebeurtenis gevraagd worden. Het gesprek start op deze wijze makkelijker voor kinderen. Tevens

is het heel zinnig om met jonge kinderen een activiteit te ondernemen tijdens je gesprek. Dit is

vooral belangrijk wanneer het gesprek spanning met zich meebrengt en angst kan oproepen in het

kind. Een activiteit zorgt ervoor dat de spanning afgebouwd wordt. Het kind kan door middel van

antwoord geven op de startvraag inzicht geven in het onderwerp van gesprek.

Het is belangrijk om een vraag te verzinnen die informatief is, niet te moeilijk te beantwoorden en

voor het kind meteen duidelijk is (Delfos, 2010).

De romp:

Na de start belandt het gesprek in een fase waar het allemaal om draait. Er vinden twee processen

gelijktijdig plaats tijdens deze fase. De ene fase is inhoudelijk en betreft het besproken onderwerp.

In de andere fase wordt aandacht besteed aan het onderhouden van een goede sfeer en relatie.

Het kind is ook met beide onderwerpen bezig, maar meer op het niveau van het wel of niet

doorgaan met het gesprek. Hier zijn de communicatievoorwaarden van belang. In de romp speelt

de spanningsboog, de motivatie en de warmte van het gesprek een hele belangrijke rol.

Het komt voor dat kinderen in dit gedeelte van het gesprek weerstand en vermoeidheid gaan

vertonen (Delfos, 2010).

Het is van belang om te letten op de manier waarop de vragen gesteld worden, om de hoeveelheid

verkregen informatie zo groot mogelijk te maken. Het kind de gelegenheid geven om vrijuit te

praten en een luisterende houding tonen, biedt het kind meer ruimte om zijn of haar verhaal te

vertellen. Open vragen geven vooral oudere kinderen de ruimte om te vertellen wat zij belangrijk

vinden. Jonge kinderen geven vaak minder, maar wel accurate informatie bij het stellen van open

vragen. Afwisseling met gesloten vragen is vaak nodig (Delfos, 2010).

181

Afronding:

Aan het eind van het gesprek moet aandacht worden besteed aan emoties en vragen die het

gesprek bij de ander heeft opgeroepen. Het kind moet het gesprek met een positief gevoel af

kunnen sluiten. Als je het gesprek afrond, kun je dit het beste aankondigen. Dit is zeker bij jonge

kinderen van toepassing omdat zij de codes van gesprekken nog onvoldoende kennen. Daarnaast

is het goed om tijdens de afronding nog even het doel te herhalen en om mede te delen wat er met

de informatie gedaan gaat worden. Ook moet duidelijk zijn voor het kind of er nog een vervolg

gesprek zal komen of niet (Delfos, 2010).

Vraagtechnieken:

Er zijn verschillende soorten vragen die gesteld kunnen worden. Van open tot gesloten vragen,

suggestieve vragen en doorvragen. Het vergt zorgvuldigheid van de interviewer om respect voor

het kind te hebben en datgene wat het kind wil vertellen. Jonge kinderen kunnen minder geneigd

zijn om de vragen te beantwoorden. Zij communiceren vaak liever door middel van een spelletje te

spelen. Door middel van spel kan een jong kind dingen duidelijk maken (Delfos, 2010).

Er bestaan veel verschillende soorten vragen, hieronder een overzicht:

vraagtechnieken omschrijving

Open vragen Vragen waar een onbeperkt aantal antwoorden

op mogelijk zijn.

Gesloten vragen Vragen waar een beperkt aantal antwoorden.

Toonvragen Vragen waarop de vrager het antwoord weet en

niet zeker is of de bevraagde dat ook weet en

vraagt kennis te tonen.

Retorische vragen Vragen waarop het antwoord voor vrager en

bevraagde duidelijk is en ze dat van elkaar

weten.

Doorvragen Vragen die op een opmerking, een zinsdeel

doorgaan.

Suggestief vragen Vragen die een antwoord suggereren.

Meervoudig vragen Vragen die meer dan een vraag tegelijk

behelzen.

Vraag herhalen Herhalen van een vraag.

Vraag verduidelijken Uitleg geven over de vraag.

Tegendeelvragen Een vraag stellen om een tegenreactie uit te

lokken.

Waarom - vragen Een vraag stellen om naar verantwoording en

motivatie te vragen.

Antwoord herhalen Antwoord herhalen.

Antwoord samenvatten Antwoord samenvatten.

Samenvattend vragen Vraag waarin een samenvatting van wat de

ander gezegd heeft besloten ligt.

(Delfos, 2010, p. 135)

182

Technieken die we gaan gebruiken bij het interviewen van kinderen zijn:

Open vragen:

Door het stellen van open vragen krijgen wij volledige informatie van het kind. Dit is bruikbaar

voor ons onderzoek omdat we zo een concreet beeld krijgen van de situatie waarin gepest wordt.

Gesloten vragen daarentegen geven ons onvoldoende informatie omdat vragen dan alleen met ‘ja’

of ‘nee’ te beantwoorden zijn.

Doorvragen:

Wanneer kinderen ‘vage’ of ‘onduidelijke’ antwoorden geven op de vragen, dan proberen we hier

zoveel mogelijk op door te vragen om een goed beeld te schetsen van de situatie waarin gepest

wordt.

Vraag verduidelijken:

Als de kinderen de vraag niet begrepen hebben, dan verduidelijken wij onze vraag door

bijvoorbeeld de vraag op een andere manier te stellen of door een voorbeeld te geven.

Antwoord samenvatten:

Het kan voorkomen dat vooral oudere kinderen een lang antwoord kunnen geven op de gestelde

vragen. Wanneer dit gebeurt, is het voor de interviewer goed om het gegeven antwoord samen te

vatten om terug te kunnen koppelen of het antwoord goed begrepen is.

“Kinderen van een jaar of tien zij er moreel op gericht een goed kind te zijn. Het is daarom van

belang om suggestieve vragen te vermijden en alert te zijn op sociaal wenselijke antwoorden. De

kans op sociaal wenselijke antwoorden neemt af als ieder antwoord welkom is en de vragen niet

gesloten zijn”. (Tijs, 2011, p. 38).

183

5.3.2 Bijlage: Literatuur interview

De volgende literatuur hebben we gebruikt bij de voorbereiding, uitvoering en verwerking van de

verschillende interviews die we gehouden hebben. We hebben de afdelingscoördinator Annemarie

Dekker, de gedragswetenschapper Anneke Reijnders en de groepsleiding geïnterviewd.

Stellen van vragen

Bij het stellen van vragen is het belangrijk dat je op een aantal dingen let. Het is belangrijk dat de

vragen niet sturend of suggestief zijn. Als je de vraag hebt gesteld, blijf je stil en je wacht tot

iemand antwoord geeft. De vragen die je stelt zijn helder. Je stelt zo weinig mogelijk vragen, het

gaat om het verhaal van de geïnterviewde.

Wanneer iemand stil blijft na het stellen van je vraag, probeer de stilte niet te doorbreken. Je zou

de vraag op een andere manier kunnen stellen. Blijf rustig en begrijpend reageren (D.B. Baarda,

2007).

Bij de voorbereiding van het interview hebben we er voor gezorgd dat we open vragen maakte, we

hebben elkaar hierbij geholpen en vragen aangepast. We hebben de vragen zo opgeschreven dat

de vragen helder waren en dat de geïnterviewde werd uitgelokt om veel te vertellen.

Communiceren

Tijdens het interview vinden wij het belangrijk goed te luisteren en de ander non-verbaal en

verbaal te stimuleren. Non verbaal kunnen we dit doen door middel van onze houding,

gelaatsuitdrukking, stemvolume en het houden van stiltes. Verbaal kunnen we dit doen door het

laten horen dat we luisteren, door ‘ja, ja’, ‘hm-mm’ of het herhalen van de laatste woorden van de

ander (D.B. Baarda, 2007).

Doorvragen

Doorvragen vinden we bij het houden van het interview een belangrijk hulpmiddel. Er zijn

verschillende manieren waarop je kunt ‘doorvragen’. Bij doorvragen gaan we geen nieuwe

onderwerpen aankaarten en leggen we geen antwoorden in iemands mond. Er is de ‘algemene

doorvraag’ en de ‘specifieke doorvraag’. Bij de algemene doorvraag vragen we om meer

uitgebreide informatie. Zoals bv ‘Kun je daar wat meer over vertellen?’. Bij de specifieke doorvraag

gaat het om verduidelijking of nadere uitleg van het antwoord, je stelt vragen zoals: ‘Hoe zit dat

dan precies?’ of ‘Wat bedoel je daar precies mee?’ (D.B. Baarda, 2007).

Samenvatting

Een samenvatting vinden we belangrijk als we een onderwerp hebben afgerond. Het doel hierbij is

dat we nagaan of we de ander goed begrepen hebben. Een samenvatting vertelt kort en bondig het

verhaal. Hierbij proberen we zoveel mogelijk de woorden en karakteristieke termen van de

geïnterviewde te gebruiken. Het geven van de samenvatting is ook belangrijk voor de volgende

redenen: we structureren hierdoor het gesprek, we geven aan dat we goed geluisterd hebben, we

leggen tegenstrijdigheden in het verhaal van de geïnterviewde bloot, we ronden het onderwerp af

en maken een makkelijke overgang naar een volgend onderwerp (D.B. Baarda, 2007).

184

Probleem

Tijdens een interview kunnen zich situaties voordoen waardoor de interviewer of geïnterviewde uit

zijn rol valt of de ander in moeilijkheden brengt. We kunnen dan als volgend reageren in de

volgende situaties:

Probleem Reactie interviewer

Er wordt tijdens het interview naar je mening

gevraagd.

Je reageert niet op dat moment, je kunt na het

interview reageren.

De geïnterviewde weidt te veel uit. Je wacht af tot er een geschikt moment is, en

dan onderbreek je hem vriendelijk maar

duidelijk.

De geïnterviewde spreekt zichzelf tegen. Je confronteert hem op een respectvolle manier

met de tegenstrijdigheid.

De geïnterviewde is onzeker. Je stelt hem op zijn gemak.

De geïnterviewde raakt (hevig) geëmotioneerd. Je toont medeleven, pauzeert en/of ga over na

een ander onderwerp.

Je dreigt de controle over het interview te

verliezen.

Je blijft rustig, je kijkt je vragen na en probeer

de draad weer op te pakken. Je kunt eventueel

een pauze inlassen.

(D.B. Baarda, 2007).

Type interview

We hebben gekozen voor een halfopen interview. Bij een halfopen interview zijn er een aantal

vragen over het onderwerp bedacht. Deze vragen willen we tijdens het interview beantwoord

hebben. Hiernaast hebben we de mogelijkheid, naar gelang de situatie, ter plekke nog eigen

vragen te bedenken. Hierdoor worden we tijdens het interview redelijk vrij gelaten om te reageren

op het gene wat de geïnterviewde zegt.

Dit is voor ons een fijne manier van interviewen, omdat niet alles vast ligt en we op dat moment

nog dingen kunnen aanpassen. Het lijkt ons als geïnterviewde een fijne manier van interviewen

omdat je redelijk vrij wordt gelaten in je antwoorden.

185

5.3.3 Bijlage: Interview groepsleiding kennis/vaardigheden/houding,

inclusief analyse

Interview Kameleon

1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?

- We lopen rustig door de groep.

- We blijven van elkaar af.

- We luisteren naar groepsleiding.

- We ruimen onze spullen op.

- We praten op een aardige manier tegen elkaar.

Hangen op de groep.

2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?

Geen groepsdoel.

3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?

Nee, soms gesprekjes maar dan meer naar aanleiding van situaties rondom pesten.

4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?

Bespreken in de vergadering.

Rapporteren in het care 4-systeem van opvallende gedragingen.

5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?

Ja er is een vertrouwenspersoon, maar er wordt geen gebruik van gemaakt.

6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?

Elkaar complimenten laten geven.

Even uit de boosheid.

De kinderen geven nu ook uit zichzelf complimenten naar elkaar.

Interview Boemerang

1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?

- We zijn aardig voor elkaar.

- We helpen elkaar.

- Niet rennen door de groep.

- We maken geen spullen kapot.

- We schelden niet.

Hangen niet meer op, is vorige week kapot gegaan. Wordt wel weer opnieuw opgehangen.

2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?

Er is het groepsdoel; We zijn aardig voor elkaar.

Dit wordt iedere avond besproken. De kinderen kunnen hiermee een groepsbeloning winnen.

186

3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?

Niet specifiek. Pestgedrag gesprekjes worden met regelmaat gedaan.

4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?

Nee.

5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?

De vrouw komt iedere 2 weken kletsen met de kinderen. De kinderen maken hier niet echt gebruik

van. Zeggen eerder dingen als dat ze meer friet willen eten en niet meer bij dat groepsgenootje op

de kamer willen slapen.

6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?

Gesprekjes aangegaan.

Handvatten hoe een situatie anders aanpakken.

Positieve stimulering.

Interview Koekoek

1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?

- We blijven van elkaar af.

- We praten netjes tegen elkaar.

- We blijven van elkaars spullen af.

- We gaan netjes om met spullen

- Proberen om moeilijke dingen met volwassenen te bespreken.

Hangen op het prikbord.

2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?

Ja, wij letten op onszelf. Wordt wel te weinig mee gedaan. Maar als het goed gaat is er een

groepsbeloning.

3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?

/

4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?

/

5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?

Ja, ze komt 1 keer in de 2 weken op de groep. Speelt niet echt bij de kinderen.

6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?

Kinderen worden kort gehouden.

187

Interview Klepel

1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?

- We laten elkaar uitpraten.

- We spreken met 2 woorden.

- We houden de groep schoon.

- Voorzichtig met spullen op de groep.

- We blijven van elkaar af.

- We zeggen geen rare woorden en schelden niet.

- We gaan naar groepsleiding als we de ruzie niet zelf kunnen oplossen.

- We bemoeien ons niet met andere kinderen.

- We helpen elkaar.

- We kijken elkaar aan als we praten.

Hangen op.

2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?

Nee, nu niet. Dat hebben we weleens een tijdje gedaan. Complimenten geven, we letten op ons

zelf. Dit werd dan iedere dag besproken.

3. Worden er boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?

Boekjes waarin pesten voorkomt worden tijdens de bedgang voorgelezen, ook zijn er films waar

pesten weleens in voorkomt. We kiezen de films en boekjes niet speciaal daarvoor uit, het is meer

toeval.

4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?

We melden alles in care 4 rapportageprogramma.

5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?

Ja, de kinderen gebruiken haar vooral om te klagen over de groepsleiding. Ze neemt dit serieus en

kinderen maken er gebruik van.

6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?

Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn. Weet welke kinderen niet leuk samen spelen.

Activiteiten voorstructureren door van te voren afspraken te maken.

188

Analyse interview

1. Wat zijn de groepsregels? Hangen ze ergens op?

Analyse

We blijven van elkaar af \\\

We praten netjes tegen elkaar \

We blijven van elkaar spullen af \\

We gaan netjes met elkaars spullen om \\

Problemen en moeilijke dingen bespreken met een volwassenen \

We laten elkaar uitpraten \\

We spreken met 2 woorden \

We houden de groep schoon \\

We zeggen geen rare woorden en schelden niet, we zijn aardig voor elkaar \\\\

Naar groepsleiding als ruzie niet zelf wordt opgelost \

We bemoeiend ons niet met andere kinderen \

We helpen elkaar \

We kijken elkaar aan als we praten \

We lopen rustig door de groep \

We luisteren naar de groepsleiding \

Groepsregels hangen op \\\\

We hebben ervoor gekozen om de regels die maar op 1 groep genoemd werd niet als algemene

groepsregels mee te nemen. Dit omdat ze niet terreinbreed genoemd werden.

Antwoord

Op de meeste groepen hangen de groepsregels op, meestal op een centrale plek. De groepsregels

op de verschillende groepen komen redelijk overeen, soms zijn ze alleen anders verwoord maar

hebben ze wel dezelfde intentie.

Het komt neer dat op de groepen er de volgende groepsregels gelden:

- We blijven van elkaar af

- We zijn aardig tegen elkaar (we schelden niet)

- We blijven van elkaar spullen af

- We laten elkaar uitpraten

- We houden de groep schoon

- We helpen elkaar

- We lopen rustig door de groep

2. Is er een groepsdoel? Zoja wat is het? Hoe vaak wordt het besproken?

Analyse

- Nee: \\

- Ja, we zijn aardig voor elkaar (iedere avond besproken): \

- Ja, we letten op onszelf (te weinig aan gedaan): \

189

Antwoord

Op niet veel groepen is er een groepsdoel. Op 1 groep is er een groepsdoel ‘we zijn aardig voor

elkaar’, en deze wordt iedere avond besproken. Als deze behaald is volgt er een groepsbeloning.

Op een andere groep is er ‘we letten op elkaar’, maar de groep geeft zelf aan dat ze hier te weinig

mee doen.

3. Worden en boekjes voorgelezen over pesten? Films gekeken? Andere dingen?

Analyse

- Nee: \\\

- Ja, maar is meer toeval: \

- Gesprekjes naar aanleiding van situaties: \\

Antwoord

Er zijn wel boekjes en films over pesten op de groepen, maar deze zijn daar niet specifiek voor

aangekocht. Het is meer een toeval.

Wel geven de groepen aan dat er wel gesprekjes met de kinderen zijn maar aanleiding van een

situatie rondom pesten.

4. Is er iets afgesproken over het melden van een eventueel pestprobleem? Zoja wat?

Analyse

- Bespreken vergadering: \

- Care 4 systeem rapportage: \\\

- Melden pestprobleem voor de kinderen niet duidelijk: \\

Antwoord

De groepsleiding meldt het pestprobleem door het op de vergadering te bespreken en op te

schrijven in het rapportage systeem.

De groepsleiding geeft aan dat er niets is afgesproken over hoe de kinderen een pestprobleem

kunnen melden.

5. Is er een vertrouwenspersoon? Hoe werkt dit? Speelt dit bij de kinderen?

Analyse

- Ja er is een vertrouwenspersoon: \\\\

- Geen gebruik van gemaakt: \\

- Niet over serieuze dingen: \

Antwoord

Er is een vertrouwenspersoon, deze vrouw komt iedere 2 weken met de kinderen praten. De

kinderen zeggen vooral dingen als dat ze niet samen willen slapen met een groepsgenootje, ze

klagen over de groepsleiding of ze willen meer friet eten.

Er wordt niet veel gebruik van gemaakt om te praten over ‘serieuze dingen’.

190

6. Wat wordt er preventief gedaan om de sfeer op de groep positief te houden?

Analyse

- Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn: \

- Weet welke kinderen niet leuk samen spelen: \

- Activiteiten voorstructureren: \

- Kinderen worden kort gehouden: \

- Gesprek aangaan: \

- Positieve stimulering: \

- Elkaar complimenten laten geven: \

Antwoord

Groepsleiding geeft een eigen invulling aan hoe ze preventief de sfeer op de groep positief houden.

Iedere groep geeft andere handelingen aan zoals;

- Zelf proberen zoveel mogelijk voor te zijn

- Weet welke kinderen niet leuk samen spelen

- Activiteiten voorstructureren (afspraken maken)

- Kinderen worden kort gehouden

- Gesprek aangaan

- Positieve stimulering

- Elkaar complimenten laten geven

191

5.3.4 Bijlage: Interview groepsleiding, pestgedrag

Zoals u weet zullen wij het gaan hebben over pesten. Dit interview zal gaan over hoe u pestgedrag

terug ziet op de groep waar u werkt.

1. Wat verstaat u onder pesten?

Dit zijn al kleine dingen zoals: uitlachen, uitsluiten, andere benamingen geven aan een

kind, negatieve gevoelens oproepen bij een ander, roddelen, klikken, negeren, het bewust

pijn doen van een ander, schoppen, slaan, bijten, spugen, op elkaar letten en hierop heftig

reageren.

a. Wat is voor u de grens met plagen?

De grens is er best snel, we gaan er best snel op in als we iets zien. Zodra we

merken als een kind zich vervelend voelt. Voor het ene kind kan het erger zijn dan

voor de ander, zo kan het ene kind soort van buitengesloten worden bij een spel.

Het ene kind denkt dan, prima, ik zoek wat anders om te doen, maar een ander

kind kan dit zich erg aantrekken. De grens is in hoeverre het plagen het kind

aantast. Pesten is onbewust een goede manier om kinderen voor zichzelf te laten

opkomen. Als een kind dit niet kan, is het de taak van de volwassene om het kind

hierbij te helpen. Het een beetje plagen, kunnen deze kinderen niet. Het is snel

gemeen bedoeld, en vaak vatten de anderen het zo verkeerd op dat het leuk

iemand plagen al niet meer van toepassing is. Het zelfbeeld van de kinderen is vaak

zo verstoord dat plagen gewoon niet meer gaat. Ze kunnen weinig hebben.

Er wordt vaak verschil gemaakt tussen fysiek pestgedrag, zoals slaan, duwen en schoppen, en

psychisch pestgedrag, zoals negeren, kleineren, uitschelden, uitlachen en buitensluiten.

2. Hoe ziet u fysiek pestgedrag terug op de groep?

a. Wanneer komt dit voor (bepaalde situaties?)? Herhaaldelijk/Langdurig?

Het gebeurt nooit uit het niets, er speelt altijd wat af van te voren, zoals een

duwtje geven of een ‘gekke bek trekken’. Het stapelt zich vaak op. Het is vaak

uitdagen, maar kinderen vatten dit vaak negatief op waardoor het geen positief

gedragingen zijn. Echter zijn er niet bepaalde specifieke situaties waarin het

gebeurd, het kan altijd voorkomen.

b. Hoe reageert het kind bij wie dit gebeurt?

Kinderen reageren heel snel doordat ze weinig kunnen hebben en hierdoor reageren

ze ook heftiger op anderen dan eigenlijk nodig.

3. Hoe ziet u psychisch pestgedrag terug op de groep?

a. Wanneer komt dit voor (bepaalde situaties?)? Herhaaldelijk/Langdurig?

De kinderen weten heel goed bij we ze terecht kunnen om even te plagen of

pesten, ze weten precies elkaars zwakke punten, vaak is dit op familie gericht.

b. Hoe reageert het kind bij wie dit gebeurt?

Ook hier reageren de kinderen snel en heftig omdat ze weinig kunnen hebben.

192

Het verschil tussen pesten en plagen is soms lastig te benoemen, ik zal een aantal vragen stellen

om zo meer duidelijkheid te krijgen over het niveau van het pesten op de groepen.

4. 3Met welke reden denkt u dat de kinderen pesten?

Als een kind zelf erg emotioneel is gunt het kind een ander het geluk niet, wil het andere

kind laten voelen wat het kind zelf voelt.

5. Vindt u dat er sprake is van een groep tegen één persoon, of één tegen één?

Dit is verschillend, het ligt geheel aan de situatie. Als het gebeurt dat een groep tegen één

persoon is, speelt zich dit vaak af in spelletjes verband. Zo kunnen drie kinderen samen

aan het spelen zijn, een vierde kind wil meedoen en vraagt dit, hierop antwoord één van de

drie kinderen ‘nee’, dit is vaak de dominantste en anderen volgen dan.

6. Is het kind weerbaar tegen wat gezegd of gedaan wordt?

De meesten vinden dit erg lastig, de meesten lossen het dan ook op door naar

groepsleiding te komen en het te vertellen. Sommigen zijn hier wel in te sturen door

bijvoorbeeld te vragen of ze zelf al hebben gezegd of ze het vervelend vinden wat er

gebeurt.

7. Zijn het altijd dezelfde personen die ‘de dupe’ zijn en die erboven staan?

Het zijn vaak dezelfde kinderen waar ‘nee’ tegen wordt gezegd. Ook zijn het vaak dezelfde

kinderen die slim genoeg zijn om te weten wie ze tegenover zich hebben zitten en waar ze

diegene mee kunnen pakken. Toch is niet één kind steeds het slachtoffer, ze kunnen goed

de afweging maken van wie heb ik voor me en waar kan ik dit kind mee pesten. De meest

beschadigde kinderen zijn vaak degenen die de gemeenste dingen kunnen zeggen over en

tegen een ander.

Binnen een groep zijn er met betrekking tot pesten nog meerdere rollen dan slachtoffer en pester

aan te wijzen, de volgende vragen zullen hier over gaan.

8. Hoe ziet u de rol van meeloper terug op de groep?

We zijn deze kinderen wel terug, zo kunnen ze samen aan het spelen zijn en als iemand

vraagt of die ook mee mag doen zeggen ze ‘ja’. Als een ander uit het groepje dan ‘nee’

zegt, zegt het eerste kind, ‘o nee van mij mag het toch ook niet’, ze gaan mee met de

‘leider’ van dat moment. Sommige kinderen zijn bang voor een bepaald kind, deze passen

zich dan aan, aan de mening van dit kind.

9. Hoe ziet u de rol van verdediger terug op de groep?

Dit gebeurt wel, zo valt het soms op dat de grootste pestkop het ook kan opnemen voor

degene die gepest wordt.

10. Hoe ziet u de rol van buitenstaanders terug op de groep?

Als dit voorkomt zijn dit vaak nieuwe of jonge kinderen op de groep. Deze kinderen kennen

de groep nog niet of snappen nog niet alles. Hierdoor bemoeien ze zich niet met elkaar.

Maar over het algemeen zijn de buitenstaanders er niet.

3 Vindt u dat er sprake is van twee gelijken of is er sprake van een machtsverschil? Vindt u dat er

sprake is van bewust willen kwetsen of is het speels en spontaan, op een grappige manier?

193

5.3.5 Bijlage: Interview met kinderen

1. Wat is pesten en hoe uit dit gedrag zich op de groep?

- uitschelden van groepsleiding;

- uitdagend gedrag vertonen;

- duwen;

- slaan;

- klikken;

- rare dingen zeggen.

Een aantal kinderen geven aan dat zij gepest worden, maar zelf ook pesten. Zij zeggen dat ze dit

leuk vinden. Als ze gepest worden reageren ze vaak door het andere kind terug te pesten. Een

jongen wist aan te geven dat een meisje op de groep hem ook pestte. Later toen we hier op terug

kwamen door te vragen hoe dit pesten eruit zag, gaf hij aan dat dit meer plagen was. We vroegen

hem of hij dit verschil kon benoemen. Hij zei dat plagen meer voor de gein is en dat pesten niet

leuk is. Iemand anders zei dat hij niet wilde pesten, maar dat hij dit automatisch wel doet omdat je

het gedrag van anderen overnam. Dit gebeurde niet altijd bewust. De kinderen vertelden ons dat

er één iemand op school was die altijd pestte. Dat uitte zich in boe roepen, met takken gooien naar

andere kinderen en anderen uitlachen. De kinderen waren bang voor die klasgenoot.

2. Waarom pesten kinderen elkaar denk je?

- Omdat je elkaar niet mag;

- Je vindt iemand niet leuk;

- Iemand anders heeft mooie kleren waar je jaloers op bent;

- Nieuw iemand op de groep;

- Niemand wil spelen met diegene dus wordt er daarom gepest.

3. Zie je weleens dat een kind gepest wordt?

Ja, pestgedrag komt veel voor op de groepen. Er wordt geduwd, geslagen en kinderen schelden op

elkaar. Ook worden kinderen bij hun bijnaam genoemd.

4. Wat gebeurt er dan?

De meeste kinderen komen niet of nauwelijks voor elkaar op. Ze vinden dit moeilijk omdat

onzekerheid een grote rol speelt. Ze geven aan namelijk bang te zijn om dan zelf gepest te

worden. Wanneer er gepest wordt, bemoeien ze zich er niet mee of pesten ze juist mee.

5. Als je gepest zou worden, aan wie zou je dat dan vertellen?

Hier kwamen verschillende antwoorden uit:

- aan de groepsleiding;

- aan een vertrouwenspersoon die een keer in de twee weken op de groep is;

- ouders, broers/zusjes, familie;

- aan de juffrouw op school;

- aan een knuffelbeer op kamer, dit lucht op.

194

6. Zeggen kinderen weleens vervelende dingen tegen elkaar of tegen jou die je niet fijn vindt?

Zo ja, wat zeggen ze dan?

De meeste kinderen gaven aan dat zij uitgescholden worden. Veel kinderen hebben een bijnaam

die vaak gebruikt wordt om mee te schelden. Sommige kinderen rennen ook achter elkaar aan en

knijpen en duwen elkaar. Een jongen heeft de bijnaam “pandabeer” die vaak tegen hem gebruikt

wordt, dit vindt hij niet leuk. Sommige kinderen gaven aan dat ze voor rotkind uitgemaakt worden.

Een jongen vond het fijn om een rondje te rennen als hij gepest werd om zijn boosheid eruit te

krijgen. De jongen werd hier rustig van.

7. Zeg je zelf weleens vervelende dingen tegen anderen? Zo ja, wat bijvoorbeeld?

Kinderen die pesten, worden zelf meestal ook gepest. Het is een patroon wat moeilijk te

doorbreken is. Het ene kind geeft een reactie op wat de ander zegt en laat zich niet uitschelden. De

ander negeert het, loopt weg en besteedt er geen aandacht aan. Het viel ons op dat ieder kind een

andere manier had om hiermee om te gaan.

195

5.3.6 Bijlage: Interview met groepsleiding & gedragswetenschapper

Interview groepsleiding

1. Van de gedragswetenschapper heb ik begrepen dat de stoornissen ADHD, ODD, CD en

hechtingsstoornis het meest op de groepen voorkomen. Hoe kenmerken deze stoornissen

zich op de groep.

De groepsleiding ziet de volgende kenmerken terug: aantrekken afstoten, oppositioneel gedrag,

eerste reactie is altijd nee wanneer ze iets moeten doen, ze zijn snel boos, tonen

grensoverschrijdend gedrag, kunnen zich niet verplaatsen in een ander, kunnen niet goed luisteren

en zijn impulsief in hun gedrag. Groepsleiding gaf aan dat bijna alle kenmerken van

gedragstoornissen terug te zien zijn op de groep.

2. Hoe beïnvloeden de gedragstoornissen de sfeer op de groep?

Wanneer er iets kleins gebeurd reageren de kinderen snel en fel op elkaar, ze letten enorm op

elkaar en kunnen weinig van elkaar hebben. Iets kleins wordt vaak heel groot gemaakt. De

kinderen denken ergens recht op de te hebben en eisen dit op. Kinderen hebben bijvoorbeeld de

instelling: “ik had dit kussen dus ik mag op dat gedeelte van de bank zitten, ga je niet weg dan sla

ik jou”. Sommige kinderen gebruiken hun stoornis ook een beetje als excuus. Ik heb ADHD dus ik

denk niet na, ik heb een hechtingsstoornis dus ik kan me niet in een ander verplaatsen, ik heb

ODD dus ik ben oppositioneel.

3. Is er een gedragsprobleem of stoornis waarbij pesten een veel voorkomend kenmerk is?

Pesten komt vooral voor bij de hechtingsstoornis. De meeste kinderen die een hechtingsstoornis

hebben pesten ook. Dit komt volgens groepsleiding doordat kinderen met een hechtingsstoornis

zich moeilijk in een ander kunnen verplaatsen. Zij weten niet hoe hun pesterijen voor het

slachtoffer kan voelen.

4. Zijn er ook kinderen met gedragsproblemen en stoornissen die vaak het slachtoffer worden

van pesten? Welke gedragstoornissen zijn dit?

Dit zijn dezelfde kinderen en heeft volgens de groepsleiding niet te maken met de stoornis.

Kinderen met een hechtingsstoornis pesten, maar zijn ook het slachtoffer van pesten.

Groepsleiding kan zich voorstellen dat kinderen met autisme sneller het slachtoffer van pesten

worden. Dit denken zij omdat deze kinderen wat anders zijn in hun reactie en hun gedrag. Er

zitten geen kinderen met autisme op de groep dus dit kan groepsleiding niet uit ervaring zeggen.

5. Hoe beïnvloeden de gedragsproblemen en stoornissen het pesten op de groepen?

Het beïnvloed de sfeer doordat kinderen kunnen zich niet in een ander verplaatsen en daardoor

weinig begrip kunnen opbrengen. Kinderen reageren geïrriteerd op dingen die helemaal niet

gemeen bedoelt zijn, ze vatten alles verkeerd op. De kinderen hebben continue het idee dat ze

oneerlijk bejegend worden of overgeslagen worden. Bovenstaande dingen hebben volgens

groepsleiding veel met de hechtingsstoornis te maken. Kinderen met en hechtingsstoornis hebben

geen liefde ervaren en kennen het onvoorwaardelijke in een sociale relatie niet. Ze hebben een

laag zelfbeeld en vatten dingen gezegd worden daardoor al snel negatief of als pesterij op.

196

Samenvatting gesprek na het interview.

Ondanks al het negatieve kun je met deze groep goed over pesten praten, de kinderen staan er

voor open. Dit komt volgens groepsleiding omdat het door hun bespreekbaar gemaakt worden.

Tijdens gesprekken komt bijvoorbeeld aanbod wat pesten voor gevoel bij het slachtoffer teweeg

kan brengen. Pesten gebeurd vaak uit boosheid en deze boosheid is vaak te herleiden naar de

situatie van de pester. De groepsleiding houdt de situatie bespreekbaar door bijvoorbeeld te

zeggen: ‘ zij doet zo lelijk over jou vader omdat zij juist haar vader mist’. Ook kan het erg helpen

om gevoelens van het kind te benoemen wanneer het kind boos of in conflict is. Soms worden

kinderen hier nog bozer door, dit omdat je de vinger op de zere plek legt. Door het toch te

benoemen maak je het bespreekbaar en kan het kind erover praten. Na de boze bui kunnen

kinderen vaak aangeven dat hun boosheid inderdaad ligt aan dat wat groepsleiding benoemde en

kunnen ze erover praten. Kinderen schamen zich soms over wat er in hun leven is gebeurd en

willen dit geheim houden. Wanneer je benoemd dat je weet wat er is gebeurd durven ze erover te

praten en hoeven ze dit niet meer geheim te houden.

Interview gedragswetenschapper Anneke Reijnders.

1. Binnen Horizon zijn er kinderen opgenomen met verschillende gedragsproblemen. Welke

gedragsproblemen komen er voor op de groepen en hoe kenmerken deze zich?

ADHD, ODD, PDD-NOS en hechtingsstoornis komt veel voor binnen MKT-Oostvoorne. Niet alle

kinderen bij MKT Oostvoorne zijn gediagnosticeerd met een stoornis. Wel zie je bij veel kinderen

zonder diagnose kenmerken van ODD of hechtingsstoornis terug. De gedragswetenschapper

vertelde dat zij het idee heeft dat hechtingsstoornis veel vaker voorkomt. Daarnaast ziet zij bij veel

kinderen met een hechtingsstoornis ook kenmerken van andere stoornissen terug. PDD-NOS is een

stoornis dat eigenlijk geen gedragstoornis is maar deze kinderen laten door hun PDD-NOS vaak

gedragsproblemen zien waarvoor ze behandeld worden bij MKT Oostvoorne. Naast

gedragstoornissen komen ook gedragsproblemen veel voor op de groepen van MKT Oostvoorne.

Deze gedragsproblemen uiten zich in het moeite hebben met gezag, niet luisteren en druk zijn

(deze drukte komt dan niet voort vanuit ADHD).

2. Komen de volgende gedragstoornissen voor op de groepen?:

Ticstoornissen zoals Gilles de la tourette

Deze stoornis komt weleens voor maar niet vaak.

Selectief mutisme

Komt ook niet veel voor.

Angststoornissen zoals:

o Separatieangststoornis

o Sociale fobie

o Enkelvoudige fobie

o Algemene angststoornis

Dwangstoornis

Stemmingsstoornis (depressie, dysthemie)

Andere vormen van autisme’

197

o Asperger

o Klassiek autisme

o MCDD

Voor alle bovenstaande stoornissen geldt dat kinderen bij komen bij MKT Oostvoorne voor hun

gedragsproblemen/stoornissen behandeld worden. Bovenstaande stoornissen kunnen voorkomen

maar kinderen worden dan niet voor deze stoornis behandeld. Ze worden behandeld voor hun

gedragsprobleem/stoornis. MCDD is wel een interessante stoornis die vaker terug te zien is bij MKT

Oosvoorne.

3. Is er een gedragstoornis waarbij pesten een kenmerk is. zo, ja welke is dit.

Kun je ook vertellen hoe pesten eruitziet bij deze kinderen?

Echte gedragstoornis zijn ODD en CD bij allebei de stoornissen komt pesten voor, maar vooral bij

CD. Het pesten wat deze kinderen doen hangt samen met een stuk gewetensontwikkeling. Pesten

komt bij alle kinderen voor. Bij CD is het geweten niet goed ontwikkeld waardoor kinderen heel

hard kunnen pesten zonder daar spijt over te voelen. Veel kinderen op MKT Oostvoorne kunnen

wel spijt hebben, maar bij kinderen met CD is dit vaak niet aanwezig. ODD is de voorloper van CD

bij deze kinderen is het geweten nog in ontwikkeling en dan hoop je dat je daarin nog kan sturen.

Veel kinderen met gedragsproblemen (dus die nog geen stoornis hebben) en ook kinderen met een

gedragstoornis kunnen een opmerking maken wat pestachtig is maar kunnen achteraf bedenken

dat het niet aardig was. Zolang kinderen dat nog hebben kun je de kinderen hierin sturen door

bijvoorbeeld duidelijke grenzen aan te geven.

4. Heeft dit pesten voor deze kinderen een bepaalde functie? Zo, ja wat voor functie?

Kinderen op een groep willen allemaal bepaalde aandacht. Je ziet op groepen hetzelfde als in de

maatschappij. Door ellebogenwerk probeer je jezelf omhoog te werken ten kosten van anderen. Op

groepen zie je deze groepsdynamiek ook. Er is altijd een strijd wie van de kinderen bovenaan de

toren staat en hoe je daar zelf kunt komen. De kinderen die bovenaan de toren staan zijn vaak

juist de kinderen die je daar niet wil hebben. Deze kinderen kunnen onderhandse invloed

uitoefenen op groepsgenoten. Het is niet het hardop pesten wat bij deze kinderen voorkomt maar

het invloed uitoefenen op anderen. Ze weten dat groepsgenoten bang voor hen zijn en maken daar

gebruik van. Dit doen ze door bijvoorbeeld te zeggen: ‘als je dit aan groepsleiding vertelt dan…’.

5. Is er een verschil tussen het pesten wat kinderen zonder stoornis doen en de manier van

pesten waarop kinderen met een stoornis pesten. Zo, ja wat is dit verschil?

Zie vraag drie, dit heeft vooral te maken met gewetensontwikkeling.

198

6. Zijn er ook kinderen met een gedragstoornis die vaak het slachtoffer zijn van pesten? Zo,

ja bij welke stoornis en hoe komt dit volgens jou?

Wanneer ik logisch nadenk zijn dit kinderen met en internaliserende problematiek. Deze kinderen

zijn vaak wat stiller en wat meer op de achtergrond. Kinderen met externaliserende problematiek

worden minder gepest. Op MKT Oostvoorne worden vooral kinderen behandeld met

externaliserende problematiek. Er wordt naar mijn idee niet extreem veel gepest. Er wordt veel uit

boosheid gezegd en niet met het idee om te pesten.

199

5.3.7 Bijlage: Interview groepsleiding, stoornissen

Interviewvragen

1. Van de gedragswetenschapper heb ik begrepen dat de stoornissen ADHD, ODD, CD en

PDD-NOS het meest op de groepen voorkomen. Hoe kenmerken deze stoornissen zich op

de groep.

2. Hoe beïnvloeden de gedragstoornissen de sfeer op de groep?

3. Is er een gedragsprobleem of stoornis waarbij pesten een veel voorkomend kenmerk is?

4. Op welke manier pesten deze kinderen?

5. Zijn er ook kinderen met gedragsproblemen en stoornissen die vaak het slachtoffer worden

van pesten? Welke gedragstoornissen zijn dit?

6. Hoe komt het volgens jullie dat deze kinderen vaak het slachtoffer zijn van pesten?

7. Hoe beïnvloeden de gedragsproblemen en stoornissen het pesten op de groepen?

Interview groepsleiding van ‘de kameleon’

De groepsleiding vertelde dat alle kinderen op de groep pesten. Zij ziet wel vooral een verband

tussen pesten en ADHD en pesten en hechtingsstoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis

gunnen groepsgenoten niets. Wanneer een groepsgenoot iets heeft wat leuk is vinden anderen dit

vervelend en pesten het kind zodat het kind het niet meer leuk heeft. Kinderen met een

hechtingsstoornis kunnen zich moeilijk inleven in anderen. Hierdoor weten zij niet wat de gevolgen

van pesten kunnen zijn voor andere kinderen. Bij kinderen met een hechtingsstoornis wordt er

voornamelijk gepest op een manipulerende manier. Bij ADHD komt pesten voor in de vorm van het

verstoren van het spel van andere kinderen. Ze zien speelgoed waar zij graag mee willen spelen en

denken er niet bij na of dit wel kan. Soms is een groepsgenoot ergens mee aan het spelen en

verstoren zij het spel door het speelgoed af te pakken of mee te spelen. Daarnaast wordt er meer

gepest door kinderen die niet goed in hun vel zitten of door kinderen die erg boos zijn. Wanneer

een kind een slechte dag heeft of een boze bui heeft pest hij meer dan wanneer hij goed in zijn vel

zit. Kinderen met een laag zelfbeeld worden sneller het slachtoffer van pesten, zij verplaatsen zich

ook gemakkelijk in de slachtoffer rol. Dit doen ze door te klikken en zich snel aan andere kinderen

te ergeren. Pesten heeft volgens de groepsleiding ook te maken met de leeftijd. Sommige kinderen

zijn nog erg jong waardoor zij nog niet geleerd hebben hoe pesten bij een ander kan voelen. De

wat oudere kinderen kunnen zich niet inleven omdat dit bij hen niet ontwikkeld is.

Interview groepsleiding van ‘de koekoek’

Groepsleiding van ‘de Koekoek’ vertelde dat pesten op alle groepen weleens voorkomt en dus ook

bij hun. Op dit moment is pesten bij hen actueel. Er is één jongen die zich regelmatig gepest voelt.

Pesten op de groep kan zich uiten in het uitdagen van elkaar, vervelende opmerkingen maken en

een vreemd gebaar maken achter de rug van volwassenen om. Groepsleiding van ‘de Koekoek’ kan

niet een bepaalde stoornis linken waar pesten een veel voorkomend kenmerk van is. Iedereen op

de groep pest elkaar. Wel zien zij dat het kind met de angststoornis vaak het slachtoffer is van

pesten. Dit komt volgens groepsleiding omdat het kind gedragingen van groepsgenoten verkeerd

interpreteert. Het kind voelt zichzelf snel gepest terwijl dit vaak niet de bedoeling van

groepsgenoten is. Hier wordt op de groep regelmatig over gepraat (Koekkoek, 2012).

200

Interview groepsleiding ‘de klepel’

Groepsleiding ziet veel pestgedrag op de groep terug. Vooral bij de kinderen met een

hechtingsstoornis zien zij veel pestgedrag terug. Volgens de groepsleiding van de Klepel komt dit

omdat deze kinderen zich moeilijk in een ander kunnen verplaatsen. Doordat zij zich niet in een

ander kunnen inleven, weten zij niet hoe het voor een ander voelt als zij diegene pesten. Ook

kunnen kinderen met hechtingsstoornis impulsief zijn, dit beïnvloedt het pesten. Dit geldt ook voor

kinderen met ADHD. De kinderen die impulsief zijn doen dingen die zij graag willen zonder er eerst

over na te denken. Hierdoor denken zij niet na over wat hun gedrag voor gevoel bij groepsgenoten

kan veroorzaken. Ook vanuit gevoelens van oneerlijke bejegening kan gepest worden. Kinderen

voelen zich snel benadeeld. Hierdoor kunnen zij anderen pesten maar ook kunnen zij snel het

gevoel hebben gepest te worden. Deze kinderen hebben vaak een laag zelfbeeld, wanneer er iets

gezegd wordt wat niet vervelend op pesterig bedoeld is wordt dit vaak wel zo opgevat. De

groepsleiding van de Klepel ziet geen bepaalde stoornis terug waarbij de kinderen vaak slachtoffer

worden van pesten. De kinderen pesten iedereen, dit heeft niet te maken met een bepaalde

stoornis. Door logisch na te denken, denkt groepsleiding dat kinderen met autisme sneller het

slachtoffer kunnen worden. Deze kinderen hebben vaak wat rare en vreemde gedragingen

waardoor zij gepest kunnen worden. Zij hebben geen kinderen met autisme op de groep dus

kunnen ze dit niet uit ervaring zeggen.

Interview groepsleiding ‘de boemerang’

De groepsleiding vertelde me dat er niet veel gepest wordt op de groep. Wanneer er gepest wordt

lachen of schelden de kinderen elkaar uit of maken ze elkaar zwart. Ook ziet zij terug dat kinderen

samen een ander kind pesten. De groepsleiding ziet verschillen tussen het pesten wat de jongere

kinderen doen en wat de oudere kinderen doen. De jongere kinderen pesten om het pesten. Het

pestgedrag en de reden waarom gepest wordt gaat vaak nergens over. Oudere kinderen dagen

anderen kinderen uit zodat deze boos worden. Oudere kinderen negeren andere kinderen vaker

bewust. Op de groep wordt veel gewerkt aan de groepssfeer, dit vindt de groepsleiding erg

belangrijk. Door de sfeer op de groep goed te houden wordt volgens de groepsleidster veel

pestgedrag voorkomen. De groepsleidster ziet het meest het pestgedrag terug bij de kinderen met

hechtingsstoornis en met ADHD. De kinderen met ADHD zijn impulsief en denken daardoor niet

goed na over de gevolgen van het pesten ook zegt zij dat kinderen met ADHD zich moeilijker in

kunnen leven in de ander. Kinderen met een hechtingsstoornis pesten op een kleinerende manier.

Ook bij deze kinderen ziet zij terug dat zij zich moeilijk in een ander kunnen inleven. Daarnaast

komt pesten ook veel voor wanneer kinderen boos zijn. Ze roepen dan vervelende en kwetsende

dingen naar groepsgenoten. Slachtoffers van pesten zijn volgens de groepsleiding vaak de kinderen

met de meeste conflicten met groepsleiding, de groepsleiding kon hier niet goed een stoornis aan

verbinden.

201

5.3.8 Bijlage: Analyse van enquête

Analyse enquête

We hebben gekozen voor een enquête omdat we hierdoor antwoorden kregen van verschillende

groepsleidingen van verschillende groepen. Dit zorgde dat er een algemeen en terrein breed

antwoord uit de enquête kwam. Hieronder kunt u de analyse van de enquête terugvinden. 15

groepsleiding van verschillende groepen hebben deze ingevuld.

1. Wat is pesten?

Analyse

De volgende termen wordt zoveel keer genoemd:

- opzettelijk/bewust: 9 van de 15

- lichamelijk of geestelijk: 9 van de 15.

Voorbeelden: uitdagen, kleineren, uitschelden.

Antwoord

60% van de groepsleiding noemt de termen opzettelijk of bewust pijn willen doen. Ook benoemt

60% van de groepsleiding dat deze pijn fysiek of geestelijk kan zijn.

De groepsleiding omschrijft pesten als een ander opzettelijk pijn willen doen. Dit kan zowel verbaal

als non – verbaal.

2. Wat zijn de verschillende vormen van pesten? Geef voorbeelden.

Analyse

Fysiek pesten: 11 van de 15 groepsleiding.

Verbaal pesten: 10 van de 15 groepsleiding.

Emotioneel pesten: 0 van de 15 groepsleiding.

Antwoord

Fysiek en verbaal pesten kan de meeste groepsleiding goed onderscheiden. Ook kunnen ze hier

duidelijke voorbeelden bij geven. Zoals; slaan of schoppen en schelden.

De vorm emotioneel pesten benoemt de groepsleiding niet, maar geeft hier wel voorbeelden van

zoals; negeren en buiten sluiten.

3. Wat is het verschil tussen plagen en pesten?

Analyse

Onderstaande begrippen werden meer dan 1 keer genoemd door de 15 groepsleiding.

Plagen:

- Gelijkwaardigheid: 4/15

- Niet kwetsen: 10/15

- Wederzijds: 3/15

- Geintjes maken: 6/15

- Vorm van een grapje: 2/15

202

Pesten:

- Leven beschadigen: 5/15

- Regelmaat: 3/15

- Niet weten wanneer je moet ophouden: 3/15

- Intentie kwetsen: 11/15

Antwoord

Bij plagen worden vooral woorden als; gelijkwaardigheid, niet kwetsen, wederzijds, geintjes

maken, vorm van een grapje en erom lachen genoemd.

Bij peten worden vooral woorden als; regelmatig, niet weten wanneer ze er mee op moeten

houden, leven beschadigen en de intentie op te kwetsen.

4. Wat zijn de oorzaken van pesten?

Analyse

- Afwijkend uiterlijk: 4/15

- Jaloers: 3/15

- Wraak: 2/15

- Niet assertief: 3/15

- Pester onzeker: 5/15

- Frustratie: 2/15

- Laag zelfbeeld: 2/15

- Niet gelukkig: 2/15

- Groepsdruk: 2/15

Antwoord

De oorzaken van pesten worden door de groepsleiding vooral bij de kinderen gelegd zoals;

afwijkend uiterlijk, laag zelfbeeld, de pester is onzeker…. Er wordt door de groepsleiding niets

gezegd over de oorzaken bij de ouders. Van de hoofdoorzaken van pesten word de reden van

pesten uit frustratie genoemd. De andere hoofdredenen worden nauwelijks genoemd.

5. Wat zijn de gevolgen van pesten?

Analyse

Gevolgen voor pester:

- Afzondering: 1/15

- Onzekerheid: 8/15

- Lichamelijke klachten: 1/15

- Emotionele klachten: 4/15

- Deuk in zelfvertrouwen: 1/15

- Minder weerbaar: 1/15

- Slaapproblemen: 1/15

- Angst: 6/15

- Eenzaam: 3/15

- Negatief zelfbeeld: 5/15

203

- Verdriet hebben: 4/15

- Terug pesten: 4/15

- Minder sociale contacten: 2/15

- Ongelukkig: 1/15

- Depressie en suïcidaal: 3/15

- Minderwaardigheid: 1/15

- Faalangst: 2/15

- Moeite met vertrouwen: 1/15

- Agressie: 2/15

Antwoord

Door de groepsleiding worden er alleen gevolgen voor het slachtoffer genoemd. Er wordt niets

gezegd over de gevolgen voor pester, meeloper en toeschouwers.

De gevolgen die genoemd worden voor het slachtoffer zijn vooral onzekerheid, angst, laag

zelfbeeld, verdriet hebben, depressie en psychische gevolgen.

6. Wat zijn de verschillende rollen met betrekking tot pesten?

Analyse

- Pester (of dader): 14/15

- Slachtoffer (of gepeste): 13/15

- Middengroep:

meeloper: 13/15

verdediger: 1/15

buitenstaander: 2/15

Antwoord

Door de groepsleiding worden de rollen van pester (ook wel dader genoemd), slachtoffer en

meeloper genoemd. Bijna alle groepsleiding benoemt deze 3 rollen. Een enkele groepsleiding

benoemt nog de rollen van buitenstaander of omstander. De rollen van de middengroep (meeloper,

verdediger en buitenstaander) zijn minder goed gekend. De rol van de meeloper is redelijk goed

gekend. De rollen van verdediger en buitenstaander niet.

7. Wat doe je als je pestgedrag signaleert?

Analyse

- Aanspreken van bewust persoon: 5/15

- Aangeven dat je pestgedrag niet tolereert: 3/15

- Collega’s op de hoogte stellen: 1/15

- Praten met pester: 5/15

- Positieve aandacht voor het slachtoffer: 1/15

- Praten met het slachtoffer: 3/15

- Serieus nemen: 1/15

- Pestcontract tekenen: 1/15

- Direct reageren: 5/15

204

- Kijken naar assertiviteit van slachtoffer: 1/15

- Groepsgesprek: 7/15

- Consequentie leggen op pestgedrag: 3/15

- Spiegelen: 1/15

- Complimenten laten geven: 2/15

Antwoord

De groepsleiding reageert redelijk hetzelfde als ze pestgedrag signaleren. Ze spreken de bewuste

persoon aan, praten met de pester en slachtoffer en ze hebben een groepsgesprek.

De groepsleiding reageert direct op het pestgedrag. Sommige groepsleiding geeft ook aan dat ze

een consequentie leggen op het pestgedrag en andere groepsleiding geeft duidelijk aan dat ze

pestgedrag niet tolereren.

8. Hoe reageren de kinderen daarop?

Analyse

- Begrijpen: 5/15

- Oorzaak leggen bij de ander: 2/15

- Ontkennen: 2/15

- Verbaasd: 1/15

- Zeggen dat ze meelopers zijn, bang om gepest te worden: 1/15

- Bang pester aan te geven: 2/15

- Onder de indruk: 1/15

- Goed: 5/15

Antwoord

De groepsleiding geeft aan dat de kinderen het meestal begrijpen, ze vatten het goed op. Ook

geven sommige groepsleiding aan dat als de kinderen elkaar een compliment moeten geven dit

ervoor zorgt dat ze elkaar positief bekijken. Ook geeft de groepsleiding aan dat sommige kinderen

de oorzaak leggen bij andere kinderen en dat sommige kinderen bang zijn om de pester aan te

geven.

9. Reageer je anders op pestgedrag dan op ander onacceptabel gedrag? Leg uit.

Analyse

Nee (7/15) Ja (8/15)

- Reageer het zelfde

- Kijk naar de ernst van het gedrag

- Gesprek met de kinderen

- Complimenten geven

- Snel mogelijk oplossen

- Hekel aan pesten, flinke consequentie

- Veel verdriet en schade voor de

toekomst

- Ander kind is er de dupe van

- Kan het niet negeren of even laten gaan

- Direct stoppen

205

Antwoord

De groepsleiding is redelijk verdeeld over het antwoord op deze vraag. De helft geeft aan dat ze

niet anders op pestgedrag reageren dan op ander onacceptabel gedrag. Wel kijken ze naar de ernst

van het onacceptabel gedrag of gaan ze een gesprek aan met de kinderen. Dit doet deze

groepsleiding ook bij ander onacceptabel gedrag.

De andere helft van de groepsleiding geeft aan dat ze wel anders op pestgedrag reageren dan op

ander onacceptabel gedrag. Dit doen ze omdat ze een hekel hebben aan pesten. Ze vinden dat

pestgedrag direct gestopt moet worden, dus kunnen ze het niet even negeren of laten gaan. Ook

reageert deze groepsleiding anders omdat een ander kind de dupe is van het pesten en dit kan veel

schade geven in de toekomst.

10. Hoe vind je het om op deze manier met pesten om te gaan

Analyse

- Noodzakelijk: 1/15

- Mag tastbaarder: 1/15

- Prima: 9/15

praten, bewustmaking: 1/15

duidelijk voor de kinderen: 8/15

- Sta er achter, maar ken niet veel andere manier: 1/15

- Meestal goed, had liever gehad dat er niet gepest werd: 1/15

Antwoord

De ervaring van de groepsleiding om op deze manier met pestgedrag om te gaan bevat meer dan

de helft prima. Het is duidelijk voor de kinderen en ze vinden het goed om op deze manier met

pestgedrag om te gaan.

Groepsleiding geeft aan dat ze er achter staan maar ook niet veel andere manieren kent. 1

groepsleiding geeft aan dat ze liever heeft dat er helemaal niet gepest wordt, een andere

groepsleiding zegt dat het tastbaarder gemaakt mag worden voor de kinderen.

11. Wat vind jij van pesten?

Analyse

- Soms begrijpelijk: 1/15

- Mag niet getolereerd worden, onder geen geding (verschrikkelijk, erg, niet goed): 13/15

- Iedereen mag zichzelf zijn: 3/15

Antwoord

De groepsleiding is redelijk eensgezind over hoe ze over pesten denken. Alle groepsleiding vindt

het verschrikkelijk, erg en het mag niet getolereerd worden. De groepsleiding vindt dat iedereen

zichzelf mag zijn, iedereen hoort zich gewaardeerd en veilig te voelen.

206

12. Hoe breng je dit over op de kinderen?

Analyse

- Uitleggen aan de kinderen: 12/15

- Boodschap blijven herhalen: 2/15

- Voorbeelden geven: 6/15

Antwoord

De groepsleiding is het redelijk eens over hoe ze hun houding overbrengen naar de kinderen. Ze

praten erover met de kinderen, leggen het uit en geven voorbeelden van gevolgen voor het

slachtoffer en maken het bespreekbaar met de kinderen.

13. Wordt jou mening van pesten gedeeld binnen de groep?

Analyse

- Ja: 15/15

Antwoord

Alle groepsleiding geven aan dat hun mening over pesten gedeeld wordt binnen de groep.

14. Hoe vaak is er een groepsgesprek met de kinderen over pesten? Wat wordt er dan gezegd?

Analyse

- Begeleidende gesprekken: 1/15

- Als de situatie zich voordoet: 6/15

- Individuele gesprekken: 1/15

- Als het onderwerp speelt bij de kinderen: 1/15

- Op een neutraal moment: 1/15

- Gemiddeld 1 keer per week: 1/15

- Niet heel vaak: 1/15

- Nooit: 1/15

- Zo vaak als nodig is: 4/15

Antwoord

De groepsleiding geeft verschillende antwoorden op deze vraag. Er wordt niet genoemd dat het

regelmatig voorkomt. Zo geven meerdere groepsleiding aan dat ze een groepsgesprek hebben als

de situatie zich voordoet, zo vaak als het nodig is en als het onderwerp speelt bij de kinderen.

207

5.3.9 Bijlage: Interview, kennis/vaardigheden/houding

We hebben gekozen om een interview te houden met zowel de afdelingscoördinator als met de

gedragswetenschapper, omdat deze beide te maken hebben met de groepsleiding. Ze kennen de

groepsleiding en weten hoe ze handelen. Ook hebben we ervoor gekozen om de groepsleiding te

interviewen. Vier groepsleiding van vier verschillende groepen zijn geïnterviewd.

Interview Annemarie Dekker

1. Hoe komt het dat er geen pestprotocol is?

Er is nooit bij stil gestaan. Je kunt niet alles in protocollen zetten. Een vast protocol is lastig door

wisselende kinderen op de groep en wisselend gedrag. Een protocol op groepsniveau zou kunnen.

Binnen MKT Oostvoorne zijn er wel een heleboel protocollen, maar dit zijn protocollen waar ze

wettelijk aan moeten voldoen. Zoals bv. Seksueel misbruik protocol.

2. Zijn er gedragsregels of een veiligheidsprotocol binnen de instelling?

Nee. Er zijn wel gedragsnormen opgesteld voor het personeel.

Voor iedere groep gelden er algemene regels. Zoals; we schelden elkaar niet uit, we zitten niet aan

elkaar.

3. Als er nu sprake is van pesten dan bespreekt groepsleiding dit met elkaar en besluiten dan wat

ze gaan doen. Wat is jouw ervaring van deze tactiek?Wat is de ervaring van de groepsleiding?

Het pestgedrag van de kinderen wordt in de methodiekvergadering besproken. Er worden dan

onderlinge afspraken gemaakt met de groepsleiding. Als alle groepsleiding zich daaraan houdt, dan

werkt het. Maar het blijft moeilijk om het personeel op 1 lijn te krijgen. Zo kan het zijn dat de

regels niet goed wordt door gerapporteerd, of dat niet iedereen het er mee eens is.

De groepsleiding weet niet anders dan op deze manier te werken, dus ze vinden het wel goed.

4. Wat doet de groepsleiding hierbuiten nog meer om met pestgedrag om te gaan?

Iedere week worden er op de groep kindvergaderingen gehouden. Dit is een groepsgesprek waar

dingen worden besproken die alle kinderen aangaan, leuke dingen maar ook de minder leuke

dingen. In deze kindvergaderingen wordt ook pesten besproken. Groepsleiding dient het levendig

te houden om de kindvergaderingen te houden en over bepaalde onderwerpen te praten. (Maar

doen ze dit?)

Iedere maand is er een kinderraad. Van iedere groep gaat er 1 kind naar de kinderraad. Bij de

kinderraad kunnen de kinderen zaken bespreken die ze missen of die ze belangrijk vinden.

5. Heeft de groepsleiding workshops of trainingen gevolgd om met pestgedrag om te gaan?

De groepsleiding heeft geen workshop / training gevolgd over pestgedrag. Er wordt veel

aangeboden om de kennis en vaardigheden van de groepsleiding te vergroten, maar meer gericht

op eigen ontwikkeling, contact met ouders. Niet gericht op omgaan met problematiek van de

kinderen.

208

6. Kun je wat vertellen over de kennis van de groepsleiding over pesten?

De kennis die de groepsleiding heeft van pesten hebben ze van de eigen ontwikkeling. Dus van hun

HBO SPH opleiding, ervaring en leert de groepsleiding van elkaar.

7. Kun je wat vertellen over de vaardigheden van de groepsleiding?

De groepsleiding heeft geen speciale trainingen gevolgd voor het omgaan met pestgedrag. Hier

geld het zelfde als bij kennis. De vaardigheden hebben ze van hun opleiding, uit ervaring en van

elkaar.

8. Kun je wat vertellen over de houding van de groepsleiding?

De houding van de groepsleiding is individueel bepaald, maar wordt ook afgesproken binnen het

team. Pesten is onacceptabel gedrag, dus het wordt niet geaccepteerd. Als er gepest wordt op de

groep dan gaat de groepsleiding daarmee aan de slag. Het wordt gebruikt in de individuele doelen

van de kinderen, de kinderen die zich laten pesten krijgen een sociale vaardigheidstraining.

Interview Anneke Reijnders

1. Hoe komt het dat er geen pestprotocol is?

Het is nooit echt een groot issue geweest. Protocollen worden vaak pas opgesteld als het ernstig is,

als ze nodig zijn of als er een melding is.

2. Hoe gaat de groepsleiding om met pestgedrag?

Groepsleiding weet vaak erg goed hoe ze met verschillende dingen om moeten gaan. Ze denken

hier zelf goed over na. Het zijn toch wel onderwerpen waar ze zelf heel goed weten hoe ze daar

mee om moeten gaan. Het komt toch een stukje voort uit je eigen waarden en normen, hoe je wilt

dat er met elkaar wordt omgegaan. Daar stuurt de groepsleiding de kinderen dan op aan.

Vaak wordt er met pestgedrag hetzelfde omgegaan als met ander onacceptabel gedrag. Zoals bv.

Eerst een waarschuwing, laten de kinderen het gedrag daarna nog zien dan moeten ze naar de trap

en als laatste moeten ze naar hun kamer.

Meestal lost de groepsleiding het zelf op, maar als het met de ontwikkeling van een kind te maken

heeft dan moeten we daar meer mee. Dan bespreken we op de methodiekvergadering, hoe we het

beste aan kunnen pakken.

3. Welke tips en handvatten geef je aan de groepsleiding? Wat is jouw rol hierbij?

Ik moet toegeven dat er met pesten niet direct naar mij wordt gekomen. Voor elk kind is er een

behandelplan, met individuele doelen.

Ik hoef eigenlijk niet heel veel tips te geven, het is meer d at ze naar mij toekomen als de effecten

ernstig zijn. Meestal geef ik tips in de vorm van:

- Aanspreken van het kind

- Benoemen dat het gedrag niet normaal is

- Benoemen wat voor gedrag wel normaal is

- Benoemen wat er niet mag en wat er dan wel mag

Dit vind ik zelf een erg belangrijke, omdat dit vaak vergeten wordt.

209

- Inschatting maken of het benoemen voldoende is of moet je nog straf geven of beloon je het

goede gedrag

- Positieve van elkaar laten zien (door bv complimenten rondje)

Ook zeg ik tegen de groepsleiding dat de kinderen vaak weten wat ze doen niet goed is, maar dat

ze niet weten hoe ze het anders moeten doen.

4. Wat vind je van deze manier om om te gaan met pestgedrag?

Meestal komen we er samen wel aan uit. Er zijn algemene regels van wat wij belangrijk vinden wat

de kinderen moeten leren. Dat is het doel van de behandeling.

5. Wat voor kennis, vaardigheden en houding heeft de groepsleiding van pesten?

Over pesten heeft de groepsleiding niet heel veel kennis en vaardigheden. Er wordt niet veel extra

kennis en vaardigheden aangeboden, wel over andere onderwerpen. Over pesten is dat veel

minder, er wel veel gehandeld uit eigen waarden en normen.

Groepsleiding krijgt wel handvatten aangeboden over algemene dingen, zoals hoe je grenzen die je

wilt stellen ook echt kan stellen. Dus hoe de groepsleiding de consequenties ook echt kan

uitvoeren.

6. Wat doe jij om de kennis en vaardigheden van de groepsleiding te vergroten?

Ik stuur de groepsleiding aan in het handelen, en help ik ze bij eventuele vragen.

Overig:

Ik heb niet het idee dat het pestgedrag op deze groepen niet meer voor komt dan ergens anders.

Ik vind juist dat de kinderen erg verdraagzaam zijn naar elkaar. Ze weten dat ze allemaal iets

verschillend hebben, ze wonen hier allemaal met een reden. Ze weten dat alle kinderen iets anders

moeten leren.

Uitdagen vind ik toch wel een pesten. Uitdagen is denk ik toch wel een van de belangrijkste

vormen van pesten.

210

5.4 Bijlage: Stoornissen

5.4.1 Bijlage: DSM IV van de reactieve hechtingsstoornis

DSM-IV reactieve hechtingsstoornis.

“A. In de meeste situaties opmerking verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepaste sociale

relatievormen, optredend voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in:

o een voortdurend mislukken om op een aan de leeftijd aangepaste wijze sociale interacties

te stellen of erop te antwoorden, zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of

erg ambivalente en tegenstrijdige reacties

o een gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit een onvermogen om in sociale relaties

een onderscheid des persoons te maken, met een duidelijk onvermogen om op die

verschillende personen passend te reageren.

B. De stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis zoals een mentale

handicap, of een symptoom zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals het autisme.

C. Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing:

Voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost, aanmoediging

van het kleine kind)

Verwaarlozing van de fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding)

Herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers, waardoor geen stabiele hechtingen mogelijk waren

D. Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt c verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing”. (diagnostiek hechtingsstoornis).

211

5.4.2 Bijlage: De DSM IV van ODD

“A. Een patroon van negativistisch, vijandig of opstandig gedrag gedurende ten minste drie

maanden en gekenmerkt door ten minste vier van de volgende gedragingen:

- Is vaak driftig.

- Maakt ruzie met volwassenen.

- Is opstandig of weigert zich te schikken naar de regels van volwassenen.

- Ergert vaak met opzet anderen.

- Geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag.

- Is vaak prikkelbaar en ergert zich gemakkelijk aan anderen.

- Is vaak boos en gepikeerd.

- Is vaak hatelijk en wraakzuchtig.

B. Dit gedrag veroorzaakt belangrijke beperkingen in het sociaal, schools of beroepsmatig

functioneren.

C. Dit gedrag komt niet uitsluitend voor in het kader van een psychose of stemmingsstoornis.

D. Het gaat niet om een antisociale gedragstoornis en bij een persoon van 18 jaar of ouder gaat

het niet om een antisociale persoonlijkheidsstoornis”. (Vandereycken, Hoogduin, & Emmelkamp,

2008, p. 558)

212

5.4.3 Bijlage: De DSM IV van CD

In de DSM-IV zijn de criteria van CD te vinden bij de criteria van een gedragstoornis.

“A. Een zich herhalend en aanhoudend patroon van gedragingen, waarbij de grondrechten van

anderen of belangrijke sociale normen en regels worden overtreden, zoals blijkt uit ten minste drie

gedragingen uit onderstaande lijst in het afgelopen jaar (minstens één in de laatste zes maanden).

B. Dit gedrag veroorzaakt belangrijke beperkingen in het sociaal, schools of beroepsmatig

functioneren.

C. Bij een persoon van 18 jaar of ouder gaat het niet om een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Agressie tegen mensen of dieren

- Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen.

- Zet vaak aan tot vechtpartijen.

- Heeft een wapen gebruikt dat ernstig fysiek letsel aan anderen kan toebrengen

(bijvoorbeeld: knuppel, steen, gebroken fles, mes, pistool).

- Is lichamelijk wreed geweest ten opzichte van anderen.

- Is lichamelijk wreed geweest ten opzichte van dieren.

- Heeft gestolen in confrontatie met het slachtoffer (roof, tasjesroof, gewapende overval).

- Heeft iemand tot seksueel contact gedwongen.

Vernietiging van eigendom

- Heeft met opzet brandjes gesticht met het doel ernstige schade toe te brengen.

- Heeft met opzet eigendommen van anderen vernield (anders dan brandstichten).

Bedrog of diefstal

- Heeft in iemands huis, gebouw of auto ingebroken.

- Liegt vaak of verbreekt beloftes om iets van een ander gedaan te krijgen of om

verplichtingen te ontlopen.

- Heeft dingen van waarde gestolen zonder confrontatie met het slachtoffer, thuis of

buitenshuis (winkeldiefstal, inbraak, valsheid in geschrifte).

Ernstige overtreding van regels

- Blijft vaak ’s nachts weg van huis ondanks ouderlijk verbod, met een aanvang rond het

dertiende jaar.

- Is minimaal tweemaal overdag van huis weggelopen (of eenmaal gedurende langere tijd).

Spijbelt vaak van school, met een aanvang voor het dertiende jaar (voor werkende: ongeoorloofde

afwezigheid van werk)”. (Vandereycken, Hoogduin, & Emmelkamp, 2008, pp. 558-559)

213

5.4.4 Bijlage: DSM IV van ADHD

“DSM-IV-TR criteria Aandachtstekortstoornis met (of zonder) hyperactiviteit

(Omdat de symptomen met het ouder worden iets kunnen afnemen, wordt vaak gesteld dat

een volwassen patiënt moet voldoen aan 4 of 5 van 9 criteria van een of beide

symptoomclusters.)

A. Ofwel (1) (= ADD), ofwel (2) (1 + 2 = ADHD)

(1) Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten

minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het

ontwikkelingsniveau:

Aandachtstekort (deze rubriek alleen vertegenwoordigt ADD)

(a) slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten

in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten

(b) heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden

(c) lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt

(d) volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te

maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of

van het onvermogen om aanwijzigen te begrijpen)

(e) heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten

(f) vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een

langdurige aandacht (langdurige geestelijke inspanning) vereisen (zoals school- of huiswerk)

(g) raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld

speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap)

(h) wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels

(i) is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

(2) zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn

gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en

niet past bij het ontwikkelingsniveau:

Hyperactiviteit

(a) beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel

(b) staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn

plaats blijft zitten

(c) rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of

volwassenen kan dit beperkt blijven tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid)

(d) kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten

(e) is vaak "in de weer" of "draaft maar door"

(f) praat vaak aan een stuk door

214

Impulsiviteit

(g) gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn

(h) heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten

(i) verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt zich

zomaar in gesprekken of spelletjes)

B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen

veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig.

C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen

(bijvoorbeeld op school {of werk} en thuis).

D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school of

beroepsmatig functioneren.

E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve

ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe

te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis,

angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis)”. (ADHD symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV, 2011).

215

5.4.5 Bijlage: DSM IV van PDD-NOS

“Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven

(met inbegrip van Atypisch autisme)

(Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified)

Deze categorie moet gebruikt worden als er een ernstige en pervasieve beperking is in de

ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of van de verbale en non-verbale

communicatieve vaardigheden, of als stereotiep gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn,

terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis,

schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Zo

behoren tot deze categorie ook de ‘atypische autisme’ beelden die niet voldoen aan de criteria van

de autistische stoornis vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie of te

weinig symptomen of deze allemaal”. (Bosch, 2001).

216

5.5 Bijlage: Benaderde organisaties

5.5.1 Bijlage: Benaderde scholen

Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de gebruikte methodes zijn er verschillende scholen

en instellingen benaderd. In boeken en op internet zijn er veel methodes te vinden, maar daaruit

blijkt vaak niet wat er ook daadwerkelijk gebruikt wordt in de praktijk. Om hier een algemeen

beeld van te schetsen, hebben wij er voor gekozen om door het hele land te kijken naar

verschillende scholen. We hebben uit elke provincie minstens twee scholen benaderd. Vaak één

school in een dorp of kleine stad en één school in een grote stad. Ook zitten er verschillende

soorten scholen bij, zoals katholiek, openbaar of gereformeerd. Bij de meeste scholen was er al

veel informatie via de website te verkrijgen. Bij de scholen waar dit niet het geval was, hebben wij

via e-mail om informatie gevraagd. We wilden het pestprotocol inzien en daarnaast wilden wij

weten wat ze naast het pestprotocol nog ondernamen tegen pesten.

De volgende scholen zijn benaderd:

- Christelijke basisschool De Oude Vaart (Terneuzen, Zeeland);

- Openbare basisschool De Meerpaal (Terneuzen, Zeeland);

- Katholieke basisschool De Matheusschool (Galder, Noord-Brabant);

- Katholieke basisschool Vondel (Roosendaal, Noord-Brabant);

- Christelijke basisschool Cirkel Noord (’s-Hertogenbosch, Noord-Brabant);

- Openbare basisschool St. Pieter (Maastricht, Limburg);

- Openbare basisschool Titus Brandsma school (Venlo-Blerick, Limburg);

- Openbare basisschool de driemaster (Nijmegen, Gelderland);

- Open katholieke basisschool de Zevensprong (Apeldoorn, Gelderland);

- Openbare basisschool Borglosschool (Deventer, Overijssel);

- Gereformeerde basisschool Guido de Bres (Ommen, Overijssel);

- De Vrije school (Almere, Flevoland);

- Protestantse en Christelijke basisschool Het Mozaïek (Lelystad, Flevoland);

- Christelijke basisschool De Kethel (Schiedam, Zuid-Holland);

- Openbare basisschool De Pijler (Rotterdam, Zuid-Holland);

- Katholieke basisschool ’t Koggeship (Amsterdam, Noord-Holland);

- Katholieke basisschool Sint Bavoschool (Haarlem, Noord-Holland);

- De Vrije school (Utrecht, Utrecht);

- Protestantse en Christelijke basisschool de Fontein (Houten, Utrecht);

- Openbare basisschool Siebe Jan Boumaschool (Groningen, Groningen);

- Openbare basisschool De Ploeg (Groningen, Groningen);

- Protestantse en Christelijke basisschool Koningin Wilhelmina (Leeuwarden, Friesland);

- Christelijke basisschool KNS Reinboge (Tersoal, Friesland);

- Christelijke basisschool De Lichtbaak (Assen, Drenthe);

- Christelijke basisschool Het Talent (Emmen, Drenthe).

217

Alle scholen hebben een pestprotocol dat te vinden is in de schoolgids. Zo zijn de ouders direct op

de hoogte van de werkwijze van de school wat betreft pesten. In sommige pestprotocollen komt de

vijfsporenaanpak terug. Ongeveer de helft van de scholen maakt alleen gebruik van het

pestprotocol, maar de andere helft van de scholen werkt daarnaast met nog andere middelen.

Twee scholen hebben het bijvoorbeeld over de kanjertraining. Zij maken hier gebruik van om

leerlingen weerbaarder te maken.

Veel scholen besteden aandacht aan het klimaat dat op de scholen heerst. Zo werkt een school

veel met het bespreken van de gedragsregels die op de school gelden en een andere school laat

zien, door middel van lessen, dat gelijkwaardigheid en respect voor elkaar centraal staat. Andere

methodes die gebruikt worden hebben ook te maken met het klimaat, namelijk ‘de Vreedzame

School’ en ‘Leefstijl’. Met bijvoorbeeld de methode Leefstijl wordt er gewerkt aan de sociaal

emotionele ontwikkeling van kinderen en wordt er aan hun gedrag gewerkt. Dit is een methode die

op veel scholen is terug te zien en deze methode wordt gezien als een aanvulling op het

pestprotocol.

218

5.5.2 Bijlage: Benaderde instellingen

Instelling: Soort contact: Hoofdkantoor

gevestigd in:

Uitkomst:

Ambiq Telefonisch doorverwezen

naar mailadres.

Hengelo

(Overijssel)

Geen informatie beschikbaar

Cardea Jeugdzorg Telefonisch Leiden (Zuid-

Holland)

Kanjertraining

Elker Jeugd- en

opvoedhulp

Telefonisch Groningen

(Groningen)

Groepsgesprekken, thema’s.

Pestprotocol voor 24-uurshulp.

Emergis Telefonisch en mail Kloetinge

(Zeeland)

Verschillende malen contact

gezocht, geen reactie ontvangen.

GGZ Breburg Telefonisch en mail Tilburg (Noord-

Brabant)

Geen informatie beschikbaar

Jarabee Telefonisch doorverwezen

naar mailadres

Hengelo

(Overijssel)

Geen reactie ontvangen

Jeugdhulp

Friesland

Telefonisch Leeuwarden

(Friesland)

Geen informatie beschikbaar

Juvent Jeugd en

opvoedhulp

Zeeland

Telefonisch doorverwezen

naar mailadres.

Middelburg

(Zeeland)

Verschillende malen contact

gezocht, geen reactie ontvangen.

Juzt Telefonisch en mail Breda (Noord-

Brabant)

Zitten erg op het groepsproces.

Trainingen en methodieken

document ontvangen.

Kompaan & de

Bocht

Telefonisch Goirle (Noord-

Brabant)

Zitten erg op het groepsproces.

Koraal Groep Telefonisch Sittard (Limburg) Geen informatie beschikbaar

Lijn 5 Mailcontact IJmuiden (Noord-

Holland)

Geen reactie ontvangen

Zandbergen Jeugd

& Opvoedhulp

Telefonisch Amersfoort

(Utrecht)

Werken meer met weerbaarheid.

Onder andere: Rots&Water, Kids’

Skills, Tim & Flapoor en Leefstijl

Mutsaersstichting Telefonisch en mail Venlo (Limburg) Verschillende malen contact

gezocht, geen reactie ontvangen.

Punt P Mailcontact Amsterdam

(Noord-Holland)

Geen reactie ontvangen

Sofia

kinderziekenhuis

Telefonisch Rotterdam (Zuid-

Holland)

Geen informatie beschikbaar

Trivium Lindenhof

Jeugd en

opvoedhulp

Telefonisch en mail Rotterdam (Zuid-

Holland)

Personen die hierover gaan zijn

telefonisch niet bereikbaar. Per

mail is geen reactie ontvangen.

Yulius Via medestudent Dordrecht (Zuid-

Holland)

Geen informatie beschikbaar

219

6.Bibliografie

(2010). Opgeroepen op 2 2, 2012, van Fonds Psychische Gezondheid:

http://www.psychischegezondheid.nl/dynamic/media/1/files/brochures_2011/Pesten_dec_2010.pdf

A. Hoslet, M. A. (2005-2006). Kind tussen gezin en school. Hoger Instituut voor

gezinswetenschappen.

Acker, J. v. (2005). Probleemgedrag in de klas en agressie op school. Antwerpen: De Boeck.

ADD bij kinderen. (sd). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Balans:

http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/add/

ADHD symptomen, kenmerken en diagnostische criteria DSM IV. (2011, 11 14). Opgeroepen op 29

2, 2012, van Mens en samenleving: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/57106-

adhd-symptomen-kenmerken-en-diagnostische-criteria-dsm-iv.html

Andries, W. (2011). Zelfevaluatie in basisscholen. Praktijkboek. Apeldoorn: Garant.

Apacki, C. (1999). Energize! Groepsactiviteiten voor groot en klein. Amstelveen: Lions Quest

Nederland.

Baard, M., & Elst, v. D. (2007). ongewild lastig. Huizen: Uitgeverij Pica.

Beerthuis, R. e. (2009). Kinderen en adolescenten psychiatrische stoornissen. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Bil, P. d. (2004). Observeren registreren rapporteren en interpreteren. In P. d. Bil, Observeren

registreren rapporteren (p. 12). Soest: Nelissen.

Borstlap, S., & Overzee, N. (sd). De No Blame methode. Opgeroepen op Maart 14, 2012, van No

Blame Nederland: http://www.noblame.nl/NBcursusinfoweb.pdf

Broeck, H. v. (2002). Opvoeden in de klas. Wegwijzer voor keerkrachten. Tielt: Uitgeverij Lannoo.

Burgt, M. v. (2008). Preventie en gezondheidsbevordering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Craeynest, P. (2005). Psychologie van de levensloop. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie.

Leuven: Acco.

Cumine, Val, & Stevenson, J. L. (2011, 11 29). Kenmerken ASS per leeftijd. Opgeroepen op 3 8,

2012, van Balans digitaal: http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/asperger/wat-is-

asperger/kenmerken/kenmerken-per-leeftijd/

D.B. Baarda, M. d.-M. (2007). Basisboek interviewen. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Dale, V. (2005). Groot woordenboek van de Nederlandse taal . VBK Media.

De Vreedzame School. (2011). Een compleet programma voor sociale competentie en

democratisch burgerschap . Maartensdijk: Eduniek.

Dekker, A. (2012, 3 21). (T. v. Dun, Interviewer)

Delfos, F. (2007). Kinderen en gedragsproblemen. Amsterdam: Hartcourt.

Delfos, M. f. (2010). Luister je wel naar mij? gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf

jaar. Amsterdam: SWP.

Dossier gedragsproblemen. (sd). Opgeroepen op 4 4, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:

http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=109526

Driessen, L. (2007). Hoe minder straffen? Apeldoorn: Garant.

Een ODD kind opvoeden. (2009, 5 5). Opgeroepen op 5 0, 2012, van Info.nu: http://mens-en-

samenleving.infonu.nl/pedagogiek/35749-een-odd-kind-opvoeden.html

220

hechtingsstoornis. (sd). Opgeroepen op 2 28, 2012, van Rivierduinen GGZ Kinderen en Jeugd:

http://ouders.ggzkinderenenjeugd.nl/templates/RichContentZonder.aspx?PageID=816

Horizon, J. (sd). Horizon Jeugdzorg, contact MKT Oostvoorne. Opgeroepen op Februari 6, 2012,

van Horizon, Instituut voor Jeugdzorg en Onderwijs: http://www.horizon-jeugdzorg.nl/

Impulsiviteit. (2012, 2 13). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Balans:

http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/kenmerken-van-adhd-en-add/impulsiviteit/

Inleiding No Blame. (sd). Opgeroepen op Maart 14, 2012, van No Blame Nederland:

http://www.noblame.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=80&Itemid=95

Jeugdzorg, H. (2011). Taak-functie-omschrijving pedagogisch medewerker.

kenmerken. (2007, 7 5). Opgeroepen op 4 9, 2012, van De knoop:

http://www.deknoop.org/articles.php?lng=nl&pg=13

Kenmerken MCDD. (2007, 12 6). Opgeroepen op 4 5, 2012, van Balans digitaal:

http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/mcdd/kenmerken/

Kenmerken van ADHD en ADD. (2012, 2 6). Opgeroepen op 3 4, 2012, van Balans:

http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/kenmerken-van-adhd-en-add/

Kenmerken van PDD-NOS. (2011, 1 6). Opgeroepen op 3 8, 2012, van Balans:

http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/pdd-nos/wat-is-pdd-nos/kenmerken/

Kenter, D. B. (2000). Ik ga weer graag naar school. Pestgedrag de kop indrukken. Amersfoort:

CPS.

knoop, S. d. (2011). Hechtingsstoornis geen bodemsyndroom. Emmeloord, Flevolnad, Nederland.

Koekkoek, G. d. (2012, 4 11). (N. Steensma, Interviewer)

KRO's Over de streep. (2011, September 1). Over de streep . Nederland: KRO.

Letschert-Grabbe, B. (2008). Dennis, de schrik van de school. Assen: Koninklijke Uitgeverij

Gorcum.

Luitjes, M. (2011). Ontwikkeling in de groep. In M. Luitjes, Ontwikkeling in de groep -

Groepsdynamica bij kinderen en jongeren (p. 15). Bussum: Coutinho.

M. Baeten, J. v. (2002). Kinderen en ingrijpende situaties. Pesten. Hilversum: Kwintessens.

M. Saunders, P. L. (2007). Methode en techniek van onderzoek. Amsterdam: Pearson education.

Marietje Kesselsproject. (sd). Opgeroepen op Maart 14, 2012, van NJI:

http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=37990&recordnr=178&adlibtitel=Marietje Kessels

Project&setembed=

Medisch Kinderhuis Oostvoorne. (sd). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Horizon: Instituut voor

Jeugdzorg en Onderwijs: http://www.horizon-jeugdzorg.nl/

Meer, B. v. (1997). Pesten op school. Lessuggesties voor leerkrachten. Assen: Van Gorcum.

Niemeijer, M., & Gastkemper, M. (2009). Ontwikkelingsstoornissen bij kinderen. Assen: van

Gorcum bv.

NJI. (sd). Cijfers over gepest worden. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd

Instituut: http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/991.html

NJI. (sd). Cijfers over pesten. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:

http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/988.html

NJI. (sd). Gepest worden: Cijfers (vervolg). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd

Instituut:

221

http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=119992&recordnr=10000167&voor=dossier&toon=leesverdert

ekst&onderwerp=Gepest worden

NJI. (sd). Mate waarin kinderen van 8 - 12 jaar gepest worden. Opgeroepen op Mei 22, 2012, van

Nederlands Jeugd Instituut:

http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/992.cmVjb3JkbnI9MTAwMDAxNjcmdm9vcj1kb3NzaWVyJnRvb2

49dGFiZWwmdGFiZWxucj0y.html

NJI. (sd). Pesten: Cijfers (vervolg). Opgeroepen op Mei 22, 2012, van Nederlands Jeugd Instituut:

http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/19/990.cmVjb3JkbnI9MTAwMDAxNTQmdm9vcj1kb3NzaWVyJnRvb

249bGVlc3ZlcmRlcnRla3N0Jm9uZGVyd2VycD1QZXN0ZW4.html

ODD en CD in het kort. (2008). Opgeroepen op 4 5, 2012, van Balans digitaal:

http://www.balansdigitaal.nl/media/1438988/odd-cd-web-nov08.pdf

onveilige hechting en veilige hechting. (2011, 11 14). Opgeroepen op 4 9, 2012, van Mens en

samenleving: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/29913-onveilige-hechting-en-

veilige-gehechtheid-kindvolwassenen.html#3

Over Leefstijl. (sd). Opgeroepen op april 3, 2012, van Leefstijl: Sociaal-emotionele vaardigheden:

http://www.leefstijl.nl/over-leefstijl.html

Pedagogische visie. (2011). Opgeroepen op April 5, 2012, van De Vreedzame School:

http://www.devreedzameschool.net/vreedzameschool/index.php?option=com_content&view=articl

e&id=248&Itemid=61

Pesten op school: Hoe ga je er mee om? (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2012, van Centrum School

en Veiligheid: www.schoolenveiligheid.nl

Programma Day of Change. (2012). Opgeroepen op April 12, 2012, van Day of Change:

http://www.dayofchange.nl/programma-challenge-day

Reijnders, A. (2012, 3 21). (T. v. Dun, Interviewer)

Remmerswaal, J. (2001). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Rigter, J. (2002). ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Couthino.

Rijn, E., & Vermeyden, S. (2009). Behandelend trainen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Roede, E., & Felix, C. (2009). Het einde van pesten op school in zicht? De effectiviteit van

antipestaanpakken op basisscholen. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.

Rooijendijk, L. (1995). Werken in instellingen. Werkboek groep en team. Baarn: Uitgeverij Nelissen

B.V.

Rooijen-Mutsaers, K. v. (2011, September). Wat werkt tegen pesten? Opgeroepen op Maart 13,

2012, van NJI: http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Pesten.pdf

Ruigrok, J. (2010). Handboek alles over pesten. Esch: Quirijn.

Schieving, J. (2007, 10 27). Gedragmatige aanpak bij ADHD. Opgeroepen op 5 9, 2012, van

kinderneurologie: http://www.kinderneurologie.eu/download/adhdgedrag.pdf

Schilder, B. (2009). Journalistiek schrijven. Alphen aan de Rijn: Kluwer.

Sta Sterk training. (sd). Opgeroepen op Maart 21, 2012, van Stichting Omgaan met Pesten:

http://www.omgaanmetpesten.nl/omp/aanbod/sta-sterk-training.php

Symptomen ADHD. (2010, 5 25). Opgeroepen op 4 3, 2012, van Trimbos instituut:

http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/adhd/symptomen

Theorie Leefstijl. (sd). Opgeroepen op April 3, 2012, van Leefstijl; Sociaal emotionele

vaardigheden: http://www.leefstijl.nl/theorie.html

222

Tijs, M. (2011, Maart). Gesprekken voeren met kinderen. Opgeroepen op Maart 2011, van

Mediation: http://www.mediation.nl/Mediation/images/stories/pdf-

bestanden/gesprekken%20voeren%20met%20kinderen.pdf

Timmers-Huigens, D. (1999). Observeren en rapporteren in de zorg- en hulpverlening. In D.

Timmers-Huigens, Observeren en rapporteren in de zorg- en hulpverlening (p. 72). Lage Zwaluwe:

Van Tricht Uitgeverij.

Vaessen, G. (2008). Gedragsproblemen bij jongeren met psychiatrische stoornissen. Apeldoorn:

Garant Uitgeverij.

Veiligheid in het onderwijs. (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2102, van Rijksoverheid:

www.rijksoverheid.nl

Verheij, F., & M. Monasso, L. (1999). Zorgbreedte van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van

Gorcum.

Verhoeven, N. (2010). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger

onderwijs. Den Haag: Boom onderwijs.

Verhulst, F., Verheij, F., & Ferdinand, F. (2003). Kinder- en jeugdpsychiatrie psychopathologie.

Assen: van Gorcum bv.

Vijfsporenaanpak. (sd). Opgeroepen op Maart 8, 2012, van Pestweb: www.pestweb.nl

Wat is MCDD. (2007, 12 6). Opgeroepen op 3 26, 2012, van Balans digitaal:

http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/mcdd/wat-is-mcdd/

wat is PDD-NOS. (2012). Opgeroepen op 3 8, 2012, van Balans:

http://www.balansdigitaal.nl/stoornissen/pdd-nos/wat-is-pdd-nos/

Willemse, J. (2010). Anders kijken. Theorie en praktijk van de systeembenadering. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.