adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie van ...

35
135 adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie van arnhem door sophie reinders* In 1579 begon Aleyd van Arnhem met het bijhouden van een album amicorum, waarin ze tot 1592 circa 140 inscripties verzamelde. Aleyd stamde uit een Gelderse adellijke familie, haar album hield ze echter voornamelijk bij aan het hof van Willem van Oranje in Antwerpen, waar zij een tijdje samen met haar jongere broer Gerard verbleef. 1 De ope- ningstekst is een lofdicht op de vriendschap: Amitie est une très saincte et honnorable chose, et digne. Non seulement de sin- guliere reverence; mais d’estre recommandé avecq perpetuelles louanges; com- me celle, qui est nourrice tres discrete de toute magnificence et d’honnestete, seur de charité, et de recognaissance; ennemie d’inimitié et d’avarice, et qui tousjours est prompte sans attendre d’estre requise de faire vers aultre les vertu- euse oeuvres elle voudroit estre faites à soy: bien que les tres divins effects de icel- le se voyent aujourdhui bien peu de fois usites entre deux personnes; qui est un grand faute, et reproche de la miserable convoitise des hommes, laquelle regar- dant seulement à sa propre utilité, a chassé ceste amitié pardela les extremes fins de la terre et l’a mise en perpetuel exil. 2 Op het eerste gezicht lijkt dit een heel persoonlijke lofzang op de vriendschap, maar dat is het niet. Het is een Franse vertaling van een citaat uit de Decamerone, het veertiende- eeuwse meesterwerk van de Florentijnse schrijver, dichter en humanist Giovanni Boccaccio, die in zijn werk het menselijk vernuft, het improvisatievermogen, het rake woord, de vriendschap, en de liefde (zowel geestelijk als lichamelijk) verheerlijkt. Vriendschap wordt hier voorgesteld als een ‘zeer heilige, eervolle en waardige zaak’, die niet genoeg te prijzen en een voedster van mildheid en wellevendheid, een zuster van christelijke liefde en dankbaarheid, een vijandin van haat en gierigheid is. Essentieel in Boccaccio’s voorstelling van vriendschap is haar onbaatzuchtigheid: zij schiet toe zonder * Met dank aan Conrad Gietman, die enkele onmisbare suggesties deed ten aanzien van bronnen en literatuur.

Transcript of adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie van ...

135

adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie van arnhem

door

sophie reinders*

In 1579 begon Aleyd van Arnhem met het bijhouden van een album amicorum, waarin zetot 1592 circa 140 inscripties verzamelde. Aleyd stamde uit een Gelderse adellijke familie,haar album hield ze echter voornamelijk bij aan het hof van Willem van Oranje inAntwerpen, waar zij een tijdje samen met haar jongere broer Gerard verbleef.1 De ope-ningstekst is een lofdicht op de vriendschap:

Amitie est une très saincte et honnorable chose, et digne. Non seulement de sin-guliere reverence; mais d’estre recommandé avecq perpetuelles louanges; com-me celle, qui est nourrice tres discrete de toute magnificence et d’honnestete,seur de charité, et de recognaissance; ennemie d’inimitié et d’avarice, et quitousjours est prompte sans attendre d’estre requise de faire vers aultre les vertu-euse oeuvres elle voudroit estre faites à soy: bien que les tres divins effects de icel-le se voyent aujourdhui bien peu de fois usites entre deux personnes; qui est ungrand faute, et reproche de la miserable convoitise des hommes, laquelle regar-dant seulement à sa propre utilité, a chassé ceste amitié pardela les extremes finsde la terre et l’a mise en perpetuel exil.2

Op het eerste gezicht lijkt dit een heel persoonlijke lofzang op de vriendschap, maar datis het niet. Het is een Franse vertaling van een citaat uit de Decamerone, het veertiende-eeuwse meesterwerk van de Florentijnse schrijver, dichter en humanist GiovanniBoccaccio, die in zijn werk het menselijk vernuft, het improvisatievermogen, het rakewoord, de vriendschap, en de liefde (zowel geestelijk als lichamelijk) verheerlijkt.Vriendschap wordt hier voorgesteld als een ‘zeer heilige, eervolle en waardige zaak’, dieniet genoeg te prijzen en een voedster van mildheid en wellevendheid, een zuster vanchristelijke liefde en dankbaarheid, een vijandin van haat en gierigheid is. Essentieel inBoccaccio’s voorstelling van vriendschap is haar onbaatzuchtigheid: zij schiet toe zonder

* Met dank aan Conrad Gietman, die enkele onmisbare suggesties deed ten aanzien van bronnen en literatuur.

sophie reinders

136

te wachten op een uitnodiging en wordt niet voortgedreven door onzuivere motieven. InFilomena’s verhaal van Titus en Gilippus, waarin het bovengenoemde citaat wordt ge-vonden, stelt Titus dat de band van vriendschap veel sterker bindt dan die van het bloed,omdat we vrienden hebben naar keuze en verwanten naar het toeval ze ons geeft.3 Eenadagium dat we vandaag de dag nog herkennen in een uitspraak als ‘familie heb je, vrien-den kies je’.

Het is moeilijk te bepalen of Aleyd van Arnhem deze inscriptie zelf in haar album heeftgeschreven en zo ja, of zij haar dan uit de Decamerone overgeschreven heeft of – in het ge-val dat de bijdrage van iemand anders is – zij de inscriptie als een citaat hieruit herkende.Maar of Aleyd de Decamerone nu wel of niet gelezen had, feit is dat dit werk in de adellijke(hof)kring waarin zij zich bewoog zeer waarschijnlijk circuleerde en tot het referentie-kader behoorde waarbinnen men vriendschap definieerde. Ook in andere alba amicorumwordt verwezen naar loci classici als de werken van Cicero en Aristoteles en naar het huma-nistische vriendschapsdiscours (zoals de Essays van Montaigne4) om dit begrip te om-schrijven. Zo schreef de edelman Georg Ripperda een passage uit Cicero’s beroemdeLaelius De Amicitia in het album van de uit Zutphen afkomstige Rutghera van Eck, dat eenkleine twintig jaar later dan dat van Aleyd werd aangelegd. In deze passage wordt bena-drukt dat in echte, of ‘ware’ vriendschap alleen het zedelijk goede mag worden verlangden onbeschroomd advies gegeven moet kunnen worden.5

Kwamen deze hier kort geschetste ideale vormen van vriendschap overeen met depraktijk(en) van alledag? Historicus Luuc Kooijmans stelt dat het idee van ‘ware vriend-schap’ in de vroegmoderne tijd vooral onder studenten en literatuurbeoefenaars bleef bestaan.6 Dit zien we terug in alba amicorum van zowel mannen als vrouwen, waarinvooral de gestileerde, ideaalvorm van vriendschap wordt bezongen en als een sterkereband dan liefde wordt voorgesteld. Zo schrijft Margaretha van Arnhem, een verre nichtvan Aleyd, in het album van haar nichtje Walraven van Stepraedt een populair rijmpje,waarin ze stelt dat vriendschap om lang te kunnen duren op een goede naam (reputatie)moet berusten en dat alleen de deugd blijft bestaan, terwijl liefde en schoonheid vergaan:

Une amitie pour durer longementSur bon renom doit prendre fondementQui n’est point iette a la voleelamour perit beaute et tost couleeSuele vertu donne contentement.7

In de praktijk echter, zo meent Kooijmans, moest ‘ware vriendschap’ in de vroegmoder-ne tijd het onderspit delven ten opzichte van een op verwantschapsbanden en onderlin-ge solidariteit berustende vorm van vriendschap. De oorzaak daarvan was de structuurvan de samenleving, waarin sociale zekerheid ontbrak en onderling hulpbetoon onont-beerlijk was om te overleven. Hierdoor waren voor het individu de eigen belangen altijdverweven met de belangen en de reputatie van vrienden.8 Wanneer men in de vroegmo-derne tijd over vriendschap spreekt, dan heeft men het volgens Kooijmans in eerste in-

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

137

stantie over de relaties tussen familieleden en het woord ‘vrienden’ was dan ook vaak eensynoniem voor ‘verwanten’. Vriendschap in deze periode moet als een soort sociale verze-kering worden beschouwd: voor het individu was het noodzakelijk om een netwerk vanverwanten om zich heen te verzamelen waarop in tijden van nood een beroep kon wor-den gedaan. De begrenzing van dat reservoir aan verwanten was niet nauw omschrevenen de groep wisselde voortdurend van samenstelling, maar de kern van deze ruime kringvan verwanten werd bepaald door de naaste familie. De intensiteit, maar ook de inhoude-lijke betekenis van vriendschapsbanden kon per relatie verschillen, afhankelijk van per-soonlijke voorkeur, omstandigheden en behoeften. Hoe verder bijvoorbeeld de verwant-schapsgraad, hoe minder verplichtingen men in principe had. Het lag bovendien voor dehand dat men sneller hulp gaf aan vermogende verwanten. Zij waren immers in staat omop hun beurt de familie te hulp te schieten als dat nodig was.9 Reputatie en betrouwbaar-heid waren kernwoorden als het ging om het onderhouden van vriendschap; een goedenaam krijgen en behouden binnen de brede kring van verwanten was essentieel. In zeke-re zin bestond vriendschap daardoor uit een voortdurend uitwisselen van diensten en beleefdheden.10

Waar het belang van vriendschap en verwantschap in de wetenschappelijke litera-tuur voor de vroegmoderne samenleving inmiddels breed erkend wordt, is er tot nu toenog betrekkelijk weinig aandacht voor adellijke vriend- en verwantschapspraktijken indeze periode.11 Dat geldt zeker voor de adel in de Noordelijke Nederlanden en al helemaalvoor de Gelderse riddermatige adel (de adellijke families die werden verschreven in de rid-derschapscolleges van het gewest) van de late zestiende en vroege zeventiende eeuw.12

Wat verstonden adellijke mannen en vrouwen onder de begrippen vriendschap en ver-wantschap en hoe gaven zij er invulling aan in een periode waarin oude kaders doorReformatie en Opstand onder zware druk kwamen te staan en uiteindelijk zelfs werdenvernietigd? Had deze religieuze en politieke herstructurering van de samenleving in-vloed op bestaande vriendschaps- en verwantschapsbanden?

Sporen van vriendschap

Dat deze thema’s en vragen – en dan vooral in hun onderlinge relatie – in de gewestelijkegeschiedschrijving nog maar weinig aandacht hebben getrokken is niet zo vreemd, aan-gezien er uit deze tijd voor de Gelderse adel – afgezien van de grote brievencollectie van dehoogadellijke Van den Berghs, die tot een andere adellijke subcultuur zijn te rekenen13 –maar in beperkte mate egodocumenten bewaard gebleven zijn.

Alba amicorum – en dan vooral alba van vrouwen – worden weliswaar beschouwd alszeer intieme bronnen en lijken alleen al vanwege hun naam (‘lijst van vrienden’) eenbruikbare bron, maar we moeten niet vergeten dat zij uitpuilen van klassieke topoi en an-dere gemeenplaatsen en dat bij het bijhouden van en schrijven in alba omgangsvormenen conventies de toon zetten. Teksten konden in de context van een album amicorum ech-ter wel degelijk een persoonlijke lading krijgen en zullen die ook vaak gehad hebben,

sophie reinders

138

maar het is moeilijk daar de vinger achter te krijgen. Ten eerste omdat ‘persoonlijk’ in zes-tiende- en zeventiende-eeuwse (vrouwen)alba meestal niet betekent dat we door het le-zen van de bijdragen meteen veel te weten komen over de bezitter of bezitster en zijn ofhaar emotionele band met de inscribent. Zo kwamen sentimentele vriendschapsgedich-

De familie Van Arnhem in het album van Walraven van Stepraedt (Gelders Archief, Arnhem)

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

139

ten zoals men die aantreft in de achttiende eeuw in deze periode niet voor, aangezien bin-nen de humanistische omgangsvormen een dergelijke exuberantie uitgesloten was. Welwaren bijdragen in veel gevallen toegespitst op de interesse, de leeftijd, het geslacht en destatus van de ‘ontvanger’.14

Inscribenten in vrouwenalba maakten bovendien vermoedelijk veelvuldig gebruikvan een bepaalde coderingstechniek, waardoor hun inscripties (vaak ‘tweedehands mate-riaal’ als bekende liederen, citaten van beroemde auteurs, et cetera) heel moeilijk te deco-deren zijn wat betreft de achterliggende boodschappen en gevoelens. Zoals jongeren van-daag de dag rekening houden met een bepaald (al dan niet ingebeeld) publiek als zij ietsplaatsen op sociale media, zo deden albuminschrijvers dat ook. De omvang van dit inge-beelde publiek hangt af van het individu. Sommigen stellen zich een intieme cirkel vanvrienden voor, anderen een grotere kring. Een dergelijk verschil zal er ook tussen alba ge-weest zijn, alleen al grof gezegd tussen vrouwenalba bijgehouden aan een hof (met daar-in ook handtekeningen van celebrities als Willem van Oranje en passanten met wie de bandvermoedelijk zeer efemerisch was) en alba bijgehouden in (huiselijker) familiekring.Inscribenten in alba hielden in elk geval rekening met een bepaald publiek, zodat zij zichop de juiste manier konden presenteren. Albuminschrijvers stonden hiermee voor een dilemma: hoe konden ze ‘cool’ zijn voor hun leeftijdsgenoten en flirten met elkaar en zich

De familie Van Stepraedt in het album van Margaretha van Arnhem (Huisarchief Twickel, Delden)

sophie reinders

140

tegelijkertijd deugdzaam presenteren, voldoen aan de normen van hun stand en die vanhun ouders en andere familieleden die ook in hun album schreven en hun inscripties(mogelijk) konden lezen?

Jongeren vandaag de dag en jongeren in de zestiende eeuw lossen en losten dat pro-bleem op door zogenaamde ‘sociale steganografie’. Steganografie is een eeuwenoude tac-tiek van het verbergen van informatie in onschuldig ogende objecten en ontleent haarkracht niet aan een sterke codering, maar werkt omdat het niet in mensen opkomt naareen verborgen boodschap te zoeken.15 Deze techniek wordt veel gebruikt op internet, al-dus social media scholar Danah Boyd. Met name jongeren zijn heel handig in het versleu-telen van hun posts op internet. Doordat ouders het achtergrondverhaal of de context niet(helemaal) kennen, kunnen ze toch vrij met elkaar communiceren, ook als hun ouders ofanderen voor wie de boodschap niet bedoeld is, meelezen.16 In vrouwenalba werkte het opeenzelfde manier.17 Het persoonlijke karakter van bijdragen is enkel te ontdekken als wedie bijdragen kunnen confronteren met andere bronnen die iets zeggen over de inscri-bent in kwestie of de albumbezitter, met andere woorden: als we de context van vierhon-derd jaar geleden kennen. Door een nauw verbonden netwerk van vrouwenalba te bestu-deren en daarbij ook andere bronnen te betrekken, kunnen we proberen meer te weten tekomen over de band tussen inscribent en eigenaresse of inscribent en mede-inscribenten.Soms helpt een contemporain commentaar in een album ons daarbij.18 Lukt dat niet, dantonen albuminscripties ons enkel dat inscribent en eigenaresse elkaar een keer ontmoethebben, maar weinig van de aard van hun band.

Voor een onderzoek naar de betekenis en praktische invulling van vriendschap en ver-wantschap zijn zelfs deze persoonlijke ‘lijsten van vriendschap’, zeker geïsoleerd bestu-deerd, dus niet afdoende. Helaas zijn die aanvullende bronnen zoals gezegd maar in zeerbeperkte mate voorhanden. Enkele nog niet of nauwelijks bestudeerde pakketten metpersoonlijke correspondentie uit het huisarchief Kernhem zijn dan ook van grote waar-de – vooral omdat zij stammen uit een milieu waarin verschillende alba amicorum wer-den bijgehouden.19 Het gaat om een kleine honderd brieven, geschreven tussen 1574 en1615 en gericht aan Carel van Arnhem, heer van het huis Kernhem of (in een enkel geval)zijn echtgenote. Bijna alle brieven zijn geschreven door adellijke bloedverwanten, aan-verwanten en enkele andere standgenoten, vooral afkomstig uit de Gelderse kwartierenvan Arnhem, Nijmegen en Roermond. Slechts een paar van de brievenschrijvers zijn vanlagere afkomst. Een van hen is een Arnhemse wijnkoper die in 1605 Carel in een onderda-nig schrijven (aan de ‘edelen, erentfesten, seer voorseenigen ende discreten groitgunsti-gen joncker’) wijn probeert te verkopen voor de bruiloft van zijn oudste dochter – naarzijn zeggen de beste wijn van de stad.20

De brievencollectie is niet alleen wat betreft haar omvang voor deze tijd vrij uniek.Juist omdat bijna alle brieven zijn geschreven door naaste of verre verwanten zijn zij vangroot belang voor een beter begrip van de praktijken van vriendschap van de Gelderse adelin de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. Vanzelfsprekend is dit ook een bron meteen aantal haken en ogen. Allereerst is er het probleem dat we alleen beschikken over debrieven die Carel ontving en niet de brieven die hij zelf aan zijn ‘vrienden’ schreef. Soms

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

141

blijkt het echter mogelijk meningen van Carel te reconstrueren aan de hand van wat zijncorrespondenten schreven. Daarnaast is het niet duidelijk of het corpus een representa-tieve afspiegeling vormt van alle brieven die Carel ooit ontving. Zo is er slechts uit één jaarcorrespondentie bewaard van zijn neef Pouwel van Arnhem, maar getuige de persoonlij-ke toon daarvan is het zeer onwaarschijnlijk dat er niet veel meer brieven zijn geschreven.Uit een min of meer terloopse mededeling blijkt dat de twee neven als leden van deVeluwse ridderschap de gewoonte hadden om in hetzelfde logement (waarschijnlijk indezelfde kamer, misschien zelfs in hetzelfde bed) te overnachten wanneer zij met hetlandgericht over de Veluwe trokken.21

Vanzelfsprekend vormen de brieven maar in beperkte mate een weerslag van Carelspersoonlijke omgang met verwanten. Soms handelde een secretaris de correspondentieaf. In andere gevallen bevatten de brieven zelf slechts deels de boodschap die aan Carelmoest worden overgebracht. Het is wel duidelijk dat men om verschillende redenen nietalle belangrijke zaken aan het papier toevertrouwde. Zo biedt Johanna van Voorst haarzwager op 12 december 1588 via een brief vanuit de Doddendaal haar excuses aan dat zijniet geantwoord heeft op een eerdere brief. Zij vindt hetgeen zij te bespreken hebben teprecair voor het papier en hoopt over een dag of vier, vijf bij hem langs te komen. In eenbrief van 28 juli 1580 had ze ook al eens benadrukt dat deze ‘ten eigenn handenn’ moestworden aangeboden. Angst dat vertrouwelijke informatie in verkeerde handen zou val-len, was een van de redenen dat veel zaken niet schriftelijk maar mondeling via de bodewerden overgebracht. In 1591 schrijft Johanna aan Carel dat dienaar Gijsbert hem per-soonlijk zal inlichten over een bepaalde kwestie,22 en in datzelfde jaar verzoekt neefRickalt van Merode om geloof te hechten aan zijn bode: ‘Was Peter Mensser meinen oh-men sagen wirt, mach mein ohm im gluben zu stellen.’23

Een laatste kanttekening is de constatering dat brieven volgens bepaalde conventiesen beleefdheden zijn opgebouwd. Edelen hanteerden een zeer bloemrijke taal om uit-drukking te geven aan hun band met de geadresseerde en excelleerden in wat de achttien-de-eeuwse Engelse schrijver en geleerde Samuel Johnson eens afdeed als ‘the art of deco-rating insignificance’.24 Uitdrukkingen van vriendschap of affectie in een brief zoudenvolgens hem een vervanging kunnen zijn van echte affectie. Het taalgebruik maakt hetin elk geval moeilijk de betekenis van vriendschap te begrijpen, om opportunisme tescheiden van werkelijke genegenheid, conventies en hoffelijkheidsrituelen van oprecht-heid. Net als vriendschap en andere sociale banden waren brieven deels performance, waar-bij men kon putten uit beschikbare modellen of eigen modellen kon creëren.25

Toch zijn de brieven aan Carel van Arnhem heel goed bruikbaar voor een onderzoeknaar de betekenis van vriendschap en verwantschap binnen de adellijke kring waarin hijzich bewoog. Hoewel bloemrijk taalgebruik duidelijk aanwezig is in de brieven, vooral inaanhef en afsluiting,26 lijkt de invloed van humanistische conventies in deze periode noggering en kenmerken zij de correspondentie niet. In zekere zin zijn de brieven juist zeerdirect, zonder verwijzingen naar de klassieken of gebruik van Latijnse formuleringen.Slechts een enkele brief is geschreven in het Frans. Daarbij komt dat ook als ze gestileerdzijn en putten uit een standaardrepertoire, ze worden gepersonaliseerd door de keuze

sophie reinders

142

voor verschillende aanspreekvormen en toonzettingen (streng versus onderdanig, et ce-tera). Bovendien zijn alle brieven gegrond in gezamenlijke activiteiten en gezamenlijkevriendschappen: ze beschrijven relaties met een verleden en een toekomst die (mede) viade brieven deels te reconstrueren zijn. De brieven zijn een onderdeel, uitbreiding van werkelijke relaties, geen vervanging ervan.27

Behalve de brieven en enkele bewaard gebleven alba amicorum – niet alleen van Carelis een album amicorum overgeleverd,28 maar ook van twee van zijn dochters,29 zijn nicht-je Walraven van Stepraedt (oomzegster) en zijn eerder genoemde nicht Aleyd – zijn er nogenkele bronnen die het mogelijk maken om inzicht te krijgen in het bredere kader van devriendschaps- en verwantschapspraktijken van de Van Arnhems. De belangrijkste daar-van is een kopieboek waarin Carel genealogische aantekeningen maakte en afschriftenverzamelde van allerlei familierechtelijke handelingen waarbij zijn voorouders of hijzelfals huwelijks- of magescheidsvriend betrokken waren.30 In zekere zin is dit kopieboek alseen boekhouding van zijn vriendschapsnetwerk te beschouwen. Samen vormen al dezebronnen een unieke mogelijkheid om inzicht te krijgen in de sociabiliteit van de Gelderseadel rond 1600.

De Van Arnhems

Carel van Arnhem, de ontvanger van de brieven, stamde uit de hoofdtak van het geslachtVan Arnhem, die aan het einde van de vijftiende eeuw door huwelijk kasteel Kernhem bijEde had verworven en daar sindsdien ook was gevestigd. De Van Arnhems waren gene-raties lang nauw verbonden geweest aan de hertogen van Gelre. In 1543 ondertekendeZeger van Arnhem (Carels vader) namens het Kwartier van Veluwe het Tractaat van Venlo,waarbij de soevereiniteit over het hertogdom werd overgedragen aan Keizer Karel v.31 Op15 augustus 1557 overleed hij, waarna hij werd begraven in het koor van de dorpskerk teEde. In het testament dat hij vier dagen voor zijn dood liet opmaken, benoemde hij Carel,geboren op 24 augustus 1551 uit zijn (tweede) huwelijk met Catharina van Honnepel (we-duwe van de heer van de Doornenburg), tot opvolger op Kernhem.

In zijn jeugd werd Carel omringd door oudere halfzussen, door zijn vader verwekt bijdiens eerste vrouw, Catharina Bentinck. De oudste van hen was bijna een generatie ouderdan hij en trouwde in 1558 met haar stiefbroer Elbert van Voorst tot Schoonderbeeck, hetenige kind uit het eerste huwelijk van Catharina van Honnepel. Van Voorst lijkt enige tijdte hebben opgetreden als familiehoofd. Hij was niet alleen een halfbroer én voogd vanCarel, maar trad ook op als pleitbezorger van de Van Arnhems in een zich vele jaren voort-slepend erfrechtelijk conflict met de aangetrouwde familie Van Varick.32 Van Carels zevenandere halfzussen huwde Elisabeth in 1557 met Johan toe Boecop van het nabij gelegenhuis Harsselo (bij Bennekom) en de twee jaar jongere Henrica in 1575 met de Westfaalseedelman Heinrich von Aschenberg zu Gottendorp. Drie halfzussen traden in het kloos-ter; Gertruid, de jongste van hen, bracht het tot mater van het Agnietenklooster inArnhem en zou in de nacht van 10 op 11 december 1612 sterven na een bewogen leven –

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

143

‘stond veel weerderdigheit uit’, zo weten oude genealogieën althans over haar te mel-den.33 Meer omgang, vooral op latere leeftijd, zal Carel hebben gehad met zijn halfzusAnna, die klaarblijkelijk haar vader in diens laatste jaren tot grote steun was geweest endaarvoor door hem als dank in zijn testament met honderd carolusgulden was bedacht.34

Zij zou op Kernhem blijven wonen en verschillende keren als peetmoeder optreden bij dedoop van Carels kinderen. Eén dochter werd (hoogstwaarschijnlijk) naar haar ver-noemd.35 In 1625 overleed zij op de hoogbejaarde leeftijd van 92 jaar.36 Naast deze halfzus-sen had Carel één volle, zes jaar oudere zus, Aleyd (een naamgenote dus van de genoemdealbumbezitster). Zij trouwde in 1580 met Johan van Scherpenzeel, die als landdrost vanVeluwe tot de meest vooraanstaande edellieden van het Kwartier van Veluwe behoorde.

De verwantschapskring van Carel werd in zijn jeugd dus in sterke mate beheerst dooraangehuwde families. Er was één oom van vaderszijde: Joseph van Arnhem, die door hu-welijk de Hulshorst bij Nunspeet had verworven. Met diens zoon Pouwel (Paul) reisdeCarel misschien samen tijdens de peregrinatio academica die hij, blijkens zijn album ami-corum, begin 1571 aan de nieuwe, door koning Filips ii gestichte, streng katholieke uni-versiteit van Douai begon en die hem naderhand voerde naar Parijs (oktober-november1571), Orléans (december 1571-januari 1571) en Dôle (maart-mei 1572). Daar schreef hij op

Eigendomsinscriptie van Carel van Arnhem (‘aetatis suae 18’) in zijn album amicorum, vervaardigd te Douai, 1571(Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage)

sophie reinders

144

6 mei een bijdrage in het album amicorum van de uit Venlo afkomstige Simon Dusing,minder dan een maand later volgde zijn neef Pouwel met een inscriptie in hetzelfde album.37 Carels eigen album maakt het mogelijk om de rest van zijn reis grotendeels tereconstrueren. In juli 1572 verbleef hij te Padua, daarna in Bologna (augustus 1572), Rome(november 1572-mei 1573), Napels (april-mei 1573), Venetië (juni 1573) en Padua (juli, sep-tember 1573, november 1573-februari 1574), waar hij zich aan de universiteit liet inschrij-ven als rechtenstudent – promoveren deed hij niet, dat paste niet bij zijn adellijke status.38

Een jaar later trouwde hij met Agnes van Stepraedt, een dochter van de Doddendaal. Met deze uit het Kwartier van Nijmegen afkomstige riddermatige familie waren de Van Arnhems al verbonden door het huwelijk van Agnes’ tante Belia van Stepraedt met deVeluwse edelman Johan van Sallandt, die een Van Arnhem als moeder had. Later zoudende verwantschapsbanden nog verder worden verstevigd. In 1583 trouwde Carels nichtAleyd van Arnhem met Johan van Gendt tot Winssen, wiens moeder een Van Stepraedtwas. Uit het twee jaar eerder gesloten huwelijk van een dochter van het al genoemde echt-paar Sallandt-Stepraedt en de in 1586 wegens het overgeven van de stad Grave onthoofdeStaatse officier Lubbert Torck, heer van Hemert, werd bovendien een zoon geboren, ookLubbert geheten, die twee keer met een Van Arnhem zou trouwen: eerst met Carels doch-ter Henrica, later met haar achternichtje Jacoba van Arnhem.

Met Agnes van Stepraedt kreeg Carel van Arnhem negen kinderen, van wie twee zoon-tjes en twee dochtertjes vroeg overleden.39 Haar laatste bevalling overleefde Agnes niet:zij overleed op 7 augustus 1586, haar man met vier dochters (Catharina, Margaretha, Anna

Kasteel Kernhem te Ede, getekend door Abraham (ii) de Haen, 1731 (Historisch Museum Ede; foto afkomstig vanwww.mijngelderland.nl)

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

145

en Henrica) en één zoon achterlatend. De zoon, Zeger geheten, zou pas in 1627 op 49-jari-ge leeftijd in het huwelijk treden. Van zijn zussen trouwde Catharina als eerste: in 1605met Johan van Renesse (de jonge) van kasteel ter Aa bij Breukelen, in 1613 volgde Henrica,de jongste zus. Zij zou al een jaar later in het kraambed sterven. Net als Margaretha lietHenrica een album amicorum na – samen bieden deze alba ons een blik in de belevings-wereld van Carels dochters.

Bij zijn overlijden in 1621 was de heer van Kernhem zonder enige twijfel een edelmanmet aanzien in het hele gewest. Sinds 1576 was hij als riddermatige op land- en kwartier-dagen verschenen, sinds 1601 was hij bovendien extra-ordinaris raad in het Hof van Gelre.In dat ambt volgde hij zijn neef Johan van Arnhem op, die nu gewoon raad werd op voor-waarde dat hij zijn ambt als richter van Arnhem en Veluwezoom zou neerleggen.40 Dielaatste post was inmiddels toegezegd aan Johans broer Pouwel. Johan heeft echter nooitofficieel afstand gedaan van zijn richterambt en Pouwel werd in 1602 aangesteld als land -rentmeester-generaal. Al deze benoemingen tonen aan dat de Van Arnhems rond 1600 inhet protestantiserende Gelderland in religieus opzicht als betrouwbare bondgenotenwerden beschouwd. Pouwel lijkt getuige zijn benoeming tot ouderling in Arnhem in zijntoewijding aan de nieuwe religie overigens het meest ver te zijn gegaan.41

Verwantschapsstructuren

Het leven van Carel van Arnhem en zijn kinderen werd in sterke mate bepaald door de hu-welijksbanden die zijzelf en hun (levende dan wel overleden) verwanten waren aange-gaan. De Gelderse adel hanteerde in de zestiende en zeventiende eeuw twee concepten omverwantschap aan te duiden. In de eerste plaats was er een nauw concept, dat was geba-seerd op verticale patrilineaire verwantschapsbanden en betrekking had op een geslachtmet een (vaak mythische) stamvader en diens naamdragende nakomelingen in manne-lijke lijn. Een symbolische uitdrukking van dit patrilineaire verwantschapsconcept wasvoor de Van Arnhems allereerst het geslachtswapen (in zilver een rode adelaar). Hoe be-langrijk dit wapen voor Carel van Arnhems zelfrepresentatie was, blijkt wel uit de ope-ningsinscriptie van zijn album amicorum, waarin hij zich duidelijk profileert als een ver-tegenwoordiger van het geslacht Van Arnhem. Het album opent met zijn familiewapenen portret – waarbij de adelaar overigens uit courtoisie de kop naar het portret gekeerdheeft. Ook in andere alba amicorum presenteert Carel zich met dit wapen.42 Vanuit dit-zelfde patrilineaire familiebesef was het vanzelfsprekend dat Carels oudste zoon, Zeger,werd vernoemd naar zijn grootvader van vaderszijde en dat zijn oudoom Joseph vanArnhem als vertegenwoordiger van de enige andere tak van het geslacht als doopgetuigewerd gevraagd (bij Zegers voor en na hem geboren zusjes werden de doopgetuigen uit eenveel ruimere verwantschapskring gezocht). Bijna even vanzelfsprekend was het dat dezezoon Carel als heer van Kernhem zou opvolgen, zoals die zijn vader had opgevolgd om hethuis voor eeuwig, of althans zo lang mogelijk, met het geslacht Van Arnhem verbondente laten blijven.43

146

Naast dit nauwe patrilineaire verwantschapsconcept bestond er een breder concept,waarvan de term ‘vrunden’ (vrienden) een uitdrukking was. Hiermee werd niet alleen ie-dereen buiten het kerngezin aangeduid aan wie men verwant was door mannelijke ofvrouwelijke afstamming, maar ook diegenen die tot een familie behoorden waar menzelf, dan wel broers of zussen (of hun kinderen) in trouwde(n). Deze ‘vrunden’ hadden, insteeds verschillende constellaties, gemeenschappelijke belangen en verplichtingen tenaanzien van de vererving en herverdeling van door gemeenschappelijke voorouders nagelaten goederen. Bij iedere verbinding en herverdeling van goederen was intensievesamenwerking noodzakelijk en daarbij ontstonden soms felle conflicten tussen echtge-noten, schoonfamilies, broers en zussen, die elkaar op de een of andere manier moestencompenseren voor het verkrijgen van bepaalde goederen. Het begrip ‘vrunden’ verweesdus naar elkaar overlappende netwerken van verwanten en aanverwanten waarvan de sa-menstelling voor ieder individu verschilde en die door nieuwe huwelijken steeds weerveranderingen ondergingen.44 In deze termen zagen de ‘vrunden’ het zelf ook. ToenCarels dochter Henrica in 1614 trouwde met Lubbert Torck, de gelijknamige zoon vanonthoofde gouverneur van Grave, liet Anthonis van Lynden, die enkele jaren eerder wasgetrouwd met een nichtje van zijn vrouw, hem weten dat het voorgenomen huwelijkhem ‘van herten lief’ was, omdat ‘door sulcken aliantie onsse vrunscap verdubbelt endevermeert wordt’.45

Johan van

Arnhem ± 1459-1531

× 1486 Aleijd van Bemmel

± 1470-1548

Anna Sophia Zeger Clara Hendrik Joseph 1487-1553 1493-1548 1502-1557 1508-1522 * 1507 1509-1586 × 1508 × 1512 × 1532 × 1522 × 1547 × 1542 Anthonis van Gerard van Re- Clara van der Jacoba van Middachten nesse, heer van der Aa ×× 1543 Braeckell Dilft Spuelde ± 1465-1533 Catharina van Honnepel ± 1526-1556 Johanna Anna Elisabeth Henrica Gertruid Aleyd Carel Johan Aleyd Pouwel Gerhard 1533-1613 1534-1625 1536-1587 1538-1577 1539-1612 1545-1593 1551-1621 1543-1607 1546-1615 1553-1621 1556-na 1592 × 1558 × 1557 × 1575 × 1580 × 1575 × 1589 × 1583 × 1587 Elisabeth van Elbert van Johan toe Heinrich von Johan van Agnes van Johanna Johan van Ap Voorst tot Boecop tot Asscheberg Scherpenzeel, Stepraedt van Ittersum Gendt, heer ×× 1591 Henrica Schoonderbeek Harsselo tot Gottendorp heer van Scherpenzeel ± 1569-1626 van Winssen van Goltstein in of voor 1571 1572-1645 Catharina Zeger Margaretha Anna Henrica Jacoba Robert Gerhard Joseph Zeger 1576-1639 1578-1632 1579-1651 1583-1609 1584-1614 1591-1653 1596-1649 1598-1645 1593-1617 1602-1655 × 1605 × 1627 ×1613 × 1616 × 1632 × 1634 × 1615 × 1625 Johan van Renesse Margaretha Lubbert Torck, Ermgard Theodora Anna van Judith de jonge, heer van Wijhe heer van Hemert Elisabeth van Wassenaer Lynden van Oer van Zuylestein 1585-1644 van Dorth 1564-1634

Fragmentgenealogie Van Arnhem

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

147

Beide concepten om ‘verwantschap’ af te bakenen – de smalle patrilineaire, die be-perkt was tot de lijnen van mannelijke afstamming, en de brede bilaterale – stonden niettegenover elkaar, zo stelt de Zwitserse mediëvist Simon Teuscher. Zij waren complemen-tair, omdat ze werden ingeroepen in verschillende situaties. ‘Vrunden’ hielden elkaarvoortdurend voor de vriendschap te bewaren en elkaar onvoorwaardelijk te steunen. Desolidariteitsnormen tussen verwanten waren in theorie weliswaar onbetwist, maar dat ercontinu een beroep op moest worden gedaan, had alles te maken met de inconsistentiewaarmee ze in de praktijk werden nageleefd.46

De taal van vriendschap

Uit de brieven aan Carel van Arnhem blijkt dat edelen weinig precies waren met het aan-geven van de graden van verwantschap. Alle standgenoten konden worden aangeduid als‘neef’ of ‘nicht’ – degenen met wie geen herkenbare (aan)verwantschapsbanden bestondenincluis. Ook begrippen als ‘broer’, ‘zwager’, ‘zus’ en ‘schoonzus’ werden in heel ruime zingehanteerd. Een mooi voorbeeld hiervan is Jan (Johanna) van Voorst, die getrouwd was meteen broer van Agnes van Stepraedt, en dus Carels schoonzus was. Zij bleef zich ook na haarhertrouwen Carels geheel dienstwillige zuster noemen en sprak hem wisselend aan met‘zwager’ of ‘broer’.47 Ook werden wel meervoudige verwantschapsaanduidingen achter el-kaar gebruikt. Johan van Gendt schreef op 8 augustus 1586 vanuit Harderwijk een troost-brief aan Carel na het overlijden van zijn vrouw Agnes. Daarin noemde hij de heer vanKernhem in de aanhef ‘edell, eerentfeste, insonder frundtlicke lieff neff undd swagher’.48

Wellicht wilde hij daarmee aangeven dat hij een dubbele aanverwant was van de geadres-seerde en zijn echtgenote: hij was een zoon van een tante van Agnes en getrouwd metCarels nichtje Aleyd, de al genoemde albumbezitster, een zwager was hij in geen geval. Het is echter waarschijnlijker dat hij juist in deze voor Carel zo zware tijd zijn vriendschapwilde benadrukken, want in andere brieven aan hem liet hij het ‘swagher’ achterwege.

Het ogenschijnlijk onzorgvuldige gebruik van verwantschapstermen had echter duswel degelijk een functie. ‘Vrunden’ lijken de neiging te hebben de ‘verwantschapsgraad’of de familiale nabijheid tot elkaar op te waarderen als ze medeleven willen tonen of eenverzoek meer gewicht proberen te geven. Beide overwegingen zijn aan te wijzen in eenbrief van Jan van Merode-Houffalize kort na dood van zijn vrouw Johanna van Stepraedt.Carel had hem een troostbrief geschreven met een ‘forderungh der fruentschaft’ en eenoproep zijn kinderen ‘zoer ehren Godes’ op te voeden.49 Van Merode-Houffalize dankt inzijn antwoord zijn zwager Carel voor de aangeboden diensten, schrijft dit nooit te zullenvergeten en belooft op zijn beurt dat Carel en zijn gezinsleden altijd een ‘gouttwiliche swa-ger, ja broder nair allem meynnem vermoegen an meyr’ zullen hebben. Een duidelijk ver-zoek heeft hij echter ook. Hij laat weten door de oorlog veel schade te hebben geleden endat zijn kinderen groot worden, veel geld kosten en hij ze ‘zoir schollen stellen’ moet.Graag zou hij zien dat ze ‘irem stand gemess ufferzogen’ (naar hun stand opgevoed) wor-den en vraagt Carel daarom voor hem te bemiddelen bij de heer van de Doddendaal om

sophie reinders

148

achterstallige betalingen los te krijgen. Met zijn overtreffende trap – ze zijn geen zwagers,maar bróers – zet hij zijn verzoek kracht bij. Een van de meest in het oog springende over-drijvingen van de verwantschapsgraad is van Lubbert Torck (de oude) en wordt gebezigdin een brief van 21 februari 1574, die alleen al door het aansporen van de bode tot haast(‘cito, cito, cito’) jeugdig elan lijkt te verraden. Lubbert noemt Carel in de aanhef zijn neefen broer (‘edeler, erentfester wijlgunstiger lieber neff und broder’) en ondertekent met ‘u.e.l.fruntwillyger neff und broder’, terwijl hij ‘slechts’ een neef van Carel is. Waarschijnlijk ginghun band terug tot hun jeugd, want al in het album amicorum van Carel had Lubbert zijnbijdrage door een keuze voor enigszins afwijkende bewoordingen gepersonaliseerd. Waarde meeste inscribenten de aard van hun amicitia niet verder preciseerden, refereerde hijaan een oude, hechte vriendschap die hij met zijn inscriptie in eeuwige herinnering wil-de houden: ‘Lubbert Turcq suivant l’anciene et ferme amitie qu’il porte au noble seigneurCharles d’Arnhem pour etablier et immortaliser icelle amitié a escript ceci in perpetuelememoire.’50 De vriendschap tussen de twee families zou zich na de dood van LubbertTorck voortzetten. In 1614 trouwde, zoals reeds vermeld, zijn gelijknamige zoon metCarels dochter Henrica.

De verplichtingen van vriendschap

De meeste bewaard gebleven normatieve uitspraken over verwantschapssolidariteit wa-ren gedaan door ‘vrunden’ die elkaar vermaanden te voldoen aan de normatieve standaar-den of klaagden over het niet nakomen van verplichtingen. ‘Vrunden’, vooral als ze vanongelijke status waren, onderhandelden continu over de termen van hun samenwerkingen uitten onbevangen hun verwachtingen een gunst te ontvangen in ruil voor elke gunstdie ze zelf toekenden. De normen van vriendschap waar men zich continu op beriep, wer-den blijkbaar niet altijd vertaald in werkelijke omgangspraktijken. In het publieke do-mein was de druk om te handelen (of te doen alsof men handelde) naar de normerende so-lidariteit tussen verwanten echter heel groot. Volgens Reiner van Dorth, heer van Varick,was degene die de natuurlijke bloedliefde niet onderhield, slechter dan een heiden.51

Een voortdurende uitwisseling van beleefdheden als bezoekjes, steunbetuigingen, hetuitwisselen van geschenken en schrijven in elkaars album, bevestigde steeds opnieuw deverplichtingen van de vriendschap, waardoor edelen zich met elkaar verbonden wisten.Ook de brieven aan Carel van Arnhem getuigen van de solidariteitsnormen en laten zienwat er van vrienden verwacht werd. Bij elkaar genomen geven ze een mooi inkijkje in hetritme van het adellijke familieleven, dat bepaald werd door familiebezoeken over en weer,doopplechtigheden, huwelijksfeesten, begrafenissen en de jacht. Typerend wat betreft datlaatste is een brief van Rheiner van Stepraedt uit 1576 waarin hij zijn zwager Carel bedanktvoor toegezonden veldhoenen en verheugd meedeelt dat zijn jachthond Vallick weer te-recht is: ‘Und iss wonder datt hij niet doet en is’. Carel hoeft dus geen nieuwe hazewind testuren.52 Aangekondigde bezoekjes en huwelijken leidden soms tot zorgelijke gezichten:was er wel voldoende ‘wildbraad’ om de ‘vrunden’ voor te schotelen? Toen Carel en zijn

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

149

vrouw kort na hun huwelijk een bezoek wilden brengen aan hun oom Peter van Stepraedtop huis de Parck, was de voorbereidingstijd zo kort dat de gastheer bang was de heer vanKernhem ‘und dye vrunden’ niet met voldoende gastvrijheid te kunnen onthalen. Daaromverzocht hij Carel enkele hazen of een paar koppels konijnen mee te nemen.53 Enkele ha-zen zullen niet genoeg geweest zijn, want in het gevolg van Carel en zijn vrouw bevondenzich niet alleen hun zwagers en dienaren, maar ook ‘huwelijksvriend’ Frans van de Loe,landcommandeur van de balije Utrecht van de Duitsche Orde.

Als van een ‘vrund’ lange tijd niets vernomen werd of hij verstek liet gaan bij belang-rijke familiebijeenkomsten, dan dreigde het gevaar dat de oude band zijn kracht zou ver-liezen. Het Kernhemse pakket bevat verschillende excuusbrieven waarin de schrijverszich zeer omslachtig excuseren voor het niet kunnen bijwonen van bijvoorbeeld een brui-loft. Zo schrijft Ditherich van der Loe, proost te Emmerik, op 24 juni 1575 aan Carel een ex-cuus voor het niet verschijnen op diens huwelijksfeest. Dit moet een teleurstelling voorhet bruidspaar zijn geweest, omdat hij was aangezocht om op te treden als huwelijks-vriend. De proost schrijft echter dat hij last heeft van zijn benen: ze zwellen ’s avonds zoop, dat hij geen schoenen kan verdragen. Kennelijk uit angst dat dit zou overkomen alseen smoes, benadrukt hij dat een van Carels zussen (‘mijn nicht Arnhem’) heeft gezienhoe ernstig de kwaal was. Hij belooft de akte van huwelijkse voorwaarden naderhand tezegelen, wanneer hij weer thuis in Emmerik is. Van der Loe was overigens niet de enige

Elbert van Voorst tot Schoonderbeek met zijn echtgenote Johanna van Arnhem en hun kinderen, 1609. Elbert was eenhalfbroer van Carel van Arnhem, Johanna een halfzuster (Geldersch Landschap & Kasteelen, Arnhem; bruikleen Brantsenvan de Zyp Stichting)

sophie reinders

150

die verstek moest laten gaan. Rutger Valkenaer zag zich genoodzaakt de uitnodiging af teslaan, omdat hij ‘alt, krenkelick, lam ende kropell ende chichtich’ was, hoewel hij erken-de dat de ‘vruntschap’ zijn aanwezigheid eigenlijk vereiste. Hij benadrukte te hopen Carelna de bruiloft weer te zien. Rheiner van Stepraedt feliciteerde Carel in 1581 met de geboor-te van zijn dochter Henrica. Hij en zijn vrouw zouden graag op bezoek zijn gekomen,maar dat ging niet. Hij was van huis en zijn vrouw had een huis vol met volk en was bo-vendien hoogzwanger: ‘Daroeffermitzs ick niett inheimss heb cunnen wesen und mijnhuisfrou hett huiss vol vollicks als ock sehr groff swanger.’54 Niet elke afzegging voor be-langrijke familiegebeurtenissen werd overigens voor lief genomen. Een uitnodiging vanMaria van Wittenhorst, vrouwe van de Doddendaal, om bij de bruiloft van haar klein-dochter (Carels nichtje) Agnes van Stepraedt aanwezig te zijn – ‘omb des avondts denhoichtitlichen eherdach neffens andrer frundtschap tho helpen verehreren und stercken’– werd door Carel in 1593 van de hand gewezen met als reden de dood van zijn zus. Marialegde zich hier niet zomaar bij neer en schreef een nieuwe brief waarin ze hem verzochttoch te komen of ten minste zijn zoon en dochters te sturen.55

Geestelijke bijstand en beloftes tot steun van ‘vrunden’ verkreeg Carel onder anderebij het overlijden van zijn vrouw in 1586. Zijn aangehuwde neef Johan van Gendt stuur-de de al genoemde troostbrief waarin hij opriep Agnes’ dood christelijk en met een gedul-dig hart te dragen en stelde dat Carel er zeker van mocht zijn dat dit sterven niet ‘sondergodtlicke versenonghe’ gebeurd was ‘und dat die eenichge soen Godes, onzes erloezer undsalichmakers Jesus Christus’ haar in het sterven had bijgestaan en uit dit tranendal en ellendige, bedroefde leven in zijn eeuwige vreugderijk opgenomen, waarna hij de brief afsloot met het aanbieden van zijn ‘dienst und frundtscap’. Met een soortgelijke vriend-schapsbetuiging besloot ook verre neef Cornelis van Sallandt zijn troostbrief:

Was aber ick und min gheliebste huisfrow u.e.l. und dieselve kinderen (nach un-sen geringen vermoegen) sollen konnen dinst oder fruntschafft bewisen, sollenwie ider tit van harten willich und bereit befonden warden (das kenne die almech-tighe Gott) die u.e.l. uwes bekummerten und betrueffden harten wil verlichten.56

Op zijn beurt bood Carel vanzelfsprekend verwanten troost en vriendschap (aan) bij hetoverlijden van dierbaren, zo blijkt uit bewaarde antwoorden op brieven van hem.57

Zonder wederkerigheid kan vriendschap immers niet bestaan.Van jongs af aan werd edelen ingeprent dat zij niet alleen verplichtingen hadden ten

aanzien van hun eigen familie(naam), maar ook tegenover de verwanten in bredere zin,de ‘vrunden’ dus. Bij de doop van zijn dochter Margaretha op 1 mei 1579 schreef Carel alswens: ‘Der ewyger allweldiger God geef und verleen ons sijne godtliche genaede datt wijdieselve thot sijner godtlicher ehren und walffardt der algemeyne frundschap mogen optrec-ken laeten’, waarmee hij dus de hoop uitsprak dat hij en zijn echtgenote hun dochter totGods eer en de prosperiteit van alle ‘vrunden’ zouden mogen opvoeden.58 Na het overlij-den van zijn vrouw in 1586 schreef hij een gebed waarin hij zich in soortgelijke termenuitliet over al zijn kinderen: hij hoopte dat zij ‘thott dienst und wolgefallen aller frunden

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

151

und verwanten’ zouden opgroeien.59 Andersom hadden de ‘vrunden’ ook verplichtingenten opzichte van hen, bijvoorbeeld als ze werden aangezocht als doopgetuige – in dat ge-val betrof het verplichtingen ten aanzien van de christelijke opvoeding van het pasgebo-ren kind. Bij dopen werden overigens niet alleen ‘gevaders’ (doopgetuigen) uit de naastefamilies van de ouders van het kind aangezocht, maar uit een aanmerkelijk bredere kring.Zo traden bij de doop van Henrick van Arnhem naast een zwager van Carel ook ritmees-ter Anthonie Pieck en zijn zus, die beiden slechts een verre neef en nicht waren, als getui-gen op.60 Bij de keuze van doopgetuigen zullen ook praktische overwegingen een rol ge-speeld hebben. Bij Zeger zaten maar liefst drie weken tussen geboorte en doop, terwijl erbij Margaretha slechts vijf dagen gewacht werd. Mogelijk werd het in het geval van dedoop van stamhouder Zeger van belang geacht dat zoveel mogelijk ‘vrunden’ kondenaanreizen. Meer in het algemeen kunnen we stellen dat kinderen vanaf hun geboortewerden opgenomen in een breed verwantschapsnetwerk waar een leven lang, in voor- entegenspoed, een beroep op gedaan kon worden – bijvoorbeeld na het overlijden van eenvan de ouders. Zo werd in de huwelijkse voorwaarden van Carels neef Reinier van Voorstmet Anna van Isendoorn à Blois de bepaling opgenomen dat bij een eventueel voortijdigedood van de bruidegom zijn kinderen opgevoed moesten worden ‘mit toedoen beyder-zydtz vrunden ende gudtbeduncken’.61

Carel speelde bij de totstandkoming van vele huwelijken van neven en nichten eenrol.62 Vaak zal dat een actieve rol zijn geweest, in andere gevallen was zijn betrokkenheidmeer ceremonieel. Dit laatste was het geval bij het huwelijk in 1599 van zijn nichtMargaretha toe Boecop met Dederich van Dorth, heer van Rosendael. Margaretha schreefhem enkele dagen nadat het huwelijkscontract in zijn afwezigheid was opgesteld vanuitArnhem een brief waarin zij hem onder dankzegging van alle eerder betoonde vriend-schap vroeg alsnog zijn zegel aan de akte te bevestigen en haar hoop uitsprak dat haar oomtoch de bruiloftsmaaltijd kon bijwonen. Margaretha’s verzoek loopt over van vriend-schapsbetuigingen en beloftes:

Is derhalven mijn vruntelyck bid end begeeren mijn lief oem mij die fruntschapbelieft te doen ond verveugen sich des dinsdachs tsavens alhier in het olde lose-ment om den selvegen te helpen verstercken und nae ons kleyn gelegentheyttoecomende dachs een fruntelycke maeltijt met eenige andere vrunden te eeten,waeraen mij soe een besunder fruntschap geschieden sal en verhaep mijne liefoem sich niet weygerich sal laeten vinden. Sal altijt geneycht sijn het selvege naemijn gering vermoegen te verschulden end sij het selvege oock hartelijck begee-rende van mijn lief neef end nichten, mijn lief oems soen en dochteren, waerinick mijn lief oem ende der selver neef und nichten alles got vertrou mij niet wey-geren sullen end mijn kleyn geselschap niet versmaeden sal. Verhaep nochtansmijn lief oem mij hier in niet weygerich sal sijn ende mij de fruntschap doen;ende ick sij vorder wal gehalden alle voerige gedaene moyten en fruntschap mijvan mijn lief oem geschiet met alle danckbaerheyt naa mijn gering vermoegente verschulden, waertoe ick meer als van harten geneycht ben.63

sophie reinders

152

Dat zij in ruil voor een toezegging bereidheid tot het verrichten van wederdiensten toon-de, is helemaal in lijn met de regels van de vriendschap.64

Carel ontving ook allerlei verzoeken van andere aard. Wat dit betreft blijkt hij vooralnauw betrokken te zijn geweest bij de familie van zijn vrouw, die enkele keren dreigde teworden verscheurd door erfenisruzies en ook veelvuldig te lijden had onder oorlogs-geweld. Zo was er bijvoorbeeld de kwestie rond huis Grunsfoort, een kasteel van de VanStepraedts dat in 1580 wederrechtelijk werd ingenomen door de heer van Arcen. Pas tweejaar later werd deze hieruit verdreven en kwam het kasteel weer aan de Van Stepraedtstoe.65 Ook de verhouding tussen Carels schoonzusters en zwagers stond regelmatig zwaaronder druk door geruzie over erfenissen. Zo deed zwager Johan van Merode-Houffalize in1586 een beroep op Carels bijstand, omdat de heer van de Doddendaal naar zijn zeggen alacht jaar lang weigerde hem de gelden uit te keren die zijn overleden echtgenote bij ma-gescheid waren toegezegd – dit onder het voorwendsel dat de oorlog betaling onmogelijkmaakte. Of dit verzoek iets uithaalde, is niet bekend, maar de Merodes klaagden jaren la-ter nog altijd over niet nagekomen beloftes en zij bleven kennelijk hopen dat Carel ietsvoor hen zou kunnen betekenen.66 Rond 1600 raakte ook de verhouding tussen zijn nevenen nichten van de Doddendaal ernstig verstoord, toen stamhouder Johan van Stepraedten zijn jongere broers en zusters tegenover elkaar voor het Hof van Gelderland kwamente staan in een proces over de nalatenschap van hun vader.67

Ook in zaken van het hart werd Carel soms om raad en daad gevraagd. Een dochter vanJohan van Merode-Houffalize schreef haar ‘hertz allerliebster ohem’ in maart 1597 dathaar vader haar in een klooster wilde onderbrengen en zij daarom snel in het geheim ge-trouwd was met een jonge edelman van goede naam en faam. Ze verzocht Carel te bemid-delen tussen haar en haar vader en probeerde de gunst van haar oom te verkrijgen door tebenadrukken dat de bruidegom van net zulke goede komaf was als zij.68 Of Carel ook echtbemiddeld heeft is niet duidelijk, maar veel later schreef Maria van Merode Carel op-nieuw, in nog onderdaniger bewoordingen, dat haar vader zijn handen van haar afge-trokken had, waardoor zij zich niet langer kon onderhouden. Ze realiseerde zich dat zemet haar ongehoorzaamheid alle ‘vrunden’ tegen zich in het harnas had gejaagd: ‘WantGot weirt es an e.l. wyder vergelden, want ich beken das ich min leif vader und ale dy fruntvertzont haff, das mich von hertz leit ys. So pit ich min leif vader und alle dy frunt um ge-naedt.’69 Of deze smeekbede iets heeft uitgehaald is niet bekend, maar het lijkt tekenenddat de naam van Maria, anders dan die van twee broers, niet voorkomt in de alba amico-rum van Carels dochters en in het album van Walraven van Stepraedt. Het is heel goedmogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat zij zichzelf door haar ongehoorzame optreden buitende kring van de ‘vrunden’ plaatste.

Vriendschap en liefde

Maria liet zich mogelijk door hartstocht tot haar huwelijk leiden, iets waar veelvuldigvoor gewaarschuwd werd. De adel verwierp een op hartstocht stoelende liefde als grond-

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

153

slag voor een huwelijk.70 Waar in de moderne, romantische voorstelling liefde duurzaamgeluk belooft, wordt liefde in de zestiende en zeventiende eeuw gezien als een passie dieniet blijvend kan zijn.71 Want zodra het verlangen vervuld wordt, is het sterven van deliefde al begonnen. De enige duurzame liefde is volgens deze opvatting de onvervulde lief-de. Een huwelijk op liefde te stutten is dan ook een absurde gedachte, omdat daarmee eenblijvend instituut op een noodzakelijk vergankelijk gevoel gesticht wordt. Het gevaar vanpassie en liefde is daarom, niet verwonderlijk, een van de populairste thema’s in vrouwen-alba amicorum.72

Lichamelijke liefde werd gezien als kenmerkend voor een buitenechtelijke affaire.73

Een grappige waarschuwing tegen de gevaren van de liefde buiten het huwelijk biedt eenbijdrage van Johan van Sallandt uit 1605 in het album van Margaretha van Arnhem, waar-in hij stelt dat liefde een smakelijk gif en verrukkelijk lijden is. Hij doet dat in een ‘defini-tion d’amour’ die ontleend is aan het Spaanse toneelstuk La Celestina, toegeschreven aanFernando de Rojas en gedrukt in 1499.74 La Celestina gaat over de vrijgezel Calisto, die ge-bruik maakt van de oude koppelaarster Celestina om een affaire met Melibea te beginnen,een ongehuwd meisje dat in afzondering wordt gehouden door haar ouders. Hoewel de

Links: Liefdespaar in boslandschap, met op de voorgrond een vechtende leeuw en hond. Tekening uit het album amico-rum van Cornelis van Blyenburch (Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage)Rechts: Een edelman en zijn geliefde. Bijdrage van Georgius Heinricus Stiber a Puttenhaim en Pancratius Stiber, voorCarel van Arnhem, ingeschreven te Venetië op 26 oktober 1573 (Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage)

sophie reinders

154

twee gebruik maken van de retoriek van de hoofse liefde, is seks en niet het huwelijk hundoel. Als Calisto sterft door een ongeluk, pleegt Melibea zelfmoord.75

Adellijke huwelijken waren niet alleen verbintenissen tussen een man en een vrouw,maar minstens zozeer allianties tussen familieverbanden, die nieuwe loyaliteiten en bin-dingen met zich meebrachten. Hoewel adellijke vriendschappen regelmatig verbrokenwerden en loyaliteiten verschoven, werd een dergelijke breuk, anders dan bij liefde, nietbeschouwd als inherent aan de ontwikkeling van de band. Vriendschap had in elk gevalde potentie om oneindig te duren. Terwijl een verbroken liefde als onherstelbaar werd ge-zien, kon men binnen vriendschap zelfs meerdere keren met elkaar breken en zich weerverzoenen. Zelfs formele vijandschap hoefde het uitwisselen van diensten en hoffelijkhe-den niet in de weg te staan, zoals de vriendschap tussen de Van den Berghs en de Nassauslaat zien. Eerstgenoemden kwamen door dienst te nemen in het leger van de koning tegenover hun neven Oranje en Nassau te staan, maar zij bleven elkaar toch steunen of althans de regels van de vriendschap in acht nemen.76

Vrouwenalba werden niet voor niets in bijna alle gevallen terzijde gelegd wanneer deeigenaresses in het huwelijk traden. In de jaren daarvoor was er nog enige ruimte om tedromen ‘in rechter liefde te trouwen’ en te flirten, al is het de vraag of men met ‘rechterliefde’ verliefdheid of eerder ‘rechter vriendschap’ bedoelde. Hoewel de moraal voor-schreef dat adellijke huwelijken op vriendschap gebouwd werden en het echtpaar in deeerste plaats de eer en vriendschap van en tussen beide families en het adellijke huishou-den in stand moesten houden, kon er wel degelijk liefde ontstaan tussen echtgenoten, zoblijkt uit enkele brieven.77 Johan van Merode-Houffalize schrijft aan zijn schoonzusAgnes van Stepraedt na het overlijden van zijn vrouw (‘das leicht meynnes hauss’) zeerliefdevol over haar:

Dan nair der ler Sant Paully ist sey durch kinder geberren selich worden, hat auff desser welt allen zeitlichen pracht und hoffartt verachttet, mich und minhauss geseindt zu allen zitten von sunden abgeschreckett und zum guoeden er-mant, Gott oftermals voer meyn schwaegheit gepetten und dewil sey tsonderoeyn underlass Gott in der dryfeltigkeit dot aeyn anschouwen und der geistChristy in sey wonnend ist und also jetzssonder durch den gist Godes meyn ge-brechlichkeit so woll wis als do sey up dessem zeitlichem jamerthall gelebet hat,zweifle ich neit sey Gott den fatter durch Christum oen underlass voer meynenkinderen und mich bytten weirt, uf das so wanner der almiechtich Gott unssauss dessem jamerthall vorderen wirt zu eir kommen moegen.

Hij benadrukt dat zij door kinderen te baren de hemel heeft verdiend, dat zij in haar le-ven een goede echtgenote is geweest door alle aardse pracht te verachten, haar man en hethuispersoneel van zondigen af te houden en voor haar mans zwakke ziel te bidden – endat ook nu, na haar dood, voor hem en hun beider kinderen te doen.78 Carel schrijft op zijnbeurt in zijn genealogische aantekeningen bedroefd over de dood van zijn vrouw:

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

155

Und mijn l. huijsfrow also verleust sijnde, is des volgenden dages op sondachden 7 augusti omtrent nae acht uhren vuermiddages uuitt dessen jammerdalloick gescheyden und in den Heren gerust, mij in desse bedructe, beswarde undbenaude tijden eynen bedroeffden vader aver mijne moderloese kynderkensnae laetende. Und hoewaell mij dittselve beswaerlich und bedroefflich, soemoett ick nochtans mitt gedolt den wylle Gades opnemen, hebbende altoes ey-nen gewyssen haep und vasten vertrowen der almechtiger, ewiger, barmhartzi-ger Godt wyll oir siele durch datt bitter lijden und bloetvergieten sijnes enigengebaeren soens, onseres heren Jesus Christi genedich und barmhartich sijn.

Hij besluit zijn aantekening met de mededeling dat het lichaam van Agnes naar Ede is ge-bracht voor haar laatste rustplaats in de kerk, waar hij bij haar begraven wenst te worden.79

Vriendschap tussen vrouwen

Hoe men in de zestiende en vroege zeventiende eeuw dacht over vriendschap tussen vrou-wen is nog moeilijker te achterhalen dan de denkbeelden over vriendschap tussen man-nen. De Canadese literatuurhistorica Marianne Legault constateerde dat er in de zeven-tiende eeuw geen filosofisch model voor vrouwelijke vriendschap bestond. Klassiekeauteurs schrijven over de ideale vriendschap tussen mannen. Vrouwenvriendschap is vol-gens haar gemarginaliseerd en vooral door gebrek aan bronnen heel moeilijk te recon -

Inscriptie van Anna van Eck in het album van Margaretha van Arnhem (Huisarchief Twickel, Delden)

sophie reinders

156

strueren.80 Vrouwenalba amicorum zijn wat dat betreft een unieke bron. Waar in man-nenalba amicorum veelvuldig gesproken wordt over vriendschap en deze vriendschaps-band ook continu expliciet benoemd wordt (met zoals gezegd veel verwijzingen naarklassieke topoi), hebben we daar eigenlijk in de meeste gevallen te maken met reisbeken-den en met kortdurende vriendschappen die bij thuiskomst weer terzijde werden gelegd.In vrouwenalba daartegen gaat het vaker om het vastleggingen ter herinnering van ‘ech-te’ vriendschapsbanden. In alba van vrouwen wordt echter over vriendschap slechts spo-radisch iets gezegd en als zij wordt genoemd, gaat het om clichés die weinig (hoeven te)zeggen over een reële vriendschapsband (tussen bijvoorbeeld inscribente en eigenaresse).Zo schrijft Maria van Bocholt in 1605 in het album van Margaretha van Arnhem een bij-drage die we ook uit andere vrouwenalba kennen:

Die mijn met schone woerdendient en anders mijnt en ismijn vrunt die selfde salick wederom verlenen schonewoerden sonder menen.81

Inscriptie van Henrica van Arnhem in het album van Rutghera van Eck met acrostichon ‘Rutghera van Eck’, ingeschre-ven op 21 september 1600 (Hoge Raad van Adel, ’s-Gravenhage)

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

157

Het is niet meer te achterhalen of zij met deze ‘schone woerden’ ook doelt op album-bijdragen. Bijdragen in vrouwenalba waarin vriendschap expliciet genoemd wordt (eenthema is), zeggen ons dus net zo weinig over de gevoelens daarachter als bijdragen inmannenalba.

Toch kunnen we uit vrouwenalba met de nodige voorzichtigheid wel degelijk iets af-leiden over de banden tussen individuen. Een indicatie dat de band tussen inscribent eneigenaresse verder ging dan een eenmalige ontmoeting in de buurt van een album, is bij-voorbeeld het feit dat sommige inscribenten meerdere keren in een album schrijven.Deze indicatie wordt nog sterker als de bijdragen zijn verspreid over meerdere jaren endus tijdens verschillende ontmoetingen zijn ingeschreven. Zo blijkt de nauwe band tus-sen de familie Van Arnhem en Van Stepraedt niet alleen uit het huwelijk tussen Carel enAgnes, maar ook uit de inscripties van hun kinderen in het album van hun nichtjeWalraven van Stepraedt en die van de familie Van Stepraedt in de alba van Henrica enMargaretha van Arnhem. In het album van Walraven hebben vier kinderen van Carel –Margaretha, Catharina, Henrica en Zeger – op hetzelfde folioblad geschreven, wellicht bijeenzelfde gelegenheid. Ook Henrica’s man Lubbert Torck en Carels inwonende zus Annastaan op deze pagina. Mogelijk was Walraven bij haar oom en tante op bezoek op Kernhem

sophie reinders

158

of waren zij bij haar te gast. Het album van Margaretha van Arnhem getuigt van eenzelf-de soort ontmoeting, in elk geval op papier en mogelijk daarbuiten. Daar staan op één pagina Walraven, Sanderina en Diederich van Stepraedt.82

Het is niet bekend of alle leden van deze families op hetzelfde moment in de alba ami-corum schreven. Als dat niet het geval was, hebben ze elkaar in ieder geval ‘opgezocht’ inhet album en daarmee hun vriendschap benadrukt. Dat familieleden samen op één pagi-na inschreven, was zeer gebruikelijk. We vinden veelvuldig echtparen en hele gezinnenop dezelfde albumbladzijde: soms schreven ze gelijktijdig in, soms zochten ze elkaar ja-ren later op – getuige de verschillende jaartallen bij hun inscripties. Ook vrienden wistenelkaar te vinden. Zo staan op één pagina van het album van de uit Harderwijk afkomsti-ge Alithea van Wijnbergen drie stiftsjuffers uit het Deventer stift Ter Hunnepe (JuditRipperda, Maria van Voorst en Catharina van Eck, van wie de laatste twee op dat momenthuisgenootjes waren).83 Catharina van Eck voelde zich zeer verantwoordelijk voor de ge-zelschappen op de bladzijdes van haar eigen album en schreef onder een inscriptie vanGertruijt van Lintelo: ‘Dit soete kindt dat men hijr alleen vindt. Sal dat alleen blijven staen. Neen, t’ haren dienst sal ick hijr schrijven gaen.’84

Doordat we weten dat de contacten tussen de Van Stepraedts en de Van Arnhemshecht waren, mogen we aannemen dat Margaretha met haar eerder genoemde versje overvriendschap (ook) naar de band tussen haar en Walraven verwees, maar zonder dit soortinformatie zijn dergelijke banden op papier zoals gezegd moeilijk te interpreteren.Dezelfde moeilijkheid speelt een rol bij het duiden van een inscriptie van Anna van Eck inhet album van Margaretha van Arnhem. Anna van Eck voegde daar haar gevierendeeldwapen toe. In het vierde kwartier staat het familiewapen Van Presikhaven, het wapen vanhaar grootmoeder (van moederszijde). Die familie voerde hetzelfde wapen als de familieVan Arnhem, die aan de Van Ecks (voor zover bekend) niet nauw verwant waren.Aangezien het heel ongebruikelijk was voor een vrouw om zichzelf in een album amico-rum heraldisch op deze manier te presenteren, is het mogelijk dat Anna dit deed om deintieme band tussen haar en de albumeigenaresse kracht bij te zetten. Hier zou dan eenvriendschapsband in termen van verwantschap zijn uitgedrukt.

De contacten tussen de Van Arnhems en de Van Ecks lijken, op basis van hun alba,hecht te zijn geweest. Op de eerder genoemde albumbladzijde uit het album vanWalraven van Stepraedt schreef Rutghera van Eck ook haar naam, iets wat ongepast zouzijn op een dergelijke ‘familiebladzijde’ als zij niet ook tot de intiemere kringen van vrien-den gerekend werd. In haar eigen, in 1598 begonnen album zijn maar liefst 23 inscriptiesafkomstig van een lid van de familie Van Arnhem. Catharina, Anna, Margaretha en Zegervoegden naast verschillende korte inscripties – deze zijn verspreid over verschillende ja-ren – ook allemaal een lang lied toe. Henrica schrijft zelfs een origineel gedicht voorRutghera waarin ze Rutghera’s naam in een acrostichon verwerkt. Het schrijven van eendergelijk origineel gedicht kost tijd – tijd die inscribenten vermoedelijk niet voor ‘zo -maar’ een vage kennis namen.

De vriendschap tussen de kinderen Van Arnhem en Rutghera van Eck is opvallend. Defamilie Van Eck behoorde zoals gezegd niet tot de nauwste kring van verwanten, maar de

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

159

vriendschapsbetrekking met haar lijkt minstens zo sterk als die met ‘echte’ nichtjes, zelfsmet die van de Doddendaal. Het lijkt er dus op dat er binnen de brede kring van ‘vrunden’ook ruimte was voor persoonlijke voorkeuren. Een dergelijke vriendschap bleef echter in-gebed in familiale verbanden: Carel van Arnhem was een goede bekende van Rutghera’sbroer Joachim, die vanaf 1602 net als hij extra-ordinaris raad in het Hof van Gelre was. Netals zijn dochters schreef hij een bijdrage in het album van Rutghera. Hij maakte zich er nietvanaf met een minimale inscriptie, maar voegde een Italiaans ‘Sonetto di Petrarca’ toe.85

Waar de brieven aan Carel van Arnhem weinig verhalen over de vriendschap tussenvrouwen en ook tussen mannen en vrouwen buiten het huwelijk, kunnen we ondanks degemeenplaatsen, stilering en sociale steganografie toch een en ander afleiden uit vrou-wenalba. Als inscribenten verspreid over meerdere jaren inscripties toevoegen, als ze ori-ginele inscripties voor de eigenaresse componeren of bekende versjes aanpassen, als ze opcreatieve manieren de vriendschapsband uitdrukken of als een commentator ons wijst opeen bepaalde band, mogen we aannemen dat hun band ook buiten de beleefde inscriptieop papier bestond. Minstens zo veelzeggend is het ontbréken van mensen die we op basisvan familierelaties wel in een album zouden verwachten (de Van Varicks in de VanArnhem-alba bijvoorbeeld).

De vriendschap bedreigd

Terwijl de Van Arnhems zich aan het eind van de zestiende eeuw steeds sterker manifes-teerden als een protestantse familie die de Staatse zaak volledig omarmde, lijken de VanStepraedts, mede gedwongen door de omstandigheden – het Kwartier van Nijmegenwerd in deze jaren voortdurend geteisterd door oorlogsgeweld86 – een omgekeerde weg tehebben gekozen. Al in 1582 moest Agnes’ oom Peter van Stepraedt zich voor het Hof zui-veren van de beschuldiging dat hij van de vijand een paspoort zou hebben verkregen. Hijredde zich eruit door te verklaren dat hij het paspoort nodig had om naar de Eifel te rei-zen, waar zijn schoonmoeder en een zwager waren overleden.87 Carels zwager Rheinervan Stepraedt had verschillende heftige aanvaringen met Staatse officieren, edelen en be-ambten, waarbij over en weer vee werd geroofd.88 Ook de Doddendaal leed meerdere ke-ren onder oorlogsgeweld. In 1582 werd het huis bedreigd door Spaanse troepen en tweejaar later werd een nieuwe poging gedaan het in te nemen.89 In 1589 nam de beruchteambtman van Nederbetuwe Diederik Vijgh het huis in en roofde vee en inboedel.Rheiners weduwe Johanna van Voorst vluchtte met haar kinderen naar Nijmegen, waarzij ‘in einen ellendighen und soberen staet’ haar huishouden probeerde te bestieren. Eenfamilielid wist Carel te vertellen dat ‘guede frunde’ voor haar bij de Staten hadden gepleiten dat haar was beloofd dat het huis weer zou worden ontruimd.90 Het lijkt erop dat defamilie zich hierna sterk oriënteerde op de katholieke Kleefse enclave Huissen, waarJohanna’s hoogbejaarde moeder woonde. Het huwelijk van Rheiners dochter Agnes, een nichtje van Carel, zou in mei 1593 hier plaatsvinden.91 Peter van Stepraedt werd ‘naeolden gebruick, mit gewoentlicher reverentie’ begraven in het klooster te Huissen.92

sophie reinders

160

Carel kreeg van zijn neef vanzelfsprekend een uitnodiging voor de begrafenis. Of hij zichook daadwerkelijk in het roomse Huissen vervoegde, is niet bekend. De steeds sterkere ka-tholieke opstelling van de Van Stepraedts was in elk geval geen reden het contact met deoude vrienden te verbreken. Carels dochter Henrica schrijft in 1604 nog een inscriptie in hetalbum van Reiniers dochter Walraven en Walraven levert op haar beurt twee bijdragen aanhet album van Henrica’s zus Margaretha van Arnhem. De zusjes Walraven en Sanderinaschrijven in 1605 alle twee een inscriptie in het album van Margaretha en Sanderina vanStepraedt krijgt in 1611 het album van Henrica nog in handen. De bestaande vriendschaplijkt confessionele verschillen, die uit andere bronnen van deze periode scherper naar vorentreden, te overstijgen. Pas in de loop van de zeventiende eeuw gingen er door sterkere con-fessionalisering gescheiden katholieke en gereformeerde huwelijkskringen ontstaan,waardoor oude vriendschapsbanden niet langer door nieuwe huwelijken werden gevoed.Ook de Van Arnhems en Van Stepraedts zouden niet meer onderling trouwen.93

Pouwel van Arnhem, landrentmeester-generaal van Gelderland, 1612 (Geldersch Landschap &Kasteelen, Arnhem; bruikleen Brantsen van de Zyp Stichting)

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

161

Ook binnen de familie Van Arnhem waren religieuze verschillen geen onoverkome-lijk probleem voor onderlinge vriendschap. Zo had de overtuigd gereformeerde Pouwelvan Arnhem vriendschappelijke omgang met Carels halfzus Gertruid, mater van hetAgnietenklooster in Arnhem, die in 1597 halsstarrig verzet toonde toen de stadregeringhet klooster een straffe protestantisering oplegde.94 Pouwel schrijft Carel in 1605 dat diensklachten over zijn gezondheid ‘maternnien’ (kennelijk een koosnaampje voor Gertruid)deden herinneren aan de laatste zeven zware jaren van hun vader Zeger. Hij raadt zijnneef daarom aan, misschien wel ingefluisterd door Gertruid, een ‘scherpe diete’ aan tehouden om pijn te voorkomen – en voor de rest: ‘Godt bydden’ en ‘dye uytkomst van synhant’ afwachten.95 Uit een uitvoerige briefwisseling tussen de twee neven Van Arnhemover de aanstelling van een predikant in Ede, blijkt overigens dat de eisen die zij steldenaan een kandidaat niet in leerstellige termen werden uitgedrukt, maar werden gezochtin meer algemene kwaliteiten als nederigheid, beleefdheid, de kunst om gestileerd tekunnen spreken en schrijven en, tot slot, in hoofse en bescheiden omgangsvormen.96

Waar confessie de vriendschapsbanden in veel gevallen slechts heel geleidelijk in deloop van de zeventiende eeuw lijkt te hebben doen verwateren of beëindigen, bracht oor-log vriendschap in gevaar doordat hij fysieke omgang zeer bemoeilijkte. Jasper van derLippe genant Hoen, die vele jaren eerder huwelijksvriend bij Carels huwelijk was geweest,schrijft in 1598 vanuit kasteel Blijenbeek in het Overkwartier (dan in Spaanse handen) tehopen dat hij zijn ‘lieffenn neefkenn unnd schwaeger noch eins siehen mogt’, en dat hijdaar ‘van harthenn nhae verlangt’.97 Ook het onderhouden van de vriendschap met zwa-ger Jan van Merode-Houffalize, die nabij Aken woonde, werd bemoeilijkt door de oorlog.In 1601 klaagde Jan uitgebreid over de grote schade die hem al jaren door de strijdende par-tijen werd aangedaan, hoewel hij zich in de strijd neutraal probeerde te houden. Zo had-den in 1598 Spaanse troepen zijn huis Frankenberg ingenomen en zijn molen in brand ge-stoken. Nadat hij de molen met moeite weer had opgebouwd, hadden Staatse soldaten demolen af laten branden. Hij was bovendien op 11 november 1600, toen hij in ‘Margarotten’wilde gaan vissen, door zeven Staatse ruiters gevangen genomen en had 1100 daler moe-ten betalen om weer vrij te komen.98 In een andere brief sprak hij het verlangen uit Carelnog eens te zien:

Zweiffels oein vergeltten und bedroveftt mich mehr neyt dan das weir so weitund vern von eynander wonende seynt, zu dem die zeit unsser also beschaffendas weir neyt sonder gross perickell und gevaer bey eynander komen khonnen.Nu deweill ess der alliemechtitgige Gott also vers[iet] so moessen weirs mit gedult erdragen, weins zur zeit zu das ess der allemechttiger besseren weirt. Ess liesset sich aber unsser ortt ansein dat et sich wenich zum vriden schickenweill. Moegen derwegen Gott den heren woll bitten das weyr eyn moll unsserortt den gewunsten friden bekomen moegen. So mochtten weir noch yn mollvoer unsserem abscheit yn dissem jamerdall bey einander khomen und unssealde vruntschaft und broderschaft erneuweren.99

sophie reinders

162

In hoeverre deze wens is uitgekomen, weten we niet. Er bleef in ieder geval wel contact be-staan tussen enerzijds Carel en zijn kinderen en anderzijds de kinderen van Jan, zo blijktuit de bronnen – behalve dan, als gezegd, met zijn opstandige dochter Maria.

Tot slot

De bekende antropoloog Marshall Sahlins stelde ooit de vraag: ‘Is een vriend een vriendomdat hij je helpt of helpt hij je omdat hij een vriend is?’ De meeste culturen, zo merkteSahlins op, zouden zich in een van de twee het meest herkennen.100 Binnen de Gelderseadel zal iedereen in de zestiende en zeventiende eeuw echter op beide vragen bevestigendhebben geantwoord. Edelen leefden van jongs af aan in een breed netwerk van familiele-den, die zij doorgaans aanduidden met de term ‘vrunden’ (vrienden). Hiertoe werd zoweliedereen gerekend aan wie men verwant was door mannelijke of vrouwelijke afstam-ming, alsook degenen die tot een geslacht behoorden waar naaste verwanten in trouw-den. In steeds wisselende constellaties hadden deze ‘vrunden’ belangen en verplichtingenten aanzien van de vererving en herverdeling van door gemeenschappelijk vooroudersnagelaten goederen. Het was essentieel deze relaties goed te (onder)houden. De praktijkvan vriendschap werd dan ook gekenmerkt door constante onderhandelingen. De mees-te bewaard gebleven normatieve uitspraken over vriendschap werden gedaan door vrien-den die elkaar herinnerden te voldoen aan eerdere beloften of die klaagden over het nietnakomen daarvan. De idealen van het literaire vriendschapsdiscours en van de dagelijk-se verwantschapssolidariteit vertaalden zich blijkbaar niet altijd naar overeenkomendepraktijken.

De essentie van adellijke vriendschap in deze periode is niet intimiteit, maar loyali-teit. Een vriend lijkt niet iemand te zijn geweest bij wie men zijn of haar hart uitstortte,maar degene op wiens loyaliteit men vertrouwde. Die loyaliteit was op papier onvoor-waardelijk en vanzelfsprekend, zeker ten opzichte van nabije verwanten, maar bleek in depraktijk voortdurend te moeten worden bevestigd, vernieuwd, verdiept en onderhoudendoor middel van wederzijdse bezoeken, het optreden als getuige bij dopen en huwelijken,het steun aanbieden na sterfgevallen en oorlogsgeweld en het leveren van bijdragen aanelkaars album amicorum – het zijn allemaal onderdelen van de adellijke sociabiliteit ensamen vormen ze de kern van vriendschapsbanden.

Waar de klassieke en humanistische auteurs met geen woord over vriendschappentussen vrouwen repten, bevatten de alba amicorum van de dochters van Carel vanArnhem hier wel degelijk sporen van – overigens niet alleen met hun nichtjes van huisDoddendaal, maar ook met Rutghera van Eck uit het Kwartier van Zutphen, die niet ineen nauwe verwantschapsrelatie tot hen stond.

Uit de brieven aan Carel van Arnhem blijkt dat edelen vriendschapsrelaties doorgaansin verwantschapstermen uitdrukten en vice versa. In bepaalde gevallen zette men de ver-wantschapsrelatie extra aan om een vriendschapsband te benadrukken, steun aan te bie-den, of juist iets gedaan te krijgen. Vriendschappen konden onder druk komen te staan

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

163

door oorlog, confessionalisering en schandalen (een huwelijk zonder toestemming vande ‘vrunden’ bijvoorbeeld). Sommige oude banden werden tijdelijk afgebroken en laterweer opgepakt, andere bleven intact in tijden van onmin en onrust, weer andere werdenvoorgoed doorgesneden. De Opstand en de Reformatie lijken de bestaande vriendschaps-banden maar in beperkte mate te hebben geschaad. Wel was het zo dat de politieke en re-ligieuze herstructurering van de samenleving invloed uitoefende op het aangaan vannieuwe huwelijken en dus op het vormen van nieuwe vriendschapsbanden tussen adel-lijke geslachten.

Het eerbegrip is wel het belangrijkste ordeningsprincipe van de vroegmoderne adelgenoemd. In mentale zin is dat waarschijnlijk ook wel terecht.101 Het bestaan van edelendraaide om het behoud van eer (en vermijden van schande) tegenover naasten, verwan-ten, standgenoten en uiteindelijk tegenover de hele wereld. Het aangaan, behouden enversterken van vriendschapsbanden vormt als het ware de praktische pendant van dit or-deningsprincipe. ‘Zonder vrienden zou niemand willen leven’, schreef Aristoteles in zijnEthica.102 Of een edelman niet zonder vrienden zou willen, is moeilijk te achterhalen. Hijzou er in elk geval niet zonder kúnnen leven, want zonder vrienden was een adellijk be-staan niet mogelijk.

Noten

1 M.-A. Delen, Het hof van Willem van Oranje (Amsterdam 2002) 184-185. Gerard komt voor op de ‘rolle van domesticquen’

rond 1582-1583. Ook na de dood van zijn werkgever bleef hij in dienst van de Oranjes, onder Maurits was hij stalmees-

ter.

2 Universiteitsbibliotheek Leiden, bpl 2267: album amicorum van Aleyd van Arnhem, fol. 1r. Delen vertaalt de passage

(zonder deze als citaat van Boccaccio te identificeren) als: ‘Vriendschap is een zeer heilige, eervolle en waardige zaak.

Zij verdient niet alleen bijzondere hulde, maar ook om aanbevolen te worden met niet aflatende lofprijzingen. Zij is

de zeer bescheiden voedster van alle mildheid en wellevendheid, zuster van alle christelijke liefde en dankbaarheid,

vijandin van vijandschap en gierigheid. Altijd schiet zij snel toe zonder te wachten tot zij uitgenodigd wordt de goe-

de werken aan anderen te doen die zij aan zichzelf gedaan zou willen hebben. Hoewel de zeer goddelijke effecten van

Hem zich tegenwoordig zeer weinig gebruikelijk tonen tussen twee personen; hetgeen een grote fout is, te wijten aan

de miserabele hebzucht van de mens, die alleen naar zijn eigen belang kijkt, die vriendschap verjaagd heeft over de ui-

terste grenzen van de aarde en haar in eeuwige ballingschap gedreven heeft.’

3 G. Boccaccio, Decamerone, F. Denissen (vert.) (Amsterdam 2010) 750.

4 Michel de Montaigne zette zijn ideeën over vriendschap uiteen in zijn klassieke essay ‘De l’amitié’. Daarin plaatste hij

de persoonlijke vriendschap tegenover vriendschappen die aangegaan waren met het oog op voordeel of de publieke

zaak. Vriendschap behoorde een relatie te zijn waarin het draaide om het individu, de persoon en zijn hele persoon-

lijkheid. Een dergelijke relatie werd gekenmerkt door openhartigheid en vertrouwen. In deze ‘ware vriendschap’

speelde de uitwisseling van gunsten en diensten geen rol. Vriendschap was zielsverwantschap. M. de Montaigne,

Essays, F. de Graaff (vert.) (Amsterdam 1993) 224-239.

5 Hoge Raad van Adel (hierna: HRvA), Collectie Schimmelpenninck van der Oije (hierna: CSvdO), inv.nr. 12a: album amico-

rum van Rutghera van Eck, fol. 110v. De passage in het album luidt: ‘Primo lex amicitiae sanciatur, ut ab amicis ho-

sophie reinders

164

nesta petamus, amicorum causa honesta faciamus, nec expectemus quidem, tum rogemur, sed studium semper ad-

sit, cunctatio absit, consilium verum dare gaudeamus liberè.’

6 L. Kooijmans, ‘Andries en Daniel. Vriendschap in de vroegmoderne Nederlanden’, Groniek 29 (1995) 27-41.

7 Gelders Archief (hierna: GldA), 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nr. 412: album amicorum van Walraven

van Stepraedt, fol. 133. Deze inscriptie is op fol. 173r. in hetzelfde album nog een keer (anoniem) toegevoegd. Zie voor

de invullingen (betekenissen) en het onderscheid van en tussen de woorden ‘amitié’ en ‘amour’ in deze periode Chr.

Kühner, Politische Freundschaft bei Hofe. Repräsentation und Praxis einer sozialen Beziehung im französischen Adel des 17.

Jahrhunderts, Freunde – Gönner – Getreue. Studien zur Semantik und Praxis von Freundschaft und Patronage 6

(Göttingen 2013) 111-113. Voor de etymologie van ‘amitié’ zie ibidem, 102-103.

8 L. Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1997) 16, 23.

9 Ibidem, 54-55. Het lag voor de hand dat ouders en kinderen genegenheid voor elkaar koesterden en daarmee een soort

natuurlijke vorm van solidariteit kenden. Mensen zijn, althans in veel westerse samenlevingen, tegenwoordig niet

meer solidair met anderen omdat ze elkaar nodig hebben voor hun overleven, maar omdat ze er zelf voor kiezen. A.

Komter, Solidariteit en de gift. Sociale banden en sociale uitsluiting (Amsterdam 2003) 209.

10 Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven, 82.

11 Een belangrijke nieuwe studie (met uitgebreide literatuurverwijzingen) over ‘adellijke vriendschap’ is Christian

Kühners dissertatie Politische Freundschaft bei Hofe.

12 Het recente C.O.A. Schimmelpenninck van der Oije e.a. (red.), Adel en ridderschap in Gelderland. Tien eeuwen geschiedenis,

Adelsgeschiedenis 12 (Zwolle 2013) richt zich, zeker voor de zestiende eeuw, vooral op institutionele kaders.

13 C. Gietman, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur, Adelsgeschiedenis 7 (Utrecht 20112) 16-17.

14 C.L. Heesakkers en K. Thomassen, ‘Het album amicorum in de Nederlanden’, in: K. Thomassen (red.), Alba amicorum.

Vijf eeuwen vriendschap op papier gezet: het album amicorum en het poëziealbum in de Nederlanden (Maarssen/’s-Gravenhage

1990) 36.

15 D. Boyd, ‘Living life in public. Why American teens choose publicity over privacy’, Association of Internet Researchers 23

oktober 2010, http://www.danah.org/papers/talks/2010/AOIR2010.html (geraadpleegd 25-7-2015).

16 Boyd, ‘Living life in public’.

17 Zie voor een uitgebreide uitwerking van het concept sociale steganografie in relatie tot vrouwenalba amicorum S.

Reinders, ‘Sharing is in our DNA. Women’s alba amicorum as places to build and affirm group identities’, te verschij-

nen in: Intersections. Interdisciplinary Studies in Early Modern Culture, en mijn proefschrift.

18 Zie bijvoorbeeld S. Reinders, ‘Van 1615 tot 2015: waarom en hoe gebruiken wij sociale media?’, VakTaal 28, afl. 2 (2015)

4-5.

19 GldA, 0614 Huis Kernhem (hierna: HK), inv.nr. 738. Alle aangehaalde brieven in dit artikel berusten in dit inventaris-

nummer, tenzij anders vermeld.

20 Brief van Wilhelm Hughen aan Carel, 1 april 1605.

21 Brieven van Pouwel van Arnhem aan Carel, 20 mei en 2 juni 1606.

22 Ann Crabb signaleert eenzelfde dynamiek tussen mondelinge en schriftelijk mededelingen in haar artikel ‘“If I could

write”: Margherita Datini and letter writing, 1385-1410’, Renaissance Quarterly 60 (2007) 1170-1206. Zij concludeert op

p. 1172 over de brieven als bron: ‘a drawback for sources about personal life, although useful for finding out about epis-

tolary habits’.

23 Brief van Rickalt van Merode-Houffalize aan Carel, 14 november 1596.

24 Geciteerd in W.H. Irving, The providence of wit in the English letter writers (Durham 1955) 12. Zie voor voorbeelden van

bloemrijk taalgebruik in brieven van de Engelse elite K.W. Swett, ‘“The account between us.” Honor, reciprocity and

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

165

companionship in male friendship in the later seventeenth century’, Albion. A Quarterly Journal Concerned with British

Studies 31 (1999) 1-30.

25 Swett, ‘“The account between us”’, 6. Over brieven, zie Irving, The providence of wit, 13. In de zestiende eeuw verschenen

er adviesboeken over het schrijven van brieven en de brieven van beroemde mannen als Cicero, Balzac en Sir Philip

Sidney werden voor het eerst gepubliceerd in de zeventiende eeuw. M. Spufford, Small books and pleasant histories.

Popular fiction and its readership in seventeenth-century England (Londen 1981) 68-72; Irving, The providence of wit, 4-62. Voor

geleerden in de zestiende eeuw werd de brief een medium van vriendschap. Tussen hen werd vriendschap door mid-

del van het schrijven van brieven voorbereid, gevraagd, bevestigd, et cetera. Kühner, Politische Freundschaft, 305. Zie

voor de kunst van het brieven schrijven in de vroegmoderne tijd ook T. van Houdt e.a. (red.), Self-presentation and social

identification. The rhetoric and pragmatics of letter writing in early modern times, Supplementa Humanistica Lovaniensia18

(Leuven 2002); H. Nellen, ‘Bij wijze van inleiding. De brief in de vroegmoderne tijd’, in: idem, P.G. Hoftijzer, O.S.

Lankhorst (red.), Papieren betrekkingen. Zevenentwintig brieven uit de vroegmoderne tijd (Nijmegen 2005) 9-20; D. van Miert

(red.), Communication observations in early modern letters (1500-1675). Epistolography and epistemology in the age of the scien-

tific revolution, Warburg Institute Colloquia 23 (Londen/Turijn 2013).

26 Zo grossierde Wilhelm Hugen bijvoorbeeld in de aanhef van een brief aan Carel in (stereotype) lofprijzingen. Minder

onderdanig was Jasper van der Lippe: ‘Mein freundtliche gruis mit ehrpietungh alless gudenn. Edler, ehrentfester,

insonders hartz frundtlicher lieffer schwaeger.’ Brief van Jasper van der Lippe genant Hoen, heer van Afferden, aan

Carel, 20 februari 1598.

27 J. Mullan, Sentiment and sociability. The language of feeling in the eighteenth century (Oxford 1988) 5.

28 Koninklijke Bibliotheek (hierna: kb), 79 J 75: album amicorum van Carel van Arnhem.

29 Zie voor een beschrijving van Henrica’s album (Delden, Huisarchief Twickel, losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 7): S.

Reinders, ‘Zonder eer geen adel. Het album amicorum van Henrica van Arnhem’, Virtus. Jaarboek voor Adelsgeschiedenis

20 (2013) 196-209. De identificatie van het album van Margaretha, dat net als dat van Henrica wordt bewaard in

Huisarchief Twickel te Delden (losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8) berust op genealogische deductie, een acrostichon

‘Arnhem’ in de openingsinscriptie (fol. 4r.) en een Franstalige bijdrage waarin de naam Margot (Margaretha) promi-

nent figureert. Tot nu toe werd verondersteld dat het album van haar vader Carel was geweest.

30 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem.

31 L. Aardoom, ‘Zeger van Arnhem 1502-1557, hertogelijke en keizerlijke raad, strijder voor Gelre en om het Loo’, in: J.A.E.

Kuys e.a. (red.), Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4 (Hilversum 2004) 13-16.

32 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 72-73; L. Aardoom, ‘Philips van Varick ca. 1515-ca.1577, bur-

gemeester en betwist erfgenaam’, in: J.A.E. Kuys e.a. (red.), BWG, deel 5 (Hilversum 2006) 135-137.

33 HRvA, Collectie Van Spaen, inv.nr. 186: Genealogieën van W.A. van Spaen, deel 1, in voce ‘Van Arnhem’.

34 GldA, HK, inv.nr. 730. De brieven aan Carel van Arnhem bevatten verschillende aanwijzingen dat Anna bij hem in-

woonde op Kernhem en in Wageningen. Zie bijvoorbeeld: brief van Jan (Johanna) van Voerst genandt Jeger aan Carel,

12 december 1589; brief van Johan van Gendt aan Carel, 22 november 1591; brief van Johan van Stepraedt aan Carel, 10

september 1609.

35 Redmer Alma stelt dat in Groningen en de Ommelanden in de zestiende eeuw nog uitsluitend naar overledenen werd

vernoemd. De vernoemingspraktijk van de Van Arnhems lijkt hiermee in overeenstemming. Alle vernoemingen die

Carel in zijn genealogische aantekeningen expliciteert, zijn naar gestorven familieleden. In de praktijk droegen som-

mige van zijn kinderen de naam van zijn nog levende (half)zusters. R. Alma, ‘Vernoeming in de stad Groningen en de

Ommelanden in de 16de eeuw’, Naamkunde 35 (2003-2004) 11-40.

36 HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 129v.

sophie reinders

166

37 kb, 75 J 56: album amicorum van Simon Dusing, fol. 22r. en 56r.

38 J. den Tex, ‘Nederlandse studenten in de rechten te Padua 1545-1700’, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut

te Rome, 3e reeks, 10 (1959) 45-165, hier 85; W.Th.M. Frijhoff, La société néerlandaise et ses gradués, 1575-1814. Une recherche

sérielle sur le statut des intellectuels (Amsterdam 1981) 44-45.

39 Daarnaast had hij nog een bastaardzoon ‘Secamber’ (Zeger), geboren op 24 november 1590, schout van Rheden.

40 Zie GldA, 0124 Hof van Gelre en Zutphen (hierna: AHGZ), inv.nr. 699/br. 8058*, brief van Prins Maurits aan Kanselier en

Raden van Gelre, 26 december 1600. Het Hof had vier maanden eerder zowel Carel als Johan voor het ordinaris-raads-

heerschap voorgedragen, maar hierbij gesteld dat Carel dit ambt waarschijnlijk zou weigeren. GldA, AHGZ, inv.nr.

699/br. 8018, brief van Kanselier en Raden aan Prins Maurits, 22 augustus 1600.

41 De Edese predikant Petrus Sonnius noemde Carel in 1592 in een schrijven aan de kerkenraad van Zutphen ‘onseres amptz

und kerken trouwen voirstander’. J.H. van de Bank, Kudde in veelvoud. Kleine kerkgeschiedenis van Ede (Ede 1986) 30.

42 In het album amicorum van Simon Dusing voegde hij op 6 mei 1572 zijn wapen toe (kb, 75 j 56, fol. 56r.); in het album

van Jacobus van Bronckhorst van Batenburg (1553-1582), zoon van de heer van Anholt, Baer en Lathum (kb, 135 K 26,

fol. 75r.) op 8 december 1571 eveneens. In het album van Gerard Hacfort (kb, 77 L 41) plaatste hij in 1570 zijn wapen en

portret op fol. 3v. en 4r.

43 Zie in dit verband ook het testament van Zeger van Arnhem van 11 augustus 1557, waarin aan Carel alle roerende goe-

deren van huis Kernhem worden toebedeeld, met uitzondering van enkele nader gespecificeerde zilveren voorwer-

pen. GldA, HK, inv.nr. 730.

44 Zie S. Teuscher, ‘Politics of kinship in the city of Bern at the end of the Middle Ages’, in: idem, D.W. Sabean, J. Mathieu

(red.), Kinship in Europe. Approaches to long-term development (1300-1900) (New York/Oxford 2007) 78; S. Teuscher,

‘Verwandtschaft in der Vormoderne. Zur politische Karriere eines Beziehungskonzept’, in: E. Harding, M. Hecht

(red.), Die Ahnenprobe in der Vormoderne. Selektion – Initiation – Repräsentation, Symbolische Kommunikation und

Gesellschaftliche Wertesysteme 37 (Munster 2011) 85-106, hier 101.

45 Brief van Anthonis van Lynden aan Carel, 18 mei 1613.

46 S. Teuscher, Bekannte – Klienten –Verwandte. Soziabilität und Politik in der Stadt Bern um 1500 (Keulen/Weimar/Wenen 1998)

499.

47 Brief van Jan van Voerst genandt Jeger aan Carel, 12 december 1589.

48 Cursiveringen in de citaten zijn van mijn hand.

49 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586.

50 kb, 79 J 75: album amicorum van Carel van Arnhem, fol. 29 (Douai, 22 juni 1571).

51 Gietman, Republiek van adel, 47.

52 Brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 27 december 1575.

53 Brief van Peter van Stepraedt toe den Parrick aan Carel, 20 juli 1575.

54 Brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 20 november 1581.

55 Brieven van Maria van Wittenhorst aan Carel, 1 en 12 mei 1593.

56 Brief van Cornelis van Sallandt aan Carel, 9 augustus 1586.

57 Zie bijvoorbeeld de brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586.

58 GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 463.

59 ‘[…] alsoe mach optrecken und onderwijsen laeten als eyn getrowen vader thoe steidt, dat sijn godtliche ehr und naem

daerdurch fuer yrst gelaefft und gepresen warde thott walffardt der gemeyne christenheitt und voirtz thott dienst und

wolgefallen aller frunden und verwanten, opdatt sij nae dessen leven dairthoe wij doch alle geschapen, den Heere eyn sa-

lige siele moigen opoferen.’ GldA, HK, inv.nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 465.

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

167

60 Ook de Edese priester Reijner Janss trad verschillende keren als doopgetuige op en bij de doop van Margaretha op 6

mei 1579 vervulde zelfs een ‘gewesene ahm’ (voormalig voedster) van de familie die rol.

61 GldA, HK, inv. nr. 741: kopieboek van Carel van Arnhem, fol. 275-282. Carel trad hierbij als huwelijksvriend op.

62 Over de rol van ‘vrienden’ bij het tot stand komen van huwelijken, zie D. O’Hara, ‘“Rules by my friends.” Aspects of

marriage in the diocese of Canterbury, c. 1540-1570’, Continuity and Change 6 (1991) 9-41; P. Rushton, ‘Property, power

and family networks. The problem of disputed marriage in Early Modern England’, Journal of Family History 11 (1986)

205-219.

63 Op 25 september stuurde zij hem ‘ylent’ vanuit Arnhem een uitnodiging voor ‘den eerdach’. GldA, HK, inv. nr. 734. In

het huwelijkscontract van haar zus Anna toe Boecop, van 10 februari 1605, wordt gesteld dat het huwelijk gesloten

wordt ‘ter ehre Gaedes Almechtich, tott voerttplantinge der christenheitt ende tott vermeerongh van frundtschap’.

GldA, HK, inv. nr. 741, fol. 322-325.

64 Het belang van wederkerigheid in vriendschap blijkt ook uit een ongedateerde bijdrage van Gertrudt van

Steenberghen in het album van Rutghera van Eck: ‘Alst ick bevonden hebbe een vriendt/Datt hij mij mitt trowen

dient/Den diene ick wderum mitt trowen/Und laet mij genen arbeit rowen.’ HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amico-

rum van Rutghera van Eck, fol. 133r.

65 J.S. van Veen, ‘Bijdrage tot de geschiedenis van huis Grunsfoort’, Bijdragen en Mededeelingen Gelre 37 (1934) 53-70. Zie:

brief van Rheiner van Stepraedt aan Carel, 20 mei 1583; brief van Johan van Gendt aan Carel, 22 november 1591.

66 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 17 juni 1586; brief van Rickalt van Merode-Houffalize aan Carel, 14 no-

vember 1596.

67 E. van der Borch tot Verwolde-Swelme, Huis Doddendael (Overloon 1979) 13; zie ook GldA, AHGZ, inv.nrs. 5015, 5019,

5025; brief van Johan van Stepraedt en Dederich van Stepraedt aan Carel, 29 maart 1601.

68 Brief van Maria van Merode genant Colen aan Carel, 11 maart 1597; zie ook haar brief van 8 september 1599.

69 Brief van Maria van Merode aan Carel, 2 augustus z.j.

70 Kühner, Politische Freundschaft, 107.

71 Niklas Luhmann toont deze ontwikkeling in de denkbeelden over liefde aan in zijn studie Liebe als Passion. Zur

Codierung von Intimität (Frankfurt am Main 1994).

72 Een van de populairste versjes in vrouwenalba amicorum is een Frans gedicht over een vlieg en een kaars, dat gaat over

het gevaar van de liefde. Zie Reinders, ‘Zonder eer geen adel’, 206-208.

73 Kühner, Politische Freundschaft, 108.

74 ‘Amour c’est ung feu couvert, une playe agreable, ung savoureux venin, une douce amertume, une delectable mala-

die,/ ung gracieux tourment, une cruelle et plaissante blessure, bref ung [souef] mourir.’ Delden, Huisarchief Twickel,

losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8: album amicorum van Margaretha van Arnhem (ongefolieerd).

75 De naam Celestina is synoniem geworden voor een koppelaarster, vooral een oudere vrouw die gebruikt wordt om een

buitenechtelijke affaire aan te gaan, en is een literair archetype. De mannelijke tegenhanger ervan is Pandaros.

76 Gietman, Republiek van adel, 48.

77 Voor de betekenis van liefde binnen huwelijken, zie J. Hoffmann, Die Hausväterliteratur und ‘die Predigten über den christ-

lichen Hausstand’. Lehre von Haus und Bildung für das häusliche Leben im 16., 17. und 18. Jahrhundert, Göttinger Studien zur

Pädagogik 37 (Berlijn 1959) 115-132.

78 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Agnes, 16 maart 1586. Spaarzaamheid als deugd voor vrouwen wordt in veel

persoonlijke bronnen aangehaald, zie A. Hufschmidt, Adlige Frauen im Weserraum zwischen 1570 und 1700. Status, Rollen,

Lebenspraxis, Veröffentlichungen der Historischen Kommission für Westfalen 22 a/Geschichtliche Arbeiten zur

westfälischen Landesforschung. a: Wirtschafts- und Sozialgeschichtliche Gruppe 15 (Munster 2001) 191.

sophie reinders

168

79 GldA, HK, inv.nr. 741.

80 Vrouwelijke homoseksualiteit werd volgens haar in de taboesfeer gestopt, zie M. Legault, Narrations déviantes.

L’intimité entre femmes dans l’imaginaire francais du dix-septième siècle (Quebec 2008).

81 Delden, Huisarchief Twickel, losse stukken Van Arnhem, inv.nr. 8: album amicorum van Margaretha van Arnhem (on-

gefolieerd).

82 Ibidem.

83 Haags Gemeentearchief, Familiearchief Van Persijn, inv.nr. 580: album amicorum van Alithea van Wijnbergen (niet ge -

folieerd).

84 Bodleian Library, Oxford, Rawlinson Manuscripts b4: album amicorum van Catharina van Eck (niet gefolieerd).

85 HRvA, CSvdO, inv.nr. 12a: album amicorum van Rutghera van Eck, fol. 108r. De inscriptie dateert uit 1599. Carel schreef

overigens ook in Walravens album een ‘Sonetto di Petrarca’ (op fol. 157v.). Het is verleidelijk om te suggereren dat het

laatste sonnet een persoonlijke betekenis had voor Carel, die inmiddels op leeftijd was en na de dood van zijn vrouw

een bastaardzoon had verwekt (waarvoor hij God in zijn genealogische aantekeningen om genade smeekte – opval-

lend genoeg óók in het Italiaans: ‘Iddio mi perdoni’). In het sonnet voor Walraven kijkt een oudere man terug op zijn

leven, treurt over begane zonden en de aan de aardse liefde verspilde tijd, en hoopt in eer en vrede te mogen sterven.

Dit gedicht zou door Constantijn Huygens worden vertaald (mogelijk in 1663, zie C. Joby, The multilingualism of

Constantijn Huygens (1596-1687) (Amsterdam 2014) 203). Carel liet overigens juist de tweede en derde regel (‘i quai posi

in amar cosa mortale, senza levarmi a volo, abbiend’io l’ale’, door Huygens vertaald als: ‘Die ’ck leelick heb verquist

aen menschelicke minn, Niet eens ter vlucht getilt, daer ick nu wel bevinn’) weg.

86 De correspondentie van Carel van Arnhem bevat veel klachten over oorlogshandelingen en overlast van krijgsvolk in

de Betuwe. Zie bijvoorbeeld de brief van D(itherich) van de Loe aan Carel, 24 juni 1575, de brief van Johan van Gendt

aan Carel, 22 november 1591, en de brief van Pouwel van Arnhem aan Carel, 30 mei 1606.

87 GldA, AHGZ, inv.nr. 5995, dossier 1582/17.

88 Zie bijvoorbeeld de brief van Ch. Schenck aan Carel van 15 mei 1585: ‘Und dat dit inconvenient entstanden, ist daher

gekhoemen dat die her van den Doddendail offte seine underhebbende soldaeten meiner huysluyden, pechteners und

sunst in meine weiden aingenoemene beesten althosamen hebben prijss gemaickt und up ransoen gesteldt und so

ich nu diesenthalven dem heren van den Doddendail heb bitten laiten dat er den armen schemelen huysman, die mit

unseren kriegh oeveral nichts tho doen und sein contributie tho beyden sijden betailen, moetwolle oeversehen und

ungemolestiert laiten und so er uns vijandt sein woldte, dat er up tgenige mich offte meinen soldaten thogehoerigh

waerr wolle thotasten.’

89 Van der Borch-Swemle, Huis Doddendael, 12.

90 Brief van H. van Wijttenhorst aan Carel, 10 januari 1589.

91 Brief van Maria van Wittenhorst aan Carel van Arnhem, 1 mei 1593.

92 Brief van Anna van der Aher aan Carel, 22 november 1586.

93 Zie C. Gietman, ‘Katholieke adel in een protestants gewest’, in: Schimmelpenninck van der Oije e.a. (red.), Adel en rid-

derschap, 177-211, hier 180-184; zie nu ook J. Geraerdts, The catholic nobility in Utrecht and Guelders c. 1580-1702 (diss.

University College Londen, 2015).

94 In 1597 bevinden zich nog relieken in het klooster, zo blijkt uit een brief van dan nog priorin Geertruida, ondertekend

met ‘Suster Geertruydt spijse der wordem als God wil’, waarin zij de benarde toestand waarin de zusters verkeren be-

schrijft. Ze schrijft onder andere dat ze tijdens de (verboden) vespers in de ‘gebedskamer’ (‘bedekamer’) bezocht wor-

den en enkele medezusters de (daar bewaarde) documenten en relieken, en beelden weten te redden en dat ze het als

een wonderteken beschouwen dat God het heilige sacrament en de relikwieën van zijn heiligen niet onteerd wilde la-

Adellijke vriendschap en verwantschap rond 1600: de familie Van Arnhem

169

ten worden. H. Kienhorst, ‘Geschiedenis van de zusters Agnieten (ca. 1420-1640)’, in: idem, J. Kuys (red.), Verborgen le-

ven. Arnhemse mystiek uit de 16e eeuw, Nijmeegse Kunsthistorische Cahiers 19 (Arnhem/Nijmegen 2011) 45-60, hier 58.

95 Brief van Pouwel van Arnhem aan Carel, 21 [onbekend, brief is licht beschadigd] 1606.

96 Zie bijvoorbeeld de brieven van Pouwel van Arnhem aan Carel, 7 juni 1606, 14 juni 1606 en 5 juli 1606.

97 Brief van Jasper van der Lippe genant Hoen aan Carel, 20 februari 1598.

98 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 21 juni 1601.

99 Brief van Jan van Merode-Houffalize aan Carel, 14 maart z.j.

100 Geciteerd in K.B. Neuschel, Word of honor. Interpreting noble culture in sixteenth-century France (Ithaca 1989) 23.

101 Gietman, Republiek van adel, 266.

102 ‘Zonder vrienden zou niemand willen leven, ook al bezat hij alle andere goede dingen.’ Aristoteles, Ethica, C. Pannier

en J. Verhaeghe (ed.), Aristoteles in Nederlandse vertaling 1 (Groningen 1999) 243.