Additionele beoordeling opleiding tot Master ... · zorgmanagement starten in staf- of...

28
Additionele beoordeling opleiding tot Master Zorgmanagement (ZoMa) Erasmus Universiteit Rotterdam April 2005 QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht T 030-2303100 F 030-2303129 E [email protected] I www.qanu.nl

Transcript of Additionele beoordeling opleiding tot Master ... · zorgmanagement starten in staf- of...

Additionele beoordeling opleiding tot Master Zorgmanagement

(ZoMa) Erasmus Universiteit Rotterdam

April 2005 QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht T 030-2303100 F 030-2303129 E [email protected] I www.qanu.nl

- 2 -

Inhoud Inleiding Hoofdstuk 1 Doelstellingen opleiding Hoofdstuk 2 Programma opleiding Hoofdstuk 3 Inzet van het personeel Hoofdstuk 4 Voorzieningen Hoofdstuk 5 Interne kwaliteitszorg Hoofdstuk 6 Te verwachten resultaten Bijlagen 1. opleidingsrapport ongedeelde opleiding 2. curriculum vitae commissie 3. werkwijze

- 3 -

Inleiding a) Dit deelrapport betreft de masteropleiding Zorgmanagement (ZoMa), Erasmus

Universiteit Rotterdam, CROHO-nummer 60081. b) Opleidingsvariant: voltijds/deeltijds (zie het eindoordeel van de commissie). c) De opleiding wordt organisatorisch verzorgd door het instituut Beleid & Manage-

ment Gezondheidszorg. d) De opleiding bouwt voort op de ongedeelde opleiding Algemene Gezondheids-

wetenschappen (CROHO-nummer 6851) waarover is gerapporteerd in het visita-tierapport Algemene Gezondheidswetenschappen (QANU, oktober 2004); dat rapport maakt mede deel uit van deze beoordeling (zie bijlage 1). De masteropleiding ZoMa is op 1 september 2003 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam van start gegaan.

Commissie a) Samenstelling

De beoordelingscommissie bestond uit de volgende personen: - prof. dr. P.A.H. van Lieshout, parttime hoogleraar Theorie van de zorg, Facul-

teit der Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht, lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (vanaf 1 september 2004), voormalig direc-teur-generaal Gezondheidszorg, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (voorzitter);

- prof. dr. J.F.M.J. van Hout, hoogleraar Onderwijskunde, in het bijzonder het hoger onderwijs, Universiteit van Amsterdam;

- prof. drs. J. van Londen, emeritus hoogleraar Algemene Gezondheidszorg, Faculteit der Geneeskunde Universiteit Utrecht, voormalig directeur-generaal Volksgezondheid, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voorma-lig voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg;

- prof. dr. J. Pacolet, docent Economie en gezondheidseconomie en hoofd Sector Sociaal en Economisch Beleid van het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven;

- mevrouw prof. dr. M. de Visser, hoogleraar Neuromusculaire ziekten, Universiteit van Amsterdam/Academisch Medisch Centrum, voormalig voor-zitter van het bestuur van het Onderwijsinstituut Geneeskunde AMC, vice-voorzitter van de Gezondheidsraad;

- de heer A.T. Heijstek, student Gezondheidswetenschappen Universiteit Maastricht.

Secretaris van de commissie was: mevrouw mr. M.H.J. Coppens-Wijn, mede-werker QANU. Als bijlage 3 zijn de curricula vitae van de leden van de commissie opgenomen.

b) Taak De commissie had tot taak om krachtens de tussen de NAO en de VSNU over-eengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: - een samenvattend totaal oordeel over de opleiding uit te spreken

alsmede - een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg en, - gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel over inzet personeel,

voorzieningen en te verwachten resultaten. c) Werkwijze: zie bijlage 3.

- 4 -

Overzicht beoordeling commissie Onderwerp Oordeel1 Facet Oordeel

1.1. Domeinspecifieke eisen +

1.2. Niveau +

1. Doelstellingen van de opleiding

+

1.3. Oriëntatie +

2.1. Eisen WO +

2.2. Relatie doelstellingen en programma

+

2.3. Samenhang programma +

2.4. Studielast +

2.5. Instroom +

2.6. Duur +

2.7. Afstemming vormgeving en inhoud

+

2. Programma +

2.8. Beoordeling en toetsing +

3.1. Eisen WO +

3.2. Kwantiteit personeel +

3. Inzet van personeel

+

3.3. Kwaliteit personeel +

4.1. Materiële voorzieningen + 4. Voorzieningen +

4.2. Studiebegeleiding +

5.1. Evaluatie resultaten +

5.2. Maatregelen tot verbetering +

5. Interne kwaliteitszorg

+

5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

+

6.1. Gerealiseerd niveau + 6. Resultaten +

6.2. Onderwijsrendement +

1Voldaan = + Niet voldaan = -

- 5 -

- 6 -

Vooraf Uit de informatie die door het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) ter beschikking is gesteld, blijkt het volgende. De masteropleiding Zorgmanagement (ZoMa) is gericht op het opleiden van profes-sionele managers of leidinggevenden, die inspelen op veranderingen in de gezond-heidszorg. Door kennis en begrip van structuren in de gezondheidszorg is een zorg-manager in staat ontwikkelingen in de zorg te voorzien en de benodigde aanpassing van zorginstellingen aan de voorziene veranderingen adequaat vorm te geven. De professionaliteit van een master in zorgmanagement kenmerkt zich in persoon en in handelen door kennis van verschillende vakgebieden en de samenhang, doelgericht-heid en een visionaire stijl bij de aanpak van managementvraagstukken in de ge-zondheidszorg. De toegevoegde waarde van de masteropleiding is een bijzondere combinatie van kennis, vaardigheid en persoonlijke ontwikkeling. Het systematisch leren oplossen van problemen is mogelijk door de analyse van cases uit de praktijk van zorgin-stellingen. Het keer op keer analyseren van concrete problemen bereidt hen voor op toekomstige functies in de gezondheidszorg. Na hun opleiding kunnen masters in zorgmanagement starten in staf- of leidinggevende posities. Zij beschikken niet alleen over de juiste instrumenten om de functionele deelterreinen van het manage-ment theoretisch, conceptueel en pragmatisch tot een succes te maken, maar maken zich als potentiële leiders van de toekomst ook de noodzakelijke attitude, houding, communicatie- en handelingsvaardigheden eigen. De master ZoMa wordt in het Nederlands gegeven, maar gebruikt veel internationale literatuur en casuïstiek. Binnen Europa zijn de verschillen tussen gezondheids-zorgsystemen, managementculturen en professionele verhoudingen dermate groot dat volgens het iBMG de voorbereiding op leidinggevende posities in Nederlandse zorginstellingen een op de Nederlandse markt gerichte masteropleiding vereist.

Hoofdstuk 1 Doelstellingen opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen

De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).

Hieronder volgt een door het instituut aangereikt overzicht van de eindkwalificaties, geordend naar competenties: A. Kennisbeheersing van de deelnemende wetenschapsgebieden 1. Kan de concepten, methoden en kennis van met name bedrijfskunde, organisatieweten-

schappen en sociaal medische wetenschappen interpreteren en integraal combineren bij de analyse en verklaring van organisatie- en managementvraagstukken van de gezond-heidszorg.

2. Beschikt voorts over voldoende kennis van gezondheidsrecht en (gezondheids)eco-nomische aspecten om de posities van verschillende actoren binnen het zorgstelsel te kunnen duiden en interpreteren.

3. Is in staat vanuit de genoemde wetenschapsgebieden uitgangspunten te formuleren die relevant zijn voor efficiënte aansturing en kwaliteit van de gezondheidszorg op instel-lingsniveau.

4. Kan voor een fictieve instelling de financiële, personele en strategische positie beoor-delen en is in staat met het instrumentarium uit de genoemde wetenschappen een begroting, personeelsplan of strategisch beleidsplan op te stellen.

- 7 -

B. Kennis van de organisatie van de gezondheidszorg 1. Heeft inzicht in de wisselwerking van omgeving en organisatie en kan voor een zorg-

instelling de zorgvraag vanuit de omgeving relateren aan de behandelcapaciteit van de binnen de instelling aanwezige en beschikbare beroepskennis.

2. Kan leiding geven aan medische, verpleegkundige en paramedische professionals vanuit kennis en visie op professies en professionalisering in de gezondheidszorg.

3. Kennis van de geïnstitutionaliseerde en georganiseerde verhoudingen in de sector ge-zondheidszorg (zoals beroepsgroepen) en van de op de internationale en nationale beleidscontext van de gezondheidszorg.

4. Kan bij de ontwikkeling van een eigen handelingsperspectief de normatieve en ethische dilemma’s van vraagstukken in de gezondheidszorg overzien en weet op maatschappe-lijk verantwoorde wijze met deze dilemma’s om te gaan.

C. Wetenschappelijk analyseren en verklaren 1. Kan vanuit de theorie de verschillende prototypen van bedrijfsvoering en besluitvorming

op organisaties van de gezondheidszorg toepassen en het probleemoplossend vermogen van deze modellen evalueren.

2. Kan concepten en theorieën uit de deelnemende wetenschapsgebieden met betrekking tot planning, beheer, bedrijfsvoering, strategische beleidsvorming, human resource management, informatisering, kwaliteitszorg, logistieke processen, veranderkundige be-naderingen, ed. vergelijken en aan elkaar relateren.

D. Onderzoeksvaardigheden 1. Beheersing van diagnose- en analysemethoden en systeemdynamica om organisatie- en

managementvraagstukken in de gezondheidszorg te signaleren, te beschrijven en te ordenen.

2. Kan een gefundeerde en beredeneerde keuze te maken voor een handelingsperspectief ter oplossing van deze organisatie- en managementvraagstukken.

3. Kan interventie- en veranderactiviteiten ontwikkelen via methoden en technieken als brainstormsessies, simulaties, benchmarking, systeemdynamische modelbouw, large scale interventions, scenario-ontwikkeling etc

4. Kan management- en organisatieproblemen vertalen in hypothesen en onderzoeks-vragen.

5. Kan een logisch consistent onderzoeksplan/projectvoorstel opstellen voor een manage-ment/organisatieprobleem of veranderingsproces in de gezondheidszorg, waarin doel-stelling, probleemstelling, operationalisatie en design, onderzoeksmethoden, interventie-technieken rapportage systematisch gepresenteerd en beargumenteerd worden

6. Kan op wetenschappelijk niveau over organisatie- en managementvraagstukken in de gezondheidszorg reflecteren of publiceren.

E. Ontwerpen van organisatieveranderingen 1. Ontwerpen van veranderingstrajecten binnen zorgorganisaties met behulp van weten-

schappelijke concepten en interventiemethodologie. 2. Inzicht in de organisatorische context en heersende normen en waarden die van invloed

zijn bij het realiseren van veranderingsprocessen. 3. Incalculeren van zaken als consensus, commitment en draagvlak bij het doen van voor-

stellen voor organisatieveranderingstrajecten. 4. Kan de invloed van relevante omgevingsfactoren inschatten en betrekken bij de wijze

waarop aan veranderingsprocessen wordt gewerkt 5. Verantwoorden van gekozen interventieopzet vanuit gekozen theoretische invalshoeken

en praktische omstandigheden. F. Professionele vaardigheden 1. Heeft attitude ontwikkeld om pro-actief te werk te gaan en meningen te vormen en kan op

visionaire wijze met problemen omgaan. 2. Kan mensen stimuleren in hun persoonlijke en professionele ontwikkeling 3. Is in staat tot evenwichtig op te treden in netwerkverhoudingen, gestoeld op een goed

begrip van machtsverhoudingen 4. Kan kritisch reflecteren op successen en mislukking en het geleerde om zetten in

verbeterde acties. 5. Weet helder, beargumenteerd en inspirerend te communiceren en terug te koppelen; kan

gebruik maken van uiteenlopende vormen van mondelinge en schriftelijke presentatie (voordrachten, forumdiscussies, debat, posters, artikelen, persberichten, nota’s en rapporten, ook in het Engels).

- 8 -

6. Kan zowel zelfstandig als groepsgericht kunnen werken 7. Adviesvaardigheden , onderhandelingsbekwaamheden 8. Gebruik kunnen maken van ICT. G. Zelfsturing 1. De eigen positie t.a.v. maatschappelijke ontwikkelingen (b.v. maatschappelijk onder-

nemen) kunnen verantwoorden. 2. Zelfkennis en inzicht in eigen kracht en zwaktes, omgaan met kritiek. 3. Integreren van inzicht, vaardigheden en attitude om effectief te kunnen handelen en

hierop kunnen reflecteren. 4. Bijhouden van eigen persoonlijk ontwikkelplan/portfolio

Feitelijke benchmarking in Nederland kon nog niet worden toegepast, omdat de master ZoMa bij de start van de onderhavige additionele beoordelingsprocedure de enige operationele masteropleiding was op het vlak van management in de zorg. Wellicht zullen andere universiteiten (o.a Maastricht, Health Economics, Policy and Management) met op onderdelen vergelijkbare opleidingen volgen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld bedoelde masterdifferentiatie in Maastricht heeft het iBMG gekozen voor aparte masters voor toekomstige beleidsmakers enerzijds en bestuur-ders/managers anderzijds, omdat volgens het instituut beide beroepsprofielen dermate eigen eindtermen, competenties en vakdisciplines vergen dat combinatie tot profielvervaging zou kunnen leiden. Het iBMG heeft reeds stappen gezet om in 2005 landelijke vergelijking mogelijk te maken. Bij het ontwikkelen van de eindtermen is op twee manieren afgestemd met alumni van de ongedeelde opleiding: door hen te ondervragen over de aansluiting tussen opleiding en beroepspraktijk, en door directies van zorginstellingen hun ervaringen met alumni te laten inventariseren. Voorts zijn Nederlandse business schools voor algemeen management als referentiekader gehanteerd. Ook internationaal is benchmarking niet mogelijk omdat er slechts sprake is van op onderdelen vergelijkbare opleidingen in enkele Europese landen. Niettemin zijn bij het vormgeven van deze master vergelijkingen met deze buitenlandse opleidingen gemaakt. De commissie acht de aansluiting van de eindtermen op de eisen die vakgenoten en beroepspraktijk stellen, adequaat, en waardeert de sterke aandacht die het iBMG aan dit punt geeft. Zo heeft bovengenoemde inventarisatie van de ervaringen van instellingsdirecties geleid tot de instelling van een externe adviesraad waarin topmanagers uit diverse zorgsectoren participeren. De commissie waardeert deze structurele vormgeving van de relatie tussen masteropleiding en beroepspraktijk. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de algemene eindtermen duidelijk en helder zijn geformuleerd, en voldoende aansluiten bij de eisen die door de (buitenlandse) vakgenoten en beroepspraktijk worden gesteld. De commissie is daarom van oordeel dat deze master voldoet aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen worden gesteld. 1.2 Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master.

Wat betreft de doorwerking van de internationaal erkende omschrijvingen van het niveau van een master, de Dublin-descriptoren, in de eindkwalificaties van de master ZoMa kan het volgende worden vastgesteld: Kennis en inzicht: zie de hierboven genoemde kwalificaties A1, A2, B1, B3, C1, C2, D1 en E2. Toepassen kennis en inzicht: zie de kwalificaties A3, D4, D5, E1, F6, F7, F8 en G3.

- 9 -

Oordeelsvorming: zie de kwalificaties: A4, D2, E3, E4 en G1. Communicatie: zie de kwalificaties B2, D3, D6, E5, F2, F3, F5 en F7. Leervaardigheden: zie de kwalificaties B4, D6, F1, F4, G2, G3 en G4. Gelet op het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindtermen voldoen aan de eisen die internationaal aan het niveau van een master worden gesteld. De ontwikkeling van kennis en inzicht vindt de commissie bijvoorbeeld terug in de kwali-ficaties A1 en C2 en oordeelsvorming in kwalificatie D2. Juist deze kwalificaties verwijzen naar competenties die bij uitstek kenmerkend te noemen zijn voor een WO-niveau. D2 refereert aan "een gefundeerde en beredeneerde keuze maken voor een handelingsperspectief”. Met name het breed perspectief van dit laatste aspect illustreert het WO-niveau: vanuit meerdere perspectieven analyseren, reflecteren, problematiseren en beoordelen van complexe vraagstukken in een multidisciplinair veld. Dit refereert aan het reflectieve, multidimensionele denken, passend bij het WO en zo sterk verschillend van de meer unidimensionele toepassingsgerichtheid van het HBO. Op dit moment is men bezig met de invoering van een competentiegericht onderwijs in deze master. In verband hiermee wordt een instrumentarium ontwikkeld waarin per te onderscheiden competentie kennis, vaardigheden en attitudes met elkaar in verband worden gebracht, gericht op de aflevering van een master die niet alleen beschikt over veel kennis maar deze ook operationeel kan maken. Daar de competentiegerichte invalshoek grote aandacht voor de eindkwalificaties impliceert, heeft de commissie er alle vertrouwen in dat de aansluiting van de eindtermen (en de kerncompetenties) van de master ZoMa op de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van het niveau van de master optimaal zal zijn. 1.3 Oriëntatie De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in het WO: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de inter-

nationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de rele-vante praktijk in het toekomstige beroepenveld;

• een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

De master bouwt voort op kennis, inzicht en vaardigheden, die in de bacheloroplei-ding zijn ontwikkeld. In de eindtermen van deze master is het wetenschappelijke karakter verweven. Hoewel ZoMa geen researchmaster is en de eindtermen vooral zijn ontleend aan de eisen van de beroepspraktijk, leidt zij wel op tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Vooraanstaande verwante opleidingen in Europa hebben gediend als referentiekader bij de ontwikkeling van deze master, die weliswaar geheel in het Nederlands wordt aangeboden maar qua literatuur en casuïstiek internationaal georiënteerd is. De aansluiting van de eindtermen met de internationale wetenschapsbeoefening is volgens de commissie overtuigend. Deze master is mede in afstemming met de beroepspraktijk ontwikkeld. In de opleiding staat de ontwikkeling van competenties om inter- en multidisciplinaire vraagstukken op te lossen centraal. De commissie was er aanvankelijk niet geheel zeker van of de afgestudeerde master ZoMa dezelfde kwalificaties heeft op het vlak van het zelfstandig opzetten, uitvoeren en (schriftelijk presenteren) van de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek als de afgestudeerde van de ongedeelde opleiding. In de oude opleiding besloeg het afstudeerproject 24 van de 42 studiepunten. Aan de masterthesis, waarvan de voorbereiding strak is geprogrammeerd, zijn 15 ECTS toebedacht. Er is gekozen

- 10 -

voor een systematisch traject van groepsgewijze begeleiding rondom een thema met een themadocent, waarvoor een stappenplan is ontwikkeld dat een gespreide inzet en voortgang moet garanderen; een afstudeerdergroep omvat in principe vijf studenten. De commissie vroeg zich af of met deze opzet het aspect ´zelfstandigheid´ wel vol-doende uit de verf komt. Inmiddels is haar gebleken dat de groepsgewijze aanpak is afgezwakt en beperkt tot de eerste fase van het afstudeerproject. Oogmerk is de studenten te leren kritisch te reflecteren op eigen werk en het werk van anderen, met andere woorden, het dient om de studenten vertrouwd te maken met het beginsel van peer-review. De commissie is tot de overtuiging gekomen dat in de praktijk de ZoMa-thesis wel degelijk een individueel product is waarmee de student aantoont zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten. Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de eindtermen van de opleiding terecht een wetenschappelijke oriëntatie hebben. 1.4 Gewogen eindoordeel over doelstellingen De commissie is van oordeel dat de doelstellingen voldoen.

- 11 -

Hoofdstuk 2 Programma opleiding 2.1 Eisen wetenschappelijk onderwijs Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het

wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines; • het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke disci-

pline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; • het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van weten-

schappelijk onderzoek; • bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare

verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Hieronder volgt een overzicht van het masterprogramma: Vakken ECTS Eerste trimester 1. Strategie en innovatie 6 2. Beheer en personeelsmanagement 6 3. Kennismanagement 6 4. Algemene vaardigheden I 2 Tweede trimester 5. Financieel management (a) 6 6. Kwaliteitsmanagement (a) 6 7. Human Resource Management (a) 6 8. Algemene vaardigheden II 1 Derde trimester 9. Ondernemen in de zorg (b) 6 10. Logistiek management (b) 6 11. Informatiemanagement (b) 6

Afstuderen 15 (a) en (b): Dit betreft keuzevakken: de student dient twee van de drie vermelde vakken te volgen. De dragende disciplines zijn bedrijfskunde, organisatiewetenschappen en sociaal-medische wetenschappen. Het onderwijsprogramma zoekt directe aansluiting bij de onderzoeksactiviteiten van de docenten. De opbouw van het programma heeft een sterk multidisciplinair karakter en houdt rekening met het breed spectrum van terreinen waar managers op actief zijn. Gezien het veranderende karakter van het veld waarin managers in de zorg actief dienen te zijn levert de input vanuit onderzoeksactiviteiten van het iBMG in het onderwijsprogramma een belangrijke meerwaarde voor deze toekomstige managers om hen bewust te laten worden van de specifieke randvoorwaarden van de Nederlandse gezondheidszorg. Het opleidingsprogramma sluit aan bij actuele ontwikkelingen in het nationale en internationale veld. Dit komt tot uiting in de selectie van cases die gebaseerd zijn op lopend onderzoek. Enkele voorbeelden ter illustratie: - Eerder onderzoek naar fusies en organisatorische integratie heeft geresulteerd in een tweetal cases over Medisch Centrum Haaglanden, met multidisciplinaire bespreking vanuit verschillende vakken.

- 12 -

- In de vakken Kennis- en informatiemanagement wordt expliciet verwezen naar de inzichten die opgedaan zijn in eigen onderzoek naar het gebruik van informatie-technologie, en onderzoek naar relevante informatiebronnen voor zorgmanagers om de prestaties van de eigen organisatie te beoordelen. - In het vak Ondernemen in de zorg dienen de studenten bij het schrijven van een essay expliciet rekening te houden met Europese en nationale wetgeving waar-binnen maatschappelijk ondernemerschap vorm dient te krijgen. De commissie oordeelt positief over de aansluiting van het onderwijs en het programma bij het onderzoek en de nationale en internationale ontwikkelingen in de sector. Een specifiek moment waarop integratie wordt gezocht tussen onderzoek en onder-wijs is de fase van de masterthesis. In deze fase worden onderzoeksvaardigheden die eerder geïntegreerd in verschillende vakken werden aangeleerd, verder verdiept, en wordt aansluiting gezocht bij bestaande onderzoeksactiviteiten. Het individuele traject is ingebed in een afstudeergroep: binnen een overkoepelend thema voeren studenten individuele analyses uit op duidelijk afgebakende vraagstellingen en dra-gen zij oplossingsscenario’s aan vanuit een managersperspectief. De geselecteerde thema's, waarvan de commissie een overzicht is gepresenteerd, sluiten nauw aan bij de onderzoeksactiviteiten van de hoogleraren en overige docenten. Om een goede aansluiting te garanderen met actuele issues uit de zorgpraktijk worden enkele groepen begeleid door externe deskundigen, meestal eigen alumni in samenwerking met de vaste staf van het iBMG. De commissie is van mening dat de inhoud van het programma en de selectie van de onderwerpen van het afstudeerprogramma illustreren dat het programma nauwe relaties heeft met de actuele praktijk van zowel het BMG-onderzoek als de beroepspraktijk. Er wordt in het aangeboden programma ingegaan op de specificiteit van het management in de zorg. De commissie concludeert dat er sprake is van een aanzienlijke oriëntering op onder-zoek in de master ZoMa. Mogelijk zelfs te veel, zo heeft de commissie van de studenten vernomen. Volgens de studenten, van wie mag worden aangenomen dat zij deze opleiding vooral hebben gekozen met het oog op een managementfunctie later, mag de gerichtheid op de beroepspraktijk nog sterker zijn. Onderzoeksvaardigheden komt de commissie in de vakken niet tegen. Volgens de additionele informatie komen verschillende onderzoeksvaardigheden aan bod tijdens het afstudeertraject. Zij heeft vernomen dat, mochten studenten te weinig methodolo-gische kennis in huis hebben, zij gedurende het afstudeertraject onder begeleiding van de afstudeerbegeleider worden bijgespijkerd; voorts wordt voorzien in aanvul-lende onderwijsbijeenkomsten over onderzoeksmethoden. De empirische cyclus wordt in ieder geval door alle studenten geheel doorlopen. De commissie is van mening dat het afstudeertraject voldoende ruimte geeft aan een adequate individuele en zelfstandige ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden. De commissie beveelt aan ook in de toekomst alert te blijven op de permanente en systematische borging van het academische niveau in al z’n onderscheiden deelaspecten, waaronder onderzoeksvaardigheden en de individuele proeve van academische bekwaamheid via een masterscriptie met forse theoretische en empirische componenten. Zij oordeelt in eerste instantie positief over een aanbod op maat voor op het vlak van onderzoeksvaardigheden deficiënte studenten. Op korte termijn dient de opleiding te evalueren of maatwerk uitzondering dan wel regel is. In het laatste geval dienen de onderzoeksvaardigheden een structurele plaats in de vakken te krijgen.

- 13 -

Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het programma in voldoende mate aansluit bij de criteria voor het programma van een WO-master. 2.2 Relatie doelstellingen/programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriën-tatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Hieronder wordt beknopt aangegeven hoe volgens iBMG de eindkwalificaties (zie paragraaf 1.1) in het programma worden geconcretiseerd. - Kennisbeheersing van verschillende managementgebieden en de organisatie van de zorg De diverse managementgebieden worden in de desbetreffende (keuze)vakken (1, 2, 3, 5, 6, 10, 11) onderwezen. De belangrijkste wetenschappelijke stromingen, theorieën en concepten worden behandeld en toegepast in het stelsel van de Nederlandse gezondheidszorg. Dat impliceert dat via deze weg verdiepende kennis wordt aangeleerd over de organi-satie van de gezondheidszorg. Er wordt zowel kennis aangeleerd over organi-satieprincipes als kennis over het institutionele veld waarin de gezondheidszorg georganiseerd is. - Wetenschappelijk analyseren en verklaren Het beoordelen van wetenschapsgebieden op interne consistentie, complementariteit en empirische validiteit is van belang voor alle terreinen waarop managers werkzaam zijn. Het kunnen beoordelen van de betekenis van wetenschapsgebieden voor de analyse en oplossing van managementvraagstukken staat de gehele opleiding centraal door het toepassen van de case teaching methode. Het evalueren van verschillende plannings-, besturing- en beheersmodellen voor de bedrijfsvoering vindt plaats in het vak Financieel management (5). Het uitvoeren van een omge-vings- en organisatiediagnose neemt een belangrijke plaats in binnen het vak Strate-gie en innovatie (1). Het implementeren en evalueren van informatie- en kwaliteits-systemen vinden plaats in de betreffende keuzevakken tijdens het tweede en derde trimester. - Onderzoeksvaardigheden Met name tijdens het afstudeertraject doorlopen studenten nogmaals de gehele cyclus van wetenschappelijk onderzoek. De studenten zijn vertrouwd met het defini-ëren van een afgebakende probleemstelling. Verder zijn zij in staat de geëigende dataverzamelings- en analysemethode te selecteren en toe te passen. Het inter-preteren van de onderzoeksresultaten, formuleren van conclusies en rapporteren van de resultaten rondt het afstudeertraject af. - Ontwerpen van organisatieveranderingen In de vakken Strategie en innovatie (1), Beheer- en personeelsmanagement (2), logistiek management (10) en human resource management (7) leren studenten om, rekening houdend met de praktische randvoorwaarden waarin zorgorganisaties zich bevinden, zelfstandig ontwerpen van organisatieveranderingen voor te stellen en de risico’s bij implementatie in te schatten en te ondervangen. - Professionele vaardigheden en zelfsturing Het werken in groepen is een essentieel onderdeel van de masteropleiding. Groepsdynamiek en –samenwerking is een wekelijks terugkerend oefenpunt tijdens groepsbesprekingen van opdrachten en cases en wordt actief door de docentenstaf ondersteund door tussentijdse evaluaties van de ervaringen

- 14 -

De commissie is van mening dat in het programma de eindtermen en de te onderscheiden facetten daarvan in het algemeen adequaat zijn uitgewerkt. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de eindkwalificaties adequaat zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Per vak worden in de studiegids de leerdoelen en competenties beschreven die aan de orde komen. De leerdoelen zijn inhoudelijk toegespitst op de onderwerpen die behandeld worden. Dit is goed uitgewerkt. Het programma biedt door inhoud en structuur de mogelijkheid de eindtermen ook daadwerkelijk te bereiken (zie ook onder paragraaf 2.3). Het is helder wat de bijdrage van de verschillende programmaonderdelen is om de leerdoelen te bereiken. Het curriculum is inhoudelijk in overeenstemming met het wetenschappelijk en beroeps-gerichte karakter van de opleiding Reed eerder heeft de commissie opmerkingen gemaakt over de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden in het afstudeertraject. Zij merkt op dat aangenomen mag worden dat verkregen onderzoeksvaardigheden min of meer voldoen als men bij iBMG ook de bacheloropleiding heeft gevolgd. Dit behoeft niet te gelden voor bachelors van elders die een master bij iBMG willen volgen; zij dienen in voorko-mende gevallen te worden bijgespijkerd. Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en het programma voldoet, maar dat extra aandacht dient te worden gegeven aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. 2.3 Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

In het tweede en derde trimester worden mogelijkheden geboden voor studenten om zich in keuzevakken te verdiepen in specifieke managementaspecten, waarvan in het eerste trimester de grondslagen zijn gelegd. De studenten kunnen via specifieke keuzetrajecten eigen accenten leggen, zij het dat de opleiding als geheel toch een duidelijke identiteit blijft behouden door haar doelstellingen en onderwijsconcept. In het vak Beheer- en personeelsmanagement uit het eerste trimester worden de grondslagen gelegd van verschillende aspecten van management. Ter vervolg hierop, kunnen studenten in het tweede en derde trimester de optie nemen zich te verdiepen in Financiële beheersvraagstukken (tweede trimester), in het specifieke karakter van Human resourcevraagstukken in de zorg (tweede trimester) of in het doorgronden van het Logistiek management (derde trimester). De vakken Kwali-teitsmanagement (tweede trimester) en Informatiemanagement (derde trimester) bouwen verder op de basisinzichten die worden aangedragen in het vak Kennismanagement (eerste trimester) en op aspecten uit het vak Strategie en innovatie (eerste trimester). Het vak Ondernemen in de zorg (derde trimester) bouwt verder op de algemene inzichten uit de vakken Strategie en innovatie en Beheer en personeelsmanagement (eerste trimester). Het integreren van kennis uit de drie vakken in het eerste trimester is nodig bij het ontwikkelen van een beleidsplan. Ook het schrijven van de afstudeerscriptie kan als een soort integratieoefening worden opgevat. De vaardigheid van het (op geïnte-greerde wijze) analyseren van een case heeft hen hierop voorbereid. De commissie is van mening dat er in het algemeen sprake is van een logische programmaopbouw en van evenwichtige verdeling van de te verwerven kwalificaties,

- 15 -

en van een systematische opbouw van het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden. Wat betreft het verwerven van kwalificaties op het vlak onderzoeks-vaardigheden heeft de commissie reeds een kanttekening geplaatst. Minder positief oordeelt de commissie over de keuzemogelijkheden voor de student: in het tweede en derde trimester moet hij twee van de drie aangeboden keuzevakken kiezen. Er is geen mogelijkheid tot een vrije (maar aan toestemming van de opleidingscoördinator gebonden) keuze van een vak. De commissie geeft iBMG in overweging nader te onderzoeken of deze duidelijke maar beperkte keuzemogelijk-heid tegemoet komt aan de verwachtingen van de studenten en aan de klacht van de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding dat er onvoldoende keuzemogelijk-heden waren. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat studenten een samen-hangend programma volgen. 2.4 Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Er wordt uitgegaan van 40 uur studiebelasting per week. Voor de verschillende vakken is de benodigde studietijd nagegaan door te kijken naar het aantal contacturen, de examens, de hoeveelheid verplichte literatuur en de verschillende (zelfstudie)opdrachten. Uitgegaan wordt van vijf pagina´s per uur voor leerstof, van tien pagina´s per uur voor leesstof en voor het schrijven van een essay vijf uur per pagina. Het streven is er op gericht dat de student de opleiding in tien maanden (1 september t/m 30 juni) kan afronden. Dit wordt mede bevorderd door een strak geprogrammeerde aanpak van de masterthesis. Vanaf het einde van het eerste trimester is een groot aantal bijeenkomsten gepland om gestructureerd aan de masterthesis te werken en zo de studeerbaarheid te vergroten. De commissie stelt vast dat de studielast evenwichtig over de vakken is gespreid. Zij heeft evenwel geen goed beeld van de voorziene verhouding tussen de omvang van contactonderwijs en zelfstudie. Uit de zelfstudie voor de onderwijsvisitatie blijkt dat voor de master ZoMa wordt uitgegaan van een toedeling van 70% van de studie-belastingsuren aan zelfstudie. Dat zou een aanzienlijke verbetering betekenen vergeleken met de doctoraalfase van de oude opleiding, waarin sprake was van 85% zelfstudie. De commissie acht een toedeling van 70% van de studiebelastingsuren aan zelfstudie in overeenstemming met de aard van de masterfase. Wel roept zij de faculteit op de relatie tussen de werkelijke en geschatte studielast van het afstudeer-onderzoek en de thesis goed in de gaten te houden, mede gezien de discrepantie tussen beide in het verleden. Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de geprogram-meerde studielast evenwichtig is. Of zij ook reëel is moet worden afgewacht. Perma-nente aandacht hiervoor van het opleidingsmanagement is noodzakelijk. 2.5 Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.

De master ZoMa is in 2003 gestart met 81 studenten: 31% directe instroom vanuit de eigen bachelor, 62% instroom via het schakelprogramma (zie hieronder) en 7% directe toelating van zij-instromers zonder schakelprogramma.

- 16 -

Deze master bouwt voort op kennis, inzicht en vaardigheden ontwikkeld in de bachelorstudie. Zoals bij de beschrijving van de bachelor Gezondheidswetenschap-pen werd aangegeven, wordt aldaar aan de voorbereiding op de masteropleidingen HEPL en ZoMa veel aandacht besteed, maar er stromen ook andere studenten in. Rechtstreeks toelaatbaar zijn bachelors van het iBMG en bachelors AGW met de major Beleid en Management van de Universiteit Maastricht. Ten behoeve van afgestudeerden van een verwante HBO-opleiding die een van de masteropleidingen willen gaan volgen, is een schakelprogramma ontwikkeld. Ook WO-gediplomeerden met deficiënties kunnen via het schakelprogramma instromen in een van deze masters. Het schakelprogramma valt niet onder het reguliere curricu-lum en resulteert niet in een bachelor-titel. Voor deelname wordt een kostendekkend tarief gevraagd. Op basis van de vooropleiding is het is mogelijk om voor bepaalde onderdelen van het schakelprogramma vrijstelling te verkrijgen. Het iBMG heeft veel aandacht gegeven aan de uitwerking van het toelatingsbeleid en wil met een communicatieplan proberen de instroom in de masters aanzienlijk te verhogen. In het studiejaar 2003-2003 stroomden 111 aanstaande studenten in het schakelpro-gramma in: 18 met het oog op de master HEPL, 59 met met het oog op de master ZoMa en 34 moesten hun keuze nog bepalen. De commissie is van oordeel dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Dat geldt ook andersom, gezien het gestandaardiseerde en goed uitgewerkte toelatingsbeleid. 2.6 Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding

Voor de onderhavige masteropleiding geldt een formele eis van 60 ECTS studie-punten voor de omvang van het curriculum. De commissie oordeelt dat de opleiding voldoet aan deze eis. 2.7 Afstemming vorm en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3). De commissie van oordeel dat dit onderdeel voldoet. 2.8 Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3). De commissie is van mening dat dit onderdeel voldoet. 2.9 Gewogen eindoordeel over programma De commissie is van mening dat het programma voldoet.

- 17 -

Hoofdstuk 3 Inzet van het personeel 3.1 Eisen HBO/WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8). De commissie is van mening dat dit onderdeel voldoet. 3.2 Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8). De commissie is van mening dat dit onderdeel voldoet. 3.3 Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8). De commissie is van mening dat dit onderdeel voldoet. 3.4 Gewogen eindoordeel inzet personeel Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8). De commissie is van mening dat de inzet van het personeel voldoet.

- 18 -

Hoofdstuk 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 9). De commissie is van oordeel dat de materiële voorzieningen voldoen. 4.2 Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 5). De commissie is van mening dat de studiebegeleiding voldoet. 4.3 Gewogen eindoordeel voorzieningen De commissie is van mening dat de voorzieningen voldoen.

- 19 -

Hoofdstuk 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. In de zelfstudie voor de onderwijsvisitatie (februari 2003) stelt het iBMG zelf dat de interne kwaliteitszorg in de steigers staat. Er is sprake van ontwikkelingen op het vlak van: - het expliciteren van uitgangspunten en streefdoelen; - het borgen van door-voeren van verbeterdoelen en het aanpassen van de onderwijsontwikkeling aan het instrumentarium voor de invoering van competentiegericht onderwijs. Het instrumentarium voor de overgang naar competentiegericht onderwijs leent zich volgens de opleiding goed voor de borging van kwaliteit en kwaliteitsontwikkeling. Het streven is erop gericht om het onderwijs van elk trimester te toetsen aan de uitgangspunten voor competentiegericht onderwijs: a. er is een sterke relatie met de beroepspraktijk; b. de kerncompetenties voor de beroepspraktijk worden centraal gesteld en vormen

het uitgangspunt voor het inrichten van het curriculum; c. er wordt voldoende aandacht besteed aan oriëntatie op en ontwikkeling en

vernieuwing van het beroep en de beroepspraktijk; d. er is een permanente reflectie op het beroep en de beroepsuitoefening; e. het onderwijs is flexibel en gevarieerd zowel qua inhoud als vorm maar maakt

zoveel mogelijk gebruik van actieve leer- en studiemethodes; f. in de opbouw van het curriculum neemt de zelfsturendheid van de student voort-

durend toe; g. het curriculum biedt de mogelijkheid om te differentiëren tussen studenten, per-

soonlijke leerarrangementen te bouwen en aan te sluiten bij het ingangsniveau van de student;

h. het toetsinstrumentarium bestaat uit kennisgerichte toetsen en uit authentieke praktijkrelevante opdrachten onder authentieke omstandigheden.

Uit recent aan de commissie ter beschikking gestelde informatie blijkt dat de oplei-ding inmiddels streefdoelen bij deze uitgangspunten heeft benoemd. Hieronder worden enkele streefdoelen genoemd. Op het niveau van de vakken: - standaard vakevaluatie door studenten kent tot op itemniveau allerlei normen, die

worden gecheckt op werkelijke uitslagen, besproken in docententeams die vervolgens verbeteracties vaststellen voor de volgende vakuitvoering, in kader van de PDCA-cyclus (‘Plan, Do, Check, Act’) in kleine kwaliteitszorg;

- 100% volgen van de kwaliteitscyclus van de vakevaluaties door de opleidings-commissie;

- werken volgens het Handboek Onderwijs, waarin kritische processen zijn voor-zien van streefnormen voor niet alleen de uitkomsten, maar ook de processen, zoals doorlooptijden voor tentamen- en cijferverwerking, productieproces van trimesterboeken, ontwerpen en nakomen van roosters e.d.;

- opleidingscoördinatoren sturen hierop vakcoördinatoren aan, via een nieuw regle-ment waarin alle taken, rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van allerlei soorten medewerkers in het onderwijs zijn uitgewerkt.

Op opleidingsniveau worden concrete streefdoelen genoemd op het vlak van de instroom en eerstejaars- en afstudeerrendementen. Er is een start gemaakt om, naast vermelde vakevaluaties vanuit studentenper-spectief, ook kwaliteitsindicatoren te ontwikkelen vanuit het docentenperspectief met daarvan af te leiden SMART-doelen. Er wordt een meerjarenplan voor onderwijs ontwikkeld, met daarin opgenomen ook het marketingbeleid (met externe streefnormen over o.a. waardering bij werkgevers, aansluiting arbeidsmarkt, naamsbekendheid bij VWO e.d.), en een verdere uitwer-

- 20 -

king van het totale kwaliteitssysteem met het oog op de opstelling van concrete jaarplannen per studiejaar. De commissie verwijst in eerste instantie naar hetgeen zij over interne kwaliteitszorg in het visitatierapport heeft opgemerkt (aspect 11a) . De informatie die de opleiding over het door haar beoogde stelsel van kwaliteitszorg aan de commissie heeft aangereikt, geeft een beeld van het raamwerk voor het interne kwaliteitsbeleid dat begin 2003 in uitvoering is genomen, mede door de komst van een nieuwe opleidingsdirecteur en een onderwijskundige. De invoering van een nieuw kwaliteitsbeleid geschiedt in samenhang met de invoering van competentiege-richt curriculum. Op papier en in de eerste uitvoeringsfase ziet een en ander er goed uit, maar de complete uitwerking en implementatie zullen een zeer zware wissel trekken op de staf en de onderwijskundige know how. De commissie beveelt het iBMG aan een nadere fasering aan te brengen op basis van prioritering. In dat verband acht zij de totstandkoming van een meerjarenplan en daarvan afgeleide jaarplannen voor elk studiejaar een goede ontwikkeling. De gepresenteerde plannen en reeds genomen maatregelen laten zien, dat de opleiding werkt aan de ontwikkeling van de diverse componenten van kwaliteitszorg en wil investeren in het totstandbrengen van een voldragen integraal kwaliteitszorgsysteem. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat het onderdeel ‘evaluatie resultaten’ voldoet. 5.2 Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Er vindt systematische evaluatie van elk vak plaats. Inmiddels is ook een goede stap gezet in de follow-up waarbij ook de rol van de opleidingscommissie is versterkt, als toezichthouder op de PDCA-kwaliteitscyclus en de transparantie van evaluaties en verbeteracties. In de loop van het studiejaar 2003-2004 is de systematische beoorde-lings- en verbetercyclus weer op gang gekomen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de implementatie van de resultaten van de evaluaties adequaat geschiedt. Deze implementatie is inmiddels ook gericht op de realisatie van toetsbare streef-doelen, omdat haar is gebleken dat de resultaten van alle evaluaties in het studiejaar 2003-2004 zijn geanalyseerd en omgezet naar streefdoelen voor vakevaluaties voor het daarop volgende studiejaar. De commissie van oordeel dat het onderdeel ‘maatregelen tot verbetering’ voldoet. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.

Studentevaluaties spelen een belangrijke rol in het vakevaluatiesysteem. Studenten gaven tijdens het visitatiebezoek evenwel aan de commissie te kennen niet goed op de hoogte te zijn van de follow-up van de evaluaties. Inmiddels wordt BlackBoard gebruikt om vakevaluaties en de daaruit afgeleide verbeteracties openbaar te maken. Studenten en medewerkers zijn actief betrokken bij de bewaking en de verbetering van de kwaliteit van de opleiding. De commissie is medegedeeld dat een meer gestructureerde inbreng van de zijde van studenten inmiddels is geëffectueerd, onder meer via studentenpanels in alle opleidingsjaren en via de student-leden van

- 21 -

de opleidingscommissie. Wel is meer aandacht voor kwaliteitszorg nodig bij examencommissie en zou er meer gebruik kunnen worden gemaakt van de inbreng van alumni. De commissie oordeelt positief over de betrokkenheid van medewerkers en stu-denten, verwacht verbetering in de betrokkenheid van wettelijke organen, en acht de betrokkenheid van alumni voor verbetering vatbaar. 5.4 Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg De visitatiecommissie is van oordeel dat er voldoende systematisch lerend vermogen in de organisatie aanwezig is om de kwaliteitszorg op een hoger plan te brengen. Gezien de structurele aandacht die momenteel uitgaat naar het kwaliteitsbeleid, heeft de commissie het vertrouwen dat met substantiële inzet van de staf en voldoende realiteitszin de interne kwaliteitszorg zich goed zal ontwikkelen. De commissie acht de opleiding aantoonbaar in staat de gevraagde kwaliteit te realiseren. Zij is derhalve van mening dat het onderdeel ‘interne kwaliteitszorg’ voldoet.

- 22 -

Hoofdstuk 6 Te verwachten resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 7). De commissie is van oordeel dat dit onderdeel voldoet. 6.2 Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Dit onderdeel is niet aan de orde. Er zijn geen vergelijkbare andere opleidingen gevisiteerd. 6.3 Gewogen eindoordeel te verwachten resultaten De commissie is van mening dat de te verwachten resultaten voldoen.

- 23 -

Hoofdstuk 7 Samenvattend totaaloordeel over de opleiding De commissie is van oordeel dat de opleiding in aanmerking komt voor accreditatie. Verder merkt de commissie het volgende op. De masteropleiding ZoMa kan zowel in voltijd als in deeltijd worden gevolgd. De deeltijdstudenten volgen een programma dat het eerste trimester identiek is aan het voltijdprogramma. De mogelijkheden voor spreiding naar het tweede jaar betreffen het tweede en derde trimester, door keuzevakken naar eigen inzicht te faseren, en het scriptietraject later te starten of langer te laten doorlopen. Om de studenten het studeren in deeltijd mogelijk te maken zijn slechts organisato-rische maatregelen genomen. Voor zover er dus al kan worden gesproken over een deeltijdvariant van deze masteropleiding, geldt het samenvattend totaaloordeel van de commissie tevens voor de deeltijdvariant daar er slechts een logistiek verschil bestaat met het voltijdprogramma. De commissie is van oordeel dat het faciliteren van een dergelijke deeltijdvariant be-antwoordt aan de maatschappelijke vraag naar opleidingen die de combinatie van leren, werken en gezin mogelijk maken (cfr. algemene bevindingen visitatierapport). Uit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen nodigt de commissie de opleiding uit extra aandacht te besteden aan deze organisatorische maatregelen.

- 24 -

Bijlage 1: Rapport ongedeelde opleiding (openbaar beschikbaar op www.qanu.nl)

- 25 -

- 26 -

Bijlage 2 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. P. (Peter) van Lieshout (1958) studeerde psychologie en filosofie aan de Universiteit Utrecht en in Parijs. Daarna werkte hij als onderzoekscoördinator bij het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid. In 1989 promoveerde hij in de filosofie. In 1990 ging hij werken bij het toen net opgerichte Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, waarvan hij enige tijd later directeur werd. In 1992 werd hij (tevens) benoemd als parttime hoogleraar Theorie van de Zorg aan Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Daarnaast was hij onder meer lid van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en van de Commissie van Sociaal-Economisch Deskundigen van de Sociaal-Economische Raad. In 2000 werd hij directeur-generaal Gezondheidszorg bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In 2002 verruilde hij dit ministerie voor dat van Sociale Zaken. In de periode 2000-2001 was hij tevens voorzitter van de visitatiecommissie Sociaal-Medische opleidingen van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Vanaf 1 september 2004 is hij lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Prof. dr. J.F.M.J. (Hans) van Hout (1942) studeerde sociologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij was vanaf 1968 tot 1976 werkzaam als onderwijskundige aan de Universiteit Twente. Van 1976 tot 1993 was hij werkzaam aan de Katholieke Universiteit Nijmegen als directeur van het IOWO (adviesbureau voor onderwijs-beleid en -organisatie). Vanaf 1993 is hij bestuursadviseur van het college van be-stuur van de Universiteit van Amsterdam en (deeltijd) hoogleraar Onderwijskunde van het hoger onderwijs aan die universiteit. Hij heeft in die functies diverse projecten uitgevoerd en begeleid die het analyseren, verbeteren en borgen van de onderwijs-kwaliteit tot doel hebben, bij opleidingen zowel in het WO als in het HBO. Hij was lid van de VSNU-visitatiecommissie Bestuurskunde in 1992 en heeft diverse malen deel uitgemaakt van interne auditcommissies in het hoger onderwijs. Hij is onder andere lid van het bestuur van de Dutch Validation Council. Prof. dr. J. (Joop) van Londen (1931) werd in 1964 in het specialistenregister inge-schreven als arts voor zenuw- en zielsziekten. Van 1965 tot 1976 was hij hoofd van de afdeling Sociale Psychiatrie van de GG&GD in achtereenvolgens Rotterdam en Den Haag. Van 1977 tot 1991 was hij directeur-generaal Volksgezondheid bij het ministerie van VWS. In 1980 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar Alge-mene Gezondheidszorg aan de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Utrecht. In 1987 werd hij president van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO te Genève. Van 1991 tot 2001 was hij voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Als erkend medisch-specialistisch opleider Sociale Psychiatrie nam hij deel aan visitaties van opleidingen in dat specialisme. In het kader van de WHO werkte hij mee aan onderzoek naar de kwaliteit van de gezondheidszorg in de aangesloten landen. Prof. dr. J. (Jozef ) Pacolet (1951) studeerde economie aan de Katholieke Univer-siteit Leuven. Hij was vanaf 1974 werkzaam aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven, van 1977 tot 1983 verbonden aan het Centrum voor Economische Studiën van dezelfde universiteit, om vanaf 1983 terug te keren naar het Hoger Instituut voor de Arbeid waar hij hoofd is van de Sector Sociaal en Economisch Beleid. Hij promoveerde in 1989 op de marktstructuur en de schaalvoordelen in de Belgische financiële sector en doceerde financiële economie aan de Vlaamse Economische Hogeschool in Brussel van 1981 tot 2002. Hij is sinds 1985 plaatsvervangend gecoöpteerd lid van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en was in de periode 1991 tot nu achtereenvolgens lid van de Raad van Bestuur van

- 27 -

diverse autonome overheidsbedrijven als Belgacom, ASLK-Bank en ASLK-Holding, CBHK, Federale Investeringsmaatschappij en sinds 1995 van de Federale Participa-tiemaatschappij. Sinds 1983 verricht hij aan het Hoger Instituut voor de Arbeid onder-zoek naar de relatie economie en verzorgingsstaat met specifieke interesse voor de relatie economie, vergrijzing en sociale bescherming en de organisatie van de zorg-sector, op zowel micro-, meso- als macrovlak. Hierbinnen situeert zich een uitge-breide onderzoekservaring op het vlak van gezondheidszorgrekeningen en manpowerplanning voor de zorgsector. Prof. dr. M. (Marianne) de Visser (1950) studeerde geneeskunde aan de Uni-versiteit van Amsterdam. Zij werd opgeleid tot neuroloog in het Academisch Zieken-huis bij de Universiteit van Amsterdam. In 1981 promoveerde zij op de verschij-ningsvorm van een zeldzame spierziekte. In 1993 werd zij vanwege de Vereniging Spierziekten Nederland en het Prinses Beatrix Fonds benoemd tot bijzonder hoog-leraar neuromusculaire ziekten. In 2002 is dit omgezet in een strategisch hoogleraar-schap bij het Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam. Van 1996-1997 was zij voorzitter van de Opleidingscommissie en van 1997-2002 voorzitter van het bestuur van het Onderwijsinstituut Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum. In 2002 werd zij vice-voorzitter van de Gezondheidsraad en recentelijk is zij benoemd tot voorzitter van de divisie Neurozintuigspecialismen in het Academisch Medisch Centrum. Zij was voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en bekleedt momenteel diverse bestuursfuncties, waaronder het lidmaatschap van het bestuur van ZonMW, van de World Federation of Neurology en van de World Muscle Society. Zij is lid van de Sub-Committee on Continuing Medical Education van de European Federation of Neurological Societies. A. Th. (Arjen) Heijstek (1979) studeert vanaf 1998 gezondheidswetenschappen aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Hij was voorzitter van de studievereniging van de afstudeerrichting Zorgwetenschappen. Hij was lid van de Curriculum Planningsgroep van Zorgwetenschappen, de Faculteits-raad, het Studentenberaad en de Universiteitsraad. Via deze gremia heeft hij zich onder andere beziggehouden met de kwaliteit van het onderwijs, de ontwikkeling van de bachelor-mastercurricula, bezuinigingen op het onderwijsbudget en de samen-werking met de Faculteit der Geneeskunde en het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Mr. M.H.J. (Mona) Coppens-Wijn is als beleidsadviseur Medische Wetenschappen werkzaam op het bureau van de VSNU. Zij ondersteunt het landelijk overleg van medisch decanen (DMW). Zij is afgestudeerd in het vennootschapsrecht en het rechtspersonenrecht aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen. Na een korte periode in de advocatuur was zij werkzaam als ambtelijk secretaris van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Nijmeegse universiteit. Daarna was zij beleidsmedewerker Sociale Wetenschappen op het bureau van de toenmalige Aca-demische Raad. In de daarop volgende VSNU-periode was zij onder meer secretaris van de Kamer Tandheelkunde, het Rectoren College, en van de eerste visitatie-commissie die het onderwijs op het gebied van Civiele Techniek, Bouwkunde en Geodesie beoordeelde. In verband met de onderhavige visitatie is zij tijdelijk gede-tacheerd bij de QANU.

- 28 -

Bijlage 3: werkwijze De commissie heeft de door de opleiding verstrekte additionele informatie bestu-deerd in het licht van het visitatierapport van de ongedeelde opleiding (oktober 2004). Voor de onderwerpen ´inzet personeel´, ´voorzieningen´ en ´te verwachten re-sultaten´ van het accreditatiekader is in principe het oordeel overgenomen uit het bestaande visitatierapport. De commissie heeft vergaderd op 30 maart en 16 juni 2004. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleiding in het kader van de visitatie aandacht geschon-ken aan de plannen voor de invulling van de bachelor-masterstructuur. Meer informatie over de werkwijze van de commissie is te vinden op de pagina´s 10 en 11 van het visitatierapport. Een concept van dit rapport is voorgelegd aan het Erasmus MC/iBMG met het verzoek om eventuele feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden. De reactie van die zijde in het kader van deze hoor- en wederhoorprocedure heeft de commissie verwerkt, voor zover zij daartoe aanleiding zag. De commissie stelde het rapport definitief vast in februari 2005 op basis van raadpleging van de commis-sieleden langs elektronische weg. De commissie hanteert voor de beoordeling op onderwerpsniveau een tweepunts-schaal: ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’. Ook voor de oordelen op het niveau van de facet-ten wordt gebruik gemaakt van deze tweepuntsschaal.