ABC - zorg

11
MDO (MultiDisciplinair Overleg) WAT? Overlegorgaan binnen de school w aaraan de klastitularis , de taak leraar , de directeur en een CL B -medew erker deelneemt. Het mdo wordt ongeveer drie- maal per jaar g eorganiseerd. Tijdens het overleg w o rden alle leerlingen en kleuters bespro ken. Het mdo w o rdt indien nodig tussentijds samengeroepen om een bep aalde leerling situatie te bespreken. Nadien worden eventueel de ouders geïnformeerd en/of g eraadpleegd. Soms wordt er met alle b evindingen die bespro ken zijn op het MDO gestart met een handelingsplan, waarin alle zaken aangeduid en opgevolgd moeten worden. GOED OM TE WETEN! 1. De organisatie van de MDO’s is schoolgebonden, dus vraag bij je directeur of de ZOCO naar de werkwijze. 2. Van de MDO’s wordt een verslag gemaakt en dat wordt op informat geplaatst. Vraag na wie verantwoordelijk is voor het verslag. 3. Meestal is er op school een jaarplan waarin vermeld staat wanneer de MDO’s plaatsvinden. Spreek af wie plant en uitnodigt.

description

Fiches voor beginnende zorgleerkrachten

Transcript of ABC - zorg

Page 1: ABC - zorg

MDO (MultiDisciplinair Overleg)

WAT?

Overlegorgaan binnen de school waaraan de klastitularis, de taakleraar, de directeur en een CLB-medewerker deelneemt. Het mdo wordt ongeveer drie-maal per jaar georganiseerd. Tijdens het overleg worden alle leerlingen en kleuters besproken. Het mdo wordt indien nodig tussentijds samengeroepen om een bepaalde leerlingsituatie te bespreken. Nadien worden eventueel de ouders geïnformeerd en/of geraadpleegd. Soms wordt er met alle bevindingen die besproken zijn op het MDO gestart met een handelingsplan, waarin alle zaken aangeduid en opgevolgd moeten worden.

GOED OM TE WETEN!

1. De organisatie van de MDO’s is schoolgebonden,

dus vraag bij je directeur of de ZOCO naar de

werkwijze.

2. Van de MDO’s wordt een verslag gemaakt en dat

wordt op informat geplaatst. Vraag na wie verantwoordelijk is voor het verslag.

3. Meestal is er op school een jaarplan waarin vermeld

staat wanneer de MDO’s plaatsvinden. Spreek af

wie plant en uitnodigt.

Page 2: ABC - zorg

ADHD WAT?

ADHD is als letterwoord zo goed ingeburgerd, dat we ons nauwelijks kunnen herinneren wat het precies bete-

kent. ADHD is een afkorting van een Engelstalige term: ‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’. In het Neder-

lands spreken we van een ‘aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit’. ADHD is geen modeverschijnsel. Het is een neurobiologisch bepaalde stoornis. Het heeft te maken met een biolo-

gisch ‘anderszijn’ op niveau van de hersenen. Dit ‘anderszijn’ uit zich via het gedrag.

Kenmerken

Kinderen, jongeren en volwassenen met ADHD vertonen in hun gedrag twee opvallende kenmerken, met name aandachtste-

kort en hyperactiviteit-impulsiviteit.

Aandachtstekort wil zeggen dat het ‘aandachtsniveau’ onvoldoende aangepast is aan de eisen van omgeving. Men kan de

aandacht niet lang genoeg bij een taak of een activiteit houden om ze naar behoren af te werken. Men gaat vaak onvoldoende

planmatig tewerk en is altijd wel iets vergeten of kwijt. Zich organiseren, orde scheppen in de chaos gaat moeilijk.

Hyperactiviteit wil zeggen dat het ‘activiteitsniveau’ niet goed is aangepast aan de verwachtingen van de omgeving. Men is

vaak te hevig, te druk op momenten dat dat niet wordt verwacht of ongepast is.

Impulsiviteit wil zeggen dat men zich niet goed kan beheersen, er niet in slaagt eerst na te denken vooraleer men iets doet of

zegt.

Ondanks de vroege signalering wordt op kleuterleeftijd zelden een diagnose gesteld. Het leerproces op vlak van concentratie

en zelfbeheersing is nog volop aan de gang en het al dan niet blijvend karakter van de ADHD-kenmerken kan nog niet met

zekerheid bepaald worden. Toch is - zeker in geval van 'moeilijk gedrag' - deskundige begeleiding aangewezen.

In de lagere school (6-12 jaar) vallen kinderen met ADHD op door hun motorische onrust, grote afleidbaarheid, impulsief en

vaak storend gedrag. Ook de bijkomende stoornissen (gedragsstoornissen, specifieke leerstoornissen) en de secundaire gevol-

gen van ADHD (laag zelfbeeld, overzitten, sociale uitsluiting, verstoorde gezinsrelaties) worden duidelijker zichtbaar.

GOED OM TE WETEN!

Behandeling ADHD is op zich niet te genezen. Het vormt een blijvende kwetsbaarheid.

De behandeling heeft als doel de symptomen te milderen en het ontstaan van bijkomende problemen te

voorkomen en/of te beperken.

Slechts drie behandelmethodes worden als ‘evidence-based’ beschouwd.

Psycho-educatie Psycho-educatie vertrekt vanuit de idee van een blijvende kwetsbaarheid. Leren omgaan met die kwetsbaar-

heid vraagt niet alleen om inzicht in de achterliggende stoornis, maar ook om aanvaarding van de eigen be-

perkingen en aanpassing van het gedrag en het zelfbeeld in functie van een haalbaar toekomstperspectief.

Farmacotherapie

Medicatie is en blijft voorlopig de meest efficiënte manier om de symptomen van ADHD te onderdrukken.

Zeventig tot tachtig procent van de ADHD’ers is goed geholpen met medicijnen. Maar medicijnen alleen

volstaan niet. Ze vormen slechts een onderdeel van een veel ruimer zorgtraject.

Gedragstherapie

Medicatie kan helpen om de negatieve spiralen die ontstaan zijn als gevolg van de ADHD te doorbreken.

Maar dan begint pas het grote werk: het aanleren en trainen van nieuwe vaardigheden, het verwerven van

controle over gedrag, het herstellen van relaties met ouders, leerkrachten, vrienden … Kortom, het heront-

dekken van zichzelf, de talenten en mogelijkheden om zichzelf op een positieve manier in de kijker te plaat-

sen.

Page 3: ABC - zorg

Autisme (spectrum stoornis)

WAT? Wat is autisme? En wat is autismespectrum? Dit zijn allebei handicaps die veroorzaakt worden door een lichamelijk defect in de hersenen, namelijk in het deeltje waarin

verbanden tussen (al dan niet abstracte) begrippen gelegd worden. Dit deel werkt minder goed, of is beschadigd.

Als de stoornis echt overduidelijk aanwezig is, spreekt met van "autisme". Dit zijn de patiënten die zo in hun eigen wereld

leven, dat communicatie niet of nauwelijks mogelijk is. Mensen met "autismespectrum" daarentegen, hebben deze stoornis minder duidelijk - vaak heeft hun omgeving niet eens in

de gaten dat hij/zij autistisch is. Mensen met (spectrum)autisme vertonen dikwijls deze kenmerken:

• Ze kunnen het verband tussen oorzaak en gevolg niet goed (of helemaal niet) zelf maken. Dit maakt hen onzeker en

angstig; ze ervaren de wereld als een constante dreiging, die ze niet goed kunnen begrijpen. • Dit heeft tot gevolg dat ze in situaties die voor hen bedreigend of ingewikkeld voorkomen volledig dichtklappen: ze

zijn dan niet in staat om zelfs eenvoudige taken af te werken, en kunnen zelfs in paniek geraken. • Als er iets onverwachts gebeurt, worden ze angstig (omdat ze de verandering, of de impact ervan, niet of niet goed

kunnen inschatten). • Mensen met autisme(spectrum) houden vast aan het schema, de structuur. Ze proberen voor zichzelf steeds een schema

te volgen, en als er geen schema bestaat, dan maken ze dat zelf. • Kinderen met autisme werken dikwijls met kleuren. • Mensen met autisme zoeken dikwijls een draaibeweging op, omdat die voorspelbaar is, en rust geeft. Autistische kind-

jes zitten graag op draaimolens, en kijken graag naar draaiende voorwerpen (een wasmachine!). Dit kan zich doorzet-

ten tot in de volwassenheid. • Autisten werken volgens hun regels, welke leeftijd ook. • Dit soort "dwangmatig handelen" wordt dikwijls verkeerd opgevat. Vooral bij kinderen spreken de mensen al gauw

van verwennerij. • Autisten zijn veel gevoeliger. Zintuiglijk zien ze meer kleuren, ruiken ze meer verschillende geuren... heel vaak zijn

ze bang voor hard lawaai. Gevoelsmatig zijn ze sneller geschockeerd door gewelddadige tv-beelden, meer geëmotio-

neerd door bijv. poëzie en muziek, ... heel dikwijls hebben ze een grondige hekel aan onrecht, en volgen ze

(overdreven) netjes de regels. De grote gevoeligheid van deze mensen maakt dat té veel prikkels (vb een luid concert, een disco vol lichteffecten, ...) voor

hen heel vermoeiend zijn.

GOED OM TE WETEN!

Leerlingen met autisme hebben vaak behoefte aan duidelijkheid in:

? ruimte: bijvoorbeeld een rustige, veilige, voorspelbare en uitlokkende omgeving

? tijd: bijvoorbeeld door visuele informatie en ondersteuning en een duidelijke

tijdsordening

? activiteiten: bijvoorbeeld aangepaste lesstof en instructie en prikkelreductie

? interactie: bijvoorbeeld eenvoudige en eenduidige communicatie en voorspelbare

interacties

Page 4: ABC - zorg

CLB (centra voor leerlingenbegeleiding)

WAT? CLB staat voor het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Elke school in Vlaanderen werkt samen met zo’n centrum. Ou-

ders, leraren, directies en ook de kinderen of jongeren zelf kunnen er terecht voor informatie, hulp en

begeleiding. In een CLB werken verschillende vakmensen samen: artsen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, psychologen,

pedagogen. Samen met de school zorgt dat team ervoor dat elk kind op school zijn kennis, talenten en vaardigheden zo goed mogelijk

kan ontwikkelen.

Wat gebeurt er als ik met een vraag naar het CLB stap?” Een CLB-medewerker luistert eerst naar het verhaal. Waar ben je bezorgd om, wat loopt fout? ↓ Soms kan hij je meteen voorthelpen. ↓ Maar soms is er meer nodig en komt er een gesprek met het kind of met jou. ↓ Soms is een gesprek niet genoeg, bijvoorbeeld bij leerproblemen. Dan kan het CLB ook onderzoeken doen: hoort het kind

goed, is het voldoende begaafd, zijn er andere problemen in het gezin of op school… Het CLB kan zelf ook contact met opnemen omdat andere zelf bij het CLB een probleem hebben aangekaart.

De CLB-medewerker is regelmatig op school en neemt daar meestal deel aan klassenraden en andere besprekingen. Hij

geeft dan informatie en tips aan de leraren om je kind te begeleiden in de klas. Zo kan ook de school gepast reageren.

GOED OM TE WETEN! De eerste zorg op school ligt in de handen van de leraren: de (klas)leraar,

de zorgcoördinator, leerlingbegeleider, graadcoördinator, directeur …

Het CLB schiet pas in actie als iemand een vraag stelt of een probleem

signaleert. Dat kan dus een leraar zijn, maar ook een ouder of het kind zelf.

Wacht niet af tot er een oplossing komt, neem zelf initiatief.

Page 5: ABC - zorg

Dyslexie

WAT?

Kinderen met dyslexie kunnen moeilijk vlot lezen en spellen. Ze hebben het lastig om zaken uit het

hoofd te leren en soms hebben ze ook weinig gevoel voor tijd. Nieuwe informatie verwerken vergt

meer tijd dan bij andere kinderen. En lang aandachtig zijn is moeilijk. Voor Frans of Engels zijn er

minstens zoveel moeilijkheden als voor Nederlands. Dyslexie is een leerstoornis. Als dat niet (h)

erkend wordt, worden kinderen snel dom of lui genoemd. Wie heeft het?

Drie tot vijf procent van de Vlamingen heeft dyslexie. In iedere klas zit wel één of twee leerlingen met

dyslexie. Ongeveer één op de twintig heeft het in een hardnekkige vorm. Dyslexie komt viermaal meer

voor bij jongens. In heel wat gezinnen zijn er meerdere kinderen met dyslexie. Dat wijst er op dat erfe-

lijkheid een rol speelt.

Wat kunnen we doen?

Kleuters met familieleden met dyslexie en kleuters met spraak- en taalproblemen hebben meer kans op

dyslexie. Thuis en op school moeten we dus vooral op signalen letten. Wie een probleem vermoedt,

signaleert en neemt best contact op met het CLB. Bij ernstige vermoedens van dyslexie kan men het

kind testen of doorverwijzen. Bij dyslexie wordt een attest uitgereikt. Het probleem én de sterke kanten

van het kind kennen is erg belangrijk voor een goede begeleiding. Pas als ouders en leerkrachten het

probleem aanvaarden kan het kind ermee leren omgaan. De kans op slagen is het grootst als het kind zelf, zijn ouders, leerkrachten, CLB, externe buitenschool-

se hulp (logopedie…) een hecht team vormen. Allen hebben ze daarin een aparte, maar even belangrij-

ke rol.

GOED OM TE WETEN! Dyslexie heeft geen enkele invloed op andere intel-

lectuele capaciteiten, zoals begrijpen of redeneren.

Dyslectische mensen kunnen net zo goed succesvol-

le ingenieurs of architecten worden. Genieën zoals

Leonardo da Vinci, Einstein en Rodin hebben dit

ten overvloede bewezen...

Page 6: ABC - zorg

GON-begeleiding

WAT? Heel wat leerlingen volgen les in het Gewoon Onderwijs, maar hebben omwille van een handicap nood aan extra onder-

steuning. Hiervoor kunnen zij, naargelang de aard en de ernst van de handicap, beroep doen op professionele hulp vanuit

het Buitengewoon Onderwijs.

De afkorting ‘GON’ staat voor Geïntegreerd onderwijs. Geïntegreerd Onderwijs is een samenwerkingsverband tussen een

gastschool van het Gewoon Onderwijs (G.O.) en een dienstverlenende school van het Buitengewoon Onderwijs (Bu.O.).

Een leerling met een handicap of stoornis volgt les in het Gewoon onderwijs en krijgt daarbij hulp van een leraar uit het

Buitengewoon Onderwijs, namelijk GON-begeleiding.

.Voor elke leerling wordt een individueel handelingsplan (IHP) opgesteld. In dit IHP worden afgesproken doelen en strategieën vastgelegd op basis van de specifieke pedagogisch-didactische be-

hoeften van elke leerling. Deze doelen worden 2 maal per jaar geëvalueerd met de ouders van de leerling, de GON – begeleider zelf en eventueel nog

de klasleerkracht, het CLB, de graadcoördinator, en externe hulpverleners. Vier thema's komen aan bod: · cognitieve aspecten en schoolse prestaties · leren leren en executieve functies · communicatie en integratie · sociaal-emotioneel functioneren

De GON-begeleiding gebeurt normaal gezien tijdens de lesuren op de gastschool, soms in het klaslokaal, soms buiten de

les. Om de begeleiding zo efficiënt mogelijk te laten verlopen wordt de integratie van de leerling op regelmatige tijdstippen

geëvalueerd met de verschillende partijen.

GOED OM TE WETEN!

Toelatingsvoorwaarden o matige handicap: maximaal 2 eenheden per week gedurende twee

schooljaren (niet noodzakelijk opéénvolgend) per onderwijsniveau (kleuter – lager – secundair – hoger)

o ernstige handicap: maximaal 4 eenheden per week gedurende de

volledige schoolloopbaan

Page 7: ABC - zorg

Handelingsplan

WAT?

Betekent dat per leerling wordt uitgestippeld welke leer- en ontwikkelingsdoelen men op school wil berei-

ken, welke methodes daarvoor gebruikt gaan worden en hoe de vorderingen zullen opgevolgd worden. Op

MDO’s wordt dit handelingsplan voortdurend bijgestuurd en aangevuld. 1) de hulpvraag van de klasleerkracht 2) de reeds ondernomen stappen om aan die hulpvraag te werken, doch niet afdoend bleken te zijn.

3) (eventueel) een bevraging bij eerdere klasleerkrachten 4) het doel dat men wil bereiken met dat kind 5) de stappen die men (leerkracht, CLB, ouders, taakleerkracht,...) zal zetten om dit doel te betrachten

6) een datum waarop het HP opnieuw zal geëvalueerd worden

Goed om weten!

De uitvoering van het handelingsplan gebeurt

zoveel als mogelijk in de klas door de titularis.

Die kan echter wel gesteund worden door het

zorgteam.

Op basis van de vorderingen die het kind maakt

en de effectiviteit van de speciale hulp kan be-

slist worden om op dezelfde manier door te gaan

of om niet langer te werken met een handelings-

plan of om bijkomende hulp te zoeken.

In een volgende stap wordt externe hulp betrok-

ken.

Page 8: ABC - zorg

Leerlingvolgsysteem

(=Kindvolgsysteem)

WAT?

Een leerlingvolgsysteem (LVS) is een methode om de evolutie bij het leerproces, de leerprestaties en de

leervorderingen van leerlingen met regelmatige tussenperiodes te onderzoeken en te bespreken. Nadien

volgt een gepaste handeling. (zie eventueel handelingsplan) Alle domeinen van de persoonlijkheid van de leerling komen aan bod: het cognitieve, het dynamisch-

affectieve, het sociale en het psychomotorische. Werken met een LVS wordt gedragen en uitgevoerd door alle leden van het team. (in de eerste plaats is dit de verantwoordelijkheid van de klastitularis). Werken met een LVS voorziet drie noodzakelijke componenten: signaleren, analyseren en handelen.

GOED OM TE WETEN!

In de scholengemeenschap wordt meestal gewerkt met het computerprogramma Informat (staat op internet). login.informatsoftware.be

Vraag bij de directie je De meeste scholen zijn nu aan het overschakelen van de papie-ren LVS naar de digitale versie.

Page 9: ABC - zorg

Eerstelijnszorg

WAT?

De eerste taak van de zorgleerkracht. Er zijn ook een aantal stappen op het niveau van speciale zorg en het vaststellen van leer-en ontwikkelingsstoornissen die de taak zijn van experten. (= tweedelijnszorg) 1. Signaleren. Observatie is het eerste middel om te weten te komen hoe de leer-en ont-wikkelingsproces bij kinderen verloopt. Signaliseringstesten of –toetsen vormen een tweede instrument. 2. Diagnosticeren. Hier ga je op zoek naar extra informatie die het mogelijk maakt om beslissingen te nemen over de onderwijsleersituatie die voor kinderen met extra behoeften moet worden gecreëerd. (=diagnostiek) 3. (Be)handelen. Het uitgangspunt van deze fase is het uitvoeren van degelijke interven-ties en/of het opstellen van een handelingsplan. 4. Evalueren. Na verloop van tijd is het belangrijk na te gaan of de interventies hun effect hebben en/of het handelingsplan zijn vruchten afwerpt.

Page 10: ABC - zorg

Sticordimaatregelen

WAT?

Sticordi staat voor STImulerende Compenserende Relaticerende en Dispenserende maatregelen. Met die

maatregelen kan je leerlingen met leerproblemen helpen. Sticordi is het zoeken naar een zo optimaal moge-

lijke aanpak voor een kind. Die maatregelen werken echter het best als de hele school ervoor kiest.

Stimuleren: ervoor zorgen dat de leerlingen hun motivatie behouden en verhogen. Compenseren: leerlingen hulpmiddelen aanbieden als ondersteuning zoals bv. Cd's gebruiken, een geheu-

gensteuntje op de tafel leggen...het aanreiken van middelen die hulp bieden bij een stoornis. Remedieer/relativeren: met individuele begeleiding maken kinderen vaak heel wat vorderingen. Durf

ook al eens één en ander relativeren. Dispenseren: vrijstellen van bepaalde activiteiten of opdrachten.

GOED OM TE WETEN!

http://sticordibank.wikispaces.com/ Hier vind je een oplijsting van verschillende maatregelen.

Page 11: ABC - zorg

Revalidatiecentra

WAT? Revalidatiecentra bevinden zich op de tweede lijn van de gezondheidszorg. Dit betekent dat men er terecht kan na doorver-

wijzing van een arts, CLB… Voor de opstart van een therapie is een gemotiveerd verslag van het paramedisch team, onder-

tekend door de revalidatiearts nodig. Toestemming van het RIZIV is nodig voor terugbetaling.

De kernopdracht van het revalidatiegesprek situeert zich op het vlak van multidisciplinaire diagnostiek en behandeling. Dit

gebeurt ambulant: dit betekent dat men niet in het revalidatiecentrum verblijft, maar men na elke contact terug naar huis of

naar school keert.

Het doel van de diagnostiek en van de behandeling is om het kind maximale ontplooiingskansen of revalidatiemogelijkhe-

den te bieden om zo goed mogelijk te functioneren. Wie kan er terecht?

De jongste kinderen vertonen meestal een algemene ontwikkelingsvertraging. Ze hebben stoornissen of ‘achterstand’ op

vlak van taal, motoriek, gedrag, aandacht… Er kunnen ook meer specifieke problemen zijn zoals contactstoornissen, autis-

mespectrumstoornissen… Bij de lagere schoolkinderen gaat het om meervoudige problemen of stoornissen. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld een leer-

probleem of –stoornis zich uit op meerdere vlakken (bv rekenen en taal) of samengaat met één of meerdere stoornissen op

andere ontwikkelingsgebieden, zoals aandacht, motoriek, gedrag, sociaal-emotioneel...