Aansprakelijkheid voor milieuschade: de problematiek van de … · 2010. 6. 7. · De problematiek...

153
Het procesbelang van milieuverenigingen bij vorderingen voor de gewone rechtbank ter bescherming van niet- toegeëigende milieubestanddelen Aansprakelijkheid voor milieuschade Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-09 Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Eline Vereecke (studentennr. 20043682) (major: sociaal en economisch recht) Promotor: Prof. Dr. H. Bocken Commissaris: R. Slabbinck

Transcript of Aansprakelijkheid voor milieuschade: de problematiek van de … · 2010. 6. 7. · De problematiek...

  • Het procesbelang van milieuverenigingen bij vorderingen voor de gewone rechtbank ter bescherming van niet-

    toegeëigende milieubestanddelenAansprakelijkheid voor milieuschade

    Faculteit Rechtsgeleerdheid

    Universiteit Gent

    Academiejaar 2008-09

    Masterproef van de opleiding‘Master in de rechten’

    Ingediend doorEline Vereecke

    (studentennr. 20043682)

    (major: sociaal en economisch recht)

    Promotor: Prof. Dr. H. BockenCommissaris: R. Slabbinck

  • Het procesbelang van milieuverenigingen bij vorderingen voor de gewone rechtbank ter bescherming van niet-

    toegeëigende milieubestanddelenAansprakelijkheid voor milieuschade

    Faculteit Rechtsgeleerdheid

    Universiteit Gent

    Academiejaar 2008-09

    Masterproef van de opleiding‘Master in de rechten’

    Ingediend doorEline Vereecke

    (studentennr. 20043682)

    (major: sociaal en economisch recht)

    Promotor: Prof. Dr. H. BockenCommissaris: R. Slabbinck

  • DankwoorD

    The goal of life is living in agreement with nature.

    Zeno

    De problematiek van de vorderingsbevoegdheid van milieuverenigingen heeft in het verleden al veel inkt doen vloeien. Daarom vond ik het een interessante uitdaging om een stand van zaken op te maken en mijn eigen kritische bedenkingen mee te geven over dit onderwerp.

    Het schrijven van een masterproef is gelukkig geen eenzame strijd. Tijdens mijn onderzoek heb ik verschillende mensen ontmoet die een belangrijke bijdrage hebben geleverd. Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Hubert Bocken en commissaris Robin Slabbinck bedanken, omdat zij nauwgezet mijn voorlopige versies hebben gelezen en mij met hun kritische opmerkingen op de goede weg hielpen. Daarnaast wens ik in het bijzonder advocaat Gwijde Vermeire te bedanken omdat hij mij heeft laten grasduinen in zijn archief, recente rechtspraak opstuurde en zijn ideeën met mij deelde. Ook ben ik Stefaan Van Hecke, kamerlid Groen!, en Bart D’Hondt, medewerker fractie Ecolo-Groen!, dankbaar omdat ze mij op de hoogte hielden van de parlementaire werkzaamheden m.b.t. hangende wetsvoorstellen.

    Ik wil ook Sam bedanken die mij met veel geduld leerde werken met Indesign, zodat deze masterproef een uitgebalanceerde lay-out kon krijgen.

    Mijn laatste woord van dank gaat uit naar mijn ouders met wie ik al mijn momenten van vreugde en frustratie kon delen en die mij hun onvoorwaardelijk morele steun schonken gedurende mijn studies.

    _____________________

  • I

    InhouDstafel

    I. algemene InleIDIng

    II. het procesbelang bIj vorDerIngen o.g.v. art. 1382-1383 b.w. tot herstel van schaDe aan nIet-toegeëIgenDe mIlIeubestanD-Delen

    Hoofdstuk 1. Afbakening van de probleemstelling .................................................................. 5

    Hoofdstuk 2. Niet-toegeëigende milieubestanddelen ............................................................... 8§ 1. Res communes (art. 714 B.W.) .............................................................................................. 8§ 2. Res nullius (art. 715 B.W.) .................................................................................................... 9

    Hoofdstuk 3. Het schadevereiste van art. 1382-1383 B.W. ................................................... 10§ 1. Het begrip schade ............................................................................................................... 10

    A. Herstelmaatregelen .......................................................................................................11§ 2. Vaststaande schade ............................................................................................................... 12

    A. Toekomstige schade ..................................................................................................... 12B. Verlies van een kans ..................................................................................................... 13

    § 3. Persoonlijke schade .............................................................................................................. 14

    Hoofdstuk 4. Vorderingsbevoegdheid (art. 17-18 Ger.W.) .................................................... 15§ 1. Hoedanigheid en bekwaamheid ........................................................................................... 15§ 2. Het belang als ontvankelijkheidsvereiste ............................................................................. 16§ 3. De vereiste van een persoonlijk belang ............................................................................... 18§ 4. Vorderingen van vzw’s: specialiteitsbeginsel ...................................................................... 20§ 5. Persoonlijke schade: een ontvankelijkheids - of gegrondheidsvoorwaarde? ...................... 20

    Hoofdstuk 5. Burgerlijke partijstelling ................................................................................... 22§ 1. Voorwerp .............................................................................................................................. 22§ 2. Instelling .............................................................................................................................. 23§ 3. Ontvankelijkheidsvoorwaarden ........................................................................................... 24§ 4. Verhouding tussen straf - en burgerlijk proces .................................................................... 25

    A. Beslissing strafrechter op strafgebied .......................................................................... 25B. Beslissing strafrechter op burgerlijk gebied ................................................................ 26C. Le criminel tient le civil en état ................................................................................... 26

    Hoofdstuk 6. Aansprakelijkheidsvorderingen van milieuverenigingen ............................... 26§ 1. Bescherming individuele belangen van de verenigingsleden ............................................. 27

    A. Vorderingen in eigen naam .......................................................................................... 27B. Vorderingen als volmachthouder ................................................................................. 28

  • II

    B.1 Persoonlijke schade voor een individu ............................................................... 29B.1.1. Extra-patrimoniale schade ................................................................... 30B.1.2. Patrimoniale schade ............................................................................. 31B.1.3. Conclusie ............................................................................................. 31

    B.2 Een subjectief recht op een volwaardig leefmilieu ............................................ 32B.2.1. Art. 714 B.W. ..................................................................................... 32

    i. Gemeen gebruiksrecht op de niet-toegeëigende milieubestanddelen . 32ii. Analyse van uitspraken gesteund op art. 714 B.W. ............................. 33iii. Conclusie ............................................................................................ 35

    B.2.2. Art. 23 G.W. ........................................................................................ 36i. Geen directe werking ......................................................................... 36ii. Andere geluiden in de rechtspraak ...................................................... 37

    § 2. Verdediging van collectieve belangen ................................................................................. 38A. Begripsomschrijving: wat is een collectief belang? .................................................... 38B. De verdediging van collectieve belangen in het subjectief contentieux ...................... 39

    B.1 De Eikendael-rechtspraak van het Hof van Cassatie ......................................... 39B.2 De verdediging van collectieve belangen en het standpunt van de rechtsleer ... 42

    B.2.1. De ‘klassieke’ rechtleer: collectief belang kan niet verworden tot eigen belang ......................................................................................... 42

    B.2.2. Voornaamste bezwaren rechtsleer tegen de Eikendael-rechtspraak .... 43i. Miskennen ontstaansreden persoonlijk belang .................................... 43ii. Vorderingen nuttig voor verwezenlijken statutaire doelstellingen ...... 44iii. Geen rekening gehouden met grondwettelijke recht van vereniging . 44

    B.3 De verdediging van collectieve belangen na de Eikendael-rechtspraak: wie ziet door het bos nog de bomen? ........................................................................ 45B.3.1. De cassatieconforme rechtspraak ........................................................ 45B.3.2. De dissidente rechtspraak .................................................................... 46

    i. Motivering ........................................................................................... 46ii. Schade en schadevergoeding bij krenking van een collectief belang . 47iii. Begroting morele schade en verband met ecologische schade ........... 49

    B.3.3. Huidig standpunt van het Hof van Cassatie? ...................................... 51B.3.4. Enkele kritische bemerkingen bij de dissidente rechtspraak............... 52

    i. Ook rechtspersonen hebben gevoelens, of niet? ................................. 52ii. Overdreven hoge schadevergoedingen? .............................................. 53iii. De positieve kracht van de wet van 12 januari 1993 .......................... 54iv. Het verdrag van Aarhus ....................................................................... 55

    C. De verdediging van collectieve belangen in het objectief contentieux ...................... 55

  • III

    C.1 Raad van State .................................................................................................... 55C.2 Grondwettelijk Hof ............................................................................................ 57C.3 Conclusie ............................................................................................................ 58

    § 3. Verdediging van het eigen belang van de milieuvereniging ................................................ 58A. Beheer van (nabije) natuurreservaten .......................................................................... 59B. Preventie- en opruimingskosten .................................................................................. 60C. Zuiver economisch verlies ........................................................................................... 61D. Verstoren statutaire activiteiten ................................................................................... 61

    § 4. Rechtspolitieke argumenten over ruimere vorderingsbevoegdheid milieuverenigingen .... 63A. Argumenten contra ruimere vorderingsbevoegdheid ................................................. 64

    A.1 Vorderingen zouden ‘denkbeeldige burgerlijke vordering’ uitmaken ................ 64A.2 Modererende functie vervolgingsbeleid gaat verloren ...................................... 64

    A.2.1. Het eigen belang van de handhaver .................................................... 65A.2.2. Verantwoordingafleggen ..................................................................... 66A.2.3. Algemeen tegenargument .................................................................... 67

    B. Argumenten pro ruimere vorderingsbevoegdheid ....................................................... 67B.1 Bestaan van meta-individuele belangen ............................................................. 67B.2 Bevorderenefficiënteresanctioneringmilieuovertredingen .............................. 68B.3 Ongegronde vrees overrompeling rechtbanken ................................................. 68

    § 5. Wetgevende initiatieven als reactie op Eikendael ................................................................ 69

    III. bIjzonDere wetgevIng DIe partIculIeren toegang tot De rechter bIeDt bIj (DreIgenDe) schaDe aan nIet-toegeëIgenDe mIlIeubestanDDelen

    Hoofdstuk 1. Afbakening van de probleemstelling ................................................................ 72

    Hoofdstuk 2. Wet inzake de milieustakingsvordering ........................................................... 73§ 1. Algemene krachtlijnen ......................................................................................................... 73§ 2. Welke maatregelen kunnen verkregen worden? .................................................................. 75

    A. Algemeen ..................................................................................................................... 75B. Preventieve maatregelen .............................................................................................. 76C. Herstelmaatregelen ...................................................................................................... 77D. Dwangsom ................................................................................................................... 78E. Geen schadevergoeding ............................................................................................... 78F. Enkele eerste cijfers ...................................................................................................... 79

    § 3. Welke particulieren kunnen de milieustakingsvordering instellen? .................................... 79A. Gemeente-inwoners ..................................................................................................... 79B. Vzw’s .......................................................................................................................... 81

  • IV

    § 4. Samenloop stakingsvordering met andere vorderingen ...................................................... 82A. Strafvordering .............................................................................................................. 82B. Burgerlijke vordering ................................................................................................... 83

    § 5. Conclusie ............................................................................................................................. 83A. Een weg uit Eikendael, maar met hindernissen ........................................................... 83B. Wetsvoorstel tot wijziging wet milieustakingsvordering en de harde cijfers .............. 85

    Hoofdstuk 3. Richtlijn milieuschade en milieuschadedecreet .............................................. 86§ 1. Algemene krachtlijnen van de richtlijn milieuschade .......................................................... 88

    A. Publiekrechtelijke aanpak ............................................................................................ 88B. Preventieve acties ........................................................................................................ 89C. Herstelacties ................................................................................................................. 90

    § 2. De bescherming van natuurlijke rijkdommen...................................................................... 91A. Het begrip milieuschade ............................................................................................. 91B. De overheid als trustee van natuurlijke rijkdommen ................................................... 93

    § 3. De rol van milieuverenigingen ............................................................................................ 94A. Indienen opmerkingen en verzoeken om maatregelen ................................................ 95B. Beroepsprocedures ....................................................................................................... 96C. Slotbemerkingen .......................................................................................................... 97

    § 4. Conclusie ............................................................................................................................ 98

    Iv. het verDrag van aarhus

    Hoofdstuk 1. Algemeen ........................................................................................................... 100

    Hoofdstuk 2. Toepassing art. 9, § 3 - 4 verdrag van Aarhus door Belgisch recht ............. 102§ 1. De Raad van State en het Grondwettelijk Hof .................................................................. 102

    A. Raad van State ........................................................................................................... 102B. Grondwettelijk Hof .................................................................................................... 104C. Conclusie ................................................................................................................... 104

    § 2. De gewone rechtscolleges .................................................................................................. 105A. Wet inzake de milieustakingsvordering ..................................................................... 105

    A.1 Evaluatie i.h.k.v. voorwaarden art. 9, § 3 verdrag van Aarhus ........................ 105A.2 Evaluatie i.h.k.v. voorwaarden art. 9, § 4 verdrag van Aarhus ........................ 106A.3 Conclusie .......................................................................................................... 107

    B. Procedures van gemeen recht .................................................................................... 107B.1 Evaluatie i.h.k.v. voorwaarden art. 9, § 3 verdrag van Aarhus ........................ 108B.2 Evaluatie i.h.k.v. voorwaarden art. 9, § 4 verdrag van Aarhus ........................ 108

    C. Conclusie ................................................................................................................... 109

  • V

    § 3. Andere beroepsmogelijkheden ............................................................................................110§ 4. Advies Comité voor Toezicht aan België en opvolging door federale regering .................110

    v. eInDconclusIes 113

    bIjlage

    De Vlaamse Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Mededeling aan de leden van de Vlaamse Regering (30 april 2009) ............................................................. 119

    bIblIografIe

    Wetgeving ................................................................................................................................... 123

    Rechtspraak .................................................................................................................................. 126

    Rechtsleer ..................................................................................................................................... 134

  • 1

    I. algemene InleIDIng

    partIculIeren als beschermers van het leefmIlIeu

    1. Er was eens in het centrum van een dorp een weide, die voor iedereen toegankelijk was. De herders uit de buurt ontdekten de weide en lieten er steeds meer schapen grazen. Bij de verkoop van hun schapen streken ze de winst volledig zelf op. Maar de herders leken niet te (willen) weten dat hun individuele acties ertoe konden leiden dat de gemeenschappelijke weide overbelast werd, zodat de weide al snel overbegraasd was. Deze metafoor van Hardin illustreert de zgn. tragedy of the commons: collectieve milieubestanddelen, zoals de weide, lijden grote en mogelijks onherstelbare schade als iedere burger en ondernemer alleen denkt aan zijn eigen voordeel en besluit dat de maatschappij wel zal opdraaien voor de milieuvervuiling - en verstoring die hij veroorzaakt.1

    2. Het Belgisch recht erkent dat er bepaalde milieugoederen zijn die aan niemand toebehoren en door iedereen gebruikt kunnen worden, zoals de lucht, het zonlicht, zeewater en wilde dieren. Deze goederen worden ook res communes en res nullius genoemd.2 Het is in de eerste plaats aan de overheid om het gebruik van deze niet-toegeëigende milieubestanddelen, en dus ook hun herstel, te regelen (zie art. 714, tweede lid en art. 715 B.W.). In het kader van de ontwikkeling van de sociale verzorgingsstaat heeft de overheid sinds de jaren zeventig blijk gegeven van een groeiend milieubewustzijn. Om het algemeen welzijn te verhogen werden steeds meer regels uitgevaardigd ter bescherming van het leefmilieu, waardoor het milieurecht een steile opgang maakte.3 De overheid ontwikkelde ook in toenemende mate een milieubeleid, in plaats van eerder ad hoc op te treden.4

    3. Ondanks de toename van regels ter bescherming van het leefmilieu wijzen onderzoekers en milieu-administraties er op dat het nog steeds bergaf gaat met het milieu. Zo stelt een recent rapport van het Instituut voor Natuur - en Bosonderzoek dat Vlaanderen de Europese doelstelling om tegen 2010 het verlies van biodiversiteit te stoppen, niet zal halen zonder bijkomende inspanningen.5 Ook op de wereldmilieutop van de Verenigde Naties in Johannesberg (2002) werd erkend dat het verlies van biodiversiteit door overbevissing, habitat vernieling, vervuiling en de introductie van vreemde planten - en diersoorten ten gevolge van de klimaatsverandering blijft toenemen ondanks de vele overheidsinspanningen.6 De overheid kan de uitdagingen op het gebied van milieubescherming dus

    1 M. Wilde, Civil liability for environmental damage: a comparative analysis of law and policy in Europe and the United States, Den Haag, Kluwer Law International, 2002, 6-7.2 Zie deel II, Hoofdstuk 2. Niet-toegeëigende milieubestanddelen.3 B. Jadot, “L’article 714 du code civil et la protection de l’environnement”, in ULB en IGEAT (eds.), L’actualité du droit de l’environnement: actes du colloque des 17 - 18 novembre 1994, Brussel, Brylant, 1995, 53.4 F. Geysels, R. Meeus, J. Vanheule en J. hoeben, Handhavingszakboekje milieu 2006, Mechelen, Wolters, 2006, 23-26.5 M. duMortier, l. de bruyn, M. hens et al., Natuurindicatoren 2008: toestand van de natuur in Vlaanderen: cij-fers voor het beleid, Brussel, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2008, 2-3.6 Zie ook preambule verdrag van Rio de Janeiro inzake biologische biodiversiteit van 5 juni 1992, United Nations Treaty Series, vol. 1760, 143.

  • 2

    niet alleen realiseren. De vraag rijst welke bijdrage particulieren zoals milieuverenigingen kunnen leveren.

    4. Sinds het internationaal natuurbeschermingsjaar 1970 is de zorg voor het leefmilieu in groeiende mate de bezorgdheid geworden van de bevolking. De milieubeweging heeft bij die bewustmaking een centrale rol gespeeld.7 Er zijn er verschillende manieren waarop burgers zich inzetten voor het milieu. Milieuverenigingen beheren bijvoorbeeld beschermde natuurgebieden, voeren campagnes om de bevolking milieubewuster te maken of bestuderen en beschermen bedreigde diersoorten. Milieuverenigingen kunnen als belangengroep ook lobbywerk doen en informeel druk uitoefenen op politici. Burgers kunnen ook juridische procedures opstarten. Bijvoorbeeld, als ecologisch waardevolle natuurgebieden worden bedreigd door een vergunde activiteit, kan een verzoek tot schorsing -en/of nietigverklaring van de verleende vergunning worden ingediend voor de Raad van State, of een vordering tot stopzetting van de werken worden ingesteld voor de burgerlijke rechtbank.

    5. De belangrijke rol die de bevolking kan vervullen op het gebied van milieubescherming en - behoud wordt onderschreven op internationale fora. Zo erkent beginsel 10 van de verklaring van Rio dat “vraagstukken op milieugebied het best (worden) aangepakt met deelneming van alle betrokken burgers op het relevante niveau. ... Effectieve toegang tot rechterlijke en administratieve procedures, waaronder herstel en verhaal, dient te worden verleend.”8 Beginsel 10 van de verklaring van Rio werd ook juridisch geconcretiseerd in het verdrag van Aarhus9, dat zowel door België als deEuropeseGemeenschapgeratificeerdis.

    toegang tot De rechter In mIlIeuzaken

    6. In deze masterproef willen we een stand van zaken opmaken en onderzoeken in welke mate particulieren in België effectief toegang vinden tot de rechter in milieuzaken. We concentreren ons op burgerlijke vorderingen die tot doel hebben een schadevergoeding of herstelmaatregelen te bekomen bij schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen.

    7. In Deel II buigen we ons over de vraag in hoeverre het privaatrecht, en meer bepaald het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht (art. 1382-1383 B.W.), kan worden ingezet voor het beschermen van het milieu. We bestuderen of en in welke mate particulieren een vordering kunnen instellen om het herstel te bekomen van schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen of minstens (verdere) schade aan deze milieuelementen kunnen verhinderen. In Deel III zoeken we naar andere wetteksten die particulieren de bevoegdheid geven om in rechte op te treden bij schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen. We bespreken de wet van 12 januari 1993

    7 J. Van den berGhe, “Het vorderingsrecht van burgers en milieuverenigingen” in Rechtspraktijk en milieubescher-ming, Antwerpen, Kluwer, 1991, (267) 267.8 Report of the United Nations conference on environment and development, Rio de Janeiro, Brazilië, 3-14 juni 1992, A/CONF.151/26, Vol. I9 Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaange-legenheden van 25 juni 1998, International legal materials 1999, vol. 38, 517.

  • 3

    betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu10 en richtlijn 2004/35/EG van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.11 We gaan meer bepaald na of deze wetteksten de mogelijke belemmeringen compenseren die particulieren ondervinden als ze op grond van art. 1382-1383 B.W. het herstel van niet-toegeëigende milieubestanddelen vorderen. In het laatste deel onderzoeken we of de geanalyseerde Belgische rechtspraak en wetgeving voldoet aan de bepalingen van het verdrag van Aarhus over de toegang tot de rechter in milieuzaken (zie Deel IV).

    8. De sub-titel ‘Aansprakelijkheid voor milieuschade’ refereert niet enkel aan ‘burgerrechtelijke aansprakelijkheid’of,specifieker,‘buiten-contractueleaansprakelijkheid’.InhetlichtvanDeelIIIverwijst het begrip ‘aansprakelijkheid’ meer algemeen naar de personen van wie men een prestatie kan verlangen omdat zij milieuschade veroorzaakten of omdat hun handelen zulke schade dreigt tot gevolg te hebben. Die prestatie kan bestaan uit het vergoeden of het herstellen van de veroorzaakte schade, maar ook het staken van bepaalde schadelijke handelingen of het betalen van de kosten van preventieve of herstelmaatregelen.

    De beschermIng van nIet-toegeëIgenDe mIlIeubestanDDelen

    9. In recente wetgeving inzake milieuaansprakelijkheid zien we dat het begrip ‘(schade aan) niet-toegeëigende milieubestanddelen’ niet wordt gehanteerd en dat het onderscheid tussen milieu-elementen naargelang hun juridisch statuut minder belang heeft.

    Bijvoorbeeld, de wet bescherming mariene milieu12 gaat uit van een onderscheid tussen ‘klassieke schade’ waarbij individueel toegeëigende belangen worden aangetast (art. 2, 6°)13 en ‘milieuverstoring’.14 Het begrip ‘milieuverstoring’ wordt gedefinieerd als een nadeligebeïnvloeding van het mariene milieu, i.e. de abiotische omgeving van de zeegebieden en de biota, hierininbegrependefauna,defloraendemarienehabitatsdiezijinnemen,alsookdeecologischeprocessen werkzaam binnen dit milieu en de onderlinge wisselwerkingen tussen de abiotische en biotische componenten (en de ecosysteemfuncties die zij vervullen), voor zover deze geen (klassieke) schade uitmaakt (art. 2, 2° juncto 7°). Volgens de memorie van toelichting betreft het begrip ‘milieuverstoring’ de niet-economisch uitdrukbare verliezen in het mariene milieu of

    10 B.S. 19 februari 1993, 3769.11 Pb.L. 30april2004,afl.143,56.12 Wet 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, B.S. 12 maart 1999, 8033.13 Art. 2, 6° wet bescherming mariene milieu: “schade”: elke beschadiging, verlies of nadeel, geleden door een aan-wijsbaar natuurlijk persoon of rechtspersoon, voortvloeiende uit een aantasting van het mariene milieu, wat er ook de oorzaak van is.14 Het onderscheid tussen ‘schade’ en ‘milieuverstoring’ is ontleend aan de voorstellen van de Interuniversitaire Com-missie tot Herziening van het Milieurecht in het Vlaamse Gewest in haar Voorontwerp Decreet Milieubeleid (zie art. 9.1.1., § 1 (d) en (f)) (zie InteruniVersitaire CoMMissie tot herzieninG Van het MilieureCht in het VlaaMse GeWest, Voorontwerp Decreet Milieubeleid, Brugge, Die Keure, 1995, 1255 p.) (Wetsontwerp ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, Memorie van toelichting, Parl. St. Ka-mer 1997-98, nr. 1695/1, 7-8).

  • 4

    componenten ervan die niet verhandelbaar zijn, zoals bijvoorbeeld niet-commercieel exploiteerbare soorten (eigen cursivering).15 Bij de omschrijving van het begrip ‘milieuverstoring’ wordt dus niet expliciet de nadruk gelegd op het juridisch statuut (i.e. het al dan niet toegeëigend zijn) van de componenten van het mariene milieu.

    Ten tweede kunnen we verwijzen naar de richtlijn milieuschade die tot doel heeft milieuschade te voorkomen en herstellen via een aansprakelijkheidsregeling gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt.16 Deze richtlijn maakt geen onderscheid tussen de natuurlijke rijkdommen naargelang zij al dan niet toegeëigend zijn.17

    10. Toch menen wij dat het zinvol is om bij ons onderzoek een onderscheid te maken tussen toegeëigende en niet-toegeëigende milieubestanddelen. In het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht speelt het juridische statuut van natuurlijke rijkdommen immers een belangrijke rol om te bepalen of particulieren de vorderingsbevoegdheid hebben om herstel te vorderen bij schade aan milieubestanddelen. Momenteel heerst er onenigheid in de rechtspraak over de vraag of verenigingen zonder winst ‘eigen schade’ kunnen aanvoeren en zich burgerlijke partij kunnen stellen n.a.v. schade die een misdrijf berokkende aan niet-toegeëigende milieubestanddelen waarvoor zij zich inzetten. Deze vraag wordt wel anders geformuleerd: lijdt een vzw persoonlijke schade bij een aantasting van het collectief milieubelang dat zij overeenkomstig haar statutaire doelstellingen behartigt en beschermt? Deze vraag is niet relevant m.b.t. toegeëigende milieubestanddelen, aangezien de rechtspraak algemeen aanvaardt dat verenigingen die een eigendomsrecht hebben op de aangetaste milieubestanddelen persoonlijke schade kunnen aanvoeren: hun subjectief recht op de milieubestanddelen is dan immers aangetast en hiervoor kunnen zij vergoeding of herstelmaatregelen vorderen. Zijn de aangetaste milieubestanddelen de eigendom van iemand anders, dan heeft de milieuvereniging geen eigen belang om een herstelvordering in plaats van de eigenaar in te stellen.18 Als daarentegen de milieu-elementen niet toegeëigend zijn en de vereniging geen subjectief recht heeft, zal zij aanvoeren dat zij toch schade leed omdat het misdrijf ingaat tegen haar statutaire doelstelling, namelijk het beschermen van bepaalde niet-toegeëigende milieubestanddelen, zoals wilde dieren.

    De vraag of schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen kan worden gezien als een eigen schade voor milieuverenigingen is zeer actueel. Aangezien niet alle rechters aanvaarden dat een vereniging met rechtspersoonlijkheid schade lijdt door het loutere feit dat een handeling ingaat tegenhaarstatutairedoelstellingen,gaanwespecifiekopzoeknaarwettendiemilieuverenigingen(en particulieren in het algemeen) wél het recht geven om een vordering in te stellen om schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen te voorkomen of herstellen.

    15 Wetsontwerp ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 1997-98, nr. 1695/1, 8.16 Richtlijn 2004/35/EG van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, Pb.L. 30april2004,afl.143,5617 Zie ook deel III, Zie ook deel Hoofdstuk 3, § 2.18 Desgevallend heeft ze wel als beheerder een subjectief recht op de milieubestanddelen en dus een eigen belang.

  • 5

    II. het procesbelang bIj vorDerIngen o.g.v. art. 1382-1383 b.w. tot herstel van schaDe aan nIet-toegeëIgenDe mIlIeubestanD-Delen

    Hoofdstuk 1. Afbakening van de probleemstelling

    11. Art. 1382-1383 B.W. omvat de algemene beginselen van het Belgisch buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: wie een fout begaat en daardoor schade veroorzaakt moet de schade herstellen.19 De drie toepassingsvoorwaarden zijn: het aanwezig zijn van een fout, het veroorzaken van schade en het bestaan van een causaal verband tussen fout en schade.

    12. Wanneer art. 1382-1383 B.W. wordt aangewend om een vergoeding of bevel te bekomen bij schadeaanniet-toegeëigendemilieubestanddelen, rijzener specifiekeproblemen.Zo ishetmoeilijk om de waarde van de milieubestanddelen, en dus de schade, te begroten. Ook kunnen er moeilijkheden zijn m.b.t. de causaliteitsleer. Het aantonen van een fout is eenvoudiger. Het Belgisch milieurecht bestaat namelijk voor het overgrote deel uit decretale of reglementaire geboden en verboden om het veroorzaken van schade aan mens en/of milieu te voorkomen of beperken.20 Als deze bepalingen worden overtreden begaat men een fout in de zin van art. 1382-1383 B.W. Een fout kan ook worden aangetoond als de verweerder niet handelde overeenkomstig de algemene zorgvuldigheidsnorm, d.w.z. dat het gedrag van de verweerder niet overeenstemt met dat van “een normaal zorgvuldige en omzichtige persoon die in dezelfde omstandigheden verkeert”.21 Soms voorziet de milieuregelgeving zelf in een zorgvuldigheidsplicht voor bepaalde personen: als zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat door bepaalde handelingen natuurelementen in de onmiddellijke omgeving kunnen worden geschaad, zijn ze verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hen kunnen worden gevergd om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen.22

    13. In deze masterproef beperken we ons tot de vraag in hoeverre particulieren voldoende procesbelang hebben om bij de aantasting van niet-toegeëigende milieubestanddelen schadevergoeding of herstelmaatregelen te vorderen.23 We zullen zien dat het als particulier moeilijk is om aan te tonen dat men persoonlijke schade lijdt n.a.v. schade aan milieuelementen

    19 Art. 1382 B.W.: “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht diegene door wiens schuld de schade is ontstaan deze te vergoeden.”; art. 1383 B.W.: “Ieder is aansprakelijk, niet alleen voor de schade die hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.”20 Zie bijvoorbeeld Hoofstuk 4-5 Vlarem II en Hoofdstuk 4-5 Vlarea.21 Cass. 8 december 1994, Arr. Cass 1994, 1074; Cass. 26 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 343.22 Zie bijvoorbeeld art. 14 decreet natuurbehoud; art. 4.1.3.3. §1, 6.3.0.1 en 6.4.0.1 Vlarem II en art. 13 afvalstoffen-decreet.23 Voor een bespreking van de andere knelpunten verwijzen we naar H. boCken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanc-tie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1978, 474 p.; A. Carette, Herstel van en vergoeding voor niet-toegeëigende milieubestanddelen, Antwerpen, Intersentia, 1997, 669 p.; A. Carette, “Milieuaansprakelijkheid”, in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 69 p.

  • 6

    die niet zijn eigendom zijn. We leggen we de nadruk op de vorderingsbevoegdheid van milieuverenigingen in plaats van individuele personen. We spitsen ons met name toe op de milieuverenigingen met rechtspersoonlijkheid en meer bepaald de Verenigingen Zonder Winstoogmerk (vzw’s)24. We hebben deze keuze gemaakt omwille van verschillende redenen.

    Ten eerste maken individuen die actief met het milieu begaan zijn vaak deel uit van verenigingen die zich inspannen voor het milieu. Bovendien zullen milieuverenigingen vaker dan individuen in rechte optreden ter verdediging van het milieu aangezien ze over meer middelen beschikken. Ook is de psychologische drempel voor de toegang tot het gerecht lager wanneer men als vereniging optreedt. Tenslotte kan een milieuvereniging zich geloofwaardiger opwerpen als beschermer van het leefmilieu. Een milieuvereniging met rechtspersoonlijkheid kan namelijk via haar statuten en statutaire activiteiten aantonen dat zij zich inzet voor het leefmilieu. Bovendien behoort het verwezenlijken van haar doelstellingen, en bijgevolg het beschermen van het milieu, tot het wezen zelf van die vereniging.

    De nadruk op de vorderingsbevoegdheid van verenigingen mét rechtspersoonlijkheid, met name vzw’s, verdient een bijkomende verantwoording. Een belangrijk uitgangspunt van ons onderzoek is de Eikendael-rechtspraak van het Hof van Cassatie m.b.t. de bevoegdheid van verenigingen om in rechteoptetredenvoorcollectievebelangen.IndiearrestenspreekthetHofzichspecifiekuitoverde vorderingsbevoegdheid van verenigingen mét rechtspersoonlijkheid, namelijk vzw’s. Bijgevolg leggenwijinonsonderzoekookdenadrukopdevorderingsbevoegdheidvanvzw’s.Despecifiekeproblemen die zich stellen m.b.t. de ontvankelijkheid van vorderingen van feitelijke verenigingen, die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, worden wel summier behandeld (zie nr. 38-39).

    14. In Hoofdstuk 2 omschrijven we wat precies die niet-toegeëigende milieubestanddelen zijn waarvoor vele vzw’s zich inzetten. In Hoofdstuk 3 schetsen we een algemeen theoretisch kader vooraleer we overgaan tot een gedetailleerd onderzoek van rechtspraak en rechtsleer. Eerst bespreken we het schade-vereiste van art. 1382-1383 B.W. Daarna bekijken we de voorwaarden uit het gerechtelijk procesrecht voor de ontvankelijkheid van een rechtsvordering. We leggen de nadruk op de vereiste van een persoonlijk belang (art. 17-18 Ger.W.) en in hoeverre de vereiste van persoonlijke schade van art. 1382-1383 B.W. een ontvankelijkheids - en/of gegrondheidseis is (Hoofdstuk 4). In Hoofdstuk 5 bespreken we de kenmerken en voorwaarden van de burgerlijke partijstelling voor de strafrechtbank. Uit een analyse van de rechtspraak blijkt namelijk dat milieuverenigingen zelden een zelfstandige vordering gebaseerd op art. 1382-1383 B.W. instellen voor de burgerlijke rechter. Gelet op de groeiende omvang van het milieustrafrecht maken vele handelingen die schade berokkenen aan niet-toegeëigende milieubestanddelen namelijk een misdrijf uit, waardoor het slachtoffer zich burgerlijke partij kan stellen voor de strafrechter. We bespreken welke voordelen een burgerlijke partijstelling biedt en de verhouding tussen een burgerlijk - en strafproces.

    24 Wet 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winst-oogmerk en de stichtingen, B.S. 1 juli 1921.

  • 7

    15. In Hoofdstuk 6 maken we een essentieel onderscheid tussen drie soorten vorderingen die een milieuvereniging kan instellen om (on)rechtstreeks herstel te bekomen van schade aan niet-toegeëigende milieubestandelen. De eerste categorie vorderingen omvat deze die een milieuvereniging instelt ter bescherming van de individuele belangen van haar leden (§ 1). Binnen deze categorie onderscheiden we vorderingen die de vereniging in eigen naam instelt en deze waarbij ze handelt als volmachthouder. Bij deze laatste subcategorie besteden we bijzondere aandacht aan het eventueel bestaan van een subjectief recht op een volwaardig leefmilieu, gebaseerd op art. 714 B.W. of art. 23 G.W. Binnen de tweede categorie vorderingen vallen deze waarbij de vereniging louter optreedt ter verdediging van een individuoverstijgend belang, namelijk een collectief belang dat niet kan worden gereduceerd tot de som van de individuele belangen van de leden (§ 2). De studie van vorderingen waarbij milieuverenigingen zich enkel beroepen op een aantasting van de collectieve belangen die zij statutair behartigen staat centraal in deze masterproef. De nadruk ligt op het analyseren van hoe de (recente) rechtspraak tegenover dit soort vorderingen staat. In het subjectief contentieux heeft de Eikendael-rechtspraak van het Hof van Cassatie een zeer beperkte omschrijving gegeven aan het ‘eigen belang’ van verenigingen, waardoor vorderingen louter t.v.v. collectieve belangen onontvankelijk zijn. De Eikendael-rechtspraak werd echter niet overal warm onthaald. We bespreken dan ook de belangrijkste bezwaren van de rechtsleer. Daarna bestuderen we de huidige rechtspraak. Daarbij wordt onmiddellijk duidelijk dat er twee stromingen zijn: rechters die getrouw de rechtspraak van het Hof van Cassatie volgen en de vorderingen van milieuverenigingen onontvankelijk verklaren, en zgn. ‘dissidente’ rechters die menen dat milieuverenigingen wel voldoende persoonlijk belang hebben. Bij wijze van vergelijking gaan we na in hoeverre milieuverenigingen kunnen opkomen voor collectieve belangen in het objectief contentieux. Doordat de Raad van State en het Grondwettelijk Hof uitspraak doen over de objectieve rechtmatigheid van resp. administratieve handelingen en wetgevende akten, geven zij een verschillende invulling aan het begrip persoonlijk belang. Tenslotte behandelen we een derde categorie van vorderingen waarbij milieuverenigingen een eigen belang formuleren, waardoor zij desgevallend de Eikendael-rechtspraak van het Hof van Cassatie kunnen omzeilen (§ 3).

    16. In § 4 van Hoofdstuk 6 bespreken we de rechtspolitieke argumenten die pleiten voor of tegen een uitbreiding van het vorderingsrecht van (milieu)verenigingen. In de laatste afdeling (§ 5) bespreken we een recent wetsvoorstel dat art. 18 Ger.W. zou amenderen zodat verenigingen in rechte kunnen optreden voor een collectief belang dat zij behartigen.

    17. We hebben er voor gekozen om onze conclusies m.b.t. Deel II te formuleren in de eindconclusies (zie deel V). Op die manier kunnen we een vollediger overzicht geven en tegelijkertijd de link leggen met wetgeving die bepaalde lacunes opvult.

  • 8

    Hoofdstuk 2. Niet-toegeëigende milieubestanddelen

    18. Vooraleer we het schadevereiste van art. 1382-1383 B.W. nader bestuderen, is het belangrijk stil te staan bij het begrip ‘niet-toegeëigende milieubestanddelen’. Het begrip niet-toegeëigende milieubestanddelen omvat allerlei milieubestanddelen die aan niemand toebehoren, maar die wel een belangrijke rol spelen in het ecologisch evenwicht.25 Aantastingen van deze niet-toegeëigende milieubestanddelen worden soms aangeduid als ‘zuivere ecologische schade’ of ‘schade aan het milieu zelf’.26 De niet-toegeëigende milieubestanddelen zijn in essentie de res communes en de res nullius.

    § 1. Res communes (art. 714 B.W.)

    19. Res communes zijn zaken die aan niemand toebehoren en door iedereen gebruikt kunnen worden, bv. de lucht, de atmosfeer, zonlicht, zeewater27 en water van onbevaarbare rivieren.28 29

    Het algemeen recht van gebruik van deze zaken primeert op het eigendomsrecht omdat de res communes vitale zaken zijn voor de mens. De res communes worden ook ‘gemene zaken’ genoemd. Het genot van de gemene zaken wordt geregeld door politiewetten (art. 714 B.W.).30

    20. Het begrip res communes komt uit het Romeins recht. Het is merkwaardig dat het begrip res communes, vervat in art. 714 B.W., het opstellen van de Code Napoléon31 zelfs heeft overleefd. De Code Napoléon is namelijk een wetboek dat vooral op vermogensrechtelijk vlak de triomf van het individueel eigendomsrecht betekende en op dat vlak een breekpunt vormt met het Ancien Régime, waarin het belang benadrukt werd van het gemeenschappelijk houden van deze zaken.32

    21. De res communes zijn dus zaken die aan niemand individueel toebehoren. Toch kunnen we niet ontkennen dat ze voortdurend door eenieder worden gebruikt en dat het gezag dat over deze zaken wordt uitgeoefend vaak neerkomt op toe-eigening. Zo verbruiken wij allen de lucht die we inademen. Delen van een res communis zijn wel toe-eigenbaar. Het is enkel het geheel van een res communis dat niet toe-eigenbaar is.33 Andere gebruiksvormen van gemene zaken impliceren geen

    25 A. Carette, Herstel van en vergoeding voor niet-toegeëigende milieubestanddelen, Antwerpen, Intersentia, 1997, (821) 832.26 S. deloddere, “Ecologische schade en het herstel ervan”, NjW 2004, (38) 39.27 De territoriale zee behoort echter tot het openbaar domein, zie nr. 22.28 H. boCken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1978, 86; A. Carette, Herstel van ..., l.c., 14.29 Het Hof van Beroep te Antwerpen beschouwde zelfs het esthetisch karakter van een dorpskern als een res communis (Antwerpen 16 december 1983, Pas. 1984, 81).30 F. Van neste, Beginselen van Belgisch privaatrecht. V.: Zakenrecht. I: Goederen, bezit en eigendom, Brussel, Story-Scientia, 1990, 13.31 i.e. de benaming die later gegeven werd aan de Code Civil van 1804 en in België bleef voortbestaan (D. heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia press, 2005, 139 en 141).32 A. Carette, “Een subjectief recht op een volwaardig leefmilieu?”, T.P.R. 1998,(821) 832.33 H. de PaGe en R. dekkers, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Les principaux contrats usuels, Les biens, Brussel, Bruylant, 1975, 527; B. Jadot, “L’article 714 du code civil et la protection de l’environnement”, in ULB en IGEAT (eds.), L’actualité du droit de l’environnement: actes du colloque des 17 - 18 novembre 1994, Brussel, Brylant, 1995, (53) 55; F. Van neste, l.c., 13.

  • 9

    toe-eigening, zoals het varen op stromend water, het winnen van elektriciteit uit waterkracht34 of het gebruik van zonne-energie d.m.v. het installeren van zonnepanelen.

    22. Res communes mogen niet verward worden met goederen van het openbaar domein, zoals de territoriale zee, bevaarbare rivieren, polders en watering. Goederen van het openbaar domein zijn namelijk toegeëigend, meestal door de overheid.35 Res communes, daarentegen, zijn in hun geheel niet vatbaar voor individuele toe-eigening.36 Het is wel mogelijk dat goederen van het openbaar domein, zoals bevaarbare rivieren, (tijdelijk) het habitat zijn van res nullius, zoals wilde vissen (zie § 2).

    § 2. Res nullius (art. 715 B.W.)37

    23. De res nullius zijn zaken die momenteel aan niemand toebehoren, maar op zich vatbaar zijn voor exclusieve toe-eigening door inbezitneming.38 Voorbeelden van res nullius zijn vissen in de zee, regenwater, grondwater39, sneeuw en in het wild levende zoogdieren, insecten en vogels.40 Planten kunnen een res nullius zijn als ze drijven op niet-stilstaand water en geen wortel hebben die in de grond zit.41

    De res nullius maken het voorwerp uit van art. 715 B.W., dat voorschrijft dat het recht om te jagen of vissen, de meest gebruikelijke manieren om zich een res nullius toe te eigenen, door bijzondere wetten geregeld wordt. Men kan ook gebruik maken van res nullius zonder ze toe te eigenen, bijvoorbeeld door wilde dieren in hun habitat te bestuderen en observeren.42

    24. Sommige auteurs beschouwen een individueel dier als een res nullius en de soort waartoe het behoort als een res communis.43 De reden waarom deze auteurs de diersoort in zijn geheel als res communis beschouwen is niet omdat de mens niet in staat is om een gehele diersoort toe te eigenen. We denken daarbij bijvoorbeeld aan de uitputting van het Canadese kabeljauwbestand44

    34 A. Carette, “Een subjectief recht...”, l.c., (821) 833.35 Goederen van het openbaar domein zijn goederen die door hun aard of door een beslissing van de bevoegde overheid tot het gebruik van allen zijn bestemd of door de wet uitdrukkelijk in het openbaar domein zijn opgenomen (Cass. 3 mei 1968, R.W. 1968-69, 409, Cass. 25 september 2000, AR C990385Fv); R. dekkers en E. dirix, Handboek burger-lijk recht. II : Zakenrecht, zekerheden, verjaring, Antwerpen, Intersentia, 2005, 37 ev.36 F. Van neste, l.c., 13.37 Voor een uitgebreide bespreking van het begrip res nullius, zie A. Carette, Herstel van..., l.c., 37-41.38 A. Carette, Herstel van..., l.c., 37-38; H. de PaGe en R. dekkers, l.c., 528.39 Grondwater wordt door sommige auteurs als res nullius beschouwd omdat het in belangrijke mate stromend water is. Andere auteurs zijn echter van oordeel dat het een res communes betreft (zie hierover: S. deloddere, l.c., (38) 40). 40 h. boCken, l.c., 86.41 A. Carette, Herstel van..., l.c., 41.42 A. Carette, “Een subjectief recht...”, l.c., (821) 833.43 B. Jadot, “L’environnement n’appartient à personne et l’usage qui en est fait commun à tous. Des lois de police règlent la manière d’en jouir” in F. ost en S. GutWirth (eds.), Quel avenir pour le droit de l’environnement?: Actes du colloque organisé par CEDRE, Brussel, Facultés Universitaires Saint-Louis, 1996, 93-144; A. lebrun, “Le droit civil d’usage sur les res, éléments vitaux de l’environnement” in L. laVrysen (ed.), Milieurecht recente ontwikkelin-gen deel 2, Brussel, Story-Scientia, 1989, 389-431.44 Ook in België zijn een aantal vissoorten bedreigd, zie bijvoorbeeld G. Maes, G. Van houdt, J. PinCeel et al., Populatiegenetisch onderzoek van een aantal zeldzame of bedreigde vissoorten in het Vlaamse Gewest: eindverslag 1998-2000, Leuven, Laboratorium Voor Ecologie En Aquacultuur, 2002, 70 p.

  • 10

    en het uitsterven van diersoorten door menselijke vervuiling en het wegkappen van het tropisch regenwoud. Er is een andere reden om diersoorten in zijn geheel onder te brengen in de categorie van res communes. De verschillende diersoorten zijn een wezenlijk deel van het bestaand ecologisch evenwicht waarvan elke mens gebruik moet kunnen maken. Naar zijn aard zijn deze zaken dus niet geschikt om te worden toegeëigend. In deze optiek kan men de res communes beschouwen als een kapitaal of een soort vermogen bestaand uit genetisch materiaal, dat wordt overgedragen van generatie op generatie en onaangetast moet blijven zodat het ecologisch evenwicht behouden blijft.45 De res nullius, i.e. individuele wilde dieren die men zich wel kan toe-eigenen, vormen in deze opvatting de vruchten van het kapitaal.46 Men moet echter op een duurzame wijze omgaan met de milieubestanddelen: het gebruik dat men maakt van res nullius, al dan niet door er een eigendomsrecht op te vestigen mag het kapitaal zelf niet aantasten.47

    Hoofdstuk 3. Het schadevereiste van art. 1382-1383 B.W.

    25. In dit hoofdstuk gaan we na hoe het schadevereiste van art. 1382-1383 B.W. wordt ingevuld door rechtspraak en rechtsleer. We vertrekken vanuit de concrete betekenis die wordt gegeven aan het algemeen schade-begrip. Daarna onderzoeken we de verschillende herstelvormen die de rechter kan opleggen om tot het herstel van de geleden schade te komen. Tenslotte bespreken we twee voorwaarden opdat schade vergoedbaar is o.g.v. art. 1382-1383 B.W.: de schade moet vaststaand en persoonlijk zijn.

    § 1. Het begrip schade

    26. Om een burgerlijke vordering te steunen op art. 1382-1383 B.W. is vereist dat de eiser schade lijdt. De schending van een subjectief recht is niet vereist om schade te bewijzen: de schending van een niet-onrechtmatig48 feitelijk belang volstaat.49 Bij de aantasting van een feitelijk belang zijn volgens Bocken twee benaderingen mogelijk van het geleden nadeel en dus het schade-begrip. Volgens een subjectieve benadering zal iemand nadeel ondervinden als hij zich minder gelukkig of bevredigd voelt, bijvoorbeeld doordat zich een feit voordeed dat ingaat tegen zijn algemene, morele waarden of zijn persoonlijke doelstellingen, bijv. vredelievendheid of bescherming van ons leefmilieu. Daarentegen stelt de objectieve benadering dat iemand zijn toestand verslechtert wanneer de beschikbare materiële en immateriële middelen tot bevrediging van onze diverse behoeften verminderen of worden aangetast. Dit uitgangspunt kan niet alleen gehanteerd worden m.b.t. vermogensschade, maar ook m.b.t. morele schade.50

    45 B. Jadot, “L’environnement...”, l.c., (93) 98; A. lebrun, l.c., (389) 409-413.46 B. Jadot, “L’article 714...”, l.c., (53) 61; A. lebrun, l.c., (389) 410.47 B. Jadot, “L’environnement...”, l.c., (93) 104; A. Carette, Herstel van..., l.c., (821) 833-834.48 Zie o.m. Cass. 15 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 776, Cass. 14 mei 2003, AR P021204F. 49 Zie o.m. Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, 15; Cass. 4 september 1972, R.W. 1972-73, 715; H. boCken, Het aan-sprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1978, 79. 50 H. boCken, Het aansprakelijkheidsrecht ..., l.c., 82-84.

  • 11

    27. Vanuit het standpunt van de schadelijder is schade “… ieder nadeel spruitend uit de krenking van het belang dat iemand heeft bij het voortbestaan of bij het verwezenlijken van een voordeel dat door de onrechtmatige daad verminderd of verhinderd werd, met uitzondering van de onrechtmatige voordelen51”52. Bij het begroten van de schade wordt “… schade ontleed als de uitkomst van een vergelijking tussen twee toestanden: de huidige toestand van de benadeelde zoals hij door de onrechtmatige daad veroorzaakt is, en de hypothetische toestand waarin hij verder gebleven zou zijn, moest het schadegeval zich niet hebben voorgedaan, de waarde van de aanspraak buiten beschouwing gelaten. Het verschil tussen beiden bepaalt de schade”53.

    A. Herstelmaatregelen

    28. Een vordering o.g.v. art. 1382 e.v. B.W. heeft als voornaamste doel de benadeelde, in de mate van het mogelijke, te plaatsen in de toestand waarin hij zich zou bevinden indien de onrechtmatige daad zich niet had voorgedaan.54 Als alle toepassingsvoorwaarden van art. 1382-1383 B.W. vervuld zijn, heeft het slachtoffer in beginsel het recht om herstel in natura te vorderen.55 De rechter kan bij herstel in natura uiteenlopende maatregelen treffen zodat het slachtoffer effectief wordt (terug)geplaatst in de toestand waarin het zich zou bevinden had de onrechtmatige daad niet plaatsgevonden.56 De rechter kan het herstel in natura o.m. bevelen door aan de schadeverwekker maatregelen op te leggen om een einde te maken aan de schadelijke toestand57, zoals het verwijderen van een illegale bouwconstructie in een beschermd natuurgebied.58 Hierdoor wordt niet alleen de schade hersteld, maar ook de fout beëindigd die de schade verwerkt.59 De rechter kan ook o.g.v. art. 1382-1383 B.W. maatregelen nemen om een dreigende, toekomstige onrechtmatige daad en schade die er kan uit voortvloeien te voorkomen (zie nr. 33).

    29. In bepaalde gevallen kan herstel in natura niet worden toegestaan.60 Dit is ten eerste het geval wanneer herstel in natura zou neerkomen op een vorm van rechtsmisbruik omdat de kostprijs van de herstelmaatregelen onredelijk hoog ligt i.v.m. de vervangingswaarde van het aangetaste goed.61 Ten tweede is herstel in natura soms technisch niet mogelijk.62 Tenslotte kan de wet zelf het

    51 Cass. 6 juni 2008, AR C060640F.52 J. ronse, L. de Wilde et al., Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1988, 8.53 J. ronse, L. de Wilde et al., ibid., 27.54 H. boCken, “The compensation of ecological damage in Belgium” in P. Wetterstein (ed.), Harm to the environ-ment: the right to compensation and assessment of damages, Oxford, Clarendon press, 1997, (143) 149.55 Cass. 26 juni 1980, R.W. 1980-81, 1661; Cass. 20 januari 1993, J.L.M.B. 1994, 629; Cass. 21 april 1994, Pas. 1994, 392.56 H. boCken, “Herstel in natura en rechterlijk verbod of verbod” in G. baert et al. (eds.), Liber Amicorum Jan Ronse, Brussel, Story-Scientia, 1986 , (493) 500-501; A. Carette, Herstel van en vergoeding voor niet-toegeëigende milieubestanddelen, Antwerpen, Intersentia, 1997, 84-86; E. dirix, “De aansprakelijkheidsvordering van burgers en verenigingen bij foutieve verstoring van het leefmilieu”, R.W. 1984, (2025) 2029.57 Cass. 20 januari 1993, J.L.M.B. 1994, 629; Cass. 21 april 1994, Pas. 1994, 392.58 S. deloddere, “Ecologische schade en het herstel ervan”, NjW 2004, (38) 41.59 H. boCken, “Herstel in natura...”, l.c., (493) 501-503.60 Cass. 20 januari 1993, J.L.M.B. 1994, 629; Cass. 21 april 1994, Pas. 1994, 392.61 A. Carette, l.c., 166.62 Cass. 10 september 1971, Arr. Verb. 1972, 31; Cass. 26 juni 1980, R.W. 1980-81, 1661.

  • 12

    recht van het slachtoffer om herstel in natura te vorderen beperken.63 Zo bepaalt art. 150 decreet ruimtelijke ordening dat indien de herstelvordering van de burgerlijke partij enerzijds en die van stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen (art. 149) anderzijds niet overeenstemmen, de rechtbank de gevorderde herstelmaatregel bepaalt die ze passend acht.64

    30. Als herstel in natura niet kan worden toegestaan, kan het slachtoffer herstel bij equivalent vorderen. Bij zaakschade betekent herstel bij equivalent dat men aan de schadelijder een geldsom betaalt die overeenstemt met de vervangingswaarde van het goed.65 Als men de schade niet precies kan begroten zal de rechter overgaan tot een begroting naar billijkheid (ex aequo et bono), zowel bij patrimoniale schade als bij niet-patrimoniale schade.66 De benadeelde kan in elk geval de toegekende sommen vrij besteden.67

    31. Tenslotte kan de rechter de publicatie van het vonnis bevelen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een vonnis waarin een bedrijf wordt veroordeeld tot het herstellen van schade die haar vervuilende activiteiten veroorzaakte. Dergelijke publicatie kan er voor zorgen dat bedrijven gemotiveerd zijn om de schade effectief te herstellen en ook in de toekomst zorgzamer zullen omspringen met het leefmilieu. De publieke opinie hecht namelijk in toenemende mate belang aan een duurzaam milieubeleid. Bijgevolg zullen bedrijven meer inspanningen doen om hun imago als milieuvriendelijk en - verantwoordelijk bedrijf te handhaven.68

    § 2. Vaststaande schade

    32. Schade moet ten eerste zeker, vaststaand zijn. Schade is zeker wanneer ze in zo’n hoge mate waarschijnlijk is, dat de rechter niet meer ernstig aan het tegendeel denkt, ook al is dit theoretisch nog mogelijk.69 De loutere kans op schade of een vrees voor mogelijk schade kan niet tot een rechtzaak leiden.70

    A. Toekomstige schade

    33. Een zekere schade kan een toekomstige schade zijn, op voorwaarde dat haar ontstaan zeker zal voortvloeien uit een actuele toestand die wordt aangeklaagd.71 Een rechtsvordering ter voorkoming van zekere toekomstige schade kan onrechtstreeks niet toe-geëigende milieubestanddelen beschermen. De eiser zal wel moeten aantonen dat hijzelf enige schade kan lijden door een

    63 H. boCken, “Herstel in natura...”, l.c., (493) 501.64 G. Van hooriCk, P. Vansant en F. Van aCker, Handhavingszakboekje ruimtelijke ordening 2007, Mechelen, Kluwer, 2006, 131.65 Cass. 23 oktober 1986, J.T. 1987, 212.66 A. Carette, l.c., 86.67 Cass. 28 mei 1996, Arr.Cass. 1996, 497; Cass. 11 mei 2000, Arr.Cass. 2000, 286.68 S. dufrene, “Le droit d’action des association en matière d’atteinte à l’environnement” in ULB en IGEAT (eds.), L’actualité du droit de l’environnement: actes du colloque des 17 - 18 novembre 1994, Brussel, Bruylant, 1995, (283) 315-316. 69 J. ronse, L. de Wilde et al., l.c., 76.70 E. dirix, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1983, 81. 71 Cass. 24 maart 1969, Arr.Cass. 1969, 690; E. dirix, Het begrip schade, l.c., 75-77; J. ronse, L. de Wilde et al., l.c., 78-79.

  • 13

    vaststaande mogelijkheid van milieuverstoring. De loutere vrees voor toekomstige schadelijke gevolgen voor zijn persoon of goederen is onvoldoende.72

    Wanneer dreigende schade wordt ingeroepen, moet men een onderscheid maken tussen twee categorieën aansprakelijkheidsvorderingen. Onder de eerste categorie vallen de vorderingen gesteund op de vrees voor mogelijke toekomstige schade. Deze vorderingen vallen onder de noemer actio ad futurum en zijn op basis van art. 18, tweede lid Ger.W. ontvankelijk als men de schending van een ernstig bedreigd recht wenst te voorkomen (zie ook nr. 41). Men kan dan bijv. een rechterlijk verbod of bevel verkrijgen om de onrechtmatige gedraging - zoals milieuverstoring - te voorkomen, ook al handelt de verweerder overeenkomstig een administratieve vergunning.73 Het moet wel redelijkerwijze vaststaan dat de verweerder ook in de toekomst een fout zal begaan waardoor de eiser, de benadeelde, schade zal lijden.74

    Bij de tweede categorie vorderingen veroorzaakt de vrees zelf voor toekomstige schade een zeker nadeel, met name genotsstoornis of zelfs een psychisch gezondheidsprobleem. In dat geval kan men bij de actio ad futurum een gewone vordering tot herstel van de reeds opgelopen schade voegen.75 De gevallen in de rechtspraak waarin men aanneemt dat de vrees voor toekomstige schade op zich schade veroorzaakt betreffen echter uitzonderlijke situaties.76 In het kader van het milieurecht vonden we een vonnis waarbij werd aanvaard dat de grote vrees voor de gezondheid van inwoners van een dorp dat vlak naast een gifstort lag actuele schade veroorzaakte.77 Volgens Bocken is het echter niet aangewezen om onlustgevoelens, los van een actuele belangenkrenking, als vergoedbare schade te beschouwen aangezien men dan een uiterst subjectief schadebegrip hanteert.78

    B. Verlies van een kans

    34. De vraag of schade voldoende vaststaand is, is bijzonder delicaat wanneer het verlies van een kans als schadepost wordt ingeroepen.79 Als men niet met redelijke zekerheid kan vaststellen wat er zou gebeurd zijn als de verweerder geen fout had begaan, is het moeilijk om te bepalen of er voldoende causaal verband is tussen de fout en de schade. Om het causaal verband te bepalen stelt de rechter zich namelijk de vraag of de fout noodzakelijk was voor het ontstaan van de schade (i.e. de conditio sine qua non - test).80 In de Belgische rechtspraak wordt deze onzekerheid over het conditio sine quo non - verband opgevangen door het verlies van een kans als schadepost te beschouwen. Hetverliesvaneenkanskangedefinieerdwordenalshetverliezenvandemogelijkheidomeen

    72 A. Carette, l.c., 80-81.73 Cass. 26 juni 1980, R.W. 1980-81, 1661.74 Zie hierover in detail: H. boCken, “Herstel in natura...”, l.c., (493) 493-511.75 J. ronse, L. de Wilde et al., l.c., 95.76 H. boCken, “Herstel in natura...”, l.c., (493) 506.77 Corr. Antwerpen 21 september 1994, T.M.R. 1995, 71; A. Carette, l.c., 81.78 H. boCken, “Herstel in natura...”, l.c., (493) 506.79 A. Carette, l.c., 81.80 Cass. 8 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 363; Cass. 21 januari 2000, Arr.Cass. 1999, 627; Cass. 28 maart 2001, AR P0016559Fv.

  • 14

    bepaald voordeel te verwerven of om een nadeel te vermijden.81 Opdat het verlies van een kans voor vergoeding in aanmerking komt is niet vereist dat de kans een bepaalde minimumdrempel (bv. 50%) bereikt. Ook het verlies van geringe kansen is vergoedbaar, op voorwaarde dat het bestaan ervan met voldoende zekerheid kan worden aangetoond.82 De ernst van de kans speelt wel een rol bij het vaststellen van de schadevergoeding.83

    35. In de Belgische rechtspraktijk vinden we geen toepassingen van de theorie van het verlies van een kans m.b.t. milieuverstoring. We vinden wel gelijkenissen met het concept ‘verlies van een kans’ terug in een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen.84 De zaak betrof een burgerlijke partijstelling van de vzw Koninklijk Belgisch Verbond voor de Bescherming van de Vogels tegen de beklaagde die o.a. vier witte ooievaars onrechtmatig in gevangenschap hield. Het Hof van Beroep aanvaardde dat de vzw persoonlijke schade leed aangezien de overtredingen afbreuk deden aan haar statutaire doelstellingen en die schade zich concretiseerde in het feit dat door het gevangen nemen van de ooievaars haar leden de ooievaars niet meer in de natuur kunnen observeren. Of anders geformuleerd: door het verliezen van de kans om de ooievaars in het wild te observeren wordt de vereniging belemmerd in haar statutaire activiteiten en lijdt ze persoonlijke schade (zie ook nr. 130 ev.).

    § 3. Persoonlijke schade

    36. De vereiste dat de schade ‘persoonlijk’ is kan worden afgeleid uit de formulering van art. 1382 B.W.: aansprakelijk is degene die schade “aan een ander” berokkent.85 Onder persoonlijke schade begrijpt men de schending van een eigen subjectief recht86 of van een rechtmatig eigen belang87 dat betrekking heeft op de persoonlijke integriteit of het persoonlijk vermogen van de schadelijder.88

    37. Bij milieuschade is het vaak moeilijk om aan te tonen dat de schade een persoonlijk karakter heeft. Lijdt de vzw Vogelbescherming Vlaanderen persoonlijke schade als vogels onrechtmatig worden gedood of verjaagd uit hun habitat? Kan de vzw Natuurreservaten schadevergoeding eisen voor schade die illegale werken toebracht aan een beschermd natuurgebied? In Hoofdstuk 6 zullen we aan de hand van recente rechtspraak nagaan in hoeverre milieuverenigingen zich kunnen beroepen op ‘persoonlijke’ schade bij schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen.

    81 E. dirix, Het begrip schade, l.c., 83.82 E. dirix, Het begrip schade, l.c., 107; M. faure, “Het verlies van een kans in België” in A. akkerMans, M. faure en T. hartlief (eds.), Proportionele aansprakelijkheid, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2000, (161) 170-171.83 E. dirix, Het begrip schade, l.c., 83; J. ronse, L. de Wilde et al., l.c., 83. Over het begroten van de waarde van de kans, zie: M. faure, l.c., (161) 168-172.84 Antwerpen 8 januari 2004, Parketnr. 349 P 2003, onuitg., aangehaald door noot P. lefranC, “Is het collectief belang een persoonlijk of eigen belang in het strafprocesrecht?” bij Cass. 14 september 2004; T.M.R. 2005, (105) 107. 85 A. Carette, l.c., 79.86 Alhoewel uit het verliezen van een recht niet zomaar mag afgeleid worden dat dit loutere feit ook schade doet ont-staan: Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1989-90, 1358.87 Cass. 16 januari 1939; J. ronse, L. de Wilde et al., l.c., 39.88 A. Carette, l.c., 109.

  • 15

    Hoofdstuk 4. Vorderingsbevoegdheid (art. 17-18 Ger.W.)

    § 1. Hoedanigheid en bekwaamheid

    38. Opdat een vordering voor de gewone rechtbanken ontvankelijk is, moet de eiser over de vereiste hoedanigheid beschikken (art. 17 Ger.W.)89. Hoedanigheid is de bevoegdheid op grond waarvan een rechtssubject een rechtsvordering kan instellen. Zij veronderstelt een band tussen het rechtssubject dat in rechte optreedt en het voorwerp van de vordering.90 Als de vordering wordt ingesteld door de houder van het subjectief recht (materiële procespartij), vereenzelvigt de hoedanigheid zich grotendeels met het direct en persoonlijk belang (zie § 3). Is dit niet het geval dan moet de vertegenwoordigde (materiële procespartij) een direct en persoonlijk belang hebben en moet de vertegenwoordiger (formele procespartij) de vereiste hoedanigheid hebben.91 Dit betekent dat de formele procespartij de bevoegdheid moet hebben om de materiële procespartij in rechte te vertegenwoordigen. Bijgevolg zullen milieuverenigingen, als zij optreden voor de individuele rechten van hun leden, moeten kunnen bewijzen dat zij over een volmacht beschikken (zie ook Hoofdstuk 6, § 1).92 93

    39. Een procespartij moet bovendien (proces)bekwaam zijn, hoewel het Gerechtelijk Wetboek deze voorwaarde niet formuleert en dit ook door een deel van de rechtsleer wordt betwist. Voor privaatrechtelijke verenigingen, zoals milieuverenigingen, betekent deze vereiste dat zij maar als eiser of verweerder in rechte kunnen optreden voorzover zij rechtspersoonlijkheid bezitten en op het ogenblik van het inleiden van de vordering over een vrije en zelfstandig geuite wil beschikken.94

    Milieuverenigingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten zijn dus niet procesbekwaam. Bijgevolg kan een feitelijke vereniging slechts in rechte optreden als zij een volmacht heeft gekregen van haar leden. De vereniging kan dan als lastgever in rechte optreden voor rekening van haar leden. Zij kan één persoon aanduiden die als vertegenwoordiger van de vereniging optreedt. Dit is echter niet noodzakelijk: de feitelijke vereniging kan evengoed optreden zonder één formele procespartij aan te duiden.95 Bovendien kan de wetgever aan verenigingen zonder

    89 Art. 17 Ger.W.: “De rechtsvordering kan niet worden toegelaten indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.”90 M.-E. storMe, “Procesrechtelijke knelpunten bij de geldendmaking van rechten uit aansprakelijkheid voor de bur-gerlijke rechter, in het bijzonder belang, hoedanigheid en rechtsopvolging” in M. storMe (ed.), Recht halen uit aan-sprakelijkheid, Gent, Mys & Breesch, 1993, (189) 202-203.91 A. fettWeis, Manuel de procédure civile, Universiteit van Luik, Faculteit Rechtsgeleerdheid, 1987, 48; S. beer-naert, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Aribtragehof”, P&B 2000, (155) 156-157. Andere auteurs benadrukken dat de vereisten ‘belang’ en ‘hoedanigheid’ niet mogen worden verward, zie hierover S. lust en S. Voet, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. Closset-MarChal en J. Van CoMPernolle (eds.), Naar een “class action” in het Belgisch recht?”, Brugge, Die Keure, 2008, (83) 86.92 S. lust en S. Voet, l.c., (83) 86-87.93 Voor meer informatie over de procesbevoegdheid -en vertegenwoordiging van vzw’s zie: M. denef, “Het optreden in rechte van een vzw: een stand van zaken” in Jura falConis (ed.), De VZW naar huidig en komend recht, Brussel, Larcier, 2000, 25-74; M.-E. storMe, l.c., (189) 196-220.94 M.-E. storMe, l.c., (189) 200; S. lust en S. Voet, l.c., (83) 87.95 M. Piers, “Class actions. Verenigde Staten v. Europa. Rechtsvergelijkende beschouwingen naar aanleiding van de

  • 16

    rechtspersoonlijkheid uitdrukkelijk de bevoegdheid geven om in bepaalde omstandigheden in rechte op te treden.96 97

    § 2. Het belang als ontvankelijkheidsvereiste

    40. Art. 17-18 Ger.W.98 bepalen verder dat een rechtsvordering niet kan worden toegelaten indien de eiser geen “reeds verkregen en dadelijk belang” heeft. Het ‘belang’ is een fundamenteel begrip uit het gerechtelijk recht dat echter moeilijk te omschrijven valt. Procureur-generaal Krings noemde het begrip ‘belang’ ooit “een der minst duidelijke van het gerechtelijk recht.”99 Het is nochtans een van de belangrijkste begrippen uit het Gerechtelijk Wetboek: een rechtsvordering zal slechts ontvankelijk worden verklaard als het bestaan van een belang bewezen is.100

    Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat een eiser voldoende belang in de zin van art. 17 en 18 Ger.W. heeft als hij uit de rechterlijke beslissing een voordeel haalt of een nadeel voorkomt.101 Dit voordeel hoeft geen materieel voordeel te zijn. Een louter moreel voordeel kan volstaan102, zodat het verkregen voordeel niet noodzakelijk weerslag moet hebben op de vermogenstoestand van de eiser.103

    41. Art. 18, eerste lid Ger.W. zegt dat de eiser “een reeds verkregen en dadelijk belang” moet hebben. Gewoonlijk verstaat men hieronder dat het niet volstaat om zich op een mogelijk, eventueel of toekomstig belang te beroepen. Er is geen rechtsvordering mogelijk vooraleer er een recht is geschonden. Of anders gesteld: er moet een reële betwisting zijn die om een oplossing vraagt.104Art. 18, tweede lid Ger.W. formuleert een uitzondering op deze regel: een actio ad futurum is ontvankelijk indien zij is ingesteld om een schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.105 Deze bepaling is belangrijk als de eiser wil voorkomen dat zekere risico’s op het verstoren van het ecosysteem of milieuschade zich realiseren. Vervuilingen, omvangrijke of nucleaire ongelukken of het rooien van bossen bijvoorbeeld zijn immers zelden omkeerbaar. Om art. 18, tweede lid Ger.W. in te roepen zal de eiser wel de ernstige bedreiging van een recht moeten

    Wal-Martzaak”, NjW 2007, (825) 836.96 P. Van oMMeslaGhe, “Le droit d’action en justice des groupements, notament des groupements tendant à la défense de l’environnement” in H. boCken (ed.), Vorderingsbevoegdheid voor milieuverenigingen, Brussel, Story-Scientia, 1988, (15) 18.97 Voor meer informatie over het optreden in rechte van feitelijke verenigingen, zie K. WaGner, Sancties in het burger-lijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 101 ev.98 Art. 18 Ger.W.: “Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn. De rechtsvordering kan worden toege-laten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.”99 Concl. J.E. krinGs bij Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, (372) 374.100 J. Verlinden, “Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek)”, Jura Falc. 1987-88, (19) 19.101 Cass. 8 april 1983, Arr.Cass. 1982-83, 941.102 Cass. 18 december 1980, R.W. 1981-82, 1537.103 M. CasterMans, Gerechtelijk privaatrecht: algemene beginselen, bevoegdheid en burgerlijke rechtspleging, Gent, Academia Press, 2004, 22-23.104 J. Verlinden, l.c., (19) 25-26.105 Over het vereiste van een reeds verkregen en dadelijk belang en de uitzondering op dit principe: zie J. Verlinden, l.c., (19) 25-28. Zie ook nr. 33.

  • 17

    aantonen. In dit verband kan de eiser het subjectief gebruiksrecht van art. 714 B.W. inroepen om bijvoorbeeld in kort geding de stopzetting te eisen van activiteiten die dreigen ernstige schade aan het leefmilieu te veroorzaken (zie nr. 81 ev.).106

    42. Tenslotte kan een rechtsvordering maar ontvankelijk zijn als het belang waarop de eiser zich beroept legitiem is, d.w.z. rechtmatig, juridisch beschermd. In de praktijk blijken vorderingen zelden onontvankelijk “wegens gebrek aan legitiem belang”.107

    43. Een class action zoals die bestaat in de Verenigde Staten kennen we niet in België.108 Een class action geeft aan een zgn. ‘named plaintiff(s)’ het recht om iemand te vervolgen in naam van een ‘class’, i.e. een groep personen die een zich in eenzelfde positie bevinden en gelijke aanspraken hebben tegen de verweerder. De rechterlijke uitspraak is in beginsel tegenstelbaar aan alle leden van de class, zelfs als ze niet deelnamen aan de procedure.109

    In het Belgisch recht geldt het gezag van gewijsde enkel tussen partijen. Bijgevolg kunnen individuen die geen partij waren bij het proces, maar ook slachtoffer zijn van dezelfde feiten die ten grondslag lagen aan het proces, niet vragen dat het gezag van gewijsde tot hen wordt uitgebreid. Ze moeten zelf een hoofdvordering instellen en een nieuw geding opstarten ofwel tijdig een vordering tot tussenkomst instellen (art. 15 en 564 Ger.W.)110

    Willen verscheidene slachtoffers hun individuele vorderingen groeperen, dan kunnen ze dat volgens het Gerechtelijk Wetboek doen via een collectieve dagvaarding (art. 701 Ger.W.). Op die manier kunnen samenhangende vorderingen door eenzelfde akte worden ingesteld.111 Hiervoor is vereist dat de vorderingen samenhangend zijn, d.w.z. dat ze “onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht” (art. 30 Ger.W.).112 Algemeen wordt aanvaard dat er samenhang bestaat wanneer meerdere eisers eenzelfde vordering instellen tegen dezelfde verweerder. De collectieve dagvaarding blijft echter een klassiek individualistische procestechniek: het is een som van individuele dagvaardingen en elke eiser handelt onafhankelijk en in eigen naam. De techniek biedt evenwel zowel psychologische als financiëlevoordelen: deverweerder ende rechter staanondergroteredruk endeproceskostenkunnen onder de verschillende eisers verdeeld worden.113 114

    106 A. lebrun, “L’environnement, son défenseur et le juge civil” noot bij Brussel, 2 november 1989, Amén. 1990, (42) 50.107 J. Verlinden, l.c., (19) 28-33.108 M. Piers, l.c., (825) 835.109 W. burnhaM, Introduction to the law and legal system of the United States, St. Paul, West Group, 2003, 229-230.110 S. MosselMans, Tussenvorderingen in het civiele geding, Mechelen, Kluwer, 2007, 200.111 M. Piers, l.c., (825) 835.112 M. CasterMans, l.c., 194-195.113 bourGoiGnie, T. en stuCk, J.,“La représentation juridictionelle des intérêts collectifs” in L’évolution du droit judiciaire au travers des contentieux économique, social et familial, Brussel, Bruylant, 1984, (597) 614-615; J. Ver-linden, l.c., (19) 35-36.114 Voor meer informatie over het bundelen van verschillende vorderingen verwijzen we naar P. taelMan en Ph. thion, “Bundeling van vorderingen”, T.P.R. 2003, 1493-1515.

  • 18

    Verscheidene Europese nationale wetgevingen laten toe dat een groep belanghebbenden gelijkaardige vorderingen bundelt en zich in rechte laat vertegenwoordigen door een vereniging. Deze methode van groepsvertegenwoordiging vinden we vooral terug wat betreft consumentengeschillen, bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk, Nederland en ook in België115.116 Andere vormen van collectieve vorderingen vertonen veel gelijkenissen met de Amerikaanse class action, zoals de Zweedse wet inzake groepsprocedures en de Nederlandse regelen m.b.t. de collectieve afwikkeling van massaschade.117

    § 3. De vereiste van een persoonlijk belang

    44. Art. 18 Ger.W. stelt dat het belang “reeds verkregen en dadelijk” moet zijn. De rechtspraak interpreteert deze twee begrippen in de zin dat het belang “persoonlijk en rechtstreeks” moet zijn, hoewel de wetgever zelf deze vereiste niet stelt.118 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie betekent de vereiste van een ‘persoonlijk en rechtstreeks belang’ dat de eiser een eigen (materieel) subjectief recht moet aanvoeren dat door de tegenpartij wordt geschonden of minstens ernstig wordt bedreigd.119 Het vertrekpunt van het Belgisch procesrecht is dus zeer individualistisch.120 De invulling van het belangvereiste van art. 17-18 Ger.W. als een persoonlijk belang werd niet door alle rechtsgeleerden warm onthaald. Zo ervaart Storme de individualisering van het belang-vereiste door de rechtspraak als een “schepping van een individualistische opvatting die geen oog had voor de collectiviteit”. Hij bepleit daarom twee nieuwe adagia: “S’il y action, il y intérêt” en “Pas d’intérêt sans action”. Volgens hem bestaat er dus een vermoeden van belang in hoofde van de eisende partij, particulier of vereniging, van zodra deze een vordering instelt.121

    45. Via de vereiste van een eigen, persoonlijk belang wil men in essentie verhinderen dat een particulier zomaar kan optreden in het belang van een andere persoon, zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegd is of als bewaarnemer optreedt.122 Het is inderdaad raadzaam te verhinderen dat elke overbezorgde burger zomaar de rechters kan lastigvallen uit “bemoeizucht”.123 Bovendien is de regel dat men een persoonlijk en rechtstreeks belang moet hebben gerechtvaardigd

    115 Zie bijvoorbeeld art. 98, § 1, 2 WHPC dat bepaalt dat een vordering tot staking ingediend kan worden op verzoek van een belanghebbende beroeps - of interprofessionele groepering met rechtspersoonlijkheid116 Een belangrijke aanzet voor deze wetgevende initiatieven was de Europese Richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen (Richtl. EP en Raad 98/27/EG, 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen, Pb.L. 11 juni 1998,afl.166,51).117 Voor een overzicht en bespreking van deze Europese nationale wetgeving, zie M. Piers, l.c., (825) 832-834.118 Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 382; P. Van oMMeslaGhe, l.c., (15) 25; C. Van reePinGhen, l.c., 42; M. storMe, “ ‘S’il y a action, il y a intérêt.’ Over de vorderingsbevoegdheid van (milieu)verenigingen” in H. boCken (ed.), Vorderingsbevoegdheid voor milieuverenigingen, Brussel, Story-Scientia, 1988, (5) 7; K. WaGner, “Collectieve acties in het Belgisch recht”, P&B 2001, (150) 168.119 Cass. 25 oktober 1985, R.W. 1985-86, 2411, concl. P.-G. krinGs; Cass. 31 mei 1990, R.W. 1990-91, 749; Cass. 5 november 1990, R.W. 1990-91, 1431; M.-E. storMe, l.c., (189) 204. (zie ook nr. 105)120 K. WaGner, “Collectieve acties ...”, l.c., (150) 153 en 161.121 M. storMe, l.c., (5) 7-8.122 J. Verlinden, l.c., (19) 33.123 M.J.P. VerburGh, Privaatrecht en kollektief belang : verdediging van kollektieve belangen via de Nederlandse burgerlijke rechter, Zwolle, Tjeenk Willink, 1975, 17.

  • 19

    door het feit dat men juridische raadplegingen moet vermijden. De hoven en rechtbanken zijn immers niet opgericht om juridische vraagstukken op te lossen voor louter theoretische doeleinden.124

    46. Men kan zich de vraag stellen of een persoonlijk en rechtstreeks belang dat werkelijk miniem of gering is volstaat om een rechtsvordering in te stellen. In principe moet men aannemen dat een vordering kan worden ingesteld om een principiële beslissing te verkrijgen die voor de eiser slechts een onbeduidend materieel voordeel kan opleveren.125 Het adagium de minimis non curat praetor, dat geen algemeen rechtsbeginsel uitmaakt126, kan hier niet worden ingeroepen.127 Als de rechter voor kleine belangen de toegang tot het gerecht zou weigeren, maakt hij zich schuldig aan rechtsweigering.128 Het feit dat milieuverenigingen bijvoorbeeld een symbolische euro morele schadevergoeding vorderen verhindert op zich de ontvankelijkheid van hun vordering niet.

    47. Een zuivere actio popularis, die kan worden ingeleid door alle burgers ‘in het algemeen belang’, ongeacht enige persoonlijke binding met de feiten die aan de grondslag liggen van de vordering, wordt in het Belgisch recht niet aanvaard.129 Een vordering waardoor de burger louter de naleving van milieunormen wil afdwingen is dus onmogelijk. Het komt eventueel aan het Openbaar Ministerie (O.M.) of andere publieke autoriteiten toe om de strafwet te doen naleven in het algemeen belang (art. 138 Ger.W.).130 Het staat de wetgever evenwel vrij om in bepaalde gevallen een actio popularis toe te staan. Tot nu toe kennen we maar twee voorbeelden van een actio popularis in het Belgisch (milieu)recht.131

    Een eerste voorbeeld van een actio popularis vinden we terug in de wet van 12 augustus 1911 tot het behoud van de schoonheid der landschappen.132 Deze wet erkent uitdrukkelijk dat elke burger belang heeft bij het behoud van de natuur en landschappen en herstel kan vorderen van bepaalde landschapsschendingen.133 Een persoonlijk belang is niet vereist. Deze wet illustreert dat de Belgische wetgever reeds in het begin van de 20e eeuw een zeker milieubewustzijn had. De Belgische burgers hebben echter zelden gebruik gemaakt van dit wettelijk vorderingsrecht.134

    Ten tweede zijn er elementen van een actio popularis aanwezig in art. 194, § 1 gemeentedecreet (Vl.), en voorheen in art. 271 nieuwe gemeentewet. Art. 194, § 1 gemeentedecreet (Vl.) stelt dat

    124 J. Verlinden, l.c., (19) 36.125 Dat verhindert niet dat in bepaalde omstandigheden het instellen van vorderingen misbruik van procesrecht kan uitmaken (M. CasterMans, l.c., 23)126 Cass. 12 maart 1956, Pas. 1956, 739.127 A. fettWeis, l.c., 284.128 M. storMe, l.c., (5) 8.129 S. dufrene, l.c., (283) 288.130 P. Van oMMeslaGhe, l.c. (15) 22-24.131 S. dufrene, l.c., (283) 288.132 B.S. 19 augustus 1911.133 H. boCken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, Bruylant, 1978, 410; B. Jadot, “La reconnaissance des intérêts écologiques en droit interne“ in Ph. Gerard, F. ost en M. Van de kerChoVe (eds.), Droit et intérêt: droit positif, droit comparé et histoire du droit, Brussel, Facultés universitaire Saint-Louis, 1990, (185) 212-214.134 K. WaGner, “Collectieve acties...”, l.c., (150) 156.

  • 20

    één of meer inwoners van een gemeente in rechte kunnen optreden namens hun gemeente wanneer het college van burgemeester en schepenen in gebreke blijft. Deze actiemogelijkheid betreft een vorm van actio popularis aangezien men kan opkomen voor de belangen van een bepaalde bevolkingsgroep. Sommige auteurs betogen echter dat art. 194, § 1 gemeentedecreet (Vl.) geen echte actio popularis uitmaakt, omdat het de inwoners van een gemeente alleen toelaat om, onder bepaalde voorwaarden, in de plaats te treden van de wettelijke vertegenwoordigers van de gemeente. Volgens deze opvatting betreft art. 194, § 1 dus een probleem van vertegenwoordiging (‘hoedanigheid’) en niet van ‘belang’ (zie ook nr. 203 ev.).135

    § 4. Vorderingen van vzw’s: specialiteitsbeginsel

    48. Overeenkomstig het verenigingsrecht worden de rechten waarvan een vzw titularis kan zijn beperkt tot deze die binnen haar activiteitssfeer vallen en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar statutair en wettelijk136 bepaald doel. Vertaald naar de vorderingsbevoegdheid van verenigingen betekent dit specialiteitsbeginsel dat een vzw niet kan optreden voor belangen die buiten haar statutair doel vallen. Doet zij dit toch, dan zal haar vordering onontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan belang.137 Zoals verder duidelijk zal worden, is de vereiste dat een rechtsvordering kadert binnen haar statutair doel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een vordering van een vzw.

    § 5. Persoonlijke schade: een ontvankelijkheids - of gegrondheidsvoorwaarde?

    49. Er heerst vaak verwarring over het verschil tussen het belang dat vereist is voor de toelaatbaarheid van een eis (procesrechtelijk belang) en het belang dat men door middel van de eis c.q. het verweer wil geldend maken c.q. verdedigen (materieelrechtelijk belang)138. Deze verwarring vinden we ook terug in Cassatie-rechtspraak.139

    50. Het procesrechtelijk belang is een belang dat vereist is voor de ontvankelijkheid van de eis. Het betreft het patrimoniale of morele voordeel dat men kan verkrijgen bij een geding van een bepaalde aard en het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak van een bepaalde aard (i.e. veroordelend, declaratoir, constitutief e.d.m.), ongeacht de gegrondheid van de eis.140 Het materieelrechtelijk belang, daarentegen, is het belang dat men heeft bij het voorwerp of de uitvoering van de

    135 H. boCken en B. deMeulenaere, “The defense of collective interests in the Belgian civil procedure” in M. stor-Me (ed.), Effectiveness of judicial protection and the constitutional order Part XI, Antwerpen, Kluwer, 1982, (149) 156; J. Verlinden, l.c., (19) 34.136 Art. 1 vzw-wet, waarbij paragraaf 3 bepaalt dat de vzw geen winstoogmerk mag hebben (“De vereniging zonder winstoogmerk is die, welke niet nijverheids - of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen.”)137 B. tilleMan, “Het optreden in rechte van een VZW” in De VZW gezien vanuit de praktijk, Brugge, Die Keure, 1996, (152) 162; P. Van oMMeslaGhe, l.c., (15) 20.138 M.-E. storMe, l.c., (189) 197; J. Van CoMPernolle, Le droit d’action en justice des groupements, Brussel, Lar-cier, 1972, 241.139 Concl. P.-G. krinGs bij Cass. 25 oktober 1985, R.W. 1985-86, 2411.140 Zie ook § 2. Het belang als ontvankelijkheidsvereiste.

  • 21

    veroordeling of verklaring van recht141 en betreft dus de gegrondheid van de vordering.142 Als een milieuvereniging een vordering tot herstel o.g.v. art. 1382-1383 B.W. instelt voor schade aan niet-toegeëigende milieubestanddelen is het vaak moeilijk om ‘persoonlijke’ schade en dus materieelrechtelijke belang aan te tonen. Een vordering o.g.v. art. 1382-1383 B.W. zal immers alleen gegrond zijn als de eiser kan aantonen dat hij zekere en persoonlijke schade heeft geleden.

    51. De eiser zal slechts voldoende procesrechtelijk belang hebben en zijn vordering kan maar ontvankelijk verklaard worden als hij een ‘persoonlijk’ belang aanvoert.143 Door het aanvoeren van een persoonlijk belang wordt aangetoond dat er een voldoende individuele band is tus