AANGETEKEND MBVO Bijlage 2 - Openbare versie Rabobank ...
Transcript of AANGETEKEND MBVO Bijlage 2 - Openbare versie Rabobank ...
AANGETEKEND MBVO Bijlage 2 - Openbare versie
Rabobank Nederland
t.a.v de voorzitter van de Raad van Bestuur,
de heer -------------------,
-------------
Postbus 17100
3500 HG UTRECHT
Datum 24 september 2010
Ons kenmerk JZ------------------------
Pagina 1 van 23
Kopie aan De Brauw Blackstone Westbroek, de heer
mr. R.M.I. Lamp
E-mail [email protected]
Betreft Boeteoplegging aan Rabobank Nederland
wegens overtreding van artikel 4:34, eerste
en tweede lid, Wft
Stichting Autoriteit Financiële Markten
Kamer van Koophandel Amsterdam, nr. 41207759
Kenmerk van deze brief: JZ------------------------
Bezoekadres Vijzelgracht 50
Postbus 11723 • 1001 GS Amsterdam
Telefoon 020 - 797 20 00 • Fax 020 - 797 38 00 • www.afm.nl
Geachte heer ------------,
Inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) u als volgt.
1. Inleiding
De AFM heeft besloten aan de Coöperatieve Centrale Raffeisen Boerenleenbank B.A. (Rabobank Nederland) een
bestuurlijke boete van € 5.000, - op te leggen wegens overtreding van artikel 4:34, eerste lid, van de Wet op het
financieel toezicht (Wft) en een bestuurlijke boete van € 5.000, - wegens overtreding van artikel 4:34, tweede lid,
Wft. De bestuurlijke boetes worden aan Rabobank Nederland opgelegd vanwege het overtreden door 5 lokale
banken1 van artikel 4:34, eerste en tweede lid, Wft. Deze lokale banken zijn door Rabobank Nederland bij de
AFM aangemeld als aangesloten ondernemingen. Op grond van de artikelen 4:5, eerste lid, juncto artikel 2:105,
eerste en tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geldt het handelen of nalaten van deze 5 lokale
banken als het handelen of nalaten van Rabobank Nederland als collectieve vergunninghouder. De bestuurlijke
boetes worden om deze reden aan Rabobank Nederland opgelegd.
De boetes worden opgelegd omdat Rabobank Nederland in de periode van januari 2009 tot augustus 2009
onvoldoende beoordeeld heeft of het aangaan van een kredietovereenkomst met het oog op overkreditering
1 Rabobank Bergeijk, Rabobank De Leijstroom, Rabobank De Kempen West, Rabobank Graafschap Noord en
Rabobank Peel Noord.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 2 van 23
verantwoord is voor de consument. Daarnaast heeft Rabobank Nederland kredieten verstrekt die onverantwoord
zijn.
Hieronder wordt het besluit verder uitgewerkt. Paragraaf 2 bevat een weergave van de feiten die ten grondslag
liggen aan het besluit. In paragraaf 3 vindt een beoordeling van de feiten plaats, waarbij ook de zienswijze van
Rabobank Nederland wordt besproken. Paragraaf 4 bevat het besluit. De rechtsgangverwijzing is opgenomen in
paragraaf 5.
Het relevante wettelijke kader is opgenomen in bijlage 1 bij deze brief.
2. Feiten
2.1 Verloop van het proces
Per brief van 18 augustus 2009, met kenmerk TGFO--------------------, heeft de AFM aan Rabobank Nederland
aangekondigd een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van haar hypotheekadviespraktijk en kredietverlening.
Het onderzoek is beperkt tot het adviseren over en aanbieden van hypothecair krediet en het bemiddelen in
risicoverzekeringen. Daarnaast heeft de AFM informatie opgevraagd ten aanzien van onder andere het aantal
afgesloten hypotheken, het oordeel compliance en het acceptatiebeleid met betrekking tot het verlenen van
hypothecair krediet.
Per brief van 8 september 2009 heeft Rabobank Nederland gereageerd op het informatieverzoek van de AFM van
18 augustus 2009.
Per brief van 24 september 2009, met kenmerk TGFO-------------------, heeft de AFM aan Rabobank Nederland
laten weten welke aangesloten ondernemingen geselecteerd zijn voor het onderzoek. De AFM heeft vijf
aangesloten ondernemingen betrokken bij haar onderzoek.2 Per aangesloten onderneming heeft de AFM
aanvullende informatie opgevraagd ten behoeve van de dossierselectie.
Op 2 oktober 2009 heeft de AFM per e-mail het gevraagde overzicht van Rabobank Nederland ontvangen.
De AFM heeft in het kader van het onderzoek 10 à 20 dossiers per aangesloten bank onderzocht waarbij in de
periode 1 januari 2009 – 24 september 2009 een overeenkomst van hypothecair krediet tot stand is gekomen en/of
waarbij risicoverzekeringen zijn afgesloten.
2 Rabobank Bergeijk, Rabobank De Leijstroom, Rabobank De Kempen West, Rabobank Graafschap Noord en
Rabobank Peel Noord.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 3 van 23
Per brieven van 19 november 20093, 26 november 2009
4 en 1 december 2009
5, heeft de AFM haar concept
onderzoeksrapporten per aangesloten bank aan Rabobank Nederland verstuurd met het verzoek aan Rabobank
Nederland om hierop te reageren.
Per brief van 15 december 2009 heeft Rabobank Nederland haar reactie, per aangesloten bank, aan de AFM
kenbaar gemaakt.
Per brief van 21 mei 2010, met kenmerk JZ---------------------, heeft de AFM haar voornemen tot het opleggen van
---- bestuurlijke boetes aan Rabobank Nederland bekend gemaakt. Bij het voornemen is het definitieve
onderzoeksrapport, met kenmerk TGFO--------------------, en de bijbehorende bijlagen 1 tot en met 10, gevoegd.
Per e-mail van 26 mei 2010 heeft de gemachtigde van Rabobank Nederland om uitstel gevraagd voor het geven
van een mondelinge dan wel schriftelijke zienswijze op het voornemen van de AFM.
Per e-mail van 26 mei 2010 heeft de AFM bevestigd akkoord te gaan met een uitstel tot 30 juni 2010 voor het
geven van een zienswijze.
Per e-mail van 14 juni 2010 heeft de gemachtigde van Rabobank Nederland aangegeven dat zij mondeling haar
zienswijze ten kantore van de AFM wenst toe te lichten, en heeft de AFM verzocht om hiervoor een datum vast te
stellen.
Per e-mail van 14 juni 2010 heeft de AFM aan de gemachtigde van Rabobank Nederland te kennen gegeven dat de
mondelinge zienswijze plaats zal vinden op woensdag 30 juni 2010 om 9.30 uur ten kantore van de AFM.
Per e-mail van 25 juni 2010 heeft de gemachtigde van Rabobank Nederland de namen doorgegeven van de
aanwezigen namens Rabobank Nederland bij de mondelinge zienswijze. Tevens heeft de gemachtigde aan de
AFM kenbaar gemaakt dat het eigen vermogen van Rabobank Nederland € ------------------, - en het balanstotaal €
--------------------, - bedraagt.
Op 30 juni 2010 hebben de heren ---------- en ------------- van Rabobank Nederland en de heer mr. R.M.I. Lamp als
gemachtigde, namens Rabobank Nederland, de zienswijze op het voornemen tot boeteoplegging ten kantore van
de AFM mondeling toegelicht.
2.2 Feiten die aanleiding vormen voor het besluit
De AFM heeft Rabobank Nederland per brief van 12 november 2008 verzocht een onderzoek uit te voeren naar de
kwaliteit van haar adviespraktijk rondom hypotheken. De uitkomsten van dit onderzoek heeft de AFM op 28
februari 2009 van Rabobank Nederland ontvangen. Rabobank Nederland heeft tijdens haar onderzoek een aantal
3 Kenmerk TGFO--------------------.
4 Kenmerken TGFO-----------------------, TGFO----------------------- en TGFO---------------------.
5 Kenmerk TGFO----------------------.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 4 van 23
tekortkomingen geconstateerd.6 In een toelichtende brief heeft Rabobank Nederland aangegeven als gevolg van
deze tekortkomingen verbetermaatregelen te hebben getroffen, door onder andere ondersteunende instrumenten uit
te rollen naar de aangesloten banken.7
De AFM heeft op basis van deze toelichting Rabobank Nederland in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat deze
maatregelen leiden tot een adviespraktijk die voldoet aan de uitgangspunten die de wetgever heeft gesteld. Per
brief van 4 mei 2009 heeft Rabobank Nederland de AFM geïnformeerd over de maatregelen die zij heeft
getroffen.
Per brief van 2 juli 2009 heeft Rabobank Nederland de AFM vervolgens geïnformeerd over de uitkomsten van een
onderzoek naar de kwaliteit van de hypotheekadvisering. In deze brief heeft Rabobank Nederland aangegeven dat
zij “voorzichtig tevreden” is met “enkele aandachtspunten”. De AFM heeft daarop besloten een onderzoek in te
stellen naar de adviespraktijk en kredietverlening van de bij Rabobank Nederland aangesloten banken.
In het kader van het thema „verantwoorde woonlasten‟ is, op basis van artikel 4:34 Wft, onderzocht of Rabobank
Nederland voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake hypothecair krediet in het belang van
de consument informatie heeft ingewonnen over zijn financiële positie en beoordeeld heeft, ter voorkoming van
overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Ook is in het kader van
dit artikel onderzocht of Rabobank Nederland geen overeenkomst inzake krediet met een consument is aangegaan
indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
3. Beoordeling
3.1 Wettelijk kader
Rabobank Nederland heeft op grond van artikel 3:111 Wft een vergunning als centrale kredietinstelling. Op grond
van artikel 2:105, vierde lid, Wft is Rabobank Nederland aangewezen als collectieve vergunninghouder. De lokale
banken zijn aangesloten ondernemingen als bedoeld in artikel 2:105, eerste en tweede lid, Wft.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, Wft geldt het handelen of het nalaten te handelen van een aangesloten
onderneming, als bedoeld in artikel 2:105, eerste en tweede lid, Wft, als handelen onderscheidenlijk het nalaten te
handelen van de houder van de collectieve vergunning, in onderhavig geval Rabobank Nederland. De AFM heeft
vijf aangesloten ondernemingen betrokken bij haar onderzoek. De overtredingen van deze ondernemingen worden
op grond van artikel 4:5, eerste lid, Wft aan Rabobank Nederland toegerekend en als zodanig in dit boetebesluit
benoemd.
6 Voorbeelden hiervan zijn: -------------------------------------------------------------------------------]-------------------------------
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- --------------------
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ -------------------
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- --------------- 7 Voorbeelden hiervan zijn: -------------------.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 5 van 23
Artikel 4:34, eerste en tweede lid, Wft
Een aanbieder dient voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet in het belang van de
consument informatie in te winnen over diens financiële positie, en te beoordelen, ter voorkoming van
overkreditering, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is (artikel 4:34, eerste lid, Wft).
De aanbieder sluit het krediet niet af, als dit met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is
(artikel 4:34, tweede lid, Wft). Voor de volledige tekst van artikel 4:34 Wft wordt verwezen naar het wettelijk
kader in bijlage 1 bij deze brief.
3.2 Beoordeling feiten
In de parlementaire geschiedenis8 is ten aanzien van artikel 4:34 Wft bepaald dat “de aanbieder van krediet om tot
een goede beoordeling van de financiële positie van de consument te komen, inzicht moet hebben in zowel de
inkomsten, bijvoorbeeld de bron en hoogte van de inkomsten van de consument of relevante derden, als bepaalde
vaste uitgaven van de consument, zoals de huur dan wel de hypotheeklasten, alimentatie en
ziektekostenverzekering”. De betreffende passage is overgenomen uit de Memorie van Toelichting bij de Regels
voor financiële dienstverlening (Wet financiële dienstverlening 'Wfd').9 De Wfd had tot doel de
verantwoordelijkheden van financiële dienstverleners vast te leggen en daartoe de belangrijkste
kwaliteitskenmerken van financiële dienstverlening wettelijk te borgen. Op 1 januari 2007 is de Wfd opgegaan in
de Wft.
Aan de open norm van artikel 4:34 Wft is door de markt van aanbieders van hypothecair krediet nadere invulling
gegeven door middel van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van het Contactorgaan
Hypothecair Financiers. De AFM beschouwt de GHF als een redelijk uitgangspunt om te toetsen of de lasten van
een hypothecair krediet verantwoord zijn.
De AFM heeft in haar gepubliceerde rapportage „Kwaliteit advies en transparantie bij hypotheken‟ van 1
november 2007 aangegeven dat zij het verstrekken van een verantwoord hypothecair krediet toetst aan de hand
van de GHF-norm. In bijzondere gevallen is het toegestaan om meer krediet te verstrekken, dan op basis van de
maximale leencapaciteit mogelijk is, mits er een voldoende adequate verdiepingsslag is gemaakt op basis van de
specifieke persoonlijke situatie, een (gekwantificeerde) motivering is vastgelegd in het klantdossier en (her-)
berekening op basis van deze extra of aanvullende informatie leidt tot een verantwoorde kredietverstrekking.
Ten aanzien van het afwijken van de GHF-norm heeft de AFM onder meer het volgende in haar rapport
aangegeven:
“De AFM is van mening dat een onderbouwing van het afwijken van de norm belangrijk is. Niet alleen voor de
financiële dienstverlener om te bepalen of een financiering verantwoord is, maar ook als middel om de consument
te informeren. De consument moet op de hoogte zijn van de wijze waarop, en de motivering waarmee, de
financiële dienstverlener tot het oordeel is gekomen dat de hoogte van het geadviseerde hypothecaire krediet
verantwoord is.
8 Kamerstukken 2005-2006, 29 708, nr. 19, p. 524.
9 Kamerstukken 2003-2004, 29 507, nr. 3, p. 97.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 6 van 23
Een cijfermatige onderbouwing acht de AFM noodzakelijk voor een goed inzicht in verantwoorde woonlasten en
kan afhankelijk van de specifieke situatie van de consument de volgende onderdelen bevatten:
• het cijfermatig weergeven van de huidige woonlasten;
• berekening van het netto besteedbaar inkomen (inkomsten minus vaste lasten);
• het cijfermatig weergeven van het toekomstperspectief;
• het cijfermatig weergeven van de bezittingen (zoals spaargeld, etc.).
Een algemene beschrijvingen als “klant verwacht inkomensgroei” of “goede carrièreperspectieven” vindt de
AFM weinig concreet en geven geen adequaat beeld over de betaalbaarheid van de maandlast.”
[onderstreping AFM]
De AFM heeft 47 dossiers onderzocht naar verantwoorde woonlasten. Hiervan zijn uiteindelijk 44 dossiers
onderzocht aangezien er in drie dossiers geen sprake was van overschrijding van de toetsnorm. In 29 van de 44
dossiers heeft de AFM, na reactie van Rabobank Nederland op de concept onderzoeksrapporten, geen
overtredingen ten aanzien van artikel 4:34 Wft geconstateerd.
In 14 van de 44 dossiers10
heeft de AFM geconstateerd dat er weliswaar voldoende informatie is ingewonnen ten
aanzien van de financiële positie van de klant, maar dat er geen adequate beoordeling van de financiële positie van
de klant door Rabobank is verricht, waardoor onvoldoende beoordeeld is of het aangaan van de overeenkomst met
het oog op overkreditering verantwoord is. Daarnaast stelt de AFM vast dat in deze 14 dossiers onvoldoende
cijfermatig is aangetoond waarom het verstrekte hypothecair krediet verantwoord is. Hierdoor is Rabobank
kredietovereenkomsten aangegaan die, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord waren.
Naar het oordeel van de AFM heeft Rabobank Nederland hiermee artikel 4:34, eerste lid, Wft en artikel 4:34,
tweede lid, Wft overtreden.
Onderstaand tabel geeft een overzicht ten aanzien van de hoogte van de overschrijding van de GHF-norm.
Klantnaam Toegestane
woonlast
op basis
van
inkomen
cliënt
Genormeerde
woonlast op
basis van
verstrekte
hypotheek
Te veel
verstrekt
hypotheeklast
in euro´s per
jaar
Overschrijding
toetsnorm in
%
------------------ € 8.339,76 € 9.292,20 € 952,44 11,42 %
-------------------- € 14.669,82 € 15.999,29 €1.329,47 9,06 %
------------------------------------------------ € 19.096,05 € 21.451,80 € 2.382,75 12,5 %
------------------ € 11.614,35 € 14.786,16 € 3.171,81 27,31 %
---------------- € 26.280,00 € 28.932,96 € 2.652,96 10,09 %
--------------- € 12.400,00 € 14.892,96 € 2.492, 72 20,10 %
10
De AFM heeft feitelijk in 15 van de 44 dossiers een overtreding van artikel 4:34 Wft geconstateerd. Eén dossier –
---------------------– wordt niet ten grondslag aan de boete gelegd, aangezien het adviseren over en aangaan van de
kredietovereenkomst heeft plaatsgevonden na 1 augustus 2009.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 7 van 23
---------------- € 9.691,11 € 11.617,80 € 1.926,69 19,88 %
----------------------- € 14.137,00 € 15.845,00 € 1.708,00 12,08 %
------------------ € 22.124,25 € 25.942,68 € 3.818,43 17,26 %
------------ € 8.208,75 €8.810,52 € 601,77 7,33 %
------------------ € 16.537,50 € 18.723,00 € 2.185,50 13,22 %
--------------- € 23.988,70 € 27.555,84 € 3.567,14 17 %
------------- € 23.083,48 € 27.383,52 € 4.300,04 18,63 %
---------------- € 12.757,80 € 14.852,52 € 2.160,12 16,93 %
----------------------- € 11.129,04 € 13.089,00 € 1.959,96 17,61 %
Ter illustratie van het bovenstaande wordt hierna het dossier --------- door de AFM toegelicht.
3.2.1 Voorbeeld: Dossier ----------- – Rabobank Bergeijk
Relevante financiële gegevens:
Inkomen aanvrager : € 25.272
Geadviseerd hypothecair krediet : € 137.900 ROH11
Totaal hypothecair krediet : € 137.900
Rentevastperiode : 10 jaar
Rente geadviseerd krediet : 5,4 %
In de “Aanvraag financiering particulieren” is het volgende opgenomen:
“Toegestane woon- en financieringslasten Rabobank norm € 8.339,76
Genormeerde hypotheeklasten o.b.v. 30 jaar annuïteit en toets-
rente 5,40% € 9.292,20
Overschrijding t.o.v. toegestaan € 952,44
Totaal genormeerd in % van toegestaan 111,420%”
In de print “Bezoekrapport, datum contact 25-2-2009” is opgenomen: “Opleiding -----------; MTS Bouwkunde. ----
-----------------------”.
In het “Inventarisatieformulier aanvullende klantgegevens voor het klantprofiel” is het volgende opgenomen:
- “Hoeveel bedraagt de huidige huur/hypotheeklast van de klant? Huidig: € 0,= (thuiswonend)
- “Welke maandlast is voor de klant acceptabel, bekeken vanuit zijn huidige maandlast? Acceptabel: € 550/
€ 600”
- “Verwacht de klant in de toekomst (binnen een aantal jaar) wijzigingen in zijn inkomsten waarmee hij
binnen het hypotheekplan rekening wil houden? Nee (wel salarisstijgingen, maar liggen niet vast, wordt
per jaar bekeken) geen loonschalen aanwezig.”
- “Overschrijding I/L: aantoonbaar inkomensperspectief”
In de “Aanvraag financiering particulieren” is het volgende opgenomen:
11
Rabo Opbouw Hypotheek (banksparen).
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 8 van 23
“Het inkomen dat ---------- dient te verdienen om binnen de i/l norm te vallen is € 28.200 p.j. (zie uitdraai) ---------
heeft t.o.v. zijn huidige salaris een inkomensstijging nodig van 11,6%. Uit de jaaropgaven van -------- (2005, 2006
en 2008 blijkt dat deze stijging reëel is op korte termijn (2-3 jaar).
Inkomen 2005-2006: stijging 8,70%
Inkomen 2006-2008: stijging 12,50%
Kortom een gemiddelde stijging van 7,10%
“Ik vraag hierbij om goedkeuring van de i/l overschrijding omdat ik van mening ben dat --------- de lasten prima
kan betalen en daarbij zal hij binnen afzienbare tijd (2-3 jaar) het inkomen genieten waar volgens onze norm het
gefinancierde bedrag bij hoort zoals ik hierboven toelicht heb. De netto last zal voor --------- maandelijks € 455,--
bedragen (rente + aflossing en premie hypotheekbescherming). --------- geeft aan deze last te kunnen dragen.
--------- spaart nu maandelijks + € 500 – (zie uitdraai spaargedrag ----------).
4-ogen: inkomensperspectief voldoende om binnen een paar jaar binnen IL te komen. OPB +- 95%--> acceptabel
spaargedrag tot nu toe.”
Uit de jaaropgave 2008 blijkt dat het jaarinkomen € 25.640 bedraagt. Uit de jaaropgave 2006 blijkt dat het
jaarinkomen € 22.786 bedraagt. Uit de jaaropgave 2005 blijkt dat het jaarinkomen € 20.958 bedraagt.
Naar de mening van de AFM heeft Rabobank Bergeijk in onderhavig dossier onvoldoende (cijfermatig)
onderbouwd waarom de hoogte van het hypothecair krediet verantwoord is voor deze consument.
De AFM is allereerst van mening dat hier geen sprake is van een aantoonbaar inkomensperspectief. Het
inkomensperspectief volgens Rabobank Bergeijk is gebaseerd op de oude jaaropgaven van 2005, 2006 en 2008.
Hieruit blijkt weliswaar een inkomensgroei, welke een gegronde reden kan zijn om af te wijken van de GHF-
norm, maar in onderhavig dossier betekent deze inkomensgroei niet per se dat deze trend zich in de toekomst zal
voortzetten. Naar het oordeel van de AFM is salarisstijging uit het verleden geen indicatie dat het inkomen ook in
de toekomst zal stijgen. Dit is anders als de salarisstijging structureel van aard is en vastgelegd is in documentatie
(bijv. CAO) waaruit blijkt dat de salarisstijging ook in de toekomst zal plaatsvinden. Hiervan is in dit dossier
echter geen sprake. Zo wordt door Rabobank Bergeijk in het dossier zelf vastgelegd dat er bij de werkgever van de
heer ----------- geen salarisstijgingen vast staan en er geen loonschalen aanwezig zijn. Rabobank Bergeijk heeft
hiermee de stijging van het toekomstige inkomen onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Voorts kan naar de mening van de AFM het spaargedrag van de heer ----------- niet meegenomen worden in het
hypotheekadvies. Het spaargedrag van de consument bedraagt maandelijks gemiddeld € 500,00. Hiermee stelt
Rabobank Bergeijk dat de betaalbaarheid van de werkelijke lasten (€ 450,00) onderbouwd is.
De AFM merkt echter op dat het spaargedrag van de consument een weergave is van de situatie toen hij nog
thuiswonend was. Daarmee is niet gezegd dat de consument dit spaargedrag zal voortzetten nu hij een eigen
woning bezit, aangezien hetgeen voorheen gespaard werd nu grotendeels hypotheeklasten zal bedragen en hij
daarnaast nog kosten van levensonderhoud zal hebben. Daarnaast is de AFM van mening dat Rabobank Bergeijk
met bovengenoemde redenering voorbij gaat aan één van de bouwstenen die van belang zijn bij het vaststellen of
de woonlast voor de consument verantwoord is, namelijk het creëren van extra financiële ruimte (de zogenaamde
„buffer‟) voor persoonlijk onvermijdbare uitgaven, onvoorziene omstandigheden en renteschommelingen
gedurende de looptijd van het krediet. De AFM is van oordeel dat het toetsen op de werkelijke woonlasten, zonder
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 9 van 23
rekening te houden met extra financiële ruimte voor onvoorziene omstandigheden, geen adequaat criterium is op
basis waarvan kan worden bepaald of het verantwoord is om krediet te verstrekken boven de GHF-norm. Nu
Rabobank Bergeijk deze „buffer‟ niet meeneemt bij het vaststellen of de woonlast voor de consument verantwoord
is, heeft Rabobank Bergeijk naar de mening van de AFM onvoldoende beoordeeld of het aangaan van de
overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
3.2.2 Toepassen van de ‘explain’ „Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar‟
Rabobank Nederland heeft in haar acceptatiebeleid12
een aantal categorieën uitzonderingen – zogenaamde
„explains‟ – opgenomen, waarbij afwijking van de GHF-norm volgens het beleid van Rabobank Nederland
toegestaan is. Zo hanteert Rabobank Nederland onder andere een „explain‟ regel - „Verhoging toetsinkomen voor
aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar‟ - waarbij afwijking van de GHF-norm is toegestaan voor aanvragers met
een leeftijd tot 35 jaar, die afgestudeerd zijn in een bepaalde specifieke studierichting aan het MBO, HBO of WO.
Rabobank Nederland heeft deze „explain‟ in 6 [lees 7]13
van de 14 bovengenoemde dossiers toegepast.
De AFM is van oordeel dat, door het hanteren van bovengenoemde „explain‟, Rabobank Nederland in het
algemeen mogelijk een te hoge beschikbare leencapaciteit hanteert bij haar beoordeling aangaande hypothecair
krediet. Rabobank Nederland kan hierdoor – gelet op artikel 4:34 Wft – onvoldoende beoordelen of, met het oog
op het voorkomen van overkreditering, het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is. In het bijzonder
heeft toepassing van de „explain‟ in de 6 bovengenoemde dossiers daadwerkelijk tot overkreditering van de
consument geleid. Verwezen wordt naar de tabel als opgenomen in de aanhef van paragraaf 3.2.
Bovenstaand oordeel is gebaseerd op de volgende bevindingen.
Specifieke situatie van de klant – reële en verifieerbare salarisstijging
De AFM is van oordeel dat – in het kader van bovengenoemde „explain‟ – er niet zonder meer van uit kan worden
gegaan dat bij een bepaalde leeftijd en een bepaalde opleiding een „standaard‟ salarisstijging hoort. Het is geen
vaststaand gegeven dat een dergelijke salarisstijging zich zal voordoen bij iedere consument met een MBO-,
HBO- of WO-diploma.
Rabobank dient, volgens het AFM-rapport “Kwaliteit advies en transparantie bij hypotheken”14
, bij een
overschrijding van de toetsnorm, adequaat - dat wil zeggen cijfermatig - te onderbouwen dat de woonlast in deze
specifieke situatie voor de consument(en) verantwoord is. Rabobank Nederland dient zich ervan te vergewissen
dat er op een bepaald moment, in de specifieke situatie van een consument, een reële en verifieerbare
salarisstijging zal plaatsvinden. Een salarisstijging van de kredietaanvrager moet aantoonbaar kunnen zijn, door
bijvoorbeeld een werkgeversverklaring en/of CAO-afspraken.
12
Publicatiedatum 24-07-2007. 13
[---------------], ---------------, -------------------, ----------, ------------, -------------- en -----------------. 14
Blz. 43 e.v. van het rapport.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 10 van 23
Door het hanteren van bovengenoemde „explain‟ baseert Rabobank zich enkel op statistische gegevens, aan de
hand van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), en niet op de individuele situatie van de
consument. Gelet hierop meent de AFM dat de acceptatiecriteria van Rabobank Nederland niet gericht zijn op het
voorkomen van overkreditering van de consument.
Meenemen MBO-diploma in explain
Bij het toepassen van de „explain‟ regel is afwijking van de GHF-norm toegestaan voor aanvragers met een leeftijd
tot 35 jaar, die afgestudeerd zijn in een bepaalde specifieke studierichting aan het MBO, HBO of WO. Hieronder
wordt aangegeven hoe Rabobank de percentages inkomensgroei voor deze groep aanvragers heeft verdeeld:
MBO HBO WO
t/m 25 jaar 20% 20% 20%
t/m 30 jaar 15% 10% 20%
t/m 35 jaar 0% 0% 5%
Deze verdeling is gebaseerd op cijfers van het CBS, waaruit blijkt dat afgestudeerden van deze studierichtingen in
de eerste vijf jaar na het afstuderen een significant hoger dan gemiddelde inkomensstijging laten zien – het
gemiddelde salaris van een afgestudeerde aan het hoger onderwijs ligt vijf jaar na afstuderen 84% hoger dan zijn
startsalaris direct na afstuderen.
De AFM heeft de data van het CBS, die ten grondslag liggen aan deze „explain‟, van Rabobank ontvangen en
bestudeerd. Hieruit blijkt dat de gemiddelde salarisstijging van 84% slechts geldt voor afgestudeerden aan het
HBO of WO, maar niet geldt voor afgestudeerden aan het MBO. De AFM heeft dit tevens nagevraagd bij het
CBS, die bevestigd heeft dat het MBO niet meegenomen is in deze data. De AFM is derhalve van oordeel dat de
toepassing van deze „explain‟ voor afgestudeerden aan het MBO kan leiden tot het aangaan van overeenkomsten
die niet verantwoord zijn voor de consument.
Onduidelijkheid „pas afgestudeerd‟
Uit de acceptatiecriteria van Rabobank Nederland, ten aanzien van de verhoging van toetsinkomen voor
aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar, valt niet te achterhalen of rekening wordt gehouden met de vraag of de
consument pas afgestudeerd is of niet.
Uit de acceptatiecriteria blijkt wel dat de adviseur rekening moet houden met leeftijd, opleidingsrichting en
diploma van de aanvrager, maar onduidelijk is of de adviseur ook rekening houdt met het moment van afstuderen.
De cijfers van het CBS hebben betrekking op de toename van het gemiddelde salaris direct na afstuderen. Indien
er voor deze „explain‟ gekozen wordt bij een kredietaanvraag van een consument die niet „pas afgestudeerd‟ is,
kan dit leiden tot het aangaan van een overeenkomst die niet verantwoord is voor de betreffende consument. Gelet
hierop is de AFM van oordeel dat de acceptatiecriteria van Rabobank Nederland niet gericht zijn op het
voorkomen van overkreditering van de consument.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 11 van 23
3.2.3 Overtredingen van artikel 4:34 Wft per dossier
Dossier ------------ – Rabobank Bergeijk
Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.1 voor een uitgebreide weergave van de bevindingen van de AFM in dit
dossier.
Dossier ------------ – Rabobank Bergeijk
Los van de bijzondere omstandigheden die speelden in dit dossier - klanten komen net uit de schuldsanering,
hebben nog een BKR schuld openstaan en het overeengekomen hypothecair krediet wijkt af van de GHF-norm - is
er door Rabobank Bergeijk onvoldoende cijfermatig aangetoond waarom de hoogte van het hypothecair krediet
voor deze consument verantwoord is.
De inkomensstijging, waarop Rabobank Bergeijk deels de financiële positie van de consument baseert, is naar het
oordeel van de AFM te onzeker en onduidelijk. Rabobank Bergeijk stelt dat de leidinggevende van de heer
-------------- schriftelijk aan hem heeft bevestigd dat hem de kans gegund wordt om door te groeien naar een
leidinggevende functie, maar dat ze hem nog niets kunnen toezeggen. De AFM is van oordeel dat gezien het
onzekere karakter van de toekomstige carrièrestap van de consument Rabobank Bergeijk dit niet kan meewegen
bij de vaststelling van de financiële positie van de consument. Daarnaast is uit de beschikbare informatie ook niet
duidelijk welke gevolgen deze carrièrestap zou kunnen hebben voor de financiële positie van de consument.
Dossier -------------- – Rabobank Bergeijk
Rabobank Bergeijk stelt dat de overschrijding van de GHF-norm gerechtvaardigd is op basis van het toekomstig
eigen vermogen van de consument. Rabobank doelt hiermee op de bouwkavels waarvan de consument mede-
eigenaar is en die mogelijk in de toekomst verkocht zullen worden. De AFM is van oordeel dat nu niet duidelijk is
wanneer de bouwkavels verkocht zullen worden, Rabobank Bergeijk dit niet kan meewegen bij de vaststelling van
de financiële positie van de consument. Daarnaast is uit de beschikbare informatie ook niet duidelijk wat een
mogelijke verkoop van de bouwkavels voor de consument financieel gezien zal opleveren.
Voorts stelt Rabobank Bergeijk dat de consument in de nieuwe situatie lagere woonlasten heeft. Rabobank
Bergeijk vergelijkt hierbij de werkelijke lasten van de oude en de werkelijke lasten van de nieuwe financiering. De
AFM is van mening dat Rabobank Bergeijk hiermee voorbij gaat aan één van de bouwstenen die van belang zijn
bij het vaststellen of de woonlast voor de consument verantwoord is, namelijk het creëren van extra financiële
ruimte (de zogenaamde „buffer‟) voor persoonlijk onvermijdbare uitgaven, onvoorziene omstandigheden en
renteschommelingen gedurende de looptijd van het krediet. De AFM is van oordeel dat het toetsen op de
werkelijke woonlasten, zonder rekening te houden met extra financiële ruimte voor onvoorziene omstandigheden,
geen adequaat criterium is op basis waarvan kan worden bepaald of het verantwoord is om krediet te verstrekken
boven de GHF-norm. Nu Rabobank Bergeijk deze „buffer‟ niet meeneemt bij het vaststellen of de woonlast voor
de consument verantwoord is, heeft Rabobank Bergeijk naar de mening van de AFM onvoldoende beoordeeld of
het aangaan van de overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
Dossier ------------ – Rabobank De Leijstroom
Rabobank De Leijstroom stelt dat op basis van het diploma en toekomstperspectief rekening kan worden gehouden
met toekomstige inkomensstijgingen van de consument. Voor de overwegingen en het oordeel van de AFM ten
aanzien van het hanteren van de „explain‟„Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar‟,
verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2, waarin aangegeven wordt waarom de AFM van mening is dat het hanteren
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 12 van 23
van deze „explain‟ kan leiden tot het aangaan van een kredietovereenkomst die onverantwoord is met het oog op
overkreditering.
Voorts stelt Rabobank De Leijstroom dat de consument in de offerte er op gewezen is dat de woonlast hoger is dan
de GHF-norm. Voor zover Rabobank De Leijstroom hiermee doelt op het gegeven dat het geadviseerde
hypothecair krediet mede gebaseerd is op de financiële positie van de consument, verwijst de AFM naar haar
oordeel dat het toetsen op de werkelijke woonlasten, zonder rekening te houden met extra financiële ruimte voor
onvoorziene omstandigheden, geen adequaat criterium is op basis waarvan kan worden bepaald of het
verantwoord is om krediet te verstrekken boven de GHF-norm. Nu Rabobank De Leijstroom deze „buffer‟ niet
meeneemt bij het vaststellen of de woonlast voor de consument verantwoord is, heeft Rabobank Bergeijk naar de
mening van de AFM onvoldoende beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst met het oog op overkreditering
verantwoord is.
Dossier --------- – Rabobank De Leijstroom
Rabobank De Leijstroom geeft aan het inkomen van deze consument conservatief te hebben vastgesteld door uit te
gaan van het gemiddelde resultaat van de onderneming van 3 jaar terwijl op basis van het laatste jaarresultaat de
consument binnen de Inkomens/Lasten (I/L) verhouding zou vallen. De AFM is van mening dat, in geval van
inkomen uit een eigen onderneming, het toetsinkomen wordt bepaald door de gemiddelde nettowinst van de
afgelopen drie kalenderjaren, met als maximum de nettowinst genoten in het laatste kalenderjaar. De AFM stelt op
grond van het door de AFM in het dossier aangetroffen formulier “Rabobank Inkomensverklaring OiP” vast dat
ook Rabobank deze wijze van bepalen van het toetsinkomen hanteert. Echter Rabobank heeft kennelijk in
onderhavig dossier gekozen om het laatste en hogere jaarresultaat als toetsinkomen te hanteren. De AFM is van
mening dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de onderneming de komende jaren gelijke of betere
jaarresultaten zal behalen. Door een toetsinkomen te hanteren dat uitgaat van het gemiddelde van de afgelopen
drie jaren wordt rekening gehouden met de wisselingen in de jaarresultaten die een onderneming kan hebben. Dit
biedt de nodige waarborgen dat ook in tijden dat de jaarresultaten minder zijn, de hypothecaire last van de
consument betaalbaar blijft. Het criterium dat de Rabobank in haar reactie aanvoert, dat gerekend kan worden op
basis van enkel het laatste hogere jaarresultaat draagt, houdt geen rekening met de reële mogelijkheid van
toekomstige mindere jaarresultaten en draagt daarmee niet bij aan de betaalbaarheid – en daarmee het verantwoord
zijn – van een hypothecair krediet. De AFM is derhalve van mening dat in onderhavig dossier geen adequate
beoordeling van de financiële positie van de consument door Rabobank is verricht, waardoor tevens onvoldoende
beoordeeld is of het aangaan van de overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
Dossier ---------- – Rabobank De Leijstroom
Rabobank De Leijstroom stelt ten aanzien van de financiële positie van de consument dat er in onderhavig geval
sprake is van eigen vermogen. Rabobank wijst hiermee op het eigen vermogen van de onderneming. De AFM is
van oordeel dat de aanwezigheid van ondernemingsvermogen niet de nodige waarborg biedt voor de
betaalbaarheid – en daarmee het verantwoord zijn – van een hypothecair krediet voor de consument. Het
vermogen van de onderneming betreft namelijk geen vrij beschikbaar vermogen. Dit betekent onder andere dat het
vermogen van een onderneming niet als vermogen van de vennoten van de onderneming – d.w.z. de consumenten
in kwestie – kan worden aangemerkt. Daarom kan dit ondernemingsvermogen niet in mindering worden gebracht
op het hypothecaire krediet. De AFM is derhalve van mening dat in onderhavig dossier geen adequate beoordeling
van de financiële positie van de consument door Rabobank is verricht, waardoor onvoldoende beoordeeld is of het
aangaan van de overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 13 van 23
Daarnaast merkt Rabobank De Leijstroom op dat het inkomen van deze consument conservatief is vastgesteld
door uit te gaan van het gemiddelde resultaat van de onderneming van 3 jaar, terwijl op basis van het laatste
jaarresultaat de consument binnen de Inkomens/Lasten (I/L) verhouding zou vallen. Ten aanzien van dit punt
verwijst de AFM naar haar oordeel zoals verwoord bij de bespreking van bovenstaand dossier ---------.
Dossier -------- – Rabobank De Leijstroom
Rabobank De Leijstroom stelt dat er geen onderbouwing is van het toekomstige inkomen maar dat de klant in de
offerte wel gewezen is op het feit dat de woonlast hoger is dan de GHF-code voorschrijft. Bovendien zijn er bij de
aankoop van de woning door de klant eigen middelen ingebracht van € 40.000, -
De AFM merkt hieromtrent het volgende op. Het toetsen op de werkelijke woonlasten, zonder rekening te houden
met extra financiële ruimte voor onvoorziene omstandigheden, is geen adequaat criterium op basis waarvan kan
worden bepaald of het verantwoord is om krediet te verstrekken boven de GHF-norm. Nu Rabobank De
Leijstroom deze „buffer‟ niet meeneemt bij het vaststellen of de woonlast voor de consument verantwoord is, heeft
Rabobank De Leijstroom naar de mening van de AFM onvoldoende beoordeeld of het aangaan van de
overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
Dossier ----------------- – Rabobank De Kempen West
Rabobank De Kempen West stelt dat op basis van het diploma en toekomstperspectief rekening kan worden
gehouden met toekomstige inkomensstijgingen van de consument. Voor de overwegingen en het oordeel van de
AFM ten aanzien van het hanteren van de „explain‟„Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot
35 jaar‟, verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2, waarin aangegeven wordt waarom de AFM van mening is dat het
hanteren van deze „explain‟ kan leiden tot het aangaan van een kredietovereenkomst die onverantwoord is met het
oog op overkreditering.
Dossier --------- – Rabobank Graafschap Noord
Rabobank Graafschap Noord stelt dat in een later stadium een werkgeversverklaring met een inkomensspecificatie
van € 26.210,00 is overgelegd, gedateerd op 17 augustus 2009. Deze werkgeversverklaring geeft ruimere
financieringsmogelijkheden. Het in de offerte vastgelegde advies is uitgebracht op 27 april 2009. Uit de nieuwe
werkgeversverklaring blijkt volgens Rabobank dat de consument per 17 augustus 2009 een bruto jaarinkomen
heeft van € 26.210, -. De AFM merkt hieromtrent het volgende op. Naast het gegeven dat dit nieuwe inkomen
eveneens onvoldoende is voor de financiering van een hypotheek van € 126.500, -, stond deze inkomensstijging,
op het moment van advisering d.d. 27 april 2009, nog niet vast. Derhalve kon en mocht in het advies hiermee geen
rekening worden gehouden.
Voorts stelt Rabobank Graafschap Noord dat op basis van het diploma en toekomstperspectief rekening kan
worden gehouden met toekomstige inkomensstijgingen van de consument. Voor de overwegingen en het oordeel
van de AFM ten aanzien van het hanteren van de „explain‟„Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een
leeftijd tot 35 jaar‟, verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2, waarin aangegeven wordt waarom de AFM van mening
is dat het hanteren van deze „explain‟ kan leiden tot het aangaan van een kredietovereenkomst dat onverantwoord
is met het oog op overkreditering.
Dossier ------------ – Rabobank Peel Noord
Rabobank Peel Noord stelt dat op basis van het diploma en toekomstperspectief rekening kan worden gehouden
met toekomstige inkomensstijgingen van de consument. Voor de overwegingen en het oordeel van de AFM ten
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 14 van 23
aanzien van het hanteren van de „explain‟„Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar‟,
verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2, waarin aangegeven wordt waarom de AFM van mening is dat het hanteren
van deze „explain‟ kan leiden tot het aangaan van een kredietovereenkomst dat onverantwoord is met het oog op
overkreditering.
Rabobank Peel Noord merkt voorts het volgende op: “Daarnaast heeft de KC [Kredietcommissie, toevoeging
AFM] in haar oordeel laten meewegen dat de heer ----------- een duurzame relatie heeft en er het voornemen
bestaat dat hij in de nabije toekomst gaat samenwonen. De gevraagde financiering zal dan enerzijds met de
verwachte inkomensstijging en anderzijds met het gezamenlijk inkomen binnen de inkomsten/lasten norm vallen.”
De AFM is van oordeel dat Rabobank het bovengenoemde niet mee kan nemen bij de vaststelling van de
financiële positie van de consument aangezien het voornemen tot samenwonen een onzekerheid betreft. Daarnaast
is uit de beschikbare informatie ook niet duidelijk welke gevolgen het samenwonen zou kunnen hebben voor de
financiële positie van de consument.
Dossier -------- – Rabobank Peel Noord
Bij het bepalen van het inkomen van de heer ------- gaat Rabobank Peel Noord uit van „de inkomensverklaring
bedrijven‟ van Rabobank zelf. Volgens Rabobank is de overschrijding van de norm geoorloofd omdat de
consument uit de exploitatie van zijn bedrijf de extra financieringslasten privé kan opbrengen ( “Volgens -----------
------- is de overschrijding geoorloofd. Volgens hem kan de ondernemer uit de exploitatie van zijn bedrijf de extra
financieringslasten privé netjes opbrengen. Zie ook analyse fin opgemaakt door ----------- ---- ----- en als bijlage
voor KC meegestuurd”). Uit het document „Toelichting Financieringsaanvraag‟, dat door de AFM is aangetroffen
in het dossier, maakt de AFM onder andere op dat door de behandelende adviseur (de heer ------------------------)
een bancair aansprakelijk vermogen van 27% is berekend. Hieruit blijkt naar het oordeel van de AFM echter niet
dat de consument uit de exploitatie van zijn bedrijf de extra financieringslasten privé kan opbrengen.
Dossier ------- – Rabobank Peel Noord
Rabobank Peel Noord stelt in dit dossier dat de overschrijding geoorloofd is omdat de consument de werkelijke
lasten kan dragen (“ Ik weet dat je formeel gezien geen rekening mag houden met de werkelijke lasten maar om
een goed oordeel te kunnen geven heb ik deze toch opgenomen. De werkelijke lasten bedragen per jaar basis €
19.416,00 en dat is lager dan de toegestane lasten ad. € 23.083,48‟).
De AFM merkt hieromtrent het volgende op. Het toetsen op de werkelijke woonlasten, zonder rekening te houden
met extra financiële ruimte voor onvoorziene omstandigheden, is geen adequaat criterium op basis waarvan kan
worden bepaald of het verantwoord is om krediet te verstrekken boven de GHF-norm. Nu Rabobank Peel Noord
deze „buffer‟ niet meeneemt bij het vaststellen of de woonlast voor de consument verantwoord is, heeft Rabobank
Peel Noord naar de mening van de AFM onvoldoende beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst met het
oog op overkreditering verantwoord is.
Dossier ------------ en Dossier ----------------- – Rabobank Peel Noord
Rabobank Peel Noord stelt dat op basis van het diploma en toekomstperspectief rekening kan worden gehouden
met toekomstige inkomensstijgingen van de consument. Voor de overwegingen en het oordeel van de AFM ten
aanzien van het hanteren van de „explain‟„Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar‟,
verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2, waarin aangegeven wordt waarom de AFM van mening is dat het hanteren
van deze „explain‟ kan leiden tot het aangaan van een kredietovereenkomst dat onverantwoord is met het oog op
overkreditering.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 15 van 23
3.2.4 Conclusie
Rabobank Nederland heeft in ieder van de 14 onderzochte dossiers voldoende informatie ingewonnen met
betrekking tot de financiële positie van de klant, maar heeft naar het oordeel van de AFM onvoldoende beoordeeld
of het aangaan van de kredietovereenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is.
De AFM heeft in haar rapport “Kwaliteit advies en transparantie bij hypotheken” aangegeven dat een cijfermatige
onderbouwing noodzakelijk is wanneer de woonlast volgens toetsing van de GHF-norm niet meer passend is. In
geen van de 14 dossiers is een cijfermatige onderbouwing aangetroffen op basis waarvan kan worden
geconcludeerd dat het hypothecaire krediet verantwoord is. Rabobank heeft derhalve in geen van bovenstaande
dossiers aannemelijk gemaakt dat, ondanks de overschrijding, er toch sprake was van een verantwoorde woonlast.
Rabobank heeft hiermee onvoldoende beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst met het oog op
overkreditering verantwoord is en heeft in geen van de onderzochte dossiers een valide uitleg („explain‟) gegeven,
die cijfermatig is onderbouwd, waardoor een overschrijding gerechtvaardigd zou zijn. Waar Rabobank Nederland
in bovengenoemde dossiers de „explain‟ ten aanzien van de “Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een
leeftijd tot 35 jaar” heeft toegepast, verwijst de AFM naar paragraaf 3.2.2 waarin uiteengezet wordt waarom naar
het oordeel van de AFM deze „explain‟ niet voldoet aan de eisen voor het afwijken van de GHF-code. Met het
voorgaande heeft Rabobank naar de mening van de AFM artikel 4:34, eerste lid, Wft overtreden.
Door onvoldoende te beoordelen of het aangaan van de overeenkomst met het oog op overkreditering verantwoord
is, is Rabobank Nederland kredietovereenkomsten aangegaan die, met het oog op overkreditering van de
consument, onverantwoord waren. Verwezen wordt naar de tabel als opgenomen in de aanhef van paragraaf 3.2.
Hiermee heeft Rabobank Nederland naar de mening van de AFM artikel 4:34, tweede lid, Wft overtreden.
3.3 Zienswijze Rabobank Nederland
Rabobank Nederland heeft in haar mondelinge zienswijze, en bijbehorende schriftelijke zienswijze, onder meer
het volgende naar voren gebracht:
Algemene opmerkingen
● Rabobank benadrukt haar goede positie in de hypothekenmarkt, in vergelijking met haar concurrenten, ten
aanzien van het adviseren en aanbieden van hypothecair krediet. Het opleggen en publiceren van boetes geeft een
verkeerd signaal af. Rabobank erkent dat er verbeterpunten zijn, maar acht het instrument van de boete niet
passend.
● In september en november 2008 heeft Rabobank met de AFM overleg gevoerd over de voorgenomen „explain‟
mogelijkheden. Hierbij is de indruk bij Rabobank ontstaan dat de AFM geen bezwaren had tegen de „explain‟
zoals die nu in het onderzoeksrapport centraal worden gesteld. Het voornemen tot opleggen van een boete hiervoor
kwam derhalve als een onaangename verrassing. Rabobank heeft in haar mondelinge toelichting op haar
zienswijze aangegeven geen expliciet beroep te doen op het vertrouwensbeginsel.
Ten aanzien van de vermeende overtreding van artikel 4:34 Wft
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 16 van 23
● Uit elk dossier blijkt dat Rabobank nadere informatie heeft ingewonnen over het inkomen, eigen vermogen en
uitgavenpatroon van de klant. Rabobank is op basis van deze informatie terecht tot de conclusie gekomen dat het
toepassen van de explain verantwoord is. Het oordeel van de AFM ten aanzien van de dossiers -----------------,
--------- en ----------------- volgt Rabobank daarom niet.
● Ten aanzien van twee dossiers, --------- en ------------, is Rabobank van mening dat er sprake is van een minimale
overschrijding van de GHF-norm, waarbij een zware sanctie als een bestuurlijke boete niet proportioneel is.
● Ten aanzien van twee andere dossiers, ------------- en ---------------, is Rabobank van mening dat het afwijken van
de GHF-norm gerechtvaardigd was, aangezien er sprake was van bijzondere omstandigheden, waar de AFM geen
aandacht aan heeft besteed. Bovendien heeft Rabobank voldoende inzicht verkregen in de financiële positie van de
klant.
Subsidiaire overwegingen
● De AFM handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat er sprake is van een onredelijke cumulatie van
sancties indien de AFM zowel een boete zou opleggen voor de acceptatiecriteria genoemd in de „explain‟ als voor
de toepassing van de „explain‟ in de individuele dossiers.
● Publicatie van de boetes van artikel 115 BGfo en artikel 4:23 Wft zal tot onnodige reputatieschade leiden. Er is
in de pers veel aandacht voor financiële ondernemingen die de belangen van de klant niet centraal plaatsten.
Rabobank wenst zich met nadruk van deze partijen en praktijken te distantiëren en verzoekt daarom de AFM om
er voor te zorgen dat de boetebesluiten niet, of op een zo genuanceerd mogelijke wijze, gepubliceerd worden.
● Rabobank verzoekt de AFM om in haar boetebesluit de belangrijkste overwegingen uit deze zienswijze te
citeren, zodat de argumenten van de AFM en het verweer van Rabobank op evenredige wijze worden
gepresenteerd.
● Voorts verzoekt Rabobank dat zij de mogelijkheid krijgt voorafgaand aan publicatie inhoudelijk te reageren op
de concepttekst voor het persbericht over de boetes.
3.3.1 Reactie AFM op de zienswijze van Rabobank Nederland
Algemene opmerkingen
Rabobank Nederland beklaagt zich over het feit dat de AFM niet gekozen heeft voor een minder zware maatregel.
De AFM benadrukt dat overtreding van regels ter voorkoming van overkreditering door de wetgever, gelet op het
toepasselijke boetetarief, als ernstig gekwalificeerd wordt, zodat inzet van een bestuurlijke boete in beginsel
geboden kan zijn. In casu is, gelet op de aard en ernst van de overtreding, gekozen voor het opleggen van een
bestuurlijke boete, conform het handhavingsbeleid van de AFM.
Ten aanzien van de overtreding van artikel 4:34 Wft
● De AFM volgt de stelling dat Rabobank Nederland in ieder van de 14 onderzochte dossiers voldoende
informatie heeft ingewonnen ten aanzien van de financiële positie van de klant. Rabobank Nederland heeft echter
naar de mening van de AFM onvoldoende beoordeeld, door onvoldoende cijfermatig aan te tonen, of het aangaan
van de kredietovereenkomst met het oog op overkreditering verantwoord is. Dat Rabobank Nederland het
toepassen van de „explain‟ “Verhoging toetsinkomen voor aanvrager(s) met een leeftijd tot 35 jaar” verantwoord
achtte doet hier niet aan af. Naar de mening van de AFM beoordeelt Rabobank Nederland aan de hand van deze
„explain‟ onvoldoende of het aangaan van de kredietovereenkomst, met het oog op overkreditering van de
consument, verantwoord is. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2 voor een uitgebreide toelichting hierop.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 17 van 23
● Het gegeven dat er sprake is van een minimale overschrijding van de GHF-norm in de dossiers -------- en
----------, is volgens de AFM in dit geval niet van belang bij het vaststellen van de overtreding van artikel 4:34
Wft. Een overschrijding van de GHF-norm hoeft immers niet per se onverantwoord te zijn voor de klant, mits dit
afdoende cijfermatig is onderbouwd.15
Het gaat derhalve om de vraag of, indien er sprake is van overschrijding
van de GHF-norm, dit voldoende cijfermatig is onderbouwd zodat de kredietaanbieder kan beoordelen, ter
voorkoming van overkreditering, of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is voor de betreffende
consument, zoals neergelegd in artikel 4:34, eerste lid, Wft.
● Ten aanzien van de dossiers -------------- en -------------- meent Rabobank Nederland dat zij terecht kon afwijken
van de GHF-norm gelet op de bijzondere omstandigheden die er in dit dossier speelden, waar de AFM volgens
Rabobank Nederland geen rekening mee zou hebben gehouden. De AFM volgt deze stelling niet. De AFM gaat in
haar onderzoek in op de bijzondere omstandigheden ten aanzien van deze twee genoemde dossiers, voor zover dit
relevant is voor de beoordeling van de onderbouwing van Rabobank Nederland ten aanzien van het aangaan van
de kredietovereenkomst. Zo stelt de AFM bijvoorbeeld in het dossier -------------- dat nu niet duidelijk is wanneer
de bouwkavels verkocht worden en wat dit zal opleveren, Rabobank Nederland deze onzekere factor niet kan
meenemen als eigen vermogen bij de vaststelling van de financiële positie van de klant. Verwezen wordt naar
paragraaf 3.2.3 voor een toelichting op dossier niveau.
Ten aanzien van de subsidiaire overwegingen
● De AFM handelt volgens Rabobank Nederland in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat er sprake is van
een onredelijke cumulatie van sancties ten aanzien van de acceptatiecriteria genoemd in de „explain‟ (artikel 115
BGfo) en de toepassing van de „explain‟ in de individuele dossiers (artikel 4:34 Wft). De AFM volgt deze stelling
niet en merkt hieromtrent het volgende op.
Wanneer een consument teveel krediet heeft ontvangen is er door de kredietaanbieder een materiële norm
overschreden: de aanbieder heeft de kredietovereenkomst afgesloten terwijl dit onverantwoord was. Die materiële
norm is neergelegd in artikel 4:34, tweede lid, Wft. Naast die materiële norm heeft de wetgever met betrekking tot
overkreditering een andere materiële norm opgenomen in artikel 4:34, eerste lid, Wft. Ter uitwerking van artikel
4:34, eerste en tweede lid, Wft dient de aanbieder ingevolge artikel 115 BGfo criteria vast te leggen die hij ten
grondslag legt aan de kredietbeoordeling, en dient hij deze criteria toe te passen. De AFM is derhalve van mening
dat hier sprake is van drie verschillende normen en derhalve drie verschillende overtredingen. Artikel 115 BGfo
biedt een formeel kader ter uitvoering van de materiële normen zoals neergelegd in artikel 4:34, eerste en tweede
lid, Wft. Van een onredelijke cumulatie van sancties is derhalve naar de mening van de AFM geenszins sprake.
● Rabobank voert aan dat publicatie van de boetes tot onnodige reputatieschade zal leiden. De AFM wijst
hieromtrent op het oordeel van de voorzieningenrechter uit eerdere voorlopige voorzieningen16
dat met betrekking
15
AFM-rapport “Kwaliteit advies en transparantie bij hypotheken”, blz. 43: “Als de financiering niet past binnen de
CHF-norm hoeft dat niet per definitie te betekenen dat verstrekking van het hypothecaire krediet onverantwoord is. De
norm is gebaseerd op gemiddelde huishoudens. De situatie van de consument kan afwijken van de gemiddelde situatie.
De financiële dienstverlener kan bij overschrijding van het normbedrag aan de hand van de specifieke omstandigheden
bepalen of de financiering toch verantwoord is. Er kunnen goede redenen zijn om van de norm af te wijken. De
Gedragscode kent een mogelijkheid om onder omstandigheden af te wijken van de CHF-norm. De aan deze
overschrijding ten grondslag liggende motivering zal hierbij door de financiële dienstverlener moeten worden
vastgelegd.” [onderstreping AFM] 16
Zie bijvoorbeeld LJN BK3958, 12 november 2009.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 18 van 23
tot publicatie geen plaats is voor een afzonderlijke evenredigheidstoetsing - op grond van artikel 3:4, tweede lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - en dat de vrees voor reputatieschade geen zelfstandige grond oplevert
om de publicatie te schorsen. De AFM kan uitsluitend van publicatie van de boetes afzien indien er sprake is van
strijdigheid met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft. Van
een dergelijke strijdigheid is bij mogelijke reputatieschade geen sprake.
● Rabobank verzoekt de AFM om de belangrijkste overwegingen uit haar zienswijze te citeren in het boetebesluit.
De AFM merkt hieromtrent op dat de zienswijze altijd wordt meegenomen in het boetebesluit om zodoende op
gelijke wijze de standpunten van beide partijen weer te geven.
Voorts verzoekt Rabobank om de mogelijkheid te krijgen inhoudelijk te reageren op de publicatietekst van de
boetes. De AFM merkt op dat, indien Rabobank zich niet kan vinden in de publicatietekst, zij een voorlopige
voorziening kan aanvragen bij de Rechtbank Rotterdam. Daarnaast kan Rabobank, binnen 3 werkdagen na
bekendmaking van het besluit, aan de AFM kenbaar maken dat er naar haar mening nog vertrouwelijke tekst in de
openbare versie van het besluit staat, die geschoond zou moeten worden.
Op grond van het voorgaande komt de AFM tot de conclusie dat de zienswijze van Rabobank Nederland als
opgenomen in deze paragraaf niet tot een ander oordeel kan leiden dan dat er sprake is van een overtreding van
artikel 4:34 Wft, als geconstateerd in paragraaf 3.2 van dit besluit.
3.4 Hoogte van de bestuurlijke boetes
Rabobank Nederland heeft per e-mail van 25 juni 2010 aan de AFM kenbaar gemaakt dat haar eigen vermogen €
-------------------,- en haar balanstotaal € --------------------,- bedraagt. Hieruit volgt dat, op grond van artikel 7,
aanhef en onderdeel e, onder 2°, Besluit boetes Wft draagkrachtfactor 5 op Rabobank Nederland van toepassing is.
De in de wet voorziene hoogte van de op te leggen boetes, bij toepassing van draagkrachtfactor 5, bedraagt €
5.000, - voor overtreding van artikel 4:34, eerste lid, Wft en € 5.000,- voor overtreding van artikel 4:34, tweede
lid, Wft.
De AFM ziet geen aanleiding om de boetes te matigen wegens verminderde ernst van de overtreding dan wel
verminderde verwijtbaarheid van de overtreder. Rabobank Nederland heeft voorts geen beroep gedaan op
matiging wegens beperkte financiële draagkracht.
Gelet op het bovenstaande ziet de AFM geen redenen om de boetes te matigen.
4. Besluit
4.1 Besluit tot boeteoplegging
Op grond van het vorenstaande besluit de AFM om op basis van artikel 1:80, eerste lid, Wft aan Rabobank
Nederland een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4:34, eerste lid, Wft en wegens
overtreding van artikel 4:34, tweede lid, Wft, in de periode van januari 2009 tot augustus 2009. Voor deze
overtredingen geldt op grond van artikel 1:81, eerste lid, Wft juncto de artikelen 2 en 3 van het Besluit boetes Wft,
een boetetarief van € 1.000,-.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 19 van 23
In artikel 6, eerste lid, Besluit boetes Wft is bepaald dat de hoogte van een boete die wordt opgelegd aan een
persoon die behoort tot een van de in dat artikellid genoemde categorieën, mede afhankelijk is van diens
draagkracht. Artikel 6, tweede lid, bepaalt dat de draagkracht in de hoogte van de boete tot uiting komt door het
boetebedrag te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 Besluit boetes Wft toepasselijke draagkrachtfactor
(factor l tot 5). Rabobank Nederland is aan te merken als persoon bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a.
Deze factor is voor Rabobank Nederland, als kredietinstelling, afhankelijk van het balanstotaal. Rabobank
Nederland heeft in haar e-mail van 25 juni 2010 aan de AFM kenbaar gemaakt dat het balanstotaal €
------------------------,- bedraagt. Op grond van artikel 7, aanhef en onderdeel e, onder 2°, Besluit boetes Wft is in
dat geval de draagkrachtfactor 5.
De boete voor overtreding van artikel 4:34, eerste lid, Wft bedraagt op grond van het vorenstaande € 5.000, -. De
boete voor overtreding van artikel 4:34, tweede lid, Wft bedraagt eveneens € 5.000, -. De totale hoogte van de
boetes bedraagt derhalve € 10.000, -.
De bestuurlijke boetes van in totaal € 10.000, - dienen te worden betaald door overschrijving van dit bedrag op de
bankrekening van de AFM met nummer ----------------- bij --------------------------------- te Amsterdam, onder
vermelding van “factuurnummer -------------”. Voor dit bedrag zal geen afzonderlijke factuur worden verzonden.
Ingevolge artikel 1:85, eerste lid, Wft dienen de boetes te worden betaald binnen zes weken na de
inwerkingtreding van dit besluit. Het besluit treedt op grond van artikel 3:40 juncto 3:41 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) in werking op de dag van toezending daarvan. Ingevolge artikel 1:85, tweede lid, Wft wordt
door het aantekenen van bezwaar of beroep tegen de beschikking de verplichting tot betaling van de boetes
geschorst. De schorsing geldt totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is
beslist. Indien de boetes niet worden betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van deze beschikking is
wettelijke rente verschuldigd. Deze wordt berekend vanaf de dag na het verstrijken van laatstgenoemde termijn.
4.2 Besluit tot openbaarmaking van de boetes
Artikel 1:98 Wft verplicht de AFM om een besluit tot het opleggen van een boete te openbaren nadat dit besluit
rechtens onaantastbaar is geworden.
Met de verplichting tot openbaarmaking van bestuurlijke boetes door de AFM beoogt de wetgever
de deelnemers op de financiële markten te waarschuwen in het belang van de ordelijke en transparante
financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en de zorgvuldige behandeling van
cliënten17
. Dit is in lijn met de doelen die de inmiddels vervallen sectorale toezichtwetten beoogden te dienen. De
AFM kan op grond van artikel 1:98 Wft slechts afzien van openbaarmaking van het besluit, indien
openbaarmaking in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de
naleving van deze wet.
17
Vergelijk PG 29708, nr. 19, p. 301-303, p. 420-421, nr. 20, p. 30 en nr. 39, p. 8-10.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 20 van 23
Van dat laatste is naar het oordeel van de AFM geen sprake, zodat niet van openbaarmaking kan worden afgezien.
Het belang van Rabobank Nederland kan in dit verband niet tot een andere uitkomst leiden. Immers, dat argument
heeft geen betrekking op de vraag of openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het
doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft.
De openbaarmaking van de boetes zal plaatsvinden door de volledige tekst van het boetebesluit (met uitzondering
van vertrouwelijke informatie) op de website van de AFM te publiceren, onder begeleiding van een persbericht
met de kern van het boetebesluit. Ook wordt een bericht over de boetes opgenomen in de periodieke AFM-
nieuwsbrief. De AFM kan daarnaast het besluit publiceren door middel van een advertentie in een of meer
landelijke dagbladen.
Nadat dit boetebesluit rechtens onaantastbaar is geworden zal de AFM Rabobank Nederland nader informeren
over de wijze en het tijdstip waarop publicatie zal plaatsvinden.
5. Rechtsgangverwijzing
Iedere belanghebbende kan tegen deze beschikking bezwaar maken door binnen zes weken na bekendmaking
daarvan een bezwaarschrift in te dienen bij de AFM, t.a.v. Juridische Zaken, Postbus 11723, 1001 GS,
Amsterdam. Een bezwaarschrift kan ook per fax (alleen naar faxnummer 020-797 3835), per e-mail (alleen naar e-
mailadres [email protected]) of door middel van het formulier op de website van de AFM
(www.afm.nl/bezwaar) worden ingediend. Aan deze elektronische wijze van verzending stelt de AFM nadere
eisen die op haar website worden toegelicht. Dat een bezwaarschrift niet aan andere AFM faxnummers of AFM e-
mailadressen wordt verzonden dan de hier genoemde, is één van die eisen. De AFM zal het bezwaarschrift alleen
inhoudelijk in behandeling nemen als aan bedoelde eisen is voldaan.
Hoogachtend,
Autoriteit Financiële Markten
Was getekend
-----------------------
Assistent boetefunctionaris
-----------------------
Directeur
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 21 van 23
Bijlage 1 - Wettelijk kader
Vierde Tranche Algemene wet bestuursrecht (“VT Awb”)
Op 1 juli 2009 is de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd door middel van de VT Awb. In de VT Awb is de
volgende overgangsbepaling opgenomen:
“Indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.”
Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving (“Wwbfw”)
Op 1 augustus 2009 is de Wwbfw in werking getreden. Daarin is de volgende overgangsbepaling (artikel XII)
opgenomen:
“Ter zake van overtredingen die hebben plaatsgevonden of zijn aangevangen voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.”
Wft
In artikel 4:34 Wft is bepaald:
1. Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet wint een aanbieder van krediet in
het belang van de consument informatie in over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van
overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
2. De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument indien dit, met het oog op
overkreditering van de consument, onverantwoord is.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste
en tweede lid.
In artikel 1:80 Wft is bepaald:
1. De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van voorschriften, gesteld
ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen en de prospectusverordening alsmede terzake van
overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De bestuurlijke boete komt toe aan de toezichthouder die de boete heeft opgelegd.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid,
bedoeld in het eerste lid.
In artikel 1:81 Wft is bepaald:
1. Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande
dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 900.000 bedraagt.
2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding
het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete.
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 22 van 23
3. De toezichthouder kan het bedrag van de bestuurlijke boete lager stellen dan in de algemene maatregel van
bestuur is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is.
In artikel 1:97 Wft is bepaald:
1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge deze wet na
bekendmaking openbaar, indien de bestuurlijke boete is opgelegd terzake overtreding van:
a. een verbodsbepaling uit deze wet of ingevolge artikel 1:58, tweede lid, 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede
lid, 1:58c, derde lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, 1:77, eerste lid, derde volzin, 4:4, eerste lid,
of 4:4a;
b. een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1:81, eerste lid,
beboetbaar is gesteld met tariefnummer 4 of 5; of
c. artikel 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:42 of 4:87.
2. De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete geschiedt niet eerder dan
nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is
gemaakt.
3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet
bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de
voorzieningenrechter.
4. Indien de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de
toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blijft deze achterwege.
In artikel 1:98 Wft is bepaald:
Onverminderd artikel 1:97 maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete
ingevolge deze wet openbaar, nadat het rechtens onaantastbaar is geworden, tenzij de openbaarmaking van het
besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de
naleving van deze wet.
Besluit boetes Wft
In artikel 2 Besluit boetes Wft is bepaald:
Voor de tariefnummers, behorend bij de in artikel 3, 4 en 5 genoemde overtredingen, zijn de boetebedragen als
volgt vastgesteld:
Tariefnummer Boete
1 € 600
2 € 1.000
3 € 6.000
4 € 24.000
5 € 96.000
In artikel 3 Besluit boetes Wft is bepaald:
Ons kenmerk JZ----------------------
Pagina 23 van 23
Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de Wet op het financieel toezicht of in
een hierna genoemd artikel van een op die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur, is als volgt
beboetbaar:
Wet op het financieel toezicht Tariefnummer
4:34, eerste en tweede lid 2
In artikel 6, leden 1 t/m 4, Besluit boetes Wft is bepaald:
1. Indien een boete wordt opgelegd aan een persoon die behoort tot een van de hierna genoemde categorieën, is
de hoogte van de boete mede afhankelijk van diens draagkracht:
a. financiële ondernemingen; (…)
2. De draagkracht komt in de hoogte van de boete tot uiting door het boetebedrag, zoals bepaald op grond van
artikel 3, 4 en 5, te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 toepasselijke draagkrachtfactor.
3. Indien de toezichthouder niet beschikt over de voor de bepaling van de draagkracht noodzakelijke gegevens,
verzoekt hij degene aan wie de boete zal worden opgelegd deze gegevens binnen een door hem te stellen
redelijke termijn te verstrekken.
4. Indien de betrokkene de in het derde lid bedoelde gegevens niet binnen de in dat lid bedoelde termijn verstrekt,
is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de draagkrachtfactor vijf van toepassing.
In artikel 7 Besluit boetes Wft is bepaald:
De in artikel 6, tweede lid, bedoelde draagkrachtfactoren zijn:
e. draagkrachtfactor vijf:
[…]
2°kredietinstellingen en clearingisntellingen met een balanstotaal van ten minste € 50.000.000.000;[…]