Aalsters dialect - mijnwoordenboek.nl · ∙ hovaardig naar buiten uit, maar in werkelijkheid is...

34
Aalsters dialect Dit woordenboek Aalsters bevat 146 gezegden, 1544 woorden en 10 opmerkingen. 146 gezegden ∙ 3 rauwe eieren in een panneken geklutst - droi ra oiren in e penneken gekloesjt ∙ aan de overkant van de straat (maar niet loodrecht) - schief rechtoever ∙ arm gemeen volk - die van oever t' waoter ∙ ben je gek - werde gooi na roozig ∙ ben je gek geworden - zeje der au valies getorren ∙ ben je nu helemaal gek? - zeije na gielemool op anne kop gevallen ∙ dag waarop men niets zal doen - ne verloeren dag ∙ dat begint me waarlijk te vervelen - da beginjt ie serjees men kloeiten oit t' angen ∙ dat is een last - da's een pache ∙ dat is sterk - das zworen toebak ∙ dat is te duur voor mij - da kaan mennen broinen ni trekken ∙ Dat is wel het geval - Wéé baa toet jong ∙ Dat kan me niets schelen... - Ge wetsj angen ein... ∙ dat zweer ik - menne kop der af ∙ de rechteroever van de Dender - den andere kant van ' t woter (Moailebeik), soert van oever t' woater ∙ die is gek - door es veil weirk oon ∙ dom zijm - a ei van 'n eizel geiten ∙ drie rauwe eitjes in een pannetje geklutst - droi raa aaieren in e pènneke gekloesjt ∙ dronken (ik ben-) - ik em é stik in men zjilei / kloeïten ∙ dwaas persoon - djoeben ∙ een aarzelaar - nen acheleir ∙ een broodje smeren - en broeike smeirn ∙ Een feestje bouwen - E fistjen baa'n ∙ een inzinking krijgen - een kries kroigen ∙ een lelijk aangezicht hebben - getj een bakkes om stront op te sorteiren ∙ een mep op je gezicht - een kartasj op a moil - een kest op a bakkes ∙ een mep op uw kin - een boenk op aa kezze ∙ een oorveeg geven - en sjoufelet geiven ∙ Een pintje drinken - Een rebbe schellen ∙ een populair iemand - ne zjang van Brissel ∙ een vrouw met een man (let op dit gaat over Aalst bij Eindhoven!) - e vra met ere mensj ∙ eigenaardige vrouw - en schaa mattot ∙ en wees maar gerust - en zè mor gerest ∙ er is heel wat bekijks - der es veil beziengs ∙ Excuseer meneer, ik heb u niet goed verstaan. Kan u dat even herhalen? - Hein? ∙ Excuseer, ik heb u niet verstaan, kunt u dat nog eens herhalen? - Hein? / Wadde? / zeit da nog isj / kinde da nog isj vedrom oeverdoeng / op ernief ∙ ge moet er niet op rekenen - da za teigen à jaket zèn ∙ gek zijn - 't es iene va Lei ∙ haastig - te post en te peerd ∙ half om half, elk de helft - deltj ∙ hard werken - zen kloeiten afdroiën ∙ heb je het gezien? - eët gespannen? ∙ heel erg gek zijn - op anne kop gevallen en blijven bosjen ∙ Heel snel lopen - Loeipen dat a kloeiten geloik angen

Transcript of Aalsters dialect - mijnwoordenboek.nl · ∙ hovaardig naar buiten uit, maar in werkelijkheid is...

Aalsters dialect Dit woordenboek Aalsters bevat 146 gezegden, 1544 woorden en 10 opmerkingen.

146 gezegden∙ 3 rauwe eieren in een panneken geklutst - droi ra oiren in e penneken gekloesjt∙ aan de overkant van de straat (maar niet loodrecht) - schief rechtoever∙ arm gemeen volk - die van oever t' waoter∙ ben je gek - werde gooi na roozig∙ ben je gek geworden - zeje der au valies getorren∙ ben je nu helemaal gek? - zeije na gielemool op anne kop gevallen∙ dag waarop men niets zal doen - ne verloeren dag∙ dat begint me waarlijk te vervelen - da beginjt ie serjees men kloeiten oit t' angen∙ dat is een last - da's een pache∙ dat is sterk - das zworen toebak∙ dat is te duur voor mij - da kaan mennen broinen ni trekken∙ Dat is wel het geval - Wéé baa toet jong∙ Dat kan me niets schelen... - Ge wetsj angen ein...∙ dat zweer ik - menne kop der af∙ de rechteroever van de Dender - den andere kant van ' t woter (Moailebeik), soert van oever t' woater∙ die is gek - door es veil weirk oon∙ dom zijm - a ei van 'n eizel geiten∙ drie rauwe eitjes in een pannetje geklutst - droi raa aaieren in e pènneke gekloesjt∙ dronken (ik ben-) - ik em é stik in men zjilei / kloeïten∙ dwaas persoon - djoeben∙ een aarzelaar - nen acheleir∙ een broodje smeren - en broeike smeirn∙ Een feestje bouwen - E fistjen baa'n∙ een inzinking krijgen - een kries kroigen∙ een lelijk aangezicht hebben - getj een bakkes om stront op te sorteiren∙ een mep op je gezicht - een kartasj op a moil - een kest op a bakkes∙ een mep op uw kin - een boenk op aa kezze∙ een oorveeg geven - en sjoufelet geiven∙ Een pintje drinken - Een rebbe schellen∙ een populair iemand - ne zjang van Brissel∙ een vrouw met een man (let op dit gaat over Aalst bij Eindhoven!) - e vra met ere mensj∙ eigenaardige vrouw - en schaa mattot∙ en wees maar gerust - en zè mor gerest∙ er is heel wat bekijks - der es veil beziengs∙ Excuseer meneer, ik heb u niet goed verstaan. Kan u dat even herhalen? - Hein?∙ Excuseer, ik heb u niet verstaan, kunt u dat nog eens herhalen? - Hein? / Wadde? / zeit da nog isj /kinde da nog isj vedrom oeverdoeng / op ernief∙ ge moet er niet op rekenen - da za teigen à jaket zèn∙ gek zijn - 't es iene va Lei∙ haastig - te post en te peerd∙ half om half, elk de helft - deltj∙ hard werken - zen kloeiten afdroiën∙ heb je het gezien? - eët gespannen?∙ heel erg gek zijn - op anne kop gevallen en blijven bosjen∙ Heel snel lopen - Loeipen dat a kloeiten geloik angen

∙ het belangrijkste - 't prinsjte polsjte∙ het Belfort van Aalst - den tettentoeren∙ het een en ander - tienj en tander∙ het is niet erg - tka gi / giejn kwood∙ Het is u geraden. - Tis a gerooje∙ Het is zover - Lap∙ het zal wel zijn. - 't zalwel a'a skaan∙ Hij heeft in zijn broek geplast - Oi eit in zèn broek gezjikt / E eedem bepist∙ hij heeft zich overslapen - he heit op zen slep gelegen∙ hij is dood - a eit zenne kerf gezetsj∙ hij is zot geworden - ze kommen em holen me de koesj me de witte peiren∙ hij kan niets - e ka geine poit pissen∙ hij lijkt op zijn vader - 't es zè voir gescheit'n en gespaven∙ hij maakt misbruik van jou - è radj èn voer mè aa∙ hij trekt als 2 druppels water op zijn vader - 't es zè voier gescheiten en gespagen∙ Hij zal voor ons geen boodschappen meer doen - E zal ver ons giejn commisjes nimmer doeng∙ Hou je handen op je (fiets) stuur - aagt a annen on a gedong (van a velo) ∙ hovaardig naar buiten uit, maar in werkelijkheid is het veel minder, schone schijn dus - grosj en fier, kolen manchet, thois giëne fret∙ hovaardig persoon - stront wie eet er a geschèten∙ iemand berispen - emmand onder zen kloeïten geiven∙ iemand een trap geven - ne schip in zen kloeiten geiven / ne schip onder zen vioel geiven∙ iets dom doen - ne kemel schieten∙ iets ter harte nemen - gralek noaig oontrekken∙ iets tevergeefs doen - gelek dagge me anne pie in de pap slotsh∙ ik ben dronken - ik em é stik in menne melen∙ ik ben het beu - t hangt men kloeïten uit∙ ik ga een dutje doen - 'k gon mé en betjen afkappen∙ ik heb in mijn broek gekakt - kem ie een saas veern∙ ik heb jicht - ' k zit mé ' t bisjten∙ ik was berucht - ik was gekost gelèk as slecht geltj∙ ik was zeer verwonderd - 'k viel bekanst schief achterwesj oever∙ ik zal u liggen hebben - ik gon a isj ne poater schiljer' n∙ Is dat niet zo, lieve vriendin? - Est ni woor, mé schoap?∙ is hij nu helemaal gek - Zeije na gielemool op anne kop gevallen∙ Je bent de tijd weer aan het rekken! - ge zetter weir een pansj ont oon angen ein!∙ je hebt een snottebel aan je neus hangen - ge hetj licht op∙ Je moet er niet op rekenen - Da za tegen a jelee zèn∙ jij hebt geluk - g'et chanse∙ Jong geleerd is oud gedaan. - Oudjes kunnen niet jongleren.∙ Kan ik u helpen - Oon de Oilsjteneers; As ge ni een wetj vraug het oon Zjan-Lowie∙ Klap eens in jullie handen! - Plasjt insj in eir annen!∙ klein gastje zat ik op 'tschool - as kloine sproit zattek opt schoel∙ koop het em - koeipet 'em∙ kortaf - een snabbe en een beet∙ lang geleden - in de joren loekes∙ langs de neus weg - schiefgoddeweg∙ lief meisje - molle∙ Mag ik eens met je naar bed? - Maggek aa blommeken insj plikken.∙ mag ik u even passeren? - mak isj deir∙ men oogst wat men zaait - tzal van an nees in a moil drippen∙ mep geven - sirkonfleks geiven, en aksekwensje geiven∙ mijn achterwerk doet pijn - mé gat doe zjier

∙ naar wc gaan - gon baten∙ niet betrouwbare persoon - jaan men kloeiten∙ niets weten - van krommenoos geboren∙ niks weten - van toeten of blozen weiten∙ nooit - as d' elle vervriest∙ nooit niet zwijgen tijdens de lessen - noeit ni zwoigen toidens de lessen!∙ op zijn geldbeugel zitten - graalek pinnig, ert van afgangk∙ Past dat paar (schoenen) U? - Pastapora∙ Speel eens een leuke plaat! - Smoit insj een goeie ploot op!∙ storm in een glas water - en scheit in en fles∙ tegen u ballen - tegen a kloeiten∙ Tot volgend jaar - Tot noste joor∙ Tussen - ' t oaïland Jipka∙ tussen markt en kapellestraat - in 't gat van de mert∙ twee drinkebroers - zat en zwetzat∙ u bent een niet al te slimme persoon - ge zetj nene dommen kloejt / ge zetj ne simmen∙ uit de nek kletsen - een windjboil∙ uitgaan (op café) - de kaffeis afdwoilen∙ uw witte kousen in de was - a witte kaaskes in de was∙ vallen - pladdesh doen∙ van geen ophouden weten - bloiven (deur) goan∙ van hier naar daar - van ier no geir∙ van iets goed iets slecht maken - nen stoiver op en ortjen droin∙ veinzen niet op de hoogte te zijn - van krommenoos geboren∙ vlug - op nen hik èn ne goi∙ voor jou hetzelfde - vansgeloiken∙ Waar er drank is, is er feest. - Woor da 'tn drank es, ester e fisjtjen∙ waar is u vriendin? - woor zitj a mokke?∙ Waarom ben je lastig? - woorom zejje dwees?∙ we gaan een feestje bouwen - skaan, fistjen baan∙ werken (hard -) - zen kloeïten afdroïn∙ wij blijven doorgaan - weir doeng voesj∙ Wordt smalend gezegd, nadat iemand een onwelriekende wind heeft gelaten. - De locht stinkt, ' t zastront regenen.∙ zacht gekookt - nizekes∙ zat zijn - goe geloin / keirre goe vol / e stuk in moin kloojten emmen∙ Ze doet weer moeilijk - Ze is weir in eren diaprast∙ ze heben me weer goed liggen - zemmen weir ferrem in mèn raupen gescheitn∙ ze heeft brede heupen - zès bried geschaverd in hèr leen∙ ze heeft geweldig mooie benen - zej ferrem poeitn onder eere pisbak∙ ze heeft lange benen - eir ekster woentj oeig∙ ze heeft lange benen - eir inkommen leit oeig∙ ze heeft lange benen - eer ekster woeint oeig∙ ze is klein van gestalte - tes ieën mee e goeër smoksken∙ ze niet meer alle vijf op een rijtje hebben - das en ronne taufel, door isj gienen iejnen hoek nimier oon∙ zich niet goed in zijn vel voelen - ni op zenne chef de fil zen∙ zich vuil maken - bedesteren∙ zijn best doen - zen devoeiren doeng∙ zo een hoop aardappelen - azoei nen doesj patatten∙ zonder geld zitten - giejne rotte frang emmen∙ zwak mentaal gehandicapt - een betjen achterlek

1544 woorden∙ (aan) gezicht - bakkes, smoel, toet∙ 's avonds - sauves∙ 's morgens - 's meires / op de meirend∙ 's namiddags - ' s achternoeinsj∙ "De Beurs" (van Amsterdam) - de Bezze∙ "De Graaf van Egmont" - de koont∙ "De Graaf van Egmont" - de "Comte"∙ aal, paling - polink∙ aalserse grammatica - oilsjterse grammeir∙ Aalst - Oilsjt∙ aalstenaar - oilsjteneer∙ Aalsters - Oilsjters∙ Aalsters - Oilsjters ∙ Aalsterse vlaai - Oilsjterse vloïn∙ aambeien - 't spein∙ aan - oon∙ aan de toog hangen - toeigplekker∙ aanstalte - aprensje∙ aansteker - briekei∙ aap - metteko∙ aap - aup∙ aardappel - patat∙ aardappelen in de schil - pellepatatten∙ aardappelen pletten - patatten desteren∙ aardappelpuree - deirgedone patatten∙ aardbei - eirebeis∙ acheruit vallen - achterwesjoever vallen∙ achterlijk / debiel / belachelijk persoon - nen teppen∙ achterlijk persoon - ne gekloesjten∙ achterlijke - achterlekken∙ achterlijke vrouw - een kalle∙ acrobaat - kadoensjtemoaker∙ acrobatentoeren - kadoensjten∙ ademen - osemen∙ aderspat - varissen∙ afbeulen - afprossen∙ afdak - louche∙ afgekeurde hop - achterstauk∙ afgunst - piskandausje∙ afscheidsbal - afschoidsbaal∙ afslaan - afsloan∙ afspraak - afsprauk∙ agent - poliesjemaan, sjampetter, azjent, ∙ ajoin muziek - ajoin music∙ ajuin - ajoin∙ Akelig, schrikwekkend - benalijk∙ AKV - Oilsjters Carnaval Verbond∙ aljeblieft - nem∙ alle andere dagen ook - aal d'ander daugen oeik∙ alleen - alliejen

∙ allemaal - allemool∙ allemaal - ammol∙ alles - aal∙ als - as∙ als ik - azzek∙ alstublieft - astamblieft∙ alternatie - ontroje∙ altijd - altoid∙ altijd - altet∙ alweer - vedrom∙ appelmoes - appeltrot∙ applaudiseren - in a annen plesjen∙ appropoo - nog isj iet∙ arm gemeen volk - kloetjesvolk∙ arme vrouw - sloeir∙ armoede - mizeire∙ armoede - eiremoei∙ arrogant persoon - ne jaan men kloeiten∙ asbak - sandrijée∙ asbak - sanderjei∙ asresten - schramoeille∙ atheneum - tatteneom, décolmoyenne∙ auto - otto, vwatier∙ autoped - trottinet∙ babbelzieke vrouw - kommeir∙ babe - hiete gerre / iejte schelle∙ baby (een -) - e plat kindj∙ bagage - baggoche∙ bakharing - lammeke zoet∙ bakkersvrouw - bakkerinne∙ ballekes in ajuissaus - blendj konoin∙ balletjes in uiensaus - baalekes in ajoinsaas∙ balpen - bik∙ bang - benaat∙ bangelijk - benalek∙ baren - koeipen∙ baret - alpijn∙ batterij - pille∙ bazige vrouw - boazinne, onderoffecier∙ beangstigend - benaleik∙ bedelaar - afdoenjer∙ bedot - gereejn∙ bedrieger - kremer∙ bedrogen - bedroegen∙ bedrogen - in't zak gezet∙ bedrogen - bei den bok gezetj∙ bedronken - bezoepen∙ bedronken - kalisj∙ beeld - postier / beldj∙ beenhouwer / slager - bienaver∙ beerton - koesjekoip∙ beestje - biestje∙ beetje - ewa

∙ beetje gek - nen oek af∙ behanger - bejanger∙ bekleden - bekliejn∙ belachelijk persoon - ne semmen∙ belachelijk persoon - troeten∙ belastingen (gebouw der -) - de trappekes / het huis der zuchten∙ belastingsdienst - trapkesop∙ beleg - - boival∙ belfort (Aalsters -) - tettentoeren∙ beloven - beloeven∙ ben je - zedde∙ ben je - zejje∙ ben je nu helemaal gek - zejje na grat op anen kop gevallen∙ ben je nu helemaal gek? - Zedde na giejlegans op anne kop gebosjt∙ ben jij nu volkomen gek! - ge zetj er gerat af / eje deir a valies getorren? / zeje goi na volleideg zotgewerren?∙ benzine - naft∙ bergaf - beirgaf∙ berispt worden - onder zen kloeïten kroigen∙ beroepsmilitair - boefer∙ beroerte - gerokte∙ beschaamd - beschomd∙ betalen - afdokken∙ betalen - péjasteren∙ betasten - oeverpampelen∙ beurs - bezze∙ bevestiging op vraag - a join, a joos, a joot∙ bevroren - bevroezen∙ bewerken - beweirken∙ bewijs - bewoaïs∙ bezem - bestel∙ bezopen - bezoepen∙ bh - sutjein, tettemoesj∙ BH - tettemoesj∙ bh - tettengaraasj∙ BH - tettengariel / tettegaraasj∙ biet / suikerbiet - betrouf∙ bij - boi∙ bij (insect) - bie∙ bij elkaar - beinieën∙ bij jullie - beineir∙ bij ons - beinons∙ bijna - bekanst∙ bijna tegenover - schiefrechtoever∙ biljet - beljet∙ bitter - rensj iejt∙ blaadje - blooiken∙ bladeren - bloiren∙ blaffen - bassen∙ blauw - bla∙ blauw - blaat∙ blauw oog - blaa lonker∙ blauw oog - bla oeig

∙ blauwen - blaan∙ blinden (voor raam) - blaffetieren∙ bloedworst - zwerten trip∙ bloem - blomme∙ bloemboeket - blommekei∙ bloemen - blommen∙ bloemenboeket - blommekei∙ bloemkolen - wooter en windj∙ bluffen - stoeffen∙ bluffer - blageir∙ bluts - bloesj∙ boekentas - schoelkabbas∙ boekentas - schoelkabas∙ bokaal - bokal∙ boks, slag - akketatjen∙ bomen - boeimen∙ bommetjes voor speelrevolver - poerkes∙ bondjas - vélle frak∙ bonen - boeinen∙ Bontjas - Velle frak / Foeriere vest∙ bonzend vallen, stuiteren - botteren∙ boodschappen - kommisjes∙ boodschappentas - kommisjekabas∙ boom - boeim∙ boomgaard - boegort∙ boorsteen - boilje∙ bord - talloeër∙ bordeel - oerenkot, kabardoesjken∙ borduur - boille∙ borduur - bordier∙ borduur - zep∙ borsten - boiken∙ borsten - memmen∙ borsten - melkzakken∙ borsten - besten∙ borsten - loezen∙ borsten - tetten∙ boterhammen - boekes / boetrammen∙ boterhammen - boeterammen∙ boterhammetje - booken∙ botsautos - otoskooter / Bosjotoos∙ botsen - bosjen∙ botsing - botter∙ bovenhal - nallei∙ braakliggend - voegel wie∙ braderij - braderoij, braderie∙ braken - spagen / spaven∙ brandnetel - tingel∙ brandweerwagen - pompier∙ Breda - Breida∙ breien - broain∙ breiwol - sajet∙ broekpisser (kind) - piskaas

∙ bromvlieg - ronker∙ brood - broeid∙ broodbeleg - boival∙ bruin - broin∙ Brussel - Brissel∙ brusselse kaas - stinkende kees∙ Brusselse steenweg (brug over spoorweg) - beirgsken-op-beirgsken-af∙ buggy - sjaret∙ buik - boik∙ buik - bredden∙ buikpijn - boikpoin∙ bulten / hobbels - boeltjen∙ bundelen - boenjelen∙ burgemeester - berremiejster∙ café - stammenei∙ Café Den Open Haard - bij Orlie Schoein∙ carnaval - vastelauved∙ carrousel - peiremeeln∙ cavia - zjierat∙ CD / compact disc - ceidei∙ Cervela - Loeiktrip, loeikwest∙ charcuterie / broodbeleg - boival∙ chocolade - sjokolat, sjauëkelat (mé d' oitsprauk van oever ' t woter) ∙ chocolade - sjokkolat∙ chocolademelk - sjokelattentei∙ compleet gek - grat gebeldj∙ concert - conseir∙ crisis - kries∙ daar - ageir∙ daar - door∙ Daar - Geer∙ daarginds - adoar∙ daarvoor - dorveir∙ dadelijk - sebiet∙ dagen - daugen∙ dak - et tek∙ dakgoot - kornis∙ dan - tèn∙ das - plastrong∙ dat - da∙ Dat doe je wel - ba ge doetj∙ Dat gaat te ver. - Dasteroever!∙ dat ik het heb - dannek' et em∙ dat is erg - da's noieg∙ Dat is niet het geval - Wéé baat' n doet jong∙ dat vind ik erg eng - da' s graalek benaalek∙ dat zie je van hier - on aa bezze∙ de bar - den toeig∙ de brandweer - ne pompier∙ De dieren - de bisjtjns∙ de grootste - de groesjte∙ de grootste - de groeisjten∙ de kleinsten - den klensjten

∙ de koning - de keenink∙ de leirekesroute - 't roetje va Moeissel∙ de mis - de mes∙ de zot houden - 't standjen aven∙ décolleté - schoeine vaveiren∙ deelgemeenten - diejlgemientsjes∙ deken - sozje∙ deksel - scheil∙ Dender - Denjer∙ Dendermonde - Deiremonne / Eiremonne∙ Dendermonde - ' t derp van Deiremonne∙ denderstraat - gendarmeriestroat∙ denken (dacht, gedacht) - ook nadenekn - pèizen (pèizde, gepèizd) - oïk nopèizen∙ dennenappel - mastentop∙ deuk - bloesj∙ deur - deir∙ deur - deer∙ deurkader - shambrang∙ deze morgen - van de meiret∙ diamant - biejoe∙ diaree - schoiteroi∙ diaree - spietaklasj∙ diarre hebben - de voer van aa ol schoiten∙ diarree - schoiteroi ; 't schoit∙ die - doï∙ die is gek - ze meigen em holen me de koesj me de witte peiren∙ dier - biejest∙ dierentuin - biejestenof∙ dik achterwerk - komfoeir∙ dikkopje - paupeloenjeken∙ dinsdag - doist' ndag∙ dinsdag - doistag, doistendag∙ direct - sebiet∙ direct - vanoiges∙ dirk martens - de zwette maan∙ dobbelsteen - raufelstien∙ documentairefestival - dokumentausjefestevaal∙ Doe ik niet - bakkenzaa∙ doen - doeng∙ domme vrouw - kalle∙ domme vrouw - stomme kalle∙ dommerik - flokaat∙ donderdag - donnerdag∙ Doolhofstraat - Saroepstroat∙ doorduwen - deirdaven∙ doorgaat - deirgoot∙ doorsurfen - deirsirfen∙ doortrappen - deirterren∙ doos - doeis∙ dorpel - boille∙ dorpel, drempel - delper∙ dorst - dest∙ draad - droot

∙ draagbare radio - portatif∙ draai geven - zwing geiven∙ draak - drouk∙ dranghekken - nadaar∙ drempel - delper∙ drempel / dorpel - delper∙ drie - droi∙ driewieler - droiwieler∙ driewielige bakfiets - triporteur∙ dromen - droeimen∙ dronken zijn - kem é stik in moin jelee∙ droog - droeig∙ druiven - woinbeiz'n∙ druk maken - a kas opfretten∙ drukke vrouw - mieklawiet∙ drukte op straat - begankenis∙ duiker - doiker∙ duivel - doeivel∙ duivel - dulver∙ duivel, bedrieger - dianter∙ Duizend - Doezje (n) d∙ duizenden - doezjenden∙ durven - teiven∙ durven - tèiven (teivde, geteifd) ∙ duw - daag∙ duwen - daven∙ DVD - deiveidei∙ DVM - spinozjerokken∙ DVM - de dams∙ dwaas - dwoozen; dwoos∙ dwaas - dwees∙ dwalen - vasjollen∙ dwarsdoor - lossendeir∙ dwazerik - zjoeben∙ dweil - dwoil∙ echt - persé∙ echtgenoot - de moinen∙ echtgenoot - eere ventj∙ echtgenote - donsj / dei van onsj∙ eekhoorn - iejkoeireken∙ een - nen∙ één - ieën∙ een (man), een (vrouw), een kind - ne (maan), en (vra), e (kindj) ∙ een badjas - ne pinwoir∙ een beetje - greimelken∙ een beetje (de griep) - en smeit van (de griep) ∙ een bundel hooi - nen boenjel howe∙ een dikke knikker - nen dieken meirbol, nen tierekatasch of nen tierekardatsch∙ een dronkaard - nn dronkord∙ een ferme kerel - ne kastaar∙ een gek - ne gekapten ; nen alven, nen oek af en ten de groesjten trap van vergeloikink> een ronnetaufel∙ een gierigaard - nn zeiveniejre zjieker

∙ een grappige vent - eu stikske gescheit' n∙ een jong slungelig meisje - mizjewanne∙ een lucifer - e stekske∙ een nachtemmen - nn adzjudant∙ een omgekeerde zaklampenfuif - Een auverechte pillampenfoif∙ een ongeluk - een aksident∙ een onverdraaglijke bestweter - ne jaanmenkloeiten∙ een oud café - eu kaffei de scheipvoort∙ een product aanbrengen - een bitjen mazamat oandoeng∙ een rietje - a stroke∙ een scheet laten - broekhoest∙ een slag in het aangezicht - en saflet oep a wezen (moil) / en raket oep a wezen (moil) ∙ een slag op je wang - een sjoflet op a kaok∙ een steegje - e kasjke∙ een stokje voor steken - ane velau teigezetten∙ een stommerik - ne schievenachterwesjoever.∙ een tol - tierekatasj∙ een tol (speelgoed) - nen tierekatasj (speilgoed) ∙ een tuin - nn nof∙ een uitstulpsel - nen tjoepel∙ een vogeltje - e voegelken∙ een vrouw dat drinkt - a zatte kit∙ een vuile prei een vuile vrouw - een voile proi een voile vra∙ eend - oenjer∙ eendracht - iendracht∙ eens - isj∙ eerbetoon - iejrbetoein∙ eerlijke - ierlekken∙ eerlijke - ierlekke∙ eet - etj∙ egel - esse∙ ei - oai∙ eieren - oiren∙ eigenaar - oaigeneer∙ eigenaardig - scha / scha dinges∙ eigenaardig persoon, humorist - schaa maan∙ Eigendom - Terreng∙ elkaar - makoor∙ elkaar - makander∙ emmer - auker (ook: iejmer) ∙ emotie - antrousje∙ emoties - emoosjes∙ eng - benaalek∙ enkels - knoeselen∙ enorm - gralek∙ enorme - gràleken∙ er is heel wat (voetgangers) drukte - der es veil begankenis∙ er uit - der ooit∙ erg - eirg / vriejt∙ erg lang geleden - vried lank lein / en toike lein∙ ergens - ieveranst∙ erger je niet - fratj a kas ni op∙ ernstige val - botter

∙ erwtjes - eirtekes∙ escargots - scherregoss' n∙ Esplanadeplein - Koelemert ∙ esplanadeplein - koelemert∙ eten - fretten∙ eventjes - rezzekes∙ ezel - azjel∙ feest - fiest∙ feit - foit∙ fier - grosj∙ fier - permentig∙ fiere persoon - bloos∙ fiets - velau∙ fietsen - per velou rojn∙ fietsstuur - gidong∙ fijt - veirkevlies∙ film - ne fillem∙ fluiten - schuifelen∙ fopspeen - sjok, sjokkemme - sjokken (ww)∙ fotograaf - podrettentrekker∙ fototoestel - kodak∙ fout - faat∙ frank (geld) - nen bést∙ frietkoten - fritkoeten∙ frutselen - foechelen∙ ga weg - god oon∙ gaan - goon∙ gaan we door? - gommen voesj?∙ gang - gank∙ garnaal - gernot∙ gas geven - poer geiven, bezze geiven, vlam geiven, ∙ gat - voeig∙ gebaar - geboor∙ gebakje - pateiken∙ gebeuren - gebeiren∙ gedaan - gedoon∙ gedrongen kruiperig vervelend persoon - ne kleine kremper∙ gedronken - gezoepen∙ gedroogde haring - gedroeigd'n erink, boelink∙ geduld - possensje ∙ geef me eens dat pasteitje - gyf mé ne kier da pateke∙ geen - gieën∙ geen raad weten - va giejn aat poilen weit' n te moaken∙ gehakt - gekapt∙ gehaktbal met ajuin - 'n ooibekken∙ gehandicapte - mallooinnige∙ geheel - grat∙ geit - goit∙ gek - mabboel∙ gek - beizekoek mankeiren∙ gek - kirrebisj∙ gek - tes ienen ver Léé∙ gek - troetn

∙ gek - vois los∙ gek persoon - toitendrooir∙ gek worden - deirterren∙ gekookt - gezoeien∙ gekookt - gekoekt∙ gelatine pudding - ledder∙ geld - geldj, moenekaa∙ geld geven - sengen afgeiven∙ geld tonen - blikken boeven olen∙ geldnood - geldjnoeid∙ geldnood - zwette snie zing∙ geleden - afgezing, geleën∙ geleden (lang -) - lein (lank -) ∙ gelezen - geleizen∙ geluid - geloid∙ geluk - chanse∙ geluksvogel - sjansaar∙ gemaakt - gemokt∙ gemeen mensen - ramenant, soert∙ gemmen volk - soert oit de klein hoizekes∙ gemorst - gegosseld∙ Gent - Gentj∙ gepasseerd - gepasseird∙ Geraardsbergenaar - Giejsbeirgenoor∙ Geraardsbergsestraat - zaatstrotpoeërt∙ gerei - bataklang∙ gesproken - gesproeken∙ gespuis - soep∙ gestolen - gestoelen∙ getrouwd - getraat∙ gevonden - gevon' n∙ geweldig - gralèk∙ gewoon - gewoein∙ gezelschap - kompannie∙ gezever - gekajoeber∙ gezicht - smoel∙ gezicht - bakkes, moil, toet∙ gezouten vis - boelink∙ gierigaard - een pinne∙ gierigaard - kreftamboiter, peizeweiver∙ ginder (ginds) - gier, geer, ageer∙ gips - plooster∙ glijbaan - afrijzer∙ gluurder - cornissesloiper∙ goed oog - masjersoeig∙ gommetjes - chinchip - zjinzjip∙ goochelen - schammateiren∙ goot - zjep∙ goud - gaad∙ goudvis - gaadvis∙ graaf van egmont - graastieën - de koônt∙ graag - geiren∙ grappige vrouw - schaa jak

∙ gras - gès∙ gratis - groatis∙ griffel - tjoep∙ grind - rakalj∙ grint - karaljekes∙ groen - groen∙ groenten - groensjel∙ groot - groeit, groesj∙ groot hoofd - blooskop∙ grootmoeder - metjen∙ groottante - matant∙ grote - groeite∙ grote boodschap doen - isj baten∙ grote knikker - tierekatasj∙ Grote tepels - Groeite sjoepappen∙ grove fout - keimel∙ Guido Gezellestraat - Tsaar∙ gunnen - jonnen∙ Haaltert - Oiljtert∙ Haarvlecht (en) - Keikel (s) ∙ haast u wat - osta een betjen∙ haken - krosjteren∙ halen - hoalen∙ handtas - schakosj∙ hard werken - a bezze afdroën∙ harde slag - karremelle, een galet∙ harige vrouw - bizzon vra∙ haring - eering∙ haring (ook plaatsnaam) - erink∙ hart - ert∙ hebben - emmen ('k em, g'etj, a eit, weir emmen, geir etj, zeer emmen) ∙ heel - gralèk∙ heel erg - gralek noaig∙ heet - iejt∙ heete muis - iete mois∙ heethoofd - ietenbollie∙ helemaal - gilleganst∙ helemaal - giejlegans∙ hemd - emme∙ hemd - slep∙ Hemelvaartsdag - onzjierheimelvoort∙ herdoen - oeverdoeng∙ herhaling - herhoaling∙ Herzele - Iejzel∙ hesp - eps∙ het - ' t∙ het aalsterse woordenboek - den oilsjtersen diksjoneir∙ het belangrijkste - 't prinshte polshte∙ het einde van - 't enjevan∙ het is niet goed gelukt - t'es ter nor gesmeit'n∙ het loopt fout af - ' t es van' n ont∙ het nieuw politiebureau - 't gloze kot∙ het stadhuis - 't landhois (in oilsjt hemme ze gin stadhois!)

∙ het Vredeplein - de kat∙ Het zal wel zijn - ' t zawel a' a skaan∙ hey schatje! - Ej bizje!∙ hier - ier∙ hij - oi∙ hij is gevallen - heis getotterd∙ hij is kwaad - es in zen wiek geschoeten∙ hinken - peirtinkelen∙ hoe - oe∙ hoed - kest∙ hoen - oenjer∙ hoer - nette vrouw∙ hond - ond∙ hoofdkussen - kopkisse∙ Hooiwagen, spin - nen zeivenierenslonjer∙ hoop - oep∙ hopen - oepen∙ horen - oeiren∙ hospitaal - tospitool∙ hou je mond - aagt a moilOud A Bakkes∙ houdelijk - haafelek∙ huichelaar - karottentrekker, moilentrekker∙ huis van plezier - kabardoesjke∙ huisjesslak - karrekol∙ hun - eejr∙ hutsepot - oesjepot∙ IDFA - iedeeëfaa∙ idioot - troeten∙ iedereen - iederiejn∙ iemand die niet naar huis wil vanuit het cafe - plekplooster∙ iemand die veel koffie drinkt, koffieleut - kaffebezze∙ Iemand met ros haar - Ne vos∙ iemand van dendermonde - nen boitelander∙ ijsje - cremken∙ ijskreemkar - kreemkeire / kreimeglas∙ ik ben - Kzen∙ Ik ben dronken - 'k Em e stik in men gilé / kloeïten / 'k Em e stik in menne meilen∙ ik heb - kem∙ ik was bekend voor mijn kattekwaad - kwas gekost ver moin staate moil∙ ik weet van niks - kweet van toeten of bloozen∙ ik zal je eens liggen hebben - kzal aa isj goe be aa kloeitn émmen∙ ik zie - k' zing∙ ik zie u graag - 'k zieng a geirn∙ in de war - in de weddel∙ in de war - vernoesjeld∙ in je bed kruipen - in a keef kroipen∙ in verwachting - in poziesje∙ inspiratie - insperausje∙ ironisch lachen - zwanzen∙ is - es∙ is het - ist∙ islamiet - tipslasj

∙ ja - joïk, joug, joïn, joos, joot, joumen∙ ja maar ja - ajommoja∙ jaar - joor∙ jaloers - jaloes∙ jaloezie - jaloezegetteroi∙ jam - zjeloa∙ jan - jannet bontje∙ jaren - joaren∙ je - ou∙ jenever - chaneivel∙ jeuk - iksel∙ jij - goi∙ jonge man - koskrie∙ juist - bozjop∙ jullie - geir∙ juwelen - bizjoeterie∙ kaars - bozjie∙ kaars - kees∙ kaarsvet - keesriet∙ kaas - kees∙ kaaskroket - keeskroket∙ kabaal maken - perrewetten mauken∙ kachel - stoef∙ Kachelpook - Koeter'auk∙ kader van de deur - sjambrang∙ kameel - kemel∙ kameel - kamiel∙ kapot - grat af, grat om jiep, nor de kloeiten∙ kar - keire∙ karamel - kerremelle∙ karretjes - kèrrekes∙ kat - tekhaos, kornisj konoaïn∙ katholieke meisjesschool van Aalst - de Dams, spinozjerokken∙ Katholieken (politieke strekking) - Tjeven∙ katje verstopper - katjen alloe∙ kauwgom - sjik∙ keitjes - karellekes, rakkaljekes∙ keizer - koizer∙ Keizerlijke Plaats - Vesten∙ kelder - keller∙ kerk - keirk∙ kersen - kezzen∙ kerstboom - kestboeim∙ keuken - keken∙ keukengerei - pottekarie∙ kikker - pooit∙ kilometerteller - kilometrik∙ kind - kindj, pallesoot, kadee∙ kinderachtig gedrag - kinjerozje∙ kinderen - kinjer'n ; kadein∙ kindergedoe - kinjerrozje∙ kinderkoets - kinjerkoesj∙ kinderwagen - kinjerkoesj

∙ kip - kiek, kieken∙ klagen - kreften, kloagen∙ klanten - kalanten∙ klapluik / oor - blaffetier∙ kleding - ploenje∙ kledingzak - ploenjezak∙ kleerkast - kliejrkas∙ kleingeld - inkel∙ kleintje - vernepelingsken∙ kleren - klierossje∙ klets - klasj∙ kletsen - plasjen∙ kleuren - koleiren∙ kleven - plekken∙ klompen - kloeten∙ klontje - pilleken∙ klontjes suiker - broeidsoiker∙ klootzak - bezze∙ kluis - klois∙ klutsen - kloesjen∙ knarsen - kranjzelen∙ knieën - knienen∙ knijpen - pisjn∙ knijpen - pischen∙ knikker - meirbol∙ knikkers - meirbollen ∙ knikkers (groot) - tierekartasjen∙ knikkers (klein) - bizjoekes∙ knikkers (normaal) - meirbils∙ knipoogjes - knipoeigskes∙ knoeier - destereer∙ koffie - kaffe∙ koffiefilter - caffebezze∙ koffiekop - Zjat∙ kolen - oeile∙ kolen (groente) - koeilen∙ kolen (steen-) - koelen∙ kolenas - schrammoelje∙ kom - kastrol∙ Kom eens hier! - Komdinsjier!∙ Kom hier! - Komdalier!∙ kom je? - komde?∙ komaan - komoon∙ kommoer - komkoer∙ konijn - konnouen (centrum) ∙ koning - kenink∙ kooi - moit∙ koop - koeip∙ koord (je) / touw - koere (koeireken) / keure∙ kop - zjat∙ kop koffie - een zjat kaffe∙ kopen - koeipen∙ koper - koeiper (=mensj) of koeper (metool)

∙ korst - kest∙ korte kousen - shoshetten∙ korte vrouwenkousjes - broeskes∙ kortstondige verloofde - keiremeslief∙ kostelijk - petje ploeï∙ kostschool - pansjnoot / pensjonoot∙ kotsen - spaagen, oevergeiven∙ kous - kaas∙ kousenband - sjattrel∙ kozijdeur - shambrang∙ krakelen - krakiejl∙ krant - gazet∙ kreuken - vernoesjelen∙ kruis - kroois∙ kruiwagen - kerrewougen∙ kuis - kois∙ kurk - stopsel∙ kurk (op fles) - stopsel∙ kus - beiz∙ kussen - kissen∙ kussensloop - ippelink∙ kwakzalver - goitendoktoer∙ kwastje - flosjken∙ laag - lieg∙ laat - lotj∙ laatste pintje - slaupmoesj∙ lade - schof∙ laden - loïen∙ laken - ammelouken∙ lammetje - lemmeken∙ lampekap - abazjoer∙ lang - lank∙ Langs daar - Ageer ; lageer∙ langs ons streek - lalonzent∙ langs uw streek - laleirent∙ lastig persoon - ambetanterik∙ lawaai - lawoait∙ ldvd - lossendeirdeveirdeirdeir∙ Lede - Lei∙ leiband - lisj∙ Lelijk persoon - drauk∙ lepel - leiper∙ leraar - lieroar∙ leren - lieren∙ lesbisch - pot∙ leuk - foin∙ leuk / tof - vriejt∙ Leuven - Leeven∙ Lexy - azjel∙ liberaal - blaan∙ liberalen - de blaa∙ licht gekookt - nizzekes∙ lichtjes vuil - bekeiseld

∙ lichtschakelaar - eintripteur∙ lichzetel (transatlantieker) - loiërik∙ lieden - ling (zeer oudà∙ liedje - lieken∙ liefje - mokke∙ Liefje - bisjeke∙ lies - iegenissen, ikeniesen∙ lies - ikselplek∙ liesstreek / lies - iekenissen∙ ligzetel - sjesloon∙ lijf - loaf∙ lijn - loain∙ likken - lekken∙ likstok - stamper∙ lolly - ne spek∙ lood - loeid∙ lopen - loeipen∙ los door de voordeur - lossendeirdeveirdeirdeir∙ losstaand - wiggelwaggel∙ Louis - Lowie∙ lucifer - steksken∙ luiaard - loiërik∙ luidruchtig zijn - klasjoeir geiven∙ luidspreker - loitspreiker∙ Luipaard - Loipeerd∙ luirik - tamzak∙ luis - lois∙ luisteren - loisteren∙ maaltijd - meireteiten, noengeiten, oaventeiten∙ maan - moon∙ maand - mondj∙ maandag - monjdag∙ maar - moar∙ maar ja - mo joot∙ maar zus en zo - van 't alver droi donker∙ maat - moat∙ maden - moikes∙ magere slonzige vrouw - Mizjewanne∙ mama - pattoeter∙ man - teppen∙ man geslacht - bezze∙ man met streken - bevallegort∙ manneken - peeken∙ mannelijk lid - pijjeloe∙ mannelijk lid - flosh∙ mannelijke kwezel - pilerenboaiter∙ mannen w c - pisoijn∙ mantel - palto∙ markt - mert∙ marmer - meirbil∙ Marrokaan - ne Maroef∙ masker - vezjozje∙ medelijden - kompasje

∙ meer - miejr∙ meid - meisen∙ meikever - moiler∙ meikever - moëljer∙ meisje - meke∙ meisje - mokke∙ meisje - masken∙ meisjesgek - maskeszot∙ mekaar - malkanderen∙ mensen - mensjen∙ merrie - merre∙ met - mé∙ met haar benen gespreid - méé éér doeis oepen∙ met zijn drieën - mé droi∙ mij - moi∙ Mijlbeek - Moilebeik∙ mijn - moin (met nadruk), men (gewoon) ∙ mijn (vrouw), mijn (man) - moin (vra), moine (maan), moi (kindj), men (vra), menne (maan), mé(kindj) ∙ Mijn beurt. - Moinen toer.∙ mijn oma - mè metjen∙ mijn stad - men sté∙ mijn vrouw - ons vraa∙ mijn vrouw - menne gendarm∙ mijn, jouw, zijn - moine (moin, moi), ane (a), zoine (zoin, zoi) ∙ minuten - menieten∙ miserie - miseire∙ mismeesterd - mismiejsterd∙ modderig - drasj∙ moe - moei∙ moed - corrosje∙ moeder - meken∙ moeder - matj∙ moeder - moier∙ moeilijk manspersoon - eppentret∙ mogelijk - meigelek∙ mogen - meigen∙ molenstraat - 't gat van de mert∙ mond - moil∙ mooi - sjik, schoein∙ mooi gekleed - opgetoept∙ mooi meisje - een bieken / een schooin masken / een schoon treez∙ mooie persoon - e protjn∙ mooie vrouw - iéte gerre∙ Moorsel - Moeïsel∙ morgen - meiren∙ morgend - meirend∙ morsen - gosselen∙ morsen - Brosselen∙ morsen - moeisen∙ mortel - mash∙ motorkap - kapoo∙ mug - migge

∙ muggenzifter - schaufelingzjieker∙ muggenzifter - peizeweiver∙ muis - mois∙ muts - moesj ∙ muts - mouch∙ muurkalk - plekkeroi∙ Naakt - blooit ; bloeit∙ naam - noom∙ naar - nor∙ Naar daar - ageijr∙ Naar het toilet gaan - gon broinn∙ naargelang - anavanant∙ naast - nevest∙ naast plasser - skjief zjieker∙ nadenken - nopeizen∙ naftaline - mottebollen∙ natuurlijk - natierlek / vanoigest∙ natuurlijk - ajoin∙ negen - neigen∙ nek - kalenik∙ nergens - nieveranst∙ netels - tingelen∙ neus - nees∙ niet - ni∙ niet bezorgd - ongezjeneird∙ niet stil liggen - krawietelen∙ niet vergeten - opkroppen (verdriet; haat) ∙ nietsnut - destereer∙ nieuw - nief ; nieve∙ nieuwe - nieve∙ nieuwe - nieven∙ nieuwejaar - nievejoor∙ Nieuwerkerken - Nievekeirke∙ nieuwsgierig - krejeis∙ nijdige vrouw - plooster∙ nijdige vrouw - tang∙ niko - stoeme kloeit∙ niko - wièke kloeit∙ nochthans - pertank∙ nodig - vandoeng∙ noedels - jonges in de vaort∙ noedels - kneddelen∙ nooit - noeit∙ nu - naa∙ nu dat weer! - klet marjet!∙ ochtend - meiret∙ ochtend erectie - bierfloit∙ ogen - oeigen∙ oktober - oktoeber∙ OKV - oilsjterse karnaval verenigingen∙ OLG - Oilsjterse losse groepen∙ oliebollen - smatebollen∙ oma - metjen

∙ oma - bomma, metjen∙ omelet - perenoeig∙ omgekeerd - auverecht∙ onbetrouwbaar - skabalek∙ onbetrouwbaar persoon - ienen van t'alverdroi donker∙ onderbrekingen - tissepoeizen∙ onderbroek - kallesong∙ ondergoed - verschoein∙ onderkleed - combinèsong∙ ongeval - malleir / aksident∙ onnozel - onnoeizel∙ onnozelaar - eirpel, troeten∙ onozelaar - onoeizeleer ; teppen∙ onwaarschijnlijk - onwoarschoinlèk∙ onze Heer - onzjier∙ ooit - valeven∙ ooit - vazeleven∙ oorveeg - saflet∙ oorworm - oeirezoiper∙ op de grote markt - in't gat van de mert∙ op tijd - bettech∙ op tijd - optesj∙ opa - petjen∙ opa - bompa, petjen∙ open onderbroek - snelzjièker∙ opendeurdag - oependeirdag∙ ophouden - opaven∙ opnieuw - vedrom / op ernief∙ opnieuw - vedrom, ereetj∙ opscheppen - stoefen∙ orgel - ergel∙ oud / te oud - aat / taat∙ oud politiebureel - de zaatstrotpoeirt∙ oude gluurder - a'a voilort∙ oude vrijster - okkozjeprot∙ oude vrouw - kween∙ over - oever∙ overgeven - brauken∙ overgeven - spagen, gebbelen∙ overgeven - skoajten langs a mooil∙ overgordijn - drapperie∙ overjas - frak, pardessie, paltou∙ overschoenen - galosjen∙ overvol (het was -) - zwert van t volk (het zag -) ∙ paard - peerd∙ paard - peirebiejst∙ paardenbloem - pisblomme∙ paardje - peireken∙ pad - padde∙ pannenkoek - koekenbak∙ pannetje - e penneken∙ pantoffel - slasj∙ pantoffels - slashjen

∙ pantoffels - slasjen∙ papier vlieger met staart - drauk∙ pater - poter∙ peetjes - wettelkes∙ peluw - ippelink∙ pensen - trippen∙ per ongeluk - per malleir∙ persoon - persoejn∙ pesten - sjikkaneiren∙ pester - poesjak∙ pester - kloeètzak∙ petroleumlamp - ne kènkei∙ peuteren - piltjeren∙ piekhouweel - piosj∙ piepschuim - isomo∙ pijn - zjiër∙ pikant - eftepié∙ Pilsje - Rebbe∙ Pilsje - Pintjen∙ piment (celderijzout) - eftepie∙ Pinksteren - Sinksen∙ pipi doen - pissen∙ pissebed - veirkesbiest∙ pissen - zjiëken∙ pitten - keirekes∙ plaaster, een gek geval - plooster∙ plaat - ploot∙ plaats - ploshj∙ plaatsen - ploshen∙ plaatsje - plosjken∙ plastic - plastieken∙ plat aalster eh ajuin - plat olstjers eh ajoin∙ plein - ploin∙ pleister - plekkerken∙ plets - pladdasj∙ plug - fisj∙ pluizen - vasjelen∙ pocher - beslagmoaker∙ poeskapel - poesjkapelle∙ politicus - koleiregeiver∙ politie - polliesje∙ politie - flik, nen blaa gekoleirden, nen blaa'n, polieshje∙ politieagent - sjampetter∙ politiekommisariaat - den buroo∙ polsuurwerk - arlojze∙ pook - koeteroak∙ poort - poeërt∙ poortje - poertje∙ pop - poep∙ porselein - poezjeloin∙ Porto Sandeman - Porto van 't voil fraksken∙ potje - potjn of kommeke∙ potlood - krejong, potloeit

∙ pralines - pralinnen / pranillen (van oever 't woter) ∙ praten - klappen, zjievern∙ prei - paroi∙ presenteren - presenteiren∙ priester - paster∙ prijs - prois∙ prins - prinsj∙ Prins Jurgen - Prinsj Jurgen∙ proberen - probeiren, ovvetieren, reskeiren∙ proper - proeper∙ pruik - pariek∙ prutsen - foefelen, foesjelen∙ prutsen - proesjen∙ puber - snottebelle∙ puntmuts - tettemoesj∙ puree (spinazie-, ui-, prei-) - stoemp (spinozje-, ajoin-, paroai-) ∙ put - pit∙ raam - roam∙ raar - schaa∙ rafelen - vazjelen∙ rafelig - oitgevazjeld∙ rafels - vasjellink∙ rammeling geven - aftateren∙ rammeling geven - poeierink geiven∙ rare - schaan∙ redelijk - gralek∙ regenjas - (eim) permijabel∙ regenworm - teerlink∙ rem - frein∙ riham - riham∙ riham is mooi - riham is mooi∙ rijkswachter (gewoon) - zjandarm∙ rijkswachter (op motorijwiel) - zwontjen∙ rioolput - ontvanger∙ rode bessen - troppelbeizen∙ rode wijn - roei woin∙ rolgordijn - stoor∙ rolluik - vollei∙ rommel - bazzaar∙ rond punt (aan de parklaan) - den eerink∙ rood - roeid∙ roomsoes - sjoeken∙ roos - raus∙ ros balatum - een boerepeird∙ rotte aardbeien - matotten∙ rozen - roeizen∙ rug - drigge∙ rug dragen - karrelik∙ ruitjes - karaukes∙ ruitjes (schrift met ruitjes) - karoukes (kajei mé karoukes) ∙ rups - rips / risp∙ ruzie - riezje / ambras∙ saai - zaat

∙ sabel - sjaufel∙ saus - saas∙ schaap - lemmen∙ schaatsen - schovverdoainen∙ schaatsen - schoverdoinen∙ scheef - schiejf∙ scherp uit de hoek komen - e venoin∙ schilder - fassadeklasjer∙ schilderen - schilleren∙ schommel - biezabeise / boaïs∙ school - schoel∙ schooltas - schoelkabas∙ schoon - schoeïn / schooin∙ schop - schip∙ schorseneren - schorsneilen∙ schort - vesschoeit∙ schotel - schoetel∙ schouw - schaa∙ schouwroet - zoet∙ schrijver - schroiver∙ schroevendraaier - toernavies∙ schuim - schoim∙ schuin - schief∙ schuin tegenover - schiefrechtoever∙ schuinrechtover - schiefrecht' oever∙ sedert geruime tijd - alankal∙ signaal - sinjool∙ sinaasappel - appelsing∙ singlet - slep∙ sint maarten - sjinte merten∙ sintels - schramoelje∙ sinterklaas - sintjemerten∙ sjaal - palto∙ sjaaltje in bont - foerirken∙ sjalotten - sjarlotten∙ slaap wel - sloppel∙ slaapkleed - tabboort∙ slaapzacht - slopwel é∙ slager / beenhouwer - bienaver∙ slak - slek∙ slakken (bereid om te eten) - scherregossen∙ slapen - slaupen∙ slappe koffie - merrezjiek∙ slappeling - wièken delper∙ slappeling, dom persoon - nen troeten∙ slecht gekleed persoon - nen afdoenjer∙ sleuren - sleeren∙ slordige vrouw - sloeer∙ sluis - slois∙ sluw - liep∙ smeerlap - kloeètzak∙ Smegma - Kopkees∙ smoutebollen - smaabollen

∙ sneeuwen - sneên∙ snob - mazet ; dikkenek∙ snoep - smokkel, smokkelink∙ snoepen - smosjteren / smokkelen∙ snoepje - woinbol∙ socialisten - sossen∙ soepbord - diepe taloeir∙ sokken - kasen∙ sommige - sommegste∙ soorten - soerten∙ spade - schip∙ spaken (fietswiel) - rejongs∙ spartelen - spettelen∙ spat - driesj∙ spatbord - spajslap∙ spatbord - gardeboe∙ speeksel - spiksel∙ spin - spinnekop∙ spinazie - spinozje∙ spleet - gerreken∙ splinter - splenjter∙ spoed maken - avance mouken∙ spoortunnel - konker∙ spreken - spreiken∙ st annalaan-ledebaan - poëtepit∙ st jozefcollege - 't groeët colleige∙ st martinus college - 't klein colleige∙ sta ik - stoanek∙ staanlamp - lampadeir, stoonlamp∙ staart - kodden∙ stalker - beumperkleiver∙ standbeeld koning baudouin - de chocolatte maan∙ station - stausje ∙ steeds - immer en altoaid, aal zé leven∙ steeg - stretjen∙ steen - stiejn∙ steendood - stiendoeid∙ steenkool - oeilje∙ steenslag - karailekes∙ step - trottinnet∙ sterk - steirk∙ sticker - tettenplekker∙ stoep (trottoir) - boaïgank∙ stoeprand - boïle∙ stom - stoem∙ stommerik - troetn∙ stoofvlees - stoeveroi∙ stootters - stoeiters∙ stop eens - aafdinsj op∙ stopcontact - pries∙ Straat - Strout∙ straatgoot - zep ∙ straks - fleis, sebiet

∙ stripverhaal - bellekensboek∙ struik - stroik∙ struiken - stroiken∙ stuk maken - vernoesjelen∙ stukadoor - plekker∙ stukje - stikske∙ stuur - gidong∙ stuur - stier∙ suiker - soiker∙ super - vriejt∙ Super goed! - Gralek guu!∙ taal - tool∙ taart - toort∙ tabak - toebak / toewak∙ tafelkleed - ammelauken, taufellauken∙ tamelen - troechelen∙ tapijt - tapoit∙ tas - kabas∙ tas (kopje) - jhat, , zjat∙ tas (kopje) - zjat∙ te drukke vrouw - bloiraat∙ te duur - te dier∙ te koop - te koeip∙ te veel eten - oeverboeft∙ te waterig - platten dresj∙ tegendraads - dwees∙ tegendraads - ouveregt∙ tegenover - schiefrechtoever∙ tegenwoordig - serrewoerdeg∙ terug - vedrom∙ terwijl - mansj∙ terwijl - swoaïlest∙ terwijl - terwoijl∙ terzijde - schiefgoddeweg∙ tien - ting∙ tieten - tetten∙ tijd - toid∙ tijden - toiden∙ tijdens - binsjt∙ tijger / tijgerin - toiger / toigerinne∙ tintelen - zingelen∙ toch wel - tetoet∙ toegeefelijk - grooisom∙ toegetakeld - geschalotterd∙ toelaten - permetteiren∙ toen - tein∙ tof / leuk - vriejt∙ toilet - cabbenet∙ toilet - vertrek / (de) koer / baathoizeken∙ toog - toeig∙ toren - toeren∙ tot ziens - salie ein∙ touw - zjiel

∙ touw / koord (je) - keure / koeire (ken) ∙ toveren - schammeteiren∙ toveren - toeiveren∙ traag - troechelen∙ traag persoon - destereer∙ traag stappen - slenjteren∙ trappen - terren∙ trappen (op een bal -) - schippen (op nen baal -) ∙ trappen (op iemands voet -) - terren (op iene zenne voet -) ∙ trekhaak - toepel∙ Treuzelaar - Troesjeleer∙ treuzelaar - troesjeleer, dasjtereir∙ treuzelen - troesjelen∙ trolley - rolkabasken∙ trottoir - boigank∙ trut - trit∙ tuinwerken - toinweirken∙ tuis - tuisj∙ tunnel - tinnel∙ tunnel / brug - konker∙ turnen - kadoensjten doeng∙ turnen - kadoenchen∙ tussen - tissen∙ tv - tellevies∙ twee - geriët∙ twee - twie∙ u amuseren - aân nest isj droin∙ ui (ook bijnaam Aalstenaars) - ajoin∙ uitbrengen - oitgebrocht∙ uitdelen - oitdiejlen∙ uitgeput - oitgeteldj∙ uitrafelen - vasjellen∙ uitwerpsel - baat-stront-kaka∙ Ulvenhoutse - Ulvenaats∙ uren - ieren∙ uur - ier∙ uurwerk - ierweirk∙ uw - aa∙ uw lief - a mokke∙ v - vèi∙ vaas - voos∙ vader - patj, ons voier∙ vagina - misjolle∙ vagina - foef∙ vagina - keirkepitjen, mizjol, smirza∙ vagina - veireprot, preut, proïm, prit, ...∙ vagina - zwozze-mois-preute-onderste leppen-turnzool ver stoivereikken-flapdeiren∙ vakantie - vajanse∙ vakbond - veriënegink∙ vallen - girla goan∙ vallen - totteren∙ valsaard - liepen∙ vanavond - vanoaved

∙ varken - veirken∙ varkensmarkt - veirkemet∙ vastenavond - vastelauved∙ veel - veil∙ veldwachter - champetter∙ velg - zjant∙ venijn - venoin∙ venster - veinster∙ venster - veister∙ ventiel - Sjoepap∙ ventieltje (fiets) - soepapken∙ ver - veir∙ verbrande kolen - schrammoelje∙ verdacht - loesj∙ verdacht cafeetje - kabberdoesjken∙ verdoken - stommelings∙ vergadering - vergeerink∙ verhaaltje - verolsjelken∙ verhaaltje - verozjeken∙ verjaardag - verjoordag∙ verkeer - passoche∙ verkleed - verklidj∙ Verkoudheid - Vallink∙ verkreukeld - verrompeld∙ verlegen - beschomt / scha∙ verlof - konzjei∙ vermoedelijk - van tieneigen∙ vernedering - affront∙ verprutst - verdesterd ; verdestreweerd ; vermoeist ; verkloetj∙ verrekijker - gemel∙ verschillend - Defremt∙ verschrikkelijk - graalek∙ verstaan - verstoon∙ verstoppertje - katjen aloe∙ vertalen - vertolen∙ vertaling - vertoling∙ vertrouwen - betraaven∙ vertrouwen (kan ik hem -?) - betraan (kanekem -?) ∙ vervelend - ambetant∙ vervelend persoon - ambetante kloeitzak∙ verver - facadeklasjer∙ verwikkelingen (wonde) - koodspel∙ verzekerd - verassereird∙ vest - frak∙ Veter - Roikoeire∙ vezelplaat - vezelploot∙ viezerik - zwertzak, voiloard∙ vijf - voif∙ Vijfhuizen - Voifoizen∙ vinden - vinjen∙ vinder - vinjer∙ viskom - visbokal∙ viswijf - mie klawiet

∙ vlaai - vloin∙ Vlaams - Vloms∙ vlak op - bosjop∙ Vlechten (haar) - Keipelen∙ vleermuis - flieramois∙ vlees - bisj∙ vlees - vliejs∙ vlek - abbelieken / plek∙ vlijer - gattelekker, smoelentrekker∙ vlinder - ne peimel∙ vlinder - pemel∙ vlinder - peimel∙ vloertegel - tiggel∙ voedsel - fret∙ voetbal - voebaal∙ voetpad - boagank∙ voetpad - boigank∙ vogelkooi - voegelmoit∙ volgend - noste∙ volgend jaar - noste joor∙ volgende - noste∙ volledig - grat∙ voor - veir / veiren∙ voordeur - veirdeir∙ voorkomen - veirkommen∙ voornaam voorkomen - afgebèsteld∙ voornaamste, belangrijkste - prinsjtepoilsjt∙ voorschoot - vesschut∙ voort - voesj∙ vooruit! - aroet!∙ vooruitgaan - affeseren∙ voos - voeïs∙ vorig jaar - verleide joor∙ vork - frinket, fourchet∙ vraag - vroag∙ Vredeplein - De Kat∙ vreemd - loesj∙ vreemd gaande man - oereloeiper∙ vreemdeling - vremden∙ Vreemdeling - vremden tjoek∙ vriend - kamerood∙ vrijdag - vroaïdag∙ vrijen - vroin poepen kardollen∙ vroedvrouw - achterwores∙ vroom meisje - een treize∙ vrouw - vraa∙ vrouw die veel praat heeft - abbeladoe/babbeles/tetteress∙ vrouwelijk geslachtsdeel - floere minne∙ vruchtenpit - kerreken∙ vti - de vakschoel∙ vuil - voil∙ vuilaard - skeftig peeken / skeftigoard / voojsen / voiloard∙ vuilaard (onhygiënis) - skeftigoard

∙ vuile fluit - broin floit∙ vuile vrouw - poesjkapelle∙ vuiligheid - smeerlapperoi∙ vulpen - porteplim∙ vuur - vier∙ vuurpook - koeteroak∙ W.W.W. - World Waaid Web∙ waar - woor∙ waard - weert∙ waarom - woorom∙ waarover - woroever∙ waarvoor - woorveer ; wovveer∙ wafel - waufel∙ waggelen - zwjanzelen∙ wankel - schabaalijk∙ wanordeliijke boel - dester∙ wansmakelijk - skeftig∙ warmbloedig meisje - een iejte prot, toigerinne∙ warmbloedig meisje - iejte gerre / iejte skelle / iejt woif∙ wastafel - ne lavabo∙ wat - wa∙ wat - wadde; hein∙ Wat denk jij nu - Wa peisde gij na∙ wat ik - watak∙ Wat zeg je - Wabliftra∙ waterafvoergeul - zep∙ waterkant - woterkant∙ waterketel - mooïr∙ wc - koer, fetrek, ' t kabinet, weicei∙ wc - 't husken∙ we - weir∙ weet - weit∙ weet je - wedje∙ weg wezen - schampavie / schippes zen∙ weggaan - 't afbollen∙ wegslenteren - afdrasjen / voesjdesteren∙ weinig - woinig∙ weinig smaak - flaa∙ weken - weiken∙ Welk - Waffer∙ wij - weir∙ Wijf - Woif∙ wijkagent - champetter∙ wijn - woain∙ wijn - woin∙ woensdag - goenjstdag∙ woensdagavond - goensjtachouved∙ woensdagavond - goensjdagauvet∙ wonen - woeinen∙ woord - woert∙ woordenboek - diksjoneir ∙ worst - sossis∙ worst - trip

∙ wortelen - wettelen∙ wrat - wert∙ wreed - vriéd∙ wriemelen - froesjelen∙ x benen - mettekesknienen∙ Xbenen - mettekesknienen∙ zaal - zool∙ zacht leer - baleren∙ zadel - zoil∙ zagen - Memmen ; zaugen∙ zagen - kreften∙ zagen - zaugen∙ zakdoek - neisdoek∙ zaklamp - pillamp∙ zat (of stoned) - goe skeel (zat) ∙ zat zijn - kalisj zijn∙ zaterdagochtend - zoterdagmeired∙ Ze is tegendraads - Ter ès e stik blijven in steiken∙ zee - zjie∙ zeef - zift∙ zeehond - zjie'ond∙ zeemvel - zjiemeleer∙ zeep - zjiep∙ zeer - gralek∙ zeikerd - zjieker∙ zenuwachtig - zjienewechteg∙ zenuwwerkend persoon - flaa plézanten∙ zetel - zeitel∙ zeuren - kreftn∙ zeuren - zaugen∙ zeven - zeiven, ziften∙ zeveraar - windjboil, zjievereir∙ zeveraar - zjevereer∙ zeveraar - zjieverlep∙ zeveren - zjieveren∙ zie - zieng∙ ziekenkas - muttuwel∙ zien - zing, zen∙ zij - zeer, zeiër (vé de die van oever 't woter) ∙ zijde, zij - swanaturel, zoi∙ zijn (ww) - zén∙ zijn vrouw heeft hem bedrogen - è eit tekkern op zijne kop∙ zin - goeste∙ zin hebben - goesting∙ zinken bad - basseng∙ zoals - gelek∙ zoenen - beizen geiven∙ zoethout - kalichenaat, kalishap∙ zolder - eipperste∙ zomaar - zoemor∙ zot zijn - der zèn kosten aon∙ zout - zaat∙ Zuinig / Opportunistisch persoon - Frikadellenvroiver

∙ zure - zieren∙ zuster - zister∙ zuster (religieuze) - masseurken∙ zwaar of hete saus, bijv.samoerai - heftepiéje∙ zwaard - sjaufel∙ zwakkeling - wiejeken tingel∙ zware verkoudheid - een zwoor valink∙ zwart - zwert∙ zwarte piet - zwette piet∙ zweep - klasj∙ zweepje - krawasj, zwiep∙ zwembad - zwemkom∙ zwoerd - ranjeken vet∙ zwoerdjes (van spek) - zwozzekes

10 opmerkingen∙ Een lekkernij tijdens Aalst Carnaval zijn oliebollen met pickels en stoofvleessaus. (Smaabollen mé pickelsen stoefvliejssaas) ∙ Er bestaan een Aalsterse vertaling van de 'Onze-Lieve-Heer':

Den Ooze-Lieven-Iejr

Ooske Vojjer, Die in den Iejmele zetj, g’ooajlegt is Ave Noam.A Roaik koeme, Ave Wil gebeer’n op oard as in ‘n Iejmel.Geift oengs iejden, oos doogeleks broeiten veronskoeildjigt oos oons skoeill’ngelek we weir z’oek vergeive on oos misdoengjers.En bringd oos ni in temtoosjemor oiltj 't kojje van oos weg.Oomen.∙ Iemand die zich niet goed voelde zei: "Ik ben van de moon berejen"∙ Ik heb het woord " keipelen" (vlechten van haar in " keekes" , dit is gebruikt oplinkeroever, zeer weinig gekend op rechter oever.∙ In Mijlbeek sprak men van: foos (vaas) ; boeërt (boot) ; lalonzent (langs ons) ; laleirent (langs jullie) ;benneir (bij jullie) : bennons (bij ons) ; bennieën (bijeen) ∙ In het aalsters zegt men nooit ' oem' om ' om' uit te drukken. Deze fout komt van personen uit hetWaasland die menen Aalsters te spreken..∙ SPETTELEIR: was een kindje van karton wanneer je aan een touwtje trok bewogen de armen en debenen. Tegen een zeer magere man zei men: " Kijk, juist ne spetteleir" ∙ Sticker met opschriften (onderwerp groep, verwijtwoord, omschrijving etc...) die meestal bij de vrouwenop borsthoogte gekleefd word. Dit keert ieder jaar terug met Carnaval∙ een spotliedje van de aalstenaars op de boeren van nieuwerkerken :

Nievekeirken lompe boeren, zemmen een keirk mo gienen toerenIk ken dat als Nievekerken loemp geboeren Zeet een keirk mor zonder toerenzemmen de klokken van oilsjt gestoelen∙ volgens mijn bescheiden mening worden de klanken nogal eens niet juist geschreven, vermits hetOilsjters een gesproken taal is moet men de woorden en klanken schrijven zoals men ze hoort. vb

schrijven = schroijven, muizen = mouïzen: hier hoort men de i eigenlijk dubbel dus een trema, ajuin =ajouïn, vrouw = sloeïr, babe = ïete gerre, frikadel met ui = ouïbekes.

Dit woordenboek 'Aalsters' is samengesteld door bezoekers van www.mijnwoordenboek.nl. Heeft u zelf ook woordenof ziet u fouten? U kunt die dan zelf toevoegen en verbeteren op de website, of laten toevoegen door een handigekennis.