Auteur : E. Tant 

Illustrations : Alexandra

 Pillaert

Conform met het Europees Referentiekader

en de daarop aansluitende eindtermen en

leerplannen van 2010.

© Copyright by die Keure

Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm

of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. – No part of this book may be

reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

6Livre de l'é

lève

2

deux

Dit schooljaar volgen we de nieuwe belevenissen van Jérôme, Valentine, Salomé, Camille en Louis, onze vrienden uit 5 Beaufort.

Tijdens de zomervakantie ben je misschien heel wat Franse woorden en uitdrukkingen vergeten. Dat is niet erg! De eerste zeventien bladzijden van het onthoudboekje Mon petit livre vert hernemen alle leerinhouden uit 5 Beaufort. Alle communicatieve situaties kunnen, onder vorm van mini-dialogen, herspeeld worden. De aangeleerde woordenschat uit 5 Beaufort is er in een alfabetische woordenlijst opnieuw opgenomen. Gedurende twee à drie weken brengen we ons kennen en kunnen weer op peil.

En dan naar ons nieuwe boek! In 6 Beaufort komt, telkens per vier contacts, nogmaals de aangeleerde woorden-schat aan bod. Inmiddels leren we natuurlijk heel wat nieuwe woorden aan. Zo bereiden we ons degelijk voor op de volgende studies. Werk je graag op de computer? Maak dan regelmatig gebruik van de erg waardevolle aansluitende oefen-cd-rom.

Veel succes!

Louis

Salomé

Camille la sœur de Jérôme

Valentine

Jérôme

3

6trois

BEELDFRAGMENT BEKIJKEN

4

quatre

tableau des contenus

ContactJ'apprends

Ik leerJe lisIk lees

Ma boutique de gram-maire / Mijn taalboetiek

CultureCultuur

1 C’est fini les vacances !

• groeten en groeten overbrengen

• gevoelens uit-drukkken

• spreken over de vakantie

• Voici la famille Clabaut

• rappel : verbes en -er

• En vacances à Frahan

2 Quelle belle école !

• inlichtingen over iemand vragen

• mijn klas voorstellen• de getallen tot 100

• Tout le monde au travail !

• rappel : verbes être et avoir

• Chanson « Mon école »

3 Mon grand frère a raison

• spreken over school• zeggen dat ik iets

niet begrijp• bedanken voor

aangeboden hulp• het juiste uur uit-

drukken

• On compare deux horaires

• rappel : verbe aller le futur proche

• Bruxelles

4 Vive les classes  vertes !

• spreken over bos-klassen

• de maanden en de seizoenen uit-drukken

• heel wat dieren benoemen

• La forêt de Wanterbaach au Luxembourg

• rappel : verbes venir, partir, sortir et dormir quel(s) – quelle(s) ce(t) – cette(s) – ces

• Curiosités de la Wallonie

• Chanson « Vive les Ardennes »

Révisions      Contact 1 – 4

5 Je n'ai plus de portable

• spreken over het verdienen van zakgeld

• spreken over de gsm

• de ontkenning uitdrukkken

• Une interview : Pour ou contre le portable

+ 2 pièces de théâtre

• rappel : ne… pas ne… plus ontkenning + de

• ne… jamais• ne… rien• ne… personne

• Les paysages en France

6 Ce pantalon est très  chouette !

• spreken over kleding en mode

• kleren benoemen en kiezen in een winkel

• Braderie au centre commercial

• Deux renards se rencontrent…

• rappel : adjectifs + noms : masculin/féminin place des adjectifs pluriel

• Poème « Mon chapeau »

7 J'adore les fêtes de fin d'année

• spreken over feesten en feestdagen

• de datum uitdrukkken

• de getallen tussen 100 en 1000

• Un dessert de Noël

• rappel : au – à la – à l' – aux du – de la – de l' – des le verbe faire

• le verbe ouvrir

• Les fêtes en France

8 Tu parles !

• spreken over activiteiten in een zwembad

• gewoontes uitdrukken

• gevoelens uitdrukken

• Chatter, c'est très pratique

• les verbes réguliers en -re vendre, attendre…

• les verbes irréguliers en -re mettre, prendre

• Chanson « On fait du sport »

Révisions      Contact 5 – 8

5

cinq

ContactJ'apprends

Ik leerJe lisIk lees

Ma boutique de gram-maire / Mijn taalboetiek

CultureCultuur

9 Arnaud joue toujours au foot ?

• spreken over sport• de verplichting

uitdrukken• Un tour en ville

• les verbes devoir – voir• il faut

• Le Tour de France

10 Ne descends pas trop vite !

• spreken over winter-sport en skiactivi-teiten

• de weg vragen en uitleggen

• un e-mail : Vive les sports d'hiver !

+ 2 pièces de théâtre

• les verbes savoir – connaître• notre/nos – votre/vos –

leur/leurs

• La région Rhône-Alpes Le mont Blanc Le lac d'Annecy Le lac Léman

11 Tu peux venir chez moi ?

• uitnodigen per telefoon

• zeggen welk weer het wordt

• verpakkingen van producten benoemen

• La météo sur France 2

• les verbes acheter – payer• le, la, l' of les als voornaam-

woord ter vervanging van een naamwoord

• Les régions du sud de la France

12 Quels sont tes loisirs ?

• spreken over vrije-tijdsbesteding

• spreken over mijn dagindeling

• Une journée de la mère de Thomas

• les verbes lire – dire• les verbes se lever – se laver• les verbes s'habiller

• Chanson « Mes loisirs préférés »

Révisions      Contact 9 – 12

13 Tu as mal quelque part ?

• vragen en zeggen waar iemand pijn heeft

• de delen van het lichaam benoemen

• Quelques textos (SMS)

• rappel : verbes pouvoir et vouloir

• moi, toi, lui / elle nous, vous, eux / elles

• Poème « Je voudrais »

14 Avec beau-coup de mayonnaise !

• vragen of er nog plaats is in een restaurant

• iets bestellen in een restaurant

• Le Beau Rivage un restaurant à la mer en Bretagne

• l'article partitif du – de la – de l' – des

• quantité + de un litre de… beaucoup de…

• La Bretagne et la Normandie

15 On a mangé notre pique-nique en pleine mer

• spreken over een voorbije schoolreis

• zeggen wat ik in het verleden gedaan heb

• On chatte « Vive les vacances scolaires »

• le passé composé avec avoir

• La Côte d'Opale

16 C'est toi, ma meilleure copine

• personen op een foto kunnen aanduiden en beschrijven

• Quelques professions

• le passé composé avec être

• Chanson « Mon meilleur copain »

Révisions      Contact 13 – 16

BEELDFRAGMENT BEKIJKEN

6 contact 1six

Jérôme Allô ?Valentine Salut Jérôme, c’est moi Valentine.Jérôme Ah, Valentine ! Comment ça va ? Et les vacances à la mer ?Valentine Je suis très heureuse. Il fait un temps super. Et puis, tu sais, j’aime nager et j’adore me promener sur la plage.Jérôme Tu rentres quand ?Valentine Dans huit jours.Jérôme Et qui soigne ton petit chat et tes lapins à la maison ?Valentine Mon grand-père ou ma grand-mère. Mes grands-parents habitent en face de nous.Jérôme Tu as de la chance.

Valentine Et les vacances en Belgique, Jérôme ?Jérôme C’est un beau voyage. La nature est très belle dans les Ardennes.Valentine Tu sembles un peu triste.Jérôme Oh, je suis malheureux. Nous rentrons demain. Ma mère fait déjà ses valises. C’est fini les vacances !Valentine Tout a une fin, Jérôme. Je te souhaite un bon retour. Au revoir et le bonjour à tes parents.

Je herhaalt • hoe je iemand groet

• hoe je een telefoongesprek voert

Je leert• spreken over de vakantieC’est fini 

les vacances !

7

sept

Nouveaux mots

une fin een einde malheureux, ongelukkigun grand-père een grootvader malheureuseune grand-mère een grootmoeder triste bedroefd, droevigles grands-parents de grootoudersune mère een moeder nager zwemmenla nature de natuur parler sprekenun retour een terugkeer, thuiskomst rentrer terugkeren, thuiskomenune valise een valies sembler lijken, schijnenun voyage een reis se promener wandelen

soigner verzorgenen face de tegenover souhaiter wensen

Nouvelles expressions

Il fait un temps super. Het weer is super.J’adore me promener. Ik wandel ontzettend graag.Dans huit jours. Binnen acht dagen.Qui soigne tes animaux ? Wie verzorgt er je dieren?Ils habitent en face de moi. Ze wonen tegenover mij.Tu sembles triste. Je lijkt bedroefd.Elle est malheureuse. Ze is ongelukkig.Il fait sa valise. Hij pakt zijn koffer.C’est fini. Het is afgelopen.Tout a une fin. Aan alles komt een eind.Un bon retour ! Een goede thuiskomst!

Tu as bien compris ?

Heb je het goed begrepen?

1 Comment s’appelle le garçon ? Le garçon ___

2 Comment s’appelle la fille ? La ___

3 De quoi est-ce qu’ils parlent ? Ils parlent ___

de l’école des voyages de la fin des vacances

des copains des courses à faire d’un anniversaire

4 Vrai ou faux ?

vrai faux

a Il fait froid à la mer.

b Valentine a encore une semaine de vacances.

c Les grands-parents soignent les petits animaux de Valentine.

d Jérôme passe ses vacances à la montagne.

e La famille de Jérôme va rentrer demain.

SPREEKVAARDIGHEID

8

huit

Regarde les images et dis ce qu’ils font.

Bekijk de illustraties en zeg wat ze doen.

Il / Elle fait quoi ? Ils / Elles font quoi ?Il / Elle … Ils / Elles …

écouter la radio

rentrer à la maison

manger une tartine

porter une valise

regarder la télé

soigner les petits animaux

se promener dans le bois

montrer son portable

jouer sur la plage

1 Comment va-t-il / elle en vacances ? 2 Où va-t-il / elle en vacances ?

Cahier d'exercices page 1

SPREEKVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

SPREEKVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

LUISTERVAARDIGHEID

Qu’est-ce qu’il / elle fait pendant les vacances ?

22 1

1jouer/ballon jouer/tennis

jouer/chien faire/coursesnager/piscine

dormir/plage

visiter/muséeregarder/magazine

9

neuf

Ma boutique de grammaire

les verbes en -er (De werkwoorden op -er)

      aimer        s’appeler préférer

j’aime ik hou van je m’appelle je préfèretu aimes jij houdt van tu t’appelles tu préfèresil aime hij houdt van il s’appelle il préfèreelle aime zij houdt van elle s’appelle elle préfèrenous aimons wij houden van nous nous appelons nous préféronsvous aimez jullie houden van / vous vous appelez vous préférez

u houdt vanils aiment zij houden van ils s’appellent ils préfèrentelles aiment zij houden van elles s’appellent elles préfèrent

nous commençons   c wordt ç voor o é wordt è als er eennous mangeons      g wordt ge voor o doffe -e volgt

On s'entraîne

Vous cherchez quoi ? → Nous cherchons les assiettes.

Quel légume préfères-tu ? → Je préfère la salade.

Vous commencez maintenant ? → Non, nous commençons plus tard.

Complète avec la bonne forme des verbes.  Gebruik de juiste vorm van de werkwoorden.

habiter Il ___ encore près de la gare ? → Non, il n’___ plus là-bas.

aider Vous ___ ces enfants à traverser ? → Oui, nous ___ ces enfants.

commencer Le film ___ quand ? → Il ___ à six heures et demie.

détester Tu ___ les fruits ? → Non, je ne ___ pas les fruits.

coûter Combien ___ ce poisson blanc ? → Il ___ trente euros.

porter Virginie ___ des lunettes ? → Non, elle ne ___ plus de lunettes.

rester Elle ___ chez toi ? → Oui, elle ___ chez moi.

préférer Qu’est-ce qu’elles ___ ? → Elles ___ voir tes parents.

manger Vous ___ ces poires ? → Oui, nous ___ ces poires.

Fais de bonnes phrases.  Maak mooie zinnen.

   sur

           la           promènent

      plage

           filles            se         Les

_________________________________________________________________________________________________

      lire          

les          Mon      

vacances      aime      

père        

des   pendant

   livres

_________________________________________________________________________________________________

SPREEKVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

RAPPEL RAPPEL

10

Voici la famille Clabaut

Les grands-parents  le grand-père la grand-mère

Antoine Clabaut Virginie Lécluse 64 ans 62 ansLes parents

le père la mère un oncle une tante

Bertrand Clabaut Charlotte Lemoine Claude Frison Hélène Clabaut 40 ans 39 ans 35 ans 30 ans

Les enfants

Jérôme Clabaut Camille Clabaut Manon Clabaut 11 ans 10 ans 6 ans

Cahier d'exercices pages 1, 2 et 3

Présente ta famille.

On joue à deux.

grand(e) / petit(e)

mon grand-père mon père

nom / prénomma grand-mère

ma mère

s’appeler

âge combien de sœurs / frères ?

aimer / détester

LEESVAARDIGHEID

SCHRIJFVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

dix

11

onze

En vacances à Frahan Frahan est un tout petit village. Il fait partie de la ville de Bouillon. Ce village est situé au milieu d'une boucle de la Semois.

Des activités 1 faire une promenade dans le bois 2 faire de la pêche 3 faire du kayak 4 faire du vélo tout terrain 5 faire une balade à cheval

Des specialités du terroir 6 des pâtés 7 des salamis

8 des saucisses 9 des jambons

Vue du balcon de Rochehaut sur le petit village de Frahan

a b c

h i

d e f

g

S.O.S. pages 30 et 31

BEELDFRAGMENT BEKIJKEN

12

Je leert • je klaslokaal voorstellen

• de getallen tot 100 benoemen

Je herhaalt • hoe je inlichtingen over iemand vraagt

Un matin dans la cour de l’école… 

Salomé Regarde, Louis ! Il y a un nouveau garçon dans la cour.Louis Où ça ?Salomé Là, dans le coin, contre l’arbre, entre la directrice et une professeur.Louis Viens, on va lui dire bonjour.

Louis Bonjour. Comment tu t’appelles ?Le jeune homme Mon nom, c’est Murier. Mon prénom, c’est Arnaud.Salomé Tu es d’où ?Arnaud Je suis belge. Mon père me conduit à l’école.Salomé Il fait chaque jour tous ces kilomètres ?Arnaud Mon père travaille à Lille, maintenant. Et moi, je voudrais bien apprendre le français.Salomé Ah, tu parles néerlandais ! Et tu es dans quelle classe ?Arnaud Je suis en sixième.Salomé Nous sommes dans la même classe, alors. Tu veux voir ta classe ?Arnaud Bien sûr.

Un peu plus tard dans la classe…

Salomé Tu vois ? Nous avons un nouveau tableau et de nouveaux bancs.Arnaud Chouette ! Vous êtes combien en sixième ?Salomé Il y a vingt-cinq élèves.Arnaud Quelle belle classe et quelle belle école !

douze

contact 2

Quelle belle école !

13

treize

Nouveaux mots

un arbre een boom belge Belgischun banc een (school)bank chaque elk(e), ieder(e)un coin een hoekune directrice een directrice apprendre (aan)lerenun élève een leerling conduire : begeleiden: brengen:une élève een leerlinge il me conduit hij begeleidt mij hij brengt mijle français het Frans dire zeggenun kilomètre een kilometer travailler werkenun matin een ochtend voir : tu vois ? zien: zie je?le néerlandais het Nederlandsun prénom een voornaam entre tussenun tableau een schoolbord maintenant nu

même zelfde

Nouvelles expressions

On va lui dire bonjour. We gaan hem goedendag zeggen.Tu es d’où ? Waar kom je vandaan?Je suis belge. Ik ben Belgisch.Tu es dans quelle classe ? In welke klas zit je?Je suis en troisième. Ik zit in het derde leerjaar.Je suis en quatrième. Ik zit in het vierde leerjaar.Je suis en cinquième. Ik zit in het vijfde leerjaar.Elle me conduit à l’école. Ze brengt me naar school.Il veut apprendre le français. Hij wil Frans leren.Il y a vingt-cinq élèves. Er zijn vijfentwintig leerlingen.

Tu as bien compris ?

1 Quel est le prénom du nouvel élève ? ___

2 Dans quel pays* le nouveau garçon habite-t-il ? ___

3 Pourquoi est-ce qu’il va à l’école en France ? pour bien apprendre le néerlandais

pour bien apprendre le français

pour visiter la ville de Lille

4 Vrai ou faux ?

vrai faux

a Le père du nouveau garçon travaille en France.

b La mère conduit son fils à l’école.

c Il y a 25 élèves en sixième.

d Il y a un nouveau tableau en sixième.

SPREEKVAARDIGHEID

* un pays een land

14

quatorze

Les nombres de zéro à 100

0 zéro 10 dix 20 vingt 30 trente

1 un (e) 11 onze 21 vingt et un(e) 31 trente et un(e)

2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux

3 trois 13 treize 23 vingt-trois …

4 quatre 14 quatorze 24 vingt-quatre 39 trente-neuf

5 cinq 15 quinze 25 vingt-cinq 40 quarante

6 six 16 seize 26 vingt-six 41 quarante et un(e)

7 sept 17 dix-sept 27 vingt-sept 42 quarante-deux

8 huit 18 dix-huit 28 vingt-huit …

9 neuf 19 dix-neuf 29 vingt-neuf 49 quarante-neuf

50 cinquante 70 septante 90 nonante

51 cinquante et un(e) 71 septante et un(e) 91 nonante et un(e)

52 cinquante-deux 72 septante-deux 92 nonante-deux

… … …

59 cinquante-neuf 79 septante-neuf 99 nonante-neuf

60 soixante 80 quatre-vingts

61 soixante et un(e) 81 quatre-vingt-un(e) 100 cent

62 soixante-deux 82 quatre-vingt-deux

… … ! soixante et un livres

69 soixante-neuf 89 quatre-vingt-neuf ! soixante et une voitures

 !!  En France on ne dit pas septantenonante

mais soixante-dix.

quatre-vingt-dix.

70 soixante-dix 90 quatre-vingt-dix

71 soixante et onze 91 quatre-vingt-onze

72 soixante-douze 92 quatre-vingt-douze

73 soixante-treize 93 quatre-vingt-treize

74 soixante-quatorze 94 quatre-vingt-quatorze

75 soixante-quinze 95 quatre-vingt-quinze

76 soixante-seize 96 quatre-vingt-seize

77 soixante-dix-sept 97 quatre-vingt-dix-sept

78 soixante-dix-huit 98 quatre-vingt-dix-huit

79 soixante-dix-neuf 99 quatre-vingt-dix-neuf

Cahier d'exercices page 4

SPREEKVAARDIGHEID

LUISTERVAARDIGHEID

AU JARDIN DES ARDENNES

Promo du matin !Action jusqu'à 11 heuresRéveil café

1,25 €

Réveil français2,60 €

Réveil café/croissant

2 €

RAPPEL

15

quinze

Ma boutique de grammaire

RAPPEL les verbes être et avoir

être avoir

je suis j' aitu es tu asil est il aelle est elle anous sommes nous avonsvous êtes vous avezils sont ils ontelles sont elles ont

tu of vous / ils of elles  → mon petit livre vert, page 53

On s'entraîne

Complète avec la bonne forme du verbe être.  Gebruik de juiste vorm van het werkwoord être.

Vous ___ dans le bureau ? → Non, nous ne ___ plus dans le bureau.

Le dîner ___ prêt ? → Non, il n’___ pas encore prêt.

Les deux filles ___ à vélo ? → Non, elles ___ à pied.

Tu ___ libre après le dîner ? → Non, je ne ___ pas libre aujourd’hui.

Margot ___ là depuis quand ? → Elle ___ là depuis ce midi.

Complète avec la bonne forme du verbe avoir.  Gebruik de juiste vorm van het werkwoord avoir.

Qui ___ les jeux ? → Maman ___ les jeux.

Tu ___ envie de venir ? → Non, je n’___ pas envie maintenant.

Est-ce que cette maison ___ un garage ? → Non, elle n’___ pas de garage.

Ton ami ___ déjà les CD ? → Oui, il ___ les CD.

Vous ___ un rendez-vous ? → Non, nous n’___ pas de rendez-vous.

Avoir ou être ? Complète.    Avoir of être? Vul aan.

Vous ___ un instant pour moi ? → Non, je ne ___ pas libre.

Tu ___ un portable ? → Oui, il ___ dans mon sac à dos.

Ce ___ tes grands-parents ? → Oui. Ma grand-mère ___ déjà quatre-vingt-sept ans.

Tu ___ encore malade ? → Non, je n’___ plus de fièvre. Je ___ en bonne santé.

Les enfants ___ encore faim ? → Non, ils n’___ plus faim.

C’___ une grande maison ? → Oui, elle ___ beaucoup de pièces.

SPREEKVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

RAPPEL

16

seize

Tout le monde au travail  S.O.S. pages 30 et 31

Associe les tâches aux dessins.  Associeer de taken met de tekeningen.

1 Marcel ouvre la fenêtre. 6 Olivier écrit une phrase dans son cahier.

2 Sophie distribue les feuilles. 7 Céline lit un texte dans son livre.

3 Thomas note la page dans son journal de classe. 8 Jeanne range son stylo dans sa trousse.

4 Amélie et Claire travaillent sur ordinateur. 9 Manon efface le tableau.

5 Julien cherche un mot dans un dictionnaire. 10 Antoine passe sa gomme à une copine.

Cahier d'exercices pages 4, 5 et 6

Présente ta classe.

On joue à deux.

grand / petite … filles /… garçons nombre d’élèves

à gauche / à droite de moi il y a devant moi / derrière moi

tableau bancs posters ordinateurs nouveau(x)

LEESVAARDIGHEID

SCHRIJFVAARDIGHEID

GESPREKSVAARDIGHEID

b

a

c

d

h ij

gfe

17

dix-sept

Quels cracks !

Chanson Mon écoleJ’aime les vacances

J’aime la mer et la plage

J’aime les vacances

Et tout tout son entourage

Mais mon grand bonheur

C’est pour tout à l’heure

Quand je pars pour mon école

Comme je suis heureux, je suis heureux

Je peux, oui je peux

Partir pour mon école, mon école

Vive les profs, vive les cours

Donne-moi ta main

Donne-moi ta main

Donne-moi ta main… et entrons dans la cour

Marie adore la géographie

Baptiste adore les mathématiques

Et moi ? Eh bien, je dis toujours

C’est simple comme bonjour

Comme je suis heureux, je suis heureux

Je peux, oui je peux

Partir pour mon école, mon école

Vive les profs, vive les cours

Donne-moi ta main

Donne-moi ta main

Donne-moi ta main… et entrons dans la cour

1  se situer liggen, zich bevinden2  l'Amérique Amerika

3  une carte du monde een wereldkaart4  découvrir ontdekken  Il a découvert. Hij heeft ontdekt.