670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende...

140
vrijwillige arbeiders ; dat de eerste van deze beide categorieën de groep van de na aanhouding tot de arbeid gedwongen personen en de groep van hen die, na daartoe bevel gekregen te hebben, op de Werbestelle verschenen zijn en bij hun verschijnen tot de verplichte arGeid werden gedwongen, zou omvatten, zonder verder nog een onderscheid te maken, zoals de voorheen genomen beslissingen dit deden, tusen hen die, bij die gelegenheid, al dan niet een verklaring van vrij- willige arbeid hadden ondertekend ; dat uit geen enkel der gegevens van de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt dat de wet tot doel had, waar hij de voordelen van het statuut tot zekere gedeporteerden uitbreidde, andere wegge- voerden te beroven van hun voordelen waarop zij onder het vorig regime aanspraak konden maken ; dat het aan artikel 2 verleend limitatief karakter slechts betrekking heeft op de beide groepen gedeporteerden, in zover deze staan tegenover de categorie der vrijwillige arbeiders ; Overwegende dat de besluitwet van 24 december 1946 in principe van het genot van het statuut uitsluit, de personen die vóór 20 september 1942 door de vijand tewerkgesteld werden omdat zij vermoed werden zulks vrijwillig te zijn geweest ; dat hetzelfde beginsel door de wet van 7 juli 1953 werd gehuldigd ; dat uit de parlementaire voorbereiding niet blijkt dat de stellers van de wet, waar zij de ten voordele van de weggevoerden genomen maatregelen aanpassen aan de Duitse verordeningen van 6 maart en 6 oktober 1942, zouden hebben bedoeld van deze maatregelen uit te sluiten, de Eelgen opgevorderd voor de verplichte arbeid na deze twee data, in dezelfde omstandigheden als door de wet bepaald, omdat zij zich zouden hebben bevonden in een streek die geen deel uitmaakte van het militair kommando van België en Noord-Frankrijk; Overwegende dat de controlecommissie van beroep voor de toepassing van het statuut der weggevoerden, waar zij de omstandigheden niet onderzocht waarin verzoeker voor de verplichte arbeid werd weggevoerd, de wet van 7 juli 1953 verkeerd heeft toegepast, (Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij) (Vertaling) Nr 4450- .1\RREST van 1 juli 1955 (III"• Kamer) Zetel : de hr. Devaux, vcorzitt(>r van de Raad van State, en de hh. Somer- hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut. C.O.O. BRUSSEL (de hr. Peeters) t/ C.O.O. (Mr Gilon) OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND LAST VAN DE ONDERSTAND - ONDERSTEUNENDE COMMISSIE De commissie van openbare onderstand van het domicilie van onderstand is niet gerechtigd aan de ondersteunende commissie de terugbetaling te weigeren van de kosten van een hospitalisatie waarvan de dringende aard is vastgesteld door een medisch attest. wanneer zij geen .enkel bewijs van medische aard bijbrengt tot staving van haar bewering dat de hospitalisatie niet dringend was *. Gezien het op 10 november 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij de com- missie van openbare onderstand te Brussel aan de Raad van State vraagt de betwisting te beslechten ontstaan tussen deze commissie en de commissie van Vergelijk: arresten Gemeente Froyennes. nr 276, van 3 maart 1fl50, C.O.O. Sprimont, nr 1:l60, van 18 maart 1952. C.O.O. Namen, nr :1901. van 10 oktober 1954, en C.O.O. Solre-Saint- Géry, nr van 10 juni 1055. 670

Transcript of 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende...

Page 1: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

vrijwillige arbeiders ; dat de eerste van deze beide categorieën de groep van de na aanhouding tot de arbeid gedwongen personen en de groep van hen die, na daartoe bevel gekregen te hebben, op de Werbestelle verschenen zijn en bij hun verschijnen tot de verplichte arGeid werden gedwongen, zou omvatten, zonder verder nog een onderscheid te maken, zoals de voorheen genomen beslissingen dit deden, tusen hen die, bij die gelegenheid, al dan niet een verklaring van vrij­willige arbeid hadden ondertekend ; dat uit geen enkel der gegevens van de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt dat de wet tot doel had, waar hij de voordelen van het statuut tot zekere gedeporteerden uitbreidde, andere wegge­voerden te beroven van hun voordelen waarop zij onder het vorig regime aanspraak konden maken ; dat het aan artikel 2 verleend limitatief karakter slechts betrekking heeft op de beide groepen gedeporteerden, in zover deze staan tegenover de categorie der vrijwillige arbeiders ;

Overwegende dat de besluitwet van 24 december 1946 in principe van het genot van het statuut uitsluit, de personen die vóór 20 september 1942 door de vijand tewerkgesteld werden omdat zij vermoed werden zulks vrijwillig te zijn geweest ; dat hetzelfde beginsel door de wet van 7 juli 1953 werd gehuldigd ; dat uit de parlementaire voorbereiding niet blijkt dat de stellers van de wet, waar zij de ten voordele van de weggevoerden genomen maatregelen aanpassen aan de Duitse verordeningen van 6 maart en 6 oktober 1942, zouden hebben bedoeld van deze maatregelen uit te sluiten, de Eelgen opgevorderd voor de verplichte arbeid na deze twee data, in dezelfde omstandigheden als door de wet bepaald, omdat zij zich zouden hebben bevonden in een streek die geen deel uitmaakte van het militair kommando van België en Noord-Frankrijk;

Overwegende dat de controlecommissie van beroep voor de toepassing van het statuut der weggevoerden, waar zij de omstandigheden niet onderzocht waarin verzoeker voor de verplichte arbeid werd weggevoerd, de wet van 7 juli 1953 verkeerd heeft toegepast,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

(Vertaling)

Nr 4450- .1\RREST van 1 juli 1955 (III"• Kamer) Zetel : de hr. Devaux, vcorzitt(>r van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut.

C.O.O. BRUSSEL (de hr. Peeters) t/ C.O.O. Haine~Saint~Pierre (Mr Gilon)

OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND LAST VAN DE ONDERSTAND - ONDERSTEUNENDE COMMISSIE

De commissie van openbare onderstand van het domicilie van onderstand is niet gerechtigd aan de ondersteunende commissie de terugbetaling te weigeren van de kosten van een hospitalisatie waarvan de dringende aard is vastgesteld door een medisch attest. wanneer zij geen .enkel bewijs van medische aard bijbrengt tot staving van haar bewering dat de hospitalisatie niet dringend was *.

Gezien het op 10 november 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij de com­missie van openbare onderstand te Brussel aan de Raad van State vraagt de betwisting te beslechten ontstaan tussen deze commissie en de commissie van

• Vergelijk: arresten Gemeente Froyennes. nr 276, van 3 maart 1fl50, C.O.O. Sprimont, nr 1:l60, van 18 maart 1952. C.O.O. Namen, nr :1901. van 10 oktober 1954, en C.O.O. Solre-Saint­Géry, nr ."::~18. van 10 juni 1055.

670

Page 2: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ;

Gezien de adviezen door de bestendige deputaties van de provincieraden van Brabant en Henegouwen respectievelijk op 15 oktober en 31 december 1954 uit-gebracht; ·

Overwegende dat Louise Dutrieux, gedomicilieerd te Anderlecht, maar wier domicilie van onderstand Haine-Saint-Pierre is, op 22 maart 1948 bij dringendheid werd opgenomen in het moederhuis van het Brugmannhospitaal ; dat zij het hospitaal 's anderendaags heeft verlaten; dat verzoekster op 26 maart 1948 de tegenpartij van deze hospitalisatie in kennis heeft gesteld ; dat betrokkene op 28 maart 1948 opnieuw in het moederhuis van het Brugmannhospitaal werd opge­nomen waar zij 's anderendaags is bevallen ; dat zij er tot 7 april 1948 geL-.leven is ;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat zij niet verplicht is de hospitali­satiekosten terug te betalen omdat de opneming niet dringend was en omdat verzoekster derhalve de belanghebbende moest terugzenden naar de commissie van onderstand te Anderlecht, waar zij sedert méér dan een maand verbleef. en die derhalve. vérplicht was de onkosten der eerste tien hospitalisatiedagen te betalen ;

Overwegende dat de dringende aard van elk der hospitalisaties door een medisch getuigschrift werd vastgesteld ; dat, zo de tegenpartij deze dringende aard betwist, zij tot staving van haar bewering geen enkel bewijs van medische aard bijbrengt ; dat de goede trouw van verzoekster nog minder kan worden betwist daar de eerste hospitalisatie, veroorzaakt door een schijnbegin van bevalling, slechts één dag heeft geduurd en daar de tweede hospitalisatie op de vooravond van de bevalling plaats heeft gehad ;

Overwegende dat de tegenpartij aan verzoekster verwijt dat deze de belang­hebbende er niet heeft op gewezen dat zij verplicht was zich tot de commissie van openbare onderstand van haar verblijfplaats te richten ;

Overwegende dat verzoekster doet gelden dat zij de belanghebbende bij de eerste hospitalisatie op die verplichting heeft gewezen en dat zij een exemplaar overlegt van het gedrukte formulier dat in dergelijke gevallen aan de zieken wordt ter hand gesteld ; dat zij doet gelden dat wanneer betrokkene zich op 28 maart te 11 uur 's avonds in het hospitaal heeft aangeboden, zij niet meer naar Anderlecht kon worden teruggestuurd, daar de bevalling nakend was ;

Overwegende dat de omstandigheid dat de bevalling heeft plaats gehad slechts enkele uren na de opneming in het hospitaal en een heelkundig ingrijpen heeft vereist, volstaat om de dringende aard te bewijzen ; dat verzoekster de kraamvrouw in het hospitaal moest opnemen zonder acht te geven op om het even welke beschouwing ; dat verzoekster gerechtigd is de terugbetaling te vorderen van d€ kosten de~ hospitalisatie die regelmatig is geschied,

BESLUIT: Enig artikel: De Commissie van openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre

is er toe verplicht aan de Commissie van openbare onderstand te Brussel de kosten terug te betalen van de hospitalisatie van Louise Dutrieux van 22 tot 23 maart 1948 en van 28 maart tot 7 april 1948.

(Vertaling)

N' 4451- ARREST va1t1 1 juli 1955 (IIIde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen, verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Ligot, substituut.

JACQUET (Mr Hermans) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Finandën (de hr. Gaillard)

671

Page 3: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4451)

I. RIJKSPERSONEEL- TIJDELIJK PERSONEEL- REGULARISATIE (ltot3)

11. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- WEIGERING (I)

lil. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- BEVESTIGENDE BESLISSING (2)

IV. RIJKSPERSONEEL - TOESTANDEN - UITOEFENING VAN HOGERE FUNCTIES (3)

1. Het schrijven waarbij de administratie weigert een personeels~ lid te regulariseren in de functie die het tijdelijk uitoefent, kan het uoorwerp uitmaken van een beroep tot nietiguerklaring.

2. De weigering een tijdelijk personeelslid te regulariseren op grond van de1 koninklijke besluiten van 23 juni en 12 december 1951 is niet een bevestiging van de weigering dit personeelslid te regulari~ seren op grond van de besluiten van de Regent van 30 april 1947 en JO april 1948. .

3. De .artikelen 1 en 17 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 december 1951, eisen, voor de vaste benoeming tot de hogere functie, dat het personeelslid werkelijk met die functie belast werd, doch niet dat het werkelijk werd bezoldigd voor de uitoefening ervan.

De administratie kan derhalve niet doen gelden dat het personeels~ lid, sedert het besluit van de Regent van 12 april 1950, opgehouden heeft te genieten van de toelage voor de uitoefening van hogere func~ ties, om te weigeren dit personeelslid te regulariseren in de hogere graad waarvan het, op het tijdstip der inwerkingtreding van de wet van 28 december 1950, niet opgehouden had de functie uit te oefenen.

Gezien het op 23 mei 1952 ingediend verzoekschrift, waarbij de onderbrigadier der douanen Jules Jacquet de vernietiging vcrdert van de beslissing d.d. 25 maart 1952 van de Minister van Financiën die weigert hem te benoemen tot klerk, bij toepassing van de artikelen I en 17 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951 houdende tijdelijke maatregelen betreffende de toelating tot betrekkingen in de rijksbesturen ;

Overwegende dat verzoeker, die onderbrigadier der douanen te Beaubru was, op 15 december 1945 er om verzocht als dactylograaf overgeplaatst te worden naar het hoofdbestuur ; dat de Minister op 23 januari 1946 verzoeker detacheerde naar het hoofdbestuur der douanen en accijnzen, dienst verzending, met ingang van I februari daaropvolgend ; dat op de keerzijde van die beslissing een als volgt gesteld pad-scripturn voorkomt: « De belanghebbende zal de vergoeding voor het dragen van uniform behouden en hij zal, met ingang van I februari 1946, genieten van de vergoeding voor de uitoefening van functies die hoger zijn dan deze van zijn graad » ;

Overwegende dat dit aanschrijven de functies niet aanduidt welke verzoeker. moest uitoefenen ; dat deze betoogt dat het hem in het hoofdtestuur toevertrouwde werk van 1922 tot 1945 door een klerk werd uitgevoerd en dat het om hetzelfde werk gaat als dit van een ander personeelslid dat bijzondere klak is ; dat hij beweert de vergoeding ontvangen te hebben voor de uitoefening van de functie van klerk van februari 1946 tot april 1950 en dat die vergoeding hem niet ingevolge enige verandering van bevoegdheid, maar wegens de wijziging van de reglemen­tering onttrokken is geworden, dat het besluit van de Regent van 12 april 1950 inderdaad voor de betaling van de toelage niet alleen eist dat een dienstbrief de

672

Page 4: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(HSI)

ambtenaar er mede zou gelasten hogere functies uit te oefenen, doch ook dat de uitgeoefende hogere functie in het kader zou openstaan ; dat hij tenslotte betoogt dat de kaders van de dienst, waarin hij te werk is gesteld, sedert 1945 ontoereikend zijn en dat die ontoereikendheid het sturen « ter versterking » van agenten der buitendiensten heeft uitgelokt ;

Overwegende dat verzoeker uit de hierboven weergegeven feiten besluit dat hij, als houder van een diploma van volledige middelbare studE:n van de lagere graad en daar hij de functies van klerk heeft uitgeoefend van 1946 tot de inwer­kingtreding van de wet van 28 december 1950, krachtens de artikelen 1 en 17 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951. gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 deceml-.er 1951. moet vast benoemd worden in de graad van klerk ;

Overwegende dat de tegenpartij tegen het verzoekschrift drie excepties van onontvankelijkbeid doet gelc'en, en vcoreust dat het aanschrijven zich beperkt tot het uiteenzetten van het standpunt van het bestuur aangaande de toepasselijkheid der docr verzoeker aangevoerde teksten en geen beslissing is welke hem nadeel kan toebrengen ;

Overwegende dat het aanschrijven van 25 maart 1952 als volgt is gesteld: «Als antwoord op uw brieven van 18 januari en 10 maart laatstleden. heb ik de eer U te laten weten dat de functies die door U sedert 1 gebruari 1946 in het hoofdbestuur der douanen en accijnzen worden uitgeoefend, niet in aanmerking kunnen genomen worden met het oog op uw regularisatie in vast verband in een aanvangsbetrekking van de 3• categorie, bij toepassing van artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 december 1951 »; dat dit aanschrijven getekend is in naam van de Minister, voor de directeur­generaal, door directeur Louis ; dat het een beslissing van de tegenpartij is waarbij geweigerd wordt verzoeker te regulariseren in zijn functies van klerk ; dat de exceptie van onontvankelijkbeid niet in aanmerking kan worden genomen ;

Overwegende dat de tegenpartij nog doet gelden dat de betwisting zou dagtekenen van vóór de afkondiging van de wet houdende instelling van een Raad van State ;

Overwegende dat verzoeker op 1 februari 1946 naar het hoofdbestuur werd geroepen, doch dat toentertijde geen enkele betwisting tussen de partijen bestond ; dat de betwisting betrekking heeft op de regularisatie van verzoeker bij toepassing van de koninklijke besluiten van 23 juni en 12 december 1951 en dat zij dus dagtekent van na de afkondiging van de wet van 23 december 1946 ;

Overwegende dat de tegenpartij tenslotte doet gelden dat de bestreden be­slissing een louter bevestigende beslissing zou zijn, dat zij reeds op 31 december 1948 geweigerd had verzoeker te regulariseren in de hogere functies welke hij « ten titel van versterking » uitoefende ;

Overwegende dat verzoeker er om verzocht had geregulariseerd te worden bij toepassing van de besluiten van de Regent van 30 april 1947 en 10 april 1948 ; dat de tegenpartij zijn verzoek op 31 december 1948 afwees; dat de bestreden beslissing· weigert verzoeker te regulariseren bij toepassing van de koninklijke besluiten van 23 juni en 12 december 1951. waarvan de modaliteiten totaal ver­schillen van deze door de vroegere besluiten bepaald ; dat de bestreden beslissing dus geen bevestigende beslissing is :

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat verzoeker, welke ter versterking naar het hoofdbestuur werd geroepen, nooit officieel werd gelast met de functie van klerk der douanen en accijnzen, doch alleen met deze van expeditionair die in de vierde categorie is gerangschikt ;

Overwegende dat verzoeker met ingang van 1 februari 1949 gedetacheerd werd van de L·.uitendiensten naar het hoofdbestuur ; dat het aanschrijven van 23 januari 1946 bepaalde dat verzoeker met ingang van 1 februari 1946 zou genieten van de toelage voor de uitoefening van functies die hoger zijn dan deze van zijn graad ; dat de functies van expeditionair niet hoger zijn dan deze van onder­brigadier der douanen ; dat derhalve dient nagegaan te worden welke de hogere functies zijn die door de Minister aan verzoeker werden toegekend ;

Overwegende dat verzoeker bevestigt, zonder daarbij tegengesproken te worden, dat het collationeren, waarmede hij sedert 1946 is gelast, van 1922 tot 1945 toevertrouwd was aan een klerk en dat een bijzondere klerk hetzelfde werk

673

Page 5: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

als hij uitvoerde ; dat de maandelijkse kwijtschriften van vergoeding, welke de tegenpartij door verzoeker deed ondertekenen en die berusten in de archieven van het Rekenhof, als volgt waren gesteld : « Ondergetekende Jules Jacquet, onder­brigadier der douanen en accijnzen, erkent van de ontvanger der douanen en accijnzen te Brussel de som van . . . ontvangen te hebben als vergoeding voor het vervullen van een bijzondere opdracht van klerk » ; dat die kwijtschriften mede­ondertekend waren door de directeur van het personeel, welke verklaarde dat verzoeker recht had op de sommen die hem werden uitbetaald ; dat deze feiten, vergeleken. met het aanschrijven van 23 januari 1946, aantonen dat verzoeker gedetacheerd werd van de buitendiensten naar het hoofdbestuur om de functies van klerk, die hoger zijn dan die van onderbrigadier der douanen, uit te oefenen ;

Overwegende dat de tegenpartij nog aanvoert dat verzoeker, sinds de bekend­making van het besluit van de Regent van 12 april 1950 waarbij het toekennen van de toelage voor de uitoefening van hogere functies wordt geregeld, van geen enkele vergoeding meer heeft genoten, dat hoewel hij de functies van klerk heeft uitgeoefend van 1 februari 1946 tot 1 mei 1950, hij niet kan worden aangezien als deze functies uitgeoefend hebbende tijdens de periode die de inwerkingtreding van de wet van 28 december 1950 onmiddellijk voorafging, zoals vereist wordt door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951. gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 december 1951 ;

Overwegende dat artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 juni 1951, ge­wijzigd bij koninklijk besluit van 12 december 1951, bepaalt : « Ingeval de uit­oefening van een functie van de hogere categorie onmiddellijk de datum der inwerkingtreding van de wet van 28 december 1950 voorafgaat en ten minste de helft van de duur bereikt van de proeftijd voor deze categorie bepaald, kan de vaste benoeming geschieden in een aanvangsgraad van deze categorie, op voor­waarde dat de belanghebbenden houder zijn van een der diploma's of der studie­getuigschriften, door het statuut vereist voor de betrekkingen van deze categorie » ; dat artikel 17 ten opzichte van de vaste personeelsleden, die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking in éen hogere categorie, bepaalt: « ... (Bovendien) kan op degenen onder hen die werkelijk belast werden met hogere functies die overeenstemmen met hun diploma's, eventueel toepassing worden gemaakt van de bepalingen van artikel 1 van dit besluit » ;

Overwegende dat de artikelen 1 en 17, voor de vaste benoeming tot de hogere tunctie, eisen dat het personeelslid werkelijk met die functie belast werd, doch niet dat het werkelijk werd bezoldigd voor de uitoefening ervan ; dat, terzake, verzoeker door het aanschrijven van 23 januari 1946 werkelijk belast is geworden met een hogere functie en dat uit de door de directeur van het personeel medeonde,tekende kwijtschriften blijkt dat het om de functie van klerk ging ; dat de tegenpartij trouwens niet beweert dat verzoeker, sinds de afschaffing van de toelage voor de uitoefening van een hogere functie, van die functie ontlast zou zijn geworden ; dat het middel niet kan weerhouden worden,

BESLUIT: Artikel 1. - De beslissing d.d. 25 maart 1952 waarbij de Minister van

?inanöën weigert onderbrigadier der douanen Jules Jacquet in vast verband te regulariseren in een aanvangsbetrekking van de derde categorie, is vernietigd.

Artikel 2. -· (Kosten ten laste van de Staat) (Vertaling)

N · 4452 ·-- ARREST van 1 juli 1955 (IIIde Kamer)

6'14

Zetel de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden.

1\uditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

LALOYAUX t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard)

Page 6: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4452)

i. RIJKSPERSONEEL - STATUUT 11. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING

VAN DE WET - VERKREGEN RECHTEN

Het Rijkspersoneel verkeert in een statutaire toestand, die uitslui..­tend ·door de wetten e.n besluiten is geregeld. Deze publiekrechtelijke toestand. kan te allen tijde door algemene maatregelen worden gewij­zigd.

111. RIJKSPERSONEEL - MINISTERIELE DEPARTEMENTEN -MINISTERIE VAN FINANCIEN - BESTUUR DER REGISTRATIE EN DOMEINEN

Het koninklijk besluit van 25 }uni 1953 heeft voor de .ambtenaren van de eerste categorie, en onder meer voor de ontvangers, een nieuw bevorderingssysteem vastgelegd dat voor al de daarbij betrokken beambten geldt, en onder meer voor de ontvangers welke onder de vroegere regeling aanspraak op bevordering hadden op grond van hun anciënniteit en verdiensten.

Gezien het 7 december 1953 ingediende verzoekschrift, waarbij Herman Laloyaux, ontvanger der registratie en domeinen, beroep instelt tot vernietiging van een koninklijk besluit van 30 september 1953 houdende benoeming van inspec~ teur der registratie en domeinen Dutry, tot commissaris bij het comité tot aankoop te Bergen;

Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat het beroep niet ontvankelijk :i.s omdat het in werkelijkheid is gericht tegen· het in het Belgisch Staatsblad van 12 juli 1953 bekendgemaakte koninklijk besluit van 25 · juni 1953 betmffende de bevordering in graad en de mutaties in de buitendiensten van het bestuur der registratie en domeinen, en dat het verzoekschrift aldus buiten de termijnen is ingediend;

Overwegende dat verzoeker niet de vernietiging vraagt van het besluit van 25 juni 1953, dat. zijn beroep enkel is gericht tegen de in het Belgisch Staatsblad van 23 oktober 1953 bekendgemaakte benoeming van Dutry ; dat het beroep ontvankelijk is ;

Overwegende~ . wat de grond van de zaak betreft, dat verzoeker zich voor~ namelijk beroept op schending van verkregen rechten, omdat hij meer anciënniteit telt dan de benoemde candidaat en het ambt van inspect'eur heeft uitgeoefend ; dat hij ter verklaring van het feit dat hij op zijn eigen verzoek ontvanger is geworden, uiteenzet dat «de toestand van de inspecteur geldelijk vaak beneden die vari de ontvangers ligt en dat het, gelet op de nijpende woningnood der laatste jaren, goed te begrijpen is dat een groot aantal beambten zich door jongeren hebben laten voorbijgaan » ; dat hij er ook op wijst dat het er onder de regeling, ·geldend Vló5r het koninklijk besluit van 25 juni 1953 tot stand is gekomen, weinig toe deed een jongere beambte te laten voorgaan, aangezien « de voorbijgegane dan toch al de. rechten behield van zijn rangorde in de bevorderingstabel » opgemaakt volgens de anciënniteit en de plaats in het tweede juridisch examen ; dat hij de wettigheid van het besluit van 25 juni 1953 betwist en tevens doet gelden dat dit besluit te zijnen aanzien verkeerd is toegepast ;

Overwegende dat verzoeker geen enkele wetsbepaling aanhaalt die door het besluit van 25 juni 1953 zou zijn geschonden ; dat dit door hem overigens niet aangevallen besluit, de'f1nitief is geworden ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat de bestreden beslissing, door het verke~rd toepassen van het besluit van 25 juni 1953, zijn verkregen rechten heeft aangetast : dat hij het recht had op handhaving van de bevorderingsregeling die bestond toen hij in dienst van de administratie is getreden en dat de tegenpartij, in

675

Page 7: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

zover zij de in voornoemd besluit neergelegde bevorderingsregeling op hem heeft to~gepast, dat besluit heeft doen terugwerken;

Overwegende dat het Rijksr;ersoneel in een statutaire toestand verkeert, die uitsluitend door de wetten en besluiten is geregeld; dat algemene maatregelen deze publiekrechtelijke toestand te allen tijde voor de teekomst kunnen wijzigen ; dat verzoeker generlei recht had op handhaving van de bij besluit van 25 juni 1953 gewijzigde bevorderingsregeling ; dat de op zijn geval gemaakte toepassing van het besluit van 25 juni 1953, op een latere datum dan die waarop dat besluit in werking is getreden, niet als een retroactieve maatregel kan worden be~chouwd ;

Overwegende dat verzoeker nog betoogt dat de aangevallen beslissing strijdig is met artikel 7 van het besluit van 25 juni 1953, volgens hetwelk « het statuut van het Rijkspersoneel toepasselijk is voor alle punten die niet speciaal door dit besluit zijn geregeld » ; dat hij beweert dat het besluit van 25 juni 1953 geen voorzieningen treft in verband met de toestand der ontvangers, die onder de vroegere regeling aanspraak op èevordering hadden op grond van hun andënniteit en verdiensten ;

Overwegende dat het besluit van 25 juni 1953 de bevordering der ambtenaren van de eerste categorie op een nieuwe basis heeft ingericht en dat artikel 1 uit~ drukkelijk de bevordering der ontvangers vermeldt; dat dit nieuw bevorderings~ systeem voor al de daarbij betrokken beambten geldt; dat het middel niet in aanmerking komt,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4453- ARREST* Vlan 1 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel: de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer~

hausen, verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

GRAF t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van· Wederopbouw (de hr. Penen)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN 11. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- VORM- UITEEN~

ZETTING VAN DE FEITEN EN VAN DE MIDDELEN

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift· waarin geen enkel middel wordt aangevoerd.

· De inlichtinqen aan de verzoeker verstrekt bij het ontvangen van dit verzoekschrift op de Raad van State, kunnen d.e term·ijn voor het indienen van het b·eroep niet verlengen.

Niet ontvankelijk is derha:lue een tweede gemotiveerd verzoekschrift dat na het verstrijken der termijnen werd ingediend.

Gezien de op 6 november 1954 en 7 februari 1955 ingediende verzoekschriften, waarbij Wilhelm Graf de vernietiging vordert van de beslissing op 3 september 1954 door de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen te Luik genomen en op 13 september genotilficeerd;

Ö~~rwegende dat Wilhelm Graf in zijn eerste, in het Frans gesteld verzoek~ schrift verklaart « zich te voorzien in verbreking tegen de te Luik door de commissie van beroep genomen beslissing, waarbij hem het genot der geldelijke Staatstussenkomst werd ontzegd » ; dat verzoeker hieraan toevoegt : « Ik zou mij willen veroorloven mijn droevig geval aan uw welwillende aandacht voor te

• Er bestaat een Duitse tekst van dit arrest.

676

Page 8: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

leggen en hoop dat U zo goed -::nlt willen zijn mij op te roepen om die zaak mondeling te bespreken»; dat de Eerste-Voorzitter van de Raad van State betrokkene er op 10 november 1954 van op de hoogte bracht dat de bewoordingen van zijn verzoekschrift niet beantwoordden aan de eisen gesteld bij de wet van 23 deceml-.er 1946 en de uitvoeringsbesluiten ; dat verzoeker op 29 november 1954 in het Duits naar èe Eerste-Voerzitter schreef dat hij geen Frans verstond en een vertaling van de brief van 10 november verlangde ; dat op I 8 december 1954 een Cuitse vertaling van de voornaamste bepalingen betreffende de rechts;Jleging \nó;)r de Raad van State aan verzoeker werd toegestuurd ; dat verzoeker op 7 februari 1955 een gemotiveerd verzoekschrift in de Duitse taal indiende ;

Overwegende dat de aan verzoeker verstrekte inlichtingen door geen enkele bepaling van het regelement in zake rechtspleging zijn opgelegd ; dat deze inlich­tingen - in het Frans verstrekt omdat het eerste verzeekschrift in het Frans was gesteld - op generlei wijze de termijn van zestig dagen kunnen verlengen die bepaald is bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus I 948 tot regeling van de rechtspleging V'éér de afdeling administratie van de Raad van State ;

Overwegende dat het eerste verzoekschrift onontvankelijk is wegens het ontbreken van motieven ; dat het tweede verzoekschrift laattijdig is daar het aan de Raad van State werd overgemaakt méér dan zestig dagen nadat de bestreden beslissing aan verzoeker werd betekend,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 44:54 - ARREST van 1 juli 1955 ( IIIcte Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen, verslaggever, en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de hr. Huberlant, substituut.

BECHET ( Mr De Keyser) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard) en door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

L PRIORITEIT VOOR OPENBARE AMBTEN - GEDEMOBILISEER­DE OF VRIJGESTELDE PERSONEELSLEDEN- BEVORDERING (1 tot 3)

11. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - BEVESTIGENDE BESLISSING (1)

1. Het recht van een ambtenaar op een bevorderin7 met terug­werkende kracht bij toepassing van artikel 1, derde lid, der wetten op de prioriteitsrechten, ontstaat' op het tiidstip waarop hij slaagt in het examen van toegang tot de hogere graad.

De belanghebbende kan euenwel de uernietiging uorderen van de beslissing die, nadat hij gevraagd heeft zi;n rechten aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, weigert hem de beuordering met teru,q­werkende kracht toe te kennen, wanneer de Minister beslist heeft zijn geual opnieuw te onderzoeken na dit aan de bij artikel 14 uan genoem­de wetten opgerichte consultatieue commissie te hebben uoorgelegd.

2. De termiin van twee iaar binnen welke de ambtenaar de beuar­dering met terugwerkende kracht kan bekomen, gaat in op het tijdstip waarop hij werkelijk zijn dienst heeft hernomen.

3. De ambtenaar moet niet alleen aanuragen om deel te nemen aan het examen, waarin hij moet slagen om het recht op bedoelde bevor-

677

Page 9: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4454)

dering te bezitten, doch hij moet ook dat examen ondergaan binnen de termijn van twee jaar *.

Gezien het op 20 november 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij Hubert Bechet, kommies der accijnzen, de vernietiging vordert « van het op 5 oktober 1953 door de commissie der XII verleend advies» en «dientengevolge, van de beslissing d.d. 10 april 1953 van het secretariaat-generaal van het departement van Finandën » ;

Overwegende dat verzoeker, na als politieke gevangene van 6 januari 1944 tot 5 mei 1945 opgesloten te zijn geweest, op 20 oktober 1945 zijn dienst in het bestuur der douanen heeft hernomen ;

Overwegende dat, luidens artikel 1 der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, de personeelsleden der openbare diensten, die om wettige aan de oorlogen 1914-1918 en 1940-1945 te wijten redenen de uitoefening van hun amLt hebben onderbroken, weder in hun betrekking moeten worden opgenomen zodra zij gede­mobiliseerd of uit gevangenschap ontslagen zijn ; dat het derde lid van artikel 1 bepaalt : « Indien de bevorderingen afhankelijk zijn gesteld van een examen of van een vergelijkend examen, dan hebben zij, van de datum hunner wederindienst­stelling af, twee jaar tijd om zich daarvoor aan te melden. Zo zij zijn geslaagd, worden de bevorderingen hun verleend met terugwerkende kracht tot de dag waarop zij normaal ermede konden begunstigd worden, zo wat anciënniteit als ·wedde betreft»;

Overwegende dat verzoeker zich zonder succes aanbood bij de examens van sectiehoofd welke plaats hadden op 29 oktober 1946 en 4 juli 1947, maar dat hij slaagde in het examen van 22 oktober 1947, dit is twee jaar en twee dagen na zijn wederindienststelling ; dat verzoeker daarop vroeg met terugwerkende kracht tot sectiehoofd bevorderd te worden; dat hij slechts op 8 juli 1952 aan de directeur-generaal der douanen en accijnzen vroeg of hij niet kon genieten van de bepalingen van het derde lid van artikel 1 der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 ; dat de directeur-generaal hem op 29 augustus 1952 antwoordde dat hij niet aan het examen van sectiehoofd had voldaan binnen de termijn van twee jaar volgend op zijn wederindienststelling en dat hij niet met terugwerkende kracht kon worden bevorderd tot de graad van sectiehoofd ; dat verzoeker er op 17 oktober 1952 om verzocht zijn geval opnieuw te doen onderzoeken en daarbij aanbood te bewijzen dat hij zijn dienst had hernomen bij zijn terugkeer uit gevan­genschap v>óór zijn volledige genezing ; dat de gewestelijke inspecteur te Marche-en­Famenne en de directeur te Luik het advies verstrekten dat betrokkene niet mocht te lijden hebben onder de vertraging waarmede de proef werd ingericht ; dat de directeur-generaal voorstelde de kwestie voor te leggen aan ·de bij artikel 14 der geordende wetten bedoelde commissie ; dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën op 10 april 1953 Het weten « dat er geen aanleiding toe bestond de zaak bij de consultatieve commissie aanhangig te maken, daar de belanghebbende geen enkele der gestelde voorwaarden vervulde die hem zouden toelaten van een herklassering te genieten » ; dat de Minister van Financiën nochtans op 2 juni 1953. ingevolge bij hem gedane stappen, het dossier van verzoeker overmaakte aan de consultatieve commissie welke op 5 oktober 1953 eenparig het advies uitdrukte dat « de bij het derde lid van artikel 1 der geordende wetten bepaalde termijn van twee jaar strikt moet worden toegepast » en « dat de Minister van Financiën de wet juist had toegepast door het verzoek van de hr. Bechet af te wijzen » ;

Overwegende dat het recht van een ambtenaar op een bevordering met terugwerkende kracht bij toepassing van artikel 1, derde lid, der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, ontstaat op het tijdstip waarop hij slaagt in het examen van toegang tot de hogere graad ; dat betrokkene op dat tijdstip benadeeld is indien de overheid met een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing hem het •oordeel van vóórnoemde bepaling ontzegt ; dat de benadeelde ambtenaar niet kan loen gelden dat hij de wet niet kende, om aldus zijn lijdzaamheid te rechtvaardigen,

* Zie op dat punt de arrester.. faeken. nr 41 L van ?7 juni 1950, en Manouvrier. nr 2870. van 29 oktober 1953.

678

Page 10: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4454}

wanneer zijn recht op een bevordering met terugwerkende kracht wordt miskend ; Overwegende dat de Minister van Financiën op 2 juni 1952 beslist heeft de

aanspraken van verzoeker te onderwerpen aan de bij artikel 14 der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 opgerichte consultatieve commissie; dat hij aldus beslist heeft die aanspraken opnieuw te onderzoeken ; dat hij, door het notificeren aan verzoeker van het advies van die commissie, op grond van de door de commissie aangegeven redenen geweigerd heeft hem met terugwerkende kracht in de graad van sectiehoofd te bevorderen ; dat het verzoekschrift ontvankelijk is in zover het geïnterpreteerd wordt als een vordering tot vernietiging van die ministe­riële beslissing wegens een gebrek dat haar eigen zou zijn ;

Overwegende dat verzoeker vooreerst aanvoert dat de tegenpartij artikel 1 der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 verkeerd heeft toegepast door. wat zijn wederindienststelling betreft, geen rekening te houden met de datum van zijn genezing van de gevolgen van zijn opsluiting in het kamp te Buchenwald, maar wel met de datum· van zijn vroegtijdige diensthervatting toen hij nog ziek was en hij, naar de mening van zijn dokter, « al te ijverig was geweest » ;

Overwegende dat artikel 1. in zijn eerste lid, de wederindienststelling voorziet van de personeelsleden wier arbeidsgeschiktheid door verminking of door ziekte is verminderd, en bepaalt dat zij de voordelen van hun graad blijven behouden in een betrekking welke met hun bekwaamheid overeenstemt ; dat uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 mei 1947 blijkt dat de wetgever geweigerd heeft de toepassingsvereisten van artikel 1. derde lid, uit te breiden (Parlementaire handelingen, Kamer, zitting van 14 mei 1947) ; dat de tegenpartij de wet juist heeft teegepast door met de datum van 20 oktober 1945, waarop verzoeker werkelijk zijn dienst heeft hernomen, rekening te houden voor de berekening van de termijn van twee jaar bedoeld bij vóórnoemd artikel 1, derde lid ;

Overwegende dat verzoeker in de tweede plaats doet gelden dat het examen van sectiehoofd, waarin hij is geslaagd, vanaf 25 april 1947 was aangekondigd ; dat hij zijn aanvraag tot deelneming in de maand april 1947 heeft overgemaakt en dat de door de wet bepaalde termijn van twee jaar moet worden gerekend vanaf de datum van indiening der aanvraag tot deelneming aan het examen ;

Overwegende dat uit het dossier Uijkt dat verzoeker in de maand april 1947 gevraagd hteft om deel te nemen aan het examen van sectiehoofd, dat door een aanschrijven van 25 april 1947 was aangekondigd ; dat dit exarr.en op 4 juli 1947 plaats had en dat verzoeker er niet in slaagde; dat bij aanschrijven van 13 augustus 1947 een nieuw examen werd aangekondigd waarvoor de aanvragen tot deelneming langs hiërarchische weg moesten ingediend worden vóór 5 september ; dat de examens, volgens dit aanschrijven, in de loop van de maand oktober door het Vast Wervingssecretariaat moesten ingericht worden; dat verzoeker niet beweert dat het examen voor toegang tot de graad van sectiehoofd opzettelijk tot 22 oktober 1947 zou zijn uitgesteld om hem te beroven van het genot van de bevordering met terugwerkende kracht ;

Overwegende dat artikel 1. derde lid, der wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947 tot doel heeft, in formeel door de wet bepaalde voorwaarden, een einde te maken aan de ongelijkheden waarvan sommige personeelsleden der openbare diensten ten opzichte van andere personeelsleden te lijden hebben, doordat zij gedurende het tijdperk van hun mobilisatie of gevangenschap geen gelegenheid hebben gekregen om te worden bevorderd ; dat de wet aan de personeelsleden die gemobiliseerd of gevangen waren, de mogelijkheid verschaft een bevordering met terugwerkende kracht te bekomen, op voorwaarde dat zij binnen een termijn van twee jaar na hun wederindienstneming de voor deze bevordering vereiste examens afleggen ; dat deze bepaling een uitzonderlijk karakter heeft en restrictief dient te worden geïnterpreteerd ; dat het dus niet volstaat dat het personeelslid binnen de termijn van twee jaar gevraagd heeft aan een examen deel te nemen, maar dat hij binnen die termijn in dit· examen moet geslaagd zijn,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

679

Page 11: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4455- ARREST van 1 juli 1955 (llld" Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. Ligot, substituut.

THEYS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard)

I. RIJKSPERSONEEL - INRICHTING DER KADERS EN BETREK­KINGEN

11. RIJKSPERSONEEL - SYNDICAAL STATUUT - SYNDICALE RAAD VAN ADVIES

Ee.n maatregel die er zich toe beperkt een betrekking door een andere te vervangen in het kader van het departement. zonder het administratief noch het geldelijk statuut van het personeel te wijzigen en zonder een nieuwe graad in te voeren welke in de hiërarchie der graden zou moeten worden ingedeeld en waarvoor bekwaamheidsver~ eisten zouden moeten worden bepaald, houdt geen verband met het statuut van het Rijkspersoneel en valt niet binnen de voorzieningen van artikel 35 van het besluit van de Regent van 11 juli 1949 *.

111. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

Het met redenen omkleed advies door de directieraad, krachtens artikel 20 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, uitgebracht na onderzoek van de ingevolge de kennisgwing· van het bevorderings~ voorstel ingediende bezwaarschriften, is uitsluitend voor de ben.'Jemen~ de overheid bestemd en dient niet te worden medegedeeld aan hen die tegen die voordracht een bezwaarschrift hebben ingediend.

Gezien het verzoekschrift van 30 april 1954, waarbij Omer Theys beroep instelt tot nietigverklaring : I 0 van het koninklijk besluit van 24 feLruari 1954 houdende vaststelling van het

organiek kader van het ministerie van Financil'n, dat in het Belgisch :itaatsblad van 4 maart 1954 is bc kendgemaakt ;

2° van het koninklijk besluit van 25 maart 1954 houdende benoeming van de h. Champenois tct directeur-generaal van de algemene diensten van het ministerie van Financiën ;

Overwegende dat verzoeker, inspecteur-generaal bij het ministerie van Finan­dën, uiteenzet èat hij belang heeft bij de vernietiging van het koninklijk besluit van 24 februari 1954, voer zover dit hsluit het in het vroegere kader vermelde ambt van directeur van administratie l-.ij het algemeen secretariaat afschaft en dit vervangt door een betrekking van directeur-generaal ; dat hij tot staving van zijn beroep inroept, dat artikel 35 van het besluit van de Regent van 11 juli 1949 is overtreden ; dat hij beweert dat het besluit van 24 februari 1954 vooraf aan de syndicale raad van advies had meeten worden voorgelegd en dat een substantieel vormvereiste dus niet is nageleefd ;

Overwegende dat de bestreden bepaling noch het administratief noch het geldelijk statuut van het Rijksçersoneel wijzigt; dat zij geen nieuwe graad invoert welke in de hiërarchie der bestaande graden moest worden ingedeeld en waarvoor bekwaamheidsvereisten meesten worden l-.epaald ; dat het vervangen van een betrekking docr een andere een maatregel is. die geen rechtstreeks verband houdt met het statuut van !:et Rijkspersoneel en niet valt binnen de voorzieningen van

Zie. in dezelfde zin. de arresten Scheffer. nr 4:114. en Stevens, nr 1:315. van :!7 mei 1055. t:n de noot.

680

Page 12: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

artikel 35 van het besluit van de Regent van 11 juli 1949 ; dat het beroep in dit opzicht niet gegrond is ;

Overwegende ten aanzien van het tweede punt van het beroep, dat verzoeker. die candidaat was voor de post van directeur-generaal waarin het bestreden besluit heeft voorzien, betoogt dat hierbij de artikelen 20 en 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende het signalement en de bevordering van het Rijkspersoneel zijn overtreden, omdat de directieraad geweigerd heeft verzoeker in kennis te stellen van de redenen waarom hij de benoeming van de h. Champenois had voorgedragen ; dat hij betoogt dat voornoemd artikel 23 aan de in zijn bevor­dering bedreigde ambtenaar het recht verleent zich te verdedigen en dat dit recht denkbeeldig is indien de directieraad weigert aan de belanghebbende de redenen van zijn voordracht mede te delen ;

Overwegende dat, luidens artikel 20 van het koninklijk besluit van 7 Augustus 1939, de bevordering tot een hogere graad aan het personeel der 1 ste categorie door de Koning wordt toegekend na het met redenen omkleed advies van de directieraad ; dat, volgens artikel 23 van hetzelfde besluit, van de voordrachten tot bevordering tot een hogere graad aan het belanghebbend personeel wordt kennis gegeven en dat de ambtenaar die zich benadeeld acht, binnen tien dagen na de kennisgeving bij de directieraad zijn bezwaren kan indienen ; dat hij, op zijn aanvraag, door de directieraad kan worden gehoord ;

Overwegende dat uit die teksten blijkt, dat het besluit aan de voor het te begeven ambt bekwame ambtenaren wel omschreven waarborgen heeft verleend : de naam van de candidaat, die de directieraad voornemens is voor te dragen, wordt hun medegedeeld en zo hebben zij de gelegenheid, bij de directieraad schriftelijk en mondeling de redenen te doen kennen waarom zij de voorkeur boven de voorge­stelde candidaat menen te verdienen ; dat verzoeker die waarborgen heeft g"nulen dat hij een schriftelijk bezwaar heeft ingediend en niet verzocht heeft om door de directieraad te worden gehoord ; dat geen enkele tekst de directieraad verplichtte hem de redenen van zijn voordracht mede te delen ; dat voornoemd artikel 20 weliswaar een « met redenen omkleed advies » van de directieraad vereist maar dat dit advies, uitgebracht na onderzoek van de bezwaarschriften die ingevolge de kennisgeving van de voordracht zijn ingediend, uitsluitend voor de benoemende overheid is bestemd en uiteraard moet worden onderscheiden van de voordracht. waarvoor geen enkele tekst de verplichting tot motivering voorschrijft ; dat de directieraad, wanneer hij weigerde aan verzoeker de redenen van zijn voordracht mede te delen, het bepaalde in het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 niet heeft miskend ; dat het middel niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4456 -ARREST van 1 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. Dumont, substituut.

PROVINCIE HENEGOUWEN (de hr. Patty) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

I. PROVINCIE - VOOGDIJ OVER DE PROVINCIEOVERHEDEN GOEDKEURING

II. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN MOTIEVEN

De door artikel 88 van de provinciale wet vereiste motivering van het koninklijk besluit tot verlenging van de termijn van veertig dag·en binnen welke de Koning uitspraak moet doen over de door artikel 86

681

Page 13: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

van dezelfde wet aan zijn goedkeuring onderworpen beslissingen, is een substantieel vormvoorschrift w.aarvan de niet~inachtneming het koninklijk besluit dat binnen de aldus verlengde termijn de beslissi.ng van de provincieraad niet goedkeurt, door machtsoverschrijding aan~ tast.

Gezien het 6 maart 1954 ingediende verzoekschrift, waarbij de provincie Henegouwen beroep instelt tot vernietiging van een koninklijk besluit van 30 december 1953 dat goedkeuring onthoudt aan een besluit van 23 oktober 1953 waarbij de provinciale raad van Henegouwen beslist voor 1954 een belasting op de voertuigen te heffen ;

Overwegende dat de verzoekende partij haar beroep grondt op het feit, dat het bestreden besluit tot stand is gekomen na het verstrijken van de wettelijke termijnen, daar het koninklijk besluit tot verlenging van deze termijnen door een onregelmatigheid is aangetast ;

Overwegende dat het besluit van de provinciale raad overeenkomstig artikel 86 van de provinciale wet aan de Koning ter goedkeuring was voorgelegd ; dat, volgens artikel 88 van deze wet, de krachtens artikel 86 aan de Koning ter goedkeuring voorgelegde besluiten van de raad van rechtswege uitvoerbaar worden zo, binnen de termijn van veertig dagen na de dag waarop zij door de provinciale raad zijn genomen, geen daarmee strijdige beslissing werd getroffen of ten minste een met redenen omkleed besluit waarbij de Regering de nieuwe termijn bepaalt, die zij nodig heeft om uitspraak te doen ;

Overwegende dat een koninklijk besluit van 2 december 1953 de termijn binnen welke de Koning zich over het besluit van 23 oktober 1953 moest uitspreken, tot 31 december 1953 heeft verlengd; dat het ter verantwoording van de verlenging evenwel geen enkele reden opgeeft ;

Overwegende dat, ingeval de termijn van veertig dagen wordt verlengd, het uitblijven van de beslissing de uitvoerbare kracht van het door de provinciale raad genomen besluit tot met het verstrijken van de nieuwe termijn opschort ; dat de verplichting tot het motiveren van de verlengingsbesluiten ten doel heeft te voor­komen, dat de Regering de uitvoering van regelmatig getroffen beslissingen door haar lijdelijkheid zou opschorten ; dat de wetgever, door aan de uitvoerende macht de verplichting tot het motiveren van de verlengingsbesluiten op te leggen, naar uit de parlementaire voorbereiding trouwens blijkt, aan de provinciale overheid de verzekering heeft willen geven dat zij haar prerogatieven op normale wijze kon uitoefenen ; dat het motiveren in dezen dan ook als een substantieel vormvoorschrift moet worden beschouwd ;

Overwegende dat het bestreden besluit op 30 december 1953 tot stand is gekomen, dit is nadat de termijn gesteld bij artikel 88 van de provinciale wet was verstreken ; dat het besluit van 2 december 1953, hetwelk genomen werd zonder inachtneming van een door de wetgever voorgeschreven substantiële vorm, die termijn niet geldig heeft verlengd ; dat het besluit van 30 december 1953 derhalve met machtsoverschrijding is genomen,

(Vernietiging - bekendmaking - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 4457 - ARREST van 1 juli 1955 (lilde Kamer)

682

Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­hausen, verslaggever, en Holoye, staatsraden.

Auditoraat : de hr. Rémion, substituut.

BEERNAERTS (Mr Botson) t/ Belgische Staat, vertegenwoor~ digd door de Minister van Landsverdediging (majoor Lon~ thie)

Page 14: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4457)

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - OFFICIEREN VAN HET ACTIEF KADER- BEVORDERING (I tot 7)

11. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GEVOLGEN VAN HUN VER­NIETIGING (I en 2)

111. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -RECHTSPLEGING DER COLLEGES (1. 3, 4, 5 en 6)

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN- TERUGWERKENDE KRACHT (7)

1. In geval van vernietiging door de Raad van State van de benoeming van een generaal,.,majoor tot de graad van l.uitenant-gene­raal, moet de Minister van Landsverdediging de procedure hervatten met inachtneming van de regelen voorgeschreven in het koninklijk besluit van 16 juli 1951 en, ingeval het onmogelijk is deze regelen te volgen, deze zo dicht mogelijk benaderen.

Aan de Minister kan niet worden verweten dat hij vier luitenant­ge.ner.aals, die gezeteld hadden in het hoger bevorderingscomité dat vóór de vernietigde benoeming had beraadslaagd, aangewezen heeft om in dit comité zitting te nemen, aangezien het op de datum der ver­gadering v.an het comité dat geroepen was om over de nieuwe benoe­ming te beraadslagen, onmogelijk was om drie luitenant-generéMls van de landmacht op te roepen die bij het ee.rste onderzoek van de kandi­daturen in functie waren en in actieve dienst waren gebleven. en aange­zien de Koning, door hen opnieuw in actieve dienst te roepen na de vergadering waarin zij hun advies hadden gegeven, maar vóór de ondertekening uan de nieuwe benoeming, de door de Minister gedane aanwijzingen heeft geldig gemaakt.

2. In geval van vernietiging uan een benoeming wegens onregel­matigheid van de beslissing van het hoger bevorderingscomité, blijven de vóór die beslissing nagekomen rechtsuormen geldig.

3. De Minister heeft geen enkele substantiële vorm overtreden door een lid uan het hoger comité, dat er zich moest van onthouden zitting te nemen, niet op te roepen *.

4. De aanwezigheid van al de leden bij de stemming wordt door geen enkele reglementsbepaling op straffe van nietigheid voorgeschre-ven.

5. Het feit dat bepaalde stukken betreffende een kandidaat, en onder meer de persoonlijkheidsnota, niet aan het hoger comité over­gelegd zijn geworden, kan de beslissing uan het comité niet onregel­matig maken wanneer dit feit aan belanghebbende geen nadeel heeft toegebracht.

6. Par.agraaf 8 uan het A.O. 409 uan 1949, dat tot doel heeft het opmaken van geheime fiches over ongunstige feiten uit de beroeps­activiteit of het private leven uan de officieren te verbieden, heeft niet tot voorwerp te uerhinderen d,at in het hoger bevorderingscomité zou­den besproken worden stellingen die een generaal-majoor, die zich kandidaat stelt, in het openbaar zou hebben verdedigd. Waar de Minister, in het comité, zijn meningsuerschil met betrokkene laat ken-

• Vergelijk: arrest Flamme. nr 203. van 23 december 1V49.

683

Page 15: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4457)

nen, treedt hij niet buiten de beoordelingsbevoegdheid welke toebe~ hoort aan de leden van het comité hU de bespreking van een kandida~ tuur voor de graad van luitenant~generaal.

7. Om te oordelen of een generaal~majoor aan de door artikel 19 der wet van 15 september 1924 bepaalde voorwaarde voldoet, namelijk dat hij niet te oud is om ten minste drie jaar lang het commando over een divisie of een gelijkwaardig commando te kunnen uitoefenen, moet men uitgaan, niet van de datum van het koninklijk besluit dat deze generaal~majoor benoemt tot de graad van luitenant~generaal. maar van de datum waarop die benoeming uitwerking heeft.

Gezien het verzoekschrift van 8 juni 1954, waarbij luitenant-generaal Beernaerts beroep instelt tot nietigverklaring van het op 15 april bekendgemaakte koninklijk besluit van 9 april 1954 houdende benoeming van generaal-majoor Marchau tot luitenant-generaal op datum van 26 maart 1952 ;

Overwegende dat de eerste benoeming van generaal-majoor Marchau op 19 februari 1954 door de Raad van State * is ve,rnietigd en dat het hoger bevorde­ringscomité 19 maart 1954 samenkwam om de procedure te hervatten daar waar zij ingevolge de vernietiging was onderbroken ; dat de Minister van Landsverdediging, oordelend dat het in het belang van het leger en van de betrokken officieren wenselijk was, de door het vernietigingsarrest onderbroken procedure onverwijld te hervatten, een beroep deed op de luitenant-generaals Baele, François Tromme. Rosenbaum en Joris, die op 7 maart 1952 zitting hadden gehad, om zitting te nemen in het hoger bevorderingscomité dat opdracht kreeg het op 7 maart 1952 aange­vangen onderzoek van de candidaturen op 19 maart 1954 voort te zetten, ofschoon deze vier luitenant-generaals sindsdien op pensioen waren gesteld ;

Overwegende dat bij toepassing van de besluitwet van 10 december 1942, bij artikel 18 van de wet van 1 juni 1949 verder gehandhaafd, een koninklijk besluit van 2 april 1954 de vier gepensioneerde luitenant-generaals « aanstelde, ten bijkomenden titel. tot de graad van luitenant-generaal voor de dag van 19 maart 1954, als leden van het Hoger Comité dat op deze datum gezeteld heeft» ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat het bestreden besluit met machts­overschrijding is genomen omdat het tot stand kwam op het advies van een onregelmatig samengesteld hoger bevorderingscomité ; dat inderdaad vier van de luitenant-generaals, die aan de vergadering van het hoger comité van 19 maart 1954 hadden deelgenomen, op pensioen waren gesteld en dus niet meer tot het kader van het leger behoorden ;

Overwegende dat de tegenpartij hierop antwoordt, dat zij gehouden was de betwiste candidaturen voor te leggen aan hét hoger bevorderingscomité, samen­gesteld op dezelfde wijze als dat, waarvan het advies door de Raad van State onregelmatig was geacht ; dat zij hieraan toevoegt, dat in de onderstelling dat de gepensioneerde officieren niet meer bevoegd waren een advies over de betwiste candidaturen te geven, hun aanwijzing door de Minister geldig is verklaard door de Koning op een datum die vóór de bestreden benoeming is gelegen ; dat het gebrek dat aan de beslissing van het hoger bevorderingscomité had kunnen kleven, gedekt is door het koninklijk besluit van 2 april 1954 ;

Overwegende dat, na de vernietiging van de eerste benoeming. van generaal­majoor Marchau tot luitenant-generaal, de tegenpartij de procedure moest hervatten met inachtneming van de regelt>n voorgeschrevt>n in het koninklijk besluit van 16 juli 1951 tot regeling van de samenstelling en de werking van de bevorderings­comité's en, ingeval het onmogelijk was de voorgeschreven regelen te volgen, deze zo dicht mogelijk moest benaderen ; dat het op de datum van de vergadering van het hoger bevorderingscomité, dat zich opnieuw over de candidaturen van generaal Marchau en van verzoeker diende uit te spreken, onmogelijk was drie luitenant­generaals van de landmacht op te roepen, die bij het eerste onderzoek van de

• Arrest Beernaerts. nr 3168.

684

Page 16: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4457)

candidaturen in functie waren en in actieve dienst waren gebleven ; dat aan de Minister van Landsverdediging niet kan worden verweten, dat hij vier gepen­sioneerde luitenant-generaals aangewezen heeft om op 19 maart 1954 in het hoger bevorderingscomité zitting te nemen, aangezien de Koning, door hen opnieuw in actieve dienst te roepen na de vergadering waarin zij hun advies hadden gegeven maar vóór de ondertekening van de bestreden benoeming, de door de Minister van Landsverdediging gedane aanwijzingen heeft geldig gemaakt; dat het middel niet in aanmerking komt ;

Overwegende dat verzoeker in de tweede plaats betoogt, dat de beslissingen van het hoger bevorderingscomité door een gebrek zijn aangetast, omdat hij niet voor de vergadering van 19 maart 1954 is opgeroepen ofschoon hij toen deel uitmaakte van dat comité ;

Overwegende dat het hoger bevorderingscomité de onderscheiden aanspraken van verzoeker en van generaal Marchau op datum van 26 juni 1952 moest onder­zoeken ; dat verzoeker die 26 juni 1953 tot luitenant-generaal was bevorderd, van het hoger bevorderingscomité deel uitmaakte maar dat hij, zoals hij het overigens toegeeft, geen zitting mocht hebben voor het onderzoek van zijn eigen candidatuur ; dat de tegenpartij geen enkel substantieel vormvereiste heeft geschonden door een lid van het hoger bevorderingscomité, dat zich moest onthouden zitting te nemen, niet op te roepen ;

Overwegende dat verzoeker in de derde plaats inroept dat een van de leden van het hoger bevorderingscomité de vergadering vóór de stemming heeft verlaten, dat dit lid van bij de aanvang van de vergadering zijn voorkeur voor verzoeker te kennen had gegeven en dat. indien dat lid had medegestemd, de uitslag van de stemming in het voordeel van verzoeker en niet van zijn mededinger zou zijn geweest;

Overwegende dat luidens artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 juli 1951 het hoger bevorderingscomité uit ten minste drie leden bestaat; dat volgens het proces-verbaal vijf leden aan de stemming hebben deelgenomen ; dat het heengaan van het zesde lid vóór de stemming weliswaar de uitslag heeft kunnen beïnvloeden maar dat de uitslag daardoor niet onregelmatig wordt ; dat geen enkele reglementsbepaling de aanwezigheid van al de leden bij de stemming op straffe van nietigheid voorschrijft ; dat het middel niet in aanmerking komt ;

Overwegende dat verzoeker in de vierde plaats inroept dat het bestreden koninklijk besluit artikel 19 van de wet van 15 september 1924 overtreedt, omdat generaal-majoor Marchau op het tijdstip van dat besluit niet meer gedurende ten minste drie jaren een commando kon uitoefenen ;

Overwegende dat luidens artikel 19 van de wet van 15 september 1924 betreffende de stand en de bevordering der officieren « een generaal-majoor maar bij benoeming tot een hogere graad tot het commando over een divisie of een gelijkwaardig commando wordt geroepen, indien hij niet te oud is om dit commando ten minste drie jaar lang te kunnen uitoefenen » ; dat men, om te oordelen of deze voorwaarde is vervuld, niet van de datum van de ondertekening van het koninklijk besluit maar van de datum waarop de benoeming had moeten plaats hebben, moet uitgaan ; dat niet betwist wordt, dat de leeftijd van generaal-majoor Marschau op 26 juni 1952 het hem mogelijk maakte nog gedurende ten minste drie jaar het commando over een divisie uit te oefenen ; dat het middel niet in aanmerking komt ;

Overwegende dat verzoeker in de vijfde plaats aanvoert dat de beslissingen van het hoger comité onregelmatig zijn omdat hij zijn candidatuur niet had gesteld en niet eens verwittigd was dat zij aan het hoger comité zou worden voorgelegd ;

Overwegende dat aan verzoeker 4 december 1951 is medegedeeld dat zijn candidatuur voor de graad van luitenant-generaal door het hoger bevorderings­comité zou worden onderzocht ; dat niettegenstaande de eerste benoeming van generaal-majoor Marchau tot luitenant-generaal op grond van de onregelmatigheid van de beslissing van het hoger comité van 7 maart 1952 is vernietigd, de vóór die beslissing nagekomen rechtsvormen geldig blijven ; dat de tegenpartij, toen zij verzoeker niet in kennis heeft gesteld van de datum waarop zijn candidatuur voor de tweede maal zou worden onderzocht, hiermede geen enkel substantieel vorm­vereiste heeft geschonden ;

685

Page 17: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4457)

Overwegende dat verzoeker in de zesde plaats aanvoert, dat de beslissingen van het hoger comité onregelmatig zijn omdat geen enkele, hem betreffende en door hem geviseerde persoonlijkheidsnota aan genoemd comité is voorgelegd en omdat het advies van de drie ministers, onder wie hij als kabinetschef had gefungeerd. niet is gevraagd ;

Overwegende dat, al hebben verschillende ministeriële omzendbrieven vorm en inhoud van de bevorderingsvoorstellen en de persoonlijkheidsnota's in bijZOI\­derheden geregeld, de aard zelf van het ambt van luitenant-generaal medebrengt dat de voorstellen van het hoger comité niet in gestereotypeerde termen en laconi­sche aanwijzingen kunnen worden weergegeven ; dat het loutere feit, dat verzoeker door drie ministers van Landsverdediging als kabinetschef was aangezocht en commandant van de Koninklijke Militaire School is geweest, een genoegzaam bewijs van zijn hoedanigheid is ; dat de persoonlijkheid van verzoeker gekend was door degenen die hem moesten beoordelen ; dat de stemming van het hoger comité tot uiting komt in het cijfer 8 ten gunste van verzoeker en het cijfer 7 ten gunste van zijn mededinger ; dat verzoeker overigens beweert dat, indien een van de leden niet vóór de stemming was heengegaan, die stemming gunstig voor hem zou zijn geweest ; dat onder die omstandigheden de afwezigheid van de door verzoeker aangehaalde documenten niet kan worden aangemerkt als een verzuim van een substantieel vormvereiste ;

Overwegende dat verzoeker ten slotte beweert dat het advies van het hoger bevorderingscomité gegeven is met overtreding van § 8 van het algemeen order 409 van 1949 omdat tegen zijn candidatuur documenten naar voren zijn gebracht, die niet in zijn dossier berustten en hem niet waren voorgelegd, en omdat de Minister ongunstige aanwijzingen had gegeven, die niet bleken uit de documenten alleen waarvan het comité inzage kon hebben ;

Overwegende dat, volgens de notulen van de vergadering van 19 maart 1954, de Minister in herinnering bracht dat hij 8 mei 1952 ieder van de leden van het comité afzonderlijk had ontvangen en dat hij hun toen inzage had gegeven van een uittreksel van een redevoering die verzoeker bij zijn afscheid van de Konink­lijke Militaire School had uitgesproken ; dat de Minister benevens deze tekst ook een uittreksel voorlas uit de redevoering die verzoeker in genoemde school op 16 juni 1950 had uitgesproken; dat de Minister als zijn mening te kennen gaf dat sommige gedeelten uit de redevoering misplaatst waren en dat verzoeker, door ze uit te spreken, blijk had gegeven van een gemis aan intellectuele tucht ; dat hij er de nadruk op legde dat er geen enkel nieuw gegeven was, dat verzoeker niet kende ; dat een lid van het hoger comité daartegen aanvoerde, dat hier wel een nieuw element voorhanden was en dat verzoeker na zijn redevoeringen niet tot de orde was geroepen ; dat de Minister erkende dat er geen reacties waren geweest en de redenen daarvoor opgaf;

Overwegende dat § 8 van het algemeen order 409 van 1949 de volgende regelen voor de werking van de bevorderingscomité's voorschrijft: «a) De Comité's steunen hun beoordeling slechts op officiële bescheiden waarvan

ook de candidaat kennis gekregen heeft. Deze bescheiden zijn samengesteld uit de bundel van de officier en de .,Voordracht tot bevordering", die de persoonlijk­heidsnota bevat. b) In_dien er tijdens de beraadsbeslagingen van het Comité een ongekend feit ter kemu~ gebracht wordt, dat het advies zou kunnen beïnvloeden, is de steller van deze mededeling verplicht er een schriftelijk verslag over uit te brengen. Dit verslag zal aan de betrokken officier overgemaakt worden die er, indien hij zulks nuttig acht, een memorie ter rechtvaardiging zal aan toevoegen. Deze stukken worden naar het Departement teruggestuurd, bekleed met de adviezen van de rangopvolgende overheden. De candidatuur van deze officier blijft .,onder voor­behoud" en zal aan het Comité in zijn volgende zitting voorgedragen worden » ;

Overwegende dat voornoemd algemeen order tot doel heeft, het opmaken van geheime tfiches over ongunstige feiten uit de beroepsactiviteit of het private leven van de officieren te verbieden ; dat men hiermede niet wil verhinderen dat in het hoger bevorderingscomité zouden besproken worden stellingen die een generaal in het openbaar zou hebben verdedigd inzake tactiek, strategie of, zoals in dit geval. het belang van de exacte wetenschappen in de opleiding van de

686

Page 18: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

officieren, of nog de rol en het belang van de Koninklijke Militaire School ; dat het de Minister van Landsverdediging vrij stond, de door verzoeker uitgesproken redevoeringen te commentariëren en de opportuniteit daarvan te betwisten ; dat deze redevoeringen, die verzoeker bij plechtige gelegenheden in de Koninklijke Militaire School had uitgesproken, geen nieuwe feiten zijn waarvan hem mededeling moest worden gedaan ; dat de Minister, toen hij verzoeker verweet, van een gemis aan intellectuele tucht blijk te hebben gegeven, zelfs al heeft hij zijn meningsverschil met verzoeker in minder gepaste bewoordingen ingekleed, niet getreden is buiten de beoordelingsbevoegdheid welke toebehoort aan de leden van het hoger bevorde­ringscomité bij de bespreking van een candidatuur voor de graad van luitenant­generaal,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nrs 4458 tot 4460 - ARRESTEN van 5 juli 1955

Deze arresten, respectievelijk in zake Henderieckx tegen de Belgische Staat vertegenwoordigd door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, Gemeente Houtem tegen Belgische Staat vertegen~ woordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Kerkfabriek van de parochie Sint~Antonius~abt te Meulestede tegen de Stad Gent, werden uitgesproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samen~ gesteld, met de hr. Vranckx als verslaggever in de nrs 4459 en 4460, en kregen dezelfde oplossing als het arrest Tison, nr 2360, van 20 april 1953 (afstand van het geding).

Nr 4461 -ARREST V3ill 5 juli 1955 (IVde Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vermeulen, substituut.

HERTOGEN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN 11. ORGANISMEN EN DIENSTEN BIJ DE BESLUITWET VAN 5 MEI

1944 NIETIG VERKLAARD - VEREFFENINGSCOMITE - BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

Het beroep tot vernietiging van de beslissing van het veretfenings­comité der organismen e.n diensten bij de besluitwet van 5 mei 1944: nietig, verklaard, moet worden ingesteld binnen de dertig dagen vol­gende op de betrekking van die beslissing (wet van 14 juli 1951. artikel 12).

Gezien het verzoekschrift d.d. 23 oktober 1953 ;

o~~rwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 21 mei 1953, waarbij het vereffeningscomité der organismen en diensten, opgericht tijdens de vijandelijke bezetting, de door verzoeker Ingediende aangiften van schuldvordering afwees, strekkende tot uitbetaling : l o van de wedden verschuldigd voor prestaties geleverd op I en 3 september 1944

en van de wedde verschuldigd van 3 september 1944 tot en met 28 februari 1945 ; 2" van het « te goed heruitrustingsbons ter waarde van 4000 frank » ;

687

Page 19: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat de bestreden beslissing op 10 juli 1953 aan verzoeker werd betekend ; dat, krachtens artikel 12 van de wet van 14 juli 1951, de beslissingen van het verdfeningscomité op straffe van verval binnen de 30 dagen volgende op de betekening voor de Raad van State moeten bestreden worden ; dat hieruit volgt dat het beroep niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4462- ARREST van 5 juli 1955 (IVcte kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Van Assche, auditeur.

CARTUYVELS t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Finandën (de hr. Gaillard)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN 11. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID - MIDDEL VAN AMBTSWEGE

De Raad van State werpt van ambtswege de onontvankelijkheid op, welke voortspruit uit de verjaring van het beroep.

111. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID

De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep tot vernietiging van de beslissing· houdende weigering aan een personeelslid de verplaatsingskosten uit te keren waarop het meent recht te hebben.

Gezien het verzoekschrift d.d. 16 oktober 1953;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing vervat in het schrijven d.d. 19 augustus 1953 waarbij de Minister van Financiën aan de directeur der belastingen te Antwerpen liet weten dat, zolang verzoeker niet naar de inspectie Etterbeek (A) zou worden overgeplaatst, zijn officiële standplaats te Antwerpen ( 4e gewest) zou gevestigd blijven en hij in afwachting op geen verplaatsingsoukosten aanspraak zou kunnen maken;

Overwegende dat verzoeker bovendien aan de Raad van State vraagt te beslissen dat hij in alle billijkheid recht heeft op de aangevraagde vergoeding ;

Overwegende dat verzoeker, inspecteur der directe belastingen, die te Jette woonde, zijn standplaats te Antwerpen, 4e gewest, had wanneer bij dienstorder van 19 april 1952 een reeks bedieningen vacant werden verklaard, waaronder die van inspecteur te Etterbeek A ; dat verzoeker bij schrijven d.d. 7 mei 1952 zijn overplaatsing vroeg naar een inspectie in de Brusselse agglomeratie ; dat de tegenpartij op 11 juni 1952 aan verzoeker liet weten : « Ingevolge uw aanvraag van 7 mei 1952, wordt U ter kennis gebracht dat U op een later te bepalen datum zult overgeplaatst worden naar Etterbeek (A) » ; dat, daar de overplaatsing uitbleef, verzoeker op 27 augustus 1952 aan de directeur-generaal van het hoofd­bestuur der directe belastingen vroeg op welke datum hij in de Brusselse agglo­meratie te werk zou worden gesteld ; dat de directeur-generaal op 29 november 1952 aan verzoeker liet weten dat het advies van de Vaste Commissie voor taaltoezicht werd ingewonnen en dat, « in afwachting dat de administratie in de gelegenheid wordt gesteld in deze zaak een definitieve houding aan te nemen, (verzoeker) verder, in het belang ener goede regeling van de dienst, (zijn) functies ter inspectie Antwerpen, 4e gewest, zou dienen uit te oefenen » ; dat verzoeker bij schrijven d.d. 9 juli 1953 aan de tegenpartij liet weten : « Bij uw dienstbrief van 29 november 1952 ... , liet U mij weten dat ik, in het belang ener goede

688

Page 20: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

regeling van de dienst, mijn functies ter inspectie Antwerpen, 4e gewest, dien te blijven uitoefenen. In die omstandigheden, heb ik de eer U te vragen mij de kosten te doen terugbetalen, die mijn dagelijkse reis naar Antwerpen mij veroor­zaakt, en dit met ingang van I juli 1952. Ik schat deze onkosten op een minimum van 1.200 frank per maand, zonder te spreken van de schade welke deze toestand al berokkend heeft aan mijn gezondheid » ; dat de tegenpartij bij schrijven d.d. 19 augustus 1953, gericht tot de directeur der belastingen te Antwerpen I, de terugbetaling der verplaatsingskosten weigerde omdat, in tegenstelling met wat verzoeker beweerde, hem enkel bij schrijven d.d. 11 juni 1952 werd bericht dat hij op een later te bepalen datum naar de inspectie Etterbeek A zou worden over­geplaatst;

Overwegende dat het beroep niet ontvankelijk is in zover het strekt tot de vernietiging van de beslissing, volgens welke de officiële standplaats van verzoeker te Antwerpen (4e gewest) zou gevestigd blijven zolang hij naar de inspectie Etterbeek A niet zou worden overgeplaatst ; dat deze beslissing aan verzoeker inderdaad op 29 november 1952 werd betekend; dat verzoeker de beslissing, volgens welke zijn standplaats voorlopig te Antwerpen gevestigd bleef, binnen de bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie bepaalde termijn niet heeft bestreden ; dat dit middel ambtshalve dient te worden opgeworpen ;

Overwegende dat verzoeker in de tweede plaats de vernietiging vraagt van de beslissing houdende weigering hem de verplaatsingskosten uit te keren voor de periode gaande van I juli 1952 tot I november 1953; dat deze vraag niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort, daar verzoeker over een vordering voor de gewone rechtbanken beschikt om het recht te laten erkennen, waarvan hij de schending aanklaagt ;

Overwegende dat de termen van het verzoekschrift niet toelaten te besluiten dat het verzoekschrift een aanvraag om herstelvergoeding inhoudt ; dat verzoeker inderdaad op de erkenning van een recht aanspraak maakt daar hij de vernietiging nastreeft van de beslissing, waarbij de kwestieuze vergoeding hem wederrechtelijk zou geweigerd zijn geworden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4463 - ARREST van 5 juli 1955 ( lVd• Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vermeulen, substituut.

TEMPERVILLE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Finandën (de hr. Gaillard)

I. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - TUCHTREGELING - RECHTSPLEGING

Geen wettelijke of reglementaire bepaling legt aan de disciplinaire overheid de verplichting op het advies van de afdeling administ.ratie van de Raad van State in te winnen over de toe te passen tuchtmaat­regelen.

11. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - TUCHTREGE­LING

111. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID

Het komt de: Raad van State niet toe zich, bij de toemeting der tuchtstraf, in de plaats te stellen uan de disciplinaire: overheid.

689

Page 21: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4463)

IV. RAAD VAN ST A TE - BEVOEGDHEID V. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- TERMIJNEN

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 december 1953 ;

Overwegende dat verzoeker aan de Raad van State vraagt : 1" de vernietiging uit te spreken van de akte d.d. 19 december 1952 waarbij de

directeur generaal van het bestuur der directe belastingen besliste de duur van de preventieve schorsing van verzoeker boven de drie maand te verlengen, met dien verstande evenwel dat hem, met ingang van 2 december 1952, de helft van zijn (huidige) wedde zou worden uitbetaald;

2" te zeggen voor recht dat hem de graad en de wedde van ontvanger Ie klas dient te worden toegekend voor de ganse duur zijner buitendienststelling ,

3" de vernietiging uit te spreken van de beslissing d.d. 31 oktober 1953, waarbij verzoeker, met ingang van 2 september 1952, werd teruggezet tot de graad van technisch klerk der directe belastingen in het ambtsgebied der directie Antwerpen 1 ;

4" te adviseren dat er voldoende redenen en verzachtende omstandigheden aanwezig zijn om niet te moeten besluiten tot een terugzetting in graad. doch dat de bestra!ffing veeleer te zoeken is in de mindere bestraffingen bepaald bij artikel 77, 7", of artikel 77, 6", van het statuut;

Overwegende dat verzoeker, destijds ontvanger te klas der directe belastingen te Kontich, die had nagelaten de door een zijner ondergeschikten gepleegde achterhoudingen ter kennis te brengen van zijn oversten en die aan zijn onder­geschikten het stilzwijgen over deze feiten had opgelegd, op 28 augustus 1952 door de directeur-generaal van het bestuur der directe belastingen preventief en zonder wedde in zijn ambt werd geschorst ; dat de directeur-generaal van het bestuur der directe belastingen op 19 december 1952 de directeur der belastingen te Antwerpen 11 verzocht ter kennis te brengen van verzoeker dat de bevoegde overheid besloten had de duur van de preventieve schorsing boven de drie maanden te verlengen, met dien verstande dat hem met ingang van 2 december 1952 de helft van zijn huidige wedde zou worden uitbetaald ; dat de Minister van Financiën op 28 februari 1953 de verlenging der preventieve schorsing bevestigde ; dat verzoeker, bij beslissing d.d. 31 oktober 1953, met ingang van 2 september 1952 werd teruggezet tot de graad van technisch klerk der directe belastingen ;

Overwegende dat de voorwerpen van het beroep sub 2" en 4" niet behoren tot de bevoegdheid van de Raad van State zoals die is bepaald bii de wet van 23 december 1946 ;

Overwegende, wat de sub t• bestreden akte betreft, dat het beroep, bij toepassing van artikel 4 van het besluit van de Regent d.d. 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, niet ontvankelijk is; dat het inderdaad te laat werd ingediend daar de bestreden akte op 24 december 1952 aan verzoeker werd betekend ;

Overwegende, wat de sub 3" bestreden beslissing betreft, dat verzoeker laat gelden dat deze beslissing onregelmatig is daar niet blijkt « dat het advies van de afdeling administratie van de Raad van State over de grond der zaak werd inge­wonnen, alvorens tot een deilnitieve beslissing over te gaan » ; dat hij bovendien aanvoert dat de opgelegde tuchtstraf buiten alle verhouding staat tot de ernst der verweten fout ;

Overwegende dat het eerste middel niet kan worden weerhouden daar geen wettelijke of reglementaire bepaling aan de disciplinaire overheid de verplichting oplegt het advies van de afdeling administratie van de Raad van State in te winnen over de toe te passen tuchtmaatregelen ;

Overwegende, wat het tweede mlddel betreft, dat het de Raad van State niet toekomt zich, bij de toemeting der tucbtstraf. in de plaats te stellen van de disci­plinaire overheid,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

690

Page 22: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4464 - ARREST van 5 juli 1955

Dit arrest, in zake Wouters tegen de Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederop~ bouw, werd uitgesproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld, met de hr. Vranckx als verslaggever, en kreeg dezeHde oplossing als het arrest Van de Velde, nr 2181, van 11 februari 1952 (verzoekschrift verjaard)

Nr 4465 - ARREST van 5 juli 1955 (IV de Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

HOLVOET ( Mr Mertens) t;/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van W ederop~ bouw (de hr. Baraître)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

I I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL­VERGOEDING - ROERENDE GOEDEREN

Dooc de commissie van beroep, bij welke een beroep aanhangig is dat de omvang der gesinistreerde roerende goederen niet aanduidt, wordt geen nieuw rechtsmiddel ingeroepen, waar zij de aanvraag we~ gens gebrek aan bewijs verwerpt en waar zij de door de provinciale directeur gedane forfaitaire mming van die roerende goederen beves~ tigt.

111. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VOORWERP IV. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN

- HERZIENING

Het beroep tot vernietiging van een beslissing van de commissie van beroep verliest zijn voorwerp wanneer die beslissing achteraf door de commissie van beroep wordt verbeterd overeenkomstig de aanvraag van de verzoeker.

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 december 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 be­treffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 27 september 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen ;

Overwegende dat de provinciale directeur bij beslissing d.d. 13 april 1953 een contradictoir beschouwde beslissing nam, waarbij hij aan verzoeker een vergoeding voor oorlogsschade toekende van 99.539 frank, waarvan 60.186 frank voor schade aan onroerende goederen en 39.353 frank voor schade aan roerende goederen, en waarbij hij het bedrag van het maximum herstelkrediet vaststelde op 584.232 frank ; dat, bij beslissing d.d. 27 september 1954, de commissie van beroep een vergoeding toekende van 69.694 frank voor schade aan onroerende

691

Page 23: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

goederen, van 39.553 frank * voor schade aan roerende goederen, en het bedrag van het maximum herstelkrediet vaststelde op 596.660 frank ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissing, wat de schade aan roerende goederen betreft, de rechten der verdediging heeft geschon­den ; dat hij dit middel staaft door de bewering dat de motivering een nieuwe rechtsargumentatie inhoudt betreffende de weigering van een vergoeding van 25.000 frank voor het verlies van zeven pakken linnen en klederen, door te steunen op het feit dat verzoeker geen gedetailleerde inhoud der pakken had opgegeven ;

Overwegende dat de provinciale directeur voor die schadepost een forfaitaire vergoeding toekende, steunende op de samenstelling van het gezin overeenkomstig het besluit van de Regent van 27 maart 1948 ; dat verzoeker betreffende dit punt beroep instelde ; dat hij voor de commissie van beroep nochtans geen bewijs inbracht betreffende de inhoud van de pakken ; dat de commissie van beroep geen nieuw rechtsmiddel heeft ingeroepen, wanneer zij de vraag verwerpt wegens gebrek aan bewijs en de forfaitaire raming, gedaan door de provinciale directeur, bevestigt;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 9, § 1. A, 3~. der geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, doordat zij, na een verhoging van 1.340 frank wegens gezinslasten te hebben bepaald, die vergoeding niet toekent ;

Overwegende dat de commissie van beroep op 2 december 1954 een ver­beterde beslissing nam, waarbij zij de verhogingsvergoeding wegens familielasten toekende ; dat derhalve het beroep, wat dit punt betreft, zonder voorwerp is geworden,

(Verwerping)

Nr 4466 - ARREST van 5 juli 1955 (IV de Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

VAN DEURME t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Lejcune)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­GOEDING - WEDERBELEGGING

11. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

De commissie van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het tijdstip waarop de wederbelegging heeft plaats gehad * *.

lil. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - HERZIENING

Hoewel, op grond van artikel 35 van de wet van 1 augustus 1952, de herziening mogelijk is van de uóór de inwerkingtreding van die wet genomen beslissingen, ten einde de gesinistreerden in de mogelijkheid te stellen te genieten van de voordelen welke die wet hun verschaft, verleent zij echter niet aan de provinciale directeurs en aan de com­missies van beroep de bevoegdheid om de vaststellingen in feite, die door hun oorspronkelijke beslissing definitief werden gedaan, te wij­zigen***.

692

• Lees: 39.353 frank. u Zie, in dezelfde zin. arrest De Messemaeker. nr 3 9 66, van 1 0 januari 1 9 5 5. en de noot. •u Zie, in dezelfde zin. arrest Huybrechts. nr 4078. van 14 februari 1955. en de noot.

Page 24: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 oktober 1954 ;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betre:ffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 4 augustus 1951 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen; dat die beslissing werd betekend 10 sep­tember 1951 ;

Overwegende dat de huwelijksgemeenschap Van Deurme-Dermond Armand op 6 juni 1916 een aanvraag indiende tot Staatstussenkomst voor de oorlogsschade aangericht aan het woonhuis met stofferend huisraad, gelegen te Ekeren, 52, Maria-Theresialei ; dat op 8 juli 1952 de provinciale directeur een contradictoir beschouwde beslissing nam, waarbij de vergoeding werd berekend op basis van de integrale vergoedingscoë'ffici.ënt geldend voor de periode van 1 januari 1949 tot 30 september 1919, zijnde 4.65 ; dat noch de gesinistreerden, noch de Minister van Wederopbouw beroep instelden tegen de bestreden beslissing * ;

Overwegende dat verzoeker, op grond van artikel 35 van de wet van 1 augustus 1952, de herziening aanvroeg ; dat de rechtskundige adviseur bij de provinciale directie op 27 februari 1953 een contradictoir beschouwde beslissing nam, waarbij de voordelen der nieuwe wet aan de gesinistreerden werden toegestaan en waarbij de vergoeding werd berekend op basis van de integrale vergoedings­coëfficiënt geldend voor 1918, zijnde 1.75 ; dat de commissie van beroep, bij beslissing d.d. 1 augustus 1951, de beslissing van de rechtskundige adviseur her­vormde en de vergoeding opnieuw berekende op grond van de integrale vergoe­dingscoë,ffidënt geldend voor het jaar 1949;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de wederopbouw van zijn huis heeft plaats gehad in 1918 en de vergoeding derhalve diende te worden berekend op grond van de integrale vergoedingscoëffidënt geldend voor dit tijdstip, hetzij 4.75 ;

Overwegende dat de bepaling van het tijdstip, waarop de wederopbouw­werken werden uitgevoerd, een beoordeling in feite is ; dat ter zake dit tijdstip definitief werd bepaald door de beslissing d.d. 8 juli 1952 van de provinciale directeur ; dat, op grond van artikel 35 van de wet van I augustus 1952, de herziening mogelijk is van de beslissingen genomen vóór de inwerkingtreding van die wet ; dat, zo daardoor de provinciale directeurs en de commissies van beroep aan de gesinistreerden het genot kunnen toekennen van de voordelen van die wet, zij in die wet nochtans de bevoegdheid niet putten de vaststellingen in feite, die door de oorspronkelijke beslissing definitief werden gedaan, te wijzigen ; dat ter zake de rechtskundige adviseur bij de provinciale directie niet bevoegd was om het tijdstip, waarin volgens de oorspronkelijke beslissing de wederopbouwwerken werden verricht, door een ander tijdstip te vervangen en de commissie van beroep terecht besliste dat hij een overschrijding van macht had gepleegd ; dat derhalve het middel van verzoeker niet kan worden weerhouden,

(Verwerping)

Nr• 4467 tot 4469 - ARRESTEN van 5 juli 1955 (IV de Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

nr 4467 - GHYSELS en LENDERS t/ Belgische Staat, ver~ tegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Lejeune)

• Lees : tegen deze beslissing.

693

Page 25: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4467)

n r 4468 - BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van W ederop~ bouw (de hr. Lejeune) t/ Huwelijksgemeenschap Ghekiere~Boudry ( Mr Vander Stichele)

nr 4469- BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van W ederop~ bouw (de hr. Lejeune) t/ Huwelijksgemeenschap Dem uyt~ Bruneel

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- BEVOEGDHEID - OPDRACHT VAN MACHT

Il. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN -- GESCHILLEN - BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

Artikel 1 van het ministerieel besluit van 15 december 1950 heeft op geldige wijze de macht van de Minister van Wederopbouw over~ gedragen om de verhalen en procedurestukken te ondertekenen die aan de Raad van State worden gericht overéenkomstig de wetten betref~ [ende de oorlogsschade aan private goederen * ( n r 4468).

lil. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VORM De aandf!.iding van de Minister die de Belgische Staat als ver~

zoeker vertegenwoordigt. volstaat als aanwijzing van de woonplaats of de zetel van de verzoekende partij ( n r 4468) .

IV. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- SCHADE DIE AANLEIDING GEEFT TOT STAATSTUSSENKOMST

Wanneer de schade het gevolg is van een reeks opeenvolgende factoren waarvan de oorlogshandeling aan de oorsprong ligt, stelt de commissie van beroep de aard van rechtstree'kse schade alleen vast wanneer zij uitmaakt dat de factoren die dagtekenen van na de aorlogs~ handeling er het onontkoombaar gevolg van zijn** (nr• 4467 tot 4469).

(n' 4467) Gezien het verzoekschrift d.d. 7 december 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betredfende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 21 oktober 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Oost-Vlaanderen ; dat die beslissing werd betekend 28 oktober 1954 ;

Overwegende dat de huwelijksgemeenschap Ghysels-Lenders Frans acht serren met planten bezat ; dat de besproeiing der planten geschiedde door middel van een electrische pomp die het water uit een artesische put naar boven bracht ; dat in de maand mei 1940 op order van de Duitse militaire overheid de electrische stroom werd afgesneden en de planten, die zich in de serren bevonden, bij gebrek aan besproeiing verloren gingen ; dat, bij de bestreden beslissing, de commissie van beroep elke vergoeding voor dit verlies weigerde omdat de ingeroepen schade als onrechtstreeks diende te worden beschouwd ;

Overwegende dat de verzoekende partij als enig middel inroept dat de bestreden beslissing in strijd is met het eerste lid van artikel 1. § 1. van de

694

• Zie, in dezelfde zin. de arresten Belgische Staat. n" 3293 tot 3299. van 7 april 1954. * • Zie. op dat punt. het arrest Belgische Staat. nr 4 3 8 4. van 18 juni 19 5 5.

Page 26: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4468)

geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade, daar zij de inge­roepen schade als onrechtstreeks heeft beschouwd ;

Overwegende dat de commissie van beroep heeft vastgesteld dat drie factoren elkaar hebben opgevolgd waaruit de schade is ontstaan : de uitschakeling van de electrische stroom op order der Duitse militaire overheid, de buitenwerkingstelling van de electrische pomp, het gebrek aan besproeiing ; dat zij ook heeft vastgesteld dat het verlies van de planten rechtstreeks afhing van het gebrek aan besproeiing en dat ter zake niet kan worden aanvaard dat het gebrek aan besproeiing het onontkoombaar gevolg was van het gebrek aan electrische stroom ; dat, door in die omstandigheden te beslissen dat de schade onrechtstreeks is, de commissie van beroep de wet naar behoren heeft toegepast,

(Verwerping) • ~.. 1..-

(n• 4468) Gezien het verzoekschrift d.d. 9 november 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 6 september 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie West-Vlaanderen ; dat de bestreden beslissing werd betekend 16 september 1954 ;

Overwegende dat de commissie van beroep bij de bestreden beslissing aan de tegenpartij een vergoeding toekende wegens de schade door oorlogshandelingen aangericht aan het woonhuis, het stofferend huisraad, het bedrijfsmateriaal en de stocks van een hoenderkwekerij, alles toehorende aan de huwelijksgemeenschap Raymond Ghekiere-Boudry ; dat bij het toekennen der vergoeding de commissie van beroep rekening had gehouden met het verlies van 20.000 eieren, welke zich in een electrische broedmachine in verschillende stadia van uitbroeding bevonden en, wegens de uitschakeling van de electrische stroom ingevolge een luchtbom­bardement op het vliegveld van Wevelgem, verloren gingen;

Overwegende dat de tegenpartij inroept dat het beroep niet ontvankelijk is daar het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten gesteld bij de artikelen 1 en 2 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechts­pleging vóór de afdeling administratie van de Raad van State, in zoverre het niet werd ondertekend door de verzoekende partij zelf, zijnde de Minister, of door een advocaat ingeschreven op de tabel van de Orde der advocaten, maar door de heer J. Leroy, inspecteur-generaal, en het daarenboven noch de hoedanigheid, noch de woonplaats of zetel der verzoekende partij vermeldt ;

Overwegende dat dit middel niet kan worden weerhouden ; dat inderdaad, luidens artikel 1 van het ministerieel besluit d.d. 15 december 1950, machtiging wordt gegeven aan Stevigny M., directeur-generaal, de verhalen en procedure­stukken te ondertekenen, die aan de Raad van State worden gericht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 oktober 1947 en dat, luidens het tweede lid van dit artikel, deze machtiging bij afwezigheid of belet van de directeur-generaal wordt uitgeoefend door Castagne V.. directeur van bestuur, Leroy P. J., inspecteur­generaal, en Penen R., adjunct-adviseur ; dat, anderdeels geen twijfel kan bestaan nopens de hoedanigheid van de Belgische Staat, en dat de aanduiding van de Minister, die de Belgische Staat ter zake vertegenwoordigt, volstaat om de plaats aan te duiden waar alle stukken der procedure dienen te worden betekend ;

Overwegende dat de verzoekende partij als enig middel inroept dat de bestreden beslissing, door aan de schade, aangericht aan de eieren welke zich in de broedmachine bevonden, de aard van rechtstreekse schade toe te kennen, het eerste lid van artikel 1, § 1, van de geordende wetten betre:ffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen heeft geschonden ;

Overwegende dat de commissie van beroep heeft vastgesteld dat drie factoren elkaar hebben opgevolgd, waaruit de schade is ontstaan : het luchtbombardement op de electrische kabien, de uitschakeling van de electrische stroom en de buiten­werkingstelling van de broedmachine ; dat de commissie van beroep heeft verzuimd vast te stellen of al dan niet deze opeenvolgende factoren ter zake onafscheidbaar

695

Page 27: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

aan elkaar zijn verbonden en de buitenwerkingstelling der broedmachine de schade als onontkoombaar gevolg moest hebben ; dat derhalve niet blijkt dat de commissie van beroep het eerste lid van artikel I. § I. van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen naar behoren heeft toegepast,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

* * * (n' 4469) Gezien het verzoekschrift d.d. 6 november 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betre,ffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 6 september 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie West-Vlaanderen; dat de bestreden beslissing werd betekend 9 september 1954 ;

Overwegende dat de electrische broedmachines, toebehorende aan de huwe­lijksgemeenschap Demuyt-Bruneel René, op 10 mei 1940 20.000 eieren bevatten in verschillende stadia van uitbroeding ; dat, ten gevolge van het luchtbombardement op de electrische centrale van Noordschote, de broedmachines zonder electrische stroom vielen en de eieren verloren gingen ; dat de commissie van beroep bij de bestreden beslissing in feite vaststelde dat de schade geleden werd door het stilvallen der broedmachines, doordat de electrische centrale van Noordsebate was gebombardeerd geworden en de eieren door gebrek aan de vereiste warmte verloren gingen ; dat zij in rechte oordeelde dat de ingeroepen schade de aard heeft van een rechtstreekse schade ;

Overwegende dat de verzoekende partij als enig middel inroept dat de bestreden beslissing, door aan de ingeroepen schade de aard van rechtstreekse schade toe te kennen, het eerste lid van artikel I, § I, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen heeft geschonden ;

Overwegende dat de commissie van beroep heeft vastgesteld dat drie factoren elkaar hebben opgevolgd waaruit de schade is ontstaan : het luchtbombardement, de uitschakeling van de electrische stroom en het buitenwerkingstellen van de broed­machines ; dat de commissie van beroep heeft verzuimd vast te stellen of al dan niet deze opeenvolgende factoren ter zake onafscheidbaar aan elkander zijn ver­bonriPn en de buitenwerkingstelling van de broedmachines de schade als onont­koombaar gevolg moest hebben ; dat derhalve niet biijkt dat de commissie van beroep het eerste lid van artikel I, § I, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade naar behoren heeft toegepast,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

N" 4470 - ARREST van 5 juli 1955 ( IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Similon, substituut.

VAN DEN HEUVEL t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van W ederop­bouw (de hr. Baraître)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

De commissie van beroep kan geen kennis nemen va.n het beroep tegen een beslissing van de provinciale directeur die definitief is gewor­den door de instemlming van de getroffene en de afwezigheid van beroep vanwege de Minister.

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN -COMMISSIE VAN BEROEP- MOTIVERING DER BESLISSINGEN

696

Page 28: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het verzoekschrift d.d. 27 november 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 24 augustus 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen ; dat de bestreden beslissing werd betekend 5 oktober 1954 ;

Overwegende dat verzoeker beroepsmuzikant was bij het leger, wanneer hij tijdens de veldtocht in mei 1940 een koffer met inhoud verloor, welke zich bevond op een militaire wagen die te Rijmenam werd achtergelaten ; dat hij eveneens schade aangaf, welke hij had geleden tijdens zijn krijgsgevangenschap te Greifwald, te Stettin en te Stargard; dat de adjunct-rechtskundige adviseur bij de provinciale directie te Antwerpen op 4 februari 1953 een beslissing nam waarbij aan verzoeker een vergoeding werd toegekend voor de schade geleden te Greifwald en te Stargard ; dat verzoeker op 10 februari 1953 uitdrukkelijk met deze beslissing instemde ; dat, eveneens op 4 februari 1953. de adjunct-rechtskundige adviseur een tweede 1-.eslissing nam betreffende de schade geleden te Rijmenam en te Stettin ; dat verzoeker beroep instelde tegen deze beslissing en de commissie van beroep de bestreden beslis~ir.g nam ;

Overwegende dat de commissie van beroep uitspraak heeft gedaan over schade geleden te Greifwald, en daartoe niet bevoegd was ; dat inderdaad de beslissing van de adjunct-rechtskundige adviseur op dit punt definitief was geworden door de instemming van verzoeker en de afwezigheid van beroep vanwege de tegenpartij ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissing, in strijd met artikel 35, § I, van èe geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private go~deren, niet naar beheren is gemotiveerd ;

Overwegende dat uit de bestreden beslissing niet kan worden opgemaakt op welke wijze de commissic van beroep tot het bedrag der totale vergoeding is gekomen ; dat zij het verlies bespreekt van twee fietsen en in de stukken van het dossier slechts één fiets wordt vermeld ; dat zij de redenen niet aangeeft waarom het verlies van de fiets niet vergoedbaar is ; dat zij voor de schadepost bij de aanhouding van verzoeker vermeldt « dat hier artikel 11 van toepassing is behalve voor wat zijn ,fiets betreft», doch geen enkel bedrag voor die schade vaststelt ; dat de bestreden beslissing derhalve strijdig is met bovenvermeld artikel 35, § I,

(Vernietiging -- overschrijving - verwijzing)

N' 4471- ARREST van 5 juli 1955 (IV<l" Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van \À/ ederopbouw (de hr. Lejeune) t/ Van den Abeele

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN SCHADE DIE AANLEIDING GEEFT TOT STAATSTUSSENKOMST

IJ. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN -- COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

111. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN -- HERSTEL­VERGOEDING -- POLITIEKE GEV ANCENEN EN KRIJGSGEV ANCENEN

Hoewel de commissie van beroep in laatste aanleg uitspraak doet over het oorzakelijk verband in feite tussen de oorlogshandeling en de schade, komt het de Raad van State toe, wanneer zij .uit dit oorzakelijk

697

Page 29: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4471)

verbànd de wettelijke gevolgen afleidt dat de schade rechtstreeks is, na te gaan of zij het wettelijk begrip der rechtstreekse schade, bedoeld bij artikel 1, § 1, der geordende wetten van 30 januari 19 54, niet heeft miskend.

In dat opzicht kan de schade welke een getroffene heeft geleden ingevolge zijn aanhouding door de Duitsers, niet als rechtstreeks wor.:. de.n beschouwd wanneer de aanhouding veroorzaakt werd door een handeling door de belanghebbende uit winstbejag gesteld. De schade is hier inderdaad het gevolg van het gedrag van de gesinistreerde die uit winstbejag zich vrijwillig aan het risico der aanhouding heeft bloot­gesteld*.

Gezien het verzoekschrift d.d. 11 februari 1955 ;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betre>ffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 2 december 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Oost-Vlaanderen; dat die beslissing werd betekend 18 december 1954 ;

Overwegende dat Van den Abeele F. deelnam aan de achttiendaagse veldtocht in de maand mei 1940; dat hij bij zijn krijgsgevangenneming op 27 mei 1940 per­soonlijke voorwerpen moest achterlaten ; dat het statuut der krijgsgevangenen hem niet werd toegekend; dat hij op 19 augustus 1944, toen hij te Geraardsbergen commissaris van politie was, door de Duitsers werd aangehouden, in de gevangenis te Gent werd opgesloten en nadien naar het concentratiekamp te Neuengamme werd overgebracht ; dat hij beweert dat hij bij zijn aanhouding en bij de huiszoeking, welke erop volgde, werd beroofd van een som van 45.675 frank ; dat de aanvaar­dingscommissie van beroep voor de politieke gevangenen en hun rechthebbenden op 21 december 1951 besliste dat Van den Abeele F. geen recht heeft op de titel van politiek gevangene noch op de hoedanigheid van begunstigde van het statuut ; dat die beslissing o.a. was gegrond op de overweging dat Van den Abeele F. werd aangehouàen wegens àaàen yesldà uit winstbejag, en de4e däden niet wen1eii gesteld met het enkel oogmerk van onbaatzuchtige activiteit tegen de vijand ; dat de adjunct-rechtskundige adviseur op 12 januari 1954 besliste dat artikel 11 van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen niet toepasselijk was op Van den Abeele F., dat de schade aangericht bij zijn gevangenneming enkel kon worden vergoed als schade aan stofferend huisraad en kledij, dat die schade echter minder bedroeg dan 2.000 frank en niet in aan­merking kon komen en dat de schade aangericht bij zijn aanhouding op 19 augustus 1944 niet als het noodzakelijk en onmiddellijk gevolg van een oorlogshandeling kon worden beschouwd ; maar integendeel te wijten was aan een handeling van de aanvrager ; dat, op beroep van Van den Abeele F., de commissie van beroep bij de bestreden beslissing hem een herstelvergoeding toekende van 9.613 frank; dat deze beslissing steunde op de considerans « dat de aanhouding van appelant, alhoewel zij het gevolg was van een daad die niet belangloos schijnt gesteld te zijn, nochtans een oorlogsdaad is, daar zij gesteld werd door de bezetter ; dat de beroving van zijn bezit daarvan het rechtstreeks en materieel gevolg is, en dien­volgens de schade door hem geleden als oorlogsschade dient te worden aangezien » ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 1, § 1, daar zij het wettelijk begrip der rechtstreekse schade verkeerd heeft toegepast ; dat de tegenpartij laat gelden dat de beoordeling van het rechtstreeks verband tussen de oorlogshandeling en de aangerichte schade de beoordeling is van een toedracht van feiten waaromtrent de commissie van beroep in laatste aanleg beslist ;

• Zie, op dat punt, het arrest Belgische Staat. nr 4 3 8 4, van 18 juni 19 5 5. Zie eveneens de­arresten Ghysds en Lenders. nr 4-U)7. en Belgische Staat. nr" 4468 en 44öH, van 5 juli 1955.

69R

Page 30: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overweg'!nde dat de commiSSie van beroep in laatste aanleg uitspraak doet over het oorzakelijk verband in feite tussen de oorlogshandeling en de schade ; dat, wanneer zij uit het oorzakelijk verband, dat ze in feite heeft vastgesteld, de wettelijke gevolgen afleidt dat de schade rechtstreeks is, het de Raad van State toekomt na te gaan of zij al dan niet het wettelijk begrip der rechtstreekse schade, bedoeld bij het eerste lid van artikel I, § I, der geordende wetten betreffende de herstelling èer oorlogsschade aan private goederen naar behoren heeft toegepast ;

Overwegende dat de commissie van beroep heeft vastgesteld dat twee factoren elkaar hebben opgevolgd waaruit de schade is ontstaan : een daad gesteld uit winstbejag en de aanhouding die daarvan het gevolg was ; dat daaruit volgt dat geen grond tot vergoeding bestaat, daar de schade het gevolg is van het gedrag van de gesinisteerde die uit winstbejag zich vrijwillig aan een risico heeft bloot­gesteld ; dat derhalve de bestreden beslissing strijdig is met het eerste lid van artikel I, § I. van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan J:rivate goederen,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

Nr 4472- ARREST van 5 juli 1955 (IVde Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Baraître) t/ Huwelijksgemeenschap Lenaerts-Kerselaers

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER-GOEDING - ABATTEMENT EN VRIJSTELLING

Het abattement mag slechts worden toegepast op een der catego­rieën van goederen waarvan de volgorde door artikel 9 der geordende wetten van 30 januari 1954 is vastgesteld, als hd niet mogelijk is het toe te passen op een vorige categorie.

Gezien het verzoekschrift d.d. 24 december 1954 ;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 18 oktober 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen ; dat die beslissing werd betekend 12 november 1954;

Overwegende dat de huwelijksgemeenschap Lenaerts-Kerselaers Frans op 13 juli 1946 een aanvraag indiende tot Staatstussenkomst voor de oorlogsschade aangericht aan het woonhuis, het stofferend huisraad, de bedrijfsuitrusting en de stocks, dit alles gelegen te Mechelen, Bruul, 72 ; dat de commissie van beroep aan de tegenpartij een vergoeding toekende van 923.005 frank en het bedrag van het maximumherstelkrediet vaststelde op 1.132.096 frank;

Overwegende dat de commissie van beroep vaststelde dat het vermogen van de gesinistreerden diende te worden gerangschikt in de categorie D ; dat derhalve een abattement werd toegepast van 50.000 frank ; dat, krachtens artikel 9, § I, 4". b, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, het abattement moet worden toegepast op de schade in deze volgorde : 1" gronderven en gebouwen.; 2" schepen en boten; 3" woonlokalen; 4" vaste of verplaatsbare bedrijfsuitrusting en daarmede gelijkgestelde goederen ; 5" stocks ; 6" bomen, bossen en wouden, groene heggen, wijn- en boomgaarden en veldvruchten nodig tot de voeding van het vee ; dat uit die bepaling blijkt dat het abattement

699

Page 31: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

dient te worden toegepast op de gronderven en gebouwen indien dit mogelijk is en dat het slechts mag worden toegepast op één der volgende categori~n wanneer het niet mogelijk is het abattement op de vorige categorie toe te passen ; dat ter zake de commissie van Leroep de schade, aangericht aan gronderven en gebouwen, heeft vastgesteld op 245.241 frank ; dat het abattement volledig op dit bedrag moest worden toegepast; dat de commissie nochtans het abattemcnt heeft toegepast voor een deel op de gronderven (35.085 frank), voor een tweede deel op de bedrijfs­uitrusting (4.435 frank) en voor het laatste deel op de stocks (10.480 frank) ; dat de verzoekende partij terecht inroept dat de bestreden beslissing, door het abattement over drie soorten van goederen te verdelen, artikel 9, § 1. 4°, b, van de geordende wetten betreffende de h2rstelling der oorlogsschade aan private goederen heeft geschonden,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

N,." 4473 tot 4475- ARRESTEN van 5 juli 1955 (IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Baraître) n,. 4473 t/ Huwelijksgemeenschap Coen-Wijckmans n,. 4474 t/ Huwelijksgemeenschap Van der Meeren-Lie­

kens n 1 4475 t/ Huwelijksgemeenschap Moyson-Vrijdag

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN -- HERSTEL VER­GOEDING - WEDERBELEGGING

I I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­GOEDING - AANKOOP VAN EEN VERVANGINGSGOED

1. Wanneer de gesinistreerde de machtiging hPPft bekomen tot aankoop van een onroerend goed ter vervanging. en tot die aankoop is overgegaan met een daartoe toeg~:::kend voorschot (nr• 4473 en 4474) of met een krediet daarvoor geopend door het centraal bureau voor hypothecair krediet ( n rs 44 73 en 44 75), staat er voor hem geen andere wijze van wederbelegging meer open.

Uit artikel 68 der geordende wetten van 30 januari 1954 blijkt dat de machtiging tot aankoop van een vervangingsgoed geldig werd verleend door de commissaris-generaal voor 's Lands Wederopbouw op grond van het besluit van 15 februari 1942 (nr 4475). en door de Minister van Wederopbouw op grand van artikel 1 der besluitwet van 31 oktober 1946 (nr• 4473 en 4474) *.

2. De geordende wetten bepalen niet op welke wijze de vergoe­ding dient te worden berekend wanneer de gesinistreerde de machti­ging heeft bekomen ze te besteden voor de aankoop van een onroerend goed ter vervanging.

Doch uit de algemene beginselen van de wet blijkt dat de vergoe­ding in dat geval niet hoger mag zijn dan de verkoopwaarde, op het ogenblik van de aankoop van het vervangingsgoed, welke het gesinis-

• Zie, op dat punt. het arrest Belgische Staat, nr i081, van 14 februari 1 H55.

700

Page 32: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4473)

treerd goed zou hebben gehad in de staat waarin het zich bevond vóór het schadegeval. De aldus berekende verqoeding moet worden vermin­derd met de verkoopwaarde, op hetzelfde ogenblik, van het terrein en de puinen, en verhoogd met de akte- en overgangsrechten (nr• 4473 tot 4475) *.

(n' 4473) Gezien het verzoekschrift d.d. 22 oktober 1954;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 20 juli 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Brabant ; dat die beslissing werd betekend 27 augustus 1954 ;

Overwegende dat de huwelijksgemeenschap Coen,-Wijckmans Jan op 5 april 1947 een aanvraag indiende tot het bekomen van een machtiging tot aankoop van een onroerend goed ter vervanging van haar door oorlogshandelingen geteisterd woonhuis, gelegen te Leuven, Sluisstraat, 63 ; dat die machtiging werd toegestaan bij ministeride beslissing d.d. 26 april 1947; dat op 14 oktober 1948 een voorschot van 177.000 frank op eventuele oorlogsschadevergoeding werd toegekend; dat het bevel tot opening van het voorschot uitdrukkelijk bepaalt dat het voorschot bestemd is voor de aankoop van een huis ter vervanging, waarvan in de machtiging van 26 april 1947 sprake is ; dat de huwelijksgemeenschap bovendien een krediet tegen verlaagde rentevoet aanvroeg bij het Centraal Bureau voor hypothecair krediet, uitdrukkelijk vermeldend dat het krediet bestemd was voor de aankoop van een onroerend goed ter vervanging ; dat dit krediet werd toegestaan ten belope van 90.000 frank bij akte d.d. 10 augustus 1949; dat de huwelijksgemeenschap op 10 augustus 1949 het onroerend goed ter vervanging aankocht, gelegen te Kessel-La. Spaarstraat, 35 ;

Overwegende dat de adjunct-rechtskundige adviseur bij de provinciale directie op 28 augustus 1953 een beslissing nam waarbij aan de tegenpartij een herstel­vergoeding van 432.980 frank werd toegekend en waarbij het maximum herstel­krediet op 27.586 frank werd bepaald; dat de verzoekende partij tegen deze beslissing beroep instelde en voor de commissie van beroep liet gelden dat de vergoeding diende te worden beperkt tot de verkoopwaarde, welke het geteisterd goed zou hebben gehad op de dag van de aankoop van het goed ter vervanging ; dat de commissie van beroep, bij de bestreden beslissing, de herstelvergoeding berekende op grond van de wederopbouwkosten ; dat de bestreden beslissing overwoog dat noch in de oorspronkelijke machtiging, noch ter gelegenheid van de opening van voorschot, noch ter gelegenheid van de kredietverlening werd vermeld dat de wijze van wederbelegging een invloed zou hebben op het bedrag van de vergoeding en nog minder dat de vergoeding zou beperkt zijn tot de verkoopwaarde van het geteisterd huis ; dat, volgens de bestreden beslissing, een partij na een overeenkomst geen nieuwe voorwaarden mag stellen zonder de instemming van de andere partij en dat, omdat de verzoekende partij dit heeft gedaan, de gesinistreerden het recht hebben de toegekende machtiging tot aankoop van een goed ter vervan­ging te verzaken ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing strijdig is met de artikelen 8, § 3, 68 en 9, § 3, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het recht op herstelvergoeding niet steunt op een over­eenkomst tussen de Staat en de gesinistreerden ; dat de machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging van het geteisterd goed een uitzonderlijke maatregel is, omdat de wetgever door het toekennen van een recht op vergoeding wegens oorlogsschade, het herstel van het nationaal patrimonium heeft beoogd ; dat de Minister van Wederopbouw slechts in een wettdijke bepaling de bevoegdheid heeft geput een machtiging te verlenen tot aankoop van een goed ter vervanging ; dat

* Zie, op dat punt. de arresten Belgische Staat. nr 17 ~·i. van 8 juli J Y 5 i, t!n n r :.?a i I. van 31 maart 1953.

ï01

Page 33: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4474)

hij echter het recht niet heeft omtrent de vergoeding voorwaarden te stellen welke zouden afwijken van de bepalingen der wetgeving op het herstel der oorlogsschade ;

Overwegende dat uit de bepalingen van bovenvermeld artikel 8, § 3, volgt dat, wanneer de wederbelegging door aankoop van een goed ter vervanging geldig is geschied, de gesinistreerde door die wederbelegging is gebonden ;

Overwegende dat de machtiging werd verleend op grond van artikel 1 van de besluitwet van 31 oktoLer 1946 betreffende het verlenen van voorschotten op oorlogsschadevergoeding ; dat, krachtens artikel 68 van de geordende wetten be­treffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, de bepalingen van die besluitwet van kracht blijven ; dat derhalve de machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging, toegestaan Vl:Sór de wet van 1 oktober 1947 betreffende het herstel der oorlogsschade, haar regelmatige uitwerking kon hebben door de aankoop van het vervangingsgoed nadat deze wet in werking trad ; dat de wederbelegging ter zake geldig is geschied ;

Overwegende dat de vorm van wederbelegging het bedrag der vergoeding mede bepaalt ; dat de wetgeving betreffende de herstelling der oorlogsschade niet bepaalt op welke wijze de vergoeding dient te worden berekend wanneer de gesinistreerde de machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging van het geteisterde goed bekomt ; dat het bedrag van de vergoeding dient te worden bepaald overeenkomstig de algemene beginselen waarvan de wet de verwezen­lijking beoogt ; dat, zoals artikel 9, § 3, 1 ", van de geordende wetten bepaalt, de gesinistreerde in geen geval vergoedingen mag genieten hoger dan de kosten nodig om de geteisterde goederen onder redelijke voorwaarden weder samen te stellen ; dat daaruit dient te worden afgeleid dat het maximum bedrag der vergoeding in geval van aankoop van een onroerend goed ter vervanging overeenstemt met de verkoopwaarde welke het geteisterd onroerend goed, in de staat waarin het zich bevond vóór het schadegeval, zou hebben gehad op het ogenblik van de aankoop van het vervangingsgoed, bedrag te verminderen met de verkoopwaarde op dit ogenblik van terrein en puinen van het geteisterd goed, en te verhogen met de toepasselijke akte- en overgangsrechten ; dat de bestreden Leslissing derhalve ten onrechte de vergoeding heeft berekend volgens de wederopbouwkosten ;

Overwegende dat de bestreden beslissing strijdig is met de bepalingen van de artikelen 8, § 3, 9, § 3, 1 •, en 68 van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

* * * (n• 4474) Gezien het verzoekschrift d.d. 15 februari 1955;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan J:rivate goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 7 december 1954 van de commissie van berm.p voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Brabant ; dat die beslissir:g werd betekend 23 december 1954 ;

Overwegende dat het woonhuis, toebehorende aan de huwelijksgemeenschap Van der Meeren-Liekens Jan en gelegen te Steenokkerzeel. Ûijkstraat, 22, in juli 1944 op bevel der bezettende overheid werd gesloopt ; dat de gesinistreerden op 27 januari 1947 een aanvraag indienden om machtiging tot aankoop van een onroerend goed ter vervanging van het geteisterd goed te bekomen ; dat die machtiging werd toegestaan bij ministeriële beslissing d.d. 24 april 1947 ; dat het onroerend goed ter vervanging was aangekocht geworden op 15 mei 1946; dat, bij ministeriële beslissing d.d. 27 mei 1947, voer de aankoop van het onroerend goed ter vervanging, een voorschot op eventuele oorlogsschadevergoeding werd toe­gekend van 107.000 frank; dat het bevel tot opening van het voorschot, na verwezen te hebben naar de machtiging d.d. 24 april 1947, vaststelt dat het voorschot bestemd is «voor het verkrijgen van een onroerend goed ter vervanging, gelegen te Boortmeerbeek, Molenstraat, 36 :» ;

Overwegende dat de adjunct-rechtskundige adviseur bij beslissing d.d. 10 juli 1951 een contradictoir beschouwde beslissing nam, waarbij hij aan de gesinistreerden een vergoeding toekende berekend volgens de venale waarde van het geteisterd

702

Page 34: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4475)

-goed op het ogenblik van de aankoop van het vervangingsgoed ; dat de gesinis­treerden beroep instelden tegen die beslissing ; dat de commissie van beroep weigerde de aankoop als een geldige wederbelegging te beschouwen omdat hij werd gedaan véór de inwerkingtreding van de wet van 1 oktober 1947 en omdat het de gesinistreerden in elk geval vrijstond de verleende machtiging te verzaken, en de herstelvergoeding terekende op grond van de wederopbouwkosten ; dat de bestreden beslissing overweegt dat,_ noch in de oorspronkelijke machtiging, noch ter gelegenheid van de opening van voorschot, noch ter gelegenheid van de kredietverlening werd vermeld dat de wijze van wederbelegging een invloed zou hebben op het bedrag van de vergoeding en nog minder dat de vergoeding zou beperkt zijn tot de verkoopwaarde van het geteisterd huis ; dat, volgens de bestreden beslissing, een partij na een overeenkomst geen nieuwe voorwaarden mag stellen zonder de instemming van de andere partij en dat, omdat de verzoekende partij dit heeft gedaan, de gesinistreerden het recht hebben de toegekende machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging te verzaken ;

* * .... *

(n' 4475) Gezien het verzoekschrift d.d. 4 februari 1955;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 23 november 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Brabant; dat die beslissing werd betekend 16 december 1954 ;

Overwegende dat het woonhuis en de hoeve, gelegen te Nossegem, Steen­okkerzeelstraat, 1-3, en toebehorende aan de tegenpartij, op bevel der Duitse militaire overheid werd gesloopt; dat, nadat de cernmissaris-generaal van 's Lands Wederopbouw op 11 augustus 1942 machtiging had gegeven om de wederbelegging te doen bij wijze van aankoop van een goed ter vervanging, aan de tegenpartij bij akte van 24 oktober 1942 door het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet een lening werd toegestaan van 160.000 frank; dat een goed ter vervanging, 9elegen te Berg, Haachtsesteenweg, werd aangekocht op 26 oktober 1942;

Overwegende dat de adjunct-rechtskundige adviseur bij de provinciale directie bij beslissing d.d. 19 december 1953 aan de tegenpartij een herstelvergoeding toekende van 651.075 frank en het maximum herstelkrediet vaststelde op 251.456 frank ; dat de verzoekende partij tegen die beslissing beroep instelde en voor de .commissie van beroep liet geldm dat de vergoeding diende te worden beperkt tot de venale waarde die het geteisterd goed zou gehad hebben op de dag van de aankoop van het goed ter vervanging ; dat de commissie van beroep, bij de bestreden 1-.eslissing, na te hebben vastgesteld dat de gesinistreerden een lening tegen lage rentevoet bekwamen om een goed ter vervanging van het geteisterd goed aan te kopen, weigerde de aankoop als een geldige wederbelegging te be­schouwen, omdat hij werd gedaan vóór de inwerkingtreding van de wet van 1 oktober 1947, en de herstelvergoeding berekende op grond van de wederopbouw­kosten ; dat de bestreden beslissing overweegt dat ter gelegenheid van de krediet­verlening niet werd vermeld dat de wijze van wederbelegging een invloed zou hebben op het bedrag van de vergoeding en nog minder dat de vergoeding zou beperkt zijn tct de verkoopwaarde van het geteisterd huis ; dat, volgens de bestreden beslissing, een partij na een overeenkomst geen nieuwe voorwaarden mag stellen zonder de instemming van de andere partij en dat, omdat de verzoekende partij dit heeft gedaan, de gesinistreerden het recht hebben de toegekende machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging te verzaken ;

Overwegende dat de verzoekende partij inroept dat de bestreden beslissing strijdig is met de artilcelen 8, § 3, 68 en 9, § 3, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende èat het recht op herstelvergoeding niet steunt op een overeen­komst tussen de Staat en de' gesinistreerden ; dat de machtiging tot aankoop van

* De laatste zes consideransen ('n het beschikkend gedeelte van dit arrest zijn dezelfde als de laat~h:: Zf'S conside1an&en en het beschikkend gedeelte van vóórgaand arrest.

703

Page 35: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

een goed ter vervanging van het geteisterd goed een uitzonderlijke maatregel is, omdat de wetgever, door het toekennen van een recht op vergoeding wegens oorlogsschade, het herstel van het nationaal patrimonium heeft beoogd ; dat de Minister van Wederopbouw slechts in een wettelijke bepaling de bevoegdheid put een machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging te verlenen ; dat hij echter het recht niet heeft omtrent de vergoeding voorwaarden te stellen, welke zouden afwijken van de bepalingen der wetgeving op het herstel der oorlogsschade ;

Overwegende dat uit de bepalingen van lovenvermeld artikel 8, § 3, volgt dat, wanneer de wederbelegging door aankoop van een goed ter vervanging geldig is geschied, de gesinistreerde door die wederbelegging is gebonden ;

Overwegende dat de machtiging werd verleend op grond van artikel 1 van het besluit van 15 februari 1942, luidens welk de commissaris-generaal of diens afgevaardigde kredietinstellingen kunnen machtigen voorschotten te verlenen aan de gesinisteerden voor de aankoop van een goed ter vervanging van het geteisterd goed ; dat, krachtens artikel 68 van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, de bepalingen van dit besluit van kracht blijven ; dat derhalve de machtiging tot aankoop van een goed ter vervanging toegestaan vóór de wet van I oktober 1947 betreffende het herstel der oorlogs­schade, haar regelmatige uitwerking kon hebben door de aankoop van het vervan­gingsgoed vóór deze wet in werking trad ; dat de wederbelegging ter zake geldig is geschied ;

*

Nr 4476- ARREST van 7 juli 1955 (lVde Kamer) · Zetel: de hr. Suetens, Eerste-Voorzitter van de Raad van State, en de hh.

Decleire en Van Bunnen, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. De Pover, substituut.

GOFFIN t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeerswezen (de hr.Vander Perre)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VOORWERP

Het feit dat de verzoeker een door een hogere ambtenaar genomen beslissing toeschrijft aan de Minister. is niet van die aa.rd dat het de onontvankelijkheid van het verzoekschrift medebrengt. wanneer er geen enkele vergissing bestaat omtrent de aard van de bestreden akte zelf.

11. RECHTSPLEGING- HEROPENING VAN DE DEBATTEN

Gezien het op 10 juli 1953 door Joseph Goflin ingediend verzoekschrift;

Overwegende dat verzoeker de vernietiging vordert « van de ministeri·ële beslissing welke de mutatie van de hr. Roisin . . . naar het hoofdpostkantoor van Namen I heeft uitgelokt, mutatie die op 26 mei 1953 werd verwezenlijkt » ;

Overwegende dat de plaats van eerstaanwezend postontvanger te Namen I, welke op 1 februari 1953 was opengevallen, onder meer werd aangevraagd door verzoeker, die bureauchef was bij de gewestelijke directie van posterijen te Namen, en door de heer Roisin, die reeds eerstaanwezend postontvanger te Verviers I was en een overplaatsing naar het kantoor te Namen I vroeg ; dat Roisin voldoening bekwam, hetgeen het beroep van verzoeker uitlokte ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat het beroep niet ontvankelijk is wegens gebrek aan voorwerp, daar « de ministeriële beslissing welke de mutatie heeft uitgelokt » niet bestond ;

• De laatste twee consideransen en het beschikkend gedeelte van dit arrest zijn dezelfde als de laatste twee consideransen en het beschikkend gedeelte van arrest nr 4473.

704

Page 36: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(1176)

Overwegende dat het bestuur der posterijen op 7 april 1953 er door de kabinetschef van de Minister om verzocht werd te willen laten weten of het hoofdpostkantoor van Namen I eerlang zal kunnen worden toegekend bij wijze van overplaatsing ; dat de directeur-generaal ad interim, als antwoord op die vraag, op 21 april 1953 het kabinet van de Minister kennis gaf van de redenen die, volgens hem, teelieten de door Roisin aangevraagde mutatie toe te staan en zijn nota als volgt eindigde : «Zo de hogere overheid met die zienswijze instemt, zal ik, bij de terugkeer van onderhavig dossier, het hierbij gevoegde voorstel van mutatie goedkeuren » ; dat de Minister op 5 mei 1953 voornoemde nota ondertekende en dat zijn handtekening voorafgegaan was door het woord « akkoord » ; dat de directeur-generaal ad interim op 8 mei 1953, bij de terugkeer van het dossier, het voorstel van mutatie ten voordele van Roisin goedkeurde ; dat verzoeker, als bijlage aan zijn verzoekschrift gehecht, een mutatiebevel overlegt dat getekend is « in naam van de algemene directie » door een directeur van bestuur ad interim en waaruit blijkt dat Roisin, die van Verviers I kwam, op 26 mei 1953 te Namen I werd geïnstalleerd ;

Overwegende dat verzoeker de nietigverklaring vordert van de ten voordele van Roisin genomen beslissing van overplaatsing ; dat zelfs in de onderstelling dat hij zich vergist waar hij die beslissing aan de Minister toeschrijft, dergelijke vergissing de onontvankelijkbeid van het verzoekschrift niet kan medebrengen, wanneer er geen enkele vergissing bestaat omtrent de aard van de akte zelf;

Overwegende dat verzoeker zich onder meer beroept op de schending van een dienstnota nr 21 van 28 mei 1918 als volgt gesteld : « 2 - Hervorming der kaders

Voorwaarden die dienen vervuld om een bevordering van graad te bekomen (ambtenaren en beambten)

In de nieuwe door de hervorming der kaders, geschapen toestand, zullen de ambten volgens de navermelde bepalingen worden toegekend : In de 1" categorie gerangschikte betrekkingen. Ce ambten van eerstaanwezend postontvanger, van postontvanger 1 • klasse, van afdelingshoofd, van bureelhoofd en inspecteur zijn voorbehouden aan de laureaten van het examen van bureelhoofd en worden aan de best gesignaleerden toegekend onder voorbehoud van hetgeen in het volgend lid wordt gezegd. V oor de hogere ambten bij het Hoofdbestuur (directeur-generaal. inspecteur­generaal, directeur van bestuur, directeur, adviseur, eerstaanwezend inspecteur en afdelingshoofd) en bij de uitvoeringsdienst (gewestelijk directeur, inspecteur, eerstaanwezend postontvanger van Brussel I, Antwerpen I. Luik I, Gent I. Charleroi I en Namen I en dienstleider van de belangrijke sorteerkantoren ( bureelhoofd van het vertrek te Brussel I. Brussel (Zuid), Brussel (Noord), Antwerpen X, Gent X en Luik X) komen de ambtenaren van de eerste categorie in mededinging en worden geschift volgens hun respectievelijke waarde en hun verdienste, gebeurlijk rekening houdend met hun geschiktheden, hun aanpassings­vermogen en hun administratieve vorminp ... » ;

Overwegende dat, volgens verzoeker, de vacante plaats van eerstaanwezend postontvanger een plaats was te Namen I. welke met name vermeld is in véór­noemde dienstnota omdat zij samen met andere een belangrijker hoofdpostkantoor is, onder meer, dan Verviers I van waar Reisin kwam, en dat zij in competitie had moeten gesteld worden tussen al degenen die naar de betrekking dongen, hetzij bij wijze van mutatie, hetzij bij wijze van bevordering, en dat men, tussen alle candidaten, een keuze had moeten doen volgens de waarde en de verdienste, 't is te zeggen door de signalementen te vergelijken en door de directieraad te doen tussenkomen, terwijl de tegenpartij zich er toe heeft bepaald de mutatie aan Reisin te verlenen welke deze vroeg, zonder een vergelijking te maken met de waarde en de verdienste der andere candidaten en, onder meer, van verzoeker ;

Overwegende dat de tegenpartij op dat middel antwoordt dat de dienstnota nr 21 van 1918 er zich toe beperkt te herinneren aan de statutaire voorschriften in zake bevordering in graad en dat zij vreemd is aan de kwestie van de mutaties ;

Overwegende dat er aanleiding toe bi!staat te doen overgaan tot een aan­vullend onderzoek ten einde de draagwijdte van Vléórnoemde dienstnota te bepalen

705

Page 37: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

en, onder meer, na te gaan of die nota al dan niet vreemd is aan de kwestie van · de mutaties,

BESLUIT: Artikel 1. - De debatten zijn neropend. Artikel 2. - De hr. substituut Le Pover wordt belast met de onderzoeks­

verrichtingen. (Vertaling)

Nr 4477- ARREST van 7 juli 1955 (VIlde Kamer) Zetel: de hr. Suetens, Eerste-Voorzitter van de Raad van State, verslaggever,

en de hh. Decleire en Van Bunnen, staatsraden. Auditoraat : de hr. Uaes, substituut.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard) t/ Vadillo ( Mr Regibeau)

RECHTSPLEGING - HEROPENING VAN DE DEBATTEN

Gezien het op 25 maart 1954 door de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, ingediend verzoekschrift dat strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 20 januari 1954, genotificeerd op 15 februari 1954, waarl:.ij de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen te Brussel erkend heeft dat de aanspraken van Maria Vadillo, weduwe Albert Mayers, op een vergoedingspensioen als weduwe vaststaan en dienvolgens Maria Vadillo, weduv;e A1bert Mayers, heeft voorgesteld voor een vergcedings,r;ensioen met ingang van 1 oktober 1952 ;

Overwegende dat Albert Mayers, overleden te Lixhe op 9 september 1952, toen hij nog leefde genoot, in hoedanigheid van politieke gevangene, van een vergoedingspensioen berekend op 100 t.h. wegens longtuberculose art. 406 van de officiële schaal ; dat hij een huwelijk had aangegaan met Maria V adillo op 5 augus­tus 1948, na het schadelijk feit op grond waarvan hem een vergoedingspensioen was toegekend geworden ; dat een aanvraag om weduwepensioen door Maria Vadillo werd ingediend op 25 oktober 1952 ; dat deze aanvraag door de commissie voor vergoedingspensioenen te Brussel werd afgewezen om reden dat het huwelijk na het schadelijk feit was aangegaan en dat de door de bepalingen van artikel 24 der geordende wetten op de vergoedingspensioenen gestelde voorwaarden niet waren vervuld ;

Overwegende dat ,op èeroep van Maria Vadillo, de commissie van beroep voor vergoedingsr:ensioenen, met de lestreden beslissing van 20 januari 1954, de beslissing van eerste aanleg teniet deed en Maria Vadillo voorstelde voor een vergoedingspensioen met ingang van 1 oktober 1952 ; dat deze beslissing in volgende bewoordingen is gemotiveerd :

« Aangezien het geneeskundig college van beroep van de gerechtelijk-genees­kundige dienst enerzijds van oordeel is dat de belanghebbende (Mayers Albert) sedert 1 augustus 1950 bedlegerig was en vanaf die datum recht had om van de vergoeding te genieten voor hulp van een derde persoon en anderzijds dat zijn overlijden geheel moet worden toegeschreven aan de schadelijke feiten ;

»Aangezien de commissie van brroep voor vergoedingspensioen zich aansluit bij deze besluiten waaruit dient afgeleid te worden dat de echtgenoot van ver­:mekster sedert 1 augustus 1950 wettelijk had kunnen erkend worden als beneficiant van het statuut der grootverminkten en -invaliden ;

» Aangezien het op 5 augustus 1948 aangegaan huwelijk dus méér dan een jaar geduurd heeft véór het overlijden dat zich op 9 september 1952 heeft voor­gedaan:

» Aangezien de commissie van beroep voor vergoedingspensioen derhalve van oordeel is dat de voorwaarden van artikel 24, aangevuld door de wet van 22

706

Page 38: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

december 1949, in hoofde van verzoekster vervuld zijn en dat dienvolgens haar aanspraken op een volledig pensioen vaststaan met ingang van 1 oktober 1952 »;

Overwegende dat de verzoekende partij aanvoert dat de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen met de bestreden beslissing artikel 24 der wet van 26 augustus 1947 op de vergoedingspensioenen, aangevuld door de wet van 22 december 1949, heeft geschonden in zover de bestreden beslissing de titels op het volle pensioen, bepaald bij artikel 22 der geordende wetten op de vergoedings­pensioenen, toekent aan een weduwe wier echtgenoot niet wettig erkend was geworden als grootinvalide van de oorlog, die de voordelen genoot van het bijzon­-der statuut, ten laatste één jaar véór het overlijèen ;

Overwegende dat er aanleiding toe bestaat om te doen overgaan tot een aanvullend onderzoek ten einde de draagwijdte te bepalen van de wet van 22 december 1949 houdende vollediging van artikel 24 van de wetten op de vergoe­dingspensioenen, samengeordend bij het besluit van de Regent van 5 oktober 1948, luidens hetwelk het voordeel van dit artikel wordt uitgebreid tot de weduwe wier man na het huwelijk en uiterlijk één jaar vóór het overlijden wettelijk erkend werd als groot-oorlogsinvalide, recht hebbend op het bijzonder statuut ; dat er aanleiding toe bestaat onder meer te onderzoeken of het voordeel van het bijzonder statuut, na het overlijden van de invalide, kan werden toegekend door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen die uitsçraak doet omtrent de rechten van de weduwe en retroactief de datum vaststelt met ingang waarvan de belanghebbende kon worden erkend als beneficiant van het tijzonder statuut,

BESLUIT: Artikel 1. - De debatten zijn heropend ; Artikel 2. - De hr. Substituut Claes wordt met de onderzoeksverrichtingen

belast. (Vertaling)

N" 4478- ARREST van 7 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

LEUZIÈRE en MARÉCHAL (Mr Windey) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeerswezen -Tussenkomende partij : Daniel

I. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN (1 tot 5)

11. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID SCHENDING VAN DE WET - MOTIEVEN (2)

111. ADMINISTRATIEVE AKTEN GELDIGHEID - VORMEN ADVIES (3 en 4)

IV. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - BEVORDERING -ALGEMENE REGELEN (5)

1. Waar artikel 7 5 van het statuut voorschrijft dat de voordrach­ten voor bevordering tot een hogere graad aan het betrokken personeel worden bekendgemaakt, heeft het betrekking op de door de directie­raad aan de Minister gedane voordrachten en niet op die welke de Minister zich voorneemt aan de Koning te doen.

Waar de Min is ter zich er toe beperkte aan het betrokken perso­_neel kennis te geven van de naam van de door de directieraad eerst

707

Page 39: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4478)

gerang·schikte candidaat, heeft hij geen enkel substantieel vormvereiste overtreden. De omstandigheid dat het personeelslid dat de bevordering heeft bekomen, geen bezwaar heeft ingebracht tegen de voord,racht door de directieraad ten gunste van een andere candidaat gedaan, kan de geldigheid van de procedure niet aantasten.

2. Een vergissing in het bevorderingsbesluit aangaande de bena­ming van de lagere graad, welke een ambtenaar heeft gehad, kan niet als substantieel worden beschouwd indien niet wordt aangetoond dat de administratie zich vergist heeft aangaande de positie welke deze ambtenaar voordien in de administratieve hiërarchie heeft bekleed.

3. Het komt de benoemende overheid toe de titels van de candi­daten te beoordelen, zonder daarbij door het advies van de directieraad gebonden te zijn.

4. De directieraad heeft inderdaad niet in de laatste plaats te oordelen over de respectieve waarde e.n geschiktheid van de candi­daten.

5. De anciënniteit in de eerste categorie of in de lagere graad is niet beslissend voor de bevordering tot de graad van inspecteur­generaal.

V. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG

Gezien het verzoekschrift van 14 april 1954, waarbij René Leuzière, gewestelijk directeur der posterijen, beroep instelt tot vernietiging van het koninklijk besluit van IS februari 1954, bij uittreksel bekendqemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 februari 1954, houdende benoeming van Daniel René tot de graad van inspecteur­generaal met ranginneming op 1 januari 1954;

Gezien het verzoekschrift van 20 april 1954, waarbij Maréchal Gaston, directeur van administratie bij het Bestuur der posterijen, de vernietiging vraagt wegens overschrijding en afwending van macht en schending van substantii'le vormen van het koninklijk besluit van 15 februari 1954, houdende benoeming van Daniel René tot de graad van inspecteur-generaal met ranginneming op 1 januari 1954;

Gelet op het bevel van 23 september 1954 tot samenvoeging van de zaken ; Gezien het verzoekschrift ingediend op 5 september 1954, waarbij René

Daniel vraagt in het geschil ter zake van Maréchal tussen te komen, en op het bevel van 23 september 1954, waarbij deze vraag tot tussenkomst ontvankelijk wordt verklaard ;

Overwegende dat de tweede verzoeker, die op 1 februari 1954 tot directeur van administratie werd benoemd, er onbetwistbaar belang bij had de vernietiging te vragen van het koninklijk besluit waarbij de tussenkomende partij op 1 januari 1954 tot inspecteur-generaal werd benoemd ; dat de tweede verzoeker weliswaar in de loop van het geding bevorderd werd tot directeur van administratie met ingang van 31 januari 1950; dat, hoewel aan de graden van inspecteur-generaal en van directeur van administratie dezelfde weddeschaal verbonden is, de tweede verzoeker aanvoert dat de bevordering tot de graad van inspecteur-generaal .verschillende voordelen voor hem zou hebben medegebracht ; dat niet bewezen is, dat het belang van de tweede verzoeker geheel zou verdwenen zijn in de loop van het geding ;

Overwegende dat het Bestuur der posterijen op 23 december 1953 een lijst van de op dat tijdstip vacant zijnde betrekkingen bekendmaakte ; dat onder deze betrekkingen een betrekking van inspecteur-generaal voorkwam ; dat negen candi­daten, waaronder de verzoekers en de tussenkomende partij, zich voor benoeming tot die graad aanmeldden ; dat de directieraad de betrokkenen bij het onderhavige

708

Page 40: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(1178)

geding in de volgende orde rangschikte : de hh. Maréchal, Daniel, Leuzière en daarna andere candidaten; dat een lijst nr 755 van 13 januari 1951, getiteld .: Voordrachten voor bevordering», het personeel er van op de hoogte bracht, dat de hr. Maréchal was voorgedragen voor de graad van inspecteur-generaal ; dat in dit bericht niet nader werd gezegd dat andere candidaten door de directieraad waren onderzocht en gerangschikt ; dat geen enkel bezwaar bij de directieraad toe­kwam tegen de ten gunste van de hr. Maréchal gedane voordracht; dat verzoeker Leuzière de directieraad evenwel verzocht zijn aansJ::raken op de graad van inspecteur-generaal opnieuw te onderzoeken, ingeval de voordracht van de hr. Maréci1al voor de graad van inspecteur-generaal niet werd aangehouden ; dat de directieraad, vergaèerd om de op de 755e lijst voorkomende voordrachten voor bevordering te onderzoeken, het voorstel om de hr. Nlaréchal tot de graad van inspecteur-generaal te benoemen, niet meer besprak; dat een koninklijk besluit van 15 fetruari 1951 de hr. Uaniel tot de graad van inspecteur-generaal benoemde met ranginneming op I januari 1951 ;

Overwegende dat de verzoekers in de eerste plaats aanvoeren, dat de artikelen 69 en 75 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, alsook de artikelen 20 en 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 werden overtreden doordat de bevordering van de hr. Daniel niet het voorwerp is geweest van een met redenen omkleed advies van de directieraad, of, althans, van een op regelmatige wijze door die raad gegeven advies en doordat, bij ontstentenis van kennisgeving aan het betrokken personeel van de voerdracht voor bevordering van de ambtenaar wiens benoeming wordt bestreden, dit personeel zich het recht zag ontgaan beroep in te stellen bij de directieraad ; dat verzoeker Leuzière betoogt dat het advies van de directieraad betrefrende de levordering tot een hogere graad van een personeels­lid van de eerste categorie « slechts rechtsgeldig kan gegeven worden na de bekendmaking van de voordracht voor bevordering tot een hogere graad van dit personeelslid, naleving van de termijn van tien dagen voor het indienen van de bezwaren, horen van de bezwaarindieners en onderzoek van de bezwaarschriften » ; dat verzoeker Maréchal van zijn kant betoogt, dat, «ofschoon het de Koning niet verboden is, een andere candidaat dan die van de directieraad te benoemen, het niettemin vaststaat dat deze benoeming eerst kan geschieden nadat aan de door het statuut voorgeschreven vormvereisten is voldaan, en onder meer na het met redenen omklede advies van de directieraad over de candidaat die door een andere overheid, hier de Minister, is voorgedragen » ; dat het betrokken personeel en hij zelf wegens het niet-bekendmaken van een voordracht voor bevordering ten gunste van de hr. D<.niel, hun recht op beroep bij de directieraad niet hebben kunnen uitoefenen, dat bovendien de hr. Daniel tegen de in lijst nr 755 gedane voordracht geen beroep heeft ingesteld, zodat de directieraad het bij artikel 69 voorgeschreven met redenen omkleed advies niet heeft kunnen geven ;

Overwegende dat artikel 69 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 is opgeheven door artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 juni 1953 ; dat, volgens artikel 20 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, vervangen door artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 juni 1953, de bevordering tot een hogere graad aan het personeel der eerste categorie wordt toegekend door de Koning na het met redenen omklede advies van de directieraad ; dat uit het dossier blijkt, dat de directieraad op 12 januari 1951 over de candidaturen voor de graad van inspecteur-generaal heeft beraadslaagd en een rangschikking van de candidaten heeft opgemaakt ; dat de directieraad in zijn vergadering van 26 januari 1951 deze rangschikking niet heeft gewijzigd, niettegenstaande verzoeker Leuzière in zijn schrijven van 20 januari 1951 de benoeming solliciteerde voor het geval dat de voordracht van de hr. Maréchal als inspecteur-generaal niet werd gehandhaafd ; dat in het bestreden koninklijk lesluit verwezen wordt naar het door de directieraad in zijn vergaderingen van 12 en 26 januari 1951 uitgebracht advies ;

Overwegende dat artikel 75 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, nader toegelicht door artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1953, wanneer het voorschrijft dat de voordrachten voor bevordering tot een hogere graad aan het betrokken personeel worden bekendgemaakt, betrekking heeft op de door de directieraad aan de Minister gedane voordrachten en niet op die welke de Minister zich voorneemt

709

Page 41: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4478)

aan het Staatshoofd te doen ; dat uit deze bepalingen niet kan worden afgeleid, noch dat de Minister, ingeval hij niet vnoroemens is zich bij een voordracht van de directieraad aan te sluiten, verplicht zou zijn nieuwe kennisgevingen aan het personeel te doen plaats hebben, noch dat de directieraad, ingeval hij een rang­schikking van de candidaten opmaakt, verplicht zou zijn aan het betrokken personeel kennis te geven van namen en volgorde van al de in aanmerking genomen candidaten ; dat de tegenpartij, toen zij aan het personeel gewoon kennis gaf van de naam van de door de directieraad eerst gerangschikte candidaat, geen enkel substantieel vormvereiste heeft overtreden ; dat niet vaststaat noch ·beweerd wordt dat deze werkwijze werd toegepast om een nauwkeurige voorlichting van de directieraad te verhinderen of om het betrokken personeel te beletten, hem voor te lichten ; dat de omstandigheid dat de tussenkomende partij geen bezwaar tegen de in lijst nr 755 bekendgemaakte voordracht heeft ingebracht daarom nog niet de geldigheid van de gevolgde procedure aantast ; dat de middelen welke de verzoekers in de eerste plaats aanvoeren niet gegrond zijn ;

Overwegende dat de verzoekers verder aanvoeren dat het bestreden besluit op onjuiste wijze gemotiveerd is ; dat de tussenkomende partij aldaar als directeur wordt aangegeven, terwijl hij slechts gewestelijk directeur was ; dat dit besluit bovendien ten onrechte vermeldt dat de hr. Daniel « de meest geschikte ambtenaar is om het vacante ambt van inspecteur-generaal der posterijen uit te oefenen » ;

Overwegende dat een vergissing in het benoemingsbesluit aangaande de benaming van de lagere graad, welke een ambtenaar heeft gehad, niet als substan­tieel kan worden beschouwd indien niet wordt aangetoond dat de administratie zich vergist heeft aangaande de positie welke deze ambtenaar voordien in de administratieve hiërarchie heeft bekleed ; dat het bovendien zaak was van de benoemende overheid de titels van de candidaten te beoordelen, zonder dat zij door het advies van de directieraad gebonden was ; dat de tegenpartij, wanneer zij ter zake een ambtenaar, aan wie een der verzoekers verwijt uitsluitend in de buitendiensten carrière te hebben gemaakt, beter geschikt acht om het ambt van inspecteur-generaal te bekleden, geen enkele wetsbepaling heeft overtreden en binnen de perken van haar beoordelingsmacht is gebleven ;

Overwegende dat de eerste verzoeker verder nog doet gelden, dat de artikelen 71 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en 22 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, althans wat het beginsel daarvan betreft, werden overtreden aangezien het om niet aan het signalement onderworpen ambtenaren gaat, want : « Sinds wij tot de eerste categorie behoren en sedert onze overgang naar de graad van directeur of van gewestelijk directeur, is de orde van onze respectieve waarde en geschiktheid ongewijzigd gebleven en ziet er uit als volgt : 1. Maréchal, 2. Leuzière, 3. Daniel » ; dat met deze redenering geen rekening kan worden ge­houden ; dat immers in rechte de anciënniteit in de eerste categorie of in de lagere graad niet beslissend is voor de bevordering tot de graad van inspecteur-generaal ; dat de directieraad Daniel trouwens véór Leuzière heeft gerangschikt voor deze bevordering en dat uiteindelijk niet hij in de laatste plaats te oordelen heeft over de respectieve waarde en geschiktheid van de candidaten ;

Overwegende dat het middel van de tweede verzoeker, volgens hetwelk stuk 2 van het dossier on'uist is ten aanzien van zijn anciënniteit in vergelijking met die van de tussenkomende partij, niet ter zake dient, daar deze rangschikking volgens de anciënniteit in het college der diensthoofden van 31 december 1953 werd herzien en daar het bestreden besluit zelf doet uitschijnen dat de anciënniteit van de tussenkomende partij niet de beslissende reden voor de bestreden benoeming is geweest: · Overwegende dat het verzoek om mededeling van stukken die zouden aantonen dat de tussenkomende partij, door in 1951 niet te protesteren tegen een voordracht voor bevordering ten gunste van de tweede verzoeker, op dat tijdstip reeds de grotere titels van zijn mededinger erkende, niets met het huidige geschil heeft uit te maken,

(Verwerping kosten ten laste van verzoekers en van de tussenkomende partij)

710

Page 42: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4479- ARREST van 7 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en De Bock, staats-

. raden. Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

DANIEL t/ Belgische Staat, verte-genwoordigd door de Minister van Verkeerswezen

RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG

Het personeelslid heeft er geen reeds bestaande en dadelijk belang bij, de vernietiging te vorderen van de bevordering aan een ander personeelslid verleend, wanneer het zijn belang alleen rechtvaardigt omdat deze bevordering de benoemde persoon in staat stelt aanspraak te maken op een latere bevordering waarvoor zij beiden in competitie zouden treden.

/Gezien het verzoekschrift van 13 mei 1954. waarbij René Daniel aan de Raad van State de vernietiging vraagt van het koninklijk besluit van 25 maart 1954 houdende benoeming van Maréchal Gaston tot de graad van directeur van administratie bij de directie exploitatie van het Bestuur der posterijen;

Overwegende dat verzoeker bij koninklijk besluit van 15 februari 1954 tot inspecteur~generaal bij het Bestuur der posterijen werd benoemd ; dat hij beweert belang te hebben bij de vernietiging van het bestreden koninklijk besluit omdat het de benoemde persoon in staat stelt aanspraak te maken op een benoeming tot direct~ur~generaal en derhalve met verzoeker in competitie te treden ;

Overwegende dat verzoeker zich niet ·beroept op een reeds bestaande en dadelijk belang ; dat· zijn beroep niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4480- ARREST van 7 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter~verslaggever, Meureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Claes, substituut.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard) V Vandersanden ( Mr Sorel)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN - HERZIENING VAN DE PEN­SIOENEN - HERZIENING IN GEVAL VAN VERERGERING VAN DE INVALIDITEIT

11. WETTEN EN BESLUITEN - INTERPRETATIE

Uit artikel 39, § 4, der geordende wetten op de ve.rgoeding·spen­siaene.n blijkt dat de voorheen erkende graad van invaliditeit, die voor de berekening van de verm{ndering in aanm1erking dient genomen te worden, die graad is welke aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioe.n, en niet een gr.aad van invaliditeit die geen aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioen omdat hij de door artikel 10 vereiste 10 t.h. niet bereikte.

De gevolgtrekkingen gedaan met bet.rekking tot de gevolgen van de toepassing der wet, overeenkomstig haar formele tekst, kunnen tegen deze tekst niet opwegen.

711

Page 43: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het op 10 juli 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Finandën, beroep instelt tot vernie~ tigir.Îg van de beslissing d.d. 20 maart 1954: van de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen, genotHlceerd op 11 mei 1954: ;

Overwegende dat aan de tegenpartij, bij beslissing d.d. 20 nov(!mber 1943 van de Dienst der invaliditeitspensioenen, wegens gevolgen van traumatisme aan de rechtervoet, een definitief invaliditeitspensicen, berekend op het bedrag van 10 t.h., werd toegekend ; dat, ingevolge de door artikel 56 der wetten op de vergoedings~ pensioenen opgelegde herziening, het bedrag der invaliditeit op 5 t.h. werd terug~ gebracht en de toekenning van het pensioen niet werd hernieuwd ; dat de gerechtelijk~geneeskundige dienst, nadat de tegenpartij had doen gelden dat haar invaliditeit achteraf verergerd was, aangenomen heeft dat de invaliditeit' op 20 t.h. diende te worden vastgelegd ; dat de commissie voor vergoedingspensioenen te Gent dienvolgens het op dat bedrag berekend pensioen heeft toegekend, na toe~ passing te hebben gemaakt van de vermindering bepaald bij artikel 39, § 4:, der wet op de vergoedingspensioenen, dat bepaalt: «Voor de ingevolge dit artikel aan~ gevraagde herzieningen wordt de bij artikel 9 voorziene afrekening globaal toegepast op dit gedeelte van de graad van invaliditeit dat de totale graad van invaliditeit overschrijdt welke voorheen erkend werd en aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioen » ; dat de commissie uit die bepaling heeft afgeleid dat de vermindering moest worden berekend op het verschil van 10 t.h. vastgesteld tussen het bedrag van 10 t.h. dat aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioen, op 20 november 194:3, en het bedrag van 20 t.h. vastgesteld door de gerechtelijk~geneeskundige dienst, op 23 mei 1951 ;

Overwegende dat de Staat deze toepassing van de wet heeft betwist en heeft beweerd dat de vermindering moest. worden berekend op het ·.rerschil van 15 t.h. vastgesteld tussen het bedrag van 5 t.h., dat geen aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioen, zoals blijkt uit de beslissing van 21 februari 1951. en het bedrag van 20 t.h. vastgesteld door de gerechtelijk~geneeskundige dienst, op 23 mei 1951 ; dat, nadat de Staat de betwisting aanhangig had gemaakt bij de commissie van beroep, deze laatste de beslissing van de commissie te Gent met de bestreden beslissing heeft bevestigd ;

Overwegende dat de betwisting uitsluitend betrekking heeft op de draag~ wijdte welke dient te worden toegekend aan artikel 39, § 4:, der wet op de vergoedingspensioenen ;

Overwegende dat de tekst van de wet formeel is en dat er uit blijkt dat de voorheen erkende graad van invaliditeit, die voor de berekening van de verminde~ ring in aanmerking dient te worden genomen, die graad is welke aanleiding gaf tot het toekennen van een pensioen; dat verzoeker geen enkel in de parlementaire voorbereiding geput gegeven naar voren brengt, waaruit zou blijken dat de tekst van de wet niet zou overeenstemmen met de wil van de stellers er van ; dat de gevolgtrekkingen door verzoeker gedaan met betrekking tot de gevolgen van de toepassing der wet, overeenkomstig haar formele tekst, tegen deze tekst niet kunnen opwegen ; dat de vraag niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling}

Nr 4481 -ARREST van 7 juli 1955 (VIde Kamer)

712

Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en De Bock, staats~ raden.

Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

ROBYNS ( Mrs Grafe en Stassen) t/ Belgische Staat, vertegen-­woordigd·. door de Minister van Buitenlandse Zaken (de hr. Karelle)

Page 44: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4481)

I. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID

11. DIPLOMATIEKE EN CONSULAIRE AGENTEN- BEVORDERING

De Raad van State is bevoegd om kennis te nemen van het beroep tot nietigverklaring van de akte waarbij de Minister van Buitenlandse Zaken weigert de administratieve toestand van een personeelslid te herzien door het, dank zij een wijziging van gegevens van zijn signale­ment, toegang te verlenen tot de categorie van de consuls-generaal tweede klasse.

Het is van weinig belang dat die akte het gevolg is van een weige­ring de normale weddeverhogingen toe te kennen.

111. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- BEVESTIGENDE BESLISSING

De nieuwe uitleg die wordt verstrekt omtrent de motieven van een vroegere akte, is niet van die aard dat hij het definitief karakter van die akte wijzigt.

Gezien het op 17 januari 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij E. J. Robyns de Raad van State er om verzoekt de beslissing te vernietigen die op 20 november 1952 door de Minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel werd genomen, beslissing die bij het verzeekschrift is gevoegd ;

Overwegende èat de Minister van Buitenlandse Zaken, met het aan het verzoekschrift gehecht aanschrijven van 20 november 1952, aan verzoeker laat weten : « na kennis te hebten genomen van het proces-verbaal van de directieraad die U ter zitting van 26 september 1951 heeft gehoord, heb ik geoordeeld dat er geen aanleiding toe bestend uw administratieve toestand te herzien, noch U te sturen naar een post in het buitenland ... » ; dat de Minister vervolgens de redenen uiteenzet van c'eze weigering de administratieve toestand van verzoeker te herzien alsmede de redenen waarom een signalementsilche van verzoeker, welke in het dossier van deze laatste voorhanden is, niet werd gewijzigd, dat hij eveneens herinnert aan de weigering, aan verzoeker ter kennis gebracht bij schrijven d.d. 22 juli 1952 van de Minister van Buitenlandse Handel, een hoge ambtenaar te doen onderhoren om de wijze van dienen van verzoeker te kunnen beoordelen en, rekening gehouden met het gebrek aan prestaties vanwege verzoeker tijdens zijn verblijf te Londen, wijst op de gegrondheid van de beslissing hem geen normale weddeverhogingen toe te kennen ; dat hij dienvolgens meent niet te kunnen terug­komen o;:> de vroeger genomen beslissing, en verklaart voornoemd schrijven van de Minister van Buitenlandse Hanèel, dat er op wees dat het debat aangaande de consulaire carrière van verzoeker «op administratief gebied gesloten was », te bevestigen :

Overwegende dat de bestreden akte betrekking heeft op het signalement en de bevordering van verzoeker in de consulaire carrière ; dat zo daarin gewag wordt gemaakt van weddeverhogingen, zulks alleen geschiedt omdat verzoeker, indien deze verhogingen hem toegekend waren geworden, had kunnen gerangschikt worden in de tweede, en niet in de derde klasse der consuls-generaal ; dat de betwisting het verschuldigd zijn van die verhogingen niet tot voorwerp heeft, doch wel de weigering de administratieve toestand van verzoeker te herzien door hem, dank zij een wijziging van gegevens van zijn signalement, toegang te verlenen tot de categorie van de consuls-generaal tweede klasse ; dat, in strijd met hetgeen de tegenpartij beweert, de Raad van State bevoegd is om kennis te nemen van het beroe;:> tot nietigverklaring van de akte waarbij die herziening hem werd ontzegd ;

Overwegende dat Je tegenpartij aanvoert dat het schrijven van 20 november 1952 louter bevestigend is; dat verzoeker evenwel doet gelden dat zijn signale­mentsdossier onvolledig en onregelmatig was en dat hij de herziening van zijn

713

Page 45: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

signalement aanvroeg met een op 10 september 1951 tot de Minister gericht schrijven, dat het slechts uit de bestreden akte is dat voor de eerste maal blijkt : « 1• dat de directieraad eindelijk over die aanvraag uitspraak had gedaan, hoewel het door dit college verstrekt advies hem niet werd medegedeeld ; 2• dat zijn administratieve toestand niet zou worden herzien » ;

Overwegende dat verzoeker niet betwist dat hem van 1946 tot 1952 ver­schillende ministeriële besluiten werden genotificeerd waarbij zijn wedde werd vastgesteld, onder meer een ministerieel besluit van 10 juli 1950 waaruit hij normaal moest afleiden - en waaruit hij trouwens heeft besloten - dat hij gerangschikt was in de categorie der consuls-generaal derde klasse, en niet tweede klasse ; dat hij nooit de vernietiging heeft gevorderd van genoemde besluiten in zover zij een rangschikking 'in de derde klasse inhielden ; dat hij evenmin de vernietiging heeft gevorderd van het koninklijk besluit van 10 juni 1952, genotilfi­ceerd op 12 juni 1952, waarbij hem eervol ontslag werd verleend in hoedanigheid van « consul-generaal derde klasse » op datum van 30 juni 1952, datum waarop hij de leeftijdsgrens bereikte :

Overwegende dat het ministerieel schrijven van 20 november 1952 weliswaar aan verzoeker een zekere nieuwe uitleg verstrekt omtrent de motieven welke de tegenpartij er toe hebben gebracht hem in de derde klasse der consuls-generaal te behouden en, onder meer, omtrent het gevolg dat werd gegeven aan zijn op 10 september 1951 ingediende aanvraag tot herziening van zijn signalement, aan­vraag die hij trouwens vóór de Raad van State preciseert als een aanvraag tot herziening van een signalementsfiche en tot aanwijzing voor een post in het buitenland - deze uitleg is niet van die aard dat hij het definitief karakter van het koninklijk besluit van 10 juni 1952 wijzigt; dat verzoeker, rekening gehouden met de veelvuldige klachten en aanvragen die hij voorheen had ingediend, onder meer op 4 januari 1950, ten einde in de tweede klasse te worden gerangschikt, zich niet kon verÇiissen omtrent de wil van de tegenpartij, waaraan nogmaals in het ministerieel schrijven van 22 juli 1952 werd herinnerd, het debat aangaande zijn consulaire carrière sedert de maand juni 1952 op administratief gebied als gesloten te aanzien ; dat de bestreden akte derhalve wel louter bevestigend is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

N• 4482- ARREST van 14 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel : de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Huberlant, substituut.

RANDAXHE ( Mrs Stassen en Bours) t/ Directeur der directe belastingen van de provincie Luik en Belgische Staat ver~ tegenwoordigd door de Minister van Financiën ( Mr Van Leynsele)

I. BELASTINGEN EN TAKSEN - GESCHILLEN 11. RAAD VAN STA TE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID

Waar artikel 2 der wet van 30 mei 1949 aan de administratie het recht verleent om te allen tijde een aanslag, waarvan z!i aanneemt dat hij door een materiële vergissing is aangetast of een dubbele aanslag vormt, te verminde.ren of te vernietigen, heeft het niet tot gevolg de bij artikel 61, § 3 en 6, eerste lid, der geordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen bepaalde rechtsmiddelen te wijzigen *.

• Zie daaromtrent de arresten Crabbe. nr 4 t 8 0, en Kousen,..Deward, nr 418 t, van 2 4 maart 1955. en Willio. n• 4303. van 24 mei 1955.

714

Page 46: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4482)

Het beroep dat de vernietiging vordert van een beslissing waarbij de provinciale directeur een aanvraag om ontlasting afwijst, en dat uitsluitend, in tegensteling met de bestreden beslissing, doet gelden dat e:r een dubbele belasting is geweest, heeft tot gevolg, onder de vorm van een beroep tot nietigverklaring, een betwisting opnieuw te doen ontstaan en door de Raad van State te doen beslechten, welke, in de economie der geordende wetten, niet meer kan worden o:rgeworpen na het verstrijken van de termijnen voor bezwaarschrift en beroep, en welke, ware zij binnen de wettelijke termijnen opgeworpen, tot de bevoegdheid van de directeur der directe belastingen en van het Hof van beroep zou hebben behoord. Dergelijk beroep tot nietigverklaring behoort niet tot de beuoegdheid van de Raad van State.

Gezien het op 3 april 1953 door Paul Randaxhe-Labro ingediend verzoek­schrift. dat strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 13 februari 1953 waarbij de provinciale directeur der directe belastingen te Luik de bezwaarschriften heeft afgewezen welke door verzoeker waren ingediend tegen zijn aanslagen betreffende de gewone belastingen voor de oorlogsperiade en betreffende de extra-belasting ;

Overwegende dat verzoeker een aanvraag heeft ingediend tot herziening van ambtswege. krachtens artikel 2 der wet van 30 mei 1949 en het enig artikel der wet van 29 mei 1952, van de aanslagen betreffende de gewone belastingen te zijnen laste gedaan voor de oorlogsperiade en betre·ffende de extra-belasting ; dat de directeur der directe belastingen van de provincie Luik hem, met de bestreden beslissing, heeft laten weten dat op zijn aanvraag niet kan worden ingegaan ;

Overwegende dat, luidens de termen van de artikelen 61, § 3 en § 6, eerste lid, 65 tot 67 der geordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen, de schul­denaar van directe belastingen een schriftelijke reclamatie tegen het beloop van zijn aanslag kan indienen tot op 31 maart van het tweede jaar van het dienstjaar, zonder dat de termijn nochtans minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet; dat deze termijn op een jaar vanaf het aanslagbiljet is gebracht wanneer het bezwaarschrift betrekking heeft op de terugbetaling van overbelastingen die uit materiële vergissingen welke aan een agent van de ad­ministratie toe te schrijven zijn of uit een dubbele belasting voortspruiten ; dat de directeur der belastingen over die bezwaarschriften uitspraak doet bij een met redenen omklede beslissing en dat de beslissing van de directeur het voorwerp kan uitmaken van een beroep bij het ,t-Iof van beroep in welks gebied de bestreden aanslag is vastgesteld ; dat tenslotte een voorziening in verbreking open staat tegen het arrest van het Hof van beroep ;

Overwegende dat artikel 2 der wet van 30 mei 1949 artikel 61. § 6, der bij besluit van de Regent van 15 januari 1948 geordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen, met volgende bepaling heeft aangevuld : « Zelfs na het verstrijken van de termijnen voor bezwaarschrift, verleent de directeur der directe belastingen ambtshalve ontlasting van de overbelastingen die uit een dubbele belasting voortspruiten, of uit materiële fouten welke aan een agent van de administratie toe te schrijven zijn. Indien de belasting ·reeds betaald werd, wordt de terugbetaling er van bevolen, tot het verstrijken van een termijn van drie jaar, die aanvang neemt op de datum van de ontvangst » ;

Overwegende dat uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 mei 1949 blijkt dat artikel 2 van die wet niet tot gevolg heeft gehad de bij artikel 61. § 3 en § 6, eerste lid, der geordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen bepaalde rechtsmiddelen te wijzigen ; dat uit de memorie van toelichting van die wet (Kamer der Volksvertegenwoordigers, zittijd 1948-1919, doe. nr. 323, blz. 4) blijkt dat de wetgever bedoeld heeft dat de aanslagen, na het verstrijken der termijnen voor bezwaarschrift en beroep, niet meer zouden kunnen betwist worden onder voorwendsel van vergissingen van welke aard ook ; dat de enige draag­wijdte van artikel 2 der wet van 30 mei 1949 er in bestaat aan de administratie

715

Page 47: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

« het recht te verlenen te allen tijde een aanslag te verminderen of te vernietigen, waarvan zij erkent dat er een materiële vergissing in voorkomt of die dubbel gebruik uitmaakt met een vorige aanslag » ; dat die vermindering of die vernietiging van een belasting welke de Schatkist wettig verkregen heeft door het verstrijken van de termijnen voer bezwaarschrift en beroep, krachtens artikel 2 der wet van 30 mei 1949 uitsluitend plaats grijpt door een beslissing van de provinciale directeur der directe belastingen ;

Overwegende dat de directeur der directe belastingen van de provincie Luik, met de bestreden beslissing, de aanvraag van verzoeker heeft afgewezen om reden dat niets toelaat vast te stellen ·dat de inkomsten van verzoeker en deze van zijn echtgenote dubbel belast zoud~n zijn geworden ; dat verzoeker als enig vernietigings­middel doet gelden dat de directeur èer directe belastingen van de provincie Luik artikel 2 der wet van 30 mei 1949 verkeerd heeft toegepast door het bestaan van een dubbele belasting niet te aanvaarden terwijl, volgens verzoeker, die dubbele belasting bewezen is ; dat het verzeekschrift aldus tot voorwerp heeft, onder de vorm van een beroep tot nietigverklaring, een betwisting opnieuw te doen ontstaan en door de Raad van State te doen beslechten welke, in de economie der geordende wetten betreffe~1de de inkomstenbelastingen, zoals deze door artikel 2 der wet van 30 mei 1949 werden aangevuld, niet meer kan worden opgeworpen na het verstrijken C:er termijnen voor bezwaarschrift en 1-.eroep, en welke, ware zij binnen de wettelijke termijnen opgeworpen, tet èe bevoegdheid van de directeur der directe belastingen en van het Hof van beroep zou hebben behoord ; dat geen enkele bepaling van de wet van 30 mei 1949 teelaat te' bevestigen dat de wetgever de bedoeling zou hebben gehad op het gebied der directe belastingen een tweede jurisdictionl'el 1-.eroep in te richten ; dat die bedoeling evenmin kan worden afgeleid uit het feit dat de ambtshalve ontlasting der overbelastingen voor de administratie een verplichting uitmaah ; dat het l::eroep tot nietigverklaring niet behoort tot de bevoegdheid van de Raad van State,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4483- ARREST van 14 juli 1955 (VJde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen) t/ Wilmotte

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­GOEDING - WEDERBELEGGING

I I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING DER BESLISSINGEN

Niet gemotiveerd is de beslissing van de commissie van beroep die, bij het uiteenzetten der redenen waarom de beneficiant van een voorschot er slechts een deel van gebruikt heeft voor de wedersamen­stelling van het getroffen goed, verzuimd uitspraak te doen aangaande de werkelijke omvang van de wederbelegging die de betrokkene heeft toegelaten dit goed te verkopen, en aangaande het tijdstip waarop de wederbelegging werkelijk werd gedaan.

Gezien het op 24 augustus 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder-

716

Page 48: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

opbouw, beroep instelt tot vernietiging van de beslissing d.d. 22 mei 1953 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Namen, genotificeerd op 25 juni 1953 ;

Overwegende dat de tegenpartij eigenares was van een boot, welke door oorlogshandeling verloren is gegaan ; dat betrokkene, met het oog op de weder­samenstelling van zijn goed, ten titel van voorschot op oorlogsschadevergoeding, een som van 100.000 frank heeft aangevraagd en op 26 juli 1944 heeft l:.ekomen, som die véór 10 oktober 1944 gebruikt werd voor wederbelegging, ten minste tot beloop van 53.244 frank ;

Overwegende dat de betwisting uitsluitend betrekking heeft op de toepassing van artikel 8. § 3, volgens hetwelk de geteisterde die een herstelvergoeding of een herstelkrediet geniet, verplicht is deze te besteden aan de wedersamenstelling van het geteisterd goed, en waarvan het tweede lid bepaalt : « als wederbelegging geldt : het herstel. de wederopbouw, de wedersamenstelling of de inrichting, in dezelfde omstandigheden, vóór de tussenkomst van de Staat verricht» ; dat de bestreden beslissing bij de berekening van de vervroegde wederbelegging slechts de som van 53.244 frank in aanmerking neemt, terwijl de Staat doet gelden dat de wederbelegging dit bedrag ver had overtroffen vermits de tegenpartij, in 1945, een op haar bestelling gebouwde nieuwe romp had verkocht voor de prijs van 750.000 frank:

Overwegende dat de bestreden beslissing, hoewel zij in haar motieven de redenen uiteenzet waarom de getroffene de op 26 juli 1944 ten titel van voorschot ontvangen som van 100.000 frank slechts gedeeltelijk heeft gebruikt voor de wedersamenstelling van het goed, evenwel verzuimt uitspraak te doen aangaande de werkelijke omvang van de wederbelegging die de getroffene in de mogelijkheid heeft gesteld in 1945 een nieuwe romp te verkopen, en aangaande het tijdstip waarop de wederbelegging werkelijk werd gedaan ; dat de Raad van State aldus niet kan nagaan of een juiste toepassing werd gemaakt van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ; dat de beslissing niet voldoende is gemotiveerd.

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing) (Vertaling)

Nr 4484- ARREST van 14 juli 1955 (VJde Kamer) Zetel : de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Meureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

DETIENNE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi­nister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen)

RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- VORM- UITEENZET­TING VAN DE FEITEN EN DE MIDDELEN

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift dat er zich toe beperkt de bestreden beslissing in feite te kritiseren, zonder enig middel in rechte aan te voeren.

Gezien het op 11 maart 1955 ingediend verzoekschrift, waarbij Léa Detienne beroep instelt tot vernietiging van de beslissing d.d. 21 januari 1955 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Luik;

717

Page 49: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat verzoekster zich er toe beperkt de bestreden beslissing in feite te kritiseren, doch geen enkel middel in rechte aanvoert ; dat het beroep niet ontvankelijk is,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4485- ARREST van 14 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel : de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau en De Bock, verslaggever, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Similon, substituut.

SENDZISZEW ( Mr Blondiau) t/ Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - RECHT OP STAATSTUSSENKOMST

Daar de voorwaarde, volgens welke men vóór het schadegeval de Belgische naturalisatie moet hebben aangevraagd in uitvoering van ar-tikel 16 uan het koninklijk besluit van 14 december 1932, ee.n uitzon~ dering uitmaakt op het algemeen principe volgens welk de getroffene op de dag van het schadegeval en op JO december 1947 Belg moet zijn, dient zij strikt geïnterpreteerd te worden.

11. WETTEN EN BESLUITEN - INTERPRETATIE

Billijkheidsredenen kunnen niet opwegen tegen de formele tekst van de wet.

Gezien het op 4 augustus 1954 door Judal Sendziszew ingediend verzoek­schrift, dat strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 11 juni 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van de provincie Henegouwen ;

Overwegende dat verzoeker, die in maart 1947 de grote naturalisatie bekwam wegens uitstekende diensten tijdens de bezetting bewezen, en zijn echtgenote, van Poolse nationaliteit, in juni 1947 een aanvraag hebben ingediend tot het bekomen van geldelijke Staatstussenkomst wegens schade door hen geleden ingevolge het wegnemen van hun koopwaren, materieel, meubelen en persoonlijke voorwerpen door de Duitsers in augustus 1943 ; dat de rechtskundige adviseur van de provin­ciale directie van Henegouwen op 8 december 1953 een gunstige beslissing trof ; dat de commissie van beroep, uitspraak doende over het door de Staat ingesteld beroep, de getroffene heeft afgewezen ;

Overwegende dat verzoeker op de dag van het schadegeval geen Belg was ; dat hij zich beroepen heeft op de bepalingen van artikel 3, § 4, der wet van 1 augustus 1952 volgens welke: « § 4. Genieten eveneens het voordeel van de tussenkomst van de Staat : 1 o de buitenlandse of vaderlandloze natuurlijke personen wier gewone verblijfplaats zich véór 31 december 1930 in België bevond, die Vlóór het schadegeval op regelmatig wijze hun aanvraag tot naturalisatie hebben ingediend in uitvoering van artkiel 16 van het koninklijk besluit van 14 december 1932 tot samenordening van de wetten op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit, die deze aanvraag op regelmatige wijze opnieuw hebben ingediend VIOOr 1 januari 1951 en die vóór 1 januari 1960 door naturalisatie, keuze of herkrijging het Belgisch Staatsburgerschap hebben bekomen » ;

Overwegende dat de commissie van beroep heeft vastgesteld dat verzoeker Vlóór het schadegeval geen regelmatige aanvraag om naturalisatie had ingediend

718

Page 50: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

in uitvoering van artikel 16 van het koninklijk besluit van 14 december 1932 tot samenordening van de wetten op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit ; dat de commissie van beroep, na geoordeeld te hebben dat het feit raad ingewonnen te hebben met het oog op het aanvragen van de Belgische naturalisatie, en het feit met dit doel stukken te hebben doen opzoeken en opmaken, de bij de wet vereiste indiening der aanvraag niet uitmaken, beslist heeft dat verzoeker zich niet kon beroepen op artikel 3, § 4, der wet van 1 augustus 1952 ;

Overwegende dat verzoeker aanvoert dat een verkeerde toepassing werd gemaakt van artikel 3, § 4, der wet van 1 augustus 1952 ;

Overwegende dat de commissie van beroep terecht heeft beslist dat artikel 3, § 4, der wet van 1 augustus 1952 een uitzondering op het algemeen principe van de wet uitmaakt, en derhalve strikt dient geïnterpreteerd te worden ; dat de door verzoeker aangevoerde billijkheidsredenen niet kunnen opwegen tegen de formele tekst van de wet,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4486- ARREST van 14 juli 1955 (Vld• Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Meureau en De Bock, verslaggever, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

HOCEDEZ ( Mr Aubry) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van W ederop­bouw (de hr. Penen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTELVER­GOEDING-VASTE OF VERPLAATSBARE BEDRIJFSUlTRUSTING EN DAARMEDE GELIJKGESTELDE GOEDEREN

Wijnen waarvan de verkoop aan een pastoor moet toelaten een voor het bouwen van een kerk aangegane lening terug te betalen, kun­nen niet worden aangezien als rechtstreeks bestemd voor beroepsdoel­einden .of voor het gebruik van een openbare eredienst.

11. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­,:;OEDING - STOCKS

111. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

Het komt de commissie van beroep toe in feite te beslissen of de getroffene al dan niet de hoedanigheid van handelaar bezit, waarop hij zich beroept.

Waar de commissie van beroep de bedrijvigheid van de belang­hebbende nader onderzoekt en waar zij uit dit onderzoek afleidt, door feitelijke vaststellingen die zij preciseert. dat de belanghebbende de hoedanigheid van handelaar niet bezit en dat de stock der wijnen die hem door de Duitsers werd ontnomen, dus niet voor beroepsdoeleinden was bestemd, is zij binnen de perken van haar beoordelingsmacht gebleven.

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET - MOTIEVEN

719

Page 51: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4486)

V. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - MIDDEL

Kan niet worden weerhouden, het middel dat betrekking heeft op de overtollige motieven van de bestreden akte.

VI. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING DER BESLISSINGEN

Gezien het op 13 februari 1954 door Clément Hocedez ingediend verzoek­schrift, dat strekt tot vernietiging van de beslissing d.d. 11 december 1953 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Henegouwen, genotificeerd op 17 d~cember 1953;

Overwegende dat verzoeker op 24 maart 1954 te Chimay overleden is ; dat zijn nicht, Marie-Louise Hocedez, verklaart het geding te hervatten in hoedanigheid van algemene legataris van verzoeker ;

Overwegende dat Eerwaarde Heer Clément Hocedez op 11 mei 1946 een aanvraag om geldelijke Staatstussenkomst heeft ingediend wegens oorlogsschade en namelijk wegens het verlies van zijn wijnkelder die door de Duitsers werd geplunderd ;

Overwegende dat de provinciale directeur, in zijn gemotiveerd advies van 12 juli 1950, heeft geoordeeld dat, onder het stelsel van de wet, de wijnen niet kunnen vergoed worden ; dat verzoeker, 1-.ij zijn verschijnen ter provinciale directie, zich niet akkoord heeft verklaard en heeft doen gelden dat hij handel dreef in wijnen en vergoed diende te worden op grond van artikel 9, § I. B, 3", der wet van 1 oktober 1947 ; dat hij eveneens heeft doen opmerken dat de opbrengst van de wijnverkoop bestemd was voor het bouwen van een kerk, dat deze verkoop derhalve aangewend werd voor de behoeften van een openbare eredienst, en dat hij zou moeten vergoed worden overeenkomstig artikel 9, § I. B, 2", der wet van 1 oktober 1947;

Overwegende dat de rechtskundige adviseur van de provinciale directie van Henegouwen zich op 17 september 1951 onbevoegd heeft verklaard om aan Clément Hoceèez de hoedanigheid van handelaar tee te kennen of te ontzeggen en zijn uitspraak over de grond van de zaak heeft uitgesteld wat betreft het aangegeven verlies van wijnen ;

Overwegende dat de commissie van beroep, op beroep van verzoeker, beslist heeft dat Clément Hocedez klaarblijkelijk een vergissing èegaat waar hij voor zijn wijnen vergoeding vraagt als voor goederen die voer beroepsdoeleinden zijn be­stemd (artikel 9, § I. B. 2", der wet van 1 oktober 1947) en dat het slechts kan gaan om de bij 3• van genoemd artikel bepaalde stocks ; dat de commissie van beroep, bij het onderzoeken van de aanvraag ten opzichte van de toepassing van artikel 9, § I. B, 3", van die wet, beslist heeft dat Clément Hocedez gewoonlijk geen handelsdaden verrichtte en de hoedanigheid van handelaar niet bezat; dat zij hieruit heeft besloten dat verzoekers aanvraag diende te worden afgewezen ;

Overwegende dat verzoeker vooreerst aanvoert dat de commissie van beroep een verkeerde toepassing heeft gemaakt van artikel 9, § I. B, 2", der wet van 1 oktober 1947 (artikel 9, § 1, 3", D, der geordende wetten van 30 januari 1954) door de toepassing van dit artikel te ontzeggen, terwijl, volgens verzoeker, zijn wijnen bestemd waren voor de terugbetaling van de voor het bouwen van een kerk aangegane lening en derhalve moesten worden aangezien als bestemd voor beroeps­doeleinden en voor de behoeften van de eredienst;

Overwegende dat artikel 9, § I. B, 2", der wet van 1 oktober 1947 (artikel 9, § I. 3", D. der op 30 januari 1954 geordende wetten) de vergoeding slechts toekent voor de goederen die rechtstreeks bestemd zijn voor beroepsdoeleinden of voor het gebruik van een openbare eredienst ; dat dit ter zake niet het geval is ; dat de commissie de wet juist heeft toegepast ;

Overwegende dat verzoeker vervolgens doet gelden dat de beslissing werd genomen met overtreding van artikel 9, § I. B, 3", der wet van 1 oktober 1947 (artikel 9. § I. 3", E, der op 30 januari 1954 geordende wetten) en van de artikelen 1 en 2 der wet van 15 december 1872 (wetboek van koophandel) ; dat

720

Page 52: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

hij kritiek uitbrengt op de feitelijke overwegingen door de commissie van beroep aangehaald en waaruit deze afleidt dat Clément Hocedez de hoedanigheid van handelaar niet bezat :

Overwegende dat artikel 9, § 1. 3°, E, der geordende wetten bepaalt: «Wat de wedersamenstelling betreft van de stocks gebruikt voor de doeleinden vermeld in D, wordt de vergoeding berekend op basis van hun waarde op 31 augustus 1939. waarop de cci'fficiënt 1.5 of I wordt toegepast, naargelang de eigenaar van bedoelde goederen, op de dag van het schadegeval, behoort ofwel tot de categorie A, B of C. ofwel tot een der andere categorieën » ; dat uit deze tekst blijkt dat het verlies van voor beroepsdoeleinden bestemde stocks. aanleiding geeft tot geldelijke Staatstussenkcmst ;

Overwegende dat het de commissie van beroep toekwam in feite te beslissen of verzoeker al dan niet de hoedanigheid van handelaar bezat, waarop hij zich beriep ; dat de commissie van beroep, waar zij de bedrijvigheid van de aanvrager nader onderzocht en waar zij uit dit onderzoek afleidde, door feitelijke vaststellingen die zij preciseert, dat Clément Hocedez de hoedanigheid van handelaar niet bezat en dat de stock der wijnen die hem door de Duitsers werd ontnomen, dus niet voor heroepsdoeleinden was bestemd, binnen de perken van haar beoordelingsmacht is gebleven ;

Overwegende dat Clément Hocedez heeft doen gelden dat de commissie van beroep twee feitelijke gegevens verkeerd heeft geïnterpreteerd, namelijk een op 16 augustus 1940 door deurwaarder Sohier opgemaakte constatering en een op 6 januari 1950 door de overledene aan de provinciale directeur voor oorlogsschade te Bergen ÇJericht schrijven ; dat deze verkeerde interpretatie een schending van de rechten van de verdediging uitmaakt:

Overwegende dat deze feitelijke gegevens niet determinerend zijn ÇJeweest voor de door de commissie van beroep genomen beslissing ; dat het middel niet kan weerhouden worden :

Overwegende dat Clément Hocedez tcn~lotte heeft aangevoerd dat de be­streden beslissing onvoldoende gemotiveerd is ;

Overwegende dat de commissie van beroep, in haar motieven, de redenen die haar er toe gebracht hebben haar beslissing te nemen, voldoende heeft uiteengezet : dat het middel feitelijke grondslag mist,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4487- ARREST vzm. 14 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Meureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT. vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen) t/ Consorten Bodart

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN -- HERSTELVER­

GOEDING - VERMOGEN

De rechtscolleges voor oorlogsschade mogen de goederen van het vermogen niet ramen op een wijze die verschilt van degene die volgt uit de toepassing van de wet van 17 oktober 1945 houdende invoering van een belasting op het kapitaal.

721

Page 53: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4487)

Gezien het op 5 augustus 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw, beroep instelt tot vernietiging van de beslissing d.d. 11 mei 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Namen, genoti:Jiceerd op 8 juni 1954, in zover zij op onwettelijke wijze geweigerd heeft artikel 9, § 1, 3", 4• lid, der geordende wetten, en artikel 7, b, van het besluit van de Regent van 7 november 1947 toe te passen bij de schatting van de waarde, op 9 oktober 1944, van een bestanddeel van het vermogen der tegen­partijen, namelijk de aandelen van de « Namur Ford Motor Cy » ;

Overwegende dat de tegenpartijen een aanvraag om geldelijke Staatstussen­komst hebben ingediend wegens aan hun goederen door oorlogsfeiten toegebrachte schade ; dat de betwisting uitsluitend betrekking heeft op hun rangschikking in een der categorie~n bepaald bij artikel 9, § 1. 3", der bij koninklijk besluit van 30 januari 1954 geordende wetten ; dat die rangschikking in onderhavig geval afhangt van de waarde, op 9 oktober 1944, die aan een cestanddeel van het vermogen der tegenpartijen, namelijk de aandelen van de « Namur Ford Motor Cy », dient te worden toegekend ;

Overwegende dat luidens artikel 9, § 1. 3", 2• lid, der geordende wetten, « onder vermogen wordt verstaan het complex van de goederen, roerende en onroerende, getroffen door de belasting op het kapitaal vastgesteld bij de wet van 17 oktober 1945, zoals zij bestonden op 9 oktober 1944 ... » en dat luidens het vierde lid van hetzelfde artikel : « de Koning bepaalt bij in ministerraad overlegd besluit de wijze van raming van het vermogen alsook de lasten die daarvan kunnen afgetrokken worden»; dat het koninklijk besluit van 7 november 1947, genomen in uitvoering van artikel 9 der wet, bepaalt (artikel 7, b) : «De aandelen, obligaties, deelbewijzen van een vennootschap, staatsfondsen en andere openbare fondsen, Belgische of buitenlandse, worden geschat als volgt : . . . b) voor de deelbewijzen en .liet-gekwoteerde aandelen van de maatschappijen die onderworpen zijn aan het stelsel van artikel 6 van de wet van 17 oktober 1945, op een bedrag dat overeen­komt met de waarde die aangenomen werd voor de regeling van de belasting op het kapitaal. .. » ;

Overwegende dat de bestreden beslissing weigert artikel 7, b, van het koninklijk besluit van 7 november 1947 toe te passen omdat het de draagwijdte van artikel 9 der geordende wetten zou te buiten gaan door de waarde der goederen, die het vermogen uitmaken, vast te stellen op' het voor de regeling van de belasting op het kapitaal aanvaard bedrag, terwijl die waarde, in ieder geval, slechts zou dienen vastgesteld te worden door rekening te houden met de werkelijke omvang

. van het kapitaal op 9 oktober 1944, afgezien van de !fiscale raming ; Overwegende dat artikel 9, § 1, 3°, der geordende wetten uitdrukkelijk verwijst

naar de toepassing van de wet van 17 oktober 1945 houdende invoering van een belasting op het kapitaal, voor de bepaling van de goederen die het vermogen der getroffenen uitmaken ; dat uit geen enkel gegeven, waarop de commissie van beroep zich zou hebben gesteund, blijkt dat de wet voor de aan de belasting onderworpen goederen twee verschillende ramingen zou hebben willen aannemen naargelang het er om ging toepassing te maken van de belasting op het kapitaal of van de wet op de oorlogsschade ; dat de commissie van beroep, waar zij bedoelde aan de rechtscolleges voor oorlogsschade de mogelijkheid voor te behouden de goederen te ramen op een wijze aie verschilt van degene die volgt uit de toepassing van de wet van 17 oktober 1945, artikel 9 der geordende wetten verkeerd heeft toegepast ; dat zij haar machten heeft overschreden,

722

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing) (Vertaling)

Page 54: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4488- ARREST van 14 juli 1955 (VId• Kamer) Zetel: de bh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Similon, substituut.

VOHY (Mrs Paulus en Stassen) t/ Belgische Staat, vertegen­woordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - RECHTEN VAN PERDEN - AFSTAND VAN RECHTEN

Il. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

Bij ontstentenis van enige betwisting tussen de overnemer en de overdrager, komt het de cammissie van beroep toe te beslissen, tussen de overnemer en de Staat, of de overnemer het bewijs levert dat de afstand van rechten kosteloos geschiedde en dat hij .recht heeft op de toepassing van artikel 50, § 1, b, der geordende wetten.

Gezien het op 16 november 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Hélène Vohy, weduwe in eerste huwelijk van Albert Gilles, echtgenote Raoul Gobillon, beroep instelt tot vernietiging van de beslissing d.d. 10 september 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Luik, genotiGceerd de 17d' van dezelfde maand, in zover die beslissing de verwijzing der partijen véör de bevoegde rechtbank beveelt, ten einde de betwisting te doen beslechten betre,ffende de interpretatie van de akte op 26 september 1945 opgemaakt door Mr Fernand Deckers, notaris te Philippeville, aangaande het punt te weten of die akte moet worden aangezien als een verkoop die hetzij een afstand onder bezwarende titel, hetzij een vermomde schenking uitmaakt ;

Overwegende dat verzoekster, bij verkoopakte van 26 september 1945, opge­maakt door Mr. Fernand Deckers, notaris te Philippeville, van de erfgenamen van haar schoonmoeder, Julia Bensted, weduwe van Hector Joseph Gilles, een onroerend goed verkregen heeft dat getroffen was door oorlogshandeling en gelegen te Neuville, grand'route de Mariembourg, alsmede een schuldvordering ten laste van de Belgische Staat, wegens oorlogsschade aan véörnoemd onroerend goed ; dat de verkoop werd afgesloten tegen de prijs van 126.400 frank, waarin de afstand der eventuele schuldvordering wegens oorlogsschade voor 70.000 frank was begrepen ;

Overwegende dat verzoekster een aanvraag om geldelijke Staatstussenkomst heeft ingediend ; dat op haar toepassing werd gemaakt van de bepalingen van artikèl 50, § 1, a, der geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, volgens welke de afstanden der rechten op oorlogsschade tegenover de Staat slechts uitwerking hebben, voor de afstanden ten bezwarenden titel, tot het bedrag van de voor de afstand van genoemde rechten effectief betaalde prijs ;

Overwegende dat verzoekster vó5r de commissie van beroep heeft doen gelden dat de akte van overdracht geen afstand onder bezwarende titel inhield, doch wel een afstand die een vermomde schenking uitmaakte ; dat uit dit middel moest volgen dat artikel 50, § 1. a, tegen verzoekster niet kon worden opgeworpen, maar dat er aanleiding toe zou bestaan op haar toepassing te maken van artikel 50, § 1. b, luidens hetwelk: «voor de afstanden ten kostelozen titel hebben zij (de afstanden) slechts uitwerking ten belope van de waarde van de schade op 31 augustus 1939. vastgesteld overeenkomstig de beschikkingen van artikel 9 » ;

Overwegende dat de commissie van beroep aanvaard heeft « dat rekening gehouden met de tragische gebeurtenissen die van de overdragers de erfgenamen van het getroffen onroerend goed hebben gemaakt en met de bijzondere toestand van de appellante, enerzijds, met de schatting op een som die merkelijk lager was

723

Page 55: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

dan de werkelijkheid, van de schuldvordering der oorlogsschade, anderzijds, men kan vermoeden dat de afstand in hoofde van de overdragers niet vreemd is geweest aan een bedoeling een gift te doen » ; dat de commissie van beroep nochtans heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was dit door de Staat betwist rechtspunt te beslechten en dat er dienvolgens aanleiding toe l:.estond haar uitspraak uit te stellen en de partijen vóór de bevoegde rechtbank te verwijzen vooraleer eventueel over te gaan tot de vernietiging van èe beslissing waartegen beroep was ingesteld ;

Overwegende dat verzoekster haar beroep steunt op een enig middel. afgeleid uit de machtsoverschrijding door de commissie van beroep begaan in zover deze zich on'Jevoegd verklaart; dat zij aanvoert dat de commissie tekort is gekomen aan haar opdracht die er in bestaat na te gaan of de voorwaarden tot vergoeding vervuld zijn en dienvolgens de aan de getroffenen toe te kennen vergoeding vast te stellen ; dat zij in hoofdzaak doet gelden dat de te beslechten kwestie alleen verband houdt met de toepassing, op een bepaald geval, van een bepaling van artikel 50 der geordende wetten t.etreffende de oorlogsschade ;

Overwegende dat geen gewag wordt gemaakt van enige betwisting tussen verzoekster en de overdragers die bij het opmaken der verkoopakte van 26 september 1945 zijn verschenen, betwisting die '0éór de rechtbanken als prejudicieel geschil zou kunnen worden gebracht ; dat de commissie van beroep bevoegd was om te beslissen of verzoekster het bewijs leverde van het recht dat zij beweert te hebben op de toepassing van artikel 50, § I, b, der geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ; dat de bestreden beslissing door machtsoverschrijding is aangetast,

(Vernieti(Jing overschrijvinÇJ - verwijzing) (Vertaling)

N•· 4489- ARREST van 14 juli 1955 (VIct• Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en De Bock, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Huberlant, substituut.

ONAFHANKELIJKE ALGEMENE FEDERATIE VAN HET PERSONEEL VAN HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN (Mr De Keyser) t/ Belgische Staat, verte­genwoordigd door de Minister van Finandën (de hr. Gail­lard)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BEKWAAMHElD OM TE HANDELEN

IJ. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN SYNDICAAL STATUUT

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift door een groepering van personeelsleden ingediend tegen een akte die betrekking heeft op het statuut van het personeel van een administratie, wanneer die groe­pering niet bewijst dat zij de rechtspersoonlijkheid bezit of dat zij, minstens, de hoedanigheid heeft van een bij die administratie erkende .syndicale organisatie.

Gezien het op 23 juni 1953 ingediend verzoekschrift, waarhij F. Lambin, federatiesecretaris van de « Onafhankelijke algemene federatie van het personeel van het departement van Financii::n », aan de Raad van State de vernietiging vraagt van de D.P. 42383 d.d. 6 mei 1953, ondertekend voor de Minister van

724

Page 56: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Financiën, alsmede de toepassing van het koninklijk besluit van 3 januari 1940, artikelen 2 en 3 ;

Overwegende dat het bestreden ·aanschrijven uiteenzet dat, volgens het koninklijk besluit van 26 januari 1953, de bevoegde overheden geoordeeld hebben niet te mogen afwijken, ten gunste van de kandidaten voor de betrekkingen van brigadier der douanen en van accijnsbeambte, van de· statutaire regel welke elke overgang naar een hogere categorie afhankelijk stelt van het slagen in een vergelijkend examen van toelating tot die categorie ;

Overwegende dat het verzoekschrift ondertekend is door F. Lambin, federatie­secretaris van de « Onafhankelijke algemene federatie van het personeel van het departement van Financiën », en gesteld op 1firma-papier van die groepering ; dat er aanleiding toe bestaat aan te nemen dat het werd ingediend in naam van die groepering t>n niet door de heer Lambin persoonlijk ; dat F. Lambin zich trouwens niet beroept op de hoedanigheid van personeelslid dat tot het door de bestreden akte bedoelde kader van het ~ersoneel der douanen en accijnzen behoort ;

Overwegende dat verzoekster niet bewijst dat zij een organisme zou uitmaken dat de rechts~ersoonlijkheid bezit of, minstens, de hoedanigheid zou bezitten van een bij een ministerieel departement erkende syndicale organisatie ; dat zij geen enkele wettelijke titel aanvoert die haar de bevoegdheid verschaft om véór de Raad van State op te treden ; dat het beroep derhalve niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster) (Vertaling)

Nr 4490 - ARREST van 14 juli 1955 (VI ct• Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en De Bock, staats­

raden. Auditeur : de hr. Vindevoghel, auditeur.

VANDEN BOSSCHE ( Mr Goffin) t/ Belgische Staat. vertegen­woordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs (de hr. Debouverie)

I. TECHNISCH ONDERWIJS - PERSONEEL (I tot 5) II. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID SCHENDING

VAN DE WET - GEBRUIK (3)

III. ADMINISTRATIEVE AKTEN -· GELDIGHEID SCHENDING VAN DE WET- OMZENDBRIEVEN (4)

1. Voor de vermindering van het aantal uren cursus uan een leraar uan het technisch onderwijs uan de Staat, dient het aduies van de hoge raad voor het technisch onderwijs niet te worden ingewonnen.

2. Artikel 30 der wet tot rerJeling uan het technisch onderwijs, dat tot doel heeft het oprichten of subsidiëren van scholen te beletten wanneer een minimumaantal leerlingen niet is bereikt, is ureemd aan de aangelegenheid van de vcrmindering van het aantal uren cursus van een leraar.

3. De voorlopig benoemde leraar bezit geen ambtsvastheid. Geen enkele regel, zelfs al ware deze door het gebruik gevestigd,

stelt een grens aan de macht uan de minister om de cursussen aan de titularis van zijn lceuze toe te vertrouwen. en, onder meer, om de ver­mindering van de cursussen van een voorlopig benoemde leraar te ver-

725

Page 57: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4490)

kiezen boven het opdragen aan deze laatste van aan interimaire leraars ontnomen cursussen.

4. Een transitoire omzendbrief die geen dwingende bepalingen bevat, is niet van die aard dat hij aan de leraar utiens uren cursus zijn verminderd, het recht verschaft om, in compensatie, met administratieve bezigheden te worden belast.

5. Het koninklijk besluit t•an 11 maart 1933 tot invoering van een voorlopig statuut voor het technisch onderwijs, heeft geen betrekking op de Staatsinstellingen.

IV. ONDERWIJS - PERSONEEL - GELDELIJK ST A TUUT V. RIJKSPERSONEEL - HOEDANIGHEID VAN LID VAN HET

RIJKSPERSONEEL

Het besluit van de Regent van 21 juni 1949 houdende geldelijk statuut van het personeel der Rijksbesturen, is niet toepasselijk op het onderwijzend personeel van de Staat.

Vl. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID

De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring waarmede een personeelslid bedoelt zijn recht op het behoud van een ontvangen wedde te doen erkennen.

Gezien het op 9 januari 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Albert Vanden Bossche beroep instelt tot vernietiging van het besluit d.d. 12 november 1953 van de Minister van Openbaar Onderwijs waarbij de bevoegdheid van verzoeker, leraar in hogere technische cursussen van de Staat te Anderlecht, tot tien uren per week wordt verminderd vanaf het schooljaar 1953-1954 ;

Overwegende dat verzoeker, die een betrekking had van interimair leraar in de beroepsschool te Anderlecht, in dezelfde hoedanigheid werd opgenomen in het onderwijzend personeel van de Staat toen deze de school van Anderlecht heeft overgenomen ; dat hij bij ministerieel besluit van 25 november 1950 verhoogd werd tot de categorie van voorlopig leraar ; dat hij exclusieve functies uitoefende die 21 uren cursus per week bedroegen;

Overwegende dat, ingevolge de vermindering van het aantal leerlingen, het aantal uren cursus van verzoeker voor het schooljaar 1952-1953 tot 18 werd verminderd, en tot 10 voor het schooljaar 1953-1954; dat die vermindering geen uitwerking had op de wedde van verzoeker gedurende het schooljaar 1952-1953 omdat hij met bepaalde administratieve dier.sten belast werd, maar dat verzoeker, door het feit dat dit compensatiestelsel gedurende het volgende jaar niet meer werd toegepast, een weddevermindering heeft ondergaan welke overeenstemde met de vermindering van uren cursus sedert 1 september 1953 ;

Overwegende dat het ministerieel besluit tot bekrachtiging van de vermindering der uren cursus slechts op 12 november 1953 werd genomen en dat hieruit volgde dat verzoeker verder zijn oude wedde heeft ontvangen tot 1 december 1953 en dat de Staat het onverschuldigd betaald verschil heeft teruggevorderd door afhou­dingen op de latere wedde ;

Eerste middel. Overwegende dat verzoeker aanvoert dat het de Minister niet vrij stond zijn

aantal lesuren te verminderen, omdat dit een afschaffing of een schorsing van cursussen betekende ; dat de Minister, in de eerste veronderstelling, slechts tot die afschaffing kon beslissen na het door artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 maart 1951 vereiste advies van de hoge raad voor het technisch onderwijs te

726

Page 58: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4490)

hebben ingewonnen; dat de Minister, in de tweede veronderstelling, slechts tot die schorsing kon beslissen indien het minimum der schoolbevolking niet was bereikt, voorwaar.de die onmogelijk kan gepreciseerd worden bij ontstentenis van een bepaling die dit minimum vaststelt (toepassing van artikel 30 van de wet tot regeling van het technisch onderwijs) ;

Overwegende dat artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 maart 1951 de raadpleging van de hoge raad voor het technisch onderwijs slechts voor de volgende aangelegenheden vereist : structuur, leerplannen, rationalisatie en statuut van het personeel van het technisch en landbouwonderwijs, voorwaarden tot oprichting door de Staat, tot erkenning of tot intrekking der erkenning van scholen in deze onderwijstak; dat men die bepaling, welke betrekking heeft op de algemene inrichting der instellingen van technisch onderwijs, niet mag uitbreiden tot maatregelen van inwendige orde welke voor een bepaalde instelling wegens het verminderen van het aantal leerlingen worden genomen;

Overwegende dat artikel 30 van de wet tot regeling van het technisch onderwijs tot doel heeft het oprichten of subsidirëren van scholen te beletten wanneer een minimumaantal leerlingen niet is bereikt; dat het terzake niet van toepassing is;

Overwegende dat het eerste middel niet gegrond is ;

Tweed~ middel. Overwegende dat verzoeker doet gelden dat hij, in zijn hoedanigheid van

voorlopig leraar, recht had verkregen op behoud van een hoger aantal lesuren dan de interimaire leraars ; dat hij hieruit afleidt dat de Minister aan dat· verkregen recht afbreuk heeft gedaan en daarenboven, door zijn aantal lesuren te verminderen, de gebruiken heeft overtreden, daar het de Minister mogelijk was hem lesuren op te dragen die hij daartoe van de lesuren der interimaire leraars zou afnemen ;

Overwegende dat verzoeker zich op geen enkele wets- of reglementsbepaling beroept waaruit de ambtsvastheid van een voorlopig benoemde leraar zou blijken ; dat hij niet bewijst dat een regel, zelfs al ware deze door het gebruik gevestigd, een grens zou stellen aan de macht van de Minister om de cursussen volgens de behoeften van het onderwijs toe te vertrouwen aan de titularissen van zijn keuze, en aan de voorlopig benoemde leraars een voorkeurrecht zou verschaffen; dat het tweede middel niet gegrond is ;

Derde middel. Overwegende dat verzoeker betoogt dat de Minister, zo deze hem geen

voldoend aantal uren cursus kon toevertrouwen, op hem toepassing moest maken van een omzendbrief welke op 2o- april 1949 ter kennis van het personeel der school werd gebracht en volgens welke de onderwijsprestaties, wanneer die onvol­doende zijn, zouden vervangen worden door administratieve bezigheden ;

Overwegende dat gedurende het schooljaar 1952-1953 ten voordele van verzoeker toepassing van deze omzendbrief werd gemaakt, maar dat het niet bewezen is dat hij een dwingend voorschrift zou inhouden ; dat overigens formeel uit de bewoordingen van de omzendbrief blijkt dat deze van transitoire aard is ; dat het middel niet kan weerhouden worden ;

Vierde en vijfde middelen. Overwegende dat verzoeker de schending doet gelden van de bepalingen van

het koninklijk besluit van 11 maart 1933 tot invoering van een voorlopig statuut voor het technisch onderwijs, van de bepalingen van het besluit · van de Regent van 21 juni 1949 houdende geldelijk statuut van het personeel der Rijksbesturen, en van artikel 14 van het besluit van de Regent van 7 november 1946 tot vast­stelling van de bezoldiging van het onderwijzend personeel der van het ministerie van openbaar onderwijs afhangende inrichtingen ; .

Overwegende dat het koninklijk besluit van 11 maart 1933 slechts betrekking heeft op de door de Staat gesubsidieerde instellingen en niet toepasselijk is op de Staatsinrichtingen; dat het besluit van de Regent van 21 juni 1949 het personeel der Rijksbesturen bedoelt, met uitsluiting van het personeel der onderwijsinstellingen ~ dat het besluit van de Regent van 7 november 1946 de toestand regelt van

727

Page 59: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

bepaalde leden van het onderwijs die hun functies uitoefenden Vléör het in werking tre~en van het besluit ; dat· verzoeker zich in geen van die gevallen bevindt ; dat de vierde en vijfde. middelen niet kunnen weerhouden worden;

Overwegende dat verzoeker aanv<;>ert dat hij in alle ,geval ·niet met terugwerkende kracht kon beroofd worden van de wedden die hem werden uit­betaald gedurende de eerste drie maanden van het schooljaar 1953-1954, en berekend werden op grond van zijn prestaties van het schooljaar 1952-1953;

OverweÇJende dat de op dit punt opgeworpen betwisting uitsluitend betrek­king. heeft op het recht dat verzoeker beweert te hebben op het. behoud van een wedde die hem werd uitl:.etaald ; dat zij niet behoort tot de bevoegdheid van ·de Raad van State,

(Verwerping - kosten . ten laste. van . verzoeker) (Vertaling)

Nrs 4491 en 4492- ARRESTEN van 14 juli 1955 (VIde Kam~r) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, De Bock en Coyette, staats-

raden. Auditoraat : de hr. Dumont, substituut.

n~ 4491 GEMEENTE SOIRO·N nr 4492 -~ DÖHOGNE

. ~/ B~st~ndige ·deputatie van de provincieraad van Luik en Belgische Staat vertegenwoordigd door de Minister van Binne~landse Zaken (de hr. Dewael)

L GEMEENTEPERSONEEL~ GEMEENTESECRETARIS- WEDDE lL GEMEENTEPERSONEEL .- BEDIENDE VAN DE BURGERLIJKE

STAND . ·: III. RECHTSPLEGING'- VERZOEKSCHRIFT- TERMIJNEN

Het door artikel 93, 5e lid, der gemeentewet bedoelde beroep bij de Koning staat slechts open voor de bedienden van de burgerlijke stand in g·eval van goedkeuring door de bestendige deputatie van de beslissing van de gemeenteraad die het aantal betrekkingen en de aan elke dezer. betrekkingen gehechte wedde vermindert.

Geen enkel beroep bij de Koning staat open voor de gemeente-­secretaris, die met het hoiUden· van de registers is gelast (nrs 4491 en 4492) noch voor de gemeente ( nr 4491) tegen de beslissinq van de bestendige deputatie die haar goedkeuring· onthoudt aan de beslissing van de ·gemeenteraad die aan de secretaris een vergoeding toekent voor het houden der registers. Derhalve kan het door de secreta'ris of door de gemeente bij de Koning ingesteld beroep de termijn van het beróep tot vernietiging van de ·.beslissing der bestendige deputatie niet · stui--te.n *. . · · · · · . ·

(nr 4491.) ·Gezien het verzoekschrift van 9 april 1954 waarbij de gemeente Soiron beroep 'instelt- tot ·nietigverklaring va11: 1° de beslissing van de bestendige deputatie vàn de Provinciale Raad van Lu:ik van 18 juli. 1952, waarvan de 30ste van dezelfde. maand kennis is _gegeven en waarbij goedkeuring' wordt . onthouden aan de beslissing van de gemeenteraad van Soiron · ván 19 april 1952, die aan de gemeentesecretaris, met terugwerkende kracht tot J januari 1946, . opnieu,~ de . ---.---'-'-

•. Zie. in dezelfde zin.- arrest .. Van · Wing; nr · 40 \l: van 27 juni Hl5 0. Zie_ eveneens arrest Vàri"craeyriest,_ nr 49-!8. van 7 ·febr\lari 1~55. ,

728

Page 60: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4492)

vroeger verleende vergoeding toekent voor het houden van de registers van de burgerlijke stand ; 2• het koninklijk besluit van 2 december 1953, waarvan kennis­geving op 10 februari 1954, dat het door verzoekster ingestelde beroep tegen genoemde beslissing van de bestendige deputatie verwerpt;

Gelet op het arrest van de Raad van State van 14 juni 1955 *, waarvan de 16e van dezelfde maand aan partijen kennis is gegeven, en waarbij de heropening der debatten werd gelast en de zaak op de terechtzitting van 7 juli 1955 werd vastgesteld ;

Overwegende dat de gemeenteraad van Soiron op 19 april 1952 heeft beslist, aan de gemeentesecretaris met terugwerkende kracht op 1 januari 1946 opnieuw een vergoeding toe te kennen voor het houden van de registers van de burgerlijke stand, welke vergoeding overeenkomstig een omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 21 januari 1947 was afgeschaft, toen de gemeenteraad de wedde van de secretaris had vastgesteld met toepassing. van de weddeschaal. voor­geschreven bij de besluitwet van 10 januari 1947 betre·ffende de wedde van de gemeenteambtenaren ;

Overwegende dat de bestendige deputatie, gebruik makend van de bevoegd­heid die haar is verleend bij artikel 111 van de gemeentewet, welke bepaalt dat : « de wedde van de secretaris wordt door de gemeenteraad vastgesteld mits goed­keuring van de bestendige deputatie van de provinciale raad », de toekenning van de vergoeding heeft uitgelegd als een weddewijziging en haar goedkeuring heeft onthouden ;

Ov~rv,;cg<'nd;: daê ut: yemeente, steunend op het bepaalde in de artikelen 77 en 93 van de gemeentewet, bij de Koning in beroep is gegaan tegen de beslissing van de bestendige deputatie ; dat de gemeentesecretaris zijn beroep bij dat van de gemeente heeft gevoegd ; dat deze beroepen bij koninklijk besluit van 2 december 1953 zijn verworpen omdat zij geen rechtsgrond hadden ;

Overwegende dat het beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de bestendige deputatie is ingediend na het verstrijken van de termijnen, voorgeschreven bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat verzoekster de stuiting van deze termijn niet kon verkrijgen door het indienen van een beroep bij de Koning, daar immers artikel 111 van de gemeentewet geen zodanig beroep ten behoeve van de gemeenten in het vooruitzicht stelt ; dat verzoekster zich te vergeefs heeft beroepen op de mogelijkheid, de bij de artikelen 77 en 93 van de gemeentewet bepaalde beroepen in te dienen ; dat artikel 77 niets te maken heeft met de benoeming en de bezoldiging van de gemeentebeambten ; dat artikel 93 een beroep bij de Koning heeft mogelijk gemaakt voor het geval dat de gemeenteraad de wedde van een bediende van de ambtenaar van de burgerlijke stand vermindert ; dat deze bepaling ter zake geen toepassing vindt ; dat ver­zoekster, waar zij geen voorafgaand beroep kon instellen, verplicht was haar beroep bij de Raad van State in te dienen binnen zestig dagen na kennisgeving van de bestreden beslissing ; dat de aanvraag niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 2 december 1953, wanneer het vaststelt dat er geen rechtsgrond is voor de beroepen die verzoekster en de gemeentesecretaris bij de Koning hadden ingesteld, de wet nauwkeurig heeft toege­past ; dat de aanvraag niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

* .. *

(n' 4492) Gezien het verzoekschrift van 8 april 1954 waarbij Léon Dohogne beroep instelt tot nietigverklaring van : 1" de beslissing van de bestendige deputatie van de Provinciale Raad van Luik van 18 juli 1952, waarbij goedkeuring wordt onthouden aan de beslissing van de gemeenteraad van Charneux van 9 februari 1952, die aan de gemeentesecretaris, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1946, opnieuw de vroeger verleende vergoeding toekent voor het houden v<;~n de registers

• Arrest nr 4362.

729

Page 61: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

van de burgerlijke stand ; 2" het koninklijk besluit van 2 december 1953, dat het door verzoeker ingestelde beroep tegen genoemde beslissing van de bestendige deputatie verwerpt ;

Overwegende dat de gemeenteraad van Charneux op 9 februari 1952 heeft beslist, aan de gemeentesecretaris met terugwerkende kracht op I januari 1946 opnieuw een vergoeding toe te kennen voor het houden van de registers van de burgerlijke stand, welke vergoeding overeenkomstig een omzendbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 21 januari 1947 was afgeschaft, toen de gemeenteraad de wedde van de secretaris had vastgesteld met toepassing van de weddeschaal. voorgeschreven bij de besluitwet van 10 januari 1947 betreffende de wedde van de gemeenteambtenaren ;

Overwegende dat de bestendige deputatie, gebruik makend van de bevoegd­heid die haar is verleend bij artikel 111 van de gemeentewet, welke bepaalt dat: « de wedde van de secretaris wordt door de gemeenteraad vastgesteld mits goedkeuring van de bestendige deputatie van de provinciale raad », de toekenning van de vergoeding heeft uitgelegd als een weddewijziging en haar goedkeuring heeft onthouden ;

Overwegende dat verzoeker 14 augustus 1952, steunend op het bepaalde in artikel 93 van de gemeentewet, bij de Koning in beroep is gegaan ; dat dit beroep bij koninklijk besluit van 2 december 1953 is verworpen omdat het geen rechts­grond had;

Overwegende dat het beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de bestendige deputatie is ingediend na het verstrijken van de termijnen, voorgeschre­ven bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat verzoeker de stuiting van deze termijn niet kon verkrijgen door het indienen van een beroep bij de Koning, daar inuners artikel 111 van de gemeentewet geen zodanig beroep ten behoeve van de secretarissen in het vooruitzicht stelt ; dat verzoeker zich te vergeefs heeft beroepen op de mogelijkheid, de bij artikel 93 van de gemeentewet bepaalde beroepen in te dienen ; dat dit artikel een beroep bij . de Koning heeft mogelijk gemaakt voor het geval dat de. gemeenteraad de wedde van een bediende van de ambtenaar van de burgerlijke stand vermindert ; dat deze bepaling ter zake geen toepassing vindt; dat verzoeker, waar hij geen voorafgaand beroep kon instellen, verplicht was zijn beroep bij de Raad van State in te dienen binnen zestig dagen na kennisgeving van de bestreden beslissing ; dat de aanvraag niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 2 december 1953, wanneer het vaststelt dat er geen rechtsgrond is voor verzoekers beroep bij de Koning, de wet nauwkeurig heeft toegepast ; dat de aanvraag niet gegrond is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4493 - ARREST van 14 juli 1955 ( Vd• Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

PILATE (Mr Sandra) en TONDELEIR (Mi: Tielemans) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeerswezen en Regie der luchtwegen, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeerswezen - Tussenkomende partijen : A) Dargenton en anderen ( Mr Basyn) : B) Slotte

I. RECHTSPLEGING- TUSSENKOMST- ONTVANKELIJKHEID J. Degene die een beroep tot vernietiging van een akte heeft inge~

steld, heeft er geen belang bij tussen te komen in ck zaak die werd

730

Page 62: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4493)

aanhangig gemaakt door een ander beroep tot vernietiging van dezelf~ de akte.

2. Degene die de voorwaarden vervult om in een betrekking te worden benoemd, heeft er belang bij tussen te komen in de zaak die werd aanhangig gemaakt door een beroep tot vernietiging van de be~ noeming in die betrekking.

II. REGIE DER LUCHTWEGEN- PERSONEEL- STATUUT (1 tot 3) lil. REGIE DER LUCHTWEGEN - PERSONEEL - BEVORDERING

(2 en 3)

1. Uit artikel 9 der besluitwet van 20 november 1946, volgens hetwelk het statwut van het personeel van de Regie der luchtwegen door de Koning wordt opgemaakt, volgt dat de bepalingen van het statuut van de Rijksambtenaren niet ipso facto toepasselijk zijn op de personeelsleden van de Regie *.

2. Doch het uitblijven van een koninklijk besluit tot vaststelling van dit statuut, heeft niet ten gevolge dat de Minister het hem bij artikel 2 van de besluitwet verleende benoemings- of bevordering-srecht niet kan uitoefenen, noch dat hij bij de uitoefening van dit recht van iedere verplichting is ontslagen. Deze verplichtingenJ vloeien voort uit artikel 9 en uit de waarborgen welke het voor de personeelsleden in~ houdt**.

3. De toepassing van de regelen welke een objectieve beoordeling mogelijk maken van de waarde en de geschiktheid der personeelsleden die voor de benoeming of de bevordering in aanmerking komen, is een van die waarborgen * * *.

Waar de Minister tot de benoeming van rekenaars overging, kon hij de waarde en de geschiktheid der candidaten objectief beoordelen daar hij in het bezit was gesteld van een lijst van alle candidaten, van een lijst waarbij de hulprekenaars die vier jaar dienst telden volgens hun verdiensten werden geclasseerd, en van een lijst van de candidaten die reeds het ambt van rekenaar bekleedden.

Gezien de twee verzoekschriften d.d. 12 juni 1954, ingediend door Ptlate Adrien en Tondeleir Raymond;

Gelet op het bevel d.d. 8 februari 1955, waarbij de twee bij deze verzoek­schriften ingeleide zaken wegens verknochtheid werden samengevoegd ;

Gezien de 14 verzoekschriften tot tussenkomst d.d. 6, 7, 8 en 15 april 1955 van Dargenton C., Dubcis V., Elskens Flor., Jacquemin Fr., Jacquet J., Gielen Alfons, Gielen Jozef, Nackaerts H .. Noyer R., Penninck M., Van Steirteghem L.. Verdickt M., Weymeis R. en Van den Broeck L.;

Gelet op het bevel d.d. 26 april 1955 waarbij in deze 14 aanvragen tot tussenkomst wordt bewilligd ;

Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 23 april 1955 ingediend door Pilate Adrien ;

Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 25 juni 1955 ingediend door Slotte Jean ;

Overwegende dat de beroepen strekken tot de vernietiging van de beslissingen d.d. 8 maart 1954 van de Minister van Verkeerswezen, waarbij Verdickt M. P .•

'* tot *** Zie, in dezelfde zin. het arust Detournay~ nr 4188, van 29 maart 1955, de andere arresten van dezelfde dag en de noot.

731

Page 63: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4493)

Weymeis R. T., Eiskens F. M., Gielen A. J., Gielen J. L., Nackaerts H. J., Vandenbroeck L. A., Van Steirteghem L., Dargenton C. E., Jacquemin F. J., Kies G. C., Dubois V. A., Niclot A. E., Noyer R., Camus R. M., Jacquet F. L.. Penninck M. H. en Beff A. L. met ingang van 1 maart 1954 tot rekenaar worden benoemd; dat deze beslissingen op 13 april 1954 aan het personeel werden bekendgemaakt ;

Overwegende dat Pilate A., die een beroep heeft ingesteld strekkende tot de vernietiging van de beslissingen, welke door Tondeleir R. op grond van artikel 9 van de wet van 23 december 1946 worden bestreden, niet doet blijken van het belang bedoeld bij artikel 52 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, om in de door Tondeleir R. aanhangig gemaakte zaak tussen te komen ;

Overwegende dat Slotte J., hulprekenaar bij de Regie, van het belang bedoeld bij bovenvermeld artikel 52 doet blijken om in het geding tussen te komen ;

Overwegende dat de directeur-generaal van de Regie der luchtwegen op 10 augustus 1951 aan de Minister liet weten dat 19 plaatsen van rekenaar in de Regie te begeven warèn en hem tevens voorstelde deze plaatsen bij wijze van een vergelijkend examen te begeven ; dat de directeur-generaal van de Regie op 28 augustus 1953 aan 9e Minister een schrijven liet geworden, waarbij hij hem verzoekt een beslissing te nemen ; dat bij dit -schrijven een nota was gevoegd, waarbij de hulprekenaars die 4 jaar anciënniteit hadden volgens hun verdiensten werden gerangschikt ; dat verzoekers onder de nrs 26 en 27 op deze lijst voor­kwamen ; dat de Minister op 11 september 1953 aan de directeur-generaal vroeg dat hem de namen zouden worden medegedeeld van de hulprekenaars die de functies van rekenaar waarnamen ; dat bij dienstnota d.d. 4 februari 1954 de namen van elf hulprekenaars, die de functies van rekenaar uitoefenden (Dargenton, Jacquemin, Weymeis. Niclot, Beff, Noyer, Verdickt, Dubois, Kies, Elskens en Camus), werden opgegeven; dat op 8 maart 1954 de Minister de twee bestreden beslissingen nam·;

Overwegende dat verzoekers laten gelden dat de bestreden beslissingen strijdig zijn met de artikelen 2 en 9 van de besluitwet van 20 november 1946, omdat de Minister de voor deze benoemingen gevolgde procedure heeft bepaald terwijl de Koning alleen daartoe bevoegd is ; dat verzoekers aanvoeren dat de bestreden beno~!Tlina<>n in strijd zijn met de artikelen 20, 22 en 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus !939 en dat de bo:>no<>mende overheid niet over de vereiste ÇfeÇfevens beschikte om de titels en verdiensten der candidaten objectief te beoordelen ;

Overwegende dat de tussenkomende partij Slotte J. laat gelden dat aan de algemene beginselen betreffende de bevorderingen slechts had kunnen worden voldaan wanneer al de candidaturen door de raad van de directeurs der Regie werden onderzocht, wanneer de door dit college voorgedragen candidaten aan de belanghebbenden werden medegedeeld en deze in staat werden gesteld bij de raad bezwaar in te brengen ; dat deze tussenkomende partij aanvoert dat aan deze voorwaarden niet werd voldaan ;

Overwegende dat, op grond van artikel 2 van de besluitwet van 20 november 1946, de Minister van Verkeerswezen de personeelsleden van de Regie der lucht­wegen benoemt en afzet, met uitzondering van de directeur-generaal ; dat, luidens artikel 9 van deze besluitwet, « het statuut van het personeel der Regie der luchtwegen wordt opgemaakt door de Koning, op de voordracht van de Minister die met het bestuur der burgerlijke luchtvaart is belast, en na raadpleging van de personeelsraad van het ministerie van Verkeerswezen» ; dat uit dit artikel 9 volgt dat de bepalingen van het statuut van de Rijksambtenaren niet toepasselijk zijn op de personeelsleden van de Regie der luchtwegen ; dat de niet-naleving van een of ander dezer bepalingen - en o.m. van die betreffende het signalement - op zich zelf, in hoofde van de Minister, geen machtsoverschrijding of geen schending van een substantiële vorm is ; dat, daar de bepalingen van het statuut als zodanig op het personeel van de Regie der luchtwegen niet toepasselijk zijn, aan de direc­teurs in raad verenigd de bij het statuut aan de directieraad toegekende bevoegdheid niet toekomt ;

732

Page 64: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4493)

Overwegende dat het uitblijven van het in uitzicht gestelde koninklijk besluit houdende vaststelling van het statuut van de personeelsleden van de Regie, niet ten gevolge heeft dat de Minister tot geen definitieve benoemingen of bevorde­ringen kan overgaan, noch dat hij ontslagen zou zijn van iedere verplichting bij de uitoefening van dit benoemings- of bevorderingsrecht; dat deze verplichtingen dienen te worden afgeleid uit de bepaling van bovenvermeld artikel 9 en uit de waarborg welke het voor de personeelsleden der Regie inhoudt ; dat de toepassing van de regelen, welke een objectieve beoordeling mogelijk maken van de waarde en de geschiktheid der personeelsleden die voor de benoeming of de bevordering in aanmerking komen, een van die waarborgen is ;

Overwegende dat uit de overgelegde documenten blijkt dat de Minister in het bezit werd gesteld van een lijst van alle candidaten, van een lijst waarbij de hulprekenaars die vier jaar dienst telden volgens hun verdiensten werden geclas­seerd, en van een lijst van de elf candidaten die reeds het ambt van rekenaar bekleedden ; dat de Minister de waarde en de geschiktheid der candidaten objectief heeft kunnen beoordelen ;

Overwegende dat verzoekers aanvoeren dat de bestreden benoemingen werden gedaan in strijd met artikel 6 van de Grondwet, daar de personeelsleden, die rechtstreeks door de Regie werden aangeworven, op dezelfde wijze moeten worden behandeld als degenen die met het Bestuur der luchtwegen naar de Regie werden overgeplaatst en die zich, volgens verzoekers, op artikel 71 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 zouden kunnen beroepen;

Overwegende dat dit middel in feite faalt daar verzoekers niet beweren en ook niet blijkt dat bij de bestreden benoemingen een onderscheid werd gemaakt tussen deze twee soorten van personeelsleden ;

Overwegende dat verzoekers laten gelden dat, bij ontstentenis van een statuut, de raad der directeurs onregelmatig was samengesteld ;

Overwegende dat dit middel in feite faalt daar niet blijkt dat de raad van de directeurs der Regie terzake is tussengekomen,

BESLUIT: Artikel 1. - In de aanvraag tot tussenkomst van Pilate Adrien wordt niet

bewilligd. In de aanvraag tot tussenkomst van Slotte Jean wordt bewilligd. Artikel 2. - De beroepen zijn verworpen. Artikel 3. - De betaling van het recht van zevenhonderd vijftig frank, ten

titel van kosten voor het inleidend verzoekschrift van Pilate Adrien, valt ten laste van de verzoeker.

De betaling van het recht van zevenhonderd vijftig frank, ten titel van kosten voor het inleidend verzoekschrift van Tondeleir Raymond, valt ten laste van de verzoeker.

De betaling van het recht van vijf duizend zeshonderd frank, ten titel van kosten voor de veertien verzoekschriften tot tussenkomst ingediend door de tussen­komende partijen sub A, 1 tot 14, valt voor de helft ten laste van de verzoeker Pi1ate Adrien en voor de helft ten laste van de verzoeker Tonde1eir Raymond.

De betaling van het recht van vierhonderd frank, ten titel van kosten voor het verzoekschrift tot tussenkomst van Pilate Adrien, valt ten laste van Pilate Adrien.

De betaling van het recht van vierhonderd frank, ten titel van kosten voor het verzoekschrift tot tussenkomst van Slotte Jean, valt ten laste van Slotte Jean.

733

Page 65: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr• 4494 tot 4498- ARRESTEN van 14 juli 1955 (Vd" Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

nr 4494 - REYNAERTS (Mr Cambier) nr 4495 - MOULAERT (Mr Cambier) nr 4496 - PIGNEUR (Mr Cambier) nr 4497- DEBENDE (Mr Cambier} nr 4498 - NIMAL (Mr Cambier)

t/ Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwe­gen ( Mrs Van Ryn en Faurès )

I. NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN­PERSONEEL- GELDELIJK STATUUT (I tot 4)

11. RAAD VAN STATE -- GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID (4)

1. De gelijkstelling der graden van inspecteur en eerstaanwezend bureauchef van de N.M.B.S. met de graad van afdelingshoofd in dienst van de Staat, welke bij beslissing d.d. 21 januari 1928 van het natio­naal paritair comité werd vastgelegd, is thans nog steeds van kracht. daar zij niet door enige uitdrukkelijke. beslissing werd opgeheven.

De versmelting der graden van afdelingshoofd en eerstaan1wezend bureauchef met de graad van bureauchef, waartoe in 1929 werd over­gegaan in het belang van het personeel en bijzonderlijk van de bureoo­chefs, heeft niet tot gwolg kunnen hebben aan ee.n gelijkstelling een einde te maken ( n rs 4494, 4497 en 4498).

2. Er bestaat eveneens nog steeds een gelijkstelling tussen de toe­ziehtscommissarissen (nr 4495) en de ondertoezie htscommissarissen 1-r AAnt::\ L..:; ,J,... 7\.T Tf.ll D C' ", .... t. ....... ,..,.. .• _11"',...,~'~ ; .... "..;,...,.~~oH.,..., ,In~.,...".,/- ,./.,....,". \.l.I. .1 .17V J Vlj UI:. J.,. o.l.t'..l o.LJol.Jo 1:,..11. I"Ut .. "'-'-"'"'"'->-J'-"'" ..J &.IC. .._. .. l(,...f .. <JI. VUIIo .....,..._ l.J"""""""'"# '-"'....._ ........ deze gelijksteliing, welke bestond bij de oprichting van de maatschap­pij. nooit opgeheven is geworden.

3. Waar het bericht 96 P van 14 december 1951 aan een categorie personeelsleden slechts een weddeschaal toekent die lager is dan de weddeschaal der categorie personeelsleden in Staatsdienst waarmede zij is gelijkgesteld, schendt -het artikel 8 van het statuut va.n het per­soneel, in zover het op de bezoldiging van deze personeelsleden geen toepassing maakt van een door de Staat genomen algemene maatregel (nr• 4494 tot 4498).

4. De Raad van State is niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep tot vernietiging van de beslissing waarbij de N.M.B.S. op een van haar personeelsleden een weddeschaal toepast ( nr• 4494 tot _4498).

(n• 4494) Gezien het verzoekschrift d.d. 8 februari 1952; •••••• r

Gezien het arrest van de Raad van State van 13 juli 1953 *, waarbij de heropening der debatten wordt bevolen ; ,

Gezien het arrest door het Hof van verbreking, verenigde kamers, op 2 juli 1954 uitgesproken inzake de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen

• Arrest n• 2700.

734

Page 66: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4494)

tegen Reynaerts, welk arrest samen met het dossier op 19 juli 1954 aan de Raad van State is toegezonden ;

.-..... . Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging :

1'0 van de akte der tegenpartij, getiteld «bericht 96 P van 14 december 1951 » ·houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Natio­nale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, en in het bijzonder van de bepa ... Jingen dier akte, waarbij schaal 209 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 208;

2° van de beslissing, die de nieuwe schaal 209 op 24 december 1951 op verzoeker heeft toegepast ;

Overwegende dat de tegenpartij een voorziening heeft ingediend bij het Hof van verbreking, die steunt op de verwerping door de Raad van State bij boven­vermeld arrest van de door de tegenpartij opgeworpen declinatoire exceptie ; dat het Hof van verbreking in zijn arrest d.d. 2 juli 1954 de voorziening verwerpt omdat verzoeker de vernietiging erga omnes van alle bepalingen van de schaal heeft gevraagd, omdat geen enkele gerechtelijke overheid bevoegd .zou zijn geweest om kennis te nemen van het beroep van verzoeker en daar zodanig beroep buiten de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden valt, noch artikel 20 van de wet van 23 . december 1946 noch enige andere wetsbepaling het Hof de macht geven om na te gaan, of de Raad van State zich terecht bevoegd heeft verklaard om er kennis van te nemen ;

Overweqende, wat de vraag sub 1"' betreft, dat de Raad van State in zijn arrest van 13 juli 1953 beslist dat de maatregel, waarbij dE; Staat een op al zijn personeel toepasselijke weddeschaal vaststelt, een algemene maatregel is in de zin van artikel 8 van het statuut van het personeel der Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen en dat zodanige maatregel de maatschappij bindt indien. zij de gelijkstelling in graad en ambt heeft erkend van e.a. bureauchef bij de Nationale maatschappij der· Belgische spoorwegen met het afdelingshoofd in de Rijksbesturen ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat liet haar vrij staat, de op haar personeel t()e te passen administratieve kwalilficaties, het invoeren van bepaalde graden en de eventuele gelijkstelling daarvan met de graden in de·. administratie te beoordelen volgens haar eigen interne inrichting en met inachtneming van de behoeften van haar eigen werking ;

Overwegende dat moet worden nagegaan, welke maatregelen en beslissingen de tegenpartij in dit verband heeft genomen ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat de tegenpartij van meet aan, zowel voor het ambt als voor de bezoldiging der diensten, de gelijkstelling heeft aanvaard welke zij thans betwist; dat hij doet gelden, dat het Nationaal paritair comité, in speciale commissie opgekomen om de· wijzigingen aan de bezoldigingen van het personeel te bestuderen, in zijn vergadering .van 21 januari 1928 heeft beslist, dat de inspecteurs en de e.a. bureauchefs, die deze graden toen bekleedden, het aan de afdelingshoofden veileende maximum van 54.000 frank zouden genieten omdat de «maatschappij de handelwijze van de Regering moet volgen»;

Overwegende dat uit deze beslissing volgt, dat het Nationaal paritair comité, dat bevoegd is om de wedden van het aan het statuut onderworpen personeel vast te stellen, reeds in 1928 heeft beslist dat de maximumwedde van ·e.a. bureauchef dezelfde zou zijn als die van afdelingshoofd en dat de bezoldiging van dez.e laatste dezelfde moest zijn als die van de ambtenaren met dezelfde graad in Staatsdienst ; dat aldus het ambt en de graad van e.a. bureauchef bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorw.egen gelijkgesteld zijn met die van afdelingshoofd in dienst van de Staat ;

Overwegende dat de tegenpartij doet gelden, dat haar organisatie in 1928 nog ongeveer dezelfde was als in de vroegere administratie van de Staatsspoorwegen en dat de nieuwe bedrijfsmetbodes nog in hun beginstadium verkeerden ; dat zij hieruit afleidt, dat genoemde beslissing van 21 januari 1928 niet noodzakelijk wijst op haar bedoeling, deze gelijkstelling van graden en· ambten te erkennen;

Overwegende dat, onverschillig welke de stand van de organisatie der diensten in 1928 was, uit genoemde beslissing toch volgt, dat de tegenpartij de betwiste gelijkstelling toen heeft gedaan ; dat het zaak is na te gaan, of de tegenpartij deze

735

Page 67: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4494}

gelijkstelling van ambt en graad, zoals die in 1928 was tot stand gekomen, naderhand heeft gewijzigd ;

Overwegende dat de tegenpartij geen enkel gegeven aanvoert om aan te tonen, dat het ambt en de graad van e.a. bureauchef sinds 1928 aanzienlijke wijzigingen hebben ondergaan ; dat zij zich weliswaar beroept op een in 1929 genomen maatregel waarbij de graden van afdelingshoofd en e.a. bureauchef werden afgeschaft en waarbij deze graden in een zelfde categorie, die van bureauchef, werden samengebracht ; dat zij beweert dat deze maatregel « een eerste uiting is van een evolutie in de structuur van de Nationale maatschappij ten opzichte van die van de Staat ; zij toont aan dat het ambt van afdelingshoofd en e.a. bureauchef in de opvatting vàn de Nationale Maatschappij niet meer kan worden gelijkgesteld met het ambt, dat aan deze graden in de Staat beantwoordt, en dat het personeel, dat deze administratieve kwalilficaties vroeger bezat, uit een oogpunt van wedde­schalen op gelijke voet met de bureauchefs moet worden geplaatst » ;

, Overwegende dat deze beslissing, zelfs met de interpretatie welke de tegen­partij daaraan geeft, geen objectieve maatregel is, waarbij de administratieve kwalilficatie van e.a. bureauchef, zoals zij in 1928 was geregeld, gewijzigd werd « volgens de interne inrichting en met inachtneming van de behoeften van de werking » ; dat in dit verband niet kan worden volstaan met, zoals de tegenpartij, te beweren dat het ambt volgens haar niet meer zou kunnen worden gelijkgesteld ; dat, bij ontstentenis van een uitdrukkelijke beslissing waarbij een einde wordt gemaakt aan een bestaande gelijkstelling, deze niet kan worden geacht te zijn afgeschaft ; . dat de versmelting van genoemde graden de sinds 1928 bestaande gelijkstelling dus niet heeft afgeschaft; dat bovendien deze versmelting van graden door de personeelsdienst van. de tegenpartij op 14 mei 1929 in de volgende bewoordingen wordt gecommentarieerd: «de weddeschalen van afdelingshoofd, e.a. bureauchef en bureauchef zijn versmolten om aan de bureauchefs gelegenheid te ·geven de ·grootst mogelijke geldelijke voordelen te bereiken » ; dat deze ver­smelting van graden, die in het belang van het personeel en in de eerste plaats van de bureauchefs is tot stand gekomen, niet tot gevolg kan hebben gehad dat hun het voordeel van de gelijkstelling werd ontnomen ; dat de graad van e.a. bureauchef in .1934 overigens opnieuw werd ingevoerd ; dat deze maatregel volgens de tegenpartij alleen tot doel zou hebben gehad, voor de titularissen een bevorde­ring in de nationale orden mogelijk te maken ; dat deze maatregel hoe dan ook geen wijziging in de genoemde gelijkstelling heeft aangebracht ;

Overwegende dat de tegenpartij trouwens niet betwist, dat zij voor haar e.a. bureauchefs een zelfde en zelfs een hogere weddeschaal heeft toegepast dan die welke de afdelingshoofden in Staatsdienst genoten vóór de revalorisatie van hun wedde in 1948 ; dat het Nationaal paritair comité in zijn vergadering van 14 januari 1950 besliste « dat de weddeschaal van de bureauchefs bij de Staat op 1 juli 1948 in aanzienlijke mate is verhoogd ; dat de weddeschaal van de bureau­chefs bij de Maatschappij voorheen hoger was dan bij de Staat omdat hun ambtsbevoegdheden belangrijker waren en gemakkelijk met die van een afdelings­hoofd bij de Staat konden worden vergeleken. Het lijkt dus logisch de vroegere toestand te herstellen, dit is onze weddeschaal op een hoger peil dan bij de Staat te brengen » ; dat het Comité in die zelfde vergadering besliste de weddeschalen van de e.a. bureauchefs dienovereenkomstig aan te passen ;

Overwegende dat de tegenpartij, die de in 1928 verrichte gelijkstelling niet betwist, niet bewijst dat een latere beslissing een einde aan genoemde gelijkstelling zou hebben gemaakt ; dat dus moet worden aangenomen, dat deze gelijkstelling nog bestond, toen de tegenpartij de bestreden beslissing nam ;

Overwegende dat, wat deze beslissing betreft, de tegenpartij betoogt dat verzoeker alleszins zou moeten bewijzen, dat de bestreden weddeschaal lager is dan die welke de Rijksambtenaren met een zelfde graad genieten ; dat zij in dit verband' betoogt, dat haar personeel . in feite een betere bezoldiging geniet, indien men met de gehele loopbaan en met de sociale voordelen rekening houdt ;

Overwegende dat de tegenpartij toegeeft dat het maximumbedrag van de wedde, zoals het in de bestreden weddeschaal is vastgesteld, lager is dan het maximum van de wedde van een afdelingshoofd in Staatsdienst ; dat verzoeker derhalve gerechtigd is tegen de bestreden beslissing op te komen;

736

Page 68: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4495)

Overwegende dat de bestreden weddeschaal, in strijd met artikel 8 van het statuut van het personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, op de e.á. bureauchefs va,n de tegenpartij geen toepassing maakt van de wedde~ schaal, die geldt voor de afdelingshoofden in Staatsdienst ; dat het beroep. gegrond is. wat betreft de vraag sub 1o;

Overwegende dat de vraag sub 2<>, waarbij de vernietiging wordt gevraagd van de beslissing houdende toepassing van de weddeschaal op verzoeker, niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort,

(Vernietiging van de akte van de Nationale maatschàppij der Belgische spoorwegen, getiteld « bericht 96 P van 14 december 1951 » houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, ·en in het bijzonder van de bepalingen dier akte, waarbij schaal 209 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 208 - verwerping van het beroep voor het overige - kosten ten laste van de tegenpartij)

* * * ( nr 4495) Gezien het verzoekschrift d.d. 12 februari 1952 ; Gezien het verzoekschrift d.d. 11 oktober 1954, waarbij de rechthebbenden

van verzoeker het geding hervatten;

Gezien het arrest van de Raad van State van 13 juli 1953 *, waarbij d'e heropening der debatten wordt bevolen;

Gezien het arrest door het Hof van verbreking, verenigde kamers, op 2 juli 1954 uitgesproken inzake de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen tegen Moulaert, welk arrest samen met het dossier op 19 juli 1954 aan de Raad van State is toegezonden ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging : 1° van de akte der tegenpartij, getiteld «bericht 96 P van 14 december 1951 »

houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, en in het bijzonder van de bepalingen dier ·akte, waarbij schaal 207 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 206;

2° van de beslissing, die de nieuwe schaal 207 op 24 december 1951 op verzoeker heeft toegepast ;

Overwegende dat de tegenpartij een voorziening heeft ingediend bij het Hof van verbreking, die steunt op de verwerping door de Raad van State bij boven~ vermeld arrest van de door de tegenpartij opgeworpen declinatoire exceptie ; dat het Hof van verbreking in zijn arrest d.d. 2 juli 1954 de voorziening verwerpt omdat verzoeker de vernietiging erga omnes van alle bepalingen van de schaal heeft gevraagd, omdat geen enkele gerechtelijke overheid bevoegd zou zijn geweest om kennis te nemen van het beroep van verzoeker en, daar zodanig beroep buiten de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden valt, noch artikel 20 van de wet van 23 december 1946 noch enige andere wetsbepaling het Hof de macht geven om na te gaan, of de Raad van State zich terecht bevoegd heeft verklaard om er kennis van te nemen ;

Overwegende, wat de vraag sub 1'0 betreft, dat de Raad van State in zijn arrest van 13 juli 1953 beslist dat de maatregel, waarbij de Staat een op al zijn personeel toepasselijke weddeschaal vaststelt, een algemene maatregel is in de zin van artikel 8 van het statuut van het personeel der Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen en dat zodanige maatregel de Maatschappij bindt indien zij de gelijkstelling in graad en ambt heeft erkend van de toeziehtscommissaris bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen met de Staatstoezichtscommissaris bij het Hoog comité van toezicht ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat het haar vrij staat, de op haar personeel toe te passen administratieve kwali!ficaties, het invoeren van bepaalde graden en de eventuele gelijkstelling daarvan met de graden in de administratie te beoordelen volgens haar eigen interne inrichting en met inachtneming van de behoeften van haar eigen werking ;

*Arrest nr 2701.

737

Page 69: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

{4495)

Overwegende dat moet worden nagegaan, welke maatregelen en beslissingen de . tegenpartij in dit verband heeft genomen ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat er gelijkstelling bestaat tussen het ambt en de graad van toeziehtscommissaris bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen en die van Staatstoezichtscommissaris bij het Hoog comité van toezicht; dat de tegenpartij hiertegen inbrengt, dat verzoeker deze bewering niet met bewijzen staaft; dat zij in dit verband doet gelden, dat de bevoegdheid van de bij haar in dienst zijnde toeziehtscommissarissen en ondertoezichtscommissa~ rissen noodzakelijkerwijze is beperkt tot het opsporen en vaststellen van de te haren nadele begane overtredingen, terwijl de Staatstoezichtscommissarissen en onderstaatstoezichtscommissarissen bij het Hoog comité van toezicht een volstrekt algemene bevoegdheid bezitten ; dat het volgens haar in wezen « dit verschil in de omvang van hun respectieve bevoegdheden is, dat de lichte afstand verklaart, die bestaat en altijd heeft bestaan tussen de weddeschalen van de toezichts~ commissarissen en ondertoezichtscommissarissen bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen enerzijds en die van hun collega's bij de Staat anderzijds;

Overwegende dat niet wordt betwist, dat het ambt en de graad van toezichts~ -commissaris onder het stelsel van de administratie van de Staatsspoorwegen niet verschillen van het ambt en de graad van toeziehtscommissaris die zijn ambt in dienst van de tegenpartij uitoefent; dat deze zich niet beroept op enige beslissing, die het ambt of de graad van genoemde personeelsleden sinds haar oprichting zou hebben gewijzigd ; dat de tegenpartij toegeeft, dat er werkelijk· gelijkstelling van ambt en graad bestaat, behalve ten aanzien van de omvang van de bevoegdheid van genoemde personeelsleden ;

Overwegende dat uit een schrijven van de tegenpartij d.d. 6 juni 1947 en uit het antwoord van de voorzitter van het Hoog comité van toezicht van 11 juni 1947 blijkt dat de tegenpartij toezichtscommissaris'Sen en ondertoezichtscommissaris~ sen, die tot haar personeel behoren, bij het Hoog comité van toezicht detacheert, omdat zij hun activiteit onder het gezag van dit Comité zouden uitoefenen; dat de tegenpartij niet twist over de verklaring van de gepensionéerde directeur van het Hoog comité van toezicht, de hr. Sottiaux, volgens welke «de bevoegdheden van de ondertoezichtscommissarissen van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen die bij de diefstalbrigade van dit comité zijn gedetacheerd dezelfde zijn als die van de ondercommissaris van dit comité, die deel uitmaakt van deze brigade » ; dat, door de beslissing waarbij haar toeziehtscommissarissen en onder~ toeziehtscommissarissen aldus met dezelfde graad en functie onder het gezag van het Hoog comité van toezicht worden geplaatst, de tegenpartij de gelijkstelling welke Zij thans betwist, heeft erkend ; dat de tegenpartij tenslotte aanvoert, dat de wedde van de toeziehtscommissarissen en ondertoezichtscommissarissen, die hun ambt bij haar uitoefenen, lager is en steeds lager is geweest dan die van hun collega's, die hun ambt bij het Hoog comité van toezicht uitoefenen; dat de tegenpartij de door verzoeker voorgebrachte cijfers, waaruit blijkt dat dit verschil eerst sedert 1946 bestaat, niet betwist ;

Overwegende derhalve dat de bestreden weddeschaal, in strijd met artikel 8 van het statuut van het personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, op de toeziehtscommissarissen van de tegenpartij, geen toepassing maakt van de weddeschaal die geldt voor de toeziehtscommissarissen in Staats~ dienst ; dat het beroep gegrond is wat betreft de vraag sub 1'0

;

Overwegende dat de tweede vraag waarbij de vernietiging wordt gevraagd van de beslissing houdende toepassing van de weddeschaal op verzoeker, niet tot de pevoegdheid van de Raad van State behoort,

(Vernietiging van de akte van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, getiteld « bericht 96 van 14 december 1951 » houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen,. en in het bijzonder van de bepalingen dier akte, waarbij schaal 207 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 206 - verwerping van het beroep voor het overige - kosten ten laste van de· tegenpartij)

* * *

738

Page 70: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4496)

(n• 4496) Gezien het verzoekschrift d.d. 12 februari 1952; Gezien het arrest van de Raad van State van 13 juli 1953 ", waarbij de

heropening der debatten wordt bevolen ; Gezien het arrest door het Hof van verbreking, verenigde kamers, op 2 juli

1954 uitgesproken inzake de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen tegen Pigneur, welk arrest samen met het dossier op 19 juli 1954 aan de Raad van State is toegezonden ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging : l 0 van de akte der tegenpartij, getiteld «bericht 96 P van 14 december 1951 »

houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, en in het bijzonder van de bepalingen dier akte, waarbij schaal 206 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 205;

2" van de beslissing die de nieuwe schaal 206 op 24 december 1951 op verzoeker heeft toegepast ;

Overwegende dat de tegenpartij een voorziening heeft ingediend bij het Hof van verbreking die steunt op de verwerping door de Raad van State bij boven­vermeld arrest van de door de tegenpartij opgeworpen declinatoire exceptie ; dat het Hof van verbreking in zijn arrest d.d. 2 juli 1954 de voorziening verwerpt omdat verzoeker de vernietiging erga omnes van alle bepalingen van de schaal heeft gevraagd, omdat geen enkele gerechtelijke overheid bevoegd zou zijn geweest om kennis te nemen van het beroep van verzoeker en, daar zodanig beroep buiten de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden valt, noch artikel 20 van de wet van 23 december 1946 noch enige andere wetsbepaling het Hof de macht geven om na te gaan, of de Raad van State zich terecht bevoegd heeft verklaard om er kennis van te nemen ;

Overwegende, wat de vraag sub 1° betreft, dat de Raad van State in zijn arrest van 13 juli 1953 besiist dat de maatregel. waarbij de Staat een op al zijn personeel toepasselijke weddeschaal vaststelt, een algemene maatregel is in de zin van artikel 8 van het statuut van het personeel der Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen en dat zodanige maatregel de maatschappij bindt indien zij de gelijkstelling in graad en ambt heeft erkend van de ondertoezichtscommissaris bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen met de onderstaatstoezichts­commissaris bij het Hoog comité van toezicht ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat het haar vrij staat, de op haar personeel toe te passen administratieve kwali.llcaties, het invoeren van bepaalde graden en de eventuele gelijkstelling daarvan met de graden in de administratie te beoordelen volgens haar eigen interne inrichting en met inachtneming van de behoeften van haar eigen werking ;

Overwegende dat moet worden nagegaan, welke maatregelen en beslissingen de tegenpartij in dit verband heeft genomen ;

Overwegende dat verzoeker betoogt dat er gelijkstelling bestaat tussen het ambt en de graad van ondertoezichtscommissaris bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen en die van onderstaatstoezichtscommissaris bij het Hoog comité van toezicht ; dat de tegenpartij hiertegen inbrengt, dat verzoeker deze bewering niet met bewijzen staaft ; dat zij in dit verband doet gelden, dat de bevoegdheid van de bij haar in dienst zijnde toeziehtscommissarissen en onder­toeziehtscommissarissen noodzakelijkerwijze is beperkt tot het opsporen en vast­stellen van de te haren nadele begane overtredingen, terwijl de Staatstoeziehts­commissarissen en onderstaatstoezichtscommissarissen bij het Hoog comité van toezicht een volstrekt algemene bevoegdheid bezitten ; dat het volgens haar in wezen « dit verschil in de omvang van hun respectieve bevoegdheden is, dat de lichte afstand verklaart die bestaat en altijd heeft bestaan tussen de weddeschalen van de toeziehtscommissarissen en ondertoezichtscommissarissen bij de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen enerzijds en die van hun collega's bij de Staat anderzijds » ;

"' Arrest nr 2702.

739

Page 71: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat niet wordt betwist dat het ambt en de graad van onder­toeziehtscommissaris onder het stelsel van de administratie van de Staatsspoorwegen niet verschillen van het ambt en de graad van ondertoezichtscommissaris die zijn ambt in dienst van de tegenpartij uitoefent ; dat deze zich niet beroept op enige beslissing, die het ambt of de graad van genoemde personeelsleden sinds haar oprichting zou hebben gewijzigd ; dat de tegenpartij toegeeft, dat er werkelijk gelijkstelling van ambt en graad bestaat, behalve ten aanzien van de omvang van de bevoegdheid van genoemde personeelsleden ;

Overwegende dat uit een schrijven van de tegenpartij d.d. 6 juni 1947 en uit het antwoord van de voorzitter van het Hoog comité van toezicht van 11 juni 1947 blijkt, dat de tegenpartij toeziehtscommissarissen en ondertoezichtscommissa­rissen, die tot haar personeel behoren, bij het Hoog comité van toezicht detacheert, omdat zij hun activiteit onder het gezag van dit comité zouden uitoefenen ; dat de tegenpartij niet twist over de verklaring van de gepensioneerde directeur van het Hoog comité van toezicht, de hr. Sottiaux, volgens welke « de bevoegdheden van de ondertoezichtscommissarissen van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen die bij de diefstalbrigade van dit comité zijn gedetacheerd, dezelfde zijn als die van de ondercommissaris van dit comité, die deel uitmaakt van deze brigade » ; dat, door de beslissing waarbij haar toeziehtscommissarissen en onder­toeziehtscommissarissen aldus met dezelfde graad en functie onder het gezag van het Hoog comité van toezicht worden geplaatst, de tegenpartij de gelijkstelling welke zij thans betwist, heeft erkend ; dat de tegenpartij tenslotte aanvoert, dat de wedde van de toeziehtscommissarissen en ondertoezichtscommissarissen, die hun ambt bij haar uitoefenen, lager is en steeds lager is geweest dan die van hun collega's, die hun ambt bij het Hoog comité van toezicht uitoefenen; dat de tegenpartij de door verzoeker voorgebrachte cijfers, waaruit blijkt dat dit verschil eerst sedert 1946 bestaat, niet betwist ;

Overwegende derhalve dat de bestreden weddeschaal, in strijd met artikel 8 van het statuut van het personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen op de ondertoezichtscommissarissen van de tegenpartij, geen toepassing maakt van de weddeschaal die geldt voor de ondertoezichtscommissarissen in Staatsdienst; dat het beroep gegrond is wat betreft de vraag sub 1°) ;

Overwegende dat de tweede vraag waarbij de vernietiging wordt gevraagd van de beslissing houdende toepassing van de weddeschaal op verzoeker, niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort,

(Vernietiging van de aktl? van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, getiteld «bericht 96 P van 14 december 1951 » houdende wijziging der bezoldigingen van het statutair personeel van de Nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, en in het bijzonder van de bepalingen dier akte, waarbij schaal 206 wordt ingevoerd ter vervanging van schaal 205 - verwerping van het beroep voor het overige - kosten ten laste van de tegenpartij)

* * * De arresten n" 4497 en 4498 zijn dezelfde als arrest n' 4494.

Nr 4499 - ARREST van 14 juli 1955 (IV ct• Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: de hr. Lenaerts, substituut.

GEERAERT t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi~ nister van Arbeid en Sociale V oorzorg ( Mrs De Weert en Sterdeur) en Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werk~ loosheid

I. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID - WERKLOOSHEIDSUITKERING - GESCHILLEN ( 1 en 2)

740

Page 72: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4499)

11. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPAR TIJ ( 1)

lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET- GEZAG VAN HET GEWIJSDE (2)

1. Daar de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid de rechtspersoonlijkheid heeft, kan de Staat geen tegenpartij zijn bij een geding dat door een aanurag·er uan werkloosheidsuitkering bij de Raad van State aanhangig is gemaakt.

2. Degene die een nieuwe aanvraag om werkloosheidsuitkering indient nadat een eerste aanuraag werd afgewezen, kan tegen de nieuwe beslissing die hem de uitkering ontzegt, geen middelen doen gelden die betrekking hebben op de periode waaromtrent de eerste beslissing definitief uitspraak heeft gedaan.

IV. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID - WERKLOOSHEIDSUITKERING -- RECHT OP UITKERING

V. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET - VERKREGEN RECHTEN

Artikel 75bis van het besluit u.an de Regent d.d. 26 mei 1945, gewijzigd bij koninklijk besluit d.d. 26 september 1953, is van toepas­sing op alle gevallen waarouer uitspraak wordt gedaan nadat het in werking is getreden, zelfs op het geual waarin de aanvrager recht op uitkering zou hebben gehad krachtens de vroegere reglementering.

Gezien het verzoekschrift d.d. 11 september 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 24 juni 1954 van de commissie van beroep inzake werkloosheid, die de beslissing d.d. 26 april 1954 van de klachtencommissie te Gent bevestigt en het recht van verzoeker op werkloosheidsuitkering ontkent ; dat de bestreden beslissing aan verzoeker werd betekend 13 juli 1954 ;

Overwegende dat verzoeker, die voordien loonarbeider was, vanaf 1945 tot 13 september 1950 herbergier voor eigen rekening was ; dat hij vanaf 14 september 1950 tót 23 oktober 1950, datum van zijn aanhouding, werkloosheidsuitkering genoot ; dat hij in hechtenis verbleef tot januari 1953 ; dat hij op 2 januari 1953 de werkloosheidsuitkering aanvroeg ; dat deze hem op 8 juli 1953 werd geweigerd door de commissie van beroep. die beslist dat hij niet toelaatbaar is van af 2 januari 1953 en het recht op werkloosheidsuitkering eerst dan zal kunnen genieten, wanneer hij voldoet aan het bepaalde bij artikel 75 bis van het organiek besluit van 26 mei 1945 ; dat deze beslissing steunt op de considerans dat « uit het beroepsverleden blijkt dat de betrokkene sinds 31 oktober 1945 niet meer als loontrekkende gewerkt heeft; dat hij in de voor hem geldende referteperiode van 2 januari 1951 tot 1 januari 1953 geen enkele prestatie als loontrekkende geleverd heeft; dat de commissie van beroep, zoals de klachtencommissie, van oordeel is dat het beroeps­verleden onvoldoende is om aan de betrokkene de hoedanigheid van gewone loontrekkende onder het arbeids- of bediendencontract te kunnen verlenen ; dat nochtans kan vastgesteld worden dat de klachtencommissie een rechtsovertreding begaan heeft door te beslissen dat de betrokkene enkel onder toepassing viel van artikel 75, gezien hij sinds september 1950 niet meer voor eigen rekening heeft gewerkt, als wanneer in zijn hoedanigheid van gewezen zelfstandige arbeider als herbergier van 1945 tot 13 september 1950, betrokkene wel onder toepassing valt van artikel 75 bis ; dat verzoeker opnieuw te werk werd gesteld vanaf 30 januari 1953 tot 30 januari 1954; dat hij vanaf 1 februari 1954 tot 13 februari 1954 ziektevergoedingen genoot ; dat bij beslissing d.d. 20 maart 1954 de directeur van het gewestelijk bureau te Gent weigerde aan verzoeker, die opnieuw de steun had

741

Page 73: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4499)

aangevraagd, de werkloosheidsuitkering toe te kennen ; dat deze beslissing bevestigd werd bij de beslissing d.d. 26 april 1954 van de klachtencommissie te Gent ; dat de commissie van beroep, bij de bestreden beslissing d.d. 24 juni 1954, de beslissing van de klachtencommissie bevestigde, steunende op de considerans dat «belang­hebbende niet toelaatbaar wordt verklaard bij toepassing van artikel 75 bis bij arrest van de commissie van beroep d.d. 8 juli 1953 ; dat hij een nieuwe vraag tot uitkering indient op 15 februari 1954 ; dat het gewestelijk bureau hem opnieuw niet toelaatbaar verklaart bij toepassing van hetzelfde artikel 75 bis en de klachten­commissie deze beslissing bevestigt ; dat het betaalorganisme beroep aantekent en doet gelden dat de belanghebbende in 1950 nog als werkloze werd vergoed op het ogenblik dat hij in hechtenis genomen werd en dat deze vergoeding enkel door de hechtenis onderbroken werd en dat er bijgevolg niet meer kan aangenomen worden dat hij aan de voorwaarden van toelaatbaarheid wordt onderworpen die gesteld zijn voor de gewezen zelfstandige arbeiders aangezien hij, zo hij niet in hechtenis genomen ware, steeds toelaatbaar werkloze zou gebleven zijn ; dat het betaalorganisme in deze zaak het bestaan uit het oog schijnt te verliezen van de beschikkingen van artikel 75 ter van het organiek besluit, waarbij de herziening wordt opgelegd van de toelaatbaarheid van elke persoon wiens vergoeding gedu­rende een jaar of meer onderbroken werd ; dat zulks hier het geval is ; dat de toelaatbaarheid van de belanghebbende dus bij strikte toepassing van de reglemen­tering werd herzien bij zijn eerste aanvraag tot wedertoelating tot de werkloosheids­uitkeringen op 2 januari 1953 na zijn ontslag uit de gevangenis, en deze toelaat­baarheid, aangezien hij niet toelaatbaar werd verklaard bij toepassing van artikel 75 bis, opnieuw herzien werd op grond van hetzelfde artikel bij zijn tweede vraag tot wedertoelating op 15 februari 1954 ; dat het betaalorganisme anderdeels tever­geefs tracht te doen aannemen dat de belanghebbende niet meer als een gewezen zelfstandig arbeider moest beschouwd worden, gezien het feit dat hij reeds vergoed werd in 1950 ; dat er inderdaad op dat ogenblik geen speciale voorwaarden be­stonden van toelaatbaarheid voor de gewezen zelfstandige arbeiders ; dat deze voorwaarden slechts ingevoerd werden bij koninklijk besluit van 22 juni 1951; dat bijgevolg elke aanvrager van werkloosheidsuitkeringen na het van kracht worden van dit besluit, hetzij bij zijn eerste aanvraag, hetzij bij een nieuwe aanvraag nadat hij gedurende een jaar of meer niet meer vergoed werd, moet kunnen bewijzen te voldoen aan de vereiste nieuwe voorwaarden van toelaatbaarheid, inbegrepen deze die gesteld waren voor de gewezen zelfstandige arbeiders ; dat op de toepassing van deze nieuwe beschikkingen er geen af".Ilijking voorz.ien is voor de we-rklozen wier vergoeding gedurende een jaar of meer onderbroken werd naar aanleiding van opsluiting in de gevangenis ; dat, aangezien de belanghebbende onbetwistbaar een gewezen zelfstandig arbeider was en vermits zijn geval nog niet onderzocht werd onder het oogpunt van de nieuwe beschikkingen van artikel 75 bis, rekening gehouden met het feit dat zijn toelaatbaarheid moest herzien worden krachtens artikel 75 ter, zijn toelaatbaarheid terecht onderzocht werd als gewezen zelfstandig arbeider zowel naar aanleiding van zijn vraag om uitkering van 2 januari 1953, verworpen wegens ontoereikende prestaties, als naar aanleiding van deze van 15 februari 1954 voor dewelke hij nog niet bij machte geweest is het aantal arbeids­prestaties te wettigen die vereist zijn volgens het gezegd artikel 75 bis » ;

Overwegende dat het geschil bestaat tussen verzoeker en de tweede tegenpartij die de rechtspersoonlijkheid heeft en derhalve de eerste tegenpartij buiten de zaak dient te worden gesteld ;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de beslissing van de directeur van het gewestelijk bureau, die door de bestreden beslissing werd bevestigd, hem van de werkloosheidsuitkering uitsluit bij toepassing van artikel 75 bis van het organiek besluit omdat hij als gewezen arbeider, meer dan 36 en min dan 50 jaar oud, niet het bewijs kan leveren gedurende 450 of 600 dagen loonarbeid verricht te hebben in de periode van 24 of 36 maanden vóór zijn aanvraag tot uitkering ; dat verzoeker inroept dat hij vanaf 13 september 1950 het beroep van herbergier niet meer heeft uitgeoefend. dat hij de werkloosheidsuitkering heeft genoten van 14 september 1950 tot 21 oktober 1950 ; dat hij dus de uitkering heeft genoten en zijn inhechtenisneming enkel de uitbetaling van de steun heeft onderbroken ;

742

Page 74: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat over de werkloosheid, die de inhechtenisneming van ver­zoeker voorafgaat, uitspraak werd gedaan door de beslissing d.d. 8 juli 1953 van de commissie van beroep en beslist werd dat deze periode niet in aanmerking komt voor de toekenning van de werkloosheidsuitkering vanaf 2 januari 1953; dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan en het de verzoeker niet toekomt bij het instellen van een nieuw beroep deze delÎnitieve beslissing van de commissie van beroep te bestrijden ;

Overwegende dat, wat de werkloosheid betreft die volgt op de invrijheidstel­ling van verzoeker, deze laat gelden dat hij sinds zijn invrijheidstelling reeds 279 dagen gewerkt heeft alvorens terug werkloos te vallen ; dat dit middel er op neerkomt te beweren dat de bepaling van artikel 75 en niet die van artikel 75 bis, gewijzigd bij het koninklijk besluit d.d. 26 september 1953, toepasselijk is;

Overwegende dat verzoeker, als gewezen zelfstandig arbeider, zich niet op artikel 75 kan beroepen; dat hij de door artikel 75 bis gestelde voorwaarden moet vervullen;

Overwegende dat krachtens artikel 75 bis « de werknemer die een zelfstandige activiteit heeft gehad, de hoedanigheid van gewoonlijk in loondienst arbeidende werknemer in de zin van artikel 75, lid 1, maar verkrijgt zo hij het bewijs levert dat hij gewerkt heeft en dat de inhoudingen voor maatschappelijke zekerheid op hem zijn toegepast gedurende minstens vierhonderd vijftig arbeidsdagen in de loop van de vier en twintig maanden welke aan de aanvraag om uitkering voorafgaan, indi.en hij van 36 tot minder dan 50 jaar oud is, en gedurende minstens zeshonderd arbeidsdagen in de loop van de zes en dertig maanden welke aan de aanvraag om uitkering voorafgaan, indien hij 50 jaar of ouder is ; dat de werknemer van 36 tot minder dan 50 jaar insgelijks de hm·danigheid van gewoonlijk in loondienst arbeidmde werknemer verkrijgt zo hij kan bewijzen dat hij de voorwaarden vervult welke van de werknemer van 50 jaar of meer vereist worden » ;

Overwegende dat deze bepaling van toep;:Jssing is op de gevallen waarover uitspraak wordt gedaan nadat zij in werking is getreden ; dat verzoeker geen verkregen recht kan doen gelden omdat hij, op grond van de vroegere bepalingen van het organiek besluit en namelijk van artikel 75, recht zou gehad hebben op werkloosheidsvergoeding op grond van de vanaf 30 januari 1953 geleverde werk­prestaties ; dat derhalve de commissie van beroep bij haar beslissing d.d. 26 april 1954 een juiste toepassing van de reglementering heeft gedaan waar zij, na te hebben vastgesteld dat verzoeker de bij de nieuwe bepaling van artikel 75 bis gestelde voorwaarde niet vervulde, heeft beslist dat hij voor de periode vanaf 15 februari 1954 geen recht had op werkloosheidsuitkering,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4500 - ARREST van 14 juli 1955 (IV ct• Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: de hr. Lenaerts, substituut.

VANHOUTTE ( Mr Delvoye) t/ Rijksdienst voor arbeidsbemid­deling en werkloosheid

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET - GRONDWET

Evenmin als de gewone rechtbanken, onderzoekt de Raad van State de grondwettelijkheid van de wetten.

II. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID~ WERKLOOSHEIDSUITKERING- GESCHILLEN (1 tot 5)

liL ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - INRICHTING ( 1)

743

Page 75: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4500)

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- BEVOEGDHEID (2)

V. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -RECHTSPLEGING DER COLLEGES (3)

Vl. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES -- RECHTSPLEGING (3)

1. Wanneer de Regering de klachtencommissies en de commissie van beroep van de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloos~ heid heeft ingericht, heeft zij de wil van de wetgever geëerbiedigd *.

2. Daar deze rechtscolleges beuoegd zijn om uitspraak te doen om~ trent het bestaan van het recht op uitkering, zijn zij ook bevoegd uit te spreken over de verplichting onrechtmatig genoten steun terug te betalen.

3. \.11 anneer de commissie van beroep opnieuw uitspraak doet over een zaak die naar haar door de Raad uan State na vernietiging opnieuw werd verwezen, dient zij niet anders samengesteld te zijn * *.

4. De afwezigheid van vermelding van de namen der leden uan de commissie uan beroep op het betekend afschrift uan de beslissing, heeft geen inuloed op de wettelijkheid van die beslissing wanneer deze namen op de minuut uoorkomen * * *.

5. Uit de betekening uan de beslissing dient niet te blijken dat deze ondertekend werd door de uoorzitter en de griffier van de com~ missie uan beroep.

Gezien het verzoekschrift d.d. 25 september 1953 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 9 juli 1953, waarbij de commissie van beroep inzake werkloosheid de beslissing d.d. 25 september 1 Q'il van de klachtencommissie te Kortrijk bevestigt, die verzoeker van het recht op werkloosheidsuitkeringen uitsluit ; dat de bestreden beslissing aan verzoeker werd betekend 5 augu~tus 1953 ;

Overwegende dat bij beslissing d.d. 18 juli 1951 de directeur van het ge­westelijk bureau te Kortrijk verzoeker van het recht op werkloosheidsuitkeringen uitsloot met ingang van 2 april 1951 en de terugbetaling van de onrechtmatig genoten uitkeringen vorderde ; dat deze beslissing werd bevestigd bij de beslissing van de klachtencommissie te Kortrijk d.d. 25 september 1951. die op haar beurt werd bevestigd door de beslissing d.d. 30 november 1951 van de commissie van beroep ; dat deze laatste beslissing werd vernietigd bij het arrest van de Raad van State d.d. 27 mei 1953 ****, dat steunt op de considerans «dat uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de commissie voor beroep, wanneer zij op 30 november 1951 de bestreden beslissing heeft genomen, samengesteld was uit de voorzitter, één vertegenwoordiger van de werkgevers en twee vertegenwoordigers van de werk­nemers ; dat zodus vijf leden afwezig waren ; dat uit het zittingsblad d.d. 30 november 1951 van de commissie van beroep inzake werkloosheid niet blijkt dat de plaatsvervangende leden werden opgeroepen ; dat derhalve de commissie voor beroep niet regelmatig was samengesteld » ; dat bij hetzelfde arrest de « zaak naar de commissie voor beroep inzake werkloosheid wordt verwezen » ; dat daarop de bestreden beslissing werd genomen die de beslissing d.d. 25 september 1951 van de klachtencommissie te Kortrijk bevestigt ;

744

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de commissie van beroep er toe

* Zie. in dezelfde zin, arrest D' Haencns. nr 11 0 0, van 2 1 februari 1 9 5 5. en de noot. •• Vergelijk: arrest Verschu~ren. nr .-1039. van 31 januari 1955. ""• Zie, in dezelfde zin, arrest Szepesi. nr 3 9 3 ·i. van 2 0 december UJ 5 4. *-*"' Arrest nr 2500.

Page 76: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4500)

gehouden was ambtshalve de wettelijkheid van de inrichting van de klachtencom­missies en de commissie van beroep inzake werkloosheid na te gaan en vast te stellen dat deze colleges geen wettelijk bestaan hebben omdat zij niet door de wet of krachtens de wet werden ingericht ; dat hij bovendien inroept dat, door de terugbetaling van uitkeringen te bevelen, deze colleges in strijd met de bepaling van artikel 92 van de Grondwet uitspraak hebben gedaan over een geschil be­treffende een burgerlijk recht, dat bij uitsluiting tot de kennisneming van de gewone rechter behoort ;

Overwegende dat het organiek besluit van de Regent d.d. 26 mei 1945 aan de klachtencommissies en aan de commissie van beroep inzake werkloosheid, de bevoegdheid toekent uitspraak te doen over het recht op werkloosheidsuitkeringen ; dat uit de bevoegdheid, vast te stellen dat het recht op uitbetaling niet bestaat, volgt dat die colleges ook bevoegd zijn uit te spreken over de verplichting onrecht­matig genoten steun terug te betalen ; dat derhalve enkel dient te worden nagegaan of deze bevoegdheden op regelmatige wijze werden toegekend ;

Overwegende dat noch de gewone rechter, noch de Raad van State de grondwettelijkheid van een wet hebben te onderzoeken ; dat ter zake dient te worden onderzocht of de wetgever het recht op de werkloosheidsuitkering en het daarmede verbonden recht de onrechtmatig genoten steun terug te vorderen, heeft beschouwd als burgerlijke rechten vallende onder toepassing van artikel 92 van de Grondwet of als politieke rechten waarop artikel 93 van de Grondwet toe­passelijk is ;

Overwegende dat het stelsel inzake vergoeding bij werkloosheid is geregeld bij het besluit van de Regent van 26 mei 1945, genomen ter uitvoering van de besluitwet van 28 december 1944 ; dat, volgens deze besluitwet, « de oprichting en de werking van het voorlopig steunfonds voor werklozen bij koninklijk besluit worden geregeld » ; dat het verslag aan de Regent dat deze besluitwet voorafgaat, nader verklaart : « Het bedrag en de voorwaarden waarin de werk!oosheidstege­moetkomingen worden verleend zullen bepaald worden bij besluit van de Regent, dat rekening dient te houden met de ondervinding opgedaan vóór de oorlog » ; dat geen enkele bepaling van de besluitwet zegt onder welke voorwaarden de werkloze recht op werkloosheidsuitkering verkrijgt ; dat het derhalve aan de uitvoerende macht toekwam te beslissen over de wijze van toekenning der uitkeringen, « reke­ning houdend met de ondervinding opgedaan vóór de oorlog » ; dat de Regering klachtencommissies en een commissie van beroep tot stand heeft gebracht naar het voorbeeld van de commissies van reclamaties en de provinciale commissies met beroep bij de raad van beheer van het Nationaal Crisisfonds, die bij het krachtens de wet van 17 mei 1933 uitgevaardigd koninklijk besluit nr 208 J van 31 mei 1933 waren opgericht, en naar het voorbeeld van de klachtencommissies, de commissies van beroep en de commissie voor hoger beroep ingesteld bij het krachtens de wet van 31 juli 1934 uitgevaardigd koninklijk besluit nr 190 van 27 juli 1935 en het uitvoeringsbesluit van 15 mei 1936 ; dat verzoeker laat gelden dat deze bepalingen niet ingeroepen kunnen worden tot staving van de wettelijkheid van de bedoelde commissies, omdat zij werden ingetrokken ; dat de intrekking, die geschied is bij de besluitwet van 28 december 1944, gepaard gaat met de door deze wettelijke bepaling gedane verwijzing naar de vóóroorlogse ondervinding ; dat derhalve de Regering de besluitwet heeft geëerbiedigd wanneer zij de bedoelde administratieve rechtscolleges naar dit voorbeeld heeft ingericht; dat sinds 1945 de wetten, houdende de begrotingen van het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg, uitgaven toestaan voor de werking van de commissies die administratief onder de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid ressorteren, met inbegrip van de klachtencommissies en van de commissie van beroep, ingericht bij het besluit van de Regent van 26 mei 1945 tot regeling van de Rijksdienst voor arbeidsbemid­deling en werkloosheid ; dat de interpretatie, welke de besluitwet heeft gekregen door de wijze waarop de Koning ze had toegepast, is aanvaard door de wetgever die sinds 1945, jaar na jaar, de voor de werking van die commissies nodige kredieten heeft goedgekeurd ; dat namelijk uit het verslag van de commissie van de Senaat van Arbeid en Sociale Voorzorg, belast met het onderzoek van het wetsontwerp houdende de begroting van het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg voor het dienstjaar 1945, blijkt dat de gestemde kredieten ook de

745

Page 77: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

uitgaven voor de werking van de bedoelde rechtscolleges dekken ; dat het middel niet gegrond is ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de samenstelling van de commissie van beroep, wanneer zij de bestreden beslissing nam, niet blijkt uit het hem betekend afschrift van de bestreden beslissing,· zodat het niet mogelijk is na te gaan of deze samenstelling regelmatig was en meer bepaald of zij niet dezelfde was als degene van de commissie van beroep wanneer deze de bij het arrest d.d. 27 mei 1953 van de Raad van State vernietigde beslissing d.d. 30 november 1951 nam; dat verzoeker ook laat gelden dat het hem betekend afschrift van de bestreden beslissing de namen niet vermeldt van de voorzitter en de gr~ffier van de commissie van beroep, zodat niet blijkt dat zij de minuut van deze beslissing hebben ondertekend ;

Overwegende dat boven vermeld arrest van de Raad van State de beslissing van de commissie van beroep d.d. 30 november 1951 vernietigt omdat leden van de commissie van beroep afwezig waren en niet blijkt dat de plaatsvervangers werden opgeroepen ; dat uit geen wettelijke bepaling blijkt dat de samenstelling van de commissie op de zitting d.d. 9 juli 1953 onregelmatig zou zijn, indien mocht blijken dat bepaalde leden ook zitting hadden in deze commissie wanneer zij de beslissing d.d. 30 november 1951 nam;

Overwegende dat uit de overgelegde kopij van de minuut van de bestreden beslissing en uit het zittingsblad van de commissie van beroep van de zitting d.d. 9 juli 1953 blijkt dat de bestreden beslissing door de voorzitter en de griffier is ondertekend ; dat de namen der aanwezige leden er op voorkomen en de oproeping van de afwezige leden en van hun plaatsvervangers er op wordt vermeld ; dat de commissie van beroep regelmatig was samengesteld wanneer zij de bestreden beslissing nam ; dat geen wettelijke bepaling de handtekening oplegt van de voorzitter en de gr~ffier op het betekend afschrift ; dat de omstandigheid, dat het aan verzoeker betekend afschrift de samenstelling van de commissie niet vermeldt, de nietigheid van de bestreden beslissing niet ten gevolge kan hebben ; dat deze middelen niet kunnen worden weerhouden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4501 -ARREST van 14 juli 1955 (IVct• Kamer} Zetel : de hh. 'v7ïanckx, voorzittert l\1ast en Buch, verslaggever: staatsraden. Auditoraat : de hr. Lenaerts, substituut.

ROOTS t/ Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloosheid

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - DATUM II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VORM - AANTE­

KENING TER POST III. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN IV. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID - MIDDEL VAN AMBTSWEGE

Niet ontvankelijk is het verzoekschrift dat niet per ter post aan~ getekend schrijven aan de Raad van State werd gestuurd, zodat het geen vaste datum heeft verkreg·en binnen de termijn bepaald bij artikel 4 van het besluit uan de Regent uan 23 augustus 1948 *.

Dit middel van onontvankelijkheid wordt van ambtswege door de Raad van St.ate opgeworpen.

• Vergelijk : arresten Mazet. nr 916. van 8 juni 19 51, Sach. nr 114 :(. van 12 november 19 51, Gemeenteraadsverkiezingen van Opgritr.bie, n:r 2 2 82. van 17 maart 1 9 5 3, Gemeenteraadsverkie-­zingen van Lont zen. nr 2 3 2 û, van 2 7 maart 1 9 5 3, Biebuyck en consorten, nr 2 4 01, van 2 7 april 195~1. Blasczynska. nr 3808. van 12 november 1954. Croisier, nr 4096, van 18 februari 1H55 en Van Praag en Mertens. n• 4317. van ~1 mei 1955.

746

Page 78: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het verzoekschrift door verzoeker gedagtekend 9 september 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 24 juni 1954, waarbij de commissie van beroep inzake werkloosheid het beroep van verzoeker tegen de beslissing d.d. 13 mei 1954 van de klachtencommissie te Brussel afwijst; dat de bestreden beslissing aan verzoeker werd betekend 13 juli 1954;

Overwegende dat ambtshalve dient te worden opgeworpen dat het verzoek~ schrift, dat niet per ter post aangetekend schrijven aan de Raad van State werd gestuurd, geen vaste datum heeft verkregen binnen de termijn bepaald bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de recht~ pleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat het beroep derhalve niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4502 - ARREST van 14 juli 1955 ( IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter~verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : ·de hr. Similon, substituut.

THYS en consorten ( Mr Mertens) V Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Baraître)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - RECHTSPLEGING - SAMENSTELLING

II. ADMNISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES - SAMENSTELLING III. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE~

VOEGDHEID- MIDDEL VAN AMBTSWEGE IV. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN

- COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID V. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - BEVOEGDHEID

Uit het beginsel dat aan de grondslag ligt van elke beslechting van een geschil, volg·ens welk de rechten der partijen slechts kunnen worden geëerbiedigd wanneer de rechters, die samenwerken voor het wijzen v:an een vonnis, aanwezig waren op al de zittingen waarop het geschil werd voorgedragen en waarop daarover W'erd beraadslaagd, volgt d:at de leden van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goeder·en, die aan de beraadslaging deelnemen, aanwezig moeten gew·eest zijn op de zitting waarop de part~jen werden gehoord *.

Daar de regelmatigheid der samenstelling van de commissie een voorwaarde van haar bevoegdheid is, werpt de Raad van State van

ambtswege de onregelmatigheid op van de beslissing die in overtreding met deze regel werd genomen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 25 januari 1955 ;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 22 november 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie Antwerpen; dat die beslissing aan de partijen werd betekend 27 november 1954 ;

* Zie, in dezelfde zin, de arresten Belgische Staat. n'"" 3 2 9 3 tot 3 2 9 9, van 7 april 1 9 5 4.

747

Page 79: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat bij de bestreden beslissing werd uitspraak gedaan betref~ fende de vergoeding die aan de verzoekers toekwam wegens de oorlogsschade aangericht aan de villa met het daarbij horend stofferend huisraad, gelegen te Klemskerke cl/Haan ; dat de zaak voor de eerste maal werd opgeroepen ter zitting van de commissie van beroep op 21 januarï' 1954; dat, volgens het proces~verbaal, de partijen op die zitting hun middelen voordroegen en de zaak ten gronde bepleitten; dat de commissie was samengesteld uit F. Demunck, voorzitter, J. Verbeke, technisch bijzittér, en C. Elleboudt, bijzitter~gesinistreerde ; dat, nadat de zaak was uitgesteld geworden op onbepaalde datum, de partijen regelmatig werden uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van 6 augustus 1954; dat op die datum de verzoekers om uitstel verzochten en dat de zaak opnieuw op onbe~ paalde datum werd uitgesteld ; dat, zonder nieuwe oproeping der partijen, op 22 november 1954 de bestreden beslissing werd genomen door de commissie van beroep, samengesteld als volgt: F. Demunck, voorzitter, C. Beyaert, technisch bijzitter, en G. Lefere, bijzitter~gesinistreerde ;

Overwegende dat de leden van de commissie van beroep, die de beslissing hebben genomen, niet dezelfde waren als de leden, die de partijen hebben gehoord in hun middelen en pleidooien; dat, bij toepassing van artikel 23 van de geordende wetten op de oorlogsschade, de beslissingen worden genomen door een voor elke zaak afzonderlijk samengesteld college van drie leden; dat deze regel werd ingegeven door het beginsel dat aan de grondslag ligt van elke beslechting van een geschil, volgens welk de rechten der partijen slechts kunnen worden geëerbie~ digd wanneer de rechters, · die samenwerken voor het wijzen van een vonnis, aanwezig waren op al de zittingen waarop het geschil werd voorgedragen en waarop daarover werd beraadslaagd ; dat ter zake de commissie van beroep, zoals ze was samengesteld wanneer de bestreden beslissing werd genomen, niet regel~ matig was samengesteld en derhalve niet bevoegd was te beslissen ; dat dit middel ambtshalve moet worden opgeworpen,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing)

Nr 4503- ARREST van 14 juli 1955 (IVde Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter~verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. S.molders, auditeur.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael) t/ Bailleul

I. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE MILITIEVER~

GOEDING - RECHT OP DE VERGOEDING Il. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITIE MILITIEVER~

GOEDING - GESCHILLEN - COMMISSIE - MOTIVERING DER BE~ SLISSINGEN

Niet gemotiveerd is de beslissing van de commissie die de ver~ goeding toekent aan een persoon die de militair heeft opgenomen toen hij verlaten was, zonder n.a te gaan of de belanghebbende de andere bij artikel 13, 3°, der wet van 9 juli 1951 gestelde vereisten vervult*.

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 september 1953 ;

Gezien het arrest van de IVe kamer van de Raad van State d.d. 14 juli 1954 **, waarbij de debatten werden heropend;

748

*Vergelijk: arrest Belgische Staat. nr 3414, van 3 juni 1954. ** Arrest nr 3633.

Page 80: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwege:1de dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 6 augustus 1953, waarbij de militievergoedingscommissie te Kortrijk het recht van de tegenpartij op de bij de wet van 9 juli 1951 bedoelde militievergoeding erkende;

Overwegende dat de tegenpartij op 5 februari 1952, in hoedanigheid van persoon die de milicien heeft opgenomen, een aanvraag indiende tot het bekomen van de militievergoeding ; dat deze aanvraag op 26 september 1952 door de gemachtigde van de Minister van Binnenlandse Zaken werd verworpen omdat de betrokken milicien, Raes Roger, die sedert I december 1950 onder de wapens was, slechts door de tegenpartij werd opgenomen sedert 25 augustus 1949 en zij derhalve niet kan worden beschouwd als persoon die de militair heeft opgenomen toen deze verlaten was ; dat op beroep van de tegenpartij de bestreden beslissing werd genomen ; dat deze beslissing steunt op de considerans « dat uit het aan­vullend onderzoek is gebleken dat de aanvrager de militair heeft opgenomen toen hij werkelijk verlaten was en alle andere wettelijke voorwaarden vervuld zijn » ;

Overwegende dat de verzoekende partij laat gelden dat de bestreden beslissing een verkeerde toepassing heeft gedaan van artikel 13. 3°, van de wet van 9 juli 1951 daar de tegenpartij de betrokken milicien niet heeft grootgebracht, vermits uit een getuigschrift d.d. 29 juni 1953 van de burgemeester van Ledegem blijkt dat zij de milicien slechts in augustus 1949 heeft opgenomen ; dat de verzoekende partij ook betwist dat de tegenpartij de milicien te haren laste zou hebben gehad daar hij een persoonlijk vermogen genoot dat het belastbaar bedrag van 6.000 frank te boven ging ;

Overwegende dat artikel 13, 3°, van de wet van 9 juli 1951 bepaalt: «Bij ontstentenis van echtgenote van uit de echt gescheiden hetzij in rechte of in feite gescheiden vrouw, van kinderen, van verweesde broeders en zusters ten laste van de militair als bedoeld in afdeling III, is de vergoeding verschuldigd : . . . aan de persoon, die de militair heeft opgenomen toen deze wees of verlaten was, hem grootgebracht en te zijnen laste heeft gehad, bijaldien vaststaat dat hij, op het ogenblik waarop de militair in actieve dienst trad, hij deze werkelijk de plaats zijner ouders innam » ;

Overwegende dat uit het door de burgemeester der gemeente Ledegem over­gelegd en door de bestreden beslissing niet tegengesproken getuigschrift d.d. 29 juni 1953 blijkt, dat de tegenpartij de betrokken milicien eerst in augustus 1949, wanneer hij bijna 19 jaar oud was, heeft opgenomen; dat anderdeels uit een door de werk­gevers van de milicien overgelegd attest blijkt dat hij gedurende de laatste zes maanden vóór zijn indiensttreding een wedde genoot die hoger is dan het belastbaar bedrag van 6.000 frank ; dat, door in die voorwaarden de militievergoeding toe te kennen om de enige reden dat de aanvrager de militair heeft opgenomen toen hi} werkelijk verlaten was, zonder na te gaan of de andere bij artikel 13, 3", gestelde voorwaarden voorhanden zijn en onder meer of de tegenpartij de betrokken milicien heeft grootgebracht en te haren laste heeft gehad, de bestreden beslissing ten opzichte van bovenvermeld artikel 13, 3", niet is verantwoord,

(Vernietiging - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 4504 - ARREST van 14 juli 1955 ( IVrle Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Claes, substituut.

LAMPAERT (Mr Buch) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN - COMMISSIE VAN BEROEP -­BEVOEGDHEID (I tot 4. en 6)

II. VERGOEDINGSPENSIOENEN - INV ALIDITEITSPENSIOENEN -GERECHTIGDEN- POLITIEKE GEVANGENEN (2 en 3)

749

--------------------------------

Page 81: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4504)

III. VERGOEDINGSPENSIOENEN - INVALIDITEITSPENSIOENEN - RECHTSPLEGING - INDIENING VAN DE AANVRAGEN ( 4 en 5)

IV. VERGOEDINGSPENSIOENEN - COMMISSIE VAN BEROEP -RECHTSPLEGING (6)

1. De commissie van be~oep doet in laatste aanleg uitspraak over de toedracht der feiten, onder meer over de gevolgtrekkingen te halen uit een medisch getuigschrift.

2. Zij treedt niet buiten de perken van haar beoordelingsmacht, wanneer zij oordeelt dat het geheel van de gegevens van het dossier, waarnaar zij verwijst, het tegenbewijs levert van het vermoeden vol~ gens hetwelk de gerechtigden van het statuut der politieke gevangenen op de dag van hun aanhouding vrij zijn van alle kwetsuren, wondver~ schijnselen of ziekten *.

3. Waar zij de hechtenisperiode van de politieke gevangene vast~ stelt op de periode bepaald door de aanvaardingscommissie van beroep voor politieke g.evangenen en hun rechthebbenden, doet zij zelf geen uitspraak over het tijdperk van de gevangenzitting.

4. De pensioenaanvragen moeten de cJuidelijke aard van de aan~ gevoerde lichamelijke schade opgeven.

5. De commissie van beroep blijft binnen de perken van haar beoordelingsmacht, wanneer zij beslist dat de in een nieuwe aanvraag aangevoerde kwalen niet treden binnen het kader van de kwalen die in een vroeger afgewezen aanvraag waren aangevoerd.

6. W an.neer de commissie van beroep uitspraak moet doen over een kwestie van medische aard, is zij bevoegd om de gerechtelijk~ geneeskundige dienst te belasten met een nieuw onderzoek van het slachtoffer.

Gezien het verzoekschrift d.d. 11 oktober 1952 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 25 juli 1952, waarbij de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen de aanvraag van verzoeker tot het bekomen van een vergoedingspensioen afwijst ; dat de bestreden beslissing werd betekend 16 augustus 1952;

Overwegende dat verzoeker op 14 december 1942 wegens zijn vaderland­lievend gedrag door de bezettende overheid werd aangehouden ; dat hij op 11 augustus 1945 een vergoedingspensioen aanvroeg wegens lichamelijke verzwakking, tandenverlies, slechte spijsvertering en kwetsuur ; dat op 24 mei 1949 de commissie voor vergoedingspensioenen te Gent de aanvraag afwees ; dat, op beroep van verzoeker, ook de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen de aanvraag afwees omdat de gehoorvermindering, de bronchitis en de functiestoornis der vingers in de oorspronkelijke aanvraag niet regelmatig werden ingeroepen, omdat geen schadelijk feit, te wijten aan de gevangenschap, werd vastgesteld voor de kwetsuur aan het rechter been en voor de verzwakking, en omdat het vastgestelde invaliditeitsprocent voor tandenverlies het vereiste minimum niet bereikte ;

Overwegende dat verzoeker op 2 juli 1949 een nieuwe aanvraag deed, wegens gedeeltelijke doofheid langs beide zijden en wegens chronische bronchitis met emphyseem ; dat, steunende op het protocol van medische expertise door de gerechtelijk-geneeskundige dienst d.d. 11 augustus 1949, de commissie voor vergoedingspensioenen te Gent, bij beslissing d.d. 21 februari 1951, verzoeker voorstelde tot het bekomen van een voorlopig pensioen, berekend op 50 t.h. inva-

• Vergelijk: arresten Van Herck. nr 886. van 18 mei 1951. en Roubinet, nr 2172. van 5 februari 1953, en de noot.

750

Page 82: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4504)

liditeit ; dat, op beroep van de tegenpartij, de co=IsSle van beroep, nadat de gerechtelijk-geneeskundige dienst op 7 juli 1951 het protocol van medische expertise had ingebracht, de aanvraag van verzoeker bij beslissing d.d. 25 juli 1952 afwees, steunende: 1 o op de gegevens van het dossier en in het bijronder op de door verzoeker over­

gelegde medische attesten, waarin geen gewag wordt gemaakt van doofheid ; 2° op de door haar ingewonnen inlichtingen ; 3° op het feit dat bij een geneeskundige expertise op 4 april 1946 de longen van

verzoeker normaal werden bevonden ; 4° op de besluiten van de gerechtelijk geneeskundige dienst, volgens welke noch

aanrekenbare invaliditeit noch oorzakelijk verband bestaat wat betreft de in 1949 ingeroepen bronchitis ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen genomen beslissing de wet schendt « wanneer zij beslist dat de periode van politieke gevangenschap eindigt op 29 november 19H »; dat verzoeker laat gelden dat alle gevolgtrekkingen hierop gebaseerd, nietig zijn ;

Overwegende dat de tegenpartij terecht laat gelden dat de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen zich er toe beperkt, vast te stellen dat de periode van politieke gevangenschap eindigt op 29 november 1944 en dat het tijdperk van 30 november 19H tot 4 mei 1945 niet in aanmerking kan worden genomen als politieke gevangenschap; dat deze vaststelling overeenstemt met de beslissingen d.d. 21 december 1948 van de aanvaardingseemmissie voor politieke gevangenen en hun rechthebbenden en d.d. 28 maart 1949 van de aanvaardings­eemmissie van beroep voor politieke gevangenen en hun rechthebbenden, welke de hechtenisperiode van verzoeker vaststellen van 14 december 1942 tot 29 november 1944; dat, in strijd met de bewering van verzoeker, de commissie dus geenszins uitspraak doet over het tijdperk van gevangenzitting ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissing ten onrechte opwerpt dat verzoeker in zijn pensioenaanvraag van 1945 de kwalen heeft beperkt, daar integendeel : « 1° de aangeduide kwalen van algemene aard zijn;

2° de verklaringen van verzoeker deze niet zijn van een dokter ; 3° geneeskundige getuigschriften in de administratieve bundel werden neergelegd

en niet teruggevonden en andere getuigschriften een tweede maal moesten worden ingeleverd en dan vanzelfsprekend een andere datum droegen » ;

Overwegende dat de commissie van beroep terecht heeft vastgesteld dat in de door verzoeker in 1945 aanvankelijk ingediende pensioenaanvraag er geen sprake is van doofheid, noch van bronchitis; dat zij binnen de perken van hare beoordelingsmacht blijft, wanneer zij oordeelt dat de in 1949 ingeroepen speci.lieke kwalen van doofheid en bronchitis niet « als kwalen van algemene aard » kunnen worden gecatalogeerd ; dat bovendien artikel 19 van de geordende wetten op de vergoedingspensioenen bepaalt dat de- pensioenaanvragen de duidelijke aard van de aangevoerde lichamelijke schade moeten opgeven ; dat verzoeker ten slotte niet aanwijst welke getuigschriften in het dossier niet werden teruggevonden, zodat een eventuele schending der rechten van verdediging niet in aanmerking kan worden genomen;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de commissie van beroep de wet heeft geschonden door de gerechtelijk-geneeskundige dienst te belasten met een nieuw onderzoek van verzoeker ;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat zij verzoeker aan een nieuw geneeskundig onderzoek heeft onderworpen krachtens artikel 45, § 4, van de geordende wetten op de vergoedingspensioenen, luidens welk het hoger beroep wordt voorgelegd aan een commissie van beroep, die de aanvrager in zijn middelen hoort en die eventueel, na nieuwe besluiten van de gerechtelijk-geneeskundige dienst, in laatste aanleg uitspraak doet ; dat de commissie van beroep aldus gerechtigd was, daar het een medische kwestie betrof, verzoeker aan een nieuw onderzoek te onderwerpen ; ·

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissing strijdig is met artikel 9 van de wet van 26 februari 1947 het statuut regelende van de politieke gevangenen en hun rechthebbenden, luidens welk de rechthebbenden op deze wet,

751

Page 83: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

behoudens tegenbewijs en voor zover zij binnen de wettelijke termijnen een grondig medisch onderzoek hebben ondergaan, vrij worden geacht van alle kwetsuren, wondverschijnselen of ziekten, op de dag van hun aanhouding ;

Overwegende dat dit middel niet kan worden weerhouden ; dat de commissie van beroep artikel 9 van de wet d.d. 26 februari 1947 niet heeft geschonden door te oordelen dat het tegenbewijs geldig geleverd is door het geheel van de elementen, die in het dossier voorkomen en waarnaar de beslissing verwijst ;

Overwegende dat verzoeker ten slotte laat gelden dat de commissie van beroep haar macht heeft overschreden « door verkeerde gevolgtrekkingen te halen uit het attest van Dr Charon zowel op feitelijk als op medisch gebied » ; dat dit middel de toedracht der feiten betreft, waarover de commissie in laatste aanleg uitspraak doet ; dat het derhalve niet kan worden weerhouden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4505 - ARREST van 14 juli 1955 (IV ct• Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. De Pover, substituut.

VAN DEN ABEELE ( Mr Verdoodt) t/ Regie van telegraaf en telefoon, vertegenwoordigd door de Minister van Ver~ keerswezen

I. REGIE VAN TELEGRAAF EN TELEFOON- PERSONEEL-- SIG­NALEMENT ( 1 tot 3)

11. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - VOORSTEL ( 1)

UI. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP -ADVIES (2)

IV. RIJKSPERSONEEL- SIGNALEMENT (3) V. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -

MOTIEVEN (3)

1. Niet vatbaar voor vernietiging is de akte waarbij de hiërar~ chische meerdere het signalement van een personeelslid der Regie van telegraaf en telefoon voorstelt.

2. Hetzelfde geldt wat betreft het advies waarbij de raad van beroep zich uitspreekt over het bezwaarschrift door het personeelslid ingediend tegen het voorstel van de hiërarchische meerdere.

3. Daar de regelen voor de werking van de departementale raden van beroep op de raad van beroep van de Regie toepasselijk werden gemaakt, is deze raad van beroep er toe gehouden zijn adviezen met redenen te omkleden.

Wanneer de raad van beroep oordeelt het voorstel van de hiër~ archische meerdere te moeten volgen doch daarbij betreurt dat het aan dit voorstel gehechte verslag weinig concrete gegePens bevat, bedoelt hij niefj de gegePens van dit verslag als grondslag van zijn adPies te weerhouden. Dergelijke vaststelling volstaat derhalve niet om dit ad~ vies te motiveren.

Waar de Minister het signalement toeken.t op grond van ee.n niet gemotiveerd advies. schendt hij een substantieel vormvoorschrift.

752

Page 84: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4505)

Gezien het verzoekschrift d.d. 15 februari 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van : 1° de beslissing d.d. 8 december 1953, waarbij de Minister van Verkeerswezen

weigert verzoeker met het verdienstecijfer nr I aan te schrijven ; dat deze beslissing aan Vèrzoeker werd betekend 17 december 1953 ;

2° het voorafgaand advies van de raad van beroep d.d. 30 november 1953 ; 3o het verslag d.d. 29 september 1953 van de hoofdingenieur-directeur, overste

van verzoeker ; Overwegende dat aan verzoeker, onderbureelhoofd bij de Regie van telegraaf

en telefoon, op 18 januari 1949 de aanschrijving « grote keus» werd verleend; dat op 29 september 1953 de hoofdingenieur-directeur een verslag indiende dat besloot als volgt: «Het is dhr Van den Abeele niet gelukt mij er van te overtuigen dat hij de "grote keus" waard is en in geweten moet ik, mede ingevolge de laatste paragrafen van omzendbrief nr 20 van 1953, hem voor de verlaging tot aanschrij­ving I voorstellen » ; dat op 30 november 1953 de raad van beroep van de Regie het volgend advies uitbracht: «dat het door Van den Abeele ingesteld beroep alleen het signalement betreft voorkomende in het verslag van 29 september 1953 van zijn onmiddellijke overste ; dat, wat de grond van de zaak betreft, het onder­zoek van de zaak door de raad er toe leidt het besluit van bedoeld verslag over te nemen en te bevestigen, alhoewel het te betreuren valt dat dit verslag weinig concrete gegevens bevat ; dat, om deze redenen, de raad bij eenparigheid van stemmen van advies is dat dhr Van den Abeele dient aangeschreven met nr 1 »; dat daarop de Minister van Verkeerswezen de bestreden beslissing nam met verwijzing naar het advies van de raad van beroep ;

Overwegende dat het sub 2° bestreden advies waardoor de Minister niet is gebonden, en het sub 3° bestreden verslag geen uitvoerbare beslissingen zijn in de zin bedoeld bij artikel 9 van de wet van 23 december 1946 ; dat het beroep, wat deze punten betreft, niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat, wat de sub 1~ bestreden beslissing betreft, verzoeker laat gelden dat de bestreden beslissing niet naar behoren is gemotiveerd ;

Overwegende dat, krachtens de bijzondere order nr 48 van 8 november 1951, bij de Regie van telegraaf en telefoon een raad van beroep werd ingesteld waaraan onder meer de bevoegdheid van de afgeschafte commissie van beroep voor signalementen werd toegekend ; dat de betrokken ambtenaar het recht heeft voor deze raad te verschijnen wanneer het gaat om de herziening van zijn signalement ; dat, na onderzoek, de raad advies uitbrengt over de vragen tot herziening van aanschrijvingen ; dat de eindbeslissing door de Minister wordt genomen na advies van de raad van beroep ;

Overwegende dat uit een beslissing d.d. 21 oktober 1950 van de Minister van Verkeerswezen blijkt dat de regelen voor de werking van de departementale raad van beroep, ingericht bij het koninklijk besluit d.d. 2 oktober 1937 houdende statuut van het Rijkspersoneel, eveneens op het personeel van de Regie van toepassing zijn; dat derhalve de regel bepaald bij de artikelen 83, 91, en 94 van dit statuut, krachtens welke de adviezen van de raad van beroep met redenen dienen te worden omkleed, ook op de adviezen uitgebracht door de raad van beroep van de Regie van telegraaf en telefoon toepasselijk is;

Overwegende dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de raad van beroep ter zake tot een onderzoek is overgegaan ; dat hij zich heeft vergenoegd te verwijzen naar het verslag d.d. 29 september 1953 van de hoofdingenieur­directeur, overste van verzoeker ; dat uit de bewoordingen van het advies, luidens welk « het te betreuren valt dat dit verslag weinig concrete gegevens bevat », moet worden afgeleid dat de raad de gegevens van dit verslag niet kan weer­houden als grondslag van zijn advies ; dat dit advies geen andere motivering inhoudt en derhalve niet naar behoren is gemotiveerd ;

Overwegende dat de Minister gehouden is zijn beslissing te nemen nadat de raad van beroep zijn advies op regelmatige wijze heeft uitgebracht ; dat die vorm terzake niet werd nageleefd, daar het onregelmatig gegeven advies niet dienstig kan worden ingeroepen,

753

Page 85: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(Vernietiging van de beslissing d.d. 8 december 1953 van de Minister van Verkeerswezen - kosten ten laste van de Staat)

N' 4506 - ARREST V<illl 14 juli 1955 ( IVcte Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Debaedts, substituut.

SYMONS ( Ivir Hautekier) t/ Gemeente Bonheiden - Tussen­komende partij : Scheers ( Mr Smets)

I. GEMEENTEPERSONEEL - VELDWACHTER - BENOEMING ( 1 tot 3)

I I. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP-- VOORDRACHT VAN KANDIDATEN (1)

lii. PRIORITEIT VOOR OPENBARE AMBTEN TOELATING BENOEMING BIJ BEVORDERING (2)

IV. PRIORITEIT VOOR OPENBARE AMBTEN TOELATING ALGEMEENHEDEN (3)

V. GEMEENTEN- GEMEENTERAAD -- WERKING (3)

1. Het Poordragen door de gemeenteraad van de kandidaten voor de betrekking van veldwachter is griefhoudend voor de kandidaten die niet werden voorgedragen *.

2. De gemeenteraad maakt een regelmatig gebruik van zijn recht Pan appreciatie, wanneer hij oordeelt dat een gemeentewerkman in vast verband, die door een examen de nodige geschiktheid heeft bewezen, mag worden bevorderd tot veldwachter op grond van de hoedanig­heden waarvan hij bij de uitoefening zijner lagere bediening heeft blijk gegeven**.

3. Het geheim van de stemming, voorgeschreven door artikel 66 der gemeentewet, is enkel een uormvereiste dat de gemeenteraad, die de kandidaten voor de graad van veldwachter voordraagt, niet belet de uoorschriften uan de wetten op de prioriteitsrechten in acht te nemen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 11 augustus 1953 ; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 30 september 1953 ; Gelet op het bevel d.d. 7 oktober 1953, waarbij in de aanvraag tot tussenkomst

•an Scheers Corneel wordt bewilligd ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 25 juni 1953, waarbij de gemeenteraad van Bonheiden Scheers C. en Goovaerts P. als Gmdidaten voor de benoeming tot veldwachter der gemeente voordroeg;

Overwegende dat zeven candidaten, waaronder verzoeker, Scheers C. en Goovaerts P., hun aanvraag indienden voor de vacant verklaarde plaats van veldwachter van de gemeente Bonheiden ; dat in de zitting van 25 juni 1953 de gemeenteraad vaststelde dat verzoeker bij de eerste lijst der voorkeurrechthebbenden moest worden ingedeeld en Goovaerts P. bij de derde lijst; dat hij eveneens vaststelde dat Scheers C., gemeentewerkman in vast verband, bij wijze van bevor­dering mocht worden voorgedragen, en vervolgens bij geheime stemming besliste

* Zie. op dat punt, de arresten La bar nr :~ 1 0 5, van 2 8 januari 105ft, en de noot en Dt> ::vdf. n' 4152. van 15 maart 1955.

* Vf'rÇJelijk: Mresten Heyvaerf. "" "'' ~r~ -,.,., 1" i11l; 1959 Pn l.abar, voornoemd.

Page 86: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Scheers C. en Goovaerts P. voor de bediening van veldwachter voor te dragen; Overwegende dat de tegenpartij inroept dat het beroep niet ontvankelijk is

daar het gericht is tegen een louter voorbereidende maatregel en de verzoeker niet doet blijken van het bij artikel 11 van de wet van 23 december 1946 vereiste belang ; dat zij tot staving van dit middel laat gelden dat de voordracht slechts het begin is van de eigenlijke akte van benoeming en dat de gouverneur, krachtens het tweede lid van artikel 129 van de gemeentewet, het recht heeft de voor­gedragen candidaten af te wijzen en ambtshalve tot een benoeming kan overgaan ;

Overwegende dat in het normaal verloop van de benoemingsprocedure de benoeming slechts kan geschieden onder de voorgedragen candidaten ; dat de gouverneur niet verplicht is de gemeenteraad te verzoeken andere candidaten voor te dragen en dat, zolang de gouverneur niet heeft beslist van die bevoegdheid gebruik te maken, zijn keuze is beperkt tot de twee voorgedragen candidaten ; dat uit deze beperking van de keuze van de gouverneur volgt dat de voordracht van candidaten door de gemeenteraad griefhoudend is voor de candidaat die niet werd voorgedragen ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat Scheers C. niet bij wijze van bevordering kon worden benoemd, daar de bediening van veldwachter een aan­vangsbediening is en dat bovendien de bediening van gemeentewerkman, door hem uitgeoefend, van geheel andere aard is dan die van veldwachter ;

Overwegende dat de gemeenteraad een regelmatig gebruik heeft gemaakt van zijn recht van appreciatie, wanneer hij heeft geoordeeld dat een gemeente­werkman in vast verband, die door een examen de nodige geschiktheid heeft bewezen, mag worden bevorderd tot veldwachter, op grond van de hoedanigheden waarvan hij bij de uito<>fPning zijner lagere bedierliuy heeft blijk gegeven ;

Overwegende dat verzoeker terecht voorhoudt dat de voordracht van Goovaerts P. in strijd is met de artikelen 2. 5 en 8 van de wet van 3 augustus 1919 - 27 mei 1947 op de prioriteitsrechten, daar verzoeker was ingedeeld bij de eerste lijst en Goovaerts slechts bij de derde lijst ; dat de tegenpartij ten onrechte inroept dat de beslissing regelmatig is omdat, krachtens artikel 66 van de ge­meentewPt, de uitslag van de geheime stemming dient te worden geëerbiedigd ; dat inderdaad artikel 66 enkel vormvereisten voorschrijft en dat de gemeenteraad slechts een beslissing kon nemen binnen de grenzen gesteld door de wet, ter zake binnen de grenzen gesteld door de wet van 3 augustus 1919 - 27 mei 1947,

(Vernietiging van de beslissing d.d. 25 juni 1953 van de gemeenteraad van Bonheiden, in zover daarbij Goovaerts P. wordt voorgedragen voor de benoeming tot veldwachter -- kosten van het inleidend verzoekschrift en van het vprzoek­schrift tot tussenkomst te verdelen tussen verzoeker en de tegenpartij)

Nr 4507 -- ARREST van 14 juli 1955 ( IVcte Kamer) Zetel : de hh. Vranckx. voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Claes, substituut.

DE KRUYK (Mr Dyck) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie ( Mr Desmarez)

I. VREEMDELINGEN - VREEMDELINGENPOLITIE (I tot 4) II. ADMINISTRATIEVE AKTEN - BETEKENING (I) liL ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN

MOTIEVEN (2)

1. De ongeldigheid van de akte van betekening van een uitzet­tingsbevel kan de regelmatigheid van die maatregel niet aantasten.

2. De Minister van Justitie is niet verplicht in het uitzettingsbevel de feiten aan te geven welke hem tot het nemen van die maatregel hebben aangezet. Het volstaat dat hij opgeeft welke van de in artikel

755

Page 87: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4507)

3, 2°, der wet van 28 maart 1952 bedoelde buitengewone omstandig~ heden hij in overweging neemt en dat het bestaan van die omstandig~ heid uit het dossier blijkt *.

3. Een voor zes maand op grond van artikel 2, A, der wet van 28 maart 1952 gegeven toelating tot verblijf, kan niet worden gelijk~ gesteld met de onder B van hetzelfde artikel bedoelde toelating zich in het Rijk te vestigen.

4. Het vestigings~ en arbeidsverdrag, op 20 februari 1933 te Geneve met Nederland gesloten en door de wet van 2 juni 1934 goedgekeurd, is geen beletsel voor de uitzetting der Nederlandse on~ derhorigen die uit een oogpunt van handhaving der openbare orde en openbare zedelijkheid ongewenst zijn * *.

Gezien het verzoekschrift d.d. 19 augustus 1954 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van het aan verzoek­ster op 22 juli 1954 gegeven bevel het Rijk te verlaten met verbod er terug te keren ; dat dit bevel aan verzoekster werd betekend op 30 juli 1954 ;

Overwegende dat verzoekster en haar echtgenoot Breukink Johannes Neder­landers zijn ; dat aan verzoekster op 22 juli 1954 bevel werd gegeven het Rijk te verlaten met verbod er terug te keren, behoudens bijzondere toelating van de Minister van Justitie; dat dit bevel werd genomen op grond van artikel 3, 2", van de wet van 28 maart 1952 op de vreemdelingenpolitie en steunt op de considerans dat verzoekster niet in het bezit is van de vergunning zich in het Rijk te vestigen en dat haar aanwezigheid nadelig wordt geacht voor de openbare orde ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat de akte van betekening, waarbij afschrift van het bestreden uitzettingsbevel was gevoegd, nietig is wegens het gebrek aan datum en dat derhalve, bij toepassing van de bepalingen van artikel 6 van de wet van 28 maart 1952, het bestreden bevel niet geldig werd betekend ;

Overwegende dat de gegrondheid van dit middel niet dient te worden onderzocht, daar de ongeldigheid van de akte van betekening de regelmatigheid van het bestreden bevel niet zou aantasten ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat het bestreden uitzettingsbevel niet naar behoren is gemotiveerd : I" omdat het niet aangeeft door welke handelingen verzoekster aanleiding gaf tot

een storing van de openbare orde ; 2" omdat, in strijd met de considerans, verzoekster in het bezit was van de

vergunning zich in het Rijk te vestigen ; Overwegende dat .luidens artikel 3, 2", van de wet van 28 maart 1952, de

Minister van Justitie de vreemdeling, wiens aanwezigheid hij voor de openbare orde, de veiligheid of de economie van het land gevaarlijk of nadelig acht, kan terugwijzen ; dat de tegenpartij niet verplicht is in het uitzettingsbevel de feiten aan te geven welke haar tot het nemen van die maatregel hebben aangezet ; dat zij aan de vereiste motivering voldoet wanneer zij opgeeft welke van de in boven­vermeld artikel 3, 2", van de wet van 28 maart 1952 bedoelde buitengewone omstandigheden zij in overweging nam om tot de uitzetting te beslissen ; dat, ter zake, de tegenpartij als reden van uitzetting opgeeft dat de aanwezigheid van verzoekster schadelijk wordt geacht voor de openbare orde en dat uit het door haar overgelegd administratief dossier blijkt dat deze considerans steunt op de gedragingen op zedelijk gebied van verzoekster ; dat aldus de tegenpartij haar bevel op dit punt naar behoren heeft gemotiveerd ;

Overwegende dat de wet van 28 maart 1952 een duidelijk onderscheid maakt tussen de toelating in het Rijk binnen te komen of er te verblijven (artikel 2, A) en de toelating zich in het Rijk te vestigen (artikel 2, B) ; dat de toelating tot verblijf slechts geldig is gedurende zes maand en wordt vastgesteld door het

*Zie, in dezelfde zin. arrest Vayr, n~" 4187. van 29 maart 1955. ** Zie, aangaande dit verdrag. het arrest Pi eters, nr 2 7 8 5. van 3 0 september 19 5 3.

756

Page 88: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 december 1953), terwijl de toelating tot vestiging geldig is voor twee jaar en wordt vastgesteld door de identiteitskaart (artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 december 1953) ; dat verzoekster, die slechts in het bezit was van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, geen toelating tot vestiging had bekomen, en dat derhalve het middel in feite faalt ;

Overwegende dat verzoekster inroept dat het bestreden uitzettingsbevel de wet van 2 juni 1934 tot goedkeuring van het vestigings- en arbeidsverdrag, ge­sloten op 20 februari 1933 te Genève met Nederland, heeft geschonden ; dat zij betoogt dat, op grond van artikel 1, § 1. van dit verdrag, de onderdanen van ieder der Hoge Verdragsluitende partijen de bevoegdheid zullen hebben zich naar het grondgebied der andere partij te begeven, zich daar te vestigen, zich te ver­plaatsen, een verblijfplaats te kiezen en het land te verlaten, op voorwaarde zich te gedragen naar de daar te lande geldende wetten en verordeningen ;

Overwegende dat, krachtens het tweede lid van artikel 1, § 1, van dit verdrag, de Nederlanders « die als ongewenst zouden moeten worden aangemerkt, ... uit een oogpunt van handhaving der openbare orde en openbare zedelijkheid ... » uit het land kunnen worden gezet ; dat derhalve de tegenpartij de bepalingen van bovenvermeld verdrag niet heeft geschonden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoekster)

N'" 4508- ARREST van 14 juli 1955 (lVcte Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Lenaerts, substituut.

MAES en consorten t/ Bestendige deputatie van de provincieraad van Oost~ Vlaanderen, Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Arbeid en Sociale V oorzorg ( Mrs De Weert en Stordeur) en flrma « Tissage de la Dendre »

I. ARBEID - ARBEIDSBESCHERMING - GEVAARLIJKE. ONGE­ZONDE EN HINDERLIJKE INRICHTINGEN (1, 3 en 4)

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ (1 en 2)

111. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- BELANG (3) IV. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- TERMIJNEN (4)

1. Het koninklijk besluit dat, op beroep, toelating verleent om een gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichting te exploiteren is geen administratieve beslissing in betwiste zaken.

De beneficiant uan de toelating kan derhalve geen tegenpartij zijn bij een beroep tot vernietiging van dat koninklijk besluit.

2. Dient buiten de zaak gesteld te worden, de administratieve overheid waarvan geen enkele akte wordt bestreden.

3. Degene wiens beroep tegen de beslissing van de bestendige deputatie door de Koning werd ingewilligd, heeft er g·een belang bij de vernietiging van het koninklijk besluit te vorderen.

4. De termijn van beroep tot vernietiging van het besluit waarbij de toelating wordt verleend, gaat in met de aanplakking van dat besluit overeenkomstig artikelen 12 en 13 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming.

757

Page 89: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

V. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - VOORWERP

Het beroep is zonder voorwerp in de mate waarin het de vernie~ tig·ing vordert van een akte die werd ingetrokken.

Gezien het verzoekschrift d.d. 13 augustus 1954;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging : I o van het koninklijk besluit van 10 oktober 1951 houdende vernietiging van het

besluit d.d. 22 december 1950 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, waarbij aan de ifirma « Tissage de la Dendre » toelating werd verleend 24 getouwen bij haar te Aalst reeds bestaande weverij te voegen ;

2" van het koninklijk besluit van 10 december 1952, waarbij de door de bestendige deputatie verleende toelating tot uitbreiding van de machinale weverij « Tissage de la Dendre » herleid wordt tot de termijn van één jaar, bij wijze van proef ;

3° van het koninklijk besluit van 15 september 1953, waarbij de toelating, verleend door de be3tendige deputatie bij beslissing d.d. 9 mei 1952, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 december 1952, wordt vervangen door een toelating om 18 weefgetouwen in bedrijf te nemen tot 31 december 1953 en de omvor­mingskabien in bedrijf te nemen tot 19 november 1976;

Overwegende dat de eerste tegenpartij buiten de zaak dient te worden gesteld ; dat inderdaad de door haar genomen beslissingen niet worden bestreden ;

Overwegende dat de derde tegenpartij eveneens buiten de zaak dient te worden gesteld ; dat zij inderdaad geen administratieve overheid is en dat de bestreden beslissingen geen beslissingen in betwiste zaken zijn, waarbij zij als partij zou zijn betrokken ;

Overwegende dat, wat betreft het koninklijk besluit d.d. 10 oktober 1951, de verzoekende partijen niet doen blijken van het bij artikel 11 van de wet van 23 december 1946 vereiste belang ; dat inderdaad dit koninklijk besluit het beroep van de verzoekende partij Maes A. tegen de beslissing d.d. 22 december 1950 van de bestendige deputatie van de provincieraad inwilligde en de door de ilirma « Tissage de la Dendre » aangevraagde vergunning weigerde ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 15 september 1953 het koninklijk besluit van 10 december 1952 vervangt ; dat derhalve het beroep, in zover het is gericht tegen het koninklijk besluit van 10 december 1952, geen voorwerp heeft ;

Overwegende dat, krachtens de artikelen 12 en 13 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, gewijzigd bij besluit van de Regent van 6 juli 1946, de besluiten waarbij de bedoelde toelatingen worden gegeven, worden bekendgemaakt door aanplakking gedurende tien dagen aan het gemeentehuis en aan de zetel van het bedrijf ; dat niet wordt betwist dat die bekendmaking van het koninklijk besluit van 15 september 1953 ter zake is geschied vanaf 5 november 1953 ; dat het beroep pas werd ingediend op 13 augustus 1954, dit is na het verstrijken van de termijnen bepaald bij artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling adminis­tratie van de Raad van State,

(Verwerping -- kosten ten laste van verzoekers)

N• 4509- ARREST van 14 juli 1955 (IVd• Kamer} Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Debaedts, substituut.

ST AD OOSTENDE ( Mr Verougstraete) t/ Belgische Staat. vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken (de hr. Dewael)

I. GEMEENTEN - VOOGDIJ OVER DE GEMEENTEOVERHEDEN -VERNIETIGING (1 en 2)

758

Page 90: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4509)

11. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­VOEGDHEID ( 1)

lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET - VROEGERE ONWETTIGE AKTEN (2)

1. Het komt de Raad van State toe na te gaan of de hogere overheid, bij de uitoefening harer voogdij, binnen de perken van haar bevoegdheid is gebleven.

2. De voogdijhebbende overheid overschrijdt haar macht wanneer zij een beslissing van het schepencollege vernietigt om redenen die niet eigen zijn aan deze beslissing, maar die eigen zijn aan een vroegere beslissing die definitief is geworden en waarvan zij slechts de toe­passing is.

Gezien het verzoekschrift d.d. 4 mei 1954, ingediend door het college van burgemeester en schepenen der stad Oostende, daartoe gemachtigd door de ge­meenteraad bij beslissing d.d. 21 april 1954;

o~~rwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van het koninklijk besluit van 20 februari 1954, waarbij werden vernietigd de beslissingen d.d. 21 september, 24 en 30 november 1953, van het college van burgemeester en schepe­nen van de stad Oostende, welke onderscheidenlijk tot voorwerp hadden de vaststelling van het programma van het vergelijkend examen voor het aanleggen van een reserve van tien klerken, de vaststelling van de uitslag van dit examen en de rangschikking van de candidaten ;

Overwegende dat het college van burgemeester en schepenen der stad Oostende op 4 september 1953 besliste een oproep uit te schrijven voor het aanleggen van een wervingsreserve van tien klerken in vast verband en de algemene benoemingsvoorwaarden vaststelde, op 21 september 1953 het programma opmaakte van het vergelijkend examen, op 24 november 1953 de uitslag van dit examen vaststelde en bij beslissing d.d. 30 november 1953 de rangorde van de nieuwe wervingsreserve van de tien klerken bepaalde ; dat deze vier beslissingen op 10 december 1953 in het provinciaal bestuur toekwamen; dat op 21 december 1953 de gouverneur van de provincie West-Vlaanderen deze beslissingen schorste; dat de bestendige deputatie van de provincieraad bij beslissing d.d. 24 december 1953 het besluit van de gouverneur handhaafde ; dat deze beslissing aan de leden van het college van burgemeester en schepenen werd bekendgemaakt in vergadering van 11 januari 1954; dat de beslissingen d.d. 21 september, 24 en 30 november 1953 van het college van burgemeester en schepenen werden vernietigd bij het koninklijk besluit van 20 februari 1954, dat steunt op de considerans « ... dat, zo genoemde wet (d.i. de wet van 28 juni 1932) de ondergeschikte openbare besturen en overheden met een eentalig regime niet verbiedt aan hun personeelsleden de kennis van de tweede landstaal op te leggen, het nochtans de tutelaire macht behoort er voor te waken dat het uitoefenen van de vrijheid welke zij in dit opzicht genieten verenigbaar blijve met de vereisten van het algemeen belang en de geest van de taalwet ; . . . dat het schepencollege van Oostende, waar het vereiste dat het examen over de kennis van de Franse taal reeds bij de aanwerving moest afgenomen worden, het algemeen belang gekrenkt heeft » ;

Overwegende dat de tegenpartij voorhoudt dat de motivering van het bestreden koninklijk besluit alleen op de krenking van het algemeen belang berust, dat de overwegingen welke- er aan ten grondslag liggen uitsluitend tot het appreciatierecht van de tutelaire overheid behoren en dat het de Raad van State niet toekomt zich in de plaats te stellen van de overheid die, overeenkomstig de artikelen 86 en 87 van de gemeentewet, over het algemeen belang moet waken ;

Overwegende dat het de Raad van State toekomt na te gaan of de overheid. bij de uitoefening harer voogdij, binnen de perken van hare bevoegdheid is gebleven ;

Overwegende dat de beslissing d.d. 4 september 1953 van het college van burgemeester en schepenen definitief is geworden; dat, volgens die beslissing, een

759

Page 91: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

vergelijkend examen zou worden afgenomen over de leerstof van het middelbaar onderwijs, lagere graad, of van daarmee gelijkgesteld technisch onderwijs ; dat die beslissing bepaalde dat de aanstellingen zouden worden gedaan onder voorbehoud van een stage, bepaald op zes maanden ; dat die beslissing inhoudt dat de candi­daten slechts tot de stage worden toegelaten nadat zij geslaagd zijn in het verge­lijkend examen bij de aanwerving ; dat de tegenpartij in die beslissing, waarover zij haar beoordelingsmacht heeft uitgeoefend, niet het karakter heeft gevonden van een akte, welke het algemeen belang krenkte ;

Overwegende dat de tegenpartij, in de bestreden beslissing, vaststelt dat het algemeen belang is gekrenkt door het vereiste dat het examen over de kennis van de Franse taal reeds bij de aanwerving moest worden afgenomen; dat het stellen van dit vereiste de normale toepassing was van de definitief geworden beslissing d.d. 4 september I 953 ; dat, door de laatste drie beslissingen te vernietigen om redenen die niet eigen zijn aan de vernietigde beslissingen, maar aan de de~finitief geworden beslissing d.d. 4 september I 953, waarvan de vernietigde beslissingen de toepassing zijn, de tegenpartij hare macht heeft overschreden ;

Overwegende dat het beroep gegrond is, (Vernietiging - bekendmaking - kosten ten laste van de tegenpartij)

Nr 4510- ARREST van 14 juli 1955 (IVcte Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Van Assche, auditeur.

VANDENBOSSCHE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Finandën (de hr. Gaillard)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG

Een personeelslid heeft er belang bij de vernietiging te vorderen van de benoeming in een betrekking die hem bij overplaatsing had kunnen worden toegekend en wegens de aan die overplaatsing ver­bonden voordelen *.

11. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING (I en 2) 111. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -

RECHTEN VAN DE VERDEDIGING ( 1)

1. Artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 auf}ustus 1939 verleent aan de kandidaat die een bezwaar indient tegen het voorstel tot bevordering van een andere kandidaat, geenszins het recht inzage te nemen van de dossiers van zijn mededingers.

2. Het slagen in het examen over de kennis van de tweede lands­taal heeft niet ten gevolge dat op de ambtenaar, die dit examen heeft afgelegd, andere verplichtingen zouden wegen dan op de andere amb­tenaren die tot zijn taalgroep behoren. Het personeelslid van de Franse (Nederlandse) taalgroep dat in dit examen is geslaagd, heeft derhalve, door zijn weigering· ee.n ambt te aanuaarden in het eentalig Vlaams ( W aais) lands gedeelte, het voordeel uan zijn anciënniteit niet verloren ten opzichte van een personeelslid van de Nederlandse taalgroep dat heeft genoten van een benoeming in het eentalig Vlaams (W aais) lands gedeelte.

* Vergelijk : arrest Daniel. nr 3 4 7, van 2 8 april 19 5 0.

760

Page 92: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4510)

Gezien het verzoekschrift d.d. 19 mei 1953 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van het koninklijk besluit d.d. 24 maart 1953, waarbij Pranger A. R., hoofdinspecteur der registratie en domeinen te Brussel. wordt benoemd tot gewestelijk directeur der registratie en domeinen te Brussel lil ;

Overwegende dat het ambt van gewestelijk directeur der registratie en domeinen te B~ussel Ill op 23 juni 1952 in competitie werd gesteld ; dat verzoeker, directeur bij het nestuur der registratie en domeinen en voorzitter van het comité tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat te Antwerpen, op 28 juni 1952 zijn overplaatsing vroeg naar de standplaats Brussel Ill; dat Pranger A. R., l:oofdinsi=ecteur bij het bestuur der registratie en domeinen, dezelfde dag zijn candidatuur tot dit ambt stelde ; dat de directieraad van het ministerie van Financiën op 18 november 1952 over deze candidaturen volgend advies uitbracht: «Voer de betrekking van directeur te Brussel lil wordt dhr Vandenbussche, thans voorzitter bij het comité tot aankoop te Antwerpen met de graad van directeur, voorgesteld. Hij kent de beide landstalen en is, op het stuk van de verdiensten, deer geen enkele andere candidaat overtroffen. ten enkele der overige candidaten heeft meer anciënniteit in het kader der hogere ambtenaren, met name dhr Pranger, hoofdinspecteur te Brussel. Niettegenstaande dat, komt dhr Vandenbussche véór dhr Franger te staan, daar laatstgenoemde in 1948 wegens persoonlijke aangelegenheden zijn beurt heeft laten voorbijgaan voor een benoeming tot directeur, welke docr dhr Vandenbussche wel werd aanvaard. Weze er nog aan toegevoegd dat, om aangewezen te worden voor de openstaande betrekking, dhr Vandenbussche niet in graad dient bevorderd, maar enkel verplaatst» ; dat dit voorstel op 2 december 1952 ter kennis van de candidaten werd gebracht ; dat Pranger op 5 december 1952 tegen dit voorstel bezwaar inbracht ; dat hij in zijn bezwaarschrift liet gelden dat hij, wat de anciënniteit betreft, op Vandenbussche de voorrang had daar hij in het examen van 1922 de 31 e plaats innam, terwijl Vandenbussche 34e gerangschikt werd, dat hij tot de Franse taalgroep behoorde, dat hij slechts voorlopig en zonder er te verblijven van 1938 tot 1941 functies te Kortrijk had waargenomen en dat Vandenbussche op hem slechts voorrang kan hebben voor een benoeming in het Vlaamse landsgedeelte ; dat de directieraad op 6 januari 1953 op zijn advies van 18 november 1952 terugkwam en de benoe­ming van Pranger voorstelde ; dat dit voorstel als volgt werd gerechtvaardigd :

« Na een gedachtenwisseling is de directieraad van gevoelen dat dhr Pranger zijn anciënniteitsrang niet heeft verloren door het feit dat hij vroeger de plaats van directeur te Antwerpen heeft geweigerd en die dan werd ingenomen door dhr Vandenbussche. Zelfs als tweetalig ambtenaar, zou hij altijd de toestand mogen inroepen van een eentalige Waalse ambtenaar die in de Vlaamse of in de twee­talige taalstreek niet zou kunnen worden benoemd en die daardoor nochtans zijn anciënniteitsrang niet zou kwijt spelen » ; dat dit nieuw voorstel op 10 januari 1953 ter kennis van de candidaten tot het te Brussel Ill te begeven ambt van directeur werd betekend ; dat verzoeker op 20 januari 1953 tegen dit voorstel bezwaar inbracht ; dat hij liet gelden dat Pranger in 1934 een examen had afgelegd waardoor hij het bewijs had geleverd dat hij met de Nederlandse taal vertrouwd was en ingevolge waarvan hij bij de Vlaamse taalgroep werd ingedeeld, dat het wegens persoonlijke redenen is dat hij van benoemingen in het Vlaamse landsgedeelte had afgezien en dat hij aldus tegenover hem zijn anciënniteit had verloren ; dat verzoeker voordien, op 14 januari 1953, aan de voorzitter van de directieraad had gevraagd inzage te mogen nemen van een reeks dossiers ; dat de voorzitter van de directieraad hem op 5 februari 1953 liet weten dat hem slechts mededeling kon worden gegeven van het dossier dat hem persoonlijk aanbelangde ; dat verzoeker op 24 februari 1953 op zijn aanvraag door de directieraad werd gehoord ; d<>: de directieraad dezelfde dag het voorstel strekkende tot de benoeming van Pranger handhaafde ; dat Pranger bij het bestreden koninklijk besluit tot directeur der registratie en domeinen te Brussel III werd benoemd ;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat het beroep niet ontvankelijk is daar verzoeker niet van het bij de wet vereiste belang doet blijken vermits hij,

761

Page 93: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4510)

enerzijds, reeds directeur is en hij, anderzijds, geen recht op een verplaatsing kan laten gelden ;

Overwegende dat dit middel niet kan worden weerhouden ; dat, ofschoon verzoeker reeds directeur was bij het bestuur van <ie registratie en domeinen, hij er toch belang bij kan hebben met dezelfde' rang naar Brussel te worden over­geplaatst wegens de aan deze verplaatsing voor hem verbonden voordelen welke hij laat gelden ; dat niet wordt betwist dat verzoeker zich voor het bij het bestreden koninklijk besluit begeven ambt candidaat had gesteld en dat hij de wettelijk gestelde voorwaarden vervulde ;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat het bestreden koninklijk besluit een substantiële vorm heeft geschonden doordat het werd genomen op een advies van de directieraad, dat de rechten van verdediging heeft geschonden ;

Overwegende dat de bij een bevordering aan de candidaten verzekerde waar­borgen als v0lgt bij artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 193~ worden vastgesteld : « De voorstellen tot bevordering tot een hogere graad worden aan het belanghebbend personeel genotiiÜceerd, te weten aan de ambtenaren die, gezien hun signalement, geschikt zijn om het te begeven ambt waar te nemen. De ambtenaar, die zich benadeeld acht, mag binnen de termijn van tien dagen na de kennisgeving en Vléör elke beslissing, bij de directieraad zijn bezwaren indienen. Hij kan, op zijn aanvraag, door de directieraad worden gehoord » ; dat verzoeker niet betwist dat hij de aldus omschreven waarborgen heeft genoten ; dat dit artikel aan de betrokken candidaten het recht niet verleent inzage te nemen van de dossiers van hun mededingers ; dat de directieraad geen substantiële vorm heeft geschonden door aan verzoeker enkel inzage te verlenen van zijn persoonlijk dossier; dat verzoeker ten onrechte de toestand van een ambtenaar, die op grond van het tweede lid van artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 193~ een bezwaar indient, gelijkstelt met de teestand van een ambtenaar waartegen een tuchtstraf wordt voorgesteld ; dat het eerste middel van verzoeker niet kan worden weerhouden ;

Overwegende dat verzoeker in de tweede plaats laat gelden dat het advies van de directieraad door dwaling is aangetast, omdat de directieraad heeft aange­nomen dat Pranger op hem voorrang had, ofschoon deze voorrang verloren ging doordat Pranger, die blijk had gegeven dat hij met de Nederlandse taal vertrouwd was, niet wegens taalredenen doch wegens persoonlijke redenen werd voorbij­gestreefd;

Overwegende dat niet wordt betwist dat Pranger tot de Franse taalgroep van ambtenaren behoort ; dat hij wegens de resultaten van het door hem en door verzoeker in 1922 afgelegd examen een grotere anciënniteit had dan verzoeker ; dat evenmin wordt betwist dat Pranger, vó5r de vacantverklaring van het ambt, dat door het bestreden koninklijk besluit werd begeven, de benoeming tot een plaats van directeur in het Vlaams landsgedeelte had geweigerd ;

Overwegende dat het afleggen van het examen over de kennis van de tweede landstaal niet ten gevolge heeft dat op de aml:.tenaar, die dit examen heeft afgelegd, andere verplichtingen zouden wegen dan op de andere ambtenaren die tot zijn taalgroep behoren ;

Overwegende dat Pranger, die tot de Franse taalgroep behoort, door de weigering een ambt te aanvaarden· in het eentalig Vlaams landsgedeelte, het voordeel van zijn anciënniteit ten opzichte van verzoeker niet heeft verloren ; dat derhalve zonder te hebben na te gaan of de benoemende overheid terzake door de anciënniteit was gebonden, blijkt dat het advies van de directieraad op dit punt door geen dwaling is aangetast,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

762

Page 94: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4511 - ARREST van 14 juli 1955 ( IVd• Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

VERBEKE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis­ter van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Baraître)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTEL VER­GOEDING - GRONDERVEN EN GEBOUWEN

De wetten betreffende de oorlogsschade eisen niet dat de gebou­wen bestemd zouden zijn om onderkomen te bezorgen aan personen', dieren of zaken *.

Gezien het verzoekschrift d.d. 9 oktober 1954 ;

Gelet op artikel 41 van de samengeordende wetten d.d. 30 januari 1954 betreffende de herstelling der ocrlogsschade aan private goederen ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 13 september 1954 inzake de huwelijksgemeenschap Verbeke-Thienpont Albert en van de beslissing d.d. 13 september 1954 inzake Verbeke Albert, beide genomen door de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen der provincie West-Vlaanderen :

Overwegende dat oorlogsschade werd aangericht aan een handelshuis, in volle eigendom toebehorende aan verzoeker, aan de bedrijfsuitrusting en aan een grafkelder toebehorende aan de huwelijksgemeenschap Verbeke-Thienpont Albert; dat op 22 september 1953 de rechtskundige adviseur twee beslissingen nam, waarbij de schade aangericht. aan de grafkelder voor vergoeding in aanmerking werd genomen; dat op tOeroep van de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw de bestreden beslissingen werden genomen ; dat de beslissing inzake de huwelijksgemeenschap vaststelt dat een grafzerk niet kan worden beschouwd als een gebouw en dat. door het niet in aanmerking nemen dier schade, de waarde 1939 van de gehele. schade de bepaalde vrijstelling van 2.000 frank niet te boven gaat; dat de beslissing inzake Verbeke Albert vaststelt dat, doordat geen rekening mag worden gehouden met de schade aan de grafzerk, het door de rechtskundige adviseur toegepaste abattement van 8.500 frank met 1.500 frank dient te worden verhoogd;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissingen strijdig zijn met artikel 9, § I. A, van de geordende wetten 1-.etreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, doordat zij vaststellen dat een grafmonument geen gebouw is ;

Overwegende dat de bestreden beslissingen steunen op de considerans dat onder gebouwen dient te worden verstaan « een plaats waar personen of goederen worden ondergebracht en die aldus een economisch belang vertoont » ;

Overwegende dat artikel 9, § I. A, van de geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade een bijzonder stelsel van vergoeding bepaalt voor de « gronderven en gebouwen », in de Franse tekst « fonds de terre et bätiments » ; dat deze woorden de betekenis hebben welke werd vastgelegd door artikel 518 van het Burgerlijk Wetboek, dat luidt als volgt: « Gronderven en gebouwen zijn onroerend van nature » en in de Franse tekst : « Les fonds de terre et les bätiments sont irnmeubles par leur nature » ; dat de term « gebouw » in bovenvermeld artikel 9, § 1, A. evenmin als in artikel 518 van het Burgerlijk Wetboek in de restrictieve zin mag worden uitgelegd als zijnde bestemd om onderkomen te bezorgen aan personen, dier~n of zaken ; dat, door als vereiste te stellen dat de constructie het onderbrengen van personen of goederen moet toelaten, de bestreden

• Zie, in dezelfde zin, arrest S.A. Electricité de Bastogne. nr 413 :L van -~ maart 1 9 5 5.

763

Page 95: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

beslissingen een voorwaarde stellen die door de wet niet is vereist ; dat zij derhalve in strijd zijn met bovenvermeld artikel 9, § 1, A,

(Vernietiging der bestreden beslissingen - overschrijving - verwijzing)

Nr 4512- ARREST~ADVIES van 14 juli 1955 (IVrt" Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Vermeulen, substituut.

VAN GOOL ( Mr de Mey) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (Mr Van Leynseele)

I. BELASTINGEN EN TAKSEN- GESCHILLEN (1 en 2) II. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING -- BE­

VOEGDHEID ( 1) lil. RAAD VAN STATE- GESCHIL HERSTELVERGOEDING --- BE­

VOEGDHEID (2)

1. Waar artikel 2 der wet van 30 mei 1949 aan de administratie het recht verleent om te allen tijde een aanslag, waarvan zij aanneemt dat hij door een materiële vergissing is aangetast of een dubbele aan­slag vormt, te verminderen of te vernietigen, heeft het niet tot gevolg af te wijken van de reg·el volgens welke de betwistingen betreffende de beslissingen van de provinciale directeur der directe belastingen tot de kennisneming van de gewone rechter behoren *.

De Raad van State is derhalve niet bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot vernietiging van de beslissing van de provinciale directeur die weigert aan te nemen d.at er een dubbele aanslag is ge­weest.

2. Hij is niet bevoegd om kennis te nemen van een: aanvraag om vergoeding betreffe.nde het nadeel dat dit dubbet gebmik hem zou hebben toegebracht, daar de verzoeker beschikt over een vordering vóór het hof van beroep om de aanslag die de oorzaak van het nadeel is, te doen vernietigen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 6 maart 1953 ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de gedeeltelijke vernietiging van de beslissing d.d. 6 januari 1953. nr 10801!51, waarbij de directeur van de directe belastingen (2' directie) te Antwerpen van ambtswege aan verzoeker, over het dienst;aar 1949, op grond van artikel 2 van de wet van 30 mei 1949, slechts een ontlasting van 2.751 frank teestond ;

Overwegende dat verzoeker bovendien aan de Raad van State vraagt dat hij, op grond van artikel 7, § 1. van de wet van 23 december 1946, advies zou uitbrengen over de door hem, ingevolge de bestreden beslissing, geleden schade ; dat hij vraagt dat hem een vergoeding zou worden toegekend. waarvan het bedrag overeenstemt met het bedrag der ontlasting die, volgens verzoeker, hem had moeten toegestaan worden ;

Overwege::tde dat verzoeker op 5 augustus 1949 aangifte deed van zijn bedrijfsinkomsten over 1948, dat hij. in die aangifte, van zijn bedrijfsinkomsten een som van 239.129,06 frank als bedrijfsverlies aftrok ; dat in dit bedrijfsver1ies be­grepen was een som van 200.000 frank, die door verzoeker in 1948 werd betaald

• Vergelijk: arrest Randaxhe. nr :'IXi. van I i juli lOf>~•· en de noot.

764

Page 96: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

als afkm·ting op de boete die hem door een vonnis d.d. 10 maart 1947 van de krijgsraad te Antwerpen werd opgelegd ; dat het bestuur de door verzoeker ingezonden aangifte aanvaardde; dat verzoeker bovendien op 3 oktober 1951 vroeg dat hem op een bedrag van 216.718 frank een andere ontlasting zou worden toegestaan ; dat de tegenpartij de gegrondheid van deze aanspraak erkende ; dat het bestuur nu echter weigerde de afkorting van 200.000 frank op de verschuldigde boete als bedrijfsverlies te aanvaarden; dat, in een op 26 oktober 1951 tot de directeur der directe belastingen gericht bezwaar, verzoeker niet alleen een bij­komende ontlasting op de 216.718 frank vroeg, maar ook de aftrok van 200.000 frank als bedrijfsverlies ; dat bij de bestreden beslissing van ambtswege, op grond van artikel 2 van de wet van 30 mei 1949, aan verzoeker een ontlasting werd toegestaan op een som van 16.718 frank, zijnde het verschil tussen 216.718 en 200.000 frank ; dat de tegenpartij aldus in 1953 een mindering van 200.000 frank verwierp, die zij in 1950 had aanvaard; dat verzoeker beweert dat de tegenpartij voor een belastbaar inkomen van 200.000 frank wederrechtelijk een aanvullende aanslag voor het dienstjaar 1949 heeft gevestigd ;

Overwegende, wat het l:.eroep tot nietigverklaring betreft, dat verzoeker laat gelden dat de directeur van de directe belastingen een verkeerde toepassing heeft gedaan van artikel 2 van de wet van 30 mei 1949 door te beslissen dat slechts een bedrijfsinkomen van 16.718 frank dubbel werd belast;

Overwegende dat het recht niet onrechtmatig te worden aangeslagen onder toepassing valt van artikel 93 van de Grondwet ; dat, op grond van de geordende wetten op de inkomstenbelastingen, de geschillen betreffende de beslissingen van de directeur van het bestuur der belastingen tot de kennisneming van de gewone rechter behoren ; dat van deze Lij de geordende wetten op de inkomstenbelastingen vastgestelde algemene bevoegdheidsreqeling niet werd afgeweken bij de wet van 30 mei 1949 ; dat derhalve de Raad van State niet bevoegd is ;

Overwegende dat de Raad van State, op grond van artikel 7, § 1. van de wet van 23 december 1946 van een aanvraag om advies slechts kan kennis nemen wanneer geen ander bevoegd rechtscollege bestaat ; dat verzoeker beweert dat de tegenpartij voor een belastbaar inkomen van 200.000 frank wederrechtelijk of althans door een onregelmatige compensatie een aanvullende aanslag voor het jaar 1948 heeft gevestigd ; dat de schade, welke verzoeker beweert te hebben geleden, gelijkstaat met het bedrag van de hem aldus opgelegde bijslag ; dat verzoeker over een vordering voor het Hof van beroep beschikt om deze aan­vullende aanslag nietig te doen verklaren ; dat verzoeker trouwens op 12 februari 1953 deze vordering voor het Hof van beroep te Brussel heeft ingesteld ; dat de aanvraag om advies derhalve niet ontvankelijk is,

Wat het beroep tot vernietiging betreft, (Verwerping)

Wat de aanvraag om ,advies betreft, (Verwerping)

Wat de kosten betreft, (Kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4513- ADVIES van 14 juli 1955 (IV"" Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter-verslaggever, Mast en Buch, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vander Stichele, substituut.

VAN ISEGHEM (Mr Goffin) t/ Gouverneur-generaal van Bel­gisch-Kongo en Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Koloniën (de hr. Dieltiens)

765

Page 97: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4513)

I. OVERZEESE GEBIEDEN- PERSONEEL- STATUUT (I tot 3) Il. RAAD VAN STATE- GESCHIL HERSTELVERGOEDING- BUI­

TENGEWONE SCHADE (I tot 3)

1. De nadelige toestand waarin de ambtenaar zich bevond welke, bij toepassing van het koninklijk besluit van 8 december 1934, voor het behoud van het statuut vastgelegd door het koninklijk besluit van 2 juli 1929 dat de normale diensttermijn op twaalf jaren bepaalde, heeft geopteerd e.n niet voor het statuut vastgelegd door het koninklijk besluit van 24 september 1934, spruit niet voort uit een door het koloniaal gouvernement genomen maatregel, doch uit de beslissingen van de belanghebbende zelf, vermits de administratie in genen dele is tussengekomen om een verandering te brengen aan de gevolgen van deze keuze.

2. De schade ontstaan uit de verplichting gedurende de oorlogstijd in dienst te blijven, verplichting die aan alle personeelsleden werd opgelegd door de wetgevende ordonnantie van 9 maart 1942, vertoont .niet de aard van een buitengewone schade.

Hetzelfde geldt wat betreft de schade voor de belanghebbende ontstaan uit zijn behoud in dienst na het einde van de oorlog, wanneer dit behoud in dienst het gevolg is van het vrijwillig afsluiten van nieu­we dienstcontracten.

3. Het feit dat ee.n andere ambtenaar, die voor het statuut van 2 juli 1929 had geopteerd, achteraf onder het nieuw statuut werd aangeworven, heeft geen invloed uitgeoefend op de toestand van het ·-- ·------I -1:-1 Á ~• -:~ h non no/;;lr:.:.rrlÏrtP rnaafronel heeft zien Ontzeggen t:JL&.VV'"'-'O.....o-.._,.,. .. ___ .,_.,_,. __ ._O_.J U ._, •

Gezien het verzoekschrift d.d. 8 september 1953 ;

Overwegende dat verzoeker het advies vraagt van de Raad van State over een aanvraag tot vergoeding van buitengewone schade welke voor verzoeker zou zijn ontstaan uit de weigering van de Staat of het koloniaal gouvernement, hem op te nemen onder het nieuw statuut der agenten en ambtenaren van het bestuur van Afrika;

Overwegende dat verzoeker op 6 augustus 1928 in tijdelijk, en op 29 augustus 1931 in vast vcrl:.and tot gezondheidsbeambte derde klas werd benoemd; dat het statuut van de agent(n en ambtenaren van het bestuur van Afrika toen was bepaald bij koninklijk besluit van 2 juli 1929, waarbij de normale diensttermijn op twaalf jaren wa3 vastgesteld ; dat het koninklijk besluit d.d. 24 september 1934 houdende het nieuw statuut, dat in werking trad op 1 januari 1935, de normale loopbaan op drie en twintig werkelijke dienstjaren bracht en tevens bepaalde dat de Kolonie het recht heeft een einde te maken aan de loopbaan van de agenten die ten minste vijftien jaren dienst tellen ; dat, ten einde geen afbreuk te doen aan de verkregen rechten van het personeel dat reeds in dienst was, een konink­lijk besluit van 8 deceml-.er 1934 bepaalde dat de agenten benoemd voor 1 januari 1935 het recht hadden het oud statuut te behouden ofwel te opteren voor het nieuw regime ; dat deze keuze diende te werden gedaan voor 31 maart 1935 door middel van een schriftelijke verklaring, welke moest worden overgemaakt aan de Gouverneur-generaal of aan de Minister van Koloniën, al naar gelang betrokkene in Kongo cf in het moederland verbleef ; dat verzoeker, die te Gent met verlof was, aan de Minister van Koloniën liet weten dat hij voor het oud stelsel opteerde ;

Overwegende dat de tegenpartij besliste dat de ambtenaren en beambten. die op grond van de ter zake geleende bepalingen voor het oud statuut hadden geopteerd, einde loopbaan zouden worden gesteld bij toepassing van het statuut van 1929, en d.:.t zij daarna, op voorwaarde dat hun diensten als onontbeerlijk

766

Page 98: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4513)

:zouden worden beschouwd, onder kontrakt « buiten kader » in dienst zouden worden gehouden, en dat zij voor hun bevordering zich slechts zouden kunnen beroepen op de anciënniteit verkregen sinds de nieuwe indiensttreding ; dat deze onderrichtingen vervat zijn in de ministeriële brieven van 23 februari 1937 en van I april 193/, welke werden medegedeeld aan het personeel in dienstactiviteit bij rondschrijven d.d. 3 mei 1937 van de Gouverneur-generaal ; dat nochtans de tegen­partij van deze gedragslijn afweek wegens de uitzonderlijke oorlogsomstandigheden en gedurende een zekere tijdspanne ten gunste van de beambten van het « oud statuut » een nieuwe optie toestond, op grond van de artikelen I en 2 van de ·ordonnantie van 28 augustus 1941 ; dat verzoeker echter van de geboden gelegen­heid geen gebruik maakte ; dat, bij toepassing van het veertiende lid van artikel 7 van dit besluit, verzoeker op zijn aanvraag op rust werd gesteld bij ordonnantie ·d.d. 29 september 1942 met ingang van 29 november 1942 ;

Overw-~gende dat intussen, bij toepas:;ing van de wetgevende ordonnantie van 9 maart 1942 van de Gouverneur-generaal, de personeelsleden, zowel zij die in contractueel verl:.and als zij die in statutair verband waren, verplicht in dienst bleven ; dat de provinciegouverneur belanghebbende dan ook verzocht een dienst­verbintenis met de kolonie aan te gaan als beambte buiten kader ; dat deze ver­bintenis door verzoeker werd ondertekend op 12 september 1942 ; dat verzoeker in dienst bleef van de kolonie krachtens contracten te Brussel gesloten op 23 november 1948 en 20 mei 1952 ; dat verzoeker echter vanaf 1947, en namelijk bij schrijven d.d. 8 augustus 1947, de Minister van Koloniën verzocht om wederopname onder het statuut ; dat het hoofd van het plaatselijk bestuur een ongunstig advies uitl:.racht nopens een wederindienstneming, daar verzoeker volledig verantwoordelijk was voor zijn toestand ; dat bij schrijven d.d. 13 oktober 1947 de Minister aan de Gouverneur-generaal meldde dat hij diens zienswijze volkomen deelde ;

Overwegende dat vervolgens twee aanvragen met hetzelfde doel werden ingediend, de eerste op 19 maart 1949 gericht tot de Gouverneur-generaal. de tweede op 17 mei 1953 tot de Minister van Kolonil'n; dat bij de laatste aanvraag bovendien een schadeloosstelling werd gevorderd voor de noodlottige gevolgen van de niet-wederopname onder het statuut ; dat beide aanvragen werden ver­worpen, de eerste bij schrijven d d. 16 mei 1949 van de Gouverneur-generaal, de tweede bij schrijven d.d. 14 juli 1953 van de Minister van Koloniën ;

Overwegende dat verzoeker voerhoudt dat voor hem een buitengewone schade is ontstaan, die voortspruit uit de weigering hem op te nemen onder het personeel dat het nieuw statuut geniet, uit de weigering hem te laten overgaan tot de private sector en uit de ongelijke behandeling van ve:zoeker en een andere agent die eveneens onder het oud statuut stond :

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat het koloniaal bestuur bij­zondere redenen had om een beambte «oud statuut», die einde loopl-.aan was gekomen ingevolge vroegere statutaire stelsels dan d?t van 24 september 1934, terug in vast verband op te nemen ; dat zij aanstipt dat het laatste statuut in velerlei opzicht ongunstiger was dan dat van 1929. om redenen van begrotings­inkrimping en van economische crisis ; èat zij voorhoudt dat zij gerechtigd was eenzijdig het statuut te veranderen en dit zelfs op te dringen aan de personeels­leden van het bestuur, die véór de inwerkingtreding van bedoelde wijziging in dienst van de kolonie traden, maar dat zij rekening heeft willen houden met de verkregen rechten en dienvolgens ten gunste van de ambtenaren en beambten, die in vast verband waren benoemd, de mogelijkheid van optie voor het geheel van het statutair stelsel en van de koloniale pensioenen, zoals ze in werking waren op 31 december 1934, in het leven heeft geroepen; dat het echter, volgens haar, onbillijk ware geweest de i·.eambten « oud statuut » op gelijke voet te plaatsen met hun collega's «nieuw statuut»; de eersten wensten een verkorte loopbaan, zoals bepaald in het oude statuut, door te maken en de voordelen te genieten van dit stelsel, om daarna over te gaan naar het nieuw stelsel en met hun collega's, die sinds 1 januari 1955 * onder het nieuw stelsel dienden, mede te ijveren voor de bevordering ; dat de tegenpartij betoogt dat zij. om zulk misbruik te keer te gaan, de volgende maatregelen nam : zij die eertijds geopteerd hadden voor het

• Lees: 1935.

767

Page 99: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

oud statuut, zouden enkel nog onder contract opnieuw kunnen worden aange­worven op voorwaarde dat hun diensten als onontbeerlijk zouden kunnen worden beschouwd;

Overwegende dat uit wat voorafgaat blijkt dat de nadelige toestand, welke door verzoeker wordt ingeroepen, niet voortspruit uit de door de tegenpartij genomen maatregelen, maar uit de bestssingen van verzoeker zelf, die tweemaal heeft geweigerd gebruik te maken van de gelegenheid, welke hem werd geboden te kiezen voor het nieuw statuut ; dat, wat de gevolgen dezer keuze betreft, het koloniaal bestuur in genen dele is tussengekomen om er een verandering aan te brengen;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de nadelige gevolgen geenszins voortspruiten uit de door hem genomen beslissingen ; dat hij beweert dat hij, enerzijds, werd gedwongen te vragen op rust te worden gesteld en zijn rechten op pensioen te doen gelden en dat hij, anderzijds, werd gedwongen in dienst te blijven, met het gevolg dat hij noch zijn pensioe_l noch zijn vrijheid bekwam ;

Overwegende dat de toepassing van het oud statuut het gevolg was van de vrije keuze van verzoeker ; dat de verplichting in dienst te blijven gedurende de oorlogstijd voortsproot uit de wetgevende ordonnantie d.d. 9 maart 1942, welke de mobilisatie van het bestuurspersoneel in oorlogstijd betrof ; dat, zonder te hebben na te gaan in welke mate die wetgevende ordonnantie behoort tot de maatregelen bedoeld bij artikel 7 van de wet van 23 december 1946, dient te worden vast­gesteld dat die maatregel werd toegepast op al de leden van het bestuurspersoneel, zodat, zo daardoor schade ontstond, die schade niet de aard van een buitengewone schade vertoont ; dat, wat betreft de periode die volgde, de verzoeker in dienst bleef ingevolge het vrijwillig afsluiten van nieuwe dienstcontracten ;

Overwegende dat niet wordt betwist dat een ambtenaar, die had geopteerd voor het « oud statuut», bij koninklijk besluit van 19 oktober 1949 opnieuw werd aangeworven onder het « nieuw statuut » met de graad van onderdirecteur der economische zaken ; dat dit koninklijk besluit geen invloed heeft op de rechts­toestand van verzoeker,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker)

N'" 4514- ARREST van 14 juli 1955 (lVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever. en Buch, staatsraden. Auditoraat : de hr. Depondt, auditeur.

GUERY t/ Regie van telegraaf en telefoon, vertegenwoordigd door de 1\!linister van Verkeerswezen - Tussenkomende partij : Léonard

I. RECHTSPLEGING - GEBRUIK DER TALEN - GESCHIL NIETIG­VERKLARING

De partijen die niet onderworpen zijn aan de wet van 28 juni 1932. kunnen hun verzoekschrift indienen in de taal hunner keuze *.

Onder meer is een personeelslid niet gehouden de taal van zijn taalrol te gebmiken.

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG Een personeelslid heeft er belanq bij de vernietiging te vorderen

van de beslissing die een aan een andere beambte voor onbepaalde tijd

• Zie, op dat punt, d~ arrest~n Braun de ter Meercn, nr 05, van 13 juli 1 Y19, Van de Wcghe en Scgacrt. nr H2ÇJ, van 11 juni 1951, Gaial'rick. nr 1487. van 11 april 1!)52. en de andere arresten van dezelfde daq, De Maere. nt' 1641, van 1:1 juni 19;)2, Leclef, nr 3412. van 21 mei 1951. en Moors. nr 3!>70. van 8 juli 1954.

768

Page 100: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4511)

opgelegde maatregel van rangverlaging opheft en deze aldus toelaat een betrekking in te nemen waarvoor het kandidaat was.

III. REGIE VAN TELEGRAAF EN TELEFOON - PERSONEEL TUCHTREGELING

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN -TERUGWERKENDE KRACH!.'

Uit artikel 72 der Algemene verplichtingen van het personeel der Regie blijkt dat de voor onbepaalde tijd van rang verlaagde bedienden slechts na een termijn van één ;aar in hun vroegere betrekking kunnen worden hersteld. Deze termijn loopt van en met de dag waarop de rangverlaning werd uitgesproken, doch niet vanaf de vroegere datum waarop deze maatregel retroactief uitwerking had.

V. RECHTSPLEGING - INSCHRIJVING VAN V ALSHElD

Gezien het verzoekschrift d.d. 21 januari 1954; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 24 augustus 1954 ; Gelet op het bevel d.d. 6 september 1954, waarbij in de aanvraag tot tussen-­

komst van Léonard Gaston wordt bewilligd ;

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging : 1" van de ministeriële Leslissing van 30 mei 1953 krachtens welke Léonard in zijn

vroegere graad dient te worden opgenomen en in zijn huidig standkantoor voor­lopig wordt belast met functies die met die graad overeenstemmen ;

2° van de ministeriële beslissing van 15 juni 1953, waarbij Lécnard in zijn graacl van afdelingshoofd met ingang van 30 april 1953 werd hersteld;

Overwegende dat Léonard. afdelingshoofd bij de Regie van telegraaf en telefoon, bij ministerieel besluit" van 16 juni 1945 uit zijn ambt werd ontzet; dat deze tuchtstraf bij ministerieel besluit van 13 april 1951 werd ingetrokken en door een rangverlaging voor onbepaalde tijd tot bureelchef (gewone post) vervangen ; dat een arrest d.d. 8 juli 1952 van de Raad van State * artikel 2 van het besluit van 13 açril 1951 vernietigde in zover het aan Léonard de straf van de ra'1q­verlaging tot bureauchef (gewone post) oplegde; dat bij het rr.inisterieel besluit d.d. 18 augustus 1952 dit artikel 2 door volgende bepaling werd vervangen: « Léonard wordt gestraft met de rangverlaging voor onbepaalde tijd tot onder­bureelhoofd » ; dat aan die bepaling terugwerkende kracht werd gegeven tot 30 april 1951 ; dat, bij ministerieel l:esluit van dezelfde dag, de \\·edde van Léonard met ingang van 30 april 1951 in functie van deze rangverlaging werd herzien; dat ingevolge een verslag d.d. 25 april 1953 van de dienstoverste van Léonard. die vaststelde dat zijn gedrag onder alle oogpunten gehele voldoening gaf, de Minister de bestreden beslissingen nam ;

Overwegende dat de tussenkomende partij laat gelden dat het beroep niet ontvankelijk is omdat het voorwerp er van onbepaald is, omdat het verzoekschrift in de Franse taal is gesteld, ofschoon verzoeker tot de Nederlandse taalrol behoort, en omdat verzoeker niet van het bij de wet vereiste belang doet blijken om de vernietiging aan te vragen van het besluit, waarbij de tussenkomende partij terug in haar vroegere graad wordt hersteld ;

Overwegende dat deze middelen niet kunnen worden weerhouden ; dat het beroep inderdaad in bewoordingen, die geen twijfel overlaten, de vernietiging nastreeft van de beslissingen, waarbij Léonard in zijn graad van <Jfdelingshoofd werd hersteld en luidens welke deze in zijn huidige standplaats met functies diende te worden belast die met zijn graad overeenstemmen ; dat verzoeker niet gebonden is door de bep<Jlingen van de wet van 28 juni 1932 en dat hij, bij toepassing van artikel 5 van het besluit van de Regent d.d. 23 augustus 1948 betreffende het gebruik der talen in de Raad van State, zijn verzoekschrift in de taal zijner keuze mocht opstellen ; dat verzoeker ten slotte van het bij de wet vereiste belang doet blijken

* Arrest De Dooy en consorten. nr 1726.

769

Page 101: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

daar Léonard, ingevolge de sub I • bestreden beslissing, een plaats van tweetalig bureauchef op het telegraafkantoor, gewest Brussel, heeft kunnen bezetten, waarvoor verzoeker zich candidaat had gesteld ;

Overwegende dat de tussenkomende partij vijf stukken, die met de te haren laste destijds ingestelde tuchtactie verband houden, van valsheid beticht ;

Overwegende dat uit de uiteenzetting van de middelen van verzoeker blijkt dat de van valsheid betichte stukken op de eindbeslissing geen invloed hebben ·en er geen rekening dient mede te worden gehouden ;

Overwegende dat verzoeker onder meer laat gelden dat de bestreden beslis­singen strijdig zijn met artikel 72 van het reglement houdende de algemene verplichtingen van het personeel der Regie ;

Overwegende dat boven vermeld artikel 72 bepaalt : « De voor onbepaalde tijd van rang verlaagde bedienden, die blijken van beterschap hebben gegeven, kunnen na een termijn van ten minste één jaar . . . in hun vroegere betrekking hersteld worden... Deze termijn loopt van en met de dag waarop de rangverlaging werd uitgesproken » ;

Overwegende dat de rangverlaging van Léonard werd uitÇ~es~roken bij ministerieel besluit d.d. 18 augustus 1952; dat, bij toepassing van bovenvermeld artikel 72, Léonard in zijn vroegere bediening pas kon worden hersteld vanaf 18 augustus 1953; dat hieruit volgt dat de bestreden beslissingen strijdig zijn met bovenvermeld artikel 72,

(Vernietiging van de bestreden ministeriële beslissingen - kosten van het inleidend verzoekschrift ten laste van de Regie van telegraaf en telefoon - kosten van het verzoekschrift tot tussenkomst ten laste van de tussenkomende partij)

Nr 4515- ARREST van 14 juli 1955 (IVd• Kamer) Zetel : de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Auditoraa·:: de hr. Lenaerts, substituut.

OP DE BEECK (Mr Tielemans) t/ Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Arbeid en Sociale V oorzorg en Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit ( Mrs De Weert en Stardeur) - Tussenkomende partijen : Ceulemans (Mr Nossent) en Neefs

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTil

Alleen de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg. met uitslui~ ting van het Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit. is tegenpartij vóór de Raad v.an State bij een beroep tot vernietiging van een benoeming door hem in de schoot van het Rijksfonds gedaan.

11. RECHTSPLEGING- MEMORIE VAN WEDERANTWOORD lil. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - l'viiDDEL Niet ontvankelijk is het middel dat voor de eerste maal in de

memorie van wederantwoord wordt aangevoerd, wanneer de verzoeker het kende op het tijdstip waarop hij het verzoekschrift heeft ingediend.

IV. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

De termijn voor het indienen van een beroep tot vernietiging van een akte die niet moest worden bekendgemaakt doch aangeplakt werd, gaat slechts in de dag waarop de verzoeker van die aanplakking kennis heeft gehad.

770

Page 102: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4515)

V. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG Een personeelslid· dat kandidaat is voor een betrekking, heeft er

belang bij te bewijzen dat de administratie bij het benoemen van een ander personeelslid tot een bepaalde betrekking, slechts tot doel had aan dit personeelslid de betrekking, waarvoor de verzoeker kandidaat was, toe te kennen, zonder het daartoe vereiste bevorderingsexamen af te leggen. Het heeft er eveneens belang bij tegen deze benoeming andere middelen te doen gelden (impliciete oplossing).

VI. RECHTSPLEGING - TUSSENKOMST - ONTVANKELIJKHEID De tussenkomende partij heeft er belanq bij de vernietiging te

vorderen van dezelfde akte als deze welke door de verzoeker wordt bestreden, zelfs op grond van andere redenen, en de verwerping van de hoofdeis is geen beletsel voor de vernietiging der bestreden akte op grond van in de eis tot tussenkomst aangevoerde redenen.

De tussenkomende partij mag, onder meer, middelen doen gelden welke door de verzoeker in zijn memorie van wederantwoord werden aangevoerd en om die reden in hoofde van de ~·erzoeker onontvankelijk werden verklaard (impliciete oplossing).

VII. SOCIALE ZEKERHEID - ZIEKTE- EN INV ALIDITEITSVERZE­KERING - RIJKSFONDS VOOR VERZEKERING TEGEN ZIEKTE EN INVALIDITEIT- PERSONEEL (1 tot 3)

VIII. ADMINISTRATIEVE AKTEN -- GELDIGHEID - BEVOEGD­HEiD (1)

1. De Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg kan geldig de :secretaris van een klachtencommissie benoemen vóóraleer die commis~ sie te hebben samengesteld, zo hij tot die benoeming is overgegaan na de inwerkingtreding van het besluit van de Regent van 21 maart 1949 waarbij deze commissies werde.n ingericht, en van het ministerieel besluit van 28 maart 1949 waarbij het aantal, de zetels en de bevoegd­heidsfeer er van werden bepaald.

2. Daar de graad van secretaris van klachtencommissie gelijk~ gesteld is met de graad van onderbureauchef, is de benoeming tot de graad van secretaris voor een opsteller van het Rijksfonds een bevor~ dering in het kader van het Fonds.

3. Daar die bevordering geschiedt in dezelfde categorie, valt zij onder toepassing van de ministeriële beslissing van 3 .april 1950 die haar afhankelijk stelt van het slagen in een examen.

Gezien het verzoekschrift d.d. 1 oktober 1952 : Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 11 februari 1953, ingediend

-door Ceulemans Alfons : Gelet op. het bevel d.d. 13 februari 1953, waarbij in de aanvraag tot tussen­

komst van Ceu1emans Alfons wordt bewilligd : Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 8 januari 1955, ingediend door

Neefs Raymond : Gelet'op het bevel d.d. 1 februari 1955, waarbij in de aanvraag tot tussen­

komst van Neefs Raymond wordt bewilligd :

Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging :

771

Page 103: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4515)

1 o van het ministerieel besluit d.d. 9 juli 1952, waarbij Ceulemans A., opsteller bij het Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit, met ingang van 16 juni 1952 werd benoemd tot de met èe bediening van onderbureauchef gelijkgestelde functie van secretaris van klachtencommissie ;

2" van het ministerieel besluit d.d. 17 juli 1952, waarbij aan Ceulemans A., op­steller, een weddeverhoging werd toegestaan wegens het uitoefenen van de hogere functie van onderbureauchef bij het Rijksfonds gedurende de periode van 1 januari 195Z tot 30 juni 1952 ;

Overwegende dat op Z7 september 1951 het Rijksfonds bericht gaf aan het personeel dat in de eerstkomende maanden een examen zou worden ingericht met het oog op de aanduiding van vaste titularissen voor sommige betrekkingen in het nieuw personeelskader, en onder meer voor de betrekking van onderbureauchef ; dat bij zijn brieven d.d. Z6 en 30 oktober 1951 verzoeker, opsteller bij het Rijksfonds, vroeg deel te nemen aan het bevorderingsexamen tot de graad van onderbureauchef bij de dienst « Personeel » en bij de « algemene diensten » ; dat Ceulemans A., opsteller bij het Rijksfonds, op Z7 oktober 1951 vroeg deel te nemen aan het bevorderingsexamen tot de graad van onderbureauchef bij de dienst « Personeel » ; dat het examen niet werd ingericht ; dat, bij besluit d.d. 9 juli l95Z, de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg Ceulemans A .• met ingang van 16 juni 195Z, benoemde tot de met de bediening van onderbureauchef gelijkgestelde functie van secretaris van klachtencommissie zonder dat de betrokkene een examen aflegde; dat dezelfde Minister, bij besluit d.d. 17 juli 195Z, aan Ceulemans A., die sinds 1 januari 195Z de hogere functie van onderbureauchef waarnam, een weddeverho­ging tot 30 juni 195Z toestond wegens waarneming van hogere functie ;

Overwegende dat de tweede tegenpartij terecht vraagt buiten de zaak te worden gesteld daar de bestreden beslissingen niet door haar werden genomen ;

Overwegende dat de tegenpartij en de eerste tussenkomende partij voor­houden dat het beroep van verzoeker niet ontvankelijk is daar het werd ingesteld buiten de termijn bedoeld bij artikel 4 van het besluit van de Regent d d. Z3 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ; dat zij doen gelden dat de bestreden beslissingen op Z6 juli 195Z werden aangeplakt, zodat verzoeker op deze datum ervan kennis heeft kunnen hebben ; dat, volgens hen, de termijn voor het instellen van het beroep bij de Raad van State ingaat op de datum van de aanplakking, ook indien de bekendmaking niet verplicht is ; dat de eerste tussenkomende partij eraan toevoegt dat verzoeker, in zijn hoedanigheid van secretaris van een syndicale organisatie, reedG in de loop van juli 195Z kennis had van de bestreden beslissingen ;

Overwegende dat verzoeker beweert eerst op 4 augustus 195Z door de aanplakking kennis te hebLen gekregen van de bestreden beslissingen ; dat de tegenpartij en de eerste tussenkomende partij niet het bewijs leveren dat verzoeker vóór 4 augustus 195Z kennis had van de bestreden beslissingen of dat de aan­plakking niet tot op 4 augustus I 95Z heeft geduurd ; dat derhalve dient te worden aanvaard dat het beroep tijdig genoeg werd ingesteld ;

Overwegende dat de eerste tussenkomende partij Iaat gelden dat verzoeker niet van het bij artikel 11 van de wet van 23 december 1946 vereiste belang doet blijken daar hij in feite slechts optreedt in het belang van zijn syndicale organisatie en daarenboven, wat de sub zo bestreden beslissing betreft, zich niet candidaat had gesteld voor het waarnemen van de functie van onderbureauchef ;

Overwegende dat verzoeker voorhoudt dat de twee bestreden beslissingen tot doel hebben in feite een bevordering te verlenen zonder het daartoe vereiste examen in te richten ; dat hij belang kan hebben te bewijzen dat de beslissing, waarbij de waarneming van de functie van onderbureauchef aan Ceulemans A. wordt toe­vertrouwd, door machtsafwending is aangetast ;

Overwegende dat, wat de sub zo bestreden beslissinÇJ betreft. verzoeker niet betwist dat Ceulemans A. van af 1 januari 195Z bij de dienst « Personeel » van het Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit de functie van onder­bureauchef waarnam ; dat, waar de tegenpartij aan Ceulemans A. van 1 januari tot 30 juni 195Z een weddeverhoging heeft toegestaan voor het waarnemen van hogere functies, zij tot geen benoeming is overgegaan en haar macht niet heeft overschreden ;

772

Page 104: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4515)

Overwegende dat, wat de sub l o bestreden beslissing betreft, verzoeker laat gelden dat krachtens artikel 23 van het besluit van de Regent d.d. 21 maart 1949, de secretarissen en plaatsvervangende secretarissen door de Minister van Arbeid en Sociale Veerzorg worden aangeduid onder de leden van het personeel van het Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit ; dat, volgens verzoeker, de Minister geen secretaris van een dergelijke klachtencommissie kon benoemen voordat deze commissie werd samengesteld ; dat hij laat gelden dat, door Ceulemans A. tot secretaris te benoemen voordat de commissie, bij wie deze zijn functie diende te vervullen, werd samengesteld, de Minister bovenvermeld artikel 23 niet heeft geëerbiedigd ;

Overwegende dat de bedoelde klachtencommissies werden ingericht bij artikel 19 van boven vermeld besluit d.d. 21 maart 1949; dat het ministerieel uitvoeringsbesluit d.d. 28 maart 1949 het aantal. de zetels en de bevoegdheidsfeer van deze commissies bepaalt ; dat beide besluiten in werking zijn getreden op 1 april 1949 ; dat, waar de Minister de secretaris benoemt vooraleer tot de benoeming van de leden over te gaan, hij de hem toegekende macht niet over­schrijdt;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat de bestreden beslissingen een bevordering inhouden tot de plaats van onderbureauchef bij de dienst « Personeel », die alleen bij wijze van overgangsexamen kan worden begeven ;

Overwegende dat de bestreèen beslissingen geen benoeming tot onderbureau­chef inhouden ; dat de tweede beslissing enkel een weddeverhoging toekent voor het waarnemen van het ambt van onderbureauchef en dat de eerste beslissing de benoeming inhoudt tot een functie, die verschillend is van deze van onderbureauchef ofschoon zij daarmede wordt gelijkgesteld ; dat derhalve niet dient te worden nagegaan of de voor de benoeming tot het ambt van onderbureauchef gestelde voorwaarden waren vervuld en dat evenmin dient te worden ingegaan op de vraag tot een bijkomend onderzoek op dit punt ;

Overwegende dat verzoeker in zijn memorie van wederantwoord laat gelden dat de benoeming van Ceulemans A. is geschied in strijd met de ministeriële beslissing van 3 april 1950; dat dit middel niet werd ingeroepen in het verzoek­schrift ofschoon verzoeker bij de indiening hiervan dit middel kon kennen ; dat het derhaLve niet ontvankelijk is ;

Overwegende dat verzoeker laat gelden dat beide bestreden ministeriële be­slissingen door machtsafwending zijn aangetast, daar zij eigenlijk tot doel hebben « langs een zijdelingse weg de vacante betrekking van onderbureauchef bij de dienst van het personeel te begeven aan Ceulemans A., alhoewel deze betrekking door een bevorderingsexamen te begeven is » ; dat, volgens hem, zowel de aanstelling van Ceulemans A. tot waarnemend onderbureauchef als de benoeming tot een ambt dat gelijkgesteld wordt met dit vaa onderl-.ureauchef tot doel hebben in feite de plaats van onderbureauchef aan Ceulemans A. te begeven, zonder het vereiste examen op te leggen ;

Overwegende dat deze beoordeling van het gedrag der tegenpartij steunt op de bewering dat de tegenpartij het examen vrijwillig heeft uitgesteld ;

Overwegende dat uit het door de Raad van State bevolen onderzoek blijkt dat, zo het examen voor de bevordering tot onderbureauchef bij de dienst « Personeel » van het Rijksfonds niet werd ingericht, de vertraging niet geschiedde om de belangen van Ceulemans A. te dienen ; dat er derhalve geen grond bestaat de zaak naar de algemene vergadering van de afdeling administratie te verwijzen ;

Overwegende dat de tweede tussenkomende partij Neefs R. de vernietiging vraagt van het door verzoeker Op de Beeck E. bestreden ministerieel besluit d.d. 9 juli 1952 ; dat Neefs R. laat gelden dat hij opsteller is bij het Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit en in deze hoedanigheid een roeping had voor de te begeven bediening van secretaris van klachtencommissie ; dat hij beweert dat de vacature van deze bediening niet werd bekendgemaakt, dat hij zich dan ook niet candidaat kon stellen en dat de tegenpartij haar verplichting niet heeft nageleefd ambtshalve de candidaturen te onderzoeken van al de ambtenaren van het Rijksfonds, die een roeping hadden voor het te begeven ambt ; dat hij de schending inroept van de beslissing d.d. 3 april 1950 van de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg houdende reglementaire bepalingen voor de promoties, bevor-

773

Page 105: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4515)

deringen en veranderingen van graad bij de openbare instellingen ressorterend onder het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg en waartoe de tegenpartij behoort ; dat, volgens Neefs R., het ambt van secretaris van klachtencommissie, alhoewel het niet wordt vermeld in die ministeriële beslissing, is gelijkgesteld met dit van onderbureauchef daar voor beide functies hetzelfde barema geldt ; dat Neefs R. laat gelden dat, bij toepassing van de ministeriële beslissing van 3 april 1950, een bevordering in graad slechts op grond van een examen kon geschieden en dat deze vorm terzake niet werd nageleefd ;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat Neefs R. van het bij artikel 11 van de wet van 23 december 1946 vereiste belang niet doet blijken ; dat zij voorhoudt dat de verzoeker Op de Beeck E. de vernietiging niet beoogde van de benoeming van Ceulemans A. tot secretaris van klachtencommissie, maar ze aanviel omdat «volgens zijn mening, de benoeming een eerste stap was om Ceulemans A. te kunnen belasten met het uitoefenen van de hogere functie van onC:erbureauchef en hem te laten bevorderen tot dit ambt » ; dat daar, volgens haar, verzoeker er geen belang bij heeft deze benoeming te be~trijden, de tussenkomende partij Neefs R. evenmin belang heeft bij het bestrijden van deze beslissing ; .

Overwegende dat Op de Beeck E. beroep heeft ingesteld tot vernietiging van de benoeming van Ceulemans A. tot secretaris van klachtencommissie ; dat dit beroep ontvankelijk is ; dat, weze het dan ook om andere redenen dan deze van verzoeker, de tweede tussenkomende partij dezelfde akte kan bestrijden, indien zij van het vereiste belang doet blijken ; dat niet wordt betwist dat de tweede tussenkomende partij de voorwaarden vervulde om tot het begeven ambt te kunnen worden benoemd ; dat bovendien, volgens de verklaring van de tegenpartij, de candidatuur van Neefs R. aan de Minister werd voorgedragen ; dat derhalve de tweede tussenkomende partij van het vereiste belang doet blijken ;

Overwegende dat de tegenpartij laat gelden dat de benoeming tot secretaris van klachtencommissie geen bevordering is voor een opsteller en dat dit ambt trouwens niet bij het normaal kader voorkomt, omdat de ambtenaar die deze functie waarneemt onafhankelijk moet zijn ten opzichte van het Rijksfonds ; dat zij toegeeft dat deze benoeming wel een weddeverhoging meebrengt voor een opsteller, doch voorhoudt dat het niet volstaat om te bewijzen dat het ambt van secretaris van klachtencommissie van een hogere graad is dan dit van opsteller ;

Overwegende dat uit het bestreden benoemingsbesluit blijkt dat de benoemende overheid het ami.Jt van secretaris van klachtencommissie heeft gelijkgesteld met dat van onderbureauchef ; dat uit de bovenvermelde ministeriële beslissing d.d. 3 april 1950 blijkt dat de ambten van onderbureauchef en opsteller tot de tweede categorie behoren en dat de eerste van een hogere graad is dan de tweede ; dat de inge­roepen onafhankelijkheid van de secretaris van klachtencommissie niet in het gedrang wordt gebracht door de hiërarchische rangschikking van deze ambtenaar in het kader van het Rijksfonds tot hetwelk hij niet ophoudt te behoren ;

Overwegende dat de bovenvermelde ministeriële beslissing d.d. 3 april 1950 bepaalt dat de overgang van een algemene of bijzondere graad naar een hogere graad van dezelfde categorie moet geschieden door middel van een examen tot bevordering in graad en dat de laureaten worden gerangschikt volgens hun beoor­deling en in de tweede plaats volgens hun anciënniteit ;

Overwegende dat de tegenpartij niet betwist dat de bevordering van Ceule­mans A. bij het bestreden besluit d.d. 9 juli 1952 is geschied zonder dat die vorm werd nageleefd ; dat deze bevordering derhalve in strijd is met de ministeriële beslissing d.d. 3 april 1950,

BESLUIT:

Artikel 1. - Het ministerieel besluit van 9 juli 1952 is vernietigd. Artikel 2. - De betaling van het recht van vierhonderd frank, ten titel van

kosten voor het verzoekschrift tot tussenkomst van Neefs R., valt ten laste van de Staat.

Artikel 3. - Het beroep is verworpen.

774

Page 106: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Artikel 4. - De betaling van het recht van elfhonderd vijftig frank, ten titel van kosten voor het inleidend verzoekschrift en voor het verzoekschrift tot tussenkomst van Ceulemans A., valt ten laste van verzoeker Op de Beeck E.

Nr 4516- ARREST van 20 juli 1955 (IVde Kamer) Zetel: de hh. Mast, voorzitter-verslaggever, Buch en Van Bunnen, staatsraden. Auditoraat: de hr. Smolders, auditeur.

VANHORENBEECK (Mr Van Hille) t/ Vennekeos en Besten­dige deputatie van de provincieraad van Antwerpen

I. GEMEENTEN - GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - GESCHIL­LEN - VERVALLENVERKLARING VAN DE GEMEENTERAADSLEDEN WEGENS VERLIES VAN DE VEREISTEN VAN VERKIESBAARHEID

II. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ

Wanneer de bestendige deputatie uitspraak doet over ee.n bezwaar dat strekt tot de vervallenverklaring van een gemeenteraadslid op grond van artikel 82 der gemeentekieswet, treedt zij op als administra­tief rechtscollege. Derhalve dient zij. bij beroep tegen haar beslissing, buiten de zaak gesteld te worden *.

III. PROVINCIE- BESTENDIGE DEPUTATIE- BERAADSLAGIN­GEN

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- BEVOEGDHEID

De beslissingen worden door de bestendige deputatie rechtsgeldig genomen in afwezigheid van de Gouverneur, wanneer het proces-ver­baal der zitting vermeldt dat deze verontschuldigd was.

V. GEMEENTEN - GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - VER­KIESBAARHEID VAN DE GEMEENTERAADSLEDEN

Waar artikel 66, 2e lid, van de gemeentekiieswet bepaalt dat de personen, die veroordeeld werden wegens een van de inbreuken voor­zien bij de artik,elen 240, 241, 243 en 246 tot 248 van het strafwetboek e.n gepleegd in de uitoefening van gemeenteambten, bedoelt het enkel de aard van de inbreuken. Het vereist niet dat de inbreuk aanleiding zou hebben gegeven tot de toepassing van een: criminele straf.

Gezien het verzoekschrift d.d. 27 april 1955;

Overwegende dat verzoeker, bij verzoekschrift d.d. 27 april 1955, op grond van het voorlaatste lid van artikel 82 van de gemeentekieswet, beroep instelt tegen de beslissing d.d. 22 april 1955, waarbij de bestendige deputatie van de provincie­raad van Antwerpen hem vervallen verklaart van zijn mandaat van lid van de gemeenteraad van Berchem ;

Overwegende dat verzoeker, bij arrest d.d. 21 december 1954 van het Hof van beroep te Brussel, voorwaardelijk werd veroordeeld tot een jaar gevangenis­straf en een geldboete van honderd frank, wegens het feit « tussen 1 mei en 24

• Vaste rechtspraak. Zie laatst het arrest Vande Kerckhove, n~' .}110. van I!) maart 1955.

775

Page 107: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4516)

augustus 1950, openbaar officier of ambtenaar of met een openbare dienst belast persoon zijnde, namelijk burgemeester der gemeente Berchem, bedrieglijk publieke of private penningen, effecten die daarmede gelijkstaan, stukken, titels, akten, roerende voorwerpen, te weten : een niet juist te bepalen geldbedrag, doch ongeveer 20.000 frank, die in zijn handen waren, hetzij uit kracht, hetzij uit reden van zijn bediening, bedrieglijk verduisterd te hebben ten nadele van de armenkas der gemeente Berchem, met omstandigheid dat de betichte geen borgstelling gestort heeft» ; dat de voorziening in cassatie, ingesteld door verzoeker, werd verworpen bij arrest d.d. 28 februari 1955 ; dat bij schrijven d.d. 23 maart 1955 de eerste tegenpartij bij de bestendige deputatie bezwaar inbracht strekkende tot de vervallen· verklaring van verzoeker van zijn mandaat van gemeenteraadslid der gemeente Berchem ; dat bij beslissing d.d. 22 april 1955 de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen verzoeker van zijn mandaat vervallen verklaarde ;

Overwegende dat verzoeker beroep instelt tegen een door de bestendige deputatie op grond van artikel 82 van de gemeentekieswet genomen beslissing ; dat de bestendige deputatie, die terzake als administratief rechtscollege is opgetreden. buiten de zaak dient te worden gesteld ;

Overwegende dat verzoeker inroept dat de bestreden beslissing in strijd is met de artikelen 3, 96, eerste lid, en 104, eerste lid, van de provinciewet; dat hij tot staving van dit middel laat gelden dat terz3ke de gouverneur de bestendige deputatie niet heeft voorgezeten, en dat de bestreden beslissing niet vaststelt dat de gouverneur wettelijk was belet ;

Overwegende dat, luidens artikel 3, de provincieraad uit zijn leden een bestendige deputatie kiest en dat, luidens het eerste lid van artikel 96, de bestendige deputatie van de raad in elke provincie is samengesteld uit zes leden ; dat die bepalingen terzake niet dienstig kunnen worden ingeroeçen ;

Overwegende dat het eerste lid van artikel 104 bepaalt dat de bestendige deputatie wordt voorgezeten door de gouverneur of door de persoon die hem in zijn ambt vervangt en dat, in geval van verhindering, de lestendige deputatie een van haar leden benoemt om voor te zitten ;

Overwegende dat het proces-verbaal van de zitting d.d. 22 april 1955 vermeldt dat R. Declerck, gouverneur, verontschuldigd is en dat J. Overmeire, optredend als voorzitter, het proces-verbaal heeft ondertekend ; dat uit bovenvermeld proces­verbaal blijkt dat het bepaalde bij het eerste lid van artikel 104 terzake werd nagekomen;

Overwegende dat verzoeker inroept dat uit het hem medegedeeld stuk niet blijkt dat de gouverneur wettelijk was belet noch dat een lid van de bestendige deputatie het voorzitterschap heeft waargenomen ; dat dit middel niet kan worden weerhouden ; dat inderdaad het betekend stuk niet moet laten blijken waarom het voorzitterschap door J. Overmeire werd waargenomen;

Overwegende dat verzoeker inroept dat artikel 66 van de gemeentekieswet op zijn geval niet van toepassing is ; dat hij tot staving van dit middel laat gelden dat dit artikel een veroordeling tot een criminele straf bedoelt, terwijl hij zelf, bij toepassing van verzachtende omstandigheden, slechts tot een correctionele straf werd veroordeeld ;

Overwegende dat artikel 66 van de gemeentekieswet bepaalt dat « insgelijks onverkiesbaar zijn, onverminèerd de toepassing van bovenstaande bepalingen, deze die, zelfs voorwaardelijk, veroordeeld werden wegens een van de inbreuken, voor­zien bij de artikelen 240, 241, 243 en 246 tot 248 van het Strafwetboek en gepleegd in de uitoefening van gemeenteambten » ; dat dit artikel enkel de aard van de inbreuken bedoelt ; dat, bij de bestreden beslissing, de lestendige deputatie derhalve de wet naar behoren heeft toegepast,

(Verwerping)

776

Page 108: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4517- ARREST van 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en Holoye, staats­

raden.

RUSTIN t/ Bestendige deputatie van de provincieraad van Hene­gouwen (de hr. Patty)

RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

Gezien het op 26 augustus 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Alphonse Rustin de vernietiging vcrdert van èe beslissing van de bestendige deputatie van de provinceiraad van Henegouwen d.d. 18 juni 1954 waarbij de beslissing d.d. 29 april 1954 van de gementeraad te Hyon houdende benoeming van verzoeker tot het ambt van gemeentesecretaris, niet wcrdt goedgekeurd ;

Overwegende dat verzoeker in zijn verzeekschrift verklaart dat hij op 26 juni 1954 van de bestreden L-.eslissing kennis heeft genomen ; dat het beroep méér dan zestig dagen na die datum werd ingediend ; dat het ver;aard is bij toepassing van artikel 4, 3" lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vóór de afdeling administratie van de Raad van State,

(Verwerping - kosten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4518- ARREST van 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en Holoye, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Vliebergh, substituut.

GEMEENTE MARCINELLE ( Mr Pierson) t/ Nationale Kas voor oorlogspensioenen ( Mrs De Geyter en Grégoire) en Gouverneur van de provincie Henegouwen

I. NATIONALE KAS VOOR OORLOGSPENSIOENEN (I tot 4) 11. PROVINCIE - GOUVERNEUR - COMMISSARIS VAN DE REGE-

R!!'!G !l'J DE PRCY'vTil~CIE ( 1 en 3 'i lil. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - BEVOEGD­

HEID (1 en 2) IV. BURGERLIJKE EN INDIVIDUELE RECHTEN (I) V. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BE­

VOEGDHEID- MIDDEL VAN AMBTSWEGE (2) Vl. RECHTSPLEGING- KOSTEN (3) VII. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - AANWIJZING VAN

DE TEGENPARTIJ (4)

1. Uit geen enkele bepaling der wet van 23 januari 1925 blijkt dat het begrip « fout ». welke de gemeente ten opzichte van de Nat ionale Kas voor oorlogspensioenC'n aansprakelijk zou stellen o~dat zij aan de Kas geen mededeling heeft gedaan van een verandering in de burger­lijke stand van een gepensioneerde, zou verschillen van de fout die, bij toepassing van artikel 1382 van het burgerlijke wetboek, de aansprake­lijkheid medebrengt van degene die de schade heeft veroorzaakt.

Wel nu, de verplichting de door een fout veroorzaakte schade te herstellen doet een burgerlijk recht ontstaan waarvan de kennisneming.

T/7

Page 109: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4518)

krachtens artikel 92 van de Grondwet. uitsluitend behoort tot de be­voegdheid der rechtbanken.

Hetzelfde geldt wat betreft het recht van de flemeente om tegen de schuldvordering van de Nationale Kas de vijfjarige verjaring te doen gelden.

Artikel12 der wet van 23 januari 1925 dat bepaalt dat de betaalde sommen ten bate der Nationale Kas ten laste van de in fout zijnde gemeenten worden verhaald door afneming van ambtswege op hun aandeel in de door de Staat geheven cedulaire belastingen, beperkt er zich toe een uitvoeringsmaatregel vast te leggen welke toelaat af te wijken van de regelen van artikel 121 der gemeentewet. Het verleent aan de gouverneur geen enkele macht om het aansprakelijkheidsgeschil te beslechten.

Artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 februari 1925 heeft deze macht niet rechtsqeldig aan de gouverneur verleend *.

2. De onbevoegdheid van de Gouverneur wordt ambtshalve door de Raad van State opgeworpen * *.

3. Daar de gouverneur opgetreden is als overheid door de wet belast met een opdracht van alnemeen belang, moeten de kosten ten laste van de Staat worden gelegd***.

4. De Nationale Kas voor oorlogspensioenen is geen tegenpartii bij het beroep tot vernietiging van de beslissing van de gouverneur * * * *.

Gezien het op 9 november 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij de gemeente Marcinelle de nietigverklaring vraagt van de beslissing d.d. 16 september 1954 waarbij de gouverneur der provincie Henegouwen de Nationale Kas voor oorlogs­pensioenen gemachtigd heeft de som van 112.686 frank terug te vorderen door afneming van ambtswege op het aandeel der gemeente Marcinelle in de door de Staat geheven cedulaire belastingen ;

Overwegende dat de Nationale Kas voor oorlogspensioenen een weduwe­pensioen uitkeerde aan Eloyse, Louise Corbisier, weduwe van Charles Pinchart ; dat de beneReiante van het pensioen op 21 rnaart 1931 opnieuw in het huwelijk was getreden en dat hieruit een wijziging in het regime van haar pensioen volgde ; dat het vaststaat dat niet-verschuldigde 1-.etalingen aan de beneficiante werden gedaan van 1 juli 1933 tot 31 december 1952 voor een totaal bedrag van 112,686 frank ; dat de Nationale Kas voor oorlogspensioen de gouverneur er om verzocht heeft toepassing te rnaken van de wet van 23 januari 1925 en van het koninklijk besluit van 8 februari 1925 voor terugvordering van de niet-verschuldigde be­talingen ; dat zij heeft doen gelden dat het gemeentebestuur van Marcinelle in gebreke is gebleven onmiddellijk de verandering in de burgerlijke stand van de gepensioneerde aan de Nationale Kas mede te delen, zoals zij daartoe verplicht is krachtens artikel 12 der wet van 23 januari 1925; dat de gemeente Marcinelle haar aansprakelijkheid heeft betwist en in bijkomende orde heeft doen gelden dat, ingeval zij voor het deficit als verantwoordelijk zou moeten worden aangezien, artikel 3 der wet van 5 maart 1952 op haar zou moeten worden toegepast en dat de terugbetaling krachtens die bepaling zou moeten worden beperkt tot de sommen die sedert 29 maart 1947 niet-verschuldigd werden uitbetaald ; dat de gouverneur der provincie Henegouwen met de bestreden beslissing, na vastgesteld te hebben dat de gemeente zich door haar verzuim verantwoordelijk had gemaakt voor de niet-verschuldigde betaling door de Nationale Kas voor oorlogspensioenen gedaan, deze laatste machtigde het bedrag van 112.686 frank terug te vorderen door

• tot •"'** Zie. op deze punten, de arresten Gemeente Sart-Dames-Avelines. nr 4159 en Ge­meente Lambermont. nr 4160. van 17 maart 1955, en de noot. ·

778

Page 110: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4518)

afneming van ambtswege op het aandeel der gemeente Marcinelle in de door de Staat geheven cedulaire belastingen ;

Overwegende dat het verzoekschrift de vernietiging van een akte van de Nationale Kas voor oorlogspensioenen niet tot voorwerp heeft ; dat deze laatste buiten de zaak dient te worden gesteld ;

Overwegende dat verzoekster de toepassing op de zaak, in de bestreden beslissing, van de wet van 23 januari 1925 en van het koninklijk besluit van 8 februari 1925 betwist en daarbij doet gelden dat deze bepalingen geenszins afwijken van de principes van het gemeen recht in zake aansprakelijkheid ; dat het van belang is na te gaan, desnoods van ambtswege, of de provinciegouverneur bevoegd was om de delikate kwestie der aansprakelijkheid te beslechten, kwestie waarbij het bestaan en de belangrijkheid der eventueel door de organen van de gemeente begane fout, alsmede de vraag of de bij artikel 3 der wet van 5 maart 1952 bepaalde vijfjarige verjaring al dan niet van toepassing is, ter sprake komen ;

Overwegende dat alinea's I. 2 en 3 van artikel 12 der wet van 23 januari 1925 de medewerking omschrijven welke de gemeentebesturen aan de Nationale Kas voor oorlogspensioenen moeten verlenen ; dat het laatste lid van hetzelfde artikel bepaalt dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de betalingen die de Nationale Kas door hun fout ten onrechte doet ; dat noch uit de bepalingen der wet, noch uit de parlementaire voorbereiding er van, blijkt dat het in de wet opgenomen begrip « fout » verschillend zou zijn van de fout die, bij toepassing van artikel 1382 van het burgerlijk wetboek, de aansprakelijkheid medebrengt van degene die een schade heeft veroorzaakt ; dat de beoordeling van het bestaan en van de belangrijkheid der fout die eventueel door de gemeente werd begaan bij de uitvoering der voorschriften vastgelegd in de alinea's I. 2 en 3 der wet, alleen kan worden gedaan, wat de feiten betreft, door een rechtscollege dat rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak ;

Overwegende dat de verplichting de door een fout veroorzaakte schade te herstellen, een burgerlijk recht doet ontstaan waarvan de kennisneming, krachtens artikel 92 van de Grondwet, uitsluitend behoort tot de bevoegdheid der recht­banken ; dat het recht om tegen een schuldvordering de verjaring te doen gelden, eveneens een burgerlijk recht is waarvan alleen de rechtbanken kennis kunnen nemen ; dat geen enkele bepaling der wet van 23 januari 1925 de betwistingen betreffende de aansprakelijkheid van de gemeente ten opzichte van de Nationale Kas voor vergoedingspensioenen, noch de betwistingen die betrekking hebben op het recht van de gemeente om tegen de schuldvordering van de Nationale Kas voor oorlogspensioenen een door de wet bepaalde verjaring te doen gelden, aan de bevoegdheid van de rechtbanken heeft onttrokken, om de kennisneming er van toe te vPrtr01..!'.IJe!1 :a~ d~ pr-vviücie~ouv~rneur ;

Overwegende dat men, om te besluiten tot de bevoegdheid van de gouverneur. niet kan steunen op de bewoordingen van het :aatste lid van artikel 12 der wet, dat bepaalt dat de betaalde sommen ten bate der Nationale Kas, ten laste van de in fout zijnde gemeenten, verhaald worden door afneming van ambtswege op hun aandeel in de door de Staat geheven cedulaire belastingen ; dat deze bepaling zich er toe beperkt een uitvoeringsmaatregel vast te leggen welke toelaat af te wijken van de regelen van artikel 121 der gemeentewet; dat zij gelijkenis vertoont met de bepal:Og vastgelegd door artikel 147 van die wet ; dat de tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet afgelegde verklaringen aan het stilzwijgen van deze laatste niet kunnen verhelpen, vooral wanneer het er om gaat akten van de administratie die afwijken van het beperkt voorwerp der besprekingen in het Parlement, te rechtvaardigen ;

Overwegende dat artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 februari 1925 niet rechtsgeldig aan de provinciegouverneur de macht heeft verleend om zich uit te spreken over het aansprakelijkheidsgeschil dat hij door het bestreden besluit heeft beslecht ; dat hij zijn macht te buiten is gegaan ;

Wat de kosten betreft : Overwegende dat de gouverneur terzake is opgetreden als overheid door de

wet belast met een opdracht van algemeen belang,

779

Page 111: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(Vernietiging van de beslissing d.d. 16 septemcer 1954 van de gouverneur der provincie Henegouwen - kosten ten laste van de Staat)

(Vertaling)

Nr 4519- ARREST van 28 juli 1955 (VId• Kamer} Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Meureau en Holoye, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Huberlant, substituut.

PIRSON (Mr De Keyser) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard}

I. ERETEKENS - ALGEMEENHEDEN 11. ERETEKENS - HERINNERINGSMDAILLE VAN HET EEUW­

FEEST 111. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -

MOTIEVEN IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN- INTREKKING

Uit geen enkele wets- of reglementsbepaling blijkt dat de intrek­king van een ereteken door de Koning, en onder meer de intrekking van de herinneringsmedaille van het Eeuwfeest, moet gemotiveerd zijn.

Gezien het verzoekschrift van 20 november 1953 waarbij Jean-Baptiste Pirson beroep instelt tot nietigverklaring van het hem op 28 oktober 1953 medegedeelde koninklijk besluit van 26 september 1953, waarbij de herdenkingsmedaille voor het eeuwfeest, welke hem voor administratieve verdiensten was toegekend, wegens onwaardigheid wordt ontnomen ;

Overwegende dat verzoeker bij arrest van het Hof van beroep te Luik van 26 januari 1950 veroordeeld is tot 15 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf en tot een onvoorwaardelijke geldboete van tweehonderd frank omJat hij geschenken ter vergoeding van onrechtmatige handelingen van zijn ambt had aanvaard ; dat hij, Lij ministerieel besluit van 20 november 1951. aml::tshalve uit zijn ambt is ontslagen met ingang van 11 december 1946, dat de herdenkingsmedaille voor het eeuwfeest, die hij wegens administratieve verdiensten had verkregen. hem is ontnomen op eensluidend advies van de commissie van advies ingesteld bij het ministerie van Buitenlandse Zaken door een koninklijk besluit van 9 juli 1932 ;

Overwegende dat verzoeker beweert, dat C:e betwiste beslissing een vorm­gebrek vertoont omdat zij niet gemotiveerd is :

Overwegende dat verzoeker geen enkele w~ts- of reglementsbepaling inroept waaruit zou blijken dat de intrekking van een ereteken door de Koning moet gemotiveerd zi;n ; dat verzoeker voor het overige niet aanvoert. dat de redenen die uit het door de tegenpartij voorgelegde dossier blijken, niet zouden bestaan,

(Verwerping -kosten ten laste van verzoeker)

Nr 4520- ARREST van 28 iuli 1955 IVJde Kamer}

780

Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Meureau en Holoye, staats­raden.

Auditoraat : de hr. Dumont, substituut.

DE PRAETERE (Mr Orianne) t/ Gemeente Jette (Mr Pierson)

Page 112: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4520)

I. GEMEENTEPERSONEEL - ADMINISTRATIEF PERSONEEL -INDIENSTTREDING - STAGE EN VASTE BENOEMING (I tot 3)

I I. RAAD VAN ST A TE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- VOORBEREIDENDE MAATREGEL(!)

liL OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - INDIENSTTRE­DING- STAGE EN VASTE BENOEMING (2 en 3)

IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN - TERUGWERKENDE KRACHT (2)

1. Het voorstel dat het college van burgemeester en schepenen aan de gemeenteraad doet om een stagiair bij het verstrijken van de stage af te danken en betrokkene in de gemeentediensten niet meer tewerk te stellen in afwachti.ng van de beslissing van de gemeenteraad, is een maatregel die deze beslissing voorbereidt.

2. De gemeenteraad kan aan zijn beslissing een terugwerkende kracht verlenen tot op de datum waarop de proeftijd een einde heeft genomen.

3. De argumenten waarbij de belanghebbende de te zijne.n opzich~ te geformuleerde ongunstige beoordeling betwist, hebben betrekking op de beoordelingsmacht der gemeenteoverheden.

Gezien het op 3 juni 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Paul De Praetere beroep instelt tot vernietiging van : I" de Leslissing d.d. 18 december 1953 van het coilege van burgemeester en schepenen van Jette, genotificeerd de 21ste van dezelfde maand, waarbij op datum van 31 december 1953 een einde werd gesteld aan de diensten van verzoeker als opsteiier op rroef ; 2" de beslissing d.d. 8 januari 1954 van de gemeenteraad van Jette, ÇJenotificeerd de 11 de van dezelfde maand, waarbij op èatum van 31 december 1953 een einde werd gesteld aan de diensten als opsteiler op proef ;

Overwegende dat verzoeker door de gemeenteraad van Jette werd benoemd tot opsteiler op proef en onderworpen aan een stage van een jaar ; dat die stage op 29 december 1952 een aanvang nam ; dat bij de stageproef is gebleken dat verzoeker de van een opsteiler vereiste hoedanighed<>n ni<>t h"""t : -:ht het ~d!ege van burgemeester en schepenen hem dienvolgens heeft bericht dat op 31 december 1953 een einde aan zijn diensten zou worden gesteld, met betaling van opzeg­vergoeding van drie maanden wedde en dat deze beslissing op de eerstkomende zitting van c'e gemeenteraad zou worden voorgelegd ; dat de gemeenteraad op 8 januari 1954 besliste dat op 31 december 1953 een einde was gesteld aan de diensten van verzoeker en hem de opzegvergoeding van drie maanden wedde toekende:

Overwegende dat verzoeker betoogt dat het coilege van burgemeester en schepenen inbreuk had gepleegd op de bevoegdheid van de gemeenteraad door aan zijn diensten een einde te steiien ; dat, dienvolgens, de beslissing van het college nietig en niet-bestaande was en niet geldig dcor de gemeenteraad kon worden bekrachtigd ; dat verzceker hieruit afleidt dat beide teslissingen door machtsoverschrijding zijn aangetast ; dat, in aile geval, de beslissing van de gemeenteraad, genemen oTJ 8 januari 1954, aan zijn diensten geen einde kon steiien op 31 december 1953;

Overwegende dat het college van burgemeester en schepenen bevoegd was om aan de gemeenteraad voor te steiien verzoeker af te danken en om te beslissen dat, in afwachting van de beslissing van de gemeenteraad, er geen aanleiding meer toe bestond verzoeker .ewerk te steilen in de administratieve diensten der ge­meente ; dat deze maatregelen voorbereidende maatregelen zijn ; dat de gemeente­raad, door te beslissen dat verzoeker bij het verstrijken van de proeftijd niet zou worden benoemd en dat zijn diensten derhalve een einde hadden genomen, regel-

781

Page 113: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

matig de hem bij artikel 84, 6•, der gemeentewet toegekende bevoegdheid heeft uitgeoefend ;

Overwegende dat de argumenten waarbij verzoeker de ongunstige beoorde­ling in verband met zijn werk betwist, betrekking hebben op de beoordelingsmacht der gemeenteoverheden en niet kunnen worden weerhouden,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4521 -ARREST vam 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Moureau en Holoye, staats•

raden. Auditoraat: de hr. Dumont, substituut.

OESKEUVRE t/ Gouverneur van de provincie Brabant

I. PRIORITEIT VOOR OPENBARE AMBTEN- TOELATING- RE­CLASSERING VAN DE PRIORITEITSGERECHTIGDEN

·Hoewel artikel 6 der geordende wetten op de prioriteiten een kan­didaat, die definitief is aangesteld in een betrekking van de Staat, de provincies of de gemeenten, waardoor zijn bestaan verzekerd is, niet toelaat zijn voorkeurrecht te doen gelden om de benoeming van een mededinger aan te vallen, behoudt die kandidaat toch de hoedanif!heid welke hem aanspraken verschafte op 's lands erkentelijkheid in de zin van de wet en geeft die hoedanigheid de overheid het recht hem te verkiezen boven andere kandidaten die op dezelfde lijst als hij zijn gerangschikt *.

11. GEMEENTEPERSONEEL - VELDWACHTER - BENOEMING

Gezien het op 9 december 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Marcel Deskeuvre beroep instelt tot vernietiging van het besluit d.d. 12 oktober 1954 van de gouverneur van de provincie Brabant, waarbij Rodolphe Wautrecht benoemd wordt tot veldwachter van de gemeente La Hulpe ;

Overwegende dat voor de openstaande betrekking van veldwachter te La Hulpe, de gemeenteraad, om tot de bij artikel 129 der gemeentewet voorziene voordracht over te gaan, gekozen heeft tussen negen kandidaten die voorkwamen op de tweede lijst der voorkeurrechten opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947; dat de gemeente· raad beslist heeft de kandidaturen van Wautrecht en Deceuninck voor te dragen; dat de burgemeester, gebruik makend van de hem bij artikel 129 toegekende bevoegdheid, op de voordrachtlijst de naam van verzoeker als derdé kandidaat heeft toegevoegd ; dat de gouverneur, op advies van de procureur des Konings, Wautrecht tot veldwachter heeft benoemd ;

Overwegende dat verzoeker aanvoert dat de benoeming onregelmatig is doordat het de gemeenteraad niet vrijstond op de voordrachtlijst de namen op te nemen van Wautrecht en Deceuninck op dezelfde voet als de andere begunstigden van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, onder meer verzoeker, omdat belde voorgedragen kandidaten reeds een openbaar ambt bekleedden en zich krachtens artikel 6 der wet op geen voorkeurrecht meer konden beroepen ;

Overwegende dat, hoewel artikel 6 der geordende wetten op de prioriteiten een kandidaat, die definitief is aangesteld in een betrekking van de Staat, de provincies en de gemeenten, waardoor zijn bestaan verzekerd is, niet toelaat zijn

Zie, in dezeJfde zin. arrest Eppe. nr 27 9 5. van 9 oktober I 9 5 a.

782

---~---__j

Page 114: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

voorkeurrecht te doen gelden om de benoeming van een mededinger aan te vallen, die kandidaat toch de hoedanigheid behoudt welke hem aanspraken verschafte op 's lands erkentelijkheid in de zin van de wet en die hoedanigheid de overheid het recht geeit hem te verkiezen boven andere kandidaten die op dezelfde lijst als hij zijn gerangschikt ; dat de voordrachten niet werden gedaan in strijd met de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4522 - ARREST van 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter-verslaggever, Meureau en Holoye, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Claes, substituut.

ME U REE ( Mr Ugeux) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën (de hr. Gaillard)

I. VERGOEDINGSPENSIOENEN - COMMISSIE VAN BEROEP BEVOEGDHEID

De vraag of een bewijs afdoende is, behoort tot de appreciatie­bevoegdheid van de commissie van beroep.

11. VERGOEDINGSPENSIOENEN - COMMISSIE VAN BEROEP -MOTIVERING DER BESLISSINGEN

Gezien het op 20 juli 1954 ingediend verzoekschrift, waarbij Alphense Meuree beroep instelt tot vernietiging van de beslissing d.d. 12 mei 1954 van de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen, genotificeerd de 22ste van dezelfde maand, houdende bevestiging van de beslissing d.d. 18 september 1953 waarbij de commissie voor vergoedingspensioenen te Hrussel de aanvraag van verzoeker heeft verworpen die er toe strekte een vergoedingspensioen te bekomen wegens chronische bronchitis en astma opgedaan in dienst van de weerstand ;

Overwegende dat verzoeker, brjevenbesteller der posterijPn, "1" ()PWapend weerstander werd erkend voor diensten verstrekt tussen 1 juni 1942 en 14 oktober 1944; dat verzoeker op 12 februari 1952 een aanvraag om vergoedingspensioen heeft ingediend wegens chronische bronchitis en astma opgedaan in dienst van de weerstand ; dat zijn aanvraag werd afgewezen ; dat de beslissing van de commissie van beroep als volgt is gemotiveerd :

« Aangezien noch de tot staving der aanvraag overgelegde documenten, noch de documenten die in beroep werden voorgebracht, van aard zijn te bewijzen dat de op 12 februari 1952 door verzoeker aangevoerde bronchitis werd opgedaan of verergerd door de dienst in de weerstand ;

»Aangezien de aanvrager in gebreke blijft het bewijs voor te leggen van een nauwkeurige medische vaststelling die werd gedaan binnen een termijn die de feiten voldoende dicht benadert en dat de lijst der afwezigheden wegens ziekte, lijst die uitgaat van de administratieve gezondheidsdienst, bewijst dat betrok­kene wegens bronchitis afwezig is geweest in 1933, 1936 en 1951 en dat geen enkele afwezighe:d wegens die ziekte vermeld is noch voor de oorlogsjaren, noch voor de jaren 1945 tot 1950 » ;

Overwegende dat verzoeker aanvoert dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd omdat zij de redenen niet opgeeft waarom de commissie van beroep de gegevens niet heeft weerhouden welke door verzoeker werden voorgebracht betreffende de in de weerstand vervulde opdrachten, welke aan de oorsprong liggen van de longziekte waardoor hij is aangetast;

783

Page 115: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat duidelijk uit de motieven der bestreden beslissing blijkt dat de door verzoeker in de weerstand gepresteerde diensten niet worden betwist, maar dat de gen.-eskundige bewijzen omtrent het verband van oorzaak tot gevolg tussen deze diensten en een longziekte, welke voor het eerst in februari 1952 werd aan­gevoerd, niet voerhanden zijn ; dat de vraag of een bewijs afdoende is, behoort tot de appreciatiebevoegdheid van de commissie ; dat deze haar beslissing voldoende heeft gemotiveerd,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

N'' 4523- ARREST van 213 iuli 1955 (VJde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en Holoye, staats­

raden. Auditora3t: de hr. Vermeulen, substituut.

PEEREEOOM ( Mr Tielemans) t/ Belgische Staat, vertegen­woordigd door de Minister van Finand~n (de hr. Gaillard)

I. NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER WATERLEIDINGEN- VOOG­DIJ (1 tot 3)

II. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING-- AKT~

VATBAAR VOOR BEROEP- BEVESTIGENDE BESLISSING (2)

1. Waar de raad van beheer van de Nationale Maalschappij der Waterleidingen beslist dat de uitkering van een pratificatie, die zij aa.n haar personeel toekent, gedurende een maand zal worden geschorst in afwachting van het antwoord van de Minister van Financiën die om­trent de beslissin51 zal worden ingelicht, heeft hij niet bedoeld aan zijn beslissing een schorsende voorwaarde te verbinden of haar een voor­lopiq karakter te verlenen. Hij heeft alleen een beoaalde termiin willen stellen voor de uitvoerinr~ van de beslissing, om aldus de moeilijkheden uit de weg te r~aan waartoe een uitvoering v50r de eut>ntuele zzitoefe­ning van de bij artikel 23 der statuten bepaalde uoogdijmacht aanlei­ding zou kunnen geven.

2. Kan niet als een nieuwe beslissing worden beschouwd, de akte waarbij. na de vernietir~ing door de Raad uan State uan het verzet tegen een vroegere beslissin51 door de voogdijhebbendt> overheid >lefor­muleerd, beslist wordt die beslissinr~ uit te uoere.n, zondPr dat zij op­nieuw ten gronde werd onderzocht en zonder dat enig nieuw gegeven omtrent de grond uan de beslissinr~ werd bij51ebracht.

3. De voogdijhebbende overheid heeft zich niet te verzetten tegen de beslissingen waarbij vroe51ere beslissingen. ten aanzien waarvan zij haar voogdijmacht binnen de wettelijke termijnen niet, dan wel niet geldig heeft uitgeoefend, gewoon uitgeuoerd of louter bevestigd wor­den*.

Gezien het 20 oktober 1952 ingediende verzoekschrift. waarbij René Peereboom aan de Raad van State vraaqt te vernietigen « het koninkl>ik hesluit vaT1 20 augustus 1952 krachtens hetwelk de beslissing van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 24 juli 1952 aan het personeel

• Vergelijk arrest Stad Mechelen. nr i~ :u;, van :Hl april 1 H!) ;;.

784

Page 116: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4523)

van deze instelling de in zitting van 7 februari 1950 bij beslissing van dezelfde raad toegekende eindejaarsgratificatie uit te keren, niet mag worden uitgevoerd » ;

Overwegende dat volgens de notulen van de op 7 februari 1950 gehouden zitting, de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen beslist heeft, van het creditsaldo van het Speciaal Studiefonds het bedrag op te nemen dat nodig is om aan haar wedde- en loontrekkend personeel een gratificatiE' toe te kennen onder de bij de raad bepaalde voorwaarden ; dat in de notulen verder staat : « Deze gratificatie zal niet werden uitgekeerd alvorens de hr Minister van Financi~n die van de beslissing kennis zal krijgen, geantwoord heeft» ; dat de Minister zich op 15 maart 1950 tegen deze beslissing heeft verzet; dat een arrest van de Raad van State van 12 juni 1952 * deze ministeride beslis~tng heeft vernietigd ; dat volgens notulen van 24 ;uli 1952, de raad van beheer van de Maatschappij beslist heeft « aan de hr Minister van Financi~n mede te delen dat ingevolge het arrest van de Raad van State van 12.6.1952, de premie waarvan de toekenning in zitting van 7.2.50 was beslist. aan het personeel zal worden uitge­keerd » ; dat de notulen er tevens op wijzen dat : « De uitkering zal plaats hebben zo de Minister zich daartegen niet binnen één maand verzet » ; dat op 20 augustus 1952 een koninklijk besluit werd bekendgemaakt waarvan artikel I luidt: «De beslissing de dato 24 juli 1952 van de Raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen, er tee strekkend de bij beslissing van 7 februari 1950 van Lewuste raad aan het personeel van dat organisme toegekende einde­jaarsgrati!lcatie uit te keren, mag niet worden uitgeveerd » ;

Overwegende dat verzoeker, die de vernietiging van genoemd koninklijk besluit vraagt, in de eerste plaats doet gelden dat deze maatregel door de voogdij­hebbende overheid niet werd getroffen binnen de termijn van één maand voor­geschreven bij artilrel 23 van de statuten der Maatschappij, dat immers de «zogenaamde beslissing van 24 juli 1952 aan het personeel van de N.M.W. de eindejaarsgratificatie voor 1949 uit te keren geen nieuwe beslissing is, maar de bevestiging van een vroeger, met name op 7 februari 1950 genomen beslissing die precies l:etzelfde veerwerp had, te weten aan het personeel een eindejaarsgratiûcatie voor 1949 uit te keren ... » ; dat de tegenpartij betwist dat de beslissing van 24 juli 1952 gewoon de bevestiging zou zijn van de beslissing van 7 februari 1950, onder inroeping : I o dat zij noch hetzelfde voorwerp noch dezelfde juridische strekking heeft, 2° dat zij op nieuwe gegevens berust ;

Overweç:éndel dat niet betwist wordt dat de door de raad van beheer op 7 februari 1950 genomen beslissing betrekking heeft op het toekennen van een grati:ficatie voor het jaar 1949 ; dat noch uit de netuien van de raad van beheer van 24 juli 1952. noch uit die van 16 september 1952, noch uit enig ander gegeven in het dossier blijkt dat deze raad zich de 24ste juli 1952 zou hebben uitgesproken over de toekenning van een soortgelijke gratt!~catie voor de jaren 1950 en 1951 ; dat de omstandigheid, dat de beslissing van 7 feLruari 1950 eveneens een som van 600.000 frank uit het speciaal fonds opnam voor het uitrusten van een keuken en een refter ten behoeve van het personeel. geen verband houdt met het tegen­woordige geschil ; dat daaruit volgt dat de elementen waarop de tegenpartij zich beroept ten betoge dat de beslissingen van 7 februari 1950 en 24 juli 1952 een verschillend « voorwerp » l:ebben, niet in aanmerking komen ;

Overwegende dat de beslissing van 7 februari 1950, in strijd met wat de tegenpartij beweert, niet kan worden beschouwd als een beslissing onder schorsende of voorlopige voorwaarde terwijl enlrel die van 24 juli 1952 een c'e:1nit'eve beslissing zou zijn ; dat de raad van beheer. toen hij op 7 februari 1950 besliste dat d"" orat;tf'cr>tie niet zou worden uitgekeerd tot cle Minister van Financii5n, die van deze beslissing in kennis zou worden gesteld, geantwoord heeft, aan de beslissing in geen geval een schorsende voorwaarde heeft willen verbinden of haar een voorlopig karakter heeft willen verlenen. dat hij alleen een bepaalde termijn heeft willen stellen vcor de uitvoering van een door hem getroffen beslissing, om aldus de moeilijkheden uit de weg te gaan waartoe een uitvoering véór de eventuele uitoefening van de voogdijmacht aanleiding zou kunnen geven ; dat in

• Arrest Pecrc·boom. :Ir t ():~7

ns

Page 117: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

de beslissing van 24 juli 1952 omtrent de uitvoering trouwens een soortgelijk voorbehoud met dezelfde strekking is gemaakt ; dat derhalve niet aan te nemen is dat alleen de beslissing van 24 juli 1952 een d~i1nitieve beslissing is ;

Overwegende dat de tegenpartij weliswaar doet gelden dat zij deze beslissing genomen heeft «ingevolge het arrest van de Raad van State van 12.6.52 » en na de zaak opnieuw te hebben onderzocht ; dat zij daarom als een nieuwe, en niet als een louter bevestigende beslissing moet worden teschouwd ;

Overwegende dat de raad van beheer in zijn beslissing van 24 juli 1952 eigenlijk heeft willen besluiten dat de d~finitieve beslissing van 7 februari 1950 zou worden uitgevoerd, na verloop van de ter uitoefening van de voogdijmacht voorgeschreven termijn van één maand, dat de beslissing van 24 juli 1952 in generlei opzicht de gegrondheid van de beslissing van 7 februari 1950 opnieuw aan de orde brengt, over welke gegrondheid de Raad van State zich overigens in bovengenoemd arrest niet heeft uitgesproken ; dat de raad van beheer uit dat arrest enkel heeft opgemaakt dat hij aan de beslissing van 7 februari 1950 uitvoering behoorde te geven ; dat de grond van de door hem genomen beslissing dus niet opnieuw werd onderzocht, en dat evenmin enig nieuw gegeven omtrent de grond van de genomen beslissing werd bijgebracht ; dat de beslissing van 24 juli 1952 bijgevolg niet te !Jeschouwen is als een nieuwe beslissing maar wel als een beslis­sing ter uitvoering van die van 7 februari 1950, welke zij impliciet bevestigt ;

Overwegende dat de voogdijhebtende overheid zich niet te verzetten heeft tegen beslissingen waarbij vroegere beslissingen ten aanzien waarvan zij haar voogdijmacht binnen de wettelijke termijnen niet, dan wel niet geldig heeft uitgeoefend, gewoon uitgevoerd of louter bevestigd worden ;

Overwegende dat het zonder belang is, de overige door verzoeker aange­voerde middelen te onderzoeken,

(Vernietiging - bekendmaking - kosten ten laste van de tegenpartij)

N'" 4524 --ARREST van 28 juli 1955 (Vld• Kamer) Zetel : de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en Holoye, staats­

raden. Auditoraat : de hr. Rombaut, substituut.

BOLLE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Eerste­Minister en door de Minister van Economische Zaken (de hr. De Smet)

L RIJKSPERSONEEL- GELDELIJK STATUUT (I en 2) IL RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING BE-

VOEGDHEID (I) 1. De Raad van State is bevoegd om kennis te nemen van een

beroep tot vernietiging van de beslissing die, voor de berekening van de wedde van een personeelslid, weigert rekening te houden met de oorlogsperiade tijdens welke het zijn functie heeft onderbroken, wan­neer de belanghebbende gevraagd heeft te mogen genieten van artikel 5 van het besluit van de Regent van 27 april 1945 zonder te beweren dat zijn geval rechtstreeks binnen het kader van de bepalingen va.n dat besluit viel * (impliciete oplossing).

2. Waar de Minister uit de omstandigheden der zaak afleidt dat het personeelslid zich niet bevond in het geval van degene die, wegens wettige met de oorlog verband houdende redenen, zijn functies heeft

* Vergel;jk: arresten Vandereyken, nr 685. van tn januari HJ51. en nr 175:.:!, van 11 juli 1 U52.

786

Page 118: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

moeten onderbreken, blijft h(i binnen de perken van zijn appreciatie­bevoegdheid.

Gezien het op 11 juni 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij René Bolle beroep instelt tegen een beslissing van de Eerste~Minister welke hem op 12 april 1953 door de Minister van Economische Zaken en de Middenstand werd ge~ notrûceerd ;

Ö~~~wegende dat verzoeker, bij schrijven van 6 februari 1953 dat het departe~ ment van Economische Zaken en de Middenstand op 10 maart 1953 heeft ontvan~ gen, gevraagd had dat de periode van 7 maart 1943 tot 25 januari 1945 voor de berekening van zijn wedde in aanmerking zou worden genomen, en daarbij deed gelden dat hij zijn functies, wegens wettige met de oorlog verband houdende redenen, had moeten onderbreken en dat er aanleiding toe bestond het besluit van de Regent· v·an 27 april 1945 op hem toe te passen ; dat de Minister van Econo~ mische Zaken en de Middenstand het geval van verzoeker op 12 maart 1953 « voor beslissing)> aan de Eerste~Minister onderwierp; dat de Eerste~Minister op 7 april 1953) aan de Minister van Economische Zaken en de Middenstand liet weten dat hij, met hem, besloot « dat het besluit van de Regent van 27 april 1945 in het geval van de hr. Bolle geen toepassing kon vinden»; dat het verzoekschrift moet worden geïnterpreteerd als een vraag tot vernietiging van deze beslissing van afwijzing door de Eerste~Minister genemen en door toedoen van de Minister van Economische Zaken en de Middenstand aan verzoeker medegedeeld ;

Overwegende dat de betwisting betrekking heeft op de vraag te weten of verzoeker geacht moet worden zijn functies van 7 maart 1943 tot 25 januari 1945 te hebben moeten onderbreken wegens wettige met de oorlog verband houdende redenen ; dat verzoeker zelf de toepassing had gevraagd ·van artikel 5 van het besluit van de Regent van 27 april 1945 ; dat hij dus niet deed gelden dat zijn geval rechtstreeks binnen het kader van de. bepalingen van genoemd besluit viel, doch integendeel toegaf dat een voorafgaande beslissing van de Eerste~Minister onontbeerlijk was opdat hij van genoemd besluit zou kunnen genieten ;

Overwegende dat verzoeker, agent van de voormalige N.L.V.C., doet gelden dat hij zijn functies wegens patriottische redenen heeft onderbroken, dat hij weer~ stander was en dat, zo hij op 7 maart 1943 werd afgedankt, zulks gebeurde om reden van een onvoldoend rendement dat hij zelf gewild had ;

· Overwegende dat de bestreden beslissing gesteund is op het feit dat het niet is bewezen dat de door verzoeker aangevoerde dienstonderbreking uitsluitend ingegeven werd door redenen van patriottische aard; dat de tegenpartij deze beoordeling niet alleen steunt op het feit dat verzoeker wegens onvoldoend rende~ ment werd afgedankt, doch ook op andere gegevens, en onder meer op de omstandigheid dat verzoeker, twaalf dagen na· zijn afdanking, schriftelijk gevraagd heeft opnieuw in functie te mogen treden in dezelfde dienst ; dat de tegenpartij, waar zij uit deze gegevens afleidde dat verzoeker, die trouwens slechts op proef in dienst werd genomen, zich niet heeft bevonden in het geval van een personeelslid dat zijn functies heeft moeten staken wegens wettige met de oorlog verband houdende redenen, de perken van haar appreciatiebevoegdheid niet heeft over~ schreden, · · ·

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4525 -'----·ARREST van 28 juli 1955 (VI{Îe Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Moureau, verslaggever, en Holoye, staats~

raden. Auditoraat : de hr. Ligot, substituut.

HOPCHET t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi­nister van Finandën (de hh. Gaillard en De Winter) -­Tussenkomende partij : Paschal

787

Page 119: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4525)

I. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN (1 tot 3)

11. RIJKSPERSONEEL - MINISTERIELE DEPARTEMENTEN - MI~

NISTERIE VAN FINANCIEN-BESTUUR DER REGISTRATIE EN DO­MEINEN (2 en 3)

lil. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- BELANG (3)

1. Ofschoon artikel 21 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 in beginsel het stellen van « afsluitingen. » tussen de verschillende diensten van hetzelfde departement ten aanzien va.n de bevordering tot een hogere graad in de weg staat. verhindert het niet dat de org·anieke reglementen van ieder departement ten aanzien van zodanige bevorde-­ring· beperkende voorwaarden stellen voor bepaalde diensten die tot een zelfde ministerie behoren.

2. Uit de artikelen 26 en 29 van het organiek reqlement van de hoofdbesturen van het ministerie van Financiën blUkt dat. voor de bevordering tot insp·ecteur--generaal in het bestuur der registratie en domei.nrn. tot het effectief alleen worden gerekend de ambtenaren die reeds tot het hoofdbestuur behoren, hetzij omdat zij er carrière hebben gem.aakt na een stage in de buitendiensten. hetzij omdat zij er met het oog· op een defin:tieve benoeming zijn gedetacheerd.

Artikel 29. dat een zekere interpenetratie tussen de b:uitendiensten en de hoofdbesturen mopel(ik maakt. is niet onwettiq.

3. Een personeelslid der buitendiensten, dat niet in aanmerking komt voor een benoeming tot inspecteur,.generaal in het hoofdbestuur, heeft er geen belang bij de vernietiging te vorderen van de benoeming tot die betrekking.

Gezien het verzoekschrift van 18 januari 1954, waarbij Amé Hopehet de vernietiging vraagt van het koninklijk besluit va::t 12 november 1953, waarvan een uittreksel in het Eelrisch Etaatsblad van 75 november 1953 is bekendgemaakt en waarbij de hr. Pascha! F. A., directeur bij het hoofdbestuur der registratie en domeinen met ingang van 1 oktober 1953 wordt benoemd tot inspecteur~generaal bij genoemd bestuur ;

Gelet op het bevel van 13 mei 1954 waarbij het verzoekschrift tot tussenkomst vanwege Félix Pascha! ontvankelijk wordt verklaard;

Overwegende dat verzoeker, voorzitter van het comité voor aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat te Brussel, zijn candidatuur gesteld had voor een betrekking van ins:recteur~generaal bij het Hoofdbestuur der registratie en domeinen; dat de voorzitter van de directieraad bij schrijven van 9 oktober 1953 verzoeker liet weten, dat de directieraad had geadviseerd zijn candidatuur zonder gevolg bij het dossier te voegen ; dat deze candidatuur volgens een uittreksel uit de notulen van de vergaèering van 6 ohol::er 1953 van de directieraad niet in aanmerking kon worden genomen om de volgend~ redenen: «Het is immers bij het Hoofdbestuur een vaste praktijk, de l·.evordering tot een hogere graad uitsluitend te verlenen aan ambtenaren die reeds tot het kader van dit bestuur behoren. Deze praktijk is in overeenstemming met de geest van het koninklijk besluit van 2 april 1925 houdende organiek reglement van de hoofdbesturen (zie inzonderheid de artikelen 26 en 29). Afwijking is alleen mogelijk ingeval een ambtenaar van de buitendiensten, bij het hoofdbestuur is gedetacheerd met het vooruitzicht op een de1Ûnitieve benoeming, hetgeen hier niet het geval is»; dat de directieraad voor~ stelde, de h. Fasehal om taalredenen mede te bevorderen tot boventallig inspecteur~

788

Page 120: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4525)

generaal; dat de h. Pascha! Félix, Adrien, bij koninklijk besluit van 12 november 1953 · tot inspecteur-generaal bij genoemd hoofdbestuur met ingang van l oktober 1953 werd benoemd ; dat verzceker ·de vernietiging vraagt van de bepalingen van ·dit benoemingsbesluit ;

Overwegende dat verzoeker beweert dat het bestreden koninklijk besluit genomen is met overtreding van artikel 21 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, waarvan het eerste lid l:eçaalt èat bevordering tot een hogere graad wordt verleend tinnen het bestek vastgesteld bij artikel 70 van het statuut van het Rijkspersoneel en zonder dat hierbij spraak kan zijn van andere afsluitingen tussen de verschillende diensten van een zelfde departement dan de in het organiek reglement van elk de.t=:artement aangeduide en met overtreding van artikel /5 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, doordat het voorstel tot benoeming van de h. Pascha!, in strijd met c:eze statuutvoorschriften, hem niet ter kennis was gebracht, hetgeen hem, verhinderd heeft zijn bezwaarschrift bij de directieraad . vóór . elke beslissing in t~ dienen,; dat de tegenpartij daarentegen aanvoert, dat verzoekers candidatuur op grond van de koninklijk l:esluiten houdende het organiek reglement van de hoofdbesturen van het ministerie van Financiri.:n niet in aanmerking kon worden genomen, dat de directieraad derhalve terecht het advies heeft uitgebracht dat de brief met deze candidaatstelling zonder gevclg bij het dossier diende te worden geveegd en aan verzoeker geen kennis heeft doen geven van het voorstel tot benoeming van de h. Pascha! ; ,

Overwegende dat· artikel 21 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939, ofschoon het in beginsel het stellen van << afsluitingen » tussen de verschillende diensten van hetzelfde èeJ=artement ten. aanzien van de bevordering tot een hogere graad in de weg staat, niet verhindert dat Je organieke reglementen van ieder departement ten aanzien van zodanige bevordering beperY.ende voorwaarden stellen voor bepaalde diensten, die tot een zelfde ministerie beheren ;

Overwegende dat artikel 26 van het erganiek reglement van de hoofdbesturen van het mininterie van FinancirC:n voerschrijft dat de personeelsleden, om in vast verband in een permanente administratieve l:ediening. bij. de administratie der registratie en deroeipen te worden benoemd, een stage moeten hebben gedaan in, de tuitendiensten van deze aèministratie ; dat artikel 29, na eerst' de eenvoudige detachering van de ambtenaren en beambten van de buitendiensten bij het hoofd­bestuur te hebben geregelq, ineer in het bijzo~Jder in het tweede en derde lid voorzieningen treft voer het geval van de personeelsleden die met het oog op, een deGnitieve l::enceming bij het hoofdbestuur worden gedetatheerd; dat het twe.ede lid bepaalt dat die personeelsleden in dat geval in de buitendiensten l·.uiten kader worden geplaatst en in het rersoneel van het hoofdcestuur werden gerekend ; dat het derde lid eraan teevoegt dat een zodanig behoud buiten kader in de buiten­diensten niet kan worden' verlengd· tot na. het tijdstip waarop de belanghebbenden in, staat zijn de graad van onderdirecteur bij het hcofdèêstuur te bekomen ;

Overwegende dat uit deze beçalingên van het organiek regl~ment van de hoofdbesturw van het ministerie van Finandèn, . welk reglement overigens verschilt van dat van de Luitendiensten van l:etzdfde ministerie, onder meer uit het koninklijk besluit van 8 september 1896,, gewijzigd namelijk bij het koninklijk besluit van 25 juni 1953 voor èe registratie en domeinen, blijkt dat, voor de bevordering tot inspecteur-generaal in deze. administratie, tot het effectief alleen worden gerekend de ambtenaren die reeds tot het hoofdhestuur behoren, hetzij omdat zij er carrière hebl::en gemaakt na een stage in· de buitendiensten, hetzij omdat zij er met het oog op een de.Gnitieve benoeming zijn gedetacheerd ;

OverweÇJende dat voorneemd artikel 29 geen onoverkomelijke afsluiting tussen de hocfdl::esturen, en èe tuitendiensten stelt ; dat het integendeel een zekere interpenetratie tussen die diensten mogelijk maakt en derhalve niet als onwettig kan worden beschouwd ; dat het bovendien niet de taak van de Raad van State is, de gepastheid van deze bepaling te beccrdelen ; ,

Overwegende dat uit. het bovenstaande volgt, dat verzcel·er, . èie tot de buitenèiensten van de administratie der registratie en domeinen behoorde toen de betrekking vac insrecteur~generaal O}:enviel. niet in aanmerking kwam vcor drze betrekking ; dat verzoeker overigens niet beweert, dat het kader van het hoofd-

789

Page 121: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

bestuur der registratie en der domeinen geen geschikte ambtenaar telde om deze betrekking te bekleden; dat verzoeker, aangezien hij tot die betrekking niet kon bevorderd worden, derhalve geen belang heeft om de vernietiging van de he~ vordering van de tussenkomende partij te vorderen, ·

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker en van de tussenkomende partij)

Nr 4526- ARREST van 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Meureau en De Bock, verslaggever, staats-

raden. · Auditoraat : de hr. Hoeffler, substituut.

GHILAIN (Mr Lonneville) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd . door de Minister van Volks-gezondheid en van het Gezin (de hr. Sm eesters)

BURGERLIJKE INVALIDITEITSPENSIOENEN ---:- GESCHILLEN -HOGE COMMISSIE VAN BEROEP- BEVOEGDHEID

. · De aanvraàg om vergoeding kan slechts bij de burgerlijke invali.­diteitscommissies aanhangig worde.n gemaakt in de mate waarin tussen partijen geen enkele dading werd gesloten. Die dading wordt geldig gesloten door de Staatscommissaris, zonder dat de g·oedkeuring van de minister is vereist *. ·

De Raad van State vernietigt zonder verwijzing de beslissing van de hoge commissie van beroep die ,uitspraak doet over een pu.nt dat krachtens geen enkele wets..- of reglementsbepaling bij haar aanhangig kon worden gemaakt.

Gezi~n het op 27 december 1952 door Gaston Ghilain ingediend verzoekschrift, dat strekt tot vernietiging ·van de beslissing. op 9 oktober 1952 door de hoge commissie van beroep inzake burgerlijke invaliditeitspensioenen genomen, en op 31 oktober 1952 genotificeerd ;

Overwegende dat verzoeker op 6 augustus 1945 ten titel van burgerlijk ' oorlogsslachtoffer een aanvraag om vergoeding heeft ingediend, uit hoofde van invaliditeit opgedaan tijdens zijn deportatie naar Duitsland als verplichte arbeider; . Overwegende dat, bij toepassin·g van artikel. 29 van het koninklijk besluit van 15 september 1935 ter bepaling van de rechtspleging inzake herstel van schade voortspruitende uit oorlogsfeiten, op 18 mei 1949 een dading werd gesloten tussen verzoeker en de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Staatscommissaris, waarbij de verschillende aan verzoeker toegekende vergoedingen werden vastge~ steld ; dat die overeenkomst vermeldt dat zij wordt aangegaan « onder voorbehoud van goedkeuring van de Heer Minister of van· zijn afgevaardigde » ;

Overwegende dat de Staatscommissaris, niettegenstaande qeze dading, de zaak bij de burgerlijke invaliditeitscommissie aanhangig heeft gemaakt en tot de verwerping van de aanvraag heeft besloten ; dat de burgerlijke invaliditeitscommissie de vraag van de tegenpartij verwierp om reden «dat over de aanvraag van de belangheb~ bende definitief is beslist door de dading-toekenning van 18.5.1949 onder voor~ behoud van het recht een aanvraag tot herziening in te dienen of van eventuele verergering»; dat de hoge commissie van beroeo, uitspraak doende op beroep van de Staat, na geoordeeld ·te· hebben dat de dading van 18 mei 1949 als niet bestaande moet worden beschouwd om reden dat zij door de Minister niet werd goedgekeurd, de aanvraag verwierp wat de grond van de zaak betreft, daar- het

* Vergelijk: ar~;est Mortier. nr 3882. van .6 december 1954, en de noot.

790

Page 122: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

twijfelachtig voorkomt dat er enig verband bestaat tussen de kwalen en de verergeringen waarover verzoeker zich beklaagt en de oorlogsfeiten ;

Overwegende dat verzoeker doet gelden dat de dading van 18 mei 1949 de waarde heeft van een overeenkomst welke aan verzoeker een burgerlijk recht op een invaliditeitspensioen toekent, dat hoewel de goedkeuring van de Minister vereist was onder de vroegere wetgevingen, dit niet meer het geval was sedert de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 15 september 1935, dat bovendien, vermits de Minister van Finand~n partij was bij de gesloten dading, het niet denkbaar is dat hij deze naderhand zou moeten goedkeuren, dat de invaliditeits~ commissies niet bevoegd zijn om uitspraak te doen over een betwisting aangaande de geldigheid van deze overeenkomst :

Overwegende dat, luidens artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 septem~ her 1935, de Minister van Financiën, door bemiddeling van de Staatscommissaris~ deskundige~rapporteur, aan de belanghebbende de element_en mededeelt van de overeenkomst die zou kunnen worden gesloten : dat, luidens artikel 30 van hetzelfde besluit, wanneer de Staatscommissaris~deskundige~rapporteur er niet in slaagt een overeenkomst te sluiten, de vordering tot herstel door zijn toedoen wordt overge~ maakt, met zijn conclustën, aan de commissie ingesteld om in eerste aanleg uitspraak te dó'en : dat de artikelen 36 en 37 van dat besluit de rechtspleging van beroep regelen:

Overwegende dat de aanvraag om vergoeding slechts geldig bij de burgerlijke invaliditeitseemmissies aanhangig kunnen worden gemaakt in de mate waarin tussen partijen geen enkele dading werd gesloten; dat het vaststaat dat tussen de partijen een overeenkomst werd gesloten : dat de hoge commissie van beroep uitspraak heeft gedaan over een punt dat krachtens geen enkele wets~ of reglementsbepaling bij haar aanhangig kon worden gemaakt : dat zij haar machten heeft overschreden ;

Overwegende dat, vermits de zaak bij de burgerlijke invaliditeitseemmissies niet geldig aanhangig was gemaakt, er geen aanleiding toe bestaat de verwijzing van de zaak te bevelen,

(Vernietiging - overschrijving - kosten ten laste van de tegenpartij) (Vertaling)'

Nr 4527- ARREST van 28 juli 1955 (VIde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter~verslaggever, Meureau en De Bock, staats­

raden. Auditoraat: de hr. Vander Stichele, substituut.

DEBOUVERIE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs- Tussenkomende partij: Hébette ( Mr 0-rianne)

I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG II. RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

Heeft er g·een belang bij de vernietiging te vorderen van de bevor-dering in een betrekking, het personeelslid dat de voorwaarden van benoeming in die betrekking niet vervult, dat zich geen kandidaat voor die betrekking heeft gesteld en dat door de directieraad niet werd ingeschreven op de lijst van de kandidaten wier titels werden onder­zocht ten einde de Minister van advies te dienen.

Het hypothetisch bestaan van titels op de bevordering, afhangend van verscheidene' voorwaarden waarPan niet vaststond dat zii waren vervuld noch binnen welke tijd zij konden zijn veruuld, stelde de direc­tieraad niet in de mogelijkheid . over de eventuele kandidatu.ur. van dit personeelslid te adviseren. ·

791

Page 123: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het op 21 mei 1954 ingediende verzoekschrift, waarbij Jules Debouverie beroep instelt tot vernietiging van een koninklijk besluit van 10 maart 1954 dat Maximilien Hétette, secretaris van administratie bij het ministerie van Openbaar Onderwijs, tot de graad van adviseur~dienstchef heeft benoemd ;

Gelet op het bevel van 8 juli 1951, waarbij het door Maximilien Hébette ingediende verzoekschrift om tussenkomst ontvankelijk is verklaard ;

Overwegende dat verzoeker, ten tijde dat hij zijn verzoekschrift heeft inge~ diend, tijdelijk adjunct~rechtskundig adviseur l:,ij het ministerie van Openbaar Onderwijs was; dat hij als zodanig niet in aanmerking kon komen om tot de openstaande plaats van adviseur~dienstchef te worden bevorderd; dat hij zich geen candidaat voor die èetrekking heeft gesteld en dat de directieraad hem niet heeft ingeschreven op de lijst van de ambtenaren wier titels hij onderzocht ten einde · de Minister van advies te dienen ;

Ovuwegende dat verzoeker, om toch te doen blijken van een belang waardoor zijn eis ontvankelijk kan worden, aanvoert dat hij bij toepassing van de artikelen 2 en 6 van het koninklijk besluit van 25 november 1953 houdende uitzonderlijke maatregelen tot benoeming in vast verband in de Rijksbesturen, aans;Jraak had op definitieve regularisatie van zijn toestand met rangneming op een datum die zal worden vastgesteld overeenkomstig de bij een later koninklijk besluit te bepalen regelen;

Overwegende dat het voer de directieraad, gelet op het hypothetisch l:.estaan van titels op een bevordering, afhangend van versd:eièene voorwaarden waarvan niet vaststond dat zij waren vervuld noch binnen welke tijd zij konden zijn vervuld, ·Onmogelijk was. over een eventuele candidatuur van verzoeker te adviseren ; dat ·deze laatste geen aanspraken had op bevordering in het openstaande ambt ; dat hij er geen belang bij heeft, de vernietiging van de bestreden beslissing te vorderen; dat hij in zijn eis niet ontvankelijk is,

(Verwerping .,---- kosten ten laste van verzoeker en van de tussenkomende partij}

Nr 4523 - ARREST ~an 28 juli 1955 ( VJde Kap1er) Zetel: de hh. Vauthier, vOerzitter~verslaggever, Meureau en De Bock, staats~

raden. Auditoraat: de hr. Vander Stichele, substituut.

ESTEINGELDOIR t/ Directieraad van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbaar Onderwijs- Tussenkomen ... de partij : Hébette (Mr Orianne)

RIJKSPERSONEEL - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

E'e.n. personeelslid dat geen twee }aren d{enst telt in zijn graad, kim slechts van een bevordering op grond van artikel 7 3. van het ko .... flinklijk besluit van 2 oktober 1937 genieten indien het fezelfdertijde een ambtenaar van buitengewone waarde is en blijkbaar belangrijke ·die.nsten heeft bewezen. · . . · . · .

Is derhalve niet wettelijk gemotïveerd, het koninklijk besluit" tot benoeming van een personeelslid waarvan het çllecn de belangrijke diensten vaststelt.

Gèzien het vèrzpekschrift van 24 mei 1951 waarbij Joseph Esteingeldoir beroep instelt tot nietigverklaring van 1 o het signalement. dat de directieraad van

.792

Page 124: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4528)

het ministerie van Openbaar Onderwijs aan Maximilien Hêbette, secretaris van administratie, véór zijn benoeming tot adviseur-dienstchef heeft toegekend, 2•, het koninklijk besluit van 10 maart 1954 houdende benoeming van Maximilien Hêbette tot adviseur-dienstchef ;

Gelet op het bevel van 8 juli 1954, waarbij het verzoekschrift tot tussenkomst vanwege Maximilien Hêbette ontvankelijk wordt verklaard ;

Overwegende dat de post van adviseur-dienstchef bij het ministerie van Openbaar Onderwijs in het begin van het jaar 1954 vacant is geworden en dat de directieraad 15 februari 1954 vergaderde om het gemotiveerd advies uit te brengen dat bij bevordering tot een hogere graad is voorgeschreven door artikel 20 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende het signalement en de bevordering van het Rijkspersoneel ; dat de directieraad een lijst van candidaten opmaakte waarop voorkwamen vijf directeurs, vijf afdelingschefs en een organisatie­adviseur ; dat de directieraad met eenparigheid van stemmen verzoekers naam vooraan op die lijst plaatste ; dat de naam van de tussenkomende partij, die zich candidaat had gesteld, niet op de lijst voorkwam, evenmin als de naam van enige andere secretaris van administratie ;

Overwegende dat de Minister de wens had uitgedrukt het gemotiveerd advies van de directieraad te vernemen over de eventuele benoeming van de tussen­komende partij tot het amLt van adviseur-dienstchef en dat de directieraad in verband hiermede op 5 maart 1954 vergaderde en na de gevolgde procedure in herinnering te hebben gebracht, het volgend advies gaf : « Als conclusie doet de directieraad een vergelijkend onderzoek van de aanspraken van de Heren Esteingeldoir, directeur, voergestelde candidaat, en HêLette, secretaris van ad­ministratie. Met eenparigheid van stemmen leidt hij uit deze vergelijking af, dat de aanspraken van de Hr i:steingeldoir het ruim halen op die van de Hr Hébette. Hij maakt de Hr Minister er tevens op attent, dat verscheidene andere ambtenaren, die minder aanspraken hadden dan de Hr Esteingeldoir, het toch in dit opzicht op de Hr Hébette halen voor een benoeming tot de betrekking van adviseur­dienstchef bij het lager onderwijs. De directieraad vreest een zware ontmoediging in de administratie, indien de Hr Hêbette de gevraagde bevordering krijgt» ;

Overwegende dat de interveniënt tot udviseur-dienstchef, met rangneming voor een Levordering tot een hogere graad op 1 januari 1954, bevorderd is bij het bestreden koninklijk besluit van 10 maart 1954; dat het koninklijk besluit als volgt is gemotiveerd : « Overwegende dat de Hr Hébette M., vast benoemd .secretaris van administratie bij het ministerie van Openbaar Onderwijs belangrijke dienbten bewezen heeft, die de afwijking voorzien bij artikel 73 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 wettigen ;

» Gelet op het met redenen omkleed advies van de directieraad ... » ; Overwegende dat de interveniënt in de hoedanigheid van secretaris van

administratie, als tijdelijk ambtenaar op 12 feLruari 1945 in dienst getreden is bij het ministerie van Openbaar Onderwijs ; dat hij in dezelfde hoedanigheid met ingang van I januari 1952 in de categorie van de stagiaires is opgenomen ; dat hij, althans gedurende een groot deel van de stageperiode, aan het kabinet van de Minister is verbonden; dat hij, bij koninklijk besluit van 31 december 1953 met ingang van 1 januari 1954 tot secretaris van administratie in vast verband is benoemd;

Overwegende dat de interveniënt, ofschoon hij pas op 1 januari 1954 tot secretaris van administratie in vast verband was benoemd en ofschoon het signale­ment dat hij bij toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 november 1953 tot wijziging van artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 voor de eerste maal had verkregen, slechts voor een maand en elf dagen gold, niettemin verzocht om met de directeurs, afdelingschefs en een organisatieadviseur naar de vacante plaats mede te dingen ; dat het betwiste koninklijk besluit alleen verwijst naar de afwijkende bepaling van ärtikel 73 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 volgens hetwelk « van het vorig artikel kan worden afgeweken om er Rijksambtenaren van buitengewone waarde, die blijkbaar belangrijke diensten bewezen hebben, te benoemen » ;

793

Page 125: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat uit het verslag van de koninklijke commissaris voor de administratieve hervorming blijkt dat de bepalingen van het statuut er toe strekken « een al te vlugge opgang in de hiërarchie der graden » te verhinderen ; dat de bewoordingen van artikel 73 aan deze beperkende opvatting beantwoorden, waar zij een afwijking slechts mogelijk maken ten gunste van de ambtenaren van buitengewone waarde wanneer zij bovendien blijkbaar belangrijke diensten hebben bewezen; '

Overwegende dat het betwiste koninklijk besluit vaststelt dat de interveniënt belangrijke diensten heeft bewezen ; dat niet wordt beweerd dat hij een ambtenaar van buitengewone waarde zou zijn ; dat deze hoedanigheid niet blijkt uit het gemotiveerd advies van de directieraad, dat op verzoek van de Minister is gegeven en waarnaar het bestreden koninklijk besluit verwijst ; dat uit het he~ streden besluit niet blijkt, dat de intervenii.'nt voldoet aan de tweevoudige voor~ waarde die voorgeschreven is voor de toepassing van artikel 73 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 ; dat de bestreden beslissing de strekking van dit voorschrift heeft miskend ;

Overwegende dat het beroep geen belang vertoont ten aanzien van het eerste punt,

BESLUIT: Artikel 1. - Het koninklijk besluit van 10 maart 1954 wordt vernietigd. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Artikel 2. - Van dit arrest zal een uittreksel in het Belgisch Staatsblaá

worden bekendgemaakt. Artikel 3. - De kosten met betrekking tot het hoofdberoep, bepaald op

750 frank, komen ten laste van de Staat. De kosten met betrekking tot het verzoekschrift tot tussenkomst, bepaald op

400 frank, komen ten laste van de tussenkomende partij.

Nr 4529 - ARREST van 28 juli 1955 ( Illd• Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en De Bock, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

ROLLINGER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen)

OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN HERZIENING

De commissie van beroep maakt een juiste toepassing van de wet door een aanvraag te verwerpen die werd ingediend op grond van artikel 35 der wet van 1 a.J.tgustus 1952 daar waar zij had moeten worden ingediend op grond. van artikel 36 der geordende wetten va:n 30 januari 1954.

Gezien het op 10 februari 1955 ingediend verzoekschrift, waarbij Georgette Rollinger, echtgenote Maurice De Keyzer, de vernietiging vordert van de beslissing d.d. 9 december 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van Brabant ;

Ö;;.~·rwegende dat verzoekster een aanvraag tot herziening heeft ingediend welke gesteund was op artikel 35 der wet van 1 augustus 1952 ;

Overwegende dat de door dit artikel ingerichte procedure de getroffenen in de mogelijkheid stelt toepassing te bekomen van de nieuwe bepalingen ·der wet

794

Page 126: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

van 1 augustus 1952 op de overeenkomsten gesloten en de beslissingen genomen vóór de inwerkingtreding van die wet ;

Overwegende dat verzoekster niet doet gelden dat de gegevens die aan de basis liggen van de beslissing waarvan zij de herziening vordert, de toepassing mogelijk maken van de nieuwe bepalingen der wet van 1 augustus 1952, doch wel dat het proces-verbaal van akkoord werd afgesloter:t op basis van een klaarblijkelijk onjuiste verklaring waarover de getroffene zich niet had bekommerd omdat zij geen belang vertoonde onder het regime van vóór de wet van 1 augustus 1952 ;

Overwegende dat uit de uiteenzetting zelf van het door verzoekster aan­gevoerde middel blijkt dat de in het proces-verl:.aal van akkoord opgenomen feitelijke gegevens de toepassing van de nieuwe bepalingen der wet van 1 augustus 1952 niet mogelijk maakten ; dat de commissie van beroep derhalve de wet juist heeft toegepast door de getroffene te verwijzen naar de bij artikel 36 bepaalde procedure om de vernietiging te bekomen van het op 25 april 1950 afgesloten proces-verbaal van akkoord en door de op grond van artikel 35 der wet van 1 augustus 1952 ingediende aanvraag tot herziening af te wijzen,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4530 - ARREST van 28 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en De Bock, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vindevoghel, auditeur.

BOERMANS ( Mr Fonteyne) t/ Belgisch Congo, vertegenwoor­digd door de Minister van Koloniën (de hr. Dieltjens) en Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Ljllldsverdediging (majoor Lonthie)

I. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - UITLEG

Het schrijven waarbij de administratie aan een personeelslid de statutaire toestand laat kennen waarin het zich bevindt. of de opinie van een minister aangaande deze toestand, is geen beslissing die de j,uridische toestand van de belanghebbende kan wijzigen en is niet vatbaar om het voorwerp uit te maken van een beroep tot nietigver­klaring.

II. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- NIET DEFINITIEVE BESLISSING

Niet ontvankelijk is het beroep tot nietigverklaring van een beslis­sing die in de loop van het geding haar definitief karakter verliest.

Gezien het op 10 september 1953 door Pierre Boermans ingediend verzoek­schrift;

Overwegende dat verzoeker, luidens zijn verzoekschrift, de vernietiging vraagt van de beslissingen « a - waarbij de Kolonie van Belgisch Congo hem heeft onderworpen aan de regeling der cernpenetratie ; b - waarbij de Belgische Staat, Ministerie van Landsverdediying, hem zou hebben ingelijfd bij de actieve kaders van het moederlands leger of die de aansluiting van verzoeker bij genoemde kaders zouden hebben kunnen meegebracht, onder meer de beslissingen ter kennis van verzoeker gebracht bij schrijven van 11 april 1953 »;

795

Page 127: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Overwegende dat verzoeker een afschrift van dit schrijven van 11 april 1953 bij zijn verzoekschrift heeft gevoegd, schrijven dat hem werd toegestuurd door de gouverneur-generaal van Belgisch Congo ;

Overwegende dat dit schrijven verzoeker inlicht omtrent het bevestigend antwoord van de Minister van Landsverdediging op de vraag of verzoeker tot de kaders van het moederlands leger behoorde, en hem laat weten dat hij, vermits hij geen gebruik had gemaakt van het optierecht waarover hij door een schrijven in 1937 werd ingelicht, onderworpen is aan de regeling der compenetratie, dat hij derhalve niet kan genieten van het pensioen, doch van de bijzondere bewilli­gingen welke de gouverneur-generaal beveelt uit te 1-.eta!en ;

Overwegende dat dit schrijven van de gouverneur-generaal verzoeker in kennis stelt van de statutaire toestand waarin hij zich bevindt wegens de militaire toestand die hem is teegekend ; dat dit schrijven geen enkele beslissing inhoudt welke de juridische toestand van betrokkene kan wijzigen, dat het hem niet inlicht omtrent enige door de Minister van Koloniën genomen beslissing welke deze toestand zou hebben gewijzigd ; dat in de mate waarin dit schrijven betrekking zou hebben met een beslissing aangaande het door verzoeker opgelopen verval, het decreet van 4 april 1955 een nieuwe optietermijn heeft geopend voor de officieren en onderofficieren van de actieve kad~rs van het moederlands leger die gedeeltelijk of geheel onder de toepassing zouden vallen van de regeling van de compenetratiebewilligingen, dat hieruit volgt dat deze beslissing geen definitief karakter meer bezat en dat verzoeker er geen belang meer bij heeft de vernietiging er van te bekomen ;

Overwegende, wat betreft de Minister van Landsverdediging, dat het schrijven van de gouverneur-generaal van 11 april 1953 evenmin enige beslissing ter kennis van verzoeker brengt, doch een opinie van de Minister van Landsverdediging omtrent de militaire teestand van betrokkene ; dat daarin weliswaar wordt gezegd dat de Minister van Landsverdediging « daarenboven doet opmerken dat het schrijven dat hij tot U heeft gericht op 5 september 1952, nr A.P. S./3/Mob., als nietig en niet bestaande moet worden beschouwd », doch dat dit schrijven van 5 september 1952 zelf slechts de uitdrukking was van een opinie van de Minister van Landsverdediging omtrent de militaire toestand van verzoeker, met bericht dat deze toestand « dellnitief zou worden geregulariseerd door de commandant van het legerdepot nr. 2 onder wiens bestuur U thans staat» ; dat dit laatste schrijven, evenmin als dit volgens welk het als nietig en niet bestaande moet worden beschouwd, de militaire toestand van verzoeker niet kon wijzigen ; dat het verzoek­schrift niet teelaat precies enige akte of reglement van een administratieve overheid, noch enige administratitve beslissing in betwiste zaken te identil1ceren, waarvan verzoeker nog steeds het recht zou bezitten de vernietiging te vorderen overeen­komstig artikel 9 der wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4531 - ARREST van 28 juli 1955 (liJ de Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en De Bock, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen) t/ Vennootschap onder gemeenschappelijke naam Gebroeders Stavelot ( Mr Lambotte)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GERECHTIG­DEN OP DE WET- RECHTSPERSONEN (1 en 2)

796

Page 128: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4531)

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GERECHTIG­DEN OP DE WET- UITSLUITING (2)

1. Door niet te omschrijven wat zij bedoelden met rechtspersonen. hebben de wetten op de oorlogsschade aan die uitdrukking de betekenis gegeven welke de rechtsleer en de rechtspraak er aan toekennen, name­lijk alle uennootschappen of verenigingen die de rechtspersoonlijkheid bezitten, en onder meer de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam.

2. Deze vennootschappen kunnen alleen van het voordeel van de geordende wetten worden uitgesloten om reden van de veroordeling van hun beheerders, als zij uit de handelingen van deze laatsten voor­deel hebben gehaald.

Gezien het op 22 januari 1955 ingediend verzoekschrift, waarbij de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw de vernietiging vordert van de beslissing op 17 december 1954 genomen door de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van Namen ;

Overwegende dat de provinciale directeur, op verzoek van de vennootschap onder gemeenschappelijke naam Gebroeders Stavelot, de geldelijke tussenkomst van de Staat heeft toegekend voor het herstel der schade veroorzaakt door twee oorlogshandelingen, waarvan de eerste zich heeft voorgedaan in 1940 en de tweede in 1943, doch daarbij besliste « dat er aanleiding toe bestaat de aan de vennootschap onder gemeenschappelijke naam toekomende globale vergoeding te verminderen» met het deel dat toekomt aan één van beide vennoten, Stavelot Marcel, die veroordeeld werd door een vonnis dat gezag van gewijsde had verworven en was uitgesproken op grond van boek II, titel I, hoofdstuk X, van het Belgisch straf­wetboek;

Overwegende dat deze beslissing door de getroffen vennootschap aan de commissie van beroep werd voorgelegd ; dat de commissie het beroep gegrond heeft verklaard en de beslissing van de provinciale directeur op dat laatste punt heeft hervormd ;

Overwegende dat de verzoekende partij vóór de Raad van State één enkel middel doet gclèen « dé!t afgeleid is uit de toekenning van het voordeel der geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, aan een persoon die is uitgesloten bij teepassing van artikel 5, toekenning die gesteund is op het onvoldoende motief dat de gesinistreerde een vennootschap onder gemeenschappelijke naam is, welke bestaat tussen deze persoon en zijn broeder (schending van artikel 5, § 1, van de wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, samengeordend op 30 januari 1954) » ;

Overwegende dat de commissie van beroep, voor welke het bestaan van de Vennootschap onder gemeenschappelijke naam Gebroeders Stavelot op het tijdstip der beide schadegevallen niet werd betwist, evenmin als de eigendomstitels welke deze vennootschap op de getroffen goederen deed gelden, haar het voordeel der geordende wetten op het herstel der oorlogsschade heeft toegekend, en dat zij beslist heeft dat deze vennootschap niet viel onder de toepassing van de uitslui­tingsbepalingen door artikel 5, § 2, vastgelegd, dat de gesinistreerde rechtspersoon geen voordeel had gehaald uit de ongeoorloofde handelingen van een der vennoten, namelijk Marcel Stavelot, dat deze rechtspersooa zich anderzijds niet bevond in een der drie gevallen van uitsluiting bedoeld bij § I van hetzelfde artikel ;

Overwegende dat de verzoekende partij, bij het ontwikkelen van haar middel. zonder te betwisten dat de gesinistreerde rechtspersonen kunnen genieten van het voordeel v<:n de geldelijke Staatstussenkomst bij toepassing van artikel 3, § I, en zonder te betwisten dat de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam rechts­personen zijn, voor de commissie van beroep heeft beweerd dat « in het geval der vennootschap onder gemeenschappelijke naam, de eigenaars van het vermogen in feite de vennoten zijn, en niet de vennootschap», « dat de rechtspersoonlijkheid

797

Page 129: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4531)

der vennootschap onder gemeenschappelijke naam slechts een tiktie is, daar zij niet overeenstemt met de werkelijkheid op het gebied van het patrimonium » o o o « dat, wat betreft de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam, de werkelijkheid zo is dat de vennoten eigenaars zijn van de goederen die voor de vennootschap zijn bestemd, vermits er geen enkele scheiding bestaat tussen het maatschappelijk vermogen en het vermogen der vennoten », « dat bij ontstentenis van enig onder~ scheid tussen de rechtspersoon en de natuurlijke personen die hem samenstellen, de Staat terecht doet gelden dat het onmogelijk is de toepassing van artikel 5, § 1, uit te schakelen » ; dat zij véór de Raad van State hetzelfde argument ontwikkelt en daarbij doet gelden « dat er geen enkele scheiding bestaat tussen het vermogen van een vennootschap onder gemeenschappelijke naam en het vermogen van haar vennoten », dat « het in de grond de vennoten onder gemeenschappelijk naam zelf zijn die, als eigenaars van de getroffen goederen, de hoedanigheid aannemen van gesinistreerden welke de tussenkomst van de Staat aanvragen», dat de bestreden beslissing « geen rekening houdt met de eerste plicht van de rechter inzake oorlogs~ schade, plicht die er in bestaat na te paan wie eigenaar van de getro:fen goederen was en wie dienvolgens de hoedanigheid van getroffene bezit», dat terzake het burgerlijk recht er op wijst dat deze eigenaars de leden zelf van de vennootschap onder gemeenschappelijke naam zijn ;

Overwegende dat de v<:rzoekende partij het bestaan van de vennootschap onder gemcencchappelijke naam Gebroeders Stavelot op het tijdstip der beide schadegevallen niet heeft betwist, noch de eigendomstitels welke deze vennootschap heeft doen geldea zonder daarbij tegengesproken te worden ; dat zij dus bedoelt te doen gelden dat artikel 3, § 1, waar dit de natuurlijke en rechtspersonen die op de dag van het schadegeval en op 10 november 1947 van Belgische nationaliteit waren, voor de Staatstussenkomst in aanmerking laat komen, de vennootschappen onder gemeenschappelijke miam niet heeft gerekend onder de rechtspersonen of bedoeld heeft dat de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam zouden onderworpen zijn aan de regel welke door artikel 6bis werd gesteld wat betreft de huwelijbgemeenschappen ;

Overwegende dat de wetten op de oorlogsschade aan private goederen niet hebben omschreven wat zij bedoelden met rechtspersonen ; dat zij derhalve aan dat woord de betekenis hebben gegeven welke de rechtsleer en de rechtspraak er aan toekennen ; dat zij met dat woord alle vennootschappen of verenigingen he~ duiden die, zoals artikel 5, § 2, derzelfde wetten zich uitdrukt, rechtspersoonlijkheid genieten;

Overwegende dat de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam als handelsvenn0otschappen zijn erkend door artikel 2 der bij koninklijk besluit van 30 november 1935 geordende wetten op de vennootschappen, en krachtens het laatste lid van dit artikel, rechtspersoonlijkhede:1 uitmaken die onderscheiden zijn van die der vennoten, terwijl artikel 3 deze!fd.! wetten geen rechtspersoonlijkheid erkent aan de tijdelijke handelsverenigingen noch aan de handelsverenigingen in deelneming ; dat de vennootschappen onder gemeenschappelijke naam tot voorwerp hebben een zelfstandig maatschappelijk kapitaal aan te leggen waarop de schuld~ eisers een voorkeurrecht uitcefenfn en dat de vennoten ten opzichte van de vennootschap derde personen zijn ; dat de onbeperkte aansprakelijkheid der vennoten ten opzichte van de schuldeisers van de vennootschap onder gemeenschappelijke naam geenszins de aansprakelijkheid van de vennootschap ten opzichte van de persoonlijke schuldeisers van de vennoten als tegenhanger heeft ; dat de wetgever, waar hij de geldelijke tussenkomst , van de Staat in het herstel der oorlogsschade regelt, rekening heeft gehouden met èe fictie van de rechtspersoonlijkheid die er op gericht is de zekerheid te waarborgen van de overeenkomsten gesloten met de door de wet erkende vennootschappen ; dat hij de vennootschap onder gemeen~ schappelijke naam niet heeft uitgesloten uit de reeks rechtspersonen die genieten van de geordende wetten op het herstel der oorlogsschade aan private goederen en dat de commissie derhalve de wet juist heeft toegepast waar zij de geldelijke Staatstussenkomst heeft toegelaten ten gunste van de vennootschap onder gemeen~ schappelijke naam Stavelot en waar zij, voor de toepassing van artikel 5, § 1 en § 2, niet de juridische toestand der vennoten doch deze van de getroffen vennoot~ schap in aanmerking heeft genomen, en daarbij geweigerd heeft tot die vennoot~

798

Page 130: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

:schap de regel uit te breiden die werd vastgelegd door artikel 4 der wet van 1 augustus 1952, thans artikel 6bis der geordende wetten, regel die alleen petrekking heeft op de huwelijksgemeenschappen ; dat het middel niet kan weerhouden worden,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4532- ARREST van 28 juli 1955 (IIId• Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen, verslaggever, en De Bock, staatsraden. Auditoraat: de hr. Vliebergh, substituut.

PlETTE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging en door de Minister van Binnenlandse Zaken (Majoor Lonthie)

RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- VORM- UITEENZET­TING VAN DE FEITEN EN VAN DE MIDDELEN

De uiteenzetting van de feiten en van de middelen die voor de eerste maal ter terechtzitting werd gedaan, heeft niet tot gevolg het .verzoekschrift ontvankelijk te maken *.

Gezien het op 29 januari 1955 ingediend verzoekschrift, waarbij Fernand Piette de vernietiging vcrdert : 1 o van de beslissing d.d. 6 maart 1950 waarbij de Minister van Landsverdediging

weigert hem een getuigschrift van prioriteit voor toetreding tot de openbare ambten af te leveren ;

2° van de beslissing d.d. 18 juli 1954 waarbij de Minister van Landsverdediging die weigering bevestigt ;

3° van het advies van de juridische adviseur van het ministerie van Landsverdedi­ging, genotificeerd aan de voorzitter van de commissie der XII bij schrijven van 30 oktober 1954 ;

4° van het advies van genoemde commissie, genotificeerd aan de voorzitter van het Nationaal verbond der ocrlogsinvaliden bij schrijven van 3 december 1954 ;

Overwegende dat verzoeker, na het voorwerp van zijn verzoekschrift te hebben aangeduid, zich er toe beperkt de hoop uit te drukken dat een gunstig .gevolg eraan zal worden voorbehouden :

Overwegende dat de tegenpartijen aanvoeren dat het verzoekschrift niet ontvankelijk is, omdat het de uiteenzetting der feiten niet inhoudt en geen enkel middel doet gelden ;

Overwegende dat, luidens artikel 2 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vóór de afdeling administratie van de Raad van State, het verzoekschrift tot vernietiging het voorwerp van het beroep en een uiteenzetting van de feiten en middelen moet bevatten ; dat het verslag aan de Regent, dat dit besluit voorafgaat, genoEmde bepaling in volgende bewoordingen commentarieert : « Het verzoekschrift moet de Raad van State over de juiste toedracht van het geschil dat hem voorgelegd of van de vraag die tot hem gericht wordt, inlichten. De uiteenzetting der feiten en der middelen mag bondig samen­gevat zijn » ;

Overwegende dat, luidens artikel 14, 1 • lid, van de wet van 23 december 1946, de èehandeling schriftelijk geschiedt ; dat het verslag aan de Regent, dat het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 voorafgaat, eraan herinnert : « dat het gebruik van de geschreven rechtspleging voor de zaken, welke in de be-

'*Zie, op dat punt. de arresten Laurent, nr 2126. van 22 januari 1953. Breuskin. or 2168. van 5 februari 1953, en Copinne, nr 2263. van 12 maart 1953.

799

Page 131: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

voegdheid van de Raad van State liggen, verklaard wordt door de gewichtbeid der belangen die op het spel staan en door de kiese aard der rechtsvraagstukken welke er oprijzen. Daarom zullen de partijen al hun middelen schriftelijk moeten voorleggen» ; dat de Raad van State dus geen rekening kan houden met de uiteenzetting der feiten en met het middel door verzoeker ter terechtzitting gefor­muleerd ; dat op de door de tegenpartijen opgeworpen exceptie van onontvankelijk­beid dient te worden ingegaan,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4533 - ARREST van 28 juli 1955 ( IIIde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en De Bock, staatsraden. Auditoraat: de hr. Lahaye, auditeur.

THIRY t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin (de hr. Coquiart) en door de Minister van Openbare Werken en van Weder­opbouw

I. RECHTSPLEGING - GEEN GROND OM UITSPRAAK TE DOEN II. RECHTSPLEGING - KOSTEN

Er is geen reden om uitspraak te doen in geval van intrekking der bestreden akte. De kosten worden ten laste van de tegenpartij gelegd.

III. RECHTSPLEGING- AFSTAND VAN HET GEDING

Gezien het verzoekschrift van 17 maart 1955, waarbij Yves Thiry, Staats­commissaris bij het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, de vernieti­ging vraagt van : 1 o - het koninklijk besluit van 29 december 1954 dat hem tot secretaris van

administratie in vast verband benoemt, 2° - het koninklijk besluit van 29 januari 1954 waarbij het bepaalde in het

koninklijk besluit van 25 november 1953 op de Staatscommissarissen van toepassing wordt verklaard,

3° - voor zoveel als nodig is, artikel 11 van het koninklijk besluit van 25 no­vember 1953 ; Gezien de brieven welke de tegenpartij en verzoeker respectievelijk op 3 en

9 juni 1955 aan de Raad van State hebben toegezonden ;

Overwegende dat de tegenpartij in haar brief van 3 juni 1955 aan de Raad van State liet weten «dat een koninklijk besluit van 10 mei 1955 het koninklijk besluit van 29 december 1954 heeft opgeheven » ; dat zij op de terechtzitting verklaard heeft, dat het betwiste besluit niet opgeheven maar wel ingetrokken is ; dat er dus geen reden is om uitspraak te doen over het beroep tot nietigverklaring van dit besluit ;

Overwegende dat verzoeker in zijn brief van 9 juni 1955 verklaart, uit­drukkelijk van zijn verzoekschrift af te zien,

BESLUIT: Artikel 1. - Ten aanzien van het beroep tot nietigverklaring van het

koninklijk besluit van 29 december 1954 : Er is geen reden om uitspraak te doen.

800

Page 132: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Artikel 2. - Ten aanzien van het beroep tot nietigverklaring van het koninklijk besluit van 29 januari 1954 en van artikel !I van het koninklijk besluit van 25 november 1953 :

De afstand van het geding wordt ingewilligd. Artikel 3. - (Verdeling van de kosten, elk voor de helft, tussen verzoeker

en de Staat - Minbterie van Volksgezondheid en van het Gezin)

Nr 4534 - ARREST van 28 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en Ce Bock, staatsraden. Auditoraat : de hr. Rousseau, substituut.

V.Z.W. COMPENSATIEKAS VOOR KINDERBIJSLAG «DE FAMILIE» en consorten (Mr Van der Mensbrugghe) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg

RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG

De verzoeker heeft er geen belang bij de vernietiging te vorderen van een akte welke hij kritiseert door er een draagwijdte aan te geven die zij niet heeft.

Gezien het verzoekschrift, 14 november 1951 ingediend door : de Compensatie­kas voor kinderbijslag « De Familie », de « Caisse de compensation pour allocations familiales de la région liégeoise », de Algemene compensatiekas voor gezinsvergoe­dingen van Oost-Vlaanderen, de « Caisse de compensation pour allocations fami­liales des régions de Charleroi et de Namur », de Verrekenkas voor gezinsvergoe­dingen der textielnijverheid van 't Kortrijkse, de « Caisse de compensation pour allocations familiales du Tournaisis », de Compensatiekas voor de tabaknijverheid, de Verrekenkas voor gezinsvergoedingen voor c1e streek Tielt-Waregem-Izegem­Roeselaere, de Antwerpse vereniging voor uitkering van kindertoeslag, de Com­pensatiekas voor kinderbijslag Brabant, en de Compensatiekas voor kinderbijslag « Mutuelle des Syndicats réunis » ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 10 september 1951. waarvan de verzoekende partijen de nietigverklaring vragen, upgeheven werd door het konink­lijk besluit van 15 april 1952, dat uitwerking had met ingang van 1 januari 1952 ; dat de verzoekende partijen op de terechtzitting hebben aangevoerd dat er geen reden is om uitspraak te doen maar dat de tegenpartij in de kosten dient verwezen te worden;

Overwegende dat het koninklijk besluit van I 0 september 1951 niet is inge­trokken en dat het gedurende het vierde trimester van het jaar 1951 is toegepast maar dat uit deze toepassing blijkt dat tussen de vrije kassen en de bijzondere kassen geen discriminatie is gemaakt ten aanzien van de inhouding tot dekking van hun beheerskosten ; dat de middelen van de verzoekende partijen en het belang waarop hun beroep berustte, steunden op deze discriminatie die door het betwiste besluit zou zijn beslist e~1 gewild ;

Overwegende dat de verzoekende partijen niet het bewijs leveren van het belang, dat zij bij de vernietiging van het bestreden besluit zouden hebben ; dat dit gemis van belang niet blijkt uit de intrekking va:1 het betwiste besluit maar uit de strekking die het bij de toepassing heeft gehad ; dat het beroep niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang, bij toepassing van artikel 11 van de wet van 23 december 1946,

(Verwerping - kosten ten laste van de verzoekende partijen)

801

Page 133: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Nr 4535- ARREST van 28 juli 1955 (lilde Kamer} Zetel : de hh. Somerhausen, voorzitter-verslaggever, Meureau en Holoye,

staatsraden. Auditoraat: de hr. Ligot, substituut.

CREVECCEUR t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie ( Mr Cambier)

RECHTSPLEGING - HEROPENING VAN DE DEBATTEN

Gezien het verzoekschrift van 13 mei 1953, waarbij Charles Crevecreur, secretaris-generaal van de Algemene Centrale der Openbare Diensten, de vernieti­ging eist van het ministerieel besluit van 10 maart 1953 houdende benoeming van de leden van de personeelsraad van het Rijksopvoedingsgesticht te Saint-Servais voor zover dit besluit als vertegenwoordiger van de Minister bij die raad de kloosterzuster-onderwijzeres Marie Veys en de kloosterzuster-opvoedster Louise Cheza aanwijst ;

Overwegende dat de tegenpartij tegen het beroep een grond van niet­ontvankelijkheid wegens gemis aan belang bij verzoeker inroept;

Overwegende dat het besluit van de Regent van 11 juli 1949 houdende syndicaal statuut van het Rijkspersoneel, waarvan verzoeker de overtreding inroept, is opgeheven door het koninklijk besluit van 22 juni 1955 houdende syndicaal statuut van het personeel der oçenl:.are dienste!l : dat de samenstelling van de personeelsraden voortaan in artikel 5, § 3, van dit besluit is geregeld ;

Overwegende dat er aanleiding bestaat tot heropening der debatten ten einde partijen in staat te stellen, toelichtingen te verstrekken over het belang dat verzoeker nog kan hebben bij de vernietiging van het bestreden ministerieel besluit,

(Heropening van de debatten - verwijzing der zaak naar de terechtzitting van 23 september 1955)

Nr 4536- ARREST vzm. 29 juli 1955 (IIIde Kamer} Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de hr. Rcmbaut, substituut.

VAN STEYVOORT t/ Belgische Staat, verte-genwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Stacino)

I. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - SCHENDING VAN DE WET

11. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - BEVORDERING - ALGEMENE REGELEN

Het personeelslid, dat aanspraak maakt op een bevordering, kan zich niet beroepen op de bevorderingen toegekend krachtens een ver­keerde interpretatie der bepalingen die van toepassing zijn *.

lil. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BELANG

De kandidaat die de uoorwaarde.n van toetreding tot een betrek­Icing niet vervult, kan de vernietiging van de benoeming tot die betrek­king niet vorderen.

• Vergelijk: arrest Rubbers. nr 3167. van 19 februari 195·:i.

802

Page 134: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Gezien het op 16 april 1953 ingediend verzoekschrift, waarbij Louis Van Steyvoort de vernietiging vordert van het ministerieel besluit d.d. 16 februari 1953, houdende bevordering van acht opstellers van het ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw tot de graad van onderbureauchef ;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 21 december 1951. waar dit het besluit van de Regent van 23 juni 1948 betreffende het examen van onderbureauchef wijzigt, de noodzakelijkheid heeft gehandhaafd van een bevorderingsexamen voor de benoeming tot de graad van onderbureauchef ; dat het beslist heeft : « Om tot de graad van onderbureelhoofd of tot een daarmede gelijkgestelde graad te worden bevorderd, is vereist dat een examen voor bevordering tot een hogere graad met goed gevolg is afgelegd » ; dat de enige toe\jelaten uitzondering als volgt is geformuleerd : « De examens voor de bevordering tot een hogere graad in de tweede categorie, die bij bijzondere reglementen voorgeschreven zijn, kunnen, met de bewilliging van de minister tot wiens bevoegdheid het Algemeen Bestuur behoort, met het examen van onderbureelhoofd gelijkgesteld worden, de vaste wervingssecretaris vooraf gehoord» :

Uverwegende dat verzoeker niet bewijst, en trouwens niet beweert dat hij een van die examens zou heLben afgelegd, doch dat hij doet gelden dat hij met overtreding van de regelen die uit het koninklijk besluit van I augustus 1932 volgen, niet teegelaten werd cm zich voor de examens van 1932 aan te bieden omdat hij, op dat tijdstip, slechts opsteller tweede klasse was, dat hij dienvolgens moet worden beschouwd alsof hij de vereisten vervult die gesteld zijn om tot onderbureauchef te worden benoemd ;

Overwegende dat noch het koninklijk besluit van 21 december 1951, noch dit van 3 januari 1940. namelijk artikel 2 waarop verzoeker zich steunt, noch enige andere wets- of reglementsbepaling door hem kan worden aangevoerd tot staving van zijn bewering ;

Overwegende dat artikel 19 van het besluit van de Regent van 21 juni 1949 houdende vaststelling van het geldelijk statuut van het Rijkspersoneel, niet het besluit van de Regent van 23 juni 1948 betreffende het examen van onderbureau­chef schorste, maar wel een ander reglement van dezelfde datum betreffende de bezoldigingu-I van het door de Staat bezoldigd personeel ; dat de interpretatie die, in het verleden, de èenoenling van bepaalde personeelsleden zonder examen heeft meegebracht, een vergissing uitmaakt welke door de administratie werd erkend en waarop verzoeker zich niet kan beroepen :

Overwegende dat verzoeker, op het tijdstip waarop het bestreden ministerieel besluit werd genomen, namelijk op 16 februari 1953, de voorwaarden niet vervulde die vereist zijn om tot onderbureauchef te worden benoemd ; dat zijn beroep, bij gebrek aan belang, niet ontvankelijk is,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4537 - ARREST van 29 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux. voerzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de hr. Rousseau, substituut.

MITAINE ( Mr Bartelous) t/ Rijksdienst voor arbeidsbemidde­ling en werkloosheid

I. RAAD VAN STATE- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VATBAAR VOOR BEROEP- UITVOERINGSMAATREGEL

Niet ontvankelijk is het beroep tot vernietiging van een maatregel van uitvoering van een definitief geworden akte.

803

Page 135: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

11. RAAD VAN STATE - BEVOEGDHEID 111. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN

Gezien het op 20 november 1953 door Alphense Mitaine ingediend ver~ zoekschrift ;

Overwegende dat verzoeker, die sedert 2 september 1946 werk1oosheidsuit~ kering genoot en die sedert 20 juni 1949 volledig werkloos was, ingevolge een onderzoek werd uitgesloten van het genot der werkloosheidsuitkering met ingang van 2 september I 946 bij beslissing d.d. 9 december 1950 van de directeur van het gewestelijk bureau te Charleroi, beslissing die dezelfde dag aan verzoeker werd genotificeerd ; dat verzoeker tegen die beslissing geen beroep heeft ingesteld ;

Overwegende dat de directeur van het gewestelijk bureau op 9 juli 1952, ingevolge de beslissing van 9 december I 950, aan verzoeker de opgave van de door hem ten onrechte ontvangen sommen liet kennen en hem uitnodigde het bedrag er van binnen de dertig dagen te storten, bij ontstentenis waarvan de terugbetaling zou worden gevorderd door de ontvanger der registratie en domei­nen ; dat verzoeker, die van deze ambtenaar een uitnodiging heeft ontvangen de som vóór 20 november 1953 te betalen, aan de Raad van State vraagt « na onderzoek der zaak te willen tussenkomen bij de betrokken diensten, opdat de vordering tot terugbetaling ten minste zou worden geschorst, in afwachting van haar vernietig:ng, zoals aangewezen blijkt te zijn ... » ;

Overwegwde dat het niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort bij de administratie tussen te komen ; dat het beroep niet ontvankelijk is in zover het strekt tot vernietiging van « de vordering tot terugbetaling » ; dat het inderdaad gericht is tegen een maatregel van uitvoering van de beslissing van 9 december 1950 die alleen aan verzoeker nadeel toebrengt en die definitief is geworden ; dat die uitvoeringsmaatregel overigens op 9 juli 1952 aan verzoeker werd genotificeerd, dit is méér dan zestig dagen vóór het indienen van het beroep bij de Raad van State,

(Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

Nr 4538 - ARREST van 29 juli 1955 (lilde Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en

de hh. Somerhausen en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de hr. Similon, substituut.

PA RENT t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Min is~ ter van Openbare Werken en van Wederopbouw (de hr. Penen)

I. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN -SCHADE DIE AANLEIDING GEEFT TOT STAATSTUSSENKOMST

II. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - BEVOEGDHEID

De schade veroorzaakt door maatregelen genomen of handelingen verricht naar aanleiding van de oorlog of uan de bezetting door agen~ ten van de Duitse Staat (artikel 2, }0

, der geordende wetten van 30 januari 1954) kan niet als rechtstreeks worden beschouwd wanneer de getroffene zich aan de repressie en de mishandelingen van de bezetter heeft blootgesteld ten einde, zonder enige patriottische reden, een per~ soonlijk voordeel te verwezenlijken. In die onderstelling dient de recht-

804

Page 136: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4538)

streekse oorzaak der schade aan de getroffene zelf te worden toege~ schreven, doch geenszins aan de oorlogshandeling *.

De getroffene moet bewijzen dat de oorzaak der schade als oor~ logshandeling beschouwd wordt. Y"V aar de commissie besliste dat de getroffene niet bewees dat er een rechtstreeks verband uan oorzaak tot gevolg bestond tussen een oorlogshandeling en het schadelijk feit, is zij binnen de perken van haar beoordelingsmacht gebleven.

lil. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN - COMMISSIE VAN BEROEP - RECHTSPLEGING - GETUIGENVER­HOOR (I en 2)

IV. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN -COMMISSIE VAN BEROEP-- MOTIVERING DER BESLISSINGEN (2)

1. De commissie van beroep, die de door de getroffene gedaagde getuigen heeft gehoord en die zich voldoende ingelicht acht omtrent een der door de partijen betwiste appreciatiegegevens, is niet verplicht het onderzoek te heropenen om nieuwe getuig·en van de getroffene te onder horen.

2. Zij is niet verplicht te antwoorden op de beweringen van de getroffene betreffende de bewijskracht der opgenomen getuigenissen, wanneer deze beweringen niet vergezeld gaan met enig bewijsgegeven noch met een aanbod van bewijs.

Gezien het op 7 februari 1955 ingediend verzoekschrift, waarbij Raymond Parent de vernietiging vordert van de beslissing d.d. 17 december 1954 van de commissie van beroep voor oorlogsschade aan private goederen van Namen ;

Overwegende dat ingevolge de aanhouding van verzoeker door de Duitse overheden tijdens de bezetting, huiszoekingen in zijn woning werden gedaan; dat de betwiste schade voortspruit uit het wegnemen van koopwaren die verdwenen zijn, hetzij deze tijdens de huiszoekingen in beslag werden genomen, hetzij deze te dier gelegenheid werden geplunderd ;

Overwegende dat de geldelijke Staatstussenkomst, luidens artikel I der op 30 januari 1954 geordende wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan pri­vate goederen, slechts is toegelaten zo de schade een « rechtstreekse, materiële en ze­kere » schade is die werd « toegebracht door oorlogshandelingen » ; dat de getroffene het bewijs moet leveren dat de oorzaak van de schade door artikel 2 derzelfde wetten als oorlogshandeling wordt beschouwd ; dat de commissie van beroep, volgens de omstandigheden der zaak, dus moest beslissen of de schade al dan niet voortsproot uit maatregelen genomen of uit handelingen verricht naar aanleiding van de oorlog of van de bezetting door de Duitse staatsagenten (artikel 2 - 1°) ofwel of de schade werd toegebracht om reden van de vaderlandse houding van de getroffene (art. 2 - 3°, c) ; dat, trouwens in beide onderstellingen, de patriottische activiteit van verzoeker voor de beslissing determinerend kon zijn omdat de door 1 o van al'tikel 2 bedoelde onderstelling niet bestaat wanneer de getroffene zich aan de repressie en de mishandelingen van de bezetter heeft blootgesteld ten einde, zonder enige patriotti~che reden, een persoonlijk voordeel te verwezenlijken ; dat, in die onderstelling, de rechtstreekse oorzaak der schade aan de getroffene zelf dient te worden toegeschreven, doch geenszins aan de oorlogshandeling ;

Overwegende dat de Minister voor de Cernmissie van beroep aanvoerde dat « het door de hr. Parent geleden nadeel niet het rechtstreeks gevolg van een oorlogshandeling is, doch Uijkbaar voortspruit uit de fout van de getroffene die zich bezig hield met handel in koopwaren gestolen ten nadele van de spoorwegen

• VerQelijk: arrest Claert. nr 1820. van 12 september 1Hf>2.

805

Page 137: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4538)

die alsdan onder het toezicht van de Duitse overheid stonden » ; dat hij zich beriep op de motieven van de beslissing der aanvaardingscommissie van beroep voor politieke gevangenen en rechthebbenden die beslist had dat Raymond Parent geen recht had op de titel van politieke gevangene noch op het' genot van het statuut omdat hij veroordeeld was onder beschuldiging van beroepsheling en dat het niet bewezen was dat de geïntimeerde met een onbautzuchtig doel had gehandeld ; dat de Minister eveneens de motieven deed gelden van de beslissing der controle~ commissie vun beroep voor burgerlijke weerstanders die betrokkene om dezelfde reden niet als weerstander had erkend ; dat hij nog de verslagen van de politie­inspecteur en een onderzoek van de rijkswacht aanvoerde ;

Overwegende dat verzoeker, al beweerde hij dat hij de door hem geheelde metalen had gekocht «met het oog op de sabotage, om de Duitse oorlogsmachine te vertragen volgens de raadgevingen van de Engelse radio », gewag maakte van de reden van zijn aanhouding die op de gevangenrol van het gevang te Charleroi was aangebracht, namelijk het afleveren van valse identiteitskaarten, en aanvoerde dat de huiszoekbgen door die beschuldiging werden uitgelokt, zich een vijftiental dagen hadden herhaald en dat de plundering het ontdekken van de geheelde metalen was voorafgegaan, dat hij slechts vroeg het bewijs door getuigen te leveren van deze enige en laatste bevestiging ;

Overwegende dat de getroifene bij beslissing van 13 juli 1954 gemachtigd werd te bewijzen « dat de plundering het gevolg is van zijn aanhouding wegens het afleveren van valse identiteitskaarten, daar het ontdekken van het gestolen koper, dat de reden was van zijn veroordeling tot drie jaar dwangarbeid door de O.F.K. 520 te Charleroi, slechts geschiedde op het einde van de plundering en dienvolgens die plundering niet heeft kunnen uitlokken » ;

Overwegende dat de getuigen, wier verhoor door verzoeker werd aange­vraagd, op 24 november 1954 op tegenspraak werden . gehoord en dat de zaak opnieuw werd opgeroepen ter zitting van 10 december 1954 ;

Overwegende dat verzoeker, bij schrijven van 27 november 1954, aan de commissie van beroep getuigschriften overmaakte die uitgingen van twee personen die niet behoorden tot deze wier verhoor als getuigen hij had aangevraagd, en om het verhoor van een zekere dame weduwe Ghyoot verzocht ; dat hij bovendien in dat schrijven deed gelden : « Mijn drie getuigPn welke door U werden gehoord, zijn personen welke ik niet kan ten kwade duiden want vóór de terechtzitting hebben zij de zaak geregeld om alle drie hetzelfde te zeqqen, en ongeletterde personen waaruit men tien jaar na de feiten niet veel kan halen, zelfs de zuivere en eenvoudige waarheid is moeilijk » ; dat geen enkele vraag om onderzoek, noch enig getuigschrift betrekking had op het tegen de gehoorde getuigen geformuleerd verwijt;

Overwegende dat de partijen op de terechtzitting van 17 december zijn verschenen ; dat de getroffene om het aanvullend onderzoek heeft verzocht ; dat de provinciale directeur zich ertegen heeft verzet en op het zittingsblad is vermeld : c De heer voorzitter zegt dat het onderzoek gesloten is en hij verklaart de debatten voor gesloten » ; dat de beslissing op diezelfde terechtzitting werd uitgesproken ;

Overwegende dat de beslissing van de commissie. van beroep waarbij de geldelijke Staatstussenkomst wordt geweigerd, als volgt is gemotiveerd : twee getuigen hebben bevestigd gezien te hebben dat tijdens de eerste huiszoeking koper in beslag werd genomen en één der getuigen bevestigt dat de plundering van het gebouw slechts een vijftiental dagen nadien plaats heeft gegrepen; dat zij in de volgende considerans aanvoert dat verzoeker « zich de hoedanigheid van ·politieke gevangene en deze van burgerlijke weerstander heeft zien ontzeggen, omdat zijn bedrijvigheid niet totaal onbaatzuchtig is geweest ; dat het feit gestolen koper te kopen om het opnieuw te verkopen klaarblijkelijk elke gedachte van « patriottische activiteit uitsluit », en verder dat « het terzake niet alleen niet bewezen is dat er een rechtstreeks verband van oorzaak tot gevolg bestaat tussen de oorlogshandeling en het schadelijk feit... het staat integendeel vast dat de schade het gevolg is van de activiteit van de geïntimeerde, namelijk : handel, met winstgevend doel, in gestolen of geheelde koopwaren » ;

Overwegende dat verzoeker als vernietigingsmiddel doet gelden dat hij het heropenen van het onderzoek niet heeft kunnen bekomen, dat de gehoorde getuigen

806

Page 138: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

vóór de terechtzitting met elkaar hebben gesproken om zich de feiten te herinneren en zich hetben "-ergist ;

Overwegende dat de commissie van beroep, die de door verzoeker gedaagde getuigen had gehoord en zich voldoende ingelicht achtte omtrent een der door de partijen betwiste appreciatiegegevens, niet verplicht was het onderzoek te her­openen ; dat zij anderzijds niet verplicht was te antwoorden op de beweringen van verzoeker betreffende de bewijskracht der opgenomen getuigenissen, wanneer deze beweringen niet vergezeld gingen met enig bewijsgegeven noch met een aanbod van bewijs ; dat het middel niet kan weerhouden worden ;

Overwegende dat verzoeker eveneens aanvoert dat hij niet akkoord gaat met het bedrag van de lening ontvangen van de Nationale Kas voor beroepskrediet;

Overwegende dat de betwisting betreffende het bedrag van de lening aan huidig geding vreemd is ; dat de bestreden beslissing zonder meer vaststelt dat aan de getroffene geen enkele vergoeding of wederopbouwkrediet wordt toegekend ;

Overwegende dat de commissie van beroep, door uitsçraak te doen zoals zij gedaan heeft en door te beslissen dat de getroffene niet bewees dat er een rechtstreeks verband van oorzaak tot gevolg bestond tussen een oorlogshandeling en het schadelijk feit, de perken van haar beoordelingsmacht niet te buiten is gegaan,

(Verwerping) (Vertaling)

Nr 4539- ARREST van 29 juli 1955 (Illd" Kamer) Zetel : de hr. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Somer­

hausen en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, sutstituut.

FRENA Y ( Mrs Van Berekei en Stassen) t/ Bestendige deputatie van de provincieraad van Luik ( Mr Bovy)

I. PROVINCIE - PROVINCIEPERSONEEL - TUCHTREGELING II. OPENBARE AMBTENAREN EN BEAMBTEN - TUCHTREGELING

- RECHTSPLEGING liL ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN -

RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

1. Het strafvoorstel. opgemaakt door de hiërarchische meerdere en dat de aangevoerde grieven vermeldt, is een stuk van het dossier en moet aan het personeelslid worden medegedeeld.

2. Het door de hiërarchische meerdere na onderzoek verleend advies, dat slechts de persoonlijke opinie van die meerdere omtrent de zwaarwichtigheid van de toe te passen straf weergeeft, moet niet aan het personeelslid worden medegedeeld. Er kan slechts om dat advies worden verzocht nadat het personeelslid zijn verdediging heeft voor­gedragen en nadat de hiërarchische meerdere van die verdediging ken­nis heeft genomen.

3. Indien het advies van de hiërarchische meerdere wordt inge­wonnen vóór dat het personeelslid zijn verdedigingsmiddelen heeft kunnen doen gelden en buiten de tegenwoordigheid van die ambtenaar. moet dit advies aan het personeelslid worden medegedeeld om hem toe te laten zijn verdediging te verzekeren, ten minste in de mate waarin het advies nieuwe grieven aanvoert of de reeds geformuleerde grieuen met nieuwe gegevens staaft.

807

Page 139: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

(4539)

Gezien het op 25 juli 1953 ingediend verzoèkschrift, waarbij Nicelas Frenay beroep instelt tot vernietiging van de beslissing, gedagtekend 8 mei 1953 en op 1 juni 1953 genotificeerd, waarbij de bestendige t.eputatie van de provincieraad van Luik hem ontzet uit zijn functie in het provinciaal sanatorium te Borgoumont ;

Gelet op het arrest van 10 juni 1955 • waarbij de heropening der debatten werd bevolen en de zaak werd verwezen naar de terechtzitting van 1 juli 1955 ;

Overwegende dat verzoeker doet gelden dat de rechten van de verdediging werden geschonden omdat het advies van professor Van Beneden, algemene bestuurder van het Institut provindal Ernest Malvoz, dat in de motieven der beslissing wordt aangehaald, hem niet werd medegedeeld ;

Overwegende dat de bestreden beslissing in haar motieven vermeldt « dat de hr. Professor Van Beneden, algemene Lestuurder van het Institut provindal Ernest Malvoz, door de bestendige deputatie op haar zitting van 17 april 1953 werd gehoord en dat hij de houding van de hr. bestuurder Frenay heeft afgekeurd » ;

Overwegende dat de tegenpartij aanvoert dat, zo zij professor van Beneden heeft gehoord, zulks geschiedde krachtens artikel 33 van het algemeen organiek reglement der diensten van de provincie Luik. volgens hetwelk de a1zetting wordt uitgesproken « door de bestendige deputatie, op voorstel van de bestuurder - hoofd van de dienst, ofwel van amLtswege door de bestendige deputatie, na de· directeur te hebben gehoord ... », alsmede krachtens artikel 15 van het organiek reglement van het sanatorium dat dit sanatorium « onder het hoog gezag van de algemene bestuurder van het Institut provincial Ernest Malvoz » plaatst, en bepaalt dat de geneesheer-bestuurder « zich op alle punten moet schikken naar de onder­richtingen welke hem door de bestendige deputatie of door de algemene Lestuurder worden gegeven » ; dat de tegenpartij opwerpt dat, hoewel het verhoor van de bestuurder is vereist, geen enkele tekst aan dit verhoor een tegensprekelijk karakter verleent en dat verzoeker niet kan eisen dat het advies van de algemene bestuurder hem zou worden medegedeeld ;

Overwegende dat de door artikel 33 vereiste tussenkomst van de bestuurder - hoofd van de dienst kan geschieden hetzij door een strafvoorstel, wanneer hij de tuchtvordering inzet, ofwel, indien de bestendige deputatie zelf tot het onderzoek overgaat, door een advies verstrekt na het sluiten van dit onderzoek ; dat het voorstel, dat noodzakelijk de aangevoerde grieven vermeldt, een stuk van het dossier is en aan de belanghebbende moet worden medegedeeld ; dat, integendeel, wat het advies betreft, dat slechts de persoonlijke opinie van het diensthoofd omtrent de zwaarwichtigheid van de toe te passen straf weergeeft, de mededeling er van niet kan worden geëist ;

Overwegende dat professor Van Beneden, volgens het bestreden besluit, «de houding van verzoeker heeft afgekeurd» ; dat, volgens de gegevens van het dossier, onder meer het schrijven van de gouverneur der provincie dat de Raad van State slechts ingevolge de heropening der debatten heeft ontvangen, dit advies mondeling werd gegeven ter zitting van de bestendige deputatie van 17 april 1953 « onmid­dellijk na het verhoor van de hh. Frenay en consorten » ; dat, volgens « het stenograiÎsch proces-verbaal van het verhoor, door de bestendige deputatie van de provincieraad van Luik, van de hr. Frenay, geneesheer-bestuurder van het provin­ciaal sanatorium te Borgoumont », het verhoor op 17 april te 10 uur heeft plaats gehad onder het voorzitterschap van de gouverneur die de zitting heeft geopend en het woord heeft verleend aan de bestendige afgevaardigde-verslaggever «om de kwestie in te leiden », de afgevaardigde-verslaggever heeft de ten laste van verzoeker anagevoerde grieven uiteengezet, onmiddellijk daarna werd het woord verleend aan de raadsman van verzoeker welke om uitstel heeft verzocht om de verdediging van zijn clknt voor te dragen, met het akkoord van de bestendige deputatie heeft de gouverneur de volgende zitting vastgesteld op maandag 27 april te 10 uur en de zitting geheven ; dat het stenografisch proces-verbaal geen enkele tussenkomst van professor Van Beneden, noch zelfs dezes aanwezigheid ter zitting van 17 april vermeldt ; dat de tegenpartij niet betwist dat het advies van professor

808

Page 140: 670 - KU Leuven · van 10 juni 1055. 670 . openbare onderstand te Haine-Saint-Pierre, betreffende de hospitalisatiekosten van Louise Dutrieux, echtgenote Henri Bays ; Gezien de adviezen

Van Beneden werd ingewonnen buiten de tegenwoordigheid van verzoeker; dat verzoeker o;:> 27 april, bijgestaan door zijn raadsman, zijn verdediging mondeling heeft voorgedragen en dat verzoekers raadsman s anderendaags aan de bestendige deputatie een nota heeft laten geworden samen met verschillende documenten waarvan hij tijdens zijn pleidooi gewag had gem..1akt ;

Overwegende dat hieruit blijkt dat het advies van professor Van Beneden door de bestendige deputatie werd ingewonnen tuiten de tegenwoordigheid van verzoeker en vóór dat deze zijn verdedigingsmiddelen heeft doen gelden ; dat dit advies, in de mate waarin het de opinie van de hiüarchische meerdere inhield aangaande de vraag of het opportuun was op verzoeker een tuchtstraf toe te J:assen, slechts kon worden ingewonnen nadat verzoeker zijn verdediging had voorgedragen en nadat de auteur van het advies van die verdediging kennis had genomen ; dat de rechten van de verdediging werden geschonden ; dat de bestreden beslissing door machtsoverschrijding is aangetast,

(Vernietiging van het besluit d.d. 8 mei 1953 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Luik - kosten ten laste van de provincie Luik)

(Vertaling)

N,. 4:540- ARREST van 12 augustus 1955 (lilde Kamer) Zetel: de hh. Vauthier, voorzitter, Somerhausen en Holoye, verslaggever,

staatsraden. Auditoraat : de hr. Rousseau, substituut.

BASTENIE t/ Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling en werkloos­heid (de hr. Stardeur)

I. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­HEID- WERKLOOSHEIDSUITKERING- GESCHILLEN (1 tot 3)

I I. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - MIDDEL ( 1) III. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - VORMEN

MOTIEVEN (2) IV. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSBEMIDDELING EN WERKLOOS­

HEID-- WERKLOOSHEIDSUITKERING- RECHT OP UITKERING (3)

1. Het middel dat hetrekking heeft op een vergissing van de direc­teur van het gewestelijk bureau kan niet weerhouden worden tot sta­ving van een beroep tot vernietiging van de beslissing van de commis­sie van beroep welke de vergissing heeft hersteld.

2. De commissie van advies heeft haar aduies gemotiveerd waar zij het steunt op de « ontoereikendheid van de beroepsloopbaan van de werkloze».

3. Het door artikel 77 quinquies van het besluit van de Regent van 26 mei 1945 en door artikel 4 van de reglementaire onderrichting van 9 oktober 1952 nagestreefde doel is er in gelegen, de beslissingen tot uitsluiting wegens abnormale duur van de werkloosheid te doen afhan­gen van de objectieve vaststellinq van het bestaan van de door dit .artikel vastgestelde voor.waarden door een commissie samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, doch niet die com­missie er mede te gelasten zich over de opportuniteit der uitsluiting uit te spreken.

809